KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en...

64
KIND EN GEZIN ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN KINDEROPVANG VOOR KINDEREN JONGER DAN 3 JAAR NAJAAR 2001

Transcript of KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en...

Page 1: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

KIND EN GEZIN

ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN

KINDEROPVANG VOOR KINDEREN JONGER DAN 3 JAAR

NAJAAR 2001

Page 2: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

ENQUETE INZAKE HET GEBRUIK VAN

KINDEROPVANG VOOR KINDEREN JONGER DAN 3 JAAR

NAJAAR 2001

Cynthia BettensBea BuysseKatleen Govaert

Kind en GezinHallepoortlaan 271060 Brussel02/533.14.11Wettelijk Depot D/2002/4112/8April 2002

Page 3: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

INHOUD

WOORD VOORAF 5

OVERZICHT TABELLEN 6

I. INLEIDING 81. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes 82. Onderzoeksgroep, omvang steekproef en wijze van trekking 103. Bevragingswijze 114. Respons 12

II. HET GEBRUIK VAN OPVANG DOOR KINDEREN TUSSEN 3 MAANDEN EN 3 JAAR 13

1. Hoe omvangrijk is het gebruik van opvang ? 13 1.1. In het Vlaams gewest 13 1.2. Naar gelang van de provincie 14 1.3. Naar gelang van het arrondissement 15 1.4. Naar gelang van de leeftijd 16

1.5. Kleuterschool en kinderopvang 181.6. Kinderopvang en kinderen uit een kansarm gezin en allochtone kinderen 19

1.7. Naar gelang van de intensiteit van de opvang 20 2. Welke instantie neemt de opvang op zich ? 22

2.1. Gebruikte opvangvormen 222.1.1. Belangrijkste opvangvorm 222.1.2. Tweede en derde belangrijkste opvangvorm 24

2.2. Gebruik van de diverse opvangvormen : geografische verschillen 25 3. Hoeveel betalen ouders voor de opvang ? 26

3.1. Kostprijs van opvang in familieverband 26 3.2. Kostprijs van opvang buiten de familie 27

III. HET GEBRUIK VAN ATYPISCHE OPVANG 29 1. Definitie atypische opvang 29 2. Het gebruik van atypische opvang 29 3. De atypische opvang nader beschouwd 30 3.1. Naar gelang van de leeftijd 30 3.2. Naar gelang van de provincie 30 3.3. Naar gelang van de opvanginstantie en naar gelang van

het opvangmilieu 31

Page 4: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

4. De bevraagde aspecten van atypische opvang 32 4.1. Duur van de langste opvangdag 32 4.2. Opvangdagen vóór 7 uur 34

4.3. Opvang na 18 uur 35 4.4. Opvang tijdens het weekend 37 4.5. Opvang tijdens de nacht 37

IV. HET GEBRUIK VAN OPVANG BIJ ZIEKTE 38 1. De ziektesituatie : het voorkomen van ziekte in het Vlaams Gewest 38

1.1. Naar gelang van de leeftijd 39 1.2. Naar gelang van de gewoonlijk gebruikte opvangvorm 39

2. Opvang bij ziekte 402.1. Wijziging in de opvangsituatie 402.2. Aard van de wijzigingen 42

V. BESLUIT 44

VI. VRAGENLIJST 47

VII. BIJLAGEN 56

Page 5: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

5

WOORD VOORAF

Ter ondersteuning van haar beleid organiseert Kind en Gezin regelmatig een enquête naarhet gebruik van kinderopvang voor kinderen jonger dan 3 jaar. Na een reeks jaarlijkseenquêtes, van 1988 tot 1991, werd de onderzoeksfrequentie verlaagd naar een bevragingom de 2 jaar. In 1999 werd afgeweken van de klassieke inhoud van de bevraging engebeurde een meer grootschalige bevraging naar het gebruik van kinderopvang door hetHoger Instituut voor de Arbeid. In het najaar 2001 werd opnieuw de ‘klassieke’ enquêteafgenomen.

In voorliggend rapport worden de resultaten van deze enquête voorgesteld en wordt eenvergelijking gemaakt met de resultaten van de enquête van 1997.

In het rapport vindt u een antwoord op volgende vragen: Hoeveel ouders maken gebruikvan kinderopvang? Hoe vaak en hoeveel uren per week? Welke opvangvorm wordtgebruikt (informele of formele opvang, zelfstandig of gesubsidieerd)? Wat gebeurt er alser een kindje plots ziek wordt? Hoe zit het met de opvang op de zogenaamde moeilijkemomenten?

Wie meer wil weten over de kinderopvang in Vlaanderen, verwijzen we graag door naarde jaarverslagen van Kind en Gezin, de jaarverslagen kinderopvang en de websitekinderopvang (http://www.kinderopvang.be).

Page 6: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

6

OVERZICHT TABELLEN

Tabel 1 Gebruik van opvang voor kinderen van 3 maanden tot 3 jaar in het VlaamsGewest in 1997 en in 2001

Tabel 2 Percentage kinderen van 3 maanden tot 3 jaar die regelmatig opvanggebruiken naar gelang van de provincie in 1997 en in 2001

Tabel 3 Percentage kinderen tussen 3 maanden en 3 jaar die regelmatig opvanggebruiken, per provincie en per arrondissement – 2001

Tabel 4 Gebruik van opvang naar leeftijdscategorie – 2001

Tabel 5 Het regelmatig gebruik van opvang (in %) voor kinderen van 3 maanden tot3 jaar in het Vlaams Gewest in 1997 en in 2001

Tabel 6 Percentage kinderen vanaf 2,5 jaar tot 3 jaar dat naar de kleuterschool gaat

Tabel 7 Schoolgaan en gebruik van opvang in 1997 en in 2001

Tabel 8 Gebruik van opvang door kinderen uit een kansarm gezin – 2001

Tabel 9 Gebruik van opvang door allochtonen - 2001

Tabel 10 Intensiteit van de opvang – 2001

Tabel 11 Plaats van de opvang in 1997 en in 2001

Tabel 12 Het gebruik van opvang naar soort opvang in 1997 en in 2001

Tabel 13 Relatief aandeel van opvang gesubsidieerd door Kind en Gezin in 1997 enin 2001

Tabel 14 Relatief aandeel van opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu in1997 en in 2001

Tabel 15 Relatief aandeel van opvang gesubsidieerd door Kind en Gezin, naar gelangvan de provincie – 2001

Tabel 16 Relatief aandeel van opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu, naargelang van de provincie – 2001

Tabel 17 Kostprijs van opvang in familieverband – 2001

Tabel 18 Gemiddelde kostprijs voor de ouders voor een volle dag opvang buitenfamilieverband, naar gelang van de opvanginstantie – 2001

Tabel 19 Evolutie van de kostprijs voor een volle dag opvang buiten familieverbandin 1997 en in 2001

Tabel 20 Het gebruik van atypische opvang in 1997 en in 2001

Tabel 21 Het gebruik van atypische opvang naar gelang van de leeftijd – 2001

Page 7: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

7

Tabel 22 Het gebruik van atypische opvang naar gelang van de provincie – 2001

Tabel 23 Het gebruik van atypische opvang naar gelang van de opvanginstantie ennaar gelang van het opvangmilieu – 2001

Tabel 24 Duur van de langste opvangdag – 2001

Tabel 25 Belangrijkste opvanginstantie bij kinderen die eenmaal of meermaals perweek meer dan 11 uur worden opgevangen – 2001

Tabel 26 Opvangdagen vóór 7 uur – 2001

Tabel 27 Belangrijkste opvanginstantie bij kinderen die eenmaal of meermaals perweek vóór 7 uur worden opgevangen – 2001

Tabel 28 Opvangdagen na 18 uur – 2001Tabel 29 Belangrijkste opvanginstantie van kinderen die eenmaal of meermaals per

week na 18 uur worden opgevangen - 2001Tabel 30 Duur van de ziekte – 2001Tabel 31 Ziekte volgens leeftijd – 2001Tabel 32 Gezondheidstoestand van het kind naar gelang het kind gewoonlijk al dan

niet opvang gebruikt en/of naar school gaat – 2001Tabel 33 Mate van wijziging van de opvangsituatie naar opvangvorm buiten de

ziekteperiode - 2001Tabel 34 Mate van wijziging van de opvangsituatie bij ziekte naar gelang van opvang

in groepsmilieu en opvang in gezinsmilieu – 2001Tabel 35 Mate van wijziging van de opvangsituatie bij ziekte naar gelang al dan niet

gesubsidieerde opvang – 2001Tabel 36 Aard van de wijziging van de opvangsituatie bij ziekte – 2001Tabel 37 Aard van de wijziging van de opvangsituatie bij ziekte gegroepeerd naar type

oplossing – 2001

Page 8: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

8

I. INLEIDING

In de periode van 8 oktober tot 19 oktober 2001 werd een aselecte steekproef van kinderen

tussen 3 maand en 3 jaar uit het Vlaams Gewest bevraagd omtrent het gebruik van

kinderopvang.

In deze inleiding staan we stil bij een aantal onderzoekstechnische aspecten van het

onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999.

1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

In de beknopte najaarsenquêtes van Kind en Gezin werd gedurende meer dan 10 jaar een

nagenoeg ongewijzigde vragenlijst gebruikt. Alleen in 1997 was er een uitbreiding met

opvang van zieke kinderen en opvang op moeilijke momenten. Ook de bevragingstechniek

bleef ongewijzigd, met name mondelinge enquêtes afgenomen door de

regioverpleegkundigen van Kind en Gezin.

In 2001 drongen zich evenwel een aantal aanpassingen op. Deze aanpassingen zijn deels

het gevolg van de problemen die rezen bij het opmaken van de vragenlijst in het kader van

het grootschalig onderzoek naar de kinderopvang in Vlaanderen in 1999 (HIVA) en bij de

verwerking van de vragenlijsten. Een belangrijk probleem waarmee het HIVA-onderzoek

werd geconfronteerd was de afbakening van regelmatige opvang versus de eerder

uitzonderlijke opvang of het beperkt gebruik van opvang. De definitie die voor het HIVA-

onderzoek werd uitgewerkt, werd overgenomen in de najaarsenquête 2001 van Kind en

Gezin.

Wijzigingen in de vraagstelling belemmeren een vergelijking van de resultaten over de

jaren heen, of maken vergelijkingen zelfs onmogelijk. Daarom schetsen we nu de

wijzigingen die werden doorgevoerd en geven we aan of er vergelijkingen kunnen worden

gemaakt, en of hierbij reserves moeten worden gemaakt.

- Gebruik van opvang en intensiteit

In de najaarsenquêtes van Kind en Gezin naar het gebruik wordt gepeild naar het al of niet

gebruik maken van opvang in de week voorafgaand aan de enquête, uitgezonderd wanneer

het kind in die week ziek was. Op dit punt bleef de enquête ongewijzigd.

Page 9: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

9

Tot 1997 werden in de vragenlijst de antwoordcategorieën “ja”, “ zeer uitzonderlijk

(minder dan 1 maal per week) en “neen” gebruikt. In de rapportering werd dit verder

gehanteerd als “regelmatig gebruik van opvang”, “zeer uitzonderlijk gebruik van opvang”

en “geen gebruik van opvang”.

In de enquête 2001 werden in de vraagstelling veel duidelijker dan in het verleden

omschreven wat wordt verstaan onder regelmatig gebruik van opvang. Regelmatige opvang

werd gedefinieerd als opvang gedurende minstens één ononderbroken periode van 5 uren

per week wanneer het kind nog niet naar school gaat, en minstens een vóór- of naschoolse

opvangmoment of opvang op woensdagnamiddag wanneer het kind naar de kleuterschool

gaat. De vragenlijst van de najaarsenquête werd op dit punt aangepast. Waar vroeger de

ondervraagden zelf moesten uitmaken of hun gebruik van opvang viel in de categorie “ja”

of “zeer uitzonderlijk”, werd nu aan de hand van de strikte definitie de indeling gemaakt

in regelmatig gebruik of beperkt gebruik.

Bij een vergelijking van de resultaten van de enquête in 2001 met de vorige enquêtes is er

ten aanzien van de antwoordcategorie “geen opvang” geen probleem. Wijzigingen binnen

het gebruik van opvang tussen het aandeel “regelmatig” gebruik van opvang enerzijds en

“beperkt” of “zeer uitzonderlijk” gebruik van opvang anderzijds zijn wellicht toe te

schrijven aan een wijziging in de definities.

De intensiteit van het gebruik van opvang (voltijds, deeltijds,…) werd niet meer apart

bevraagd, maar werd uit de bevraging van opvangperiodes per dag van de week afgeleid.

Dit werd ingedeeld naar voltijdse en deeltijdse opvang. Daarnaast werd er een vraag

gesteld over het gebruik van nachtopvang. Hieronder werd verstaan dat het kind ergens

anders overnachtte, ofwel dat de persoon die het kind in het huis van de ouders opving

bleef overnachten. Het gaat evenwel niet om een ‘babysit’ die lang duurt of uitloopt.

- Plaats van de opvang en opvangsoort

De antwoordcategoriën zijn ongewijzigd. Alleen werden op de vragenlijst van het

onderzoek in 2001 de verschillende formele opvangvormen beter omschreven. Hiermee

wilden we voorkomen dat de ouders een foutief antwoord gaven.

Bij de mondelinge enquêtes in het verleden boden de regioverpleegkundigen hulp wanneer

een gezin niet goed wist om welke opvangsoort het ging.

Er is op dit punt dus alleen een probleem van vergelijkbaarheid tussen het HIVA-onderzoek

Page 10: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

10

en de enquête van 2001.

Naast de belangrijkste opvanginstantie, werd ook nog gevraagd naar de tweede

belangrijkste en de derde belangrijkste opvanginstantie. In het verleden was dit beperkt tot

de belangrijkste en de tweede belangrijkste opvanginstantie.

- Opvang tijdens ziekteperiodes

Er wordt in principe naar het gebruik van kinderopvang gepeild in de week voorafgaand

aan de enquête. Een aantal kinderen is evenwel ziek. Daarom werd er vooreerst gevraagd

naar ziektes in de voorbije week. De vraag naar de aard van de ziekte werd in 2001

geschrapt.

Bij de kinderen die ziek waren, werd, zoals in 1997, de gewone opvang bevraagd over de

laatste week vóór de ziekteperiode. Daarnaast werd er ook gevraagd naar de opvang tijdens

de ziektedagen. De vraagstelling werd aangepast, omdat de vraagstelling uit de enquête van

1997 niet voldoende duidelijk was. Er werd in 2001 gevraagd of de opvang tijdens de

ziektedagen doorging zoals voorheen, of er wijzigingen waren. Wanneer de opvang niet

was zoals gewoonlijk, dan werd er gevraagd naar wie er dan instond voor de opvang van

het kind. Door de gewijzigde vraagstelling is een vergelijking met 1997 niet mogelijk.

- Opvang op moeilijke momenten

De vraagstelling werd in 2001 uitgebreid met nachtopvang. De bevraging van opvang vóór

7 uur, na 18 uur en de duur van de langste opvangdag bleef ongewijzigd. Een vergelijking

is hier dus mogelijk, uitgezonderd voor de nachtopvang.

- Schoolgaan van kinderen ouder dan 2 ½ jaar

Op dit punt werden geen wijzigingen aangebracht.

2. Onderzoeksgroep, omvang steekproef en wijze van trekking

- Onderzoeksgroep

Zoals in de vorige najaarsenquêtes werden in het onderzoek kinderen opgenomen van 3maanden tot 3 jaar oud. In de onderzoeksgroep werden alle kinderen wonend in het VlaamsGewest opgenomen, ook kinderen wonend in een kansarm gezin en allochtone kinderen,en zowel kinderen die gebruik maken van de dienstverlening van Kind en Gezin alskinderen die dit niet doen.

Page 11: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

11

In het HIVA-onderzoek van 1999 werden kinderen tot 12 jaar opgenomen, met drie apartedeelpopulaties, nl. kinderen van 3 maanden tot 2 ½ jaar, kinderen van 2 ½ jaar tot 6 jaar enkinderen van 6 tot 12 jaar. Er werden ook verschillende vragenlijsten gebruikt. Daarnaastbestond het HIVA-onderzoek eigenlijk uit een onderzoek bij de “modale” gezinnen en eenapart onderzoek naar het gebruik van kinderopvang in specifieke doelgroepen zoalskansarme gezinnen en allochtonen, een onderzoek dat beperkt was tot enkele regio’s, tottwee nationaliteiten (Turken en Marokkanen) en het aantal respondenten was beperkt.Een vergelijking met 1999 wordt daardoor erg bemoeilijkt en daarom wordt in hetvoorliggend rapport geen vergelijking gemaakt met het HIVA-onderzoek van 1999.

- Omvang van de steekproef en wijze van steekproeftrekkingDe grootte van de steekproef in 2001 werd bepaald op 2.500 respondenten. In 1997 was ditnog ruim 5.000 respondenten. Omwille van de kostprijs werd het aantal respondentenverminderd.

De steekproef werd a select getrokken uit IKAROS, een databank met een aantal gegevensvan alle kinderen in Vlaanderen. De steekproef werd per provincie getrokken en persubgroep (“modale groep”, kansarme groep en allochtone groep) a rato van het aandeel inde totale populatie. Hierdoor is de initiële steekproef op deze punten een perfecteafspiegeling van de totale populatie. Er werden eveneens reserves getrokken binnen elk vandeze subgroepen.

3. Bevragingswijze

In 2001 werd afgestapt van een mondelinge bevraging door de regioverpleegkundigen van

Kind en Gezin, althans voor de “modale” groep. Omwille van goede ervaringen met

telefonische enquêtes (met name in het kader van de campagne Veilig slapen) en omwille

van het feit dat een dergelijke enquête nog moeilijk inpasbaar is in de werkzaamheden van

de regioverpleegkundigen, werd er gekozen voor een telefonische enquête bij de niet

kansarme en autochtone gezinnen. De telefonische enquêtering werd uitgevoerd door het

onderzoeksbureau MAS in Leuven.

Vanuit de te verwachten lage respons bij een telefonische enquête werden de kansarme1 en

1 Om te bepalen of een gezin al dan niet kansarm is, wordt het gezin bij de geboorte van een kind getoetstaan 6 volgende criteria: maandinkomen van het gezin, arbeidssituatie van de ouders, opleidingsniveau vande ouders, huisvesting, ontwikkeling van de kinderen en de gezondheidstoestand. Wanneer een gezinproblemen ervaart met 3 of meer van deze criteria, wordt het als kansarm beschouwd.

Page 12: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

12

de allochtone gezinnen1 niet in de telefonische bevraging mee opgenomen, maar namen

zoals in het verleden de regioverpleegkundigen de enquêtes af bij de kansarme en de

allochtone gezinnen. De afname van de vragenlijst gebeurde bij de gezinnen thuis. Zij

konden ook een beroep doen op interculturele medewerkers of ervaringsdeskundigen. Dit

zowel om de respons te verhogen als om de respondenten - indien nodig - te helpen bij het

verduidelijken en vertalen van de vragen.

De initiële steekproef voor de telefonische enquêtes bedroeg 2.110, deze voor de

mondelinge enquêtes 390.

Voor de telefonische en voor de mondelinge enquêtes werd dezelfde vragenlijst gehanteerd.

4. Repons

- in de telefonische bevraging

Er werden iets meer dan de voorziene 2.110 enquêtes gerealiseerd: in totaal werden 2.173

enquêtes afgenomen. Rekening houdend met het feit dat een aantal adressen werden

geleverd zonder telefoonnummer, met een telefoonnummer zonder prefix, of met een

foutief telefoonnummer, bedroeg de respons in de initiële steekproef 72,5%, wat heel

behoorlijk is.

Op het vlak van gebruik van opvang verschillen de vervangers niet significant van de

kinderen uit de initiële steekproef2.

- in de mondelinge bevraging

Er werden 390 mondelinge enquêtes afgenomen, waarvan 382 bruikbaar voor de analyse.

De respons op de enquête was dus zeer goed en de vervangingen vertekenen het beeld

inzake het regelmatig, beperkt of geen gebruik van kinderopvang niet.

De verschillen in respons tussen de provincies, het al dan niet allochtoon zijn en het al dan

niet kansarm zijn, noopten tot een beperkte weging zodat de proporties in de populatie

worden hersteld. Hierdoor kan het aantal cases in de tabellen licht verschillen.

1 kinderen wiens moeder bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit heeft2 χ² = 0,416 df = 2 p = 0,812

Page 13: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

13

II. HET GEBRUIK VAN OPVANG DOOR KINDEREN TUSSEN 3 MAANDEN EN 3JAAR

1. Hoe omvangrijk is het gebruik van opvang ?

1.1. In het Vlaams Gewest

In het najaar 2001 maakte bijna 60 % van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar gebruik vanopvang : 49 % wordt regelmatig toevertrouwd aan familie, een opvanggezin of eenkinderdagverblijf, 9,8 % wordt beperkt opgevangen (minder dan één ononderbrokenperiode van 5 uur per week voor niet-schoolgaande kinderen en minder dan 1 maal perweek voor kinderen tussen 2,5 en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan) en 41,2 % maaktgeen gebruik van opvang.

In vergelijking met 1997 is het regelmatig gebruik van opvang gedaald en het beperktgebruik toegenomen. Het percentage kinderen waarvoor geen kinderopvang wordt gebruiktis licht gedaald. Deze wijzigingen zijn statistisch significant1. Deze wijziging binnen hetgebruik van opvang is wellicht (deels) toe te schrijven aan een wijziging in de definities(zie punt1, Inleiding). In tabel 1 in de bijlagen is een overzicht opgenomen vanaf 1988.

Tabel 1 - Gebruik van opvang voor kinderen van 3 maanden tot 3 jaar in het VlaamsGewest in 1997 en in 2001

1997

N = 5 060 (1)

2001

N = 2 555

Regelmatig (2) 54,4 49,0

Beperkt 3,4 9,8

Geen 42,2 41,2

(1) Voor 3 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar.(2) In 1997 gedefinieerd als ‘Minstens 1 maal per week’ ; in 2001 gedefinieerd als ‘Minstens 1

ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minstens1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan.

1 χ² = 134,582 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)

Page 14: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

14

1.2. Naar gelang van de provincie

Het regelmatig gebruik van opvang verschilt significant naar gelang van de provincie1. Inde provincie Vlaams-Brabant ligt het percentage kinderen dat regelmatig opgevangen wordthet hoogst; het bedraagt er 63,8 %. In de provincies Antwerpen (43,7 %) en vooral in deprovincie Limburg (43,1 %) ligt het regelmatig gebruik van kinderopvang lager.

Tabel 2 - Percentage kinderen van 3 maanden tot 3 jaar die regelmatig (1) opvanggebruiken naar gelang van de provincie in 1997 en in 2001

1997

N = 5 060 (2)

2001

N = 2 544 (3)

Antwerpen 51,3 43,7

Vlaams-Brabant 64,1 63,8

West-Vlaanderen 53,8 49,0

Oost-Vlaanderen 55,5 48,1

Limburg 48,2 43,1

Vlaams Gewest 54,4 49,0

(1) In 1997 gedefinieerd als ‘Minstens 1 maal per week’ ; in 2001 gedefinieerd als ‘Minstens 1ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minstens1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan.

(2) Voor 3 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar.(3) Voor 11 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar.

In vergelijking met 1997 is het regelmatig gebruik van opvang in alle provincies gedaald.In de provincie Vlaams-Brabant was deze daling het geringst. De grootste daling deed zichvoor in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen. In elke provincie is het verschil ingebruik tussen 1997 en 2001 statistisch significant gewijzigd2. Limburg heeft nog steeds het laagste percentage regelmatige gebruikers en Vlaams-Brabantnog steeds het grootste. Het verschil tussen de provincie met het hoogste gebruik en dezemet het laagste gebruik is toegenomen.

1 χ² = 53,215 df = 8 p ≤ 0,001 (s.)2 Antwerpen χ² = 38,586 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) Vlaams-Brabant χ² = 20,567 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) West-Vlaanderen χ² = 26,192 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) Oost-Vlaanderen χ² = 32,393 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) Limburg χ² = 24,232 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)

Page 15: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

15

1.3. Naar gelang van het arrondissement

Ook naar gelang van het arrondissement is het regelmatig gebruik van opvang significantverschillend1. In de arrondissementen Eeklo, Leuven en Halle-Vilvoorde ligt het regelmatiggebruik meer dan 10 % hoger dan in het Vlaams Gewest en in de arrondissementen Bruggeen Oudenaarde ligt het regelmatig gebruik 5 tot 10 % hoger. In de arrondissementenDiksmuide, Maaseik en Tongeren ligt het gebruik meer dan 10 % lager dan in het VlaamsGewest en in de arrondissementen Mechelen, Turnhout, Ieper, Tielt, Veurne en Sint-Niklaas ligt het 5 tot 10 % lager.De andere arrondissementen liggen tussen 5 % onder en 5 % boven het cijfer van hetVlaams Gewest.

Tegenover 1997 is het regelmatig gebruik in bijna de helft van de arrondissementensignificant gewijzigd (zie bijlage, tabel 2). Het gaat hier over de arrondissementenAntwerpen, Mechelen, Turnhout, Halle-Vilvoorde, Brugge, Roeselare, Aalst,Dendermonde, Gent en Maaseik.

1 χ² = 95,343 df = 42 p ≤ 0,001 (s.)

Page 16: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

16

Tabel 3 - Percentage kinderen tussen 3 maanden en 3 jaar die regelmatig (1) opvanggebruiken, per provincie en per arrondissement - 2001 (N = 2 547) (2)

Antwerpen 43,7 Antwerpen 44,6Mechelen 41,4Turnhout 43,6

Vlaams-Brabant 63,8 Halle- Vilvoorde 62,4Leuven 64,8

West-Vlaanderen 49,0 Brugge 56,3Diksmuide 29,4

Ieper 43,4Kortrijk 53,5

Oostende 44,4Roeselare 44,9

Tielt 42,9Veurne 43,8

Oost-Vlaanderen 48,1 Aalst 48,0Dendermonde 51,4

Eeklo 63,2Gent 46,6

Oudenaarde 54,2Sint-Niklaas 43,4

Limburg 43,1 Hasselt 47,8Maaseik 36,7

Tongeren 38,5Vlaams Gewest 49,0(1) Minstens 1 ononderbroken periode van minstens 5 uur per week voor niet-schoolgaande kinderen en

minstens 1 maal per week voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan(2) Voor 8 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar

1.4. Naar gelang van de leeftijd

Kinderen tussen 1 jaar 6 maanden en 2 jaar worden het frequentst geregeld opgevangen.In de leeftijdscategorieën 3 maand tot 6 maand en 2 jaar 6 maanden tot 3 jaar ligt hetregelmatig gebruik van opvang het laagst: het bedraagt er respectievelijk 29,3 % en 31,7%. De verschillen inzake gebruik van opvang naar gelang van de leeftijdscategorie zijnsignificant 1.In 2001 bedroeg het regelmatig gebruik van kinderopvang in de groep kinderen jonger dan

1 χ² = 111,854 df = 10 p ≤ 0,001 (s.)

Page 17: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

17

2 jaar en 6 maanden 51,2 % en het beperkt gebruik 9,6%.

Tabel 4 - Gebruik van opvang naar leeftijdscategorie – 2001 (N = 2 553)

Regelmatigeopvang

Beperkteopvang

Geen opvang Totaal

3 m – 6 m 29,3 11,0 59,7 100,0

6 m – 1 jaar 52,2 9,1 38,7 100,0

1 jaar – 1 j 6 m 53,5 10,8 35,7 100,0

1 j 6 m – 2 jaar 57,2 9,1 33,7 100,0

2 jaar – 2 j 6 m 55,1 8,9 36,0 100,0

Totaal 3 m – 2 j 6 m 51,2 9,6 39,2 100,0

2 j 6 m – 3 jaar 31,7 11,1 57,0 100,0

Totaal 3 m – 3 jaar 49,0 9,8 41,1 100,0

Bij een vergelijking tussen 1997 en 2001 blijkt dat het regelmatig gebruik van opvang inelke leeftijdscategorie gedaald is. Opvallendst is de sterke daling met bijna 15% bijkinderen van 3 maanden tot 6 maanden (van 43,9 % naar 29,3 %). Maar ook bij kinderenvan 6 maanden tot 1 jaar en bij kinderen van 2 jaar 6 maanden tot 3 jaar is de daling groot.In tabel 3 in de bijlagen is een overzicht opgenomen vanaf 1988.In vergelijking met 1997 is voor de groep kinderen jonger dan 2 jaar 6 maanden hetregelmatig gebruik gedaald en het beperkt gebruik gestegen. De verschillen zijn significant1 (zie ook bijlagen, tabel 4).

1 χ² = 121,688 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)

Page 18: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

18

Tabel 5 - Het regelmatig gebruik (1) van opvang (in %) voor kinderen van 3 maandentot 3 jaar in het Vlaams Gewest in 1997 en in 2001

1997N = 5 063

2001N = 2 553

3 m – 6 m 43,9 29,3

6 m – 1 jaar 60,0 52,2

1 jaar – 1 j 6 m 59,9 53,5

1 j 6 m – 2 jaar 59,1 57,2

2 jaar – 2 j 6 m 57,5 55,1

Totaal 3 m – 2 j 6 m 57,2 51,2

2 j 6 m – 3 jaar 40,0 31,7

Totaal 3 m – 3 jaar 54,4 49,0

(1) In 1997 gedefinieerd als ‘Minstens 1 maal per week’ ; in 2001 gedefinieerd als ‘Minstens 1ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minstens1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan

1.5. Kleuterschool en kinderopvang

Voor kinderen vanaf 2 jaar en 6 maanden wordt minder frequent gebruik gemaakt vanopvang. Vanaf de leeftijd van 2 jaar en 6 maanden gaan veel kinderen reeds naar dekleuterschool: 43,6 % gaat gedurende de volledige schoolweek naar de kleuterschool en37,9 % gaat naar school, maar niet alle dagen of niet steeds gedurende volle dagen. Samenbetekent dit dat meer dan 4 op 5 kinderen tussen 2 jaar en 6 maanden en 3 jaar naar dekleuterschool gaan. In tabel 7 is weergegeven in welke mate schoolgaande kinderen enniet-schoolgaande kinderen in die leeftijdscategorie ook nog gebruik maken vankinderopvang. Kinderen die naar de kleuterschool gaan maken in hoofdzaak beperktgebruik van kinderopvang.

Page 19: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

19

Tabel 6 - Percentage kinderen vanaf 2,5 jaar tot 3 jaar dat naar de kleuterschool gaat

1997

N = 833

2001

N = 270

Volledige week 42,7 43,6

Gedeelte schoolweek 31,8 37,9

Niet schoolgaand 25,5 18,5

Totaal 100,0 100,0

Tabel 7 - Schoolgaan en gebruik van opvang in 1997 (N = 833) en in 2001 (N = 270)

Regelmatige opvang (1) Beperkte of geen opvang

1997 2001 1997 2001

Volledige schoolweek 25,8 28,0 74,2 72,0

Gedeeltelijk 44,2 24,5 55,8 75,5

Niet schoolgaand 58,5 56,0 41,5 44,0

(1) In 1997 gedefinieerd als ‘Minstens 1 maal per week’ ; in 2001 gedefinieerd als ‘Minstens 1ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minstens1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan

1.6. Kinderopvang en kinderen uit een kansarm gezin en allochtone kinderen

In de groep kansarmen ligt het aantal regelmatige gebruikers van opvang lager: een op devijf kinderen uit een kansarm gezin maakt regelmatig gebruik van opvang. Het aantal niet-gebruikers ligt in vergelijking met de totale groep veel hoger, nl. 62,2 %.

Tabel 8 - Gebruik van opvang door kinderen uit een kansarm gezin - 2001

2001

N = 69

Regelmatig 21,2

Beperkt 16,6

Geen 62,2

Ook in de groep allochtonen maakt een op de vijf kinderen regelmatig gebruik van opvang.Bijna drie kwart van de allochtone kinderen maakt geen gebruik van opvang.

Page 20: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

20

Tabel 9 - Gebruik van opvang door allochtonen - 2001

2001

N = 330

Regelmatig 20,9

Beperkt 5,3

Geen 73,8

1.7. Naar gelang van de intensiteit van de opvang

De meeste kinderen worden deeltijds opgevangen. Ruim zeven op tien kinderen wordendeeltijds en bijna drie op tien kinderen worden gedurende 5 volle dagen per weekopgevangen. Sedert 1997 is het aandeel van de deeltijdse opvang licht toegenomen en ditvan de voltijdse opvang licht afgenomen. De verschillen zijn statistisch significant1. Uit deenquêtes van Kind en Gezin blijkt dat in een periode van 10 jaar er een verschuiving is metruim 10 % van voltijdse naar deeltijdse opvang (zie bijlage, tabel 5) (zie punt 1, inleiding).

Tabel 10 - Intensiteit van de opvang - 2001Percentage van alle

kinderen tussen 3 maandenen 3 jaar

(N = 2 555)

Percentage van deregelmatige gebruikers van

opvang

(N = 1 253)

Voltijds 14,1 28,8

Deeltijds 34,9 71,2

enkel volle dagen 18,5 37,7

deel van dag gedurende

5 dagen

1,8 3,7

deel van dag gedurende

enkele dagen

11,6 23,6

deels volle/deels halve

dagen

3,0 6,2

Totaal regelmatige opvang

Beperkt gebruik opvang

Geen opvang

49,0

9,8

41,2

100,0

1 χ² = 21,078 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)

Page 21: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

21

Algemeen totaal 100,0

2. Welke instantie neemt de opvang op zich? 1

2.1. Gebruikte opvangvormen

2.1.1. Belangrijkste opvangvorm

De opvang van jonge kinderen gebeurt in hoofdzaak buitenshuis : 5,4 % van de kinderenworden thuis opgevangen. Opvang thuis is in 2001 licht gedaald tegenover 1997, maar hetverschil is statistisch niet significant2.

Tabel 11 - Plaats van de opvang in 1997 en in 2001Percentage regelmatige gebruikers van opvang

1997

N = 2 752

2001

N = 1 253

Thuis 7,3 5,4

Buitenshuis 92,7 94,6

Totaal 100,0 100,0

De opvang van jonge kinderen gebeurt in belangrijke mate door het informele netwerk :29,9 % van deze kinderen wordt opgevangen door de grootouders en 2,6 % door anderefamilieleden. Ruim drie op tien kinderen (32,5 %) wordt dus opgevangen infamilieverband. Op de tweede plaats komen de opvanggezinnen aangesloten bij een dienst.Hun aandeel bedraagt momenteel 28,7 %. Erkende kinderdagverblijven staan in voor 16,9 % van de opvang en komen daarmee op de derde plaats.

Zelfstandige opvanggezinnen verzorgen 9,6 % van de opvang. Deze opvang doorzelfstandige opvanggezinnen gebeurt in ruim 8 op 10 van de gevallen door een opvang-gezin dat onder toezicht staat van Kind en Gezin en slechts in 2 op 10 gevallen heeft hetopvanggezin zich enkel gemeld bij Kind en Gezin. 8,2 % van de kinderen wordtopgevangen door een zelfstandig kinderdagverblijf, dat in de meeste gevallen ondertoezicht staat van Kind en Gezin. Het aandeel van de opvang door derden buitenshuis enniet gemeld bij Kind en Gezin bedraagt 0,4 %.De buitenschoolse opvang, in een kleuterschool of in een IBO is weinig omvangrijk(1,4%). Binnen de groep van 2,5- tot 3-jarigen wordt 15,2 % opgevangen in de school of

1 Alleen de kinderen waarvoor regelmatig opvang gebruikt wordt. Het gaat om de belangrijksteopvangvorm.2 χ² = 4,840 df = 1 p = 0,028 (ns.)

Page 22: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

22

in een IBO.Het relatieve aandeel van de verschillende opvangvormen is 2001 gewijzigd ten opzichtevan 1997 . De verschillen zijn statistisch significant1.Er is een daling van het aandeel van de opvang door grootouders en andere familieleden:het aantal ligt in 2001 7,8 % lager dan in 1997. Verder is er een toename van de opvangvia diensten voor opvanggezinnen (+ 6,8 %), terwijl de opvang door zelfstandigeopvanggezinnen daalt (- 2,4 %). De opvang door een erkend kinderdagverblijf stijgtlichtjes (+ 1,6 %) en de opvang door de zelfstandige kinderdagverblijven kent een groterestijging (+ 3,1 %).

Tabel 12 - Het gebruik van opvang naar soort opvang in 1997 en in 2001 (1) Percentage van regelmatige gebruikers van opvang

1997

N = 2 752

2001

N = 1 253

Grootouders 38,0 = 40,3 29,9 = 32,5

Familielid 2,3 2,6

Derden/geen familie thuis 1,5 0,7

Derden/geen familie buitenshuis 1,7 0,4

Zelfstandig opvanggezin,

gemeld bij Kind en Gezin 2,4 = 12,0 1,3 = 9,6

Zelfstandig opvanggezin, onder 9,6 8,3

toezicht van Kind en Gezin

Opvanggezin van een dienst 21,9 28,7

Erkend kinderdagverblijf 15,3 16,9

Zelfstandig kinderdagverblijf,

gemeld bij Kind en Gezin 1,3 0,2

Zelfstandig kinderdagverblijf, 3,8 = 5,1 8,0 = 8,2

onder toezicht van Kind en Gezin

Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning

0,3 0,3

Buitenschoolse opvang (2) 1,5 1,4

Andere 0,4 1,1

Totaal 100,0 100,0(1) Belangrijkste opvangvorm

1 χ² = 103,901 df = 12 p ≤ 0,001 (s.)

Page 23: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

23

(2) In de kleuterschool of in een initiatief voor buitenschoolse opvang

Het relatieve aandeel van de opvang gesubsidieerd door Kind en Gezin is ten opzicht van1997 toegenomen met 8,4 %. Dit verschil is statistisch significant1.

Tabel 13 - Relatief aandeel van opvang gesubsidieerd door Kind en Gezin in 1997 enin 2001 (1)

1997

N = 2 752

2001

N = 1 253

Gesubsidieerd 37,5 45,9

Niet-gesubsidieerd 61,0 52,6

Buitenschoolse opvang (2) 1,5 1,4

Totaal 100,0 100,0

(1) De ‘andere’ opvang werd op basis van de omschrijving ondergebracht bij de overeenkomende categorie.(2) In de kleuterschool of in een initiatief voor buitenschoolse opvang.

Het relatieve aandeel van opvang in een gezinsmilieu is gedaald tegenover 1997, tenvoordele van de opvang in groepsverband. Het verschil is statistisch significant 2.

Tabel 14 - Relatief aandeel van opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu in1997 en in 2001 (1)

1997

N = 2 752

2001

N = 1 253

Gezinsmilieu 77,9 72,9

Groepsmilieu 20,7 25,7

Buitenschoolse opvang (2) 1,5 1,4

Totaal 100,0 100,0

(1) De ‘andere’ opvang werd op basis van de omschrijving ondergebracht bij de overeenkomende categorie.(2) In de kleuterschool of in een initiatief voor buitenschoolse opvang.

2.1.2. Tweede en derde belangrijkste opvangvorm

Ongeveer een derde van de gezinnen die regelmatig gebruik maakt van opvang, doet eenberoep op een tweede opvanginstantie. Voor bijna drie kwart van deze gezinnen zijn hetde grootouders die een aanvullende opvangrol vervullen. Slechts 1,9 % van de gezinnen

1 χ² = 25,350 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) 2 χ² = 12,083 df = 2 p = 0,002 (s.)

Page 24: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

24

maakt gebruik van een derde opvanginstantie.Voor meer dan de helft van de ouders die geregeld gebruik maken van kinderopvang, nl.54 %, vervullen de grootouders een opvangfunctie, hetzij de belangrijkste, hetzij eerderaanvullend als tweede of derde opvanginstantie.

2.2. Gebruik van de diverse opvangvormen : geografische verschillen

Naast de verschillen in de mate van gebruik van opvang naar gelang van de provincie envan de arrondissementen (zie 1.2. en 1.3) werd er ook nagegaan of er verschillen zijninzake de gebruikte opvangvorm.Het aandeel van de door Kind en Gezin gesubsidieerde opvang verschilt niet significantnaar gelang van de provincie1.Het aandeel van de gesubsidieerde opvang is het laagst in West-Vlaanderen (40%) en hethoogst in Limburg (52,1 %).

Tabel 15 - Relatief aandeel van opvang gesubsidieerd door Kind en Gezin, naargelang van de provincie - 2001 (N = 1 248)

GesubsidieerdKind en Gezin

NietgesubsidieerdKind en Gezin

Buitenschoolseopvang

Totaal

Antwerpen 43,5 55,2 1,3 100,0

Vlaams-Brabant 50,7 48,6 0,7 100,0

West-Vlaanderen 40,0 56,9 3,1 100,0

Oost-Vlaanderen 45,0 53,5 1,4 100,0

Limburg 52,1 47,9 0,0 100,0

Vlaams Gewest 45,9 52,6 1,4 100,0

In vergelijking met 1997, is het relatieve aandeel van de door Kind en Gezingesubsidieerde opvang in alle provincies gestegen. Deze verschillen zijn statistisch nietsignificant, behalve voor de provincie West-Vlaanderen waar de toename significant is (ziebijlagen, tabel 6).

Het aandeel van de opvang in een gezinsmilieu of in een groepsmilieu verschilt significantnaar gelang van de provincie1. Zo bedraagt de opvang in een groepsmilieu in de provincieLimburg slechts 16 % tegenover 36,6 % in Vlaams-Brabant. 1 χ² = 15,353 df = 8 p = 0,053 (ns.)

Page 25: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

25

In vergelijking met 1997 is het aandeel van de opvang in gezinsmilieu gedaald in deprovincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen enLimburg is het licht gestegen. Het verschil is enkel in de provincie West-Vlaanderensignificant (zie tabel 7, bijlagen).

Tabel 16 - Relatief aandeel van opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu,naar gelang van de provincie – 2001 (N = 1 247)

Gezinsmilieu Groepsmilieu Buitenschoolseopvang (1)

Totaal

Antwerpen 76,0 22,7 1,3 100,0

Vlaams-Brabant 62,7 36,6 0,7 100,0

West-Vlaanderen 68,0 28,9 3,1 100,0

Oost-Vlaanderen 78,4 20,2 1,4 100,0

Limburg 84,0 16,0 0,0 100,0

Vlaams Gewest 72,9 25,7 1,4 100,0

(1) In kleuterschool of initiatief voor buitenschoolse opvang

3. Hoeveel betalen ouders voor de opvang ?

In de enquête werd eveneens bevraagd of de ouders betalen voor de opvang en er werdgevraagd naar de kostprijs van een volle dag opvang. Dit laatste enkel gevraagd aan deregelmatige gebruikers voor de belangrijkste opvangvorm.

Bij de bespreking van de resultaten van deze bevraging wordt een onderscheid gemaakttussen kinderen die gebruik maken van opvang in familieverband (grootouders en anderefamilieleden) en kinderen die buiten de familie opgevangen worden.

3.1. Kostprijs van opvang in familieverband 2

Voor 16,2% van de kinderen opgevangen door grootouders, betalen de ouders. Wanneerde opvang gebeurt tegen betaling kost dit de ouders gemiddeld 502 frank bij de grootou 1 χ² = 40,1 df = 8 p ≤ 0,001 (s.)2 Indien de grootouder of het familielid dat de opvang verzorgt aangesloten is bij een dienst vooropvanggezinnen, is het mogelijk dat de ouderbijdrage berekend wordt volgens de wettelijke bepalingendie van toepassing zijn voor kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen. Het hoeft dus nietverwonderlijk te zijn dat de gemiddeld betaalde ouderbijdrage zo hoog ligt.

Page 26: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

26

ders1 en gemiddeld 498 frank bij andere familieleden2.

Tabel 17 - Kostprijs van opvang in familieverband - 2001

Opvang doorgrootouders

Opvang door anderefamilieleden

Percentage opvang tegen betaling 16,2 % 23,8 %

Gemiddeld bedrag per volle dag 502 fr. 498 fr.

3.2. Kostprijs van opvang buiten de familie

Gemiddeld betalen ouders 536,2 frank per volle dag voor de opvang van een nietschoolgaand kind. Bij 14,7 % van de kinderen ontbreekt informatie over de kostprijs. Intabel 19 worden de bedragen per opvangsoort weergegeven.

De gemiddelde prijs verschilt niet erg naar gelang van de opvanginstantie. Uitzonderingvormt de hoger gemiddelde prijs in een zelfstandige kinderdagverblijf onder toezicht ofenkel gemeld.

Tabel 18 - Gemiddelde kostprijs voor de ouders voor een volle dag opvang buitenfamilieverband, naar gelang van de opvanginstantie - 2001

Gemiddeld bedrag per volle dag

Gesubsidieerde opvang (1)

Kinderdagverblijven 515,0 fr. (N = 173)

Opvanggezinnen verbonden aan een dienst 522,1 fr. (N = 300)

Opvang onder toezicht en enkel gemeld

Zelfstandige opvanggezinnen 537,9 fr. (N = 111)

Zelfstandige kinderdagverblijven 611,3 fr. (N = 90)

(1) De maximum ouderbijdrage in de gesubsidieerde opvang bedroeg op het moment van de bevraging 652frank per dag.

1 Het betreft hier een gemiddelde van 19 respondenten. Bij de berekening van het gemiddelde werd hetantwoord van 2 respondenten nl. 1500 frank en 2000 frank niet meegerekend, daar dit wellicht niet hetbedrag per dag is, maar voor een ruimere periode.2 Het betreft hier een gemiddelde van 5 respondenten. Bij de berekening van het gemiddelde werd hetantwoord van 1 respondent nl. 2000 frank niet meegerekend, daar dit wellicht niet het bedrag per dag is,maar voor een ruimere periode.

Page 27: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

27

In een periode van 4 jaar is het gemiddeld bedrag dat ouders betalen voor een volle daggestegen met 11,2 %. De procentuele stijging van hetgeen ouders betalen voor een volledag opvang is het grootst in de zelfstandige sector. Binnen de erkende sector is de stijginghet grootst in de diensten voor opvanggezinnen.De procentuele indexstijging tussen september 1997 en september 2001 bedroeg 7,0 %.

Tabel 19 - Evolutie van de kostprijs voor een volle dag opvang buiten familieverbandin 1997 en in 2001

Gemiddeld bedrag per volle dag

1997 2001 Procentuelestijging

Erkende kinderdagverblijven 478,1 fr. 515,0 fr. + 7,7 %

Opvanggezinnen verbonden aaneen dienst

477,3 fr. 522,1 fr. + 9,4 %

Zelfstandige opvanggezinnen 473,1 fr. 537,9 fr. + 13,7 %

Zelfstandigekinderdagverblijven

534,6 fr. 611,3 fr. + 14,3 %

Totaal opvang buiten de familie 482,2 fr. 536,2 fr. + 11,2 %

Page 28: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

28

III. HET GEBRUIK VAN ATYPISCHE OPVANG 1

1. Definitie atypische opvang

Met atypische opvang wordt bedoeld de vroege opvang (vóór 7 uur) en/of de late opvang(na 18 uur) en/of de langdurende opvang (meer dan 11 uur per dag, nachtopvang) en/of deopvang op niet-werkdagen (zaterdag, zondag en feestdagen). In de enquête werden deze4 verschillende aspecten bevraagd.

2. Het gebruik van atypische opvang

Vooreerst wordt het gebruik van atypische opvang in zijn totaliteit bekeken. Uit tabel 20is af te leiden dat 28,9 % van de kinderen die regelmatig opvang gebruiken minstens vanuit1 oogpunt gebruik maakt van atypische opvang. Dit wil zeggen dat 28,9 % van de kinderenminstens 1 dag per week of vóór 7 uur en/of na 18 uur en/of gedurende meer dan 11 uurper dag wordt opgevangen. De kinderen die tijdens de nacht of in het weekend wordenopgevangen zijn hier ook bij inbegrepen. Tegenover 1997 is het gebruik van atypischeopvang significant toegenomen2.

Tabel 20 - Het gebruik van atypische opvang in 1997 en in 2001

Opvangtype 1997

N = 2 752 (1)

2001

N = 1 253

Atypische opvang 20,0 28,9

Typische opvang 80,0 71,1

Totaal 100,0 100,0

(1) Voor 2 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar

1 De cijfers vermeld in dit hoofdstuk hebben enkel betrekking op kinderen die regelmatig opvang gebruiken.2 χ² = 38,185 df = 1 p ≤0,001 (s.)

Page 29: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

29

3. De atypische opvang nader beschouwd

Vooreerst wordt het gebruik van atypische opvang bekeken naar gelang van de leeftijd vande kinderen en naar gelang van de provincie. Daarna wordt ingegaan op de opvanginstantie.

3.1. Naar gelang van de leeftijd

In de leeftijdscategorie 1 jaar tot 1 jaar en 6 maanden ligt het gebruik van atypischeopvang iets hoger, maar er is geen significant verschil in het gebruik van atypischeopvang naar gelang van de leeftijd1.

Tabel 21 – Het gebruik van atypische opvang naar gelang van de leeftijd – 2001 (N = 1 252)

Leeftijdscategorie % gebruikers van

atypische opvang

% gebruikers vantypische opvang

Totaal

3 m – 1 jaar 27,9 72,1 100,0

1 jaar - 1 jaar 6 m 31,8 68,2 100,0

1 jaar 6 m - 2 jaar 26,3 73,7 100,0

2 jaar - 2 jaar 6 m 29,7 70,3 100,0

2 jaar 6 m - 3 jaar 27,5 72,5 100,0

Totaal 28,9 71,1 100,0

3.2. Naar gelang van de provincie2

In Vlaams-Brabant ligt het gebruik van atypische opvang het laagst, in de provincie Oost-Vlaanderen het hoogst, maar de verschillen naar gelang van de provincie zijn nietsignificant3.

1 χ² = 2,284 df = 4 p = 0,684 (ns.)2 Het gebruik van atypische opvang naar gelang het arrondissement is opgenomen in de bijlagen (tabel 8).3 χ² = 5,288 df = 4 p = 0,259 (ns.)

Page 30: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

30

Tabel 22 – Het gebruik van atypische opvang naar gelang van de provincie – 2001 (N = 1 246)

Provincie % gebruikers van

atypische opvang

% gebruikers vantypische opvang

Totaal

Antwerpen 30,0 70,0 100,0

Vlaams-Brabant 23,7 76,3 100,0

West-Vlaanderen 30,7 69,3 100,0

Oost-Vlaanderen 31,6 68,4 100,0

Limburg 28,0 72,0 100,0

Totaal 28,9 71,1 100,0

3.3. Naar gelang van de opvanginstantie en naar gelang van het opvangmilieu

Er is een significant verschil in het gebruik van atypische opvang naar gelang van degebruikte opvanginstantie1. Bij de kinderen die worden opgevangen in het informelecircuit, gaat het vaker om atypische opvang. In de andere types voorzieningen gaat hetvoor ongeveer een op vijf kinderen om atypische opvang .Er is een significant verschil in het gebruik van atypische opvang naar gelang het om eengroepsmilieu of een gezinsmilieu gaat2. Bij de kinderen die worden opgevangen in eengezinsmilieu wordt frequenter gebruik gemaakt van atypische opvang (32,2 %).Ook is er een significant verschil in het gebruik van atypische opvang naar gelang deopvanginstantie al dan niet gesubsidieerd wordt3. In de niet gesubsidieerde sector makenrelatief meer kinderen gebruik van atypische opvang.

1 χ² = 113,726 df = 6 p ≤ 0,001 (s.)2 χ² = 18,692 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)3 χ² = 57,080 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)

Page 31: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

31

Tabel 23 - Het gebruik van atypische opvang naar gelang van de opvanginstantie ennaar gelang van het opvangmilieu - 2001 (N = 1 254)

Opvanginstantie % gebruikers van

atypische opvang

% gebruikers van

typische opvang

Informeel 48,1 51,9

Erkend kinderdagverblijf 18,4 81,6

Opvanggezin verbonden aan eendienst

18,6 81,4

Zelfstandige kinderdagverblijf 21,4 78,6

Zelfstandig opvanggezin 19,0 81,0

Kleuterschool en IBO 22,2 77,8

Andere 30,4 69,6

Subtotaal groepsmilieu 19,6 80,4

Subtotaal gezinsmilieu 32,2 67,8

Subtotaal gesubsidieerd 18,6 81,4

Subtotaal niet-gesubsidieerd 38,0 62,0

4. De bevraagde aspecten van atypische opvang

4.1. Duur van de langste opvangdag

Uit de enquête blijkt dat de meeste kinderen, zijnde ongeveer 95%, altijd minder dan 11 uurworden opgevangen. Bij ruim de helft van de kinderen duurde de langste opvangdagtussen de 6 en de 9 uur.De langste opvangdag bij kinderen tussen 3 maanden en 3 jaar duurt gemiddeld 8 uur en50 minuten.

Page 32: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

32

Tabel 24 - Duur van de langste opvangdag – 2001 (N = 1 232)

Percentage van de regelmatige gebruikers van opvangInterval

Percent Cumulatief percent

Meer dan 18 uur 1,7 1,7

12 tot 18 uur 1,1 2,8

11 tot 12 uur 2,4 5,2

10 tot 11 uur 7,5 12,7

9 tot 10 uur 22,4 35,1

8 tot 9 uur 27,4 62,5

6 tot 8 uur 28,0 90,5

4 tot 6 uur 7,8 98,3

2 tot 4 uur 1,1 99,4

Minder dan 2 uur 0,7 100,0

Totaal 100,0

% regelmatige gebruikers van opvang dat vanuit

oogpunt opvangduur atypisch wordt opgevangen 5,2

Wie verzorgt de opvang van kinderen die eenmaal of meermaals per week meer dan 11 uurworden opgevangen? Bijna twee derde van de kinderen wordt opgevangen bij degrootouders en 9,2 % door andere familie. Opvanggezinnen verbonden aan een dienst engesubsidieerde kinderdagverblijven verzorgen elk 7,7% van de opvang langer dan 11 uur.

Bij een indeling volgens het type opvangmilieu blijkt dat 90,8 % van deze kinderen wordtopgevangen in een gezinsmilieu en 9,2 % in een groepsmilieu.

Page 33: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

33

Tabel 25 - Belangrijkste opvanginstantie bij kinderen die eenmaal of meermaals perweek meer dan 11 uur worden opgevangen – 2001 (N = 65)

Opvanginstantie Percentage van de gebruikers van langdurende opvang (meer dan 11 uur)

Grootouders 64,6

Familie, andere dan grootouders 9,2

Derden, geen familie 3,1

Zelfstandig opvanggezin, gemeld en onder toezicht 3,1

Opvanggezin verbonden aan een dienst 7,7

Erkend kinderdagverblijf 7,7

Zelfstandig kinderdagverblijf, gemeld en onder toezicht 1,5

Babysit en andere 3,0

Totaal 100,0

4.2. Opvangdagen vóór 7 uur

Voor de meeste kinderen start de opvang na 7 uur ‘s morgens. 6,9 % wordt eenmaal ofmeermaals per week vóór 7 uur opgevangen; 2,1 % wordt gedurende de volledige(werk)week elke dag vóór 7 uur opgevangen.

Tabel 26 - Opvangdagen vóór 7 uur – 2001 (N = 1 250)Aantal opvangdagen Percentage van de regelmatige gebruikers van opvang

0 93,2

1 1,4

2 1,9

3 0,9

4 0,6

5 1,9

7 0,2

Totaal 100,0

% regelmatige gebruikers van opvang dat vanuit

oogpunt beginuur atypisch wordt opgevangen 6,9

Page 34: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

34

Wie verzorgt de opvang van kinderen die eenmaal of meermaals per week vóór 7 uurworden opgevangen? Ook hier wordt de grootste groep kinderen opgevangen bij degrootouders (57,6 %) en wordt 9,4 % opgevangen door andere familie. Een belangrijk deelvan de kinderen wordt opgevangen bij een opvanggezin verbonden aan een dienst (16,5 %).

Bij een indeling volgens het type opvangmilieu blijkt dat 89,4% wordt opgevangen in eengezinsmilieu en 10,6 % in een groepsmilieu.

Tabel 27 - Belangrijkste opvanginstantie bij kinderen die eenmaal of meermaals perweek vóór 7 uur worden opgevangen – 2001 (N = 85)

Opvanginstantie Percentage van de gebruikers van opvang vóór 7 uur

Grootouders 57,6

Familie, andere dan grootouders 9,4

Derden, geen familie 2,4

Zelfstandig opvanggezin onder toezicht 3,5

Opvanggezin verbonden aan een dienst 16,5

Erkend kinderdagverblijf 4,7

Kinderdagverblijf, weet niet welke vorm 1,2

Zelfstandig kinderdagverblijf onder toezicht 4,7

Totaal 100,0

4.3. Opvang na 18 uur

De meeste kinderen worden niet opgevangen na 18 uur. 19,1 % van de kinderen wordt 1of meermaals opgevangen tot na 18 uur; 4,2 % wordt gedurende de volledige (werk)weektot na 18 uur opgevangen.

Page 35: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

35

Tabel 28 - Opvangdagen na 18 uur – 2001 (N = 1 251)

Aantal opvangdagen Percentage van de regelmatige gebruikers van opvang

0 80,8

1 6,9

2 3,8

3 2,6

4 1,6

5 4,0

7 0,2

Totaal 100,0

% regelmatige gebruikers van opvang dat vanuit

oogpunt einduur atypisch wordt opgevangen 19,2

Wie verzorgt de opvang van de kinderen die eenmaal of meermaals per week na 18 uurworden opgevangen? Bijna de helft van deze kinderen wordt opgevangen bij degrootouders. Opvallend zijn de vrij hoge percentages in de gesubsidieerde opvangvormen:16,7 % wordt opgevangen bij een opvanggezin verbonden aan een dienst en 11,7 % in eenerkend kinderdagverblijf.

Bij een indeling volgens het type opvangmilieu blijkt dat 81,5 % van de kinderen wordtopgevangen in een gezinsmilieu en 17,2 % in een groepsmilieu.

Page 36: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

36

Tabel 29 - Belangrijkste opvanginstantie van kinderen die eenmaal of meermaalsper week tot na 18 uur worden opgevangen – 2001 (N = 239)

Opvanginstantie Percentage van de gebruikers van opvang tot na 18 uur

Grootouders 49,4

Familie, andere dan grootouders 5,9

Derden, geen familie 2,5

Opvanggezin, weet niet welke vorm 0,8

Zelfstandig opvanggezin, onder toezicht 5,4

Opvanggezin verbonden aan een dienst 16,7

Erkend kinderdagverblijf 11,7

Zelfstandig kinderdagverblijf, onder toezicht 5,0

Zelfstandig kinderdagverblijf, gemeld 0,4

Buitenschoolse opvang, in en door de school 0,4

Buitenschoolse opvang IBO 0,8

Huispersoneel, kindermeisje, au-pair 0,4

Andere 0,4

Totaal 100,0

4.4. Opvang tijdens het weekend

Bijna 9 % van de kinderen die regelmatig gebruik maken van kinderopvang werd tijdens hetweekend opgevangen (zaterdag of zondag). Iets meer dan de helft van deze kinderen wordtdoor de grootouders opgevangen en bijna 15 % door een opvanggezin aangesloten bij eendienst.Opvang op een feestdag kon niet bevraagd worden aangezien er geen feestdag viel in deweek voorafgaand aan de bevraging.

4.5. Opvang tijdens de nacht

Bijna één tiende van de kinderen die regelmatig gebruik maken van opvang werd tijdens denacht opgevangen. Hieronder wordt verstaan dat het kind ergens anders overnachtte of dat

Page 37: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

37

de persoon die het kind in het huis van de ouders opving, bleef overnachten. Bijna tweederde van de kinderen die ’s nachts werd opgevangen, werd opgevangen door de grootoudersen iets meer dan 15 % door een opvanggezin.

Page 38: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

38

IV. HET GEBRUIK VAN OPVANG BIJ ZIEKTE

In de voorgaande hoofdstukken van dit rapport werd uitgebreid de opvang van kinderenbeschreven. Het betrof de opvang tijdens de week voorafgaand aan de bevraging uitge-zonderd wanneer het kindje ziek was in deze week. Bij ziekte werd gevraagd naar de opvangin de week voorafgaand aan de ziekte.Hierna wordt eerst ingegaan op ziekte bij kinderen. Vervolgens wordt bekeken hoe oudersde “opvang” van hun ziek kind regelen. Wijzigt de opvangregeling indien het kind ziek isof niet en op wie wordt in deze situaties een beroep gedaan?

1. De ziektesituatie : het voorkomen van ziekte bij kinderen van 3 maanden tot 3 jaarin het Vlaams Gewest

In het najaar van 2001 was 18,3 % van de kinderen in het Vlaams Gewest ziek in de weekvoorafgaand aan de bevraging.

De helft van de kinderen was 1 tot 3 dagen ziek. Ruim een vierde van de kinderen was deganse week ziek.

Tabel 30 - Duur van de ziekte – 2001 (N = 458) (1)

Duur Percentage van alle zieke kinderen

1 tot 3 dagen 50,0

4 tot 5 dagen 21,0

6 tot 7 dagen 29,1

Totaal 100,0

Percentage zieke kinderen (N = 2 555) 18,3

(1) Voor 8 respondenten was de duur van de ziekte niet gekend

Page 39: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

39

1.1. Naar gelang van de leeftijd

Tabel 31 - Ziekte volgens leeftijd - 2001

Leeftijdscategorie % zieke kinderen % gezonde kinderen Totaal

3 maanden - 1 jaar 20,7 79,3 100,0

1 jaar - 1 j 6 m 18,2 81,8 100,0

1 j 6 m - 2 jaar 15,2 84,8 100,0

2 jaar - 2 j 6 m 15,9 84,1 100,0

2 j 6 m - 3 jaar 21,0 79,0 100,0

Totaal (N = 2 555) 18,3 81,8 100,0

Kinderen tussen 2 jaar en 6 maanden en 3 jaar zijn in verhouding het meeste ziek en kinderentussen 1 jaar en 6 maanden en 2 jaar het minste. Er is echter geen significant verschil in hetziek zijn naar gelang van de leeftijd van het kind 1.

1.2. Naar gelang van de gewoonlijk gebruikte opvangvorm

Er werd eveneens nagegaan of het ziek-zijn verschilt naar gelang het kind gewoonlijkopvang gebruikt en/of het naar school gaat.Kinderen die zowel naar school gaan als opvang gebruiken zijn meer ziek dan de anderekinderen. Kinderen die niet naar school gaan, maar toch opvang gebruiken zijn het minstziek. Deze verschillen zijn niet significant 2.

1 χ² = 9,312 df = 4 p = 0,054 (ns.) 2 χ² = 13,733 df = 5 p = 0,017 (ns.)

Page 40: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

40

Tabel 32 - Gezondheidstoestand van het kind naar gelang het kind gewoonlijk al danniet opvang gebruikt en/of naar school gaat – 2001 (1)

Toestand van het kind m.b.t.

opvang en school

% ziekekinderen

% gezondekinderen

Totaal

Schoolgaand en geen gebruik vanopvang

20,3 79,7 100,0

Schoolgaand en beperkt gebruik van

opvang

37,5 62,5 100,0

Schoolgaand en regelmatig gebruikvan opvang

26,3 73,7 100,0

Niet schoolgaand en geen gebruik vanopvang

18,7 81,3 100,0

Niet schoolgaand en beperkt gebruikvan opvang

12,6 87,4 100,0

Niet schoolgaand en regelmatiggebruik van opvang

18,0 82,0 100,0

Totaal (N = 2 537) 18,3 81,7 100,0

(1) Voor 18 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar

2. Opvang bij ziekte

2.1. Wijziging in de opvangsituatie

Aan de regelmatige gebruikers van opvang werd gevraagd of de opvangsituatie wijzigdeomwille van het feit dat het kind ziek was. Voor ruim 60 % van de ouders bleef deopvangsituatie ongewijzigd, ondanks de ziekte van hun kind. Gezien over de totale groepvan regelmatige gebruikers van opvang, betekent dit dat in de loop van een week voor 7,3% van de kinderen de opvangsituatie wijzigt omwille van ziekte.

Bovendien blijkt dat de meeste wijzigingen zich voordoen voor de kinderen die opgevangenworden in een erkend kinderdagverblijf. Voor kinderen die opgevangen worden in het

Page 41: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

41

informele circuit wordt het minst gewijzigd. De verschil is significant 1.

Tabel 33 – Mate van wijziging van de opvangsituatie bij ziekte naar opvangvormbuiten de ziekteperiode– 2001 (N = 220) (1)

% opvang niet gewijzigd % opvang gewijzigd Totaal

Informele opvang 84,7 15,3 100,0

Opvanggezin aangeslotenbij een dienst

57,7 42,3 100,0

Zelfstandig opvanggezin 68,4 31,6 100,0

Erkend kinderdagverblijf 37,5 62,5 100,0

Zelfstandigkinderdagverblijf

54,2 45,8 100,0

Totaal (2) 62,7 37,3 100,0

(1) Voor 9 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar(2) Volgende antwoordcategorieën alleen in het totaal opgenomen omwille van de lage frequentie:

opvanggezin vorm ongekend, buitenschoolse opvang in de school, buitenschoolse opvang in een IBOen Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning

Voor ongeveer drie vierde van de kinderen opgevangen in gezinsmilieu, heeft het ziek zijngeen gevolgen voor de opvangsituatie en wordt er niets gewijzigd. Voor kinderenopgevangen in groepsmilieu ligt het percentage kinderen waarvoor de opvang niet wijzigtomwille van de ziekte veel lager. Het verschil is significant 2.

Tabel 34 – Mate van wijziging van de opvangsituatie bij ziekte naar gelang van opvangin groepsmilieu en opvang in gezinsmilieu – 2001 (N = 220) (1)

% opvang niet gewijzigd % opvang gewijzigd Totaal

Groepsmilieu 43,2 56,8 100,0

Gezinsmilieu 72,9 27,1 100,0

Buitenschoolse opvang 0,0 100,0 100,0

Totaal 62,3 37,7 100,0

(1) Voor 9 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar

1 χ² = 29,563 df = 4 p ≤ 0,001 (s.)2 χ² = 21,651 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)

Page 42: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

42

Voor iets meer dan de helft van de kinderen opgevangen in de gesubsidieerde opvang,wijzigde de opvangsituatie bij ziekte. In de niet-gesubsidieerde sector gaat het slechts omeen kwart van de kinderen. Het verschil is significant 1.

Tabel 35 - Mate van de wijziging van de opvangsituatie bij ziekte naar gelang van aldan niet gesubsidieerde opvang – 2001 (N = 220) (1)

% opvang niet gewijzigd % opvang gewijzigd Totaal

Gesubsidieerde opvang 48,5 51,5 100,0

Niet-gesubsidieerdeopvang

76,1 23,9 100,0

Buitenschoolse opvang 0,0 100,0 100,0

Totaal 62,7 37,3 100,0

(1) Voor 9 respondenten was dit gegeven niet beschikbaar

Het al dan niet wijzigen van de gebruikte opvangvorm is niet significant verschillendvolgens het aantal ziektedagen 2. Voor de groep kinderen wiens opvangregeling niet wijzigt omwille van het ziek zijn,bedraagt het gemiddeld aantal ziektedagen 4,15. Voor de groep wiens opvangregeling welwijzigt, bedraagt dit 3,75.

2.2. Aard van de wijzigingen

Indien de opvangsituatie van een kind wijzigt omwille van ziekte, wordt bijna 40 % van dekinderen opgevangen door de grootouders. Ongeveer een kwart van de ouders neemtvakantie of recup bij ziekte van hun kind. Ruim 10 % van de ouders werkt thuis of neemtsociaal verlof indien hun kind ziek is. In een beperkt aantal gevallen doet men beroep opmeer dan één oplossing (gemiddeld 1,1 oplossing).

1 χ² = 20,999 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)2 χ² = 6,334 df = 6 p = 0,387 (ns.)

Page 43: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

43

Tabel 36 – Aard van de wijziging van de opvangsituatie bij ziekte – 2001 (N = 83)Aard van de wijziging (1)

Niet werkende partner zorgt voor kind 6,1

Ouder heeft thuis gewerkt 12,1

Ouder nam sociaal verlof 12,3

Ouder nam vakantie of recup 23,3

Grootouders zorgden voor kind 39,9

Familie, buren, kennissen zorgden voor kind 3,8

Opvangdienst voor zieke kinderen 1,3

Babysit 2,5

Opvang ipv. school 1,2

Andere 8,7

(1) Meerdere antwoorden mogelijk

Bijna de helft van de ouders die hun opvangregeling moeten wijzigen omwille van de ziektevan hun kind, vindt (een) oplossing(en) binnen het gezin. Een derde doet een beroep op degrootouders.

Tabel 37 – Aard van de wijziging van de opvangsituatie bij ziekte gegroepeerd naartype oplossing – 2001 (N = 83)

Aard van de wijziging gegroepeerd

Oplossing(en) binnen gezin 45,1

Opvang door grootouders 33,7

Oplossing(en) binnen gezin gecombineerd met grootouders 4,9

Andere 14,9

Opvang door grootouders gecombineerd met andere 1,2

Totaal 100,0

Page 44: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

44

V. BESLUIT

In het najaar 2001 maakte bijna 60 % van de kinderen van 3 maand tot 3 jaar gebruik vanopvang: 49 % wordt regelmatig toevertrouwd aan familie, een opvanggezin of eenkinderdagverblijf. D.w.z. minstens één ononderbroken periode van 5 uur per week voorniet-schoolgaande kinderen of minstens 1 maal per week voor kinderen tussen 2,5 en 3 jaardie naar de kleuterschool gaan. 9,8 % maakt beperkt gebruik van opvang. Het percentageregelmatige gebruikers is gedaald in vergelijking met de enquête in 1997. Deze wijzigingbinnen het gebruik van opvang is wellicht (deels) toe te schrijven aan een wijziging in dedefinities. Het aantal kinderen dat geen gebruik maakt van opvang, is nagenoeg gelijkgebleven. Het bedraagt 41,2 %

Opmerkelijk is het lage gebruik van opvang van kinderen van 3 maanden tot 6 maanden.Slechts 29,3 % maakt regelmatig gebruik van opvang; voor 59,7 % wordt helemaal geenopvang gebruikt. Tegenover 1997 is hier een forse daling van het gebruik van opvang.Vanaf 2 jaar en 6 maand gaan heel wat kinderen naar de kleuterschool en ligt het regelmatiggebruik van kinderopvang ook lager. Het regelmatig gebruik van kinderopvang bedraagtvoor deze leeftijdscategorie slechts 31,7 %, tegenover 49 % voor de totale groep kinderenjonger dan 3 jaar.

De mate van gebruik van opvang verschilt significant naar gelang van de provincie en naargelang van het arrondissement. Vlaams-Brabant blijft koploper inzake het regelmatiggebruik van opvang, met 63,8 %. De provincies Limburg en Antwerpen hebben het laagsteaandeel gebruikers. Bovendien zijn de verschillen tussen de provincies groter geworden invergelijking met 1997.

Voor meer dan 7 op 10 kinderen die regelmatig van opvang gebruik maken, betekent ditdeeltijdse opvang. Sedert 1997 is het gebruik van deeltijdse opvang lichtjes toegenomen.Deze toename is significant.

De opvang door familieleden is de belangrijkste opvangvorm : 29,9 % van de kinderen wordtopgevangen door de grootouders en ruim 2,6 % door een ander familielid, samen 32,5 %. De opvanggezinnen aangesloten bij een dienst voor opvanggezinnen vormen de op één nabelangrijkste opvangvorm en maken ruim 28,7 % uit. De erkende kinderdagverblijvenkomen op de derde plaats (16,9 %).

Page 45: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

45

Het relatieve aandeel van de verschillende opvangvormen is significant gewijzigd. Er is eendaling van de opvang door grootouders en andere familieleden. Verder is er een toenamevan de opvang door opvanggezinnen aangesloten bij een dienst voor opvanggezinnen, terwijlde opvang door zelfstandige opvanggezinnen daalt. De opvang door de erkendekinderdagverblijven stijgt lichtjes en de opvang door de zelfstandige kinderdagverblijvenkent een grotere stijging.

Het relatieve aandeel van de opvang gesubsidieerd door Kind en Gezin bedroeg 45,9 % in2001, hetgeen een significante stijging – een stijging met 8,4 % - inhoudt tegenover 1997.Er blijven sterke provinciale verschillen bestaan in het aandeel van de door Kind en Gezingesubsidieerde opvang.

Het relatieve aandeel van de opvang in gezinsmilieu is gedaald ten opzicht van 1997 en ditten voordele van de opvang in groepsverband. Ook hier blijven er verschillen bestaan naargelang van de provincie.

De gemiddelde ouderbijdrage is met iets meer dan 11 % gestegen ten opzichte van 1997.De stijging van de gemiddelde ouderbijdrage ten opzicht van 1997 is het grootst in dezelfstandige sector. In de erkende sector is de stijging van de gemiddelde ouderbijdragegeringer.

Bij 28,9 % van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar die regelmatig opvang gebruiken gaathet om atypische opvang: 5,2 % van de kinderen wordt één of meer dagen gedurende meerdan 11 uur opgevangen, bij 6,9 % start de opvangdag één of meermaals per week vóór 7 uuren bij 19,2 % duurt de opvangdag één of meermaals per week tot na 18 uur, 8 % werd ’snachts opgevangen en 8,9 % tijdens het weekend.

Het gebruik van atypische opvang verschilt niet significant naar gelang van de leeftijd vande kinderen noch naar gelang van de provincie. Er is wel een significant verschil naar gelangvan de gebruikte opvanginstantie: bij kinderen die door de grootouders of familieledenworden opgevangen gaat het frequenter om atypische opvang. Bovendien wordt bij kinderendie opgevangen worden in gezinsmilieu frequenter gebruik gemaakt van atypische opvang. Hetzelfde geldt voor de kinderen opgevangen in de niet-gesubsidieerde opvang.

Bijna één vijfde van de kinderen was ziek in de week voorafgaand aan de bevraging. In dehelft van de gevallen ging het om een ziekteperiode van 1 tot 3 dagen. Er is geen significant

Page 46: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

46

verschil in ziek zijn naar gelang van de leeftijd, noch naar gelang van de opvangsituatie.

Voor ruim 60 % van de ouders bleef de opvangsituatie ongewijzigd tijdens de ziekte van hetkind. De meeste wijzigingen doen zich voor voor de kinderen die opgevangen worden in eenerkend kinderdagverblijf. Voor kinderen die opgevangen worden in het informele circuit,wordt het minst gewijzigd. Dit verschil is significant. Bovendien wijzigt de opvangsituatie bij ziekte vaker voor kinderen die opgevangen wordenin groepsverband in vergelijking met de kinderen opgevangen in gezinsverband. Ook hetaantal kinderen waarvoor de opvangsituatie wijzigt bij ziekte, ligt hoger in de gesubsidieerdeopvang dan in de niet-gesubsidieerde opvang.

Bijna de helft van de ouders die hun opvangregeling moeten wijzigen omwille van de ziektevan het kind, vinden een oplossing binnen het gezin. In de meeste gevallen neemt een oudervakantie of recup. Een derde van deze kinderen wordt opgevangen door de grootouders.

Page 47: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

47

VI. VRAGENLIJST

1. Geboortedatum kind : 2. NIS-code woongemeente : 3. Nationaliteit van de moeder bij geboorte : 4. Naam van Regioverpleegkundige en telefoonnummer:……………………………………………

INDIEN KINDJE GEBOREN OP 1 MAART 1998 OF VOORDIEN (kindje is tussen 2½en 3 jaar)

Het betreft een onderzoek dat uitgaat van Kind & Gezin over het gebruik vankinderopvang in Vlaanderen. De vragen die we u gaan stellen hebben betrekking op... (voornaam kindje).

5. Gaat ... (naam kindje) naar de kleuterschool; en zo ja, gaat het kindje normaal eenvolledige schoolweek met volle dagen, of gaat het gewoonlijk niet alle schooldagen ofenkel halve dagen ?

Enq.: 1. we praten hier over de 'normale', de 'gewone' situatie.

ja, de volledige schoolweek (alle dagen) ja, maar niet alle schooldagen en/of enkel halve dagen nee, helemaal niet

INDIEN KINDJE GEBOREN OP 1 MAART 1998 OF NADIEN (kindje is jonger dan2½ jaar)

Enq.: 1. de inleiding moet niet meer herhaald worden indien vraag 5 gesteld is.

Het betreft een onderzoek dat uitgaat van Kind & Gezin over het gebruik vankinderopvang in Vlaanderen. De vragen die we u gaan stellen hebben betrekking op... (voornaam kindje).

6. Is het kindje de voorbije week, tussen vorige week maandag, maandag inbegrepen,tot en met voorbije zondag één of meerdere dagen ziek geweest ?

ja vraag 7 nee vraag 8

Enq.: 1. vorige week = de week voorafgaand aan de enquête2. we laten de interpretatie van "ziek-zijn" over aan de moeder/vader in kwestie; hetmoet niet zo zijn dat het kindje dusdanig ziek was dat het niet naar school of opvangkon gaan, het kan ook betrekking hebben op een verkoudheid, ....

Page 48: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

48

7. Wat betreft deze voorbije week, hoeveel weekdagen is het kindje ziek geweest enhoeveel dagen in het weekend van zaterdag en zondag ?

........ weekdagen (is 0,1,2,3,4 of 5)

........ dagen in het weekend (is 0,1 of 2)

Enq.: 1. het hoeft niet noodzakelijk een ononderbroken periode van ziekte te zijn.

Enquêteur

De volgende vragen 8 t.e.m. 19 hebben betrekking op DE WEEK VOORAFGAANDAAN DE ENQUETE (van maandag t.e.m. zondag).

Indien het kindje één van deze dagen (in de week of in het weekend) ziek is geweest,dan hebben de volgende vragen betrekking op de laatste week waarin het kindje NIETziek was (ook niet in het respectievelijke weekend), en zegt u voorafgaandelijk :

De volgende vragen hebben betrekking op de laatste week waarin het kindje - weekendinbegrepen - niet ziek was.

Indien het kindje (uitzonderlijk) al langer dan 1 maand aan één stuk door ziek is, danwordt hier de enquête afgerond.

8. Maakte u vorige week (die week)1, dus van vorige (die) week maandag tot en met devoorbije (die) zondag, gebruik van kinderopvang ? Met kinderopvang wordt bedoeld deopvang van uw kindje door andere personen dan uzelf of uw partner, en we bedoelen hierzowel de opvang bij u thuis als de opvang op een andere plaats. Het naar school gaantijdens de schooluren valt hier niet onder.

ja vraag 9 nee = helemaal niet STOP ENQUETE

Enq. 1. hieronder verstaan we dus ook opvang door grootouders bij het kindje thuis2. ook inbegrepen = voor- en naschoolse opvang3. ook inbegrepen = babysit

INDIEN KINDJE NOG NIET NAAR SCHOOL GAAT OFWEL NOG NIETVOLLEDIG NAAR SCHOOL GAAT (of kindje is jonger dan 2½ jaar // of kindje istussen 2½ en 3 jaar : zie vraag 5 ) 1 "Die week" : heeft betrekking op de laatste week waarin het kindje niet ziek was.

Page 49: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

49

9. Wat betreft deze opvang van vorige week, was hierbij minstens één ononderbrokenopvang van 5 uur of meer ?

Enq.: 1. het moet minstens één ononderbroken opvang zijn van minimaal 5 uur, het magniet

de som zijn van meerdere stukken (bvb. 2 + 4 uur op één dag).

ja, minstens één ononderbroken opvang van 5 uur of meer nee ga naar vraag 15, daarna naar vraag 16 en STOP dan de enquête.

INDIEN KINDJE VOLLEDIG NAAR SCHOOL GAAT (zie vraag 5 )

9. Wat betreft deze opvang van vorige week, was hierbij minstens één voor- ofnaschoolse opvang of een opvang op woensdagnamiddag ?

Enq.: 1. noteer 'ja' indien aan één van de drie mogelijkheden (voorschools, naschools, woensdagnamiddag) voldaan is.

ja, minstens één voorschoolse of naschoolse opvang of opvang op woensdagnamiddag nee ga naar vraag 15, daarna naar vraag 16 en STOP dan de enquête.

10. Ik zou nu graag de verschillende dagen van de week overlopen. Kunt u voor elkvan de volgende dagen zeggen of u die dag zes (6) uur of meer van kinderopvanggebruik gemaakt heeft. Het hoeft niet noodzakelijk een aaneengesloten periode van zesuur te zijn; het mag ook de som zijn van meer dan één periode. Het mag ook de somzijn van verschillende opvang-vormen. Zet een kruisje per dag.

Enq.: 1. het mag ook de som zijn van meerdere opvang-vormen (bvb. som van (a)grootouders voor het begin van de school + (b) naschoolse opvang in de school +(c) opvang door gebuur 's avonds).

6 uur of meer minder dan 6 uurmaandagdinsdagwoensdagdonderdagvrijdagzaterdagzondag

11. Maakte u de voorbije week, van maandag tot en met afgelopen zondag, gebruik vanopvang tijdens de nacht, waaronder we verstaan dat ofwel het kindje ergens andersovernachtte, ofwel dat de persoon die het kindje bij u thuis opving daarvoor bij u thuis

Page 50: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

50

bleeft overnachten.

Enq.: 1. hieronder verstaan we niet een 'babysit' die lang duurt of uitlloopt; het isbelangrijk dat de inslapende persoon de verantwoordelijkheid bleef opnementijdens de nacht.

ja nee

Enq. : indien geen opvang tijdens de nacht, dan : 12. Hoe lang duurde de langste opvangdag in uren en zo mogelijk minuten ?Het hoeft niet noodzakelijk een aaneengesloten periode te zijn; het mag ook de som zijnvan meer dan één periode. Het mag ook de som zijn van verschillende opvangvormen.

Enq. : indien WEL opvang tijdens de nacht, dan : 12. Wanneer we geen rekening houden met de opvang tijdens de nacht, dus de duurvan deze overnachting(en) niet meetellen, hoe lang duurde de langste opvangdag inuren en zo mogelijk minuten ?Het hoeft niet noodzakelijk een aaneengesloten periode te zijn; het mag ook de som zijnvan meer dan één periode. Het mag ook de som zijn van verschillende opvangvormen.

........ uren / ....... minuten

13. Hoeveel dagen gebeurde de opvang van voor 7 uur; waarmee we bedoelen hetaantal dagen dat het kindje van voor 7 uur in de opvang was ?

Enq.: 1. er mag geen rekening gehouden worden met het tijdstip van vertrek naar deopvang. Enkel het moment dat het kindje in de opvang toekomt is van belang.

........ dagen

14. Hoeveel dagen gebeurde de opvang tot na 18 uur; waarmee we bedoelen het aantaldagen dat het kindje van tot na 18 uur in de opvang was ?

Enq.: 1. er mag geen rekening gehouden worden met het tijdstip dat het kindje terugthuiskomt. Enkel het moment dat het kindje in de opvang vertrekt is van belang.

........ dagen

Page 51: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

51

15. Wanneer we gaan kijken naar het aantal uur dat het kindje vorige week werdopgevangen, wie zorgde op de eerste plaats voor de opvang of waar werd het kindje hetmeest opgevangen ? (Zet kruisjes in de juiste kolom)

Enq.: 1. open vraag.2. laat antwoorden en stel dan de vraag :

Wie komt op de tweede plaats en wie op de derde plaats.

Enq.: 1. er hoeft niet noodzakelijk een 2e en 3e opvang te zijn.

Page 52: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

belangrijkste

= meesturen

2ebelangrijkst

e

3ebelangrijkst

e

1 grootouders2 andere familieleden dan grootouders3 andere volwassenen als vrienden, buren, kennissen4 opvanggezin opvanggezin aangesloten bij een dienst voor opvanggezinnen

de bijdrage die u betaalt is afhankelijk van uw inkomen en wordt aan dedienst betaald, niet aan het opvanggezin.

5 zelfstandig (particulier) opvanggezin onder toezicht van Kind & Gezinu spreekt een prijs af met dit gezin, u betaalt aan het gezin en u krijgt eenfiscaal attest voor de aftrek van de kosten op uw belastingsaangifte

6 zelfstandig (particulier) opvanggezin enkel gemeld aan Kind & Gezinu spreekt een prijs af met dit gezin, u betaalt aan het gezin, maar u krijgtGEEN fiscaal attest voor de aftrek van de kosten op uw belastingsaangifte(a)

7 crèche,peutertuin,kinderdagverblijf

gesubsidieerde crèche, peutertuin, kinderdagverblijfde bijdrage die u betaalt is afhankelijk van uw inkomen.

8 zelfstandig (particulier) crèche, peutertuin, kinderdagverblijf onder toezichtvan Kind & Gezinu spreekt met hen een prijs af, u betaalt aan hen, en u krijgt een fiscaal attestvoor de aftrek van de kosten op uw belastingsaangifte

9 zelfstandig (particulier) crèche, peutertuin, kinderdagverblijf enkel gemeldbij Kind & Gezinu spreekt met hen een prijs af, u betaalt aan hen, en u krijgt GEEN fiscaalattest voor de aftrek van de kosten op uw belastingsaangifte

Page 53: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

10

Buitenschoolse opvang IN (en door) de (kleuter)school. Dit is de voor- en naschoolse opvang, ookop woensdagnamiddag

11

Initiatief buitenschoolse opvang (IBO) : kindjes gaan al naar school, maar dit is een opvang buitende structuren van de school

12

PWA

13

Huispersoneel (ook in 't zwart), (buitenlandse) huishulp, kindermeisje, au-pair, ...

14

Centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning, gesubsidieerd door Kind & Gezin (b)

15

Babysit

16

andere : noteer : ...........

Page 54: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

54

Enquêteur : ter info :

(a) Indien het kindje in een ander gezin regelmatig opgevangen wordt, moet dit in principe steedsgemeld zijn aan Kind & Gezin, tenzij dit bij familie is tot en met de derde graad. In het gevalhet kindje opgevangen wordt door een gezin uit de buurt of door gezin van vrienden, danspreken we over "opvanggezin" op het ogenblik dat de respondent zelf praat over opvanggezinof pleeggezin of onthaalmoeder of pleegmoeder.In het geval de respondent enkel praat over buren/vrienden/kennissen zonder één van debovenstaande termen te gebruiken, dan noteren we dit als antwoord 3 ( andere volwassenen als...).U noteert ook dit antwoord 3 in het geval de buren/vrienden/kennissen bij de respondent thuisde opvang verzorgen.

(b) Het Centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning of CKG is gesubsidieerd door Kind &Gezin en vormt een "internaats-opvang", een "residentiële opvang

Enq. Deze vraag 16 moet enkel gesteld worden indien de belangrijkste opvang gelijk isaan :

1 grootouders 2 andere familieleden dan grootouders 3 andere volwassenen als vrienden, buren, kennissen15 babysit16 andere

16. Waar gebeurde deze opvang door ... (Enq.: formuleer het corresponderendantwoord ), was dat bij u thuis of ergens anders ?

bij de ouder thuis ergens anders (in het huis van de grootouder, familielid, opvangpersoon)

Enq. 1. Deze vraag moet enkel gesteld worden als er in die week minstens éénononderbroken opvang is geweest van minstens vijf uur (zie vraag 9).2. Deze vraag staat los van "aan wie" er betaald is: belangrijkste opvang en/of 2een/of 3e

17. Heeft u de voorbije week betaald voor kinderopvang ?

ja ga door naar vraag 18 nee of STOP ENQUETE of vraag 19

18. Hoeveel betaalde u dan voor de kinderopvang bij / door ... (Enq.: noem debelangrijkste opvang) voor een volledige dag ?

........ ,- Bf voor een volledige dag

niet van toepassing (zie uitleg)

Enq. 1. Deze vraag heeft enkel betrekking op de belangrijkste opvang.

Page 55: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

55

2. bedrag kan ook o,- (nul) zijn3. Deze vraag moet enkel gesteld worden als er minstens één dag geweest is met minstens 6 uur opvang (zie vraag 10), zoniet STOP of ga door naar vraag 19)

Niet van toepassing : dit is het geval wanneer er bij de belangrijkste opvang (= opvang methet meest uren per week); geen enkele volledige opvangdag van minstens zes uur isgeweest. Het is mogelijk dat bvb. de grootouders de belangrijkste opvang zijn (bvb. elkedag 3 uur) maar dat er bij hen geen opvang was van minstens 6 uur in tegenstelling tot eenopvanggezin waar het kindje 1x gedurende 6 u werd opgevangen)

Enq. De volgende vragen moeten enkel gesteld worden indien het kindje ziek was in deweek voorafgaand aan de enquête (= 'ja' op vraag 6) EN wanneer in de weekvoorafgaand aan de ziekte er minstens één dag was met vijf (5) uur ononderbrokenopvang (= zie vraag 9).

19. Werd uw kindje tijdens de ziektedagen van vorige week volledig opgevangenzoals u voordien gewoon was of wijzigde er iets wat betreft de opvang (of het naarschool gaan) omwille van de ziekte ?

ja, alles bleef zoals voordien; er wijzigde niets STOP ENQUETE Enq.: in het geval de ouders zelf het kindje opvangen in het weekend en hetkindje is

enkel in het weekend ziek geweest, kruist u ook dit antwoord aan.

nee, er wijzigde iets wat betreft de opvang ga door naar vraag 20

Enq. 1. hetzij deels, voor een deel van de opvangmomenten van die week wel,hetzij voor alle opvangmomenten van die week..2. deze wijziging moet begrepen worden als gevolg van de ziekte, nietomdat de grootouders bvb. die dag een uitstap gepland hadden.

20. Wat heeft u gedaan, wie stond dan voor de opvang van dit kindje in ?

Enq. 1. meerdere antwoorden zijn mogelijk. Zet één of meerdere kruisjes.

mijn partner werkt niet en zorgde voor het kindje ik (of mijn partner) heb thuis gewerkt (werk te verstaan als 'beroepshalve') ik (of mijn partner) nam verlof om sociale of familiale redenen ik (of mijn partner) nam een dag (of meerdere dagen) vakantie of (een)

recuperatiedag(en) de grootouders zorgden voor het kindje anderen (familie, vrienden, buren, ...) zorgden voor het kindje ik deed beroep op een organisatie die zieke kinderen opvangt ik zorgde voor babysit kindje ging naar de opvang (opvanggezin, kinderdagverblijf) i.p.v. naar de school andere oplossing, namelijk ......

Page 56: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

56VII. BIJLAGEN

Tabel 1 - Gebruik van opvang voor kinderen van 3 maanden tot 3 jaar in het Vlaams Gewest - Periode 1988-2001

Gebruik van opvang 1988

(N=4334)

1989

(N=4735)

1990

(N=4599)

1991

(N=4735)

1993

(N=4957)

1995

(N=4635)

1997

(N=5060)

2001

(N=2555)

Regelmatig (1) 52,8 53,7 53,5 53,3 53,7 53,7 54,4 49,0

Beperkt (2) 4,9 3,7 3,9 3,5 3,4 3,9 3,4 9,8

Geen 42,3 42,7 42,6 43,2 42,9 42,4 42,2 41,2

(1) Tot 1997 gedefinieerd als ‘Minstens 1 maal per week’ ; in 2001 gedefinieerd als ‘Minstens 1 ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minstens 1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan(2) Tot 1997 gedefinieerd als ‘Minder dan 1 maal per week’; in 2001 gedefinieerd als ‘Minder dan 1 ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaandekinderen en als ‘Minder dan 1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan

Page 57: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

57

Tabel 2 - Percentage kinderen tussen 3 maanden en 3 jaar die regelmatig opvanggebruiken (1) naar gelang van het arrondissement/de provincie in 1997 enin 2001

Arrondissement 1997(N = 5 060)

2001(N = 2 544 )

Evolutie 1997 - 2001

AntwerpenMechelenTurnhout

49,456,251,6

44,641,443,6

sss

Antwerpen 51,3 43,7 sHalle-VilvoordeLeuven

64,663,5

62,464,8

sns

Vlaams-Brabant 64,1 63,8 sBruggeDiksmuideIeperKortrijkOostendeRoeselareTieltVeurne

52,348,651,558,545,057,055,758,1

56,329,443,453,544,444,942,943,8

snsnsnsnssnsns

West-Vlaanderen 53,8 49,0 sAalstDendermondeEekloGentOudenaardeSint-Niklaas

57,965,342,557,554,246,4

48,051,463,246,654,243,4

ssnssnsns

Oost-Vlaanderen 55,5 48,1 sHasseltMaaseikTongeren

46,951,047,1

47,836,738,5

nssns

Limburg 48,2 43,1 sVlaams Gewest 54,4 49,0 s

(1) In 1997 gedefinieerd als ‘Minstens 1 maal per week’; in 2001 gedefinieerd als ‘Minstens 1ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minstens1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan

Page 58: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

58

Arrondissementele verschillen χ² = 95,343 df = 42 p ≤ 0,001 (s.)Provinciale verschillen χ² = 53,215 df = 8 p ≤ 0,001 (s.)

Evolutie:

Arrondissementele verschillen:Antwerpen χ² = 10,455 df = 2 p = 0,005 (s.)Mechelen χ² = 13,018 df = 2 p = 0,001 (s.)Turnhout χ² = 18,618 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)Halle-Vilvoorde χ² = 9,477 df = 2 p = 0,009 (s.)Leuven χ² = 8,924 df = 2 p = 0,012 (ns.)Brugge χ² = 13,985 df = 2 p = 0,001 (s.)Diksmuide χ² = 2,152 df = 2 p = 0,341 (ns.)Ieper χ² = 7,748 df = 2 p = 0,021 (ns.)Kortrijk χ² = 0,955 df = 2 p = 0,620 (ns.)Oostende χ² = 0, 679 df = 2 p = 0,712 (ns.)Roeselare χ² = 11,839 df = 2 p = 0,003 (s.)Tielt χ² = 2,943 df = 2 p = 0,230 (ns.)Veurne χ² = 3,308 df = 2 p = 0,191 (ns.)Aalst χ² = 12,158 df = 2 p = 0,002 (s.)Dendermonde χ² = 9,597 df = 2 p = 0,008 (s.)Eeklo χ² = 2,640 df = 2 p = 0,267 (ns.)Gent χ² = 11,198 df = 2 p = 0,004 (s.)Oudenaarde χ² = 4,621 df = 2 p = 0,099 (ns.)Sint-Niklaas χ² = 4,551 df = 2 p = 0,103 (ns.)Hasselt χ² = 6,317 df = 2 p = 0,042 (ns.)Maaseik χ² = 32,818 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)Tongeren χ² = 2,321 df = 2 p = 0,313 (ns.)

Provinciale verschillen:Antwerpen χ² = 38,586 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) Vlaams-Brabant χ² = 20,567 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) West-Vlaanderen χ² = 26,192 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) Oost-Vlaanderen χ² = 32,393 df = 2 p ≤ 0,001 (s.) Limburg χ² = 24,232 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)

Page 59: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

59

Tabel 3 - Het regelmatig gebruik van opvang (%) (1) voor kinderen van 3 maanden tot 3 jaar - Periode 1988 - 2001

Gebruik van opvang 1988

(N=4334)

1989

(N=4735)

1990

(N=4599)

1991

(N=4735)

1993

(N=4957)

1995

(N=4635)

1997

(N=5063)

2001

(N=2555)

3 m - 1 jaar 51,0 52,9 52,3 52,2 53,8 56,4 53,9 43,5

1 jaar - 1 j 6 m 51,6 56,2 54,3 57,8 59,6 61,3 59,9 53,5

1 j 6 m - 2 jaar 54,5 52,7 57,0 53,5 51,2 58,7 59,1 57,2

2 jaar - 2 j 6 m 57,5 56,4 55,7 55,3 53,2 55,0 57,5 55,1

2 j 6 m - 3 jaar 49,8 50,3 48,3 47,8 48,7 33,2 40,0 31,7

(1) Tot 1997 gedefinieerd als ‘Minstens 1 maal per week’ ; in 2001 gedefinieerd als ‘Minstens 1 ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minstens 1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan

Page 60: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

60

Tabel 4 - Het gebruik van opvang voor kinderen van 3 maanden tot 2 jaar en 6maanden in 1997 en in 2001

Gebruik van opvang 1997

(N = 4 227)

2001

(N=2 268)

Regelmatig (1) 57,2 51,2

Beperkt (2) 3,2 9,6

Geen 39,6 39,2(1) In 1997 gedefinieerd als ‘Minstens 1 maal per week’ ; in 2001 gedefinieerd als ‘Minstens 1

ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minstens1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan

(2) In 1997 gedefinieerd als ‘Minder dan 1 maal per week’ ; in 2001 gedefinieerd als ‘Minder dan 1ononderbroken periode van minstens 5 uur per week’ voor niet-schoolgaande kinderen en als ‘Minderdan 1 maal per week’ voor kinderen tussen 2,5 jaar en 3 jaar die naar de kleuterschool gaan

Page 61: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

61

Tabel 5 - Intensiteit van de opvang - Periode 1988 - 2001

Percentage van de regelmatige gebruikers van opvang

N =

1988

2 290

1989

2 542

1990

2 460

1991

2 522

1993

2 662

1995

2 490

1997

2 752

2001

1 253

Voltijds 39,8 41,3 39,1 40,6 37,3 34,1 29,3 28,8

Deeltijds 58,7 56,9 59,4 57,8 61,3 64,8 69,1 71,2

Dag en nacht/

nacht/weekend

1,6 1,8 1,6 1,6 1,5 1,2 1,6 (1)

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0

(1) Niet als aparte categorie opgenomen in 2001

Page 62: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

62

Tabel 6 - Relatief aandeel van de door Kind en Gezin gesubsidieerde opvang, naargelang van de provincie in 1997 en in 2001

Gesubsidieerd Nietgesubsidieerd

Kleuterschool+ IBO

Totaal

Antwerpen 1997 40,7 58,0 1,4 100,0

2001 43,5 55,2 1,3 100,0

Vlaams-Brabant 1997 39,5 59,3 1,2 100,0

2001 50,7 48,6 0,7 100,0

West-Vlaanderen 1997 28,2 70,8 1,0 100,0

2001 40,0 56,9 3,1 100,0

Oost-Vlaanderen 1997 37,6 60,0 2,4 100,0

2001 45,0 53,5 1,4 100,0

Limburg 1997 42,2 56,6 1,3 100,0

2001 52,1 47,9 0,0 100,0

Vlaams Gewest 1997 37,5 61,0 1,5 100,0

2001 45,9 52,6 1,4 100,0

Evolutie Vlaams Gewest: χ² = 25,350 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)

Evolutie in de provincies:Antwerpen χ² = 0 ,755 df = 2 p = 0,686 (n.s.)Vlaams-Brabant χ² = 9,312 df = 2 p = 0,10 (n.s.)West-Vlaanderenχ² = 15,955 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)Oost-Vlaanderen χ² = 4,999 df = 2 p = 0,082 (n.s.) Limburg χ² = 5,327 df = 2 p = 0,070 (n.s.)

Page 63: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

63

Tabel 7 - Relatief aandeel van de opvang in een gezinsmilieu en in een groepsmilieu, naar gelang van de provincie in 1997 en in 2001

Gezinsmilieu GroepsmilieuKleuterschool

+ IBO

Totaal

Antwerpen 1997 78,3 20,3 1,4 100,0

2001 76,0 22,7 1,3 100,0

Vlaams-Brabant 1997 70,6 28,3 1,2 100,0

2001 62,7 36,6 0,7 100,0

West-Vlaanderen 1997 81,1 18,0 1,0 100,0

2001 68,0 28,9 3,1 100,0

Oost-Vlaanderen 1997 77,7 19,9 2,4 100,0

2001 78,4 20,2 1,4 100,0

Limburg 1997 82,8 15,9 1,3 100,0

2001 84,0 16,0 0,0 100,0

Vlaams gewest 1997 77,8 20,7 1,5 100,0

2001 72,9 25,7 1,4 100,0

Evolutie Vlaams Gewest:χ² = 12,083 df = 2 p = 0,002 (s.)

Evolutie in de provincies:Antwerpen χ² = 0,763 df = 2 p = 0,683 (n.s.)Vlaams-Brabant χ² = 5,983 df = 2 p = 0,050 (n.s.)West-Vlaanderenχ² = 16,774 df = 2 p ≤ 0,001 (s.)Oost-Vlaanderen χ² = 0,859 df = 2 p = 0,651 (n.s.)Limburg χ² = 1,818 df = 2 p = 0,403 (n.s.)

Page 64: KIND EN GEZIN · 2019-10-10 · onderzoek en wordt aangegeven waarom wordt vergeleken met 1997 en niet met 1999. 1. Inhoud van de bevraging en verschilpunten met de vorige enquêtes

64

Tabel 8 - Percentage kinderen tussen 3 maanden en 3 jaar die atypische opvang gebruiken naar gelang van het arrondissement/de provincie – 2001

(N = 1 250)

Arrondissement % gebruikersatypische opvang

% gebruikerstypische opvang

AntwerpenMechelenTurnhout

24,433,937,4

75,666,162,6

Antwerpen 30,0 70,0Halle-Vilvoorde Leuven

20,425,4

79,674,6

Vlaams Brabant 23,7 76,3BruggeDiksmuideIeperKortrijkOostendeRoeselareTieltVeurne

43,340,030,414,843,829,026,728,6

56,760,069,685,256,371,073,371,4

West-Vlaanderen 30,7 69,3AalstDendermondeEekloGentOudenaardeSint-Niklaas

39,127,038,530,930,328,6

60,973,061,569,169,771,4

Oost-Vlaanderen 31,6 68,4HasseltMaaseikTongeren

25,324,244,0

74,775,856,0

Limburg 28,0 72,0Vlaams Gewest 28,8 71,2

Arrondissementele verschillen χ² = 32,112 df = 21 p = 0,057 (ns)

Provinciale verschillen χ² = 5,228 df = 4 p = 0,259 (ns)