Hooglied 1
-
Upload
kerk-noordwolde -
Category
Spiritual
-
view
127 -
download
0
Transcript of Hooglied 1
Ik wil zingen van mijn Heiland,
van Zijn liefde, wonder groot,Die Zichzelve gaf aan't kruishout,
en mij redde van de dood.
RefreinZing, o zing van mijn Verlosser,
met Zijn bloed kocht Hij ook mij,aan het kruis schonk Hij genade,
droeg mijn schuld en ik was vrij.
'k Wil het wonder gaan verhalen,
hoe Hij op Zich nam mijn straf;hoe in liefde en genade,
Hij 't rantsoen gewillig gaf.
RefreinZing, o zing van mijn Verlosser,
met Zijn bloed kocht Hij ook mij,aan het kruis schonk Hij genade,
droeg mijn schuld en ik was vrij.
'k Wil mijn dier'bre Heiland prijzen, spreken van Zijn grote kracht,Hij kan overwinning geven
over zond' en satans macht.
RefreinZing, o zing van mijn Verlosser,
met Zijn bloed kocht Hij ook mij,aan het kruis schonk Hij genade,
droeg mijn schuld en ik was vrij.
Ik wil zingen van mijn Heiland,
hoe Hij smarten leed en pijn,om mij 't leven weer te geven,
eeuwig eens bij Hem te zijn.
RefreinZing, o zing van mijn Verlosser,
met Zijn bloed kocht Hij ook mij,aan het kruis schonk Hij genade,
droeg mijn schuld en ik was vrij.
Stil gebed
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
Heer, ik kom tot U,
hoor naar mijn gebed.
Vergeef mijn zonden nu,
en reinig mijn hart.
Met uw liefde, Heer,
kom mij tegemoet,
nu ik mij tot U keer,
en maak alles goed.
Zie mij voor U staan,
zondig en onrein.
O, Jezus raak mij aan,
van U wil ik zijn.
Jezus op uw woord,
vestig ik mijn hoop.
U leeft en U verhoort
mijn bede tot U.
31 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en
met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, 32 niet zoals het
verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep
om hen uit het land Egypte te leiden –Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de
HEERE.
33 Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun
hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn.
34 Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder
onderwijzen door te zeggen:
Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun
grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan
hun zonde niet meer denken.
1 Toen sprak God al deze woorden:
2 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid
heeft.
3 U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
4 U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in
het water onder de aarde is.
5 U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw
God, ben een na-ijverig God, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de
kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten,
6 maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en
Mijn geboden in acht nemen.
7 U zult de Naam van de HEERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HEERE zal niet voor onschuldig houden wie Zijn
Naam ijdel gebruikt.
8 Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt.
9 Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen,
10 maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel
werk doen
u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw slaaf, noch uw slavin, noch uw vee,
noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is.
11 Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al
wat erin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de
sabbatdag, en heiligde die.
12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land
dat de HEERE, uw God, u geeft.
13 U zult niet doodslaan.
14 U zult niet echtbreken .
15 U zult niet stelen.
16 U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.
17 U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn slaaf, noch zijn slavin, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is.
1 1 Het Hooglied, dat van Salomo is.
zij: 2 Laat Hij mij kussen met de kussen van
Zijn mond,
want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn.
3 Uw zalfoliën zijn heerlijk van geur,
Uw Naam is een uitgegoten zalfolie.
Daarom hebben de meisjes U lief.
4 Trek mij mee, wij zullen achter U aan snellen.
De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkamers.
Laten wij ons verheugen en ons in U verblijden,
laten wij Uw uitnemende liefde in herinnering roepen boven de wijn.
Met recht hebben zij U lief.
1 Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had
door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de
Zoon,
2 Die Hij Erfgenaam gemaakt heeft van alles, door Wie Hij ook de wereld
gemaakt heeft.
3 Hij, Die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn zelfstandigheid, Die alle dingen draagt door Zijn krachtig woord, heeft, nadat Hij de reiniging van onze zonden door Zichzelf tot stand had gebracht,
Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen.
4 Hij is zoveel meer geworden dan de engelen als de Naam die Hij als erfdeel ontvangen heeft, voortreffelijker is dan
die van hen.