Jef Elsenjefelsen.magix.net/public/index_htm_files/Een halve eeuw... · 2013. 12. 9. · Jef Elsen...

15
1 EEN HALVE EEUW OP DE BRES VOOR CULTURELE INFRASTRUCTUUR Jef Elsen ZO BEGON HET De cultuur- en gemeenschapscentra vierden op 16/05/2013 hun meer dan 40 j. werking. Deze lustrumviering roept bij mij herinneringen op aan de viering van het 20-jarig bestaan van de Studiegroep voor Cultuurbevordering van de K.U. Leuven tijdens een colloquium op 17/03/1984. Als toenmalig algemeen voorzitter van de Federatie van Vlaamse erkende Culturele Centra (FeVeCC), mocht ik er het woord voeren na de échte pioniers van de culturele centra in Vlaanderen, de gewezen ministers Renaat Van Elslande en Frans Van Mechelen. Geïnteresseerden in de beginperiode van de culturele centra, verwijs ik graag naar het ruime naslagwerk (408 p.) dat in 1984 werd uitgegeven door het Sociologisch Onderzoeksinstituut van de K.U. Leuven, “ Culturele Centra in Vlaanderen. Evaluatie en Toekomst”, red.: Urbain Claeys, Jef Elsen, Danny Nayaert en Frans Van Mechelen, Leuven, 1984, D/1984/1192/3. Dit naslagwerk bevat ook bijdragen van volgende bekende namen uit de beginperiode van de culturele centra: Eric Antonis, Piet Jaspaert, Jef Gunst, Wilfried Vanderpooten en Wim Vanseveren. Het idee “cultureel centrum” is méér dan 40 j. oud en werd bijna 50 j. geleden “bevrucht”. Ik hoop dat ooit iemand de moed en de tijd vindt om deze halve eeuw volledig in beeld te brengen. Als “bevoorrechte getuige” van deze geschiedenis, voorzie ik het verhaal van de voorbije 50 j. graag van wat persoonlijke anekdotes. Vanuit mijn ervaring, slaan deze anekdotes vooral op de bouw, de planning en het beheer van culturele centra. Renaat Van Elslande, minister-staatssecretaris voor culturele zaken, gaf in 1963 opdracht aan de Studiegroep voor Cultuurbevordering van de K.U. Leuven om een onderzoek te verrichten over de situatie van de culturele infrastructuur in Vlaanderen. Uit dit onderzoek, dat onder leiding stond van de latere minister, prof. dr. Frans Van Mechelen, en uit een viertal groots opgezette colloquia in de periode 1964-1965, kwam een grote nood tot uiting aan voldoende en degelijk uitgeruste culturele accommodaties. Binnen deze context werd het concept “cultureel centrum” geboren. Van in het begin werd gedacht aan de uitbouw van zowel grote als kleine culturele centra. In het Syntheserapport (nr. 7, p. 36-37) stelde de Studiegroep voor Cultuurbevordering in 1966: “… Een drievoudige indeling is na te streven: - een 5-tal regionale culturele centra, die in functie zullen staan van een ganse streek; - een 120-tal stedelijke culturele centra, wiens invloed zich zal beperken tot de betrokken stad; - een 280-tal gemeentelijke culturele centra, dorpshuizen en wijkcentra die afgestemd zijn op de behoeften van kleinere gemeenschappen. …”. Later werd daar nog een Topcentrum voor de Nederlandse Cultuur in het Brusselse aan toegevoegd (de studieopdracht van de Studiegroep voor Cultuurbevordering had geen betrekking op Brussel). In totaal werden aldus 406 culturele centra voorzien, waarvan er 102 met grote prioriteit dienden uitgebouwd (Syntheserapport, 1966, p. 51-74).

Transcript of Jef Elsenjefelsen.magix.net/public/index_htm_files/Een halve eeuw... · 2013. 12. 9. · Jef Elsen...

  • 1

    EEN HALVE EEUW OP DE BRES VOORCULTURELE INFRASTRUCTUUR

    Jef ElsenZO BEGON HET …

    De cultuur- en gemeenschapscentra vierden op 16/05/2013 hun meer dan 40 j. werking. Dezelustrumviering roept bij mij herinneringen op aan de viering van het 20-jarig bestaan van deStudiegroep voor Cultuurbevordering van de K.U. Leuven tijdens een colloquium op 17/03/1984.Als toenmalig algemeen voorzitter van de Federatie van Vlaamse erkende Culturele Centra (FeVeCC),mocht ik er het woord voeren na de échte pioniers van de culturele centra in Vlaanderen, de gewezenministers Renaat Van Elslande en Frans Van Mechelen.

    Geïnteresseerden in de beginperiode van de culturele centra, verwijs ik graag naarhet ruime naslagwerk (408 p.) dat in 1984 werd uitgegeven door het SociologischOnderzoeksinstituut van de K.U. Leuven, “Culturele Centra in Vlaanderen. Evaluatieen Toekomst”, red.: Urbain Claeys, Jef Elsen, Danny Nayaert en Frans Van Mechelen,Leuven, 1984, D/1984/1192/3. Dit naslagwerk bevat ook bijdragen van volgendebekende namen uit de beginperiode van de culturele centra: Eric Antonis, PietJaspaert, Jef Gunst, Wilfried Vanderpooten en Wim Vanseveren.

    Het idee “cultureel centrum” is méér dan 40 j. oud en werd bijna 50 j. geleden “bevrucht”. Ik hoopdat ooit iemand de moed en de tijd vindt om deze halve eeuw volledig in beeld te brengen. Als“bevoorrechte getuige” van deze geschiedenis, voorzie ik het verhaal van de voorbije 50 j. graag vanwat persoonlijke anekdotes. Vanuit mijn ervaring, slaan deze anekdotes vooral op de bouw, deplanning en het beheer van culturele centra.

    Renaat Van Elslande, minister-staatssecretaris voor culturele zaken, gaf in 1963 opdracht aan deStudiegroep voor Cultuurbevordering van de K.U. Leuven om een onderzoek te verrichten over desituatie van de culturele infrastructuur in Vlaanderen. Uit dit onderzoek, dat onder leiding stond vande latere minister, prof. dr. Frans Van Mechelen, en uit een viertal groots opgezette colloquia in deperiode 1964-1965, kwam een grote nood tot uiting aan voldoende en degelijk uitgeruste cultureleaccommodaties. Binnen deze context werd het concept “cultureel centrum” geboren.

    Van in het begin werd gedacht aan de uitbouw van zowel grote als kleine culturele centra. In hetSyntheserapport (nr. 7, p. 36-37) stelde de Studiegroep voor Cultuurbevordering in 1966:“… Een drievoudige indeling is na te streven:

    - een 5-tal regionale culturele centra, die in functie zullen staan van een ganse streek;- een 120-tal stedelijke culturele centra, wiens invloed zich zal beperken tot de betrokken

    stad;- een 280-tal gemeentelijke culturele centra, dorpshuizen en wijkcentra die afgestemd zijn op

    de behoeften van kleinere gemeenschappen. …”.Later werd daar nog een Topcentrum voor de Nederlandse Cultuur in het Brusselse aan toegevoegd(de studieopdracht van de Studiegroep voor Cultuurbevordering had geen betrekking op Brussel). Intotaal werden aldus 406 culturele centra voorzien, waarvan er 102 met grote prioriteit diendenuitgebouwd (Syntheserapport, 1966, p. 51-74).

  • 2

    ZO BEGON HET VOOR MIJ …

    Van thuis uit was ik vertrouwd met de bouwsector: mijn vader was in bijberoep aannemer vanpleisterwerken. Zelf was ik “expert” in het egaliseren van pleisterwerk. Dat kwam goed van pas bij hetzelf opknappen van onze jeugdlokalen.

    Maar toch koos ik voor een opleiding in de menswetenschappelijke richting. Alsstudent in de sociologie, kreeg ik les van o.a. prof. dr. Frans Van Mechelen. Alsseminarieopdracht dienden we een inventaris op te stellen van de aanwezigeculturele accommodaties in onze woongemeente. En zo raakte ik op jongeleeftijd vertrouwd met het gedachtengoed van de Studiegroep voor Cultuur-bevordering … en werd ik op een magische wijze aangetrokken door datfantastisch, toekomstgericht en pluralistisch idee “cultureel centrum”.

    SUCCESFACTOREN

    Op het colloquium in 1984 (Sociologisch Onderzoeksinstituut KUL, op. cit., p. 14-17) schreef Frans VanMechelen het succes van de jonge sector culturele centra toe aan volgende factoren:

    - een duidelijke visie: het cultureel centrum moet een ontmoetingsplaats worden voor dediverse sociale en economische geledingen, de diverse ideologische overtuigingen en dediverse leeftijden. De verschillende uitingen van cultureel werk moeten er vruchtbaar metelkaar in contact staan: niet alleen de kunsten, filosofie en wetenschap, maar ook decreativiteit in het gewone dagelijkse leven;

    - wetenschappelijk onderzoek: de reeks studies van de Studiegroep voor Cultuurbevordering,de planningsstudies van de provincies en de plaatselijke behoeftestudies per bouwproject;

    - de inzet van cultuurfunctionarissen (vrijgestelden): zij wekken de bakstenen tot leven, zorgendat mensen over de vloer komen en treden op als katalysator.

    De geschiedenis overschouwend, durf ik daar nog een succesfactor aantoevoegen: het gemeenschappelijk beheer door vertegenwoordigers van deinrichtende overheid en van het cultureel werk (zie: verder).

    EEN BELEID VOOR DE CULTURELE CENTRA

    In de wetgeving werd het woord “cultureel centrum” voor het eerst gebruikt in het “KoninklijkBesluit van 13/05/1965 betreffende de staatstussenkomst tot 60 % voor de bouw, vergrotings-werken en transformaties van gemeentelijke en provinciale culturele centra, bibliotheken enmusea”. De eerste subsidiebedragen waren bestemd voor o.a. het Provinciaal Vormingscentrum“Dommelhof” te Neerpelt en voor een “waterdichte betonnen kuip” (sic !) voor het CultureelCentrum van Aalst. De bouw van dit laatste centrum liep echter vertraging op, zodat de opening paskon plaats vinden in 1988.

    Belangrijk is ook het Koninklijk Besluit van 18/05/1966 houdende de oprichting van een Commissievan Advies inzake Nederlandstalige Culturele Centra. Deze Commissie kreeg de opdracht om debevoegde minister te adviseren over de planologie en de financiering van de culturele infrastructuuren een inhoudelijk en technisch advies te formuleren per bouwdossier. De Commissie droeg de idee“cultureel centrum” uit tot in de kleinste uithoeken van Vlaanderen en trad begeleidend op bij devoorbereiding en het ontwerp van plaatselijke bouwprojecten. Spijtig genoeg, is deze Commissie eronvoldoende in geslaagd om de uitbouw van de culturele centra planmatig te laten verlopen. (Zie:o.a. Jef Elsen, “Het Planningsaspect” in: “Culturele Centra in Vlaanderen. Evaluatie en Toekomst”, op.cit., p. 18-38 en p. 188-241).

  • 3

    Een omzendbrief van 21/08/1967 voerde de verplichting in een plaatselijkestudie te verrichten naar de sociaal-culturele behoeften en noden van debetrokken bevolking. Het werd een periode van dikke, wetenschappelijkestudies, die uitpuilden van cijfers en statistieken en uitblonken door durewoorden en hoogdravende interpretaties. “… Minister Van Mechelen poogtslechts werk te verschaffen aan zijn afgestudeerde studenten. …”, luidde debittere commentaar van gemeente-vaderen die 100.000 BEF of meer moestenneertellen voor dergelijke studies. Tijden veranderen snel. Vandaag zou dergelijkbeleid de positieve label “alternatief tewerkstellingsbeleid” meekrijgen.

    Fundamenteler was echter de kritiek dat de studies te veel van achter het bureau vorm kregen, teweinig gebruik maakten van de methode van de participerende observatie en ingegeven warenvanuit opportuniteitsredenen. “… Nadat de beslissing tot de oprichting van een cultureel centrum alvastligt en de architect zijn tekenmateriaal heeft opgeborgen, wordt de socioloog er meestal pasbijgehaald om over het ontworpen beton het nodige sociologische sausje te gieten. Want dat is nueenmaal een voorwaarde om de nationale (en eventueel de provinciale) toelagen los te peuteren …”.(Jef Elsen, Studiedag “Culturele Infrastructuur in Limburg”, Neerpelt, 1972, p. 25).

    Later, als cultuuradviseur van de LISO en als lid van de Commissie van Advies inzake NederlandstaligeCulturele Centra, zou ik pogingen ondernemen om deze negatieve beeldvorming over vakgenoten inpositieve zin om te buigen (zie o.a. Commissie van Advies inzake Nederlandstalige Culturele Centra,Werkgroep Verantwoordingsnota, Red. Jef Elsen, “Inhoud Verantwoordingsnota of Sociaal-cultureleNota”, Brussel, 1981, 21 p.).

    Het decreet van 16/07/1973 voerde een indeling in van de culturele centra in 4 categorieën, diekonden beroep doen op een weddetoelage voor resp. 3, 2, 1 en een halftijdse cultuurfunctionaris.Voor het bestaan van dit decreet, werden de wedden van de eerste cultuurfunctionarissenbetoelaagd via de post “Culturele Manifestaties”.

    GEMEENSCHAPPELIJK BEHEER

    In het verleden stonden de overheid en het privaat initiatief dikwijls met getrokken zwaardentegenover elkaar. De overheid werd door het privaat initiatief bijna uitsluitend beschouwd als degrote “melkkoe” die door ieder om beurt en uitsluitend voor het eigen voordeel werd leeggemolken.De overheid van haar kant aanzag het privaat initiatief ook dikwijls als een koe, maar dan als een“heilige koe”, die men rustig overal in de weg moest laten lopen … en zelfs afval moest laten stortenop de openbare weg, zonder ze te mogen wegjagen. (Jef Elsen, Art. “Beschouwingen bij hetprovinciaal cultuurbeleid en mogelijkheden voor de toekomst”, in: “Verslag over het congres 1972van het Davidsfonds”, Leuven, 1972, p. 61-62).

    De Algemene Raad der Apostolaatswerken (ARAW) had in 1963 nochtans al een opening gemaaktvoor overheidsinitiatief: “… In zover het betreft het oprichten van louter materiële installaties voorhet vrijetijdsgebruik en wel installaties die grote investeringen vergen, kan deze oprichting aan deopenbare machten worden overgelaten, mits een volwaardig gebruikspluralisme ten dienste vanelkeen, ook van het privaat initiatief. …”. (J. Van Echelpoel, e.a., “Jeugdwerk in perspectief”,Antwerpen, 1969, p. 178).

    De beheersvormen voor de culturele centra werden bedacht tijdens dezelfde periode dat deCultuurpactwet werd voorbereid. Zowel het decreet betreffende de culturele centra als deCultuurpactwet dragen overigens dezelfde datum: 16/07/1973.

  • 4

    Voor de erkende culturele centra werden 2 mogelijke beheersvormen voorzien, die beide zijngebaseerd op de formule B (gemeenschappelijk beheer) van het Cultuurpact:

    B1. hetzij de inrichtende overheid, bijgestaan door een Raad van Bestuur die samengesteld isvoor de ene helft uit vertegenwoordigers van de inrichtende overheid, volgens het evenredigstelsel, en voor de andere helft uit afgevaardigden van door de Minister van NederlandseCultuur erkende raden (…).De Raad van Bestuur is, binnen de perken door de begroting gesteld en na goedkeuring vanelke uitgave door de inrichtende overheid, bevoegd voor de programmatie en de cultureleinhoud van de eigen activiteiten van het cultureel centrum. (Artikel 4, & 1, 3°, a).

    Begin de jaren 90 werd een tussenformule bedacht door aan de Raad van Bestuur rechtspersoon-lijkheid te geven in de vorm van een Programma-vzw (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,Dienst Cultuurspreiding en Culturele Centra, Brochure “Beheer Culturele Centra”, red. Jef Elsen,Brussel, 1993, 104 p., ISBN 90-403-0021-6).

    B2. Hetzij een vereniging zonder winstoogmerk, waaraan door de inrichtende overheid hetbeheer over het cultureel centrum bij overeenkomst wordt toevertrouwd. In dit geval moetende statuten van de vzw bepalen, dat zij, in elk van de statutaire organen, bestaat voor de helftuit leden aanvaard door de inrichtende overheid volgens het evenredig stelsel en voor deandere helft uit leden van door de Minister van Nederlandse Cultuur erkende raden (…).(Artikel 4, & 1, 3°, b).

    De beheersorganen of de directie van het cultureelcentrum hebben geen recht van tussenkomst in deprogrammering en de culturele inhoud van de activiteitendie er plaatshebben op initiatief van de groeperingen-gebruikers, welke beheersvorm ook verkozen wordt. Omideologische of filosofische redenen kan aan geen enkelegroepering, voor culturele doeleinden, het gebruik van hetcultureel centrum ontzegd worden. (Artikel 4, & 2).

    Wie de parlementaire verslagen over de voorbereiding vandeze beheersvormen nog eens nakijkt, kan niet anders danvaststellen dat het een zeer doordacht en een ergmoeizaam bereikt compromis betreft. De startendeculturele centra hadden er echter een goed houvast aan.Mede door dit “gemeenschappelijk beheer” werden deculturele centra gedragen door meerderheid én oppositiebij de overheid en door de diverse gebruikers.

    In 1990 werden 37 (of 52,1 %) van de 71 op dat moment erkende culturele centra beheerd met eenvzw en 34 (of 47,9 %) met een Raad van Bestuur.

    Zeer zeker, waren deze beheersvormen voor verbeteringen vatbaar. Er was vooral kritiek op het feitdat de te vertegenwoordigen adviesraden, moesten worden erkend door de bevoegde minister.Hoger verwees ik al naar de Programma-vzw als verbetering. Samen met de FeVeCC, ontwikkeldenwe modelstatuten voor het beheer van culturele centra (FeVeCC, Werkboek “Beheer van CultureleCentra”, 1986, derde druk, 136 p.) en ook gaf ik de naam van mijn toenmalige werkgever aan het zgn.“LISO-stelsel” om de strekkingen beter vertegenwoordigd te krijgen.

  • 5

    Latere wetteksten hebben de juridische beheerformules verruimd (bv. budgethouderschap, IVA,AGB, EVA-vzw, …). De gemeenten kregen meer autonomie in het kiezen van een beheersvorm. Maarde nieuwe regels van het Gemeentedecreet (herziening 29/06/2012) maakten het er zeker nieteenvoudiger op. Samen met de sector culturele centra, blijf ik spijtig vinden dat in het decreet van13/07/2001 enkel nog wordt verwezen naar de 3 mogelijke beheersvormen van het Cultuurpact enniet meer langer naar de 2 mogelijke beheerformules voorzien in het decreet van 16/07/1973(gemeenschappelijk beheer). Bij de voorbereiding van het decreet van 24/07/1991 had de FeVeCChet loslaten van het gemeenschappelijk beheer (overheid + cultureel werk) nog kunnen voorkomen.

    De praktijk van vandaag is helaas dat – onder invloed van de nieuwe, “mogelijke” beheerformules –steeds meer gemeenten overschakelen naar een vorm van overheidsbeheer.Voor de discussies van de laatste jaren en de thans geldende regels i.v.m. het beheer van culturelecentra, verwijs ik graag naar de studiedagen en publicaties van VVC, VVSG en LOCUS.

    DE EERSTE REALISATIES

    In 1967 hielp ik mijn toenmalige “kotbaas” in Leuven, Jef Jans,verhuizen naar Neerpelt. Hij werd er de eerste directeur vanhet “Provinciaal Vormingscentrum voor Sociaal-cultureelVormingswerk - Dommelhof”. Op 25/11/1967 vond hier eeneerste schouwburgvoorstelling plaats en in 1968 werd hetvormingscentrum geopend. Jef Jans zou op 13/12/1972 teNeerpelt gastheer zijn voor de eerste samenkomst van deeerste directeurs van culturele centra en op 5/2/1975 ook de

    eerste voorzitter worden van de vzw “Vereniging van Nederlandse Culturele Centra in België”. Dezevzw trad op als koepelorganisatie en als belangenbehartiger van de sector culturele centra. Op5/10/1983 werd de naam van deze vzw (onder mijn voorzitterschap) “vervlaamst” tot “Federatie vanVlaamse erkende Culturele Centra – FeVeCC”.

    Op 9/09/1970 werd in Dilsen het eerste gemeentelijk cultureelcentrum geopend, gevolgd op 11/06/1971 door het CultureelCentrum van Maasmechelen (cafetaria en vergaderlokalen).Terwijl het Cultureel Centrum van Maasmechelen in de loopvan de volgende jaren werd uitgebreid met een sportcentrum,openbare bibliotheek en schouwburg, kampte het CultureelCentrum van Dilsen van in het begin met een tekort aan lokalen(een gedeelte van het centrum werd bezet door hetgemeentehuis) en met technische mankementen: optrekkend

    vocht en een lekkend dak. Het Cultureel Centrum van Dilsen was ook het eerste dat in de jarennegentig geen beroep meer wenste te doen op subsidies voor de cultuurfunctionaris (omdat devoordelen van subsidiëring volgens het gemeentebestuur niet opwogen tegen de opgelegdeverplichtingen). Spijtig genoeg, heeft de gemeenteraad van Dilsen-Stokkem onlangs besloten om ditCultureel Centrum af te breken, …

  • 6

    In de aanloop van de gemeenteraadsverkiezingen van 1970,vroeg burgemeester Jef Lemmens mij om kandidaat te zijn voorde meerderheidspartij … met de belofte dat ik directeur zoukunnen worden van het op dat moment in voorbereiding zijndecultureel centrum in mijn geboortedorp Zolder. Een politiekeloopbaan was echter niet aan mij besteed, omdat mijntoenmalige werkgever, de KWB, mij verplichtte om in hetcentrum van de provincie, Hasselt, te komen wonen.

    Toen het Cultureel Centrum van Zolder op 01/12/1973 werd geopend, werd een gemeenteraadslider effectief de eerste directeur (tot hij na evaluatie werd ontslagen in 1975). Als adviserend lid van deRaad van Beheer (tot 1989) van de vzw Cultureel Centrum Zolder, hielp ik de nieuwe directeur, RenéGeladé, benoemen. Dit cultureel centrum is er, ondanks zijn ligging en de gemiste start, in de loopvan de jaren toch in geslaagd een duidelijke bovenlokale functie te ontwikkelen.

    UITOUW IN LIMBURG

    Van 1971 tot 1995 was ik adviseur “Cultuur & Educatie” van de LISO vzw(Limburgse Raad voor Samenlevingsopbouw). Toen ik op 01/03/1971 indienst trad van de LISO, lag daar een handgeschreven opdracht te wachtenvan gouverneur Louis Roppe:

    - meedenken over de bestemming van de landcommanderij AldenBiesen;- een studie maken over de wenselijke spreiding van degewestelijke culturele centra.

    Juist een week later (08/03/1971) brandde het kasteel van Alden Biesenechter uit. Toch werd het domein op 05/07/1971 aangekocht door hetRijk (Vlaamse Gemeenschap) en het Provinciebestuur (omliggendegronden). Ik werd dan van bij de start betrokken bij de herbestemmingen de restauratie van Alden Biesen. Jef Jans werd gedetacheerd alswaarnemend directeur van Alden Biesen en kampeerde er maandenlang– bij gebrek aan een ingerichte bureelruimte – in zijn caravan.

    Als lid van de Bestuurscommissie van Alden Biesen (tot 1995) stond ik invoor het uitschrijven van de regionale opdrachten in de bestemmings-nota van 1980 (Bestuurscommissie Alden Biesen, “Rijkscultureel CentrumLandcommanderij Alden Biesen”, p. 50-62) en voor een goede regionaleinbedding van Alden Biesen. Met de vzw VAArt (VisuAl Art) Limburgbereiden we thans een aantal grootse tentoonstellingsprojecten voor inAlden Biesen (uitvoering in 2014-2016).

    In datzelfde jaar 1971 kocht het Rijk (Vlaamse Gemeenschap) in Sint-Martens-Voeren de vroegeredekenij “Het Veltmanshuis” aan. Al op 21/01/1972 brachten we met de LISO een werkbezoek aan“Het Veltmanshuis” om de accommodatie om te bouwen tot cultureel centrum voor de Voerstreek.Ook met dit centrum heb ik steeds een bijzondere relatie onderhouden. In 1995 werd ik er directeur-cultuurconsulent (zie: verder).

  • 7

    VERSNELDE UITBOUW IN 1972-1973

    In 1972 kocht het Provinciebestuur van Limburg,op advies van de LISO, het vroegere Casino teBeringen-Mijn om uitgebouwd te worden totProvinciaal Vormingscentrum voor Volkscultuur.Jan Vanhamel werd er directeur. Jan had, samenmet de LISO, de verantwoordingsnota opgesteldin voorbereiding van de culturele centra teLeopoldsburg en te Borgloon en was korte tijdstafmedewerker van het Cultureel Centrum vanHasselt. Van 1975 tot 1993 was ik beheerdervan dit provinciaal cultureel centrum envertegenwoordiger van dit centrum in deFeVeCC. In 2006 verkocht het Provinciebestuurdit cultureel centrum aan de Stad Beringen.

    Nog in 1972 vierde het Dommelhof zijn eerste lustrum (5 j.) met de studiedag “Culturele Infrastruc-tuur in Limburg” op 07/10/1972. Op die studiedag schetste ik de sfeer rond de uitbouw van culturelecentra door enkele krantenkoppen te citeren (Verslag Studiedag 07/10/1972, p. 1):

    - “Minister Van Mechelen legde eerste steen van drie culturele centra in Limburg”;- “Eindelijk een cultureel centrum te Sint-Truiden”;- “Cultureel Centrum Voerstreek: waarborg voor de toekomst”;- “Plaats van 3 Lommelse buurthuizen is gekend”;- “Piet Jaspaert, directeur van Cultureel Centrum te Hasselt”, enz.

    Maar dat – ook in Limburg – niet alles zonder slag of stoot verliep, bewijzen volgende krantenkoppen(Verslag Studiedag 07/10/1972, p. 1):

    - “Verenigingen wensen geen cultuurpaleizen, maar degelijke vergaderlokalen”;- “Ook Limburg wil meebeslissen over de bestemming van Alden Biesen”;- “Schrijnende nood aan culturele infrastructuur in Zuid-Limburg”;- “Weer meeruitgave voor Cultureel Centrum te Hasselt”.

    In 1972-1973 ging volgende reeks van culturele centra van start:30/06/1972: Kultuurcentrum De Schakel Waregem28/10/1972: Cultuur- en Ontmoetingscentrum De Warande Turnhout04/11/1972: Cultureel Centrum Hasselt05/05/1973: Cultureel Centrum Strombeek-Bever01/10/1973: Cultureel Centrum Neeroeteren07/10/1973: Ontmoetingscentrum Westrand Dilbeek31/10/1973: Cultureel Centrum Sint-Truiden01/12/1973: Cultureel Centrum Zolder

  • 8

    Van 1972 tot 1995 was ik beheerder van de vzwCultureel Centrum Hasselt. De eerste directeur, PietJaspaert, kwam enkele weken voor de opening van hetcentrum op bezoek bij de LISO. Hij was op zoek naarinformatie over culturele centra en naar adressen omuitnodigingen te kunnen versturen voor de opening.Uiteraard werden wij zelf uitgenodigd op deze opening.In mijn geheugen blijven de stukgeslagen glazen

    toegangsdeuren tijdens de openingsdagen geprent (deze toegangsdeuren waren niet berekend op deenorme toestroom van bezoekers).

    Met Piet bracht de LISO een werkbezoek aan een aantal centrale accommodaties in Nederland en aanhet Ministerie van CRM. Toen een hoge ambtenaar van het Ministerie van CRM in Hasselt optegenbezoek kwam, deed burgemeester Paul Meyers zoals gewoonlijk de rondleiding. In de grotetheaterzaal wees hij met een wijds gebaar de pluchen zetels aan: “Dat zijn de plaatsen voor demensen, die willen zien”. En wijzend naar de zijbalkons: “En dat zijn de plaatsen voor de mensen diegezien willen worden”. Uitgerekend op dat moment ging op het linker zijbalkon een deur open … enverscheen de zoekende directeur van de LISO in beeld (hij was te laat op de afspraak).

    In 1977 verrichtte de LISO een participatieonderzoek in het Cultureel Centrum Hasseltmet in totaal 9.559 deelnemers aan een representatieve selectie van 22theateractiviteiten en bij 269 inrichters van activiteiten. Dit onderzoek leverdeinzichten op over de attractieradius, de samenstelling van het publiek en de wensenvan de gebruikers.

    DE KATAPULTERENDE ACHTERSTAND

    De door de gouverneur gevraagde studie over de wenselijke spreiding van deculturele centra in Limburg, werd door de LISO, samen met de Studiegroep Mensen Ruimte vzw, afgerond in 1973 (Auteurs: Jef Elsen en Jaak Vander Elst).Deze studie handelde echter niet alleen over de wenselijke spreiding van groteculturele centra, maar had ook oog voor de kleinere accommodaties alsdorpshuizen en wijkcentra.

    Ook in andere Vlaamse provincies gebeurden in het begin van de jaren 70 dergelijke studies:- Economische Raad van de Provincie Antwerpen, M. Blondé, “Spreiding van culturele centra in

    de provincie Antwerpen”, Antwerpen, 1970;- SERUG-Research, Studiegroep prof. dr. A.J. Vlerick, A. Buyst, “Sociaal-cultureel structuur-

    beeld, ontwikkelingspatroon en richtplan van de provincie Oost-Vlaanderen”, Gent, 1970-1973 (diverse delen);

    - Dienst voor Toegepast Sociologisch Onderzoek, M. Van Kordelaar, “Rekreatieve voorzienin-gen in het gewest Halle-Vilvoorde-Asse”, Brussel, 1972 (diverse delen);

    - Mens en Ruimte vzw, J. Vander Elst, “Socio-kulturele infrastruktuur in het arrondissementLeuven”, Brussel, 1973;

    - Provinciale Dienst voor Cultuur, G. Gyselen, H. Casier, “Infrastructuur voor cultureel werk inWest-Vlaanderen”, Brugge, 1974.

  • 9

    De studie van Oost-Vlaanderen werd echter nooit openbaar gemaakt. Het provinciebestuur vond datde voorgestelde planning te veel geld zou kosten. En het bisdom was tegen elke vorm van“overheidsinitiatief” in de culturele sector (het bisdom nam deze houding trouwens ook aantegenover de overname van vrije bibliotheken door gemeenten). Dit verklaart meteen de historischeachterstand van Oost-Vlaanderen betreffende de uitbouw van culturele centra en openbarebibliotheken.

    Enkel in de provincie Limburg werd de planningsstudie echt gehanteerd als een beleidsinstrument enbestendig opgevolgd en geactualiseerd. De voor de subsidiëring noodzakelijke behoeftestudieswerden in Limburg niet verricht door “loslopende” sociologen, maar wel onder begeleiding van deLISO. De LISO groeide uit tot steunpunt voor de uitbouw, het beheer en de exploitatie van cultureleaccommodaties (niet alleen van culturele centra, maar ook van openbare bibliotheken, musea,jeugdinfrastructuur en sportvoorzieningen). Theorie en praktijk gingen hand in hand. Er werd nietalleen naarstig studiewerk verricht, maar ook geproefd van de praktijk door deel te nemen aan enkelebeheersorganen van culturele centra en aan de werking van de FeVeCC.

    “… De LISO kreeg een taak toebedeeld in de sociale en socio-culturele sector:het opsporen van de noden en het voorstellen van concrete en adequateoplossingen. Dit kon slechts gebeuren door fundamentele onderzoeken, doorhet verstrekken van voorlichting en adviezen en door coördinatie inzakewelzijnszorg, de territoriale opbouw en het socio-culturele leven. Van de LISOwerd ook verwacht dat zij niet alleen zou instaan voor de coördinatie opinterlokaal niveau, maar tevens een schakelfunctie zou innemen tussen denationale overheidsinstanties enerzijds en de lokale, regionale en provincialebestuursorganen anderzijds. (Gouverneur H. Vandermeulen, “Naar eendecentralisatiebeleid”, Hasselt, 1980, Voorwoord).

    Ook nationaal werd op onze kennis beroep gedaan in meerdere adviesorganen:- 1974-1995: Hoge Raad Volksontwikkeling (algemeen adviesorgaan cultuurbeleid);- 1977-1991: Commissie van Advies inzake Nederlandstalige Culturele Centra (bouwsubsidies

    voor jeugdcentra, culturele centra, openbare bibliotheken, schouwburgen en musea);- 1977-1992: College van Advies voor Nederlandstalige Culturele Centra (erkenning en

    werkingssubsidies culturele centra);- 1992-1995: voorzitter Commissie Culturele Centra voor de Vlaamse Gemeenschap (verving

    het College).

    Als deeltijds docent stond ik mede in voor de opleiding en de bijscholing van cultuurfunctionarissen:- 1975-1981, Hoger Instituut voor Sociale Studies Geel: “Cultuurbeleid” en “Administratie

    Culturele Instellingen”;- 1985-1993: VCVO en FeVeCC: Systematische Opleiding voor Cultuuranimators en Cultuur-

    ambtenaren;- 1991-1997: Sociale Hogeschool Heverlee: “Cultuurbeleid” en “Organisatierecht Cultuur-

    animator”.

    Dit alles bracht Limburg geen windeieren op. Toen in 1991 het Investeringsfonds werd ingevoerd, hadLimburg met 1/8 van de Vlaamse bevolking ongeveer 1/3 van de met subsidies gebouwde culturelecentra en nieuwbouwbibliotheken in Vlaanderen. Van de gemiddeld ongeveer 115 miljoen BEFtoelagen die de Vlaamse Gemeenschap tussen 1965 en 1991 jaarlijks beschikbaar stelde voor debouw van culturele centra, kwam gemiddeld ongeveer 37 miljoen BEF, of bijna één derde, naarLimburg. De sociologen hadden het over “de wet van de katapulterende achterstand”.

  • 10

    “… De achterstand die Limburg midden de jaren ’60 kende inzakebovenlokale voorzieningen, werd in nauwelijks 25 j. omgezet in een warevoorsprong. Deze verbetering is maar mogelijk geweest door deenthousiaste inzet van vele gemeentebesturen, maar werd zeker ookbevorderd door de planmatige en deskundige dossierbegeleiding vanuitprovinciaal niveau door de LISO. …” (Gouverneur H. Vandermeulen, “HetCultuurbeleid in Limburg”, Rede tijdens zitting Provincieraad op01/10/1992).

    DE FeVeCC (Federatie van Vlaamse Erkende Culturele Centra)

    Van 1979 tot 1987 was ik algemeen voorzitter van de FeVeCC en van 1987tot 1993 algemeen secretaris. Mijn opvattingen over het managementvan de culturele centra, heb ik meermaals verwoord binnen en buiten deFeVeCC: “… Er moet worden gestreefd naar een evenwicht tussen koningklant, kunst en kassa (de 3 k’s). Dit betekent dat culturele centra moeteninspelen op de wensen van het publiek, op het vrijetijdsgebeuren. Tochmag er niet te veel op veilig worden gespeeld. Naast de populaireprogrammatie moeten culturele centra ook een voortrekkersrol vervullenen minder verspreide of experimentele kunstvormen een podium geven.

    Het derde aspect, kassa, spreekt voor zich: het geheel moet uiteraard budgettair haalbaar zijn. Maarculturele centra mogen niet uitsluitend als een bedrijf worden gerund. Economische overwegingenzouden het nooit mogen halen op de sociaal-culturele doelstellingen. …”. (“Meer Vlaamse middelenvoor Limburgse Culturele Centra”, Het Belang van Limburg, 30-31/01/1993).

    Ik denk met dankbaarheid terug aan de vele goede momenten in de FeVeCC:- de inzet en de werkkracht van alle secretariaatsmedewerkers en de opeenvolgende

    directeurs: Eric Ottenbourgs, Sylvain Van Labeke, Jef Gunst en Paul Sergier. Bij zijn afscheidgaf Sylvain me zelfs zijn officiersstaf cadeau, een grote onderscheiding vanwege deze ex-kapitein bij het leger;

    - de constructieve medewerking van de Raad van Bestuur, samengesteld uit allemaal sterkepersoonlijkheden;

    - de studiedagen en de brochures “Beheer Culturele Centra”, “Agogisch Werken in CultureleCentra”, “Culturele Centra in Vlaanderen: evaluatie en toekomst”, “Culturele Centra tussenDroom en Daad” en de vele belangrijke artikels in het tijdschrift “Ruimte(n) voor Cultuur”;

    - de eerste circuits opgezet in meerdere culturele centra, o.a. het filmcircuit “Zien en Zijn”, dejeugdvoorstellingen, de Nieuwe Snaar, het project “Kunst en Kunst Maken”, …

    - de opstart van de vzw Kunst in Huis en de vzw SPROCC (Sponsoring en Ontwikkeling CultureleCentra);

    - het ontwerpen van een “Model van Jaarverslag voor Culturele Centra”;- de studiebezoeken en de gezamenlijke studiedagen met de Nederlandse collega’s van de

    “Stichting Ruimte voor Cultuur”;- de actie “Moeten wij Zoo worden”, waarbij het CC Hasselt werd omgetoverd in een ware

    dierentuin, uit protest tegen het beperken van de subsidies van de FeVeCC en de culturelecentra, terwijl de subsidie voor de Zoo van Antwerpen werd verhoogd met 40 miljoen BEF;

    - de Panorama-uitzending “Een Droom van Steen” op 12/04/1984, helemaal gewijd aan deculturele centra;

  • 11

    - de studie i.s.m. de LISO: “Personeel, werk- en sluitingstijden van Culturele Centra”;- de studie i.s.m. de RUG: “Functieanalyse van Culturele Centra”;- de grondige voorbereiding van het nieuwe decreet van 24/07/1991.

    Spijtig genoeg waren er ook enkele minder gelukkige momenten. Een dieptepunt werd ongetwijfeldbereikt door de besparingsmaatregelen midden in het werkjaar 1983 door minister Karel Poma onderhet motto “Meer doen met minder”. Het liquiditeitsprobleem van de FeVeCC werd daardoor zoprangend, dat zelfs de lonen van de secretariaatsmedewerkers niet tijdig konden worden uitbetaald.Toen de FeVeCC daartegen protesteerde, kreeg mijn echtgenote aan de telefoon bij mijn afwezigheidde zwaarste verwijten naar haar hoofd geslingerd over “haar kwaaie man” (sic !) door de arroganteadjunct-kabinetschef.

    HET INVESTERINGSFONDS IN 1991

    Het decreet van 20/03/1991 betreffende het Investeringsfonds schafte debestaande aparte investeringskredieten van de Vlaamse Gemeenschap afvoor o.a. culturele accommodaties en verzamelde de beschikbare middelenin één pot (het Investeringsfonds). Deze pot werd vervolgens herverkaveldover de initiatiefnemende overheden volgens een aantal criteria.

    Als voorzitter van de Vlaamse Raad (voorloper van het Vlaams Parlement), hield Louis Vanvelthoven,tevens burgemeester van Lommel, de behandeling van dit decreet tegen omdat hij eerst nog eenaparte investeringssubsidie wilde voor het Cultureel Centrum van Lommel. Minister Patrick Dewaelbesloot toen om een gedeelte van de al vastgelegde investeringssubsidies voor drie projecten in zijneigen stad Tongeren (nl. openbare bibliotheek, cultureel centrum en Gallo-Romeins Museum) over tehevelen voor het Cultureel Centrum van Lommel. Het ontwerp van het Cultureel Centrum vanLommel werd nooit voor advies voorgelegd aan de Commissie van Advies. Sterker nog: de Commissievan Advies werd helemaal niet betrokken bij de voorbereiding van het Investeringsfonds en …eenvoudigweg opgedoekt.De subsidiebeperking voor Tongeren, had tot gevolg dat het cultureel centrum en de openbarebibliotheek in één complex werden gebouwd. Dit leverde Tongeren later problemen op bij deerkenning van het cultureel centrum: personeelslokalen voor het cultureel centrum en eenpolyvalente vlakke zaal bleken niet te zijn voorzien in het afgeslankt bouwprogramma.

    In het artikel “Een Investerings-stop of een Investerings-top voor de Culturele Sector?” (in: “DeGemeente”, Brussel, VVSG, 1991, nr. 8-9, p. 373-385) somde ik de mogelijke negatieve gevolgen opvan het invoeren van het Investeringsfonds:

    - wegvallen van de deskundige begeleiding bij de bouw van culturele accommodaties (doorhet opdoeken van de Commissie van Advies en de bevoegde Dienst binnen de Administratie);

    - de vrees dat lokale besturen hun beschikbare middelen niet meer of niet voldoende zoudenbesteden aan de uitbouw van culturele accommodaties (wegens andere prioriteiten);

    - de vrees dat het onderhoud en de renovatie van bestaande culturele accommodatiesvertraging zou oplopen (bij gebrek aan middelen);

    - de vrees dat het oprichten van bovenlokale culturele accommodaties financieel niet meerhaalbaar zal zijn;

    - de vrees dat niet langer rekening zal worden gehouden met de bestaande spreiding van deculturele accommodaties en met de werkelijke behoeften aan bijkomende infrastructuur(planning).

  • 12

    Spijtig genoeg werd deze vrees ondertussen punt per punt bewaarheid. Het is bv. een feit datmeerdere culturele centra in de loop van de voorbije decennia slecht werden onderhouden en datdringende moderniserings- en renovatiewerken van bepaalde centra steeds maar weer werdenuitgesteld.

    Hoewel beloofd werd dat er na 2 j. een evaluatie zou gebeuren van het nieuwe systeem, ontbreektook thans nog een grondige studie over de effecten van het invoeren van het Investeringsfonds. Doorde oprichting van het Fonds Culturele Infrastructuur (FoCI) in 1998 werd in zekere mate tegemoetgekomen aan de vraag naar een apart investeringsfonds voor grote, bovenlokale, cultureleaccommodaties.

    HET VLAAMS CULTUREEL CENTRUM VOEREN

    De eerste paarse meerderheid in Limburg maakte in 1994-1995 zonder eenkosten-batenanalyse een einde aan het succesverhaal van de LISO en aande arbeidsovereenkomst van LISO-medewerkers. Officieel omwille vanbesparingen. Maar dit bleek achteraf een drogreden. Want de centen dieniet meer langer naar de LISO als neutraal studiebureau gingen, werdenvoortaan gespendeerd aan het uitbouwen van een politiek kabinet van 3universitaire medewerkers per gedeputeerde en aan subsidies voor politiekestudiebureaus.

    Op zoek naar ander werk, kreeg ik in 1995 van de Vlaamse Gemeenschap de keuzemogelijkheidtussen twee functies die in Limburg toevallig vrij kwamen: adjunct-directeur Alden Biesen ofdirecteur-cultuurconsulent Voeren. Ik koos voor Voeren.

    De toen nog Luikgezinde meerderheid in Voeren weigerde elkeondersteuning aan het Vlaamse verenigingsleven. Met de middelenvan de Vlaamse Gemeenschap en van het Provinciebestuur werd eenalternatieve ondersteuning uitgebouwd. Van 1995 tot 2002coördineerde ik de werking van de culturele centra (Het Veltmanshuisen De Voerpoort), ondersteunde de Culturele Raad, stond in voor hetopstellen van het jeugdwerkbeleidsplan, ontving groepen toeristen

    (het Bezoekerscentrum van de VVV was nog niet actief) en stond aan de wieg van Voeren Sport vzw.Maar – hoe kan het ook anders – ook in Voeren was ik, in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap,verantwoordelijk voor bouwwerken: de renovatie van De Voerpoort, het bouwen van hetBibliotheekfiliaal, het eigenaars-onderhoud van Het Veltmanshuis en het ondersteunen van de bouwvan het Dorpshuis te Teuven. Vooral op dit laatste project ben ik erg fier. Hoewel dit dorpshuisvoorzien is van de laatste energiezuinige snufjes, is het bijna uitsluitend het werk van de velevrijwillige medewerkers.

    In Voeren kreeg ik ruim de mogelijkheid om twee van mijn hobby’s te integreren inmijn job:

    - als DJ Ronin was ik sfeerschepper met muziek bij congressen, evenementen, feesten van organisaties en bals;

    - met videomontages ondersteunde ik verenigingsactiviteiten en ontving ik groepen toeristen.

  • 13

    STAFDIENST INFRASTRUCTUUR VAN HET MINISTERIE CJSM

    In 2002 was de Vlaamse Gemeenschap op zoek naar een opvolger voor dedirecteur van het Fonds Culturele Infrastructuur (FoCI), die op vervroegdpensioen ging. Gelukkig kwam ik in het vizier. En ik bleek te beantwoordenaan het gestelde profiel. Voeren kon ik op dat moment met gerust gemoedverlaten. Sinds mijn komst in Voeren in 1995, was het er opvallend rustiggeworden. Sterker nog: Huub Broers en zijn team waren er in geslaagd omeen Vlaamsgezinde meerderheid te vestigen in de gemeenteraad. En zoverhuisde mijn bureau van de meest landelijke gemeente (Voeren) naarhet meest verstedelijkte gebied (Brussel).

    Het FoCI is verantwoordelijk voor:- het verlenen van investeringssubsidies voor grote stedelijke accommodaties (bv. MAS, Opera

    Antwerpen, Bijloke Gent, Museum M Leuven, … ) en voor zgn. sectorale cultureleaccommodaties, waarbij tot 2011 prioriteit werd verleend aan: kunstencentra, muziekcentraen bovenlokale jeugdinfrastructuur;

    - het optreden als bouwheer voor de eigen accommodaties voorjeugd en cultuur van de Vlaamse Gemeenschap (30-tal):(ver)kopen, (ver)bouwen, (ver)huren, (ver)pachten en renoveren.Grote aankopen en/of bouwwerken: Kasteel Gaasbeek,Beursschouwburg, Hoge Rielen, Vlaams-Nederlands Huis,deSingel, de Brakke Grond, Danscentrum Rosas, KMSKA, …

    - het ten laste nemen van het preventief eigenaarsonderhoud(project met het Centrum Duurzaam Bouwen vzw van Heusden-Zolder) en de onroerende voorheffing voor de eigenaccommodaties van de Vlaamse Gemeenschap;

    - voorbereiden en opvolgen van het infrastructuurbeleid voor cultuur, jeugd en sport van deVlaamse Overheid en het coördineren van de Publiek-Private Samenwerking (PPS) binnen hetbeleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media.

    Met deze laatste opdracht, werd eindelijk vorm gegeven aan mijnstreven naar samenwerking en het samenleggen van de expertiseover infrastructuur in de sectoren jeugd, sport en cultuur. In 2008werd het FoCI samengevoegd met het secretariaat van deSportfacilitator tot de Stafdienst Infrastructuur (STIN) van hetMinisterie van CJSM. De Sportfacilitator ontwikkelt het VlaamsSportinfrastructuurplan, een inhaalproject van 250 miljoen eurovoor lokale sportaccommodaties (kunstgrasvelden, sporthallen,zwembaden en sportcentra), in een PPS-formule en in

    samenwerking met het Kabinet van de bevoegde minister, de Participatie Maatschappij Vlaanderen,het Vlaams Kenniscentrum PPS (Publiek-Private Samenwerking) en het BLOSO. Aldus werd alleszins alvoor de sportsector het taboe doorbroken dat de Vlaamse Gemeenschap, na het invoeren van hetInvesteringsfonds in 1991, geen afzonderlijke investeringstoelagen meer mag verlenen voorplaatselijke accommodaties.

  • 14

    Ook in de jeugd- en culturele sector, werden tijdens de laatste jaren (schuchtere) pogingenondernomen om het taboe van het Investeringsfonds te doorbreken. Door het subsidiereglement van16/03/2001 kon het FoCI al investeringssubsidies verlenen voor jeugdinfrastructuur, ook alsgemeenten of provincies hiervan de initiatiefnemer waren.

    Door de nieuwe prioriteiten in het subsidiebesluit, komen voortaan ook erkende cultuurcentra inaanmerking voor een investeringssubsidie voor het automatiseren van theatertrekken en eventueelvoor de digitalisering van filmvertoners (zie: Besluit van de Vlaamse Regering van 16/11/2012betreffende het verlenen van investeringssubsidies voor culturele infrastructuur met bovenlokaalbelang). De Vlaamse Gemeenschap verleende in 2009 via het FoCI ook een investeringssubsidie van 3miljoen euro (naast een restauratiepremie van 7 miljoen euro) voor het ombouwen van het oudPostgebouw te Oostende tot Cultuurcentrum.

    Ik ben blij mijn steentje te hebben kunnen bijdragen aan ditveranderend beleid inzake culturele accommodaties.Spijtig genoeg, blijf ik voorlopig nutteloos pleiten voor het invoerenvan investeringssubsidies voor renovatiewerken en voorenergiebesparende maatregelen voor culturele centra en voor deoprichting van een volwaardig expertisecentrum voor de planning,de bouw, de inrichting, de renovatie en de exploitatie van cultureleaccommodaties (jeugd, cultuur, sport).

    Bij het bereiken van de pensioenleeftijd werd ik gevraagd nog een jaartje langer te blijven werken omeen aantal projecten (deSingel, KMSKA, nieuwe subsidiereglement, …) af te ronden. Bij gelegenheidvan mijn pensionering deed ik, naast duidelijke voorstellen voor de eigen accommodaties van deVlaamse Gemeenschap, ook volgende voorstellen voor de sector:

    “… De Stafdienst Infrastructuur wil op korte termijn het energiezuinig denken en handelen van groteaccommodaties in de sectoren jeugd, sport en cultuur, verder aanmoedigen. De StafdienstInfrastructuur stelt een diepgaande analyse van de problemen voor door een extern studiebureaubij enkele goed geselecteerde grote accommodaties, die als ervaringscase zullen dienen: bv. eenjeugdverblijfcentrum, een cultuurcentrum, een groot museum, een muziekcentrum, een zwembad,een sportcentrum, ... De studie zal worden begeleid door een stuurgroep vanuit de betrokkensectoren.

    Deze analyse moet ons meer inzicht bezorgen in de specifieke problemen van grote cultureleaccommodaties betreffende het energiezuinig beheer: opvangen van piekbezettingen (elke aanwe-zige levert de warmte van een gloeilamp van 90 watt) en piekmomenten in energiegebruik (bv.elektriciteit voor theater), het gebruik tijdens slechts enkele dagdelen, de luchtzuivering enluchtverversing, de noodzakelijke vochtigheidsgraad, het aanmaken van warm water, ...

    Het beperken van de energie(kosten) moet in eerste instantie worden gezocht in het zuiniger omgaanmet energie door infrastructurele maatregelen en door een aangepast gedrag. Om een energiecrisisop wereldvlak te voorkomen, moet het huidig energieverbruik met minstens 25 % wordenteruggedrongen. En alle beetjes helpen. Bij het voorstellen van oplossingen, moet worden beroepgedaan op alle aanwezige technische kennis (ook in het buitenland). Pas in tweede instantie, zalworden gezocht naar het ecologisch verantwoord zelf produceren van energie.

  • 15

    De op basis van de cases verworven inzichten, moeten bruikbaar worden gemaakt voor de gansesector door:- het uitgeven van een handboek en een website "Energiebeheer voor culturele accommodaties";- het organiseren van studiedagen en een sensibiliseringscampagne;- het voorbereiden van een subsidiebeleid of van een publiek-private samenwerking. …”.(Stafdienst Infrastructuur, “De VOI Fonds Culturele Infrastructuur (FoCI) en de Agentschappen (IVA’s)van het Ministerie CJSM”, Brussel, 2010-2011).

    En nu op naar de volgende halve eeuw.

    Jef Elsen was achtereenvolgens educatief medewerker vanKWB-Antwerpen en -Limburg, cultuuradviseur van de LISO(Limburgse Raad voor Samenlevingsopbouw), directeur-cultuurconsulent van het Vlaams Cultureel Centrum Voerenen directeur-adviseur van het Fonds Culturele Infrastructuur(FoCI) & de Sportfacilitator (Ministerie van CJSM).

    Gedurende 8 j. was hij algemeen voorzitter van de FeVeCC(Federatie van Vlaamse erkende Culturele Centra) engedurende 6 j. algemeen secretaris.

    Hij was auteur van vele onderzoeken en studies over culturele infrastructuur; pleitbezorgervoor de sector culturele centra in meerdere adviesorganen; beheerder van een aantalculturele centra en mede verantwoordelijk voor de vorming en bijscholing van cultuur-functionarissen.