Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU...

71
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling SARAH ERAUW MASTERPROEF EU-STUDIES PROMOTOR : PROF. DR. Hendrik Vos COMMISSARIS : Petra Debusscher COMMISSARIS : Ferdi De Ville ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU-lidstaten. Of niet? Op zoek naar de invloed van de lidstaten op beslissingen van het EHJ. aantal woorden: 17857

Transcript of Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU...

Page 1: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

SARAH ERAUW

MASTERPROEF EU-STUDIES

PROMOTOR: PROF. DR. Hendrik Vos

COMMISSARIS: Petra Debusscher

COMMISSARIS: Ferdi De Ville

ACADEMIEJAAR 2011 - 2012

Het Europese Hof van Justitie als Agent van de

EU-lidstaten. Of niet?

Op zoek naar de invloed van de lidstaten op beslissingen van het EHJ.

aantal woorden: 17857

Page 2: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

2

Abstract (289 woorden) De relatie tussen de EU-lidstaten en het Europees Hof van Justitie (EHJ) wordt in deze paper

benaderd aan de hand van de Principal-Agent theorie. Deze benadering geeft aan dat de principal

niet steeds volledige controle kan uitoefenen over de agent. Deze theoretische omkadering brengt

een debat naar voor waarbij er enerzijds onderzoekers zijn zoals Alec Stone Sweet die beweren dat

het Hof geniet van een uitgebreide onafhankelijkheid. Anderzijds zijn er onderzoekers zoals Geoffrey

Garrett die wel geloven in de controlemechanismen van de lidstaten om het Hof te controleren. De

onderzoeksvraag die uit deze literatuurstudie voortvloeit is in welke mate de beslissingen van het EHJ

bepaald worden door de belangen van de lidstaten. Om dit te onderzoeken heb ik een dataset

opgemaakt van recente rechtspraak van het EHJ met betrekking tot de beleidsdomeinen milieu en

belastingen. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt in de eerste plaats gebruik gemaakt

van vier hypotheses van Garrett. Deze hebben betrekking tot de stemprocedure in de Raad van

Ministers, de transparantie van regelgeving en voorgaande rechtspraak, de binnenlandse kosten voor

de lidstaat en de steun van andere lidstaten. Geen van deze beweringen vindt echter veel steun in de

dataset. In de tweede plaats wordt Stone Sweets hypothese met betrekking tot de invloed van

transnationale activiteit op prejudiciële procedures getest. Dit leidt wel tot een sterke correlatie. Uit

dit onderzoek wordt geconcludeerd dat het EHJ zich slechts in erg beperkte mate laat leiden door de

belangen van de lidstaten. Er is wel samenhang tussen het aantal prejudiciële vragen die

rechtbanken uit een bepaalde lidstaat stellen aan het Hof en het aandeel van die lidstaat in de intra-

EU handel. Dit kan er op wijzen dat het Hof haar eigen belangen nastreeft met hulp van de

transnationale gemeenschap.

Page 3: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

3

Inhoudsopgave Abstract .................................................................................................................................................. 1

Inleiding ................................................................................................................................................... 5

1. Het Principal-Agent Model .................................................................................................................. 6

1.1 Het Principal-Agent Probleem ....................................................................................................... 7

1.2 Het Oplossen van het Principal-Agent Probleem .......................................................................... 9

1.2.1 Monitoring .............................................................................................................................. 9

1.2.2 Belonen en Straffen ................................................................................................................ 9

1.3 Het Principal-Supervisor-Agent Model ........................................................................................ 10

1.4 Debat ........................................................................................................................................... 12

2. Alec Stone Sweet: het Hof van Justitie als autonoom EU-orgaan ..................................................... 13

2.1 Europese Integratie en Transnationale Uitwisseling ................................................................... 13

2.2 Europese Integratie en Constitutionalisering .............................................................................. 16

3. Geoffrey Garrett: het EHJ onder Controle van de EU-Lidstaten ....................................................... 19

3.1 Het EHJ onder Streng Toezicht .................................................................................................... 19

3.2 Een Speltheoretisch Design ......................................................................................................... 20

3.3 Besluitvormingsprocedures in de Raad van Ministers ................................................................ 25

4. Onderzoeksvraag- en design. ............................................................................................................ 27

5. Onderzoek 1: de Invloed van de Belangen van de Lidstaten op de Beslissingen van het EHJ .......... 29

5.1 Voorgaand Onderzoek ................................................................................................................. 29

5.1.1 Garrett, Kelemen & Schulz: Kleine N maar Intensief ........................................................... 29

5.1.2 Carrubba, Gabel & Hankla: Grote N ..................................................................................... 30

5.2 Procedure: Het Coderen van de Arresten ................................................................................... 31

5.3 Hypothese 1: QMV v. Unanimiteit .............................................................................................. 33

5.3.1 Procedure ............................................................................................................................. 33

5.3.2 Resultaten en bespreking ..................................................................................................... 34

5.3.3 Kritiek.................................................................................................................................... 35

5.4 Hypothese 2: De Transparantie van Voorgaande Rechtspraak ................................................... 36

5.4.1 Procedure ............................................................................................................................. 36

5.4.2 Resultaten en bespreking .................................................................................................... 37

5.4.3 Kritiek.................................................................................................................................... 40

5.5 Hypothese 3: De Binnenlandse Kosten ....................................................................................... 41

5.5.1 Procedure ............................................................................................................................. 41

5.5.2 Resultaten en bespreking ..................................................................................................... 43

Page 4: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

4

5.5.3 Kritiek.................................................................................................................................... 45

5.6 Hypothese 4: De Steun van Andere Lidstaten ............................................................................. 46

5.6.1 Procedure ............................................................................................................................. 46

5.6.2 Resultaten en bespreking ..................................................................................................... 47

5.6.3 Kritiek.................................................................................................................................... 49

5.7 Conclusie ..................................................................................................................................... 50

6. Onderzoek 2: De Relatie tussen Prejudiciële Procedures en Transnationale Activiteit .................... 51

6.1. Voorgaand Onderzoek ................................................................................................................ 51

6.2 Procedure .................................................................................................................................... 52

6.3 Resultaten en bespreking ............................................................................................................ 53

6.4 Conclusie ..................................................................................................................................... 54

7. Besluit ................................................................................................................................................ 55

8. Bronnenlijst ....................................................................................................................................... 58

8.1 Literatuur ..................................................................................................................................... 58

8.2 Arresten Dataset ......................................................................................................................... 59

9. Bijlagen .............................................................................................................................................. 65

Page 5: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

5

Inleiding Doorheen de geschiedenis van de Europese Unie speelde het Europese Hof van Justitie (verder: EHJ

of het Hof) een grote rol in de verdieping van de Europese integratie. Er is echter discussie over de

mate waarin het Hof politiek autonoom is ten opzichte van de lidstaten en kan beslissen tegen de

belangen van die lidstaten in. De lidstaten hebben wel controlemechanismen en

sanctiemogelijkheden ter beschikking (bv. het invoeren van nieuwe regelgeving wanneer ze het niet

eens zijn met een beslissing van het EHJ), maar toch kunnen ze moeilijk verzekeren dat het Hof haar

mandaat precies naleeft op de manier die de preferenties van de lidstaten ten volle ondersteunt, bv.

omdat ze niet genoeg informatie over de werking van het EHJ bezitten. Het Hof heeft namelijk eigen

belangen – zoals het stimuleren van integratie – waar het meer waarde aan hecht dan de belangen

van de lidstaten (Alter, 1998, p.121).

De vraag die in deze paper gesteld wordt, is in welke mate het Hof geniet van autonomie. Worden de

beslissingen van het EHJ beïnvloed door de belangen van de lidstaten? Of is de macht van het Hof

zodanig gegroeid dat het beschikt over volledige onafhankelijkheid en geen rekening hoeft te houden

met de belangen van de lidstaten, wiens sancties geen indruk maken? Deze Masterproef tracht deze

vragen te beantwoorden door het onderzoeken van recente uitspraken van het Hof. In het eerste

deel van deze paper, bespreken we het Principal-Agent model om de relatie tussen het Europese Hof

van Justitie en de EU-lidstaten te schetsen. Uit dit theoretisch kader ontstaat een debat tussen

enerzijds intergouvernementalisten zoals Geoffrey Garrett, en anderzijds neofunctionalisten zoals

Alec Stone Sweet. Deze auteurs stellen een aantal hypotheses voor die leiden tot een

onderzoeksvraag. In het tweede deel wordt deze onderzoeksvraag empirisch getest op rechtspraak

van het Hof aan de hand van het programma SPSS.

Page 6: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

6

Deel 1: een theoretisch kader met betrekking tot de relatie tussen het Europese Hof van Justitie en de EU-lidstaten

1. Het Principal-Agent Model De relatie tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU) en het Europese Hof van Justitie kan

omschreven worden als een Principal-Agent relatie (P-A relatie). De lidstaten hebben in de verdragen

van de EU een aantal bevoegdheden afgestaan aan het Hof, zoals het interpreteren van de verdragen

en het beoordelen van geschillen. Een P-A relatie brengt echter problemen met zich mee omwille van

informatieongelijkheid en belangenconflicten. In het eerste hoofdstuk wordt de Principal-Agent

benadering nader uitgelegd met betrekking tot het Europees Hof van Justitie aan de hand van

teksten van Mark A. Pollack, Jonas Tallberg, Hussein Kassim & Anand Menon, en anderen. Deze

theoretische omkadering schetst het debat tussen onderzoekers die het Hof beschouwen als een

onafhankelijk orgaan dat zonder veel tegenwerking van de principals – de lidstaten – haar belangen

kan nastreven, en wetenschappers die beweren dat het Hof helemaal niet zo onafhankelijk kan

handelen omdat het in de hand gehouden wordt door de controlemechanismen die ter beschikking

staan van de lidstaten. Aan de ene zijde vinden we Alec Stone Sweet en aan de andere zijde Geoffrey

Garrett, beiden dragen in de volgende hoofdstukken een aantal verschillende hypotheses voor met

betrekking tot de autonomie van het EHJ.

Een Principal-Agent relatie ontstaat wanneer een eerste partij – de principal – een verbintenis

aangaat met een tweede partij – de agent – en deze laatste de verantwoordelijkheid krijgt om

bepaalde functies of taken uit te voeren in naam van de principal (Kassim & Menon, 2003, p. 122).

Pollack (1997) en Kassim & Menon (2003) duiden een aantal redenen aan waarom principals

bepaalde functies zouden overdragen aan agenten. Ten eerste kunnen supranationale agenten

controleren of de lidstaten de verdragen wel naleven. Dit vermindert de transactiekosten en moedigt

samenwerking aan. Het EHJ speelt bijvoorbeeld een cruciale rol in het identificeren van lidstaten of

instellingen die EU-regels overtreden, en dwingt op die manier verdragsbepalingen af. Vervolgens

kunnen supranationale agenten het probleem van incomplete contracting oplossen. Het is namelijk

onmogelijk (of erg kostelijk) om in een verbintenis alle verplichtingen van alle partijen te formuleren.

De partijen gaan dus een contract opstellen die hun relatie kadert met daarin een formulering van

hun algemene verwachtingen, een besluitvormingsprocedure voor in situaties waar het verdrag niet

helder is, en een manier om meningsverschillen te beoordelen. Wanneer er veel onzekerheid is en

men verwacht dat besluitvorming tijdrovend en complex zal zijn, kunnen de partijen ervoor kiezen

Page 7: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

7

om deze functies over te dragen aan een agent, bv. een rechtbank. Deze kan dan de details van het

onvolledige contract invullen en meningsverschillen beoordelen. Zo heeft het EHJ de bevoegdheid

om de vrij vage verdragsbepaling te interpreteren die kwantitatieve restricties op import en alle

maatregelen met een gelijkaardig effect verbiedt. Ten derde kunnen supranationale instellingen de

opdracht krijgen om zich te verdiepen in bepaalde regulering. Dit kan gebeuren omdat de regulering

te complex is voor de lidstaten, of omdat ze een onafhankelijke en onpartijdige regulator vereist.

Door het delegeren van deze functie naar een agent met een uitgebreidere kennis ter zake, wordt de

kwaliteit van beleid in technische gebieden verbeterd. Tot slot kunnen principals de bevoegdheid om

aan formele agenda setting te doen delegeren aan een agent om instabiliteit in de besluitvorming

tegen te gaan. In systemen waar beslist moet worden via een meerderheid, verloopt de

beleidsvorming soms moeizaam. Dit kan verhinderd worden door de functie van agenda setting te

delegeren naar een agent, die beleidsvoorstellen kan voordragen aan een groep wetgevers (Kassim &

Menon, 2003, pp. 123-124; Pollack, 1997, pp. 103-106).

1.1 Het Principal-Agent Probleem De principal en de agent gaan dus een verbintenis aan, waarbij de principal ervoor kiest om bepaalde

functies of besluitvormende macht over te dragen aan de agent, in de verwachting dat de agent zal

handelen zoals de principal dat wil. Onder bepaalde omstandigheden zullen de lidstaten als principals

dus bepaalde bevoegdheden gaan delegeren naar het EHJ, maar dit brengt een probleem met zich

mee: wat als de doelstellingen van het Hof systematisch verschillen van die van de lidstaten? En wat

als het Hof haar macht gebruikt om haar eigen doelstellingen na te streven ten koste van die van de

lidstaten (Pollack, 1997, p. 108; Tallberg, 2003, p.19)?

Informatie en belangen zijn de twee fundamentele onderdelen van de P-A relatie. De graad waarin

de principal en de agent dezelfde informatie en dezelfde belangen delen, bepaalt in hoeverre er

sprake zal zijn van hinderpalen. Wanneer de principal over dezelfde informatie beschikt als de agent,

en hun belangen identiek zijn, is er geen plaats voor moeilijkheden. Wanneer de principal

daarentegen geen toegang heeft tot de informatie van de agent en hun belangen heel verschillend

zijn, zijn problemen alomtegenwoordig (Tallberg, 2003, p. 20).

De manier waarop het EHJ de naleving van het EU-recht afdwingt is erg transparant aangezien de

vonnissen van het Hof geraadpleegd kunnen worden. Toch toont de geschiedenis van de Europese

juridische integratie aan dat lidstaten moeilijkheden hebben ondervonden met het ontcijferen van

het apolitieke taalgebruik van het EHJ en het identificeren van de implicaties voor Europese

integratie op lange termijn. Asymmetrie van informatie kan ook voorkomen omdat het Hof niet de

Page 8: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

8

volledige capaciteit heeft om te overzien hoe EU-regels geïmplementeerd en nageleefd worden door

de lidstaten, of omdat ze niet de nodige informatie heeft om te zeggen of de regel op de meest

gepaste manier geïmplementeerd is. Het is erg moeilijk voor de supranationale instellingen om

volledig zeker te zijn hoe de lidstaten de regels naleven in de praktijk, zelfs met uitgebreide

controlemechanismen (Tallberg, 2003, pp. 30-31).

Het tweede probleem in een P-A relatie zijn conflicterende belangen. Wat optimaal is voor de

principal, is namelijk niet noodzakelijk optimaal voor de agent. Terwijl de principal wil dat de agent

handelt op een manier die overeenstemt met zijn doelstellingen, kan de agent private belangen

hebben die zijn gedrag beïnvloeden. Eens het contract in werking treedt, kunnen de handelingen van

de agent gedreven worden door andere drijfveren dan die van de principal (Tallberg, 2003, pp. 19-

21).

De belangen van het EHJ kunnen het best omschreven worden als erg pro-integrationistisch. Dit

betekent dat het Hof streeft naar een breder Europa. De belangen van de lidstaten zijn complexer: zij

hebben drie parallelle en gedeeltelijk rivaliserende belangen. Deze belangen reflecteren de

verschillende rollen van de lidstaten in de EU. Ten eerste, als principals, willen de lidstaten dat de

beleidsvoorstellen die overeengekomen zijn in de Raad, geïmplementeerd en nageleefd worden.

Vervolgens, als principals, willen de lidstaten hun soevereiniteit beschermen. Deze zorg om

staatssoevereiniteit wordt uitgedrukt in de wens om afdwingingsmechanismen van de

supranationale instituties te beperken tot het minimum, en te verzekeren dat de instituties deze

bevoegdheden niet overschrijden. Omwille van nieuw EU-beleid wordt er geregeld aan de lidstaten

gevraagd om hun politieke, economische en administratieve structuren aan te passen. De lidstaten,

als agenten, gaan dit trachten te beperken. Het aanpassen van nationale praktijken omwille van EU-

regels gaat namelijk zelden vlot, automatisch en kosteloos. Dit is het derde belang van de lidstaten.

Implementatie van nieuwe regelgeving en de daarop volgende gehoorzaamheid brengen

economische, politieke en administratieve kosten met zich mee, wat het aantrekkelijk maakt om er

niet aan te gehoorzamen (Tallberg, 2003, pp. 28-29).

Page 9: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

9

1.2 Het Oplossen van het Principal-Agent Probleem De uitdaging is om manieren te vinden die gehoorzaamheid garanderen, zodat de agenten niet

langer handelen op een manier die niet strookt met de doelstellingen van de principal. Er zijn twee

methoden waar de principal gebruik van kan maken: monitoring en het belonen of straffen.

Monitoring is nodig om de informatieongelijkheid te compenseren. Hoe uitgebreider het monitoring

mechanisme en hoe groter de beloning of hoe strenger de straffen, hoe minder waarschijnlijk het is

dat shirking1 zal plaatsvinden. Toch is het onwaarschijnlijk dat de principal in dergelijke maatregelen

zal investeren in die mate dat shirking en ongehoorzaamheid helemaal geëlimineerd kunnen worden,

aangezien monitoring en het belonen of straffen grote kosten met zich meebrengen (Kassim &

Menon, 2003, p. 122; Tallberg, 2003, p. 19).

1.2.1 Monitoring

Monitoring houdt in dat de principal aan de hand van controlemechanismen het gedrag en de

informatie van de agent gaat trachten te onthullen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen police

patrol toezicht2 en het fire alarm toezicht3 (Tallberg, 2003, pp. 21-22).

Binnen de EU kunnen de lidstaten controle uitoefenen op de supranationale instellingen aan de hand

van monitoring gebaseerd op participatie of monitoring gebaseerd op observatie. Het eerste is de

mogelijkheid om te observeren en actief tussen te komen. Bij monitoring gebaseerd op observatie

hebben de lidstaten niet de mogelijkheid om een verandering van uitkomst teweeg te brengen. Dit

onderscheid toont het verschil aan tussen de controlemechanismen van de lidstaten voor de

Commissie en die voor het EHJ. Wat betreft het EHJ hebben de lidstaten niet de mogelijkheid om

monitoring gebaseerd op participatie uit te oefenen (Tallberg, 2003, p. 33).

1.2.2 Belonen en Straffen

Beloningen en sancties passen het gedrag van agenten aan omdat gehoorzaamheid winst oplevert en

shirking tot verlies leidt. Door te werken met beloningen en sancties, brengt de principal de belangen

van de agent in overeenstemming met de zijne en stimuleert hij gedrag dat rijmt met zijn wensen.

Net zoals monitoring brengen deze sancties kosten mee voor de principals. Deze kosten hebben als

gevolg dat de mechanismen niet al te vaak gebruikt worden. Dit kan dan weer de geloofwaardigheid

1 Dit is het nastreven van de eigen belangen ten nadele van die van de principal, en dit op een manier die

moeilijk te detecteren is of niet als nadelig ervaren wordt door de principal (Kassim & Menon, 2003, p. 122;

Pollack, 1997, p. 108; Tallberg, 2003, pp. 19-21). 2 Bij police patrol toezicht gaat de principal actief toezicht uitoefenen over het gedrag van de agent met als doel

het opsporen, het verhelpen en het ontmoedigen van ongewenst gedrag (Pollack, 1997, pp. 111-112). 3 Bij fire alarm maakt de principal gebruik van een derde partij (bv. burgers of belangengroepen) die toezicht

houden op de agent, en indien nodig de agent, de principal, of een rechterlijke instantie, gaan vragen om

maatregelen. Dit mechanisme is voordelig voor de principal omdat deze niet hoeft op te draaien voor de kosten

(Pollack, 1997, pp. 111-112).

Page 10: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

10

van het mechanisme aantasten: het dreigen met een sanctie zal minder doeltreffend zijn wanneer

men weet dat het toch niet toegepast zal worden (Tallberg, 2003, p. 23).

Wanneer er meerdere principals zijn met verschillende belangen, zoals binnen de EU, kan de agent

dit uitbuiten om sancties te vermijden. Elke poging tot sanctie moet in dat geval de steun van alle

principals krijgen. De principals zullen dus regelgeving moeten invoeren met strenge administratieve

procedures, lage institutionele drempels ontwikkelen om sancties door te voeren en het periodiek

herbekijken van het mandaat van de agent om het risico op shirking te minimaliseren. Deze

mechanismen brengen natuurlijk opnieuw kosten met zich mee: terwijl de eerste twee verlamming

van het systeem kunnen teweegbrengen, kan het derde voor institutionele bargains zorgen. De

principals moeten daarom een trade-off maken tussen deze overwegingen en de voordelen die ze

ermee bereiken (Pollack, 1997, p. 113).

De EU-lidstaten hebben vier mogelijke manieren ter beschikking om supranationale instellingen te

sanctioneren. De eerste manier is het inperken van het budget en het ontslaan of niet opnieuw

aannemen van personeel. Vervolgens is er ook de mogelijkheid om een beslissing te overrulen door

nieuwe wetgeving. De derde en meest drastische sanctie is het veranderen van hun mandaat door

een herziening van het verdrag. De laatste manier van de lidstaten om de supranationale instellingen

te sanctioneren is het unilateraal beslissing om niet te gehoorzamen aan de uitspraken van het Hof

(Tallberg, 2003, p.34).

1.3 Het Principal-Supervisor-Agent Model

Tallberg (2003) stelt in zijn werk een model voor met betrekking tot de Europese Unie, namelijk het

Principal-Supervisor-Agent model. In het P-S-A model gaan de lidstaten van de EU (de principals) de

bevoegdheid afstaan aan de Commissie en het EHJ (de supervisoren) om het naleven van EU-recht af

te dwingen van de lidstaten (de agenten). De lidstaten zijn dus zowel principals als agenten. De

supranationale instellingen functioneren als supervisoren met als doel het toezicht houden op het

gedrag van de lidstaten en gehoorzaamheid aan het EU-recht afdwingen. In termen van rationele

keuze, is het gehoorzamen aan EU-regels een dilemma, waarin elke staat de incentive heeft om aan

free-riding te doen in plaats van na te leven wat vroeger beslist werd, maar waar dergelijke

ongehoorzaamheid het doel van de samenwerking zou ondermijnen. De lidstaten trachten aan dit

dilemma te ontsnappen door het creëren van een institutionele structuur, die ongehoorzaamheid

minder aantrekkelijk maakt en die het probleem van free-riding wegwerkt. Om dit te bereiken gaan

de lidstaten de Commissie en het EHJ inschakelen als supervisoren. Op die manier verandert de P-A

relatie in een P-S-A relatie. Maar dit creëert een nieuw dilemma. De supranationale instellingen

Page 11: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

11

hebben namelijk ook belangen, die verschillen van die van de lidstaten, en die ertoe kunnen leiden

dat ze gehoorzaamheid gaan afdwingen op een andere manier dan gewenst is door de lidstaten. In

plaats van één, hebben we nu twee P-A relaties die onderhevig zijn aan het probleem van shirking,

namelijk tussen supervisor en agent en tussen principal en supervisor. Aan de ene kant hebben de

Commissie en het EHJ de last van het afdwingen van gehoorzaamheid overgenomen. Aan de andere

kant moeten de EU-lidstaten verzekeren dat de handelingen van de Commissie en het EHJ niet

afwijken van hun mandaat (Tallberg, 2003, pp. 26-27).

Page 12: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

12

1.4 Debat Slagen de lidstaten er in om het EHJ in de hand te houden aan de hand van controlemechanismen en

sancties of streeft het Hof haar eigen preferenties na, onafhankelijk van de lidstaten? Pollack duidt in

zijn werk The Engines of European Integration (2003) een debat aan met betrekking tot deze vraag,

waarin neofunctionalisten en intergouvernementalisten lijnrecht tegenover elkaar staan.

Het neofunctionalisme meent dat het Europees Hof van Justitie subnationale actoren ervan bewust

heeft gemaakt dat ze via het Europese juridische systeem hun macht kunnen uitbreiden. Zo kunnen

individuen en hun advocaten het EU recht inroepen en een nationale rechtbank ertoe aanzetten een

vraag te stellen aan het EHJ. Het EHJ en de nationale rechtbanken doen dit uit eigenbelang: de

nationale rechtbanken willen in samenwerking met het EHJ hun macht binnen het nationale

juridische systeem versterken en het EHJ wil haar eigen macht promoten door haar zichtbaarheid en

de omvang van het EU-recht te vergroten. De neofunctionalistische beweringen steunen dus op drie

elementen: ten eerste het activisme van het EHJ met steun van de Commissie, ten tweede het

partnerschap tussen het Hof en de nationale rechtbanken in het kader van de prejudiciële vraag-

procedure, en tenslotte is er de rol van individuen die zaken gaan voorleggen aan hun nationale

rechtbanken. Alec Stone Sweet is een wetenschapper uit deze stroming (Mattli & Slaughter, 1998, p.

180; Pollack, 2003, pp. 184-194).

Intergouvernementalisten, daarentegen, zijn ervan overtuigd dat de EU-lidstaten voldoende controle

kunnen uitoefenen over het EHJ zodat deze niet de macht heeft om te oordelen tegen de belangen

van de machtige lidstaten in. Deze strekking meent dus dat het Hof afhankelijk is van de lidstaten en

rekening moet houden met hun belangen. Lidstaten delegeren macht naar het EHJ zodat die kan

controleren of lidstaten hun verplichtingen naleven. Beslissingen van het Hof die afwijken van de

belangen van de lidstaten zullen volgens deze strekking genegeerd worden of maatregelen uitlokken

die de macht van het EHJ beteugelen. Het Hof van haar kant zal daarom anticiperen op de reacties

van de lidstaten, en in haar uitspraken niet afwijken van hun belangen. Geoffrey Garrett is één van

de aanhangers van deze stroming (Alter, 1998, p. 121; Mattli & Slaughter, 1998, p. 180; Pollack,

2003, pp. 184-194).

In het volgende onderdeel worden de theorieën en visies van Alec Stone Sweet en Geoffrey Garrett

besproken. Zij stellen een aantal hypotheses voor die de basis van de onderzoeksvraag zullen

vormen.

Page 13: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

13

2. Alec Stone Sweet: het Hof van Justitie als autonoom EU-orgaan Alec Stone Sweet en anderen beschouwen de EU-lidstaten eerder als reactief dan proactief in het

proces van juridische integratie. Zij menen dus dat de lidstaten zich zullen aanpassen aan

beslissingen van het EHJ maar er niet in slagen om die uitspraken te beïnvloeden of te veranderen.

De lidstaten kunnen het proces van juridische integratie niet controleren – ondanks hun status als

“masters of the treaty” – en dit omwille van drie redenen. Een eerste reden die Stone Sweet

aanhaalt is dat de taal van het Hof functioneert als een masker en een schild. Het is een masker voor

de beleidsimplicaties die uitspraken van het EHJ kunnen hebben, en het is een schild tegen politieke

aanvallen. Een tweede reden is dat omwille van de medewerking van de nationale rechtbanken, de

kosten van ongehoorzaamheid veel hoger liggen. Wanneer de lidstaten niet willen gehoorzamen,

moeten zij namelijk niet alleen ingaan tegen het EHJ, maar ook tegen hun nationale rechtbanken.

Ten derde voelt het Hof zich beschermd tegen politieke tussenkomst omwille van de kosten die

samengaan met “legislative overruling”, namelijk het aanpassen van verdragen en het niet-naleven

van de uitspraken van het Hof. Stone Sweet ziet de lidstaten dus als randactoren in het proces van

juridische integratie. Ofwel zijn de lidstaten zich niet bewust van de juridische integratie omwille van

de taal die het Hof hanteert, ofwel slagen ze er niet in om beslissingen die in hun nadeel werken, op

te heffen (Pollack, 2003, pp. 192-193).

2.1 Europese Integratie en Transnationale Uitwisseling In het artikel European Integration and Supranational Governance (1997) stellen Stone Sweet en

Sandholtz hun theorie voor met betrekking tot Europese integratie. Ze argumenteren dat het

supranationale bestuur de belangen dient van individuen, groepen en firma’s die transacties

uitvoeren over de grenzen heen, en van zij die voordeel halen uit Europese regels en benadeeld

worden door nationale regels. De expansie van transnationale uitwisseling en de daarmee

geassocieerde vraag om nationale regels te vervangen door supranationale regels, oefent druk uit op

de EU-organisaties. Deze organisaties, zoals het EHJ en de Commissie, gaan daarom de reikwijdte van

de supranationale regels trachten uit te breiden, om op die manier de doelstellingen van de

verdragen te verwezenlijken en transnationale handelingen te stimuleren (Sandholtz & Stone Sweet,

1997, pp. 297-300).

Een eerste hypothese die Stone Sweet en Sandholtz voorstellen in het artikel, is dat de intensiteit van

transnationale handelingen de reikwijdte van supranationaal bestuur bepaalt. Ze beweren dus dat

transnationale activiteiten de katalysator zijn geweest van de Europese integratie. Ze ontkennen niet

dat lidstaten de middelen bezitten om Europese juridische integratie te belemmeren, maar ze zijn

Page 14: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

14

ervan overtuigd dat wanneer transnationale uitwisselingen toenemen in een bepaald domein, de

kosten voor de lidstaten om tegenstrijdige wetgeving te behouden ook toenemen. Wanneer deze

kosten stijgen, stijgen ook de incentives voor de lidstaten om hun beleidspositie aan te passen op

een manier die overeenstemt met de expansie van het supranationaal bestuur. Zodra een Europese

regel in een bepaald domein bevestigd is, gaat er een dynamiek plaatsvinden die leidt tot de

verdieping van de integratie in die sector, en tot spillovers naar andere sectoren. Stone Sweet en

Sandholtz zien het spel van intergouvernementele onderhandelingen en besluitvorming dus als

processen die opgestart worden door de expansie van de transnationale gemeenschap, de pro-

integrationistische activiteiten van supranationale organisaties, en de groeiende dichtheid van

supranationale regels. Ten slotte menen ze dat deze processen geleidelijk de capaciteit van de

lidstaten om uitkomsten te controleren, verminderen (Sandholtz & Stone Sweet, 1997, pp. 300-301).

Stone Sweet en Sandholtz stellen een continuüm voor dat zich uitstrekt tussen twee ideaaltypes van

bestuur: intergouvernementeel (het linkeruiteinde) en supranationaal bestuur (het rechteruiteinde).

Het continuüm meet de verschuiving van intergouvernementeel naar supranationaal bestuur van

drie onderling verbonden dimensies: de EU wetgeving, de EU organisaties en de transnationale

gemeenschap4. Bij een verschuiving van links naar rechts op het continuüm wordt de groeiende

aanwezigheid en intensiteit van deze factoren gemeten (Sandholtz & Stone Sweet, 1997, p. 308).

(Sandholtz & Stone Sweet, 1997, p. 308)

4 Met transnationale gemeenschap worden de non-gouvernementele actoren bedoeld die betrokken zijn bij

uitwisselingen binnen de EU (sociaal, economisch, politiek) en op die manier het beleidsvormingsproces op

Europees niveau direct of indirect beïnvloeden (Sandholtz & Stone Sweet, 1997, p. 308).

Page 15: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

15

Stone Sweet en Sandholtz verwachten dat deze dimensies covariëren naarmate integratie toeneemt.

Wanneer we verschuiven van links naar rechts op het continuüm neemt de invloed van de EU-

organisaties op beleidsvormingsprocessen toe. Het Europees Hof van Justitie is een van dergelijke

EU-organisaties. Aan het linkeruiteinde van het continuüm hebben de organisaties weinig

betekenisvolle autonomie ten opzichte van de lidstaten. Op punt drie van het continuüm kunnen

supranationale organisaties aan de basis liggen van politieke vernieuwing, dit is een vorm van

relatieve autonomie. Aan de supranationale kant kunnen de instellingen substantiële autonomie

uitoefenen. Ze kunnen dan vernieuwingen doorvoeren, zelfs wanneer de lidstaten het met hen

oneens zijn. De tweede dimensie die besproken wordt is heeft te maken met wetgeving. Wanneer

we van links naar rechts verschuiven langs het continuüm , worden de EU regels duidelijker en

formeler. Aan de linkerzijde, zijn er weinig en zwakke regels, ze zijn geen bedreiging voor de

belangen van de lidstaten. Wanneer we verschuiven langs het continuüm, leggen de regels bindende

rechten en verplichtingen vast die kunnen afgedwongen worden door het Hof. De derde dimensie

gaat over de aanwezigheid en invloed van transnationale actoren – zoals belangengroepen en

handelselites – op beleidsprocessen en -uitkomsten. Deze drie dimensies vormen supranationaal

beleid. Als het model klopt, zouden deze drie factoren samen moeten variëren en zouden

tegengestelde bewegingen van korte termijn moeten zijn. Wanneer dit zo is, is er sprake van een

interne dynamiek van institutionalisering (Sandholtz & Stone Sweet, 1997, pp. 308-311).

Het startpunt van de theorie van Stone Sweet en Sandholtz ligt bij de niet-statelijke actoren die bezig

zijn met transacties en communicatie over de nationale grenzen heen. Deze mensen hebben nood

aan Europese standaarden, regels en mechanismen van geschillenregeling. Wanneer transnationale

uitwisseling toeneemt, neemt ook de vraag naar supranationale regels en institutionele regeling toe.

Ze kunnen pro-integrationistische druk uitoefenen bij hun eigen overheid, maar wanneer deze

terughoudend reageren, zullen ze hulp zoeken bij de Commissie of het Hof (Sandholtz & Stone

Sweet, 1997, pp. 311-312).

De lidstaten willen echter hun eigen belangen – zoals soevereiniteit en autonomie – beschermen, en

willen daarom de verschuiving naar supranationale beleidsvorming tegenwerken. Stone Sweet en

Sandholtz menen dat de lidstaten op die manier de welvaart van actoren die handelen in Europese

transacties saboteren. De lidstaten moeten dus een afweging maken tussen het behouden van

soevereiniteit en het garanderen van welvaart. Het tegenwerken van Europese integratie brengt

namelijk een vermindering van welvaart met zich mee. Daarom zijn Stone Sweet en Sandholtz van

mening dat de lidstaten wel kunnen proberen om integratie te vertragen of te verschuiven in een

richting die hun belangen verzekert, maar dat ze het proces niet volledig kunnen controleren. Ze

werken reactief: de lidstaten moeten zich aanpassen aan de integratie die rondom hen plaatsvindt.

Page 16: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

16

Deze integratie wordt volgens Stone Sweet en Sandholtz niet gestart door de lidstaten, maar door de

transnationale gemeenschap (Sandholtz & Stone Sweet, 1997, pp. 312-313).

2.2 Europese Integratie en Constitutionalisering Ook in het artikel Constructing a Supranational Constitution: Dispute Resolution and Governance in

the European Community (1998) trachten Stone Sweet en Brunell aan te tonen dat de Europese

integratie op gang werd getrokken door actie op transnationaal niveau. De lidstaten konden

reageren op dit soort gedrag maar hebben het volgens hen niet kunnen controleren. Daarnaast

stellen Stone Sweet en Brunell dat het Hof van Justitie de Europese integratie in de hand heeft

gewerkt door het constitutionaliseren van het verdragensysteem. Dit verwijst naar het proces

waarbij de EU-verdragen geëvolueerd zijn naar een verticaal geïntegreerd juridisch regime dat

afdwingbare rechten en verplichtingen aangeeft binnen de EU. Het gaat dus over de transformatie

van een intergouvernementele organisatie die bestuurd werd aan de hand van internationaal recht,

in een beleidssysteem dat gebaseerd is op “higher law constitutionalism” (Brunell & Stone Sweet,

1998, p. 63-65).

Het proces van constitutionalisering werd bijna volledig gestuurd door individuen, nationale rechters

en het EHJ die handelden binnen het kader van artikel 267 VWEU (vroeger art. 234 VEG). Volgens dit

artikel mag (of moet) een nationale rechter het EHJ vragen om een correcte interpretatie van een

wet wanneer het EU-recht gebruikt wordt in een rechtszaak voor een nationale rechtbank. Deze

interpretatie zal dan door de nationale rechter toegepast worden bij het beoordelen van de zaak.

Artikel 267 VWEU werd gecreëerd om de consistente toepassing van het EU-recht in de Europese

Unie te promoten. Het was niet de bedoeling van de lidstaten om een mechanisme te voorzien

waarbij individuen hun eigen overheid konden aanklagen, of om nationale rechters de bevoegdheid

te geven om de nationale wetgeving te herzien. Het proces van constitutionalisering bestond uit

twee golven. Tijdens de eerste golf, legde het Hof het principe van suprematie5 en direct effect6 vast.

Tijdens de tweede golf werd de doctrine van indirect effect7 bepaald. Daarnaast werd ook de

doctrine van overheidsaansprakelijkheid8 vastgelegd. De doeltreffendheid van het juridische systeem

5 Het principe van suprematie bepaalt dat in elk conflict tussen een regel van EU recht en een regel van nationaal

recht, het EU recht voorrang krijgt (Brunell & Stone Sweet, 1998, pp. 65-66). 6 De doctrine van direct effect houdt in dat bepalingen van EU recht gevolgen kunnen hebben voor individuen en

dat die wetten gerespecteerd moeten worden door de overheid en dat die kunnen beschermd worden door

nationale rechtbanken (Brunell & Stone Sweet, 1998, pp. 65-66). 7 Indirect effect: hierbij moeten nationale rechters het nationaal recht interpreteren op een manier die conform is

met het EU-recht (Brunell & Stone Sweet, 1998, pp. 65-66). 8 De doctrine van overheidsaansprakelijkheid: een nationale rechtbank kan een lidstaat schuldig bevinden voor

schade berokkend aan individuen ten gevolge van het niet-implementeren van een richtlijn. De rechtbank kan de

staat opleggen om die individuen te compenseren (Brunell & Stone Sweet, 1998, pp. 65-66).

Page 17: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

17

van de EU hangt volgens Stone Sweet en Brunell dus af van de wil van nationale rechters om

geschillen over EU-recht door te verwijzen naar het EHJ en om die geschillen te interpreteren op een

manier die conform is met het de Europese rechtsregels. Tenslotte benadrukken ze dat het

rechtssysteem van de EU geconstrueerd werd zonder de expliciete toestemming van de lidstaten. Zij

bezaten de middelen om constitutionalisering tegen te gaan, maar enkel door het herzien van de

verdragen. Dit vereist echter unanimiteit onder de lidstaten, gevolgd door nationale ratificatie. Stone

Sweet en Brunell argumenteren dat de lidstaten er daarom niet in slagen om de juridische integratie

op een doorslaggevende manier te controleren (Brunell & Stone Sweet, 1998, pp. 65-66).

Over het algemeen verwachten Stone Sweet en Brunell dat lidstaten eerder reactief dan proactief

handelen binnen het proces van integratie. Dit komt doordat ze onder druk worden gezet door

sociale bewegingen die de transnationale gemeenschap vertegenwoordigen en die de lidstaten er

toe aanzetten om te handelen op een pro-integrationistische manier. Wanneer er sprake is van

toenemende kosten slagen de lidstaten er niet in om een antwoord te formuleren op deze eisen.

Daarom verwachten Stone Sweet en Brunell dat het integratietempo zal variëren naargelang de

verschillende beleidsdomeinen. Ze verwachten ook dat het juridisch systeem van de EU de belangen

van de transnationale gemeenschap dient, niet die van de individuele lidstaten (Brunell & Stone

Sweet, 1998, pp. 73-74).

Daarnaast zijn Stone Sweet en Brunell van mening dat het EHJ er naar streeft om de autonomie van

het juridisch systeem van de EU te verbeteren om op die manier de belangen van de transnationale

gemeenschap te promoten en de opbouw van supranationaal bestuur te vergemakkelijken. Het Hof

handelt hierbij niet in het belang van de lidstaten, behalve wanneer hun belangen in

overeenstemming zijn met de doelstellingen van de verdragen. In dit kader waren het invoeren van

de principes van suprematie en direct effect gedurfde daden, maar het EHJ zou zich volgens Stone

Sweet en Brunell zelfs nog stoutmoediger kunnen gedragen omdat er sprake is van een toegeeflijke

relatie met de lidstaten. Omwille van de besluitvormingsprocedure (unanimiteit), is de

geloofwaardigheid van de dreiging dat lidstaten constitutionalisering zullen opheffen namelijk vrij

laag (Brunell & Stone Sweet, 1998, p. 74).

De conclusie van Stone Sweet en Brunell is dat het juridische systeem van de Europese Unie volgens

een veralgemeenbare dynamiek werkt. Ten eerste vragen individuen aan nationale rechters om

nationale regels of praktijken binnen een bepaald beleidsdomein nietig te verklaren ten voordele van

EU-regels. Ten tweede gaat ook transnationale geschillenregeling er voor zorgen dat regels binnen

een beleidsdomein aangepast worden. Het gevolg hiervan is dat nieuwe regels gecreëerd worden en

Page 18: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

18

bestaande regels opnieuw geïnterpreteerd worden, wat de lidstaten meer en meer in de “shadow of

the law” stelt (Brunell & Stone Sweet, 1998, p. 77).

Alec Stone Sweet gelooft dus dat het EHJ onafhankelijk van de lidstaten handelt. Omwille van het

constitutionaliseringsproces dat het Hof heeft kunnen doorvoeren, kunnen individuen, sociale

groepen, bedrijven en nationale rechters meewerken aan de juridische integratie. Het Hof vrijwaart

hun belangen en niet die van de lidstaten. Deze kunnen hier wel op reageren, maar slagen er volgens

Stone Sweet niet in om het proces te controleren. Hij is dus van mening dat de controlemechanismen

en de sancties die in de P-A benadering worden aangereikt niet werken in de relatie tussen de

lidstaten en het EHJ.

Alec Stone Sweet

Het EHJ dient de belangen van de transnationale gemeenschap.

De lidstaten slagen er niet in dit proces te controleren: meer transnationale activiteit leidt namelijk niet alleen tot meer supranationaal bestuur, maar ook tot meer welvaart.

Lidstaten kunnen niet zomaar de verdragen of de wetgeving veranderen omwille van de besluitvormingsprocedure die gekwalificeerde meerderheid of unanimiteit vereist in de Raad van Ministers.

Page 19: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

19

3. Geoffrey Garrett: het EHJ onder Controle van de EU-Lidstaten In dit hoofdstuk worden drie artikelen van Geoffrey Garrett besproken. Het eerste artikel dateert uit

1992, hierin maakt Garrett gebruik van het P-A model en concludeert dat het Hof, als agent van de

EU-lidstaten, zich gedwongen voelt om de wensen van de machtigste lidstaten na te volgen. Hij

argumenteert in dat artikel dat de lidstaten het EHJ hebben opgericht om problemen van incomplete

contracting en monitoring te verhelpen. De lidstaten accepteren de uitspraken van het Hof, ook

wanneer die tegen hen gericht zijn, omdat ze inzien dat gehoorzamen hen meer zal opbrengen op

lange termijn. Het gedrag van de lidstaten is dus rationeel. In 1998 formuleerden Garrett, Kelemen &

Schulz een eenvoudig speltheoretisch model van de besluitvorming van het EHJ. In dit model wordt

de waarschijnlijkheid van nadelige beslissingen – dit zijn uitspraken die schade toebrengen aan de

preferenties van de lidstaten – geformuleerd als een functie met drie variabelen. Dit zijn ten eerste

de vroeger juridische uitspraken, ten tweede de mogelijke kosten van een uitspraak tegen een

lidstaat en tenslotte, de waarschijnlijkheid dat andere lidstaten de beklaagde lidstaat zullen steunen

en de uitspraak van het Hof opheffen. In een artikel uit 2001 formuleerden Garrett & Tsebelis

modellen die gebaseerd waren op het overrulen van beslissingen van het Hof. Ze argumenteren dat

het EHJ het meeste aandacht moet schenken aan de preferenties van de lidstaten wanneer het een

zaak betreft waarin de uitspraak van het Hof gemakkelijk tenietgedaan kon worden. Zo zou het EHJ

meer rekening moeten houden met de lidstaten wanneer de beslissing ongedaan gemaakt kan

worden bij kwalitatieve meerderheid, dan bij unanimiteit (Pollack, 2003, pp. 193-194).

3.1 Het EHJ onder Streng Toezicht In het artikel International Cooperation and Institutional Choice: the European Community’s Internal

Market (1992), stelt Garrett zich de vraag waarom soevereine staten uitspraken van het EHJ dulden,

ook al gaan die in tegen hun belangen. Ook zoekt hij een verklaring op de vraag waarom de lidstaten

de structuur niet veranderden zodat er minder aantasting is van hun soevereiniteit. Het EHJ blijft

volgens Garrett bestaan omdat het systeem samenhangt met de belangen van de lidstaten, wat

tegenstrijdig lijkt omwille van de gevolgen die er kunnen zijn op nationaal vlak. Hij steunt dit

argument op de P-A theorie, die stelt dat er bevoegdheden aan het Hof worden afgestaan omwille

van problemen met monitoring en incomplete contracting (deze begrippen werden in hoofdstuk 1

verklaard). Verder in het artikel stelt Garrett dat het EHJ enkel voordelen voor de lidstaten opbrengt

wanneer nationale rechtbanken en het Hof de belangen van de lidstaten implementeren.

Rechtbanken streven ernaar dat hun autoriteit, legitimiteit en onafhankelijkheid niet tenietgedaan

worden. Daarom anticiperen ze op de mogelijke reacties van de lidstaten om op die manier

interventie te verhinderen. Dit heeft als gevolg dat alle handelingen van het EHJ fundamenteel van

Page 20: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

20

een politieke aard zijn. Het Hof moet er namelijk rekening mee houden dat hun handelingen en

bevoegdheden ondermijnd kunnen worden door de lidstaten, dit kan aan de hand van systematische

ongehoorzaamheid of door een herziening van het verdrag (Garrett, 1992, pp. 556-558).

Deze P-A analyse overschatte de controle die door de lidstaten werd uitgeoefend en werd door

Garrett e.a. op twee manieren verfijnd (Pollack, 2003, p. 193). Ten eerste in het artikel The European

Court of Justice, National Governments, and Legal Integration in the European Union (1998) met R.

Daniel Kelemen & Heiner Schulz en ten tweede in het artikel The Institutional Foundations of

Intergovernmentalism and Supranationalism in the European Union (2001) met George Tsebelis.

3.2 Een Speltheoretisch Design In het artikel The European Court of Justice, National Governments and Legal Integration in the

European Union (1998) wordt onderzocht onder welke voorwaarden het EHJ nationale wetten,

reguleringen en praktijken onwettig verklaart en hoe de EU-lidstaten hierop reageren. Garrett is

namelijk van mening dat het Hof een strategische actor is die belang hecht aan de preferenties van

de lidstaten (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 150).

Het Europees Hof van Justitie en de EU-lidstaten kunnen verschillen van mening over hoe het EU-

recht moet geïnterpreteerd worden. Om de dynamiek van de interacties tussen het EHJ en de

lidstaten te begrijpen, heeft Garrett een theoretisch model ontwikkeld die de factoren aanduidt die

invloed uitoefenen op de preferenties van het Hof en de lidstaten en op de strategieën die zij

gebruiken om hun preferenties waar te maken. De interactie tussen het EHJ en de rechtszoekende

lidstaat wordt geanalyseerd als een non-coöperatief spel dat oneindig herhaald wordt. De eerste stap

in het spel is een oordeel van het EHJ over de wettelijkheid van een bestaande nationale rechtsregel

of -praktijk met betrekking tot het EU-recht (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 152).

Indien het Hof beslist dat de nationale wet of praktijk in overeenstemming is met het EU-recht,

wordt het status quo niet verstoord (de uitkomst is gelijk aan Cc en Gc, zie figuur 1). Wanneer het

Hof zich echter uitspreekt tegen de nationale wet of praktijk, moet de lidstaat die in het nadeel

gesteld is, kiezen of hij zal gehoorzamen aan de uitspraak. Het aanvaarden van de uitspraak brengt

met zich mee dat nationale praktijken of rechtsregels veranderd moeten worden of dat er

compensaties moeten betaald worden aan de andere partij (de payoffs van dergelijke instemming

zijn Ca en Ga, zie figuur 1). Wanneer de lidstaat beslist om niet te gehoorzamen aan de uitspraak, kan

hij op drie manieren reageren. De lidstaat kan de beslissing unilateraal ontduiken, aandringen op

nieuwe EU wetgeving om de beslissing teniet te doen, of streven naar een herziening van het EU-

Page 21: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

21

verdrag. Het derde en laatste deel van het spel gaat over de reacties van de andere EU-lidstaten op

de ongehoorzaamheid van de veroordeelde lidstaat. Als de andere lidstaten hun collega steunen

door het de kop indrukken van het EHJ (aan de hand van nieuwe wetgeving of herziening van het

verdrag), zijn de payoffs voor het Hof en de lidstaat die in het nadeel was Cr en Gr (zie figuur 1). Als

de andere lidstaten de veroordeelde lidstaat niet steunen, zal die lidstaat geïsoleerd staan in zijn

ongehoorzaamheid (de payoffs zijn in dit geval Cd en Gd, zie figuur 1) (Garrett, Kelemen & Schulz,

1998, p. 154).

(Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 153)

Dit is het laatste deel van het spel, maar het proces gaat verder bij de volgende beslissing van het

Hof. De strategische keuze van het Hof is hetzelfde: het moet beslissing of ze het EU-recht zal

interpreteren op een manier die de lidstaat nadeel berokkent. In de tweede ronde zal het Hof echter

rekening houden met de informatie die het vorige spel heeft opgeleverd. Na de tweede uitspraak en

de reactie van de veroordeelde lidstaat en de andere lidstaten, zullen de actoren hun informatie

updaten en het spel opnieuw spelen. De oneindige herhaling van dit proces bepaalt de evolutie van

het juridische systeem van de EU (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 154).

Page 22: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

22

De payoffs kunnen geordend worden naarmate ze meer voordeel opleveren voor het EHJ:

Ca > Cd > Cc > Cr

Ze kunnen ook geordend worden naarmate ze meer voordeel opleveren voor de veroordeelde

lidstaat:

Gc > Gr > Ga > Gd

De uitkomst van het spel hangt af van het gedrag van de lidstaten die geen partij zijn in de

rechtszaak. Als zij de veroordeelde lidstaat steunen, is het niet optimaal voor het EHJ om een

beslissing te maken die nadelig is voor die lidstaat, aangezien de veroordeelde lidstaat niet zou

gehoorzamen aan de beslissing ( dit is omdat Gr > Ga en Gc > Gr). Indien de andere lidstaten echter

geen steun zouden verlenen, gaat het EHJ oordelen tegen de lidstaat en die moet de beslissing dan

aanvaarden (omdat Ga > Gd en Ca> Cc) (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, pp. 154-156).

In het volgende deel worden de preferenties van het EHJ, de rechtzoekende lidstaat en de andere

lidstaten besproken. Deze verschillende preferenties bepalen namelijk hoe het spel zal verlopen.

Er wordt van alle onafhankelijke rechtbanken verwacht dat ze oordelen vellen die gebaseerd zijn op

juridische principes; ze moeten optreden als een onpartijdige verdediger van de wet.

Indien de rechtspleging van een rechtbank geregeld zou veranderen onder druk van de betrokken

partijen, zou die rechtbank legitimiteit verliezen. Volgens dit argument zal er dus spanning optreden

tussen het verlangen om geen oordelen te vellen ten nadele van de lidstaten en het belang van

juridische consistentie. Volgens Garrett zijn de kosten van inconsistentie lager als er conflicterende

cases zijn of wanneer de EU-verdragen vrij ambigu zijn (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, pp. 157-

158):

Hypothese 1: Hoe minder duidelijker de EU-verdragen, de voorgaande rechtspraak, en de

juridische normen zijn in het steunen van een ongunstig oordeel, hoe onwaarschijnlijker het is

dat het EHJ zich zal uitspreken tegen de lidstaat (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, pp. 157-

158).

Wanneer de voorafgaande rechtspraak transparant is en voorschrijft dat het Hof een nadelige

uitspraak moet doen tegenover een lidstaat, is het voordelig voor het EHJ om die beslissing te nemen

en is het gevolg dat die lidstaat het oordeel aanvaardt (de kloof tussen Ca en Cc zou toenemen).

Indien de lidstaat het oordeel niet zou aanvaarden, hangt de impact van de voorgaande rechtspraak

af van het feit of de lidstaat gesteund wordt door de andere lidstaten (de kloof tussen Cd en Cr

neemt toe). Volgens Garrett is het voor het EHJ dus vooral van belang om legitimiteit te kunnen

Page 23: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

23

behouden. Het Hof moet echter ook rekening houden met de wensen van de lidstaten (Garrett,

Kelemen & Schulz, 1998, p. 158).

De belangen die Garrett als belangrijk beschouwt voor de lidstaten, komen grotendeels overeen met

wat door Tallberg in deel 1 geschetst werd. Een van de voornaamste belangen van de lidstaten is

soevereiniteit. Garrett argumenteert dat lidstaten soevereiniteit hoog inschatten omdat ze het zien

als een voorwaarde om winst te boeken in de nationale politiek. Een ander argument dat aangeduid

wordt in het artikel is dat beslissingen van het EHJ vaak zware kosten heffen op de binnenlandse

politiek, economie en administratie. Zo dreigen beslissingen van het EHJ vaak zware kosten te heffen

op de economie door bijvoorbeeld nationale wetten die werken als non-tarifaire barrières illegaal te

verklaren. Andere beslissingen van het Hof kunnen de agenda’s van bepaalde belangengroepen

schaden. Dan stelt zich voor de betrokken regering de vraag hoe belangrijk deze groepen zijn om hun

herverkiezing te verzekeren. Regeringen zullen beslissingen van het Hof vaker aanvaarden wanneer

de belangen die nadelig beïnvloed worden door de beslissing op de voorgrond treden in de

binnenlandse politiek, zodat deze belangengroepen niet zullen protesteren. Tenslotte is het mogelijk

dat het Hof sancties uitdeelt wanneer de lidstaat schuldig bevonden wordt aan het schenden van het

EU-recht. Zo kan het EHJ bijvoorbeeld bevelen om burgers en bedrijven die geleden hebben onder de

schending van de EU-regels, te compenseren (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 159). Dit brengt

volgende hypothese naar voor:

Hypothese 2: Hoe groter de binnenlandse kosten een beslissing van het EHJ meebrengt voor

de lidstaat, hoe minder waarschijnlijk dat die lidstaat zal gehoorzamen aan een nadelig

oordeel door het Hof (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 159).

Een gevolg van Hypothese 2 is dat de kloof tussen het gehoorzamen aan de beslissing van het EHJ

(Gc) en alle andere uitkomsten toenemen als er grotere kosten zijn voor de lidstaat bij een nadelige

beslissing. Hypothese 2 impliceert ook dat de kloof tussen collectieve ongehoorzaamheid tegenover

het Hof (Gr) en het aanvaarden van de nadelige beslissing (Ga) zal toenemen. Het centrale punt is

echter hoe de binnenlandse omstandigheden van de lidstaat de afweging tussen het aanvaarden van

het oordeel door de lidstaat (Ga) en unilateraal verzet door de lidstaat (Gd) zullen beïnvloeden. Als

de lidstaat voornamelijk bezorgd is over de binnenlandse kosten van een nadelig oordeel, dan is

Gd>Ga (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, pp. 159-160).

De manieren waarop de EU-lidstaten de macht van het EHJ kunnen inperken, werden reeds in deel 1

besproken. De vraag die Garrett zich stelt is wanneer verwacht kan worden dat de lidstaten collectief

het activisme van het Hof gaan beperken. Zijn antwoord is dat het waarschijnlijker is dat de lidstaten

de rechtzoekende lidstaat zullen steunen in het saboteren van een beslissing van het Hof, wanneer

Page 24: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

24

het Hof meerdere zaken binnen een bepaald domein nadelig heeft beoordeeld en het belang van de

zaak voor de andere lidstaten vrij groot is (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 161).

Hypothese 3: Hoe groter de kosten van een zaak, hoe groter het aantal lidstaten die nadelig

beïnvloed worden. Daarnaast wordt ook gesteld dat hoe groter het aantal nadelige

beslissingen is die het Hof maakt binnen een bepaald rechtsdomein, hoe waarschijnlijker het

is dat de EU-lidstaten collectief het activisme van het Hof zullen inperken (Garrett, Kelemen &

Schulz, 1998, p. 161).

Wanneer het waarschijnlijk is dat de andere lidstaten steun zullen verlenen aan de rechtzoekende

lidstaat, zullen het Hof en die lidstaat minder gewicht geven aan de payoff unilateraal verzet (Gd en

Cd). Dit verandert het spel radicaal. De rechtzoekende lidstaat weet namelijk dat hij steun krijgt van

zijn collega’s en gaat daarom geen enkele nadelige beslissing van het Hof aanvaarden, aangezien hij

er beter aan doet om te streven naar nieuwe wetgeving of verdragsherzieningen (Gr>Ga: de lidstaat

haalt meer voordeel uit collectief verzet dan uit het aanvaarden van de beslissing). Het Hof van haar

kant durft daarom geen nadelig oordeel vellen: instemmen met de rechtzoekende lidstaat is namelijk

minder nadelig dan een collectieve actie door de andere lidstaten uitlokken (Cc>Cr) (Garrett,

Kelemen & Schulz, 1998, p. 161).

Garrett is duidelijk van mening dat de macht bij de lidstaten ligt. In zijn speltheoretische analyse

duidt hij aan dat het Hof altijd een afweging zal moeten maken tussen het behouden van legitimiteit,

en het risico op ongehoorzaamheid door een lidstaat die een nadelig oordeel heeft gekregen.

Wanneer de lidstaat beslist om zich te verzetten, en daarbij de steun krijgt van de andere lidstaten,

kan de macht van het Hof namelijk ingeperkt worden. Wanneer we dit bekijken vanuit P-A

theoretisch perspectief, kunnen we besluiten dat Garrett meent dat de lidstaten er aan de hand van

controlemechanismen in slagen om te zorgen dat het EHJ steeds handelt in hun belang. Zo niet, zegt

Garrett, zullen ze collectieve actie ondernemen en het activisme van het Hof inperken door middel

van nieuwe wetgeving of zelfs een verdragsherziening.

Page 25: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

25

3.3 Besluitvormingsprocedures in de Raad van Ministers Garrett en Tsebelis stellen in het artikel Intergovernmentalism and Supranationalism in the EU (2001)

een kaderwerk voor om de interacties tussen instellingen in de EU te analyseren. Ze zien het politieke

systeem van de EU als een systeem waarin de lidstaten bevoegdheden hebben gedelegeerd naar het

Hof. Dit hebben ze gedaan om incomplete contracting te verhelpen. Maar zoals in alle P-A relaties,

brengt deze delegatie een probleem met zich mee voor de lidstaten: diens agent (het Hof) gaat

mogelijk anders handelen dan zijn mandaat voorschrijft omdat het vrij veel autonomie heeft. Op de

vraag hoe de actoren deze problemen die delegatie met zich meebrengt oplossen, antwoorden

Garrett en Tsebelis dat dit gebeurt aan de hand van de structuur van de instellingen (hier meer

bepaald de Raad van Ministers) die de verschillende relaties tussen de verschillende EU-actoren

beheert (Garrett & Tsebelis, 2001, p. 366).

In het model van Garrett en Tsebelis zet het Hof de eerste stap: die beslist hoe ze bestaande

wetgeving gaat vertalen in politieke uitkomsten. Indien de Raad van Ministers niet instemt met deze

keuze, zal die het Hof overrulen. Wanneer je onderstaand figuur bekijkt, zie je zeven lidstaten in de

Raad wiens preferenties kunnen gerangschikt worden van minder naar meer integrationistisch. De

lidstaten in de Raad kunnen rechters aanduiden, maar ze kunnen hen niet afzetten wanneer hun

gedrag niet overeenstemt met de preferenties van de lidstaten. De Raad kan echter wel reageren op

het gedrag van het Hof door het invoeren van nieuwe wetgeving (Garrett & Tsebelis, 2001, p. 366).

Wanneer de Raad moet beslissen bij unanimiteit, geniet het Hof van vrij veel vrijheid en autonomie.

Als het Hof dan integrationistischer is dan eender welke lidstaat in de Raad, verwachten Garrett en

Tsebelis dat het Hof een uitkomst zal implementeren dat zich net links van lidstaat 7 (zie figuur)

bevindt. Wanneer er echter beslist kan worden bij gekwalificeerde meerderheid, functioneren

lidstaat 3 en 5 als spil in de Raad. Wetgeving die niet door één van hen goedgekeurd wordt, kan niet

doorgaan. Onder gekwalificeerde meerderheid kan elke status quo die zich buiten het 3-5 interval

bevindt, veranderd worden door de Raad, maar elke uitkomst binnen dit interval zou onschendbaar

zijn. Wanneer er sprake is van gekwalificeerde meerderheid, kan het Hof nog steeds haar autonomie

gebruiken om beslissingen te nemen die zich aan het rechteruiteinde van dit interval bevinden, maar

dergelijke uitkomsten zouden minder integrationistisch zijn dan wanneer er sprake is van

unanimiteit. Als de Raad een beslissing van het Hof zou kunnen veranderen met een gewone

meerderheid, zou het Hof geen vrijheid meer hebben volgens dit model. De Raad zou een beleid

verkiezen dat overeenstemt met de preferenties van lidstaat 4 (zie figuur). Elke poging door het Hof

om een beslissing te nemen die hier niet mee overeenstemt, zou direct overturned worden door het

invoeren van nieuwe wetgeving door de Raad (Garrett & Tsebelis, 2001, pp. 366-367).

Page 26: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

26

(Garrett & Tsebelis, 2001, p. 367)

Dit theoretisch model van Garrett en Tsebelis stelt dus dat de beslissingen van het Hof bepaald

worden door de manier van stemmen in de Raad van Ministers. Er wordt verwacht dat de oordelen

van het EHJ de preferenties van de lidstaten duidelijker zullen weerspiegelen, wanneer dit oordeel

een beleidsdomein betreft waar nieuwe wetgeving kan gestemd worden bij gekwalificeerde

meerderheid. In domeinen waar de lidstaten moeten beslissen met unanimiteit, zou het Hof meer

vrijheid hebben om pro-integrationistische maatregelen te nemen.

Alec Stone Sweet Geoffrey Garrett Het EHJ dient de belangen van de transnationale gemeenschap.

Het EHJ dient de belangen van de lidstaten

De lidstaten slagen er niet in dit proces te controleren: meer transnationale activiteit leidt namelijk niet alleen tot meer supranationaal bestuur, maar ook tot meer welvaart

De lidstaten slagen er in controle uit te oefenen over het EHJ aan de hand van controlemechanismen zoals het invoeren van nieuwe wetgeving, of samenwerking met andere lidstaten.

Lidstaten kunnen niet zomaar de verdragen of de wetgeving veranderen omwille van de besluitvormingsprocedure die gekwalificeerde meerderheid of unanimiteit vereist in de Raad van Ministers

Wanneer het EHJ moet oordelen over een onderwerp dat met unanimiteit wordt gestemd in de Raad van Ministers, heeft het meer ruimte om pro-integrationistische maatregelen te nemen.

Page 27: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

27

4. Onderzoeksvraag- en design. De onderzoeksvraag die uit dit debat voortvloeit is in welke mate de beslissingen van het Europees

Hof van Justitie bepaald worden door de belangen van de EU-lidstaten. Houdt het Hof rekening met

de mogelijke reacties van de lidstaten? Of geniet zij van genoeg macht om oordelen te vellen die

haar eigen belangen behartigen, namelijk het streven naar een breder Europa? Indien haar

beslissingen beïnvloed worden door de preferenties van de lidstaten, welke factoren spelen dan een

rol? En zo niet, waardoor wordt het gedrag van het Hof dan bepaald?

Om te onderzoeken of de beslissingen van het EHJ bepaald worden door de belangen van de

lidstaten, maak ik gebruik van de theorieën van Garrett (Onderzoek 1: hoofdstuk 5). Hij bracht eerder

in deze paper hieromtrent een aantal interessante hypotheses naar voor die ik zal testen op

verschillende uitspraken van het EHJ met betrekking tot de beleidsdomeinen belastingen en milieu.

Ik kies deze beleidsdomeinen omwille van de stemprocedure die ermee gepaard gaat in de Raad van

Ministers: met betrekking tot belastingen moet gestemd worden met eenparigheid van stemmen,

met betrekking tot milieu gaat dat via gekwalificeerde meerderheid (tenzij bij ruimtelijke ordening,

waterbeheer en bodembestemming, dan is unanimiteit vereist) (Europa Nu, 2011, 23 april). Ik zal

verschillende uitspraken onderzoeken die geveld zijn in de periode tussen 1 december 2009 en 1 juni

2011.

De bedoeling is dat de hypotheses die Garrett voorstelt, getest worden op recente uitspraken van

het Hof van Justitie. Een eerste hypothese is dat het EHJ meer vrijheid heeft om een uitspraak te

doen binnen een bepaald domein, wanneer de Raad van Ministers binnen dat domein met

unanimiteit moet stemmen. Dit zal getest worden door het vergelijken van de arresten binnen het

domein belastingen – waarbij gestemd wordt bij unanimiteit – met die binnen het domein milieu –

waarbij gestemd wordt bij gekwalificeerde meerderheid. De tweede hypothese is dat het EHJ vlugger

zal afwijken van voorgaande rechtspraak om aan de belangen van de lidstaten te voldoen, wanneer

die rechtspraak vaag en ambigu is. De derde bewering van Garrett is dat het onwaarschijnlijker is dat

een lidstaat gaat gehoorzamen aan een arrest van het EHJ, wanneer deze beslissing grote

binnenlandse kosten met zich meebrengt. De laatste hypothese is hoe groter het aantal lidstaten die

nadelig beïnvloed worden door de uitspraak, hoe waarschijnlijker het is dat zij collectieve actie zullen

ondernemen om het activisme van het Hof in te perken. Indien deze beweringen voldoende steun

krijgen in de analyse van recente uitspraken van het Hof van Justitie, kan geconcludeerd worden dat

de EU-lidstaten er in slagen om het Hof te controleren en te verzekeren dat ze rekening houdt met

hun belangen.

Page 28: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

28

Indien deze hypotheses van Garrett echter onvoldoende gesteund worden, moet bekeken worden

welke factoren de beslissingen van het Hof en de juridische integratie wel beïnvloeden. Stone Sweet

argumenteerde eerder in deze paper dat de toenemende activiteit op transnationaal niveau ervoor

zorgt dat er meer vraag is naar supranationale regels en dat dit de juridische integratie stimuleert.

Deze hypothese wordt onderzocht in het tweede onderzoek (zie hoofdstuk 6).

Page 29: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

29

Deel 2: Onderzoek naar de Relatie tussen het EHJ en de Lidstaten

5. Onderzoek 1: de Invloed van de Belangen van de Lidstaten op de

Beslissingen van het EHJ In dit onderzoek worden de volgende hypotheses getest:

1) Het EHJ heeft meer vrijheid om een uitspraak te doen binnen een bepaald domein, wanneer

de Raad van Ministers binnen dat domein met unanimiteit moet stemmen.

2) Hoe minder duidelijker de EU-verdragen, de voorgaande rechtspraak, en de juridische

normen, hoe waarschijnlijker het is dat het EHJ zich zal uitspreken in het voordeel van de

lidstaat.

3) Het is onwaarschijnlijker dat een lidstaat gaat gehoorzamen aan een arrest van het EHJ,

wanneer deze beslissing grote binnenlandse kosten met zich meebrengt.

4) Hoe groter het aantal lidstaten die nadelig beïnvloed worden door de uitspraak, hoe

waarschijnlijker het is dat zij collectieve actie zullen ondernemen om het activisme van het

Hof in te perken.

5.1 Voorgaand Onderzoek In dit onderdeel worden twee onderzoeken besproken waarop de eigen bijdrage van deze paper

werd gebaseerd.

5.1.1 Garrett, Kelemen & Schulz: Kleine N maar Intensief

In het artikel The European Court of Justice, National Governments, and Legal Integration in the

European Union (1998) trachtten Garrett, Kelemen & Schulz hun hypotheses te ondersteunen aan de

hand van beschrijvend onderzoek. Ze beschrijven onder andere het verbod op import van

landbouwproducten, de gelijke behandeling van man en vrouw en overheidsaansprakelijkheid in

geval van schending van het EU-recht (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 168).

Zo bespreken ze bv. de Sheep Meat case, waarbij Frankrijk van het EHJ moest afzien van haar

nationale marktorganisatie voor schapenvlees. De Franse overheid was van mening dat een aantal

armere regio’s afhankelijk waren van het fokken van schapen en dat dit grote sociaal-economische

gevolgen kon hebben. Frankrijk verklaarde dan ook dat ze zou doorgaan met het tegenhouden van

import, tegen de beslissing van het Hof in. Toch bleef het Hof bij haar beslissing dat het regime moest

worden afgebroken. Frankrijk wilde niet gehoorzamen aan het EHJ omwille van de binnenlandse

Page 30: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

30

kosten die de Sheep Meat beslissing met zich mee bracht, wat overeenkomt met hypothese 3 van

Garrett. Het Hof zou er daarom voor kunnen gekozen hebben om niet te oordelen tegen de belangen

van Frankrijk in, maar hypothese 2 (met betrekking tot de duidelijkheid van voorgaande rechtspraak

en regelgeving) en 4 (met betrekking tot de steun van andere lidstaten) hadden de overhand. Het

Hof wist namelijk dat als ze haar voorgaande rechtspraak, die helder en duidelijk was, zou schenden,

ze haar legitimiteit als een onpartijdige arbiter zou verliezen. Daarnaast geloofde het EHJ niet dat de

lidstaten zich collectief tegen de uitspraak zouden keren. Het herzien van de verdragen vereist

unanimiteit onder de lidstaten en tenminste één lidstaat – het Verenigd Koninkrijk – was het niet

eens met Frankrijk (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, pp. 163-164).

Garrett, Kelemen & Schulz zien deze casestudie als bewijs voor hun hypothesen: uitspraken van het

Hof worden volgens hen bepaald door de stemprocedure onder de lidstaten, de binnenlandse kosten

en de voorgaande rechtspraak (Garrett, Kelemen & Schulz, 1998, p. 165).

Bij dit onderzoek kunnen een aantal bedenkingen gemaakt worden. De auteurs kiezen voor een klein

aantal cases die ze zodanig beschrijven dat ze passen binnen hun theoretisch kader. Daarnaast gaat

het over vrij belangrijke, bekende arresten zoals het arrest-Defrenne, Frankovich en arresten die een

belangrijke rol speelden in het ontwikkelen van de interne markt, en niet over dagdagelijkse

beslissingen van het Hof. Daarom zal ik deze hypotheses testen op een groot aantal alledaagse

beslissingen van het Hof en uitzoeken of ze dan ook nog gelden.

5.1.2 Carrubba, Gabel & Hankla: Grote N

In het artikel Judicial Behavior under Political Constraints; Evidence from the European Court of

Justice (2008), onderzochten Carrubba, Gabel & Hankla of uitspraken van het EHJ beïnvloed worden

door de belangen van de EU-lidstaten. Ze testten onder andere de volgende hypotheses:

1) Hoe geloofwaardiger de dreiging van de Raad om de uitspraak van het Hof ongedaan te

maken, hoe waarschijnlijker het is dat het Hof zal oordelen in het voordeel van de lidstaat.

2) Hoe meer oppositie een lidstaat ondervindt van de andere lidstaten, hoe waarschijnlijker het

is dat het Hof zal oordelen tegen die lidstaat (Carrubba, Gabel & Hankla, 2008, p. 439).

Ze onderzoeken dit aan de hand van een dataset van beslissingen van het EHJ die ze opgesteld

hebben aan de hand van het coderen van informatie van alle cases die beslist zijn door het Hof van

januari 1987 tot eind 1997. Dit is dus een kwantitatief onderzoek waarbij uitspraken van het Hof

empirisch worden getest (Carrubba, Gabel & Hankla, 2008, p. 439).

De uitkomsten van dit onderzoek stemmen overeen met de mening van Garrett. Zo tonen de auteurs

aan dat de besluitvorming door het EHJ substantieel wordt beïnvloed door politieke beperkingen. Dit

Page 31: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

31

komt overeen met intergouvernementalistische argumenten dat politieke beperkingen substantiële

effecten hebben op juridische besluitvorming. Daarnaast tonen ze met hun studie aan dat er een

relatie bestaat tussen opmerkingen door derde partijen en uitspraken door het Hof. Hun bewijzen

stemmen namelijk overeen met het onderzoek van Granger uit 2005 waarin wordt beweerd dat

opmerkingen door lidstaten de uitspraken van het Hof beïnvloeden (Carrubba, Gabel & Hankla, 2008,

p. 449).

In tegenstelling tot het hiervoor besproken onderzoek van Garrett zelf, richt dit onderzoek zich wel

op een groot aantal arresten die niet per se historisch en belangrijk zijn. Daarom zal ik me baseren op

deze methode, maar dan op meer recente arresten over een kortere periode.

5.2 Procedure: Het Coderen van de Arresten Aan de hand van data-analyse tracht ik de hypotheses van Garrett te testen. Ik heb een originele

dataset van EHJ beslissingen opgemaakt aan de hand van het coderen van beslissingen van het Hof

van december 2009 tot juni 2011 (zie bijlage: Dataset 1). Ik richt me op deze recente periode omdat

de meeste literatuur en onderzoeken met betrekking tot dit thema dateren uit de jaren 1990. Aan de

hand van dit onderzoek wil ik bekijken of de theorieën ook vandaag nog van toepassing zijn.

De uitspraken van het Hof zijn beschikbaar op de websites http://curia.europa.eu/jurisp en

http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm. Op deze websites is het mogelijk om de uitspraken te

sorteren op datum en beleidsdomein, wat het mogelijk maakt om alle uitspraken tussen 1 december

2009 en 1 juni 2011 binnen de domeinen belastingen en milieu te raadplegen. Natuurlijk is het

onmogelijk om elke uitspraak te onderzoeken, daarom werden arresten geselecteerd aan de hand

van informatie en onderzoekbare feiten.

In dit onderzoek worden 79 arresten van het EHJ geanalyseerd uit de periode tussen 1 december

2009 en 1 juni 2011. 39 arresten bevinden zich in het domein belastingen waarin over het algemeen

met unanimiteit gestemd wordt binnen de Raad van Ministers, 40 arresten komen uit het domein

milieu waarover gestemd wordt met gekwalificeerde meerderheid (QMV).

Beslissingen van het Hof bestaan vaak uit meerdere juridische kwesties, en het Hof beoordeelt deze

niet altijd in het voordeel van dezelfde partij. Het zou dan ook misleidend zijn om één arrest

waarbinnen zowel de eiser als de beschuldigde op bepaalde punten gelijk krijgen, samen te vatten als

een uitspraak pro-eiser of pro-beschuldigde. Dit zou namelijk belangrijke variatie binnen het gedrag

van het Hof negeren en misschien zelfs voor een meetfout zorgen. Dit probleem wordt vermeden

aan de hand van een dataset die bestaat uit juridische kwesties binnen arresten in plaats van de

Page 32: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

32

arresten op zich. Zo is er bijvoorbeeld het arrest C-115/09 met betrekking tot milieu-

effectbeoordelingen waarbij het Hof drie uitspraken doet, waarvan twee in het voordeel van de

lidstaat (Duitsland). In deze dataset bestaat er bijgevolg een case C-115/09 A, C-115/09 B en C-

115/09 C (C-115/09). Wanneer een casus bestond uit slechts één juridische kwestie, werd deze casus

gewoon gecodeerd. Dit was over het algemeen zo in geval van beroepen wegens niet-nakoming

tegen lidstaten. Wanneer een casus bestond uit verschillende juridische kwesties (bv. een aantal

prejudiciële vragen), werden deze geregistreerd als verschillende observaties. Op die manier kunnen

we de beslissing van het Hof accuraat weergeven wanneer ze in dezelfde casus oordeelt ten voordele

van de eiser over een aantal kwesties, maar ten voordele van de beschuldigde met betrekking tot

andere kwesties (Carrubba, Gabel & Hankla, 2008, pp. 436-440).

De dataset bestaat dus uit 126 juridische kwesties (59 binnen het domein milieu en 67 binnen het

domein belastingen). Twee procedures kwamen voor: prejudiciële procedures9 (81 gevallen) en

beroepen wegens niet-nakoming10 (46 gevallen). Dit onderzoek richt zich dus op een vrij grote N: in

plaats van een klein aantal casussen uitgebreid te onderzoeken zoals Garrett deed in het artikel uit

1998, The European Court of Justice, National Governments, and Legal integration in the European

Union, worden ongeveer 130 uitspraken geanalyseerd door een aantal eenvoudige ja/nee-vragen te

beantwoorden (deze worden later besproken). In tegenstelling tot het onderzoek van Stone Sweet

en Brunell uit 1998 Constructing a Supranational Constitution; Dispute Resolution and Governance in

the European Community & The European Court and the National Courts: A Statistical Analysis of

Preliminary References, worden in deze dataset niet alleen prejudiciële procedures maar ook

beroepen wegens niet-nakoming inbegrepen.

Een groot deel van de gebruikte methode, is geïnspireerd door het onderzoek van Carrubba, Gabel &

Hankla uit het artikel Judicial Behavior under Political Constraints: Evidence from the European Court

of Justice (2008). Op basis van de beweringen van Geoffrey Garrett mogen we verwachten dat zal

blijken dat het Hof van Justitie sterk beïnvloed wordt door de EU-lidstaten bij het maken van

beslissingen. Indien dit echter niet blijkt te kloppen, moet gekeken worden naar de hypothese die

Alec Stone Sweet voorstelde met betrekking tot activiteit op transnationaal niveau.

9 Prejudiciële procedures worden nu geregeld via art. 267 VWEU (oud artikel 234 VEG).

10 Beroepen wegens niet-nakoming worden nu geregeld via art. 258 VWEU (oud artikel 226 VEG).

Page 33: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

33

5.3 Hypothese 1: QMV v. Unanimiteit Het EHJ heeft meer vrijheid om een uitspraak te doen binnen een bepaald domein, wanneer de Raad

van Ministers binnen dat domein met unanimiteit moet stemmen.

5.3.1 Procedure

Volgens deze hypothese zou het Hof vaker in het nadeel van de lidstaten oordelen in een

beleidsdomein dat met unanimiteit wordt gestemd binnen de Raad van Ministers. We bekeken het

verschil tussen het aantal oordelen in het voordeel van de lidstaat tussen milieu (QMV) en

belastingen (unanimiteit). Voor elke kwestie, heb ik de beslissing van het Hof gecodeerd als 1

wanneer het in het voordeel van de betrokken lidstaat was, en als 0 wanneer dit niet het geval was.

In geval van beroepen wegens niet-nakoming was dit vrij eenvoudig: de lidstaat werd veroordeeld of

niet. Een voorbeeld: in het arrest C-308/08 betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens

art. 226 EG ingesteld door de Europese Commissie tegen Spanje, klinkt de uitspraak van het EHJ als

volgt:

“1) Het beroep wordt verworpen.

2) De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten” (C-308/08).

Hier is het duidelijk wie de zaak wint: Spanje (C-308/08). In geval van prejudiciële vragen is het

complexer. Een voorbeeld: in arrest C-433/08 tussen Yaesu Europe BV en Bundeszentralamt für

Steuern klinkt de beslissing van het Hof als volgt:

“Het begrip „handtekening” in het model voor een verzoek om teruggaaf van de belasting

over de toegevoegde waarde in bijlage A bij de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad

van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake

omzetbelasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde

aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, vormt een gemeenschapsrechtelijk

begrip dat uniform moet worden uitgelegd in die zin dat een dergelijk verzoek om teruggaaf

niet verplicht door de belastingplichtige zelf moet worden ondertekend, maar dat het in dit

verband volstaat dat het door een gevolmachtigde wordt ondertekend” (C-433/08).

In dit geval is het niet onmiddellijk duidelijk of de beslissing van het EHJ in het voordeel dan wel in

het nadeel is van de lidstaat. Daarom moet gekeken worden naar de toepasselijke bepalingen, het

hoofdgeding, de prejudiciële vragen en de beantwoording van de prejudiciële vragen. Pas dan kan

afgeleid worden in wiens voordeel de uitspraak is, in dit geval is het in het nadeel van Duitsland (C-

433/08).

Page 34: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

34

In het geval van prejudiciële verwijzingen, kwam het geregeld voor dat er meerdere vragen gesteld

werden aan het Hof en dat het Hof sommige van die vragen in het voordeel en andere in het nadeel

van de lidstaat beantwoordde. Zo is er bijvoorbeeld het arrest C-115/09 waarbij het Hof drie vragen

beantwoordt, waarvan 2 in het voordeel en 1 in het nadeel van Duitsland (C-115/09).

5.3.2 Resultaten en bespreking

Als deze hypothese klopt, zou uit de resultaten moeten blijken dat in geval van zaken met betrekking

tot milieu (waarbij over het algemeen gestemd wordt met gekwalificeerde meerderheid), het Hof

vaker in het nadeel van de betrokken lidstaat oordeelt. Wanneer we gewoon kijken naar het aantal

zaken waar de lidstaat wint en het aantal zaken waar de lidstaat verliest, zien we dat lidstaten in

zaken met betrekking tot milieu vaker in het ongelijk worden gesteld (64% van de gevallen) dan

wanneer het zaken betreft met betrekking tot belastingen (54%). Volgens Garrett hadden we het

omgekeerde moeten waarnemen.

Wanneer we de correlatie bekijken tussen het domein en het feit of de betrokken lidstaat wint,

bekomen we een lage correlatie (0,108) en het resultaat is niet significant. Deze hypothese wordt dus

niet ondersteund door de verzamelde data. Hoe sterk (of hoe zwak) dit verband is, kunnen we

berekenen door het kwadraat te nemen van de correlatiecoëfficiënt. Dit kwadraat is de proportie

variantie die gemeenschappelijk is voor beide variabelen. In dit geval bedraagt de

correlatiecoëfficiënt 0,108, wat betekent dat slechts 1% van de variantie in de variabelen

gemeenschappelijk is. Nog anders, 99% van de verschillen in de variabelen is onafhankelijk van

elkaar. We vinden in onze dataset dus geen steun voor deze hypothese. Het resultaat is niet

significant, wat betekent dat de kenmerken onafhankelijk zijn van elkaar en dat de mate waarin de

waarden samen optreden in de steekproef niet kan veralgemeend worden naar de populatie (De

Maeyer & Kavadias, 2007, pp. 207-208; Loosveldt, Maes & Welkenhuysen-Gybels, 2000, p. 80).

Domein * Winnaar Crosstabulation

Winnaar

Total lidstaat verliest lidstaat wint

Domein Milieu Count 38 21 59

% within Domein 64,4% 35,6% 100,0%

Belastingen Count 36 31 67

% within Domein 53,7% 46,3% 100,0%

Total Count 74 52 126

% within Domein 58,7% 41,3% 100,0%

Page 35: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

35

5.3.3 Kritiek

Maar hoeveel waarde kunnen we hechten aan deze hypothese? Tsebelis & Garrett vermelden in hun

werk namelijk geen enkel voorbeeld waarbij de lidstaten nieuwe wetgeving aannemen om een

beslissing van het EHJ ongedaan te maken. Volgens Alter (1998) is deze methode ook gewoon erg

moeilijk te verwezenlijken. Beslissingen van het EHJ hebben namelijk verschillende gevolgen voor de

verschillende lidstaten, waardoor er geen coalitie kan gevormd worden om de betwiste regelgeving

ongedaan te maken. Het vergt ook veel moeite om de Commissie en de andere lidstaten te

overtuigen om bepaalde wetgeving aan te passen. Het is waarschijnlijk eenvoudiger voor een lidstaat

om zich aan te passen aan de beslissing door die eventueel nauw te interpreteren en de mensen die

erdoor getroffen worden te vergoeden, dan andere lidstaten te mobiliseren om nieuwe wetgeving te

maken. Dit laatste kan dan wel de inhoud van een beslissing van het Hof ongedaan maken, maar het

heeft geen invloed op het Europese juridische systeem in het algemeen. Het kan ook de doctrines die

de basis van de EU vormen (bv. voorrang, direct effect en de vier vrijheden) niet ondermijnen. Om

deze doctrines aan te passen is er een verdragswijziging nodig. Dit is nog moeilijker omdat er

unanimiteit onder de lidstaten en een ratificatie van de veranderingen door de nationale

parlementen nodig zijn. Unanimiteit over nieuw beleid is moeilijk, maar consensus over bestaand

beleid is nog moeilijker (Alter, 1998, pp. 136-137; Garrett & Tsebelis, 2001, pp. 357-390).

Andere auteurs, zoals Carrubba, Gabel & Hankla (2008), menen dat deze procedure niet zo moeilijk

is. Volgens hen hoeft een verdragswijziging geen totale verandering van het verdragsartikel in te

houden. Lidstaten kunnen ook uitzonderingen invoeren op bepaalde verdragsartikels aan de hand

van een protocol. Zo is er bijvoorbeeld een protocol dat Denemarken een uitzondering biedt met

betrekking tot wetgeving over foreign property ownership. Secundaire wetgeving is het resultaat van

onderhandelingen tussen drie EU-instellingen: de Commissie, het Europees Parlement en de Raad

van Ministers. Carrubba, Gabel & Hankla wijzen er op dat onafhankelijk van de procedure, de Raad

altijd de mogelijkheid heeft om voorgestelde wetgeving te amenderen, en dat de goedkeuring van de

Correlations

Domein Winnaar

Domein Pearson Correlation 1 ,108

Sig. (2-tailed) ,228

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation ,108 1

Sig. (2-tailed) ,228

N 126 126

Page 36: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

36

Raad altijd nodig is voor wetgeving aangenomen kan worden, wat veel macht aan de lidstaten geeft

(Carrubba, Gabel & Hankla, 2008, p. 438).

Carrubba, Gabel & Hankla zijn het dus niet eens met de mening van Alter e.a. dat het dreigen door de

lidstaten om wetgeving aan te passen of de verdragen te herzien een zwak instrument is. Ze menen

namelijk dat verdragsherziening of het amenderen van wetgeving niet vereist dat alle lidstaten

eenzelfde standpunt innemen. Het vereist enkel dat een groepje lidstaten zich opstellen tegen het

Hof en gaan samenwerken. Daarnaast kan een protocol zoals eerder vermeld een oplossing bieden

voor het moeilijke proces van verdragsherziening. Ze argumenteren dat hoewel verdragsherziening

en herziening van wetgeving niet de meest eenvoudige procedures zijn om aan te beginnen, het

waarschijnlijk ook niet de meest onmogelijke drempels zijn zoals andere auteurs het doen lijken.

Kortom, dreigen om wetgeving te herzien is geloofwaardig wanneer een lidstaat of groepje lidstaten

een coalitie kan vormen die volstaat om de beslissing van het Hof ongedaan te maken (Carrubba,

Gabel & Hankla, 2008, p. 438).

5.4 Hypothese 2: De Transparantie van Voorgaande Rechtspraak Hoe minder duidelijker de EU-verdragen, de voorgaande rechtspraak en de juridische normen, hoe

waarschijnlijker het is dat het EHJ zich zal uitspreken in het voordeel van de lidstaat.

5.4.1 Procedure

Van onafhankelijke rechtbanken wordt verwacht dat ze beslissingen nemen die gebaseerd zijn op

juridische principes. De grondslag voor dergelijke principes ligt verankerd in de grondwet, of in het

geval van de EU, in de verdragen. Wanneer deze principes onduidelijk zijn, hebben rechters een

bepaalde vrijheid in het interpreteren hiervan. Garrett, Kelemen & Schulz menen dat het Hof dan zal

oordelen in het voordeel van de betrokken lidstaat. Wanneer de rechtspraak van een rechtbank

echter teveel zou verschillen van zaak tot zaak omdat ze toegeeft aan de druk van de lidstaten, zou

die rechtbank haar legitimiteit verliezen. Anderzijds wordt haar legitimiteit ook aangetast wanneer

lidstaten niet gehoorzamen aan haar beslissingen. Daarom menen Garrett, Kelemen & Schulz dat er

spanning zal optreden tussen de wens om geen oordelen te vellen die de belangen van de lidstaten

schaden, en het belang van juridische consistentie. De auteurs argumenteren dat wanneer de

verdragen ambigu zijn of de voorgaande rechtspraak ontransparant, het EHJ meer ruimte zal hebben

om in het voordeel van lidstaten te oordelen zonder te moeten inboeten aan legitimiteit (Garrett,

Kelemen & Schulz, 1998, pp. 157-158).

Er is geen duidelijke methode om de transparantie van regelgeving en rechtspraak te testen, tenzij

aan de hand van een grondige casestudie. Ik wil echter toch een poging doen om deze hypothese te

Page 37: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

37

testen op de dataset, daarom werk ik aan de hand van de hoeveelheid rechtspraak en regelgeving

waarop het Hof zich heeft gebaseerd in een arrest. In de eerste berekening, richt ik me op de

voorgaande rechtspraak van het EHJ met betrekking tot de kwestie. In ieder arrest vermeldt het Hof

op welke voorgaande arresten ze zich baseert: zo haalt het EHJ in de zaak C-297/08 maar liefst 35

verschillende arresten aan (C-297/08). Deze methode houdt echter geen rekening met de omvang

van het arrest.

In de tweede berekening richt ik me niet alleen op de voorgaande rechtspraak van het EHJ, maar ook

op richtlijnen, verdragsartikelen, onderzoeken, nationale wetgeving ,enzovoort. Dit doe ik door te

kijken naar het aantal paragrafen waaruit de overweging en de beslissing van het EHJ bestaan, en in

hoeveel van die paragrafen verwezen wordt naar voorgaande rechtspraak of regelgeving. Deze

berekening houdt dus rekening met de verhouding tussen de hoeveelheid voorgaande rechtspraak

en regelgeving en de omvang van de beslissing. Het verschil met de eerste berekening is niet alleen

dat er meer regelgeving wordt betrokken, maar ook dat dezelfde regelgeving meerdere keren wordt

meegeteld: wanneer het Hof in drie verschillende paragrafen naar hetzelfde arrest/verdragsartikel/…

verwijst, telt dit drie keer mee. Zo is er bijvoorbeeld het arrest C-390/07 waarbij de overweging en de

beslissing van het EHJ bestaat uit 333 paragrafen. In 97 van die paragrafen wordt er verwezen naar

regelgeving e.a. waar het Hof zich op gebaseerd heeft. Dit gaat van richtlijn 97/271 en Arresten C-

280/02, C-23/05 en C-530/07, tot de OSPAR Conventie. In de dataset staat bijgevolg vermeld dat er in

deze zaak in 29% van de paragrafen verwezen wordt naar voorgaande rechtspraak e.d. Dit betekent

dat 71% van de paragrafen bestaat uit uitspraken en conclusies van het Hof die niet gebaseerd zijn

op regelgeving of arresten (C-390/07).

5.4.2 Resultaten en bespreking

Eerst kijk ik of er een verband is tussen het feit of de lidstaat gelijk krijgt en het aantal arresten

waarop het Hof zich heeft gebaseerd. Als we naar de hypothese van Garrett kijken, zou een laag

aantal arresten ertoe moeten leiden dat de lidstaat gelijk krijgt. Het resultaat is echter een positieve

correlatie (0,231), wat inhoudt dat de lidstaten vaker gelijk krijgen naarmate er meer voorgaande

rechtspraak wordt vermeld in het arrest en vice versa: hoe minder voorgaande rechtspraak er wordt

vermeld, hoe minder de lidstaten gelijk krijgen van het EHJ. Het is een zwakke correlatie: slechts 5%

van de variantie in de variabelen is gemeenschappelijk11.

11

Dit cijfer bekomen we door het kwadraat te nemen van 0,231 (=0,05).

Page 38: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

38

Eén van de bedenkingen die hierbij kunnen worden gemaakt, is dat er in arresten met betrekking tot

beroepen wegens niet-nakoming (art. 258 VWEU) minder voorgaande rechtspraak wordt vermeld12

en dat lidstaten in deze procedures over het algemeen vaker in het ongelijk worden gesteld13.

Daarom bekeken we dezelfde correlatie, maar dan enkel voor de prejudiciële procedures (art. 267

VWEU). De correlatie ligt dicht bij nul (0,050) wat wijst op de afwezigheid van een verband. Het

resultaat is niet significant, wat betekent dat de kenmerken onafhankelijk van elkaar zijn. Wanneer

we de beroepen wegens niet-nakoming apart bekijken bekomen we eveneens een lage correlatie (-

0,035) die niet significant is. Wanneer we het effect van de voorgaande rechtspraak bekijken door

middel van het aantal arresten waar het Hof naar verwijst, vinden we dus geen bewijs voor deze

hypothese.

12

Er wordt in deze dataset in een beroep wegens niet nakoming gemiddeld naar 5,9 voorgaande arresten

verwezen. In prejudiciële procedures wordt er gemiddeld naar 10,9 voorgaande arresten verwezen. 13

In deze dataset wordt de lidstaat in beroepen wegens niet-nakoming in 84,4% van de gevallen in het ongelijk

gesteld, terwijl dat in prejudiciële procedures slechts in 44,4% van de gevallen zo is (zie bijlage).

Correlations

Voorgaande

Rechtspraak Winnaar

Voorgaande Rechtspraak Pearson Correlation 1 ,231**

Sig. (2-tailed) ,009

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation ,231** 1

Sig. (2-tailed) ,009

N 126 126

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Correlations art. 267 VWEU

Voorgaande

Rechtspraak Winnaar

Voorgaande Rechtspraak Pearson Correlation 1 ,050

Sig. (2-tailed) ,762

N 39 39

Winnaar Pearson Correlation ,050 1

Sig. (2-tailed) ,762

N 39 39

Page 39: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

39

In de tweede berekening richt ik me niet op het aantal voorgaande arresten, maar op het aantal

paragrafen waarin het Hof verwijst naar verdragen, regelgeving, arresten, onderzoeken, enzovoort.

Ik verwacht dat het Hof meer vrijheid heeft gehad in haar oordeel wanneer er minder paragrafen zijn

waarin ze verwijst naar regelgeving, rechtspraak, e.a. Een sterke positieve correlatie zou betekenen

dat wanneer het Hof vaker verwijst naar regelgeving en arresten, de lidstaat vaker gelijk krijgt (en

omgekeerd). Een sterke negatieve correlatie zou betekenen dat wanneer het Hof vaker verwijst naar

regelgeving en arresten, de lidstaat vaker ongelijk krijgt (en omgekeerd). Dit laatste zou de hypothese

ondersteunen: wanneer de relevante regelgeving en voorgaande rechtspraak niet duidelijk zijn, zal

het Hof vaker in het voordeel van de lidstaat oordelen. Het resultaat is echter een zwakke positieve

correlatie (0,160). Dit betekent dat slechts 3%14 van de variantie in de variabelen gemeenschappelijk

is. Het is een positieve correlatie dus wanneer het Hof vaker verwijst naar regelgeving en

rechtspraak, krijgt de lidstaat in kwestie vaker gelijk. Garrett’s hypothese wordt op deze manier dus

niet ondersteund.

14

= 0,16²

Correlations art. 258 VWEU

Voorgaande

Rechtspraak Winnaar

Voorgaande Rechtspraak Pearson Correlation 1 -,035

Sig. (2-tailed) ,820

N 45 45

Winnaar Pearson Correlation -,035 1

Sig. (2-tailed) ,820

N 45 45

Correlations

Regelgeving

Rechtspraak Winnaar

Regelgeving Rechtspraak Pearson Correlation 1 ,160

Sig. (2-tailed) ,073

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation ,160 1

Sig. (2-tailed) ,073

N 126 126

Page 40: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

40

5.4.3 Kritiek

Ook neofunctionalisten zoals Mattli en Slaughter zijn ervan overtuigd dat rechters in geval van

onduidelijke regels of voorgaande rechtspraak politieke belangen een rol laten spelen. Net zoals

Garrett, argumenteren Mattli en Slaughter dat het Hof beslissingen neemt op basis van voorgaande

arresten, richtlijnen en verdragsteksten; maar de wet is niet altijd even duidelijk: alle teksten en

regels bieden ruimte voor interpretatie. Maar zelfs wanneer de rechter een sterk uitgesproken

politieke mening heeft over een kwestie, zal hij dit niet kunnen doordrijven in de uitspraak van het

Hof wanneer het niet consistent is met de voorgaande rechtspraak. Politieke voorkeuren tijdens het

besluitvormingsproces moeten juridisch onderbouwd worden, en zijn volgens de auteurs dus enkel

mogelijk wanneer ze consistent zijn met de voorgaande rechtspraak. Mattli en Slaughter menen

echter dat dit leidt tot meer macht voor het Hof. In tegenstelling tot Garrett stellen ze dat vage

voorgaande rechtspraak ertoe zal leiden dat het Hof niet de belangen van de lidstaten, maar haar

eigen belangen zal nastreven: Europese integratie bevorderen. Garrett houdt geen rekening met dit

verschil tussen de belangen van de lidstaten en van het EHJ. Hij stelt dat het Hof op een trouwe

manier de preferenties van de lidstaten implementeert. Mattli en Slaughter argumenteren echter dat

er grote verschillen zijn. De rechters hebben “une certaine idee de l’Europe”. Ze interpreteren de

verdragen en andere wetgeving op een manier die tot meer integratie leidt dan de lidstaten zouden

willen. Ze erkennen echter ook dat hier grenzen aan zijn: het Hof moet er altijd rekening mee houden

dat ze haar legitimiteit niet verliest. Mattli & Slaughter menen dus dat onduidelijke regelgeving en

voorgaande rechtspraak ertoe zullen leiden dat het Hof haar eigen belangen zal nastreven en de

lidstaten vaker zal veroordelen. Deze hypothese wordt wel ondersteund door de voorgaande

berekening (zie 5.4.2) (Mattli & Slaughter, 1995, p. 185-187).

Een rechter mag zich echter niet laten leiden door de belangen van de lidstaten – zoals Garrett,

Mattli & Slaughter beweren – maar moet onafhankelijk zijn. In het Verdrag betreffende de Werking

van de Europese Unie, staat namelijk in art. 253 (oud artikel 223 VEG) dat de rechters van het Hof

van Justitie gekozen worden uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden. Ook

staat in art. 2 van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie

dat alvorens zijn ambt te aanvaarden, iedere rechter voor het Hof van Justitie de eed moet afleggen,

dat hij zijn functie zal uitoefenen in volledige onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten

(Curia, 2008, 9 mei; EUR-Lex, 2010, 9 mei).

De onafhankelijkheid van de rechter is dus belangrijk. Dit verhindert dat hij zijn lidstaat of de staat

die hem genomineerd heeft, vertegenwoordigt. Het maakt een essentieel element uit van zijn

legitimiteit: als hij zich laat leiden door de belangen van één van de partijen, riskeert hij zijn positie.

Daarom moet een rechter eenvoudigweg het recht interpreteren, en niet zelf recht maken. Als er

Page 41: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

41

spanning optreedt tussen politieke belangen en juridische onafhankelijkheid, moeten het principe

van collegialiteit en de geheimhouding van overleg binnen het Hof bescherming bieden (Arnull, 2006,

pp. 24-25; Brown & Kennedy, 2000, p. 49; Dehousse, 1998, p. 124).

Rekening houdend met het voorgaande, is het mogelijk verkeerd van Garrett, Mattli & Slaughter om

ervan uit te gaan dat rechters ofwel de belangen van de lidstaten, ofwel hun eigen belangen zullen

nastreven in hun rechtspraak. Ze hebben namelijk een eed afgelegd waarin ze zweren onafhankelijk

en onpartijdig te zijn. Ook moet rekening worden gehouden met de professionaliteit van deze

rechters en hun respect voor hun ambt en de wet.

5.5 Hypothese 3: De Binnenlandse Kosten Het is onwaarschijnlijker dat een lidstaat gaat gehoorzamen aan een arrest van het EHJ, wanneer

deze beslissing grote binnenlandse kosten met zich meebrengt.

5.5.1 Procedure

Om de kosten van een veroordeling door het Hof te onderzoeken, baseer ik me op het werk van

Falkner, Treib, Hartlapp & Leiber (2005). De kosten staan voor de economische gevolgen voor de

betrokkenen op alle mogelijke niveaus. Het vaststellen van de precieze kosten van een veroordeling

is zo goed als onmogelijk. Ten eerste zijn er verschillende actoren bij betrokken: de kosten kunnen

gevolgen hebben voor verschillende afdelingen van de staat, op semi-publieke en private actoren of

bedrijven. Aangezien het de taak is van de staat om zichzelf en deze andere actoren te beschermen

tegen hoog oplopende kosten, richt ik me hier niet op de verdeling van de kosten tussen de

verschillende actoren. De echte kosten kan ik echter niet berekenen. Falkner, Treib, Hartlapp &

Leiber betwijfelen zelfs of ze van belang zijn (Falkner, Treib, Hartlapp & Leiber, 2005, p. 30).

Hun onderzoek richt zich op arbeidsrecht en bekijkt waarom lidstaten weigeren bepaalde richtlijnen

om te zetten in hun nationale wetgeving. Zij werken aan de hand van categorieën: ze delen de kosten

op in verschillende categorieën om op die manier hun effect te beoordelen. Eerst maakten ze de

verschillende categorieën op van de kosten die een richtlijn met zich mee kan brengen. Daarna

bekeken ze empirisch voor elke zaak hoe ze paste binnen deze categorieën. Met betrekking tot

arbeidsrecht bekwamen ze zes categorieën:

Page 42: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

42

1) Social security costs;

2) Increased wages per hour as a result of higher protection standards;

3) Costs depending on the number of individual cases to which a certain provision actually

applies;

4) Costs for improved health and safety protection and for related assessments;

5) Once-only conversion costs for employers;

6) Costs created by additional administrative burdens created by the EU directive.

Ze categoriseerden nummer 1 en 2 als hoge kosten, 3 en 4 als medium en 5 en 6 als lage kosten

(Falkner, Treib, Hartlapp & Leiber, 2005, p. 31).

In dit onderzoek operationaliseer ik de kosten op dezelfde manier. Ik ga er van uit dat het Hof zal

anticiperen op de reacties van de lidstaten en niet in het nadeel van een lidstaat zal oordelen

wanneer dit anders grote kosten voor de lidstaat met zich mee zou brengen. Garrett & Weingast

(1993) menen namelijk dat de lidstaten erin slagen beslissingen van het Hof te beïnvloeden door

impliciet te dreigen in te grijpen, ofwel door nieuwe regelgeving in te voeren, ofwel door arresten

van het Hof niet na te leven15. Ook Pollack (1997) meent dat het gedrag van de agenten (in dit geval

het EHJ) beïnvloed kan zijn door de belangen van de principals (hier de lidstaten) omdat ze

anticiperen op de reactie van de principals op dat gedrag. Dit maakt het moeilijk om de autonomie

van het Hof te meten. Hoe effectiever de controlemechanismen van de lidstaten (nieuwe regelgeving

invoeren of de beslissingen van het Hof niet naleven), hoe minder ze zullen moeten gebruikt worden.

Het EHJ zal namelijk anticiperen op de reacties van de lidstaten, en hun belangen betrekken in haar

beslissing (Goldstein & Keohane, 1993, p. 178; Pollack, 1997, p. 110).

Tijdens het analyseren van de arresten heb ik de kosten in 5 categorieën ingedeeld:

1) Betalen: De lidstaat moet een geldsom betalen (4 gevallen).

2) Wetgeving: De lidstaat moet haar nationale wetgeving aanpassen of maatregelen nemen om

voorgaande beslissingen ongedaan te maken (68 gevallen).

3) Belasting: De lidstaat loopt belastinginkomsten mis (56 gevallen).

4) Vergunning: De lidstaat moet een vergunning toekennen (13 gevallen).

5) Proceskosten: De lidstaat moet opdraaien voor de proceskosten (37 gevallen).

We beschouwen de eerste drie categorieën als hoge kosten en de laatste twee als lage kosten.

Hierbij moet opgemerkt worden dat in één case sprake kan zijn van verschillende kosten, zo werd

15

Garrett & Weingast (1993): The implicit threat of intervention by the member states, either through decisions

in the Council of Ministers or through noncompliance with court decisions, ultimately constrains judicial

activism in the EC (Goldstein & Keohane, 1993, p. 178).

Page 43: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

43

België in de case C-258/09 van 4 maart 2010 veroordeeld tot zowel het moeten aanpassen van de

nationale wetgeving, het moeten toekennen van een vergunning en het betalen van de proceskosten

(C-258/09).

Een bedenking die bij deze methode moet worden gemaakt is dat de kost van een categorie die we

beschouwen als een hoge kost, in de praktijk een kleine kost kan bedragen. Aan de andere kant kan

een zaak die valt onder een categorie met een lage kost, een hoge kost met zich meebrengen

omwille van bijvoorbeeld administratieve moeilijkheden (Falkner, Treib, Hartlapp & Leiber, 2005, p.

31).

5.5.2 Resultaten en bespreking

We bekijken of er een verband is tussen de kosten die er zijn voor de lidstaat indien die in het nadeel

wordt gesteld, en het feit of de lidstaat effectief in het nadeel wordt gesteld. Volgens Garrett zal het

EHJ geneigd zijn te oordelen in het voordeel van de lidstaat, wanneer een veroordeling grote kosten

zou meebrengen voor die lidstaat.

Met betrekking tot de hoge kosten (het betalen van een geldsom, het moeten aanpassen van

nationale wetgeving of het mislopen van belastinginkomsten) zien de resultaten eruit als volgt. Met

betrekking tot het betalen van een geldsom is de correlatie negatief, erg zwak (-0,60) en niet

significant (0,506) (zie bijlage). Aangezien er slechts vier gevallen zijn waarbij dit effectief één van de

kosten uitmaakte in deze dataset, wordt er met dit resultaat verder in dit onderzoek geen rekening

gehouden. De correlatie met betrekking tot de kost wetgeving en het feit of de lidstaat in kwestie in

het voordeel wordt gesteld, bedraagt -0,358, wat betekent dat 13%16 van de variantie in de

variabelen gemeenschappelijk is. Deze correlatie is significant, maar negatief. Dit komt dus niet

overeen met wat Garrett voorspelt: deze (evenwel zwakke) correlatie betekent dat wanneer

nationale wetgeving op het spel staat, de lidstaat vaker in het ongelijk wordt gesteld door het Hof. De

correlatie tussen de variabele belasting en de variabele winnaar is positief (0,275) en significant op

het 0,01-niveau (0,002). Dit betekent dat wanneer het mislopen van belastinginkomsten op het spel

staat, de lidstaat vaker gelijk krijgt van het EHJ. Het is echter een zwakke correlatie: slechts 8%17 van

de variantie in de variabelen is gemeenschappelijk. Het feit dat het resultaat significant is betekent

dat het samen optreden van de waarden niet beschouwd kan worden als het resultaat van

toevalsfactoren. Het kan dus veralgemeend worden naar de populatie (Loosveldt, Maes & Gybels,

2000, p. 80).

16

= 0,358² 17

= 0,275²

Page 44: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

44

Met betrekking tot de lage kosten zien de resultaten eruit als volgt. De correlatie tussen de

variabelen winnaar en vergunning bedraagt 0,246 en is significant op het 0,01 niveau. Dit betekent

dat 6%18 van de variantie in de variabelen gemeenschappelijk is. De correlatie tussen de variabelen

winnaar en proceskosten bedraagt -0,328 en is significant op het 0,01 niveau. Deze negatieve

correlatie hangt samen met het feit dat proceskosten enkel voorkomen in beroepen wegens niet-

nakoming en dat lidstaten in deze procedures erg vaak in het ongelijk worden gesteld (in onze

dataset in 84,4% van de gevallen).

18

= 0,246²

Correlations

Wetgeving Winnaar

Wetgeving Pearson Correlation 1 -,358**

Sig. (2-tailed) ,000

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation -,358** 1

Sig. (2-tailed) ,000

N 126 126

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Correlations

Belasting Winnaar

Belasting Pearson Correlation 1 ,275**

Sig. (2-tailed) ,002

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation ,275** 1

Sig. (2-tailed) ,002

N 126 126

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Page 45: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

45

Deze hypothese wordt dus enkel gesteund wanneer de kosten bestaan uit het mislopen van

belastinginkomsten of het moeten toekennen van een vergunning. Alleen dan is de correlatie positief

– wat betekent dat in dat geval de lidstaten vaker gelijk krijgen – en is het resultaat significant. In

geval van het moeten aanpassen van de nationale wetgeving of het moeten betalen van

proceskosten is het resultaat ook significant, maar negatief, wat betekent dat de lidstaten vaker

ongelijk krijgen. De hypothese van Garrett in verband met binnenlandse kosten wordt in dit

onderzoek dus maar gedeeltelijk gesteund.

5.5.3 Kritiek

Garrett beweert dus dat het EHJ rekening houdt met de binnenlandse kosten voor de lidstaten die

een negatieve beslissing met zich mee zou brengen. Hierbij moet opnieuw verwezen worden naar de

onafhankelijkheid van het EHJ (zie 5.4.3). Lidstaten hebben economische en politieke belangen, zo

beschouwen ze eigen burgers als belangrijker dan buitenlanders, economische belangen als

belangrijker dan sociale belangen, of een bepaalde economische sector als belangrijker dan andere

economische sectoren. Garrett suggereert dus dat het Hof rekening houdt met deze belangen in elke

zaak. Mattli en Slaughter (1995) bevestigen dat dit in strijd zou zijn met de basisregels van de

Correlations

Vergunning Winnaar

Vergunning Pearson Correlation 1 ,246**

Sig. (2-tailed) ,006

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation ,246** 1

Sig. (2-tailed) ,006

N 126 126

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Correlations

Proceskosten Winnaar

Proceskosten Pearson Correlation 1 -,328**

Sig. (2-tailed) ,000

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation -,328** 1

Sig. (2-tailed) ,000

N 126 126

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Page 46: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

46

rechtspraak. Het is een juridische grondregel dat wanneer het Hof in een eerste zaak een principe op

een bepaalde manier heeft uitgelegd, dit principe consistent moet toegepast worden binnen in

andere gelijkaardige zaken. Indien dit model van Garrett zou kloppen, zou het EHJ volgens Mattli en

Slaughter al snel haar legitimiteit verliezen omwille van de arbitraire en wispelturige beslissingen

(Mattli & Slaughter, 1995, pp. 184-186).

Het zou de legitimiteit van het Hof namelijk meer schade toebrengen wanneer ze geen rekening zou

houden met juridische precedenten en zou toegeven aan politieke druk, dan wanneer ze een

juridisch goed onderbouwde beslissing zou nemen die politici aanvechten of niet naleven. Ook

hebben noch de politici, noch het publiek, noch het EHJ baat bij een juridische beslissing die

verregaande negatieve politieke gevolgen heeft, zoals bijvoorbeeld een overheid die duizend keer

wordt aangeklaagd, een pensioensysteem dat bankroet gaat, of een staat die schulden moet maken

om een groep burgers te vergoeden. Dat het EHJ rekening houdt met deze politieke overwegingen is

volgens Alter (1998) niet noodzakelijk een teken dat de lidstaten het EHJ domineren. Het is een teken

dat het EHJ een verbintenis aangegaan is om het algemeen belang te dienen (Alter, 1998, p. 128).

5.6 Hypothese 4: De Steun van Andere Lidstaten Hoe groter het aantal lidstaten die nadelig beïnvloed worden door de uitspraak, hoe waarschijnlijker

het is dat zij collectieve actie zullen ondernemen om het activisme van het Hof in te perken.

5.6.1 Procedure

Om de mogelijke reactie van de EU lidstaten tegenover een beslissing van het Hof te bepalen,

gebruik ik de opmerkingen die regeringen uitbrengen bij een zaak voor het EHJ als indicator. Artikel

23 van het Statuut van het Hof van Justitie, geeft lidstaten en EU instellingen het recht om

opmerkingen te geven in iedere prejudiciële procedure19, terwijl de enige individuen die dit kunnen

doen de partijen zijn uit de zaak die de referentie in gang heeft gebracht20. Het is onmogelijk om de

belangen van alle lidstaten met betrekking tot een juridische kwestie te meten, maar deze methode

komt aardig in de buurt volgens Carrubba (Carrubba, Gabel & Hankla, 2008, p. 440; Granger, 2004, p.

5).

Alle EU instellingen en lidstaten hebben dus de mogelijkheid om een beknopte opmerking

(“observation”) te geven bij zaken voor het EHJ. Wanneer een regering een mening heeft over een

bepaalde juridische kwestie die ter zake komt in een casus, kan die regering dit opsturen naar het

19

Er zijn dus geen opmerkingen voor de beroepen wegens niet-nakoming. 20

Geïnteresseerde derde partijen kunnen dit ook doen door de nationale rechtbank die de referentie tot stand

brengt, te overtuigen hen als interveniërende partijen te beschouwen (Granger, 2004, p. 5).

Page 47: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

47

Hof ter overweging. Over het algemeen verwacht ik dat een opmerking door een regering in naam

van de eiser, de eiser steunt. Anderzijds meen ik dat een opmerking door een regering in naam van

de beschuldigde, de beschuldigde steunt. Daarom gebruik ik deze opmerkingen om de belangen van

de lidstaten met betrekking tot een juridische kwestie, te schetsen. Over het algemeen geven zowel

de eiser als de verdediger opmerkingen in een zaak, en soms ook de Europese Commissie en andere

lidstaten. De opmerkingen door de partijen in de zaak en door de Europese Commissie heb ik niet

gecodeerd, dus deze dataset bevat enkel opmerkingen gemaakt door derde lidstaten. De mening van

tussenkomende partijen werd ook gecodeerd als een opmerking. Er moet vermeld worden dat de

opmerkingen zelf private eigendom zijn van het EHJ en dus niet beschikbaar zijn. Ook binnen de

arresten zelf wordt zelden vermeld wat de opmerkingen inhouden; daarom veronderstel ik in dit

onderzoek dat wanneer lidstaten een opmerking indienen, ze dit doen om de lidstaat die betrokken

is in het arrest te steunen (Carrubba & Gabel, 2010, 25 april; Carrubba, Gabel & Hankla, 2008, p.

440).

Zo is er bijvoorbeeld arrest C-209/09 van 25 februari 2010, waarbij de regeringen van België,

Duitsland en Oostenrijk een opmerking indienden. Hieruit leiden we af dat deze drie lidstaten steun

verlenen aan Finland, die in dit arrest tegenover het energiebedrijf Lahti Energia Oy staat (C-209/09).

5.6.2 Resultaten en bespreking

Bij deze hypothese ga ik er van uit dat het Hof anticipeert op het feit of de betrokken lidstaat in de

zaak al dan niet steun krijgt van andere lidstaten (zie onderdeel 6.4.1). Zoals beschreven in de

procedure van het onderzoek, heb ik dit bekeken aan de hand van het aantal opmerkingen die

werden uitgebracht.

Wanneer we een kruistabel opmaken om te kijken of de lidstaat wint en of er opmerkingen werden

gegeven zien we duidelijke steun voor deze hypothese van Garrett: wanneer er geen opmerkingen

werden gegeven verloor de lidstaat in maar liefst 72,3% van de gevallen. Wanneer er wel

opmerkingen werden gegeven door de collega-lidstaten, verloor de betrokken lidstaat in slechts

44,3% van de gevallen.

Page 48: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

48

Maar wanneer ik de correlatie bekijk tussen deze variabelen, bekom ik een positieve, zwakke

correlatie (0,285). Wanneer ik de correlatie bekijk tussen de variabele winnaar en het aantal

opmerkingen die er gemaakt zijn in de zaak, bekomen we 0,256. Dit is opnieuw een zwakke

correlatie: slechts 7% van de variantie in de variabelen is gemeenschappelijk. Deze dataset biedt dus

wel steun voor deze hypothese – er is een positief verband tussen het aantal opmerkingen die

gemaakt worden en het feit of de lidstaat gelijk krijgt van het EHJ – maar het is een erg zwak

verband.

Winnaar * Opmerkingen Crosstabulation

Opmerkingen

Total

Geen

Opmerkingen

Wel

Opmerkingen

Winnaar lidstaat verliest Count 47 27 74

% within Opmerkingen 72,3% 44,3% 58,7%

lidstaat wint Count 18 34 52

% within Opmerkingen 27,7% 55,7% 41,3%

Total Count 65 61 126

% within Opmerkingen 100,0% 100,0% 100,0%

Correlations

Opmerkingen Winnaar

Opmerkingen Pearson Correlation 1 ,285**

Sig. (2-tailed) ,001

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation ,285** 1

Sig. (2-tailed) ,001

N 126 126

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Page 49: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

49

5.6.3 Kritiek

Granger (2004) meent echter dat je bij het bepalen van de invloed van deze opmerkingen op

beslissingen van het Hof rekening moet houden met de complexiteit van het juridische

besluitvormingsproces. Dit kan je namelijk niet reduceren tot de interventies van een aantal andere

actoren zoals de lidstaten. We kunnen volgens Granger dus niet bepalen of een lidstaat invloed heeft

uitgeoefend, laat staan dat we kunnen spreken van een causale relatie tussen het aantal

opmerkingen van andere lidstaten en de uiteindelijke beslissing van het EHJ. De invloed van elke

staat wordt bepaald door de context en zal verschillen naargelang de zaak. Enkel een gedetailleerde

casestudie van juridische ontwikkelingen in bepaalde domeinen kan bewijs leveren van de invloed

van deze opmerkingen (Granger, 2004, pp. 27-28).

Vertegenwoordigers van de staten benadrukken dat het Hof onafhankelijk en onpartijdig is en “not a

servant of the Member States”. Volgens hen is het de kwaliteit van de opmerkingen die een verschil

maakt en niet de politieke druk die ermee verbonden is. Ze erkennen echter ook dat wanneer vele

staten een opmerking indienen, dit op een indirecte manier druk kan uitoefenen op het Hof door te

wijzen op de mogelijk schadelijke gevolgen op nationaal niveau. (Granger, 2004, p. 28).

Dehousse (1998) vindt het intergouvernementalistische model te simplistisch omdat het geen

rekening houdt met de andere actoren die een rol spelen in het integratieproces, zoals

supranationale instellingen, belangengroepen en regionale autoriteiten. Zelfs gewone burgers

kunnen de besluitvorming beïnvloeden (Dehousse, 1998, p. 70).

Correlations

Aantal

Opmerkingen Winnaar

Aantal Opmerkingen Pearson Correlation 1 ,256**

Sig. (2-tailed) ,004

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation ,256** 1

Sig. (2-tailed) ,004

N 126 126

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Page 50: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

50

5.7 Conclusie Ten eerste onderzocht ik of er een verband is tussen de stemprocedure met betrekking tot het

beleidsdomein waar het EHJ over besliste, en het feit of de lidstaat in kwestie won. Ik verwachtte dat

lidstaten vaker zouden winnen in zaken met betrekking tot milieu, waarbij er gestemd wordt met

gekwalificeerde meerderheid in de Raad van Ministers, dan in zaken met betrekking tot belastingen,

waarbij er gestemd wordt met unanimiteit. Lidstaten zouden in dit laatste geval weinig druk kunnen

uitoefenen op het EHJ omdat ze moeilijker nieuwe wetgeving kunnen invoeren. Deze hypothese

werd echter niet ondersteund in deze dataset: het resultaat was een zwakke correlatie en niet

significant. Ten tweede keek ik of de hoeveelheid voorgaande rechtspraak, regelgeving,

verdragsteksten, onderzoeken, enzovoort, waar het EHJ naar verwees in de arresten, invloed had op

het feit of de lidstaat in kwestie gelijk kreeg. Het resultaat was een positieve correlatie – wat de

hypothese ondersteunt – maar ze was erg zwak en niet significant. De gebruikte methode is echter

niet ideaal om deze hypothese te testen, daarom is dit resultaat niet van groot belang. Ten derde

testte ik of grote binnenlandse kosten voor de lidstaat in kwestie ertoe leidden dat het Hof die

lidstaat gelijk gaf. De hypothese werd gesteund met betrekking tot de categorieën belasting en

vergunning. Alleen dan was de correlatie positief en significant. Met betrekking tot de categorieën

wetgeving en proceskosten was het resultaat ook significant, maar was de correlatie negatief. Ten

vierde onderzocht ik of het aantal lidstaten die steun verleenden aan de lidstaat voor het EHJ,

invloed had op de uitspraak van het EHJ. De correlatie was positief en significant, wat betekent dat

wanneer er meer lidstaten een opmerking indienden, de lidstaat in kwestie vaker gelijk kreeg, en

omgekeerd. De correlatie was echter opnieuw vrij zwak.

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de hypotheses van Garrett in deze dataset van

recente arresten van het EHJ en volgens deze methode, niet veel steun vinden. In een aantal gevallen

vond ik correlaties die de hypotheses ondersteunden, maar deze waren altijd erg zwak. De sterkste

correlatie die één van de hypotheses ondersteunde, bedroeg 0,285 (de correlatie tussen

Opmerkingen en Winnaar), maar we kunnen pas van een sterke positieve correlatie spreken als die

groter is dan 0,50 (De Mayer & Kavadias, 2007, p. 209) .

Omdat deze hypotheses niet ondersteund worden door het onderzoek, bekijken we in het volgende

onderdeel de beweringen van Alec Stone Sweet met betrekking tot de transnationale gemeenschap

van dichterbij.

Page 51: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

51

6. Onderzoek 2: De Relatie tussen Prejudiciële Procedures en

Transnationale Activiteit

6.1. Voorgaand Onderzoek Om de theorie van Alec Stone Sweet te testen, baseer ik me op het empirische dataonderzoek uit het

artikel The European Court and the national courts: a statistical analysis of preliminary references,

1961-95 (1998) van Stone Sweet en Brunell. Hierin trachten ze hun integratietheorie gebaseerd op

transacties te bewijzen. Juridische integratie werd volgens hen ondersteund door interactie tussen

drie groepen actoren – private personen, nationale rechters en het EHJ – aan de hand van de

doctrines van voorrang en direct effect. Deze interactie wordt geregeld door art. 267 VWEU met

betrekking tot de prejudiciële procedure (Brunell & Stone Sweet, 1998, p. 67).

De auteurs onderzochten dit door alle prejudiciële vragen tussen 1961 en 1995 te verzamelen en te

coderen per datum, lidstaat van origine, verwijzende rechtbank, juridisch domein van EU recht, en

andere categorieën. Aan de hand van deze dataset bekeken ze interacties tussen het EHJ en de

nationale rechters (Brunell & Stone Sweet, 1998, p. 67).

Stone Sweet en Brunell menen dat de Europese juridische integratie te danken is aan de eisen van

individuen en bedrijven die nood hebben aan Europese regels, en die meer voordeel halen uit

Europees recht dan uit nationaal recht. Ze argumenteren dat de snelheid en de omvang van

integratie afhankelijk is van regels met betrekking tot transnationale activiteiten, de capaciteit van

supranationale organen zoals het EHJ en de Europese Commissie om te beantwoorden aan dergelijke

eisen, en een middel om conflicten tussen supranationale en nationale regels op te lossen. Stone

Sweet en Brunell gaan er van uit dat het aantal prejudiciële vragen zal variëren tussen lidstaten,

rechtssystemen en juridische domeinen naargelang de intensiteit van transnationale activiteiten en

dat dit zal leiden tot een proces van wederzijdse beïnvloeding. Zo zal transnationale activiteit leiden

tot meer prejudiciële vragen. Het EHJ zal in haar antwoord op deze vragen de nationale

belemmeringen afschaffen en op die manier meer handel aanmoedigen, en zo begint dit proces

opnieuw (Brunell & Stone Sweet, 1998, p. 72).

De auteurs verwachtten een hoge correlatie tussen transnationale uitwisseling en prejudiciële

verwijzingen. Om transnationale uitwisseling te benaderen gebruikten ze intra-EU handel als

indicator. Ze verdedigen deze keuze omwille van het belang van handel en de gemeenschappelijke

markt voor de Europese integratie. De relatie tussen de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid intra-EU

handel en gemiddelde hoeveelheid prejudiciële procedures over de lidstaten heen blijkt zo goed als

perfect te zijn (R² is 0,92), wat aantoont dat bijna alle crossnationale variatie in prejudiciële

verwijzingen wordt bewezen intra-EU handel. Ze analyseerden ook de relatie tussen jaarlijkse

Page 52: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

52

hoeveelheid intra-EU handel en prejudiciële verwijzingen voor de EU als geheel, zonder

crossnationaal element. De relatie is opnieuw enorm; de R² is 0.91 wat betekent dat het model meer

dan 90 procent van de variatie in jaarlijkse prejudiciële verwijzingen verklaart. Hun analyse steunt

dan ook de hypothese dat transnationale activiteit prejudiciële procedures heeft gestimuleerd en zo

ook de constructie van het EU juridische systeem (Brunell & Stone Sweet, 1998, p. 75).

(Brunell & Stone Sweet, 1998, p.76)

6.2 Procedure In dit tweede onderzoek wordt het standpunt van Alec Stone Sweet onderzocht. Die beweerde in het

artikel The European Court and the national courts: a statistical analysis of preliminary references,

1961-95 (1998) dat de transnationale gemeenschap een grote rol speelt in het proces van Europese

juridische integratie en dat er een sterke correlatie bestaat tussen de graad van transnationale

uitwisseling van een land en het aantal prejudiciële procedures er opgestart worden in dat land. Om

de transnationale uitwisseling te kwantificeren, wordt de hoeveelheid intra EU handel uitgedrukt in

miljard euro gebruikt.

Het eerste onderzoek bevatte voornamelijk arresten uit 2010 en de eerste helft van 2011, maar

aangezien er nog geen cijfers over de intra-EU handel in 2011 te verkrijgen zijn, wordt in dit tweede

onderzoek gefocust op de arresten uit 2010 (zie bijlage: Dataset 2). De hypothese heeft betrekking

tot prejudiciële procedures, dus enkel de uitspraken met betrekking tot prejudiciële procedures

worden inbegrepen. Op die manier ontstaat een dataset met 93 cases (20 uit het domein Milieu, 73

uit het domein Belastingen) uit de periode 14-01-2010 tot 22-12-2010. Opnieuw heb ik niet gewoon

het aantal prejudiciële arresten in kaart gebracht (52), maar het aantal uitspraken (zie 5.2).

Page 53: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

53

6.3 Resultaten en bespreking In dit onderzoek zoek ik naar een verband tussen het aantal prejudiciële vragen dat gesteld wordt

door rechtbanken uit een bepaald land, en de sterkte van de transnationale gemeenschap in dat

land. Dit laatste onderzoek ik enerzijds door te kijken wat het aandeel van de bepaalde staat is in de

intra-EU handel, en anderzijds door te kijken hoeveelheid geld het land uit die intra-EU handel haalt

(in miljard euro). Het maakt echter geen verschil in de resultaten welke van de twee gebruikt wordt

in de berekeningen. Het Verenigd Koninkrijk, Italië en Duitsland zijn de landen waar de rechtbanken

het vaakst een prejudiciële procedure in gang hebben gezet (respectievelijk 20, 12 en 9 maal, zie

bijlage: Dataset 2).

Als ik de correlatie opvraag tussen het aantal prejudiciële vragen gesteld in 2010, en het aandeel in

de intra-EU handel van het land in 2010, bekom ik het volgende resultaat:

Hieruit is af te leiden dat er een positieve correlatie bestaat tussen de twee variabelen: hoe groter

het aandeel in de intra-EU handel, hoe groter het aantal prejudiciële vragen, en omgekeerd. De

correlatie bedraagt 0,563 en is significant op het 0,01 niveau, wat betekent dat de correlatie niet toe

te schrijven is aan een toevallige afwijking van de steekproef. De correlatie is met andere woorden

hoogstwaarschijnlijk ook aanwezig in de populatie. Deze correlatie wil echter nog niet zeggen dat het

verband causaal is. Misschien is er een derde variabele die deze twee variabelen veroorzaakt.

Maar hoe sterk is dit verband? Dit kunnen we berekenen door het kwadraat te nemen van de

correlatiecoëfficiënt. Dit kwadraat is de proportie variantie de gemeenschappelijk is voor beide

variabelen. In dit geval bedraagt de correlatiecoëfficiënt 0,563, wat betekent dat 32% van de

variantie in de variabelen gemeenschappelijk is. Nog anders, 68% van de verschillen in de variabelen

Correlations

Aantal Vragen

Percent Intra-

EU Handel

Aantal Vragen Pearson Correlation 1 ,563**

Sig. (2-tailed) ,002

N 27 27

Percent Intra-EU Handel Pearson Correlation ,563** 1

Sig. (2-tailed) ,002

N 27 27

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Page 54: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

54

is onafhankelijk van elkaar. Een andere regel om te bepalen of de correlatie sterk is, is het toepassen

van de vuistregel die Cohen voorschreef. Volgens hem is een correlatie van meer dan 0,50 sterk

positief (De Maeyer & Kavadias, 2007, pp. 207-208; Loosveldt, Maes & Welkenhuysen-Gybels, 2000,

p. 80).

6.4 Conclusie Alec Stone Sweet beweert dat juridische integratie ondersteund wordt door interactie tussen de

transnationale gemeenschap en het EHJ. Ik heb dit onderzocht door het verband te bekijken tussen

het aantal prejudiciële vragen dat gesteld werd door rechtbanken uit een bepaald land in 2010, en

het aandeel dat dit land op dat moment had in de intra-EU handel. Het resultaat is een sterke

correlatie (groter dan 0,50) die significant is. In onderstaande grafiek is duidelijk te zien dat het aantal

prejudiciële vragen dat gesteld werd per land (de hoekige lijn) gelijk loopt met het aandeel van dat

land in de intra-EU handel in 2010 (de gebogen lijn). De hypothese wordt dus gesteund door dit

onderzoek.

Page 55: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

55

7. Besluit De vraag die in deze paper werd gesteld is in welke mate de beslissingen van het Europese Hof van

Justitie bepaald worden door de belangen van de EU-lidstaten. Houdt zij rekening met de belangen

van de lidstaten, of streeft ze haar eigen belangen na? Om deze vraag te beantwoorden, vertrok ik

vanuit de intergouvernementalistische invalshoek en heb ik vier hypotheses van Garrett getest op

recente rechtspraak van het Hof.

De eerste hypothese had betrekking tot de stemprocedure binnen de Raad van Ministers. Wanneer

lidstaten met unanimiteit over een beleidsdomein moeten beslissen, zal het moeilijker zijn

regelgeving te veranderen of te ontwikkelen. Daarom verwacht Garrett dat met betrekking tot deze

beleidsdomeinen, het EHJ meer vrijheid zal hebben om haar eigen belangen na te streven ten koste

van de lidstaten. In dit onderzoek werd echter geen bewijs gevonden voor deze hypothese. Het EHJ

houdt dus geen rekening met de stemprocedure in de Raad, wanneer ze beslist of een lidstaat al dan

niet gelijk krijgt in een zaak.

De tweede hypothese stelde dat het EHJ zich vaker zal uitspreken in het voordeel van een lidstaat,

wanneer de EU-verdragen, de voorgaande rechtspraak en de juridische normen onduidelijk zijn.

Omdat er geen geschikte methode bestaat om dit te onderzoeken, tenzij aan de hand van een

grondige casestudie, werd in dit onderzoek gefocust op de hoeveelheid regelgeving en rechtspraak

waar het EHJ naar verwijst in haar beslissing. Het resultaat was een positieve correlatie – wat de

hypothese ondersteunt – maar ze was erg zwak en niet significant. De positieve correlatie wijst erop

dat wanneer het Hof veel regelgeving en voorgaande rechtspraak in haar beslissing betrekt, ze de

lidstaat in kwestie vaker gelijk geeft. Dit zou erop kunnen wijzen dat wanneer er veel relevante

regelgeving en rechtspraak is, het Hof minder ruimte heeft om de lidstaat te veroordelen. De

gebruikte methode is echter niet ideaal om deze hypothese te testen omdat ze niks zegt over de

duidelijkheid van de regelgeving en de rechtspraak, daarom wordt weinig belang gehecht aan dit

resultaat.

De derde hypothese van Garrett hield in dat wanneer er grote binnenlandse kosten gepaard gaan

met een veroordeling van een lidstaat, het EHJ weigerachtig zal zijn om de lidstaat in kwestie

effectief te veroordelen. Om dit te onderzoeken heb ik de kosten opgedeeld in verschillende

categorieën. Ik vond bewijs dat het Hof vaker in het voordeel ging beslissen van een lidstaat wanneer

de kosten bestonden uit het mislopen van belastingen en het moeten toekennen van een

vergunning. Met betrekking tot de kosten van het moeten veranderen van nationale wetgeving en

het moeten betalen van de proceskosten, werd de hypothese niet gesteund. In deze dataset werd de

hypothese dus maar voor een deel ondersteund.

Page 56: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

56

De laatste hypothese van Garrett die in dit onderzoek werd getest, stelde dat het EHJ een lidstaat

niet zal willen veroordelen, wanneer die lidstaat veel steun krijgt van andere lidstaten. Dit heb ik

onderzocht door te kijken naar het aantal opmerkingen die door andere lidstaten werden ingediend.

De correlatie was positief en significant, wat betekent dat wanneer er meer lidstaten een opmerking

indienden, de lidstaat in kwestie vaker gelijk kreeg, en omgekeerd. De correlatie was echter vrij zwak.

De intergouvernementalistische hypotheses van Garrett vinden in deze dataset van recente arresten

van het EHJ en volgens deze methode niet veel steun. In een aantal gevallen vond ik correlaties die

de hypotheses ondersteunden, maar deze waren altijd erg zwak. De sterkste correlatie die één van

de hypotheses ondersteunde, bedroeg 0,285 (de correlatie tussen Opmerkingen en Winnaar), maar

we kunnen pas van een sterke positieve correlatie spreken als die groter is dan 0,50 Hieruit

concludeer ik dat het EHJ zich in haar beslissingen slechts in kleine mate (of zelfs niet?) laat leiden

door de belangen van de lidstaten. Dit is het antwoord op deel 1 van de onderzoeksvraag (De Mayer

& Kavadias, 2007, p. 209).

Om het tweede deel van de onderzoeksvraag te beantwoorden (streeft het Hof haar eigen belangen

na?), testte ik een hypothese van Alec Stone Sweet. De belangen van het EHJ kunnen het best

beschreven worden als erg pro-integrationistisch. Dit betekent dat het Hof streeft naar een breder

Europa. Volgens Stone Sweet doet het Hof dit aan de hand van samenwerking met de transnationale

gemeenschap. Meer transnationale activiteit leidt tot meer prejudiciële vragen. Het EHJ gaat deze

vragen beantwoorden op een manier die leidt tot nog meer transnationale activiteit, wat op zijn

beurt dan weer leidt tot nog meer prejudiciële vragen. Deze hypothese werd getest door te kijken

naar de correlatie tussen het aantal vragen die rechtbanken uit een bepaalde lidstaat stellen aan het

Hof, en het aandeel van die lidstaat in de intra-EU handel. Het resultaat is een sterke positieve

correlatie die significant is. Deze hypothese wordt dus gesteund door het onderzoek. Dit kan er op

wijzen dat het Hof samenwerkt met de transnationale gemeenschap om meer integratie na te

streven (Tallberg, 2003, pp. 28-29; Brunell & Stone Sweet, 1998).

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het Europese Hof van Justitie zich slechts in erg

beperkte mate laat leiden door de belangen van de EU-lidstaten. Er werd wel bewijs gevonden dat er

samenhang is tussen het aantal prejudiciële vragen die rechtbanken uit een bepaalde lidstaat stellen

aan het Hof en het aandeel van die lidstaat in de intra-EU handel. Dit kan er op wijzen dat het Hof

haar eigen belangen (meer integratie) nastreeft met hulp van de transnationale gemeenschap.

Ik maak me verschillende bedenkingen bij dit onderzoek en deze methode. Eerst en vooral gaat het

over een beperkt aantal arresten uit slechts twee beleidsdomeinen uit een beperkte periode. Het zou

interessant zijn om een gelijkaardige dataset op te maken die betrekking heeft tot arresten van

Page 57: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

57

bijvoorbeeld de voorbije 10 jaar uit alle beleidsdomeinen. Resultaten uit een dergelijke dataset

zouden ook geloofwaardiger zijn. Ten tweede is de gebruikte methode in dit onderzoek empirisch en

kwantitatief van aard, wat niet altijd ideaal is om de gebruikte hypotheses te testen. Hierbij richt ik

me voornamelijk op de hypothese met betrekking tot de transparantie van regelgeving en

voorgaande rechtspraak. Dit wordt beter getest aan de hand van een diepgaande casestudie door

iemand met een grondige kennis van het Europees recht.

Een mogelijkheid tot verder onderzoek is het testen van andere hypotheses van Alec Stone Sweet. Hij

beweert namelijk ook dat lagere nationale rechtbanken meer prejudiciële procedures zullen starten

om op die manier de hogere nationale rechtbanken te omzeilen. Dit kan getest worden door van elke

EU-lidstaat te bepalen wat de lagere en de hogere rechtbanken zijn, en te bekijken of lagere

rechtbanken significant meer prejudiciële verwijzingen doorvoeren naar het EHJ. Dit kan erop wijzen

dat er samenwerking is tussen deze lagere nationale rechtbanken en het EHJ om het Europese

juridische systeem uit te breiden. Het is echter twijfelachtig of dit nog relevant is op politiek

wetenschappelijk gebied, en of dit onderzoek niet zou behoren tot de rechtsgeleerdheid (Brunell &

Stone Sweet, 1998).

Page 58: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

58

8. Bronnenlijst

8.1 Literatuur Alter, K. (1998). Who Are the “Masters of the Treaty”?: European Governments and the European

Court of Justice. International Organization, 52 (1), 121-147.

Arnull, A. (2006). The European Union and its Court of Justice. New York: Oxford University Press Inc.

Brown, N., Kennedy, T. (2000). The Court of Justice of the European Communities. Londen: Sweet &

Maxwell.

Brunell, T., Stone Sweet, A. (1998). Constructing a Supranational Constitution: Dispute Resolution

and Governance in the European Community. American Political Science Review, 92 (1), 63-81.

Brunell, T., Stone Sweet, A. (1998). The European Court and the National Courts: A Statistical Analysis

of Preliminary References, 1961-95. Journal of European Public Policy, 5 (1), pp. 66-97.

Carrubba, C., Gabel, M., Hankla, C. (2008). Judicial Behavior under Political Constraints: Evidence

from the European Court of Justice. The American Political Science Review, 102 (4), 435-452.

Carrubba, C., Gabel, M. (2010). European Court of Justice Cases Codebook. Geraadpleegd op 25 april

2012 op http://polisci.emory.edu/home/people/carrubba_ecjd/ECJ_Access_Data_Codebook.pdf.

Curia (2008). Statuut van het Hof van Justitie. Geraadpleegd op 9 mei 2012 op

http://curia.europa.eu/jcms/upload/docs/application/pdf/2008-09/statut_2008-09-26_10-40-

50_823.pdf.

Dehousse, R. (1998). The European Court of Justice. New York: St. Martin’s Press Inc.

De Maeyer, S., Kavadias, D. (2007). Openleerpakket Beschrijvende Statistiek. Principes en

Toepassingen met SPSS en Rekenbladen. Gent: Academia Press.

Dujardin, J., Vande Lanotte, J. (2008). Basisbegrippen Publiekrecht. Brugge: die Keure.

Envirodesk (2011). Europees Hof van Justitie: Europese richtlijn milieueffectbeoordeling is niet correct

uitgevoerd. Geraadpleegd op 14 april 2011 op http://www.envirodesk.com/inhoud/europees-hof-

van-justitie-europese-richtlijn-milieueffectbeoordeling-is-niet-correct-uitgevoe.

EUR-Lex (2010). Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag

betreffende de werking van de Europese Unie. Geraadpleegd op 9 mei 2012 op http://eur-

lex.europa.eu/nl/treaties/index.htm.

Europa Nu (2011). Milieubeleid. Geraadpleegd op 23 april 2011 op http://www.europa-

nu.nl/id/vg9pjk198axu/milieubeleid.

Falkner, G., Treib, O., Hartlapp, M., Leiber, S. (2005). Complying with Europe: EU Harmonisation and

Soft Law in the Member States. Cambridge: University Press.

Garrett, G. (1992). International Cooperation and Institutional Choice: the European Community’s

Internal Market. International Organization, 46 (2), 533-560.

Page 59: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

59

Garrett, G., Kelemen, R., Schulz, H. (1998). The European Court of Justice, National Governments, and

Legal Integration in the European Union. International Organization, 52 (1), 149-176.

Goldstein, J., Keohane, R., (1993). Ideas and Foreign Policy. Ithaca, NY: Corneli University Press.

Granger, M. (2004). When Governments go to Luxembourg…: the Influence of Governments on the

Court of Justice. European Law Review, 29 (1), pp. 3-31.

Kassim, H., Menon, A. (2003). The principal-agent approach and the study of the European Union:

promise unfulfilled? Journal of European Public Policy, 10 (1), 121-139.

Laffont, J., Martimort, D. (2002). The Theory Of Incentives. The principal-agent model. Oxfordshire:

Princeton University Press.

Loosveldt, G., Maes, C., Welkenhuysen-Gybels, J. (2000). Basisconcepten van de Beschrijvende

Statistiek. Leuven: Acco.

Mattli, W., Slaughter, A. (1995). Law and Politics in the European Union: A Reply to Garrett.

International Organization, 49 (1), pp. 183-190.

Mattli, W., Slaughter, A. (1998). Revisiting the European Court of Justice. International Organization,

52 (1), 177-209.

Pollack, M. (1997). Delegation, agency and agenda setting in the European Community. International

Organization, 51 (1), 99-134.

Pollack, M. (2003). The Engines of European Integration. Delegation, Agency and Agenda Setting in

the EU. New York: Oxford University Press.

Sandholtz, W., Stone Sweet, A. (1997). European Integration and Supranational Governance. Journal

of European Public Policy, 4 (3), 297-317.

Tallberg, J. (2003). European Governance and Supranational Institutions: Making States Comply.

Londen: Routledge.

Tsebelis, G., Garrett, G. (2001). The Institutional Foundations of Intergovernmentalismn and

Supranationalism in the European Union. International Organization, 55 (2), 357-390.

Van Peet, A., van den Wittenboer, G., Hox, J. (2005). Toegepaste Statistiek. Inductieve Technieken.

Groningen: Wolters-Noordhoff bv.

8.2 Arresten Dataset HvJ C-433/08, Yaesu Europe BV v. Bundeszentralamt für Steuern, Jur. 2009, I, 11487.

HvJ C-390/07, European Commission v. United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland,

supported by Portuguese Republic, Jur. 2009, I, 00214.

HvJ C-205/08, Umweltanwalt von Kärnten v. Kärntner Landesregierung, Jur. 2009, I, 11525.

HvJ C-120/09, Commission européenne v. Royaume de Belgique, Jur. 2009, I, 00223.

Page 60: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

60

HvJ C-226/08, Stadt Papenburg v. Bundesrepublik Deutschland, Jur. 2010, I, 00131.

HvJ C-472/09, Alstom Power Hydro v. Valsts ienemumu dienests, Jur. 2010, I, nihil.

HvJ C-473/08, Ingenieurbüro EUlitz GbR Thomas und Marion Eulitz v. Finanzamt Dresden I, Jur. 2010,

I, 00907.

HvJ C-259/09, European Commission v. United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, Jur.

2010, I, 00016.

HvJ C-88/09, Graphic Procédé v. Ministère du Budget, des Comptes publics et de la Fonction publique,

Jur. 2010, I, 01049.

HvJ C-209/09, Lahti Energia Oy, Jur. 2010, I, 01429.

HvJ C-172/08, Pontina Ambiente Srl v. Regione Lazio, Jur. 2010, I, 01175.

HvJ C-221/08, Europese Commissie v. Ierland, Jur. 2010, I, 01669.

HvJ C-197/08, European Commission v. French Republic, Jur. 2010, I, 01599.

HvJ C-198/08, European Commission v. Republic of Austria, Jur. 2010, I, 01645.

HvJ C-297/08, European Commission v. Italian Republic supported by United Kingdom of Great Britain

and Northern Ireland, Jur. 2010, I, 01749.

HvJ C-258/09, Commission européenne v. Royaume de Belgique, Jur. 2010, I, 00029.

HvJ C-241/08, European Commission v. French Republic, Jur. 2010, I, 01697.

HvJ C-379/08 en C-380/08, Raffinerie Mediterranee (ERG), Polimeri Europa SpA, Syndial SpA v.

Ministero dello Sviluppo economico, Ministero della Salute, Ministero Ambiente e Tutela del Territorio

e del Mare e.a. en ENI SpA v. Ministero AMbiente e Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dello

Sviluppo economico, Ministero della Salute e.a., Jur. 2010, I, 02007.

HvJ C-3/09, Erotic Center BVBA v. Belgische Staat, Jur. 2010, I, 02361.

HvJ C-392/08, European Commission v. Kingdom of Spain, Jur. 2010, I, 02537.

HvJ C-96/08, CIBA Speciality Chemicals Central and Eastern Europe Szolgaltato, Tanacsado es

Keresdedelmi kft v. Ado-es Penzugyi Ellenorzesi Hivatal (APEH) Hatosagi Foosztaly, Jur. 2010, I, 02911.

HvJ C-538/08, C-33/09, X Holding BV v. Staatssecretaris van Financiën en Oracle Nederland BV v.

Inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, Jur. 2010, I, 03129.

HvJ C-64/09, European Commission v. French Republic, Jur. 2010, I, 03283.

HvJ C-82/09, Dimos Agiou Nikolaou Kritis v. Ipourgos Agrotikis Anaptixis kai Trofimon, Jur. 2010, I,

03649.

HvJ C-346/08, European Commission v. United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, Jur.

2010, I, 03491.

Page 61: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

61

HvJ C-536/08 en C-539/08, Staatssecretaris van Financiën v. X en Fiscale eenheid Facet-Facet Trading,

Jur. 2010, I, 03581.

HvJ C-230/08, Dansk Transport og Logistik v. Skatteministeriet, Jur. 2010, I, 03799.

HvJ C-102/09, Camar Srl v. Presidenza del Consiglio dei Ministri, Jur. 2010, I, 04045.

HvJ C-311/09, Commission européenne v. République de Pologne, Jur. 2010, I, 00055.

HvJ C-479/10, Commission européenne v. Royaume de Suède, Jur. 2010, I, niet gepubliceerd.

HvJ C-352/08, Modehuis A. Zwijnenburg BV v. Staatssecretaris van Financiën, Jur. 2010, I, 04303.

HvJ C-308/08, European Commission v. Kingdom of Spain, Jur. 2010, I, 04281.

HvJ C-2/09, Regionalna Mitnicheska Direktsia – Plovdiv v. Petar Dimitrov Kalinchev, Jur. 2010, I,

04939.

HvJ C-237/09, Belgian State v. Nathalie De Fruytier, Jur. 2010, I, 04985.

HvJ C-262/08, CopyGene A/S v. Skatteministeriet, Jur. 2010, I, 05053.

HvJ C-86/09, Future Health Technologies Ltd v. The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and

Customs, Jur. 2010, I, 05215.

HvJ C-58/09, Leo-Libera GmbH v. Finanzamt Buchholz in der Nordheide, Jur. 2010, I, 05189.

HvJ C-37/09, Commission européenne v. République portugaise, Jur. 2010, I, 00076.

HvJ C-378/09, Commission européenne v. République tchèque, Jur. 2010, I, 00078.

HvJ C-550/08, British American Tobacco (Germany) GmbH v. Hauptzollamt Schweinfurt, Jur. 2010, I,

05515.

HvJ C-105/09 en C-110/09, Terre wallonne ASBL, Inter-Environnement Wallonie ASBL v. Région

wallonne, Jur. 2010, I, 05611.

HvJ C-338/08 en C-339/08, P. Ferrero e C. SpA v. Agenzia delle Entrate – Ufficio de Alba en General

Beverage Europe BV v. Agenzia delle Entrate – Ufficio di Torino 1, Jur. 2010, I, 05743.

HvJ C-526/08, European Commission v. Grand Duchy of Luxembourg, Jur. 2010, I, 06151.

HvJ C-363/09, Commission européenne v. Royaume d’Espagne, Jur. 2010, I, 00090.

HvJ C-35/09, Ministero dell’ Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate v. Paolo Speranza, Jur.

2010, I, 06581.

HvJ C-343/09, Afton Chemical Limited v. Secretary of State for Transport, Jur. 2010, I, 07027.

HvJ C-368/09, Pannon Gep Centrum kft v. APEH Kozponti Hivatal Hatosagi Foosztaly Del-dunantuli

Kihelyezett Hatosagi Osztaly, Jur. 2010, I, 07467.

HvJ C-573/08, Commission européenne v. République italienne, Jur. 2010, I, 00095.

Page 62: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

62

HvJ C-248/09, Pakora Pluss SIA v. Valsts ienemumu dienests, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-188/09, Dyrektor Izby Skarbowej w Bialymstoku v. Profaktor Kulesza, Frankowski, Jozwiak,

Orlowski sp. j, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-40/09, Astra Zeneca UK Ltd v. Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs, Jur.

2010, I, 07505.

HvJ C-581/08, EMI Group Ltd v. The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs, Jur.

2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-395/09, Oasis East sp. z o.o. v. Minister Finansow, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-392/09, Uszodaepito kft v. APEH Kozponti Hivatal Hatosagi Foosztaly, Jur. 2010, I, nog niet

gepubliceerd.

HvJ C-222/09, Kronospan Mielec sp. z o.o. v. Dyrektor Izby Skarbowej w Rzeszowie, Jur. 2010, I, nog

niet gepubliceerd.

HvJ C-53/09 en C-55/09, Commissioners for Her majesty’s Revenue and Customs v. Loyalty

Management UK Ltd en Baxi Group Ltd, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-535/07, European Commission v. Republic of Austria supported by Federal Republic of

Germany, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-385/09, Nidera Handelscompagnie BV v. Valstybine mokesciu inspekcija prie Lietuvos

Respublikos finansu ministijos, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-97/09, Ingrid Schemlz v. Finanzamt Waldviertel, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-72/09, Etablissements Rimbaud SA v Directeur général des impôts en Directeur des services

fiscaux d’Aix-en-Provence, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-175/09, Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs v. AXA UK PLC, Jur. 2010, I, nog

niet gepubliceerd.

HvJ C-164/09, Commission européenne v. République italienne, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-48/10, Commission européenne v. Royaume d’Espagne, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-156/09, Finanzamt Leverkusen v. Verigen Transplantation Service International AG, Jur. 2010, I,

nog niet gepubliceerd.

HvJ C-84/09, X v. Skatteverket, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-276/09, Everything Everywhere Ltd v. Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs,

Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-285/09, R. v. Finanzamt Karlsruhe-Durlach, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd. 7/12/10

HvJ C-163/09, Repertoire Culinaire Ltd v. The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs,

Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

Page 63: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

63

HvJ C-31/10, Minerva Kulturreisen GmbH v. Finanzamt Freital, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-430/09, Euro Tyre Holding BV v. Staatssecretaris van Financiën, Jur. 2010, I, nog niet

gepubliceerd.

HvJ C-266/09, Stichting Natuur en Milieu, Vereniging Milieudefensie, Vereniging Goede Waar & Co v.

College voor de toelating van gewas beschermingsmiddelen en biociden, Bayer CropScience BV,

Nederlandse Stichting voor Fytofarmacie, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-270/09, MacDonald Resorts Ltd v. The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs,

Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-277/09, The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs v. RBS Deutschland

Holdings GmbH, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-438/09, Boguslaw Juliusz Dankowski v. Dyrektor Izby Skarbowej w Lodzi, Jur. 2010, I, nog niet

gepubliceerd.

HvJ C-116/10, Etat du Grand-Duché de Luxembourg, Administration de l’enregistrement et des

domaines v. Pierre Feltgen en Bacino Charter Company SA, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-524/09, Ville de Lyon v. Caisse des dépôts et consignations, Jur. 2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-103/09, The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs v. Weald Leasing Ltd, Jur.

2010, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-489/09, Vandoorne NV v. Belgische Staat, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-395/10, Commission européenne v. République française, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-203/10, Direktsia ‘Obzzhalvane i upravlenie na izpalnenieto’ – Varna v. Auto Nikolovi OOD, Jur.

2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-41/09, European Commission v. Kingdom of the Netherlands, supported by Federal Republic of

Germany and French Republic, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-50/09, European Commission v. Ireland, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-240/09, Lesoochranarske zoskupenie VLK v. Ministerstvo zivotneho prostredia Slovenskej

republiky, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-540/09, Skandinaviska Enskilda Banken AB Momsgrupp v. Skatteverket, Jur. 2011, I, nog niet

gepubliceerd.

HvJ C-497/09, C-499/09, C-501/09, C-502/09, Finanzamt Burgdorf v. Manfred Bog, CinemaxX

Entertainment GmbH & Co. KG v. Finanzamt Hamburg-Barmbek-Uhlenhorst, Lothar Lohmeyer v.

Finanzamt Minden, Fleischerei Nier GmbH & Co. KG v. Finanzamt Detmold, Jur. 2011, I, nog niet

gepubliceerd.

HvJ C-275/09, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Pieter De Donder, Fernande De Becker e.a. v. Vlaams

Gewest, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

Page 64: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

64

HvJ C-435/09, Europese Commissie v. Koninkrijk België, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-365/10, Commission européenne v. République de Slovénie, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-343/10, Commission européenne v. Royaume d’Espagne, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-552/09, European Commission v. Romania, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-265/10, Europese Commissie v. Koninkrijk België, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-115/09, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen

eV v. Bezirksregierung Arnsberg, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-107/10, Enel Maritza Iztok 3 AD v. Direktor ‘Obshalvane i upravlenie na izpalnenieto’ NAP, Jur.

2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-453/09, Commission européenne v. République fédérale d’Allemagne, soutenue par République

française et Royaume des Pays-Bas, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-376/09, European Commission v. Republic of Malta, Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

HvJ C-165/09 tot C-167/09, Stichting Natuur en Milieu e.a. v. College van Gedeputeerde Staten van

Groningen en Stichting Natuur en Milieu e.a. v. College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

Jur. 2011, I, nog niet gepubliceerd.

Page 65: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

65

9. Bijlagen

9.1 Output SPSS

Artikel * Winnaar Crosstabulation

Winnaar

Total lidstaat verliest lidstaat wint

Artikel Art. 267 Count 36 45 81

% within Artikel 44,4% 55,6% 100,0%

Art. 258 Count 38 7 45

% within Artikel 84,4% 15,6% 100,0%

Total Count 74 52 126

% within Artikel 58,7% 41,3% 100,0%

Correlations

Betalen Winnaar

Betalen Pearson Correlation 1 -,060

Sig. (2-tailed) ,506

N 126 126

Winnaar Pearson Correlation -,060 1

Sig. (2-tailed) ,506

N 126 126

Page 66: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

9.2 Dataset 1

Case Domein Datum LS wint Land Art. Rechtspr.1 Rechtspr.2 EU handel Opm. Aantal Wetg. Belast. Verg. Proc.Kost.

C-390/07 Milieu 10.12.09 1 UK Art. 226 14 0,29 8,88 1 1 0 0 1 1

C-205/08 Milieu 10.12.09 0 Austria Art. 234 8 0,88 3,78 0 0 0 0 1 0

C-120/09 Milieu 17.12.09 0 Belgium Art. 226 7 0,65 8,36 0 0 1 0 0 1

C-226/08 a Milieu 14.01.10 1 Germany Art. 234 11 0,82 20,46 0 0 0 0 1 0

C-226/08 b Milieu 14.01.10 0 Germany Art. 234 11 0,82 20,46 0 0 0 0 1 0

C-259/09 Milieu 04.02.10 0 UK Art. 226 2 0,9 8,88 0 0 1 0 0 1

C-209/09 Milieu 25.02.10 1 Finland Art. 234 2 0,76 1,35 1 3 0 0 1 0

C-172/08 a Milieu 25.02.10 1 Italy Art. 234 3 0,63 8,19 0 0 0 1 0 0

C-172/08 b Milieu 25.02.10 0 Italy Art. 234 3 0,63 8,19 0 0 1 0 0 0

C-297/08 Milieu 04.03.10 0 Italy Art. 226 35 0,58 8,19 1 1 1 0 0 1

C-241/08 a Milieu 04.03.10 1 France Art. 226 7 0,65 12,77 0 0 1 0 0 1

C-241/08 b Milieu 04.03.10 0 France Art. 226 7 0,65 12,77 0 0 1 0 0 1

C-241/08 c Milieu 04.03.10 0 France Art. 226 7 0,65 12,77 0 0 1 0 0 1

C-241/08 d Milieu 04.03.10 0 France Art. 226 7 0,65 12,77 0 0 1 0 0 1

C-241/08 e Milieu 04.03.10 1 France Art. 226 7 0,65 12,77 0 0 1 0 0 1

C-258/09 Milieu 04.03.10 0 Belgium Art. 226 1 0,75 8,36 0 0 1 0 1 1

C-379/08 a Milieu 09.03.10 1 Italy Art. 234 23 0,73 8,19 0 0 1 0 0 0

C-379/08 b Milieu 09.03.10 1 Italy Art. 234 23 0,73 8,19 0 0 1 0 0 0

C-379/08 c Milieu 09.03.10 1 Italy Art. 234 23 0,73 8,19 0 0 1 0 0 0

C-392/08 Milieu 25.03.10 0 Spain Art. 226 1 0,63 5,56 0 0 0 0 0 1

C-64/09 a Milieu 15.04.10 0 France Art. 226 1 0,55 12,77 0 0 1 0 0 0

C-64/09 b Milieu 15.04.10 0 France Art. 226 1 0,55 12,77 0 0 1 0 0 0

C-64/09 c Milieu 15.04.10 0 France Art. 226 1 0,55 12,77 0 0 1 0 0 0

Page 67: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

2

Case Domein Datum LS wint Land Art. Rechtspr.1 Rechtspr.2 EU handel Opm. Aantal Wetg. Belast. Verg. Proc.Kost.

C-64/09 d Milieu 15.04.10 0 France Art. 226 1 0,55 12,77 0 0 1 0 0 0

C-64/09 e Milieu 15.04.10 1 France Art. 226 1 0,55 12,77 0 0 1 0 0 0

C-64/09 f Milieu 15.04.10 0 France Art. 226 1 0,55 12,77 0 0 1 0 0 0

C-64/09 g Milieu 15.04.10 0 France Art. 226 1 0,55 12,77 0 0 1 0 0 0

C-82/09 Milieu 22.04.10 0 Greece Art. 234 4 0,61 1 1 1 1 0 0 0

C-346/08 Milieu 22.04.10 0 UK Art. 226 2 0,77 8,88 0 0 1 0 0 1

C-479/10 Milieu 10.05.10 0 Sweden Art. 226 3 0,33 3,06 0 0 1 0 0 1

C-308/08 Milieu 20.05.10 1 Spain Art. 226 3 0,2 5,56 0 0 0 1 0 1

C-37/09 Milieu 10.06.10 0 Portugal Art. 226 19 0,68 1,76 0 0 1 0 0 1

C-105/09 Milieu 17.06.10 0 Belgium Art. 234 4 0,86 8,36 1 1 1 0 0 0

C-526/08 Milieu 29.06.10 0 Luxembourg Art. 226 8 0,66 0,62 0 0 0 0 0 1

C-363/09 Milieu 01.07.10 0 Spain Art. 226 1 0,66 5,56 0 0 1 0 0 1

C-343/09 Milieu 08.07.10 1 UK Art. 234 18 0,58 8,88 1 1 1 0 0 0

C-573/08 Milieu 15.07.10 0 Italy Art. 226 8 0,8 8,19 0 0 1 0 0 1

C-378/09 Milieu 10.10.10 0 Czech Republic Art. 226 2 0,8 2,91 0 0 1 0 0 1

C-535/07 Milieu 14.10.10 0 Austria Art. 226 18 0,54 3,78 1 1 1 0 0 0

C-164/09 Milieu 11.11.10 0 Italy Art. 226 7 0,56 8,19 0 0 1 0 0 1

C-48/10 Milieu 18.11.10 0 Spain Art. 226 8 0,65 5,56 0 0 1 0 0 1

C-395/10 Milieu 03.02.11 0 France Art. 226 2 0,25 12,77 0 0 1 0 0 1

C-321/10 Milieu 17.02.11 0 Belgium Art. 226 3 0,21 8,36 0 0 1 0 0 1

C-50/09 Milieu 03.03.11 0 Ireland Art. 226 11 0,6 1,25 0 0 1 0 0 1

C-240/09 Milieu 08.03.11 1 Slovakia Art. 234 14 0,86 1,44 1 7 1 0 0 0

C-275/09 Milieu 17.03.11 1 Belgium Art. 234 6 0,8 8,36 1 2 0 0 1 0

C-435/09 Milieu 24.03.11 0 Belgium Art. 226 12 0,6 8,36 0 0 1 0 0 1

C-365/10 Milieu 24.03.11 0 Slovenia Art. 226 2 0,67 0,63 0 0 1 0 0 1

C-552/09 Milieu 14.04.11 1 Romania Art. 226 3 0,6 1,38 0 0 0 0 1 1

C-343/10 a Milieu 14.04.11 0 Spain Art. 226 3 0,61 5,56 0 0 1 0 0 1

Page 68: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

3

Case Domein Datum LS wint Land Art. Rechtspr.1 Rechtspr.2 EU handel Opm. Aantal Wetg. Belast. Verg. Proc.Kost.

C-343/10 b Milieu 14.04.11 0 Spain Art. 226 3 0,61 5,56 0 0 1 0 0 1

C-265/10 Milieu 05.05.11 0 Belgium Art. 226 2 0,86 8,36 0 0 1 0 0 1

C-115/09 a Milieu 12.05.11 1 Germany Art. 234 2 0,76 20,46 1 2 0 0 1 0

C-115/09 b Milieu 12.05.11 1 Germany Art. 234 2 0,76 20,46 1 0 0 0 1 0

C-115/09 c Milieu 12.05.11 0 Germany Art. 234 2 0,76 20,46 1 0 1 0 0 0

C-376/09 Milieu 19.05.11 1 Malta Art. 226 3 0,61 0,08 0 0 0 0 0 1

C-165/09 a Milieu 26.05.11 1 Netherlands Art. 234 35 0,8 7,38 1 4 0 0 1 0

C-165/09 b Milieu 26.05.11 1 Netherlands Art. 234 35 0,8 7,38 1 4 0 0 1 0

C-165/09 c Milieu 26.05.11 1 Netherlands Art. 234 35 0,8 7,38 1 4 0 0 1 0

C-433/08 Belast. 03.12.09 0 Germany Art. 234 7 0,86 20,46 1 1 1 1 0 0

C-473/08 a Belast. 28.01.10 0 Germany Art. 234 14 0,71 20,46 1 1 0 1 0 0

C-473/08 b Belast. 28.01.10 1 Germany Art. 234 14 0,71 20,46 1 1 0 1 0 0

C-88/09 Belast. 11.02.10 0 France Art. 234 4 0,62 12,77 1 1 0 1 0 0

C-221/08 Belast. 04.03.10 0 Ireland Art. 226 7 0,58 1,25 0 0 1 1 0 1

C-197/08 Belast. 04.03.10 0 France Art. 226 5 0,81 12,77 0 0 1 0 0 1

C-198/08 Belast. 04.03.10 0 Austria Art. 226 7 0,78 3,78 0 0 1 0 0 1

C-96/08 Belast. 15.04.10 0 Hungary Art. 234 18 0,55 1,83 1 1 1 1 0 0

C-536/08 Belast. 22.04.10 1 Netherlands Art. 234 4 0,84 7,38 1 1 0 1 0 0

C-230/08 a Belast. 29.04.10 1 Denmark Art. 234 6 0,79 1,84 1 2 0 1 0 0

C-230/08 b Belast. 29.04.10 1 Denmark Art. 234 6 0,79 1,84 1 2 0 1 0 0

C-230/08 c Belast. 29.04.10 1 Denmark Art. 234 6 0,79 1,84 1 2 0 1 0 0

C-230/08 d Belast. 29.04.10 1 Denmark Art. 234 6 0,79 1,84 1 2 0 1 0 0

C-311/09 Belast. 06.05.10 0 Poland Art. 226 8 0,56 3,87 0 0 0 1 0 1

C-352/08 Belast. 20.05.10 0 Netherlands Art. 234 4 0,64 7,38 1 3 0 1 0 0

C-237/09 Belast. 03.06.10 1 Belgium Art. 234 14 0,83 8,36 1 1 0 1 0 0

C-2/09 a Belast. 03.06.10 1 Bulgaria Art. 234 11 0,68 0,46 0 0 1 0 0 0

C-2/09 b Belast. 03.06.10 1 Bulgaria Art. 234 11 0,68 0,46 0 0 0 1 0 0

C-2/09 c Belast. 03.06.10 0 Bulgaria Art. 234 11 0,68 0,46 0 0 0 1 0 0

Page 69: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

4

Case Domein Datum LS wint Land Art. Rechtspr.1 Rechtspr.2 EU handel Opm. Aantal Wetg. Belast. Verg. Proc.Kost.

C-550/08 Belast. 17.06.10 0 Germany Art. 234 1 0,74 20,46 1 2 1 0 0 0

C-338/08 a Belast. 24.06.10 1 Italy Art. 234 2 0,64 8,19 0 0 1 1 0 0

C-338/08 b Belast. 24.06.10 1 Italy Art. 234 2 0,64 8,19 0 0 1 1 0 0

C-35/09 a Belast. 01.07.10 0 Italy Art. 234 8 0,67 8,19 0 0 0 1 0 0

C-35/09 b Belast. 01.07.10 1 Italy Art. 234 8 0,67 8,19 0 0 0 1 0 0

C-35/09 c Belast. 01.07.10 0 Italy Art. 234 8 0,67 8,19 0 0 1 0 0 0

C-581/08 a Belast. 30.09.10 0 UK Art. 234 6 0,36 8,88 1 2 1 1 0 0

C-581/08 b Belast. 30.09.10 1 UK Art. 234 6 0,36 8,88 1 2 1 1 0 0

C-581/08 c Belast. 30.09.10 0 UK Art. 234 6 0,36 8,88 1 2 1 1 0 0

C-395/09 Belast. 30.09.10 0 Poland Art. 234 11 0,82 3,87 0 0 1 1 0 0

C-222/09 a Belast. 07.10.10 0 Poland Art. 234 3 0,62 3,87 1 1 0 1 0 0

C-222/09 b Belast. 07.10.10 0 Poland Art. 234 3 0,62 3,87 1 1 0 1 0 0

C-53/09 a Belast. 07.10.10 1 UK Art. 234 8 0,82 8,88 1 1 0 1 0 0

C-53/09 b Belast. 07.10.10 1 UK Art. 234 8 0,82 8,88 1 1 0 1 0 0

C-262/08 a Belast. 10.06.10 1 Denmark Art. 234 17 0,68 1,84 1 1 0 1 0 0

C-262/08 b Belast. 10.06.10 1 Denmark Art. 234 17 0,68 1,84 1 1 0 1 0 0

C-262/08 c Belast. 10.06.10 1 Denmark Art. 234 17 0,68 1,84 1 1 0 1 0 0

C-262/08 d Belast. 10.06.10 1 Denmark Art. 234 17 0,68 1,84 1 1 0 1 0 0

C-385/09 Belast. 21.10.10 0 Lithuania Art. 234 11 0,65 0,41 0 0 1 1 0 0

C-97/09 a Belast. 26.10.10 1 Austria Art. 234 16 0,57 3,78 1 2 1 1 0 0

C-97/09 b Belast. 26.10.10 1 Austria Art. 234 16 0,57 3,78 1 2 1 1 0 0

C-72/09 Belast. 28.10.10 1 France Art. 234 23 0,8 12,77 1 9 1 1 0 0

C-175/09 Belast. 28.10.10 1 UK Art. 234 16 0,68 8,88 1 3 0 1 0 0

C-163/09 a Belast. 09.12.10 1 UK Art. 234 3 0,59 8,88 1 3 0 1 0 0

C-163/09 b Belast. 09.12.10 1 UK Art. 234 3 0,59 8,88 1 3 1 1 0 0

C-163/09 c Belast. 09.12.10 1 UK Art. 234 3 0,59 8,88 1 3 0 1 0 0

C-430/09 Belast. 16.12.10 1 Netherlands Art. 234 12 0,5 7,38 1 1 0 1 0 0

C-270/09 a Belast. 16.12.10 0 UK Art. 234 14 0,5 8,88 1 2 0 1 0 0

Page 70: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

5

Case Domein Datum LS wint Land Art. Rechtspr.1 Rechtspr.2 EU handel Opm. Aantal Wetg. Belast. Verg. Proc.Kost.

C-270/09 b Belast. 16.12.10 0 UK Art. 234 14 0,5 8,88 1 2 0 1 0 0

C-438/09 a Belast. 22.12.10 0 Poland Art. 234 24 0,85 3,87 1 2 0 1 0 0

C-438/09 b Belast. 22.12.10 0 Poland Art. 234 24 0,85 3,87 1 2 1 0 0 0

C-277/09 a Belast. 22.12.10 0 UK Art. 234 13 0,68 8,88 1 4 0 1 0 0

C-277/09 b Belast. 22.12.10 0 UK Art. 234 13 0,68 8,88 1 4 0 1 0 0

C-277/09 c Belast. 22.12.10 0 UK Art. 234 13 0,68 8,88 1 4 0 1 0 0

C-277/09 d Belast. 22.12.10 0 UK Art. 234 13 0,68 8,88 1 4 0 1 0 0

C-116/10 Belast. 22.12.10 1 Luxembourg Art. 234 8 0,82 0,62 1 2 0 1 0 0

C-103/09 Belast. 22.12.10 0 UK Art. 234 3 0,28 8,88 1 3 0 1 0 0

C-489/09 Belast. 27.01.11 1 Belgium Art. 234 16 0,73 8,36 1 1 1 1 0 0

C-203/10 a Belast. 03.03.11 1 Bulgaria Art. 234 5 0,69 0,46 0 0 0 1 0 0

C-203/10 b Belast. 03.03.11 0 Bulgaria Art. 234 5 0,69 0,46 0 0 1 0 0 0

C-203/10 c Belast. 03.03.11 0 Bulgaria Art. 234 5 0,69 0,46 0 0 1 0 0 0

C-41/09 Belast. 03.03.11 0 Netherlands Art. 226 11 0,65 7,38 1 2 1 0 0 1

C-540/09 Belast. 10.03.11 0 Sweden Art. 234 9 0,52 3,06 1 1 0 1 0 0

C-497/09 a Belast. 10.03.11 1 Germany Art. 234 13 0,51 20,46 0 0 0 1 0 0

C-497/09 b Belast. 10.03.11 0 Germany Art. 234 13 0,51 20,46 0 0 0 1 0 0

C-497/09 c Belast. 10.03.11 0 Germany Art. 234 13 0,51 20,46 0 0 1 0 0 0

C-107/10 Belast. 12.05.11 0 Bulgaria Art. 234 15 0,52 0,46 0 0 0 0 0 0

C-453/09 Belast. 12.06.11 0 Germany Art. 226 4 0,58 20,46 1 2 1 0 0 1

Page 71: Het Europese Hof van Justitie als Agent van de EU ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/895/034/RUG01... · ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Het Europese Hof van Justitie als Agent van de ...

9.3 Dataset 2

Land

Aantal Prejudiciële

vragen Percent Intra-

EU Handel Euro Intra-

EU Handel*

Belgium 3 8,36 205,54

Bulgaria 3 0,46 11,26

Czech Republic 0 2,91 71,55

Denmark 8 1,84 45,19

Germany 9 20,46 502,93

Estonia 0 0,3 7,38

Ireland 0 1,25 30,62

Greece 1 1 24,49

Spain 0 5,56 136,58

France 3 12,77 314,01

Italy 12 8,19 201,36

Cyprus 0 0,18 4,53

Latvia 2 0,27 6,71

Lithuania 1 0,41 9,99

Luxembourg 1 0,62 15,23

Hungary 3 1,83 45,01

Malta 0 0,08 2,02

Netherlands 5 7,38 181,44

Austria 2 3,78 92,93

Poland 6 3,87 95,06

Portugal 0 1,76 43,2

Romania 0 1,38 33,99

Land

Aantal Prejudiciële

vragen Percent Intra-

EU Handel Euro Intra-

EU Handel*

Slovenia 0 0,63 15,4

Slovakia 0 1,44 35,34

Finland 1 1,35 33,3

Sweden 1 3,06 75,2

United Kingdom 20 8,88 218,3

Miljard Euro