Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976...

60
1976 REVUE DE DROIT SOCIAL Doctrine - Jurisprudence - Législation TIJDSCHRIFT VOOR SOCIAAL RECHT Rechtsleer - Rechtspraak - Wetgeving Directeur: R. GEYSEN Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een overzicht van problemen van arbeidsverhoudingen in enkele landen 1920-1974; 2. arbeidskrachten, tewerkstelling en buitenlandse werknemers; 3. sociale relaties in de geïndustrialiseerde landen; 4. arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden; 5. methodes van werkorganisatie; 6. labour studies. De onderwerpen werden gelijktijdig behandeld in verschillende zit- tingen. Elk agendapunt werd bovendien ter discussie voorgelegd in verschillende discussiegroepen, waardoor de actieve participatie en inbreng van de deelnemers in grote mate bevorderd werd. 1. Een overzicht van problemen van arbeidsverhoudingen in enkele landen 1920-1974. De voorgedragen rapporten behandelden Groot-Brittannië (L. Hunter en A. Thomson), Japan (H. Shinada en T. Shirai), Verenigde Staten (W. Galenson en R. Smith), Frankrijk (F. Sellier) en Duitsland (H. Günter en Y. Leninsky). 1. De tewerkstelling in genoemde landen vertoont een gelijkaardige struktuur: een stagnering of zelfs daling van de actieve bevolking, een belangrijke uitbreiding van de tewerkstelling in de tertiaire sector ten nadele van de primaire sector, met daaraan verbonden een sterke uitbreiding van de administratieve jobs. Het vrouwelijk aandeel in de aktieve bevolking daarentegen evolueert niet gelijkaardig: Frankrijk kent een regelmatige daling sinds 1900, · terwijl in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten een tegenover- gestelde beweging wordt vastgesteld.

Transcript of Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976...

Page 1: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

1976

REVUE DE DROIT SOCIAL Doctrine - Jurisprudence - Législation

TIJDSCHRIFT VOOR SOCIAAL RECHT Rechtsleer - Rechtspraak - Wetgeving

Directeur: R. GEYSEN

Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A.

September 1976 - Genève

Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een overzicht van problemen van arbeidsverhoudingen in enkele

landen 1920-1974; 2. arbeidskrachten, tewerkstelling en buitenlandse werknemers; 3. sociale relaties in de geïndustrialiseerde landen; 4. arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden; 5. methodes van werkorganisatie; 6. labour studies. De onderwerpen werden gelijktijdig behandeld in verschillende zit­

tingen. Elk agendapunt werd bovendien ter discussie voorgelegd in verschillende discussiegroepen, waardoor de actieve participatie en inbreng van de deelnemers in grote mate bevorderd werd.

1. Een overzicht van problemen van arbeidsverhoudingen in enkele landen 1920-1974.

De voorgedragen rapporten behandelden Groot-Brittannië (L. Hunter en A. Thomson), Japan (H. Shinada en T. Shirai), Verenigde Staten (W. Galenson en R. Smith), Frankrijk (F. Sellier) en Duitsland (H. Günter en Y. Leninsky).

1. De tewerkstelling in genoemde landen vertoont een gelijkaardige struktuur: een stagnering of zelfs daling van de actieve bevolking, een belangrijke uitbreiding van de tewerkstelling in de tertiaire sector ten nadele van de primaire sector, met daaraan verbonden een sterke uitbreiding van de administratieve jobs.

Het vrouwelijk aandeel in de aktieve bevolking daarentegen evolueert niet gelijkaardig: Frankrijk kent een regelmatige daling sinds 1900,

· terwijl in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten een tegenover­gestelde beweging wordt vastgesteld.

Page 2: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 374-

II. In het proces van collectieve arbeidsverhoudingen hebben de werkgevers zich niet op gelijkmatige wijze als de werknemers georgani­seerd.

De werknemersorganisaties zijn in elk van de genoemde landen uitgegroeid tot omvangrijke, politiek en financieel machtige organisaties. Weliswaar is er verschil tussen het niveau waar het zwaartepunt van de vakbondskritiek ligt ( ondernemingssyndicalisme in Japan met een zeer zwakke centrale organisatie t.o.v. de 1 eerder gecentraliseerde D.G.B.). 1

Werkgevers daarentegen zijn in de verschillende landen weinig georganiseerd, zoals bij voorbeeld in de Verenigde Staten, Japan en Frankrijk. Voor Sellier is deze vaststelling aanleiding tot de volgende hypothese: de zwakke ontwikkeling van de patronale organisaties in Frankrijk is de belangrijkste reden voor de trage ontwikkeling van het collectief overleg.

De tussenkomst van de overheid in de collectieve arbeidsverhoudingen wordt steeds belangrijker. De overheidsactie is vooral gericht op de uitbouw van mecanismen voor collectieve betrekkingen en het stimuleren van geordend overleg tussen de sociale partners. In Frankrijk heeft de overheid als werkgever in belangrijke mate bijgedragen tot de ontwik­keling van het collectief onderhandelen; ondanks het principe van voluntarisme dat de Engelse arbeidsverhoudingen beheerst, was de Industrial Relations Act toch een poging tot structurering en ordening; de recente wettelijke verruiming van Mitbestimmung in Duitsland wijst in dezelfde richting. Terwijl vroeger alleen loon- en arbeidsvoorwaarden voorwerp van collectief onderhandelen waren, is er nu, niet alleen in de Verenigde Staten, een tendens om de onderhandelingsonderwerpen uit te breiden tot problemen van bestaanszekerheid, sociale zekerheid, tewerkstellingsgaranties, enz.

De conflicten in de verschillende landen verlopen niet volgens een gelijkaardig patroon : politieke stakingen komen alleen in Frankrijk vrij veel voor; het percentage van wilde en spontane stakingen ligt uitzonderlijk hoog in Groot-Brittannië (95%) en zelfs vrij hoog in Duitsland, terwijl de verdediging van de syndicale vrijheid tot in de jaren '60 de meest voorkomende oorzaak van stakingen vormde in Japan.

III. Het is duidelijk dat loon- en arbeidsvoorwaarden gedurende de voorbije vijftig jaren overal sterk zijn verbeterd.

De problemen situeren zich thans meer op het vlak van kwalitatieve werkverbetering, behoud van loonverschillen tussen mannen en vrouwen, sektorieel en regionaal. Arbeidsduurvermindering is vooral gerealiseerd vóór wereldoorlog II. Het is namelijk opmerkelijk dat de tendens naar een verdere arbeidsduurvermindering, althans in de Verenigde Staten, is stopgezet sinds het bereiken van de 40-uren­week onmiddellijk na de tweede wereldoorlog.

Voortgaande op de discussies, lijkt het vast te staan dat de inter­nationale bezorgdheid voor werkloosheid en inflatie, problemen rond

Page 3: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 375-

participatie van werknemers, stabiliteit in de arbeidsverhoudingen en de rol van de overheid en van de sociale partners het debat «sociale problemen» zal blijven beheersen.

2. Arbeidskrachten, tewerkstelling en buitenlandse werknemers.

De discussiepunten betroffen de fundamentele veranderingen in het arbeidslevenperspectief van de werknemer en de deining die daardoor ontstaat op de arbeidsmarkt en haar regulerende mechanismen.

Het arbeidsleven perspectief van de doorsnee werknemer is gedurende de laatste eeuw ongetwijfeld korter geworden in duur en rijker aan keuzemogelijkheden. De verhoging van de levensstandaard en de ver­ruimde opleidingsgelegenheden zijn hieraan zeker niet vreemd. In vele gevallen is het her- of bijscholingspatroon zelfs een quasi permanent karakter gaan vertonen. Een verhoogde communicatiestroom heeft daarenboven een groeiende mobiliteit in de hand gewerkt.

Ten gevolge van een hogere vraag naar diensten voorziet A. Jenness een verdergaande verschuiving naar de tertiaire sector. Gezien een lagere productiviteit in deze sector kan dit uitmonden in een vertraagde inkomenstoename en consumptiematiging. Verder voorziet hij de toe­nemende verkorting van de wekelijkse arbeidsduur gepaard gaan met een toename van half-tijdse betrekkingen die de schommelingen in het dienstenconsumptiepatroon zullen moeten opvangen. Een «secundaire» arbeidsmarkt zal bijgevolg blijven bestaan.

In gans dit proces blijft bij- of herscholing uiteraard een centraal gegeven aangezien zij de werknemer in de mogelijkheid moet plaatsen de technologische ontwikkeling te volgen en haar tevens te verwerken in een kreatiever levenspatroon. Aangezien scholingswildgroei tot over­specialisatie kan leiden en inadekwate tewerkstelling met zich kan brengen, dringt een strakke beroepsplanning zich op. Dit veronderstelt echter een betere marktprognose, een meer gediversifieerde opleiding en een ruim opgezet voorlichtingsapparaat.

Vandaar dat het belang van het wetenschappelijk onderzoek niet uit het oog mag verloren worden. Vooral toekomstgericht fundamenteel, onafhankelijk onderzoek dient gestimuleerd te worden.

Tegenover gans deze opwaarderingsbeweging van de menselijke arbeidsaktiviteit staat echter de blijvende realiteit van de « social undesirable » jobs. Tot op heden paste op dit probleem de sleutel van de migrerende buitenlandse werknemers. Op de vraag of deze tendens in de toekomst zal bestendigd worden, antwoordt W. R. Böhning bevesti­gend. De toename in absolute termen zal echter eerder gering zijn, daar in de sektoriële verschuivingen ook werkloze migranten kunnen opge­nomen worden.

Naast deze vingerwijzingen voor een ruimere en rijkere arbeids­ervaring in de toekomst, blijft het spookbeeld van inflatie actueel. Vandaar dat de noodzaak van gecontroleerde matiging als een rode draad door de uiteenzettingen loopt. Wat W. R. Böhning doet

Page 4: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 376-

besluiten : « A change in the premises of the system - from « what can we produce » to « what do we need? » - seems called for ».

3. De sociale relaties in de geïndustrialiseerde landen.

De hoofdkenmerken van de sociale relaties in de geïndustrialiseerde landen werden in plenaire zitting besproken. De sociale politiek zoals zij zich voorspiegelt beoogt nog steeds eerst en vooral de loontrekkenden. Een accentverschuiving van kwantitatieve eisen (lonen) naar kwalita­tieve eisen (werkoverleg) doet zich voor.

Door de economische recessie worden puntelli als vastheid van betrek­king en participatie sterk benadrukt. In dit soort sociale relaties bezitten de sociale partners een vrij grote autonomie, alhoewel de nood voor een nationale coherente sociale politiek overal vrij hoog is. Niet alleen de economische toestand maar ook de nood tot uitbreiding van de sociale voordelen tot groepen (gehandicapten, passieve bevolking) die buiten de belangensfeer van de sociale partners vallen veroorzaken deze tendens.

Inspanningen worden geleverd om een theoretische gelijkheid tot stand te brengen zowel door een. dirigisme in de loonpolitiek (verti­kaal - horizontaal - man - vrouw) als door een herverdeling in de arbeidstijdregeling te bestuderen. Toch blijven de ongelijkheden bestaan: in de U.S.A. wordt de gap tussen vrouwen- en mannenlonen almaar groter. Het systeem van de sociale zekerheid helpt eveneens detverschillen in stand houden (U.S.A. 35 % indirect loon). Doch in Hongarije bijvoorbeeld worden deze verschillen gemilderd door het fiscaal stelsel.

Naast deze plenaire zitting werden in werkgroepen drie afzonderlijke themata behandeld :

1. In hoeverre kan het collectief overleg en de staatstussenkomst efficiënt bijdragen tot een sociale politiek waar billijkheid en gelijkheid hoogtij vieren?

Een geleide loonpolitiek, de verhouding prijzen- en loonpolitiek ten aanzien van de tewerkstelling, etc.

In hoeverre beïnvloedt de inflatie de loonpolitiek en in hoeverre wordt zij beïnvloed door o.m. automatische loonindexatie (België)?

II. Een tweede thema was gericht op een onderzoek van waarborg­technieken die zowel de onderhorigen van de sociale relaties als de marginalen zouden betrekken bij een totale verbetering van het sociaal leefmilieu.

Speciale aandacht werd besteed aan de politiek op lange termijn van de sociale zekerheidssystemen: uitbreiding tot niet-loontrekkenden, onderscheid tussen recht op zekerheid op korte en lange termijn, etc.

Tevens werd een discussie gevoerd omtrent de verdeling der lasten

Page 5: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 377 -

van de risico's werkloosheid en het sociaal milieu van de passieve bevolking.

111. Aan het onderzoek naar een beter sociaal kwaliteitsvol leefmilieu werd veel aandacht besteed: de invloed van betere levenomstandig­heden op het leven van de mens, de vrijetijdsbesteding, de arbeids­tijdverdeling. Opmerkelijk was dat men de vrouw nog steeds als een aparte categorie behandelde, in plaats van de arbeidsherverdeling ook verder door te trekken naar de herverdeling van de familiale verant­woordelijkheid, kernstuk van een nieuwe « quality of life ».

4. Arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden.

Alhoewel de specifieke problemen van ontwikkelingslanden intens bestudeerd worden door de Internationale arbeidsorganisatie, toch was het tot nog toe eerder uitzonderlijk dat dergelijke problemen als een apart onderwerp werden ingeschreven op de agenda van een wereld­congres.

Het vierde punt op de agenda van het wereldcongres bood dan ook een uitzonderlijk goede gelegenheid tot uitwisseling van gedachten en ervaringen voor enkele honderde geleerden van de gehele wereld.

De discussie werd toegespitst rond vijf topics : - tewerkstelling en overheidsreglementering van lonen en arbeids-

voorwaarden ; - loon- en aanwervingspolitiek in de openbare sector; - dynamieken van de formele en informele sector; - arbeidsorganisatie en tewerkstelling; - noodzakelijke informatie en gegevens voor de studie van de stede-

lijke arbeidsmarkt. Het tewerkstellingsbeleid is finaal gericht op de uitbreiding van de

tewerkstellingsmogelijkheden en de vermindering van de armoede. De realisatie van deze objectieven wordt nochtans in erge mate bemoeilijkt door meerdere factoren.

Specifieke kenmerken van de arbeidsmarkt in de ontwikkelingslanden noodzaakt een geheel bijzondere aanpak en aangepaste beleidsopties. Verschillen in de agrarische delen van deze landen enerzijds en in de steden anderzijds zijn genoegzaam bekend.

Binnen de stedelijke arbeidsmarkt is er bovendien een scherp onder­scheid tussen de formele sector en de informele sector. Tot de formele sector wordt dan gerekenQ. het minoritaire percentage en arbeids­plaatsen waar enige bescherming gewaarborgd wordt qua loon en werk­zekerheid. De aantrekkingskracht van dergelijke jobs veroorzaakt een sterke migratie naar de steden doch daardoor ontstaat een overschot aan arbeidsaanbod in de stedelijke agglomeraties, tengevolge waarvan werkloosheid en eveneens een overschot aan arbeidsaanbod in de informele sector.

Overheidstussenkomsten tot sanering van deze toestanden betreffen

Page 6: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 378 -

de vaststelling van minimumlonen evenals de reglementering van andere arbeidsvoorwaarden zoals opzeggingsvergoeding, arbeidsduur, bescher­ming van vrouwenarbeid, etc. Dergelijke overheidsinterventies kunnen nochtans nadelige neveneffecten hebben op de tewerkstelling. In de mate hierdoor de arbeidskosten worden verhoogd boven de productie­waarde van de arbeid en in de mate hierdoor de voorspelbaarheid van de effectieve arbeidskosten wordt verminderd, zullen de werkgevers eerder geneigd zijn het aantal arbeidskrachten te verminderen. Boven­dien lijkt de daadwerkelijke toepassing van dergelijke maatregelen beperkt te zijn tot de grotere bedrijven die meestal beheerd worden door buitenlands kapitaal.

Ook de openbare sector, die van een louter administratieve dienst uitgroeide tot een dienstverlenende sector met een ruime waaier van aktiviteiten, wordt geconfronteerd met specifieke problemen.

Door de uittocht van de colonialen en door de kwalitatieve uitbreiding van de openbare sector vermeerderde het aantal arbeidsplaatsen in aanzienlijke mate. Om tenminste een schijn van objectiviteit te behouden, werd door de overheid - de model werkgever - in het algemeen de genoten opleiding als hoofdcriterium voor aanwerving aangewend. Doch het onderwijssysteem lijkt niet aangepast en onvoldoende uit­gebouwd om aan deze sterke stijging in de vraag naar opleiding te voldoen.

Bovendien diende men rekening te houden met het noodzakelijke evenwicht tussen de verschillende bevolkingsgroepen.

Lonen en arbeidsvoorwaarden worden meestal bepaald op grond van aanvaardbaar geachte principes waarbij zowel met de privé sector als met de interne verhoudingen dient rekening te worden gehouden. Het gevolg daarvan is een gebrek aan soepelheid waardoor de aanpassing aan practische noodwendigheden sterk wordt verminderd.

De studie van de gehele ontwikkelingsproblematiek wordt tenslotte fel bemoeilijkt door onvolledige of onjuiste informatie en gegevens, waardoor· aanbevelingen en prognoses, evenals discussies zoals deze op het congres, ten zeerste in het gedrang komen.

5. Methodes van werkorganisatie.

Dit vijfde punt op de agenda krijgt recentelijk zeer veel aandacht. Verschillende werkgroepen hielden zich bezig met volgende deel­aspekten: - de verantwoordelijkheid van een onderneming als een werkorgani­

satie; - ontwikkeling van modellen van werkorganisatie; - zelfstandige werkgroepen; de reactie van de werknemers op de

invoering van productiegroepen ; - de syndicale vooruitzichten; . - werkorganisatie als stimulerend systeem; strukturen en beheer van

ondernemingen in diverse waardesystemen en maatschappijen.

Page 7: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 379 -

Bij de verschillende discussies kwamen de volgende krachtlijnen steeds naar voren : - de problematiek van de werkorganisatie tegenover de traditionele

problemen van de arbeidsverhoudingen; - de nieuwe sociale verantwoordelijkheden van de ondernemingen; - de nieuwe motivaties en stimulansen van de werknemers; - de nieuwe methodes van werkorganisatie ; - de autonome werkgroepen ; - de houding van de vakbonden tegenover de nieuwe tendenzen van

werkorganisatie. Een nadere verduidelijking kan deze punten in een beter perspectief

plaatsen, doch het is uiteraard onmogelijk alle aspecten die op het congres naar voren werden gebracht, in deze enkele lijnen weer te geven.

1. Werkorganisatie tegenover traditionele problemen. Kenmerkend voor de arbeidsverhoudingen is dat zij uitgaan van

bestaande ongelijkheden. En een strijd om de herverdeling van de macht is daarom essentieel. Op een bepaald ogenblik werd deze strijd in de U.S.A. veel minder benadrukt. Gedreven door de zucht naar materiële vooruitgang werd vooral gestreefd naar een opvoering van de productiviteit zodat de strijd zich beperkte tot een strijd voor de ver­deling van de vruchten van de opgevoerde productiviteit. Ook in socialistische landen wordt veel belang gehecht aan de productiviteit. Misschien is West-Europa nog het minst door de mythe van de productiviteit aangegrepen.

Het huidige «industriële tijdperk» wordt echter meer en meer in vraag gesteld. De kernvraag is of de materiële rijkdom moet verworven worden ten koste van elk labeur, ten koste van elke prijs. Vandaar een accentverschuiving van het louter materiële, naar het meer immateriële, accentverschuiving die echter sinds de economische crisis minder duidelijk wordt.

Er is echter meer dan een louter accentverschuiving. Niettegenstaande de vraag naar betere arbeidsomstandigheden blijven de werknemers ook materiële eisen stellen. Daarom is de problematiek van de werk­organisatie zo belangrijk. Wijzigingen daarin zijn nodig om de arbeid menselijker te maken. Maar wijzigingen in de werkorganisatie worden ook aangewend om de productiviteit te verhogen. Men kan zich trouwens afvragen of gans de problematiek van de werkorganisatie niet in hoofdzaak vanuit dit laatste aspect bekeken wordt.

II. De sociale verantwoordelijkheid van grote ondernemingen. Het in vraag stellen van de manier waarop het werk georganiseerd

wordt gebeurt op het ogenblik dat er heel wat kritiek is op de oorlogsindustrie, dat verbruikersgroepen naar voren treden, dat milieu­groepen mee het industrieel beleid contesteren. Meer speciaal wat de arbeidsverhoudingen betreft, de grotere welvaart en de hogere geschoold­heid verruimden de waarden van de werknemers. Zij vroegen meer

Page 8: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 380-

verantwoordelijkheid, zowel ten opzichte van de werkgevers als ten opzichte van de syndicale leiders. Dit kwam duidelijk tot uiting in West-Europa, waar kapitalisme en socialisme er in slaagden naast mekaar te leven.

Ook de internationalisatie van het bedrijfsleven, belichaamd in het fenomeen van gastarbeiders en multinationale ondernemingen, maakt dat de sociale problematiek anders gesteld wordt.

Er worden vragen gesteld als : - bevordert of verhindert de huidige arbeidsorganisatie een juiste ver­

deling van de macht in de maatschappij en op de arbeidsplaats? - bevordert of verhindert zij een juiste verdeling van de rijkdom? - stimuleert of remt zij een gezonde ontwikkeling van de persoonlijk-

heid en garandeert zij een geslaagde loopbaan voor elke werknemer?

111. Nieuwe motieven en stimulansen van de werknemer. Normaal verwacht men van de leiding van een organisatie dat zij de

medewerkers de nodige stimulansen zal geven om de doeleinden van de organisatie te verwezenlijken. In het bedrijfsleven blijken individua­listische en materialistische prikkels de belangrijkste motivaties. Dit geldt voor investeerders, ondernemers, directeurs en werknemers. Op deze prikkels zijn trouwens de loonsystemen gevormd. Zelfs in socialistische landen, waar men deze prikkels probeert te minimaliseren, kon men ze niet helemaal uitsluiten.

In de westerse geïndustrialiseerde samenlevingen kunnen de onder­nemingsdirecties deze stimulansen echter minder en minder onafhanke­lijk gebruiken. De lonen zijn een duidelijk voorbeeld. Door het systeem van collectief overleg kan de individuele werkgever maar weinig doen aan individuele lonen.

Daarnaast wordt ook wel voorgehouden dat de werknemers minder door louter materiële prikkels te motiveren zijn omdat hun elementaire behoeften voldaan zijn. Deze theorie gaat echter enkel op voor de kaders en niet voor de gewone werklieden die bijvoorbeeld nog een groot verschil moeten vaststellen tussen hun levensniveau en dit van de vrije beroepen. Men moet dus op zoek naar andere stimulansen.

IV. De nieuwe methodes van werkorganisatie. Nieuwe stimulansen vindt men in nieuwe methodes van werk­

organisatie. Men vindt de bekende vormen die gaan van variabele werktijden tot arbeiderszelfbestuur.

V. Autonome werkgroepen. Tussen de diverse vormen staan de autonome werkgroepen centraal.

Het is bewezen dat zij een hogere productiviteit tot gevolg hebben en dat zij de werknemers meer voldoening schenken. Konkrete realisaties stuiten in heel wat landen echter op weerstand, zowel omwille van de achterliggende ideologie als om de : practische toepassingen. Hierbij is het merkwaardig dat ideologisc~e bezwaren zowel van

Page 9: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 381 -

patronale als van syndicale zijde afkomstig zijn. Toch vindt men overal ter wereld verwezenlijkingen: zowel in Noord-Amerika, Europa als in het Verre Oosten; zowel in k~pitalistische als in socialistische landen.

VI. Houding van de vakorganisaties. Het is zeer moeilijk algemene conclusies te trekken over de houding

van de vakorganisaties ten aanzien van nieuwe vormen van werk­organisatie.

Niet alleen zijn er te grote verschillen tussen de verschillende landen, maar bij nader onderzoek zou ook kunnen blijken dat de houding van de syndicale leiders verschilt van die van hun leden.

Toch kan men stellen dat vooral de linkse vakorganisaties weinig heil zien in vormen als autonome werkgroepen. Ook al kan een derge­lijke vorm van werkorganisatie een remedie zijn tegen de aliënatie van de werknemers, dan betekent dit niet dat deze vakorganisaties geen rekening houden met de aliënatie. Integendeel. Zij stellen echter de kapitalistische ordening van de maatschappij verantwoordelijk voor de aliënatie. Veranderingen in de arbeidsorganisatie werken slechts opper­vlakkig en worden daarom als lapmiddelen bestempeld. In plaats van de aliënatie van de werknemers op te heffen, verhinderen zij deze opheffing, alleen al omdat zij de werknemers minder strijdbaar maken.

Blijkbaar is er momenteel toch een evolutie aan de gang in de houding van de vakorganisaties. Zij blijken op de eerste plaats een afwachtende houding aan te nemen.

Wanneer aan het slot van de ontwikkeling van deze punten een conclusie mag gevoegd worden, dan moet opgemerkt worden dat de discussie in hoge mate gevoerd werd vanuit de zorg voor productiviteits­verhoging.

Wat ook tot nadenken stemt, vooral omwille van de internationale maatschappelijke orde waarin wij leven, was een opmerking uit de hoek van de ontwikkelingslanden. Er werd gesteld dat problemen van vermenselijking van de arbeid door nieuwe vormen van werkorganisatie luxe-problemen zijn van de geïndustrialiseerde landen. In de ontwik­kelingslanden komt het er nog steeds op aan voor het grootste deel van de bevolking het levensminimum te verzekeren.

6. Labour studies.

Een korrekte vertaling van het zesde congresonderwerp - « labour studies» - lijkt een eerder moeilijke opgave. In het inleidend rapport drukt Dufty (Australië) er immers op dat hierbij niet slechts arbeids­verhoudingen als dusdanig worden bedoeld, maar dat ook problemen inzake tewerkstellingspolitiek, personeelsbeleid, vrijwaring van het levensniveau, enz. eronder ressorteren. «Sociale studies» lijkt nog de meest aangepaste terminologie te zijn.

Vooraleer op elk der drie rubrieken - opleiding, onderzoek en theorievorming - afzonderlijk in te gaan, moet J. T. Dunlop's

Page 10: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 382-

inleidingsrede op het congres vermeld worden, omdat zij o.i. de loop der besprekingen in niet onbelangrijke mate beïnvloed heeft. De onver­bloemde aanval vanwege de I.I.R.A.-president op de practische nutte­loosheid van een groot deel der onderzoeksresultaten van de sociale en ekonomische wetenschap, zorgde er inderdaad voor dat het theorie­praktijk probleem bij de discussies over elk der drie themata op de voorgrond kwam.

I. In de rubriek «opleiding» werd vooral gewaarschuwd voor universalistische en derhalve meestal simplistische benaderingen van de vraag «wat is de ideale opleiding voor een practicus in arbeids­verhoudingen». Het is ongetwijfeld juist dat elk systeem van arbeids­verhoudingen zijn eigen specifieke eisen inzake opleiding stelt. Daarom stelde Thurley (Londen) een categorisering voor van vier typen van systemen met telkens de best eraan beantwoordende opleidingsvorm.

systeem typevoorbeeld

1. welvaartscorporatisme Japan

2. staatsbeheer der arbeids- India betrekkingen

3. corporatisme der ar- U.S.A. beids betrekkingen

4. professioneel personeels- G.B. beheer

voorstellen voor opleiding

1. gemengde seminaries voor ma­nagement en vakorganisaties en permanente training in be­drijven en vakbonden.

2. halftijdse permanente staats­opleiding op alle niveau's.

3. professionele cursussen op uni­versitaire basis voor alle top­practici.

4. selektieve beroepstraining in halftijdse permanente oplei­ding.

II. Dat er rechtstreekse relaties bestaan tussen de voorwerpen van onderzoek inzake arbeidsverhoudingen en de groeitoestand van het be­studeerde systeem, het statuut van het concept «arbeidsverhoudingen» in dat systeem, de impuls van breed opgezette overheidsstudies zoals de Canadese « task force», enz. lag eigenlijk al voor de hand.

De door Doeringer (Boston) gecoördineerde enquête over het onderzoek inzake arbeidsverhoudingen in acht geïndustrialiseerde landen leidde veeleer tot enkele interessante prospectieve conclusies zoals:

- het ziet er naar uit dat na het arbeidsconflict als voorwerp van onderzoek, de relatie tussen arbeidsverhoudingen en de nationale economie, inklusief problemen der rechtvaardige verdeling van de vruchten van de economie in de belangstelling komt;

- marxistische klassenanalyse en pluralistische beschrijvingen blij­ven onverzoenlijk tegenover mekaar staan, maar laatstgenoemde

Page 11: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 383 -

tenderen naar een meer in rekening brengen van de kontekstelementen: macht, de markt en de technologie;

- onderzoek over arbeidsverhoudingen wint aan belangstelling naarmate de evolutie van bipartisme naar tripartisme op het terrein voortschrijdt.

111. Men is het er nog lang niet over eens in hoeverre arbeids­verhoudingen als discipline nood heeft aan een integrerende theorie. Degenen die daar wel van overtuigd zijn, discussieerden in Genève vooral over de bruikbaarheid van systeemtheoretische modellen naar Dunlop's voorbeeld. Het feit echter dat « Industrial Relations Systems » al van 1958 dateert en daarenboven niet de eerste poging was om Parson's theorieën op arbeidsverhoudingen toe te passen illustreert hoe moeizaam men op dit vlak vooruitkomt.

Alleen daarom al was de poging van Walker (Fontainebleau) om de lacunes van de systeemtheorie met concepten der motivatie­theorieën aan te vullen, alleen maar toe te juichen.

A. DEKOSTER, J. DuMORTIER, D. DuYSENS,

M. HouBEN, 0. VANACHTER, J. WALGRAVE.

Arb. h. Antwerpen (2e k.) - 23-2-1976 Vz.: Rauws - Pl.: Mrs Van Den Heuvel & Claeys

B./n.v.S. (A.R.320/75)

SYNDIKAAT. - MANDAAT. - DADING.

Wanneer de vakbond van een bediende en diens werkgever de betwisting omtrent de grootte van de opzeggingstermijn, welke de werkgever had dienen na te komen, beëindigen door wederzijdse toegevingen, komt een dading tot stand.

Dat de vakbond een uitdrukkelijke en bepaalde lastgeving tot transigeren bezat, mag door de werkgever met alle middelen rechtens bewezen worden omdat hij een derde is ten opzichte van de rechtsverhouding vakbond­werknemer.

De werknemer kan niet terugkomen op de dading die zijn vakbond als mandataris in zijn naam aanging.

SYNDICAT. - MANDAT. -TRANSACTION.

Lorsque Ie syndicat d'un employé d'une part et l'employeur d'autre part aplanissent par des concessions mutuelles un différend au sujet de la durée du délai de préavis à donner par l'employeur après rupture, il-y a une transaction.

Page 12: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 384-

L'employeur, étant un tiers vis-à-vis du lien juridique entre Ie syndicat et !'employé, peut prouver par tout moyen de droit que Ie syndicat était mandaté de façon formelle et précise pour transiger.

L 'employé ne peut revenir sur cette transaction conclue en son nom par Ie syndicat qu 'il a mandaté.

I. 1. Eiser komt in beroep van voormeld vonnis dat zijn oorspronke­lijke vordering afwijst strekkende tot het bekomen van een bijkomende opzegvergoeding van 314.735 F.

Hij stelt in rechte dat de eerste rechter ten onrechte aanvaard heeft dat de L.B.C. en de n.v. S. een dading aangingen. Een dading is immers een overeenkomst waarbij door wederzijdse toegevingen een geschil wordt beëindigd of voorkomen; de dading dient schriftelijk opgemaakt te worden en uit haar bewoordingen moet duidelijk de wil tot transigeren van beide partijen blijken. Volgens de heer B. is in casu geen dezer voorwaarden vervuld.

Van een overeenkomst omtrent een opzegtermijn als bedoeld bij artikel 15, ~ 2, van de bediendencontractwet, kan volgens de heer B evenmin sprake zijn vermits hij reeds afgedankt was toen de L.B.C. en gedaagde gingen onderhandelen omtrent de vergoeding die eiser, precies wegens schending van bedoeld artikel 15, § 2, toekwam.

Jegens de L.B.C. stelt de heer B. dat deze zich gedragen en voor­gedaan heeft als zijn mandataris, terwijl zij daartoe geenszins ge­machtigd was. Het raadplegen van een vakbond verleent die organisatie nog geen mandaat en alleszins blijkt uit niets dat in onderhavige zaak een mandaat tot het afsluiten van een dading werd gegeven. Het zonder protest ontvangen van een bijkomende opzegvergoeding na tussenkomst van de L.B.C. geldt evenmin als enig bewijs van een mandaat, laat staan van een mandaat tot transigeren.

Eiser houdt voor dat om te transigeren een specifieke en uitdruk­kelijke lastgeving vereist is, terwijl in deze zaak het voorwerp of de aard van de rechtshandeling die aan de L.B.C. zou opgedragen zijn nergens gespecifieerd of uitgedrukt werd.

Met betrekking tot de vermoedens waarop de eerste rechter zich beriep, zonder ze trouwens te preciseren, antwoordt eiser dat ver­moedens slechts een bewijsgrond uitmaken mits er een begin van bewijs door geschrift bestaat. Welnu, geen enkel geschrift is van hem uitgegaan. Het komt de n.v. S. toe het bewijs van het door haar ingeroepen specifieke mandaat te leveren en daarin slaagt zij niet, evenmin als in de bewijslevering van het door haar voorgehouden «gewoontemandaat».

Op die gronden volhardt eiser in zijn oorspronkelijke vordering. 1. 2. De n.v. S. stelt in hoofdorde dat tussen partijen op 2 maart 1973

een overeenkomst omtrent de opzeggingstermijn gesloten werd als bedoeld bij artikel 15, § 2, van de bediendencontractwetten.

De door eiser aangevochten lastgeving van de L.B.C., wordt volgens gedaagde bewezen door de briefwisseling gevoerd tussen de sociale

Page 13: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 385 -

dienst V.E.V., haar eigen mandataris, en de L.B.C., alsmede door het zonder protest incasseren door de heer B. van de via de L.B.C. bekomen aanvullende opzeggingsvergoeding. Daarbij bezitten de vakbonden in het algemeen een gewoontemandaat ter verdediging van de belangen van hun leden.

Voor zover geoordeeld zou worden dat ter zake een dading werd aangegaan, is het bewijs ervan geleverd door de gevoerde briefwisseling en de gedragingen van de betrokken partijen.

Dienvolgens concludeert geïntimeerde tot de ongegrondheid van het hoger beroep.

II. Ten aanzien van de grieven van eiser overweegt het Hof het navolgende :

Ten aanzien van de feiten

Uit de overgelegde stukken blijkt dat de functie van district­manager welke de heer B. tot dan toe bij de n.v. S. uitoefende, vanaf 1 december 1972 opgeheven werd. Aan de heer B. werd vanaf dezelfde datum een functie van « referencier » aangeboden (brief S. dd. 27-11-72).

Daar eiser het gedane aanbod afwees, werd zijn arbeidsovereenkomst tegen 31 januari 1973 beëindigd met uitbetaling van een opzeg­vergoeding gelijk aan negen maanden loon (brief S. dd. 10-1-73). De heer B. had op dat ogenblik meer dan 14 jaar dienst, was 55 jaar en genoot een jaarloon van 272.268 F.

Bij brief van 15 januari 1973 wreef de L.B.C. de n.v. S. aan dat laatstbedoelde haar wettelijke verplichtingen jegens de heer B. niet was nagekomen. Volgens de L.B.C. had haar lid recht op ten minste 14 maanden opzegtermijn, op een ui twinningsvergoeding van 5 maanden alsmede op vakantiegeld op de opzeggingsvergoeding.

Als mandataris van de n.v. S. repliceerde de sociale dienst V.E.V. op 29 januari 1973. De aanspraken van de L.B.C. worden betwist en een «tegenvoorstel voor minnelijke schikking» wordt gedaan, met name wordt de uitkering· van een bijkomende vergoeding ten belope van twee maanden loon aangeboden.

Het antwoord van de L.B.C. komt op 20 februari 1973. Na «kontakt opgenomen te hebben met de heer B. » doet de L.B.C. een «recht­vaardig voorstel tot minnelijke schikking» bestaande in de toekenning van een bijkomende opzegtermijn van minimum vier maanden.

Het is niet betwist dat het nettobedrag overeenstemmend met de voorgestelde bijkomende opzeggingsvergoeding voor vier maanden in maart 1973 door de n.v. S. gestort werd op de postrekening van de L.B.C. en dat deze de ontvangen som vervolgens overmaakte aan de heer B.

De 9<le november 1973 dagvaardde de heer B. dan zijn ex-werkgever ten einde een bijkomende opzegvergoeding van nogmaals 11 maanden te bekomen.

Page 14: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 386 -

Ten aanzien van het recht

Naar het oordeel van het Hof vloeit uit de brieven die de L.B.C. en de sociale dienst V.E.V. wisselden voort dat tussen deze partijen een dading aangegaan werd. ·

Deze dading bestond hierin dat enerzijds de n.v. S., die de arbeidsovereenkomst met de heer B., wiens jaarloon hoger lag dan 150.000 F, beëindigd had met uitbetaling van een vergoeding gelijk aan negen maanden loon, uiteindelijk ermede instemde nog een bijkomende vergoeding van vier maanden loon uit te keren, terwijl de L.B.C. harerzijds, bij wijze van «minnelijke schikking», haar eerder gestelde eisen omtrent opzegvergoedingen, uitwinningsvergoeding en vakantiegeld, reduceerde tot de voormelde vier maanden loon. De na de afdanking van de heer B. ontstane betwisting omtrent de hem toe­komende vergoeding, werd klaarblijkelijk door wederzijdse toegevingen

· beëindigd. Het schriftelijk bewijs dat artikel 2044 B.W. met betrekking tot een

dading vereist, wordt ter zake gevormd door de brieven welke de sociale dienst V.E.V. en de L.B.C. mekaar respectief op 15 januari 1973, 29 januari 1973 en 20 februari 1973 toezonden.

Uit diezelfde brieven blijkt ook dat de L.B.C., naar haar beweren na kontakt met haar lid, zich bij het aangaan van de dading als de lasthebber van de heer B. voorgedaan en gedragen heeft.

Te dien aanzien stelt het Hof in rechte dat, zo artikel 1988 B.W. voor het verrichten van daden van beschikking een uitdrukkelijke lastgeving vereist, een zodanige lastgeving desniettemin mondeling kan verleend worden (art. 1985 B.W.).

Het bewijs dat een mondelinge, uitdrukkelijke en bepaalde lastgeving tot het aangaan van een dading door de heer B. aan de L.B.C. gegeven werd, mag door de n. v. S" die ten opzichte van de rechtsverhouding L.B.C. - B. een derde is, door alle middelen van recht geleverd worden (De Page H., dl V, nr 399, D).

In dit opzicht zij vooralsnog aangemerkt dat het gebruikelijk is dat de vakbonden bii de verdediging van de belangen van hun leden in individuele geschillen vaak als lasthebbers optreden en ertoe overgaan, in naam en voor rekening van hun georganiseerden, dadingen af te sluiten. Zij zijn immers de wettig erkende gesprekspartners en tegen­spelers van de werkgevers en de geïnstitutionaliseerde vertegen­woordigers en woordvoerders van hun leden-werknemers.

In onderhavige zaak kan niet betwist wordert dat de heer B. een beroep op de L.B.C. gedaan heeft om zijn belangen te behartigen, maar volgens eiser verleende hij zijn vakbond evenwel geen mandaat, laat staan een lastgeving tot transigeren.

Deze negatie van eiser wordt echter, naar het oordeel van het Hof, ontkracht door de feitelijke bestanddelen van de zaak en de gedraging der partij en.

Vooreerst komt het als ongeloofwaardig voor dat de L.B.C" die

Page 15: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 387-

in haar brief van 20 februari 1973 formeel verklaarde te handelen na overleg met de heer B., zichzelf een bevoegdheid zou toegekend hebben die ze in werkelijkheid niet gekregen had.

Beslissend is evenwel dat de heer B., die persoonlijk tot november 1973 geen enkele aanspraak op enige aanvullende opzegvergoeding jegens zijn werkgever heeft geformuleerd, ondertussen zonder protest, kritiek of voorbehoud de vergoeding in ontvangst heeft genomen die de L.B.C., na meer dan een maand onderhandelen, voor hem had bedongen.

De gedragingen van de heer B. m.b.t. het optreden van zijn vak­bond en de feitelijke bestanddelen van de zaak, leveren voor de n.v. S. voldoende gewichtige, bepaalde en overeenstemmende ver­moedens - en daarmee in rechte ook het bewijs ---:--- op van het feit dat de L.B.C. mondeling een uitdrukkelijke en bepaalde lastgeving tot transigeren verleend was.

Dienvolgens is de heer B. gebonden door de dading gesloten door de L.B.C. en kan hij er niet meer op terug komen.

Op die gronden, Het Hof, ... verklaart het hoger beroep ontvankelijk maar onge­

grond; bekrachtigt het vonnis op 24 juni 1974 gewezen door de Arbeidsrechtbank te Antwerpen ...

Arb. h. Antwerpen (4e k.) - 10-3-1976 Vz.: Naudts - Subst. gen.: Smits - Pl.: Mr Huyghe & Rotty

K./L.C.M. (A.R. 338/75)

ZIEKTE-INVALIDITEIT. - KRAAMRUST. - KoLLEKTIEF VERLOF.

In art. 56, lid 5 van de wet van 9 augustus 1963, heeft de wetgever bedoeld met de termen «haar beroepsarbeid pas daadwerkelijk heeft onderbroken» de periode van «effectieve arbeid te doen lopen tot aan de werkelijke stopzetting, over de tussenliggende dagen van werkloosheid heen».

De dagen van kollektief verlof gelegen na de datum van onderbreking van de effectieve beroepsarbeid kunnen niet gevoegd worden bij de postnatale ongeschiktheidsperiode.

MALADIE-INVALIDITÉ. - CONGÉ D'ACCOUCHEMENT. - VACANCES COLLEC­TIVES.

Dans l'article 56, al. 5 de la loi du 9 août 1963, Ie législateur a entendu par « effectivement cessé son activité professionnelle » la période d'« activité ejfective qui doit courir jusqu'à la cessation réelle, au-delà des jours intermédiaires de chómage».

Les jours de congé collectif qui suivent cette date d'interruption de l'activité professionnelle ne peuvent être ajoutés à la période d'incapacité post-natale .

. . . II. Wat de grond van de ·zaak betreft

Page 16: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 388 -

Feiten en retroakten

A. -Appellante is bevallen op 11 augustus 1972: het voorbevallings­tijdvak is 1-7-72 tot 11-8-72 = 6 weken; het nabevallingstijdvak is 12-8-72 tot 6-10-72 = 8 weken; stopte haar arbeid op 8-7-72; zij nam (kollektieve vakantie) haar vakantie van 10~ 7 tot 30-7-72; bevallings­rust vanaf 31-7-72; hernam haar werk op 6-11-72;

B. Appellante ontving: van 31-7-72 t/m 6-8-72 gewaarborgd week­loon; van 7-8-72 t/m 5-11-72 ziektevergoedingen ;

C. Geïntimeerde vorderde een bedrag terug van 5.370 F stellende dat het nabevallingstijdvak slechts diende verlengd van 7-10 tot 15-10-72, corresponderend met de werkperiode van 1 t/m 8-7-72, zodat te veel werd betaald voor de periode van 16-10 t/m 5-11-72; Appellante betaalde deze som terug aan de mutualiteit;

D. Appellante nam verhaal tegen deze administratieve beslissing met verzoekschrift d.d. 29-6-73; zij vordert de som terug en houdt voor dat de dagen van wettelijke vakantie moeten aanzien worden als effectief gewerkte dagen en dienen gevoegd bij de postnatale periode die derhalve eindigde op 5-11-72;

III. Vonnis a quo

Het bestreden vonnis heeft de vordering als ongegrond af gewezen met de motieven : dat dagen van betaald verlof niet met effectieve arbeidsdagen mogen worden gelijkgesteld;

IV. Grieven tegen het vonnis a quo

Appellante houdt voor: - dat de eerste rechter ten onrechte aangenomen heeft dat de

periode van collectief verlof tijdens het voorbevallingstijdvak niet mag overgebracht worden naar het nabevallingstijdvak;

- dat hij dan ook ten onrechte vaststelde dat slechts 7 werkdagen mochten overgebracht worden zodat het nabevallingstijdvak eindigde op 15 oktober 1972;

- dat dagen betaald verlof mogen gelijkgesteld worden met effectief gepresteerde arbeid; dat uit het feit dat zij gewerkt heeft tot 7 juli 1972, begin van het kollektief verlof, kan afgeleid worden dat zij de intentie had verder te werken gedurende de periode dat de firma in kollektief verlof was;

- dat de wetgever door 6 weken vóór- en 8 weken nabevallingsrust toe te kennen, het enkel en alleen aan het oordeel van de werk­neemster heeft overgelaten om eventueel deze ~ weken vóórbevallings­rust over te dragen na de bevalling (met verwijzing naar Arb. h. Luik 24-2-72, J. T.T. 72, p. 73); 1

- dat de bepalingen van art. 56, al. 5, van de wet van 9 augustus 1963 enkel tot doel hebben te voorkomen dat lastens hetzelfde uitkerings­organisme tweemaal dezelfde uitkeringen voorkomende uit dezelfde

Page 17: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 389-

wetgeving zouden uitbetaald worden, wat in casu niet het geval is, daar immers de uitkeringen betaald door de mutualiteit geen dubbel gebruik uitmaken met het betaald verlof (met verwijzing naar Cass., 3e k., 4-1-74, I.T.T. 15-3-74);

- dat de omzendbrief R.I.Z.I.V. 72/85 van 6 april 1974 duidelijk bepaalt dat de werkneemster het tijdvak van werkelijk genomen beval­lingsrust later mag ingaan na de kollektieve vakantie (zie schrijven van C.C.M.B. aan de raadsman van appellante dd. 7-11-74);

V. Besluiten geïntimeerde

Geïntimeerde voert aan dat het eerste vonnis appellante terecht afgewezen heeft omdat er geen sprake is van effectieve arbeidsdagen en het betaald verlof niet met effectieve arbeidsdagen kan worden gelijkgesteld ;

VI. Beoordeling

Overwegende dat art. 56, § 1, lid 5, voorschrijft: «Indien de werk­neemster haar beroepsarbeid pas werkelijk heeft onderbroken minder dan 6 weken vóór haar bevalling, wordt aangenomen dat zij na de 8 weken welke op de bevalling volgen de vereiste graad van arbeids­ongeschiktheid bereikt over een tijdsspanne, die overeenstemt met de periode tijdens dewelke zij verder heeft gewerkt vanaf de zesde week voor haar bevalling » ;

Overwegende dat deze clausule geïnterpreteerd wordt dat in de zin «dat de prenatale periode, tijdens dewelke gewerkt werd duurt tot aan de effectieve stopzetting van haar beroepsarbeid en ondermeer de dagen van gedeeltelijke werkloosheid omvat» (Cass., 13e k., 14-1-74, I.T.T. 15-3-74);

Overwegende dat dit arrest een arrest van het Arbeidshof van Luik dd. 24 februari 1972 bekrachtigd heeft, wijl in dit laatste als motieven werden bijgebracht:

- dat het de bedoeling van de wetgever is geweest, wanneer hij gezondsheidsprestaties aan de verwachtende werkneemster toekende ten titel van rust zes weken voor de bevalling en 8 weken erna, haar alleen de keuze te laten de facultatieve periode van zes weken prenatale rust te nemen na de bevalling indien ze van oordeel is dat ze in staat is verder te werken,

- dat men haar zou beroven van deze optie door geen bonificatie te geven voor de dagen tijdens dewelke zij in de loop der zes weken gedeeltelijk werkloos was,

- dat anderzijds de vergoedingen verstrekt door de mutualiteit geen dubbel gebruik maken met de werkloosheidsuitkeringen vermits ze uit verschillende bronnen krachtens twee aparte sociale regelingen voortkomen » ;

Overwegende dat in casu zoals uit het feitenrelaas blijkt de feitelijke elementen verschillen, namelijk: de beroepsarbeid werd daadwerkelijk

Page 18: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 390 -

stopgezet op 8 juli 1972 terwijl de prenatale periode een aanvang nam op 1 juli 1972, - de beroepsarbeid werd niet onderbroken in de loop van de zes weken vóór de bevalling;

Indien men zou aanvaarden dat de verlofperiode van appellante dient gelijkgesteld te worden met daadwerkelijke beroepsarbeid, zou men een interpretatie per analogie geven aan de regeling die van strikte toepassing is, terwijl zij een uitzondering vormt op de regel gesteld in het begin van al. 5 volgens dewelke de vergoeding bij be­valling de prenatale periode van 6 weken en de postnatale periode van 8 weken dekt ;

Overwegende dat de wetgever, wanneer hij bij fictie bepaalde prestaties als legerdienst, of werkloosheid, ziekte of vakantie, met daadwerkelijke tewerkstelling wilde gelijkstellen, dit telkens uitdruk­kelijk heeft bepaald (cf. K.B. 21-12-67, art. 34, of art. 66 wet 9-8-63; cf. K.B. 20-12-63, art. 122);

In art. 56 voormeld is dit door de wetgever niet voorzien; Overwegende dat de beschouwing in het voormelde arrest van

Cassatie niet in tegenstrijd is met deze vaststelling; het zegt enkel dat de wetgever bedoeld heeft door de in art. 56 gebruikte termen «haar beroepsarbeid pas daadwerkelijk heeft onderbroken», de periode van «effectieve arbeid te doen lopen tot aan de werkelijke stopzetting over de tussenliggende dagen van werkloosheid heen» ;

Overwegende dat derhalve de datum van 8 juli 1972 moet aanzien worden als datum van onderbreking van de effectieve beroepsarbeid, zodat de dagen van kollektief verlof na deze datum niet mogen gevoegd worden bij de postnatale periode (Arb. h. Antwerpen, 5e k., 26-11-75 inzake R.l.Z.I.V. t/B.);

Overwegende dat waar het beroep ontvankelijk en gegrond is de vraag het af te wijzen als tergend en roekeloos niet gegrond is;

Op die gronden, Het Hof, Gehoord de heer M. Smits, substituut-generaal, in zijn gelijk­

luidend advies ter open bare terechtzitting van 7 januari 197 6 ; ... ver klaart het beroep ontvankelijk maar ongegrond; bekrachtigt het vonnis gewezen door de 7e kamer van de Arbeidsrechtbank van Antwerpen op tegenspraak in dato 13 november 1973 ...

Arb. h. Antwerpen (afd. Hasselt) (2e Ik.) - 25-11-1975 Vz.: Romain - Subst. gen.: Van Nuffel

Pl.: Mrs Bouveroux & Lambrechts - M./S. (A.R. 223/75)

OPZEGGINGSTERMIJN. - BEREKENING.

De Arbeidsrechtbank is geenzins verplicht, door het enkel feit dat de ontslagen bediende een hogere jaarwedde dan 150.000 F verdiende,

Page 19: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 391 -

de bij art. 15, par. 1, van de samengeordende wetten betreffende het bediendenkontrakt, vastgestelde opzegtermijnen te overschrijden.

Hij dient zich integendeel de vraag te stellen of de werknemer al dan niet een moeilijker toegang tot de arbeidsmarkt had dan de bediende met een jaarwedde van slechts 150.000 F.

In casu gaat het om e..en jong kantoorbediende, zonder speciale verant­woordelijkheid met een geringe anciënniteit en een normale bezoldiging.

PRÉAVIS. - DÉLAI. - CALCUL.

Le tribunal du travail n 'est nullement obligé de dépasser les délais de préavis prévus par l'article 15, par. 1, des lois coordonnées relatives au contrat d'emploi, par Ie seul fait que !'employé licencié gagnait une rémunération annuelle de plus de 150.000 F.

Il importe de savoir si Ie marché du travail lui était mains ouvert qu'à un · employé gagnant une rémunération annuelle de 150.000 F seulement.

En l'espèce, il s'agit d'un jeune employé de bureau sans responsabilités spéciales, ayant peu d'ancienneté et une rémunération normale.

". Overwegende dat M., bediende te Hasselt, op 11 april 1974 door haar werkgever, de n.v. B. te Antwerpen, ontslagen werd, met uitkering van een opzeggingsvergoeding gelijk aan drie maanden loon alsmede van het vakantiegeld einde dienst; dat belanghebbende, die in het kantoor van de vennootschap te Hasselt tewerkgesteld was, voor de Arbeidsrechtbank aldaar een aanvullende vergoeding gelijk aan vier maanden loon vorderde; dat zij deze eis steunde op de zogenaamde schaal Major d.i. art. 7 van het koninklijk besluit van 6 juli 1967 ter uitvoering van artikel 6 van de wet van 30 juin 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 maart 1969 en 11 augustus 1970; dat zij de aanvullende vergoeding als volgt begrootte: 4 x 22.081 F x 112 th. = 98.923 F;

Overwegende dat de Arbeidsrechtbank deze vordering afwees met de motivering dat M. tot de kategorie bedienden behoort, waarvoor de meest ruime arbeidsmarkt bestaat; dat belanghebbende tegen dit vonnis beroep aantekende met het betoog dat de schaal Major wel degelijk op haar geval diende toegepast te worden ;

Overwegende dat de opzeggingstermijn tot doel heeft, aan de ontslagen werknemer een bestaanszekerheid te verschaffen gedurende de tijdspanne die hij nodig heeft om een nieuwe dienstbetrekking te vinden; dat artikel 15 paragraaf 1 van de bij koninklijk besluit van 20 juli 1955 samengeordende wetten betreffende het bedienden­kontrakt deze tijdspanne voor de bedienden, wier jaarlijks loon niet hoger is dan 150.000 F, op forfaitaire wijze bepaalt; dat luidens paragraaf 2 van hetzelfde artikel de opzeggingstermijn voor de bedienden, die meer dan dit bedrag verdienen, door partijen of door de rechter vastgesteld wordt, doch niet kleiner dan het evengemeld

Page 20: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 392-

forfait mag zijn; dat, bij onstentenis van een overeenstemming tussen partijen, de rechter deze termijn zal moeten begroten, rekening houdend mat de kwalifikatie en anciënniteit van de bediende en met de toestand van de arbeidsmarkt; dat de Arbeidsrechtbank geenszins verplicht was, door het enkel feit dat M. een hoger jaarloon dan 150.000 F verdiende, de in hogervermelde paragraaf 1 gestelde regels te overschrijden; dat zij zich integendeel met reden de vraag stelde, of de werkneemster al dan niet een moeilijker toegang tot de arbeids­markt had dan de bedienden met een jaarloon van slechts 150.000 F; dat eiseres een kantoorbediende zonder speciale verantwoordelijkheid was, die op het ogenblik van de verbreking nog geen 24 jaar oud was, een loopbaan van slechts 16 maanden bij de n.v. B. vervuld had, en een normaal loon verdiende; dat het vonnis a quo derhalve terecht besloot dat, vermits zij tot de kategorie der uitvoerende bedienden behoorde, en gelet op haar jeugdige leeftijd en beperkte anciënniteit, er geen redenen voorhanden waren om aan betrokkene een hogere vergoeding dan de forfaitaire toe te kennen ;

Overwegende dat M. tevergeefs aanvoert dat de rechtbank van de schaal Major had moeten gebruik maken; dat deze schaal het maximumbedrag vaststelt van de vergoedingen waarvan de last door het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers wordt overgenomen, indien deze vergoedingen door · pártijen of d-oor de · rèchtbank op eert hoger bedrag zouden bepaald zijn; dat de rechtbank door deze schaal dus geenszins in haar appreciatievermogen beperkt wordt; dat ook niet in concreto is aangetoond dat M., door een kollektief ontslag of andere bijzondere omstandigheden, haar kansen van herplaatsing in vergelijking met andere uitvoerende bedienden zou hebben zien verslechteren;

Overwegende dat men evenmin kan staande houden dat de eerste rechter een anticipatieve en onwettige toepassing zou gemaakt hebben van het koninklijk besluit van 6 juni 1975 waarbij ondermeer het loonbedrag van 150.000 F in artikel 15 van de samengeordende wetten op de bediendenovereenkomst met ingang van l juli 1975 tot 250.000 F wordt opgetrokken; dat zowel vóór als na dit koninklijk besluit het voorschrift van artikel 15 paragraaf 2 de rechter toelaat de opzeg­gingstermijn voor bedienden, wier loon boven het grensbedrag ligt, aan de hand van de ten tijde van het ontslag heersende socio-eko­nomische gegevens te bepalen; dat het vonnis a quo, door rekening te houden met de snelle en belangrijke stijging welke het algemeen loonpeil had ondergaan, genoemde wetsbepaling op korrekte wijze toegepast heeft; dat het beroep derhalve ongegrond is ...

Op die gronden, Het Hof, . . . ontvangt het beroep doch verklaart het ongegrond;

bekrachtigt het bestreden vonnis in al zijn beschikkingen ...

Noot. - Sinds 1 juli 1975 werd de loongrens van art. 15 gebracht van 150.000 F tot 250.000 F (K.B. 6-6-75).

Page 21: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 393 -

C. trav. Bruxelles (4e ch.) :..._ 26-11-1975 Pr.: Hélin - Av. gén.: De Leye

Pl. : Mes Ghilain, Colens & Kaisin - s.a. Éts. V./G.

COMPÉTENCE. - APPEL. - RENVOI DEVANT PREMIER JUGE.

Lorsque d'une part le premier juge statuant exclusivement sur un déclinatoire de compétence tout en renvoyant !'affaire au róle quant au fond se déclare compétent et que d'autre part le juge d'appel con­firme cette compétence du premier juge, il échet de renvoyer l'ajjaire devant ce premier juge en prosécution de cause pour examen du fond.

BEVOEGDHEID. - BEROEP. - VERZENDING NAAR EERSTE RECHTER.

Wanneer enerzijds de eerste rechter uitsluitend uitspraak doet over een exceptie van bevoegdheid en de zaak wat betreft de grond verwijst naar de rol, en anderzijds de rechter in beroep de bevoegdheid van de eerste rechter bevestigt, dan dient de hele zaak terug verzonden naar de eerste rechter om te vonnissen ten gronde.

1. - Sur la compétence

Attendu que l'intimé soutient avoir été, dès son engagement, et à tout le moins depuis le 7-4-68, un représentant sous contrat d'emploi et que dès lors le tribunal du travail est compétent en la cause, tandis que la société appelante prétend qu'il fut, depuis cette date, un représentant autonome avec comme corrollaire, la compétence du tribunal de commerce ;

Attendu cependant que pour déterminer la compétence matérielle en matière de représentation commerciale, il y a lieu de se placer au moment de la naissance du litige et en l'espèce au moment de la rupture du contrat liant les parties, le 30 avril 1973;

Attendu, d'autre part, qu'en vertu de la loi du 30 juillet 1963, article 2, alinéa 2, celui qui a une activité de représentation com­merciale est présumé lié à son commettant par un contrat d'emploi et qu'il appartient à l'employeur d'établir le contraire c'est-à-dire qu'il n'y a aucun lien de subordination entre lui et le représentant;

Attendu, en l'espèce, que s'il y a peut-être matière à discussion sur la qualité de salarié ou d'autonome de l'intimé de 1967 à 1972, il n'en va pas plus de même en 1973; qu'en effet, à partir de cette année les dossiers des parties révèlent que les rapports entre elles sont ceux d'un employeur et d'un représentant employé (p. ex. lettre de l'intimé du 3-3-73 pièce 420 de son dossier; les projets de tournée à partir du 19-2 au 30-4-73, pièces 78 à 88 du même dossier; lettre de V. du 12-3-73, pièce 92 ibidem; lettre de V. du 7-2-73, pièce 91; con­clusions p. 4, al. 1) ;

Attendu, au reste, que la société appelante, reconnaît elle-même qu'en 1973, et plus précisément au mois d'avril, l'intimé a pris une attitude de subordonné (note, pièce 35 du dossier de la Cour p. 2,

Page 22: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 394-

avant dernier alinéa et Analyse du dossier de l'appelant p. 3 alinéa 5, p. 5 alinéa dernier);

Attendu en conclusion, que l'intimé ayant en fait à tout Ie moins au moment de la rupture Ie 30 avril 1973 la qualité de représentant employé, Ie tribunal du travail de céans est compétent; que le jugement entrepris doit être confirmé sur ce point ...

2. - Sur le renvoi au premier juge

Attendu que si l'article 1068 alinéa 1 er du code judiciaire constitue effectivement Ie droit commun en matière d'évocation et quant à l'effet dévolutif de l'appel (A. Kohl, R.C.J.B. 1973, 482), il n'en reste pas moins qu'il forme une exception parmi d'autres au principe général du droit qu'est la règle du double degré de juridiction; que cette disposition doit donc être interprétée restrictivement;

Attendu que, dans cette optique, il y a lieu de tenir compte des articles 643 et 660 du code judiciaire, Ie premier disposant que «dans les cas ou le juge d'appel peut être saisi d'un déclinatoire de com­pétence, il statue sur Ie moyen et renvoie la cause s'il y a lieu <levant Ie juge compétent », le second prévoyant en son alinéa 1 er que « hormis les cas ou l'objet de la demande n'est pas de la compétence du pouvoir judiciaire, toute décision sur la compétence renvoie s'il y a lieu la cause au juge compétent qu'elle désigne »; qu'il faut également faire mention de l'article 1069 du code judiciaire;

Attendu que l'article 643 est plus spécialement d'application en l'espèce, l'article 660 établissant, en la confirmant, la règle du renvoi s'il y a lieu au juge compétent;

Attendu, que les situations suivantes peuvent se présenter en fonction des articles précités :

1°) le premier juge après avoir admis (implicitement ou expressé­ment) sa compétence, examine Ie fond en statuant définitivement en tout ou en partie sur le bien-fondé de la demande et Ie juge d'appel, sur déclinatoire de compétence, confirme celle du premier juge: il y a lieu à évocation de l'ensemble de la cause conformément à l'article 1068 alinéa 1 du code judiciaire ;

2°) l'hypothèse est identique à la précédente dans le chef du premier juge mais Ie juge d'appel réforme le jugement a quo en ce qui concerne la compétence: il y a lieu à renvoi au premier juge compétent en application de l'article 643 du code judiciaire;

3°) le premier juge après avoir admis (implicitement ou explicite­ment) sa compétence, statue au fond en ordonnant une mesure d'in­struction et le juge d'appel, sur déclinatoire, confirme la compétence du premier juge ainsi que la mesure d'instruction: il y a renvoi par application de l'article 1068 alinéa 2 au premier juge <lont la décision fut entreprise;

4°) Ie cas est Ie même que le précédent mais le juge d'appel tout en confirmant la compétence du premier juge réforme la décision a quo

Page 23: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 395-

en ce qui concerne la mesure d'instruction ordonnée: dans cette hypothèse, il y a évocation de !'ensemble de la cause en application de l'article 1068, alinéa 1;

5°) Ie cas est toujours identique à celui repris sous Ie 3°, mais Ie juge d'appel infirme la décision querellée en ce qui concerne la compétence: il y a renvoi au premier juge compétent en vertu de l'article 643 du code judiciaire ;

6°) Ie premier juge s'est déclaré incompétent et Ie juge d'appel infirme la décision : il y a lieu à évocation comme Ie prévoit expres­sément l'article 1069 du code judiciaire;

7°) Ie premier juge s'est déclaré incompétent et Ie juge d'appel confirme la décision a quo: par application « a contrario » de l'article 1069 précité, il n'y a pas lieu à évocation mais par Ie fait même de la confirmation, la cause sera renvoyée au premier juge désigné par la décision entreprise en vertu de l'article 660 alinéa 1 du code judiciaire ;

8°) Ie premier juge n'est appelé à statuer que sur la seule com­pétence, se déclare effectivement compétent et renvoie !'affaire au röle pour permettre aux parties de conclure et de plaider au fond (tel est Ie cas en l'espèce et ce à la demande des parties elles-mêmes). Le juge d'appel confirme la compétence; dans ce cas, il y a lieu à renvoi au premier juge en application du principe général de droit, relatif au double degré de juridiction et de l'article 643 du code judiciaire ;

Attendu, sans doute qu'il résulte des travaux préparatoires de l'article 643 et particulièrement de la loi du 24 juin 1970 modifiant Ie code judiciaire notamment en eet article :

a) que Ie législateur a eu comme but de généraliser, à tout juge d'appel Ie renvoi au premier juge, limité initialement aux Cours d'appel et du travail;

b) que Ie législateur a eu spécialement à !'esprit Ie cas ou Ie juge d'appel admet Ie déclinatoire de compétence (analyse de l'expression «s'il y a lieU>>);

Attendu, néanmoins, qu'il échet d'appliquer l'article 643 a fortiori et à tout Ie moins par identité de motifs, au cas ou Ie juge d'appel confirme la compétence du premier juge, alors que celui-ci a limité sa décision à la seule question de compétence, Ie fond étant réservé;

Attendu, en conclusion, que dès lors que d'une part Ie premier juge statuant exclusivemenl sur un déclinatoire de compétence tout en renvoyant !'affaire au röle quant au fond se déclare compétent et que d'autre part Ie juge d'appel confirme cette compétence du premier juge, il échet de renvoyer !'affaire <levant ce premier juge en prosé­cution de cause pour examen du fond;

Attendu qu'en la cause, la Cour, appelée à rendre une décision limitée à la seule question de compétence ratione materiae, confirme par Ie présent arrêt que Ie tribunal du travail de Bruxelles est bien compétent, contrairement à ce que soutenait la société appelante;

Page 24: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 396 -

qu'il y a lieu par conséquent, en application de l'article 643 du code judiciaire et conformément au principe général du double degré de juridiction, à renvoi de l'affaire audit tribunal pour l'examen du fond; Par ces motifs,

La Cour, statuant contradictoirement, déclare l'appel recevable mais non fondé; en déboute l'appelante et confirme Ie jugement a quo en toutes ses dispositions; renvoie !'affaire en prosécution de cause au premier juge pour qu'il statue au fond."

C. trav. Bruxelles ( 4e ch.) - 28-1-197 6 Pr.: Hélin - Av. gén.: De Leye - Pl.: Mes Ferrier & Jakhian

C.A.P. E./B. (R.G. 4832)

CüMPÉTENCE MATÉRIELLE. - CüNTRAT ou STATUT. - MÉDECIN C.A.P.

Les commissions d'assistance publique nomment les médecins des hópitaux; pour qu 'il y ait contrat d'emploi, il faut mais il suffit de constater !'absence de régime statutaire dans le chef du médecin qui, en l'espèce, en sa qualité de demandeur originaire, doit administrer la preuve de l'existence d'un contrat d'emploi le liant à la partie adverse.

En !'absence de tout contrat d'emploi et en présence d'une délibération de -Ja commission- d'assistance -publique tendant à pourvoir à titre provisoire un emploi permanent du cadre définitif, il apparaît que le médecin a été engagé sous statut.

BEVOEGDHEID RATIONE MATERIAE. - KüNTRAKT OF STATUUT. - GE­NEESHEER C.0.0.

De commissies van openbare onderstand benoemen de geneesheren der zieken­huizen; de afwezigheid van een statutair stelsel in hoofde van de geneesheer is nodig doch voldoende voor de vaststelling van een bediendenkontrakt. De dokter dient in casu als oorspronkelijke eiser het bewijs te leveren van het bestaan van een bediendenkontrakt dat hem bindt met de tegenpartij.

Buiten het bestaan om van elk bediendenkontrakt en ten aanzien van de beraad­slaging van de commissie van openbare onderstand om te voorzien ten voorlopigen titel in een blijvende betrekking voor vast kader, blijkt dat de geneesheer in het kader van een statutair stelsel is aangeworven.

". Attendu que les faits et la procédure suivie jusqu'ores peuvent se résumer comme suit :

- Le 22 juillet 1955, la C.A.P. partie appelante, écrit à l'intimé qu'elle ne pouvait retenir sa candidature à la place de chef du service de stomatologie.

- Le 13 septembre 1955, l'appelante décide par scrutin secret de faire appel à l'intimé pour remplir à titre temporaire les fonctions de chef du service de stomatologie, cette mesure prenant cours Ie 16 août 1955 et portant ses effets jusqu'à ce qu'un médecin soit régulièrement

Page 25: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 397 -

nommé. Le même jour, par une autre délibération, l'appelante fixe le traitement de l'intimé à 60.000 F à 100% dès le 16 août.

- Le 16 septembre 1955, l'appelante écrit deux lettres à l'intimé, la première lui confirmant que sa candidature à la· fonction de chef de service ne peut être accueillie, la seconde pour lui annoncer son engagement - sous réserve d'approbation par le conseil communal - en qualité de chef de service temporaire en stomatologie aux con­ditions ci-dessus précisées, ces fonctions prenant fin « dès qu'un chef de service titulaire aura pu être nommé » au dit service.

- Le 21 septembre 1955, l'intimé remercie le président de la C.A.P., partie appelante pour la confiance qui lui est accordée.

- Le 27 octobre 1955, l'appelante informe l'intimé de l'appro­bation par le conseil communal de sa nomination comme chef de service interimaire.

- Le 5 octobre 1972, l'appelante, après délibération, décide de « renoncer aux services» de l'intimé à partir du 1 er novembre 1972.

- Le 12 octobre 1972, l'appelante écrit à l'intimé qu'elle est «au regret de devoir mettre un terme au mandat temporaire (qui lui) avait (été) conféré par délibération du 13 septembre 1955 ».

- Le 25 octobre 1972, l'intimé marque son désaccord sur le contenu de la lettre que la C.A.P. lui a adressée Ie 12 octobre et estime avoir droit à un préavis conforme aux dispositions légales sur Ie contrat d'emploi.

- Le 27 octobre, les conseils de l'intimé confirment la position du docteur B.

- Le 8 novembre, Ie président et Ie secrétaire général de la C.A.P. accusent réception de la lettre du 27 octobre et signale que Ie problème sera soumis à la prochaine séance de la C.A.P.

- Le 26 mars 1973, l'intimé lance assignation à la partie appelante <levant Ie tribunal du travail de Bruxelles pour entendre condamner celle-ci à lui payer 1.216.800 F d'indemnité compensatoire de préavis égale à 36 mois de rémunération et 200.000 F de dommages et intérêts.

- Le premier juge, sur avis contraire du ministère public, dit la demande recevable et fondée jusqu'à concurrence de 743.000 F d'in­demnité de rupture (22 mois de rémunération), l'intimé ayant, à son estime, travaillé dans les liens d'un contrat d'emploi.

- En son appel, la C.A.P. d'E. soutient à titre principal que Ie tribunal du travail de Bruxelles était incompétent ratione materiae et demande Ie renvoi de la cause <levant le tribunal de première instance de Bruxelles et à titre tout à fait subsidiaire de réduire l'indemnité de rupture accordée par Ie premier juge.

- Par appel incident, Ie docteur B. demande à la Cour de porter l'indemnité compensatoire de préavis à 1.216.800 F et de lui accorder 200.000 F. pour dommage moral.

Page 26: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 398 -

Sur la compétence

Attendu que la question de la compétence ratione materiae est intimement et indissolublement liée au fond, c'est-à-dire à la question de savoir si l'intimé était lié à la partie appelante par un contrat d'emploi ou s'il était sous régime statutaire en application des lois du 6 août 1909 relatives à la stabilité des emplois dépendant des établissements publics de bienfaisance et du 10 mars 1925, organique de l'assistance publique;

Attendu qu'il échet, dès lors, d'examiner immédiatement le problème de fond;

Attendu que la loi du 6 août 1909 précise en son article 4 ce qui suit: «En cas de réclamation du titulaire d'un emploi contre une délibé­ration supprimant eet emploi ou réduisant le traitement y attaché, cette délibération sera soumise au contröle de la députation permanente du Conseil provincial qui ne pourra l'improuver que si les mesures qu'elle décide tendent manifestement à une révocation déguisée.

»Le titulaire de l'emploi et les administrations qui ont concouru à sa nomination peuvent se pourvoir auprès du Roi contre la décision de la députation permanente dans les quinze jours de la notification qui leur en est faite ».

Attendu que la loi du 10 mars 1925 est ainsi libellée en son article 33 alinéas 3 et 4: «En ce qui concerne les médecins ... les Com­missions d'assistance nomment ces praticiens et fixent leur traitement.

»Les médecins ... peuvent être suspendus et révoqués par la Com­mission d'assistance sous réserve de l'application de la loi du 6 août 1909 sur la stabilité d'emploi dans les administrations de bienfaisance »;

Attendu qu'il y a lieu de mentionner l'article 93 alinéa 2 de la loi du 10 mars 1925 qui établit d'une part la procédure d'approbation en ce qui concerne le cadre et les services de l'assistance publique ainsi que les conditions dans lesquelles sont faits le recrutement, les nomi­nations et l'avancement, d'autre part les voies de recours contre les décisions prises à eet égard;

Attendu que la Cour fait entièrement siens les avis donnés par le ministère public tant en première instance qu'en appel;

Attendu qu'en vertu de l'article 33 précité, les Commissions d'assistance publique (C.A.P.) nomment, suspendent et révoquent les praticiens des höpitaux sous réserve de l'application de la loi du 6 août 1909 également précitée;

Attendu que eet article 33 est rédigé en termes généraux et n'établit aucune distinction selon que la nomination est faite à titre définitif, à titre provisoire ou à titre temporaire;

Attendu que selon le Conseil d'État: - il faut entendre par agent communal toute personne régulièrement

nommée à une fonction permanente et jouissant à ce titre d'un traitement à charge de la commune,

Page 27: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 399 -

- la loi du 6 août 1909 déjà citée s'applique aussi aux titulaires nommés provisoirement ou à terme,

- les médecins de la C.A.P. sont en principe bénéficiaire de la stabilité d'emploi,

- cette stabilité d'emploi, reconnue aux médecins de la C.A.P. est incompatible avec un contrat d'emploi (C.É. 2-7-70, n° 14.218, R.A.A.C.É. 1970, 702);

Attendu, d'autre part, qu'il y a lieu de vérifier s'il y a application de l'article 35, § 1, des lois coordonnées sur le contrat d'emploi avant sa modification par la loi du 11 juillet 1973, la rupture des relations de travail entre parties ayant eu lieu en octobre 1972; que selon cette disposition, les lois coordonnées s'appliquent aux employés qui sont occupés notamment par les établissements publics dépendant des communes et qui ne sont pas régis par un statut;

Attendu que pour qu'il y ait contrat d'emploi en l'espèce, il faut, mais il suffit dès lors de constater !'absence de régime statutaire dans le chef de l'intimé qui cependant, en sa qualité de demandeur originaire, doit administrer la preuve de l'existence d'un contrat d'emploi le liant à la partie appelante;

Attendu que pour l'application de la loi du 6 août 1909 il échet uniquement de vérifier si l'emploi conféré à l'intimé - même sans nomination définitive - était prévu au cadre définitif et n'était donc pas un emploi temporaire destiné à disparaître;

Attendu que l'intimé ne conteste pas que l'emploi qui lui a été conféré en 1955 et qu'il allait occuper jusqu'en 1972, était prévu au cadre définitif; qu'il fut attaché à eet emploi par une nomination de la C.A.P. faite en vertu d'une décision prise régulièrement et devenue définitive après délibération ou scrutin secret et approbation par le conseil communal et la députation permanente (lettre du 27-10-55 -fait d'ailleurs non contesté); que le traitement fut fixé également après délibération en conformité au barême des traitements du per­sonnel médical, arrêté par la Commission et approuvé par la députation permanente conformément à la loi du 21 décembre 1927 relative au personnel des communes et des administrations subordonnées et à l'article 33 de la loi du 10 mars 1925 précitée;

Attendu qu'en la cause, la partie appelante a donc agi exactement comme si le lien de service était de nature statutaire; que, ne pouvant procéder à une nomination définitive, la partie appelante a obéi à des préoccupations d'ordre pratique en procédant à une nomination à titre provisoire ;

Attendu enfin que l'intimé ne produit pas de contrat d'emploi écrit ou un document bilatéral en tenant lieu;

Attendu, en conclusion, qu'en l'absence de tout contrat d'emploi et en présence d'une délibération de la Comniission d'assistance publique tendant à pourvoir à titre provisoire un emploi permanent du cadre définitif, il apparaît que l'intimé a été engagé sous sta tut;

Page 28: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-400-

Attendu que !'argument du premier juge selon lequel un agent qui ne répond pas aux conditions statutaires ne peut pas invoquer le statut et est donc soumis au régime contractuel, ne peut être retenu, la loi du 6 août 1909 faisant dépendre l'existence d'un régime statutaire du seul critère relatif au caractère définitif de l'emploi et le caractère définitiJ. temporaire ou provisoire de la nomination étant sans relevance (C.E. 25-2-70, R.A.C.E. 1970, 220);

Attendu que ce n'est pas par le biais de la délibération du 5 octobre 1972 qu'il faut rechercher la nature des relations de travail qu'elle supprime; que l'intimé ne peut s'appuyer sur cette délibération en ce qui est dit dans le rapport préliminaire, à savoir « le contrat d'engage­ment de l'intéressé comporte la clause suivante ... : cette mesure prend cours le 16 août 1955 et sort ses effets jusqu'à ce qu'un médecin soit régulièrement nommé à la dite place de chef de service»;

Attendu, en effet, que ce n'est pas le « contrat d'engagement » vanté qui contient cette clause mais bien le dispositif de la délibération du 13 septembre 1955;

Attendu que l'intimé invoque, à tort, la même délibération du 5 octobre 1972 en ce que sont rapportées notamment les interro­gations et remarques suivantes: « ". quelle est en l'occurrence la nature du contrat qui lie le docteur B. à notre administration? . . . nous pouvons craindre àjuste-titrn-que les juridictions du-travaiLconsidèrent qu'il y· a eu conclusion d'un contrat d'emploi »; qu'en effet, il s'agit d'une déclaration du secrétaire général de la C.A.P. et non de la C.A.P. elle-même, déclaration aux termes de laquelle il ne déclare pas que l'intimé a travaillé dans les liens d'un contrat d'emploi, mais pose certaines questions en donnant son avis; qu'il s'agit en l'occurrence, non d'un aveu mais d'une éventualité envisagée par le secrétaire général de l'appelante;

Attendu, d'autre part, que le fait que l'entrée en service (le 16-8-55), ait précédé la nomination par l'autorité compétente, ne peut asseoir la thèse d'un engagement sous contrat d'emploi; qu'en effet, l'appelante fit appel à l'intimé pour des raisons d'urgence et qu'il y a lieu de présumer que celui-ci qui savait qu'il ne remRlissait pas les conditions de nomination définitive, a dû solliciter, soit spontanément soit sur interpellation, une désignation provisoire ne' fût-ce que verbalement sinon on ne comprendrait pas que le 21 septembre 1955 l'intimé ait remercié le président de la C.A.P. en ces termes: «je vous remercie sincèrement ainsi que messieurs les membres de la commission, pour la confiance que vous m'accordez afin d'assurer temporairement la fonction de chef de service de stomatologie de l'institut. J'espère vous donner entièrement satisfaction et pouvoir développer ce service dans l'intérêt des patients et votre Institut médico-chirurgical », sans la moindre réserve et notamment sans rappeler un accord quant à la

Page 29: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 401 -

conclusion d'un contrat d'emploi ou énoncer ses prétentions à eet égard;

Attendu, en conséquence, que par cette lettre l'intimé a accepté une situation statutaire; que, du reste, la décision nommant l'intimé rétroagit au 16 août 1955, et ce, non arbitrairement, puisqu'effective­ment l'intimé a rempli ces fonctions de chef de service à cette date de façon provisoire ;

Attendu, encore, que l'on ne peut tirer aucun argument de l'emploi dans la seconde décision du 13 septembre 1955 du terme « engagé » puisque la décision à laquelle il est fait référence (la première décision du 13-9-) précise que l'intimé «est désigné »; qu'au reste, Ie terme engagé à une portée général,e qu'on ne peut limiter au louage de travail (voir à eet égard C.E. 2-7-70 déjà cité, Pas. 1971, IV, 70, ou il est dit notamment que <d'engagement d'un médecin doit être réputé avoir eu lieu par voie de nomination ») ;

Attendu qu'on ne peut tirer, en l'espèce, argument des lettres de services adressées par l'appelante à l'intimé, de la détermination des prestations de celui-ci et de l'accord sur la rémunération perçue durant dix-huit ans; qu'en effet, ces éléments peuvent se concevoir en cas de nomination statutaire; qu'il est normal pour l'administration publique qui nomme ses agents, de préciser les fonctions de ceux-ci de même que leur rémunération, et de leur adresser des notes de services; que les fonctionnaires et agents des administrations publiques sont dans des liens de subordination mais d'une autre nature que ceux qui caractérisent les contrats de louage de travail; qu'en l'espèce, la relation de travail entre les parties résulte d'un acte juridique uni­latéral de l'appelante qui a nommé l'intimé pour remplir à titre temporaire les fonctions de chef de service par délibération du 13 sep­tembre 1955 rétroagissant au 16 août de la même année et non d'un accord librement consenti et portant sur un travail à exécuter.

Attendu que l'intimé soutient également que la délibération du 13 septembre 1955, ne fait pas, à tort, référence à l'article 33 de la loi du 10 mars 1925;

Attendu que cette argumentation ne peut être retenue; qu'en effet aucun texte légal n'impose à la C.A.P. de faire mention de l'article 33 en question dans ses délibérations relatives aux nominations de médecins; qu'il résulte des éléments de la cause que la délibération a fait application de eet article 33; que ces éléments - déjà cités -sont notamment les suivants: la délibération a eu lieu avec vote au scrutin secret; elle fut soumise à l'approbation du conseil communal d'E.; la délibération concomitante du 13 septembre 1955 relative au traitement de l'intimé, se réfère expressément à l'article 33 en cause;

Attendu, en résumé et pour conclure, que l'intimé, qui avait la charge de la preuve à eet égard, n' a pas été engagé dans les liens

Page 30: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-402-

d'un contrat d'emploi par l'appelante Ie 16 août 1955, mais a fait l'objet d'une nomination statutaire à cette date, résultant de la délibération du 13 septembre 1955 approuvée par Ie conseil com­munal le 7 octobre 1955, cette nomination ayant été acquise au vote secret conformément à l'article 66 de la loi communale à laquelle renvoie l'article 34 de la dite loi du 10 mars 1925 et Ie traitement, conforme au barême du personnel médical, ayant été fixé unilatéralement par l'appelante par une seconde délibération çe même 13 septembre, également approuvée par Ie Conseil communal Ie 7 octobre 1955 et approuvée à son tour Ie 2 décembre 1955 par la Députation per­manente du Brabant;

Attendu que la nomination et Ie traitement de l'intimé firent donc l'objet de délibérations régulières de l'appelante en conformité avec les articles 33 et 34 de la Ioi du 10 mars 1925 précitée ;

Par ces motifs, La Cour, statuant contradictoirement et écartant toutes conclusions

autres ou contraires, déclare l'appel recevable et fondé, y faisant droit met à néant Ie jugement entrepris; dit pour droit que, l'intimé n'ayant pas été dans les liens d'un contrat d'empioi avec l'appelante, Ie premier juge était, en la cause, incompétent ratione materiae; constate ipso facto son incompétence pour vider Ie litige opposant les parties; renvoie la cause <levant Ie tribunal de première instance de Bruxelles ...

Arb. h. Gent (4e k.) - 17-9-1976 Vz.: Broeckx -Adv. gen.: Colaes - Pl.: Mr W. Bonne

s.v.n.D.1./P. (A.R. 122/76)

ZELFSTANDIGE. - GEVOLMACHTIGDE. - VAKBONDSAFGEVAARDIGDE.

Een afgevaardigde van een representatieve organisatie van werklieden en bedienden kan haar lid in rechte niet geldig vertegenwoordigen in geschillen betreffende het statuut van zelfstandige.

lNDÉPENDANT. - MANDATAIRE. - DÉLÉGUÉ SYNDICAL.

Un délégué d'une organisation représentative d'ouvriers ou d'employés ne peut représenter un de ses membres dans un litige concernant Ie statut de tra-vailleur indépendan t. ·

... Overwegende dat op vordering van de v.z.n. « s.v.n.D.I. », P. gedagvaard werd voor de Arbeidsrechtbank om te betalen aan eerst­genoemde de som van 10.561 F, meer de intresten en de kosten; dat de hoofdsom de bijdragen vertegenwoordigt, alsook de verhogingen en de kosten voor de vier kwartalen van het kalenderjaar 1973, in toepassing van het koninklijk besluit van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;

Overwegende dat de oorspronkelijke verwerende partij P., op de

Page 31: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-403 -

inleidingszitting van 24 juni 1975 door de heer V., afgevaardigde van een representatieve organisatie van arbeiders of bedienden, houder van een schriftelijke volmacht, vertegenwoordigd was; dat dezelfde volmachtdrager, de conclusie, neergelegd ter griffie op 4 augustus 1975, ondertekende en ter terechtzitting van 16 december 1975 voor verweerder pleitte;

Overwegende dat de oorspronkelijke eisende partij opwierp dat de verwerende partij niet geldig vertegenwoordigd was ;

Overwegende dat de eerste rechter, bij tussenvonnis van 17 februari 1976, alvorens de zaak te gronde te behandelen, deze verwezen heeft naar de terechtzitting van 16 maart 1976, na voor recht te hebben gezegd dat de verweerder geldig kon vertegenwoordigd worden door een afgevaardigde van een representatieve organisatie van werknemers, daar het geding gevoerd werd voor het arbeidsgerecht en de ver­werende partij, op het ogenblik van de eis, de hoedanigheid van werknemer had;

Overwegende dat in het bestreden vonnis vastgesteld wordt dat bedoelde af ge vaardigde toegelaten werd door de rechtbank en uit de motivering blijkt dat de geldigverklaring van de verschijning en van de vertegenwoordiging gesteund is op artikel 728, derde lid, eerste zin van het gerechtelijk wetboek;

Overwegende dat het hoger beroep gericht is tegen dit erkend recht tot verschijnen, vertegenwoordigen en pleiten, alsook tegen het tegen­sprekelijk karakter van het vonnis ;

Overwegende dat tweede geïntimeerde hetzelfde standpunt verdedigt, zoals in eerste aanleg ;

Overwegende dat artikel 440 van het gerechtelijk wetboek bepaalt dat voor alle gerechten, behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald, alleen de advokaten het recht hebben te pleiten; dat deze tekst zeer algemeen is gesteld en de besprekingen in Kamer en Senaat erop wijzen dat de uitzonderingen op deze regel in enge zin moeten geïnter­preteerd worden ;

Overwegende dat de bevoegdheid van de Arbeidsrechtbank voor het hier aangebracht geschil steunt op artikel 581, 1° van het ge­rechtelijk wetboek; dat voor deze geschillen het vertegenwoordigings­recht geregeld en beperkt blijft tot een afgevaardigde van een repre­sentatieve organisatie van zelfstandigen, zoals bepaald in artikel 728, derde lid, tweede zin van het gerechtelijk wetboek, luidend als volgt: « In de geschillen bepaald in de artikelen 581 en 582, 1° en 2° mag de zelfstandige arbeider eveneens vertegenwoordigd worden door een afgevaardigde van een representatieve organisatie van zelfstandigen»;

Overwegende dat de beschikking van artikel 728, derde lid, tweede zin niet cumulatief is met deze van artikel 728, derde lid, eerste zin; dat het woord « eveneens » als eerste betekenis heeft « op dezelfde wijze » (Van Dale, Groot woordenboek van de Nederlandse taal) en trouwens de Franse tekst met het woord « pareillement » op dezelfde betekenis wijst;

Page 32: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-404-

Overwegende dat de parlementaire debatten omtrent dit vraagstuk aantonen dat de uitzonderingen op de princiepsregel van artikel 440 van het gerechtelijk wetboek hun oorsprong vinden in de belangen en initiatieven welke telkens afzonderlijk werden voorgedragen door de minister van tewerkstelling en arbeid, door de minister van middenstand en door de minister van volksgezondheid en van het gezin;

Overwegende dat de eerste rechter ten onrechte stelt dat de enge interpretatie van artikel 728 van het gerechtelijk wetboek alleen slaat op het soort rechtbank (arbeidsrechtbank) en de hoedanigheid van de gedaagde (arbeider of bediende), maar niet op de aard van de vordering;

Overwegende dat de termen «de arbeider of de bediende, partij in het geding», zoals deze voorkomen in artikel 328, derde lid, eerste zin, geenszins wijzen op de door een partij aangenomen of uitgeoefende beroepsactiviteit tijdens het verloop van het rechtsgeding, doch wel op het geschil dat voortspruit uit een met arbeidsverhouding ontstaan recht of plicht voor zover dit geschil onder de bevoegdheid valt van het arbeidsgerecht (cf. Lenaerts, Sociaal procesrecht, nrs 5, 43, 63; J. Petit in Arbl. 1965, 787, c en 788, 795 en 796; Van der Vorst in B.T.S.Z. 1972, 314; Hermans F. in R. W. 1968-69, kol. 777, sub 11);

Overwegende dat de wijzigingen -dü~- - :rangebracht werden aan artikel 728 van het gerechtelijk wetboek in het project Van Reepinghen door de Commissie van tewerkstelling en arbeid nooit een andere bedoeling hebben gehad dan het begrip «beroepsorganisatie» te herleiden tot dit van «representatieve organisatie», hetgeen de ver­ruiming inhield van een aan toelating onderworpen verschijningsrecht tot een in het gerechtelijk wetboek geïntegreerd en volwaardig erkend vertegenwoordigingsrecht; dat de bij de werkrechtersraden en de admi­nistratieve rechtscolleges bestaande toestanden aldus ondubbelzinnig overgenomen en bekrachtigd werden, zonder aan bepaalde repre­sentatieve organisaties een overwicht te verlenen, hetgeen wel het geval zou zijn indien een afgevaardigde van een representatieve organisatie van arbeiders of bedienden kon optreden in geschillen betreffende het statuut van de zelfstandigen, de minder-validen en in de geschillen be­paald in artikel 580, 8°, c, · van het gerechtelijk wetboek betreffende het bestaansminimum;

Overwegende dat om dezelfde hogergenoemde redenen de vol­machtdrager V., in de huidige procedure, evenmin gerechtigd is tweede geïntimeerde P. als raadsman in rechte bij te staan;

Overwegende dat het hoger beroep tegen een vonnis alvorens recht te doen het geschil zelf aanhangig maakt bij de rechter in hoger beroep;

Op die gronden,

Page 33: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-405 -

Het Arbeidshof,... verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond; doet het bestreden vonnis teniet en, opnieuw wijzend, zegt voor recht dat de oorspronkelijk verwerende partij P. niet geldig ver­tegenwoordigd was en dat het vonnis derhalve niet op tegenspraak werd gewezen; zegt verder dat de volmachtdrager V" in huidige aanleg niet gerechtigd is tweede geïntimeerde P. bij te staan als raadsman ...

C. trav. Liège (Se ch.) - 15-4-1975 Pr. : Mottet - Min. publ. : Patte - Pl. : Me Drion

I.N.A.M.I./L. & U.N.M.S. (R.G. 3296/1974)

MALADIE-INVALIDITÉ. - RÉÉDUCATION. - LEÇONS DE LOGOPÉDIE.

Comme les soins nécessités pour la rééducation fonctionnelle et professionnelle sont visés au chapitre des prestations de santé de la loi sur l'assurance maladie-invalidité, ils supposent un trouble de la santé physique ou mentale.

ZIEKTE-INVALIDITEIT. - REVALIDATIE. - LOGOPEDISCHE LESSEN.

Aangezien de prestaties, die door de ziekteverzekering voorzien zijn voor revali­datie en herscholing, voorkomen in het hoofdstuk over geneeskundige verstrekkingen, dient bewezen dat de aandoening, waarvoor om die prestaties wordt gevraagd, neerkomt op een verstoring van de lichamelijke of geestelijke gezondheid.

. . . L'appelant reproche au jugement a quo d'avoir accordé en faveur de !'enfant L. Ie remboursement de soins de logopédie en se basant sur Ie fait qu'aucune distinction ne doit être faite entre les soins nécessités par l'éducation d'un organe déficient et la rééducation d'un organe initialement mal éduqué.

Le collège des médecins directeurs a rejeté la demande Ie 19 janvier 1973 pour les motifs « qu'il s'agit, en l'occurrence d'éducation et non de rééducation et que ce cas n'incombe pas aux dépenses de rééducation fonctionnelle et professionnelle de l'assurance maladie invalidité ».

Selon l'appelant, il incombe au collège des médecins directeurs d'examiner si les troubles qui donnent lieu à une demande de prise en charge ressortissent réellement à la rééducation conformément à l'article 23-8° et 9° de la loi du 9 août 1963.

Pour cela, l'appelant distingue entre «les cas pathologiques » (mal­formations anatomiques, traumatismes, etc.) qui sont des cas médicaux et « certains troubles dus à divers facteurs, qui justifient une éducation ou un réapprentissage » pour restaurer la possibilité de bien écrire ou de bien parler, ces derniers relevant plus de l'enseignement spécial ou engageant la responsabilité de la famille; ou encore, il distingue entre les cas relevant d'une pathologie affirmée (dyslexie acquise) et les cas dus à une « fluctuation de la fonction remplie par ! 'individu dans certains milieux ou la responsabilité de la cellule familiale est engagée

Page 34: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 406-

et qu'un organisme spécialisé pourrait prendre en charge plutöt que l'assurance soins de santé».

Il apparaît de la motivation de la décision critiquée que l'appelant ne maintient plus son critère antérieur basé sur la distinction entre les « troubles acquis » et les « troubles congénitaux », distinction que la Cour de cassation a rejetée en décidant que le terme « rééducation » employé par la loi n'implique pas que celle-ci n'a visé que la récu­pération ou la restitution d'un état de santé préexistant. Il maintient toutefois une distinction entre l'éducation et la rééducation.

L'appelant distingue entre ce qui constitue un cas pathologique ou médical, lequel ressortit à la rééducation prévue par l'article 23-8° et 9° de la loi du 9 août 1963 et ce qui ressortit à l'éducation familiale ou scolaire.

L'appelant soutient au surplus qu'avant toute décision sur un programme, le collège des médecins-directeurs doit décider si le handicap à traiter ressortit réellement à la rééducation visée à l'article 23-8° et 9°, admettant que, sur ce point, les tribunaux ont un pouvoir d'appréciation.

Les soins nécessités par la rééducation fonctionnelle et professionnelle sont visés au chapitre des « prestations de santé» de la loi du 9 août 1963 sur l'assurance maladie invalidité. Ils supposent en conséquence un trouble de la santé physique ou mentale.

En l'espèce la demande de remboursement était étayée par les documents suivants:

- un rapport de logopédie du 6 septembre 1972 concluant que « le langage or al ( expression-structuration de la phrase) et le langage écrit ( orthographe) sont surtout à travailler ou les difficultés présentées par l'enfant, en ne négligeant pas l'orientation et la structuration spatiale également déficientes. Une rééducation logopédique s'impose donc partant sur ces deux points à raison d'une heure-semaine »;

- une attestation médicale du 16 septembre 1972 aux termes de laquelle «!'enfant doit recevoir des cours de rééducation du langage et avoir recours à un logopède »;

- une attestation du même médecin datée du 9 octobre 1972 attestant que !'enfant est atteint d'endognathie bimaxillaire avec malposition des dents des deux bloes incisifs. Un traitement par appareil dilatateur amovible a dû être institué - suite à ces malpositions dentaires l'enfant a présentés des troubles de la diction. Il est donc nécessaire qu'elle soit traitée pour essayer de les faire disparaître;

- un formulaire de réadaptation fonctionnelle dressé Ie 16 octobre 1972 par le médecin conseil proposant la rééducation du langage dans les termes suivants: «suite des malpositions dentaires (pour lequelles un traitement par appareil dilatateur amovible a dû être installé) S. a présenté des troubles de la diction ».

En soumettant Ie cas au collège des médecins-directeurs, Ie médecin directeur de l'organisme assureur estime que «les troubles tels qu'ils

Page 35: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 407 -

sont déduits par Ie logopède ne semblent pas résulter des malpositions dentaires »; le collège des médecins-directeurs a estimé qu'il s'agit en l'occurrence d'éducation et non de rééducation.

Il semble donc contester que les difficultés de langage et d'ortho­graphe présentés par !'enfant et pour lesquels l'intervention d'un logopède est demandée, ne sont pas dus à un trouble de la santé.

Il s'agit en l'espèce d'un problème d'ordre médical pour lequel il y a lieu de recourir à une expertise.

Par ces motifs, La Cour,". reçoit !'appel; avant faire droit; désigne en qualité

d'expert ". lequel aura pour mission, en s'entourant de tous renseigne­me"nts utiles et dans Ie respect des articles 962 et suivants du code judiciaire relatifs à !'expertise, d'examiner !'enfant L. S. et de donner son avis sur Ie point de savoir si cette enfant présentait un trouble de la santé physique ou mentale nécessitant en matière de logopédie des soins de rééducation fonctionnelle dépassant la compétence familiale ou scolaire ...

Note. - Comparer eet arrêt avec le jugement de Trav. Bruxelles du 3-10-74, reproduit dans ce même numéro, et l'arrêt de la C. trav. Bruxelles du 22-11-73 (R.D.S. 1974, p. 336).

C. trav. Mons (5e eb.) - 23-6-1976 Pr. : Gouy - Subst. gén. : Gosseries

Pl.: Godeau loco Favart & Mariscal - H./I.N.A.S.T.I. (R.G. 2407)

PROCÉDURE. - APPEL INCIDENT. - RECEVABILITÉ. - SAISINE DU

JUGE.

L 'Jnstitut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants établit qu 'une erreur aurait été commise et qu 'il pouvait en vertu des articles 152 et 153 de l'arrêté royal du 22 décembre 1967 prendre d'office une nouvelle décision; il ne le fit pas et forma un appel incident devant la Cour. Il peut paraître normal que l'J.N.A.S.T.I., ayant connaissance d'un élément nouveau, veuille y rémédier par la voie de !'appel incident.

La Cour ne tranche pas en dehors des limites du litige lorsque Ie moyen invoqué dans !'acte d'appel est tiré de la loi et que la saisine de la Cour apparaît comme étendue uniquement en raison de l'application de la loi que Ie juge a Ie devoir de contra/er.

L'I.N.A.S.T.I. a l'obligation légale de faire assurer la légalité en tant qu'organisme de gestion.

Le juge a entre ses mains Ie controle de toutes les décisions admi­nistratives donnant à la partie adverse la possibilité de revenir sur sa décision avec effet rétroactif et de pouvoir réparer dans un débat contra­dictoire la légalité de la décision administrative attaquée, sans qu'il

Page 36: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 408 -

puisse être soutenu que la juridiction saisie aurait statué «ultra petita ». Le moyen invoqué par l'appelant sur incident trouve ainsi sa source

dans la loi, puisqu 'il a pour seul but de vair rétablir la légalité par le juge ou la Cour. ·

RECHTSPLEGING. INCIDENTEEL BEROEP. - ÜNTVANKELIJKHEID. -

AANHANGIGMAKING.

De Rijksdienst voor sociale verzekering der zelfstandigen stelt een fout vast en kan, krachtens de artikelen 152 en 153 van het koninklijk besluit van 22 december 1967, ambtshalve een nieuwe beslissing nemen. Hij doet dit niet doch stelt een incidenteel beroep in voor het Hof Het is aannemelijk dat de R.S. V.Z. kennis neemt van een nieuw element en hieraan wil verhelpen bij middel van een incidenteel beroep.

Het Hof oordeelt niet buiten de grenzen van het geschil wanneer het inge­roepen rechtsmiddel aangehaald in het incidenteel beroep uit de wet voortvloeit en de aanhangigmaking voor het Hof als een uitbreiding voorkomt alleen maar met het oog op de toepassing van de wet die de rechter moet kontroleren.

Het R.S.Z. V. is als beheersorganisme wettelijk verplicht de wet toe te passen. De rechter kan alle administratieve beslissingen kontroleren en, zodoende, aan de tegenpartij de mogelijkheid geven op die beslissing terug te komen met terug­werkende kracht om aldus de wettelijkheid van de betwiste administratieve be­slissing te herstellen in een tegensprekelijk debat zonder dat kan beweerd worden dat de rechtsmacht, waar de zaak werd aanhangig gemaakt, «ultra petita » statueert.

Het ingeroepen rechtsmiddel van de appelant op incidenteel beroep vindt aldus haar oorsprong in de wet vermits zij slechts het herstel in de wettelijkheid beoogt door de rechter of het Hof

... Attendu que !'appel principal, régulier quant à la forme et quant au délai est recevable;

Attendu que l'appel incident se greffant sur un appel principal régulier est également recevable s'il respecte les conditions de forme prévues par l'article 1056, 4°, du code judiciaire;

Attendu cependant que l'appel incident est en principe celui qui émane de la partie intimée qui relève à son tour appel afin d'obtenir réformation dans la mesure ou Ie jugement n'a pas fait droit à ses prétentions; que, tel n'était pas Ie cas en l'espèce, Ie tribunal ayant confirmé la décision administrative dont recours selon les conclusions de la partie défenderesse, actuelle intimée, seule comparante devant Ie premier juge ;

Attendu que, suite au recours exercé par Ie demandeur originaire contestant la décision administrative, l'I.N.A.S.T.I. a constaté l'existence d'un élément nouveau quant à la durée de la carrière professionnelle à prendre en considération; que l'I.N. établissant ainsi qu'une erreur aurait été commise, pouvait, en vertu des articles 152 et 153 de l'A.R. du 22 décembre 1967, prendre d'office une nouvelle décision; qu'en ne Ie faisant pas et en formant appel incident devant la Cour, se pose la question de la recevabilité de eet appel, la recti-

Page 37: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 409 -

fication de l'erreur pouvant intervenir par voie administrative et non judiciaire ;

Attendu qu'à l'égard de la recevabilité de l'appel incident, aucune contestation n'est élevée par l'appelant, intimé sur incident; qu'il incombe néanmoins à la Cour, saisie de eet appel, de trancher Ie problème de sa recevabilité;

Attendu qu'à eet égard, la jurisprudence est divisée, certaines décisions jurisprudentielles considérant que Ie pouvoir de juridiction n'a pas à se substituer à l'autorité administrative et que, dès lors, un appel incident, tel que formé en l'espèce, ne pouvait tendre qu'à obtenir le rétablissement de la décision administrative attaquée (Trav. Tournai 5-11-74, R.G. 1349; Trav. Gent 26-11-73, R.G. 759/72; Trav. Nivelles 2-12-74, R.G. 3542/N; C. trav. Anvers 14-1-75, J.T.T. 1976, p. 132);

D'autres décisionsjudiciaires, au contraire, admettent que l'article 581 du code judiciaire soumet les litiges concernant Ie droit à la pension des travailleurs indépendants à la compétence des juridictions du travail et en conséquence à la totalité des règles de procédure, plus spécialement les règles édictant que l'objet du litige peut être étendu ou modifié selon l'article 810 du code judiciaire; qu'il n'est pas contesté que eet article est applicable en degré d'appel et que la recevabilité de la demande incidente formée en appel repose sur la notion d'égalité des droits <lont l'intimé (en l'espèce 1'1.N.A.S.T.1.) dispose en tant que partie au procès (C. trav. Anvers 19-9-75, sect. Hasselt, R.G. 59/75 et C. trav. Anvers, sect. Hasselt 19-9-75, R.G. 60/75);

Attendu que le critère de recevabilité est constitué ainsi par Ie principe des droits de la défense, principe général de droit; que l'égalité des droits prérappelés impose Ie respect des droits de la défense, lesquels sont sauvegardés, dès lors que les parties ont pu s'expliquer contradictoirement sur les moyens nouveaux éventuellement soulevés;

Qu'il peut paraître normal que l'I.N.A.S.T.I., ayant connaissance d'un élément nouveau qui pouvait avoir des conséquences sur la fixation de la pension, veuille y remédier par la voie de !'appel incident; que cette façon de procéder démontre Ie souci de l'administration de ne prendre aucune nouvelle décision tant que la Cour n'a pas vidé Ie litige et de laisser ainsi à la Cour le soin de trancher Ie litige par des moyens tirés de la loi, qui n'avaient pas été invoqués par les parties en première instance, mais sur lesquels les parties ont pu contradictoirement néanmoins s'expliquer au niveau de la Cour (dans ce sens, Cass. 26-2-75, R.G. 1456, R.V.A./P.);

Que la Cour ne tranche pas en dehors des limites du litige lorsque Ie moyen invoqué dans l'acte d'appel incident est tiré de la loi et que la saisine de la Cour apparaît comme étendue, uniquement en raison de l'application de la loi que Ie juge a Ie devoir de contröler (Trav. Gent 22-11-73, R.G. 759/72, R.W. 21-9-74 et note critique de 0. De Leye);

Attendu qu'il a été jugé également que même si Ie tribunal entérine des conclusions prises par l'I.N.A.S.T.I., celui-ci a Ie droit de faire

1

Page 38: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-410-

appel du jugement s'il constate qu'il a commis une erreur en ses conclusions, la matière étant d'ordre public social (C. trav. Bruxelles, 12e ch. 26-11-71; C. trav. Liège 1-2-72; C. trav. Liège, 2e ch. 7-3-72 (1.N.A.S.T.1./L., R.G. n° 1603); C. trav. Bruxelles 9-1-76 (l.N.A.S.T.I./ R" R.G. 5455); C. trav. Bruxelles 13-6-75 (1.N.A.S.T.l./V.D.); C.É. 17-10-70, arrêt D., n° 14.402);

Attendu que la Cour de céans a, par un arrêt du 11 février 1976, en cause de l'I.N.A.S.T.I./C., R.G. n° 2406, consacré la recevabilité de l'appel principal ou incident fondé sur la notion d'ordre public s'attachant aux lois et règlements régissant le régime de pension des travailleurs indépendants <lont l'I.N. a l'obligation légale de faire assurer la légalité en tant qu' organisme de gestion;

Que cette opinion rejoint celle décrite ei-avant en ce qu'elle tend indirectement à mettre, entre les mains du juge, Ie contröle de toutes les décisions administratives, donnant à la partie adverse la possi­bilité de revenir sur cette décision avec effet rétroactif, et de pouvoir réparer dans un débat contradictoire la légalité de la décision admi­nistrative attaquée, sans qu'il puisse être soutenu que la juridiction saisie aurait statué «ultra petita» (Cass. 26-2-75, n° 1456, R.V.A./P.);

Que le moyen invoqué par l'appelant sur incident trouve ainsi sa source dans la loi, ayant pour seul but la restitution de la légalité par Ie juge ou par la Cour ;

Attendu qu'en raison des considérations qui précèdent, l'appel incident est en conséquence recevable ...

Par ces motifs, La Cour, ... dit l'appel principal recevable et fondé; dit l'appel

incident recevable et fondé; confirme le jugement <lont appel en ce qu'il a reconnu le droit de l'appelant au paiement d'une pension de retraite à partir du 1 er juillet 1972 seulement; réformant quant au montant annuel reconnu, fixe à 10.539 F (indice 121, 19) la pension de retraite à partir du 1 er juillet 1972; fixe à 12. 721 F (indice 126, 08) la pension de retraite à partir du 1 er janvier 1973; met les dépens de l'instance d'appel, non liquidés jusqu'ores, à charge de l'intimé, conformément à l'article 1017 alinéa 2 du code judiciaire ...

Avis du Ministère public

1. La Cour doit se prononcer préalablement sur la recevabilité de l'acte d'appel incident. !

De quoi s'agit-il? La requête introductive d'instance de l'assuré social révèle un élément nouveau qui nécesite de la part de' l'I.N.A.S.T.I. une nouvelle décision. L'l.N" forme un appel incident. L'I.N. doit-il, étant tenu d'appliquer la loi, retirer l'acte administratif initial en faisant application des articles 152 et suivants de l'arrêté royal du 22 décembre 1967 en prenant une nouvelle décision ou bien doit-il, ou peut-il, par un acte d'appel incident porter le litige <levant la juridiction d'appel qui serait alors saisi de toute }'affaire? Cet acte d'appel

Page 39: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-411-

incident peut-il être reçu par la Cour, car on pourrait estimer que l'I.N. doit prendre d'office une nouvelle décision ayant reçu ce pouvoir de la loi?

2. Une jurisprudence répandue à ce jour est dans Ie sens de l'irrecevabilité de cette demande appelée à tort « reconventionnelle » pour Ie motif que l'I.N. a Ie pouvoir de retirer son acte et n'aurait pas à demander à la juridiction de trancher la question; plus précisement, le pouvoir de juridiction n'aurait pas à se substituer à l'autorité administrative compétente (Trav. Tournai, 4e ch., R.G. 1349, 5-11-74, S./I.N.A.S.T.I.; Trav. Gent, 9e ch. 22-11-73, R.G. 759/72, V./I.N.A.S.T.I., R.W. 21-9-74; Trav. Nivelles, 3e ch., R.G. 3452/N, 2-12-74, R./I.N.A.S.T.I.). Selon cette jurisprudence, l'acte d'appel incident de l'espèce ne pourrait tendre qu'à obtenir le rétablissement de la décision administrative attaquée.

3. Mais ne pourrait-on pas soutenir que la Cour est saisie de droits subjectifs pour la période concernée par la décision admini.strative attaquée et qu'elle ne pourrait octroyer par sa saisine plus de droits à l'I.N. que ceux lui reconnus par les textes (art. 152 et suiv. précités)? De la sorte, la juridiction saisie pourrait réparer, par un débat contradictoire, la légalité de la décision administra­tive attaquée en exprimant dans sa décision ou arrêt sa position sur l'application exacte de la législation. Dans cette optique, on adhérera à l'opinion émise par un auteur, dans une note récente, qui est en ce sens que « le droit de recours auprès du tribunal du travail <lont dispose l'assuré social met, lorsqu'il est exercé et malgré la possibilité de désistement - le contröle de toute la décision administrative attaquée entre les mains du juge; il donne également à la partie adverse la possibilité de revenir sur cette décision avec effet rétroactif ... L'intérêt général est régi par une application correcte de la loi » (0. De Leye, note sous Trav. Gent, 9e ch. 22-11-73, R.G. 759/72, R. W. 21-9-74). L'auteur de la note poursuit en soulignant qu'il n'y a pas lieu de minimiser l'étendue de la compétence des juridictions du travail en excluant de principe la possibilité de demandes incidentes ... La demande incidente est simplement un autre moyen de droit contre la décision administrative attaquée qui trouve sa justification dans le but de chaque recours: la restitution de la légalité par le juge. Parce que l'objet du recours est depuis sa croissance la légalité de toute la décision administrative, même s'il se limite dans son énoncé à l'un ou l'autre point, l'objet reste présent virtuellement pendant toute la procédure.

4. Dans ce sens, la Cour de cassation a dit tout récemment que le juge saisi d'un litige conernant le droit aux allocations de chömage n'a pas Ie droit de reconnaître ce droit lorsqu'il résulte des éléments du dossier dont les parties ont pu prendre connaissance que le chömeur ne réunit pas toutes les con­ditions légales pour prétendre à ces allocations. Il ne statue pas en dehors des limites du litige lorsqu'il rejette la demande sur des moyens tirés de la loi qui n'avaient été invoqués, ni par le directeur du bureau régional de l'O.N.Em., ni par les parties (Cass. 26-2-75, n° 1456, R.V.A./P.).

5. En l'espèce, il apparaît bien, au vu du dossier administratif soumis au tribunal, que celui-ci était saisi de la question de la fixation du droit à la pension pas seulement au vu des moyens des parties mais aussi sur des moyens tirés de la loi. Il en est de même de la Cour. Celle-ci est saisie de fixer Ie droit à la pension quant à son montant au regard de la carrière professionnelle

1 ,·

Page 40: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 412-

notamment. Dans cette optique, l'appel incident de l'l.N. est un autre moyen de droit contre la décision administrative attaquée ayant pour seul but la restitution de la légalité par le juge, en l'espèce la Cour.

La Cour ne tranche donc pas en dehors des limites du litige puisque le moyen invoqué dans l'acte d'appel incident est tiré de la loi (Cass. 26-2-75, n° 1456, R.V.A./P.), que la Cour dira l'appel incident recevable.

6. Tant que la Cour n'a pas tranché tout le litige portant sur le droit à la pension et la détermination du montant, il apparaît normal que l'l.N. ayant connaissance d'un élément nouveau qui pourrait avoir des conséquences sur cette fixation fasse un appel incident; c'est une manière de procéder qui manifeste de la déférence à l'égard de la Cour et part du souci de l'administration de ne prendre aucune nouvelle décision tant que la Cour n'a pas vidé le litige et plus encore de laisser à la Cour saisie le soin de trancher tout le litige sur des moyens tirés de la loi qui n'avaient pas été invoqués par les parties en première instance ...

Pour le procureur général, Le substitut général, Ph. GOSSERIES.

C. trav. Mons (4e ch.) - 25-6-1976 Pi.: Adélrit ~-Subst:gén.: Gosseiies

Pl.: Mes Demeure loco Wattier, Hannotte & Menin I.N.A.M.I. & U.N.F.M.N./V.

SÉCURITÉ SOCIALE. - RÉCUPÉRATION. - TITRE EXÉCUTOIRE.

L'article 1410, § 4, du code judiciaire ne doit pas être interprété en ce sens qu'en cas de désaccord sur le principe ou le montant de la dette, !'organisme de sécurité sociale pourrait récupérer les sommes qu'il estime avoir payées indûment sans avoir obtenu au préalable un titre exécutoire.

Cet article sign(fie seulement qu 'en possession d'un tel titre et par dérogation à la règle suivant laquelle les indemnités de sécurité sociale sont insaisissables, les sommes à récupérer viennent automatiquement en déduction de celles qui seront dues dans l'avenir, sans qu'il soit nécessaire d'obtenir l'autorisation du juge.

SOCIALE ZEKERHEID. -TERUGINNING. - UITVOERBARE TITEL.

Artikel 1410, § 4, van het gerechtelijk wetboek mag niet geïnterpreteerd worden in die zin dat, bij betwisting van het beginsel of van het bedrag van de schuld, het organisme van sociale zekerheid de bedragen die het meent ten onrechte te hebben uitbetaald mag terugvorderen zonder voorafgJandelijke uitvoerbare titel te hebben verkregen. 1

Dit artikel bepaalt slechts dat, in bezit van zulke titel, en in afwijking van de regel dat de vergoedingen van sociale zekerheid niet kunnen in beslag genomen

Page 41: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 413 -

worden, de terug te vorderen bedragen automatisch in mindering worden gebracht van deze die in de toekomst verschuldigd zijn, zonder noodzakelijkerwijze de toelating van de rechtbank dient gevraagd te worden.

Attendu que les faits et antécédents de la cause peuvent être résumés comme suit:

- l'intimé a fait carrière en !talie de 1930 à 1945; à partir de 1942, il a travaillé en Belgique;

- Ie 5 novembre 1960, il est devenu malade et a perçu des indem­nités en vertu de la législation beige sur l'assurance maladie-invalidité;

- Ie 1 er février 1963, Ie premier appelant fit savoir à l'Istituto nazionale della previdenza sociale (I.N.P.S.) qu'à partir du 5 mai 1961, son droit aux indemnités d'invalidité devait être examiné dans Ie cadre des règlements n°s 3 et 4 de la C.E.E.; en même temps il signalait que l'intéressé touchait « l'indemnité d'invalidité entière à charge de l'assurance beige comprenant les avances récupérables (règleµient n° 4, art. 34, 3°) » et que par conséquent, il y avait lieu de calculer Ie montant à lui rembourser au cas ou une rente à charge de !'organisme italien serait allouée;

- Ie 13 mars 1967, celui-ci fit connaître au premier appelant qu'à partir du 1 juin 1961, l'intimé avait droit à une pension d'invalidité dont les montants mensuels successifs étaient précisés;

- sans tenir compte de ce qui lui avait été demandé dans la lettre du 1 février 1963, l'I.N.P.S. versa les indemnités à l'intimé lui-même et non au premier appelant;

- par lettre recommandée du 25 mai 1971, la seconde appelante signifie à l'intimé son intention de récupérer la somme de 511.885 F, contre-valeur en francs belges, des indemnités d'incapacité de travail payées par les autorités italiennes pour la période du 1 juin 1961 au 30 avril 1971;

- par lettre du 10 juin 1971, l'intimé fit appeler l'I.N.A.M.-I. et l'U.N.F.M.N., devant Ie tribunal du travail de Mons;

- par lettre du 15 septembre 1971, l'U.N.F.M.N. fit appeler l'intimé devant le même tribunal, en remboursement de la somme de 115.665 F, ramenée ensuite à 101.070 F et 95.804 F, représentant l'indu, selon elle, pour la période du 1 janvier 1964 au 30 avril 1971;

- après avoir joint les causes, le premier juge déclara « devenue sans objet, la demande ayant trait à la réduction du montant indu des indemnités d'invalidité au montant de la quotité de pension d'invalidité accordée par l'Italie au sieur V.»; après avoir admis que «les indemnités d'invalidité avaient été accordées au titre d'avance récupérable, sous réserve des conséquences de la décision rendue par !'organisme italien et qu'il y avait donc lieu de considérer que le droit à récupération des indemnités d'invalidité représentant la quotité due par l'Italie ne pouvait être prescrite » il décida que la demande de récupération de 101.070 F introduite par la seconde

Page 42: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 414-

appelante n'était pas fondée et qu'il en était de même de la « demande incidente» introduite par l'intimé qui avait invoqué la prescription;

Attendu que Ie premier juge a déclaré non fondée la demande de remboursement d'un trop-perçu pour Ie motif que «la décision querellée (décision administrative de récupérer) est dotée d'une force exécutoire, puisqu'en. vertu de l'article 1410 § 4, alinéa 1 du code judiciaire, l'indu peut être récupéré d'office à raison de 10% des prestations ultérieures » ;

Attendu que si cette opinion est exacte il devient inutile d'examiner Ie fond du litige; qu'il y a donc lieu de rechercher en premier lieu si un titre exécutoire est nécessaire ou non ;

1. - NÉCESSITÉ D'UN TITRE EXÉCUTOIRE

Attendu que même si, comme l'affirme Ie premier juge, «la décision querellée est dotée d'une force exécutoire » et autorise donc, par elle seule, la récupération, encore est-il que celle-ci ne pouvait s'effectuer que dans les limites de l'article 1410 § 4, c'est-à-dire, sur les presta­tions ultérieures; -qu'un titre exécutoire est donc nécessaire pour procéder à la récupération de la somme litigieuse par voie de saisie­exécution ou contre les héritiers du débiteur;

Attendu que ceci étant et bien que Ie jugement <lont appel les dispense d'obtenir un titre exécutoire, il n'est pas sans intérêt d'examiner, à l'in­vitation des appelants eux-mêmes, si en cas de désaccord du débiteur sur Ie principe ou Ie montant de la <lette, l'obtention d'un tel titre est requise même dans l'hypothèse prévue par l'article 1410 § 4 du code judiciaire ;

Attendu qu'en vertu de l'article 1386 du même code, <mul jugement ni acte ne peuvent être mis à exécution que sur production de l'expé­dition ou de la minute revêtue de la formule exécutoire déterminée par Ie Roi »; que cette règle est générale et ne prévoit pas la possi­bilité d'une dérogation;

Attendu que l'article 1410 § 1 et§ 2 du code judiciaire figurant dans un chapitre intitulé «Des biens qui ne peuvent être saisis » rend insaisissables, soit totalement, soit partiellement, les prestations de sécurité sociale: pensions, indemnités d'adaptation, rentes, majorations de rente, allocations de chömage, indemnités pour incapacité de travail, allocations d'invalidité payées en vertu de la législation relative à l'assurance maladie-invalidité, etc .... ;

Attendu en conséquence que lorsque de telles prestations ont été versées indûment, !'organisme assureur, désireux de récupérer l'indu, en principe et selon les cas, ne peut opérer une saisie sur les presta­tions futures ou ne peut Ie faire que dans les limites fixées par l'article 1409;

Page 43: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 415 -

Attendu que la même règle est valable en ce qui concerne la com­pensation qui devrait normalement s'opérer entre la somme dont sont créanciers l'un vis-à-vis de l'autre, !'organisme susdit, d'une part, et le bénéficiaire, d'autre part; que l'article 1293 du code civil prohibe en effet la compensation dans le cas « d'une <lette qui a pour cause des aliments déclarés insaisissable » ;

Attendu que l'article 1410 § 4 du code judiciaire tend à éviter pareille situation; qu'à l'origine, il était libellé comme suit: « ... les prestations payées indûment ... peuvent être récupérées à concurrence de 10% ". »; que la loi du 12 mai 1971 a ajouté après le mot « récupérées » le mot « d'office »;

Attendu qu'il résulte de ce qui précède que l'article 1410 § 4 du code judiciaire ne doit pas être interprété en ce sens qu'en cas de désaccord sur le principe ou le montant de la <lette, !'organisme de sécurité sociale pourrait récupérer les sommes qu'il estime avoir payées indûment, sans avoir obtenu au préalable un titre exécutoire (C. trav. Bruxelles, sect. Mons, 5-1-73, cité par 0. De Leye dans «La répé­tition de l'indu dans le régime des prestations de retraite et de survie pour travailleurs salariés», J.T.T., 1974, p. 209, notamment p. 216, n° 16; C. trav. Bruxelles 22-3-74, J.T.T. 1974, p. 152); il signifie seulement qu'en possession d'un tel titre et par dérogation à la règle suivant laquelle les indemnités de sécurité sociale sont insaisissables, les sommes à récupérer viennent automatiquement en déduction de celles qui seront dues dans l'avenir, sans qu'il soit nécessaire, tout au moins depuis la mise en vigueur de la loi du 12 mai 1971, d'obtenir l'autorisation du juge (M. Eeckhaute, note sous C. trav. Bruxelles 16-1-74, R.D.S. 1975, p. 46);

II. - FOND

Attendu qu'il echet d'examiner successivement quelle est la nature des sommes réclamées; si les prestations payées par la seconde appelante ne pouvaient se cumuler avec les prestations payées par les autorités italiennes; ...

1) Nature des sommes réclamées

Attendu que la seconde appelante considère que « le montant de 101.070 F (ramené ultérieurement à 95.804 F) représente la somme des avances récupérables qui ont été versées à l'intimé en application des règlements n°s 3 et 4 de la C.E.E. (art. 26, 27 et 28 du règlement n° 3 et art. 34, 3 du règlement n° 4, s'il échet, article 11 (1) du règlement n° 3) »; que de ce fait elle déduit que « le droit à la récu­pération du montant des indemnités d'invalidité représentant la quotité due par l 'ltalie ne peut être prescrite » (V oir conclusions reçues au greff e Ie 16-6-7 5) ;

c 1. 1

Page 44: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-416-

Attendu, par contre, que dans une lettre adressée à son conseil Ie 10 juin 1975, Ie premier appelant estime que «les prestations accordées par l'assurance beige ne sont pas des prestations récupérables visées à l'article 34 (3) du règlement n° 4 »; que l'indu découle exclu­sivement de l'application de la loi du 9 août 1963 et que l'action en récupération se prescrit conformément à l'article 106 § 1, 5 de la dite loi, c'est-à-dire par un délai de deux ans;

Attendu que la notion d' «avance récupérable » étant liée au droit communautaire, il y échet pour déterminer si la somme litigieuse est ou non une avance récupérable, de rechercher si les indemnités payées à l'intimé, l'ont été en vertu du droit beige ou du droit communautaire;

A. - Examen succinct du droit beige et du droit communautaire. Attendu que réserve faite de la condition de stage, Ie droit et Ie

montant des indemnités dues par la Belgique, en vertu du droit beige, aux salariés, dans Ie cadre de l'assurance maladie-invalidité, sont indépendants de la durée de l'occupation et donc de l'assurance (art. 50 et 66 de la loi du 9-8-63); que notre législation est une législation qualifiée de «type A » par l'article 24 (1) du règlement n° 3;

Attendu qu'en droit italien !'ouverture du droit à une pension d'invalidité est subordonnée à cinq années d'assurance et 250 coti­satiQUS heb_cl_o:rrrnd~_ir_~s_dans !'ensemble de la carrière; dont 52 coti­sations hebdomadaires dans -fos--c1nq--d-ern1èr-es--aniiEes -piécec:fant fa demande de pension; que la législation italienne est qualifiée de «type B »;

Attendu que lorsqu'un travailleur a accompli des périodes d'assu­rance en vertu de législations du type A et du type B, les prestations d'invalidité auxquelles il pouvait prétendre, étaient déterminées, jusqu'au 1 octobre 1972, conformément à l'article 26 du règlement n° 3, actuellement abrogé; que eet article renvoyait aux articles 27 et 28 ; que ces articles disposaient comme suit :

Article 27 ( 1): «En vue de l'acquisition, du maintien et du recouvrement du droit aux prestations, lorsqu'un assuré a été soumis successivement ou alternativement à la législation de deux ou plusieurs États membres, les périodes d'assurance et les périodes assimilées accomplies en vertu de la législation de chacun des États membres sont totalisées pour autant qu'elles ne se superposent pas»;

Article 28 (1): «Les prestations auxquelles un assuré visé à l'article 27 . . . ou ses survivants peuvent prétendre en vertu des législations des États membres selon lesquelles l'assuré a accompli des périodes d'assurance ou des périodes assimilées, sont liquidées de la manière suivante:

(a) L'institution de chacun de ces États membres détermine, d'après sa propre législation, si l 'intéressé réunit les conditions requises pour avoir droit aux prestations prévues par cette législation, compte tenu de la totalisation des périodes visées à l'article précédent;

Page 45: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-417 -

(b) Si Ie droit est acquis en vertu de l'alinéa précédent, la dite institution détermine, pour ordre, Ie montant de la prestation à laquelle l'intéressé aurait droit si toutes les périodes d'assurance ou périodes assimilées, totalisées suivant les modalités visées à l'article précédent, avaient été accomplies exclusivement sous sa propre législation; sur la base du dit montant, l'institution fixe Ie montant dû au prorata de la durée des périodes accomplies sous la dite législation avant la réalisation du risque par rapport à la durée totale des périodes accomplies sous les législations de tous les États membres intéressés avant la législation du risque; ce montant constitue la prestation due à l'intéressé par l'institution dont il s'agit »;

Que d'autre part, l'article 34 (3) du règlement n° 4 prévoyait ce qui suit: «Avant la fixation de la prestation selon les articles 26 à 28 du règlement n° 3 et dans les cas pouvant donner lieu à retard, l'institution d'instruction verse une avance récupérable calculée en fonction du montant de la prestation qui devrait être payée en vertu de la législation nationale appliquée par la dite institution, compte tenu des dispositions du règlement n° 3 »;

B. - Droit en vertu duquel la somme litigieuse a été payée.

Attendu qu'il ressort de ce qui précède que Ie droit aux indemnités et Ie montant des indemnités d'invalidité payées par la seconde appe­lante à l'intimé, pour la période du 1 janvier 1964 au 30 avril 1971, étaient justifiés par la seule législation beige, sans qu'il fût nécessaire de tenir compte des années d'occupation et d'assurance en !talie;

Attendu que Ie droit communautaire n'était donc pas applicable; Attendu en effet que suivant la Cour de justice des Communautés,

« l'application analogique des articles 27 et 28 du règlement n° 3 aux cas visés par l'article 26 (1) implique que la proratisation des prestations ne peut avoir lieu que s'il a été nécessaire, en vue de !'ouverture du droit, de totaliser, au préalable, les périodes accomplies sous diverses législations » (C. J. 6-12-73, Mancuso, Rec. Jur. 1973, p. 1449; C. J. 12-11-74, en cause Rzepa, Rec. Jur. 1974, p. 1241); que tel n'est pas Ie cas en l'espèce, ainsi qu'il a été dit;

Attendu dès lors qu'une indemnité d'invalidité due en vertu du seul droit beige, ne peut constituer, en tout ou en partie, une avance récupérable au sens de l'article 34 (3) du règlement n° 3, même si une indemnité a été versée pour la même cause par un autre État membre; qu'en effet, ainsi que l'a déclaré la Cour de justice, « l'article 34 (3) ne peut s'appliquer que dans l'hypothèse ou une totalisation préalable serait nécessaire en vue de !'ouverture du droit; . . . cela ne pourrait être Ie cas concernant une prestation d'invalidité dans un Etat membre ayant un système d'assurance du type A, indépendant de la durée des périodes accomplies » (arrêt Rzepa);

Page 46: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 418 -

2) Cumul des prestations be/ges et des prestations italiennes

Attendu que les indemnités versées par la seconde appelante trouvant leur source uniquement dans Ie droit beige, c'est dans celui-ci qu'il y a lieu de rechercher si elles peuvent ou non être cumulées avec les indemnités versées par les autorités italiennes;

Attendu que l'article 70, § 2, de la loi du 9 août 1963 dispose comme suit: «Les prestations prévues par la présente loi ne sont accordées que dans les conditions fixées par Ie Roi, lorsque Ie dommage pour lequel il est fait appel aux prestations est couvert par Ie droit commun ou par une autre législation. Dans ce cas, les prestations de l'assurance ne sont pas cumulées avec la réparation résultant de l'autre législation; elles sont à charge de l'assurance dans la mesure ou Ie dommage couvert par cette législation n'est pas effectivement réparé ... »;

Attendu que Ie terme « autre législation » repris dans l'article précité est général; qu'en conséquence, les prestations de l'assurance maladie-invalidité ne peuvent être cumulées avec celles qui résultent soit d'une autre législation beige (loi sur les accidents du travail, par exemple ), soit aussi d'une législation étrangère, pour autant toutefois que la réparation vise Ie même dommage ;

Attendu néanmoins qu'en raison de la primauté du droit communau­taire sur Ie droit national (Cass. 27-5-71, Pas. 1971, 1, 886 et J.T. 1971, 460), il y échet d'examiner si l'article 70, § 2, n'est pas contraire à la réglementation européenne ;

Attendu que l'article 11 (2) du règlement n° 3, en vigueur à !'époque, était libellé comme suit: «Les clauses de réduction ou de suspension prévues par la législation d'un État membre, en cas de cumul d'une prestation avec d'autres prestations de sécurité sociale ou avec d'autres revenus, ou du fait de l'exercice d'un emploi, sont opposables au bénéfi­ciaire, même s'il s'agit de prestations acquises sous un régime d'un autre État membre ou s'il s'agit de revenus obtenus, ou d'un emploi exercé sur Ie territoire d'un autre État membre. Toutefois, cette règle n'est pas applicable au cas ou des prestations de même nature sont acquises conformément aux dispositions des articles 26 et 28 du présent règlement » ;

Attendu qu'<rnne disposition nationale dont ~'objet est d'interdire Ie bénéfice cumulatif d'une prestation d'assurance maladie et d'une prestation d'assurance invalidité, constitue ... une clause de suspension oude réduction au sens de l'article 11 (2)» (C. J. 15-5-74, Kaufmann, Rec. Jur. 1974, p. 517); qu'à plus forte raison en est-il de même lorsque les deux prestations concernent l'assurance-indemnités;

Attendu d'autre part que « interprété à la lumière des articles 48 à 51 du traité, l'article 11 (2) ". est la contrepartie des avantages que les règlements n°5 3 et 4 procurent aux travailleurs en les mettant en mesure d'invoquer l'application simultanée des législations de sécu­rité sociale de plusieurs Etats membres et qu'il a pour but d'éviter

Page 47: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-419-

qu'ils ne tirent de cette application des avantages considérés comme indus par la législation nationale; que dès lors, les restrictions visées par l'article 11 (2) ne sont opposables aux assurés qu'en ce qui concerne les prestations acquises gräce à l'application de ces mêmes règlements » (arrêt Kaufmann);

Attendu qu'en l'espèce, les indemnités d'invalidité octroyées à l'intimé, l'ont été, ainsi qu'il a été dit, en vertu du seul droit belge; qu'en conséquence, l'article 70 § 2 de la loi du 9 août 1963, en vertu duquel elles ne peuvent être cumulées avec la pension d'invalidité allouée par les autorités italiennes, n'est pas contraire à l'article 11 (2) du règlement n° 3; que la Cour de justice des Communautés a du reste déclaré ce qui suit: « ". il résulte de l'article 11 du règlement n° 3 que les législations nationales pourraient régler un tel problème (cumul de prestations) s'il s'agit de prestations acquises en dehors de l'application des articles 27 et 28 de ce règlement (arrêt Mancuso, cité ci-dessus); ...

Par ces motifs, La Cour,". Ouï M. Gosseries, substitut général, en son avis con­

forme <lont il a donné lecture à l'audience publique du 11 juin 1976; dit pour droit que les indemnités versées par la seconde appelante ne sont pas, même partiellement, des avances récupérables au sens de l'article 34 (3) du règlement n° 4; que l'intimé ne pouvait cumuler les dites indemnités avec la pension d'invalidité qui lui a été versée par les autorités italiennes; qu'il doit rembourser la contre-valeur, en francs belges, des arrérages de la dite pension qui lui ont été payés depuis Ie 1 mai 1969 jusqu'au 30 avril 1971 ...

Arb. Antwerpen (2e k.) - 29-3-197 4 Vz.: Verschueren - Pl.: Mrs Desmedt loco Deprez & Van Nuffel

V./p.v.b.a.L. (A.R. 24.599)

ÜPZEGGING. - MISBRUIK VAN RECHT.

Een ontslag of beëindiging van de arbeidsovereenkomst is niet auto­matisch willekeurig wanneer de onjuistheid van de reden tot ontslag blijkt; het rechtsmisbruik veronderstelt het abnormaal gebruik van het recht.

Het rechtsmisbruik wordt gekenmerkt door: het tergend en kwaad­willig karakter van de bedoeling van de titularis van het recht, het ontbreken van enige rechtmatige reden, het afwenden van het recht van zijn ekonomische en sociale bestemming.

De werkelijke reden, hoewel zij geen dringende reden is, nl. het niet onmiddellijk verwittigen van de werkgever door de werknemer van zijn afwezigheid, is rechtmatig en beantwoordt aan de ekonomische en sociale noodwendigheden van het bedrijf, dat door niet tijdige verwittiging van de afwezigheid van de werknemer kan gedesorganiseerd worden.

Page 48: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-420-

PRÉA VIS. - ABUS DE DROIT.

Un licenciement ou la rupture d'un contrat de travail n 'est pas arbitraire en soi du fait que la raison invoquée pour mettrefin au contrat s'avère inexacte; l'abus de droit implique un exercice anormal de ce droit.

Est caractéristique de l'abus de droit: Ie caractère provoquant et malveillant de l'intention du titulaire du droit, !'absence d'une raison légitime, Ie fait de détourner ce droit de son but économique et social.

Le motif réel consiste dans Ie fait que /'employé n 'a pas averti immédiatement l'employeur d'une absence; bien que n 'étant pas un motif grave, ce mot(f réel répond aux exigences économiques et sociales de l'entreprise qui risque d'être désorganisée par un avertissement tardif de !'absence de /'employé.

Gezien de inleidende dagvaarding de dato 23 augustus 1973 die ertoe strekt verweerster te doen veroordelen tot betaling aan eiseres van de sommen van 11.698 F ten titel van opzegvergoeding ...

Bij conclusies breidt eiseres haar eis, bij toepassing van art. 807 van het gerechtelijk wetboek, uit met een bedrag van 5.852 F, waarvan zij vraagt haar akte te verlenen;

Eiseres was in dienst van verweerster als inlegster-afwerkster sedert 23 augustus 1967;

Op 12 maart 1973 heeft verweerster aan de arbeidsovereenkomst een einde gesteld wegens de dringende reden van herhaalde afwezig­heden zonder dat hiervoor binnen de wettelijke voorgeschreven termijn verrechtvaardiging voor afwezigheid werd voorgelegd;

In haar besluiten licht verweerster toe dat de dringende reden het herhaald verzuim van eiseres is haar onmiddellijk te verwittigen van haar arbeidsongeschiktheid;

Daarbij somt zij tevens de voorgaande feiten op, waarbij eiseres telkens daags nadien aan verweerster een medisch attest bezorgde ter verrechtvaardiging van haar afwezigheid;

Verweerster preciseert verder dat op 12 maart 1973 aanlegster eveneens te 16 u. 45' een medisch attest liet bezorgen na verzending van de ontslagbrief door verweerster;

Zulks blijkt uit de datumpoststempel die 15 uur als tijdstip van afgifte van de ontslagbrief op het postkantoor vermeld;

I. Opzegvergoeding. Dringende reden

Eiseres betwist dat verweerster niet tijdig zou verwittigd zijn van de afwezigheid wanneer haar dezelfde dag nog een doktersattest wordt voorgelegd ;

Art. 51 van het arbeidsreglement voorziet dat in geval van arbeids­ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval de arbeider de werkgever onmiddellijk - bij voorbeeld per telefoon - op de hoogte zal brengen en binnen de 48 uur een medisch attest moet worden voorgelegd ;

Het arbeidsreglement voorziet als enige sanctie dat wanneer dit attest niet tijdig wordt ingediend de arbeider geen recht op loon

Page 49: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 421 -

heeft voor de dagen tussen de dag van stopzetting van het werk en de datum waarop dit attest door de werkgever wordt ontvangen;

Het arbeidsreglement neemt aldus de wettelijke verplichtingen over van art. 29 bis van de wet op de arbeidsovereenkomsten voor werk­lieden;

Eiseres heeft weliswaar aan de verplichting voldaan van tijdige voorlegging van een medisch attest, maar niet aan haar verplichting om verweerster onmiddellijk op de hoogte te brengen, wat als een tekortkoming bij herhaling dient beschouwd ;

Art. 64 van hetzelfde arbeidsreglement geeft als dringende redenen in het algemeen op: fouten die het onderling vertrouwen tussen werkgever en arbeider zo ernstig schokken dat alle verdere samen­werking onmogelijk wordt;

Verder somt het arbeidsreglement de zwaarwichtige redenen op die hiertoe aanleiding geven, gezien de bijzondere omstandigheden eigen aan de onderneming ;

Hieronder wordt de niet-onmiddellijke verwittiging van de werk­gever ingeval van arbeidsongeschiktheid door de arbeider niet vermeld;

Als dringende reden wordt onder meer vermeld de niet gerecht­vaardigde afwezigheid van 1 dag bij herhaling binnen de 6 maanden;

Het blijkt dat de afwezigheid van eiseres bij geen enkele der opge­somde feiten in de ontslagbrief niet gerechtvaardigd was, zodat deze dringende reden niet toepasselijk is (zie W.R. Luik 24-6-70, J.T.T. 1970, 115);

Bovendien voorziet het arbeidsreglement geen enkele sanctie bij niet onmiddellijke verwittiging van de werkgever van de arbeidsonge­schiktheid van de werknemer;

Verder vermeldt de ontslagbrief de niet-verrechtvaardiging van de afwezigheid van aanlegster binnen de wettelijk vó'orgeschreven termijn. Hiermee wordt kennelijk bedoeld de niet-voorlegging van een medisch attest, vermits voor onmiddellijke verwittiging door de werknemer van zijn ziekte van een wettelijk voorgeschreven termijn geen sprake is ;

Krachtens art. 20 der wet op de arbeidsovereenkomsten voor werklieden, kan alleen de reden, waarvan kennis is gegeven bij aangetekende brief, verzonden binnen de 3 dagen, aangevoerd worden als dringende reden ;

De reden opgegeven in latere conclusies door verweerster betreffende de niet onmiddellijke verwittiging bij afwezigheid door ziekte, kan dus niet als dringende reden weerhouden worden;

De opgegeven reden kan evenmin gelden vermits eiseres over een termijn van 48 uur beschikte volgens de. wet en het arbeidsreglement om een medisch attest voor te leggen, wat zij trouwens gedaan heeft de dag zelf van haar afwezigheid op 12 maart 1973 te 16 u. 45' -zoals verweerster zelf bevestigt - en de ontslagbrief nog vóór dit tijdstip verzonden werd ;

Bovendien is de zelfs herhaalde fout van niet onmiddellijke ver­wittiging van de afwezigheid niet van die aard dat alle verdere samen-

Page 50: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-422 -

werking tussen partijen gedurende de opzegtermijn van 14 dagen onmogelijk zou worden;

De ingeroepen dringende redenen kunnen bijgevolg niet aanvaard worden zodat eiseres gerechtigd is op de gevorderde opzegvergoeding;

Dit deel van de vordering is bijgevolg gegrond;

II. Vergoeding wegens willekeurige afdanking

Eiseres bewijst geenszins dat de afdanking willekeurig is; Een afdanking is niet automatisch willekeurig wanneer de onjuistheid

van het motief blijkt zoals eiseres ten oprechte opwerpt (Arb. Brussel 15-11-73, J.T.T. 1974, 45);

Het rechtsmisbruik veronderstelt het abnormaal gebruik van het recht. Dit wordt gekenmerkt door het tergend en kwaadwillig karakter van de bedoeling van de titularis van het recht, door het ontbreken van een rechtmatige reden en het afwenden van het uitgeoefend recht van zijn economische en sociale bestemming (Arb. Brussel 15-11-73, J.T.T. 1974, 45 en de geciteerde parlementaire bescheiden van de voorbereidende werken tot de wet van 21-11-69);

De opgegeven dringende reden is weliswaar niet geldig, maar het is geenszins bewezen dat de werkelijke reden tergend en kwaadwillig is angevoerd door verweerster ;

Bovendien is de werkelijke reden - hoewel zij geen dringende reden uitmaakt - toch rechtmatig en beantwoordt zij zelfs aan de economische en sociale noodwendigheden van het bedrijf van ver­weerster, die vereisen dat de werknemers onmiddellijk hun werkgever verwittigen van hun afwezigheid teneinde de organisatie van het bedrijf niet in het gedrang te brengen ;

Dit deel van de vordering is dan ook ongegrond ... Om deze redenen, De rechtbank ... verklaart de vordering ontvankelijk en in volgende

mate gegrond ...

Trav. Bruxelles (9e eb.) - 3-10-197 4 Pr.: Clément - Subst.: C. Dubois

Pl.: Mes Lauwers & Masquelin - J./U.N.M.S. (R.G. 28.580/74)

MALADIE-INVALIDITÉ. - RÉÉDUCATION. - LEÇONS DE LOGOPÉDIE.

L'article 23, 8° de la loi du 9 août 1963 ne distingue pas entre !'origine fortuite ou congénitale des maladies et invalidités nécessitant les soins ou prestations de rééducation.

Même si les leçons de logopédie, pour lesquelles une intervention de l'assurance-maladie est demandée, étaient du ressort d'une autre légis­lation - par exemple celle sur l'enseignement spécial -, !'organisme assureur ne peut refuser son intervention sur base de l'article 70 de la loi du 9 août 1963.

Page 51: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 423 -

ZIEKTE-INVALIDITEIT. -REVALIDATIE EN HERSCHOLING. - LOGOPEDISCHE

LESSEN.

Artikel 23, 8° van de wet van 9 augustus 1963 maakt geen onderscheid naar­gelang de aangeboren of verworven aard van de aandoening waarvoor om revalidatie wordt verzocht.

Zelfs als de logopedische lessen, waarvoor om tussenkomst van de ziektever­zekering wordt verzocht, door een andere wetgeving - bijvoorbeeld die op het buitengewoon onderwijs - zijn gedekt, mag de verzekeringsinstelling op grond van artikel 70 van de wet van 9 augustus 1963 haar tussenkomst niet weigeren.

Quant au fond

Attendu que Ie recours est dirigé contre une décision du collège des médecins-directeurs de l'I.N.A.M.I. refusant la prise en charge par l'assurance maladie-invalidité des séances de logopédie au bénéfice de J .. fils mineur du demandeur ;

Attendu qu 'il résulte des éléments en la cause : 1) que d'après un certificat du docteur J. A. (clinique pédiatrique

de l'höpital universitaire Saint-Pierre à Bruxelles en date du 3 octobre 1973) J., né Ie 1 er novembre 1966, «doit bénéficier de rééducations logopédiques et psycho-motrices vu ses nombreuses difficultés de langage et ses troubles instrumentaux »;

2) que Ie 10 janvier 1974, la direction médicale de la pe partie défenderesse a introduit auprès du collège des médecins-directeurs, avec avis défavorable, une demande de prise en charge d'un traitement «de rééducation de la parole » au bénéfice de J. ;

3) que par décision en date du 8 mars 1974, Ie collège des médecins­directeurs a refusé la prise en charge de la prestation sollicitée au motif: « qu'il s'agit en l'occurrence d'éducation et non de rééducation et que ce cas n'incombe donc pas aux dépenses de rééducation fonction­nelle et professionnelle de l'A.M.I. »;

4) qu'en date du 28 mars 1974, la pe partie défenderesse a notifié Ie refus d'intervention au demandeur en précisant toutefois: « cette décision vous prive d'un remboursement auquel vous avez manifeste­ment droit en vertu des dispositions légales (la Cour de cassation s'étant déjà prononcée dans ce sens précédemment) ... »;

Attendu que pour justifier la décision, prise par Ie collège des médecins-directeurs, la 2e partie défenderesse fait essentiellement valoir: que les articles 19 et 23 de la loi du 9 août 1963 prévoient l'intervention de l'assurance soins de santé pour les prestations de rééducation fonctionnelle; qu'il est exact que sur Ie plan médical « rééduquer »peut signifier « éduquer »; que s'il n'est pas douteux qu'au sens général du terme l'éducation incombe à la famille ou à l'en­seignement normal ou spécial, il n'est pas moins vrai que, sur Ie plan médical, les notions d'éducation et de rééducation interfèrent géné­ralement (cf. cas de paralysés cérébraux); que la logopédie est un domaine ou s'impose la notion préalable d'éducation, de responsabilité

Page 52: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-424-

familiale ou de compétence de l'enseignement ordinaire ou spécial; qu'en matière de logopédie il y a lieu de distinguer les cas patholo­giques des cas dus à des fluctuations de la fonetion qui engagent la responsabilité familiale ou qui ressortissent à l'enseignement;

Attendu que le tribunal relève en l'occurrence que par arrêt rendu Ie 5 septembre 1973, la 3e chambre de la Cour de cassation (J.T.T. 1974, p. 55 et 56 et Bull. inform. l.N.A.M.I. 1974/1, p. 50 et suiv.) a estimé qu'au sens de l'article 23, 8° de la loi du 9 août 1963, la rééducation fonctionnelle n'est pas limitée aux seules prestations destinées à la récupération d'un état de santé préexistant, à l'exclusion des prestations permettant de remédi~r aux conséquences d'un trouble congénital ;

Que la Haute Cour précise d'ailleurs «que la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité vise tant les soins préventifs que les soins curatifs; qu'elle ne distingue pas davantage entre !'origine fortuite ou congénitale des maladies et invalidités nécessitant lesdits soins ou prestations; que le mot rééducation employé par la loi n'implique pas que celle-ci n'a visé que la récupération ou la restitution d'un état de santé préexistant »;

Que pour le surplus la Cour ajoute que la décision du collège des médecins-directeurs n'est pas souveraine et que « ce même collège ne peut introduire dans la loi des distinctions que celle-ci ne fait pas»;

Attendu que le présent litige concerne la question de droit tranchée par la Cour de cassation ;

Attendu que les arguments invoqués par la 2e partie défenderesse manquent dès lors de pertinence d'autant plus que le tribunal relève que Ie collège des médecins-directeurs a admis la prise en charge par l'assurance-soins de santé de certaines prestations de logopédie pour autant que celles-ci aient lieu dans le cadre des conventions passées entres certains instituts (cf. notamment Ie Centre de réadaptation des troubles du langage de l'U.L.B. et l'l.N.A.M.I.) (cf. J.T.T. 1974, p. 202 et suiv.), ce qui est manifestement contraire à !'esprit de la loi du 9 août 1963 (art. 74);

Attendu qu'en admettant même, ce qui n'est toutefois pas Ie cas en l'espèce, que les prestations soient du ressort d'une autre législation ou réglementation (art. 70, par. 2 de la loi du 9-8-63), en tout état de cause !'organisme assureur ne pouvait refuser son intervention en faveur de son assuré, quitte pour !'organisme assureur à se retourner éventuellement contre le Ministère de l'éducation nationale, en vertu du principe de la subrogation tel qu'il a été consacré par l'article 70, par. 2, de la loi du 9 août 1963, à moins que Ie dit ministère n'intervienne volontairement à la première demande qui lui est adressée, auquel cas l'assurance n'aurait plus à le faire sous peine de voir l'assuré social bénéficier d'une double intervention (cf. De Leye, «La subrogation légale en matière d'assurance maladie-invalidité et ses conséquences pratiques », J.T.T. 1974, p. 97 et suiv. et op. cit., p. 105 et suiv.);

Page 53: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 425 -

. Que la requête est donc fondée, Ie traitement sollicité en faveur de J., fils mineur du demandeur, <levant faire l'objet d'une intervention de l'assurance soins de santé;

Par ces motifs, Le tribunal, ... déclare la requête recevable et fondée; en conséquence,

dit pour droit que les séances de logopédie sollicitées en faveur de J., fils mineur du demandeur, doivent faire l'objet d'une intervention de l'assurance-soins de santé; ...

Note. - Comparer ce jugement avec l'arrêt de la C. trav. Liège du 15-4-75, reproduit dans ce même numéro, et cel ui de la C. tra v. Bruxelles du 22-11-73 (R.D.S. 1974, p. 336).

Trav. Namur (le ch.) - 29-10-1976 Pr.: Van Aelst - Pl.: Mes Derenne, Henry, Dassonville & Lothe

s.a.C.d'A.E./B. (R.G. 11.687)

PRoCÉDURE. - AccoRD HOMOLOGUÉ. - REsc1smN.

Un accord homologué par Ie tribunal du travail peut être rescindé pour erreur.

Les critères d'évaluation sont différents en droit commun et en assu­rance-loi. Il n'y a donc rien d'étonnant à ce que l'évaluation d'une incapacité ne soit pas la même. Il n y a donc pas erreur, d'ou pas lieu à rescision.

RECHTSPLEGING. - GEHOMOLOGEERD AKKOORD. - VERNIETIGING.

Een overeenkomst, gehomologeerd door de arbeidsrechtbank, kan vernietigd worden wegens dwaling.

De beoordelingscriteria zijn verschillend voor het gemeen recht en de ver­zekering-wet. Het is dus niet verwonderlijk dat de evaluatie van een onder­geschiktheid niet dezelfde is. Er is dus geen dwaling zodat men niet moet ver­nietigen.

Attendu que l'action soumise au tribunal tend à la resc1s10n de l'accord avenu entre parties, homologué Ie 3 mars 1971 par Ie tribunal du travail de Namur; ...

EN FAIT

Le problème qui se pose au tribunal est double: 1° Peut-on rescinder, pour erreur, un accord homologué valablement

<levant Ie tribunal? 2° Y a-t-il eu erreur?

Page 54: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 426-

1° Quant à la rescision pour erreur

Il a été jugé qu'est recevable l'action en resc1s10n d'un accord homologué par le juge de paix lorsque l'accord était fondé sur une erreur concernant une lésion considérée à tort comme une conséquence de !'accident du travail (Cass. 21-9-56, Pas. 1957, 1, 33). C'est aussi ce qu'admettent sans réserve Horion et le Répertoire pratique du droit belge, et aussi le législateur (Rapport Hermans au nom de la Com­mission de la justice de la Chambre, Doe. pari. 59/49 du 1-6-67, p. 974).

Le code judiciaire, en son article 1043, al. 1 et 2, n'a rien modifié à ce principe, puisqu'il admet que l'accord acté <levant le juge n'est susceptible d'aucun recours sauf... erreur. Voir aussi Le Paige, Les voies de recours, 11, 12 et 13.

Par ailleurs, l'article 65 de la loi du 10 avril 1971 n'a pas modifié à ce sujet l'article 26 des lois coordonnées sur les accidents du travail. Il en résulte donc qu'un accord homologué <levant le tribunal peut, par la suite, être rescindé, de façon restrictive sans doute, mais notamment pour erreur.

Pour les mêmes raisons, on ne peut pas considérer qu 'il y a eu acquiescement à cette décision parce qu'elle a été exécutée pendant trois ans, jusqu'à la demande de révision de l'accord homologué (Le Paige, op. cit., 6A).

2° Quant à l'erreur

Lors de l'homologation de l'accord, le taux de 15% d'incapacité permanente partielle fut admis sur base d'un rapport établi par le médecin-conseil de la partie demanderesse, feu le docteur D., médecin légiste du tribunal de première instance de Namur. La partie demanderesse voit dans ce diagnostic de son propre médecin une erreur parce que le 12 décembre 1972, l'expert du tribunal de police estimait l'incapacité permanente partielle de la partie défenderesse nulle.

Y a-t-il réellement discordance entre ces deux appréciations? En fait, les deux experts ne s'y sont pas trompés en appréciant un état de fait déterminé et en l'évaluant de façon différente, selon qu'ils se plaçaient sur le plan des critères du droit commun oude l'assurance-loi. Ceux-ci sont en effet totalement différents, notamment en ce qui concerne la notion d'état antérieur. De mên;ie, la réparation des conséquences civiles d'un accident n'est pas la miême que la réparation en assurance-loi, eu égard au marché général du travail. La mission donnée par l'un et l'autre tribunal n'est pas non plus semblable.

L'assureur-loi semble dire que les séquelles décrites par son médecin D. et consignées dans l'accord homologué étaient antérieures à !'accident et n'étaient donc pas la conséquence de celui-ci. Ce point n'avait pas échappé au docteur D. qui, dans son rapport (farde 3 dossier de la partie demanderesse) à sa cliente, le 16 décembre 1970, rappelait qu'en 1967, avant !'accident, B. avait été «en traitement pour sa

Page 55: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-427-

colonne vertébrale et était resté deux ans dans un corset plàtré ». Il signalait que « l'état de l'épaule gauche s'était aggravé depuis son examen de septembre 1970 » et il concluait « Ne pouvant pas tenir compte, en loi, de l'état antérieur, j'estime équitable d'accorder 15% d'incapacité permanente partielle ». L'expert du tribunal de police ne dit rien d'autre lorsqu'il parle (p. 10, Rap. police) d'aggravation de douleurs déjà présentes avant !'accident.

L'état de la victime a donc bien été diagnostiqué par les deux médecins, mais apprécié - à juste titre - selon des critères différents. C'est aussi pourquoi l'appréciation d'un même expert varie selon qu'il dépose rapport au juge de police ou au juge du tribunal du travail. Il n'y a donc pas erreur au sens légal du terme et, si erreur il y avait, celle-ci ne serait pas J'erreur grossière ou substantielle emportant la rescision de l'accord homologué par Ie tribunal. Attendu que l'action est donc recevable, mais non fondée.

Par ces motifs, Le tribunal, statuant contradictoirement, dit l'action recevable, mais

non fondée; en déboute la partie demanderesse, et délaisse à sa charge les dépens de l'instance ...

Sommaires - Korte inhouden

Hof van cassatie (3e k.) - 26-5-1976 Vz.: Naulaerts - Adv. gen.: Lenaerts - Pl.: Mr Bützler

R.S.V.Z./P. (nr 1679)

RECHTSPLEGING. -TUSSENVORDERING.

De tussenvordering waarvan sprake in artikel 807 van het gerechte­lijk wetboek is beperkt tot deze ingesteld door oorspronkelijk eiser, die in zijn inleidende dagvaarding een feit of akte, zelfs indien hun juridisch omschrijving verschillend is, moet hebben aangevoerd.

Hieruit vloeit voort dat de door verwerende partij ingestelde tussen­vordering beheerst wordt door artikel 809 van het gerechtelijk wetboek, dat enkel eist dat zij wordt ingesteld bij conclusie, die ter griffie wordt neergelegd en aan de overige partijen overgelegd zoals bepaald in de artikelen 742 tot 746 van hetzelfde wetboek.

PROCÉDURE. - DEMANDE INCIDENTE.

La demande incidente de l'article 807 du code judiciaire se limite à celle intentée par Ie demandeur originaire qui doit avoir allégué dans la citation intro­ductive un fait ou acte même si la qual(fication juridique est d(fférente.

Page 56: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-428 -

Il s'ensuit que la demande incidente intentée par Ie d~fendeur est régie par l'article 809 du code judiciaire; elle doit dès fors être intentée par conclusions, déposées au grejfe et communiquées aux autres parties comme Ie prévoient les articles 742 à 746 du même code.

Arb. h. Antwerpen (3e k.) (afd. Hasselt) - 19-11-1975 Vz.: Loos - 1 e adv. gen.: 1Ponet

Pl. : Mrs Segers, Warnants & De Cuyper M./R.M.Z. & B.St. (A.R. 205/75)

RECHTSPLEGING. - ÜEZAG VAN HET GEWIJSDE. - CORRECTIONEEL

VONNIS.

Het vonnis van de correctionele rechtbank, waarbij een werkgever wordt vrijgesproken van de betichting, het door een N.P.C. voorge­schreven minimumloon niet betaald te hebben, heeft niet noodzakelijk tot gevolg dat de arbeidsrechtbank tot de ongegrondheid van de looneis van de werknemer dient te besluiten.

De burgerlijke rechter.is alleen gebonden door hetgeen de strafrechter noodzakelijkerwijze moest zeggen en wat hij zeker gezegd heeft in het dispositie/ en in de redenen welke de noodzakelijke steun ervan uitmaken.

In casu is de correctionele vrijspraak enkel gemotiveerd door de formule «Overwegende dat het feit, ten laste van betichte gelegd, niet tot voldoening van recht bewezen is». Deze motivering kan o.m. betekenen dat de werkgever, in een onoverwinnelijke dwaling nopens de toepas­selijke C.A.O. verkeerde, zodat hem geen schuld trof

Uit de vrijspraak kan derhalve niet worden afgeleid dat de strafrechter met zekerheid gezegd heeft dat het bedrijf niet ressorteert onder het N.P. C. waarop de arbeider zich beroept.

PROCÉDURE. - AUTORITÉ DE LA CHOSE JUGÉE. - JUGEMENT COR­RECTIONNEL.

Un jugement du tribunal correctionnel, acquittant l'employeur accusé de ne pas avoir payé ie salaire minimum prescrit par la C.P.N. n 'entraîne pas nécessairement ie non-fondement d'une exigence salariale devant ie tribunal du travail.

Le juge eivil n 'est lié que par ce que ie juge pénal devait nécP-ssairement dire et par ce qu'il a déclaré clairement dans ie dispositif ainsi que par les motifs qui en sont ie fondement nécessaire.

En l'espèce, l'acquittement correctionnel n'est motivé que par la formule « A ttendu que ie fait à charge de l'accusé n 'est pas prouvé de plein droit »; cette motivation peut très bien signifier que l'employeur se trouvait dans un état d'erreur invincible quant à l'application de la C.C.T. et qu'aucune faute ne peut lui être imputée.

L 'acquittement n 'implique dès fors pas avec certitude ie fait que la société n 'est pas du ressort du C.P.N. comme ie prétend !'employé.

Noot. - Zie ook het advies van Prokureur-generaal Ganshof van der Meersch onder Cass. 18-9-70 (R. W. 1970-71, k. 411).

Page 57: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

-429-

Arb. h. Antwerpen (afd. Hasselt) (3e k.) - 10-12-1975 Vz.: P. Romain - Pl.: Mrs Byvoet & Bouveroux

G./B. (A.R. 427/75)

ARBEIDSONGEVAL. - VERGOEDING. - VENTILATIE.

De door een arbeidsongeval getroffene in gemeen recht ontvangen ver­goeding voor gemengde materiële en morele schade moet toegeschreven worden ten belope van de helft aan de materiële schade.

Bij een grote blijvende arbeidsongeschiktheid mag de materiële schade belangrijker worden geacht dan de morele, behoudens gegevens die een af wijkende beoordeling toelaten.

ACCIDENT DU TRAVAIL. - lNDEMNITÉ. - VENTILATION.

L 'indemnité, accordée en droit commun pour dommage matériel et mora! à la victime d'un accident du travail, doit être attribuée pour 50% au dommage matériel.

Lorsque l'incapacité permanente est importante, Ie dommage matériel peut être estimé plus important que Ie dommage mora/, sauf élément contraire.

C. trav. Bruxelles (4e ch.) - 21-5-1975 Pr.: Hélin - Av. gén.: Deleye

Pl.: Mes Risopoulos, Taquet & Wantiez - A./U.G.G.I.

RuPTURE. - DÉBUT D'INCAPACITÉ DE TRAVAIL. - RÉMUNÉRATION

GARANTIE.

Un licenciement, s'il est abusif, !'est en lui-même et non à titre subsidiaire, c'est-à-dire pour autant qu'une indemnité complémentaire de préavis ne soit accordée.

Si un employeur congédie un employé dès les premiers jours de l'incapacité de travail, ce dernier peut prétendre à la rémunération couvrant les trente premiers jours d'incapacité restant à courir et à l'indemnité compensatoire de préavis.

VERBREKING. - BEGIN VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID. - RECHT OP GE­WAARBORGD LOON.

Wanneer een afdanking abusief is, is ze dit op zichzelf en niet in onder­geschikte orde, dit wil zeggen zo een aanvullende opzeggingsvergoeding niet wordt toegekend.

Zo een werkgever een bediende afdankt, tijdens de eerste dagen van de arbeids­ongeschiktheid, kan deze laatste aanspraak maken op het loon voor de nog te lopen dertig eerste dagen ongeschiktheid en op de opzeggingsvergoeding.

Page 58: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 430 -

C. trav. Bruxelles (sect. Mons) (toe ch.) - 27-3-1975 Pr.: Hélin - Subst. gén.: Herman

Pl.: Mes Verhaegen loco Geurts

PENSION DE RETRAITE. - EXTENSION. - CHERCHEURS.

Il résulte de l'article 1er, 2°, al. 2 de l'A .R. n° 50 du 24 octobre 1967, des articles 15, 2° et 65, 3° de l'A .R. du 28 novembre 1969 et de l'article 32 bis, § 2 de l'A .R. du 21 décembre 1967 que les personnes à qui la sécurité sociale des travailleurs salariés est étendue, et spécia­lement les aspirants du Fonds national de la recherche scientifique, peuvent obtenir la validation des années antérieures au 1er janvier 1945 en matière de pension de vieillesse conformément au prescrit de l'article 32 de l'arrêté royal du 21 décembre 1967, le bénéfice de cette validation ne pouvant cependant être effectif qu 'à partir du 1er Van vier 1970.

RUSTPENSIOEN. - UITBREIDING. - NAVORSERS.

Art. 1, 2°, al. 2 van het koninklijk besluit n' 50 van 24 oktober 1967, artt. 15, 2° en 65, 3° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 et art. 32 bis, § 2 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 bepalen dat de personen op wie de sociale zekerheid voor werknemers van toepassing is, en meer bepaald de kandidaten van het Nationaal fonds voor wetenschappelijk onderzoek, de geldig­verklaring kunnen bekomen voor de jaren voor 1 januari 1945 inzake rustpensioen volgens de voorschriften van ari. 32 van het koninklijk besluit van 21 december 1967; het voordeel van deze geldigverklaring is echter maar van kracht vanaf 1 januari 1970.

C. trav. Liège (3e ch.) - 23-6-1975 Pr. : Thirion - Pl. : Mes Bourgeois & Herbiet

D.P./F.M.P. (R.G. 3518/74)

MALADIES PROFESSIONNELLES. - INDEMNITÉ. - ÉPOUSE.

Les indemnités pour maladie professionnelle sont allouées au conjoint non divorcé, ni séparé de corps.

Le statut de l'épouse italienne « séparée consensuellement » avec homo­logation d'un tribunal italien, est semblable au statut de l'épouse beige séparée de corps par consentement mutuel et cette femme perd le droit aux indemnités.

BEROEPSZIEKTE. - VERGOEDING. - ECHTGENOTE.

De vergoedingen voor beroepsziekten worden toegekend aan de niet uit de echt gescheiden of niet van tafel en bed gescheiden echtgenote.

Het statuut van de Italiaanse echtgenote «gescheiden met wederzijdse toe­stemming» met homologatie van een Italiaanse rechtbank, stemt overeen met het statuut van de Belgische echtgenote die gescheiden is van tafel en bed met onderlinge toestemming; deze vrouw verliest het recht op de vergoedingen.

Page 59: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 431 -

C. trav. Liège (14e ch.) - 16-12-1975 Pr. : De Geest - Pl. : Me Versluys

T./F.M.P. (R.G. 756/75)

MALADIES PROFESSIONNELLES. - T AUX D'INCAPACITÉ. - CALCUL.

Lorsque la jurisprudence admet généralement que l'incapacité physio­logique reconnue par l'expert-médecin peut être augmentée d'un certain taux représentant les facteurs socio-économiques, à savoir l'état du marché régional de l'emploi, le niveau de formation professionnel de l'intéressé et le handicap physique, il s'agit évidemment du marché de l'emploi de la région ou le malade travaillait et non de celui d'un pays que le malade avait quitté parce qu'il n'y trouvait aucun emploi.

BEROEPSZIEKTEN. - GRAAD VAN ONGESCHIKTHEID. - BEREKENING.

De rechtspraak aanvaardt dat de fysiologische ongeschiktheid, weerhouden door de deskundige geneesheer, mag worden verhoogd met een zekere graad die overeenstemt met de socio-economische faktoren, te weten de toestand op de regionale arbeidsmarkt, het niveau van beroepsopleiding van de betrokkene en de fysische handicap; vanzelfsprekend wordt met deze regionale arbeidsmarkt bedoeld deze waar de zieke werkte en niet deze van het land dat de zieke heeft verlaten omdat hij er geen betrekking vond.

C. trav. Liège (sect. Namur) (14e ch.) - 2-3-1976 Pr. : J oiris - Pl. : Mes Servais & Héger

D./L. (R.G. 607 /74)

CODE PÉNAL. - AMENDE. - CHARGE.

Le fait qu 'en droit pénal !'amende soit personnelle n 'exclut nullement qu 'elle soit couverte par un usage ou une convention expresse en droit social lorsqu'f!lle résulte d'une faute légère et relativement occasionnelle.

Il ne s'agit ·en ejfet pas d'une incitation à l'injraction, puisque la faute grave est exclue et que le droit social permet à l'employeur de licencier l'ouvrier sur-le-champ s'il y a multiplication de fautes légères dans l'exécution du contrat de travail et de le licencier avec préavis après une seule f au te légère.

STRAFRECHT. - BOETE. -LAST.

Het feit dat in strafrecht de boete persoonlijk is, sluit niet uit dat zij kan gedekt worden door gewoonte of door een uitdrukkelijke overeenkomst in sociaal recht, wanneer zij het gevolg is van een lichte fout en relatief occasioneel.

Dit is niet een aanzetten tot overtreden daar de zware fout uitgesloten is en het sociaal recht de werkgever toelaat de werknemer op staande voet te ontslaan bij opeenvolgende lichte fouten in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of te ontslaan met eerbiediging van een opzeggingsperiode na een enkele lichte fout.

Page 60: Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. · Het vierde wereldcongres van de 1.1.R.A. September 1976 - Genève Dit vierde wereldcongres presenteerde zes punten op de agenda: 1. een

- 432-

Arb. Hasselt (2e k.) - 5-12-1975 M.M./R.V.A. (A.R. 797 /75)

ZIEKTE-INVALIDITEIT. - ADMINISTRATIEVE BESLISSING. - DATUM.

De datering van een document strekt zich a priori uit tot alle onder­delen ervan. De dagtekening van een kennisgeving van een administratieve beslissing door overhandiging van een exemplaar ervan aan de belang­hebbende staat vast wanneer het document dat in het bezit blijft van de administratie gedateerd en getekend is door de belanghebbende ook al is geen datering aangebracht op het exemplaar dat de belanghebbende bezit.

MALADIE-INVALIDITÉ. - DÉCISION ADMINISTRATIVE. - DATE.

La date d'un document porte sur toutes ses parties. La date de la notification d'une décision administrative par la remise d'un des exemplaires à l'intéressé est déterminée lorsque !'exemplaire de l'administration est datée et signée par l'intéressé même si !'exemplaire de l'intéressé ne !'est pas.

Trav. Liège (6e eb.) - 31-10-1975 Pr.: Respentino - Pl.: Penelle & Landrain - C.R./L.B.I.

ACCIDENT DU TRAVAIL. - PRESCRIPTION. - RENONCIATION.

La prescription visée à l'article 69 de la loi du 10 avril 1971 peut être interrompue «de la manière ordinaire» c'est-à-dire suivant ce qui est prévu par le code civil ou encore «par une lettre recommandée à la poste avec accusé de réception » etfinalement «par une action en paiement du chef de !'accident du travail fondée sur une autre cause ».

Vu le caractère d'ordre public de la loi, l'assureur-loi ne peut renoncer au bénéfice de la prescription.

ARBEIDSONGEVAL. - VERJARING. -AFSTAND.

De verjaring voorzien bij artikel 69 van de wet van 10 april 1971 kan worden onderbroken «op normale wijze» d.w.z. zoals voorzien door het burgerlijk wetboek, of «bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewtjs » en tenslotte «bij een vordering tot betaling van een arbeidsongeval gebaseerd op een andere reden».

Daar de wet van openbare orde is, kan de verzekeraar-wet niet afzien van het voordeel van de verjaring.