Het in 1658 opgerichte theatrum anatomicum te Middelburg · 2014. 9. 2. · THEATRUM ANATOMICUM...

69
Het in 1658 opgerichte theatrum anatomicum te Middelburg Een medisch-wetenschappelijk en cultureel convergentie- punt in een vroege stedelijke context Huib J. Zuidervaart

Transcript of Het in 1658 opgerichte theatrum anatomicum te Middelburg · 2014. 9. 2. · THEATRUM ANATOMICUM...

  • Het in 1658 opgerichte theatrum anatomicum

    te Middelburg

    Een medisch-wetenschappelijk en cultureel convergentie-punt in een vroege stedelijke context

    Huib J. Zuidervaart

  • Afb. 1. Poort in de Nieuwstraat die ooit toegang gaf tot de 'Snijkamer' met het daarin aanwe-zige theatrum anatomicum. Een tweede, meer naar links gelegen poort - genaamd de 'doods-poort' die toegang gaf tot een blindlopende straat waaraan o.a. de chirurgijnskamer lag, is al in de negentiende eeuw verdwenen. Foto auteur, 2009.

  • Context en vraagstelling

    Introductie Op 17 mei 1940 is de Middelburgse Nieuwstraat maar ternauwernood gespaard bij het bombardement dat de stad vanaf die dag voorgoed veranderde. Het voor-naamste gebouwencomplex dat daar ooit stond - het Gasthuis, ooit een van de belangrijkste ziekenhuizen van Nederland - was toen echter allang verdwenen. Dit nog uit de middeleeuwen daterende ziekenhuis was in 1867 wegens bouwvalligheid gesloopt. Vandaag de dag resteert op de hoek van de Nieuwstraat en de Lange Delft alleen nog de voormalige Gasthuiskapel, tegenwoordig in gebruik als kerk voor de protestante eredienst. I Een nauwgezet waarnemer kan echter in de gevelwand van de aangrenzende Nieuwstraat nog een poort waarnemen - nu met een deur afge-sloten - die ooit toegang gaf tot een doodlopend straatje, pal achter het Gasthuis (afb. 1). Via die 'blindlopende steeg' kwam men ooit bij het theatrum anatomicum, een in 1658 gestichte anatomische ontleedplaats, die gezien mag worden als de eerste locatie in Zeeland waar een geïnstitutionaliseerde vorm van wetenschappelijk onderzoek plaatsvond, gekoppeld aan 'modern' empirisch onderwijs.

    Het theatrum anatomicum als 'Site of KnowIedge' De geschiedenis van de zeventiende-eeuwse anatomie mag zich de laatste jaren in een grote belangstelling verheugen. Dit niet zozeer omdat de anatomie op zichzelf zo boeiend zou zijn, maar wel omdat het wetenschapshistorisch onderzoek van de laatste decennia duidelijk heeft gemaakt dat de moderne wetenschap veel te danken heeft gehad aan de vroege anatomen. De ervaringen die bij de anatomische praktij-ken zijn opgedaan, zoals zorgvuldig waarnemen, het hanteren van instrumenten en het theoretisch proberen te verklaren van datgene wat men zoal tegenkwam, waren zaken waaraan de moderne natuurwetenschap in hoge mate schatplichtig is. Het recente boek van Hal Co ok, Matters of Exchange. Commerce, Medicine, and Science in the Dutch Golden Age (2007) heeft bovendien duidelijk gemaakt dat de Repu-bliek der Zeven Verenigde Nederlanden in die wetenschapsontwikkeling een vrij cruciale rol heeft gespeeld. 2 De verzamelcultuur, die in een land met een wereldwijd commercieel handelsnetwerk eenvoudig tot bloei kon komen, heeft in niet geringe mate tot die snelle bloei van de natuurwetenschappen in de Nederlandse Repu-bliek bijgedragen. De stelling van de Amerikaanse historica Mary Fisseli dat dankzij Cooks boek de 'wetenschappelijke revolutie' van de zeventiende eeuw een duidelijk Nederlands accent heeft gekregen, zegt in dit verband niets te vee!.l Daarnaast blijkt aan de vroege anatomische theaters een culturele component verbonden te zijn geweest, waarvan historici zich pas vrij recent bewust zijn geworden. Aange-zien ook Middelburg zo'n anatomisch theater heeft gehad, dat echter nog nooit vanuit een dergelijk wetenschaps historisch perspectief is bestudeerd, is dit reden temeer om na te gaan hoe in het zeventiende-eeuwse Middelburg deze 'Chyrurgijns Anatomiekamer' zoals het anatomisch theater hier werd genoemd tot stand is gekomen en vervolgens heeft gefunctioneerd. Kennis ontstaat nooit vanuit het niets. Als de wetenschapsgeschiedenis de laatste decennia iets duidelijk heeft gemaakt, dan is het wel dat het proces van forma-

  • THEATRUM ANAIOMICUM

    tie, verspreiding en gebruik van en kennis geen autonoom universeel is. IntegendeeL het is het resultaat van culturele invloeden die van nature bepaald. De vraag hoe lokaal verworven kennis en de vraag, hoe aan-vaarde kennis lokaal wordt toegepast of getransformeerd, kunnen daarom in een ruime historische belangstelling verheugen.' Het Nederland van de zeventien-de eeuw is bij uitstek geschikt om dergelijke vragen naar dit proces van 'circula-tion of knowledge and pracrices' te bestuderen. In de Nederlandse namelijk het ontstaan van een nieuw soort samenleving - een stedelijke cultuur zonder sterk centraal gezag parallel met de teloorgang van het intellectuele gezag van de klassieke wetenschap. vaak nog controversiële natuurfilosofische denkbeelden konden daardoor in de Nederlanden een vruchtbare voedingsbodem vinden. Ooit waren teksten de ultieme weerslag van kennis, vooral klassieke teksten, waar-van werd verondersteld dat ze qua ouderdom dicht bij de meest gezaghebbende tekst, de Bijbel, stonden. In die tijd kwam het bestuderen van natuurverschijnselen vooral neer op het bestuderen van wat er over die verschijnselen was geschreven. Vanaf het midden van de zestiende eeuw kwam er een cruciale verandering in die gezaghebbende positie van teksten. Onder invloed van de ontdekkingsreizen werd duidelijk dat de klassieke auteurs niet alles wisten, of dat deze zaken anders had-den voorgesteld dan ze in werkelijkheid waren. In verre landen bleken planten en dieren te leven waarvan men het bestaan niet had bevroed. Daardoor werden ook materiële objecten uit deze landen een gewild verzamelobject. In de renaissance ontstonden zo de rariteitenkabinetten, de zogenoemde 'Kunst- und Wunderkam-mer', waarin kunstvoorwerpen, boeken, naruralia en demografische objecten door welgestelde intellectuelen bijeen werden gebracht. Bij deze verzameldrang ging het 0111 een mengsel van intellectuele nieuwsgierigheid, status, godsvrucht en devote contemplatie. Het besef drong door dat, naast de Bijbel en de klassieke teksten, ook het 'Boek der Natuur' een kenbron was, waatuit Gods bedoeling met de wereld kon worden afgeleid.' Het menselijk lichaam behoorde eveneens tot die de, bron van kennis. Weliswaar werd het ontleden van al eerder vanuit een forensisch perspectief toegepast, maar in het midden van de zestiende eeuw ging de anatomie een geheel nieuwe fase in. Vooral in Italië werden anatomische ontledin-gen een gewilde vorm van praktisch onderwijs en geleidelijk aan ook van onder-zoek. Omstreeks 1570 werd daartoe in het Italiaanse Padua een vaste anatomische Ol1tleedplaats gecreëerd, een theatrum anatomicum. Nadien heeft dit theater als voorbeeld gediend voor tal van navolgingen in Europa. Deze anatomische theaters waren door hun aard convergentiepunten van nieuwe kennis, net als de stelijke kabinetten van zeldzaamheden. Het waren 'Sites len ze heeft gedoopt; plaatsen die een belangrijke rol hebben gespeeld zowel bij het tot stand komen van nieuwe wetenschappelijke denkbeelden, als bij de daarvan.(' Het waren plaatsen die je op een intellectuele rondreis, een 'Grand lèlllr', niet mocht missen, locaties waar debatten plaatsvonden, maar waar ook op de

    werd gewezen. Op die werden niet alleen lichamen maar werden als regel ook naturalia, boeken en soms ook kunstvoor-werpen bijeengebracht. Het waren ook locaties waar al doende waarnc-

  • THEATRUM ANATOMICUM

    111en, en analyseren kon worden geoefend: allemaal ingrediënten die de nieuwe kenmerkten. Door de toename van het aantal veranderde in de loop van de zeven-

    ook het karakter ervan. Aanvankelijk had de anatomie maar vakinhoudelijk was er meerwaarde

    aan werd echter duidelijk dat diverse anatomische vondsten geen konden vinden in de klassieke galenisch-aristotelische medische theo-rieën. De anatomie verschoof zo van naar explorerend. Naast de theo-retisch en vooral academisch gerichte benadering werd de praktische kant van de ontleedkunde van steeds groter belang. Vanouds werd deze praktische kant, de chi-

    echter vooral beoefend door niet-academische heelkundigen, de chirurgijns. En zo ontstond in het midden van de zeventiende eeuw de 'anatomia reformata', een vorm van ontleedkunde waarin medici en chirurgijns meer dan ooit tevoren met elkaar gingen samenwerken, ook buiten de gevestigde academische instellin-gen. 7 Het is mede deze ontwikkeling die ik de Middelburgse anatomiekamer nader onder de wil nemen.

    Nederlandse anatomische theaters In Nederland werd het vroegste theatrum anatomicum in 1590 tot stand gebracht aan de toen nog maar kort tevoren in 1575 gestichte Leidse universiteit. In 1596 werd de opstelling vervangen door een meer permanente, die direct naast de universiteitsbibliotheek werd gesitueerd. De nieuwe, empirische bron van kennis werd zo onder één dak gebracht met de klassieke vertrouwde bron van ken-nis. Omdat alleen in de winter ontledingen konden worden uitgevoerd, werden in dit Leidse theatrum de zomermaanden skeletten geplaatst van mensen

    voorzien van attributen met een vani tassymboliek, aldus verwijzend naar Ook \velden hier andere

    Zo waren er in Leiden naturalia, preparaten, oudheden, gesteenten, anatomische prenten en andere bijzonderheden

    bestemd voor instructiedoeleinden, deels ter ondersteuning te sterven'. B Al snel werd deze anatomische schouwplaats een

    van de Nederlandse een plaats waar naast kennis,

    niseerde zeventiende-eeuwse theaters zijn elkaar functioneerden

    rol speelde. Dit Leidse theatrum Dusdanig dat er in het sterk geürba-uiteindelijk in zestien steden anatomische

    111 twee er zelfS twee gelijktijdig naast

    Omdat in de Nederlandse republiek een stimulerend centraal hof ontbrak, moes-en kunst hier een andere vorm zoeken dan elders in

    Bekende voorbeelden zijn LC)!1don en de in 1664 gestichte Acadé-

    In de Nederlanden zouden officiële pas vanaf het midden van de

    toen nog steeds als

  • 78 THEAlRUM ANArOMICUM

    Tabell. Steden met een Theatrum Anatomicum in de 17e eeuw ~~~------ ------

    I Stichtingsjaar i Stichter Nr i Plaats Hoogste type onderwijs-instelling ter plaatse

    --~~~~ ~_. ---~~~ ----- ----~-------- -------------1 Lciden-1 1590 Universiteit Universiteit

    ~-~ --_.~ ----- ----- ~~--J .~Chirurgijnsgilde 2 Delft 1614 Latijnse School j 3 Amsterdam

    i 1619 Chirurgijnsgilde Athenaeum

    4 I--Utrecht ca~ 1620 Chirurgij nsgilde Universiteit ~~-!-

    5 Den Haag 1628 Chirurgijnsgilde Latijnse School ~-~-

    6 Franeker vóór 1629 Universiteit Universiteit

    7 Dordrecht 1634 Chirurgijnsgilde Athenaeum

    8 Leiden-2 1638 Chirurgijnsgilde Universiteit

    9 Rotterdam- I 1642 Chirurgijnsgilde Latij nse School -~

    10 I Breda 1644-1650 Illustre School Athenaeum ---------'--~

    11 Harderwijk 1648 Universiteit Universiteit -~

    12 Groningen 1654 Universiteit Universiteit ~---~~----~

    13 Middelburg 1658 Chirurgijnsgilde i Athenaeum

    14 ~ -

    =- I Rotterdam-2 1659-1662 Louis de Bils particulier theater

    15 , s-Hertogen bosch 1662 Chirurgijnsgilde Athenaeum

    16 Haarlem vóór 1700 Chirurgijnsgilde Latijnse School

    i --- i - ~ --

    17 Arnhem 1 vóór 1700 Chirurgijnsgilde : Latijnse School 18 Kampen vóór 1700 Chirurgijnsgilde I Latijnse Scho;1 ]

    - of len minsle gedoogd - door de diverse provinciale of stedelijke overheden. In de zeventiende-eeuwse Noordelijke Nederlanden was er dus een soort intellectueel 'gat in de markt'. De relatief sterke positie van de vijf Nederlandse universiteiten, Leiden, Franeker, Groningen, Utrecht en Harderwijk, was er de oorzaak van dat deze instituties op dit gebied een voorname rol hebben gespeeld. De historicus Van Berkel zoekt in deze sterke positie de verklaring voor het feit dat de officiële genoot-schapsvorming hier pas zo laat tot stand kwam. lo Officieuze lokale gezelschappen van gelijkgestemden waren er echter al wel. Een bekend voorbeeld is het Colle-gium Mechanicum dat in lG2G op instigatie van Isaac Beeckman te Rotterdam werd opgericht, met als doel het 'elcanderen leeren' .11 Volgens de cultuurhistoricus Rupp zouden ook de talrijke Nederlandse anatomische theaters echter vanuit dit 'genootschappelijk' perspectief moeten worden bekeken. Vooral in steden met vroege anatomische theaters, zoals Leiden, Delft en Amsterdam, zouden deze the-atra tevens als intellectueel en cultureel convergentiepul1t hebben gefunctioneerd. Op deze locaties konden niet alleen artsen, maar ook andere intellectuelen elkaar ontmoeten en zich daar op een vruchtbare manier bezighouden met boeken, skelet-ten, preparaten en andere de nieuwsgierigheid prikkelende, dan wel tot vrome con-templatie opwekkende, objecten. Dit alles uiteraard met verschillen die een gevolg waren van de plaatselijke couleur locale. u Volgens Rupp kan een anatomisch theater achterûf worden aangemerkt als cen-trum van kennis en wetenschap indien destijds aan een paar criteria waren voldaan.

  • THEAlRUM ANAfOMICUM 79

    Zo moesten rond het anatomisch theater wetenschappelijke bijeenkomsten zijn georganiseerd, waarin door één of meer geleerden de beoefening van 'moderne' (medische) wetenschap werd gestimuleerd. Ook zou zo'n geleerde in meerdere of mindere mate een bijdrage aan die wetenschap hebben moeten leveren, bijvoor-beeld meetbaar aan publicaties. Het anatomisch theater zou dan de plaats zijn geweest waar dit eigen werk werd gedemonstreerd, of waar het ter bespreking aan collega's werd voorgelegd. De aanwezigheid van een bibliotheek en een verzame-ling 'rariteiten' (naturalia en artificialia) zou eveneens kenmerkend zijn voor zulke kenniscentra avant la lettre. Daarnaast zouden sommige theatra ook gefunctio-neerd hebben als cultureel convergentiepunt. Bijvoorbeeld in die gevallen waarin met een theatrum al1atomicum ook kunstuitingen verbonden kunnen worden. Zo'n anatomisch theater kon zelf kunstvoorwerpen herbergen, maar het kon ook kunstenaars tot nieuw werk inspireren, zoals dichtwerken of schilderijen. Ook de aanwezige bibliotheek zou in zo'n geval meer geweest moeten zijn dan enkel een verzameling van anatomisch-medische vakliteratuur. Om een dergelijke culturele rol te kunnen vervullen, zouden de bijeenkomsten een openbaar karakter gehad moeten hebben, waarbij reglementering en betaling voor toegang allicht mogelijk was geweest. In zijn beschouwing is Rupp nagenoeg alleen ingegaan op de anatomische thea-ters in Leiden, Delft en Amsterdam, en ook Cook beperkt zich tot deze steden. AIleen aan het Haagse theatrum kent Rupp in dit verband nog enige betekenis toe. Hoewel deze beperking wellicht begrijpelijk is omdat in veel gevallen de bronnen ontbreken, ondergraaft dit incomplete beeld toch de op zichzelf interessante hypo-these van de anatomische schouwplaats als cultureel ingekleurde Nederlandse versie van Findiens 'Site of Knowiedge'. Want waarom zou dit veel anders zijn gegaan in bijvoorbeeld belangwekkende handelssteden als Rotterdam, Dordrecht of Middel-burg? In de zevelltiende eeuw behoorden deze plaatsen immers tot de voornaamste Nederlandse steden, met commerciële connecties die niet of nauwelijks onderde-den voor steden als Amsterdam, Leiden of Delft. En mocht het wél anders zijn gegaan, waaruit bestaat dan die lokale variatie, die couleur locale? Het anatomisch theater van Rotterdam gesticht 'door de Ed. Heeren borgermees-teren in den jaere 1642' voldoet bijvoorbeeld ook grotendeels aan Rupps criteria. Het was bovendien nadrukkelijk vormgegeven 'naar het exempel van onse naburige steden'. Uit de studie van De Moulin blijkt dat in het Rotterdamse theater vanaf het begin openbare lessen werden gegeven. Vanaf 1648 was de locatie ook voorzien van een bibliotheek en ten minste vanaf 1664 is er ook sprake van een verzameling van 'sieraden, meubelstukken, boeken, instrumenten en rariteiten'. Een geschil-derd bord moest vanaf dat jaar passanten op het bestaan van het theatrum wijzen. Het Rotterdamse anatomisch theater was daarmee duidelijk vormgegeven als een publieke bezienswaardigheid met een cultureel karakter die de pure anatomie te boven ging. I:' Een vergelijkbaar relaas zou voor Dordrecht kunnen worden gehou-den. En ook in Middelburg was er in het derde kwartaal van de zeventiende eeuw sprake van een levendige culturele setting, waarbij publieke anatomische demon-straties werden gecombineerd met een verzameling van naturalia en een boekerij die meer was dan een vakbibliotheek. Ook hier werden vanuit de kring rond het anatomisch theater empirische resultaten gepubliceerd, maar inderdaad zoals zal blijken met eigen accenten.

  • 80 THEATRUM ANATOMICUM

    De Zeeuwse anatomen

    De opmaat tot een anatomiekamer in Middelburg De situatie van de bronnen die iets kunnen zeggen over de Middelburgse anatomie-kamer, lijkt op het eerste gezicht problematisch. Het archief van het Middelburgse chirurgijnsgilde is immers in mei 1940 volledig vernietigd. Niettemin blijkt dit in de praktijk minder somber uit te pakken. Dankzij het feit dat juist dit archief al ruim voor de vernietiging door drie onderzoekers grondig was bestudeerd, en omdat een aantal afgedwaalde archivalia, notities en gedrukte boeken elders bewaard is gebleven, en er ten slotte ook tijdig de nodige biografische informatie is verzameld, is het, ondanks de ramp van 1940, toch mogelijk om Rupps hypothese nader te toetsen. I j Welk beeld is uit de beschikbare bronnen over de locatie, inrichting en het functioneren van Middelburgse anatomiekamer te destilleren? Was ook deze locatie een cultureel ingekleurde 'Site of Knowiedge' , waar meer viel te halen dan enkel anatomische kennis? Kortom, wat valt er van dit Zeeuwse anatomisch theater te reconstrueren? De vroegst bekende anatomische ontleding in Middelburg dateert uit 1622. Bij die gelegenheid ging het echter niet zozeer om een dissectie, maar om de vervaardi-ging van een skelet ten behoeve van het onderwijs aan de leerling-chirurgijns. Dit onderwijs werd al sinds de middeleeuwen verzorgd door het lokale chirurgijnsgilde. Een in het lokale Gasthuis gestorven Engelsman 'met name Jan Jut' kreeg de twij-felachtige eer om tot skelet te worden uitgekleed. Bij de ontleding was er nog een verrassing. Zijn testikels bleken niet in het scrotum te zijn ingedaald, maar werden in de lies teruggevonden, 'daer de nature voor haer twee merckelycke caviteyts had-den bereyt'. 16 Vanwege de stank gebeurde het uitkoken van de botten net buiten de stad in het pesthuis, dat toen leeg stond. Het monteren van de verzamelde botten tot een skelet vond daarna op een zolder van het Gasthuis plaats. Vanaf 1632 is er sprake van echte anatomische ontledingen, die toen plaatsvonden in een van de bovenkamers van het Gasthuis. Vergaderen deden de chirurgijns daar niet. Dat deden ze ofwel bij de deken aan huis, of in een herberg meestal in De Roode Leeuw op de Markt waar de 'teerkosten' soms hoog opliepen. De bewuste kamer in het Gasthuis, de 'capelle-kamer', was echter moeilijk bereikbaar, omdat de lijken van beneden naar boven moesten worden getransporteerd. Door 'die meerdere roeringen' werd 'stank en puttersvactie' veroorzaakt, 'tot misnoegen van diegeene die over de proeven inclineeren te staan'. In 1655 kwam in die ongemakkelijke situatie verandering. Door de deken van het gilde, de chirurgijn Jacob Evertsen, werd dat jaar 'met grote moeite' een pak-huisje achter het Gasthuis verworven. Door de stadsregering werd deze 'Potterska-mer' voor een huurprijs van twee schellingen per jaar aan het gilde verhuurd, dit ondanks protesten vanuit het Gasthuis. 18 De vraag doet zich voor: waarom juist toen? Op het eerste gezicht was er namelijk geen slechter tijdstip denkbaar. De stad Middelburg was nog nauwelijks bekomen van een volksopstand, die in 1651 de regenten Hendrik Thibaut en Jacob van Lansbergen (de zoon van de befaamde astronoom) uit het zadel had verdreven, waarmee ook hun prestigeobject, de in 1650 met veel inspanningen en kosten gestichte Middelburgse lllustre School, in moeilijkheden was gebracht. Twee vanuit het buitenland aangetrokken professo-ren waren al in augustus 1651 ontslagen, formeel wegens gebrek aan studenten,

  • THEAlRUM ANAlOMICUM Hl

    maar het laat zich raden dat het wegvallen van de steun van de stedelijke regering de voornaamste reden is geweest. Alleen de leerstoelen theologie en geschiedenis waren gehandhaafd. 'Op hope van verbeteringe' was de Illustre School in afge-slankte vorm gecontinueerd. Zoals Frijhoff eerder constateerde, was het prille Mid-delburgse Athenaeum door deze maatregelen in feite een verlengstuk van de lokale Latijnse School geworden. Maar zelfs in die hoedanigheid zou de school het niet lang volhouden. AI in 1660 werd de school beschreven als zijnde 'te niet gelopen' en in 1666 zou het experiment officieel worden beëindigd.!'! Dus waarom in 1655 een anatomiekamer voor het chirurgijnsgilde faciliteren, met alle bijkomende inrich-tingskosten van dien? De reden was waarschijnlijk inhoudelijk van aard. Het was letterlijk een samenloop van omstandigheden. Enerzijds was Middelburg het jaar tevoren (in 1654) getrof-fen geweest door een syfilisepidemie, bij de bestrijding waarvan het chirurgijnsgilde een belangrijke rol had gespeeld, met name bij de sectie op het lijk van de 'zoogster' die voor de epidemie verantwoordelijk werd gehouden. 2u Anderzijds was in dat-zelfde jaar 1654 een controversiële man ingeschreven als poorter van Middelburg, wiens optreden voor de ontwikkeling van Nederlandse anatomie van groot belang is geweest.

    Het Zeeuwse optreden van Louis de Bils (J 651-1656) Het gaat hier om 'jonckheer' Louis de Bils, heer van Coppensdamme en Bonem, twee ambachtsheerlijkheden in Vlaanderen. De Bils was inderdaad een Vlaming, afkomstig uit een welgesteld koopmansmilieu. Vanaf zijn dertiende jaar had hij zich bekwaamd in het ontleden van zowel dieren als mensen. De Bils claimde een nieuwe prepareermethode voor lijken te hebben ontdekt, waardoor deze jaren lang kon bewaren zonder dat ze hun natuurlijke kleur en vorm verloren. De Bils was in 1648 in 111 neergestreken. familie had daar bezittingen. 2! De aanwezigheid van De Bils was kennelijk erg stimulerend, want juist in deze jaren gingen vier jongens vanuit Sluis een artsenopleiding Twee van hen Abraham Parent en Laurens Jordaan zouden in 1653 te Padua promoveren. Beiden betoonden zich dermate onder de indruk van De Bils' anato-mische vaardigheden dat ze in 1655 van diens ontleding van het menselijk binnen-oor een geïllustreerde beschrijving lieten drukken. Al eerder had De Bils in Sluis een grote collectie preparaten gemaakt, die hij in 1651 aan het Leidse anatomisch theater schonk. Voor deze kostbare gift De Bils schatte zijn gemaakte onkosten op 40.000 gulden was hij bedankt met een uitgebreid testimonium door de in Leiden nog maar juist benoemde hoogleraar anatomie Johan van Home. Ook deze arts was te Padua gepromoveerd en net als De Bils stamde hij uit een aanzienlijk geslacht van rijke Vlaamse kooplieden. In Van Hornes verldaring werden De Bils' kwaliteiten als anatoom enorm geprezen. Dit vleiend testimonium De Bils op zijn beurt in zijn eerste publicatie, het Vertooch van eyghenc anû-tomische stucken van 1655. Hierin maakte hij niet alleen reclame voor zijn methode van balsemen, maar pretendeerde De Bils ook op theoretisch gebied een expert te zijn. Dat laatste zou hem op een jarenlange controverse komen te staan met tal van medici in de Nederlandse republiek. Met name hierdoor, en door het op tal van plaatsen ondernomen onderzoek naar de mysterieuze - door De Bils strikt

  • 82 THEArRUM ANAroMICUM

    Atb. 2. Anatomische 15e:,Cn;l'lILlm,rC van een Wi1rlschepsel in 1657 te Aardenburg ontleed door Louis de Bils, te Middelburg in J 659. Universiteitsbibliotheek Leiden.

    gehouden - balsemmethode, heeft De Bils onbedoeld een enorme impuls gegeven aan het anatomisch onderzoek in de Noordelijke Nederlanden. 21j

    Kortom, juist in 1655 was er in Middelburg alle reden om een anatomische ont-leedplaats te creëren. Wellicht heeft men zelfs met de gedachte gespeeld om zo De Bils voor zich te winnen. In elk geval verhuisde rond deze tijd ook diens bewonde-raar, de arts Abraham Parent, vanuit Sluis naar Middelburg. Daar gaf Pare nt hoog op van De Bils' kwaliteiten. Toen De Bils in 1657 een spectaculaire ontleding uit-voerde van een te Aardenburg doodgeboren 'Wanschepsel', een Siamese tweeling, zorgde Parent ervoor dat een geïllustreerd verslag van deze sectie in Middelburg werd uirgegeven Hoe dan ook, het zou nog tot 1656 duren voordat de verbouwing van het voormalige Middelburgse pakhuisje tot anatomiekamer gereedkwam. De Bils, die in 1656 baljuw van Aardenburg was geworden, was toen alweer metterwoon naar Sluis teruggekeerd.

    De van de Middelburgse anatomiekämer (1655-1658) Uit de negentiende-eeuwse beschrijving door De Man weten we dat de in 1658 gereedgekomen anatomiekamer een 'ruime, maar kille, niet genoeg verlichte kamer' was, met een grotendeels stenen vloer. Inwendig was de kamer nagenoeg vierkant: ruim zeven meter lang en breed, met een plafond op ruim vier meter hoogte. Daarboven was nog een opslagzolder, die via een buiten trap toegankelijk was. Over de inrichting zijn niet veel details overgeleverd. Een bewaard gebleven

    uit de negentiende eeuw onthult een halfcirkelvormig theatrum, met een in de hoek van de zaal: weliswaar betreft dit de vorm waarin het thea-ter omstreeks 1755 opnieuw was ingericht, maar de kans dat bij die gelegenheid de oude vorm is gehandhaafd, lijkt redelijk groot (afb. 3). Een echt amfitheater was er in het allereerste begin sowieso nog niet. In 1657 was er wel een nieuw skelet gefor-meerd. 2 i> En 'uyt liberale gunste' had de stadssecretaris Simon van Beaumont, die vanwege de stad als overdeken bij het chirurgijnsgilde was aangesteld, een instru-mentkast over caroli guldens'. Om die kast te vullen waren bij de Rotterdamse instrumentmaker Gisbrecht ServaeSZOO!1 diverse nieuwe

  • THEATRUM ANAroMICUM

    Afb. 3. De Middelburgse snijkamer. Detail van een negentiende-eeuwse plattegrond van het totale Gasthuiscomplex, aangetroffen in de Gasthuiskerk tijdens de laatste restauratie. Foro auteur, 2010.

    gereedschappen aangeschaft. Ook waren er de eerste boeken geschonken. Over-deken Simon van Beaumont gaf de verzamelde anatomische werken van de hoog-leraar in de ontleed- en heelkunde te Padua, Adriaan van den Spiegel (1578-1 Gasthuisarts Petrus Burs schonk een deel van de anatomische atlas van Andreas Laurentius (1558-1609) en Deken Jacob Evertsen fourneerde een exemplaar van het kruidenboek van Rembert Dodoens (1517-1585). Oud-burgemeester Hendrik Thibaur, ten slotte, gaf het 'pièce de résistance': een exemplaar van de befaamde anatomische atlas van Andreas Vesalius. Al met al was de ruimte in 1658 'door Gods segen' en 'met gtote costen' voldoende 'geprepareert' tot het houden van ana-tomische ontledingen.

    De formatie van een Collegium Anatomico Chirurgicum (I 658) Aan de magistraat van de stad werd daarom toestemming ren van een Collegium Anatomico Chirurgicum, 'docto-res medicinae' ontledingen konden worden was best bijzonder. Niet alleen overbrugde dit dat er was tussen de praktisch ingestelde heelmeesters - die het mes vaak ook als 'barbier' hanteerden en de universitair opgeleide artsen, maar het was ook een onmiskenbaar teken dat de doorgaans theoretisch geöriënteerde medici een grotere waarde toeken-nen aan de empirie. Het samenwerken van beide gremia van artsen en chirurgijns ging overigens niet geheel zonder Om een en ander in banen leiden zou er voor dit Collegij Anatomico Chirurgici een bestuur worden aangesteld bestaande uit drie artsen en twee maar dan wel met de nadrukkelijke bepaling dat de drie artsen samen net zoveel stem-recht zouden hebben als de twee Dit bestuur trad op 658 in functie. Voorzitter of 'medicus hO!1orarius' werd Petrus Burs (1602-1 de Breestraat, op dat moment de en de nog levende veerd. In 1655, in een van de werd Bms niet all een beschreven als een 'ervaren ook

  • S4 THEATRUM A~ATOMICUM

    Afb. 4a. j'ortrergravure van Cornelis van de Voorde, in 1653 aangesteld tot eerste lector van de Middelburgse 'Chyrurgijns Anatomiekamer'. Zeeuws Archief: col!. KZC;W, ZI-IV-Oc)06.

  • THEATRUM AJ\'ATOMICUM

    als een specialist in de oosterse talen. Van zijn geleerdheid en kennis, onder meer van het Arabisch, getuigt ook Isaac Gruterus, oud-conrector van de Middelburgse Latijnse School, die in 1653 zijn editie van Francis Bacon, De Verulamio Scripta in natura!i et universali philosophia, aan Bms had opgedragen.,H) Burs kwam dan ook uit een intellectueel milieu. Zijn grootvader, Gillis Burs, was in Middelburg predi-kant geweest en zijn vader, Gillis Burs II, had als rector jarenlang de Middelburgse Latijnse School geleid. Tot tweede bestuurslid, de 'medicus ordinarius assessor', werd Johannes Hayman (1620-1661) benoemd, een arts die zowel in Utrecht als Leiden had gestudeerd. In 1640, tijdens een disputatie aan de Utrechtse universiteit, had Hayman daar als eerste de nieuwe in J 628 gepubliceerde visie van William Harvey aangaande de menselijke bloedsomloop verdedigd tegen de klassieke opvattingen van Claudius Galenus. Meer recent had hij samen met Burs en de twee hierna te noemen chirur-gijns het onderzoek geleid naar de Middelburgse syfilisuitbraak van 1654. Zijn bij-zondere reputatie had hem de eretitel van "s Lands Medisch Doctor' opgeleverd. lo

    De derde arts, de 'medicus', was de in Leiden opgeleide Cornelis van de Voorde (1628-1678), op dat moment net dertig jaar oud en nog maar drie jaar werkzaam als arts (afb. 4a). Hij was een zoon van de vroegere Zeeuwse muntmeester Balthasar van de Voorde (overleden 1633), wiens functie daarna door een oudere broer was overgenomen. Als eerste chirurgijn-bestuurslid werd Jacob Evertsen benoemd, de deken van het chirurgijnsgilde en de man die in 1655 'met grote moeite' de 'Potterskamer' had weten te bemachtigen. Evertsen was al in 1635 tot het Middelburgse chirurgijnsgil-de toegetreden en was inmiddels opgeklommen tot zowel stadschirurgijn als chirur-gijn van het Gasthuis. Ook was hij examinator van de chirurgijns bij de Oost- en West-Indische Compagnie. Hec laatsre bestuurslid ten slotte was de chirurgijn ]asper Braems, de beleder (bestuurslid) van het gilde en eveneens een oude rot in het vak. Hij was in 1638 tot het gilde toegetreden en bekleedde dezelfde functies als zijn collega Evertsen. Daarnaast was hij ook chirurgijn van de stadsgevangenis en van Nederduitse en Waalse armen. Als examinator bediende hij niet alleen de Kamer Zeeland van de VOC en WIe, maar werd hij vanwege zijn grote anatomische kennis ook af en toe ingeschakeld bij de Admiraliteit van Amsterdam en Rotterdam. Voordat dit gemengde collegium van artsen en chirurgijns definitiefzijn beslag kon krijgen, moesten er nog wel 'sekere gereesen differenten' met het gasthuisbestuur worden opgelost. Laatstgenoemde partij was nog steeds geïrriteerd door het feit dat de anatomiekamer hun door de stad was opgedrongen. Tijdens de eerste bijeen-komsten van het collegium waren dan ook bewust werkzaamheden uitgevoerd op de zolder, die van buitenaf via een trap vrij toegankelijk was. Maar na de persoon-lijke visitatie van stadssecretaris Simon van Beaumont, de overdeken van het gilde, werd het bestuur van het Gasthuis verboden om tijdens samenkomsten nog enig 'geraes op solder' te maken. '1 Voortaan zou het collegium 'gerustelijk en vreedelijk' van de anatomiekamer gebruik mogen maken. Bepaald werd verder dat eenieder vrije toegang zou hebben, zowel bij de anatomische exercitie, als bij het prepareren en demonstreren. '2

    Nu de problemen waren opgelost, werd de 'medicus' Cornelis van de Voorde van stadswege als eerste lector aangesteld. In juli 1658 aanvaardde hij zijn functie met

  • THEArRUM ANATOMICUJ'v1

    Atb.4b. van Van de Voordes oratie. Zeeuwse Bibliotheek.

  • THEATRL:M Al\ATO:V1ICUM

    het uitspreken van een Nederlandstalige in aanwezigheid van burgemeesters, schepenen en raden van de stad Middelburg, vergezeld van 'onrallike toehoorders'. Kort daarvoor, op 12 mei lG58, had Van de Voorde de ontJeedplaats al getoond aan Louis de Bils, die daarvoor speciaal uit Sluis was overgekomen, overigens met de tekst voor een nieuwe publicatie op zak." Mede dankzij de steun van zijn Mid-delburgse bewonderaars kon De Bils deze 'brief' drie dagen daarna te Rotterdam uitgeven. l ' Dit boekje, waarin De BiJs een geheel eigen theorie uiteenzette over de rol van de kort tevoren door de Leidse hoogleraar Van Home ontdekte 'ductus tho-racicus', een belangrijk verzamelkanaal van het lymfatisch systeem, komt verderop nog ter sprake. l6

    In zijn oratie die een jaar later buiten zijn medeweten door collega Ferdinand Gruiwardt zou worden uitgegeven (afb. 4b) - behandelde Van de Voorde 'De natuur en het wezen, de onderzoekers en de vinders, alsmede de noodzakelijkheid en lof voor de kunst der anatomie'. Als hoofdmotief voor de oprichting van de anatomiekamer noemde Van de Voorde de economische noodzaak om goede chi-rurgijns op te leiden, omdat vanuit Middelburg 'op alle quartieren van de werelt de coopmanschap gedreven wort'. Omdat op de talrijke schepen die daarvoor werden ingezet, jonge chirurgijns mee werden gestuurd, die aan boord verantwoordelijk waren voor alle medische handelingen, was het nodig om hun een degelijke genees-kundige bagage mee te geven. Want 'door lesen alleenlijck' kon men de 'gevaerlijc-ken handt-wercken' niet leren. Maar, zo stelde Van de Voorde nadrukkelijk, de anatomische ontledingen zouden niet alleen voor de 'jonghe leerlingen der chirur-gie' vertoond worden: het zou 'een yder' die dat wenste, vrij staan om de openbare lessen te volgen. Daarmee pretendeerde hij overigens geen niveau te bieden 'gelyck als op de Hooge-SchooIen en Universiteyten'. Naar die instituties werden mannen geroepen 'van grote en diepe wijsheid', die daar door onderzoek van lOs-mensen lichaem' dingen aan het licht konden \velcke tevoren nooyl bekent geweest'. Die onderzoekspretentie had Van de Voorde niet. Hij zou zich beper-ken tot datgene wat noodzakelijk was 'voor de practijcke'. Niettemin was hij van mening dat zijn tijd gelukkiger was dan de voorgaande eeuwen, omdat nu bijna dagelijks 'voorname dinghen' op het gebied van de menselijke anatomie werden ontdekt, hetgeen 'gansch profytelyck en nootwendig' was om te weten. Daarbij werd ook het ontleden van honden, varkens, katten en andere dieren niet versmaad, omdat via deze 'levendighe opsnijdingen' eveneens 'nieuwe en te voren ongehoorde saeken' waren gevonden. Door dit alles kon de mens ervaren 'hoe wijselijck hij geschapen en geformeerd is'. Uit Van de Voordes oratie wordt ook duidelijk hoezeer de eerder genoemde De Bils, 'onsen bysonderen gantsch toegenegen vrient', in Middelburg indruk had gemaakt. De Bils' status als 'een seer expert anatomicus' was voldoende bewezen door zijn gift aan de 'sny-kamer tot Leyden, aen wien hij neffens een gebalsemt Lichaem soo konstige en kostelic!(e geraemten ver-eert heeft'. Maar ook zij die 'tot Sluys te synen Ed. huyse' de daar aanwezige preparaten gezien hadden, 'konnen sich niet ghenoegh over syne wetenschap verwonderen'. Van de Voorde zelf was met name te spreken over De Bils' 'wetenschap om een ganrsch lichaem seer gemackelyck sonder eenigh bloetstorten te ontleden'. Ook konste [om] levendighe dieren den buyck en borst opren te] snyden, en dan dat beest noch 4 à 5 uren levendigh [te] houden', kon op Van de Voordes grote bewondering rekenen. Hij eindigde ten

  • 88 THEArRUM Al\!ArOMICUM

    Afb. 5. Gildepenning van het Middelburgse chirugijnsgilde, geleverd door Matthijs Hooft in januari 1661. Voorzijde: voorstelling van skelet met pijl en zandloper met de tekst VIVE ME I AMOR LETHI ('Leef gedachtig aan de dood'). Voor dit anatomisch correct weergegeven ske-let met vanitassymbolen heeft mogelijk het in 1657 vervaardigde skelet in de Middelburgse anatomiekamer model gestaan. Keerzijde: het 'wondenmannetje', een al in de middeleeuwen gebruikt embleem dat ook door andere chirurgijnsgilden wel is benut (o.a. te Den Haag). Een man wordt op tal van manieren verwond: wcergegeven zijn een knots (een zgn. 'morgenster'), gesel, mes, priem, kogel, pijl, degen en speer. Terwijl de voet in een doorn trapt, wordt het been door ecn hond gebeten. Zeeuws Museum, collectie KZGW, GM0747.

    slotte met de stelling dat bij iedere anatomische kwestie de overtuigingskracht van een 'autopsia' alle 'woordenstrydt' kOIl beslissen. In de anatomische wetenschap had de empirie dus de overhand. Was er een moderner geluid denkbaar? Hoewel Van de Voorde in zijn oratie had aangegeven voornemens te zijn om iedere veertien dagen 'des woensdaghs voormiddaghs ten elf umen' een anatomische les te verzorgen, zou het tot de winter duren, alvorens hij een eerste openbare ontleding kon verrichten. Dat lange wachten was niet ongebruikelijk. Om bederf van een dood lichaam tegen te gaan, was er koude nodig, en dat maakte dat anatomische ontledingen nagenoeg alleen in de winter meestal rond de kerstdagen kon-den plaatsvinden. In december 1658 was het dan zover. Het 'lighaem van seecker vreemdelincq' werd publiekelijk 'geanatomiseerd'.l9 Maar kennelijk voldeed de intichting van de snijkamer niet erg (of was de toeloop van belangstellenden wellicht te groot?), want in het najaar van 1659 werd het stadsbestuur opnieuw benaderd, ditmaal vanuit het Collegium Anatomico Chirur-gicum, met het verzoek om de constructie goed te keuren van een echt anatomisch theater. 'Een goet timmerman' had daarvoor een ontwerp gemaakt, compleet met 'subsellia' ."0 Dat waren steunbanken waar een staande toeschouwer tegenaan kon leunen. Dergelijke banken waren ook aanwezig in het theatrum anatomicum te Leiden. Aangezien Van de Voorde in Leiden was opgeleid, is het aannemelijk dat dit anatomisch theater model heeft gestaan voor de Middelburgse variant. Het feit dat de Leidse hoogleraar Johannes van Home in 1659 persoonlijk naar Middelburg is gekomen, heeft in deze aanvraag wellicht zelfs een bepalende rol gespeeld. 'l In

  • THEAlRUM ANi\TOMICUM 89

    het theatrum zouden de beste plaatsen bestemd zijn voor de vertegenwoordigers van de stedelijke magistraat, daarna direct gevolgd door de 'Heeren van het Colle-gium Anatomico Chirurgicum en de Meesters Chirurgijns'. En allicht moest er ook voor iedere 'leerjongen' een 'bequame plaetse' zijn, evenals voor belangstellenden van 'buiten de faculteyt van dit Collegium'. Wanneer de stad de constructie van het theater wilde betalen, dan zouden de kosten van de secties door de chirurgijns zelf gedragen worden. 'Voor yder comparitie' zouden zij zelf twee stuivers betalen. Daarnaast zouden de leerjongens per keer drie, en de toeschouwers vier stuivers toegang betalen. Bijzondere gasten of 'personen van qualiteyt' zouden gratis toe-gang hebben op vertoon van een nog te ontwerpen 'loodje'. Ook ditmaal ging het stadsbestuur akkoord en in januari 1661 werden de bewuste loodjes, samen met 24 nieuw ingestelde gildepenningen door de Zeeuwse stempelsnijder Matthijs Hooft aan het gilde geleverd (afb. 5) .;'2

    Middelburgse anatomische en andere onderzoekingen, 1660-1668 Of naast Van de Voorde ook andere artsen of chirurgijns zo nu en dan een publieke ontleding hebben uitgevoerd, valt niet meer vast te stellenY Met zekerheid is daar-van maar één geval bekend, namelijk de publieke ontleding door de chirurgijn Johannes Evertsen in 1672. Maar in besloten kring heeft het Collegium Anato-mico Chirurgicum wel degelijk anderen aan het werk gezien. Zo hielden de art-sen Anthony Everaerts en Everardus van Hoorn zich in de jaren zestig intensief bezig met het ontleden van konijnen, honden en andere vaak nog levende -proefdieren. Vooral Everaerts, die zowel in Groningen als in Leiden was opgeleid, heeft daarin een heus 'onderzoeksprogramma' afgewerkt, zoals Eldering in 1986 al opmerkte.44 In 1661 publiceerde Everaerts zijn Novus et genuinus hominis brutique animalis exortus, waarin hij uitvoerig verslag deed van zijn anatomische naspeu-

    naar de van konijnen. Hij wa, daarmee een van de eerste anatomen ter wereld die tijdsverschil opmerkte tussen het moment van bevruchting en de zichtbare vorming van een embryo. Everaerts droeg het boekje op aan de Middelburgse stadsregering en kreeg daarbij een vererend Latijns gedicht mee van een zekere '].W', waarmee waarschijnlijk Johannes Wilhelmi (1598-1661) is bedoeld, op dat moment de langst praktiserende arts in Middelburg.4 \ AI eerder had Everaerts een studie gepubliceerd over de oorzaak van de Middelburgse syfilis-epidemie van 1654, waarin hij aantoonde dat de ziekte onder meer via het zogen van verschillende kinderen was overgebracht.;'G Het meest spraakmakend echter was Everaerts' in 1662 gepubliceerde beschrijving en analyse van een in Middel-burg geboren 'monstrum'Y In dit Latijnse boekje dat Everaerts trots opdroeg aan het 'beroemde' Middelburgse medisch collegium, gaf hij een geïllustreerde beschrij-ving van de ontleding van een onvoldragen misgeboorte. Everaerts beschouwde zijn observaties als ondersteunend ten aanzien van de recente theorie van De Bils over de rol van de zogenaamde melkvaten. Opmerkelijk is verder dat Everaerts voor een correcte weergave van zijn illustra-ties de hulp inriep van de Middelburgse kunstschilder en entomoloog Johannes Goedaert (afb. 6).;'s Dat zij elkaar kenden, ligt voor de hand, want Everaerts staat bekend als een groot liefhebber van bloemstillevens, uitgerekend een genre waar-mee Goedaert in navolging van eerdere Middelburgse schilders - bekendheid had verworven.'" Maar daarnaast was Goedaert juist in deze tijd bezig met de uitgave

  • 90 THEATRUM ANATOMICUM

    Afb. 6. Afbeelding door Johannes Goedaert van een door Everaerts ontleed 'monstrum'. Uit: Anthonio Everardi, Lux è tenebris tlffitlStl, Middelburg 1662. Universiteitsbibliotheek Leiden.

    van zijn beroernd geworden lvletamorphosis een driedelige studie naar de omwikkeling van inseeten. Op grond van zorgvuldige en decennia volgehouden waarnemingen had Goedaert in kaart gebracht, hoe uit een larve eerst een pop en vervolgens een vlinder voortkomt. Hij was daarmee een van de eersten ter wereld die deze gedaanteverwisseling besehreef en ook illustreerde. Bij zijn publicatie werd Goedaert bijgestaan, zowel door de Middelburgse predikant Johannes de Mey, als door uitgever Jacques Fierens, dezelfde man die in deze tijd ook Everaerts' boekje publiceerde. Deze heren hadden aantoonbaar een natuurfilosofische interesse en zijn medebepalend geweest voor Goedaerrs populariteit. De Mey vertaalde Goed-aerrs werk bovendien in het Latiin. daarbii geholDen door een coller:a-nredibnt. / , u .ol (J 1- ' Paulus Veesaerdt, mogelijk een broer van de chirurgijn Jacob Veesaart. Laatstge-noemde was in 1660 tot het gilde toegetreden, na door Van de Voorde te zijn opge-leid.'IJ En de verwevenheid gaat nog verder. Want ook lector Van de Voorde had met Goedaert een symbiotische relatie. Enerzijds is bekend dat Van de Voorde 'niet weinig aanleiding' en ook 'onderrigting' aan Coedaert had gegeven bij de samen-stelling van zijn insectenboek, anderzijds had Van de Voorde op zijn beurt weer het nodige aan de schilder te danken. Deze had hem na een reis door Frankrijk een recept bezorgd om absint te bereiden, een drank waarmee Van de Voorde tal van kwalen meende te kunnen bestrijden, en welk recept hem ook zakelijk geen wind-eieren zou hebben gelegd. Naar verluid had hij er Coedaert dan ook zo'n honderd dukaten voor gegeven.'J

  • THEATRUM ANATOMICUM 91

    Nieuwbouw ZJtIll een rijk uitgevoerde (1668) In alle voortvarendheid ging het chirurgijnsgilde verder. De vruchtbare samenwer-king in het Collegium Anatomico Chirurgicum leidde ertoe dat omstreeks 1666 een tweede perceel kon worden verworven, schuin naast de anatomiekamer, aan het eind van de tuin van het Gasthuis. Na de afbraak van 'seker schuurken' werd hier, aan het eind van een doodlopende steeg, op eigen kosten van het chirur-gijnsgilde een nieuw gebouwtje neergezet, 'de gildekamer', welk bouwsel in 1668 gereedkwam (afb. 7).\2 Dit nieuwe onderkomen moet een zeer fraaie en represen-tatieve ruimte zijn geweest, uitgevoerd met diverse ornamenten, zoals een versierde schouw, gebrandschilderde ramen en goudleerbehang. Na de sloop, in 1869, ont-ving de voormalige lector van de Middelburgse Geneeskundige School uit deze gildekamer 'eene niet onaardige koperen fontein'. \5 Deze rijke aankleding maakt duidelijk dat het zelfbewustzijn van het chirurgijnsgilde optimaal was. Het feit dat dit alles uit eigen middelen kon worden betaald, doet verder vermoeden dat - net als elders in de Republiek de inkomsten uit de publieke ontledingen aanzienlijk moeten zijn geweest. Waar de verbouwing van de snijkamer in de jaren 1655-1659 nog geheel door de stad moest worden bekostigd, is daar in 1668 bij de complete

    Afb. 7. In 1990 vervaardigde reconstructie van het Middelburgse Gasthuiscomplex op de hoek van de Lange Delft en de Nieuwstraat. In het omcirkelde gebied de twee gebouwen van het chirurgijnsgilde. Boven: de in 1655 verworven 'Potterskamer' , welke als snijzaal diende en waarin het in 1659 tor stand gekomen anatomisch theater was ondergebracht. Onder: de in 1668 gebouwde gildekamer met goudleerbehang en gebrandschilderde ramen. Hier was ook de bibliotheek en het naturaliënkabinet ondergebracht. Uit: J.L. Kool-8Iokland, De zorg gewogen, Middelburg 1990.

  • 92 THEATRUM ANATOMICUM

    Afb. 8. In 1940 verloren gegaan schouderblad van een walvis (de hoogte was meer dan een meter) met daarop de geschilderde uitbeelding van een anatomische les. Rond de anatoom (vermoedelijk Cornelis van de Voorde) staan een aantal heren. Aan de bovenzijde is nog net de afbeelding van een schedel boven twee gekruiste beenstukken te ontwaren. Het onderschrift luidde: 'Anaromie camer begonnen door CORN. V. D. VOORDE anno 1658 en gesloten 1679 - op nieuw ol1tslooren door P.M. HELVETlUS 1693 - geslooten 1702, Opnieuw geopend door A. HELVETlUS 1716.' Uit: D. Schoure, Schets Vtm het Midde!burgsche Chirur-gijmgilde, z.pl., z.d.

    nieuwbouw van een luxe uitgevoerde gildekamer totaal geen sprake meer van. Het gilde kon alles zelf betalen. Deze nieuwe gildekamer, waar voortaan alle chirurgijnsexamens zouden worden afgenomen, werd verder ingericht met een steeds groeiende bibliotheek, waarover hierna meer, en diverse naturalia. Wat daarbij precies aan objecten is verzameld, is helaas onbekend. Een inventaris is niet overgeleverd. Alleen de schenking, in 1675, van een 'wonderlijk mOl1Sueus kakebeen' is door Schoute uit de inmiddels verbrande archieven opgetekend.'" Verder maakt de arts Antonius de Heyde nog melding van een vergroeid dijbeen, dat omstreeks diezelfde tijd door chirurgijn Johannes Verbrugge was geprepareerd, om het op de chirurgijnskamer, 'daar ver-scheide frajigheden zijn', te bewaren." De Man, die beide gebouwtjes nog heeft

  • THEArRUM ANArOMICUM

    gekend, schreef in 18'57 dat de naturalia, na de opheffing van het chirurgijnsgilde in 179'5, 'op weinige overblijfselen na' spoorloos waren verdwenen.)(' In zijn tijd bewaarde men in de Middelburgse Geneeskundige School nog enkele preparaten uit de voormalige anatomiekamer, te weten wat 'slangen op liquor', 'enkele patho-logica', alsmede 'eenige geraamten en andere groote voorwerpen'. Uit vroeger tijd kon hij zich ook nog vier schilderijen herinneren, voorstellende Hippocrates, Galenus, Paulus en een onbekende grootheid. Deze schilderijen volgens De Man 'zonder eenige kunstwaarde' - waren bij de afbraak van het gebouw voor drie gul-den verkocht. Eén voorwerp uit de collectie van de anatomiekamer is tot 1940 - nog wel te tra-ceren. In de voormalige Oudheidkamer van het Middelburgse stadhuis werd name-lijk een groot schouderblad van een walvis bewaard, met daarop de geschilderde afbeelding van een anatomische les. Een door Schoute gepubliceerde foto (afb. 8) is helaas erg onduidelijk, maar gezien de onmiskenbaar zeventiende-eeuwse kledij van de afgebeelde personen is op dit schouderblad waarschijnlijk een ontleding onder leiding van Cornelis van de Voorde afgebeeld. \8 De schilder zou een zekere 0.]. Steenberg zijn geweest, over wie niets naders bekend is.

    De stichting van een Collegium Medicum Medioburgense (I 668) Nu de gelegenheid zich voordeed, kwam er als vanzelf de behoefte aan meer. Want deels samenhangend met het gereedkomen van de nieuwe chirurgijnskamer als def-tige vergaderlocatie, kwam een tweede gezelschap tot stand, ditmaal van uitsluitend gepromoveerde artsen. Op 5 september 1668 werd onder leiding van Amhony Everaerts, dokter bij de Waalse armen, het Collegium Medicum Medioburgense opgericht, onder de zinspreuk 'Majestate et Fide'. Strikt genomen presenteerde Everaerts zijn collegium als een heroprichting, want ook in het begin van de zeven-tiende eeuw was er al geweest van een Collegium J\1edicum Medioburgense. Toen echter was dit gezelschap uitsluitend uit de vier stadsgenees-heren samengesteld.)') Nu verzamelde Everaerts in zijn collegium alle bij een Mid-delburgse instelling (Gasthuis, stad, diaconie, etc.) praktiserende artsen. De eerste aanleiding tot de oprichting van het artsencollegium zal zijn geweest het simpele feit dat de nestor van de Middelburgse geneeskunde, de nog in Pad ua opgeleide Pieter Burs, in 1667 was overleden. Everaerts was hem kort daarop in die functie opgevolgd.(,() Samen met de twee overige stadsartsen, Florentius Michiels en Cornelis van de Voorde, zou Everaerts het kernbestuur van het 'hernieuwde' collegium vormen. Van de Voorde, de lector anatomie en medeoprichter van het gemengde Collegium Anatomico Chirurgicum, werd nu ook scriba (secretaris) van het nieuwe, aanvankelijk uit elf leden bestaande artsencollegium. Van hen had oprichter Everaerts als enige in Groningen gestudeerd, al was hij aansluitend (in 1650) aan de Leidse universiteit gepromoveerd. Zeven anderen hadden eveneens in Leiden gestudeerd en de drie resterende artsen waren in Utrecht gepromoveerd (zie bijlage 2 en 3). Op het moment van oprichting omvatte het collegium vrijwel alle in Middelburg werkzame artsen, met uitzondering van de stadspestmeester Jacob du Buisson, die in 1648 als medisch student in Utrecht was ingeschreven, maar die deze studie nooit met een academische promotie had afgerond. Ook de predikant Johannes de Mey, die ooit in Valenee de graad van 'Medicinae Doctor' had behaald, maar die voor zover bekend nimmer als arts werkzaam is geweest, ontbrak op de

  • 94 THEATRUM ANATOMICUM

    ledenlijst. Ten slotte zijn ook de artsen Johannes de la Rore en Johannes Roman om onduidelijke redenen niet toegetreden tot het collegium. De la Rore was een in 1651 te Utrecht gepromoveerde, vrij gevestigde, arts, die pas in 1671 tot dokter bij de Waalse diaconie werd benoemd. Wellicht is hij bij die gelegenheid alsnog lid geworden van het coliegium.('1 Johannes Roman vestigde zich direct na zijn afstu-deren, in het rampjaar 1672, als 'Medicinae Doctor' te Middelburg, maar of hij ook als zodanig gepraktiseerd heeft, is de vraag. Als zoon van de in 1668 overleden Middelburgse uitgever Zacharias Roman hield hij zich vooral bezig met de ver-koop van de nog resterende boekenvoorraad. Na 1680 zou Roman zich bovendien omscholen tot advocaat. Hoe dan ook, uiteindelijk zou het Middelburgse artsen-collegium aangroeien tot een gezelschap van in totaal drieëntwintig artsen, met een maximum van achttien gelijktijdig levende leden.

    Doel en statuten van het artsengezelschap De vraag doet zich voor wat Everaerts tot zijn initiatief bracht. Het oudere Colle-gium Anatomico Chirurgicum, met een gemengde samenstelling van artsen en chi-rurgijns, lijkt immers - in elk geval qua inkomsten vrij succesvol te zijn geweest. Wilde Everaerts het primaat van de medische activiteiten weer in zijn geheel terug-leggen bij de artsen? Dat is zeker denkbaar. Als gevolg van de talrijke anatomisch-fYsiologische ontdekkingen in de jaren zestig en de volstrekt nieuwe uitleg die bijvoorbeeld een filosoof als René Descartes had gegeven aan het functioneren van het menselijk lichaam, wankelde de klassieke galenisch-aristotelische geneeskunde op zijn voetstuk. Dat gegeven vroeg om een herdefiniëring - en een duidelijke afba-kening van het domeiIl van de cheoreIÎsch opgeleide arts ten opzichte van dat van de praktiserende, principieel op ervaring gerichte chirurgijn. Juist in Middelburg, waar de opleiding tot scheepschirurgijn zo'n grote nadruk had, moet dat duidelijk als een probleem zijn gevoeld. Immers, op de talrijke schepen die vanuit Middel-burg naar alle windstreken vertrokl(en, functioneerden de in het lokale Gasthuis opgeleide chirurgijns als dé vraagbaak bij alle voorkomende medische kwesties. Op het thuisfront verdiende de meerwaarde van een academisch opgeleide arts bij de bestrijding van ziekten daarom wel enige onderstreping. Dat de oprichters van het 'nieuwe' artsencollegium inderdaad iets voor ogen stond, wat in de Engelstalige historische vakliteratuur zo fraai met de term 'self-fashioning' wordt aangeduid, blijkt uit de in het Latijn gestelde statuten van dit gezelschap. Weliswaar is het op perkament geschreven origineel van deze reglementen voorzien van de gekleurde familiewapens van de oprichters en gebonden in een 'marokijnen spiegelband' in 1940 verloren gegaan, maar gelukkig zijn er in de negentiende eeuw een twee-tal af,chriften gemaakt, die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd (zie bijlage 1).('\

    Uit deze reglementen blijkt dat een van de voornaamste doelstellingen van het gezelschap was om de identiteit van de arts als publiek personage nadrukkelijk te construeren, volgens gezamenlijk afgesproken sociale en juridische standaarden. De eerste artikelen laten daarover geen enkele twijfel bestaan: de medische discipline zelf werd als eerste gereguleerd. Zo droeg het collegium zichzelf op om streng toe te zien op de stedelijke verordening uit 1624 dat iedere in Middelburg werkzame arts ook aan een universiteit was gepromoveerd.(" Ook werden er onderlinge tariefafspraken waarbij tevens werd geregeld dat men elkaars

  • THEATRUM ANATOMICUM 95

    patiënten niet zou mogen wegkapen. De leverantie van medicijnen - via apothekers of via eigen kanalen - werd eveneens aan regels gebonden. Maar bovenal diende men de status van het medische beroep zelf hoog te houden. Zo was de leden van het collegium het baardscheren of enige andere vorm van 'vernederend werk' ten strengste verboden. Daarmee werd inderdaad een duidelijke scheidslijn getrokken ten opzichte van de chirurgijns, die het baardscheren immers als een onontbeerlijke nevenactiviteit uitoefenden. Van een echt afzetten tegen de chirurgijns in persoon-lijke zin kan daarbij overigens nauwelijks sprake zijn geweest, want ten minste drie van de (later) aan het collegium deelnemende artsen waren tevoren eerst zelf tot chirurgijn opgeleid. Van belang was verder dat elk lid van het collegium beloofde naar vermogen 'de geneeskundige stand te verdedigen tegen de aanvallen van vij-anden'. Hoe deze laatste regel precies geïnterpreteerd moet worden, is niet geheel duidelijk. Maar dat Everaerts en de zijnen voor de 'Medicinae Doctores' een duide-lijke rol zagen weggelegd - en een andere, meer leidende dan die van de chirurgijns

    mag hieruit wel worden geconcludeerd. Dit wil echter niet zeggen dat men medische nieuwigheden of discussies uit de weg ging. Integendeel, een van de interessantste bepalingen uit het reglement van het collegium is het voorschrift dat de 'Assessor' op iedere bijeenkomst, ofwel 'een Aphorisme van Hippocrates' aan de orde zou stellen, dan wel een geval uit de prak-tijk, of een 'Medico-Physische kwestie'. Tot dit laatste onderdeel behoorde - naar we gerust mogen aannemen ook de resultaten van uitgevoerde anatomische dis-secties en onderzoekingen. Op de daarop volgende vergadering van het collegium zou dan over het ingebrachte onderwerp een open discussie plaatsvinden, waarbij iedereen zijn mening zou mogen zeggen, 'vrij en met alle securiteit'. Kortom, een van de voorname doelstellingen van het artsencollegium was dus ook de uitwisse-ling op basis van gelijkheid - van expertise en connaisseurschap. Mogelijk hebben de Middelburgse artsen zich op dit punt nog laten inspireren door het Collegium Privatum Amstelodamense, een puur op onderzoek gericht artsengezelschap dat in 1664 te Amsterdam was opgericht. Deze groep had juist het jaar tevoren een eer-ste bundel met anatomische onderzoekingen gepubliceerd.6) Een mogelijke Leidse beïnvloeding komt hierna ter sprake. Wel ligt voor de hand dat vanaf het moment van oprichting van het Collegium Medicum Medioburgense de rol van het samen met de chirurgijns ondernomen Collegium Anatomico Chirurgicum gemarginali-seerd moet zijn. Een succesvolle samenwerking met de heelmeesters mocht immers niet ten koste gaan van het herwonnen zelfbewustzijn van de artsen. Van het geza-menlijke collegium zijn mij na 1668 elk geval geen grote wapenfeiten meer bekend. Wel heeft de anatomiekamer naar het zich laat aanzien tot aan Van de Voordes dood in 1679 goed gefunctioneerd, waarbij de 'deftige' gildekamer het decor van de bijeenkomsten van beide collegia zal zijn geweest. Met zijn meervoudige doelstelling - identiteitsvorming, disciplinering, belangen-behartiging, kennisuitwisseling, discussie (en wellicht een beetje onderzoek) - ver-tegenwoordigt het Middelburgse artsencollegium een fraaie tussenvorm van een beroepsregulerende instantie, zoals een gilde, en een 'geleerd' genootschap, waarin wetenschappelijke bevindingen worden gepresenteerd en besproken. GG Ook de col-legiumleden zelf moeten dit zo hebben ervaren, getuige het feit dat Van de Voorde zijn collegas Everaerts en La Rore in 1679 aanduidde met de term 'konstgenoot' .67 De term 'konstgenootschap' kwam juist rond deze tijd in zwang als Nederlands

  • 96 THEATRUM ANATOMICUM

    equivalent voor het Franse woord 'académie' . Het oudste en tevens meest bekende voorbeeld betreft het konstgenootschap Nil Volentibus Arduum, dat omstreeks 1668 te Amsterdam tot stand kwam. Hier lijkt duidelijk sprake te zijn geweest van een poging om in de Nederlandse republiek een literaire academie naar Frans model tot stand te brengen. Vanaf ongeveer 1680 is de term konstgenootschap ook gebezigd voor werkzaamheden met een natuurwetenschappelijke inslag. Het Amsterdamse konstgenootschap In Magnis Voluisse Sat Est verwierf bijvoorbeeld in 1682 octrooi voor de uitgave van een aantal door hen geselecteerde (natuur) wetenschappelijke vertalingen. De ferm is daarna gedurende de hele achttiende eeuw in zwang gebleven, met name om genootschappelijke activiteiten met een natuurfilosofische inslag aan te duiden. óH

    Ten slotte komt het vroeggenootschappelijke karakter van het Middelburgse art-sencollegium ook tot uiting in de bepalingen die de interne organisatie regelden, zoals de instelling van een bestuur, de vaststelling van de rangorde van de leden, de vergaderfrequentie, de wijze van (democratische!) besluitvorming, maar ook de eis tot absolute geheimhouding van wat er in het collegium omging, compleet met serieuze boetebepalingen. Enerzijds lijken deze bepalingen op afspraken die bij andere beroepsgroepen binnen de gilden werden gemaakt, maar anderzijds werden ze aangevuld met doelstellingen en regels die pas veel later, in de tweede helft van de achttiende eeuw, een voorname rol zouden gaan spelen bij de in die tijd opge-komen 'dilletantengenootschappen', een genootschapsrype dat dan bevolkt wordt door 'Verlichte liefhebbers'. Over de strakke reglementering in dit type genoot-schappen schreef Mijnhardt - die ook de term introduceerde - in zijn Tot Heil van 't Menschdom (1985):

    Herkomst en betekenis van cU: strakke die vaak met gecompliceerde boetesysteem gepaard ging, zijn nog moeilijk te duiden. Het is aannemelijk dat een dergelijke reglementering

    in gezelschappen, waarvan de leden vaak voor het eerst met dit soort proto-democratische besluit-

    vormingsprocedures werden gcconfronteerd een noodzakelijke voorwaarde was. In dat licht bezien

    zouden de dilletantengenootschappen teven als lecrschool voor moderne besluitvorming gediend kun-

    nen hebben. 69

    Nu een dergelijke reglementering ook al in het zeventiende-eeuwse Middelburgse artsencollegium gehanteerd blijkt te zijn, hiermee dus ook meer duidelijk gewor-den over de herkomst van de strakke reglementering in de laatachttiende-eeuwse genootschappen.

    Een Leidse inspiratiebron? Vanwege de sterke Leidse component in de opleiding van veel Zeeuwse artsen uit de besproken periode is het verleidelijk om Leiden als hét grote voorbeeld te zien voor de ontwikkelingen in Middelburg. Inderdaad zijn er interessante parallellen tussen Leiden en Middelburg aan te wijzen, want de Zeeuwse situatie lijkt sterk geënt op het voorbeeld van het in 1638 te Leiden opgerichte - maar in 1658 hervormde Collegio Medicum Practicum Leidensis. In het Leidse Ceciliagasthuis was namelijk een tweede anatomisch theater ingericht, dat onder de gezamenlijke leiding stond van de medisch hoogleraar en het Leidse chirurgijnsgilde. Vooral na de bel1Oe-ming, in 1658, van de hoogleraar Franciscus de Ie Boë Sylvius werd hier, veel meer

  • THEAJRUM ANATOMICUM

    dan in het universitaire anatomisch theater, vernieuwend klinisch-anatomisch en chemisch-farmaceutisch onderzoek gedaan. Juist deze ontleedplaats werd sterk het onderwijs aan studenten ingezet. En net zoals dat in 1668 in zou gebeuren, was ook in het Leidse gasthuis een deftige chimrgijnskamer die zowel voor de chirurgijnsexamens, als voor de bijeenkomsten van het Leidse col-legium werd benut.cl Het feit dat vijf leden van het Middelburgse artsencollegium hun proefschrift mede aan De Ie Boë Sylvius opdroegen, onderstreept de impact die deze inspirerende hoogleraar op zijn pupillen moet hebben gehad. De Leidse inslag van het Collegium Medicum Medioburgense zal er in latere jaren niet min-der op zijn geworden. Want vrijwel alle na 1668 toegetreden leden van dit Zeeuwse artsengezelschap hadden in Leiden gestudeerd (zie bijlage 3). De enige uitzonde-ring was de in Utrecht opgeleide Jacob de Herde, een jaargenoot van twee eerdere 'Utrechtenaren', Franciscus Baute en Johannes Lippens. Hij zal vermoedelijk door hen bij het collegium zijn betrokken. Verder waren twee van de later toegetreden leden, Adrianus Verelst en Elias Sautijn, na hun Leidse studie vermoedelijk uit kostenoverwegingen uiteindelijk in Harderwijk gepromoveerd. Opvallend is ook dat nagenoeg alle Middelburgse artsen qua afkomst Zeeuwen waren, die na hun studie weer op de Zeeuwse thuisbasis waren terugge-keerd. Van de drieëntwintig leden van het collegium heeft de gevallen in Zeeland gestaan. Vijftien waren op Walcheren geboren dertien in Middelburg, één in Vlissingen en één in Oostkapelle); vier artsen kwamen oor-spronkelijk uit Zeeuws-Vlaanderen (uit respectievelijk Aardenburg, Sluis en Ph i-lippine) en een andere kwam van het eiland Tholen (uit Van de laatste twee Zeeuwen ten slotte is enkel bekend dat geboren Zeeuw waren. Van de twee buiten Zeeland geborenen, was er één, Hugo van de Brande, met dusdanig sterke Zeeuwse familiebanden, dat deze zijn schoolrijd in Middelburg aan de Larijnse School had doorgebracht. dat hadden trouwens veertien van de drieëntwintig artsen die ooit lid van het waren hun vooropleiding genoten. Al met al was er slechts één arts liebanden, te weten John Wedderburn uit 's-Hertogenbosch. won van de Schot Alexander Wedderburn 1 gemeente aldaar. Wat hem naar Zeeland is niet bekend. het een kwestie van vriendschap. In Leiden had Wedderbllrn met vijf andere leden van het Middelburgse collegium, te weten met even oude Jacobus Michiels (gepromoveerd in 1(66), en met de iets Samuel du Pré (gepromoveerd in 1(68), Cornelius Tessingh de Heyde (gepromoveerd in 1(68) en Abraham Bultynck Ook Josephus Hili, die in 1667 als predikant bij de Kerk van werd bevestigd, had gelijktijdig met John Wedderburn in Leiden

    ds. Alexander Wedderburn, had hem in 1667 bij de van Middelburg aanbevolen en tot aan zijn dood in Wedderbllrn als 'dcacon' bij deze kerk zijn betrokken.-2

    DI' teloorgang uan de Zeeuwse medische colleges omstreeks 1680 De laatste toetreding tot het artsencollegillm moet omstreeks 1679, het van oprichter hebben Dat werd Isaac Loens dokter van de Waalse diaconie. Zijn naam is IS

  • 98 THEATRUM ANATOMICUM

    Wanneer drie jaar later de in Leiden gepromoveerde Pieter Moris tot gasthuis arts wordt benoemd, is de activiteit van het collegium kennelijk gestaakt, want Moris' naam is niet meer op de ledenlijst te vinden. Cj Datzelfde geldt ook voor Petrus Russe, die in 1682 tot arts van het Simpelhuis werd benoemdc" en voor David Immens, die zich na zijn Utrechtse promotie in 1685 te Middelburg vestigde. có

    Ook op de eerder genoemde schildering van de anatomische les staat de medede-ling dat de anatomiekamer anno 1679 is gesloten; kennelijk liep dit parallel met de werkzaamheid van het artsencollegium. Deels zal de teloorgang van de anatomiekamer en de daaromheen gegroepeerde twee medische colleges inderdaad te maken hebben gehad met het overlijden van een aantal sleutelfiguren in de Middelburgse samenleving. Want niet alleen Ever-aerts viel in 1679 door de dood weg, maar in 1677 en 1678 overleden ook intellec-tuele fakkeldragers als Van de Voorde, MichieIs en De Mey. Maar er was meer dat tot deze teloorgang bijdroeg. Zo was het intellectuele klimaat in Middelburg in een rap tempo veranderd. Dusdanig, dat in 1680 de Middelburgse uitgever en boek-handelaar Willem Goeree, zoon van de jong overleden stadarts Hugo Willem Goe-ree, zich genoodzaakt voelde om uit Zeeland te vertrekken. Zijn motivatie daartoe droeg hij publiekelijk uit in een van de boeken die hij in zijn nieuwe woonplaats Amsterdam uitgaf. In een opdracht 'aan onse Lands-genooten, de goede Burger-schap der Stad Middelburg in Zeeland' beschreef Goeree eerst hoe dankzij de 'raad en daad van wijze en geleerde Mannen' de welvaart van de stad was toegenomen. Maar, zo vervolgde hij:

    siet daar, soo quam een dwerrelwind te midden uit uwe kerke opgeresen, die, nadat sommige uit de

    geestelijken elkanderen in haare vergaderingen en op den predikstoel een wijle tijd, over het oud-

    nieuws, als rasende katten hadden in het hair gezeten, ten laatsten soo hevig over hof en raadhuis

    henen braveerde, dat ook selft de nieuw-geopende deur van uwe Hooge School, eensklaps daar door

    wierd toegebonst. Doe seiden wy in stilligheid by ons selven - immers ist nu uit met onse verwach-

    tinge, en de hoop die leid' er toe - LAAT ONS VAN HIER GAAN Dus stapten wij dan herwaards

    over, en quamen in dese groote Stad Amsterdam, daar wij wel een tamelijk aantal van goede Raads-

    mannen en konstige medehelpers ontwaar wierden.

    De kerkelijk 'dwerrelwind' waaraan Goeree hier refereert, slaat op de enorme ophef die in 1676 was ontstaan na de benoeming door de Middelburgse stadsregering van de vrijzinnige theoloog Wilhelmus Momma tot predikant van de stad en tot hoog-leraar aan de door de stad nieuw in het leven geroepen Illustre School. Dit alles was gebeurd zonder de goedkeuring van de Classis Walcheren, die theologisch een veel behoudender lijn voorstond. Het werd nu een politiek spel zonder weerga, waarbij de Middelburgse intellectuelen uiteindelijk het onderspit dolven.Cl

    Het had er aanvankelijk zo mooi uitgezien. In 1672, het rampjaar, waarin de Neder-landse republiek van alle kanten was aangevallen en bijna ten onder was gegaan, was het stadhouderlijk gezag hersteld. Mede als gevolg hiervan was de Middelburg-se stads regering drastisch gewijzigd. Vier artsen uit het artsencollegium hadden plots een politieke functie toebedeeld gekregen: Galet1Us Trezel en Anthony Ever-aerts waren tot schepen benoemd; Johannes Lippens en Jacob de Herde werden in het kiezerscollege opgenomen. 7S Dankzij deze nieuwe, meer intellectueel gekleurde invloed op de stadsregering, had de in 1666 officieel opgeheven Illustre School

  • THEATRUM ANATOMlctJM

    weer een kans gekregen. Al in 1672 werd het aan de de Mey vergund om in het verlaten auditorium van school te verzcJr-gen over 'alle deel en der filosofische .-C) Het was in dit klimaat dat De in de jaren 1673-167'5 zijn Euzooitl een van de manier waarop volgens hem de ideale staat zou moeten worden vormgegeven. De Meys Euzooiä zou een maatschappij moeten worden, waarin als van een toe-genomen welvaart meer vrije tijd zou komen, waardoor de mensen in staat zouden zijn om meer tijd aan studie te besteden: bijbelstudie ten eerste, maar ook natuur-studie. Een bijzondere rol zag hij daarin weggelegd voor kameren' als verzamelplaats van objecten van kennis en als bron van veelzeggend dat De zijn beschouwing opdroeg aan de Anthony Cornelis van de Voorde - seer

    en Isaac van Hoornbeek, de rector van de Latijnse School. zij immers dé Middelburgse iconen van onderzoekende Meyvoor ogen stond. HO In april 1676 besloot de om de Illustere School ook officieel nieuw leven in te blazen door naast Momma tot hoogleraar te benoemen. Bij de inauguratie op 11 kosten noch moeite gespaard om de onafhankelijkheid van de stad te benadrukken. Maar de vreugde bleek van korte duur. De zwaar geschoffeerde Classis Walcheren richtte zich tot de prins van Oranje die op formele gronden wel moest ingrijpen. De eigenzinnige stadsregering moest bakzeil halen en Momma moest Zeeland verlaten. Daarmee was de Middelburgse instelling voor hoger weer voor decennia gedoemd tot de vroegere sluimerende status. Een tucht zou voor jaren een verdere uitbouw van intellectueel leven in economische crisis waarin Middelburg na het in terecht was F,'-"V'.U,-H deed de rest. Volgens Ferdinand Gruiwardt, de arts die in 1666 van Haaf Goe~ was verhuisd, was in 1678 'de negotie' van met driekwart afgenomen, was een zesde deel van Middelburg ontvolkt en waren de huizen dat jaar met twee derde in waarde afgenomen. BI Behalve Willem Goeree kozen in deze jaren daarom meer mensen eieren voor hun der van het chirurgijnsgilde, liet in 1679 de om uiteindelijk commissaris van de Desolate François de Klerk. chirurgijn van het en oud-chirurgijn Samuel du Pré, schoolde zich in om tot advocaat. Datzelfde deed ook de arts Roman die in 1680 te Leiden in de rechten promoveerde. Hun de arts Cornelius was in 1678 al te Renesse geworden. De arts Jacob d' Outreleau concentreerde zich in 1679 vooral op zijn apotheek en de arts Adrianus Verelst vertrok naar Veere, om daar burgemeester te worden.

    Betekenis

    De Zeeuwse ûncltomiekmner: een intellectueel en cultureel Wat is de betekenis geweest van de anatomiekamer en de twee daar-mee te relateren Kan aan dit medische initiatief inderdaad bredere culturele betekenis worden op een zoals door beschreven

  • 100 THEATRUM A:-\AlOMICUM

    voor Leiden, Delft en Amsterdam? Kortom, hoe verliep in Middelburg de 'ei reu la-tion of knowlcdge and Bij de anatomische theatra nam Rupp twee aspecten onder de loep: het functione-ren als een kenniscentrum avant la lettre en een mogelijk bredere culturele inbed-ding en betekenis, onder meer tot uiting komend in de contacten met kunstenaars of dichters, dan wel de aanwezigheid van kunstwerken of breed geschakeerde bibliotheken. Allereerst het kennisaspect. Mag dit Zeeuwse anatomisch theater volgens Rupps criteria worden aangemerkt als een lokaal 'centrum van kennis en wetenschap'? Vast staat dat rond dit Middelburgse theatrum wetenschappelijke bij-eenkomsten zijn georganiseerd. Maar is vanuit deze kring ook de beoefening van 'moderne' (medische) wetenschap gerecipieerd, dan wel gestimuleerd, onder meer kenbaar door publicaties? Dat laatste was inderdaad het geval. In Middelburg was met name aandacht voor de corebusiness: de chirurgie en de chirurgijnsopleiding. Zo gaf Ferdinand Gruiwardt, 'practizijn binnen Middelburgh in Zeelant', in 1659 niet alleen Cornelis van de Voordes Oratie uit, maar nauwelijks een jaar later verzorgde hij ook een geheel up-to-date gebrachte editie van het chirurgijnsleerboek Examen der Chyrurgie, welke editie hij opdroeg aan zijn schoonvader, de voormalige stads arts Johannes Wilhelmi (1598-1661), toen de 'oudste praktizijn van Zeeland'.K2 Een eerste versie van dit chirurgijnsleerboek was ooit geschreven door de in 1625 overleden Middelburgse chirurgijn Cornelis Herls. Vlak voor zijn dood had Herls zijn manuscript gegeven aan de Middelburgse boekdrukker Geeraert Moulet·t. Deze moet het omstreeks 1630 hebben uitgegeven. Een exemplaar van die eerste druk is echter niet meer te vinden. Hl Het succes van Heris' Examen was echter bijzonder groot. Tot 1648 werden maar liefst vijf herdrukken uitgebracht, de laatste twee bij Amsterdamse uitgevers. Het was een praktisch leerboek voor aankomende chirurgijns, vooral voor toekomstige scheepschirurgijns van de Oost- of West-Indische Compagnie en van de admiraliteiten. H4 In het boek werden ziekteverschijnselen in een zakelijke stijl beschreven, uitgaande van de 'galenische leer der lichaamsvochten' . In 1660 produceerde Gruiwardt een geheel herziene versie, waarin deze talrijke aanvullin-gen had opgenomen, onder meer over 'den omloop des bloedts'. Gruiwardts editie van 1.000 was dusdanig snel uitverkocht dat er al na drie jaar een herdruk bleek, ditmaal met een oplage van 1.500 stuks. Datzelfde jaar werd in Amsterdam ook een nadruk gemaakt, 'na de copije van Middelburgh', naar verluid met een oplage van zelfs 3.000 exemplaren. Daarna volgden nog vijf

    in 1680, 1700, 1703 en 1723.K\ Maar aangezien Gruiwardt in 1666 wegens een toen al vijf jaar aanslepende familietwist naar Goes

    heeft hij daarna voor de Middelburgse anatomiekamer weinig meer kun-nen betekenen. Andere betrokkenen bij dit anatomisch theater volgden echter zijn

    waarvan met minstens zo veel succes. Lector Cornelis van de in 1664 een chi-

    (Jfl.U""KC.'l. ten Vtm te luren. Dit werk was met bijna

    zo dik als Gruiwardts bewerking in octavoformaat van Het werd Krook, dezelfde Mid-

    Gruiwardrs boek was in hoof(:lzaak een

    van Herls' leerboek had uitgebracht. van zijn lessen in de Middel-

  • THEATRUM AI\iATOMIC:CM 101

    burgse anatomiekamer. Zijn leerlingen hadden hem gevraagd om zijn voordrachten op papier te zetten. Indachtig het heit dat 'de memorie [ ... l door geweldig werd versterkt, hebben zij mij gantsch ernstelijk verzocht [ ... ] den vetten akker van haar verstand geduerig te ververschen'. B(, Van de Voorde zag in het menselijk lichaam een fascinerende wereld in het klein, die hij met groot enthousiasme beschreef:

    Ziet men niet in des menschen lichaam de beenderen die rds witte mtlrmore en albtzste steellrotsen

    ovcral tusschen de /Jette gront vtln vlees en veth loopen, en het lichtWfYI ondoorboorlijl: vrIJt makCIL:

    Wie kan hem ophouden van tot een volle ureugt ende uit te barsten, rlls hy met aan-

    dacht let op alle die rivieren zo als de bloedurIten Hoe die uit het herte !wtlr oOrJprong nemen als uit een volle zee en Vtm drltlr met een geduerige stille stroom door 't gehale /ichrltlm henen ulieten,

    bespoelende alle de aeuers ende j,ariten Vrln de omliggende deelen~'-

    Ook Van de Voordes leerboek beleefde een aantal herdrukken. Tot J 719 zijn er vier edities van uitgebracht. De eerste herdruk van 1675 had Van de Voorde zelf nog kunnen nazien. In deze tweede editie had hij een bijdrage toegevoegd, opgesteld door Johannes Verbrugge (circa 1633-1681), veelvuldig deken van het chirurgijns-gilde, lid van het Middelburgse Collegium Anatomico Chirurgicum en als chi-nu'gijn van het Gasthuis een van zijn directe collega's. In die aanvulling volgde hij echter zijn inmiddels Goese - collega Gruiwardt na, die Verbrugges Chirurgijns Scheepkist, een handige lijst van benodigdheden voor scheepschirurgijns, al in 1672 had opgenomen in een zoveelste bewerking van Herls' Examen der Chyrurgie. Als zelfstandig publicist deed Verbrugge het trouwens ook bijzonder goed. Omstreeks 1670 had hij zijn eigen Chirurgijns of heelmeesters reys-boeck gepubliceerd, van welk boek in 1677 al een vierde druk kon worden opgelegd. Kort daarna volgden zijn Vestibulum chirurgiae, ofte den inganck der heelkonst (1674) en zijn Heel-konstige examen ofte Instructie der chzrurgze Laatstgenoemde examentraining voor chirurgijns was verreweg het meest succesvol. Het werd in tal van bewerkingen en onder diverse titels tot 1766 wel tienmaal herdrukt. De Amsterdamse uitgever Jan Claesz ten Hoorn was zo enthousiast over Verbrugges succes dat hij hem ook uitno-digde om een al in J 585 geschreven oogheelkundig boek van de Franse arts Jacques Guillemeau 'te vermeerderen' en aldus ook met zijn naam te verbinden. Zodoende verscheen in 1678 ook nog de Hondert en dertien Gebreken en genesinge der oogen, eertijdts beschreeven door Mr. Jaques Guillemeau. En nu vermeerdert door Mr. Johan-nes Verbrigge, Chirurgijn en Gasthuys-Meester binnen Middelburgh in Zeelandt. Die vermeerdering kwam trouwens neer op de toevoeging van 'een kleyne beschrijvinge der tanden'. Voor de rest werd trouw de Nederlandse vertaling van 1597 gevolgd, met alle inmiddels achterhaalde inzichten van dien, en bovendien zonder de ver-melding van Carel Baten, de oorspronkelijke vertaler. Ook de Middelburgse pestmeester en chirurgijn Jacob dl! Buisson maakt in 1671 een gang naar de drukpers, zij het dat hij slechts in één werk de hand heeft gehad. Buisson die ooit in Utrecht aan een universitaire studie was begonnen, maar deze nimmer had voltooid, had het Latijnse werk van zijn Utrechtse leermeester, de hoogleraar IJsbrand van Diemerbroek, voor eigen gebruik 'getrouwelijk' in het Nederlands 'overgezet'. Na zeven jaar in de praktijk gewerkt te hebben, was hij door vrienden gestimuleerd om deze vertaling als TraktrUJt vtm de peste te laten druk-ken, De uitgave, die aan de voltallige Middelburgse stadsregering was

  • J02 THfj\TRUM ANAIOMlCUM

    het feit dat ook dit boek in 1711 werd

    er bij deze duidelijk sprake te zijn van een onderlinge tussen de leden van het Middelburgse Collegium Anatomico Chi-

    ook over de vaak als beschreven grens russen arts en chirurgijn heen. Die verwevenheid blijkt ook uit de in 1680 uitgebrachte derde editie van Van de Voordes Lichtende jtlkkel. K~ Deze postume bewerking was ondernomen doo[ Van de Voordes de als chirurgijn begonnen arts Antonius de Heyde. Uit diens in 1668 in Leiden gedrukte proefschrift blijkt dat De Heyde de zoon was van een Zeeuws-Vlaamse chirurgijn, die behalve door Van de Voorde, ook was opgeleid door Cornelis Hendricx, een van de dekens van het Middelburgse chirurgijnsgilde,W) Na zijn studie bij De Ie Boë Sylvius was De Heyde in Zeeland teruggekeerd en was hij in 1668 direct toegetreden tot Everaerts' artsengezelschap. Daarmee verloochende De Heyde zijn chirurgijnsachtergrond allerminst, want een heelmeester zoals Johannes Verbrugge beschouwde hij ook in latere jaren nog steeds als 'zijn weerden vriend'. 90 In 1677 was De Heyde voor het eerst in de openbaarheid getreden door zich bekend te maken als de vertaler van een boek van Engelse hoogleraar Thomas Willis uit Oxford, Deze Engelse arts had de werking van geneesmiddelen in het lichaam bestudeerd, en in dat kader had Willis anatomisch onderzoek gedaan naar de bouw van de slokdarm, maag, darmen en longen. De Heydes vertaling was uitgegeven dOOf de Middelburgse boekdrukker Willem Goeree. Een jaar tevoren had Goeree ook al een Nederlandse vertaling van een van Willis' boeken gepubliceerd, en het ligt voor de hand te veronderstellen dat ook dat werk door De Heyde is vertaald.'l! Die deed dat eenvoudigweg omdat hij van mening was dat er in de ontleedkunde van de laatste jaren 'veel dingen' waren ontdekt, die men 'in de Nederduitsche taal' niet beschreven vond. 92 Het werk aan Van de Voordes Nieuw lichtende fokkei der chirurgie zette hem er uiteindelijk toe aan om de 'gronden der geneeskunst wat verder op te graven dan gemeenlijk van haar oeffenaers geschied'. Het resultaat was een eigen farmaceutisch leerboek, het Nieu Ligt der Apothekers, dat hij in 1682 pre-senteerde.')5 Op grond van de nieuwste inzichten hield De Heyde daarin één groot pleidooi voor de vereenvoudiging van de in zwang zijnde samengestelde genees-middelen, Tot De Heydes ergernis werd het boek al twee jaar later te Amsterdam als roofdruk in een farmaceutische verzamelbundel uitgebracht, wat echter wel heeft veroorzaakt dat de tekst, via die weg, zowel in het Duits als in het Frans is vertaald. Later volgden nog meer onderzoekspublicaties, waarover hierna meer. Want hoe modern waren deze publicaties? Was het meer dan ijverig compileer-werk? En is daarin iets te merken van de rol van de beide medische colleges? In

    werken betoont Van de Voorde zich bovenal een practicus. Hij was daarin een waarnemer, die bijvoorbeeld als eerste een onderscheid wist te maken tussen een tumor en \vaterkanker', een door ondervoeding ontstaan

    waaraan hij voor het eerst de naam 'noma' meegaf.')" Zowel Gruiwardt, Van als De betoonden zich een aanhanger van Harveys concept dat het hart in het menselijk lichaam een kringloop van bloed onderhoudt. Maar zo vreemd was dat in deze tijd niet meer. De hypothese van de bloedsomloop was

    Nederlandse bodem voor het eerst in 1637 geopperd door René Descartes, in te Leiden DiscozIn de la Méthode. Onder leiding van Descartes'

  • THEAl'RUM ANAl'OMICUM !03

    volgeling Henricus Regius was de al in 640 te Utrecht Zeeuwse student Johannes Hayman, in diens dissertatie De CirculûtÎone Dezelfde Hayman was daarna gasthuisdokter in Middelburg geworden, waar hij dus een directe collega was van Van de Voorde. Als bestuurslid van het Anatomico Chirurgicum zat hij bij Van de Voordes dissecties letterlijk op de eerste rang, met alle mogelijkheid van interactie. Ook Antony Everaerts, in 1668 de oprichter van het artsencollegium, had een dui-delijke reputatie als onderzoeker opgebouwd, onder meer door zijn anatomische naspeuringen naar de embryonale ontwikkeling van konijnen (1661).9' Ook is opvallend dat Van de Voorde, de scriba van het artsengezelschap, zich juist vanaf het oprichtingsjaar 1668 bezig is gaan houden met de destilleerkunst, zelfs dus-danig intensief dat deze activiteit hem de bijnaam van 'chymische dokter' heeft bezorgd. 9(' In die chemische activiteiten wordt Van de Voorde gevolgd door zijn leerling De Heyde, die datzelfde jaar tot het artsencollegium toetrad. Volgens De Man zou De Heyde zich in een eigen laboratorium bezig hebben gehouden met het uitvoeren van iatrochemische experimenten, dit in navolging van zijn Leidse leermeester Franciscus de Ie Boë Sylvius. 97 In elk geval is van De Heyde het meest substantiële onderzoek bekend. Dit onderzoek publiceerde hij overigens ná 1680, toen de beide Middelburgse collegia al ter ziele waren, zodat op dat moment van een concrete beïnvloeding door leden van deze collegia niet meer gesproken kan worden. Wel is De Heyde nagenoeg vanaf het begin lid van het Collegium Medi-cum Medioburgense geweest, en gedurende die twaalf jaar zal hij mede door zijn collegàs zijn gevormd. In 1680, in de bewerking van Van de Voordes chirurgische leerboek, refereert De Heyde bovendien aan eerder uitgevoerd anatomisch onder-zoek, waarover hij het nodige in zijn 'gedenk-kladden' had opgetekend. 9s Ook in zijn Nieu Ligt der Apothekers maakt De Heyde melding van 'ervarenissen' die hij 'over lange tijd had verzameld. Daarbij doelde De Heyde niet alleen op zijn eigen empirische onderzoek, maar benutte hij ook werk van derden, waaronder dat van 'zeker nauwkeurig vriend' die zich bezig hield 'in de stof-scheiding'.'J9 Net als Everaerts dat eerder had gedaan, maakte De Heyde trouwens een veelvuldig gebruik van proefdieren: honden, katten, schapen en kippen sneuvelden veelvul-dig voor het goede doel. In dieren mocht nu eenmaal 'onbeschroomd' worden 'toegetast'. Zodoende kon men 'handgrepen' uitproberen, die bij mensen 'niet vei-lig ondernomen konden worden'. Ook leverde dergelijk proefdieronderzoek 'ver-schijnsels' op 'die groote nuttigheid geven'. Het feit dat De Heyde in bewerking van Van de Voordes anatomische leerboek de onmisbare rol van microscopische 'vergrootglazen' aan de orde stelde, doet overigens vermoeden dat het uitvoeren van dergelijke anatomisch-microscopische onderzoekingen op dat moment binnen de Middelburgse anatomie een geaccepteerde praktijk was. 100 Zelf benutte De Heyde deze moderne optische techniek in elk geval met groot succes. Op De Heydes naam staan een aantal ontdekkingen, waarvan die van de trilhaar-beweging bij mosselen het meest bekend is (afb. 9). Deze vondst publiceerde hij in 1683 met een opdracht aan de inmiddels op onderzoeksgebied toonaange-vende Engelse Royal Society.]O] Daarmee was De Heyde, na Jan Swammerdam en Anthony van Leeuwenhoek, de derde Nederlander die resultaten van onderzoek dool' de drukpers wereldkundig maakte. 102 Over de door hem gebruikte microscoop laat De Heyde zich helaas nergens uit. Maar evenals Van Leeuwen-

  • 104 TIIEATRUM AG:AfOlyllCUM

    AAM REGISTER

    der Stad Migdelburg.

    Atb. 9 (links). Anatomisch-microscopisch onderzoek van Antonius de Heyde aan mosselen. Uit: De Heyde, Anatome Amsterdam 1683/1684. Zeeuwse Bibliotheek.

    Afb. 10. Titelpagina van de catalogus van de bibliotheek van de Middelburgse 'Chirurgyns Ontleed-Kamer', Middelburg 1746. Zeeuws Archief; Verz. Verheije van Citters.

    hoek dat deed, heeft ook De Heyde zijn apparatuur vermoedelijk zelf gemaakt. Een beknopte handleiding hoe dergelijke kleine 'vergrootglazen' met behulp van een kaars uit stukjes spiegelglas gemaakt konden worden, was bijvoorbeeld in 1680 door de in Middelburg opgegroeide Steven (ook wel: Stephanus) Blankaart gepu-bliceerd in diens nieuwe tijdschrift Collectanea medico-physica.lll.l Blankaart, op zijn beurt, had deze methode weer gehoord van de instrumentmaker Nicolaas Hartsoe-

    een lenzenslijper die onder meer bij Antony van Leeuwenhoek in de leer was geweest. Hoe dan ook, De Heyde ontwikkelde bij zijn microscopisch onderzoek eigen technieken, die hem in staat stelden om stromend bloed in een levend prepa-raat waar te nemen, iets wat bijvoorbeeld Van Leeuwenhoek nooit is gelukt. lo1 Ook moet De Heyde beschouwd worden als een pionier op het gebied van de studie van botvorming. De medisch historicus Leonard Peltier laat de experimentele bestude-ring van osteogenesis zelfs beginnen met De Heydes in 1682 gepubliceerde werk over botvorming bij kikkers, lOS Samenvattend mag dus worden geconcludeerd dat uit de kring van mensen rond de anatomiekamer inderdaad wetenschappelijk werk van substantie is voortgebracht. Vanuit dat perspectief kan het Middelburgse anatomisch theater dus zeker worden aangemerkt als lokaal 'centrum van kennis en wetenschap'.

  • THFATRUM ANArOMICUM lOS

    De bibliotheek lIrm de chinl1~çijmgi!dekûmer Dan de culturele betekenis van de anatomiekamer: hoe zat het daarmee? Dat de Middelburgse ontledingen openbaar waren en dus door een brede schakering van mensen uit de burgerij gevolgd konden worden, is al beargumenteerd. Het finan-ciële succes van de anatomiekamer toont bovendien dat er in de jaren zestig vol-doende betalende toeschouwers zijn geweest. Anderzijds is van een invloed van de ontleedkamer op kunstenaars of dichters in Middelburg nauwelijks gebleken. De schaarse gedichten die er zijn gemaakt, werden door de artsen zelf gecomponeerd (Wilhelmi en Trezel) en alleen van de kunstschilder Johannes Goedaert zijn er ana-tomische gravures bekend. 10(, Omtrent de verzamelingen in de Middelburgse chirurgijnsgildekamer is echter nog wel één belangrijke bron overgeleverd die het nodige onthult over het cultureel functioneren van het anatomisch theater. In 1746 heeft de Middelburgse uitgever Hendrik van Hoekke een gedrukte catalogus uitgegeven van de in de 'Chirurgyns Ontleed-Kamer' aanwezige boeken (afb. 10).111' Deze opsomming van 146 boeken gaat vergezeld van een naamlijst van (bijna) alle schenkers (zie bijlage 4). In totaal waren dat 105 personen en twee instituties. Een analyse van deze lijst toont aan dat de bibliotheek grotendeels (voor 86%) bestond uit boeken die vóór 1680, dat wil zeggen voorafgaand aan de eerste sluiting van de Middelburgse ontleedkamer, waren gepubliceerd (fig. 1). Uit deze gegevens kan dus worden geconcludeerd dat de chirurgijnsbibliotheek vooral vorm heeft gekregen in de periode waarin Van de Voorde doceerde. Of er in die tijd een andere collectieve bibliotheek actief was, is mij niet bekend. \Yfeliswaar is er de vermelding uit 1627, waarin 'Wet en Raad' van de stad Middel-burg het besluit nemen om uit te zien naar een plek 'ter weleker plaetse bequame-lijck soude moghen worden geërigeert eene publique bibliotheecq ten dienste ende gebruyck van geleerde en geletterde personen, zoo borgers ende inllewonende deser stadt, als andere', maar deze boekerij lijkt maar kortstondig te hebben gefunctio-neerd. IOH Alleen de Middelburgse kerk bezat een eigen bibliotheek.

    Fig. I. Overzicht van de in de catalogus van 1746 intervallen.

    publicatiedata gebundeld in

  • [Oio THEATRUM A['.;AIOMICUM

    _____ .1\ant:al pers()l1en ....... _. __ ._ .. _ .... " ... --'---_ ....... .

    --i

    _____ -.... ----~~---I----~- 1