Jg3nr1 hubeau
description
Transcript of Jg3nr1 hubeau
Recht en rechtvaardigheid: is er een verschil?
“J’ai choisi la justice … pour rester fidèle à la terre”, zo schreef Albert Camus. Recht en
rechtvaardigheid zijn (uiteraard) niet identiek. Rechtvaardigheid wordt vaak gezien
als een streefdoel dat het recht moet trachten na te streven. Recht (en de creatie van
rechten) is dus een middel om het doel, rechtvaardigheid, te bereiken. Opvallend is
ook dat wij in het Nederlands aparte begrippen nodig hebben om recht, rechtssysteem
en rechtvaardigheid te duiden, terwijl in het Frans ‘la justice’ zowel verwijst naar
rechtvaardigheid als naar het recht en het rechtssysteem (Hubeau, 2007, p. 47).
Bernard Hubeau
Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
De kernvraag van deze bijdrage vertrekt vanuit een algemene vraagstelling, met name of er een verband is tussen recht en rechtvaardigheid en hoe dat verband vorm krijgt. We definiëren dan rechten en gaan even dieper in op de bijzonder belangrijke categorie van de (sociale) grondrechten. We willen ook iets zeggen over de zogenaamde ‘juridisering’ van de samenleving. Daarna gaan we echter na wat er eventueel aan de hand is in die relatie en hoe het komt dat het geldende recht en het bestaande rechtssysteem niet per se beantwoorden aan de eisen die de rechtvaardigheid stelt. We hebben het dan over de afdwingbaarheid van rechten, over de relatie tussen wettenrecht (wetgeving) en rechtersrecht (rechtspraak), over de drempels ten aanzien van het recht. Tot slot gaan we in op een aantal pistes om de band tussen recht en rechtvaardigheid te versterken en de toegankelijkheid en afdwingbaarheid van het recht te verhogen.
“Le plus haut des tourments humains est d’être jugé sans loi” (Albert Camus, La Chute)“Il s’agit de servir la dignité de l’homme par des moyens qui restent dignes au milieu d’une
histoire que ne l’est pas” (Albert Camus, Ecrits politiques)“We live in and by the law. It is sword, shield and menace” (Ronald Dworkin, The Law’s Empire)
25Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Over het begrip ‘rechtvaardigheid’ bestaat al sinds eeuwen uitgebreide literatuur.
Wat we onthouden is wat Scholten zei: “We kunnen niet uitdrukken wat uiteindelijk
rechtvaardigheid is, wel wat onrechtvaardig is.” Ricoeur noemde het “le sentiment
d’ injustice”, en dit gevoel is “plus vif que le sens de justice”. Van belang is ook dat volgens
het gezond verstand het rechtvaardigheidsidee eenvoudigweg kan neerkomen op
‘ieder het zijne geven’ en dat in sociale rechtvaardigheid steeds de idee van solidariteit
vooropstaat.
Het is opvallend hoe weinig aandacht het concept rechtvaardigheid
krijgt in de juridische wereld. Dat heeft vooral te maken met wat we hierna het
‘rechtsinstrumentalisme’ zullen noemen, namelijk dat het recht vaak wordt gezien als
een instrument om bepaalde doelen te bereiken, die dan politiek of maatschappelijk
van aard zijn. Daarom hebben (‘instrumentele’) juristen dan niet de neiging om het
rechtvaardigheidsgehalte van die regelingen na te gaan.
Sommigen gaan er daarentegen van uit dat het positieve en technisch recht een
veruiterlijking is van het rechtvaardigheidsideaal. Dat is een onjuiste stelling. Ook al
zou er een natuurlijke band moeten zijn tussen recht en moraal/rechtvaardigheid, dit is
zeker niet het geval. Bovendien bestaat er geen consensus meer, noch in de samenleving,
noch onder juristen, over wat het rechtvaardigheidsideaal inhoudt (Evers, 2009; Van
Mourik, 2008; Lancksweerdt, 2014). Kinneging schrijft: “(…) het recht verwordt,
zonder de bezieling door de rechtvaardigheid, tot niet veel meer dan een geheel
van willekeurige, onderdrukkende en uitbuitende regels. Het is in wezen onrecht”
(Kinneging, 2005, p. 111). Het rechtvaardigheidsconcept kent ook vele invullingen
volgens de dimensie die men kiest. Dan kan er sprake zijn van distributieve, politieke,
maatschappelijke, wettelijke rechtvaardigheid, en zo meer (we komen nog terug op
het onderscheid tussen materiële en procedurele rechtvaardigheid). Ook kunnen
de verschillende rechtvaardigheidsidealen bogen op een verschillende filosofische
onderbouwing, naar gelang het gaat om de utilitaristen, de liberale denkers, de
libertairen, de marxisten en de communitarians (zie vooral Kymlicka, 1990; zie ook
Sandel, 2009).
Lancksweerdt stelt voor een onderscheid te maken tussen rechtvaardigheid
op het niveau van het rechtssysteem en de rechtsregels enerzijds en rechtvaardigheid
op het niveau van de toepassing van de rechtsregels en de dagelijkse rechtspraktijk
anderzijds (Lancksweerdt, 2014). Hij stelt ook dat rechtvaardigheid als een onvoltooid
project kan worden beschouwd, waarbij het recht evolutionair moet zijn en steeds het
ideaal moet nastreven. Rechtvaardigheid is ook een kwestie van ervaring en beleving
en is bovendien casusgebonden. Het werk van ombudslieden op diverse niveaus komt
er vaak op neer dat men tracht naast een wettigheidscontrole ook een billijkheids- of
zorgvuldigheidscontrole uit te voeren op het optreden van overheden of bedrijven.
26 Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Rechten en (sociale) grondrechten: waarover hebben we het?
Rechten zijn in grote lijnen aanspraken die de burger kan maken ten aanzien van andere
particulieren of de overheid en die afdwingbaar zijn. Daaraan zijn vaak impliciet of ex-
pliciet ook verplichtingen gekoppeld. Een bijzondere, maar zeer belangrijke soort van
recht zijn de grondrechten. In onze democratieën geven zij op een ingrijpende manier
vorm aan de ideeën van de sociale rechtsstaat. Of, dat zouden ze toch moeten doen. Zij
worden algemeen omschreven als rechten die te maken hebben met basisbehoeften en
die in beginsel voor iedereen gelden, omdat ze fundamenteel zijn. Sociaaleconomische
of sociale grondrechten zijn grondrechten die meestal te maken hebben met de (her)
verdeling van schaarse goederen. Vaak worden deze laatste grondrechten gekoppeld aan
de ambitie om de mogelijkheid te realiseren een leven te leiden dat overeenstemt met de
menselijke waardigheid. Kortom: aan het recht op een menswaardig bestaan (Golde-
wijk, Baspiniero & Carbonari, 2002).
De laatste decennia heeft het beroep op de mensenrechten een belangrijke plaats
veroverd in het publieke debat en in de publieke interventies en hulpverlening die
kenmerkend zijn voor onze verzorgingsstaat. De redenen daarvoor zijn een verdergaande
juridisering en regulering in een mondiale context en het teruggrijpen naar individuele
rechten bij gebrek aan een uniform levensbeschouwelijk kader als inhoudelijke invulling
of fundering voor de samenleving. Rechten formuleren de minimale basisvoorwaarden
voor individuele zelf beschikking en leggen de basisrichtsnoeren voor het sociale
verkeer vast, zonder evenwel concreet te bepalen hoe het sociale leven eruit moet zien.
Ze bieden ook het kader en de basisvoorwaarden dat de maatschappelijke zorg voor
anderen buiten de eigen, spontane kring van solidariteit mogelijk maakt. In die zin zijn
individuele rechten een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor gelijk
burgerschap (Verschraegen, 2009).
De erkenning van sociale grondrechten kan worden gezien als een kernelement
van het actief burgerschap dat zich afspeelt in de driehoek burger, overheid en markt.
In de verzorgingsstaat treedt de overheid corrigerend op in de maatschappelijke
ongelijkheid die het gevolg is van de zuivere marktwerking. Deze rechten omvatten
immers “een door de overheid gegarandeerde inspanningsverbintenis om een grotere
gelijkheid te realiseren in de mogelijkheidsvoorwaarden om een menswaardig bestaan
uit te bouwen” (Bouverne-De Bie en van Ewijk, 2008, 38). Mensenrechten werken ook
vooral als een moreel appèl aan het “publieke geweten” (Verschraegen, 2009).
Voor ons land is vooral artikel 23 van de Grondwet van belang. In die bepaling
worden de sociale grondrechten gekoppeld aan het recht op een menswaardig bestaan.
Het gaat onder meer om het recht op arbeid, het recht op een gezond leefmilieu, het recht
27Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
op sociale, medische en juridische bijstand. Er zijn heel wat internationale bronnen,
maar die hebben niet allemaal afdwingbare werking. Ook al zijn er bronnen genoeg, het
zijn de respectievelijke regelgevers die er vorm aan moeten geven.
Een aantal vragen komt steeds terug bij de internationale erkenning en de
implementatie van grondrechten. In het kader van het recht op behoorlijke huisvesting
gelden bijvoorbeeld de volgende vragen (Bernard & Hubeau, 2013). Hoe zit het met de
budgetallocatie voor huisvesting, in het bijzonder in tijden van economische crisis? Zijn
regressieve maatregelen verdedigbaar? Is prioriteitsstelling voor kwetsbare groepen
toegelaten of zelfs verplicht? En wat is de inhoudelijke betekenis van het recht: is er een
minimale vereiste of harde kern die ten allen tijde en voor iedereen moet gewaarborgd
worden?
Hoe komt het dat we soms te veel verwachten van het recht? Over de zogenaamde ‘juridisering’ van onze samenleving.
Men kan niet ontkennen dat er sprake is van een ‘juridiseringsproces’. Wat bedoelen
we daarmee? Het betekent dat het belang van het recht als regulerende factor van het
maatschappelijk leven onbetwistbaar toeneemt en dat steeds meer domeinen van het
maatschappelijk leven door het recht worden bepaald. Er is bijgevolg een steeds sterkere
greep van de overheid op de samenleving: werk, gezondheidszorg, onderwijs, liefde,
media… (Van Aeken, 2010). Wat zijn daarvan de zichtbare tekenen? We noemen er een
paar: het aantal juridische actoren, het aantal afgestudeerde juristen, het aantal bij de
rechter aanhangig gemaakte zaken, het aantal wettelijke regels (nationaal, regionaal en
internationaal), de regeldruk en de administratieve lasten (Van Aeken, 2010; Huyse,
1986).
Een vraag is wat de determinanten van juridisering zijn, alsook hoe de
oorzaak ervan kan worden geduid. Determinanten zijn volgens Van Aeken (2010)
de modernisering van de samenleving en de daaruit voortvloeiende behoefte aan
regulering (bv. de voedselketen) (a), de emancipatie van achtergestelde groepen (b), de
mondigheid van de burgers (c) en het groeiend rechtsaanbod (d).
Maar dit is niet de hoofdoorzaak. Die moet worden gevonden in het zogenaamde
‘rechtsinstrumentalisme’ (Van Aeken, 2010; Huyse, 1999). In deze visie dicht men aan
het recht de capaciteit toe om een gewenste situatie tot stand te brengen: “law is a desired
situation into the future” (Griffiths, 1986). Men ziet het recht vooral als instrument en
niet als een eigen stelsel met een intrinsieke waarde. Soms is er ook sprake van het recht
28 Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
als ‘social engineering’ of ‘socio-technics’. Dit steunt echter op een foute veronderstelling
over een causale relatie tussen regel en gedrag: het is niet omdat er een (rechts)regel wordt
geformuleerd dat de samenleving zich daar meteen naar gedraagt. Andere (informele)
normen en gedragspatronen spelen immers een rol.
Juridisering heeft duidelijk een aantal nadelen, maar ook een aantal voordelen.
De negatieve gevolgen zijn vooral de ineffectiviteit van regelgeving, de gijzeling van de
leden van de samenleving door het recht, de creatie van een overspannen rechtssysteem,
het bestaan van conflicterende systemen en de kiemen van een claimcultuur. Dit remt
innovatie af, zorgt voor anonimisering en verzuring van de menselijke relaties, en ten
slotte voor een administratieve overlast.
Maar er zijn ook positieve gevolgen. Via rechtsregels kan men vorm geven
aan de wenselijke samenlevingsvorm. Voorbeelden zijn de schoolplicht, de gelijke
behandeling, een rechtvaardige herverdeling van inkomsten. Voorts faciliteert men de
afdwingbaarheid van rechtsstatelijke waarden als vrijheid en gelijkheid, wordt gezorgd
voor een verankering van kwaliteitswaarborgen en -procedures en geeft men betekenis
aan idealen, waarvan het karakter door het recht wordt versterkt (rechtvaardigheid,
rechtszekerheid, bescherming van de mensenrechten) (Raes, 1999). Ten slotte is het
recht een ‘baken’ en ‘houvast’. Het recht is dus én een instrument én een waarborg.
Bij de realisatie van bijvoorbeeld het grond(recht) op wonen kan het recht dus
ook een dubbele rol spelen. Rechten kunnen worden gecreëerd, bijvoorbeeld rond
woningkwaliteit, maar ze moeten ook afdwingbaar zijn en de dragers ervan moeten
erop kunnen rekenen dat ze worden gerespecteerd.
Zijn rechten (voldoende) afdwingbaar?
We komen toe aan een aantal vragen die ten aanzien van het recht worden gesteld en
die meteen raken aan de kern van het rechtvaardigheidsvraagstuk. Er kunnen met name
heel wat rechten worden gecreëerd, maar als de burger ‘er niets mee is”, als ze niet af-
dwingbaar zijn of wanneer er te hoge drempels zijn om ze effectief waar te maken, dan
is er een probleem. En meteen ook een ‘onrechtvaardigheid’ ten aanzien van de betrok-
kenen. Tenzij het uiteraard de bedoeling zou zijn om fictieve rechten te scheppen. Maar
van die laatste hypothese gaan we (uiteraard) niet uit.
De vraag rijst vaker en vaker of rechten wel voldoende toegankelijk en afdwingbaar
zijn. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw zijn heel wat studies daarover verschenen
die de vinger op de wonde legden. Beroemd is het boek van Schuyt en co. over “de weg
29Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
naar het recht” (Schuyt, Groenendijk & Sloot, 1976). Wie de vraag laat bezinken – zeker
als een niet-jurist dit doet – zou zich terecht kunnen afvragen: zit daarin geen driedubbel
pleonasme verscholen? (a) Is het niet evident dat rechten toegankelijk zijn voor de
burger? (b) Zijn rechten niet sowieso afdwingbaar? (c) En hoe kan het dat rechten nog
via het recht moeten worden afgedwongen?
Toch is het een relevante vraagstelling. (Grond)rechten zijn ingeschreven
in de Grondwet, wetten, codes, enzovoort. Maar zijn ze ook juridisch afdwingbaar
op het terrein? Eigenlijk is dit de vraag naar de effectiviteit van (grond)rechten, een
zeer belangrijke en relevante vraag (Hubeau, 2013; Bernard & Hubeau, 2013). De
denkoefening gebeurt de laatste tijd bijvoorbeeld inzake het recht op wonen. Sommigen
stellen dat het recht op huisvesting voor velen “niet meer dan een lege huls (is), omdat de
Belgische overheid in het verleden verzuimd heeft voldoende sociale woningen te bouwen”
(Verschraegen, 2009, 173). Door ineffectiviteit van rechten kan er een vervreemding
ontstaan van de bevolking. Dit tast de legitimiteit van het recht aan. Volgens Raes leidt
dat dan tot uitspraken als “uw rechtsstaat is de onze niet” (Raes, 1999). Er heerst dus
vaak een frustratie over de manke realisatie en beperkte effecten op het terrein.
Effectiviteit houdt in grote lijnen een drietal dimensies in: is er een (goede)
wettelijke regeling? (a) Kan je (vlot) naar de rechter? (b) En werkt de regeling (effectief )
op het terrein? (c). Eigenlijk komt het neer op deze kernvraag: kunnen (grond)rechten
het verschil maken voor burgers, en in het bijzonder voor de meer kwetsbare burgers,
waarvoor heel wat rechten worden gecreëerd?
‘Law in action’ of ‘living law’ en het verband tussen wet-tenrecht en rechtersrecht.
Aanvankelijk had men veel aandacht voor vragen naar juridische afdwingbaarheid
(via rechtbanken), maar dit evolueert meer en meer naar vragen over effectieve
afdwingbaarheid, in die zin dat de praktijk op het terrein belangrijker wordt geacht dan
de juridische context. In de rechtssociologie wordt dit de ‘sociale werking van het recht’
genoemd. “Law in the books” moet “law in action” of “living law” worden (Griffiths,
1986; Schwitters, 2000; Hertogh & Weyers, 2012).
Nu zijn er twee mogelijke benaderingen om te kijken naar de realisatie van (grond)
rechten. Er is enerzijds de individuele conflictbeslechting via de rechter. Men heeft het
dan – om het met Engelse termen te stellen – over ‘ justiciability’. Anderzijds kan men er
eerder van uitgaan dat meer of alle heil moet worden verwacht van de wetgeving die de
grondrechten moet waarmaken. Dan is sprake van ‘invokability’.
30 Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Kortom, de vraag luidt of de afdwingbaarheid van grondrechten over de
jurisprudentiële dan wel de legistieke weg gaat. Beide benaderingen, het wettenrecht of
de legistieke benadering enerzijds en het rechtersrecht of de jurisprudentiële benadering
anderzijds, hebben duidelijk een aantal voordelen en een aantal nadelen (Hubeau, 2013).
Wellicht is het ideaal dus eerder een combinatie van beide benaderingen.
Wanneer de regelgeving onduidelijk of niet sluitend is, gebeurt het dat een rechter
kan overgaan tot een interpretatie van de regel in een richting die ‘grondrechtconform’
of ‘rechtvaardig’ is. Hij heeft daartoe een zekere marge. Men kan dus specifiek maatwerk
in elke casus vervaardigen. Lukt dit echter niet, dan kan het nodig zijn wetgevend en dus
structureel in te grijpen. Deze benadering is dan ook proactief en geldt in het algemeen
voor alle situaties.
Er zijn uiteraard ook nadelen. Een zwakte van de jurisprudentiële benadering
is dat de betrokkenen het recht moeten ‘mobiliseren’ om de rechter de toetsing te laten
uitvoeren. Dit kan problematisch zijn voor zwakkere maatschappelijke groepen die over
onvoldoende ‘bureaucratische competentie’ beschikken. Ook hangt in de jurisprudentiële
benadering de interpretatie van een grondrecht af van het rechterlijk oordeel. Rechters
hebben een zekere autonomie in de rechtsvinding, wanneer een bindende tekst of
algemene beginselen tot verschillende interpretaties kunnen leiden.
Een beroep op het recht: het probleem van de drem-pels.
Is er dan eigenlijk sprake van belemmeringen om op het (ge)recht een beroep te
doen (Schuyt, Groenendijk & Sloot, 1976)? Doorgaans onderscheidt men financiële
drempels (kostprijs advocaat en procedures) (a), sociale en psychologische drempels
(eigen taal en ingewikkelde procedures) (b), een kennisdrempel (c), het Matteüs-effect
(men heeft bureaucratische competenties nodig om naar de rechtbank te stappen) (d).
Voorts is er de realiteit van de ongelijke verhouding tussen de ‘repeat-players’, sterke
geroutineerde procespartijen, zoals bedrijven of instellingen, en de ‘one-shotters’, de
zwakke eenmalige procespartijen, zoals particulieren (e) (Galanter, 1974). Vaak is bij de
zwakkere procespartijen ook sprake van een ‘multiproblematiek’, een vicieuze cirkel van
zich opstapelende juridische en andere problemen (f ) (Westerveld, 2014). Ergens schuilt
er ook vaak een soort paradox bij het beroep op het (ge)recht: wie gebruik maakt van het
recht, voelt zich ofwel heel zwak, ofwel heel sterk (Hubeau, 2013).
Belangrijk is te begrijpen wat er gebeurt als men naar de rechtbank stapt met een
(virtueel) juridisch geschil. Wanneer je een ervaring als juridisch probleem benoemt ben
je aan het ‘thematiseren’. Wanneer een beroep gedaan wordt op de justitiële organen om
31Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
er een oplossing voor te zoeken is men het recht aan het ‘mobiliseren’ (Blankenburg). Er
grijpt met andere woorden een transformatieproces plaats van een kwetsende ervaring
naar een juridisch geschil, dat bestaat uit ‘naming’ (een ervaring juridisch benoemen),
‘blaming’ (een tegenpartij zoeken en aanwijzen) en ‘claiming’ (een al dan niet financiële
compensatie eisen) (Felstiner, Abel & Sarat, 1980).
De ‘rechtenbenadering’ als uitgangspunt om de (grond-)rechten toegankelijker te maken.
Bij de denkoefening om pistes aan te geven voor de verhoging van de toegankelijkheid
van (grond)rechten nemen wij als uitgangspunt de zogenaamde ‘rechtenbenadering’.
We stellen vast dat juridische problemen of virtuele juridische vragen zich manifesteren
in een sociale context. Toch blijft het zinvol om tijdig een beroep doen op het recht
om maatschappelijk ongewenste situaties aan te pakken. Deze ‘rights-approach’ of
rechtenbenadering kent een wisselende aandacht en succes (zie vooral vanuit een
Europees perspectief de publicaties van Room, bijvoorbeeld voor personen met een
handicap; Clark, 2002). Uiteraard moeten de rechtsregels zich er ook toe lenen. In die
zin is dan sprake van ‘legal empowerment’, met de bedoeling mensen in staat te stellen
om op eigen kracht problemen met een juridische geladenheid aan te pakken en tot een
oplossing te brengen (Galowitz, 1999).
Specifiek hierbij is dat vooral gekeken wordt naar internationale verdragen
en andere teksten om vooral vanuit de mensenrechten en de (sociale) grondrechten
oplossingen te zoeken voor sociale problemen. De rechtenbenadering begrijpt de
sociale grondrechten vaak als ‘welfare rights’ of ‘welzijnsrechten’, die het recht op
maatschappelijke dienstverlening omvatten en de rechten van ‘gebruikers’ van
welzijnsvoorzieningen, waaronder het recht op huisvesting (Bouverne-De Bie en van
Ewijk, 2008, 38).
Volgens Raes en Coene voorzien sociale grondrechten in de mogelijkheid van
een persoonsgerichte emancipatie op maat die het puur juridische overstijgt (Raes
& Coene, 2009). Anderzijds zien we dat in een recentere periode de internationale
mensenrechtenbenadering vaak plaats maakt voor een eerder wantrouwige houding ten
aanzien van het internationale en in het bijzonder het Europese niveau, omdat daar vooral
plaats is voor een economische en globaliserende benadering die vaak ten koste gaat van
de zwakste sociaaleconomische groepen in de samenleving (Hubeau, 2009). Ook de
‘voor wat hoort wat’-benadering die besloten zit in heel wat welzijnsregelingen (Janssens,
2011) legt een grote verantwoordelijkheid en tal van verplichtingen bij de zwakkeren. De
vraag rijst dan ook of hierbij de ‘menselijke waardigheid’, en dus ook de grondrechten, niet
worden aangetast (Hubeau, 2009).
32 Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Manieren om de (grond)rechten toegankelijker te maken.
Hierna volgen een aantal gedachten over de wijze waarop de (sociale grond)rechten toe-
gankelijker kunnen worden gemaakt en wat de rol van het sociaal werk daarbij kan zijn.
Wij spitsen de aandacht opnieuw vooral toe op het recht op wonen.
Investeren in goede rechtshulpverlening en erkenning van het maatschappelijk mid-denveld en het sociaal ‘activisme’.
De toegang tot het recht wordt grotendeels bepaald door het rechtshulpaanbod. Rechts-
hulp is het op georganiseerde en deskundige wijze verlenen van diensten voor de voor-
koming of de oplossing van problemen die met behulp van het recht, al dan niet door
het procederen, kunnen worden behandeld. Dit gebeurt zowel door advocaten als door
sociale en andere organisaties, zowel in de eerste lijn (informatie en advies) als in de
tweede lijn (procesbijstand) (Schuyt, 1976; Hubeau, Goorden & Mertens, 2012; Drie-
sen, Franssen, Gibens & Van Houtte, 2006).
Aan de ene kant zijn er mogelijkheden om collectieve vorderingen
meer kansen te geven. Er bestaan reeds domeinen waarin dit wordt erkend (bv.
milieuschendingen). Een recente wet heeft de mogelijkheden uitgebreid. Op die manier
wordt de positie van (zwakke) ‘one-shotters’ omgebogen naar de (sterke) positie van
‘repeat-players’ in procesconfiguraties, onder meer door de creatie van ‘juridische
coöperaties’ of samenwerkingsverbanden om de ‘one-shotters’ te verenigen, zoals
consumentenverenigingen (de term is van Donald Black; zie Galanter, 1974). Er zou
vanuit het sociaal werk en in samenwerking met juristen kunnen worden bekeken of
deze techniek kan worden aangewend met betrekking tot aspecten van het grondrecht
op wonen (zie ook Bernard & Hubeau, 2013).
De rol van de sociale dimensie in de (eerstelijns)rechtshulp is van groot belang
en de samenwerking met het sociaal werk dient te worden bevorderd, ofwel via
interdisciplinariteit (samenwerking tussen juristen en sociale werkers), ofwel via
intradisciplinariteit (het betrekken van de sociale dimensie in het juridisch beroep). Het
is immers – zoals eerder gesteld – evident dat (virtuele) juridische problemen rijzen in
een sociale context. Omwille van dit gegeven, samen met het feit dat onze samenleving
steeds complexer wordt, is een multidisciplinaire benadering noodzakelijk. Een door
de (al dan niet juridische) professies bepaalde deterministische benadering moet plaats
maken voor een ‘maatschappelijk verantwoorde rechtshulpverlening’. Dit veronderstelt
dat diverse disciplines mekaar voeden en beïnvloeden. Daarom zouden juristen en sociale
33Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
werkers niet naast elkaar mogen werken, maar zouden ze ook moeten samenwerken
en elkaars benadering en methodieken bevorderen en aanvullen in de richting van een
sociaaljuridische professionalisering (Gibens & Hubeau, 2013).
We stellen immers vast dat de rechtshulpbeweging in de jaren zeventig van
de vorige eeuw geïnitieerd werd in het kader van sociale actie om een democratisering
van recht en rechtshulp na te streven. Toch blijkt rechtshulp tot op vandaag een sterk
‘gecommodificeerd’ product te zijn. Het is een product onderhevig aan de marktwerking
via de (commerciële) advocatuur. Het terrein waarin dit wordt verleend, wordt blijvend
gedomineerd door juristen en advocaten. De kritische dimensie, die (noodzakelijkerwijze)
aanwezig is in het sociaal werk (Adams, Dominelli & Payne, 2009), zou ook moeten
doordringen in het kader van de rechtshulpbeweging. Dit zou een verrijking betekenen
van een louter juridische (juridiserende?) benadering van problemen en geschillen, zeker
bij meer kwetsbare bevolkingscategorieën.
Resultaatsverbintenissen in plaats van inspannings- of middelenverbintenissen.
In het denken over de verhoging van de effectiviteit van het grondrecht op wonen wordt
meer en meer gedacht aan het ombuigen van verplichtingen van de overheden naar re-
sultaatsverbintenissen in plaats van de vele inspannings- of middelenverbintenissen.
Op die manier zou men kunnen nagaan of het resultaat bereikt is (ja of neen?) en of het
doel van de regel(ing) is bereikt. Zo kan men het rechtvaardigheidsgehalte toetsen.
Een voorbeeld uit de woonsector kan dit illustreren. In plaats van de woonactoren
op te leggen inspanningen te leveren om ingeval van een uithuiszetting een alternatieve
huisvesting te vinden voor de betrokken bewoners, zou het zinvoller zijn hen te verplichten
effectieve herhuisvesting aan te bieden. Dan pas is de regeling effectief afdwingbaar.
Het rechtvaardigheidsgehalte zal ook stijgen, omdat het niet gaat om een puur formele
benadering, maar men kijkt naar de effecten op het terrein. De inspiratie hiervoor wordt
geput uit buitenlandse ervaringen, onder meer in Frankrijk en Schotland. Men kijkt dan
ook na of rechten effectief worden opgenomen en of de situatie van de doelgroep effectief
verbetert (Bernard & Hubeau, 2013; Vlaamse Woonraad, 2013).
De verwachtingen mogen niet te hoog gespannen zijn. Een resultaatsverbintenis
betekent niet automatisch recht op bv. een woning. Er dienen uiteraard altijd wel een aantal
voorwaarden te worden vervuld. Men kijkt bijvoorbeeld naar de ernst van de woonnood
of beperkt tot de laagste inkomenscategorieën.
34 Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Investeren in alternatieve geschilbeslechting in procedurele rechtvaardigheid.
Zijn er manieren om de eerder genoemde ‘thematisering en mobilisering’
van juridische problemen te beperken? Uit onderzoek blijkt dat de aanwezigheid
van ‘juridische infrastructuur’ rechtstreekse gevolgen heeft voor het gebruik van
het recht en de stap naar de rechtbank. Wanneer bemiddelings- en mediatieorganen
aanwezig zijn op een toegankelijke manier worden die ook meer gebruikt. Kan men
denken aan methodieken van ‘Alternative Dispute Resolution’ of de creatie van
bemiddelingsorganen om ook rond (sociale) grondrechten conflicten op te lossen?
Een voorbeeld is de oprichting van paritaire organen, samengesteld uit verhuurders en
huurders, in de sector van het wonen (Bernard, Dawance & Goossens, 2010).
Men maakt al eens het onderscheid tussen de materiële rechtvaardigheid, dit wil
zeggen rechtvaardigheid bij de toekenning van (inhoudelijke) rechten, bijvoorbeeld bij het
recht op wonen (recht op vrije keuze, recht op woningkwaliteit, recht op woonzekerheid)
en procedurele of formele rechtvaardigheid (zijn de procedures wel nageleefd die
afgesproken zijn in de samenleving en zijn die correct en behoorlijk?). Investeren in
de kwaliteit van procedures leidt tot een groter gevoel van “procedurele of formele
rechtvaardigheid ” (Lind & Tyler, 1988). Maar daar mag het niet bij blijven. Wanneer er
enkel goede procedures zijn, maar geen rechten die men kan afdwingen, hebben deze
procedures weinig zin of geen zin
Kwaliteitsbewaking en verbetering van wetgeving.
Een ‘evergreen’ is zeker de kwaliteitsbewaking bij wetgeving door middel van ex ante-
en ex post-evaluatie, consultatie van stakeholders, aandacht voor handhaaf baarheid en
uitvoerbaarheid van regelgeving, aandacht voor communicatie (en communicatieve
wetgeving) en allerhande systemen van wetgevingsevaluatie en monitoring. Ja, zelfs
van experimentele wetgeving (Bernard, 2006; Popelier, 2010). Betere, afdwingbare,
uitvoerbare, handhaaf bare regels zullen, eerder dan regels die dat niet zijn, beantwoor-
den aan het rechtvaardigheidsideaal.
Tot slot: naar een recht van de mensen via de mensen van het recht.
Kan men in een snel evoluerende samenleving rekenen op een voorspelbaar recht?
Daarbij zal een optimale combinatie van het rechtersrecht (rol van de rechter) en het
wettenrecht (rol van de wetgever) cruciaal zijn. Wetgeving wil rechtszekerheid bieden,
maar deze mag niet zo verstikkend werken dat geen enkel maatwerk meer mogelijk is.
35Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Daarom moet er ook een zekere flexibiliteit zijn, alsook kan er worden gewerkt met
‘open’ begrippen die een pragmatische en casusgebonden invulling moeten krijgen.
Is een ‘eenvoudig’ recht mogelijk in een complexe samenleving? Het recht zou
wereldvreemd zijn, mocht het eenvoudig zijn. Dit is echter geen vrijgeleide voor een
ontoegankelijk recht. Veel hangt af van de ‘vertaling’ van dat recht naar de gebruikers toe.
Daarbij kan een zekere digitalisering helpen (zie evoluties in Nederland en Angelsaksische
landen), maar daarbij mag dan weer de digitale kloof niet uit het oog worden verloren.
Het recht mag dus een zekere mate van complexiteit hebben om iedereen ‘recht
te doen’ en om het algemeen en particulier belang met mekaar te verzoeken. Maar
waar geen concessies mogen worden gedaan is de toegankelijkheid van het recht en het
rechtssysteem. Om hieraan te verhelpen is reeds vaak vermeld dat vijf voorwaarden
zouden moeten vervuld zijn om de toegankelijkheid van recht en rechtshulp te realiseren,
de zogenaamde 5 B’s: beschikbaarheid, bruikbaarheid, betaalbaarheid, begrijpbaarheid
en bereikbaarheid (Hubeau en Parmentier, 1991). Later zijn in het kader van de verdere
verfijning van deze begrippen nog twee B’s aan toegevoegd, met name bekendheid
en betrokkenheid. Op die manier komt men tot een zogenaamde “maatschappelijk
verantwoorde rechtshulpverlening” (Gibens en Hubeau, 2013). Een verder debat over het
streven van een intensere band tussen recht en rechtvaardigheid, die wij vooral vertalen
in termen van meer effectiviteit, is sowieso aangewezen. Dit debat over grondrechten is
ruimer dan een louter juridisch debat (Raes & Coene).
“Chaque génération, sans doute, est vouée à refaire le monde”, verklaart Albert
Camus in zijn befaamde Discours de Suède, wanneer hij in 1957 de Nobelprijs voor de
literatuur in ontvangst neemt. Hij onderstreept hierbij de verantwoordelijkheid van
kunstenaars en van een hele generatie. Elke generatie moet – vooral vanuit het feit dat
ze nieuw is – zich verwonderen over onrechtvaardigheden en voor verandering zorgen.
Maar de eerlijkheid gebiedt ons dit citaat even te situeren. De tekst luidt verder: “La mienne
sait pourtant qu’elle ne le refera pas. Mais sa tâche est peut-être plus grande. Elle consiste à
empêcher que le monde ne se défasse”.
[Bernard Hubeau is gewoon hoogleraar rechtssociologie aan de faculteit Rechten van de
Universiteit Antwerpen. Hij is onder meer voormalig ombudsman van de Stad Antwerpen
en de Vlaamse overheid.]
36 Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Literatuurlijst:
Adams, R., Dominelli, L. & Payne, M. (2009), Critical Practice in Social Work, New
York, Palgrave/Macmillan.
Aiken, J. & Wizner, S. (2003), ‘Law as Social Work’, Journal of Law and Policy, 11, 63-
82.
Bernard, N. (ed.) (2011), Expulsion de logement/Uithuiszettingen, Brussel, La Charte/
Die Keure.
Bernard, N. (2006), Repenser le droit au logement en fonction des plus démunis,
Brussel, Larcier.
Bernard, N. & Hubeau, B. (2010), ‘De armoede en de sociaal-economische grondrechten
: over de effectiviteit van het recht op behoorlijke huisvesting’, in Dierckx, D., Van Herck,
N. & Vranken, J. (ed.), Leuven/Den Haag, Acco, 199-210.
Bernard, N. & Hubeau, B. (2013), Recht op wonen: naar een resultaatsverbintenis?
Droit au logement: vers une obligation de résultat?, Brugge/Brussel, Die Keure/La
Charte, 2013.
Bernard, N., Dawance, T. & Goossens, L. (2010), Les commissions paritaires locatives :
chronique et enseignements d’une expérience-pilote fondatrice, Brussel, Bruylant.
Blankenburg, E. (1995), Mobilisierung des Rechts, Berlijn, Springer.
Billiet, C., Deben, L. & Van Aeken, K. (2008), ‘De herziening van de voorstelling van de
nalevingsfactoren uit de tafel van Elf ’, in Popelier, P. (ed.), Heldere handhaving. Naar
een sterker handhavingsbeleid door betere regelgeving en reglementering, Brussel,
Politeia, 145-211.
Bouverne-De Bie, M. en van Ewijk, H., Sociaal werk in Vlaanderen en Nederland: een
begrippenkader, Mechelen, Kluwer, 2008.
Clark, C. (2009), ‘Identity, Individual Rights and Social Justice’, in Adams, R.,
Dominelli, L. & Payne, M., Critical Practice in Social Work, New York, Palgrave/
Macmillan, 31-42
Driesen, C., Franssen, G., Gibens, S. & Van Houtte, J. (2006), Naar een meer
performante rechtshulp, Gent, Larcier.
37Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Evers, F. (2009), ”Het hoofd en het hart van de rechter”, in F. Evers en P. Lefranc (ed.),
Kiezen tussen recht en rechtvaardigheid, Brugge, Die Keure, 2009.
Felstiner, W., Abel, R. & Sarat, A. (1980), ‘The Emergence and Transformation of
Disputes: Naming, Blaming and Claiming’, Law and Society, 15, 631-654.
Galanter, M. (1974), ‘Why the “Haves”Come Out Ahead: Speculations on the Limits
of Legal Change’, Law and Society Review, 9(1), 95-160.
Galowitz,P. (1999), ‘Collaboration between Lawyers and Social Workers: Re-
examining the Nature and the Potential of the Relationship’, Fordham Law Review 67,
2.23-2.154.
Gibens, S. (2013), ‘Recht in het sociaal werk. Hoe sociaal werk tot zijn recht kan
komen’, Alert 2013/1, 29-36
Gibens, S. & Hubeau, B. (2013), ‘Naar een maatschappelijk verantwoorde
rechtshulpverlening: juridische bijstand in België aan een grondige herziening toe?’,
Panopticon, 3, 162-181.
Goldewijk, B.K., Baspiniero, A.C. & Carbonari, P.C. (2002) (ed.), Dignity and Human
Rights. The Implementation of Economic, Social and Cultural Rights, Antwerp/
Oxford/New York, Intersentia.
Griffiths, J. (1986), De sociale werking van het recht, Nijmegen, Ars Aequi.
Hertogh, M. en Weyers, H. (2012), Het recht van onderop. Antwoorden uit de
rechtssociologie, Nijmegen, Ars Aequi.
Hubeau, B. (2007), “’Le premier homme’. Over de vier gezichten van armoede en
sociale uitsluiting in het ombudswerk met Albert Camus als ervaringsdeskundige ”, in
K. Lemmens en F. Jongen (ed.), Recht & Literatuur, Louivain-La-Neuve/Die Keure,
Anthemis/Die Keure, 31-52.
Hubeau, B. (2009) ‘Op welk welzijnswerk hebben burgers recht? Tien megatrends
in de (juridische invulling van) het welzijnswerk en hun gevolgen voor
welzijnsgebruikers’, in Naar het middelpunt van de marge, Leuven, Acco, 93-104.
Hubeau, B. (2013), ‘Recht op wonen als resultaatsverbintenis. Over de effectiviteit van
sociale grondrechten’, Alert 2013/3, 21-26.
38 Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Hubeau, B., Goorden, J. & Mertens, J. (ed.) (2012), Recht op recht. Sociale rechtshulp en
sociaaljuridische dienstverlening in Vlaanderen, Mechelen, Kluwer.
Hubeau, B. & Gibens, S. (2013b), ‘Socially Responsible Legal Aid: Time for a Thorough
Rethink?’, International Journal of Legal Profession, 1-20.
Hubeau, B. & Van de Wiel, A. (2013c), ‘Recht op wonen als resultaatsverbintenis.
Over de effectiviteit van sociale grondrechten’, Tijdschrift voor Mensenrechten afl. 3,
11-14.
Hubeau, B. & Parmentier, S. (1991), ‘Preadvies rechtshulp’, in Aanbevelingen voor het
Armoedebestrijdingsbeleid, Brussel, Staatssecretariaat Maatschappelijke Emancipatie.
Huyse, L., ‘Deregulering als maatschappijhervorming: een rechtssociologische
probleemstelling’, Rechtskundig Weekblad 1986-87, 2.673-2.692.
Janssens, P. (2011), Voor wat hoort wat. Naar een nieuw sociaal contract, Antwerpen,
De Bezige Bij.
Kinneging, A. (2005), Geografie van goed en kwaad. Filosofische essays, Utrecht,
Spectrum.
Kymlicka, W. (1990), Les théories de la justice: une introduction, Parijs, La Découverte/
Poche.
Lancksweerdt, E. (2014), Menselijke kracht in het recht. Een ontwikkelingsgerichte visie
op het recht en de rechtspraktijk, Gent, Larcier.
Lind, E.A. & Tyler, T.R. (1988), The Social Psychology of Procedural Justice, New
York/London, Plenum Press.
Lipsky, M. (1980), Street-Level Bureaucracy. Dilemmas of the Individual in Public
Services, New York, Russell Sage Foundation.
Maes, G. (2003), De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen/
Cambridge, Intersentia.
Popelier, P. (2010), Heldere handhaving. Naar een sterker handhavingsbeleid door betere
regelgeving en reglementering, Antwerpen, Sigma.
39Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Raes, K. (1999), Het recht van de samenleving, Brussel, VUBPress.
Raes, K. & Coene, G., ‘Sociale grondrechten als voorwaarden voor een gelijke
handelingsvrijheid’, X., Welzijnsgids, Mechelen, Kluwer, losbl.
Room, G., e.a. (1990), New Poverty in the European Community, Londen, Macmillan.
Room, G., e.a. (1991), National Policies to Combat Exclusion, European Community
Observatory, Brussel.
Rimanque, K. (1995), ‘Algemene situering van de grondrechten in de Belgische
rechtsorde’, in B. Hubeau & R. de Lange (ed.), Het grondrecht op wonen. De
grondwettelijke erkenning van het recht op huisvesting in Nederland en België,
Antwerpen, Maklu, 37-48.
Sandel, M.J. (2009), Justice. What’s the right thing to do?, New York, Farar, Straus &
Giroux.
Schuyt, K., Groenendijk, K. & Sloot, B. (1976), De weg naar het recht. Een
rechtssociologisch onderzoek naar de samenhangen tussen maatschappelijke
ongelijkheid en juridische hulpverlening, Deventer, Kluwer.
Schwitters, R.J.S. (2000), Recht en Samenleving in verandering, Heerlen, Open School.
Tholomé, L. (2007), ‘Le droit au logement opposable : gadget ou véritable protection
sociale ?’, Echos du Logement, afl. 2, 17-24.
Van Aeken, K. (2010), ‘Een rechtssociologische analyse van de juridisering van de
samenleving’, in Meesters over meester ? Een probleemverkenning over juridisering en
onderwijs, Leuven/Den Haag, Acco, 13-29.
Vandenhole, W. (2010), ‘Twee decennia Kinderrechtenverdrag: hoe moet het nu
verder met de kinderrechten?’, X., Welzijngids, Mechelen, Kluwer, losbl.
Vandenhole, W. (2006), ‘Over het grondrecht op toereikende energie: over wat het is en
zou kunnen zijn’, in B. Hubeau & P. Jadoul (ed.), Naar een grondrecht op energie/Vers un
droiut fondamental à l’énergie, Brussel, Die Keure, 11-36.
Van Mourik, M. (2008), Recht, rechtvaardigheid en ethiek, in het bijzonder in de
notariële praktijk, Deventer, Kluwer.
40 Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht
Verschraegen,G., De taal van de mensenrechten. Macht en onmacht van een
rechtenbenadering in het sociaal werk, in Brodala, J., Cuyvers, G., Devillé A. en Van
Den Eeckhaut (ed.), Met een dubbele lus. Prikkelend nadenken over sociaal werk,
Antwerpen/Apeldoorn, Garant, 2009, 165-178.
Vlaamse Woonraad (2013), Naar een versterkt recht op wonen? Aanbevelingen van de
Vlaamse Woonraad, met pleidooi voor een Vlaamse woonrechtcommissaris.
Vlemminx, F. (1994), Het profiel van sociale grondrechten, Zwolle, Tjeenk Willink.
Westerveld, M. (2014), ‘Every Little Helps? Approaches to Multiple Claimants as Part of
the Legal Aid Dilemma’, in Hubeau, B. & Terlouw, A. (ed.), Legal Aid in the Lowlands,
Antwerpen/Cambridge, Intersentia.
41Recht & rechtvaardigheid: naar een recht van de mensen door de mensen van het recht