Kindervoedselmarketing: Suggestieve porties op verpakkingen · 2.1.3 Reclamewijsheid ..... 21...
Transcript of Kindervoedselmarketing: Suggestieve porties op verpakkingen · 2.1.3 Reclamewijsheid ..... 21...
KATHOLIEKE
UNIVERSITEIT
LEUVEN
Het Parijse modehuis Balmain (1945-2013)
Tijdens en na Pierre Balmain
Masterproef
Elisa De Wyngaert
Promotor
Professor Koenraad Brosens
Academiejaar 2012-2013
FACULTEIT LETTEREN
ONDERZOEKSEENHEID
KUNSTWETENSCHAPPEN
De masterproef bekijkt het Parijse modehuis van Pierre Balmain (1914-1982) vanaf de
oprichting in 1945 tot 2013. Het onderzoek bestaat uit twee delen: Balmain tijdens Pierre
Balmain en Balmain na Pierre Balmain. Het eerste deel is een wetenschappelijke studie over
de ontwerper en zijn modehuis. Het oeuvre van Balmain wordt daarin uitgebreid
geanalyseerd. De esthetiek van de ontwerper wordt gedefinieerd als “een barokke eenvoud”
en wordt besproken aan de hand van twee parameters: constructie en decoratie. De parfums,
de snelle internationalisering en het cliënteel van het modehuis worden toegelicht. Het
uitgangspunt voor het tweede deel, Balmain na Pierre Balmain, is de vaststelling dat een hele
generatie modeontwerpers na 1980 verdwenen is maar dat hun mode-imperia voortleven. Na
het overlijden van Pierre Balmain in 1982 wordt zijn assistent, de Deen Erik Mortensen,
artistiek directeur. Na hem krijgen Pierre Hervé, Oscar de la Renta en Laurent Mercier de
leiding als ontwerpers van de couturecollecties. De eerste opvolgers doen aan Heritage Brand
Conservation: ze beschermen en gebruiken ieder op een eigen wijze de traditie en de esthetiek
van de oprichter. Verschillende factoren leiden in 2004 tot het faillissement van het bedrijf.
Vervolgens wordt de rehabilitatie aangevangen en verkent het modehuis, onder initiatief van
de CEO Alain Hivelin, een nieuwe richting. De verlieslatende couturecollectie wordt
afgeschaft en er wordt gewerkt aan een luxueus en jonger imago voor de prêt-à-
portercollecties. Hivelin kiest Christophe Decarnin als hoofdontwerper en die lijkt de stijl en
de esthetiek van het modehuis volledig te transformeren. In zijn collecties gaat het niet meer
om een “conservatie” maar om een “transformatie” van de stijl van Balmain. Het begrip
Heritage Brand Reinvention drukt in dit verband uit wat er vandaag met traditionele
modehuizen gebeurt en wordt gedefinieerd als: “De erfenis en de stijl van een gevestigd
modehuis worden heruitgevonden om ze aan te passen aan de contemporaine smaak met als
doel de winst te vergroten”. De naoorlogse mode was al uitgebreid het onderwerp van
wetenschappelijk onderzoek, maar de recentere jaren werden opvallend minder bestudeerd. In
het tweede deel worden om die reden voornamelijk journalistieke bronnen gebruikt. De
masterproef kijkt naar wat er gebeurt met het modehuis, met de stijl en met het welzijn van
het bedrijf, na het overlijden van de oprichter. Het werd zelden of nooit op deze manier
bekeken waardoor het onderzoek zich richt op een hiaat in huidige studies over mode. De
masterproef bestudeert een lange periode waardoor er gewerkt wordt binnen een
spanningsveld van wetenschappelijke publicaties en journalistiek.
(samenvatting: 409 woorden)
Inhoudsopgave
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................ I-V
WOORD VOORAF ................................................................................................................ 1
1. Inleiding ......................................................................................................................... 2
2. De Parijse Haute Couture ............................................................................................... 5
3. Pierre Balmain tot 1945 .................................................................................................. 8
Balmain tijdens Pierre Balmain (1945-1982)
4. De start van een eigen modehuis .................................................................................. 12
5. Overzicht van het oeuvre van Pierre Balmain .............................................................. 15
I. A New French Style (1945-1952) ............................................................................. 15
II. Jolie Madame (1952-1957) ...................................................................................... 19
III. Neoclassicisme en grafische excessen (1958-1968) ................................................ 22
IV. Traditie en vernieuwing (1969- 1979) ...................................................................... 24
V. De laatste collecties van Pierre Balmain (1979-1982/3) .......................................... 26
6. Een synthese van de stijl van Pierre Balmain: een barokke eenvoud .......................... 26
7. Het parfum en het modehuis ........................................................................................ 30
8. Internationale uitbreiding en een democratisering van de mode .................................. 33
9. De klanten van het modehuis ....................................................................................... 38
Balmain na Pierre Balmain (1982-2013)
10. De directeurs van Balmain ........................................................................................... 41
11. Een eerste opvolger, Erik Mortensen: 1982-1990 ........................................................ 41
12. Pierre Hervé voor Balmain: 1990-1992 ....................................................................... 46
13. Oscar de la Renta voor Balmain: 1992-2002 ............................................................... 47
14. Laurent Mercier voor Balmain en de aanloop naar het faillissement: 2002-2004 ....... 52
14.1. Het faillissement in 2004 ..................................................................................... 53
15. Een nieuw begin ........................................................................................................... 56
15.1. Christophe Decarnin voor Balmain: 2006-2011 .................................................. 56
15.2. Olivier Rousteing voor Balmain: 2011-2013 ...................................................... 61
15.3. De diffusion-collectie: “Pierre Balmain” ............................................................. 65
16. Heritage Brand Reinvention bij Balmain ..................................................................... 66
17. Besluit ........................................................................................................................... 70
NAWOORD ......................................................................................................................... 71
BIJLAGE
AFBEELDINGEN
I
BIBLIOGRAFIE
I. Boeken
Balmain, Pierre. My Years and Seasons. Londen: Cassell, 1964.
Beaton, Cecil. The Glass of Fashion. Londen: Shenval Press, 1954.
Blaszczyk, Regina Lee, red. Producing Fashion: Commerce, Culture, and Consumers.
Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2008.
Breward, Christopher. Fashion. Oxford: University Press, 2003.
Breward, Christopher en David Gilbert, red. Fashion’s World Cities. Oxford: Berg, 2006.
Classen, Constance, David Howes en Anthony Synnott. Aroma: the Cultural History of Smell.
Londen/New York: Routledge, 1994.
Chenoune, Farid. Dior: 60 Years of Style from Christian Dior to John Galliano. Londen:
Thames & Hudson, 2008.
Dior, Christian. Dior by Dior: The Autobiography of Christian Dior. vert. uit het Frans door
Antonia Fraser, 1ste uitg. 1957. Londen: V&A Publications, 2007.
English, Bonnie. A Cultural History of Fashion in the Twentieth Century: from the Catwalk to
the Sidewalk. Oxford: Berg, 2007.
Ewing, Elizabeth. History of Twentieth Century Fashion. 2de verb. uitg. door Alice Mackrell.
Lanham: Barnes & Noble Books, 1992.
Fraser, Kennedy. The Fashionable Mind. Reflections on Fashion. 1970-1981. New York:
Alfred A. Knopf, 1981.
Grau, François-Marie. La haute couture. Parijs: Presses Universitaires de France, 2000.
Grumbach, Didier. Histoires de la mode. Parijs: Editions du Regard, 2008.
Guillen, Pierre-Yves en Jacqueline Claude. The Golden Thimble: French Haute Couture.
Parijs: Editions J.M.G., 1990.
Latour, Anny. Tovenaars van de grote mode. Achter de schermen der Haute Couture. vert. uit
het Duits door Fie Zegerius. Bussum: G.J.A. Ruys, 1956.
II
Laver, James. Costume and Fashion: a Concise History. Londen: Thames & Hudson, 2002.
Mendes, Valerie en Amy de la Haye. 20th Century Fashion. Londen: Thames & Hudson,
1999.
O’Hara Callan, Georgina, red. The Thames and Hudson Dictionary of Fashion and Fashion
Designers. New York: Thames & Hudson, 1998.
Okawa, Tomoko. “Licensing Practices at Maison Christian Dior.” In Producing Fashion:
Commerce, Culture and Consumers, uitg. door Regina Lee Blaszczyk. Philadelphia:
University of Pennsylvania Press, 2008.
Palmer, Alexandra. Couture & Commerce: the Transatlantic Fashion Trade in the 1950s.
Vancouver: UBC Press, 2001.
Paulicelli, Eugenia en Hazel Clark. The Fabric of Cultures: Fashion, Identity, and
Globalization. Londen/New York: Routledge, 2009.
Salvy, Gérard-Julien. Pierre Balmain. Parijs: Editions du Regard, 1995.
Spanier, Ginette. It Isn’t All Mink. Londen: Collins, 1959.
Steele, Valerie. Fifty Years of Fashion: New Look to Now. New Haven/Londen: Yale
University Press, 1997.
Steele, Valerie. Paris Fashion: a Cultural History. Oxford/New York: Berg, 1998.
Steele, Valerie, red. Encyclopedia of Clothing and Fashion, 3 dln. Detroit: Gale, 2004.
Taylor, Lou. “Paris Couture.” In Chic Thrills: a Fashion Reader, uitg. door Juliet Ash en
Elizabeth Wilson. Londen: Pandora, 1992.
Taylor, Lou. “The Hilfiger Factor and the Flexible Commercial World of Couture.” In The
Fashion Business: Theory, Practice, Image, uitg. door Nicola White en Ian Griffiths. Oxford:
Berg, 2000.
Veillon, Dominique. La mode sous l'Occupation. Parijs: Payot, 1990.
Walker, Harriet. Less is More: Minimalism in Fashion. Londen/New York: Merrell, 2011.
III
White, Nicola en Ian Griffiths, red. The Fashion Business: Theory, Practice, Image. Oxford:
Berg, 2000.
II. Artikels
Bruno, Debra. “Pierre Balmain's Early Spring.” WWD, 23.05.2012, vol. 203, dl. 107: 6.
Diderich, Joelle. “Rousteing In At Balmain.” WWD, 27.04.2011, vol. 201, dl. 87: 3.
Duffy, Martha. “Mais oui, Oscar!” Time, 8.02.1993, vol. 141, dl. 6: 68.
Foreman, Katya. “Building On Buzz At Balmain.” WWD, 1.10.2009, vol. 198, dl. 69: 13.
Harilela, Divia. “Balmain's Olivier Rousteing is his own man.” South China Morning Post,
26.10.2012: z.p.
Laneri, Raquel. “Name You Need To Know: Olivier Rousteing.” Forbes, 5.05.2011: 41.
Lockwood, Lisa. “The Ins and Outs of Brand Reinvention.” WWD, 30.10.2007, vol. 194, dl.
9: 10.
Miles, Socha en Katya Foreman. “Balmain Flagship Channels The Past.” 22.01.2010, vol. 199
dl. 15: 13.
Moukheiber, Zina. “The Face behind the Perfume.” Forbes, 27.09.1993, vol. 152, dl. 7: 68-
69.
Murphy, Robert. “July Couture, Confirms Mercier's Departure.” WWD, 11.6.2003, vol. 185,
dl.118: 12.
Murphy, Robert. “Balmain Seeks Debt Protection.” WWD, 14.05.2004, vol. 187, dl. 102: 10.
Murphy, Robert. “Bankrupt Balmain gets six Months.” WWD, 2.06.2004, vol. 187, dl. 114:
20.
Murphy, Robert. “Balmain Jump-Start.” WWD, 23.2.2006, vol. 191, dl. 40: 17.
Murphy, Robert. “Balmain Rebuilds.” WWD, 28.09.2006, vol. 192. dl. 66: 13.
Schneier, Matthew. “Olivier Rousteing.” Hercules Magazine#14, 05.03.2013, vol. 2, dl. 4: 93-
97.
IV
Socha, Miles. “Balmain, Decarnin Parting Ways.” WWD, 6.04.2011, vol. 201, dl. 71: 2.
Socha, Miles. “Balmain Adds Second Line.” WWD, 27.07.2011, vol. 202 dl. 18: 8.
Socha, Miles. “Balmain Sees Further Growth From Asia.” WWD, 29.09.2011, vol. 202, dl.
67: 7.
Visser, Inez. “Balmain. Een man, een huis, een idee.” Elegance, 1975. [Documentatiemap
“Balmain” bibliotheek MoMu Antwerpen].
Yeager, Lynn. “Fashion Scoops.” WWD, 22.2.2011, vol. 201, dl. 37: 5.
III. Tentoonstellingscatalogi
Garnier, Guillaume. Pierre Balmain: 40 années de création. tent. cat., Parijs, Musée de la
Mode et du Costume. Parijs: Paris-Musées, 1985.
Hohé, Madelief en Georgette Koning. Voici Paris! Haute Couture. tent. cat., Den Haag,
Gemeentemuseum. Zwolle: Waanders, 2010.
Parmal, Pamela A. en Didier Grumbach, Fashion Show. Paris Style. tent. cat., Boston,
Museum of Fine Arts. Boston: MFA Publications, 2006.
Wilcox, Claire. The Golden Age of Couture. tent. cat., Londen, Victoria and Albert Museum.
Londen: V&A Publications, 2007.
IV. Internetadressen
www.balmain.com
www.balmainhair.com
www.interparfums.fr
www.ittierre.it
www.metmuseum.org
www.modeaparis.com
www.oscardelarenta.com
www.pierrebalmain.com
www.style.com
V
www.swissinfo.ch
www.vam.ac.uk
www.vogue.co.uk
www.vogue.com
1
WOORD VOORAF
Een masterproef schrijven over mode is niet aan alle universiteiten een evidentie. Daarom wil
ik de opleiding Kunstwetenschappen aan de KU Leuven danken om me de mogelijkheid te
geven een jaar lang de Franse modeontwerper Pierre Balmain (1914-1982) te bestuderen. In
het bijzonder ben ik mijn promotor Professor Koenraad Brosens dankbaar om me de ruimte te
geven het onderwerp te verkennen, samen erover te reflecteren en me op het
wetenschappelijke pad te begeleiden. Professor Katlijne Van der Stighelen wil ik graag
bedanken voor het tonen van haar oprechte interesse in deze studie. In augustus 2012 liep ik
stage aan het Furniture, Textiles & Fashion departement van het Victoria & Albert Museum
in Londen. Het was een unieke ervaring en het departement is zonder twijfel de ideale
omgeving om bezield te raken door onderzoek in de mode. Ik zou graag mijn
stagebegeleidster Edwina Ehrman bedanken. Zij liet me stiekem boeken uitlenen van de
modebibliotheek en gaf me de tijd om in de archieven van het museum kleding van Balmain
te bestuderen. Nieuwe initiatieven zoals het modeportaal van Europeana verdienen
vermelding omdat ze onderzoek over kostuum en mode in de toekomst zullen stimuleren.
Tijdens het congres van Europeana Fashion in Firenze kon ik met bewondering luisteren naar
verschillende modespecialisten - zoals Sonnet Stanfill en Valerie Steele - die me inspireerden.
Uiteraard bedank ik ook met plezier mijn ouders en beste vrienden die trouw bleven luisteren
en dat ondanks mijn soms vermoeiend enthousiasme over het onderzoek. Tot slot geef ik
graag het woord aan Pierre Balmain die zich in het nawoord van zijn autobiografie richt naar
toekomstige onderzoekers:
“Perhaps much later, someone interested in the history of civilization will analyse our era
[…]. Then, alongside the fading echoes of the fanfares which had heralded famous names,
there will perhaps be a place for the memory of my own contribution to the elegance of
our period. I hope he will understand that if this has been without extremes, it has also
been without compromise - conforming to the taste of this France to which I am proud to
belong.”1
1 Pierre Balmain, My Years and Seasons (Londen: Cassell, 1964), 180.
2
1. Inleiding
De naoorlogse jaren worden in de literatuur beschreven als een gouden periode voor de
Parijse haute couture.2 Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog grijpen verschillende
couturiers de kans om een eigen modehuis op te richten. De drie bekendste zijn Christian Dior
(1905-1957), Cristóbal Balenciaga (1895-1972) en Pierre Balmain (1914-1982).3 Hun
collecties en vernieuwende silhouetten zijn bepalend voor de mode in de jaren ‘50. De
modehistoricus Farid Chenoune beschrijft Pierre Balmain als één van de supreme
practitioners of the New Look generation samen met Christian Dior en Jacques Fath (1912-
1954).4 De masterproef wil het modehuis Balmain bestuderen vanaf de oprichting in 1945 tot
2013. Het uitgangspunt van dit onderzoek begint met de vaststelling dat een hele generatie
modeontwerpers na 1980 verdwenen is. Dior sterft op tweeënvijftigjarige leeftijd in 1957.
Later in de jaren ‘70 overlijden ook andere toonaangevende ontwerpers op korte tijd na
elkaar: Gabrielle “Coco” Chanel overlijdt in 1971, Balenciaga in 1972, Elsa Schiaparelli in
1973, Norman Norell in 1972, Madeleine Vionnet en Victor Stiebel in 1975.5 Pierre Balmain
geldt als de laatste modeontwerper van deze generatie en overlijdt in 1982 op
achtenzestigjarige leeftijd.6 Hoewel de ontwerpers er niet meer zijn, betekent dat niet het
einde van hun grote mode-imperia. Maison Balmain blijft na de dood van Pierre Balmain
open en de collecties worden door elkaar opvolgende ontwerpers vormgegeven. Wat er
precies gebeurt met het modehuis - met de stijl maar ook met het welzijn van het bedrijf -
wanneer de oprichter er niet meer is, zal worden onderzocht. De vraag naar de identiteit van
een modehuis na de oprichter is relevant en vormt tot op heden een hiaat in studies over
mode.
De masterproef bestaat uit twee delen. Het eerste deel, Balmain tijdens Pierre Balmain (1945-
1982), focust op het modehuis in de jaren dat Pierre Balmain nog leefde. Over de naoorlogse
mode werd veel gepubliceerd maar in die veelheid aan publicaties wordt Pierre Balmain
2 Claire Wilcox, The Golden Age of Couture: Paris and London 1947-1957 (Londen: V&A Publications, 2007).
De tijdsafbakening voor de gouden periode van de couture (1947-1957) begint met de eerste collectie van
Christian Dior en eindigt met zijn dood in 1957. Het is Dior die de periode doopt als een gouden tijdperk voor de
haute couture. 3 James Laver, Costume and Fashion: a Concise History (Londen: Thames & Hudson, 2002), 256.
4 Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, vol. 1., 116. Balmain wordt door Chenoune beschreven als één
van de belangrijkste ontwerpers behorende tot de New Look generatie. De naam “New Look” wordt gegeven aan
de eerste zelfstandige collectie van Christian Dior in 1947 door Carmel Snow - de hoofdredactrice van Harper’s
Bazaar. De collectie toont de Ligne Corolle - een zeer vrouwelijk silhouet - die besproken wordt door Wilcox:
The Golden Age of Couture, 60. Jacques Fath behoort bij de drie naoorlogse reuzen maar is vandaag minder
bekend gezien het modehuis meteen na zijn dood in 1954 sluit. 5 Het modehuis van Balenciaga opent in 1937 in Parijs en sluit opnieuw in 1968 omdat er naar zijn mening geen
publiek meer bestaat voor fijne couture. 6 Balmain overlijdt op 29 juni 1982 aan leverkanker in het Amerikaans ziekenhuis van Neuilly in Parijs.
3
steevast overschaduwd door Christian Dior.7 In het eerste deel van het onderzoek wordt om
die reden allereerst Balmain voorgesteld. Er bestaan slechts drie werken die focussen op de
ontwerper. Een eerste daarvan is de autobiografie “My Years and Seasons” die Pierre
Balmain in 1964 publiceert.8 Zijn memoires vormen een gekleurde en een zelfbewuste bron
en geven bovendien geen informatie over de jaren na 1964. Wanneer de autobiografie echter
op een kritische manier wordt gelezen, is ze desalniettemin bruikbaar in een studie over het
modehuis. In 1985 verschijnt een eerste catalogus van Guillaume Garnier “Pierre Balmain: 40
années de création” naar aanleiding van de retrospectieve tentoonstelling in het Musée de la
Mode et du Costume in Parijs.9 In 1995 publiceert de kunsthistoricus Gérard-Julien Salvy het
meest recente boek over het modehuis.10
De publicaties zijn echter geen krachtige
wetenschappelijke studies: het levensverhaal van de ontwerper wordt geromantiseerd en het
kritisch apparaat is beknopt of volledig afwezig.11
Beide verwerken ze wel kwalitatieve
afbeeldingen die waardevol zijn voor de bespreking van het oeuvre van de ontwerper. Haute
couture was - en is nog steeds - een populair onderwerp voor tentoonstellingen. Daarin vinden
de creaties van Balmain geregeld hun bestemming. Een vroeg voorbeeld is “Fashion: an
anthology by Cecil Beaton” in 1971 in het Victoria & Albert Museum in Londen en ook in
België werden in 2004 tijdens de tentoonstelling “Balmain, Haute Elegance” in het
modemuseum van Hasselt couturecreaties van Balmain gepresenteerd. Tijdens een stage in
het Furniture, Textiles & Fashion departement van het V&A werd me de kans gegeven om de
ontwerpen van Balmain in de collectie te fotograferen en materiaal-technisch te analyseren.12
Dit maakt het in het overzicht van zijn oeuvre mogelijk om niet uitsluitend de bekendere maar
ook enkele verborgen gebleven creaties te bespreken.
7 Enkele voorbeelden van kritische en wetenschappelijke publicaties over de naoorlogse mode zijn: Bonnie
English, A Cultural History of Fashion in the Twentieth Century: from the Catwalk to the Sidewalk (Oxford:
Berg, 2007); Farid Chenoune, Dior: 60 Years of Style from Christian Dior to John Galliano (Londen: Thames &
Hudson, 2008); Valerie Steele, Fifty Years of Fashion: New Look to Now (New Haven/Londen: Yale University
Press, 1997). Er bestaan verschillende “soorten” kostuum- en modehistorici: de traditionele onderzoekers waren
voornamelijk curatoren en connaisseurs. De nieuwe generatie plaatst mode binnen een breder historisch en
cultureel kader zoals Valerie Steele en Christopher Breward. Lou Taylor en Alexandra Palmer - beiden in de
bibliografie opgenomen - combineren de materiële cultuur en de resultaten van archiefonderzoek met een
analyse van bewaarde stukken. Er werd veel gepubliceerd over het leven van couturiers, het ontwerpproces,
beroemde klanten en over modefotografen uit deze periode zoals Irving Penn en Richard Avedon. 8 Pierre Balmain, My Years and Seasons (Londen: Cassell, 1964).
9 Guillaume Garnier, Pierre Balmain: 40 années de création (Parijs: Paris-Musées, 1985). In de
tentoonstellingscatalogus wordt een gedetailleerd chronologisch overzicht gegeven van zowel het leven van de
ontwerper als van de film- en theaterproducties waarvoor hij werkt. 10
Gérard-Julien Salvy, Pierre Balmain (Parijs: Editions du Regard, 1995). De auteur is een kunsthistoricus die
onder meer publiceerde over Caravaggio en Guido Reni. 11
In de publicatie wordt de autobiografie van Balmain op een romantische wijze overgenomen. Salvy verwerkt
wel krantenartikels en eigentijdse recensies om te beschrijven hoe bepaalde collecties werden onthaald. 12
De archieven van het V&A geven informatie over de donaties wat zorgt voor inzicht in het cliënteel van
Balmain.
4
Het eerste deel van de masterproef vormt een wetenschappelijke studie over de ontwerper.
Daarin wordt de context, het belang van de Parijse haute couture en de aanloop naar een eigen
modehuis besproken. Na een grondige analyse van het oeuvre van Pierre Balmain volgt een
synthese van zijn stijl. De rol van het parfum in het modehuis, de internationale uitbreiding en
het cliënteel van Maison Balmain sluiten het eerste deel af.
In het tweede deel, Balmain na Pierre Balmain (1982-2013), worden de collecties van zijn
opvolgers bestudeerd: Erik Mortensen, Pierre Hervé, Oscar de la Renta en Laurent Mercier.
Concreet wordt gekeken hoe de ontwerpers omgaan met de esthetiek, de traditie en de erfenis
van de oprichter en het modehuis. In 2004 krijgt het bedrijf het financieel moeilijk en wordt
het tijdelijk failliet verklaard. Zowel de economische als de artistieke zijde van het modehuis
worden in dit deel benaderd en de oorzaken voor het faillissement in 2004 worden belicht. De
stijl lijkt in de jaren na het faillissement onder de artistieke leiding van Christophe Decarnin
en Olivier Rousteing volledig te zijn getransformeerd. Het principe, waarbij een gevestigd
modehuis wordt heruitgevonden, wordt in dit verband Heritage Brand Reinvention genoemd
en zal specifiek voor Balmain worden geduid.13
De laatste decennia en vooral de jaren na
2000 zijn nog “onder-bestudeerd”. De schaarsheid aan wetenschappelijke literatuur wordt
voor die periode opgevangen door journalistieke artikels en een toename aan visuele bronnen.
De schriftelijke bronnen zijn in dit deel overwegend van journalistieke aard waarbij de
mogelijke subjectiviteit en de motieven van de journalist in kwestie in acht worden
genomen.14
In de masterproef wordt gewerkt binnen een spanningsveld van
wetenschappelijke publicaties en journalistiek.
13
Het begrip Heritage Brand Reinvention wordt in het laatste hoofdstuk tegenover Heritage Brand Conservation
geplaatst. 14
Er valt een groot verschil te merken in toon tussen wat Amerikaanse en Franse journalisten over een modehuis
in Parijs rapporteren. De twee voornaamste bronnen voor het tweede deel zijn het vrouwenblad Women’s Wear
Daily (WWD) en de website style.com. WWD is een tijdschrift dat ook verslag uitbrengt over de financiële
toestand van modehuizen. Op de website van style.com zijn alle modeshows t.e.m. het jaar 2000 raadpleegbaar
en voorzien van commentaar door ervaren modejournalisten. In de verwijzingen naar de website zal geen datum
van laatste raadpleging worden gegeven.
5
2. De Parijse Haute Couture
Parijs wordt wat betreft de naoorlogse periode omschreven als hoofdstad van de mode en de
haute couture.15
Anny Latour citeert in 1956 de Franse staatsman Jean-Baptiste Colbert
(1613-1683) die zei: “De mode is voor Parijs wat voor de Spanjaarden de goudmijnen in Peru
zijn”.16
Bekende modehistorici zoals de Amerikaanse Valerie Steele erkennen de dominante
positie van Parijs. Steele publiceert “Paris Fashion: a Cultural History” waarin het ontstaan
van Parijs als capital of fashion centraal staat.17
Didier Grumbach en François-Marie Grau
verdedigen, als Franse auteurs verbonden aan de Chambre Syndical, Parijs als onbetwiste
hoofdstad van de mode.18
De geboorte van de haute couture wordt gesitueerd tijdens het
Tweede Keizerrijk met als vader de couturier Charles-Frederick Worth (1825-1895).19
De
term “haute couture” heeft, in tegenstelling tot de term “prêt-à-porter” en “ready-to-wear”,
geen Engels synoniem.20
De Franse federatie Chambre Syndical de la Couture et la Confection pour Dames et Fillettes
werd in 1868 in Parijs opgericht door Charles Frederick Worth als een belangenvereniging
voor de beroepsgroep van de couturiers.21
In 1911 wordt dit de Chambre Syndical de la
Couture Parisienne met dezelfde ambitie: de gemeenschappelijke belangen van de leden en
de sector te beschermen.22
De organisatie is een wettelijk bestuursorgaan dat arbeid,
marketing en copyrightkwesties behandelt voor individuele modehuizen.23
Sinds zijn
oprichting heeft de Chambre Syndical zich toegelegd op de bepaling wat het begrip “couture”
precies inhoudt.24
Het begrip wordt uitsluitend gegeven aan de collecties van erkende Parijse
15
Over Parijs als hoofdstad van de mode werd veel gepubliceerd. Enkele auteurs die erover schreven zijn:
Valerie Steele, Anny Latour, Didier Grumbach, Madelief Hohé, Georgette Koning, François-Marie Grau,
Alexandra Palmer, Paulicelli Eugenia en Hazel Clark. Paulicelli en Clark publiceerden het boek “The Fabric of
Cultures” waar ze in het hoofdstuk “Made in America: Paris, New York, and Postwar Fashion Photography” het
aura dat na de oorlog rond Parijs hangt, bespreken. Parijs kon volgens de auteurs dit aura creëren dankzij de
beelden van Amerikaanse modefotografen zoals Richard Avedon die in de Amerikaanse tijdschriften
verschenen. 16
Anny Latour, Tovenaars van de grote mode. Achter de schermen der Haute Couture, vert. uit het Duits door
Fie Zegerius (Bussum: G.J.A. Ruys, 1956), 57. 17
Valerie Steele, Paris Fashion: a Cultural History (Oxford/New York: Berg, 1998). 18
Didier Grumbach, Histoires de la mode (Parijs: Editions du Regard, 2008); François-Marie Grau, La haute
couture (Parijs: Presses Universitaires de France, 2000). 19
Grau, La haute couture, 30; Palmer, Couture & Commerce, 15. Worth wordt vaak genoemd als de eerste
ontwerper die een label met zijn naam in de kleding naait. 20
Omdat het in dit onderzoek over een Frans modehuis gaat, zal de term prêt-à-porter worden gebruikt. 21
Grau, La haute couture, 3; Hohé/Koning, Voici Paris!, 15; Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, vol.
2., 186. Er wordt de vergelijking gemaakt met de Middeleeuwse gilden. 22
Regina Lee Blaszczyk, Producing fashion: Commerce, Culture, and Consumers (Philadelphia: University of
Pennsylvania Press, 2008), 65. 23
Wilcox, The Golden Age of Couture, 66. 24
Hohé/Koning, Voici Paris!, 16.
6
modehuizen en deze erkenning krijgen ze pas wanneer er aan de strikte voorwaarden - zoals
opgelegd door de Chambre Syndical de la Couture Parisienne - wordt voldaan.25
Na de Tweede Wereldoorlog is het herstel van de Parijse mode-industrie één van de
topprioriteiten van de Franse regering.26
De Chambre Syndical moet ingrijpen om de
historische positie van Parijs als productiecentrum van unieke en prestigieuze mode te
herstellen.27
Volgens Steele zijn ze daarin geslaagd: Paris fashion rose from the ashes of war,
because it still represented the height of luxury, chic and feminine beauty. Once again,
clothing manufacturers in other countries tacitly ceded fashion leadership to Paris.28
De modehuizen die na de oorlog opgericht worden, krijgen volgens haar opnieuw de aandacht
die tijdens de bezetting verloren was gegaan. Dit geldt voor Pierre Balmain die zijn eerste
collectie voorstelt in 1945 en ook Christian Dior’s “New Look” in 1947 wordt beroemd. In
1945 ontstaan de twee categorieën: “Couture” en de hogere in rang “Couture-Création”.29
Er
moet aan strenge voorwaarden worden voldaan om de titel “Couture-Création” te krijgen. Een
modehuis moet daarvoor in Parijs in een geschikte locatie gevestigd zijn en minstens twintig
werknemers voltijds in dienst hebben.30
In tegenstelling tot de traditionele “Couture” is een
“Couture-Création” ontwerp niet langer uniek: het vormt een onderdeel van een collectie
waarvan de stukken aan individuele klanten, warenhuizen en commerciële kopers worden
verkocht.31
Ondanks het toenemende belang van modesteden zoals New York, Rome en
25
Blaszczyk, Producing fashion, 65. Er worden strenge normen opgelegd om de kwaliteit van creaties die het
label “couture” dragen te waarborgen en couturehuizen moeten voldoen aan een minimumwinst om hun
lidmaatschap in de organisatie te behouden. 26
Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 3, 20; Wilcox, The Golden Age of Couture, 17. De Parijse
couturiers krijgen staatssteun terwijl de modehuizen in Londen voor het grootste deel zelfvoorzienend zijn.
Enkele couturiers die gevlucht waren tijdens de bezetting zoals de Italiaanse Elsa Schiaparelli en de Engelsman
Edward Molyneux keren na de oorlog terug naar Parijs. 27
Als voorbeeld van promotie geldt het Théâtre de la mode: een tentoonstelling met modepoppen die aangekleed
zijn door Parijse couturiers, zoals Balmain, en worden gepresenteerd voor een geschilderd decor van Parijs. De
tentoonstelling gaat reizen en toont internationaal de Parijse mode: het blijkt een goede marketingstrategie. Het
Théâtre de la mode wordt beschreven door Wilcox in: The Golden Age of Couture, 37. James Laver beschrijft de
tentoonstelling als een methode om de overzeese kopers terug te winnen die ze verloren waren na de Tweede
Wereldoorlog (Laver, Costume and Fashion: a Concise History, 256). 28
Steele, Paris Fashion: a Cultural History, 274. In het citaat wijst Steele erop hoe Parijs na de oorlog nog
steeds het toppunt van luxe, elegantie en vrouwelijke schoonheid representeert. De kledingproducten uit andere
landen moesten - volgens Steele - opnieuw stilzwijgend het modeleiderschap aan de Franse hoofdstad afstaan. 29
Palmer, Couture & Commerce, 15. Voor het woord couturier bestaat geen vrouwelijk equivalent en het woord
couturière heeft een negatieve connotatie en wordt geassocieerd met een lagere status. 30
Ibidem. De nieuwe voorwaarden zijn dat een modehuis tweemaal per jaar een collectie moet voorstellen die uit
75 originele ontwerpen bestaat. De creaties moeten worden gepresenteerd door minstens drie mannequins en het
defilé moet per seizoen minimaal vijfenveertig keer worden herhaald. De stukken moeten daarbij op maat
worden gemaakt, waarbij ze per klant minstens driemaal gepast moeten worden. Voor verdere richtlijnen zie
ook: Grau, La haute couture, 20. 31
Alexandra Palmer, Couture & Commerce: the Transatlantic Fashion Trade in the 1950s (Vancouver: UBC
Press, 2001), 16.
7
Londen blijft Parijs in de jaren ‘50 de wereldleider.32
De gouden jaren van de Parijse haute
couture blijven echter niet duren en al in de jaren ‘60 wordt vanuit Amerika de invloed van de
massaproductie ook voor kleding voelbaar. De vaste klanten van de couturehuizen schakelen
steeds vaker over op ready-to-wear of prêt-à-porter. Dit zijn goedkopere collecties die
dankzij nieuwe productiemethodes nu ook kwaliteit kunnen bieden. Grumbach wijst op de
verbeterde technologie waardoor vijfenzeventig procent van de Fransen die zich op maat laat
kleden tot aan het midden van de jaren ‘50, later gekleed gaat in prêt-à-porter.33
In 1973 wordt
de Fédération Française de la Couture, du Prêt-à-Porter des Couturiers et des Créateurs de
Mode opgericht waarvan sinds 1998 Didier Grumbach voorzitter is.34
Haute couture is vandaag nog steeds een beschermd en een gecontroleerd label dat alleen mag
worden gebruikt door modehuizen met de toestemming van het Franse Ministerie van
Industrie.35
De collecties worden vanaf 1973 tweemaal per jaar getoond waarvan de planning
wordt vastgelegd door de Chambre Syndical. 36
Over de rol en de toekomst van haute couture
werd door verschillende auteurs nagedacht en gepubliceerd. Madelief Hohé meent dat we in
een wereld leven waarin de traditionele coutureklant niet meer bestaat.37
Het produceren van
haute-couturecollecties vormt daarbij ieder seizoen een grote investering en de overgebleven
couturehuizen moeten daarom hun rentabiliteit verzekeren door prêt-à-portercollecties,
accessoires, parfums en cosmetica. Wilcox besluit haar hoofdstuk “The Legacy of Couture”
met de vaststelling dat couture - of the skill and fantasy of the old world of Christian Dior and
his contemporaries - vandaag enkel nog gebruikt wordt voor publiciteit en als inspiratie.38
32
Pamela A. Parmal en Didier Grumbach, Fashion Show. Paris Style (Boston: MFA Publications, 2006), 10. 33
Grumbach voorwoord in Grau, La haute couture, 4. De voornaamste oorzaak voor de ineenstorting van de
markt voor haute couture is de concurrentie van de prêt-à-porter en in het bijzonder van de prêt-à-porter de luxe:
dat is een luxueuzere vorm van confectiekleding die voor de oorlog nog niet bestond. Grau illustreert het met
cijfers: het aantal klanten voor haute couture gaat van 20.000 in 1943 naar 2000 in 1970 en 200 in 1990 en ook
het aantal couturehuizen neemt af met 106 in 1946, 19 in 1967 en nog maar 16 in 1999. (Grau, La haute couture,
22-23). 34
De Chambre Syndical de la Haute Couture valt sinds 1973 onder de Fédération Française de la Couture, du
Prêt-à-porter des Couturiers et des Créateurs de Mode, waaraan ook verbonden zijn: de Chambre Syndical du
Prêt-à-porter des couturiers et des créateurs de mode en de Chambre Syndical de la mode masculine. De
officiële website van de federatie is www.modeaparis.com. 35
Grau, La haute couture, 20. De groep modehuizen die hiertoe behoren, wordt jaarlijks herzien. Op de website
staat beschreven dat nu ook modehuizen uit landen zoals Japan, Italië en België worden toegelaten. De mix van
landen wijst volgens de organisatie op de algemene globalisering van de mode. 36
De zomercollecties worden in januari en de wintercollecties in juli gepresenteerd. 37
Hohé/Koning, Voici Paris!, 16. 38
Wilcox, The Golden Age of Couture, 211.
8
3. Pierre Balmain tot 1945
Pierre Balmain wordt geboren op 18 mei 1914 in het Franse Saint-Jean-de-Maurienne in
Savoie.39
Als kind brengt hij tijd door in de Galeries Parisiennes, een kledingzaak van zijn
tantes Marie en Louise.40
Vanaf 1925 verblijft de jonge Pierre Balmain weekends bij zijn
nonkel André Ballinari in Aix-les-Bains, waar hij avonden in het casino doorbrengt en er de
elegante bezoekers bewondert. In zijn autobiografie wijst Balmain op een modebewuste
moeder, een familiale kledingzaak en het in aanraking komen met de juiste elegante kringen
in Aix-les-Bains als factoren die zijn ambitie om modeontwerper te worden stimuleren. Zijn
moeder, Françoise Ballinari, wenst voor haar zoon een carrière als arts in het leger maar stemt
uiteindelijk in met een middenweg tussen geneeskunde en mode: een architectuuropleiding.
Op negentienjarige leeftijd schrijft Pierre Balmain zich in aan de École de Beaux-Arts in
Parijs. In 1933 start hij naast zijn studie ook met een stage in een architectenbureau.41
In Parijs komt Balmain in contact met de theaterproducent Jean Le Seyeux die hem vraagt
enkele ontwerpen te maken voor een spektakel in het Lido op de Champs-Élysées. De vrouw
van Marcel Chaillet, de persagent van het Lido, is een verkoopster bij Robert Piguet (1898-
1953) en kan voor hem een afspraak met de ontwerper regelen. Piguet, wiens modehuis op dat
ogenblik veel succes kent, kan Balmain niet in dienst nemen maar besluit drie van zijn
modetekeningen aan te kopen. Met aanbevelingsbrieven van Jean Le Seyeux solliciteert
Balmain bij het modehuis van Jeanne Lanvin (1867-1946), Lucien Lelong (1889-1958) en
Edward Molyneux (1891-1974). Het is de Britse ontwerper Edward Molyneux die Balmain
een maand halftijds op proef laat komen maar hem tegelijk aanmoedigt zijn studies aan de
École de Beaux-Arts verder te zetten.42
Na drie weken stage is Molyneux tevreden over Pierre
Balmain en neemt hem voltijds in dienst. Balmain besluit op dat moment, in 1934, zijn
architectuuropleiding op te geven. De creatieve bijdrage van de jonge ontwerper blijft in het
modehuis wel beperkt tot het maken van de voorbereidende schetsen voor de collecties.
Molyneux neemt de eindbeslissingen en zet Balmains schetsen om in definitieve tekeningen.
In 1936 moet Balmain zijn dienstplicht bij de luchtmacht in Parijs vervullen. Tijdens die
39
De informatie voor het samenstellen van de beknopte biografie wordt gehaald uit de autobiografie: Balmain,
My Years and Seasons, 14-35. Zijn vader sterft op zesendertigjarige leeftijd in 1921. 40
In de winkel van zijn tantes knutselt Balmain naar eigen zeggen zijn eerste papieren mannequins die hij met
stoffen kleedjes aankleedt. 41
Balmain loopt stage in het architectenbureau van Henri Chevallier. In de autobiografie beschrijft hij zijn
gevoel bij de opleiding: “In my heart I was still determined to make my way somehow into a fashion house, but
meanwhile the prospect of Paris thrilled me so much that I was almost sincere when I began to talk about little
else but Corinthian columns and the stresses of steel girders”. (Balmain, My Years and Seasons, 24). 42
Molyneux staat aan het hoofd van een succesvol modehuis met een internationaal cliënteel. Het huis wordt na
zijn dood voortgezet door zijn neef John Tullis en sluit in 1977 definitief de deuren. In de literatuur krijgt
Molyneux het voorzetsel “Captain”: een titel die hij verwerft door zijn daden tijdens de Eerste Wereldoorlog.
9
legerdienst blijft hij bij Molyneux aan het werk en helpt hij mee aan de voorbereidingen van
de collecties. Balmain stoort echter zich steeds sterker aan zijn gebrek aan
verantwoordelijkheid en besluit in 1939 ontslag te nemen. In zijn memoires schrijft Balmain
met een gevoel van nostalgie over zijn tijd bij Molyneux: I took away with me for always a
taste for beige, and a horror of gaudy details, and confidence that having begun my career in
this excellent house, there was no limit to my hopes.43
In 1939 start Balmain als één van de ontwerpers in het grote designteam van Lucien Lelong
die hem meer verantwoordelijkheid belooft. Hoewel Balmain in het modehuis een uitstekend
loon krijgt, beschrijft hij het als een ongelukkige periode.44
Lelong levert zelf geen creatieve
bijdrage aan de collecties en zorgt als manager van het modehuis voor het coördineren van de
verschillende ontwerpers in zijn dienst.45
Op 1 september 1939, na de bekendmaking van de
invasie van Polen, wordt Balmain gemobiliseerd in zijn geboortestreek Saint-Jean-de-
Maurienne. Na de wapenstilstand en de demobilisatie in 1940, trekt hij naar Aix-Les-Bains
waar hij zijn moeder helpt in haar kledingzaak. In 1941 vraagt Lelong aan Pierre Balmain om
opnieuw voor hem te komen werken. Balmain besluit het voorstel positief te beantwoorden en
keert terug naar Parijs. Vanaf 1941 staan slechts twee designers in voor de creatie van de
collecties bij Lelong: Pierre Balmain en de toen nog onbekende Christian Dior.46
Tijdens de
bezetting zet Lucien Lelong zich - als Président de la Chambre Syndical - in voor het behoud
van de Parijse modehuizen.47
De nazi’s willen van Berlijn het nieuwe grote modecentrum
maken en ambiëren de hele sector naar Duitsland over te plaatsen. Lelong verzet zich hevig
en kan de Duitsers uiteindelijk overtuigen zodat de sector in Parijs beschermd blijft. De
Parijse haute couture wordt tijdens de oorlog uitzonderlijk vrijgesteld van de rantsoenering op
stoffen waaraan de rest van de Franse kledingindustrie onderworpen is. In deze periode zijn
buitenlandse kopers bijna volledig verdwenen en het cliënteel van Lelong bestaat nog
hoofdzakelijk uit echtgenotes van Franse ambtenaren en industriëlen. Het wordt de Parijse
43
Balmain, My Years and Seasons, 53. Door zijn tijd bij Molyneux creëert Balmain een voorliefde voor beige en
een afschuw van protserige details. Balmain schrijft dat hij zelfvertrouwen krijgt door zijn carrière in een
excellent modehuis te beginnen waardoor er geen limiet is aan zijn verwachtingen voor de toekomst. 44
Het modehuis van Lucien Lelong is volgens Balmain een bekende naam maar op dat ogenblik al voorbij zijn
hoogtepunt. 45
Balmain beschouwt Molyneux als een true creator terwijl hij Lelong beschrijft als een dealer in dresses. 46
Dior had zonet zijn opleiding bij Robert Piguet beëindigd. 47
Balmain, My Years and Seasons, 63. Lucien Lelong is tussen 1937-1947 de voorzitter van de Chambre
Syndical de la Haute Couture.
10
modehuizen die openbleven tijdens de bezetting weleens verweten dat ze collaboreerden met
de Duitsers.48
Balmain schrijft daarover in zijn autobiografie:
“They disregarded the fact that not all who had done so were collaborateurs. Many
had stayed out of a sense of duty, of responsibility towards families and workers
dependent upon them. As I have said, at Lelong’s alone we kept four hundred people
in regular jobs.”49
Balmain verdedigt de modehuizen die openbleven en wijst erop dat de leidinggevenden
verantwoordelijk zijn voor de werkzekerheid van hun werknemers. Lou Taylor meent dat de
oorlogsjaren in Parijs lang werden genegeerd door modehistorici omdat die liever de
glamourzijde van de Parijse couture bespreken.50
Een eerste publicatie over het onderwerp is
van Dominique Veillon “La Mode Sous l’Occupation” waarin de geruchten over collaboratie
voorzichtig worden behandeld.51
Lelong bekritiseert Balmain zijn snelle en onafgewerkte schetsen die in contrast staan met de
verzorgde en meer gedetailleerde illustraties van Christian Dior. Balmain roept ter
verdediging op dat ontwerptekeningen niets meer moeten zijn dan een indicatie van de lijn
waaruit het silhouet van de gehele collectie uiteindelijk zal ontstaan. Balmains
modetekeningen worden gekenmerkt door een nerveuze grafische stijl waarbij hij met enkele
schriftelijke aanwijzingen zijn intenties en de materialen aanduidt (Afb.1). Balmain moet in
deze periode steeds vaker negatieve kritiek van zijn werkgever verdragen en de wens om een
eigen modehuis op te richten wordt sterker.
In de literatuur keren steevast dezelfde elementen uit het leven van Balmain terug. De
hoofdpunten zijn de architectuuropleiding, de stage en baan bij Molyneux en zijn
samenwerking met Christian Dior bij Lucien Lelong.52
In “De tovenaars van de grote mode”
filosofeert Anny Latour in 1956 over het verband tussen architectuur en kleermakerij
waardoor Balmain volgens haar denkt en handelt als architect.53
Wanneer auteurs informatie
48
De verwijten komen voornamelijk van Britse en Amerikaanse tijdschriften en ontwerpers die wel te maken
kregen met zware rantsoeneringen op stoffen. 49
Balmain, My Years and Seasons, 77; Steele, Fifty Years of Fashion, 8. Lelong verklaart op 15 december 1944
in de Amerikaanse Vogue: “I have only just received copies of English and American clothing restrictions and
now understand why certain journalists found Paris collections exaggerated”. 50
Lou Taylor, “Paris Couture”, in: Chic Thrills: a Fashion Reader (Londen: Pandora 1992), 139. 51
Dominique Veillon, La mode sous l'Occupation (Parijs: Payot, 1990). 52
Grau, La haute couture, 67; Latour, De tovenaars van de grote mode, 211; Steele, Encyclopedia of Clothing
and Fashion, Vol. 1., 116. 53
Latour, De tovenaars van de grote mode, 211. Latour schrijft dat Balmain zijn architectuurontwerpen met
mode-illustraties versiert.
11
uit de autobiografie overnemen valt het op dat bepaalde zaken fout worden geïnterpreteerd of
net uitermate geromantiseerd.54
54
In de Encyclopedia of Clothing and Fashion staat dat Balmain een periode voor Robert Piguet werkt. In
werkelijkheid verkoopt Balmain slechts eenmalig schetsen aan Piguet.
12
Balmain tijdens Pierre Balmain (1945-1982)
4. De start van een eigen modehuis
In 1945, na de bevrijding van Parijs, ontdekt Balmain een door de Duitsers verlaten gebouw
dat hem plaats kan bieden om een eigen huis op te starten. In de autobiografie van Christian
Dior, Dior by Dior, staat: Pierre Balmain, one of my fellow designers at Lelong, decided to
leave and start a new house under his own name - very successfully, as it has turned out. This
had the effect of making me think seriously about my own future.55
De modefotograaf Cecil
Beaton vermeldt in The Glass of Fashion hoe Balmains ambitie die van Christian Dior
beïnvloedt: His (Balmain) reveries were catching, and Dior began dimly to entertain similar
notions.56
De wegen van Dior en Balmain - die aanvankelijk het idee hadden gedeeld om
samen een modehuis te beginnen - scheiden zich in 1945. Het modehuis van Pierre Balmain
opent zijn deuren in 1945 in 44 Rue François Ière
in Parijs.57
In zijn autobiografie beschrijft
Balmain de financiële situatie van het bedrijf.58
Aanvankelijk huurt hij slechts één verdieping
in het gebouw en kampt het team met een ernstig plaatsgebrek. Om een eigen couturehuis te
beginnen is een minimum kapitaal van 600.000 Franse frank vereist. Zijn moeder en twee
vrienden investeren ieder een derde van het bedrag.59
In de zomer van 1945 trekt één van die
aandeelhouders de investering van 200.000 frank terug waarop de tweede partner besluit
hetzelfde te doen. Balmain is op zichzelf aangewezen en bezit slechts de 200.000 frank die hij
van zijn moeder had gekregen. Een manager van de Barclays Bank in Parijs vindt een cliënt
die geïnteresseerd is om het nodige kapitaal te investeren. Om het bedrijf volledig van
zichzelf te kunnen maken, wil Balmain niet meer dan 49% van de aandelen uit handen geven.
Balmain biedt 24% van de stemgerechtigde aandelen voor 240.000 frank aan de Barclays
bank cliënt en 25% voor 250.000 frank aan een andere partner. Op die manier behoudt hij de
volledige controle over de zaak. In zijn memoires verwijst Balmain naar wat zo’n zes of zeven
jaar later gebeurt: één van de aandeelhouders wil uitgekocht worden waardoor opnieuw ook
55
Christian Dior, Dior by Dior: The Autobiography of Christian Dior (Londen: V&A Publications, 2007), 5.
Toen Balmain besloot om bij Lelong te vertrekken en met succes een eigen modehuis op te richten, begint Dior
na te denken over zijn eigen toekomst. 56
Cecil Beaton, The Glass of Fashion (Londen: Shenval Press, 1954), 252. Beaton meldt hoe Balmains dromen
aanstekelijk werken waardoor Dior gelijkaardige ambities krijgt. Zie de verklarende namenlijst in de bijlage voor
meer informatie over de modefotograaf Cecil Beaton. 57
Het modehuis van Balmain bevindt zich nog steeds op hetzelfde adres. 58
Balmain, My Years and Seasons, 85; Grumbach, Histoires de la mode, 73. Een interessante vergelijking kan
worden gemaakt tussen de wijze waarop Balmain zijn modehuis begint en hoe zijn collega Christian Dior dit
doet. De Franse industrieel Marcel Boussac investeert 60 miljoen frank in het modehuis van Dior wat een
aanzienlijke som is in vergelijking met het budget dat Balmain ter beschikking staat. 59
Balmain, My Years and Seasons, 88.
13
de tweede investeerder zich terug trekt. Pierre Balmain die op dat ogenblik financieel sterker
staat krijgt alles in eigen handen wat hij als de ideale situatie omschrijft. Deze controle kan hij
niet lang behouden en naar het einde van zijn leven toe bezit hij nog minder dan twintig
procent van de aandelen.
Het beheer van een modehuis gebeurt volgens Grau door de verdeling van de traditionele
functies in de bedrijfsvoering zoals verkoopmanagers, administratieve- en financiële functies
en persverantwoordelijken.60
Alle creatieve posities in het modebedrijf zijn volgens
Grumbach verdeeld de façon dictatoriale.61
In het atelier van Balmain werken de naaisters die
zijn ontwerpen tot leven roepen. De première van het atelier krijgt haar instructies
rechtstreeks van Pierre Balmain en bekijkt zijn ontwerpschetsen.62
Die première geeft op haar
beurt instructies aan haar secondes die het werk vervolgens verdelen onder de premières
mains en toezicht houden op het vervaardigen van de verschillende modellen.63
De vendeuses
vormen het commerciële hart van het modehuis en zijn een op zichzelf staande groep. Net als
de modelisten en de mannequins worden zij beter betaald dan de naaisters en krijgen ze een
procent op wat ze verkopen.64
Voor Balmains eerste collectie in 1945 staat slechts een team
van 24 medewerkers ter beschikking. Het bedrijf breidt zich snel uit en in 1965 werken 600
mensen voor het modehuis: 450 medewerkers staan in voor productie en zo’n 150 personen
werken in de winkels.65
In 1947 stelt zijn moeder Ginette Spanier (1904-1988) aan hem voor.
Spanier wordt aangesteld als directrice van de verkoopsters en zal dertig jaar lang één van de
belangrijkste pijlers van het bedrijf vormen.66
Over haar ervaringen bij Balmain publiceert de
dame in 1959 het boek “It Isn’t All Mink”.67
Spanier beschrijft daarin haar werkgever: He
[Balmain] remembers every dress he has ever made, with its name and number, and the
customer to whom it has been sold. His whole existence is The Couture.68
Een groepsfoto uit
1948 geeft een idee van de medewerkers van Pierre Balmain in het prille begin (Afb.2). Eind
1948 sluit de Deense ontwerper Erik Mortensen (1926-1998) zich bij het team aan en wordt in
60
Grau, La haute couture, 10. 61
Grumbach, Histoires de la mode, 88. 62
Latour, Tovenaars van de grote mode, 186. 63
Ibidem; Grau, La haute couture, 8. 64
Grau, La haute couture, 9; Grumbach, Histoires de la mode, 88; Latour, Tovenaars van de grote mode, 186.
Balmain vertelt over zijn vaste mannequins in het hoofdstuk “My Fair Mannequins” (Balmain, My Years and
Seasons, 144-159). 65
Balmain, My Years and Seasons, 92. 66
Garnier, 40 années de création, 43. Ginette Spanier verlaat het modehuis van Balmain in 1976 om te werken
voor de boetieks van Nina Ricci. 67
Ginette Spanier, It Isn’t All Mink (Londen: Collins, 1959). De vrouw geeft een persoonlijke beschrijving van
haar ervaringen in het modehuis en van Pierre Balmain zijn passies en kuren 68
Spanier, It Isn’t All Mink, 174.
14
1951 Balmains assistent en rechterhand (Afb.3).69
Het bedrijf breidt zich verder uit met de
oprichting van een bontafdeling met Claude Wittelson als bontspecialist, een
hoedendepartement en parfums.70
Het hoedendepartement wordt in 1947 gevormd met
Germaine Legroux aan het hoofd die haar expertise deelt na de sluiting van haar eigen Salon
Legroux.71
De eerste boutique van Balmain opent in de zomer van 1947 en krijgt de naam
Kiosque des fantaisies.72
Ginette Spanier wordt ingezet in de boetieks die ze omschrijft als
kleine winkels die verbonden zijn met het couturehuis en waarin goedkopere zaken worden
verkocht.73
James Laver bekijkt in 1969 de boetiek als een nieuw soort verkooppunt voor
couture.74
In de winkels worden kledingstukken verkocht die beschouwd worden als
voorlopers van de goedkopere prêt-à-portercollecties van couturehuizen (Afb.4). De boetiek
wordt door Latour beschreven als een zaak op het gelijkvloers waardoor de klant wordt geleid
op weg naar de eigenlijke salons boven in het modehuis.75
Vanaf 1953 wordt in deze winkels
de nieuwe goedkopere Florilège-collectie van Balmain verkocht.
De modetijdschriften uit die jaren zoals Vogue en L’Officiel de la Mode et de la Couture
bespreken de collecties en spelen een grote rol in het introduceren van nieuwe stijlen naar het
publiek.76
Bij de BBC wordt net na de Tweede Wereldoorlog een televisieserie gewijd aan
Franse couturiers. De serie wordt gepresenteerd door de V&A curator en historicus James
Laver en Balmain wordt in 1955 door hem geïnterviewd.77
De verantwoordelijke van de BBC
Motion Gallery, Filip Firlej, kon de beelden van de uitzending niet vrijgeven.78
De eerste
collectie krijgt genoeg publiciteit maar even later klaagt Balmain over een tekort aan aandacht
van journalisten:
“There were other reasons why my name no longer made the headlines. That season my
friend Christian Dior opened his own house with a fanfare of success that echoed round
the world. Jacques Fath, who had been ‘discovered’ by the Americans, was developing his
69
Garnier, 40 années de création, 43. 70
Wilcox, The Golden Age of Couture, 46 71
Balmain, My Years and Seasons, 44. 72
Garnier, 40 années de création, 226. 73
Spanier, It Isn’t All Mink, 176. Spanier: “He wanted me for his boutique. Boutiques are little shops attached to
the House of Couture, where things are slightly less expensive (accessories, scarves and other bits of nonsense)
can be found”. 74
Laver, Costume and Fashion: a Concise History, 261. 75
Latour, Tovenaars van de grote mode, 215. In de boetieks worden creaties verkocht die goedkoper zijn dan die
in de “Couture-Création” collectie. Het gebruikte materiaal is minder kostbaar, het ontwerp wordt vereenvoudigd
en meer dan tweemaal passen is niet toegestaan. Volgens Latour brengen de couturiers met de boetiek een
concurrent voor hun eigenlijke onderneming groot. 76
Wilcox, The Golden Age of Couture, 21. 77
Wilcox, The Golden Age of Couture, 27. 78
Firlej laat in een e-mail weten dit soort beeldmateriaal meestal niet aan studenten wordt vrijgegeven omdat er
aanzienlijke kosten aan verbonden zijn.
15
styles into an international success. And Jean Dessès had just opened luxurious new
premises in the same Hotel Eiffel that had once excited the interest of Christian when we
were with Lelong.”79
Het gaat daarbij steeds minder goed met de economische situatie van het huis en Balmain
beschrijft hoe de financiële behoeften steeds toenemen.80
5. Overzicht van het oeuvre van Pierre Balmain
Het is onmogelijk om binnen dit onderzoek een volledig overzicht van de verschillende
creaties en collecties van Pierre Balmain te geven.81
In dit hoofdstuk worden uitsluitend
representatieve en afwijkende voorbeelden besproken om het werk van de ontwerper op een
accurate manier weer te geven. Het oeuvre van Pierre Balmain kan in vier fasen worden
ingedeeld: ‘A New French Style’, ‘Jolie Madame’, ‘neoclassicisme en grafische excessen’ en
‘traditie en vernieuwing’.82
Vervolgens wordt kort ingegaan op de laatste collecties van Pierre
Balmain. Algemene overzichtswerken over de mode van de twintigste eeuw zullen, waar
nodig, helpen om inzicht te bieden in de algemene ontwikkelingen.83
I. A New French Style (1945-1952)
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwerpt Balmain voor zijn Amerikaanse vriendinnen - de
schrijfster Gertrude Stein (1874-1946) en haar partner Alice B. Toklas (1877-1967) - die op
dat ogenblik in Savoie verblijven. De vrouwen zijn Balmains eerste klanten en hij beschrijft
zijn creaties voor de dames als volumineuze tweed rokken tot aan de enkels met opvallende
knopen.84
Een voorbeeld is een bruin fluwelen pak in de collectie van het V&A Museum in
Londen (Afb.7). Het ensemble dat op maat gemaakt is voor Gertrude Stein bestaat uit een rok,
een vest en een hoedje. Het bruine fluweel is verfraaid met kwastjes en pailletten.
79
Balmain, My Years and Seasons, 108. In het citaat zegt Balmain dat zijn naam om verschillende redenen de
krantenkoppen niet meer haalt. Ten eerste opent zijn vriend Christian Dior in 1947 een eigen modehuis dat
meteen wereldwijd succes kent. Daarnaast wordt Fath 'ontdekt' door de Amerikanen en is ook hij een
internationaal succesverhaal. Jean Dessès opent een nieuw luxe filiaal waarin Dior nog geïnteresseerd was
geweest toen ze samen bij Lucien Lelong werkten. 80
Balmain, My Years and Seasons, 111. 81
Er wordt niet ingegaan op schoenen of accessoires. Voor informatie over de leveranciers van sierraden voor de
haute-couturecollecties van Balmain, zie: Florence Müller, Les Paruriers. Bijoux de la Haute Couture (Brussel:
Mercator Fonds, 2006). Daarnaast wordt ervoor gekozen om naar de collecties te verwijzen met “winter- of
zomercollectie” en een jaartal. In literatuur wordt ook wel herfst/wintercollectie en lente/zomercollectie gebruikt. 82
De titels voor de fasering zijn overgenomen uit de tentoonstellingscatalogus van Guillaume Garnier. Hoewel
dit geen kritische of wetenschappelijke catalogus is, wordt zijn oeuvre er op een zinvolle manier geperiodiseerd. 83
Elizabeth Ewing, History of Twentieth Century Fashion (Lanham: Barnes & Noble Books, 1992); Valerie
Steele, Fifty Years of Fashion: New Look to Now (New Haven/Londen: Yale University Press, 1997). 84
Balmain, My Years and Seasons, 95-96. De autobiografie zal tijdens de bespreking van het oeuvre
verschillende keren worden gebruikt om na te gaan wat de ontwerper over de stijl, de collecties en de kritieken
vermeldt.
16
De eerste wintercollectie na de officiële opening van Maison Balmain wordt gepresenteerd op
12 oktober 1945. Pierre Balmain omschrijft het karakter van de collectie als een “luxueuze
eenvoud met een subtiele Oosterse toets”.85
De oriëntaalse accenten zijn te zien in de vorm
van lange wollen mantels met geborduurde kettingen en kleurige parels. Alice B. Toklas, die
samen met Gertrude Stein en de modefotograaf Cecil Beaton, op het eerste defilé aanwezig is,
geeft de collectie de titel “a New French Style” of een nieuwe Franse stijl. Dit label wordt in
de literatuur beschouwd als een voorloper van Diors New Look van 1947. Het artikel “From
Dark to Day” (Bijlage I) wordt door Gertrude Stein op vraag van de Amerikaanse Vogue
geschreven en verschijnt naar aanleiding van de eerste collectie van Balmain.86
Pierre
Balmain vertelt in een interview hoe het artikel van groot belang blijkt voor zijn verdere
carrière omdat het hem een gemakkelijke entree in Amerika bezorgt.87
Het zorgt voor
aandacht van de Amerikaanse pers, de Fashion Group New York en van inkopers van grote
confectiebedrijven. De “Thames and Hudson Encyclopedia of Fashion and Fashion
Designers” beschrijft de kenmerken van Balmains eerste collectie als klokvormige rokken en
een smalle taille: een silhouet dat in 1947 populair wordt als de New Look van Dior.88
Karakteriserend voor de collecties gaande van 1945 tot aan het begin van de jaren vijftig zijn
drie elementen: een volle rok, een ingenomen taille en het accent op de schouders.89
Deze
elementen typeren het nieuwe naoorlogse silhouet en zijn bijgevolg ook terug te vinden in de
collecties van Balmains tijdsgenoten. De ontwerpers proberen zich van elkaar te
onderscheiden door het publiek te verrassen met speciale effecten in de collecties of in de
presentatie ervan. Balmain probeert dit in de wintercollectie “Japonaise” van 1949-50.90
In
deze door Japan geïnspireerde collectie laat hij felle kleuren contrasteren en baseert hij enkele
mantels op traditionele kimono’s.91
In de illustraties van zijn assistent Erik Mortensen zijn de
Japanse accenten duidelijk te zien (Afb.8). Een tweede voorbeeld van een gewaagde collectie
- in een poging zich te onderscheiden van de concurrentie - is de zomercollectie “Dancing
85
Balmain, My Years and Seasons, 95-96. 86
“From Dark to Day” is het enige artikel dat Gertrude Stein ooit over mode schrijft (Amerikaanse Vogue,
november 1945: zie bijlage). Het artikel is erg anekdotisch en wordt door Balmain opgenomen in zijn
autobiografie op bladzijde 96 (copyright Condé Nast Publications). 87
Dit vertelt Balmain in een interview met Inez Visser voor het Nederlandse tijdschrift Elegance in 1975:
“Balmain. Een man, een huis, een idee”. Het artikel is opgenomen in de documentatiemap “Balmain” in de
bibliotheek van het MoMu in Antwerpen. 88
Georgina O’Hara Callan, red., The Thames and Hudson Dictionary of Fashion and Fashion Designers (New
York: Thames & Hudson, 1998), 24. In de encyclopedie staat beschreven: “He opened his own house in 1945. In
that year he showed long, bell-shaped skirts with small waists - a line that became popular in 1947 as part of
Dior’s New Look”. 89
Garnier, 40 années de création, 69. 90
Balmain, My Years and Seasons, 179. 91
Garnier, 40 années de création, 66.
17
Mood 1925” van 1950. De ontwerpen zijn gebaseerd op de dolle jaren ‘20 en de populaire
toneelbewerking van de roman “Gentlemen prefer blondes” van Anita Loos.92
Balmain
creëert korte tubevormige jurken die verwijzen naar de Garçonne-look (Afb.9).93
Het
opvallende aan de collectie is dat de lengte van de avondjurken - zelfs van de trouwjurk -
maar tot aan de knie reikt.94
Balmain verzet zich later tegen de ‘ijdele’ aanpak van
modeontwerpers om voortdurend radicale veranderingen in hun collecties te verwerken:
hijzelf maar ook Christian Dior liepen voordien in de val. Pierre Balmain vindt het niet zinvol
om iedere collectie te zoeken naar een vernieuwende en revolutionaire vormentaal om zich
van de rest te onderscheiden. De extreme vormen en silhouetten blijken daarbij zelden goed te
verkopen. De collectie “Dancing Mood 1925” heeft bijgevolg weinig commercieel succes.95
Als reactie ontwerpt Balmain in de wintercollectie van 1950 opnieuw het klassiekere en
langere type avondjurk, hoewel in dat jaar plots de korte avondjurk in de mode is.96
Een idee over Balmain dat steeds benadrukt wordt, is dat hij zich van andere ontwerpers weet
te onderscheiden door de architectuur van zijn creaties.97
Daarmee wordt verwezen naar zijn
opleiding als architect waarvan de gestructureerde maatkleding met evenwichtige proporties
een voortvloeisel zou zijn. Om variatie te brengen in zijn maatpakken gebruikt Balmain
speciale knopen, unieke manchetten, verschillende kraagvormen, smalle of brede schouders
en een strakke of meer gedrapeerde vorm. Ginette Spanier beschrijft de decoratie en Balmains
voorkeur voor oneven getallen: He won’t have an even number of anything, particularly
buttons. It is a terrible crime to consider four buttons instead of three.98
Balmain wordt bij het
creëren van maatwerk bijgestaan door zijn premières Jeanne, die de eerder klassieke pakken
verzorgt, en Jeanette, die fantasierijke creaties voor zich neemt.99
Het eerste ‘society’ huwelijk waarvoor Balmain wordt gevraagd is dat van Stella Carcano en
Vicomte Ednam in Londen.100
Balmain ontwerpt de trouwjurk en het kleed voor het
bruidsmeisje Sarah Long (Afb.10). Op 17 juli 1972 schenkt de bruid haar jurk aan het V&A
92
Balmain, My Years and Seasons, 117. 93
De Garçonne look is een mode van de dolle jaren ‘20. De benaming wordt in Parijs geïntroduceerd door
Gabrielle Chanel. 94
Balmain, My Years and Seasons, 66. Balmain vertelt hoe Mevrouw David Bruce - de vrouw van de
ambassadeur van de Verenigde Staten - vol ontzetting haar ereplaats tijdens de presentatie zou hebben verlaten
bij het zien van de korte jurken. 95
Balmain, My Years and Seasons, 118. 96
Balmain, My Years and Seasons, 119. 97
Garnier, 40 années de création, 70. 98
Spanier, It Isn’t All Mink, 174. 99
Garnier, 40 années de création, 69. 100
Balmain, My Years and Seasons, 102. Het huwelijk gaat door op 10 januari 1946 in Londen.
18
Museum (Afb.11).101
Het nauw aansluitende lijfje uit gewatteerd en doorstikt satijn heeft
lange en smalle mouwen met een ritssluiting aan de pols. Het vestje heeft een V-hals en kan
door haakjes op de rug worden gesloten. Het hoofddeksel is gecreëerd door Paulette, de
hoedenmaakster van het modehuis, en bestaat uit datzelfde gewatteerde satijn en is net als het
vestje met witte parels versierd (Afb.12).102
De eenvoud van het ontwerp gaat samen met een
verfijnde en rijke decoratie: een combinatie die een kenmerk van Balmain zal worden.
De invloed van de Amerikaanse casual mode neemt toe in de jaren ‘50. Een bekende
informele outfit in de eerste wintercollectie van 1945 is een losse - naar de enkels toe
versmallende - grijze broek die gedragen wordt met een bruin wollen vest en platte schoenen.
De creatie is gefotografeerd voor Vogue door Cecil Beaton, (Afb.13) en geïllustreerd door
Réné Gruau (Afb.14) voor L’Album de la Mode in Le Figaro.103
Sportievere ontwerpen en
casual kleding - waarin Balmain vaak humoristische elementen verwerkt - vormen een
constante in zijn oeuvre. Als voorbeelden gelden een amazone outfit met een pofbroek en
hoge rijlaarzen en een après-skitenue met gebreide rok, dikke trui en een muts met kattenoren
(Afb.15). De eenvoud en het comfort van deze creaties zullen later ook de avondkleding
inspireren zoals de ‘Pantajudo’ die hij in de wintercollectie van 1950 presenteert (Afb.16).
De geklede ‘Pantajudo’ is een combinatie van een trechtervormige kuitbroek met een rok met
grote splitten.104
Door het creëren van sportieve en informele ensembles toont Balmain het
besef dat kleding een essentieel onderdeel uitmaakt van een bepaalde levensstijl. De dames
die naar de opera gaan, cocktailfeestjes en diners organiseren, zijn ook de vrouwen die
sporten en skiën en daarvoor in Balmain gekleed willen zijn.
In de zomer van 1952 creëert Balmain een nieuw accessoire: de stola met mouwen die als een
avondmantel boven een jurk kan worden gedragen (Afb.17). De sportieve en eerder informele
creaties tonen een smaller silhouet dat niet terug te vinden is in de volumineuzere galajurken.
Een avondcreatie in de ‘nieuwe Franse stijl’ uit 1951-52 is een lange grijze jurk met een
jersey lijfje, lange mouwen en een rok uit grijze chiffon (Afb.18). Het bovenstuk met een
101
Stella Ednam schenkt nog een andere creatie van Balmain uit 1950 aan het V&A: een rode fluwelen
avondjurk die met bont is afgeboord. Beide creaties worden bewaard in de North Court Store van het V&A. 102
Het hoedje van de bruid was reeds te zien op verschillende tentoonstellingen: Fashion: an anthology by Cecil
Beaton (Londen, V&A, 1972), The White Wedding Dress: 200 years of Wedding Fashions (Australië, Bendigo
Art Gallery, 2011) en Unveiled: 200 years of wedding glamour from the Victoria and Albert Museum (Nieuw-
Zeeland, Museum of New-Zealand, 2012). 103
Salvy, Pierre Balmain, 54. Zie de verklarende namenlijst in de bijlage voor informatie over de illustrator
René Gruau. 104
De ‘pantajudo’ wordt in 1950 door de New York Times beschreven als “a kind of leotard made with extended
points at either side of the waist that wrap around the body”. (Virginia Pope, “Spirit of Ghenghis Khan Is Evoked
to Add Color to Balmain Designs” 29 Juli 1950). www.vogue.com/voguepedia/Balmain [3.02.2013].
19
platte kraag is versierd met staalgrijze parels in dezelfde kleur als de blinkende riem. De
luxueuze jurk, die zowel warm als comfortabel is, wordt gedragen tijdens etentjes in eigen
huis. Het kleed verwijst naar het toilette de château dat in de mode was in de jaren ‘30 en
tijdens de Tweede Wereldoorlog.105
Reeds in deze periode komt Balmains voorliefde voor bont, voornamelijk pantervacht, in
verschillende ontwerpen tot uiting. Het gebruik van de exotische huid is in 1948 te zien in een
met panter omzoomde sari die ook bekend is als een illustratie van Alfredo Bouret (Afb.19).
De accenten komen voor in de decoratie van stadskleding (Afb.20) en in de feestelijke
avondcreaties zoals een blauwe galajurk die met hetzelfde accessoire gedragen worden: een
mof uit pantervacht (Afb.21). 106
Hoewel volgens Elizabeth Ewing de mode in de jaren ‘50 stilaan zijn functie als
statussymbool begint te verliezen, blijft er traditionele consensus over wat een vrouw waar en
wanneer hoort te dragen.107
Zowel Ewing als Steele benadrukken hoe iedere sociale
gelegenheid en tijdstip een specifieke dresscode vereisen. Dit is te merken in de samenstelling
van de collecties van Balmain waarin steeds creaties voor iedere gelegenheid voorkomen.108
Om die reden ook kan Vogue nog tot 1959 artikels publiceren over “clothes for the occasion”.
II. Jolie Madame (1952-1957)109
Na het uitbrengen van de eerste twaalf collecties breekt in 1952 het tijdperk van de Jolie
Madame aan.110
Het beeld dat Pierre Balmain met de Jolie Madame wil oproepen is duidelijk
gedefinieerd en gebaseerd op wat voor hem het ideale vrouwelijke silhouet is. Het gaat om elf
collecties gaande van de wintercollectie van 1952-53 tot de wintercollectie van 1957. In 1956
citeert het tijdschrift La Femme Chique de visie van Balmain: La couture, c’est l’architecture
du mouvement. Rien n’y a sa place qui ne permette la vie. La robe doit se fondre dans la
personnalité de la Femme dont elle sera la parure: quand je crée une robe, je ne pense pas à
la Robe, mais à la Femme qui la portera.111
Die vrouw is voor hem de Jolie Madame. De
aanwezigheid van sport- en casualkleding wordt schaarser en de excentriciteiten die het
105
Garnier, 40 années de création, 206. 106
Een mof is een brede kokervormige handschoen uit bont die wordt gebruikt als accessoire om de handen
warm te houden. 107
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 167. 108
Steele, Fifty Years of Fashion, 36. 109
Hoewel de periode van de Jolie Madame volgens Garnier eindigt met de wintercollectie van 1957 zijn er nog
enkele latere collecties die deze titel dragen zoals de wintercollectie “Jolie Madame de France” van 1959-60. 110
De naam is gebaseerd op het succes van het parfum “Jolie Madame” uit 1949. 111
Garnier, 40 années de création, 241. Balmain beschrijft de couture als de architectuur van de beweging. Bij
het ontwerpen van een kledingstuk denkt hij in eerste instantie na over de vrouw die het zal dragen.
20
vroegere oeuvre van de ontwerper soms kenmerkten worden achterwege gelaten. De jassen en
de rokken van de tenues de ville geven het silhouet van de Jolie Madame de gewenste vorm:
het vest versmalt in de taille en volgt de ronding van de heupen en de buste (Afb.22). Dit vest
wordt gecombineerd met een rok tot op kuitlengte.112
De periode van de Jolie Madame is ook
het moment waarop Balmain veel flanellen ensembles met krijtstrepen ontwerpt zoals het
witte maatpak met fijne zwarte krijtstrepen genaamd ‘La Flanelle Tennis’ (afb.23). Een goed
voorbeeld van een wollen wintermantel is de ‘Coup Franc’ in de wintercollectie van 1955
(Afb.24). De jas is gemaakt van dikke beige wol en heeft opvallende stiksels die de V-vorm
van het ontwerp volgen en accentueren.
Balmain ontwerpt kortere cocktailjurken uit satijn of fluweel en langere romantische
galajurken met volle rokken uit tule of gedrapeerde chiffon. Steele bespreekt hoe de stijl van
de jurken geassocieerd wordt met de tijd en de plaats.113
Zo wordt bepaald dat materialen
zoals brokaat niet voor zes uur in de avond gedragen horen te worden en wordt er een
onderscheid gemaakt in het type cocktailjurk voor de vooravond en voor de
theatervoorstelling van acht uur. De meest weelderige vorm van avondkleding zijn de
galajurken die na tien uur worden gedragen. Deze baljurken hebben een lange rok, een diep
uitgesneden decolleté en worden gecombineerd met bijpassende hakken en lange witte
handschoenen. De jurken zijn meestal mouwloos en accentueren de ideale proporties van de
Jolie Madame. Over de jurk kan een stola - uit een dikke glanzende stof en met of zonder
mouwen - worden gedragen.114
Het rijkelijke borduurwerk is een specialiteit en een kenmerk
van Balmain en wordt uitbesteed aan gespecialiseerde Parijse borduurateliers zoals dat van
François Lesage (1929-2011).115
In zijn avondcreaties speelt Balmain niet zelden met
historische referenties. De modellen in de “Jolie Madame du Printemps” collectie van 1954
krijgen de namen van theaterfiguren uit de zeventiende eeuw zoals de avondjurk ‘Antonia’
(Afb.25). De witte satijnen jurk verwijst zowel door de vorm als door de decoratie -
borduursels met gouden krullen en met rozen in reliëf - naar de zeventiende eeuw. De jurk
zou oorspronkelijk zijn gedragen met een rode zijden stola.116
Een andere avondjurk met een
smaller silhouet maar even opvallende borduursels heet ‘Oriane’ (Afb.26).117
De
ivoorkleurige satijnen avondjurk met een V-vormig decolleté werd in het atelier van François
112
Garnier, 40 années de création, 78. 113
Steele, Fifty years of Fashion, 34. 114
Garnier, 40 années de création, 78. 115
Hohé, Voici Paris!, 214. Zie de verklarende namenlijst in de bijlage voor informatie over het Salon Lesage. 116
Garnier, 40 années de création, 78. 117
De jurk ‘Oriane’ behoort tot de wintercollectie “Jolie Madame de France” van 1954.
21
Lesage geborduurd met een rococomotief van glazen buisvormige pareltjes, blinkende
pailletten en gouddraad.118
Niet alle jurken uit deze periode zijn gebaseerd op het verleden. Drie creaties - twee
avondjurken en een cocktailjurk - in de collectie van het V&A zijn karakteristiek voor Pierre
Balmain.119
De ivoorkleurige mouwloze avondjurk uit de vroege jaren ‘50 heeft een
hartvormige halslijn (Afb.27).120
Het lijfje en de rok bestaan uit zijden organza en zijn
geborduurd in het atelier van Lesage met strass en pailletten in de vorm van pluimen en
versierd met grote struisvogelveren in het verenatelier van Lemarié.121
Een avondjurk zoals
deze verhuist van het ene naar het andere gespecialiseerde atelier: eerst voor de borduursels
en nadien om te worden afgewerkt met veren. Dit is een proces dat een maand kan duren. Een
tweede avondjurk werd gedragen door lady Diana Cooper tijdens een diner voor het
staatsbezoek van koningin Elizabeth II en prins Philip in 1957 in Parijs. Coopers fleurige
avondjurk bestaat uit crèmekleurige zijde en is met grote rozen bedrukt (Afb.28). Het
mouwloze lijfje accentueert de smalle taille en volgt de vorm van de buste met een V-vormige
uitsparing.122
De kortere zwarte cocktailjurk uit 1957 is geïnspireerd door ballet en door de
Spaanse flamencojurk en is een voorbeeld van een harmonische balans tussen extravagantie
en elegantie (Afb.29).123
Balmain verwerkt niet alleen pantervacht en voor zijn Jolie Madame collecties moet zeker het
gebruik van hermelijn worden vermeld. Het succesvolle ontwerp ‘Artaban’ is een zwart
avondensemble met een witte blouse uit hermelijn (Afb.30).124
Een tweede voorbeeld is de
wintercollectie van 1957-58 waarin Balmain de galaoutfit ‘Shéhérazade’ presenteert: een
118
Garnier, 40 années de création, 210. 119
De drie jurken komen in de collectie dankzij Cecil Beaton: zie de verklarende namenlijst. 120
De jurk is geschonken aan het V&A door Miss Karlake en werd door haar tante Mrs. Pleydell-Bouverie
gedragen tijdens een debutantenbal in de vroege jaren ‘50. De jurk is te zien in de permanente collectie van het
museum en op de tentoonstelling The Golden Age of Couture. Paris and London 1947-1957 (Londen, V&A,
2007/2008). Het geborduurde zijde is erg delicaat wat erop wijst dat het werd vervaardigd in een gespecialiseerd
atelier zoals dat van François Lesage. 121
Wilcox, The Golden Age of Couture, 136. Het verenatelier van Lemarié wordt in 1996 - net als het
borduuratelier van Lesage - opgekocht door Chanel. 122
Wilcox, The Golden Age of Couture, 165. De jurk is te zien in de permanente collectie en tijdens de
tentoonstelling The Golden Age of Couture. Paris and London 1947-1957 (Londen, V&A, 2007/2008) en de
expo Fashion: an anthology by Cecil Beaton (Londen, V&A, 1972). Beaton verzamelde nog enkele creaties die
werden gedragen tijdens het staatsdiner zoals een ivoorkleurige jurk ontworpen door Norman Hartnell (1901-
1979) die werd gedragen door de koningin Elizabeth II, de lila avondjurk uit kant van Lady Gladwyn ontworpen
door Jacques Fath en een avondjurk van Christian Dior die werd gedragen door de Barones Alain de Rothschild. 123
De zwarte cocktailjurk werd geschonken aan het V&A door lady Elizabeth von Hofmannsthal in 1974. Het
stuk was te zien op vier tentoonstellingen: Black in Fashion (Londen, V&A, 1999), The Little Black Dress
(Londen, V&A, 1983/84), The Golden Age of Couture. Paris and London 1947-1957 (Londen, V&A,
2007/2008) en Fashion: an anthology by Cecil Beaton (Londen, V&A, 1972). 124
Garnier, 40 années de création, 238.
22
zwarte fluwelen jurk die gecombineerd wordt met een lange rok uit witte hermelijn
(Afb.31).125
De zomercollectie “Jolie Madame de Paris” in 1957 is interessant om deze periode af te
sluiten. Voor de collectie kijkt Balmain naar Indië waarbij zowel de stadskleding (Afb.32) als
de avondmodellen (Afb.33) gebaseerd zijn op Indische sari’s: een stuk stof wordt daarbij
elegant over het hoofd gedrapeerd.126
III. Neoclassicisme en grafische excessen (1958-1968)
De jaren 1958-1968 in het oeuvre van Balmain worden de jaren van het neoclassicisme en de
grafische prints genoemd. De verandering is het gevolg van de revolutionaire omwentelingen
in de mode door de opkomst van jonge ontwerpers zoals Pierre Cardin, Paco Rabanne en
André Courrèges. Pierre Balmain wordt geconfronteerd met een jongere generatie
modeontwerpers die een radicaal nieuw modebeeld willen opleggen. Door het overlijden van
Jacques Fath (1954) en Christian Dior (1957) krijgt Balmain de taak om alleen de erfenis van
de New Look en de naoorlogse mode te belichamen. In 1966 verklaart hij in een interview:
“Je m’abandonne à un courant. Je me pénètre de ce que sont les phénomènes de la
mode courante. La mienne doit s’adapter à toutes ses formes de la vie actuelle. Elle ne
peut pas être une réminiscence du passé, ce serait du costume. Elle ne repose pas non
plus sur mes prévisions de l’avenir, car on vit au présent. La mode c’est vraiment le
présent, et rien que le présent.”127
De collecties moeten zich aanpassen aan alle vormen van het hedendaagse leven en mogen
geen herinnering zijn aan het verleden: dat is immers geen ‘mode’ maar ‘kostuum’. In de
collecties combineert Balmain een invloed van het neoclassicisme met een “bewustzijn van
het hedendaagse leven”. Ook in dit decennium blijft hij gespecialiseerd in maatwerk en in met
borduursels versierde cocktail- en avondjurken. Het neoclassicisme is merkbaar zowel in de
titels als in het uiterlijk van de ontwerpen zoals een gedrapeerde avondjurk ‘Néo-classique’
(Afb.34). Balmain doet een poging om de mode na de excessen van de New Look terug te
laten keren naar een kwalitatief classicisme.128
125
Garnier, 40 années de création, 241. 126
Ibidem. 127
Garnier, 40 années de création, 97. 128
Garnier, 40 années de création, 98.
23
In de literatuur over deze periode wordt geschreven hoe Balmain architecturale ontwerpen
maakt en zijn opleiding als architect gebruikt om de fundamentele waarheden van mode uit te
diepen.129
Een architecturaal kenmerk kan worden gezien in Balmains experimenten met
nieuwe vormen en het verwerken van een vaak strakke geometrie. Na de ligne tubulaire, van
de zomercollectie in 1958, waarbij een lang en smal silhouet, rechte jasjes en cilindervormige
rokken primeren, volgt een ovale vorm of la silhouette ovalisée. De trapezevorm of de forme
princesse wordt een vast principe in zijn jurken, rokken en mantels net als het nieuwe
materiaal: ziberline (Afb.35).130
De forme princesse is niet nieuw want al in 1957 - wanneer
Yves Saint Laurent Christian Dior opvolgt - presenteert die met succes de trapezevorm in zijn
eerste zelfstandige collectie voor het modehuis Dior.131
Het gebruik van decoratieve stoffen met felle kleurcontrasten en grafische prints neemt toe.
Dit is te zien in de rode mantel ‘Samouraï’ met grote zwarte stippen in de zomercollectie van
1961 (Afb.36).132
De maatpakken, nu met grafische prints zoals Schotse ruiten (Afb.37),
behouden de klassieke proporties en hebben vaak een vierkante halsuitsnijding. Het
vrouwelijk silhouet wordt door een aantal ingrepen verfijnd en verlengd. De verhoogde taille
wordt een leidmotief in de collecties en kan worden geaccentueerd door een brede ceintuur
(Afb.38).133
Pierre Balmain bedenkt een nieuwe manier om kledingstukken te construeren
door aangepaste inzetstukken en armsgaten.134
In de zomer van 1966 maakt de nieuwe
techniek pince-découpe het mogelijk geometrische patronen te naaien zoals driehoeken,
cirkels en ruiten. De techniek is te zien in een wollen mantel met grafische patronen uit 1968
die zich bevindt in de collectie van het Metropolitan Museum (Afb.39). Een creatie die met
dezelfde techniek werd vervaardigd maar zonder het felle geometrische patroon is een
opmerkelijk avondensemble in de collectie van het V&A (Afb.40).135
De zijden jurk en
mantel hebben een sobere snit maar krijgen rijkelijke borduursels van gouddraad.
Ewing toont aan dat - hoewel ontwerpers wel pogingen ondernemen om de lengte te laten
variëren - de rokken in de late jaren ‘60 en vroege jaren ‘70 tot op kniehoogte of korter
blijven.136
Op het onvermijdelijk steeds korter worden van de roklengtes vanaf 1963
129
Garnier, 40 années de création, 98. Het idee wordt clichématig herhaald maar wat ze er precies mee willen
zeggen wordt zelden geconcretiseerd. 130
Ziberline is een nieuwe stof die omschreven wordt als een zwaardere variant van zijde. 131
Steele, Fifty Years of Fashion, 27. 132
Garnier, 40 années de création, 100. 133
Ibidem. 134
Ibidem. 135
Het ensemble wordt geschonken aan het V&A door Coral Browne in 1987. 136
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 181.
24
antwoordt Balmain met eerder klassieke oplossingen en hij laat de zoom van de rok nooit
hoger reiken dan de knie.137
Pierre Balmain spreekt met respect over een bepaalde traditie: qui
doit faire ressembler la haute couture à un jardin à la française wat tot uiting komt in zijn
neoklassieke ontwerpen.138
Balmain blijft trouw aan de traditionele, volumineuze avondjurken
waarin pasteltinten overheersen. De avondjurk ‘Soir à Chambord’ is een pronkstuk: de
strapless jurk heeft een wijde tulen rok en is versierd met pailletten en fazantenveren
(Afb.41).139
De avondkleding toont structurele aanpassingen voor een optische verlening van
de benen en een kortere romp zoals in de avondjurk ‘Néo-classique’ (1958).140
Vormelijk
verwijzen de jurken naar het Tweede Keizerrijk of de klassieke oudheid zoals twee creaties
uit het Metropolitan Museum. Beide jurken uit 1967 en 1968 hebben een lange rok en de
eenvoud van de vorm gaat samen met een rijkelijke decoratie. Die versiering kan
verschillende vormen aannemen zoals gekleurde zijde met pailletten (Afb.42,43) of
oriëntaalse en folkloristische prints (Afb.44). Andere ontwerpen tonen dan weer een tijdloze
soberheid met lange mouwen, zonder decolleté of versiering. Dit is te zien in het
avondensemble ‘Marina’: een bruin fluwelen vest met een lange smalle rok gepresenteerd
door de mannequin Brownwen Pugh (Afb.45).141
IV. Traditie en vernieuwing (1969- 1979)
De ontwerpers in de jaren ‘70 tonen opnieuw langere rokken na een decennium waarin de
minirok domineerde.142
Daarbij is het in deze periode ook de eerste keer in de geschiedenis
dat broeken geaccepteerd worden als onderdeel van de vrouwelijke garderobe. Ditmaal niet
enkel voor informele aangelegenheden: de broek wordt ook gedragen op straat en op het
werk.143
De jaren ‘70 zijn een moeilijke periode voor de mode-industrie wat volgens Steele
komt door de hippies en het bijhorende anti-fashion gevoel.144
Daarnaast temperde de recessie
en de oliecrisis het enthousiasme van de consument. Hoewel er een achteruitgang is van de
haute couture, blijft Balmain in deze jaren lid van de Chambre Syndical de la Haute
Couture.145
Het androgyne silhouet en retro invloeden zijn nieuwe richtingen in de
vrouwenmode. Kleding in het midden van de jaren ‘70 heeft een bijna verwarrende
verscheidenheid aan stijlen waardoor het volgens Ewing moeilijk is om bepaalde trends te
137
Garnier, 40 années de création, 98. 138
Garnier, 40 années de création, 100. 139
Garnier, 40 années de création, 242. 140
Garnier, 40 années de création, 100. 141
Ibidem. 142
Steele voorwoord in: The Fashion Business, 12. 143
Steele, Fifty Years of Fashion, 88. 144
Steele, Fifty Years of Fashion, 72. 145
Grau, La haute couture, 121.
25
registreren en te raden welke zouden blijven en welke vergankelijk zouden zijn.146
Volgens
Garnier reflecteert de diversiteit in de collecties van Balmain de contradicties van een
maatschappij in crisis die op zoek is naar een eigen culturele identiteit.147
De trapezevorm van
de jaren ‘60 blijft behouden en er is een grote afwisseling te merken op vlak van de roklengtes
in de collecties.148
In de zomercollectie van 1969 toont Balmain de korte robe-cape-culotte
voor op het strand (Afb.46). De nieuwe vorm keert terug in verschillende variaties zoals in
tweed in de wintercollectie van 1969-70 en in de vorm van de - met blauwe stippen bedekte -
mini-robe-culotte genaamd ‘Rien du Tout’ in de zomercollectie van 1969 (Afb.47).149
De inspiratie voor de verschillende creaties is vaak etnisch en folkloristisch zoals lange
fladderende rokken met kanten ruches gebaseerd op de meisjes in Louisiana (zomercollectie
1968), poncho-jurken (wintercollectie 1969-70) en opnieuw Indische sari’s (wintercollectie
1972-1973). Balmain speelt nog steeds met historische referenties in de avondjurken die
gebaseerd zijn op het oude Egypte en geïnspireerd zijn door een tentoonstelling over Ramses
II in het Grand Palais of die verwijzen naar het Tweede Keizerrijk met de crinolines.150
De
dolle jaren ‘20 keren terug in rechte jurken met franjes van kant, parels en pluimen
(zomercollectie 1970). De ontwerpen zijn vaak opvallend gedecoreerd zoals het verentapijt op
de jurk ‘Epithalame’ in de wintercollectie van 1969-70 (Afb.48).151
De diversiteit bereikt een
hoogtepunt in de zomercollectie van 1972 waarin alles terug te vinden is: korte vesten op
rechte rokken, lange blazers op plooirokken, losse fladderende jurkjes, strakke gestructureerde
jurken en een variatie aan roklengtes. Voor de avondjurken wordt eclecticisme de absolute
regel en de creaties krijgen namen van landen of hoofdsteden om het kosmopolitische
karakter te accentueren. Als voorbeeld daarvoor geldt een lange rode avondjurk
‘Copenhague’ uit 1973-1974 (Afb.49).152
Ondanks de diversiteit is een trage maar duidelijke verandering op te merken. Enkele
belangrijke elementen zijn de dominante trapezevorm samen met het steeds grotere aantal
comfortabele modellen of informele kleding. De praktische eigenschappen van creaties
146
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 238. 147
Ibidem. 148
De zoom komt voor het eerst tot net boven de knie in de zomercollectie van 1966. Na de rokken tot op
knielengte in de wintercollectie van 1967-68 volgt de vloeiende rok tot halverwege de kuit in de zomercollectie
van 1968. De volgende winter wordt de knie opnieuw zichtbaar om die in de zomer van 1970 terug te bedekken.
Daarna wederom rokken tot op kuitlengte in de wintercollectie 1975-76 en kortere rokken in de zomercollectie
van 1977. 149
Garnier, 40 années de création, 252. 150
Garnier, 40 années de création, 113. 151
Ibidem. 152
Garnier, 40 années de création, 114.
26
worden door Balmain benadrukt. Op die manier komen korte bermuda’s, poncho’s,
trenchcoats en leggings in de collecties. Na een wielrennersoutfit met de Franse driekleur
volgt een motoroutfit die bestaat uit een broekpak met struisvogelprint, laarzen, een helm en
een rugzak (Afb.50).153
Balmain ontwerpt maatpakken met broeken en toont zo in de
wintercollectie van 1970 een pak uit tweed en bont met korte trechtervormige broekspijpen
(Afb.51).154
De reisoutfit ‘Le Mans’ en de bijhorende bagage uit 1979 is volledig bedekt met
de geometrische print van het modehuis (Afb.52).
V. De laatste collecties van Pierre Balmain (1979-1982/3)
In de laatste collecties ontwerpt Balmain volgens Garnier meer hedendaagse silhouetten
zonder in te leveren aan zijn eigen stijl. De ontwerpen zijn jong, slank en soepel en het figuur
wordt benadrukt. Een blauwe jurk in de collectie van het V&A uit 1981 - geschonken door
gravin Spencer - is in deze periode gecreëerd. Het kleed oogt jong en is asymmetrisch
gedrapeerd (Afb.53). De seizoenschommelingen tussen de collecties zijn minder voelbaar en
het silhouet dat wordt voorgesteld sluit vaak aan bij de collecties van 1945-46.155
De heupen
worden opnieuw geaccentueerd door gewikkelde of asymmetrisch gedrapeerde rokken. Zwart
komt veel voor en ook de verschillende variaties op wit zoals beige, ecru en ivoorkleur:
“Ivoire” wat ook de naam van zijn laatste parfum in 1979 is.156
6. Een synthese van de stijl van Pierre Balmain: een barokke eenvoud
I believe that in our determination to uphold a certain picture of Parisian elegance, without
compromise and without weakness, we have now succeeded in the establishment of a style.157
Guillaume Garnier en Gérard-Julien Salvy bespreken op een persoonlijke en lovende wijze
het oeuvre van Pierre Balmain maar formuleren geen van beiden een synthese van zijn stijl. In
het bovenstaande overzicht van het oeuvre van Pierre Balmain wordt zonder twijfel de nadruk
gelegd op ‘nieuwe’ evoluties en veranderingen doorheen de verschillende collecties. Die
veranderingen zijn inherent aan de mode en een ontwerper staat daarbij nooit volledig los van
de algemene tendensen in de mode en in de maatschappij. Om de stijl van Pierre Balmain te
synthetiseren moet een distillaat gemaakt worden van de constanten en de terugkerende
153
Garnier, 40 années de création, 116. 154
Garnier, 40 années de création, 252. 155
Het vrouwenfiguur met geaccentueerde schouders en een smalle taille. 156
Garnier, 40 années de création, 116. 157
Balmain, My Years and Seasons, 177. Balmain gelooft dat ze - in hun vastberadenheid om een bepaald beeld
van Parijse elegantie te handhaven - geslaagd zijn in het scheppen van een stijl.
27
elementen. Dit zijn zaken die deel uitmaken van de identiteit van Pierre Balmain en die
kunnen doorleven in een modehuis ook nadat de oprichter overleden is.
De stijl van Balmain wordt door verschillende auteurs vluchtig beschreven. Anny Latour
schrijft in 1956: “Balmains invallen zijn niet extravagant, maar dan ook niet baanbrekend”.158
De auteur drukt hiermee twee keer hetzelfde idee uit. Daar staat volgens haar tegenover dat
“zijn modellen van een geraffineerde, draagbare elegantie en van een discrete
kleurenharmonie zijn”. Latour besluit dat Balmain “het voor hem karakteristieke silhouet
trouw gebleven is die men als de ‘Belle Madame’ stijl betitelt”. In 1956, het jaar waarin
Latour haar boek publiceert, ontwerpt Balmain echter niet de “Belle Madame”, maar zijn
Jolie Madame collecties. Wanneer Latour spreekt over een “karakteristiek silhouet” bedoelt
ze daarmee ongetwijfeld de erg vrouwelijke creaties van Balmain in die jaren. Elizabeth
Ewing stelt dat Balmains voornaamste bekommernis zijn privé klanten waren en vernoemt als
sleutelwoord opnieuw de Jolie Madame die ze als elegant, gracieus, evenwichtig en niet
onderhevig aan fashion gimmicks omschrijft.159
Valerie Steele meent dat zijn oeuvre
gekarakteriseerd wordt door de nadruk op een onberispelijke constructie en een simpele
elegantie.160
Volgens haar wordt Balmain geprezen voor zijn rol in de popularisering van de
stola als accessoire. François-Marie Grau vindt dat de creaties van Balmain gekenmerkt zijn
door een sterk classicisme: elegant en geraffineerd.161
Daarnaast verbazen de ontwerpen
volgens Grau met verrassende effecten wat hij illustreert met het voorbeeld van een
motoroutfit met struisvogelprint (Afb.50). In de “Thames and Hudson Dictionary of Fashion
and Fashion Designers” wordt het talent van Balmain samengevat als het kunnen ontwerpen
van zowel maatpakken als elegante avondkleding.162
De terminologie die de auteurs hanteren
om de stijl van Balmain te omschrijven stemt vrijwel volledig overeen. Het meest gebruikte
adjectief is elegantie, dat op zichzelf kan staan of met bijwoorden zoals draagbare of simpele
elegantie wordt gecombineerd. Anderen noemen zijn oeuvre geraffineerd en gracieus en de
kleurharmonie is volgens Latour “discreet”. Daarnaast is Balmain geen ontwerper die
omschreven wordt als extravagant maar is hij evenwichtig, klassiek en niet onderhevig aan
vluchtige modetendensen. De Jolie Madame en het belang van de constructie van zijn
ontwerpen worden beklemtoond.
158
Latour, De tovenaars van de grote mode, 212. 159
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 162. 160
Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 1., 116-117. John S. Major schrijft daarin het hoofdstuk
over Balmain. 161
Grau, La haute couture, 68. 162
O’Hara Callan, The Thames and Hudson Dictionary of Fashion and Fashion Designers, 23-24.
28
De maatpakken van Balmain hebben een fijn en slank silhouet. Daartegenover staan de
avondcreaties waarin meer met volume wordt gewerkt. De Jolie Madame is voor Balmain de
ideale vrouw en het hoogtepunt van elegantie. Haar taille is geaccentueerd en haar rondingen
worden niet verstopt. Wat het oeuvre van Balmain betreft moeten twee concepten worden
benaderd: de constructie en de decoratie. Balmain leert tijdens zijn opleiding bij Molyneux
het belang van de constructie. Daarbij wordt slechts in tweede instantie naar de bijkomstige
decoratie gekeken.163
De invloed van Molyneux op het oeuvre van Balmain zou een studie op
zich kunnen vormen. Balmain:
“Nothing is more important in a dress than its construction. No amount of additional
trimming will save a model which is basically badly constructed, any more than no
amount of ornaments on the façade will compensate for the weak design of a
building.”164
Geen enkele ingreep kan een ontwerp redden dat op zich al slecht geconstrueerd is. Balmain
vergelijkt dit met de ornamenten op een façade die ook niet de gebrekkige structuur van een
gebouw kunnen verbloemen.165
Om die reden vindt Balmain het niet nodig om een collectie in
de beginfase te bedenken aan de hand van gedetailleerde ontwerptekeningen. De initiële
schetsen die hij maakt zijn uitsluitend een indicatie van de richting die hij uit wil en de lijn
van het silhouet waaruit een collectie zal groeien. Met dit soort vergelijkingen profileert
Balmain zich naast couturier ook als iemand met een architecturale achtergrond en expertise
en lijkt hij zich te willen onderscheiden van modeontwerpers met een andere achtergrond. Het
eerste wat hij tijdens zijn opleiding bij Molyneux leert is dat hij nooit moet proberen iets toe
te voegen aan een model dat zonder decoratie al niet goed is. Hij vergelijkt dit niet alleen met
architectuur maar ook met literatuur: net als een schrijver moet een couturier dat wat hij wil
zeggen, uitdrukken met zo weinig mogelijk woorden. Een decoratieve toevoeging is slechts
toegestaan indien die ook een constructieve bijdrage levert aan een kledingstuk. Een
simplistisch kledingstuk ontstaat niet door een gebrek aan inspiratie en eenvoud is volgens
Balmain de moeilijkste kwaliteit dat een ontwerp kan krijgen. De simpliciteit waarover
Balmain spreekt mag niet worden begrepen als “minimalisme”. In “Less is More: Minimalism
in Fashion” beschrijft Harriet Walker wat ze onder minimalisme verstaat.166
Decoratie en
minimalisme sluiten elkaar niet uit, maar iedere vorm van versiering moet er komen door
163
Garnier, 40 années de création, 38. 164
Balmain, My Years and Seasons, 36. 165
Ibidem. 166
Harriet Walker, Less is More: Minimalism in Fashion (Londen/New York: Merrell, 2011), 9-10.
29
middel van de structuur van de opbouw. In een minimalistisch kledingstuk zitten geen
elementen die vreemd zijn aan de constructie en een onderdeel moet essentieel zijn of sober
gelaten worden. Minimalisme schuwt het overbodige en het oppervlakkige. Het is echter
verkeerd om de stijl van Balmain als minimalistisch te omschrijven. Decoratie en ornamenten
spelen ondanks zijn nadruk op constructie een aanzienlijke rol. Nadat een goede constructie in
een ontwerp bereikt is volgen de decoratieve toevoegingen. De ontwerpen worden uitgevoerd
in kostbare materialen zoals zijde en fluweel. Vachten en pelzen zorgen voor luxe en worden
gebruikt om de creaties te versieren. Daarnaast bestaan ook volledige kledingstukken uit
luxueuze vachten zoals luipaard en hermelijn. In het modehuis heeft Balmain daarvoor een
eigen bontatelier.167
Invloeden uit andere en verre landen kunnen worden herkend in de
constructie van een kledingstuk zoals de kimonojassen en de sari’s. Kosmopolitische,
exotische en folkloristische invloeden vinden ook hun weg in de decoratie zoals in de
oriëntaalse prints. De indrukken die Balmain meeneemt van zijn reizen broeden jarenlang in
zijn herinneringen voor hij ze ‘gefilterd’ tot uiting brengt in zijn ontwerpen: ze zijn volgens
hem dan niets meer dan aesthetic frolics.168
Balmain beschrijft in het nawoord van zijn
autobiografie hoe hij graag stijlen bedenkt van landen die hij nog niet bezocht.169
Een netwerk
van ateliers levert de zijden bloemen, knopen en accessoires aan het modehuis. Balmain staat
bekend voor de gedetailleerde en rijkelijke borduursels in zijn avondcreaties. Dit borduurwerk
wordt uitbesteed aan gespecialiseerde Parijse ateliers zoals dat van François Lesage. De
borduursels bestaan uit een variatie aan materialen zoals edelstenen, halfedelstenen, kristallen,
metaaldraad, pailletten, kralen, veren en zelfs plastiek en krijgen de vorm van motieven zoals
blaadjes, pluimen, kersen en krullen. De decoratie van Balmain kan worden gedefinieerd als
een barokke elegantie waarbij niet naar barok wordt gekeken als kunsttheorie of
ontwerpfilosofie maar als een effect en een luxueuze uitstraling.170
Pierre Balmains barok is
geen tegengestelde van eenvoud. Barok bij Balmain moet bekeken worden als een emotie, een
detail, een luxueuze stof en gedetailleerde borduursels. In de avondjurken kan dit een explosie
van vorm, materiaal en gewicht zijn en in een strak ontworpen maatpak is dit een accent van
luipaardhuid. In een interview antwoordt Balmain op de vraag wat voor hem mode is:
167
Wilcox, The Golden Age of Couture, 46. 168
Balmain, My Years and Seasons, 179. 169
Garnier, 40 années de création, 231. 170
De term “barok” wordt wel eens “misbruikt” om mode en creaties te beschrijven die overdadig
geornamenteerd zijn of kitsch. Barok schuilt in het oeuvre van Balmain in luxueuze details, fluweel en rijkelijke
borduursels.
30
“Het is een bepaalde manier van leven en denken, die zich door de jaren heen vormt en
ook weer verandert. Mode is één van de vele uiterlijke kentekenen van deze
voortdurende beweging. Het is daarom absurd om ieder half jaar met een gloednieuwe
modelijn uit te komen.”171
Balmains stijl is van een barokke eenvoud. De avondjurken met borduurwerk hebben vaak
een eenvoudige snit en worden tot leven gewekt door de weelderige decoratie. Een krachtige
en heldere constructie, borduurwerk, nieuwe combinaties van materialen, pelzen en invloeden
uit exotische landen kenmerken de collecties van Pierre Balmain.
7. Het parfum en het modehuis
In de twintigste eeuw ontstaan de zogenaamde fashion designer fragrances. Het parfum vormt
een onzichtbaar accessoire dat wordt gedragen bij speciale gelegenheden.172
De
modeontwerper Paul Poiret (1979-1944) begint al in 1900 als parfumondernemer. In 1921
brengt Gabrielle Chanel haar iconische geur Chanel No. 5. op de markt.173
Een parfum dat de
naam van een bekende modeontwerper draagt, wordt in de tweede helft van de twintigste
eeuw steeds populairder. Het eerste parfum van Pierre Balmain verschijnt in 1946 en wordt
genoemd naar het telefoonnummer van het modehuis: “Elysée 64-83”. De geur wordt, net als
enkele latere parfums, gepromoot door een illustratie van René Gruau.174
Verschillende
geuren van het modehuis zijn samengesteld door de parfummaakster Germaine Cellier (1909-
1976).175
Cellier ontwikkelt volgens Balmain met “Elysées 64-83” een geur “which evoked
the best kind of elegance of which I wanted to be the harbinger”.176
Paul Racine, een
medestudent van Balmain aan de École des Beaux-Arts, wordt de directeur van de parfums in
het modehuis.177
Het tweede parfum “Vent Vert” (1947) wordt een jaar later tijdens het
filmfestival in Cannes voorgesteld met de slogan: « Pour la voile et la mer, Vent Vert ! ».178
Het parfum “Jolie Madame” wordt in 1949 gelanceerd en zal zijn naam geven aan latere
171
Visser, “Balmain. Een man, een huis, een idee.” (Elegance: 1975). Zie bijlage II voor een tijdslijn van de
parfums van Balmain. 172
Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 3, 35. Het beeldmateriaal voor dit onderdeel is
opgenomen in een apart hoofdstuk in de bundel met afbeeldingen. Zie bijlage II voor een tijdlijn van de parfums
van Balmain. 173
Ibidem. 174
Balmain, My Years and Seasons, 45. 175
Cellier ontwikkelt verschillende parfums voor Balmain zoals: Elysées 64-83, Jolie Madame, Monsieur
Balmain en Vent Vert. 176
Balmain, My Years and Seasons, 108. 177
Balmain, My Years and Seasons, 226. 178
Ibidem. Vent Vert is een frisse en plantaardige geur.
31
collecties.179
In 1960 verschijnt “Miss Balmain” en in 1964 presenteert Balmain ook een Eau
de Toilette voor mannen: “Monsieur Balmain”.180
In 1960 verkoopt Pierre Balmain de fabricage- en exploitatierechten van de Balmain parfums
aan het bedrijf Revlon.181
De aanleiding voor de verkoop is dat de voorzitter van Revlon,
Charles Revson, Balmain een miljoen dollar aanbiedt voor de rechten op de parfums.182
Didier Grumbach bespreekt de situatie.183
Pierre Balmain voelt zich aanvankelijk verzekerd
door een samenwerking met het kapitaalkrachtige bedrijf en hoopt dat het positief zal zijn
voor het modehuis. Revlon beheert echter een groot aantal merken en toont maar weinig
interesse in het lanceren van nieuwe geuren. De bestaande parfums zijn naar Charles Revsons
mening voldoende en horen te worden uitgebuit. De “nieuwe” mannengeur “Monsieur
Balmain” uit 1964 is hierdoor slechts een heruitgave van de minder bekende “Verveine
Citronelle”: een parfum voor heren uit 1949. Het vormt geen gelukkige samenwerking tussen
Balmain en Revlon. Bij het samenstellen van een tijdslijn van de parfums van Balmain
(Bijlage II) valt op dat in de periode dat het contract met Revlon loopt nieuwe parfums met
grotere tijdsintervallen na elkaar op de markt verschijnen. In 1979 verschijnt de laatste geur
onder Pierre Balmain: “Ivoire”.184
Na het overlijden van Balmain in 1982 worden nog enkele
geuren aan de reeks toegevoegd: in 1983 de mannengeur “Ebène”, in 2005 “Eau d'Amazonie”
en in 2006 “La Mome” als eerbetoon aan de Franse zangeres Édith Piaf.185
De in 2008
gelanceerde “Ambre Gris” zou de architectonische en grafische codes vieren die het modehuis
kenmerken.186
In 2010 verschijnt de recentste mannengeur “Carbone”.187
179
Balmain, My Years and Seasons, 122. 180
Constance Classen, David Howes en Anthony Synnott, Aroma: the Cultural History of Smell (Londen/New
York: Routlegde, 1994), 186. Ondanks het veranderende klimaat in de jaren ‘60 en ‘70 hebben parfumeurs in die
jaren nog steeds te kampen met een sterk taboe tegenover het gebruik van parfum door mannen. Op de website
van Balmain wordt de geur “Monsieur Balmain” omschreven als een fruitig parfum dat bedoeld is voor “men of
distinction, but women also love it”. Dit is een bekende marketingtruc voor mannengeuren waarbij ingespeeld
wordt op de verlangens van vrouwen. 181
Grau, La haute couture, 68. Het Amerikaanse bedrijf Revlon bestaat sinds 1932 en produceert cosmetica,
huidverzorging en parfums. Charles Revson en zijn broer Joseph Revson werken samen met de chemicus
Charles Lachman die de letter “L” bijdraagt aan de merknaam “Revlon”. 182
Grumbach, Histoires de la mode, 164-165. 183
Ibidem. 184
Balmain vertelt poëtisch hoe hij tot de naam van het parfum “Ivoire” komt: “Ivoire is the name I gave to a
dream. The name of a woman of sovereign beauty, draped in ultra-pale silk. We crossed paths for a moment on
the staircase at the Opéra, before she disappeared into the night”. 185
Balmain, My Years and Seasons, 45. 186
www.balmain.com/parfum-ambre-gris/ [13.04.2013]. 187
Enkele geuren die vandaag niet meer gemaakt worden zijn: BalMan (2002), Balmya de Balmain (1998),
Balmain de Balmain (2006), Eau d'Eté de Balmain (2007).
32
In 1987 wordt het modehuis overgenomen door de Canadees Erich Fayer en heet dan “Pierre
Balmain SA. Fayer”.188
Fayer koopt de fabricage- en exploitatierechten van de parfums over
van Revlon. De parfums worden vanaf dan geproduceerd in samenwerking met de firma
Empire of Scents tot 1 januari 2012 wanneer de licentie wordt overgenomen door het
Amerikaanse bedrijf Inter Parfums Inc.189
In een officieel bericht over de samenwerking
worden de intenties en de verwachtingen van beide partners geformuleerd en ligt de nadruk
op het wederzijdse vertrouwen (Bijlage III). Interparfums “is looking to reconnect luxury
French fashion house Balmain with its fragrance roots through the relaunch of some of its
classic scents”.190
In 2012 wordt de klassieke geur “Ivoire” uit 1979 door Interparfums
heruitgevonden en gemoderniseerd waarbij geprobeerd wordt het oorspronkelijke karakter te
bewaren.191
Het parfum heeft een specifieke functie in een modehuis. Overheidssteun en subsidies zijn
volgens Latour zelfs in 1956 al niet meer voldoende om de couture-industrie te redden en het
parfum is voor modehuizen een financieel noodanker.192
Het produceren van geuren wordt
een vanzelfsprekende aanvulling voor een couturehuis en het is de opbrengst van de parfums
die het overleven van het bedrijf moet verzekeren. De reden waarom designergeuren zo goed
verkopen is omdat consumenten, die zich geen couture kunnen veroorloven, door het parfum
toch het gevoel krijgen een creatie van het modehuis te bezitten. Het parfum is “bereikbaar”
en vormt op die manier het belangrijkste instapmodel tot een couturehuis.193
Het blijkt
moeilijk om met woorden het karakter van een parfum te omschrijven. Productinformatie
wordt in parfumadvertenties vermeden en centraal staat het oproepen van een gevoel en
fantasieën door middel van beelden.194
De campagnes proberen een geur en de daarmee
geassocieerde levensstijl visueel voor te stellen. De vroege parfumadvertenties noemt
Constance Classen de voorlopers van de moderne op beelden gebaseerde marketing.195
Het
succes van een designergeur heeft te maken met hoe goed een modehuis de geur zelf, de
verpakking, de naam en de campagne bedenkt.196
De illustrator René Gruau werkt aan de
188
Zina Moukheiber, “The face behind the perfume.” (Forbes: 27.09.1993, vol. 152, dl. 7), 68-69. 189
Vandaag worden vijf parfums van Balmain geproduceerd: Ivoire, Vent Vert, Ambre Gris en voor mannen
Monsieur Balmain en Carbone (zie afbeeldingen). 190
www.interparfums.fr [20.02.2013]. 191
Ivoire krijgt in 2012 een nieuw flesje. De geur zelf wordt door de parfumeurs Michel Almairac en Jacques
Flori opnieuw samengesteld. 192
Latour, De tovenaars van de grote mode, 215. 193
Hohé/Koning, Voici Paris!, 26. 194
Classen, Aroma: The Cultural History of Smell, 186. 195
Classen, Aroma: The Cultural History of Smell, 187. 196
Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 3, 36.
33
advertenties van de vroege parfums van Balmain. Deze campagnes worden later aangepast en
met foto’s van mannequins gepromoot. In 1984 laat de reclame voor “Ivoire” enkel de hoed
van een mysterieuze dame zien, terwijl vier jaar later het gezicht van de vrouw plots zichtbaar
gemaakt wordt met behulp van een spiegel. In 2012, bij de herlancering van de geur, wordt
opnieuw gespeeld met die traditionele presentatiewijze. De campagne toont nu de mysterieuze
vrouw met een hoed maar dit keer zonder bovenkleding.
8. Internationale uitbreiding en een democratisering van de mode
Meteen na de oorlog begint Pierre Balmain met het geven van lezingen in het buitenland
waarin hij de Parijse couture als hoogtepunt van verfijning en elegantie promoot. Het is met
zulke voordrachten dat Balmain de haute couture, die het steeds moeilijker heeft,
internationaal wil uitdragen en doen heropleven. In dit hoofdstuk wordt gekeken hoe het
modehuis zich internationaal oriënteert en wordt de verkoop van licenties toegelicht.
Door een afname van het privé-cliënteel moeten de couturehuizen gaan commercialiseren en
internationaliseren. Alexandra Palmer onderzoekt de rol van haute couture in de jaren na de
Tweede Wereldoorlog vanuit commercieel en cultureel perspectief.197
Daarbij kijkt de auteur
naar de geïmporteerde Franse couture in Noord-Amerika. De Parijse ontwerpers staan aan het
hoofd van grote bedrijven en beginnen te concurreren in een nieuw klimaat van internationale
handel.198
Er wordt in de literatuur gewezen op hoe Parijs beïnvloed wordt door de American-
style licensing and mass-manufacturing.199
Parijse ontwerpers benutten de ver ontwikkelde
massaproductie van de Amerikaanse textielindustrie en richten zich op de potentiële klanten
in de Noord-Amerikaanse bevolking. Balmain zegt daarover in een interview in 1975: “De
Amerikaanse confectie stond al op een hoog peil, toen er in Europa van confectie nog
nauwelijks sprake was, maar qua ideeën hadden de Amerikanen Parijs hard nodig”.200
Om
prijsconcurrentie buiten Frankrijk te behouden laten ze prestigieuze producten vervaardigen in
het land waar ze op de markt worden gebracht waardoor ze ontkomen aan de zware
douanetaksen.201
De “Couture-Création” modehuizen verkopen vanaf dan originele creaties,
197
Alexandra Palmer, Couture & Commerce: the Transatlantic Fashion Trade in the 1950s (Vancouver: UBC
Press, 2001). 198
Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 3, 20. 199
Steele voorwoord in: The Fashion Business, 8. 200
Visser, “Balmain. Een man, een huis, een idee.” (Elegance: 1975). “Na de oorlog kwamen de Amerikaanse
inkopers weer terug. Er werd in die tijd veel gespioneerd - en niet alleen door de Amerikanen - onze ideeën
werden meer dan eens gestolen in plaats van gekocht. We moesten vooral toen erg oppassen.” 201
Tomoko Okawa, “Licensing Practices at Maison Christian Dior”, in Producing Fashion: Commerce, Culture
and Consumers, uitg. door Regina Lee Blaszczyk (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2008), 89.
Okawa bekijkt in Producing Fashion de licenties van Dior.
34
toiles en papieren patronen samen met de reproductierechten.202
Grau wijst op het feit dat de
haute couture al vanaf zijn ontstaan creaties met reproductierechten verkocht heeft.203
Christian Dior en Balmain beginnen beiden al aan het einde van de jaren ‘40 met de verkoop
van licenties aan meestal Amerikaanse kopers.204
De commerciële kopers zijn winkeliers of
fabrikanten die de modellen kopen om ze vervolgens door te verkopen of als designbron voor
eigen productie.205
Ewing wijst op het feit dat de belangrijkste ontwikkeling in de
verspreiding van de naoorlogse mode het opzetten was van directe distributiekanalen van
couture naar de winkels in de wereld.206
Dankzij de ontwikkeling van de luchtvaart kunnen
modeontwerpers, volgens Wilcox, nu overal ter wereld modeshows organiseren in plaats van
erop te vertrouwen dat commerciële kopers wel naar Parijs zullen reizen.207
Pierre Balmain stelt met succes zijn eerste wintercollectie van 1945 voor in Londen en na de
lancering van de New Look van Dior in 1947 gaat Balmain op wereldtoer. In dat jaar bezoekt
hij Amerika en is in 1947 de eerste Franse ontwerper die zijn collectie in Australië
presenteert.208
Balmain produceert in de lente van 1952 een eerste Amerikaanse ready-to-
wear collectie genaamd “Balmain-New-York” die geproduceerd wordt door het
confectiebedrijf Simpson’s.209
In 1952 opent Balmain ook een winkel in New York die
meteen succes heeft maar vier jaar later moet sluiten omwille van het faillissement van de
geassocieerde Amerikaanse firma.210
In de jaren ‘50 openen meer buitenlandse verkooppunten
zoals in Brussel (1952) en Caracas (1954).211
Voor de Nederlandse consument ontwerpt Pierre
Balmain collecties in samenspraak met het Amsterdamse bedrijf Goyaarts.212
In de lente van
1946 wordt voor de eerste keer kleding van Balmain in Canada verkocht.213
Het
confectiebedrijf Eaton in Toronto verkoopt en adverteert creaties van Parijse ontwerpers. De
202
Hohé/Koning, Voici Paris!, 74. De Chambre Syndical moet zich richten op het beschermen van haar leden
tegen het illegaal kopiëren van creaties door de modellen te laten registreren. Inmiddels zijn alle grote Franse
couturehuizen opgehouden met het verkopen van patronen. Yves Saint Laurent was de laatste ontwerper die daar
in januari 1998 mee ophield. 203
Grau, La haute couture, 12. Worth deed dit al in de negentiende eeuw. Naast het verkopen van afgewerkte
modellen, toiles en papieren patronen wordt ook het droit de vision of het “kijkrecht” verkocht. Dit is de
toestemming om een modeshow bij te wonen en zo inspiratie op te doen. 204
Grumbach voorwoord in: Grau, La haute couture, 3. Grumbach maakt de vergelijking dat twintig jaar nadat
licencing opkomt, de kledingindustrie nu de gehele productie naar derdewereldlanden verplaatst. 205
Wilcox, The Golden Age of Couture, 76. 206
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 163. 207
Wilcox, The Golden Age of Couture, 46. 208
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 161. 209
Palmer, Couture & Commerce, 192. 210
Balmain, My Years and Seasons, 119. 211
Wilcox, The Golden Age of Couture, 46. Miss America krijgt in 1951 haar kroontje in een creatie van
Balmain. 212
Hohé/Koning, Voici Paris!, 74. 213
Palmer, Couture & Commerce, 27.
35
advertentie “Paris Originals by Air to Eaton’s” toont aan hoe het bedrijf in 1947 de nieuwste
modellen van Parijse couturehuizen laat overvliegen voor de Canadese klanten (Afb.5). In
1957 tekent Eaton een exclusief contract met Balmain. In 1960 gaat Balmain zelf naar
Toronto om er zijn nieuwe goedkopere Florilège-collectie te promoten.214
Om het prestige
van het couturehuis te bewaren, brengt hij een deel van de haute-couturecollectie en vier
mannequins mee om de stukken te presenteren. Eaton verkoopt in deze periode echter geen
originele couturecreaties meer en Ollie Smythe, de inkoper van de winkel, licht de situatie
toe: We bought three [couture creaties] because he brought his haute couture collection, but
if anyone wanted them they could order them. But they nearly dropped death when they found
out the white coat, without the beaver trim, was $2.500.215
Halverwege de jaren ‘40 ontstaan
de luxe prêt-à-porter-collecties: een ontwikkeling die ingezet wordt door Lucien Lelong.216
Het gaat in principe om een steeds verdere democratisering en industrialisering van de mode
die volgens Wilcox onmogelijk tegen te houden was.217
De eerste niet-haute-couture-
collecties van couturehuizen worden verkocht in de boetieks.218
Franse couturiers ontwerpen
daarvoor creaties die half zo duur zijn en die meteen in vijf maten aangeboden worden.
Daarbij wordt volgens Madelief Hohé niet zozeer op het materiaal bezuinigd maar is het net
het afschaffen van de vele pasbeurten wat de stukken goedkoper maakt.219
De Florilège-
collectie van Balmain is een voorbeeld van een prêt-à-porter des couturiers collectie.220
De
ateliers waar de goedkopere collecties worden geproduceerd, liggen tegenover het
moederbedrijf op Rue François Ière
.221
Grumbach meent dat de klanten van de Florilège-
collectie dezelfde zijn als die van de couture van het modehuis. In April 1968 brengt Balmain
een eerste echte prêt-à-portercollectie uit.222
214
In Toronto wordt de Florilège-collectie iedere dag om elf uur in de winkel gepresenteerd. De collectie bestaat
uit zestig stukken - waaronder jassen, jurken en pakken - die uit minder dure materialen dan de haute-
couturecollectie zijn gemaakt. 215
Palmer, Couture & Commerce, 122. Ollie Smythe bespreekt hoe Eatons drie couture creaties van Balmain
aankoopt omdat de ontwerper de moeite had gedaan om de hele couturecollectie naar Toronto te brengen.
Wanneer klanten dit wensen kunnen ze wel couturecreaties van hem bestellen. Smythe wijst erop hoe het
Canadese cliënteel bijna omver viel van verbazing bij het horen van de hoge prijzen. 216
Hohé/Koning, Voici Paris!, 124. De “Thames and Hudson Dictionary of Fashion and Fashion Designers”
definieert prêt-à-porter als confectiekleding met een designerlabel. Over de goedkopere collectie in het modehuis
van Lelong vertelt Balmain: “Its main activity was in the Edition Department, which produced a limited series of
ready-made, or partly-to-measure, reproductions of models at reduced prices, for the provinces and North
Africa”. De collectie heet “Lucien Lelong Édition” en lijkt een middenweg tussen haute couture en prêt-à-porter. 217
Wilcox, The Golden Age of Couture, 208. 218
Palmer, Couture & Commerce, 183. Okawa benadrukt hoe licenties de naambekendheid van de Franse
modehuizen na de Tweede Wereldoorlog vergroten. 219
Hohé/Koning, Voici Paris!, 124. 220
Grumbach, Histoires de la mode, 227. 221
Grumbach, Histoires de la mode, 226. 222
Ibidem.
36
Tot in het midden van de jaren ‘90 wordt volgens Lou Taylor weinig gepubliceerd en
gediscussieerd over het feit dat al sinds de jaren ‘70 bijna alle couturehuizen in Parijs zware
verliezen leiden.223
De Parijse couturehuizen proberen een antwoord te bieden op de
internationale, culturele en economische veranderingen in de jaren ‘50 en ‘60 door een
continue verandering in zowel de stijl als in de bedrijfsvoering.224
Dit is noodzakelijk omdat
met uitzondering van Chanel alle couturehuizen op verlies draaien.225
Met zijn assistent Erik
Mortensen en een internationaal team van mannequins wil Balmain zich naar een nieuw
cliënteel richten. In 1975 antwoordt Balmain op de vraag of haute couture in de toekomst
verdrongen zal worden door prêt-à-porter:
“Er is geen enkel modehuis meer dat alleen van haute couture zou kunnen bestaan.
Maar voor de naam van een huis en alles wat er gemaakt wordt, is het noodzakelijk dat
de activiteit van de haute couture bewaard blijft. De klanten zijn niet altijd dezelfde,
maar er blijft altijd een - zij het bescheiden - klantenkring voor de haute couture. Wij
couturiers moeten onze aandacht verdelen over een heleboel zaken die er vroeger niet
waren. Één ding is echter hetzelfde gebleven, voor mij althans: de haute couture heeft
nog steeds de leiding; is toonaangevend. In mijn haute-couturecollectie geef ik nieuwe
tendensen aan, niet in mijn prêt-à-porter.”226
Balmain vindt dat haute couture behouden moet worden maar erkent dat die niet meer
dezelfde functie zal hebben. In 1976 is couture meer dan ooit een laboratorium voor nieuwe
ideeën geworden. Een gelijkaardig idee klinkt in een persbericht uit 1988 van de Syndicat
Confédération Géneral du Travail:
“Haute Couture is not clothes for sale but a research laboratory of creation and also
functions as publicity that is vital for other related activities of a couturier. It should
not be the houses’ goal to make profits from the couture business.”227
Het verkopen van de couture creaties blijkt geen prioriteit meer te zijn. De reden dat haute
couture behouden wordt, is de aandacht van de pers en het prestige dat ermee gepaard gaat.228
223
Lou Taylor, “The Hilfiger Factor and the Flexible Commercial World of Couture”, 130. Enkel in de eerste
jaren na de oprichting van de Chambre Syndical - tussen 1890 en 1914 - kan de sector volgens Taylor “crisisvrij”
worden genoemd. 224
Ibidem. 225
Ibidem. 226
Visser, “Balmain. Een man, een huis, een idee” (Elegance: 1975). 227
Parmal/Grumbach, Fashion Show. Paris Style, 85. 228
Grau, La haute couture, 5. Grau beschrijft haute couture als “een droom die goed verkoopt”.
37
De prêt-à-portercollecties nemen in de jaren ‘70 en ‘80 een steeds grotere plaats in en drukken
in de ‘90 de grootste stempel op de modewereld.
Het behouden van haute couture in een modehuis bevordert lucratieve licentieovereenkomsten
voor prêt-à-portercollecties, accessoires, parfums en andere producten.229
Het verkopen van
licenties aan Franse of buitenlandse fabrikanten is het verkopen van de toestemming om onder
de controle van het modehuis producten met hun prestigieuze naam en logo te produceren en
te verkopen. In ruil daarvoor betaalt de licentiehouder royalty’s aan het modehuis. Dit maakt
het de fabrikant mogelijk producten te verkopen met de supplementaire waarde die met het
exclusieve couturehuis geassocieerd wordt. De overeenkomst laat het couturehuis toe om
zaken aan de collectie toe te voegen die een gespecialiseerde productie nodig hebben zoals
lederwaren, juwelen, cosmetica en parfums. In het interview met Inez Visser worden de
nieuwe producten vermeld: “Door de jaren heen - en met name de laatste 10 jaar is het
modehuis uitgebreid met prêt-à-porter, herenmode, breisels en alle denkbare accessoires,
waarvan de zojuist uitgekomen horloges de meest recente zijn”.230
Het modehuis van Dior
laat in 1975 in een persbericht weten dat ze financieel afhankelijk zijn van hun licenties.231
Dit bedrijfsmodel oefent een grote invloed uit op de mode-industrie en zorgt voor een
wereldwijde verspreiding van de Parijse mode en de designernamen. Balmain benadrukt het
belang van de vaardigheden en de kwaliteit van de licentiehouder.232
Over de toekomst zegt
Balmain in het interview:
“Vandaag de dag moet een modehuis, om te kunnen blijven voortbestaan, het gebied
van de accessoires en de herenmode uitbreiden. Voor de onmiddellijke toekomst, zie
ik ook twee soorten prêt-à-porter: één op grote schaal tegen schappelijke prijzen en
één die dicht bij de haute couture ligt en zeer exclusief is. Naar beide is vraag.”233
229
Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 2. 189. Pierre Cardin wordt in de literatuur genoemd als
de ontwerper die zijn naam aan de meeste producten verkocht. In de Economist stond op 17 maart 1984 dat
Cardin zijn logo op zo’n 150 producten had gekleefd gaande van straaljagers tot telefoons. 230
Visser, “Balmain. Een man, een huis, een idee” (Elegance: 1975). 231
Okawa, “Licensing Practices at Maison Christian Dior”, 83. Een licentieovereenkomst geeft een modehuis de
kwaliteitscontrole over wat de licentiehouder produceert om problemen met de productie, marketing of
distributie te vermijden. 232
Okawa, “Licensing Practices at Maison Christian Dior”, 106. 233
Visser, “Balmain. Een man, een huis, een idee” (Elegance: 1975).
38
9. De klanten van het modehuis
In de periode voor de Tweede Wereldoorlog krijgt het privé cliënteel een centrale rol
toebedeeld in de modehuizen. Dit verandert na de oorlog wanneer de grootste afnemers van
couture de Amerikaanse warenhuizen en fabrikanten worden die in de eerste plaats aankopen
om de ontwerpen te kopiëren.234
Een couturier krijgt te maken met twee soorten klanten: privé
en commercieel. De slinkende economische betekenis van de particuliere klanten wordt
weerspiegeld in de planning van de modeshows die de commerciële kopers steeds als eerste
naar de nieuwe collecties laten kijken.235
De particuliere klant blijft echter van vitaal belang
omdat alleen die de traditionele rol van een couturehuis - namelijk het creëren van op maat
gemaakte kleding - in stand kan houden. Hoewel ettelijke bladzijden kunnen worden gewijd
aan de dames, koninginnen en filmsterren voor wie Balmain ontwerpt, is het de bedoeling van
dit hoofdstuk om het cliënteel van Balmain op een bondige wijze te duiden.236
Pierre Balmain ontwerpt voor theater- en filmproducties. Het samenwerken met de
filmindustrie biedt een kans voor kostbare publiciteit en naambekendheid wat gunstig is voor
een beginnende couturier.237
Christopher Breward bespreekt hoe na de oorlog Franse
ontwerpers - zoals Dior, Balmain en Givenchy - Hollywood als een belangrijke klant
beschouwen.238
Breward wijst erop hoe filmsterren vanaf dan ook op een nieuwe manier
worden afgebeeld: de actrices spreken nu rechtstreeks de vrouwelijke kijker aan en tonen
nieuwe kledingstijlen en attitudes. Dit verschilt van de vroegere filmsterren die zich in de
eerste plaats naar de mannelijke blik, de male gaze, hadden gericht.239
Dit maakt dat het
medium film niet alleen de kans biedt naambekendheid te krijgen maar ook onmiddellijk de
beoogde klanten aan te spreken. Balmain klaagt niettemin over de Franse filmproducenten die
van modehuizen verwachten dat ze gratis jurken leveren in ruil voor publiciteit.240
Aan het
begin van zijn carrière werkt Balmain voor een aantal Franse films, maar steeds vaker zal hij
234
Palmer, Couture & Commerce, 77. 235
Palmer, Couture & Commerce, 18. 236
De evolutie van het type vrouw die in campagnes wordt voorgesteld kan een onderzoek op zich vormen.
Daarbij werken couturehuizen in die tijd met vaste mannequins die ze zorgvuldig uitkiezen om te passen bij hun
imago en stijl. Balmain ontwerpt in deze periode uniformen voor grote bedrijven. In 1974 creëert Balmain de
pakjes voor de stewardessen van Singapore Airlines en in 1975 kleedt hij de eerste vrouwelijke pilote van Air
France. Na zijn dood wordt het modehuis gevraagd om de uniformen voor de Franse politie te ontwerpen en
later, in 1994, krijgt ook het personeel van de Eurostar een pak van Balmain. 237
Balmain, My Years and Seasons, 126. Balmain ontdekt dat wanneer hij een hedendaagse outfit voor een film
moet ontwerpen, die erna voor een lange periode in de mode moet blijven. Het kledingstuk wordt een jaar voor
de première ontworpen en moet - wanneer de film een succes blijkt - nog voor vele maanden modieus blijven. 238
Christopher Breward, Fashion (Oxford: University Press, 2003), 135. 239
Christopher Breward en David Gilbert, red. Fashion’s World Cities (Oxford: Berg, 2006), 89. Modesteden
worden ook belangrijker als filmische locaties. Steden zoals Parijs worden gebruikt als decor om de modieuze
actrices in weer te geven. 240
Balmain, My Years and Seasons, 127.
39
samenwerken met buitenlandse producenten uit Londen, Rome, Berlijn en Hollywood. De
beroemde filmsterren van zijn generatie zoals Sophia Loren, Brigitte Bardot, Katharine
Hepburn, Jennifer Jones, Melina Mercouri en Marlene Dietrich worden door Balmain
gekleed.241
De actrices die zijn creaties dragen, krijgen in de literatuur - wanneer het over zijn
klanten gaat - een te grote nadruk. Ze zijn zonder twijfel een uitstekend uithangbord voor het
modehuis maar vormen niet werkelijk het belangrijkste cliënteel van Balmain.
Enkele adellijke klanten die bij Balmain creaties bestellen zijn de hertogin van Kent, de
hertogin van Windsor, prinses Radziwill, prinses Ghislaine de Polignac, de gravin Charles-
Emmanuel de la Rochefoucauld, koningin Marie José van Italië, koningin Fabiola van België
en prinses Irene van Oranje-Nassau.242
Koningin Sirikit van Thailand mag vanaf 1959 als
Balmains belangrijkste koninklijke opdrachtgeefster worden genoemd. Balmain schrijft met
veel eerbied over de koningin: I consider myself very fortunate to have merited the confidence
of one of the most beautiful, most elegant, and kindest queens of our time.243
Koningin Sirikit
vraagt in 1959 aan Balmain om een garderobe in “Europese stijl” te ontwerpen voor haar
staatsbezoeken in Europa en Amerika. De reis zal een jaar duren en Balmain moet de
verschillende seizoenen en landen in achting nemen.244
De fotograaf Henry Clarke
fotografeert de koningin in een avondjurk van Balmain die gemaakt is van goud, kristallen en
diamanten (Afb.6). Koningin Sirikit draagt deze kostbare creatie in 1965 om het koninklijke
huwelijk in Griekenland bij te wonen. Na zijn overlijden verwoordt de koningin haar
vriendschap met de ontwerper:
“When I first met Monsieur Pierre Balmain in 1959, I was pleased to find out that he
was a gentleman who already had love and admiration for Thailand and her culture.
Our firm friendship over the years was formed from then. He always gave me valuable
241
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 162; Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 1.,
116. In 1950 draagt Marlene Dietrich een cape uit hermelijn in de film No Highway. Katharine Hepburn wordt in
1952 door hem gekleed in de Broadway productie The Millionairess. In 1956 draagt Brigitte Bardot zijn creaties
in Her Bridal Night. Sophia Loren draagt Balmain in de verfilming van The Millionairess in 1960 en in 1962
dragen Jennifer Jones en haar co-acteurs zijn kleding in Tender Is the Night. 242
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 234. In 1964 bestelt prinses Irene van Oranje-Nassau voor haar
huwelijk met de Spanjaard Carlos Hugo de Bourbon de Parme een jurk bij Pierre Balmain. Balmain kleedt
eveneens koningin Fabiola om het huwelijk van Albert en Paola in 1959 bij te wonen. 243
Balmain, My Years and Seasons, 143. Balmain prijst zichzelf gelukkig voor het vertrouwen van een koningin
die hij beschrijft als één van de mooiste, meest elegante en liefste koninginnen van zijn tijd. 244
Balmain, My Years and Seasons, 138. Balmain beschrijft enkele zaken waarmee hij rekening moet houden.
Aangezien de koningin van Thailand tijdens officiële gelegenheden onbeweeglijk aan de zijde van de koning
staat, moeten haar kleren en hoeden windstoten weten te weerstaan. Ze is daarnaast als koningin verplicht om
rijkelijke sierraden te dragen wat het volgens Balmain noodzakelijk maakt dat haar kleren de stempel van een
luxueuze eenvoud dragen.
40
advice and helped to make Thailand better known in the West. I count him as a dear
personal friend.”245
Balmain beschouwt het als zijn wezenlijke taak als couturier om vrouwen voor het dagelijkse
leven te kleden.246
Naast een Frans cliënteel zijn er ook een heel aantal niet-Franse vrouwen
die volgens hem “naar de oevers van de Seine blijven kijken voor stijl”.247
In zijn memoires
schrijft hij: I am privileged to have a very large number of clients who seem to find at Rue
François Ière
a certain timeless elegance which continues from one season to another to be
recognized as the Balmain style.248
Daarbij wordt volgens hem het koopgedrag van zijn
trouwe klanten zelden beïnvloed door slechte commentaren in de pers.249
Alexandra Palmer
stuit tijdens haar archiefonderzoek op het probleem dat naar de vrouwelijke klanten wordt
verwezen met de naam van hun echtgenoten.250
Dat bemoeilijkt het reconstrueren van hun
identiteit. De klanten van de haute-couturehuizen na de oorlog zijn vrouwen uit de elite die
bijna altijd betalen met het geld van hun echtgenoot. Een bedankbrief aan het modehuis
illustreert op een romantische wijze het gevoel, de betekenis en het ritueel die met de aankoop
van een creatie bij Balmain kunnen samengaan:
“It gave me a taste for life again. Never mind the dress: its sheer arrival was enough,
carried by a man in a uniform, in its enormous new cardboard box, surrounded by
pounds of tissue paper. When I signed for it I felt everything was worthwhile, that life
was exciting again, thank you…”251
245
Garnier, 40 années de création, 9. Koningin Sirikit beschrijft Balmain als een man die liefde en bewondering
heeft voor Thailand en haar cultuur. Ze rekent Balmain als een dierbare vriend die haar waardevol advies geeft
om Thailand in het Westen bekender te maken. 246
Balmain, My Years and Seasons, 135. 247
Ibidem. 248
Ibidem. Balmain vertelt hoe zijn klanten in het modehuis ieder seizoen opnieuw een tijdloze elegantie kunnen
vinden die ze herkennen als “de stijl van Balmain”. 249
Balmain, My Years and Seasons, 177. 250
Palmer, Couture & Commerce, 7. Haar onderzoek bekijkt voornamelijk de Canadese markt. Vrouwen zijn
volgens Palmer - in de naoorlogse jaren - niet enkel voor hun kroost en het huishouden verantwoordelijk: het zijn
ook consumenten en couturekleding speelt een grote rol in het verlenen van status aan zichzelf en hun familie. 251
Spanier, It Isn’t All Mink, 182.
41
Balmain na Pierre Balmain (1982-2013)
10. De directeurs van Balmain
Het modehuis blijft tijdens het leven van Pierre Balmain lang onafhankelijk en staat onder de
controle van de oprichter. De kosten nemen echter toe en de nood aan aanvullend kapitaal
groeit met de jaren. In een poging om een overname tegen te houden, verkoopt Pierre Balmain
zijn vastgoed zoals een appartement in Firenze, een huis in Croissy-sur-Seine, een
futuristische woning op Elba en een villa in Marrakech.252
Balmain probeert daarnaast ook het
bedrijf te helpen door de licenties verder te ontwikkelen. In 1976 zouden de verliezen van het
modehuis hoger liggen dan 3 miljoen Franse frank. In 1977 wordt het bedrijf overstelpt met
verschillende soorten kosten en is Pierre Balmain gedwongen de controle over te dragen aan
een geïnteresseerde investeerder: Léo Gros. De textielindustrieel is eigenaar van Montagut en
wordt in 1977 algemeen directeur bij Balmain. Gros koopt het bedrijf in een overeenkomst
met het IDI voor 1 Miljoen frank.253
Balmain is in 1977, op drieënzestigjarige leeftijd, nog
steeds de hoofdontwerper, maar nu voor het eerst ook een werknemer in zijn eigen modehuis.
11. Een eerste opvolger, Erik Mortensen: 1982-1990
Jacques Fath en Christian Dior, twee van Balmains collega’s en concurrenten, overlijden
reeds in de jaren ‘50. Balmain bespreekt de gebeurtenissen in zijn memoires en beschrijft wat
er met hun modehuizen gebeurt nadat ze er niet meer zijn.254
Het modehuis van Jacques Fath
is opgericht in 1938 en kent pas werkelijk succes na de Tweede Wereldoorlog. Niettemin
verdwijnt het bedrijf kort na zijn overlijden in 1954. Het geval van Christian Dior is anders.
Balmain noemt Dior “maar een werknemer” in Maison Dior: het bedrijf van Marcel Boussac
aan wie hij zijn naam had verkocht.255
Balmain wijst erop dat het bedrijf - na het overlijden
van Dior in 1957 - zich normaal lijkt voort te zetten tegenover het publiek, maar dat het
modehuis in werkelijkheid sindsdien op zoek is naar een manier om Christians geest te
heroveren.256
252
De financiële situatie wordt samengevat in: Grumbach, Histoires de la mode, 164-165. 253
Claude-Alain Sarre, de voorzitter van het Industrial Development Institute (IDI), probeert de onderneming te
redden en organiseert een overeenkomst met Montagut. In 1982 verkoopt Léo Gros de licenties van de prêt-à-
portercollecties aan de industrieel Samy Weinberg. 254
Balmain, My Years and Seasons, 122-123. 255
Balmain heeft in 1964, wanneer hij zijn autobiografie publiceert, het bedrijf nog volledig in eigen handen. Dit
laat hem toe over Christian Dior te spreken als maar een werknemer in zijn eigen modehuis. De situatie verandert
ook voor Balmain in 1977. 256
Farid Chenoune is een specialist in de Parijse modegeschiedenis en stelt de vraag of de ontwerpers die
Christian Dior opvolgen, bekeken moeten worden als erfgenamen, bedrijfsmanagers of beschermers van de
42
Tijdens een reis in Japan voelt Pierre Balmain zich onwel en besluit terug te keren naar Parijs.
Er wordt leverkanker vastgesteld. Balmain werkt in het ziekenhuis nog aan zijn laatste
wintercollectie van 1982/83 en overlijdt op 29 juni 1982 aan de ziekte. In het tweede deel van
dit onderzoek wordt gekeken hoe het verloopt met het modehuis van Balmain na Pierre
Balmain. Het modehuis blijft na zijn dood open met elkaar afwisselende ontwerpers en
directeurs aan de leiding. In dit onderdeel zal worden ingegaan op de verschillende artistieke
directeurs die de haute-couturecollecties creëren.257
In de jaren voor het faillissement vormt
haute couture het hart van het modehuis en zijn de prêt-à-portercollecties nog van secundair
belang.258
De ontwerpers worden op een chronologische wijze voorgesteld, waarbij gekeken
wordt hoe ze de esthetiek en de stijl van het modehuis vormgeven.
Na de dood van Pierre Balmain in 1982 neemt zijn assistent Erik Mortensen de artistieke
leiding over.259
Mortensen (1926-1998) werd geboren in Frederickshavn in Jutland, een
noordelijke provincie van Denemarken. Na zijn studies aan de modeacademie in Kopenhagen
begint hij als stagiair in het atelier van Holger Blom, een couturier voor het koninklijk theater
van Denemarken.260
In 1948 trekt Mortensen naar Parijs waar hij zich voorstelt aan Pierre
Balmain wiens ontwerpen hij uit modebladen kent.261
Twee jaar later, in 1951, wordt
Mortensen zijn eerste assistent. Gérard-Julien Salvy citeert een uitspraak van Mortensen uit
1987 waarin die het silhouet en de kleuren van Balmain beschrijft:
“Pour moi c’est une silhouette droite, c’est une image très sophistiquée, aux couleurs
raffinées. C’est un mélange inattendu qui risque de ne pas être compris par tout le
monde. S’il fallait classer Balmain par rapport aux couleurs, j’évoquerai aussitôt
Braque, mais pas du tout Matisse ni même Picasso parce que ses couleurs, superbes, se
identiteit van het modehuis. Farid Chenoune, Dior: 60 Years of Style from Christian Dior to John Galliano
(Londen: Thames & Hudson, 2008), 9. 257
In het modehuis werken bovendien ook assistenten mee aan de collecties. Bekende namen die bij Balmain als
assistent werkten zijn: Jean Colonna, Karl Lagerfeld en Gilles Rosier. 258
De keuze om enkel de ontwerpers van de haute-couturecollecties te bestuderen, gebeurt met het besef dat
verschillende ontwerpers ook de prêt-à-portercollecties vormgeven. In vele gevallen ontwerpen echter de
designers van de haute-couturecollecties ook de prêt-à-porterlijn. Erik Mortensen, Oscar de la Renta, Gilles
Dufour, Andrew Gn, Laurent Mercier en Christophe Lebourg ontwerpen de prêt-à-portercollecties van Balmain. 259
Pierre Balmain laat in zijn testament opnemen dat Mortensen het modehuis moet verderzetten. Mortensen
wordt in enkele publicaties gesuggereerd als ‘levenspartner’ van Pierre Balmain. 260
Salvy, Pierre Balmain, 223. 261
Ibidem.
43
heurtent, alors que chez Braque, les couleurs « understated » se multiplient, peu
voyantes et superbement raffinées.”262
Mortensens omschrijving vat het silhouet van Balmain samen als “slank en verfijnd”. De
kleuren van Balmain vergelijkt hij met de Franse kunstenaar Georges Braque: ingetogen en
geraffineerd. Pierre Balmain prijst de kwaliteiten van zijn assistent vele malen in de
autobiografie en in het bijzonder zijn rol als katalysator bij het creëren van nieuwe collecties.
Mortensen zorgt ervoor dat Balmain het belang van bepaalde ideeën inziet en zijn
compromisloze houding doet hem realiseren dat hij sommige ideeën beter laat varen.263
In het
nawoord van de autobiografie wordt zijn kritische inbreng nogmaals geprezen en wordt
Mortensen beschreven als “zijn tweede en strengere geweten”.264
Pierre Balmain schrijft met
veel waardering over de man die als eerste de taak krijgt zijn modehuis verder te zetten. De
Deense ontwerper staat bekend om zijn sobere en ingetogen collecties die in de lijn van zijn
voorganger liggen. Mortensen kiest er volgens Salvy niet voor om Pierre Balmain exact te
kopiëren maar brengt liever op een subtiele wijze hommage aan zijn leermeester en vriend.265
Balmain zei over hem: Il est plus Balmain que moi. Il me freine. Il me dit: on ne peut pas faire
cela. Ce n’est pas assez Balmain.266
De uitspraak toont aan dat Mortensen reflecteert over een
stijl en een esthetiek die hij als de identiteit van het modehuis beschouwt. Mortensen krijgt
erkenning voor het bewaren van de traditie en voor het verder ontwikkelen en actualiseren
van zijn ontwerpen in de geest van de oprichter. De ontwerper ontvangt voor de
wintercollectie van 1984 en de wintercollectie van 1988 de Franse modeprijs “Le Dé d’Or” of
de “Golden Thimble Award” voor haute couture.267
Het is echter opmerkelijk dat de prijzen
die hij ontvangt, uitgereikt worden aan zijn meest afwijkende collecties waarin hij
uitbundigere en gedurfdere creaties presenteert.268
In de publicatie “The Golden Thimble:
262
Salvy citeert de ontwerper en vermeldt als referentie: Erik Mortensen, Ej blot til pynt (Gyldendals Bogklub,
Kobenhavn, 1987). 263
Balmain, My Years and Seasons, 176. 264
Ibidem. 265
Salvy, Pierre Balmain, 223. 266
Garnier, 40 années de création, 116. Pierre Balmain noemt Mortensen “meer Balmain” dan zichzelf. De
assistent zou hem er op attent maken wanneer bepaalde ideeën niet voldoende bij de esthetiek van het modehuis
passen. 267
Pierre-Yves Guillen en Jacqueline Claude, The Golden Thimble: French Haute Couture (Parijs: Editions
JMG, 1990), 131. In de publicatie worden reacties van ontwerpers over de prijs opgenomen. Mortensen wordt
geciteerd: “The Golden Thimble has taken on such importance for French haute couture that it now supplies a
vital incentive, stretching the limits of creation to infinity”. De twee awards worden uitgereikt in juli 1983 en juli
1987. 268
Wat de collecties van Mortensen voor Balmain betreft staat helaas weinig beeldmateriaal ter beschikking. De
publicatie van de “Golden Thimble” verwerkt goede afbeeldingen die in deze context worden gebruikt. Daarbij
wordt rekening gehouden met de opmerking dat Mortensen in die collecties “veel excentriciteiten” verwerkt en
dat zijn stijl over het algemeen ingetogener en meer bij de barokke eenvoud van Pierre Balmain aanleunt.
44
French Haute Couture” worden de awards toegelicht. De motivering voor de eerste “Gouden
Vingerhoed” in juli 1983 luidt: Erik Mortensen, the man who put in demurrers to keep the
Balmain image-symbol intact, has given free rein to his inspiration, and the result is
superb.269
Daaruit blijkt dat zijn oeuvre gekenmerkt wordt door een nadrukkelijk voortzetten
van het beeld van de oprichter maar dat hij in 1983, door zijn inspiratie de vrije loop te laten,
een “fantastisch” resultaat presenteert. In deze wintercollectie toont Mortensen mantelpakken
met een geaccentueerde taille waarvan de vesten afgewerkt zijn met vossenbont (Afb.54). De
avondkleding bestaat voornamelijk uit donker fluweel met gouden accenten waarin twee
formules worden gecombineerd: jurken met lange en volumineuze rokken (Afb.55) of
romantische Infanta-jurken met een brede split en een hoog flamenco gehalte (Afb.56). De
tweede “Golden Thimble Award” ontvangt Mortensen voor zijn wintercollectie van 1988.
Kenmerkend in die collectie zijn de breedgeschouderde mantelpakken die op de taille
ingesnoerd zijn met een lederen korsetband (Afb.57). Enkele van die vesten zijn met kleurig
patchwork en bont gedecoreerd (Afb.58). De pakken worden gecombineerd met bontmutsen
en zwarte dijlaarzen. De fluwelen avondjurken zijn aansluitend en versierd met geborduurde
juwelen zoals te zien is in een avondjurk met een diepe rugdecolleté (Afb.59). Een eerder
theatrale creatie in de collectie is een korte paarsfluwelen kokerjurk met lange slepen aan de
armen (Afb.60). Het opvallendste stuk in de presentatie is een avondjurk uit zwart fluweel
met een kooivormige gouden rok (Afb.61). Een luxueuze decoratie en borduurwerk typeren
ook bij Mortensen-voor-Balmain de collecties. De decoratieve elementen krijgen in zijn
ontwerpen vaak een belangrijke rol zoals een rode fluwelen avondjurk waarvan het lijfje
volledig met rode en zwarte bloemen werd bezaaid (Afb.64). Mortensen experimenteert in
enkele cocktailjurken met nieuwe vormen zoals de opvallende poffende rokjes aantonen
(Afb.62, 63). Deze nieuwe proporties en formules kunnen theatraal worden zoals de zwarte
galajurk waarvan het witte lijfje extreme lantaarnmouwen krijgt (Afb.65). In ieder seizoen
past Mortensen, volgens Guillen, de stijl van Pierre Balmain aan, zonder af te wijken van de
fundamentele principes.270
“Erik Mortensen has inherited a certain idea of elegance that once belonged to Pierre
Balmain, and yet he manages to get his own message across, rendering women even
269
Guillen/Claude, The Golden Thimble, 132. 270
Ibidem.
45
more seductive and desirable than ever, without overstepping the limits of
decency.”271
A certain idea of elegance is een vage omschrijving. Wel mag daaruit worden begrepen dat
heel wat elementen die de collecties van Balmain kenmerkten, zelfs in de meest afwijkende
collecties van Mortensen terugkeren. Na een grondige studie van het oeuvre van beide
ontwerpers worden zowel frappante als subtiele analogieën herkend. Een avondjurk, die Erik
Mortensen in 1984 presenteert (Afb.66), herinnert door het slanke silhouet en de pluim in het
haar van de mannequin aan een ontwerptekening van Pierre Balmain uit 1946 (Afb.67). De
creatie van Mortensen is geen kopie, maar beide ontwerpers lijken een gelijkaardig idee en
hetzelfde type-vrouw voor ogen te hebben. De overeenkomsten zijn niet alleen te zien in het
silhouet maar ook in de decoratie. Het motief en de combinatie van kleuren in de bustierjurk
‘Champagne’ uit 1989 (Afb.68) doen denken aan een blauwlinnen vest uit de zomercollectie
van 1946 (Afb.69). De rok van Mortensens bustierjurk wordt in het salon van Lesage met
blauw, wit en goudkleurige materialen geborduurd. Mortensen gebruikt net als Balmain
invloeden uit verre landen. Een voorbeeld daarvan is het exotische motief op een vrolijke gele
cocktailjurk met een bijhorende “Oosterse” hoed (Afb.70). Die exotische inspiratie is ook te
zien in zowel de vorm als de snit van een avondjurk met grote rode bloemen (Afb.71). Het
opmerkelijke aan deze creaties is dat “het exotische” vaak een mix lijkt te zijn van
verschillende invloeden, waarbij het vaak niet duidelijk is welk land of welke cultuur als
inspiratie werd gebruikt.
Onder de artistieke leiding van Erik Mortensen gaat het duidelijk om het modehuis dat Pierre
Balmain had achtergelaten. Daarmee wordt niet bedoeld dat Mortensen louter een kloon is
van zijn voorganger. Ewing schrijft in 1985: The last of the traditionalists [Pierre Balmain],
he was succeeded by the Danish Eric Morgensen [sic], who had been his assistant, and
maintained the name and the business, but the day when his kind of fashion was dominant had
gone, probably forever.272
Met een eerder pessimistische toon kaart Ewing aan dat er een
nieuw tijdperk aanbreekt voor de haute couture en in de mode. De overleden modeontwerpers,
zoals Balmain, bekronen volgens haar een tijdperk van autoritaire en toonaangevende mode.
Na hun dood blijven sommige modehuizen open maar veranderingen en aanpassingen zijn
271
Guillen/Claude, The Golden Thimble, 134. Erik Mortensen erft volgens Guillen een bepaald idee van
elegantie van Pierre Balmain. Toch slaagt de ontwerper erin om zijn eigen boodschap over te brengen en
vrouwen nog begeerlijker en verleidelijker te maken - zonder daarbij de grenzen van het fatsoen te overschrijden. 272
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 235. Ewing maakt een schrijffout in de naam van de
ontwerper.
46
nodig.273
In de jaren ‘80 moet de Parijse mode bovendien wedijveren met het internationale
leiderschap van Amerikaanse designers zoals Calvin Klein, Ralph Lauren en Donna Karan, de
Italiaanse modehuizen zoals Versace, Armani, Gucci en de Japanse ontwerpers zoals Issey
Miyake en Yohji Yamamoto.
Léo Gros verkoopt het modehuis van Balmain in 1986 aan Zanimob, een in Montreal
gevestigd bedrijf onder leiding van Erich Fayer die de nieuwe meerderheidsaandeelhouder
wordt.274
In 1990 verkoopt Erich Fayer het modehuis aan Alain Chevalier die zopas het
consortium LVMH als voorzitter had verlaten.275
Chevalier wil, als nieuwe Franse eigenaar,
Balmain wederopbouwen tot een groot mode-imperium. Guillen schrijft verwachtingsvol over
de nieuwe directeur: Today it looks as if the page has turned forever and that a wind of
modernism is sweeping through the old house.276
De samenwerking tussen Chevalier en Erik
Mortensen is van korte duur. Mortensen neemt in juli 1990 ontslag na meer dan veertig jaar
voor het modehuis te hebben gewerkt.277
12. Pierre Hervé voor Balmain: 1990-1992
Pierre Hervé, die al sinds 1988 voor het modehuis werkt, wordt in 1990 door Chevalier
benoemd tot nieuwe hoofdontwerper. Van de collecties tussen 1990 en 1992 is nauwelijks
beeldmateriaal terug te vinden.278
Enkele creaties van Pierre Hervé voor Balmain werden
opgenomen in de publicatie van Salvy. Een eerste voorbeeld is een avondensemble met een
wijde rok tot boven de knie uit kastanjekleurige ziberline. De rok wordt gecombineerd met
een korte blouse met schildpadreliëf (Afb.72). Zijde-ziberline is een dikke glanzende stof die
al in de jaren ‘60 in de collecties van Balmain opduikt en ook de decoratie is niet vreemd aan
de esthetiek van het modehuis. Een tweede voorbeeld is een sportievere outfit uit wol die
bestaat uit een losse kastanjebruine broek en een kort blauw vest (Afb.73). Hervé ontwerpt
ook maatpakken zoals een opvallend satijnen ensemble waarop grote zwaluwen zijn
273
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 235. 274
Ibidem. 275
Guillen/Claude, The Golden Thimble, 198. In 1989 wordt Alain Chevalier als voorzitter van de LVMH-groep
opgevolgd door Bernard Arnault. LVMH is de afkorting voor “Moet Hennessy Louis Vuitton SA”: het
consortium is een Frans luxegoederen concern. 276
Ibidem. De nieuwe leiding van Chevalier wordt beschreven als een wind van modernisme die door het
traditionele modehuis waait. Chevalier erkent Mortensens talent: “The house would like to pay their respects to a
talented designer who has upheld its prestige for over forty years”. 277
Salvy, Pierre Balmain, 228. Mortensen neemt vervolgens de artistieke leiding over in het modehuis van Jean-
Louis Scherrer. Salvy verklaart het plotse vertrek van Mortensen na de komst van Chevalier als het gevolg van
twee onverenigbare karakters. Salvy maakt de fout het vertrek van Mortensen in 1992 te dateren terwijl de
ontwerper reeds in 1990 het modehuis verlaat. 278
De schaarsheid aan beeldmateriaal heeft in het geval van Hervé ook te maken met het feit dat hij maar een
korte periode voor Balmain werkt. Met het bestaande beeldmateriaal wordt geprobeerd om een idee te krijgen
van de esthetiek van Hervé.
47
aangebracht. De geborduurde zwarte vogels geven het ontwerp iets surrealistisch (Afb.74).
Het ensemble met zwaluwen wordt in de afbeelding gedragen met een hoed die ontworpen
werd door Pierre Balmain. Salvy meent dat Hervé humor en impertinentie verwerkt in zijn
collecties waardoor het couturehuis zich onder zijn leiding met een nieuwe generatie
verzoent.279
In de ontwerpen en met name in de decoratie kunnen parallellen met de esthetiek
van Balmain worden getrokken. Door een schaarsheid aan visuele bronnen moet in dit geval
worden opgepast voor het gevaar van een hineininterpretierung vanuit Balmains esthetiek.
Volgens Salvy komt Hervé tegemoet aan de behoeften van luxe en weelde die horen bij de
verwachtingen van de klanten van het modehuis.280
Wat de auteur vergeet te vermelden is dat
de collecties in die jaren negatieve kritieken krijgen en slecht verkopen. Aan het begin van de
jaren ‘90 gaat het niet goed met het luxesegment van de markt en is er een sterke daling in de
opbrengsten van haute couture.281
Alain Chevalier is omwille van slechte cijfers genoodzaakt
om het modehuis in 1991 opnieuw te laten overnemen door de vorige eigenaar Erich Fayer.
Pierre Hervé ontwerpt in totaal slechts drie collecties voor het modehuis.
13. Oscar de la Renta voor Balmain: 1992-2002
Erich Fayer laat de Amerikaanse ontwerper Oscar de la Renta in 1992 een contract voor tien
jaar tekenen als hoofdontwerper van de couturecollecties bij Balmain.282
Oscar de la Renta
wordt in 1932 geboren in San Domingo in de Dominicaanse Republiek. Hij krijgt een
opleiding in het atelier van Cristóbal Balenciaga in Madrid en volgt later Antonio Castillo op
in het modehuis van Lanvin. In 1963 verhuist hij naar New York en ontwerpt daar de
couturecollecties voor Elizabeth Arden.283
In 1965 start De la Renta in het Amerikaanse
modehuis van Jane Derby en na haar overlijden zet hij het bedrijf in zijn eigen naam verder.284
Van 1992 tot 2002 werkt De la Renta niet alleen voor de ready-to-wear collecties van zijn
279
Salvy, Pierre Balmain, 248. 280
Ibidem. De positieve toon van Salvy stemt niet helemaal overeen met de realiteit en is niet kritisch. Salvy
bedankt in zijn nawoord het modehuis voor de samenwerking en de steun en vermijdt wellicht om die reden de
minder rooskleurige kant van het verhaal. 281
De voormalige CEO van Balmain - Chevalier - had geprobeerd om de haute-couturecollecties in 1990 af te
schaffen omwille van de hoge kosten. Ze blijven echter onder druk van de licentiehouders behouden. De
licentiehouders zien zonder de haute-couturecollectie een devaluatie van de waarde van de naam Balmain en
vrezen dat hun franchiseproducten erdoor minder goed zullen verkopen. Ook de Golfoorlog (1990-1991) heeft
een negatieve invloed op de verkoop van couturekleding. 282
Na zijn ontslag verhuist Pierre Hervé naar Amerika waar hij een tijd lang werkt voor het modehuis van zijn
opvolger Oscar de la Renta. 283
Elizabeth Arden is de naam van het merk dat wordt opgericht door Florence Nightingale Graham (1984-
1966). 284
De echte naam van Jane Derby is Jeannette Barr (1895-1965). Eerst zet de ontwerper het bedrijf verder als
“Oscar de la Renta for Jane Derby”. In 1966 krijgt het zijn naam en in 1974 is het bedrijf volledig van hem.
48
eigen modehuis in New York, maar is tegelijk ook artistiek directeur bij Balmain in Parijs. Op
de website van het modehuis van De la Renta staat over deze periode:
“In 1993, Oscar becomes the head couturier at Pierre Balmain in Paris […] In this
role, Oscar is determined to revitalize the house, which had not sold a single couture
dress in two years. Believing the prosperity of custom-made lies in eveningwear,
Oscar focuses on this area to rejuvenate the business.”285
Al in de jaren ‘60 bouwde De la Renta een reputatie op als designer van rijkelijk gedecoreerde
avondcreaties.286
Hij is echter niet de ontwerper van het theatrale spektakel zoals Jean Paul
Gaultier en John Galliano. Oscar de la Renta is de eerste Amerikaan die in Parijs een
couturecollectie ontwerpt wat volgens Steele een reflectie is van de groeiende status van
Amerikaanse designers.287
In de pers wordt veel aandacht besteed aan de vraag of een
Amerikaanse ontwerper erin kan slagen om het Franse Balmain opnieuw in zijn oude eer en
glorie te herstellen. Martha Duffy, een Amerikaanse journaliste voor Time, schrijft in februari
1993 het artikel “Mais, Oui Oscar!” over de positie van De la Renta als hoofdontwerper.
Daarin beschrijft ze het talent van De la Renta als “het kunnen vertalen van het traditionele
naar het onmiskenbaar hedendaagse”. Wanneer het modehuis van Balmain zijn achterstand tot
in de jaren ‘90 wil inhalen maakt het, volgens Duffy, met de Amerikaanse ontwerper de juiste
keuze.288
De eerste collectie van De la Renta voor Balmain is meteen een commercieel succes
en krijgt goede kritieken.289
Ieder defilé van De la Renta voor Balmain eindigt met een bruidsjurk als hoogtepunt en
bekroning van de collectie. In de wintercollectie in 1994 is het trouwkleed een rode fluwelen
jurk met een volle rok die tot hoog in de taille reikt en bezaaid is met gouden arabesken
(Afb.75). Een tweede voorbeeld van De la Renta’s weelderige avondkleding is een roze
galajurk uit de wintercollectie van 1994. De jurk heeft een eenvoudig zwart lijfje met lange
mouwen en een rok uit fuchsia en lichtroos satijn die met zwarte accoladen en kleine
285
Wanneer Oscar de la Renta in 1993 hoofdontwerper wordt bij Balmain in Parijs is hij vastbesloten om het
modehuis te revitaliseren. De ontwerper gelooft dat de toekomst van de couture bij de avondkleding ligt en richt
zich bijgevolg daarop om het modehuis te revitaliseren. Op de website van Oscar De la Renta staat dat Balmain
één van de leidende Parijse modehuizen is en dat De la Renta de technieken die hij er leerde - door het creëren
van couturecollecties - verder gebruikt in de collecties van zijn eigen modehuis in New York.
www.oscardelarenta.com/the-house/ [19.03.2013]. 286
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 279; O’Hara Callan, The Thames and Hudson Dictionary of
Fashion and Fashion Designers, 78. De ontwerper werkt volgens O’Hara Callan vaak met prints, oriëntaals
geïnspireerde avondkleding en exotische flamencojurken. 287
Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 1., 351. 288
Martha Duffy, “Mais oui, Oscar!” (Time: 2.08.1993, vol. 141, dl. 6), 68. 289
Steele, Encyclopedia of Clothing and Fashion, Vol. 1., 117.
49
loshangende kwastjes werd geborduurd (Afb.76). René Gruau maakt een illustratie van het
ontwerp (Afb.77) en verwerkt achter het witte model de beeltenis van een glimlachende Oscar
de la Renta (Afb.78). Het Metropolitan Museum in New York bezit talrijke creaties van De la
Renta voor Balmain.290
Twee avondjurken tonen aan hoe de ontwerper ook in 2000 nog
klassieke en elegante galajurken in de collecties verwerkt. Twee bustierjurken uit die periode
hebben een gelijkaardige snit maar krijgen ieder een eigen karakter door de gebruikte stoffen
en de originele decoratie (Afb.79, 80). Beide creaties werden gedragen door Mercedes T. Bass
- een socialite en filantrope uit New York - die ze in 2005 doneert aan het museum.291
In de
archieven het V&A in Londen schuilt een nog niet gedigitaliseerde en verrassende creatie van
De la Renta voor Balmain. Het gaat om een schenking van de gravin van Chambrun. De
zwarte avondjurk is gemaakt van netstof dat volledig met zwarte raffia in een “vermicelli-
design” is geborduurd (Afb.81). De jurk heeft een smal bovenlijfje en een wijde rok die door
de geïntegreerde onderrokken volume krijgt. Grote zijden bloemen met groene bladeren
groeperen zich rond de hals en nog grotere bloemen zijn aangebracht aan de schouder en
lopen over de rugzijde van het kleed. Het stuk is volledig gevoerd met zacht satijn. De creatie
illustreert hoe Oscar de la Renta exotische elementen in zijn avondkleding verwerkt. In dit
geval zit de exotiek in de decoratie en in het vurige contrast tussen rood en zwart. Het
exotische is voor De la Renta niet alleen inspirerend voor de ornamenten maar het wordt ook
gebruikt in de constructie van een ontwerp. In de collecties duiken zo geregeld kaftans op.292
Een kaftan is een traditioneel lang gewaad dat gedragen wordt door oosterse volkeren. Twee
couture-kaftans van De la Renta voor Balmain zitten in de verzameling van het Metropolitan
Museum: een eerste uit de zomercollectie van 1997 (Afb. 82) en een latere kaftan uit de
zomercollectie van 2000 (Afb.83). Beide kaftans hebben de traditionele vorm van het oosterse
gewaad die wordt geaccentueerd door het bonte motief op het glanzende zijde. Hetzelfde
geldt voor een avondensemble uit zijde en metaaldraad waarvan zowel de vorm als de
decoratie op traditionele Indische kleding gebaseerd zijn (Afb.84). In de collecties van De la
Renta voor Balmain keren deze invloeden in iedere presentatie terug. In de wintercollectie
van 2001 wordt veel bont gebruikt en toont de ontwerper een over het hoofd gedrapeerde
290
www.metmuseum.org/about-the-museum/museum-departments/curatorial-departments/the-costume-institute.
Creaties van Oscar de la Renta voor Balmain - en voor zijn eigen modehuis - zijn talrijk in de collectie van het
Costume Institute van het Metropolitan Museum. Het mag niet verwonderen dat een Amerikaanse ontwerper
vertegenwoordigd is in de Amerikaanse instelling. Bovendien is zijn echtgenote Annette Reed de vice chairman
of the board of trustees of the Metropolitan Museum of Art en behoort Oscar de la Renta tot de Metropolitan
Opera and Carnegie Hall boards. 291
www.metmuseum.org/Collections/search-the-collections/80058131 en
www.metmuseum.org/Collections/search-the-collections/80058130 [12.04.2013]. 292
Het woord kaftan is ontleend uit het Turks en afkomstig van het Perzische woord khaftān.
50
“sari-bontmantel” (Afb.86). Daarnaast verwerkt hij veel Russische accenten in de accessoires.
In de zomercollectie van 2002 presenteert De la Renta opnieuw traditionele kimono’s,
poncho’s, kaftans en “Spaanse” avondjurken uit kant (Afb.87). In die zomercollectie zit een
bijzondere, zwarte, doorschijnende kaftan die met goud is afgewerkt en gecombineerd wordt
met een oriëntaalse ceintuur en juwelen (Afb.88).
In de collecties krijgen niet alleen de avondcreaties maar ook de pakken en de ensembles voor
overdag een aanzienlijk aandeel. De tweedeling tussen enerzijds extravagante
avondensembles en anderzijds strakke en sobere maatpakken wordt getoond in de selectie uit
de zomercollectie van 2001 (Afb.85). Hoewel De la Renta zijn vaardigheden voor het
maatwerk van Balenciaga in Madrid zou hebben geleerd, verschillen de ontwerpers, volgens
Salvy, toch sterk van elkaar. Balenciaga zou er altijd naar hebben gestreefd om het
overbodige aan de constructie achterwege te laten, terwijl De la Renta net naam lijkt te maken
met zijn decoratieve toevoegingen aan het maatwerk. Hoewel Balmain ook het belang van
constructie benadrukt, leunt de stijl van het maatwerk van De la Renta sterk aan bij die van
Pierre Balmain. De luxueuze materialen en decoratie in de pakken en mantels van Balmain,
zijn nog explicieter terug te vinden in de ensembles van De la Renta.
Een overzicht van de verschillenden facetten van Balmains esthetiek - zoals constructie,
decoratie, maatwerk, rijkelijk gedecoreerde avondkleding en exotische invloeden - toont aan
dat het eenvoudig is om parallellen te zien in de stijl en in de collecties van Oscar de la Renta.
Op de website van het modehuis van Balmain staat over De la Renta: Il est resté fidèle au
style Jolie Madame avec des modèles fluides et élégants.293
Grau vermeldt eveneens dat De la
Renta trouw blijft aan de stijl van Pierre Balmain.294
Het gevaar bij het maken van dit soort
vergelijkingen schuilt in het willen zien van analogieën. De collecties worden dan
geïnterpreteerd vanuit de esthetiek van Balmain die De la Renta - als opvolger - trouw zou
hebben gebruikt. Wanneer de vergelijking wordt gemaakt met De la Renta’s collecties voor
zijn eigen modehuis en Oscar de la Renta voor Balmain wordt iets anders vastgesteld. Het
huismerk van Oscar de la Renta wordt gepresenteerd tijdens de ready-to-wear modeweken in
New York en zijn collectie voor Balmain behoort tot de couturemodeweken in Parijs. Als
casestudy geldt de wintercollectie van 2002 voor beide huizen.295
De collectie in New York is
293
www.balmain.com/histoire-maison-de-couture-balmain [6.04.2013]. De la Renta blijft volgens de website -
met zijn vloeiende en elegante ontwerpen - trouw aan de stijl van de Jolie Madame. 294
Grau, La haute couture, 68; Parmal/Grumbach, Fashion Show. Paris Style, 96. 295
De wintercollectie van 2002 wordt ter vergelijking uitgekozen omdat het de laatste collectie is van De la
Renta voor Balmain. In principe kan dezelfde vergelijking worden gemaakt met zijn vroegere collecties.
51
geïnspireerd door Marokko (Afb.89).296
In de verschillende creaties is een vleugje exotiek te
herkennen in zowel de borduursels, pailletten, fransjes van porseleinenslakjes, riemen met
muntstukken, studs en hoornknopen. De jassen zijn gedecoreerd met patchwork en omzoomd
met geschoren nerts of gemaakt uit kasjmier en zijde met fijn borduurwerk en kralen. Het
defilé wordt afgesloten met de avondkleding waaronder eenvoudige zwarte jurkjes uit kant en
ook volumineuze avondjurken met franjes en doorschijnende blouses met brede mouwen.297
De haute couture wintercollectie van Balmain die De la Renta in Parijs voorstelt, krijgt een
Russische toets (Afb.90).298
De jassen zijn met bont afgewerkt en de mannequins dragen
Russische kozakhoeden. Bij de avondkleding zitten gelijkaardige ingetogen zwarte jurkjes,
witte kanten blouses met ruches, broekpakken en baljurken uit oosterse materialen. Het is
merkwaardig om te zien hoezeer de Amerikaanse ready-to-wear lijkt op de Parijse
couturecollectie. Hoewel beide collecties vanuit een andere inspiratie ontstaan zouden zijn,
gaat het nagenoeg om hetzelfde defilé. Tussen 1992-2002 transformeert het modehuis van
Balmain naar het modehuis van Oscar de la Renta in Parijs. De nadruk ligt daarbij niet meer
op de naam “Pierre Balmain” en Oscar de la Renta is geen “opvolger” maar wordt als
ontwerper met een gevestigd imago en modehuis gerespecteerd. Oscar de la Renta blijft
daarbij vooral trouw aan zijn eigen esthetiek die wel goed aansluit bij de stijl van Balmain. In
1999 staat De la Renta met één van zijn ontwerpen voor Balmain in de Amerikaanse Vogue
(Afb.91). De mannequin draagt een volumineuze lichtroze rok uit tafzijde met een linnen
blouse en poseert in de suite van het Ritz Hotel in Parijs. Als onderschrift bij de foto staat:
For Balmain, Oscar de la Renta conjured the spirit of Austro-Hungarian Empress Elizabeth,
merging old-world grandeur with all-American ease. Dit vat zijn werk voor Balmain samen
als het versmelten van Franse couture met Amerikaanse draagbaarheid. Dit lijkt goed aan te
sluiten bij wat de klanten willen: de opbrengt van het modehuis leeft op onder De la Renta.
De aanstelling van De la Renta als artistiek directeur is zowel economisch als creatief een
doordachte beslissing van Erich Fayer. Na het overlijden van Fayer in april 1995 wordt Alain
Hivelin benoemd tot de algemeen directeur van Balmain: een positie die de man vandaag nog
296
Op de achtergrond van het defilé worden Marokkaanse openluchtmarken - met de bijhorende kruiden,
vruchten en bloemen - geprojecteerd die de juiste sfeer moeten oproepen en zijn inspiratie verduidelijken. 297
www.style.com/fashionshows/review/F2002RTW-ODLRENTA. Janet Ozzard schrijft een review over de
collectie. 298
De collecties van Balmain zijn volledig opgenomen in het Designer Directory op www.style.com. De beelden
gaan terug tot aan de zomercollectie van 2000 wat de website interessant maakt voor de laatste jaren van Oscar
de la Renta voor Balmain en voor de ontwerpers na het faillissement: Christophe Decarnin en Olivier Rousteing.
52
bekleedt.299
Meteen na het beëindigen van het tienjarig contract in juli 2002 verlaat Oscar De
la Renta het modehuis.
14. Laurent Mercier voor Balmain en de aanloop naar het faillissement:
2002-2004
Alain Hivelin kiest na het vertrek van Oscar de la Renta de Zwitserse Laurent Mercier
(°1964) als artistiek directeur voor de haute couture.300
In januari 2003 toont Mercier zijn
eerste collectie voor Balmain.301
De zomercollectie is zonder twijfel haute couture maar van
een andere aard dan bij Balmain, Mortensen, Hervé en De la Renta. De collectie is theatraal
en excentriek met golvende kraagvormen, sleepmouwen en maskers (Afb.92). De kleuren zijn
overwegend roze, lila, zwart en goud. De traditionele galakleding en draagbare maatpakken,
die het modehuis in het verleden kenmerkten, worden achterwege gelaten. Journalisten en
inkopers reageren niet enthousiast en het debuut krijgt slechte kritieken. Laurent Mercier
verdedigt zich: We will rebuild our customer base around my own style, so it might not
happen in the space of one season. We need a bit of time for it to mature and for people to
understand my style.302
Al in juni 2003 wordt aangekondigd dat Hivelin en Mercier “in goed
overleg” besloten hebben om de samenwerking te beëindigen.303
Mercier verlaat het
modehuis op een moment dat het in financiële moeilijkheden verkeert. Er wordt bekend
gemaakt dat Balmain niet zal deelnemen aan de couturemodeweek in Parijs en geen
wintercollectie zal voorstellen voor 2003. In augustus 2003 laat het modehuis weten dat de
Franse ontwerper Christophe Lebourg (°1963) de nieuwe hoofdontwerper wordt.304
Hivelin
meent nog onbeslist te zijn over het voortbestaan van de couture: For the moment, I have
asked [Christophe Lebourg] to do prêt-à-porter. Balmain doesn't have another artistic
director, so if there are to be couture collections he will do them. But for the moment, I
299
Alain Hivelin neemt het bedrijf in 1995 over in de SA vorm (Société Anonyme) samen met twee andere
particuliere investeerders (Jean Lecendreux, voormalig president van Sanofi Beauty, en Michel Knibbeler,
voorzitter van Charterhouse). 300
Laurent Mercier begint met veel ervaring bij Balmain. Hij start zijn carrière bij Di Marino in Lausanne en
ontwerpt in Zwitserland voor Yves Saint Laurent, Givenchy, Scherrer, Ungaro en Valentino. In Frankrijk werkt
hij voor Jean-Paul Gaultier en in 1999 lanceert hij met een eigen collectie. Mercier is in tegenstelling tot De la
Renta zonder contractuele tijdslimiet in dienst bij Balmain. 301
In 2003 is Balmain nog maar één van de elf overgebleven couturehuizen in Parijs. 302
Op de website www.swissinfo.ch [6.04.2013] staat het artikel “Haute couture gets a touch of Swiss class.”
waarin Laurent Mercier wordt geciteerd. Mercier wil het klantenbestand van het modehuis heropbouwen rondom
zijn eigen stijl. Mercier wijst erop dat dit hem misschien niet binnen één seizoen gelukt is omdat het tijd vraagt
om zijn stijl te begrijpen. 303
Robert Murphy, “July Couture, Confirms Mercier's Departure.” (WWD: 11.06.2003, vol. 185, dl. 118), 12. 304
Lebourg is van 1986 tot 1989 artistiek directeur bij Cacharel en er verantwoordelijk voor de mannen- en
vrouwencollectie.
53
haven't made that decision.305
Laurent Merciers zomercollectie in 2003 is de laatste haute-
couturepresentatie van het modehuis.
14.1. Het faillissement in 2004
In mei 2004 moet Balmain zich failliet laten verklaren en in de Amerikaanse pers wordt
gemeld dat het modehuis “files for a French equivalent of the Chapter 11 debt protection”.306
De Parijse Rechtbank van Koophandel oordeelt dat het modehuis mag openblijven onder het
toezicht van twee door hen aangewezen administrateurs. Het bedrijf krijgt zes maanden om
zich te herstellen en te herorganiseren. De insolvabiliteit van Balmain is het gevolg van een
accumulatie van verschillende factoren. De financiële moeilijkheden gaan samen met een
algemene achteruitgang van haute couture: er bestaan steeds minder klanten voor de dure en
op maat gemaakte creaties. De alternatieven zoals prêt-à-porter-de-luxe zijn financieel
aantrekkelijker en bieden nu ook meer kwaliteit en creativiteit. Na het vertrek van de
“sterontwerper” Oscar de la Renta gaat de totale opbrengst van het modehuis met meer dan de
helft achteruit.307
Dit wijst erop dat het cliënteel in deze jaren veeleer trouw is aan Oscar de la
Renta dan aan het modehuis van Balmain. De verkoop van de couturecollecties keldert
drastisch onder de artistieke leiding van Laurent Mercier. De zomercollectie van Mercier
breekt volledig los van de vertrouwde stijl in het modehuis. Verder zijn in deze periode twee
belangrijke afzetmarkten voor couture “gekwetst”: in Azië woedt een SARS epidemie en het
is onrustig in het Midden-Oosten.308
Als laatste factor moet de beschadigde merknaam
worden genoemd. Modehuizen, zoals dat van Dior en Balmain, gebruiken
licentieovereenkomsten als een rendabele methode om het bedrijf uit te bouwen en om
305
Dit laat het modehuis weten aan de Britse Vogue die er op 5.08.2003 verslag over uitbrengt in het artikel “A
New Balmain”: www.vogue.co.uk/news/2003/08/05/a-new-balmain [8.04.2013]. In het citaat laat Hivelin weten
dat Christophe Lebourg als enige ontwerper in dienst is en dat indien er couturecollecties gecreëerd worden, dit
door hem zal gebeuren. Over het voortbestaan van de couture heeft de directeur op dat ogenblik nog niets
besloten. 306
Robert Murphy, “Balmain Seeks Debt Protection.” (WWD: 14.04.2013, vol. 187, dl. 102), 10. Het Chapter 11
dat in het Amerikaanse artikel wordt genoemd, staat voor een revalidatie of een reorganisatie die voornamelijk
van toepassing is bij een bedrijfsfaillissement. De financiële reorganisatie die ermee gepaard gaat stelt de
bedrijven gewoonlijk in staat om te blijven functioneren terwijl ze de schuldsanering plannen. 308
Robert Murphy, “Bankrupt Balmain Gets Six Months.” (WWD: 2.06.2004, vol. 187, dl. 114), 20. “Balmain
sales declined by more than half last year to $13.9 million, or 11.5 million euros at current exchange, from $30,2
million, or 25 million euros, a year ago.” Daaraan wordt toegevoegd dat een Aziatische investeerder zijn belofte
om 4.7 miljoen euro te investeren niet nakomt. Het modehuis valt zonder de verwachte kapitaalinjectie. De CEO
Hivelin stuurt een hoopvol persbericht de wereld in: “[We] reiterate our confidence in the future and our will to
surmount this crisis situation”.
54
bepaalde producten aan het assortiment toe te voegen.309
Kennedy Fraser, een Amerikaans
essayist en auteur over mode, beschrijft in 1981 het risico van de foute franchiseproducten:
“Some couturiers take pride in their reputation, and make a conscientious effort to
leave a mark of their personal taste on products that bear their name. Other couturiers
are greedy and careless, and permit their name to appear on ugly, badly made goods
displayed in grubby shops. There is a wide disagreement among couturiers about how
far the idea of products related to the couture can be stretched before the name that has
been so liberally scattered is debased, bringing down the whole golden edifice of
prestige crashing down, amid public derision, around the ears of couturiers both good
and bad. The name of Bohan is found on sheets, and that of Saint Laurent on shower
curtains, Givenchy’s name is on sunglasses, and Balmain’s name on wigs. In several
cases, the name on which all the couture profits pivot is only a name.”310
Fraser heeft een kritische houding tegenover het verkopen van de naam en het logo van een
couturehuis. Pierre Balmain sluit tijdens zijn leven al licentieovereenkomsten, maar het is
vooral de CEO Erich Fayer die vanuit zijn positie een agressieve licentiepolitiek voert. Fayer,
die het modehuis in 1986 overneemt van Léo Gros, begint een op het eerste zicht financieel
interessante, maar niet de meest verstandige verkoop van licenties. De naam “Balmain”
verschijnt vanaf dan op een uitgebreid assortiment van triviale producten zoals champagne,
lakens en chocolade.311
Met “de pruiken van Balmain” bedoelt Fraser één van de
merkwaardigste licenties van het modehuis: de Balmain Hairextensions. De
licentieovereenkomst loopt vandaag nog steeds onder het motto: They want you to think that
hair is hair. Well, it's not just hair. It's Balmain Hair.312
De licentiecontracten worden in de
eerste plaats gebruikt voor de royalty’s die ze opleveren. Op lange termijn kan een overdaad
aan licenties afbreuk doen aan het imago en de waarde van een merk. De naam “Balmain”
staat op minderwaardige producten en verliest daardoor zijn exclusiviteit en luxueuze cachet.
309
Zie hoofdstuk 8 voor informatie over licenties. 310
Kennedy Fraser, The Fashionable Mind. Reflections on Fashion. 1970-1981 (New York: Alfred A. Knopf,
1981), 136. Sommige couturiers hechten volgens Fraser belang aan hun reputatie en doen een bewuste poging
om hun naam uitsluitend te verkopen aan producten die bij hun persoonlijke smaak aansluiten. Andere couturiers
noemt de auteur hebzuchtig en onvoorzichtig omdat ze het toelaten dat de naam op lelijke en slechtgemaakte
producten verschijnt. Er is onenigheid onder couturiers over hoever ze met dit soort licenties kunnen gaan
voordat de naam en het merk hun waarde verliezen. 311
Zina Moukheiber, “The face behind the perfume.” (Forbes: 27.09.1993, vol. 152, dl. 7), 68-69. 312
www.balmainhair.com [13.05.2013]. Balmain Hair omschrijft zichzelf op het Nederlandstalige portaal van de
website: “Meer dan 40 jaar geleden heeft Balmain Hair (licentiehouder van het Franse modehuis Balmain) een
missie voor zichzelf uitgestippeld: ze wil het beste haar in de wereld vinden, selecteren en verwerken”.
55
Tijdens het faillissement en de herstelperiode worden twee tentoonstellingen over Balmain
georganiseerd. In 2004 loopt in het Nationaal Museum van Colombia Pierre Balmain,
Arquitecto de la Moda, 1945-2002. Daarin wordt Balmain - in overeenstemming met het
discours over de ontwerper - gepresenteerd als de “architect van de mode”. In datzelfde jaar is
in het Modemuseum van Hasselt de tentoonstelling Balmain, Haute Elegance te zien.313
De
aanleiding om een tentoonstelling aan Balmain te wijden in een periode dat het modehuis het
financieel zwaar heeft, roept vragen op. Een mogelijke verklaring is dat de curatoren en de
bezoekers zich klaarmaken om afscheid te nemen van het bijna vijftigjarige modehuis in
moeilijkheden.314
Daarbij kan de vraag worden gesteld of de expo gestimuleerd wordt door de
aandacht dat het bankroete modehuis krijgt in de pers. In dit verband lijkt het relevant om
bovenstaande bedenkingen voor de tentoonstelling in Hasselt te onderzoeken. Michaël
Verheyden is de curator van de tentoonstelling en reageert via email op de vragen. Het
antwoord van Verheyden is ontnuchterd: “De tentoonstelling kwam er op initiatief van An
Depooter van de gelijknamige juwelierszaak uit Hasselt om het jubileum van de winkel te
vieren, het had dus helemaal niets met Balmain te maken”.315
Bovendien meent Verheyden
niet op de hoogte te zijn geweest van het faillissement. De curator had wel contact met het
modehuis en kon vrij in de archieven de creaties voor de tentoonstelling uitkiezen. Het
faillissement kwam daarbij niet ter sprake. An Depooter laat weten dat de tentoonstelling tot
stand komt naar aanleiding van het honderdjarige bestaan van hun juwelierszaak die verdeler
is van uurwerken van Balmain.316
Het is verbazend om te constateren dat de Belgische expo
in 2004 volledig ignorant lijkt te zijn geweest over de actuele gebeurtenissen in het modehuis.
313
De tentoonstelling in Hasselt loopt van 15 mei tot 29 augustus 2004. 314
De bezoekers van de tentoonstelling in Hasselt krijgen vijftig haute couture silhouetten te zien. Een overzicht
van de opstelling van de expo toont aan dat de oudste creatie uit 1946 dateert en het nieuwste ontwerp uit 2001. 315
Michaël Verheyden (°1978) is een Vlaams designer en industrieel vormgever en werd gevraagd om de
tentoonstelling over Balmain te cureren. 316
An Depooter vertelt hoe de tentoonstelling over Balmain tot stand kwam: “Dankzij Mijnheer Louf toenmalig
directeur van The Swatch Group Belgium kregen we de kans om de museumcollectie Balmain Haute Couture
naar Hasselt te halen. In ruil voor het naar hier halen van de collectie kregen wij, Depooter, de locatie [het
Modemuseum in Hasselt] voor een driedaags evenement waar onze klanten in Avant Première zowel de
tentoonstelling van de couturestukken als onze eigen juweel- en uurwerkencollecties konden bewonderen”. Over
de aard van de tentoonstelling wordt een bedenking gemaakt in het nawoord.
56
15. Een nieuw begin
Na het faillissement start de rehabilitatie van het bedrijf. In juli 2003 neemt Balmain voor de
eerste keer niet deel aan de Parijse modeweken voor haute couture. Couture is een
verlieslatende activiteit en er wordt aangekondigd dat Balmain zijn couturecollecties zal
schrappen. Het modehuis was tot op dat ogenblik aangesloten bij de Chambre Syndical de la
Haute Couture wat in 2004 beperkt wordt tot de Chambre Syndicale du Prêt-à-Porter des
Couturiers et des Créateurs de Mode.317
Het modehuis concentreert zich vanaf dan op de prêt-
à-portercollecties, de parfums en de bestaande licenties. Na het faillissement wil Alain
Hivelin het internationale imago van Balmain re-integreren.318
Hivelin beseft dat foute
franchiseproducten schadelijk zijn voor het imago en wil daarom de oude licentiecontracten
beëindigen en zich concentreren op grotere bedrijven en grotere partners.319
15.1. Christophe Decarnin voor Balmain: 2006-2011
Christophe Decarnin wordt in 1964 geboren in Le Touquet in Frankrijk. In 1981 begint hij
zijn studies aan de Parijse École Superieure des Arts et Techniques de la Mode (ESMOD). In
1993 wordt hij artistiek directeur bij Paco Rabanne en vanaf 2000 werkt hij als consulent voor
het Franse modemerk Apostrophe. In 2005 wordt hij door Hivelin gevraagd als artistiek
directeur van de prêt-à-portercollecties bij Balmain.320
Wanneer hij bij Balmain begint, heeft
Decarnin wel ervaring als artistiek directeur maar geen internationale naam zoals zijn
voorganger Oscar de la Renta. In het artikel “Balmain Rebuilds” in WWD staat dat Decarnin
en Hivelin - “hoewel ze tijdens hun eerste maanden amper dertig woorden uitwisselden” -
dezelfde waarden delen: stijl, elegantie en perfectie.321
De taak van Decarnin bestaat erin om
het modehuis na het faillissement opnieuw leven in te blazen: I know there's a lot to be done.
Balmain had very little image when I arrived. I liked that situation. It allows me to do what I
want. I have a blank slate.322
Decarnin bekijkt het beschadigde imago van Balmain bij zijn
aankomst niet als een ongunstige situatie maar net als een nieuw begin. De “schone lei”
317
www.modeaparis.com/en/federation [2.05.2013]. De vereniging wordt in 1973 opgericht met als voorzitter
Ralph Toledano. 318
Miles Socha en Katya Foreman, “Balmain Flagship Channels The Past.” (WWD: 22.01.2010, vol. 199, dl.
15), 13. 319
Ibidem. In het modehuis van Dior gebeurt iets gelijkaardigs: Bernard Arnault, de voorzitter van de LVMH-
groep en eigenaar van Maison Dior sinds 1984, breidt Dior verder uit maar niet meer door het verkopen van
licenties. Arnault gebruikt de methode van het “niet-vernieuwen” van de bestaande licentiecontracten om de
franchiseproducten van het modehuis te laten verdwijnen. 320
Robert Murphy, “Balmain Rebuilds.” (WWD: 28.09.2006, vol. 192. dl. 66), 13. Het is niet duidelijk in welke
mate er sprake is van een onderbreking in het productieproces na het faillissement. Wat de licenties betreft, zoals
de parfums, kan worden aangenomen dat die blijven lopen maar tot 2006 worden geen nieuwe kledingcollecties
voorgesteld. 321
Ibidem. 322
Ibidem.
57
waarover de ontwerper spreekt kan als een prefiguratie worden beschouwd van zijn impact op
de stijl van het modehuis. Decarnin werkt samen met de styliste Emmanuelle Alt en wanneer
zij in 2011 Carine Roitfeld opvolgt als hoofdredactrice van de Franse Vogue wordt haar
functie overgenomen door Melanie Ward.323
Voor de jaren na het faillissement ontbreekt het
niet aan visuele bronnen.324
Een kort overzicht van de elf collecties van Decarnin voor
Balmain zal zijn stijl aantonen, net als de artistieke veranderingen in het modehuis na het
faillissement. Robert Murphy brengt verslag uit over de eerste collectie waarin Decarnin
volgens de journalist gebruik maakt van de archieven en de erfenis van het modehuis voor het
creëren van een glamoureuze couturestijl om het bedrijf te revitaliseren.325
Decarnin wordt in
het artikel geciteerd:
“I want to go back to the heart of the house. I want to revisit classic Balmain. I am
inspired by the house's codes. We are working on drapery and pleated gowns. There is
a classical side in the archives that I think can be made actual for today. We want to be
a brand that matters. Balmain remains a magical name to me.”326
Met zijn eerste wintercollectie in 2006 wil Decarnin teruggrijpen naar het hart van het
modehuis en gebruik maken van de codes van Balmain. In de collectie presenteert de
ontwerper voornamelijk avondkleding: klassieke silhouetten met gedrapeerde stoffen, fijn
borduurwerk en bont (Afb.93). De kleuren zijn overwegend zwart en ivoor waarmee Decarnin
verwijst naar Balmains laatste parfum in 1979.327
Een eerste vernieuwing zijn de roklengtes:
I like short dresses. They've got the energy of a modern girl: she goes out to dinner, goes
dancing, hops on the back of a motorcycle. She can move in the dress.328
In 2006 draagt
323
Lynn Yeager, “Fashion Scoops.” (WWD: 22.2.2011, vol. 201, dl. 37), 5. Melanie Ward werkte voordien als
styliste samen met de Oostenrijkse ontwerper Helmut Lang. Christophe Decarnin krijgt veel steun van de Franse
Vogue en ook vandaag wordt het modehuis met het tijdschrift geassocieerd. 324
Tijdens de bespreking van de opvolgers van Pierre Balmain werden telkens kenmerkende silhouetten
uitgekozen. Het voordeel van het bestuderen van recente collecties en ontwerpers is dat het beeldmateriaal
daarvan volledig is terug te vinden. Deze “luxe” wordt in dit hoofdstuk benut: uit iedere collectie worden - in de
bundel met afbeeldingen - vier creaties geselecteerd die een beeld geven over de gehele presentatie. Hetzelfde
principe wordt toegepast in de bespreking van het werk van Olivier Rousteing voor Balmain. De website
style.com brengt verslag uit over modenieuws, trends en toont uitgebreide galerijen met afbeeldingen van de
modeshows. De reviews bij de collecties zijn interessant om te bekijken hoe de collecties worden onthaald. De
eerste collectie van Decarnin voor Balmain is de wintercollectie van 2006 en de laatste is de zomercollectie van
2011. 325
Robert Murphy, “Balmain Jump-Start.” (WWD: 23.2.2006, vol. 191, dl. 40), 17. Murphy: “He [Decarnin]
hopes there is gas left in Pierre Balmain's archives and has adopted the house's heritage for a glamorous couture-
style as the starting point in his effort to revive the sleepy business”. 326
Ibidem. 327
Ibidem. Decarnin licht toe: “I looked in particular at the first years of creation of Pierre Balmain, up to the
fifties”. 328
Robert Murphy, “Balmain Rebuilds.” (WWD: 28.09.2006, vol. 192. dl. 66), 13.
58
Audrey Tautou één van Decarnins korte jurkjes op de rode loper van het filmfestival in
Cannes. De beelden van de actrice zorgen voor media-aandacht waardoor de naam Balmain
opnieuw met filmsterren en glamour wordt geassocieerd. In de zomercollectie van 2007 toont
Decarnin creaties met gouden kettingen, zwaardere borduursels en veel olijfgroen.329
Twee
silhouetten tonen opvallende klok- en lantaarnvormige mouwen waarvoor hij zich naar eigen
zeggen baseerde op de archieven van het modehuis uit de jaren ‘80.330
De excentrieke
mouwen herinneren aan enkele vormexperimenten van Erik Mortensen (Afb.94). Decarnin
speelt in de collecties op die manier met de traditie van het modehuis en de formules van zijn
voorgangers. Decarnins korte kleedjes worden al snel het nieuwe leidmotief van het modehuis
en in de wintercollectie van 2007 hebben ze een geaccentueerde taille en schouders (Afb.95).
De zomercollectie van 2008 baadt in een hippiesfeer en de inspiratie is een mix van indianen
en India (Afb.96).331
Decarnin toont daarin pluimen, franjes en tie-dye en laat weten dat de
collectie “ook over vrijheid gaat”.332
In de wintercollectie van 2008 is voor het eerst een
expliciete breuk te zien met alles wat voorafging. Balmain wordt in 2008 een combinatie van
punk en rock-‘n-roll met hardere kleuren, leer, pythonprints, losse katoenen tops en T-shirts
(Afb.97). De rijkelijke decoratie blijft behouden maar krijgt nu de vorm van geborduurde
bliksemschichten. In de zomercollectie van 2009 presenteert Decarnin het “Michael-Jackson-
vest” en de gebleekte jeans (Afb.98). Het accent ligt op de lange blote benen van de
mannequins en op de uitgesproken “tennisbal-schouders”. Op style.com wijst de journaliste
Sarah Mower op het couture-niveau en het handwerk in de decoratie van de ontwerpen.333
De
wintercollectie van 2009 bevat volgens style.com de kortste en strakste jurkjes tot dan toe en
de meeste kleedjes zijn uit leer of zijn volledig geborduurd met Swarovski kristallen (Afb.99).
De signatuur van Decarnin is de puntige “Balmain-schouder” die zowel in de kleedjes als in
de smokingjasjes te zien is.334
Daarnaast wordt de deconstructie van kledingstukken een
belangrijk kenmerk dat een hoogtepunt bereikt in de zomercollectie van 2010 (Afb.100). In de
collectie zitten legerjasjes met metalen schouderepauletten, aan flarden gescheurde T-shirts,
kogelriemen, gescheurde jeans en jurkjes die niet veel meer zijn dan een lendendoek.
329
De journaliste Nicole Phelps is hoofdredactrice van style.com en rapporteert over de modeshows in New
York, Milaan en Parijs. Ze zal in dit onderdeel enkele malen worden geciteerd. Phelps schrijft dat Decarnins
voorkeur voor harde materialen zou zijn ontstaan door zijn functie als hoofdontwerper bij Paco Rabanne in de
late jaren ‘90. 330
www.style.com/fashionshows/review/S2007RTW-BALMAIN 331
www.style.com/fashionshows/review/S2008RTW-BALMAIN 332
Ibidem. 333
www.style.com/fashionshows/review/S2009RTW-BALMAIN 334
De schouders worden zowel door Pierre Balmain als door zijn opvolgers geaccentueerd. Decarnin maakt het
nog opvallender. Men zou over het algemeen kunnen stellen dat de Balmain-vrouw goed geschouderd is.
59
Decarnin voor Balmain wordt een hype en Sarah Mower spreekt van “Balmain-knockoffs” in
winkelketens die plots kleding met schoudervullingen en pailletten verkopen.335
De
verscheurde kledingstukken worden in de wintercollectie van 2010 even achterwegen gelaten:
de collectie is gekleder en klassieker en krijgt de bijnaam “baroque-'n-roll” (Afb.101).336
Goud, pailletten en bont staan centraal en enkele creaties zijn met barokke arabesken
geborduurd. De mantels hebben een luipaardprint of bestaan uit stoffen die herinneren aan het
Versailles onder Lodewijk XIV.337
In het oeuvre van Pierre Balmain schuilt barok in de
luxueuze details en stoffen en de gedetailleerde borduursels. In de wintercollectie van 2010 is
Decarnins stijl minder van een barokke eenvoud maar van een barokke overvloed.338
De
zomercollectie van 2011 wordt beschreven als “couture-punk” (Afb.102). “Punk” is duidelijk
te zien in de bikerjasjes met studs, de strakke gebleekte jeans, de kapotgescheurde T-shirts
met veiligheidsspelden en de netkousen met grote gaten. De collectie wordt in reviews ook
“couture” genoemd vanwege de ontelbare veiligheidsspelden en studs die minutieus en met de
hand zijn bevestigd.
In 2010 wordt de hoofdzetel van Balmain op 44 Rue François Ière
gerenoveerd. Volgens
Hivelin wil Decarnin in de renovatie de ziel van het historische hoofdkwartier laten herleven:
het gaat om een terugkeer naar de bron.339
De renovatie brengt het pand zorgvuldig terug naar
de oorspronkelijke grandeur en de beginperiode van het modehuis met de originele
parketvloer, gedetailleerd lijstwerk op het plafond en het iconische meubilair uit de jaren
‘40.340
Het project wordt geleid door de architect Joseph Dirand en kost 1.8 miljoen euro.341
Decarnin zet zich vanaf 2005 in voor het bewaren van de erfenis van het modehuis en start
een project voor de digitalisering van de couturecreaties in het archief.342
De ontwerper geeft
aan geregeld gebruik te maken van de fotobibliotheek en van de creaties in de depots van
Balmain. Decarnin richt in een nabijgelegen gebouw ook een nieuwe studio op voor
onderzoek en ontwikkeling.343
Hivelin meent dat O & O en het vormgeven aan de toekomst
335
www.style.com/fashionshows/review/S2010RTW-BALMAIN 336
www.style.com/fashionshows/review/F2010RTW-BALMAIN 337
Ibidem. 338
De collecties van Decarnin en zijn opvolger Rousteing worden vaak omschreven als “barok”. Het gaat echter
om een foutief gebruik van de term wanneer die gegeven wordt aan collecties waarin pailletten, glitters en
borduursels voorkomen maar die niets te maken hebben met het barokke gevoel uit de zeventiende eeuw. 339
Miles Socha en Katya Foreman, “Balmain Flagship Channels The Past.” (WWD: 22.01.2010, vol. 199, dl.
15), 13. 340
Ibidem. 341
Ibidem. 342
Ibidem. Het depot in Parijs bewaart bij benadering 12.000 couturecreaties (1945-2002). 343
Ibidem.
60
centraal staan in het modehuis en dat dit wordt weerspiegeld in de hoge prijzen.344
De dure
creaties waarvoor Balmain bekend staat, worden door Hivelin gemotiveerd: klanten weten
volgens hem dat wat ze zien tijdens het defilé eigenlijk couture is.345
De decoratie vraagt vaak
ontelbare uren handwerk en aan bepaalde modellen worden volgens de CEO wel tot
vijftigmaal aanpassingen doorgevoerd voordat ze verkocht worden.346
Onder de artistieke leiding van Decarnin wordt het modehuis getransformeerd. De collecties
lijken ver verwijderd van de stijl, de esthetiek en de geschiedenis van Pierre Balmain.
Decarnin zet zich wel actief in voor het beheer van de archieven en vermeldt tijdens
interviews hoe de traditie van het huis hem inspireert. Dit soort uitspraken tonen aan dat de
ontwerper zich bewust is van zijn rol als hoofdontwerper in een modehuis met een lange
traditie en erfenis als bagage. Het is visueel echter niet duidelijk hoezeer hij zijn stijl laat
beïnvloeden en in de collecties lijkt hij volledig zijn eigen esthetiek te verwerken. Het
modehuis wordt door Decarnin geassocieerd met extreem korte rokjes, kapotgescheurde
kledingstukken, pailletten en opvallende borduursels. Het zijn prêt-à-portercreaties die
verkocht worden aan hoge bijna “couture-prijzen”.347
Met de transformatie van de stijl
verandert tegelijk ook de identiteit van de vrouw die zich in Balmain kleedt. De ideale vrouw
van Decarnin - en Balmain na het faillissement - wordt verjongd en omschreven als een
partygirl: sexy en rock-’n-roll.348
De collecties, die Decarnin creëert met de styliste
Emmanuelle Alt, krijgen veel aandacht in de pers en de hype krijgt de naam “Balmania”.
Sinds de aanstelling van Decarnin als hoofdontwerper is de verkoop ieder seizoen
verdubbeld.349
In 2011 opende Balmain nieuwe boetieks in Shanghai, Peking, Beiroet,
Libanon en Seoul.350
Decarnin wordt gerespecteerd voor “het redden van het modehuis van de
ondergang”.
Tijdens de presentatie van de wintercollectie in 2011 komt Decarnin niet opdagen.351
In de
collectie zitten broekpakken, goudkleurig leer en de jurkjes zijn ook dit seizoen weer rijkelijk
344
Katya Foreman, “Building On Buzz At Balmain.” (WWD: 1.10.2009, vol. 198, dl. 69), 13. 345
Ibidem. Hivelin: “People know that what they see on stage is couture”. 346
Ibidem. 347
De T-shirts van Decarnin voor Balmain worden gemiddeld verkocht aan 1.200 euro, jassen aan 4000 euro en
jurken kosten meer dan 50.000 euro. Het merk krijgt onder zijn artistieke leiding het imago “ultra-sexy en ultra-
duur” te zijn. 348
De ideale vrouw die gekleed gaat in Balmain of de muze van Decarnin wordt het beeld van een Kate Moss. 349
Katya Foreman, “Building On Buzz At Balmain.” (WWD: 1.10.2009, vol. 198, dl. 69), 13. De
mannencollectie van het modehuis wordt opnieuw gelanceerd in 2008. Decarnins esthetiek is ook daarin te
herkennen: kapotgescheurde T-shirts, jeans met ritsen, geruite hemden en bikerjasjes. 350
Miles Socha, “Balmain, Decarnin Parting Ways.” (WWD: 6.04.2011, vol. 201, dl. 71), 2. 351
In de pers verschijnt dat Decarnin wegens een depressie onder doktersadvies zou zijn thuisgebleven.
61
geborduurd met spiegeltjes en linten (Afb.103). Het is de eerste collectie waarvoor hij
samenwerkt met de styliste Melanie Ward. Wards invloed zou onder andere te zien zijn in de
iets lossere snit van de jurkjes. De collectie is niet meer “punk” en is opvallend klassieker en
gesofisticeerder dan de collecties die Decarnin in het verleden presenteerde. De plotse
verandering komt wellicht niet zonder reden en in de pers worden hoogoplopende spanningen
gemeld tussen de ontwerper en de directeur Hivelin. De samenwerking wordt na vijf jaar
beëindigd omwille van “sterk uiteenlopende opvattingen over de toekomststrategie van de
snelgroeiende onderneming”.352
Op zes april 2011 wordt bekendgemaakt dat Decarnin het
modehuis verlaat en dat iemand intern hem als artistiek directeur zal opvolgen.353
15.2. Olivier Rousteing voor Balmain: 2011-2013
Olivier Rousteing (Bordeaux, °1986) is de opvolger van Christophe Decarnin. In 2003
beëindigt Rousteing zijn opleiding aan de ESMOD in Parijs en werkt vervolgens vijf jaar voor
het modehuis van Roberto Cavalli nabij Firenze.354
In 2009 start Rousteing in het modehuis
van Balmain waar hij de leiding krijgt over de ontwerpstudio van de vrouwencollecties.
Rousteing wordt in april 2011, na het vertrek van Decarnin, de hoofdontwerper van zowel de
vrouwen- als de mannencollecties.355
De vrouwencollecties noemt Rousteing een grotere
uitdaging omdat hij daarin meer veranderingen wil doorvoeren.356
In tegenstelling tot
Decarnin laat de jonge ontwerper zich niet door stylisten bijstaan. Hivelin laat weten dat
Rousteing aan zijn opdracht begint met veel inzicht in, en appreciatie voor, het unieke DNA
van het huis.357
Daarnaast verklaart de CEO dat de nieuwe ontwerper de Parijse collecties
gesofisticeerder en nog meer couture zal maken zonder daarbij volledig afstand te nemen van
de rock-esthetiek die door Decarnin zo belangrijk is geworden voor het modehuis.358
Rousteing zal volgens Hivelin verdergaan met het creëren van gewaagde ontwerpen met
gedetailleerde borduursels maar de kapotgescheurde T-shirts en andere grunge invloeden
zullen door hem achterwege gelaten worden.359
Rousteing heeft de ambitie om het modehuis
naar het coutureniveau van een Frans luxehuis te tillen.360
In de prêt-à-portercollecties van
352
Miles Socha, “Balmain, Decarnin Parting Ways.” (WWD: 6.04.2011, vol. 201, dl. 71), 2. 353
Ibidem. 354
ESMOD is de École Supérieure des Arts et Techniques de la Mode. Rousteing wordt opgeleid in dezelfde
modeacademie als Decarnin. 355
Net als Decarnin krijgt Olivier Rousteing de leiding over beide collecties: de mannencollectie wordt in deze
studie buiten beschouwing gelaten. 356
Matthew Schneier, “Olivier Rousteing.” (Hercules Magazine#14: 05.03.2013, vol. 2, dl. 4), 93. 357
Joelle Diderich, “Rousteing In At Balmain.” (WWD: 27.04.2013, vol. 201, dl. 87), 3. 358
Miles Socha, “Balmain Adds Second Line.” (WWD: 27.07.2011, vol. 202 dl. 18), 8. 359
Miles Socha, “Balmain Sees Further Growth From Asia.” (WWD: 29.09.2011, vol. 202, dl. 67), 7. 360
Ibidem.
62
Rousteing is alles gebaseerd op maatwerk en op een gedetailleerde decoratie. In een
uitgebreid interview met Hercules Magazine vertelt Rousteing dat het modehuis een geweldig
verleden heeft en dat Decarnin daar zonder twijfel een belangrijk deel van is.361
Het is echter
de chiquere Parijse stijl, die Pierre Balmain en Oscar de la Renta creëerden, die hem meer
aanspreekt:
“Before I managed the [design] studio and was translating what Decarnin had in his
mind and producing what he wanted. Then I realised that it was my face that was
appearing on the catwalk, so I knew I had to make the brand more of me.”362
Rousteing beschrijft zijn collecties voor Balmain als “sexy couture” en minder rock-'n-roll.363
Het bijzondere aan een gevestigd Frans couturehuis is volgens hem dat niets
seizoensgebonden is en dat je als ontwerper iets tijdloos kan creëren.364
Iedere collectie is, wat
de inspiratie betreft, een reis rond de wereld en in de tijd.365
In de eerste zomercollectie van
2012 worden dezelfde elementen als bij Decarnin teruggezien, maar Rousteing doet er iets
anders mee (Afb.104). De korte avondjurken blijven behouden maar verliezen volgens critici
hun trash factor en zijn bijgevolg chiquer.366
De borduursels zijn nu nog royaler en
architecturaal te noemen. De modejournaliste Nicole Phelps meent dat Rousteing voor het
“toevoegen van een extra finesse” vooral naar zijn voorgangers, Oscar de la Renta en Pierre
Balmain, heeft gekeken.367
Er is volgens Phelps een nieuwe zachtheid te zien in de collectie
door het babyblauw en het geborduurde bloemenmotief. In de wintercollectie van 2012
verandert de formule van het Balmain-vest dat nu Rousteings signatuur krijgt (Afb.105).368
Het vest dat bij Decarnin smal was met puntige schouders, wordt bij Rousteing oversized en
kubusvormig. In de collectie zit veel fluweel en krijgt het borduurwerk - gebaseerd op het
Fabergé-ei - een centrale plaats. De borduursels met talloze parels en kristallen spelen
opnieuw de hoofdrol. De collectie wordt door Phelps samengevat als “Couture, but
effortless.369
Voor de zomercollectie van 2013 is Rousteing geïnspireerd door Cuba en neemt
361
Miles Socha, “Balmain Sees Further Growth From Asia.” (WWD: 29.09.2011, vol. 202, dl. 67), 7. 362
Matthew Schneier, “Olivier Rousteing.” (Hercules Magazine#14: 05.03.2013, vol. 2, dl. 4), 93. Voordien
leidde hij de ontwerpstudio en vertaalde daar wat Decarnin in gedachten had. Na zijn aanstelling beseft hij naar
eigen zeggen dat het zijn gezicht is dat ze op de catwalk zien verschijnen en dat hij het merk bijgevolg meer van
zichzelf moet maken. 363
Divia Harilela, “Balmain's Olivier Rousteing is his own man.” (South China Morning Post: 26.10.2012), z.p. 364
Matthew Schneier, “Olivier Rousteing.” (Hercules Magazine#14: 5.03.2013, vol. 2, dl. 4), 93. 365
Ibidem. 366
www.style.com/fashionshows/review/S2012RTW-BALMAIN 367
Ibidem. 368
www.style.com/fashionshows/review/F2012RTW-BALMAIN 369
Ibidem.
63
hij Cubaanse tegelvloeren en rieten stoelen als referentiepunten (Afb.106).370
Kenmerkend
zijn de jurken die behoorlijk letterlijk op het Cubaanse meubel zijn gebaseerd en de bijna
karikaturaal brede schouders. Tijdens het interview maakt Matthew Schneier de opmerking
dat je een Cubaanse en Afro-Cubaanse invloed niet meteen zou verwachten bij een
traditioneel Frans couturehuis. Rousteing licht zijn “internationale smaak” toe:
“It’s something that’s really me, because when I came here there was like one concept:
Balmain is a French house. And I think, yes it’s a French house and a really luxurious
house, but I think being a French house doesn’t mean that I have to just be inspired by
French traditions. When I arrived I wanted to make sure this house became even more
international. For me it’s important that in every collection, you feel that there is an
international taste.”371
Het is een merkwaardige veronderstelling dat een Frans modehuis louter de eigen nationale
traditie gebruikt als inspiratie. Het idee dat Schneier en Rousteing over Franse couturehuizen
delen, strookt niet met de kosmopolitische esthetiek van Balmain. Pierre Balmain laat zich al
in zijn eerste collecties door vreemde culturen inspireren en richt zich op een internationaal
cliënteel. Een mode-illustratie van Olivier Rousteing (Afb.107) van een broekpak uit deze
collectie verschilt sterk van de illustraties van Pierre Balmain.372
De recentste wintercollectie
van 2013 wordt omschreven als een mix van Pierre Balmain, Paul Poiret en Christian Lacroix
(Afb.108).373
In de collectie toont Rousteing extreme vormen en silhouetten waarbij de
nadruk op de schouders en de heupen ligt. De decoratie is de barokke eenvoud van Balmain in
het kwadraat: het leer is gewatteerd en geborduurd in diamantvormige kristallen of in smalle
reepjes gesneden en zeer fijn gevlochten om tweed na te bootsen. Op style.com stelt Phelps:
Rousteing makes blingy clothes designed for going out and having a good time; if you come
looking for pantsuits or a winter coat, you've got the wrong idea.374
Dit idee geldt al voor de
collecties van Decarnin maar wordt opvallender in de creaties van Olivier Rousteing. De
strakke tweedeling tussen weelderige avondkleding en draagbare casual ensembles, die te
vinden was in de collecties voor 2005, verdwijnt. Door de excessieve decoratie en rijkelijke
370
www.style.com/fashionshows/review/S2013RTW-BALMAIN 371
Matthew Schneier, “Olivier Rousteing.” (Hercules Magazine#14: 5.03.2013, vol. 2, dl. 4), 96. Rousteing
vertelt dat toen hij bij Balmain begon er maar één concept was: Balmain als een Frans modehuis. Hij werkt wel
voor een Frans modehuis maar daarom vindt hij niet dat hij louter door Franse tradities moet worden
geïnspireerd. Rousteing wil het modehuis nog internationaler maken en vindt het belangrijk dat in iedere
collectie zijn internationale smaak zichtbaar is. 372
Balmains tekeningen zijn opvallend minder gedetailleerd en gaan meer over het idee. 373
www.style.com/fashionshows/review/F2013RTW-BALMAIN 374
Ibidem.
64
materialen wordt de hele collectie, inclusief de broeken en de vesten, nu avondkleding.
Rousteing benadrukt, net als Decarnin, hoe de archieven van Balmain hem inspireren: I
always look at the archives for women, but what is cool about Balmain and Pierre Balmain is
that he always loved androgyny. All the things he did were about what a powerful woman
would wear.375
Het idee dat Balmain van het androgyne hield, is Rousteings eigen
interpretatie van de esthetiek van de oprichter.376
Rousteing zet zich af tegen de gescheurde
kleren en de bekende trashy look van Decarnin. Hoewel hij die stijl “respecteert”, noemt hij
zijn eigen esthetiek chiquer, klassieker en trouwer aan het modehuis.377
Decarnin verlaat
Balmain na onenigheid met Hivelin en de verandering van de stijl met Rousteing komt er
ongetwijfeld onder de impuls van de CEO. Hivelin laat weten dat de bestellingen bij de eerste
collectie van Olivier Rousteing met 25% stegen.378
In Hercules Magazine wordt aangehaald
hoe sommige critici beweren dat Balmain niet mee is met de hedendaagse fascinatie voor het
minimalisme in de mode.379
Rousteing stoort zich niet aan die opmerking en richt zich meer
op het vormen van een identiteit voor het modehuis dan op het volgen van bepaalde trends.380
Het is naar zijn mening niet omdat ze geen Céline maken dat Balmain niet modern is: I love
Céline but there is a space for everything. The day Balmain becomes another identity is when
I am no longer there.381
In het interview wordt de pertinente vraag gesteld hoe Rousteing zijn
eigen identiteit als ontwerper verwerkt met de identiteit van het modehuis. Rousteing
beschouwt zijn eerste collectie voor het modehuis als een overgangsperiode waarin hij moet
zorgen dat hij de klanten en het DNA van het merk behoudt.382
Dat is het verschil tussen
ontwerpers die als opvolgers in een modehuis worden aangesteld en jonge designers die een
eigen merk beginnen en niet met een traditie en erfenis te maken hebben. De bekende
modejournalist Tim Blanks schrijft in dit verband dat hij zich kan voorstellen hoe verschillend
de Parijse modeweken er zouden uitzien wanneer de namen op het programma in plaats van
Céline of Dior, Phoebe Philo en Raf Simons zouden zijn.383
Dezelfde ontwerpers zouden in
dat geval de creaties ontwerpen, maar niet in naam van de traditionele modehuizen. Schneier
375
Matthew Schneier, “Olivier Rousteing.” (Hercules Magazine#14: 5.03.2013, vol. 2, dl. 4), 96. 376
Pierre Balmains creaties hebben vaak lange en smalle silhouetten maar om het - zoals Olivier Rousteing - een
voorkeur voor het androgyne silhouet te noemen, is een brug te ver. 377
Ibidem. 378
Raquel Laneri, “Name You Need To Know: Olivier Rousteing.” (Forbes: 5.05.2011), 41. 379
Matthew Schneier, “Olivier Rousteing.” (Hercules Magazine#14: 5.03.2013, vol. 2, dl. 4), 96. 380
Ibidem. 381
Ibidem. Céline is het modehuis dat Céline Vipiana in 1945 opricht in Parijs. Het merk is bekend voor pure en
minimalistische designs en wordt vandaag beheerd door het luxe concern LVMH. 382
Ibidem. 383
Ibidem. Tim Blanks: “I can imagine how different the French calendar would look if instead of Céline or
Dior, the names on the schedule were Phoebe Philo and Raf Simons”.
65
vraagt aan Rousteing of hij andere dingen zou creëren wanneer het modehuis niet de naam
“Balmain” maar “Olivier Rousteing” zou dragen:
“I thinks so yes. It’s amazing to start in a brand like Balmain, because, there is a past
and you have to kind of play with it and you have to include yours too. When you
think about the old designers and what people are doing now at their labels - at
Givenchy there is Ricardo Tisci, or Christian Dior with Raf Simons - I think you can
feel all the designers try to make their own collection and translate the past without
making it like the past, making it more of their brand. But at the same time, yes, if it
was not Balmain, the Olivier Rousteing company would be completely different.”384
Rousteing benadrukt in het interview dat het geweldig is om in een modehuis zoals Balmain
te beginnen, net omdat er een verleden is waarmee je als ontwerper kan spelen. Hij wijst erop
hoe modeontwerpers - die voor traditionele huizen werken - eigen collecties proberen te
maken waarin ze het verleden vertalen, zonder dat het daardoor op het verleden lijkt. Wanneer
hij niet voor Balmain zou werken zou het “ modehuis Olivier Rousteing” er heel anders
uitzien. De laatste beschouwingen vormen een overgang naar het afsluitende hoofdstuk over
Heritage Brand Reinvention bij oude traditionele modehuizen vandaag.
15.3. De diffusion-collectie: “Pierre Balmain”
In 2012 verschijnt voor het eerst “Pierre Balmain”: de diffusion-collectie van het modehuis
(Afb.109). Diffusion-collecties zijn prêt-à-portercollecties maar dan zo’n 30 tot 50 procent
goedkoper dan de hoofdcollectie. Uit de ontwikkeling van dit soort collecties blijkt, volgens
Alice Mackrell, dat modehuizen zich bewust worden van de verminderde koopkracht en
beseffen dat vrouwen kwaliteit en waar willen voor hun geld.385
Het fenomeen ontstaat tijdens
de recessie in de vroege jaren ‘90.386
De CEO Alain Hivelin beschouwt de goedkopere
collectie met de naam “Pierre Balmain” als een nieuw en sterk merk dat is geïnspireerd door
het succes en de geschiedenis van het moederbedrijf.387
Olivier Rousteing concentreert zich
op de creatie van de duurdere prêt-à-portercollectie en “Pierre Balmain” krijgt een extern
ontwerpteam.388
Het nieuwe merk wordt uitbesteed aan Ittierre SpA: een Italiaans bedrijf dat
384
Matthew Schneier, “Olivier Rousteing.” (Hercules Magazine#14: 5.03.2013, vol. 2, dl. 4), 96. 385
Ewing, History of Twentieth Century Fashion, 263. 386
De ontwerpen in de collectie zijn gemaakt uit minder dure materialen en vragen een kortere productietijd. 387
Miles Socha, “Balmain, Decarnin Parting Ways.” (WWD: 6.04.2011, vol. 201, dl. 71), 2. 388
Debra Bruno, “Pierre Balmain's Early Spring.” (WWD: 23.05.2012, vol. 203, dl. 107), 6.
66
zichzelf omschrijft als een specialist in de productie van hoogstaande kledingcollecties.389
Op
de website van de licentiehouder Ittierre staat hoe ze de creativiteit en de erfenis van Balmain
willen combineren met hun middelen en expertise om een product aan te bieden dat inspeelt
op de behoeften en de wensen op de markt.390
Volgens Hivelin vertalen de creaties de codes
van het modehuis in a more casual and relaxed manner.391
Het doel is om “Pierre Balmain”
als internationaal merk op de markt te positioneren.392
Dat vooral China voor het merk een
belangrijke markt vormt, blijkt uit de presentatie van de zomercollectie van 2013. De collectie
wordt voorgesteld door hoofdzakelijk Aziatische mannequins in het Yintai Center in Peking
(Afb.110). Hivelin licht deze keuze toe: Chinese consumers are an increasingly sophisticated
market. They don't look at the prices so much. If they love it, they buy it and they are more
and more trendy.393
“Pierre Balmain” heeft artistiek weinig met het moederbedrijf te maken
maar is er commercieel en met naam aan verbonden. Het merk probeert desalniettemin
verbanden te leggen met het modehuis. De lederen bikerjasjes leunen aan bij Decarnins rock-
esthetiek en enkele creaties zijn versierd met borduursels. Daarnaast krijgen een aantal eerder
klassieke stukken, die de taille accentueren, de naam Jolie Madame (Afb.111). De diffusion-
collectie verwijst op die manier naar de man van wie ze de naam draagt: Pierre Balmain.394
16. Heritage Brand Reinvention bij Balmain
De culturele relevantie van fashion heritage wordt vandaag niet alleen erkend in
museumcollecties maar ook in de modehuizen en hun archieven. De erfenis maakt deel uit
van de identiteit van een merk. De archieven van modehuizen bewaren daarom niet alleen
documenten en creaties, maar focussen ook op de codes van het huis en op het in stand
houden van de identiteit en de waarden van het merk. De opvolgers zetten het modehuis van
Pierre Balmain verder en creëren collecties die zijn naam dragen. Erik Mortensen had een
persoonlijke band met Pierre Balmain waardoor het in zijn collecties niet verbaast dat de
‘ziel’ en de ‘traditie’ sterk worden herkend. De ontwerpers, die na Mortensen komen,
gebruiken de geschiedenis van het modehuis ieder op een eigen manier. De eerste opvolgers
doen aan Heritage Brand Conservation waarvoor ze kunnen terugvallen op de archieven en
de geschiedenis van het huis. Met conservatie wordt niet het letterlijk kopiëren van ideeën
389
Op dit ogenblik produceert het bedrijf diffusion-collecties voor acht modehuizen waaronder Karl Lagerfeld
Paris, Galliano, Ermanno-Ermanno Scervino en C'N'C CoSTUME NATIONAL. 390
www.ittierre.it/en/brands/?brand=pierre-balmain&img=2 [4.05.2013]. 391
Miles Socha, “Balmain Adds Second Line.” (WWD: 27.07.2011, vol. 202, dl. 18), 8. 392
Debra Bruno, “Pierre Balmain's Early Spring.” (WWD: 23.05.2012, vol. 203, dl. 107), 6. De collectie wordt
geproduceerd in Italië en China. 393
Ibidem. 394
De naam van een vest is “Jolie Madame” (zie afbeeldingen).
67
bedoeld, maar veeleer het verderzetten en beschermen van een stijl en esthetiek. Het gaat
soms meer om een inspiratie - dan om een rechtstreekse veruiterlijking - die niet altijd
onmiddellijk te herkennen is.
Modehuizen verouderen samen met hun vast cliënteel en iedere generatie identificeert zich
met eigen ontwerpers. Een jong meisje draagt niet dezelfde kleren als haar moeder en kijkt
voor haar garderobe niet noodzakelijk naar dezelfde modehuizen. Dit maakt het in de jaren
‘60 al moeilijk voor de haute-couturehuizen en ook vandaag stelt het de grote en gevestigde
huizen voor problemen. De “volwassen” merken verliezen het contact met de jongere
generatie omdat die de voorkeur geeft aan merken die voor hen cultureel relevant zijn. Het
complexe vraagstuk waarmee modehuizen dan te maken krijgen is: hoe blijf je relevant. Is de
oplossing een nieuwe ontwerper, extra kapitaal, een fris assortiment, een nieuw
distributiekanaal of een volledig herzien bedrijfsmodel. Voor modehuizen die “moe”
geworden zijn, bestaat geen kant-en-klare oplossing. Hetzelfde probleem stelt zich voor
Balmain in 2004: het modehuis verliest zijn relevantie, de consument is te volwassen
geworden en de concurrentie is te sterk. Balmain gaat na het faillissement zichtbaar een
nieuwe richting uit en wil daarmee een nieuw publiek aanspreken. Decarnin neemt afstand
van de klassieke codes van het modehuis en maakt ze opnieuw actueel en hedendaags. De
prêt-à-portercollecties van Christophe Decarnin en Olivier Rousteing roepen om die reden
niet meteen het idee van Heritage Brand Conservation op, maar van Heritage Brand
Reinvention. Het begrip wordt in dit verband gebruikt om te beschrijven wat er vandaag
gebeurt met traditionele modehuizen. Heritage Brand Reinvention kan worden gedefinieerd
als: “De erfenis en de stijl van een gevestigd modehuis worden heruitgevonden om ze aan te
passen aan de contemporaine smaak met als doel de winst te vergroten”. In het geval van
Balmain is dit na het faillissement op het eerste zicht een compleet nieuwe look. De Jolie
Madame, de vrouw die in Balmain gekleed gaat, wordt getransformeerd om het merk opnieuw
relevant te maken. Ze is jong, slank, edgy en heeft geld om de prêt-à-porterkledingstukken aan
coutureprijzen te betalen. De stijl en de esthetiek van Pierre Balmain worden heruitgevonden
om ze beter aan te passen aan de smaak van het publiek, inkopers en tijdschriften. Het
heruitvinden van een modehuis is een delicate evenwichtsoefening omdat je de vaste klant
kan verliezen en daarbij riskeert niet geloofwaardig te zijn voor nieuwe klanten.395
Nieuwe
designers in een traditioneel modehuis moeten een balans vinden tussen vernieuwen en
395
Dit probleem lijkt zich voor te doen wanneer Laurent Mercier de artistieke leiding in het modehuis
overneemt. Mercier verliest het vaste cliënteel en de collectie wordt niet gesmaakt door nieuwe klanten. Na het
faillissement wordt een jonger publiek aangesproken.
68
respect voor de traditie. De leidinggevenden in een modehuis spelen een niet te onderschatten
rol in het omzetten van het gevoelsmatige werk van een ontwerper in winstgevende collecties
om het bedrijf te laten groeien.396
In de afgelopen jaren zijn de financiële consortia zoals
LVMH en PPR voorstander geworden van een industrieel beleid voor hun bedrijven dat
hogere marges genereert en het merk beschermt.397
Balmain is een privébedrijf met Alain
Hivelin aan het hoofd die zowel de financiële zaken behandelt en ook een creatieve invloed
heeft door het benoemen van bepaalde ontwerpers. Hivelin stelt in 2011 vast dat het bedrijf te
sterk in de richting van Decarnins esthetiek evolueert. De directeur kiest vervolgens de jonge
Olivier Rousteing om de stijl van het modehuis opnieuw in de gewenste richting te leiden. Het
bewaren van het juiste imago is van groot belang voor de verkoop van parfums en accessoires
waarop de naam Balmain staat. Evenzeer moet worden opgelet dat die naam niet aan
minderwaardige producten wordt verkocht. Na het faillissement is Balmain niet langer een
couturehuis en de lijn tussen de vroegere haute couture en de huidige prêt-à-portercollecties
wordt onscherp. De prêt-à-portercollecties bestaan uit rijkelijk geborduurde avondkleding met
aandacht voor handwerk. Madelief Hohé, modeconservator van het Gemeentemuseum in Den
Haag, bespreekt de toekomst van de haute couture en gebruikt als voorbeeld Balmain: “De
hedendaagse moderne bruid, die weet wat er op het gebied van mode te koop is, trouwt in een
peperdure en hippe Balmain mini-jurk die op het oog qua vakmanschap amper van de
officiële couture is te onderscheiden”.398
Het is opvallend dat modehuizen die zelf geen
couturelijn presenteren, zoals Balmain, in hun prêt-à-portercollecties steeds ingewikkeldere
stukken tonen. Zo ontstaat volgens Hohé “Neo-Couture” of een verkapte vorm van couture.399
Hebe Dorsey, de moderedactrice van International Herald Tribune, voorspelt in 1972 dat
couture en prêt-à-porter geleidelijk naar elkaar zullen toegroeien.400
Dit betekent volgens
Dorsey niet het einde voor de haute couture: het zou gewoon uitgroeien tot het meest
luxueuze segment van de prêt-à-portermarkt.401
Voor modehuizen die vandaag nog een
couturecollectie presenteren, blijft dit prestige bevorderlijk voor de verkoop van parfums,
cosmetica en accessoires. Wanneer een modehuis financiële problemen heeft, moet het er
achter komen hoe het zich kan herpositioneren. Modehuizen zoals Balmain hebben een
erfenis en een traditie als bagage en het uitkiezen van de juiste artistieke leiding is daarom
396
Okawa, “Licensing Practices at Maison Christian Dior”, 88. 397
PPR is de afkorting voor “Pinault-Printemps-Redoute”. 398
Hohé/Koning, Voici Paris!, 117. 399
Hohé/Koning, Voici Paris!, 125. 400
Parmal/Grumbach, Fashion Show. Paris Style, 93. 401
Ibidem.
69
cruciaal. Tim Calkins, hoogleraar marketing aan de Kellogg School of Management,
formuleert in dit verband de volgende gedachte:
“The challenge is to stretch a brand while remaining true to its essence. Every brand
ebbs and flows. There are times they do really well and times they struggle. Great
brands continue to keep themselves relevant. Nothing says a fashion brand can't live
for 20 to 30 years. I don't think a brand can grow forever. Eventually you run out of
space to be who you are. You're spread too far. You inevitably trade down in pricing
and go into licensing deals that stretch the brand too far. What a brand needs is energy
investment and an understanding of what makes it different.”402
Tim Calkins wijst op het cyclische bestaan van merken die verouderen en herleven, bloeden
en bloeien. Het is de uitdaging om een merk te vernieuwen en daarbij trouw te blijven aan de
essentie. Het is vandaag een tendens dat jonge modeontwerpers zoals Rousteing bij
traditionele Parijse modehuizen worden aangesteld. Zo volgde Alexander Wang, een jonge
Amerikaanse ontwerper, dit jaar Nicolas Ghesquière op als artistiek directeur in het modehuis
van Balenciaga.403
Het is de vraag hoelang een modehuis zoals Balmain kan leven en worden
herboren voor het volledig is uitgebloeid. De consumenten van de toekomst zullen uitmaken
hoeveel belang en waarde ze hechten aan het modehuis dat werd opgericht net na de Tweede
Wereldoorlog.
402
Lisa Lockwood, “The Ins and Outs of Brand Reinvention.” (WWD: 30.10.2007, vol. 194, dl. 9), 10. In het
artikel worden enkele merken besproken zoals GAP, Lacoste, Dior, Diane von Furstenberg en Burberry. WWD
bespreekt het idee met marketing- en branding-specialisten. 403
Alexander Wang (°1983) is een bekende naam en heeft een succesvol ready-to-wear modehuis in New York.
Het verschil is dat Rousteing - op het ogenblik van zijn benoeming - relatief onbekend is, maar wel al voor het
modehuis werkt.
70
17. Besluit
De studie begint meteen na de Tweede Wereldoorlog op het ogenblik dat Parijs als
modehoofdstad een dominante positie bekleedt. Modehuizen gaan in deze jaren
internationaliseren waarbij met name de Noord-Amerikaanse markt wordt aangeboord. Het
cliënteel voor dure en op maat gemaakte couturekleding neemt in de jaren ‘60 af en onder
invloed van de Amerikaanse massaproductie winnen prêt-à-portercollecties aan belang.
Modehuizen, zoals Balmain, dienen door de toenemende democratisering van de mode hun
rentabiliteit te verzekeren met prêt-à-porter, parfums en accessoires. Het parfum wordt
financieel onmisbaar en de designergeur vormt het “instapmodel” voor een exclusief
couturehuis. Vanaf 1953 wordt in de boetieks de Florilège-collectie verkocht en in 1968
brengt Balmain een eerste echte prêt-à-portercollectie uit. Na een analyse van het oeuvre van
de ontwerper wordt zijn esthetiek gedefinieerd als een barokke eenvoud. De stijl van Balmain
wordt beschreven als een convergentie van een eenvoudige maar doordachte constructie met
rijkelijke materialen, borduursels en kosmopolitische invloeden. Pierre Balmain overlijdt in
1982 en na hem volgen in het bedrijf verschillende directeurs en hoofdontwerpers elkaar op.
De eerste ontwerpers na Balmain, zoals Mortensen en Hervé, doen aan Heritage Brand
Conservation. In hun collecties kan de erfenis en de stijl van Balmain worden herkend en
doen ze aan een zichtbare evenwichtsoefening tussen respect en vernieuwing. Haute couture
is een verlieslatende activiteit maar wordt in het modehuis lang behouden voor het prestige en
als een laboratorium voor nieuwe ideeën. Zowel bloeden als bloeien zijn deel van het bestaan
van modehuizen en Maison Balmain is geen geïsoleerde casus in zijn zoektocht naar
relevantie. Na het faillissement in 2004 is Balmain geen couturehuis meer en krijgen de prêt-
à-portercollecties een nieuw gezicht. Het bankroet heeft artistieke consequenties. Alain
Hivelin is verantwoordelijk voor het benoemen van een nieuwe hoofdontwerper en stuurt zo
als directeur de stijl en het imago van Balmain in de gewenste richting. Decarnin hecht belang
aan het beschermen van de erfenis zonder die zichtbaar in zijn collecties te verwerken. De
prêt-à-portercollecties van Decarnin en, na hem, Rousteing illustreren het begrip Heritage
Brand Reinvention. De stijl van het modehuis krijgt een metamorfose en staat nog ver van de
barokke eenvoud van de oprichter. De codes en de esthetiek van Balmain worden
heruitgevonden om opnieuw aantrekkelijk te zijn op de hedendaagse markt. Op de website
van Balmain staat een overzicht van de geschiedenis van het huis waarin de jaren van het
faillissement worden overgeslagen: het lijkt een hoofdstuk dat ze achter zich willen laten.
71
NAWOORD
“Kort slechts is de glorietijd van grote ontwerpers, spoedig raakt hun naam in
vergetelheid. Hun scheppingen zijn vergankelijk en niets is moeilijker dan de absolute
waarde van een niet meer bestaand kunstwerk vast te stellen.”404
In dit nawoord worden enkele ideeën naast elkaar geplaatst die binnen de masterproef geen
ruimte kregen. Ten eerste wijst Anny Latour in 1956 op het “in vergetelheid raken” van grote
ontwerpers en het vergaan van hun creaties. Er bestaat consensus over het feit dat de
schilderijen van een Oude Meester alleen in waarde zullen stijgen, maar voor kleding ligt dat
idee moeilijker. Ten tweede was de expo over Balmain in 2004 in Hasselt een voorbeeld van
een modetentoonstelling met een commerciële insteek. Het ontbreekt bij zulke projecten vaak
aan grondig onderzoek waardoor het uitkiezen van de tentoongestelde objecten niet meer is
dan een gaan winkelen in de archieven van een modehuis. Mode mag binnen een museale
omgeving niet worden gepresenteerd los van de context of culturele betekenis. Creaties die
niet in een juiste omkadering worden getoond, zijn geen kunstobjecten en verliezen hun
artistieke waarde: het worden dan louter objecten. Een derde bedenking die moet worden
gemaakt, is het centraal stellen van een man, een couturier, in de masterproef. In de jaren ‘20
en ‘30 van de negentiende eeuw zijn het vrouwen zoals Gabrielle Chanel, Madame Grès en
Jeanne Lanvin die de Franse mode domineren. Na de Tweede Wereldoorlog zijn de nieuwe
“sterren van de couture” voornamelijk mannelijke ontwerpers zoals Christian Dior, Cristóbal
Balenciaga, Jacques Fath en Pierre Balmain. Fath verklaart in 1954: Women are bad fashion
designers. The only role a woman should have in fashion is wearing clothes.405
Mode
verandert na 1945 van een kleinschalige luxe-ambacht die een minimale investering vraagt, in
een big business en “hoge kunst” waardoor vrouwen terrein lijken te verliezen. Tot slot bieden
het onderwerp en de toegepaste methodiek van dit onderzoek mogelijkheden voor
gelijkaardige studies over andere modehuizen. Aan hedendaagse ontwerpers kan worden
gevraagd wat hun standpunt is tegenover Heritage Brand Reinvention. Hoe willen ze dat
opvolgers met de erfenis en de traditie van hun modehuis omgaan? Willen ze daarbij dat hun
mode-imperium tot in het oneindige wordt geconserveerd of moet de strijd om relevantie op
een bepaald ogenblik worden gestaakt. Bovenstaande gedachten verdienen aandacht of verder
onderzoek in de toekomst.
404
Latour, Tovenaars van de grote mode, 10. 405
Steele, Fifty Years of Fashion, 27. Het modehuis van Gabrielle Chanel vormt de uitzondering dankzij een
lucratief parfumassortiment. Haar modehuis sluit tijdens de Tweede Wereldoorlog maar opent opnieuw in 1953.
72
BIJLAGE
I. Artikel: Gertrude Stein “From Dark to Day”
“There were dark days when we first knew Pierre BALMAIN. We met his mother in ‘39 in
Aix-les-Bains and she had a son up there in the army in the snows of Savoy and he read my
books, would I dedicate him one, naturally I was pleased, and then came ’40 and the defeat,
and we wondered about Pierre Balmain whom we had never seen but who was up there in the
snows, and then at last we heard he was safe and then he was back and then we met him. He
used to come over on his bicycle, we were many miles away but nobody minded that, and the
winter was cold and we were cold and he made us some nice warm coats, and Alice Toklas
insists that one of her suits was as wonderful as any he was showing at his opening, and there
was no reason why not, after all didn’t he design at and didn’t he come over on his bicycle to
oversee and it was not as it all just is in dark days, there are bright spots. Well, we got to
know him better and better, some children played some of my plays, and he showed us the
chic of making a very tall girl taller by putting her on a foot-stool. There were nice days in
those dark days, and then Pierre Balmain used to go to and from Paris, and he brought us
back a breath of our dear Paris and also darning cotton to darn our stockings and our linen,
that was Pierre- and then he kept moving around as young men had to do in those days not to
be sent away into Germany, and then there was the Liberation, and there in Paris here we all
were and Pierre just full of what he has. I suppose there at the opening, we were the only ones
who had been clothed in all those long years in Pierre Balmain’s clothes, we were proud of it.
It is nice to know the young man when he is just a young man and nobody knows, and now
well I guess very soon now anybody will know. And we were so pleased and proud. Yes, we
were…”406
406
Balmain, My Years and Seasons, 97. [Copyright Condé Nast Publications].
73
II. Tijdlijn van de parfums
2012 - Ivoire (opnieuw uitgebracht)
De parfumlicentie wordt in 2012 overgenomen door
Interparfums.
2010 - Carbone de Balmain
2008 - Ambre Gris
2007 - La Mome
2006 - Eau d'Été de Balmain Summer
2005 - Eau d'Amazonie
2004 - BalMan
2002 - Balmya de Balmain
2000 - Eau d'Ivoire
1998 - Balmain de Balmain
1991 - Vent Vert (opnieuw uitgebracht)
1990 - Monsieur Balmain (opnieuw uitgebracht)
Beëindiging van het contract met Revlon. In 1987 start de
samenwerking met Empire of Scents.
1983 - Ebène
1979 - Ivoire
1967 - Miss Balmain
1964 - Monsieur Balmain (heruitgave van Verveine Citronelle)
Licentieovereenkomst met Revlon in 1960.
1960 - Miss Balmain
1949 - Jolie Madame
1949 - Verveine Citronelle
1947 - Vent Vert
1946 - Elysée 64-83
74
III. Licentieovereenkomst: Balmain en Inter Parfums
FOR IMMEDIATE RELEASE:
BALMAIN AND INTER PARFUMS SIGN AN EXCLUSIVE 12-YEAR FRAGRANCE
LICENSE AGREEMENT407
New York, NY, July 7, 2011: Inter Parfums, Inc. (NASDAQ GS: IPAR) today announced
that it has entered into a 12-year worldwide license agreement commencing on January 1,
2012 to create, produce and distribute perfumes and ancillary products under the Balmain
brand. The agreement replaces a previous license that was terminated by mutual consent.
The Balmain couture house was founded in 1945 by Pierre Balmain. In recent years, the
Balmain couture house has undergone a significant transformation. By redefining the image
of its ready-to-wear line, the brand has become a reference for style, while retaining its
distinctive design codes from the haute couture universe. On the strength of its creativity and
know-how, the brand has become a major trendsetter.
Effective January 1, 2012, Interparfums SA, our majority owned French subsidiary, will take
over the production and distribution of existing Balmain fragrances for men and women. The
launch of a new fragrance line, which is scheduled for the end of 2012, will inaugurate
another phase in the development of the Balmain couture house. With the goal of contributing
to this positive momentum, the brand is pleased to associate its image, talent and originality
with Inter Parfums.
Alain Hivelin, Chairman and CEO of Balmain, commented: “Inter Parfums has an established
track record of expertise developed under the leadership of its founders Philippe Benacin and
Jean Madar whose high standards of professionalism, I have been able to appreciate for nearly
20 years. Balmain could not dream of a better partner.”
Philippe Benacin, Chairman and CEO of Interparfums SA added: “Balmain represents a
unique brand in today's world of fashion. The creative choices and original and high prestige
style developed through its different collections provide a strong basis for differentiation in
preparing for our future launches under the brand.”
Inter Parfums, Inc. develops, manufactures and distributes prestige perfumes and cosmetics as
the exclusive worldwide licensee for Burberry, Van Cleef & Arpels, Jimmy Choo, Paul
Smith, Montblanc, S.T. Dupont and Boucheron. Inter Parfums, Inc. also owns Lanvin
Perfumes and Nickel, a men's skin care company. It also produces personal care products for
specialty retailers under exclusive agreements for Gap, Banana Republic, Brooks Brothers,
bebe, Betsey Johnson, Nine West and Lane Bryant brands. In addition, Inter Parfums
produces and supplies mass market fragrances and fragrance related products. Inter Parfums,
Inc.'s products are sold in over 120 countries worldwide.
407
www.interparfumsinc.com/press/inve-pres-070711.htm [16/03/2013].
75
VERKLARENDE NAMENLIJST
De in Londen geboren modefotograaf Cecil Beaton (1904-1980) wordt in de bespreking van
het oeuvre van Pierre Balmain herhaaldelijk vermeld. Beaton studeerde aan de universiteit
van Harrow en Cambridge en werkte niet alleen als fotograaf maar ook als schrijver,
kunstenaar en acteur. In 1927, op drieëntwintigjarige leeftijd, start hij als cartoonist voor
Vogue en werkt hij als freelance fotograaf voor Condé Nast Publications en Harper’s Bazaar.
Aan het begin van de jaren ‘70 vraagt Cecil Beaton aan vrouwen uit de elite in Europa en
Noord-Amerika om hun mooiste couturekleding aan het Victoria & Albert Museum te
schenken. Het resultaat was te zien in de tentoonstelling Fashion: an anthology by Cecil
Beaton in 1972 en in de gelijknamige catalogus. Beaton verzamelt op die manier 450 stukken
voor de tentoonstelling en nog meer voor de permanente collectie van het museum. De
verzameling bevat een aanzienlijk aantal creaties van Pierre Balmain.
De tekenaar René Gruau (1909-2004) is afkomstig uit Renato de Zavagli in Rimini in Italië.
In 1924 verhuist hij naar Parijs waar hij meer dan twintig jaar lang als illustrator werkt. De
opvallende, kleurrijke en ritmische mode-illustraties van Gruau zijn niet los te koppelen van
Pierre Balmains oeuvre. Gruaus klanten zijn couturiers zoals Dior, Givenchy en Balmain en
ook bedrijven zoals Vichy, Moulin Rouge, Air France en Cinzano. Vanaf 1947 werkt hij voor
parfumadvertenties van Dior en Balmain. Zijn illustraties suggereren een invloed van de
Japanse tekenkunst en van de reclameposters van Toulouse-Lautrec. Verschillende ontwerpen
van Pierre Balmain zijn enkel bekend als illustratie van Gruau.
Het salon van Lesage is een bekend borduuratelier in Parijs. Het begint als het bedrijf van
Michonet in 1868 en het maakt in die periode borduursels voor ontwerpers zoals Charles
Frederick Worth en Jean Doucet. Albert Lesage koopt het salon in 1924 over en na zijn dood
in 1949 zet zijn zoon François Lesage (1929-2011) het bedrijf verder. Albert Lesage werkt
voor Elsa Schiaparelli en Madeleine Vionnet en zijn zoon maakt na de oorlog borduursels
voor de in Parijs gevestigde ontwerpers zoals Dior, Balmain en Balenciaga. Vanaf 1969 werkt
François Lesage voor Yves Saint Laurent en sinds 1987 ook voor ontwerpers zoals Christian
Lacroix. Omwille van de hoge productiekosten is Lesage in de jaren ‘90 nog maar één van de
weinige borduurateliers in Parijs. In 2002 verkoopt François Lesage zijn atelier en
exclusiviteit aan hun grootste klant: het modehuis Chanel.
1
AFBEELDINGEN
Legende:
In de tekst wordt naar de afbeeldingen verwezen met het afbeeldingsnummer. De appendix
zal in het eerste deel ieder beeld bondig duiden. Het hoofdstuk over parfums wordt als één
geheel beschouwd: de afbeeldingen worden bijgevolg niet afzonderlijk genummerd. In de
Masterproef worden de verschillende ontwerpers en hun oeuvre besproken. Iedere ontwerper
krijgt een apart hoofdstuk, dat varieert in lengte, waarin de afbeeldingen een specifiek
onderschrift krijgen. Na het afbeeldingsnummer staat de ontwerper, het type kledingstuk en
het materiaal. Daarna wordt vermeld of het gaat om een creatie uit een winter- of een
zomercollectie met het jaartal. Wanneer de creatie zich in een belangrijke verzameling
bevindt, wordt de instelling, de schenker en het jaartal van de schenking vermeld met het
museumnummer. In het V&A fotografeerde ik in de archieven enkele creaties waarnaar zal
worden verwezen met de melding: “eigen foto”.
2
Pierre Balmain in 1965, gefotografeerd door Reg Lancaster.
3
(Afb.1) Pierre Balmain, ontwerptekening en creatie uit 1964.
4
(Afb.2) Het modehuis in 1948: Balmain met rond zich zijn naaste medewerkers: zijn moeder
Françoise Ballinari, M. Seurin, Catherine Brivet, Ginette Spanier en Pierre Louis Molinari.
(Afb.3) Pierre Balmain en met zijn Deense assistent Erik Mortensen in 1955.
5
(Afb.4) Pierre Balmain, een jurk uit de goedkopere collectie voor de Boutique in 1969.
6
(Afb.5) Advertentie voor het warenhuis Eaton in Toronto, april 1947.
7
(Afb.6) Koningin Sirikit van Thailand in een avondjurk met goud en kristallen ontworpen
door Pierre Balmain en gedragen tijdens het Grieks koninklijk huwelijk in 1965.
8
Het parfum en het modehuis
9
Het eerste parfum “ÉLYsées 64-83” (1946). Campagne door René Gruau.
10
Vent Vert Eau de Toilette Carbone Eau de Toilette
Ambre Gris Eau de Parfum Monsieur Balmain Eau de Toilette
11
René Gruau, illustratie voor de
campagne van het parfum “Jolie
Madame” in 1952.
De campagne “Jolie Madame” in 1952.
12
Jolie Madame (1964) Jolie Madame (1973)
Vent Vert (1962) Vent Vert (1990)
13
Ivoire (1984) Ivoire (1988)
(Ivoire 2012)
14
Pierre Balmain
1945-1982
15
(Afb.7) Pierre Balmain, ensemble ontworpen voor Gertrude Stein uit bruin fluweel met
kwastjes en pailletten, 1945-1946. Geschonken aan het V&A door M. en Mevr. Harold
Knapkik in 1974 (T.47A-1974).
Detail van de kraag. Eigen foto.
16
(Afb.8) Pierre Balmain, mantels uit de collectie “Japonaise” , wintercollectie 1949. Illustraties
door Erik Mortensen.
17
(Afb.9) Pierre Balmain, een korte avondjurk uit de “Dancing Mood” collectie, zomercollectie
1950.
18
(Afb.10) Pierre Balmain, jurk voor de bruid en het bruidsmeisje voor het huwelijk van
Viscount Ednam en Miss Stella Carcano in Londen, 1946.
19
(Afb.11) Pierre Balmain, vest van het trouwkleed, 1946. Geschonken aan het V&A door
Stella Ednam in 1974 (T.46A-1974). Eigen foto’s.
20
Detail van de mouw met rits. Eigen foto.
(Afb.12) Pierre Balmain en hoedenmaakster Paulette, hoedje uit gewatteerd en doorstikt satijn
en geborduurd met parels, 1946 (T.46&A-1974).
21
(Afb.13) Pierre Balmain, de mannequin Sonia in een informele outfit uit wol, wintercollectie
1945. Foto door Cecil Beaton voor Vogue.
22
(Afb.14) Pierre Balmain, informele outfit uit wol, wintercollectie 1945. Illustratie door René
Gruau voor Le Figaro.
23
(Afb.15) Pierre Balmain, casual outfits:
bovenaan kleding voor tijdens het
paardrijden en links een après-ski outfit met
een muts met kattenoren, 1949-1950.
24
(Afb.16) Pierre Balmain, avondjurk "Pantajudo", wintercollectie 1950.
25
(Afb.17) Pierre Balmain, voorbeeld van een stola met mouwen die over een avondjurken kan
worden gedragen, 1950.
26
(Afb.18) Pierre Balmain, “Toilette de Château” avondjurk, wintercollectie 1951-52.
Geschonken aan het F.I.T. in New York door Mevr. F. Leval in 1984. Foto door Georges
Saad.
27
(Afb.19) Pierre Balmain, een “sari” afgewerkt met pantervacht, wintercollectie 1948.
Illustratie door Alfredo Bouret.
28
(Afb.20) Pierre Balmain, wintermantel uit rode wol met als accessoire een mof uit
pantervacht, wintercollectie 1951.
29
(Afb.21) Pierre Balmain, mannequin Marie-Thérèse in een blauwe bustierjurk met een mof uit
pantervacht, 1953.
30
(Afb.22) Pierre Balmain, een beige mantelpak uit wol met het Jolie Madame silhouet, 1954.
31
(Afb.23) Pierre Balmain, een maatpak uit witte flanel met kruitstreep “La Flanelle
Tennis Jolie Madame”, zomercollectie 1954.
32
(Afb.24) Pierre Balmain, Jolie Madame wintermantel “COUP FRANC”, wintercollectie
1955.
33
(Afb.25) Pierre Balmain, galajurk “Antonia”, zomercollectie 1954. Geschonken aan het
Musée Galliera in Parijs door Mevr. Deutschmeister in1985.
34
(Afb.26) Pierre Balmain, geborduurde galajurk “Oriane”, wintercollectie 1954-55. Rechts: het
zij- en achteraanzicht van de avondjurk.
35
(Afb.27) Pierre Balmain, galajurk versiert met pailletten, stras en struisvogelveren die werd
gedragen door Mevr. Pleydell-Bouverie, ca. 1950-1955. Geschonken aan het V&A door
Mevr. Karslake in 1969 (T.176-1969).
36
Detail: bustier.
37
(Afb.28) Pierre Balmain, avondjurk uit zijde bedrukt met bloemen die gedragen werd door
Lady Diana Cooper in 1957. Geschonken aan het V&A door Lady Diana Cooper in 1974
(T.50-1974).
38
(Afb.29) Pierre Balmain, cocktailjurk uit zwarte tule afgezet met satijnen linten, 1957.
Geschonken aan het V&A door Lady Elizabeth von Hofmannsthal in 1974 (T.51-1974).
39
(Afb.30) Pierre Balmain, blouse uit witte hermelijn in combinatie met het zwarte maatpak
“Artaban”, wintercollectie “Jolie Madame de France” 1954.
40
(Afb.31) Pierre Balmain, de avondjurk “Shéhérazade” met een rok uit hermelijn,
wintercollectie 1957.
41
(Afb.32) Pierre Balmain, stadstenue “Sari”, zomercollectie “Jolie Madame de Paris ” 1957.
42
(Afb.33) Pierre Balmain, avondtenue “sari”, zomercollectie “Jolie Madame de Paris” 1957.
43
(Afb.34) Pierre Balmain, gedrapeerde avondjurk “Néo-classique ”, 1958.
44
(Afb.35) Pierre Balmain, trapezevormige mantel of la forme princesse uit ziberline,
zomercollectie 1968.
45
(Afb. 36) Pierre Balmain, rode mantel “Samouraï”, zomercollectie 1961.
46
Links: (Afb.37) Pierre Balmain, wollen pak “Glasgow” met een schotse ruit, wintercollectie
1961-1962.
Rechts: (Afb.38) Pierre Balmain, wollen pak met tailleriem, wintercollectie 1961-1962.
47
(Afb.39) Pierre Balmain, wollen mantel met een grafische print door de techniek pince-
découpe, ca. 1968. Geschonken aan het Metropolitan Museum door Bernice Chrysler
Garbisch in 1977 (1977.59.7).
48
(Afb.40) Pierre Balmain, avondensemble uit zijde geborduurd met gouddraad, 1960.
Geschonken aan het V&A door Coral Browne in 1987 (T.331-1987). Eigen foto.
49
(Afb.40.1) Pierre Balmain, avondjurk uit zijde geborduurd met gouddraad, 1960. Geschonken
aan het V&A door Coral Browne in 1987 (T.331-1987). Eigen foto.
Detail: halslijn.
50
(Afb.41) Pierre Balmain, galajurk “Soir à Chambord”, zomercollectie 1960.
51
Links: (Afb.42) Pierre Balmain, avondjurk uit zijde, wol en glazen sierraden, 1969-70.
Geschonken aan het Metropolitan Museum door Bernice Chrysler Garbisch in 1978
(1978.34.3).
Rechts: (Afb.43) Pierre Balmain, avondjurk uit zijde en katoen met decoratie uit glas en
plastiek, 1968. Geschonken aan het Metropolitan Museum door Bernice Chrysler Garbisch in
1977 (1977.108.5).
52
(Afb.44) Pierre Balmain, synthetische avondjurk met folklore motief, 1968. Geschonken aan
het Metropolitan Museum door Mevr. Douglas Dillon in 1971 (1971.6).
53
(Afb.45) Pierre Balmain, avondensemble “Marina” uit bruin fluweel, wintercollectie 1962-63.
54
(Afb.46) Pierre Balmain, mannequin Marie-Christine in een strandoutfit gebaseerd op de
robe-cape-culotte, zomercollectie1969.
55
(Afb.47) Pierre Balmain, “Rien du Tout” of mini-robe-culotte uit witte organza met
marineblauwe stippen , zomercollectie 1969.
56
(Afb.48) Pierre Balmain, cocktailjurk “Epithalame” bedekt met pluimen, wintercollectie
1969-70.
57
(Afb.49) Pierre Balmain, lange avondjurk “Copenhague” uit rode crêpe zijde met decolleté
aan de rug, wintercollectie 1973-1974.
58
(Afb.50) Pierre Balmain, sportieve motoroutfit met struisvogelprint, 1976.
59
(Afb.51) Pierre Balmain, informele outfit met broek met brede broekspijpen, wintercollectie
1970.
60
(Afb.52) Pierre Balmain, reisensemble met het geometrische Balmain patroon en assorti
bagage, zomercollectie 1971.
61
(Afb.53) Pierre Balmain, blauwe geplisseerde jurk uit crêpe zijde, 1981. Geschonken aan het
V&A door gravin Spencer in 1988 (T.80-1988). Eigen foto.
62
Balmain na Pierre Balmain
(1982-2013)
Erik Mortensen: 1982-1990
haute couture
Pierre Hervé: 1990-1992
haute couture
Oscar de la Renta: 1993-2002
haute couture
63
Laurent Mercier: juli 2002 - juni 2003
haute couture
FAILLISSEMENT 2004
Olivier Rousteing: 2011- vandaag
prêt-à-porter
Christophe Decarnin : 2005-2011
prêt-à-porter
64
Erik Mortensen
1982-1990
65
Erik Mortensen neemt de Golden Thimble Award in ontvangst in juli 1983.
66
(Afb.54) Erik Mortensen, grijs mantelpak met bont, wintercollectie 1984.
67
(Afb.55) Erik Mortensen, zwarte avondjurk gouden details, wintercollectie 1984.
68
(Afb.56) Erik Mortensen, avondjurk “Infanta”, wintercollectie 1984.
69
(Afb.57) Erik Mortensen, maatpak met een tailleband uit leer, wintercollectie 1988.
70
(Afb.58) Erik Mortensen, mantel met patchwork, bont, dijlaarzen en een Russische muts,
wintercollectie 1988.
71
(Afb.59) Erik Mortensen, avondjurk met rugdecolleté, wintercollectie 1988.
72
(Afb.60) Erik Mortensen, korte paarse avondjurk met lange slepen aan de mouweinden,
wintercollectie 1988.
73
(Afb.61) Erik Mortensen, galajurk met kooivormige gouden rok, wintercollectie 1988.
74
(Afb.62) Erik Mortensen, poffende rok,
wintercollectie 1984.
Erik Mortsensen? wINTERCOLL
(Afb. 63) Erik Mortensen, korte poffende
rok, wintercollectie 1988.
75
Links: (Afb.64) Erik Mortensen, rode avondjurk uit fluweel met bloemen uit tafzijde en rode
fluweel, wintercollecttie 1988.
Rechts: (Afb.65) Erik Mortensen, zwarte avondjurk uit gedrapeerde zijde met witte organza
bloemen, zomercollectie 1988.
76
Links: (Afb.66) Erik Mortensen, avondjurk, wintercollectie 1984.
Rechts: (Afb.67) Pierre Balmain, avondjurk “Pour le diner à Armenonville”, zomercollectie
1946. Illustratie door René Gruau.
77
Links: (Afb.68) Erik Mortensen,
achterzijde van de bustierjurk
“Champagne” uit zwart fluweel met een
blauw en wit motief geborduurd in het
atelier van Lesage, wintercollectie 1989.
Onderaan: (Afb.69) Pierre Balmain,
ontwerp en illustratie van een blauw
linnen vest met borduursels op een lange
zwarte jurk “Pour les courses de nuit à
Longchamp”, zomercollectie 1946.
78
Links: (Afb.70) Erik Mortensen, bedrukte gele cocktailjurk met een gedrapeerd effect en
bijpassende hoed, zomercollectie 1988.
Rechts: (Afb.71) Erik Mortensen, zwarte avondjurk met rode bloemenprint, wintercollectie
1984.
79
Hervé Pierre
1990-1992
80
(Afb.72) Pierre Hervé, rok uit kastanjebruine ziberline met een kort vest in schildpadreliëf,
wintercollectie 1991-1992.
81
(Afb.73) Hervé Pierre, korte blauwe wollen jas tot op de taille en een kastanjebruine wollen
broek, wintercollectie 1991-1992.
82
(Afb.74) Pierre Hervé, maatpak uit
satijn en raffia met geborduurde
zwaluwen door Lesage,
zomercollectie 1992. [Hoed uit
zwarte stro is een creatie van Pierre
Balmain].
83
Oscar de la Renta
1992-2002
84
(Afb.75) Oscar de la Renta, trouwjurk met een tof uit rode fluweel en een taillerok uit zijde
met een rood en goud motief, wintercollectie 1994.
85
(Afb.76) Oscar de la Renta, avondjurk met een zwart fluwelen lijfje met lange mouwen en een
rok uit fuchsia satijn geborduurd met accolades en versierd met kwastjes, wintercollectie
1993-1994.
86
Links: (Afb.77) Oscar de la Renta, avondjurk, wintercollectie 1993-1994.
Rechts: (Afb.78) witte avondjurk samen met de ontwerper, zomercollectie 1993.
Illustraties door René Gruau.
87
Links: (Afb.79) Oscar de la Renta, avondjurk uit zijde met een decoratie uit plastiek, ca. 2000.
Geschonken aan het Metropolitan Museum door Mevr. Mercedes T. Bass in 2005
(2005.497.3).
Rechts: (Afb.80) Oscar de la Renta, avondjurk uit zijde, ca. 2000. Geschonken aan het
Metropolitan Museum door Mevr. Mercedes T. Bass in 2005 (2005.497.2a, b).
88
(Afb.81) Oscar de la Renta, avondjurk uit rode
en zwarte zijde, ca. 1995. Geschonken aan het
V&A door de gravin van Chambrun in 1995
(T.244-1995). Eigen foto’s.
89
Links: (Afb.82) Oscar de la Renta, kaftan uit gekleurde zijde, zomercollectie 1997.
Geschonken aan het Metropolitan Museum door M. Thomas L. Kempner in 2006
(2006.420.66).
Rechts: (Afb.83) Oscar de la Renta, kaftan uit gekleurde zijde, zomercollectie 2000.
Geschonken aan het Metropolitan Museum door Mevr. Charles Wrightsman in 2003
(2003.257a,b).
90
(Afb.84) Oscar de la Renta, avondensemble uit zijde en metaaldraad, wintercollectie 1999-
2000. Geschonken aan het Metropolitan Museum door Mevr. Charles Wrightsman in 2001
(2001.712.2a–c).
91
(Afb.85) Oscar de la Renta voor Balmain, zomercollectie 2001, haute couture.
92
(Afb.86) Oscar de la Renta voor Balmain, wintercollectie 2001, haute couture.
93
(Afb.87) Oscar de la Renta voor Balmain, zomercollectie 2002, haute couture.
94
(Afb.88) Detail: gouden oriëntaalse accenten.
95
Oscar de la Renta voor Oscar de la Renta
(Afb.89) Oscar de la Renta, wintercollectie 2002, ready-to-wear New York Fashion Week.
96
(Afb.90) Oscar de la Renta voor Balmain, wintercollectie 2002, haute couture.
97
(Afb.91) Oscar de la Renta voor Balmain in Amerikaanse Vogue, lichtroze avondjurk, maart
1999. Foto door Arthur Elgort.
98
Laurent Mercier
2002-2003
99
(Afb.92) Laurent Mercier voor Balmain, zomercollectie 2003, haute couture.
100
Christophe Decarnin
2006-2012
101
(Afb.93) Christophe Decarnin, wintercollectie 2006.
102
(Afb.94) Christophe Decarnin, zomercollectie 2007.
103
(Afb.95) Christophe Decarnin, wintercollectie 2007.
104
(Afb.96) Christophe Decarnin, zomercollectie 2008.
105
(Afb.97) Christophe Decarnin, wintercollectie 2008.
106
(Afb.98) Christophe Decarnin, zomercollectie 2009.
107
(Afb.99) Christophe Decarnin, wintercollectie 2009.
108
(Afb.100) Christophe Decarnin, zomercollectie 2010.
109
(Afb.101) Christophe Decarnin, wintercollectie 2010.
110
(Afb.102) Christophe Decarnin, zomercollectie 2011.
111
(Afb.103) Christophe Decarnin, wintercollectie 2011.
112
Olivier Rousteing
2012-2013
113
(Afb.104) Olivier Rousteing, zomercollectie 2012.
114
Detail: zomercollectie 2012.
115
(Afb.105) Olivier Rousteing, wintercollectie 2012.
116
Detail: wintercollectie 2012.
117
(Afb.106) Olivier Rousteing, zomercollectie 2013.
118
Detail: zomercollectie 2013.
119
(Afb.107) Olivier Rousteing , modeillustratie broekpak, zomercollectie 2013.
120
(Afb.108) Olivier Rousteing, wintercollectie 2013.
121
Detail: wintercollectie 2013.
122
Diffusion-collectie:
“Pierre Balmain”
123
(Afb.109) “Pierre Balmain” zomercollectie 2012 voor mannen en vrouwen.
124
(Afb.110) “Pierre Balmain” zomercollectie 2013, défile in Peking.
125
(Afb.111) “Pierre Balmain” vest "Jolie Madame" [684,00 euro].408
408 pierrebalmainstore.com [30/03/2013]