HET EFFECT VAN SCHAALVERGROTING OP DE KWALITEIT VAN DE DIENSTVERLENING EN … · 2010-06-07 ·...
Transcript of HET EFFECT VAN SCHAALVERGROTING OP DE KWALITEIT VAN DE DIENSTVERLENING EN … · 2010-06-07 ·...
UNIVERSITEIT GENTFACULTEIT ECONOMIE
EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2000-2001
HHEETT EEFFFFEECCTT VVAANN SSCCHHAAAALLVVEERRGGRROOTTIINNGG
OOPP DDEE KKWWAALLIITTEEIITT VVAANN DDEE DDIIEENNSSTTVVEERRLLEENNIINNGG
EENN DDEE PPRROODDUUCCTTIIVVIITTEEIITT IINN DDEE
ZZIIEEKKEENNHHUUIISSSSEECCTTOORR
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van:licentiaat in de toegepaste economische wetenschappendoor
Nancy Terras
onder leiding van
Prof. Dr. P. Gemmel
II
«Ondergetekende Nancy Terras bevestigt hierbij dat de onderhavige scriptie
mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd. Bij het citeren
moet steeds de titel en de auteur van de scriptie worden vermeld.»
I
WWOOOORRDD VVOOOORRAAFF
Bij het begin van dit werk zou ik graag een aantal mensen willen bedanken die rechtstreeks of
onrechtstreeks hebben bijgedragen tot het totstandkomen van deze scriptie:
In de eerst plaats mijn promotor, Professor P. Gemmel die mij de mogelijkheid heeft gegeven
om een onderwerp uit te werken dat mijn interesse wegdraagt en ook omdat hij mij de nodige
hulp en positieve suggesties heeft gegeven.
De mensen van het AZ Sint-Lucas die ondanks hun zeer druk werkschema toch de nodige tijd
wilden vrijmaken voor een interview. Met name Meneer Peter Degadt - Algemeen directeur,
Meneer Filip Decruynaere - Verantwoordelijke Communicatie, Meneer Henk Maes -
Kwaliteitscoördinator, Eerwaarde Zuster Beata - Dienstverantwoordelijke van de afdeling
Orthopedie, Mevrouw Hilde Lippens - Dienstverantwoordelijke van de afdeling
Gynaecologie, Mevrouw Veronique Desterke - Directiesecretaresse, Mevrouw Katia
Dhuyvetter - Verantwoordelijke voor de aankoop en distributie, Mevrouw Lagaert Linda -
Dienstverantwoordelijke van de spoedgevallen dienst, Mevrouw Gerda Verschoot -
Dienstverantwoordelijke van de afdeling Neurologie en Geriatrie en Meneer Hugo
Dierckxsens - medisch directeur
Mijn ouders die mij steeds alle kansen hebben gegeven om mij te ontwikkelen. Dankzij hen
heb ik deze boeiende studies kunnen afwerken. Ik bedank hen ook voor hun financiële steun,
die noodzakelijk was om mijn thesis tot een goed einde te brengen.
Mijn vriend Pedro die ondanks het voor hem minder interessante onderwerp altijd bereid was
om mijn teksten na te lezen op fouten. En ook omdat hij steeds begrip toonde voor mijn
tijdrovende thesisactiviteiten en omdat hij me de nodige motivatie gaf tijdens de moeilijkere
momenten.
II
Mijn kameraad Frederik, die mij op alle mogelijke tijdstippen de mogelijkheid gaf zijn
computer te gebruiken om het internet te raadplegen en mijn zus Katty die altijd bereid was
om mij naar het ziekenhuis te brengen.
Mijn vriendin Iemke en nog eens mijn vriend Pedro en mijn kameraad Frederik, die ervoor
zorgden dat ik na de inspanning ook een beetje ontspanning kon nemen.
III
IINNHHOOUUDDSSOOPPGGAAVVEE
ALGEMENE INLEIDING 1
CORPUS : LITERATUURSTUDIE 4
1. SCHAALVERGROTING 4
1.1 Groeivormen 4
1.1.1 Groei op eigen kracht 4
1.1.2 Groei door samenwerking 5
1.1.3 Groei door overname 7
1.1.4 Besluit 8
1.2 Redenen van de groei 9
1.2.1 Stijging van de Toegevoegde Waarde 9
a) Stijging van de efficiëntie 10
b) Synergie 10
c) Diversificatie 11
1.2.2 Horizontale integratie en marktmacht 12
1.2.3 Verticale integratie 14
1.2.4 Marktontwikkeling 15
1.2.5 ‘Winner’s curse’ en ‘Hubris’ 16
1.2.6 Managementverbeteringen 18
1.2.7 Belastingvoordeel 18
1.2.8 Besluit 19
2. Kwaliteit 20
2.1 Benadering van de ziekenzorg als een dienst 20
2.2 Kwaliteit van een dienst 22
2.2.1 Inleiding 22
2.2.2 Wat houdt kwaliteit binnen de gezondheidszorg in ? 22
2.2.3 Het belang van kwaliteit 23
IV
2.2.4 De eigenschappen van kwaliteit 24
2.2.5 De verschillende dimensies van kwaliteit 26
a) Technische kwaliteit 26
b) Functionele kwaliteit 27
c) Besluit 28
2.2.6 Het verschil tussen kwaliteit en tevredenheid 29
2.3 Hoe wordt de kwaliteit van de zorgverlening gemeten ? 29
2.3.1 Het kwaliteitsdecreet 30
a) Waarom een kwaliteitsdecreet ? 31
b) De uitvoering van het kwaliteitsdecreet 32
c) Kwaliteitshandboek en kwaliteitsplan van de gezondheidsvoorzieningen 33
d) De kwaliteitscoördinator 34
2.3.2 Am. organisaties ter ondersteuning van de kwaliteit van de gezondheidszorg 34
a) Joint Commission on Accreditation of Healthcare Organizations (JCAHO) 35
b) The National Commission for Quality Assurance (NCQA) 35
c) The Agency of Health Care Policy and Research (AHCPR) 36
3. Productiviteit 37
3.1 Definitie 37
3.2 Productiviteitsmetingen 37
3.2.1 Productiviteitsmetingen van diensten 38
3.2.2 Productiviteitsmetingen in de gezondheidszorg 39
a) Rol van de overheid 39
b) Minimale Klinische Gegevens (MKG) 40
c) Minimale Verpleegkundige Gegevens (MVG) 42
d) Problemen i.v.m. productiviteitsmetingen in de gezondheidszorg 42
4. Schaalvergroting in de Belgische ziekenhuissector 44
4.1 Het verschil tussen de industrie en de sector van de gezondheidszorg 44
4.2 De rol van de overheid 45
4.2.1 In België 45
4.2.2 In Amerika 49
4.3 De belangrijkste vormen van schaalvergroting in de Belgische ziekenhuissector 50
V
4.3.1 Samenwerkingsvormen van 1987 tot nu 51
4.3.2 De wettelijk erkende vormen van schaalvergroting in de Belg. ziekenhuissector 54
a) De groepering 54
b) De associatie 55
c) Netwerken van zorgvoorzieningen en zorgcircuits 57
d) Samenwerkingsverbanden 57
e) Fusies 58
4.3.3 Verticale en horizontale integratie 58
a) Verticale integratie 59
b) Horizontale integratie 61
4.4 Fusies en de ‘Bigger is better’-strategie 64
4.4.1 Kostenreductie 64
4.4.2 ‘Bigger is better’-strategie gaat niet op 65
4.4.3 Kritiek op de fusies 67
4.5 De voordelen van schaalvergroting in de gezondheidssector 68
4.5.1 Verbreding van het zorgenspectrum 69
4.5.2 De uitbouw van de stafdiensten 69
4.5.3 Jobrotatie geeft medewerkers en teams ‘verse lucht’ 70
4.5.4 Economische schaalvoordelen 70
4.6. De mogelijke ‘bijwerkingen’ van schaalvergroting 71
4.6.1 Gevaar voor inhoudelijke nivellering en verarming 71
4.6.2 Het verdwijnen van de dynamiek, het initiatief en de creativiteit 72
4.6.3 Het Mattheuseffect 72
4.7 Het belang van de organisatievorm 73
4.7.1 Te vermijden : het bureaucratisch organisatiemodel 73
4.7.2 Nieuwe organisatievorm: gedecentraliseerde structuur 75
CORPUS : CASESTUDIE 78
1. Werkwijze 78
2. Case: AZ Sint-Lucas 79
2.1 De fusie 79
2.1.1 Het verloop van de fusie 80
VI
2.1.2 Omgevingsanalyse 81
2.1.3 AZ Sint-Lucas: huidige stand van zaken 83
2.1.4 De aanleidingen en de redenen van de fusie 84
a) De overheid 85
b) Interne motieven 86
c) Andere spelers op de markt 88
2.1.5 De structuur voor en na de fusie 88
2.1.6 Obstakels en problemen van de fusie 91
2.1.7 De visie van het personeel op de fusie 93
2.2 De kwaliteit 95
2.2.1 Het kwaliteitsbeleid 95
2.2.2 Het effect van de fusie op de kwaliteit 96
a) De visie van het bestuur 96
b) De visie van het personeel 97
2.3 Productiviteit 99
2.4 Besluit 102
ALGEMEEN BESLUIT 103
1. Inleiding 103
2. Schaalvergroting 103
3. Kwaliteit 104
4. Productiviteit 105
5. Effecten van schaalvergroting in de Belgische ziekenhuissector 106
6. Besluit 110
LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN
BIJLAGEN
VII
LLIIJJSSTT VVAANN DDEE TTAABBEELLLLEENN
Tabel 1 : De verschillende groeivormen en de bijhorende voor- en nadelen
Tabel 2 : Redenen van de groei en de bijhorende voor- en nadelen
Tabel 3 : De evolutie van het aantal ziekenhuizen in Vlaanderen
Tabel 4 : Het aantal acute ziekenhuizen en acute ziekenhuiscampussen volgens capaciteits-
grootte en volgens provincie
Tabel 5 : Het aantal groeperingen per provincie
Tabel 6 : Het aantal associaties van ziekenhuizen in Vlaanderen per provincie
Tabel 7 : Het aantal erkende fusieziekenhuizen en het aantal campussen per fusieziekenhuis
per provincie in Vlaanderen
Tabel 8 : Aantal erkende bedden per dienst en per ziekenhuis
Tabel 9 : De plaats van de ziekenhuizen Heilige Familie en Sint-Vincentius in de regio
1
AALLGGEEMMEENNEE IINNLLEEIIDDIINNGG
Megafusies, allianties, opslorpingen,… je kunt vandaag de dag geen krant meer openslaan of
geen nieuwsbericht aanhoren of deze termen duiken steeds opnieuw op. De meest opvallende
fusies doen zich voor in de bank- en verzekeringswereld, de autoindustrie en de
informaticasector. De bedoeling is steeds dezelfde: het realiseren van economische
schaalvoordelen, het versterken van de concurrentiepositie, het spreiden van de
ontwikkelingskosten,…
Het laatste decennium zien we ook in de ‘social profit’ sector een belangrijke tendens tot
schaalvergroting. Dit gebeurt meestal niet op eigen initiatief van de instellingen, maar onder
impuls - en in sommige gevallen onder dwang - van de overheid. Voorbeelden hiervan zijn
de fusies en de groeperingen van scholen en ziekenhuizen. In de welzijnssector is de
fusiegolf iets later begonnen. De eerste stap in de richting van schaalvergroting binnen het
algemeen welzijnswerk kwam er eind jaren ‘80. In een tweede fase werden in 1998
verschillende vzw’s in grotere fusiecentra gegroepeerd. Ook de verschillende diensten van de
geestelijke gezondheidszorg werden onlangs op dezelfde manier gegroepeerd tot grotere
organisatie-eenheden. Voor de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptensector is het nog
even afwachten welke richting het zal uitgaan en dat zal wellicht blijken tijdens de volgende
legislatuur.
In deze scriptie willen we een beeld geven van de schaalvergrotingsactiviteiten binnen de
ziekenhuissector. Het is tevens de bedoeling om na te gaan wat hiervan de gevolgen zijn,
vooral op het vlak van de kwaliteit en de productiviteit.
In het eerste deel van deze scriptie zullen we op basis van een grondige literatuurstudie een
aantal theoretische aspecten naar voren brengen i.v.m. schaalvergroting, kwaliteit en
productiviteit. In het eerste hoofdstuk zullen we ons concentreren op schaalvergroting.
Schaalvergroting is het gevolg van de groei van een onderneming. In principe zijn er drie
verschillende soorten groeivormen te onderscheiden: groei op eigen kracht, groei door
samenwerking en groei door overname. In het begin van dit hoofdstuk zullen we deze
groeivormen en de bijhorende voor- en nadelen ervan bespreken. Vervolgens zullen we
2
dieper ingaan op de redenen van de groei (met bijhoren voor- en nadelen): een stijging van de
toegevoegde waarde, horizontale integratie en marktmacht, verticale integratie,
marktontwikkeling, ‘winner’s curse’ en ‘hubris’, managementverbeteringen en als laatste het
belastingvoordeel. We zullen ons hierbij vooral concentreren op fusies. Vooral omdat de
fusie blijkbaar de belangrijkste groeivorm is van de laatste decennia en omwille van het feit
dat het vooral de fusie is die aan bod komt in de literatuur over schaalvergroting van
ziekenhuizen.
In het tweede hoofdstuk zullen we de kwaliteit in de ziekenhuissector onder de loep nemen.
Aangezien deze sector een dienst verleent, moeten we rekening houden met de speciale
aspecten van een dienst. Daarom zullen we eerst de kenmerken van een dienst bespreken en
de impact hiervan op de kwaliteit bekijken. Vervolgens zullen we nagaan wat kwaliteit
precies inhoudt, zowel in het algemeen als specifiek voor de ziekenhuissector en wat het
belang ervan is. Tenslotte zullen we een beeld geven van de manier waarop de kwaliteit in de
ziekenhuissector gemeten wordt.
In het derde hoofdstuk zullen we eerst het begrip productiviteit definiëren en vervolgens
zullen we kort nagaan hoe de productiviteit wordt gemeten, eerst bij diensten in het algemeen
en daarna in de sector van de gezondheidszorg. We besteden hierbij ruime aandacht aan de
rol van de overheid, aan de MKG (= Minimale Klinische Gegevens) en de MVG (= Minimale
Verpleegkundige Gegevens) en tenslotte aan de problemen die bij deze
productiviteitsmetingen voorkomen.
In het vierde hoofdstuk zullen we eerst het verschil tussen de industrie en de
gezondheidssector bespreken. Op het belangrijkste verschil, namelijk de rol van de overheid,
zullen we dieper ingaan. Vervolgens geven we een overzicht van de belangrijkste vormen
van schaalvergroting in de Belgische ziekenhuissector. Daarna zullen we nagaan of er wel
degelijk schaalvoordelen zijn in de ziekenhuizen, en zo ja zullen we de specifieke voordelen
van dichterbij bekijken alsook de mogelijke bijwerkingen van die schaalvergroting. Tenslotte
zullen we nagaan of het door het ziekenhuis gehanteerde organisatiemodel een invloed heeft
op het al dan niet ervaren van voordelen door de schaalvergroting
3
In het tweede deel van deze scriptie, de praktijkstudie, zullen we de theoretische aspecten uit
de literatuurstudie toetsen aan de (Belgische) werkelijkheid, onder de vorm van een
casestudie. In deze casestudie zullen we ons richten op het AZ Sint-Lucas in Gent, dat het
resultaat is van een fusie (in 1997) tussen het AZ Sint-Vincentius en het AZ Heilige familie.
Deze case zal opgebouwd worden aan de hand van interviews met enkele belangrijke
personen die nauw betrokken waren bij de fusie, en met een aantal andere verpleegkundigen
met een hogere functie.
In het derde en laatste deel van deze scriptie, het algemeen besluit, zullen we de theorie en de
praktijk met elkaar vergelijken en daaruit onze conclusies trekken.
4
CCOORRPPUUSS:: LLIITTEERRAATTUUUURRSSTTUUDDIIEE
1. Schaalvergroting
Schaalvergroting is het gevolg van de groei van een onderneming. In principe zijn er drie
verschillende soorten groeivormen te onderscheiden. In het begin van dit hoofdstuk zullen we
deze groeivormen en de bijhorende voor- en nadelen ervan bespreken. Vervolgens zullen we
dieper ingaan op de redenen van de groei. We zullen ons hierbij vooral concentreren op
fusies. Vooral omdat de fusie blijkbaar de belangrijkste groeivorm is van de laatste decennia
en omwille van het feit dat het vooral de fusie is die aan bod komt in de literatuur over
schaalvergroting van ziekenhuizen. Aan de hand van de algemene redenen voor
schaalvergroting en de bijhorende voor- en nadelen zullen we dan later kunnen nagaan of
deze ook toepasbaar zijn op ziekenhuizen.
1.1 Groeivormen
Algemeen kunnen we stellen dat er drie grote soorten groeivormen zijn die leiden tot
schaalvergroting van een onderneming: groei op eigen kracht, groei door samenwerking en
groei door overname. Deze groeivormen gaan we in deze paragraaf eens van dichtbij
bekijken.
1.1.5 Groei op eigen kracht
“Een groei die gerealiseerd wordt zonder gebruik te maken van productiemiddelen van een
andere onderneming, noemt men groei op eigen kracht.” (Ignas De Grefte, 1989, p. 26)
Het belangrijkste voordeel van groei op eigen kracht is de precisie die ermee bereikt kan
worden. Bij groei zal men namelijk activiteiten ontplooien die men in die vorm of omvang
nog niet eerder heeft uitgevoerd. Dat betekent dat er extra productiemiddelen nodig zijn,
5
zoals o.a. extra personeel, andere reclame, nieuwe machines en andere kennis en ervaring. Bij
groei op eigen kracht kan men die nieuwe productiemiddelen stuk voor stuk aantrekken,
precies in die vorm en die hoeveelheid die men nodig heeft. Dus kan men met grote precisie
een zo efficiënt en een zo effectief mogelijke opzet voor nieuwe activiteiten tot stand brengen.
Een tweede voordeel van groei op eigen kracht is het feit dat het de meest motiverende
groeivorm is voor de medewerkers. Het woord zegt het zelf: het is een groei die men
helemaal aan de eigen kracht van de onderneming te danken heeft. Het geeft een brede groep
talentvolle managers, technici en marketeers een concrete uitdaging om zich als interne
ondernemer te manifesteren. (Ignas De Grefte, 1989, p. 27)
Er zijn echter ook enkele nadelen verbonden aan deze vorm van groei. Als grootste nadeel
wordt wel eens de traagheid ervan aangehaald. Het kost inderdaad veel tijd vooraleer men
alle nieuwe productiemiddelen bij elkaar krijgt. Voor fysieke hulpmiddelen zoals machines
en gebouwen valt dat nog wel mee, maar productiemiddelen zoals naambekendheid of goede
contacten met afnemers en leveranciers zijn niet van de ene op de andere dag beschikbaar.
Nochtans is traagheid maar in een aantal gevallen een echt probleem. Alleen als het om
nieuwe producten gaat, is het belangrijk om als eerste op de markt te komen. Maar als het
gaat om het betreden van een markt die door anderen al is ontwikkeld, dan is haast veel
minder belangrijk. De enige haast die dan nog overblijft, is de haast van ambitieuze managers
die snel succes willen boeken. Een tweede nadeel van groei op eigen kracht is dat je in zo’n
geval een klankbord mist. Het is onbekend terrein dat wordt betreden. In zo’n geval is het
handig om op de één of andere manier te kunnen profiteren van de kennis en ervaring van een
andere onderneming. Als dat niet het geval is, loopt men het risico dat er dingen over het
hoofd worden gezien of verkeerd worden ingeschat. Bij groei op eigen kracht is het dus
aangeraden om actief op zoek te gaan naar een klankbord. Voor een deel kan dat gevonden
worden binnen de eigen onderneming, bij collega’s, of buiten de onderneming bij
commissarissen of externe adviseurs. (Ignas De Grefte, 1989, p. 28)
1.1.6 Groei door samenwerking
“Samenwerking betekent in dit verband dat twee of meer zelfstandige ondernemingen een
deel van hun productiemiddelen combineren om daarmee bepaalde activiteiten te gaan
6
uitvoeren. Dat kunnen heel verschillende activiteiten zijn zoals onderzoek en ontwikkeling,
marketing, inkoop, productie van halffabrikaten of distributie. Samenwerking kan in de
praktijk variëren van een paar losse afspraken tot een volledige integratie. De bekendste
vormen van samenwerking zijn:
• Alliantie: afspraken tussen ondernemingen om bepaalde deelactiviteiten op elkaar af te
stemmen of gezamenlijk aan te pakken.
• Co-makership: samenwerking bij de ontwikkeling van halffabrikaten tussen leverancier en
afnemer, vaak gekoppeld aan afspraken over ‘just-in-time’-leveringen.
• Licensing: samenwerking waarbij de ene partij het recht krijgt van de andere om volgens
een beschermd ontwerp te gaan produceren, of om exclusief een bepaald product te gaan
verhandelen.
• Franchising: een samenwerkingsvorm tussen leverancier en detaillist, waarbij op z’n
minst de marketing gezamenlijk wordt uitgevoerd.
• Joint-venture: een samenwerkingsvorm waarbij de gezamenlijke activiteiten in een aparte
onderneming worden ondergebracht, waarvan alle samenwerkingspartners aandeelhouder
zijn.
• Fusie: dit is de meest vergaande vorm van samenwerken, nl. een volledige integratie: het
opgaan van twee bestaande ondernemingen in een nieuwe onderneming. Dit is overigens
meteen het belangrijkste verschil tussen een fusie en een overname. Bij een overname
blijft één onderneming bestaan en gaat de andere daar geheel of gedeeltelijk in op (zie
paragraaf 1.1.3).”
(Ignas De Grefte, 1989, p. 28-29)
De voordelen van groei door samenwerking kunnen zijn dat het de gelegenheid biedt tot een
samensmelting van kennis en dat het slechts beperkte uitgaven vergt. Samenwerking vergt
namelijk meestal slechts beperkte uitgaven omdat beide partijen de productiemiddelen ‘in
natura’ kunnen inbrengen. Als het goed is, zit de samenwerking zo in elkaar dat beide
partijen elkaar op de één of de andere manier aanvullen. Dat kan alleen maar als elk zijn
eigen unieke productiemiddelen zoals kennis en ervaring inbrengt. Samenwerken impliceert
dus het samenbrengen van bestaande productiemiddelen. Vooral als je over weinig liquide
middelen beschikt kan dat een belangrijk voordeel zijn. Het bundelen van kennis en het
leereffect voor de eigen onderneming kan dus een belangrijke overweging zijn. (Ignas De
Grefte, 1989, p. 29-30)
7
Eén van de nadelen van groei door samenwerking ligt nogal voor de hand: men zal de
opbrengsten moeten delen met de samenwerkingspartners. Een ander nadeel van deze
groeivorm is het potentiële samenwerkingsprobleem. Waar twee of meer zelfstandige
ondernemingen samen activiteiten moeten ondernemen die voor elk van de partners van
strategisch belang zijn, is de kans natuurlijk groot dat er meningsverschillen zullen ontstaan.
In sommige samenwerkingsvormen zijn die problemen zelfs ‘ingebouwd’, zoals bijvoorbeeld
in franchising: de franchisenemer en franchisegever hebben nl. per definitie tegengestelde
belangen als het gaat over de verdeling van de marges. (Ignas De Grefte, 1989, p. 30) Het is
bij groei door samenwerking dus van groot belang om van tevoren maatregelen te nemen om
conflicten in een later stadium te voorkomen. Een belangrijke bron van conflicten is
bijvoorbeeld het verschil in bedrijfscultuur tussen de fusionerende ondernemingen. Een mooi
bewijs hiervan is de studie uitgevoerd door Coopers & Lybrand in 1992: van de 100
onderzochte falende of in moeilijkheden verkerende fusies vonden 85% van de directieleden
dat het verschil in organisatiepraktijken en managementstijl de grootste oorzaak was van de
moeilijkheden. (Toby T. Tetenbaum, Autumn 1999, p. 22-36)
1.1.7 Groei door overname
“Onder een overname verstaan we de gebeurtenis waarbij een onderneming goedschiks of
kwaadschiks het eigendom van een andere onderneming verwerft en die onderneming geheel
of gedeeltelijk integreert in de eigen onderneming. Bij een overname is er dus sprake van
twee ongelijke partijen: iemand neemt over en iemand anders wordt overgenomen. (Ignas De
Grefte, 1989, p. 31)
Groei door overname kan twee belangrijke voordelen hebben: het is een snelle manier van
groeien en het kan toegang verschaffen tot unieke productiemiddelen.” De snelheid bij groei
door overname is natuurlijk een belangrijk voordeel, maar dat voordeel wordt in de praktijk
nogal eens overdreven. Men vergeet dan dat aan een geslaagde overname een lange
voorbereidingstijd voorafgaat en ook dat groei door overname niet gerealiseerd wordt op het
moment dat het eigendom wordt overgedragen, maar pas op het moment dat de gewenste
integratie tot stand is gekomen. Dat laatste blijkt in de praktijk zelfs vaak eerder een kwestie
van jaren dan van maanden te zijn. Maar soms is een overname toch de enigste geschikte
8
groeivorm omdat men alleen door een bedrijf over te nemen op korte termijn over bepaalde
unieke productiemiddelen kan beschikken. (Ignas De Grefte, 1989, p. 31)
Maar groei door overname kent ook nadelen. Als het om de overname van een gezond
bedrijf gaat, is het over het algemeen een erg kostelijke vorm van groei. Daarmee bedoelen
we het omgekeerde van wat we bij groei op eigen kracht als ‘precisie’ omschreven. Bij een
overname wordt namelijk in één keer een compleet pakket productiemiddelen verworven.
Een deel daarvan kan in de eigen onderneming geïntegreerd worden, maar een ander deel zal
bestaan uit productiemiddelen waar de overnemende onderneming zelf ook al over beschikt.
Dat zijn dus zaken waarvoor wel moet betaald worden, maar die eigenlijk niet gewenst zijn.
Hoe groot dat nadeel is, hangt af van de overnamekandidaat. Hoe beter die de eigen
productiemiddelenstructuur aanvult, hoe kleiner de overlapping zal zijn. Een tweede nadeel,
dat dankzij het toenemend aantal rapporten en artikels over mislukte overnames steeds
bekender wordt, zijn de problemen die kunnen ontstaan als gevolg van de noodzakelijke
integratie van verschillende ondernemingsculturen. (Dit kwam reeds kort aan bod in
paragraaf 1.1.2) De overgenomen onderneming moet geheel of gedeeltelijk in de eigen
onderneming geïntegreerd worden. Deze integratie vereist het op gang brengen van een
daadwerkelijke samenwerking tussen verschillende mensen. Een voorwaarde in dit geval is
dus dat die mensen tot samenwerken bereid zijn. Hoe groter de verschillen in
ondernemingscultuur tussen het overgenomen en het overnemende bedrijf, hoe moeilijker dat
in de praktijk zal zijn. (Ignas De Grefte, 1989, p. 32)
1.1.8 Besluit
Tenslotte kunnen we de verschillende groeivormen van deze paragraaf, met de bijhorende
voor- en nadelen, samenvatten in de volgende tabel:
9
Tabel 1: De verschillende groeivormen en de bijhorende voor- en nadelen
Groeivorm Voordelen Nadelen
Op eigen kracht • Precisie
• Motivatie voor de
medewerkers
• Traagheid
• Ontbreken van een
klankbord
Door samenwerking • Beperkte uitgaven
• Kennisbundeling
• Gedeelde opbrengsten
• Potentiële samen-
werkingsproblemen
Door overname • Snelheid
• Toegang tot unieke
productiemiddelen
• Kostelijk
• Cultuurverschillen
1.2 Redenen van de groei
In deze paragraaf zullen we de verschillende redenen voor de groei van een onderneming
bespreken. Eigenlijk zijn deze redenen de doelstellingen die een onderneming wil bereiken
door te groeien. Aan elke reden zijn er ook enkele voor- en nadelen verbonden. De redenen
van groei zijn een stijging van de Toegevoegde Waarde, horizontale integratie en marktmacht,
verticale integratie, marktontwikkeling, ‘winner’s curse’ en ‘hubris’, management-
verbeteringen en als laatste het belastingsvoordeel. We zullen in de deze paragraaf vooral
dieper ingaan op de redenen voor het aangaan van een fusie met de daarbij horende voor- en
nadelen. Want zoals reeds gezegd en later zal blijken (zie hoofdstuk 2) vormen fusies één van
de belangrijkste groeivormen, zowel in de bedrijfswereld als in de ziekenhuissector.
1.2.1 Stijging van de Toegevoegde Waarde
Een goede definitie van Toegevoegde Waarde of ‘added value’ vinden we bij management en
businessguru John Kay want volgens hem is added value immers de moeder aller (financiële)
criteria voor het meten van het succes van een onderneming. Volgens Kay is added value het
verschil tussen de waarde van de output en de kost van de door de onderneming gebruikte
10
input. Het is de fundamentele link tussen al de mogelijke manieren om de waarde van een
onderneming te schatten. (John Kay, June1993, p. 121-122)
Een stijging van de Toegevoegde Waarde bij fusies kan op verschillende manieren bereikt
worden, namelijk door een stijging van de efficiëntie, door het bereiken van een synergie of
door diversificatie. Deze verschillende manieren zullen we nu achtereenvolgens behandelen.
(J. Fred Weston, Kwang S. Chung, Juan A. Siu, 1998, p. 75)
a) Stijging van de efficiëntie
Stijging van efficiëntie bij fusies is het resultaat van een combinatie van ondernemingen met
een andere bestuursvorm. Een relatief efficiënte bieder kan zich bijvoorbeeld een relatief
inefficiënte doelonderneming aanschaffen. In dit geval wordt de Toegevoegde Waarde van
beide ondernemingen samen dan verhoogd doordat de efficiëntie van de doelonderneming
verbetert. De bieder kan anderzijds een fusie aangaan met een efficiënte doelonderneming
omdat het management van de doelonderneming de efficiëntie van de bieder kan verhogen.
M.a.w. de doelonderneming kan ook relatief betere groeikansen hebben dan de bieder. Ook
het bereiken van de ideale grootte of het beter kunnen benutten van dure en gespecialiseerde
investeringen kan de efficiëntie doen stijgen. (J. Fred Weston, Kwang S. Chung, Juan A. Siu,
1998, p. 76)
b) Synergie
De betekenis van de term synergie wordt het best verduidelijkt in het volgende citaat:
“Synergy refers to the ability of a corporate combination to be more profitable than the
individual profits of the firms that were combined.” (Patrick A.Gaughan, 1991, p. 102)
Synergie verwijst dus naar het effect dat zich voordoet als men twee factoren combineert
waarbij het resultaat van deze twee factoren samen, groter is dan de som van de resultaten van
de individuele factoren.
We kunnen twee belangrijke types van synergieën onderscheiden: de operationele en de
financiële synergieën. De belangrijkste reden voor operationele synergie is de kostenreductie
11
die voortvloeit uit de combinatie van twee ondernemingen. De reden hiervoor is logisch: de
vaste kosten kunnen immers verdeeld worden over een grotere output. Andere redenen voor
operationele synergie is een efficiënter gebruik van de kapitaalmiddelen en een hogere
specialisatie van arbeid en management. Financiële synergie houdt in dat de kapitaalkost en
het ondernemingsrisico verlaagd worden: door de combinatie van twee ondernemingen met
niet perfect gecorreleerde cash-flow-stromen en door een lagere volatiliteit van de cash-flow
als gevolg van de fusie, wordt de kans op faillissement van de onderneming verminderd.
(J. Fred Weston, Kwang S. Chung, Juan A. Siu, 1998, p. 76 en 78)
c) Diversificatie
“Diversificatie kan o.a. inhouden dat men met een nieuw product op een nieuwe markt gaat
opereren. Deze groeirichting is niet altijd goed, maar ook niet altijd fout.” (Ignas De Grefte,
1989, p. 21). In veel gevallen vindt diversificatie plaats door de overname van een bestaande
onderneming. Dit komt enerzijds omdat de overnemende onderneming misschien niet
beschikt over de interne groeimogelijkheden, maar anderzijds kan men ook een overname
verkiezen omdat de diversificatie dan vlugger kan plaatsvinden. (J. Fred Weston,
Kwang S. Chung, Juan A. Siu, 1998, p. 77-78)
Het belangrijkste voordeel van diversificatie is risicospreiding. De externe omstandigheden
op een specifieke markt hebben minder vat op de onderneming als geheel doordat er
verschillende producten op verschillende markten opereren. Positieve en negatieve
ontwikkelingen op de verschillende markten zullen elkaar gedeeltelijk opheffen waardoor het
totale ondernemingsrisico verkleind wordt. Daarenboven kunnen door diversificatie de markt
en de behoeften van de consument veranderd worden. Een derde, weinig vermelde, reden
voor diversificatie is de mogelijkheid om raakvlak-efficiëntie te realiseren. “Raakvlak-
efficiëntie houdt het volgende in: met dezelfde kennis wordt meer geproduceerd, omdat die
kennis het raakvlak vormt tussen twee verschillende product-marktcombinaties binnen
hetzelfde bedrijf.” (Ignas De Grefte, 1989, p. 22)
Een nadeel bij diversificatie is dat de onderneming een volledig onbekend terrein betreedt,
want niet enkel de markt óf het product is nieuw, maar ze zijn beiden nieuw. Het grootste
nadeel van diversificatie is echter de complexiteit van een gediversifieerde onderneming. Dat
12
het managen van een gediversifieerde onderneming wegens de complexiteit ervan tot
problemen leidt, hebben reeds vele bedrijven aan den lijve ondervonden en velen zijn er ook
aan bezweken. De complexiteit die voortvloeit uit diversificatie is logisch want hoe meer
verschillende activiteiten er binnen een onderneming plaatsvinden, hoe minder het
topmanagement zich in al die activiteiten kan verdiepen. Uiteindelijk wordt het kritieke punt
gepasseerd en weet het topmanagement dan te weinig van de individuele activiteiten om nog
adequaat op externe veranderingen te kunnen reageren. (Ignas De Grefte, 1989, p. 23)
1.2.2 Horizontale integratie en marktmacht
“Horizontal integration involves the mergers of firms selling a similar product or service.”
Het resultaat van dergelijke fusies is concentratie van de industrie. Concentratie wordt
gedefinieerd als het percentage van de totale industriële activiteit (gemeten aan de hand van
de totale inkomsten) dat gecontroleerd wordt door de grootste ondernemingen in die industrie.
Hoe groter het percentage dat gecontroleerd wordt door een kleiner aantal ondernemingen,
hoe geconcentreerder de industrie is. (Patrick A. Gaughan, 1989, p. 125)
Vooral door deze concentratie van de industrie is er veel kritiek op fusies en overnames. Vele
critici stellen dat deze concentratie leidt tot een verstikking van de competitie en tot een
verlaging van de mogelijkheid van kleinere ondernemingen om te concurreren. (Patrick
A. Gaughan, 1989, p. 125) Dit blijkt o.a. uit het volgende citaat: “In a horizontal merger, the
acquisition of a competitor could increase market concentration and increase the likelyhood of
collusion. The elimination of head-to-head competition between two leading firms may result
in unilateral anticompetitive effects.” (U.S. DOJ and FTC, Department of Justice and Federal
Trade Commission, 15 September 1993)
Toch resulteren de meeste horizontale combinaties niet in een monopolie, maar eerder in een
verhoogde concentratie of in een oligopolistische marktstructuur. Want bij een hogere
concentratie in de industrie, komen steeds grotere concurrenten tevoorschijn waarbij de ene
nog lagere economische en financiële kosten heeft dan de andere. Anderzijds kan de
concentratie resulteren in een situatie waarbij één grote onderneming het opneemt tegen vele
kleine concurrenten. Dan kan de grote onderneming genieten van een duidelijk competitief
13
voordeel. Nochtans is dit meestal niet het geval, omdat de kleinere ondernemingen de drang
zullen hebben om zich samen te voegen, zodat ze de mogelijkheid behouden om te
concurreren. (Patrick A. Gaughan, 1989, p. 125-127)
Maar voor de bedrijven zelf die aan horizontale integratie doen, zijn er wel veel voordelen.
Een duidelijk voordeel is efficiëntie-verhoging (zie reeds paragraaf 1.2.1.a) gecombineerd met
synergie en schaalvoordelen (zie reeds paragraaf 1.2.1.b). Scherer en Ravenscraft
verwoorden dit als volgt: “The merger brought the infusion of competent and highly
motivated management that cracked production bottlenecks, instituted better production
scheduling, and began a drive to improve badly eroded labor relations.” (David
J. Ravenscraft, Frederick M. Scherer, 1987, p. 401-405) Bij deze vorm van schaalvergroting
kan de onderneming niet enkel de kosten verlagen door de zonet aangehaalde schaalvoordelen
maar ook door een lager risico ten gevolge van diversificatie. (zie reeds paragraaf 1.2.1.c)
Een ander voordeel van horizontale integratie voor de betrokken ondernemingen is de stijging
van de monopoliemacht. De onderneming kan, in de mate van het mogelijke, hogere prijzen
eisen voor zijn goederen en/of diensten zonder vrees voor een lagere verkoop wegens de
prijscompetitie. Dé maatstaf voor de marktmacht van een bedrijf is volgens Lowell Bryan, de
merger-specialist van McKinsey, ‘market capitalisation’ of marktkapitalisatie.
Marktkapitalisatie is de hoeveelheid waarde die de markt aan een bedrijf toekent. Hoe groter
de marktkapitalisatie van een onderneming, hoe goedkoper het voor die onderneming is om
een ander bedrijf te kopen, en hoe moeilijker het is voor andere bedrijven om die
onderneming te kopen. De marktkapitalisatie van een bedrijf wordt bepaald door de ‘physical
size’ en door de ‘performance’ (in termen van gegenereerde return on capital). Organisaties
die noch groot zijn, noch goed presteren hebben dus niet veel marktmacht en zijn zeer
gemakkelijk over te nemen. De enige organisaties die echt alles goed onder controle hebben
zijn diegenen die physical size combineren met performance. (Lowell Bryan, juni 1999,
p. 60-65)
14
1.2.5 Verticale integratie
“Vertical integration involves the acquisition of firms that are closer to the source of supply or
to the ultimate consumer.” (Patrick A. Gaughan, 1991, p. 137) Bij verticale integratie is het
dus van belang te bekijken hoeveel stappen van het productieproces door de onderneming zelf
worden uitgevoerd. (Luís M. B. Cabral, 2000, p. 40) Verticale integratie komt dus voor onder
twee vormen: het kan een ‘backward integration’ (achterwaartse integratie) of een ‘forward
integration’ (een voorwaartse integratie) zijn. Wanneer de onderneming activiteiten gaat
uitvoeren die voorheen door de leveranciers werden gedaan, spreekt men van achterwaartse
integratie. Wanneer de onderneming activiteiten gaat uitvoeren die voorheen door afnemers
werden gedaan, spreekt men van voorwaartse integratie. (Patrick A. Gaughan, 1991, p. 138)
Verticale integratie kan door een overname, maar ook door groei op eigen kracht of door
samenwerking plaatsvinden. Achterwaartse integratie bij samenwerking bijvoorbeeld is dan
het co-makership waarbij de leverancier en de afnemer nauw samenwerken. Bij voorwaartse
integratie door samenwerking is franchising de meest voorkomende vorm. (Ignas De Grefte,
1989, p. 24)
Belangrijkste redenen voor een onderneming om verticaal te integreren zijn o.a. de
toenemende invloed op de leveranciers of op de distributeurs en het verhogen van de inkoop-,
verkoop- of logistieke efficiëntie. Voor sommige ondernemingen is een grotere invloed op de
leveranciers of op de distributeurs van buitengewoon belang. Vooral als de wijze waarop de
groot- en detailhandel zijn taak vervult, het succes of het falen van de onderneming bepaalt.
Maar een onderneming kan ook meer invloed wensen om de kwaliteit van de producten
voortdurend te kunnen beheersen of om een te grote leveranciersmacht te ontwijken. Zoals
bij de andere groeivormen kan ook hier een hogere efficiëntie bereikt worden. Eerst en vooral
omdat het verkoop- of inkoopproces (afhankelijk van voor- of achterwaartse integratie) en
alle kosten daaraan verbonden, volledig wegvallen. In de plaats daarvan komt wel een vorm
van planning en de daarbijhorende kosten. Het saldo tussen deze meer- en minderkosten
worden verkoop- resp. inkoop-efficiëntie genoemd. Vervolgens kan men ook nog de
logistieke efficiëntie verhogen, want doordat de onderneming meer invloed heeft op de
levering of op de distributie kan ze er ook voor zorgen dat het productieproces efficiënter
verloopt door het nastreven van een betere planning en een optimale benutting van de
15
productiemiddelen. Nochtans kan verticale integratie op termijn ook zorgen voor
inefficiëntie. De sturende werking van vraag en aanbod voor het bepalen van de prijs gaat
immers verloren en de stimulans van de concurrentie verdwijnt. (Ignas De Grefte, 1989,
p. 24-25) “A vertical merger can harm competition by making it difficult for competitors to
gain acces to an important component product or to an important channel of distribution. This
is called a ‘verical foreclosure’ or ‘bottleneck’ problem. (U.S. DOJ and FTC, Department of
Justice and Federal Trade Commission, 15 September 1993) Zo kan blijken dat het
aanzienlijk goedkoper kan zijn om bepaalde taken uit te besteden in plaats van ze zelf uit te
voeren. (Ignas De Grefte, 1989, p. 25)
1.2.6 Marktontwikkeling
“Het betreden van een nieuwe markt met hetzelfde product wordt marktontwikkeling
genoemd. Met ‘nieuwe markt’ kunnen twee dingen bedoeld worden. In de eerste plaats kan
het een geografisch nieuwe markt betekenen: hetzelfde soort afnemers maar dan in een ander
deel van het land of van de wereld. Maar een nieuwe markt kan ook een nieuwe groep
afnemers in hetzelfde geografische gebied zijn.” (Ignas De Grefte, 1989, p. 17)
Ook marktontwikkeling heeft zijn voor- en nadelen. Het belangrijkste voordeel is dat het tot
een hogere productie-efficiëntie kan leiden en dat het er eventueel ook kan voor zorgen dat
men een gunstigere concurrentiële omgeving kan betreden (bijvoorbeeld geografische nieuwe
markt, nieuwe doelgroep,…). Maar de verbetering van de efficiëntie zal niet zo spectaculair
zijn, want de marktspecifieke productiemiddelen zoals distributiekanalen, het opgebouwde
imago en het verkoopapparaat moeten eerst afgestemd worden op de specifieke gewoontes en
verwachtingen van de afnemers op de nieuwe markt. De efficiëntieverhoging bij de
productspecifieke productiemiddelen is veel gemakkelijker te realiseren. Het gaat hier
namelijk over een nieuwe markt, maar niet over een nieuw product, vandaar dat er hier
gesproken wordt over een verbeterende productie-efficiëntie. Want zowel bestaande
machines en hulpmiddelen als functies zoals inkoop en onderzoek, worden beter benut omdat
men meer van hetzelfde gaat doen en omdat men met iets grotere inspanningen beduidend
meer omzet realiseert. Vervolgens kan men met marktontwikkeling een concurrentieel
16
gunstigere omgeving betreden. Zo kan men een verzadigde thuismarkt omzeilen door te
exporteren naar niet-verzadigde buitenlandse markten. (Ignas De Grefte, 1989, p.17)
Tenslotte zijn er ook twee belangrijke nadelen, namelijk de onbekendheid van de markt en de
productverwatering. Het is logisch dat het verkennen van een nieuwe onbekende markt een
risico inhoudt. Vooral het betreden van buitenlandse markten zorgt voor problemen als er
grote cultuurverschillen bestaan. Maar ook een ander soort klant (bijvoorbeeld de overheid in
plaats van bedrijven) betekent een andere cultuur. Een goede voorbereiding is dus zeer
belangrijk wil men slagen in marktontwikkeling. Het tweede nadeel, de productverwatering,
komt minder voor en is dan ook minder bekend. Door de marktontwikkeling moet hetzelfde
product of dezelfde dienst plots geschikt zijn voor verschillende soorten afnemers, terwijl het
product dan voor één van de specifieke soort afnemers niet meer het optimale product zal zijn.
Om dit probleem op te lossen kan men het product of de dienst lichtjes aanpassen of ‘in een
nieuw jasje’ steken en tegelijk trachten de gewonnen productefficiëntie te behouden. (Ignas
De Grefte, 1989, p.18)
1.2.7 ‘Winner’s curse’ en ‘Hubris’
“Richard Roll onderzoekt de rol van de ‘hubris’, dit is de trots van de managers in de
overnemende ondernemingen, bij het verklaren van overnames. De hubris-hypothese
impliceert dat managers andere ondernemingen willen overnemen uit eigen persoonlijk
belang en dat de zuivere economische belangen voor de overnemende onderneming niet de
belangrijkste motivatie vormen. Roll gebruikt deze hypothese om te verklaren waarom
managers een hogere prijs betalen voor een bedrijf waarvan de prijs reeds door de markt juist
was geschat. Dit wordt de winnaarsvloek (‘winner’s curse’) genoemd en vormt de basis van
Rolls’ theorie. Deze stelt dat wanneer er vele bieders of concurrenten zijn voor een bedrijf
met een onzekere waarde, er dan verschillende uiteenlopende bedragen zullen aangeboden
worden. De moeilijkheidsgraad bevindt zich in het schatten van de waarde en de
meestbiedende zal dan typisch teveel bieden en betalen om het eigendom te bemachtigen. De
winnende bieder is daarom ‘vervloekt’ omdat zijn bod de waarde van de transactie overstijgt,
waardoor de onderneming geld verspilt. Roll analyseerde dit effect in verband met
overnames. In de veronderstelling van marktefficiëntie op alle markten zal de heersende
17
marktprijs van de doelonderneming reeds de volledige waarde van de onderneming
weerspiegelen. De overschatting van de echte economische waarde van de doelonderneming
door de bieders, komt dan voort uit de hubris (overdreven zelfvertrouwen, trots, arrogantie).
Dus is hubris één van de factoren die aan de basis ligt van de winnaarsvloek. Roll stelt
eveneens dat zelfs in het geval van één bieder de potentiële competitie van andere bieders er
toe leidt dat die ene bieder teveel zal betalen. Tenslotte veronderstelt Roll dat managers
tijdens het evalueren van fusiemogelijkheden fouten maken die te wijten zijn aan hubris.
(Richard Roll, April 1986, p. 197-214)
Om in de praktijk aan te tonen dat de hubris-hypothese overnames verklaart, stelt Roll dat
volgende gebeurtenissen zullen plaatsvinden bij een overname of fusie gebaseerd op hubris:
eerst zal de aandeelprijs van de biedende onderneming dalen, eens de markt op de hoogte is
van het overnamebod. Dit zou moeten gebeuren aangezien de overname niet voordelig is
voor de aandeelhouders van de biedende onderneming en de overname voor hen geen
efficiënte verdeling van hun welvaart is. Ten tweede zou de aandeelprijs van de
doelonderneming moeten stijgen door het overnamebod. Vooral omdat de biedende
onderneming niet enkel een premie maar een extra premie zal betalen die de waarde van de
doelonderneming overtreft. Tenslotte zal de combinatie van de gestegen waarde van de
doelonderneming en de gedaalde waarde van de biedende onderneming negatief zijn. (Patrick
A. Gaughan, 1991, p. 147)
Verschillende studies bevestigen de veronderstellingen van Roll. In studies van o.a. Dodd
wordt (statistisch) vastgesteld dat de aankondiging van een overname inderdaad zorgt voor
een daling van de aandeelprijs van de biedende onderneming. (P. Dodd, June 1980, p. 105)
Sommige andere studies kwamen tot gelijkaardige conclusies, maar toch niet allemaal. Paul
Asquith bijvoorbeeld slaagde er niet in om een consistent patroon van dalende aandeelprijzen
als gevolg van de aankondiging van een overname te vinden. (Paul Asquith, April 1983,
p. 78) Er is echter meer overeenstemming over de positieve prijseffecten van de overname
voor de doelonderneming. Bradley, Desai, and Kim bijvoorbeeld tonen aan dat een
overnamebod resulteert in winsten voor de aandeelhouders van de doelonderneming. (Michael
Bradley, Anand Desai, E. Han Kim, April 1983, p. 202)
18
Toch wou Roll met zijn hubris-hypothese niet alle overnames verklaren. Hij wou enkel
bewijzen dat menselijke factoren een belangrijke rol spelen wanneer personen over de
overname van een bedrijf onderhandelen. (Patrick A. Gaughan, 1991, p. 147)
1.2.8 Managementverbeteringen
Sommige overnames worden doorgevoerd omdat de doelonderneming beter zal kunnen geleid
worden door het management van de overnemers en daardoor zal de waarde van de
doelonderneming stijgen. Dit argument is vooral toepasselijk op overnames van kleinere
groeiende ondernemingen door grote ondernemingen. De kleinere groeiende bedrijfjes die
een uniek product of een unieke dienst leveren die goed verkoopt, hebben mogelijkheden om
sterk te groeien. Maar die groei vereist wel een ander soort management dan in een kleine
onderneming. Het gebrek aan managementervaring kan een struikelblok vormen voor een
groeiende onderneming en kan een beperking vormen om te concurreren. Het zijn juist die
managementvaardigheden die een grotere onderneming dan kan aanbieden bij een overname.
Jammer genoeg bestaat er in dit verband weinig empirisch onderzoek omdat het ingewikkeld
is om verbeterd management als reden te isoleren en te onderzoeken. (Patrick A. Gaughan,
1991, p. 147-148)
1.2.9 Belastingvoordeel
Belastingvoordelen kunnen een belangrijk motief zijn voor overnames. “A target can become
more valuable, for example, if it has transferable tax losses that an acquirer can use to offset
income.” (Patrick A. Gaughan, 1991, p. 149) In empirische onderzoeken wordt vastgesteld
dat belastingvoordelen een belangrijke reden, maar toch niet de basisreden vormen voor een
overname. Succesvolle fusies of overnames zijn vooral gebaseerd op een degelijke uitbating
en op economische principes. Belastingen vormen hierbij eerder een versterkende invloed
dan de hoofdinvloed. ( J. Fred Weston, Kwang S. Chung, Juan A. Siu., 1998, p. 83)
19
1.2.8 Besluit
De redenen van de groei en de bijhorende voor- en nadelen die we besproken hebben, worden
in de volgende tabel samengevat:
Tabel 2: Redenen van de groei en de bijhorende voor- en nadelen
Redenen Voordelen Nadelen
Stijging van de
Toegevoegde Waarde• Efficiëntiestijging
• Synergie
- Kostenreductie en lager
ondernemingsrisico
• Diversificatie
- risicospreiding, markt-
verruiming en raakvlak-
efficiëntie
• Diversificatie
- onbekend terrein en
complexiteit
Horizontale integratie
en marktmacht• Efficiëntiestijging en synergie
• Lager risico
• Monopoliemacht of
oligopoliemacht
• Verstikking van de competitie
Verticale integratie • Grotere invloed op
leveranciers of distributeurs
• Verhogen van de inkoop-
verkoop- of logistieke
efficiëntie
• Hogere planningskosten
• Stimulans van de concurrentie
verdwijnt
Marktontwikkeling • Hogere productie-efficiëntie
• Gunstige concurrentiële
omgeving
• Onbekendheid van de markt
• Productverwatering
Winner’s curse
en Hubris• Een te hoge prijs betalen
Management-
verbeteringen• Stijging van de
managementervaring
Belastingvoordeel • Minder belastingskosten
20
2. Kwaliteit
Het is de dus de bedoeling in deze scriptie om de evolutie van de kwaliteit te meten bij
schaalvergroting in de ziekenhuissector. Aangezien deze sector een dienst verleent, moeten
we rekening houden met de speciale aspecten van een dienst. Daarom zullen we eerst de
kenmerken van een dienst bespreken en de impact hiervan op de kwaliteit bekijken.
Vervolgens zullen we nagaan wat kwaliteit precies inhoudt, zowel in het algemeen als
specifiek voor de ziekenhuissector en wat het belang ervan is. Tenslotte zullen we een beeld
geven van de manier waarop de kwaliteit in de ziekenhuissector gemeten wordt.
2.1 Benadering van de ziekenzorg als een dienst
Eerst en vooral dient erop gewezen te worden dat de dienstensector in het algemeen drie
basiskenmerken heeft:
“- diensten zijn immaterieel;
- er is bij dienstverlening direct contact tussen de dienstverlenende organisatie en de
klanten;
- de klant participeert in de productie van diensten op actieve wijze”
(Faes W. en Van Tilborgh C., 1984, p. 50)
Een goede definitie van een dienst vinden we bij Kotler: “A service is any act or performance
that one party can offer to another that is essentially intangible and does not result in the
ownership of anything. Its production may or may not be tied to a physical product.”
(Kotler P., 2000, p. 428)
De twee hoofdkenmerken van een dienst zijn ‘intangibility’ (ontastbaarheid) en
‘simultaneity’ van productie en consumptie (simultaneïteit of gelijktijdigheid, in sommige
handboeken ook wel inseparability genoemd). (Van Looy B., Van Dierdonck R. en Gemmel
P., 1998, p. 4) Met het eerste kenmerk (ontastbaarheid) wordt bedoeld dat de dienst een
immaterieel karakter heeft. Een dienst is een proces, een activiteit, die we niet kunnen
meenemen. Er treedt dus geen transfer van bezit op. Met het tweede kenmerk (de
21
gelijktijdigheid) wordt bedoeld dat minstens een gedeeltelijke overlapping bestaat tussen de
productie van een dienst en de consumptie ervan. De klant neemt deel aan het
productieproces en de dienst wordt geconsumeerd terwijl hij geproduceerd wordt.
(Van Dierdonck R. en Vereecke A., 1994, p. 27-28)
Naast de twee hoofdkenmerken heeft een dienst nog twee andere kenmerken, die een logisch
gevolg zijn van de hoofdkenmerken: ontastbaarheid impliceert ‘perishability’
(vergankelijkheid) en gelijktijdigheid impliceert ‘heterogeneity’ (heterogeniteit).
Vergankelijkheid betekent dat diensten niet kunnen worden opgeslagen of in voorraad
gehouden, omdat ze ontastbaar zijn. Heterogeniteit betekent dat diensten zeer variabel zijn
omdat door de gelijktijdigheid de dienst verschilt naargelang de omgeving, de
dienstverlener(s) en de klant. (Van Looy B., Van Dierdonck R. en Gemmel P., 1998,
p. 5-10).
Het is dus vrij duidelijk dat de bovengenoemde kenmerken van een dienst perfect toepasbaar
zijn op de ziekenzorg. Zo is de verzorging van een patiënt immaterieel (ontastbaar), waarbij
er een direct contact is tussen de patiënt, de verpleegkundigen en de dokters. De patiënt
participeert op actieve wijze in de productie van de dienst aangezien de verzorging direct
betrekking heeft op het lichaam van de patiënt. (Minjoon Jun, Robin T. Peterson,
George A. Zsidisin, 1998, p. 83) Het feit dat de productie en de consumptie van de
verzorging dus gelijktijdig gebeurt, bemoeilijkt de kwaliteitscontrole van de ziekenzorg.
(Mefford R. N., 1993, p. 406) De dienst is heterogeen want het verplegend personeel levert
verschillende diensten ten opzichte van elkaar en naargelang het moment. De dienst verschilt
door een verschillende opleiding, ervaring en individuele factoren. De verzorging van de
patiënt is ook afhankelijk van persoon tot persoon, sommige patiënten hebben een regelmatige
check-up nodig, anderen moeten een zeer intensieve behandeling ondergaan. Noden en
prestatieniveau’s kunnen ook schommelen naargelang het seizoen, de dag of de week en zelfs
naargelang de periode van de dag. Interacties tussen dokters, verplegend personeel,
administratieve bedienden, patiënten en de tijd worden op oneindig veel manieren
gecombineerd en hebben telkens een bepaalde invloed op de kwaliteit van de geleverde
dienst. (Minjoon Jun, Robin T. Peterson, George A. Zsidisin, 1998, p. 83)
22
2.2 Kwaliteit van een dienst
In deze paragraaf zullen we nagaan wat kwaliteit precies inhoudt, zowel in het algemeen als
binnen de gezondheidssector. Vervolgens gaan we na waarom kwaliteit zo belangrijk is. Dan
zullen we de verschillende eigenschappen en dimensies van kwaliteit bespreken. Om af te
sluiten zullen we het verschil tussen kwaliteit en tevredenheid toelichten.
2.2.1 Inleiding
Kwaliteit in het algemeen kan verschillende betekenissen hebben, zo worden uitdrukkingen
als ‘value for money’, ‘excellence’ en ‘exceeding customer expectations’ vaak gebruikt als
synoniemen van kwaliteit. (Ragsdale Cliff T., Houck Ernest C., 1995, p. 1704) De
verschillende visies over wat kwaliteit precies inhoudt, worden goed samengevat door
Steffen: “Quality can be measured only with a reference to a goal. The more completely the
goal is achieved, the higher the quality.” (Steffen G., juli 1988, p56-59)
2.2.2 Wat houdt kwaltiteit binnen de gezondheidszorg in?
Vooral in de ziekenhuissector wordt de definitie van kwaliteit fel bediscussieerd.
Wetenschappers hebben reeds vele pogingen ondernomen om de basisdimensies van de
kwaliteit van de dienst binnen de ziekenhuissector vast te leggen. (Bowers M.R., Swan J.E.,
Koehler W.F, 1994, p. 49) Het grootste probleem daarbij is het definiëren van de kenmerken
van kwaliteit en het meten van een ontastbare dienst. (Minjoon Jun, Robin T. Peterson,
George A. Zsidisin, 1998, p. 82) Er zijn namelijk verschillende percepties van kwaliteit
mogelijk afhankelijk van de persoon die de kwaliteit definieert. We kunnen kwaliteit
bekijken vanuit het perspectief van de patiënten, de dokters, de geldschieters of de
gemeenschap. Zo krijgen we telkens een andere definitie van kwaliteit.
(Ragsdale Cliff T., Houck Ernest C., 1995, p1704) In dit verband stellen Gaucher en Coffrey
dan ook: “A workable definition of what constitutes quality continues to elude the field of
health care because it is not very clear who should define quality of conformances.”
(Gaucher E. J., Coffrey R. J., 1993, p 17)
23
Om verder te bouwen op de zopas vermelde definitie van Steffen (zie 2.2.1) kunnen we de
patiënten beschouwen als de directe ontvangers van de verzorging, waardoor de kwaliteit van
de verzorging kan gedefinieerd worden als de aspecten van de verzorging die de capaciteit
hebben om de behoeften van de patiënt te bevredigen. (Steffen G., juli 1988, p. 56-59)
2.2.3 Het belang van kwaliteit
Slechts weinig concepten zijn belangrijker en tegelijk ongrijpbaarder dan het
kwaliteitsconcept in de huidige ziekenhuissector. Informatie over kwaliteit is zowel voor de
consumenten als voor de producenten belangrijk. Daarom kunnen de essentiële kenmerken
van kwaliteit op verschillende manieren geïnterpreteerd en gerangschikt worden naargelang
de consument en naargelang de professionele groep. Zo zullen dokters zich baseren op
objectieve en technische kwaliteitsmetingen, terwijl patiënten zich meer zullen baseren op
subjectievere begrippen zoals de mate van tevredenheid. (Anonymous,
http://www.health.state.ri.us/consumer.pdf, p. 1)
Het strategisch belang van kwaliteit in de ziekenhuissector is zeer duidelijk. De
wetenschappelijke literatuur vermeldt dat een concurrentievoordeel van een
dienstenorganisatie zoals een ziekenhuis, het gemakkelijkst wordt behaald door een
kwaliteitsvolle dienst en klantentevredenheid na te streven. (Minjoon Jun, Robin T. Peterson,
George A. Zsidisin, 1998, p. 82) Managers van dienstenondernemingen beseffen dan ook wel
dat kwaliteit één van de belangrijkste steunpilaren is van hun succes. ( Mefford R. N., 1993,
p. 407) “The focus of any health care provider, such as a hospital, is on assessing and
improving the well-being of the people in the system’s target area, and it is this focus that
differentiates health care providers from other enterprises.” (Mercier S., Fikes J., May 1998,
p. 35)
Een kwaliteitsvolle gezondheidszorg is om verschillende redenen belangrijk. Ten eerste
vinden de dienstverleners, vooral in de ziekenhuissector, het gewoon ‘ethisch correct’ om
kwaliteit te leveren. Ten tweede wordt het gedrag van de klant beïnvloedt door de
klantentevredenheid. In dat verband ontwikkelde Legnick-Hall een conceptueel model over
de contributie van de klant tot de kwaliteit. Dit model bevat een omschrijving van de relatie
24
van de geobserveerde kwaliteit met de tevredenheid en met de motivatie van de patiënt om
zijn gedrag te wijzigen. Dit is van belang als we de positieve relatie tussen de
patiëntentevredenheid en de inschikkelijkheid van de patiënt met de medische behandeling in
rekening brengen. (Salimbene S., februari 1999, p. 23-35) Vervolgens staat het vast dat de
kwaliteit verbetert als de verwachtingen stijgen. Volgens Moore en Berry moeten
dienstenorganisaties de verwachtingen van de klant namelijk niet enkel bevredigen maar
overtreffen aangezien de consumenten zich steeds meer bewust zijn van kwaliteit.
(Moore S.A, Schlegelmilch B.B., 1994, p. 83-92) Zo kunnen ze ‘delighted’ klanten winnen.
(Saunders P. M., Scherer R. F., Brown H. E., 1995, p. 101) Maar wat gebeurt er als aan de
verwachtingen niet voldaan wordt? In dat geval is het noodzakelijk om de negatieve reacties
van de consumenten op te vangen en te beheren, indien dit niet gebeurt zal het verlies van
marktaandeel en van klantentrouwheid het dramatische gevolg zijn. (Zifko-Baliga,
Robert Kampf, Spring 1997, p. 28) Daarom is het belangrijk voor de managers van
ziekenhuizen om de verwachtingen van de klant te anticiperen en om ze uiteindelijk te kunnen
overtreffen. (Sherden W.A, 1988, p. 45-48) Een andere belangrijke reden voor een
kwaliteitsvolle dienstverlening is dat een betere kwaliteit, via dalende kosten en een betere
competitiepositie, de winst kan doen stijgen. Dit geldt ook voor ziekenhuizen. (Taylor S.A.,
1994, p. 221-236) Er zijn dus voldoende redenen die het belang van kwaliteitsmetingen
aantonen.
2.2.4 De eigenschappen van kwaliteit
Vele wetenschappers bestudeerden de kwaliteit van een dienst en allen hadden ze wel een
andere visie over de eigenschappen van kwaliteit. Volgens Donabedian komt kwaliteit in
verschillende gradaties voor in de technische en interpersonele aspecten van de medische
zorg. Hij stelde enkele criteria vast om een kwaliteitsvolle zorgverlening te omschrijven.
Aan de hand van de structuur (i.v.m. fysische omgeving en faciliteiten), het proces (i.v.m.
interactie tussen de patiënt en het personeel) en de resultaten van de interactie, ontwikkelde
Donabedian 7 kenmerken van de kwaliteit van de zorgverlening:
25
Ø ‘efficacy’ : het beste resultaat van een bepaalde diagnose
Ø ‘effectiveness’ : de doeltreffendheid van de verzorging
Ø ‘efficiency’ : een maatstaf voor de kost of de minst kostelijke behandeling van twee
identieke efficiënte behandelingen
Ø ‘optimality’ : kosten-opbrengsten eva luatie
Ø ‘acceptability’ : aanpassing van de diensten aan de wensen, verwachtingen en waarden
van de consumenten en hun familieleden
Ø ‘legitimacy’ : de visie van de gemeenschap op de zorgverlening
Ø ‘equity’ : de principes die gehanteerd worden om te bepalen wat juist of eerlijk
is bij de distributie van de diensten
(Donabedian A., 1980, Ann Arbor MI Health Administration Press, p. 54-63)
Voor elk criterium dat Donabedian hanteerde, stelde Zifko-Baliga enkele aspecten voor die
volgens hem het belangrijkste zijn om de kwaliteit te beoordelen: het voorgaande model werd
dan ook door Zifko-Baliga als volgt uitgebreid:
Ø structuur - gebouwen / technische omgeving
- dingen die het leven veraangenamen (‘amenities’)
- parkingmogelijkheden
- betalingsprocedures
Ø proces (dokter) - professionele expertise
- interactie met de patiënt
- interactieve communicatie
- imago
- prestaties
Ø proces (verpleegkundige) - interactieve zorg
- professionele efficiëntie
- individuele betrouwbaarheid
Ø proces (personeel) - inzicht
- vaardigheden
Ø resultaat - fysieke/psychische genezing
(Zifko-Baliga, Robert Kampf, Spring 1997, p. 28)
Daarnaast bekeken deze wetenschappers ook de verwachtingen en de percepties van diensten.
Volgens Lytle en Mokwa is de kwaliteit van een dienst afhankelijk van twee variabelen: de
26
verwachte dienst en de waargenomen dienst. Ze zijn ook van mening dat: “A health care
service product is a ‘bundle’ of tangible and intangible benefits that satisfy patients needs and
wants”. (Lytle R.S., Mokwa M.P., 1992, p. 4-16)
Het is ook belangrijk om verder te kijken dan die aspecten van kwaliteit die voor de hand
liggen. Zo verbonden twee verschillende onderzoeksgroepen de waargenomen kwaliteit van
de dienst door de consumenten aan de mate waarin het personeel tevreden is met hun werk.
Beide onderzoeksgroepen ondervonden dat factoren zoals de functie, de duidelijkheid over
het werk en de mate van zelfstandigheid, een effect hebben op de houding van het personeel.
Die houding heeft uiteindelijk een weerslag op de ervaringen van de patiënt. Deze besluiten
benadrukken dat de minder voor de hand liggende aspecten, die de perceptie van de patiënt
beïnvloeden, ook in rekening gebracht moeten worden. (Steffen Teresa M., Paul C Nystrom,
Stephen J. O’Connor, Fall 1996, p. 34)
2.2.5 De verschillende dimensies van kwaliteit
Er zijn volgens Jun et al. twee kwaliteitsdimensies, namelijk de technische en de functionele
kwaliteit. (Minjoon Jun, Robin T. Peterson, George A. Zsidisin, 1998, p81)
a) Technische kwaliteit
De technische kwaliteit wordt als volgt gedefinieerd: “the material content of the buyer-seller
interaction, or what the customer receives”. (Minjoon Jun, Robin T. Peterson, George A.
Zsidisin, 1998, p81) Met technische kwaliteit wordt dus verwezen naar de kernaspecten van
de verzorging die kunnen bereikt worden door de expertise van de dokters en de juiste keuze
van testen en behandelingen. Deze kernaspecten hebben een directe invloed op de
gezondheid van de patiënt. (Caper P., Spring 1988, p. 55)
Volgende aspecten van de zorgverlening kunnen hieronder geklasseerd worden:
Ø ‘competence’ (professionele expertise, kwalificaties)
Ø ‘patient outcomes’ (genezingsgraad, sterftegraad)
27
Vooral dokters maken gebruik van de voorgaande aspecten om kwaliteit te definiëren.
Dokters weten namelijk welke medische procedures toegepast moeten worden om een
optimaal resultaat te bereiken, maar patiënten daarentegen verstaan deze dimensies niet
volledig. De definitie van technische kwaliteit gaat volgens Anderson en Zwelling volledig
op voor de eerste vier kenmerken van Donabedian’s lijst (zie reeds 3.2.3); ‘efficacy’,
‘effectiveness’, ‘efficiency’, ‘optimality’. Samengevat is uitmuntendheid in technische
kwaliteit een garantie voor het bereiken van de beste clinische resultaten. (Anderson
Elizabeth, Leonard Zwelling, Spring 1996, p. 68-73) Uit de technische attributen van de
dokters bracht O’Brien volgende technische aspecten van kwaliteit uit: ‘accessibility’,
‘appropriateness’, ‘effectiveness’, ‘continuity’, ‘efficiency’. Hij voegde er nog de
klantentevredenheid bij, maar dit aspect leunt aan bij de functionele aspecten van de kwaliteit
(zie verder). De klantentevredenheid moet volgens hem geëvalueerd worden op de verwachte
resultaten van de verzorging, het respect ten opzichte van de patiënt en de mate van
bezorgdheid en interesse van de verpleegkundigen tijdens de zorgverlening.
(O’Brien James L., Edward F.X. Hughes, 1991, p. 33-45)
b) Functionele kwaliteit
Anderson en Zwelling onderscheiden de technische kwaliteit van de functionele kwaliteit
door deze laatste te definiëren als de perceptie van de consument over de ontvangen diensten
gerelateerd aan hun verwachtingen over de dienstverlening. (Anderson Elizabeth,
Leonard Zwelling, Spring 1996, p. 74-77) De meeste empirische onderzoeken over
kwaliteitsmetingen van diensten meten het verschil tussen de percepties en de verwachtingen.
(Cleveland Health Quality Choice, April 1993, p.28)
De functionele kwaliteit omvat het proces waarbij de patiënt een dienst ontvangt. Deze
kwaliteit kan verwijzen naar de ondersteunende rol van de dokter en de psychologische
aspecten van de dokter-patiënt verhouding. (Caper P., Spring 1988, p. 55) Vaak bepaalt het
administratief personeel, de verpleegkundigen en de andere medische personeelsleden hoe de
diensten geleverd worden. Deze functionele aspecten van de verzorging hebben geen directe
impact op de patiënten, maar ze spelen wel een indirecte rol bij het verstrekken van een
kwaliteitsvolle dienst. Bovendien zijn het vooral de functionele aspecten die de perceptie van
de patiënt over de algemene kwaliteit van de verstrekte verzorging beïnvloeden.
28
(Davidow. W., oktober 1989, p. 15) Patiënten verstaan de functionele aspecten beter omdat
ze gerelateerd zijn met aspecten die eigen zijn aan hun ervaringen. Een ander goed voorbeeld
van functionele kwaliteit is de kwaliteit van de omgeving. (Anderson Elizabeth, Leonard
Zwelling, Spring 1996, p. 76)
c) Besluit
Enerzijds is het gemakkelijk om de technische en functionele aspecten van kwaliteit van
elkaar te onderscheiden, maar anderzijds is het wel moeilijk om de meting van deze concepten
te integreren. Anderson en Zwelling zijn van mening dat een hoog niveau van technische en
functionele kwaliteit moet behouden worden door de medische staf. Ze vragen zich daarbij
wel af indien een hoog functioneel kwaliteitsniveau bijdraagt tot de perceptie van een hoger
technisch kwaliteitsniveau en indien de functionele kwaliteit voor een onderscheid zorgt
tussen producenten met een gelijke technische kwaliteit. Want de beste technische kwaliteit
mag geen excuus zijn voor een slechte functionele kwaliteit en daarbij komt nog dat patiënten
trouwens niet naar dat ziekenhuis zullen willen gaan. Hetzelfde geldt voor de beste
functionele kwaliteit die een slechte technische kwaliteit niet kan goedmaken, want als er een
slechte verzorging is zullen de patiënten bang zijn om in dat ziekenhuis opgenomen te
worden. (Anderson Elizabeth, Leonard Zwelling, Spring 1996, p. 78)
Ondanks het belang van beide dimensies worden de technische en de functionele kwaliteit
volledig geïsoleerd om metingen uit te voeren. Dit is niet het geval bij de ‘Cleveland Health
Quality Choice Program’ want het is een poging om tot een geïntegreerde meting te komen
van de kwaliteit. In het programma tracht men zowel de technische als de functionele
kwaliteit te evalueren. De technische kwaliteit wordt geëvalueerd aan de hand van
resultaatmetingen en de functionele kwaliteit wordt geanalyseerd door middel van enquêtes
over de klantentevredenheid. (Anonymous, http://www.health.state.ri.us/consumer.pdf, p.1)
Het is wel interessant om op te merken dat een studie heeft uitgewezen dat vrouwen meer
belang hechten aan de functionele aspecten van de verzorging, dan mannen. De technische
aspecten van de verzorging worden daarentegen zowel door mannen als door vrouwen even
belangrijk gevonden. (Ragsdale Cliff T., Houck Ernest C., 1995, p. 1705)
29
2.2.6 Het verschil tussen kwaliteit en tevredenheid
Vaak worden de termen kwaliteit en tevredenheid afwisselend gebruikt alsof ze dezelfde
betekenis zouden hebben. Hoewel ze sterk gerelateerd zijn, is het belangrijk om een
onderscheid te maken tussen deze twee termen. De kwaliteit van een dienst is volgens
Parasuraman gelijkaardig aan een houding, daarom is kwaliteit wel gerelateerd met
tevredenheid, maar betekent het toch niet hetzelfde. (Parasuraman A., Zeithaml V. A.,
Berry L.L., 1988, p. 12-40) Andere onderzoekers zoals Cronin en Taylor vragen zich eerder
af wat het objectief van een dienstverlener moet zijn. Moeten ze trachten consumenten te
hebben die tevreden zijn of moeten ze op zoek gaan naar consumenten die de dienstverlening
zien als een dienst die de maximale kwaliteit biedt? Daarom stellen ze het volgende
onderscheid voor:
Ø De perceptie van de kwaliteit van een dienst moet beschouwd worden als een lange
termijn houding van de klanten.
Ø De tevredenheid moet beschouwd worden als de interactie-specifieke, korte termijn visie
van de klant. (Cronin J. Joseph Jr., Stephen A. Taylor, July 1992, p. 55-68)
De wetenschappelijke literatuur wijst wel op de positieve relatie tussen de kwaliteit van de
dienst en de tevredenheid van de patiënt over de verstrekte zorg vergezeld van de wil om
terug te keren naar het ziekenhuis of om het ziekenhuis aan te raden aan familie en vrienden.
(Peyrot M., Cooper P.D., Schnapf D, 1993, p. 24-33) Oswald en Taylor bijvoorbeeld stellen
ook dat er een sterke relatie bestaat tussen de klantentevredenheid en de perceptie over de
kwaliteit van de zorgverstrekking. Volgens hen kunnen de patiënten de medische behandeling
op zich niet beoordelen (want ze zijn niet medisch geschoold), maar baseren deze zich op hun
perceptie over het verplegend personeel en over het ziekenhuis om hun ervaring te evalueren.
(Oswald Sharon, Douglas E. Turner, Robin L. Snipes, Daniel Butler, Spring 1998, p. 19)
2.3 Hoe wordt de kwaliteit van de zorgverlening gemeten?
Kwaliteitsmanagement en kwaliteitsmetingen zijn tegenwoordig de belangrijkste hoofdpunten
in de ziekenhuissector. Er gebeuren steeds meer gestructureerde inspanningen om
kwantificeerbare en technische componenten, zoals infectie- en hospitalisatiegraden, te meten.
30
Er worden daarnaast ook meer inspanningen geleverd om de processen en de resultaten te
verbeteren (zie volgende hoofdstuk over productiviteit). Vervolgens worden er pogingen
ondernomen om de minder tastbare componenten van kwaliteit, zoals klantentevredenheid, te
meten. Toch ontbreekt er binnen de ziekenhuissector nog steeds een algemeen model om de
verschillende componenten van kwaliteit te analyseren en te meten. (Anonymous,
http://www.health.state.ri.us/consumer.pdf, p.1)
In vergelijking met een geproduceerd goed, waarvan de kwaliteit effectief kan gecontroleerd
worden, is een dienst een vluchtig en abstract goed dat moeilijk te definiëren en te meten is.
De wetenschapper Ross stelde een klantgerichte kwaliteitsmeting voor. Hij merkte op dat de
diensten geen acties of handelingen op zichzelf zijn waarvan de kwaliteit gemakkelik kan
gemeten worden, maar dat het vooral de manier is waarop die handelingen geïnterpreteerd
worden door de klanten die belangrijk is. (Ross G. R., 1995, p. 316) Het subjectieve karakter
van de kwaliteit van een dienst maakt de meting ervan nog complexer. De complexiteit van
het meten van de kwaliteit vloeit voort uit 3 specifieke kenmerken van diensten:
‘intangibility’, ‘heterogeneity’ en ‘inseparability’. De ziekenhuissector is geen uitzondering
in het opzicht van de complexiteits- en efficiëntieproblemen van de kwaliteitsmeting (zie 2.1).
(Parasuraman A., Zeithaml V. A., Berry L.L, 1985, p. 42)
Toch trachten velen een beeld te krijgen van de kwaliteit. Sinds enkele jaren zijn de
ziekenhuizen in Vlaanderen van overheidswege verplicht kwaliteitsmetingen uit te voeren aan
de hand van het kwaliteitsdecreet. In wat volgt zullen we eerst dat kwaliteitsdecreet
bespreken. In België wordt de kwaliteit dus ondersteund door de overheid, maar in Amerika
is de ziekenhuissector veel competitiever en zijn er enkele organisaties die de kwaliteit in de
gezondheidszorg ondersteunen. Enkele van deze organisaties zullen we ook bespreken.
2.3.1 Het kwaliteitsdecreet
De Belgische gezondheidszorg staat internationaal aangeschreven als hoogwaardig,
kwalitatief en betaalbaar. Toch kunnen er nog steeds dingen verkeerd lopen in complexe
zorgorganisaties en komen er steeds een aantal zaken in aanmerking voor verbetering. M.a.w.
een behoorlijk kwaliteitsniveau vormt weliswaar het uitgangspunt, maar het streefdoel moet
31
zich altijd op een hoger niveau situeren. In deze paragraaf zullen we, gebaseerd op het
kwaliteitsdecreet dat het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap uitvaardigde op 25
februari 1997, de belangrijkste elementen uit dit kwaliteitsdecreet aanhalen.
De Vlaamse overheid heeft wel niet de bedoeling om de voorzieningen zonder meer een
kwaliteitsbeleid voor te schrijven. Wel willen ze een aantal minimale verwachtingen op het
vlak van kwaliteitszorg kenbaar maken. Het is belangrijk om te weten dat de Vlaamse
Gemeenschap met het kwaliteitsdecreet haar bevoegdheden niet overschrijdt. Dit werd beslist
door het Arbitragehof nadat er enkele beroepen werden aangetekend tegen het
kwaliteitsdecreet. Op 15 juli 1998 werden namelijk alle beroepen die tegen het
kwaliteitsdecreet waren ingesteld door het Arbitragehof vernietigd. Meteen werden ook de
eerste Vlaamse erkenningsnormen voor ziekenhuizen door het Arbitragehof bekrachtigd.
a) Waarom een kwaliteitsdecreet?
Alle verzorgingsvoorzieningen die door de Vlaamse overheid worden erkend, vallen onder de
toepassing van het Vlaamse kwaliteitsdecreet voor verzorgingsvoorzieningen. De Vlaamse
overheid beslist welke verzorgingsvoorzieningen in Vlaanderen en welke unicommunautaire
Vlaamse voorzieningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkend worden. Een
erkenning door een overheid houdt in dat de betrokken voorziening voldoet aan een aantal
basisvereisten die vanuit de overheid worden opgelegd. Oorspronkelijk beperkten deze eisen
of normen zich tot de basisstructuur en/of -uitrusting van voorzieningen. Gaandeweg werden
ook normen uitgevaardigd die betrekking hadden op de organisatie van de voorziening. In de
loop van de jaren ’90 werd duidelijk dat niet enkel structuren van voorzieningen, maar ook de
processen en de resultaten van het zorggebeuren in de voorzieningen kunnen worden
gemeten, opgevolgd en getoetst. De overheid wil dan ook dat er op een continue en
systematische wijze wordt gewerkt aan de kwaliteitsverbetering van het zorgaanbod. Dat is
meteen ook de bedoeling van het kwaliteitsdecreet. Continue aandacht voor kwaliteitszorg in
een Vlaamse verzorgingsvoorziening wordt dus door de Vlaamse overheid noodzakelijk
geacht. Bovendien vroeg de Wereldgezondheidsorganisatie aan zijn lidstaten om tegen het
jaar 2000 structuren en processen te voorzien waarmee de continue verbetering van de
kwaliteit van de zorgverlening, alsook een geschikte ontwikkeling en gebruik van
technologieën, kan worden gegarandeerd. Dit doel spreekt de bevoegde overheden
32
rechtstreeks aan op hun verantwoordelijkheid in de gezondheidszorg, vandaar dus ook het
kwaliteitsdecreet.
Met het kwaliteitsdecreet wil de Vlaamse overheid benadrukken dat de
verzorgingsvoorzieningen zelf verantwoordelijk zijn voor het eigen kwaliteitsbeleid. De
Vlaamse overheid, in haar hoedanigheid van erkennende instantie, meent dat de
verzorgingsvoorzieningen een publieke verantwoordingsplicht hebben. Daarom vereist de
Vlaamse Gemeenschap in het kader van de erkenning dat de voorzieningen een aantoonbaar
kwaliteitsbeleid voeren. De concrete invulling ervan blijft echter de verantwoordelijkheid van
de voorzieningen zelf.
b) De uitvoering van het kwaliteitsdecreet
De Vlaamse overheid verwacht dat de zorginstellingen de kwaliteit gaan meten aan de hand
van enkele opgelegde indicatoren. De ziekenhuizen moeten vijf (drie verplichte, twee vrije)
thema’s meten en andere zorginstellingen moeten slechts drie (twee verplichte, één vrij)
thema’s uitwerken. De verplichte thema’s worden gekozen door de minister en na
goedkeuring door de Vlaamse Regering en publicatie in het Staatsblad, worden ze van kracht.
Het ligt in de bedoeling van de Vlaamse overheid om elke drie à vijf jaar nieuwe thema’s op
te leggen. De vrije thema’s worden door de voorziening zelf vastgelegd, maar dienen wel aan
te sluiten bij de in het kwaliteitsdecreet beschreven aspecten van kwaliteit van zorg.
Als voorbeeld zullen we kort de uitvoering van het kwaliteitsdecreet bespreken dat op de
meeste ziekenhuizen van toepassing is De drie verplichte thema’s zijn ‘onthaal’,
‘geneesmiddelendistributie’ en ‘ziekenhuisinfecties’. Voor het eerste verplichte thema
‘onthaal’ zijn er twee indicatoren. Eerst en vooral wordt de tevredenheid van de patiënt
omtrent de kwaliteit van de verschillende deelaspecten van het onthaal bekeken. Dit wordt
gemeten door een enquête bij de patiënten. De tweede indicator is het tijdsverschil tussen de
afspraak en de zorgverstrekking. Dit wordt gemeten door de verpleegkundige van dienst die
het tijdstip van aankomst en het tijdstip van behandeling dient te noteren. Het tweede
verplichte thema is de ‘geneesmiddelendistributie’. Dit thema wordt ook gemeten aan de
hand van twee indicatoren waarvan de eerste het percentage is van de onvolledige
medicatieschema’s. Ter verduidelijking verschaft het kwaliteitsdecreet een gedetailleerde lijst
33
van elementen om ondubbelzinnig te kunnen bepalen of het schema correct ingevuld werd of
niet. De tweede indicator voor dit thema is het percentage medicatie dat is klaargezet en dat
niet overeenstemt met de gegevens op het medicatieschema. Tenslotte is er het derde
verplichte thema ‘ziekenhuisinfecties’. Hierbij moeten drie soorten infecties in categoriën
geplaatst worden om de graad van de infectie weer te geven. Vervolgens moeten de infecties
gemeten worden volgens de voorgeschreven procedure. Enkel dit laatste thema is niet
verplicht voor de psychiatrische ziekenhuizen en werd vervangen door het verplichte thema
‘zorgcommunicatie’.
c) Kwaliteitshandboek en kwaliteitsplan van de gezondheidsvoorzieningen
In het kwaliteitshandboek worden de visie op en de doelstellingen van het kwaliteitsbeleid
van de voorziening beschreven. Het kwaliteitsbeleid omkadert alle maatregelen die in een
voorziening worden getroffen om de medewerkers in staat te stellen op een coherente manier
te werken aan de verbetering van de zorg in de organisatie. De vrije thema’s van het
kwaliteitsbeleid van de voorziening moeten hierin worden omschreven en gemotiveerd.
Daarnaast zullen ook de door de overheid verplichte thema’s worden opgenomen in het
kwaliteitshandboek. Per thema zal een stappenplan moeten worden uitgeschreven dat de weg
naar een mogelijke verbetering aangeeft. Een dergelijk stappenplan moet de Demingcyclus
(‘plan, do, check, act’) volgen. Om een continue verbetering te realiseren dient deze cyclus
voortdurend te worden herhaald. Indien blijkt dat de doelstelling kan worden gerealiseerd of
indien verbetering mogelijk wordt gemaakt, dan worden de procedures en/of instructies die
daartoe hebben geleid, beschreven en opgeslagen als deel van een kwaliteitssysteem en
opgenomen in het kwaliteitshandboek.
Het kwaliteitsplan geeft de concrete maatregelen en verbeteringsacties weer die de
verzorgingsvoorziening heeft genomen en voorziet te treffen om haar doelstellingen op het
vlak van kwaliteitsbeleid te verwezenlijken, evenals de termijnen binnen dewelke de
verzorgingsvoorziening deze doelstellingen wil bereiken. Vertrekkend vanuit de in het
handboek opgenomen thema’s of onderwerpen worden zowel de bestaande uitgangssituatie,
als de operationele doelstellingen geformuleerd. Het kwaliteitsplan vormt m.a.w. de concrete
vertaling in acties van de intenties die in het kwaliteitshandboek staan beschreven.
34
Het kwaliteitshandboek en het kwaliteitsplan moeten binnen de zes maanden na de publicatie
van de verplichte kwaliteitsthema’s in het Belgische Staatsblad opgestuurd worden naar de
Administratie Gezondheidszorg waar ze nagekeken en bestudeerd worden door de
inspectiedienst. Bij een gunstige evaluatie worden deze documenten bijgehouden door de
Administratie en bij het erkenningsdossier gevoegd. De voorziening ontvangt in dat geval
een positieve reactie. Indien een reactie toch langer dan twaalf maanden zou uitblijven, dan
worden de documenten geacht stilzwijgend te zijn goedgekeurd. Bij een ongustige evaluatie
(‘onvoldoende’) wordt de voorziening schriftelijk op de hoogte gebracht van de motivatie van
een dergelijke evaluatie. Bij zorginstellingen die niets insturen of een onvoldoende krijgen,
zal in eerste instantie de erkennning opgeschort worden, en na een evaluatie eventueel
geschrapt.
d) De kwaliteitscoördinator
De overheid verplicht de zorginstellingen ook om een kwaliteitscoördinator aan te werven.
Deze persoon fungeert dan als aanspreekpunt en begeleidt de kwaliteitsinspanningen van de
voorziening. Van de kwaliteitscoördinator wordt verwacht dat hij het kwaliteitsbeleid
coördineert en de stuwende kracht vormt achter het kwaliteitsbeleid van de voorziening. Het
profiel van de kwaliteitscoördinator moet er als volgt uitzien: hij heeft de methodiek van de
kwaliteitsverbetering onder de knie, kent de verwachtingen van de overheid en adviseert
vanuit deze kennis het beheer of de directie, de diensten, de afdelingen of de personen in de
voorziening die betrokken worden bij het kwaliteitsbeleid.
2.3.2 Amerikaanse organisaties ter ondersteuning van de kwaliteit van de
gezondheidszorg
In deze paragraaf zullen we enkele Amerikaanse organisaties bespreken die de kwaliteit van
de gezondheidszorg willen verbeteren of die de consumenten willen duidelijk maken dat er
verschillen zijn in de kwaliteit van de zorgverstrekkers. Dit is een gevolg van het feit dat de
ziekenhuissector in Amerika veel competitiever is.
35
a) Joint Commission on Accreditation of Healthcare Organizations (JCAHO)
De JCAHO tracht de kwaliteit van de ziekenzorg te verbeteren door het
gezondheidszorgsysteem en de verbonden diensten, die de prestatieverbeteringen in de
gezondheidszorg ondersteunen, te accrediteren. Deze organisatie ontwikkelde reeds in 1917
de Minimumstandaard voor ziekenhuizen. Tegenwoordig verschaft de organisatie uitgebreide
kwaliteitsprogramma’s voor ziekenhuizen en andere zorgverlenende organisaties. De
gebruikte standaarden concentreren zich op een twaalftal algemene categorieën waaronder
zorgverlening aan de patiënt, leiderschap van het personeel, administratie, milieumanagement,
rechten van de patiënten en opleiding van de patiënt en de familieleden. Deze programma’s
kunnen gebruikt worden als een geldig alternatief voor de staats- en federale inspecties. In
1998 vroeg de JCAHO aan de ziekenhuizen en aan de lange termijn zorgverlenende
organisaties om hun resultaten en andere performantiemaatstaven te integreren in het
accreditatieproces gebruik makend van een database ontworpen door de JCAHO. De
indicators van deze database omvatten maatstaven zoals periodieke operatieve data,
chirurgische data en andere zeer meetbare componenten. De methode van datagedreven
continu onderzoek vervolledigt de bestaande standaardgebaseerde beoordeling en zal
eventueel in een standaardset van performantiemaatstaven resulteren die dan kan gebruikt
worden in het accreditatieproces. (Anonymous, http://www.health.state.ri.us/consumer.pdf,
p. 9-10)
b) The National Commission for Quality Assurance (NCQA)
De NCQA beoordeelt en rapporteert over de kwaliteit van de gezondheidszorgplannen. Deze
commissie verschaft informatie die consumenten het verschil in kwaliteit moet duidelijk
maken zodat ze betere beslissingen kunnen nemen in verband met de gezondheidszorg. Deze
informatie is ook interessant voor de organisaties omdat ze zich hiermee kunnen situeren ten
opzichte van hun concurrenten. (Anonymous, http://www.health.state.ri.us/consumer.pdf,
p. 10-11)
36
c) The Agency of Health Care Policy and Research (AHCPR)
De AHCPR is een deel van ‘the U.S. Department of Health and Human Services’ en
ondersteunt onderzoeken als die tot doel hebben de kwaliteit van de zorgverlening te
verbeteren, de kosten te verlagen en de toegang tot de diensten te verbreden. Dit agentschap
verschaft ook praktische, wetenschappelijk-gebaseerde informatie aan medisch personeel en
aan consumenten. Hun centrum voor kwaliteitsmeting en -verbetering voert en ondersteunt
onderzoeken over metingen en verbeteringen van de kwaliteit van de zorgverlening. Zelf
voeren ze dus ook klantenstudies en tevredenheidsmetingen uit. (Anonymous,
http://www.health.state.ri.us/consumer.pdf, p. 11)
37
3. Productiviteit
In dit hoofdstuk zullen we eerst het begrip productiviteit definiëren en vervolgens zullen we
kort nagaan hoe de productiviteit wordt gemeten, eerst bij diensten in het algemeen en daarna
in de sector van de gezondheidszorg. We besteden hierbij ruime aandacht aan de rol van de
overheid, aan de MKG (= Minimale Klinische Gegevens) en de MVG (= Minimale
Verpleegkundige Gegevens) en tenslotte aan de problemen die bij deze
productiviteitsmetingen voorkomen.
3.1 Definitie
“Productiviteit is de verhouding van de output van een transformatieproces ten opzichte van
de input.” Vanuit het standpunt van de klant is output het resultaat van een
uitwisselingsproces tussen de dienstenorganisatie en de klant. Bedrijven daarentegen zien
output in termen van verbruikte input gedurende het transformatieproces. (Van Looy B.,
Gemmel P., Desmet S., Van Dierdonck R., Serneels S., 1998, Vol. 9, p. 1) Dit verschil in
visie tussen de klant en het bedrijf mogen we dus niet uit het oog verliezen wanneer we de
productiviteit bekijken.
3.2 Productiviteitsmetingen
Productiviteitsmetingen drukken de relatie uit tussen de output van een
dienstverleningsproces en de inputs die nodig zijn om de dienstverlening uit te voeren. Een
juiste definitie van output en input is hierbij van zeer groot belang om een correcte
productiviteitsanalyse uit te voeren, want indien de output en input niet juist gedefinieerd zijn
door de procesanalyse en daardoor aan de verkeerde metingsmethode gelinkt worden, dan is
de productiviteitsmeting van de diensten gedoemd om te mislukken. (Hornbrook M. C., 1982,
p.1-42) In deze paragraaf zullen we eerst productiviteitsmetingen van diensten in het
algemeen bekijken en vervolgens specifiek voor de gezondheidssector. Daarbij zullen we
38
nagaan hoe de productiviteit in de ziekenhuissector gemeten wordt, welke rol de overheid
speelt bij deze metingen en welke problemen er bij deze metingen er kunnen rijzen.
3.2.1 Productiviteitsmetingen van diensten
Terwijl in de industrie productiviteitsmetingen reeds lang uitgevoerd worden, kwam de
ontwikkeling van productiviteitsmetingen in de dienstensector slechts traag op gang. Dit is
vooral te wijten aan de specifieke karakteristieken van diensten (zie reeds 2.1) die het
moeilijker maken om de productiviteit te meten. (Fitzsimmons & Fitzsimmons, 1994,
p. 93-102) Het is namelijk voor diensten niet zo eenvoudig om de input en de output correct
te omschrijven en te meten. (Gadrey J., 1988, p. 67-76)
Wegens deze specifieke kenmerken kan men niet zomaar de productiviteitsmetingen
overnemen uit de bedrijfswereld. Neem nu bijvoorbeeld één van de veelgebruikte methodes
en een eenvoudige techniek zoals ‘process mapping’ In de traditionele productie-
ondernemingen kan men met deze techniek het productieproces gemakkelijk in kaart brengen.
Maar in dienstenorganisaties bestaat ‘het afgewerkte product’ niet. Aangezien, zoals
Mc. Lukan zegt, ‘the proces is the product’, wordt process mapping complexer. Diensten zijn
immers ontastbaar (of toch gedeeltelijk) waardoor ze moeilijker opvolgbaar zijn. Daarbij
komt ook nog de heterogeniteit van diensten ten gevolge van de interactie met de klant tijdens
het dienstverleningsproces, die het nog moeilijker maakt om een overzicht te krijgen over het
proces met al zijn verschillende situaties. (Van Looy B., Gemmel P., Desmet S.,
Van Dierdonck R., Serneels S., 1998, Vol. 9, p. 1)
Veel wetenschappers onderzochten het probleem van de productiviteitsmetingen in de
dienstensector en elk hadden ze wel een andere visie over de oplossing van dit probleem.
Drucker stelde voor om ‘proxies’ (benaderingen) toe te passen, zoals bijvoorbeeld het aantal
kerkgangers te meten in plaats van het ondefinieerbare aantal geredde zielen. Flipo stelde dan
weer voor om de controleerbare ontastbaarheden te scheiden van de oncontroleerbare, en om
vervolgens de controleerbare te meten en indien mogelijk tastbaar te maken.
(Curtis P. Mc Laughlin, Sydney Coffey, 1990, Vol. 1 (1), p. 47-48)
39
Maar managers van dienstenorganisaties hebben wel degelijk nood aan
productiviteitsmetingen om o.a. de werkmethodes te evalueren, de kwaliteit te verbeteren, het
gebruik van de werkkrachten te evalueren en om eerlijke en motiverende
vergoedingssystemen te ontwikkelen. Vooral in de ziekenhuissector is het belangrijk om
productiviteit te kunnen meten, omdat hier de druk om de kosten te verlagen zeer hoog is.
(Bolster C. J., Binion R., 1987, p. 67-75)
Toch bestaan er reeds meerdere algemene en nuttige methodes om de productiviteit van een
dienstenorganisatie te controleren. Zo zijn er de verschillende ‘output-input ratios’, de ‘work-
measurement’-methodes, de statistische vergelijkingen, de deterministische modellen,…
(Curtis P. Mc Laughlin, Sydney Coffey, 1990, Vol. 1 (1), p. 46-61) Op deze methodes gaan
we hier echter niet verder in, omdat we vooral geïnteresseerd zijn in de meer specifieke
productiviteitsmetingen die gebruikt worden in de ziekenhuissector.
3.2.2. Productiviteitsmeting in de gezondheidszorg
Niet enkel de kwaliteismetingen maar ook de productiviteitsmetingen worden in de
gezondheidszorg van overheidswege opgelegd. De overheid baseert zich op de
productiviteitsmetingen om de ziekenhuizen te financieren.
a) Rol van de overheid
De regering besliste in 1999 om de reële groeinorm van de uitgaven in de ziekteverzekering te
verhogen van 1,5 naar 2,5% om zo in het pakket van verzekerde zorg ruimte te voorzien voor
de terugbetaling van nieuwe technologieën, producten en materialen. Door de snelle
technologische ontwikkeling, de veroudering van de bevolking en het toegenomen chronisch
karakter van aandoeningen, maar ook door de bestaande prestatie-, voorschrijf- en
consumptiepatronen is de druk op de uitgaven zodanig dat de realisatie van deze doelstelling
niet vanzelfsprekend is, ook niet met een groeinorm van 2,5%. Daarom moeten de
beschikbare middelen doelmatiger worden besteed, met behoud en zelfs met verbetering van
de kwaliteit van de aangeboden zorg. (zie hoofdstuk 2) Om dit te bereiken zijn een aantal
40
structurele maatregelen noodzakelijk. (Frank Vandenbroucke, 21 oktober 1999,
http://vandenbroucke.fgov.be/T)
De overheid gebruikt de productiviteitsmetingen o.a. voor financieringsdoeleinden. Maar
zoals Minister Frank Vandenbroucke zelf zegt, is de financiering van de gezondheidszorg in
België hopeloos ingewikkeld. Daarom zullen we niet dieper ingaan op de
financieringsgevolgen van de productiviteitsmetingen. Bovendien is dit ook niet echt
noodzakelijk aangezien het voldoende is om te weten dat ze bestaan. Daarnaast gebruikt de
overheid productiviteitsmetingen om een zicht te krijgen op de aard van de pathalogie
(aandoening) die in de Belgische ziekenhuizen wordt behandeld, en om een beeld te krijgen
van de variatie in medische praktijkvoering voor eenzelfde pathologie en de hiermee gepaard
gaande variatie in kosten. Het is tevens de bedoeling om ziekenhuizen de mogelijkheid te
bieden om hun eigen gegevens, gedrag en performantie op een oordeelkundige manier te
analyseren, en vervolgens te vergelijken met bijvoorbeeld eigen performantie in het verleden
of met een nationale referentie. (Frank Vandenbroucke, 4 februari 2000, Brussel,
http://vandenbroucke.fgov.be/T)
b) Minimale Klinische Gegevens (MKG)
Eén van de belangrijkste bronnen van productiviteitsmetingen in onze ziekenhuissector is de
registratie van de Minimale Klinische Gegevens (MKG). Deze is sinds 1990 verplicht voor
alle ziekenhuizen en vanaf registratiejaar 1995 werd niet alleen de informatie aangaande
klassieke ziekenhuisverblijven geregistreerd, maar werd deze ook uitgebreid met de gegevens
i.v.m. daghospitalisatieverblijven. (Frank Vandenbroucke, 21 oktober 1999,
http://vandenbroucke.fgov.be/T). De MKG-methode houdt in dat men in het ziekenhuis bij
iedere aankomst van een patiënt noteert welk soort aandoening hij heeft. Als de patiënt het
ziekenhuis verlaat, wordt aangeduid hoe lang hij in het ziekenhuis gelegen heeft (aantal
ligdagen). Aan de hand van deze gegevens van alle ziekenhuizen in Vlaanderen wordt dan
het gemiddelde aantal ligdagen per soort aandoening berekend. Aangezien de overheid de
kosten van de gezondheidszorg wil beperken, weigeren ze nog te betalen voor ondoelmatig
gebruikte bedden. Om de mate van de financiering en de grootte van de boetes van de
ziekenhuizen te bepalen, hanteert de overheid het PAL-NAL-systeem. In dit systeem worden
de MKG van het ziekenhuis in een tabel vergeleken met het nationaal gemiddelde. Als het
41
aantal ligdagen het nationaal gemiddelde overschrijdt (= PAL = Positief Aantal Ligdagen) dan
wordt het ziekenhuis beboet. Ligt het aantal ligdagen daarentegen onder het nationaal
gemiddelde dan spreekt men van NAL (= Negatief Aantal Ligdagen). De mate waarin men
onder het nationaal gemiddelde ligt, bepaalt de financiële stimulus. (Frank Vandenbroucke,
4 februari 2000, Brussel, http://vandenbroucke.fgov.be/T)
Om allerlei verschillende redenen werd beslist om in het jaar 2000 de MKG-databank te
koppelen aan de MFG-databank (MFG = Minimale Financiële Gegevens) m.b.t. de
ziekenhuisopnames. Een technische cel met experten uit het RIZIV en het Ministerie van
Volksgezondheid is bevoegd voor de validering en de koppeling van de gegevens en de
terbeschikkingstelling ervan aan de administratie en aan derden. Deze databank laat toe per
pathologie een overzicht te geven van de omvang en de spreiding van de medische
consumptie op het vlak van klinische biologie, medische beeldvorming, technische prestaties,
verblijfsduur, geneesmiddelen, … Deze geaggregeerde cijfers zulen onmiddellijk gevolgd
worden door een feedback naar de individuele instellingen. De ziekenhuizen zullen m.a.w. op
de hoogte gebracht worden over hoe hun medische consumptie en productiviteit voor
eenzelfde pathologie zich verhoudt tot de consumptie en de productiviteit van het gemiddelde
Vlaamse ziekenhuis.
(http://www.minsoc.fgov.be/press_releases/nl/peers/peers_visie_vandenbroucke.htm)
De feed-back naar de ziekenhuizen is hierbij van groot belang op voorwaarde dat de
ziekenhuizen er gebruik van maken om hun eigen positie ten opzichte van het Vlaamse
gemiddelde kritisch te analyseren en te bespreken, bijvoorbeeld voor wat de gemiddelde
ligduur per pathologie betreft. De bijkomende informatie die de gekoppelde databank
verschaft zal de ziekenhuizen meer inzicht geven in het eigen ‘productiepakket’ en hen
ondersteunen bij het beoordelen van de eigen prestaties, in bedrijfseconomische termen, zoals
het gebruik van de collectieve middelen en de inzet van eigen productiemiddelen.
(Frank Vandenbroucke, 15 mei 2000, http://vandenbroucke.fgov.be/T) Het positieve van dit
systeem is dat de ziekenhuizen zich kunnen situeren op de markt en dat ze (financieel)
gestimuleerd worden om inefficienties weg te werken en de productiviteit op te voeren. Sinds
begin dit jaar is de ziekenhuisfinanciering nog meer gebaseerd op de verrichte activiteiten en
minder op de aanbodstructuur en erkenningsnormen, zoals vroeger het geval was.
(Frank Vandenbroucke, 4 februari 2000, Brussel, http://vandenbroucke.fgov.be/T)
42
c) Minimale Verpleegkundige Gegevens (MVG)
Een andere methode waaruit de productiviteit kan afgeleid worden is de MVG-methode
(Minimale Verpleegkundige Gegevens). Deze methode registreert de verpleegkundige
activiteit voor alle patiënten die onder toezicht van een hoofdverpleegkundige staan en die op
een begrensde eenheid worden verzorgd, en niet langer uitsluitend voor de gehospitaliseerde
patiënten. Voor de MVG moeten de verpleegkundigen per patiënt alle nodige activiteiten en
behandelingen noteren die nodig zijn voor de verzorging van de patiënt. Aangezien deze
meting zeer tijdsintensief is, moet ze slechts 4 keer per jaar gedurende 2 weken uitgevoerd
worden voor alle patiënten. De overheid kiest dan at random 3 datums waarvoor de gegevens
moeten opgestuurd worden. Deze gegevens zijn dus bedoeld om een zicht te krijgen op de
activiteiten van het medisch personeel. Eventueel kunnen er zo inefficiënties opgespoord
worden. (Frank Vandenbroucke, 31 maart 2000, http://vandenbroucke.fgov.be/T) Want aan
de hand van deze gegevens kunnen er weer nationale gemiddelden berekend worden. Zo kan
men uitrekenen dat een operatie van een appendix bijvoorbeeld gemiddeld 2 uur duurt. Ieder
ziekenhuis kan dan voor zichzelf uitmaken of er boven of onder het gemiddelde gewerkt
wordt en nagaan waarom. Want het ter beschikking stellen van de gegevens aan de
ziekenhuizen is een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde voor het realiseren van de
uiteindelijke doelstelling. Daarvoor moet op basis van de informatie de discussie over de
kwaliteit en de efficiëntie van het medisch handelen starten. De verschillen tussen de
verzorgingsinstellingen gaan grotendeels terug op belangrijke verschillen inzake medische
praktijk tussen artsen en ook op een verschillend gedrag van de beheerders. Ook de opleiding
van de zorgverstrekkers kan in belangrijke mate bijdragen tot een verschillende diagnotische
en therapeutische benadering van een zelfde probleem. Uiteindelijk gaat het er niet om de
verschillen te verklaren, maar het zoeken en bespreken van mogelijke verklaringen is wel
essentieel om een antwoord te bieden op de kernvraag: zijn deze verschillen gerechtvaardigd?
(Frank Vandenbroucke, 15 mei 2000, http://vandenbroucke.fgov.be/T)
d) Moeilijkheden i.v.m. productiviteitsmetingen in de gezondheidszorg
Een belangrijke beperkende factor is het feit dat de MKG en de MVG enkel een
momentopname bieden. Omdat we geen informatie hebben over wat voorafgaand aan de
opname met de patiënt is gebeurd en aansluitend op het ontslag zal gebeuren (uitgezonderd de
43
heropname, op voorwaarde dat die in dezelfde instelling gebeurde), kan met niet aan
trajectopvolging doen. (Frank Vandenbroucke, 15 mei 2000, http://vandenbroucke.fgov.be/T)
In het Nederlands tijdschrift ‘Gezondheidszorg in tel’ wordt aandacht besteed aan de
productiviteitsontwikkeling door deze voor een aantal deelsectoren te berekenen. In de
jaarlijkse rapportages wordt uitdrukkelijk gewezen op meetproblemen. Vooral
ontwikkelingen als zorgvernieuwing, zorg op maat en veranderingen in kwaliteit maken het
moeilijk de kwantitatieve uitkomsten goed te interpreteren. (NZf, 1998, p. 30) Bij een andere
vergelijkende studie van productiviteitscijfers viel het hen op dat de verschillende
gepubliceerde productiviteitscijfers een verwarrend beeld te zien geven, die vooral het gevolg
is van het gebruik van uiteenlopende concepten. Daarom is het van belang om te streven naar
een uniforme aanpak. Bij de berekening van productiviteitscijfers verdient het meten van de
productiviteit via het aantal ziektegevallen volgens hen de voorkeur boven het aantal
verrichtingen en verpleegdagen. De ingewikkelde samenhang tussen de verrichtingen en
behandelingen wordt volgens hen zo het meeste recht gedaan, want uit het onderzoek komt
meer dan eens de relatie tussen ‘dure’ verpleegdagen en een korte opname naar voren en in
een verrichtingenaanpak zou dit uitsluitend als inefficiëntie worden gemeten. Tevens dient bij
de ingezette middelen rekening te worden gehouden met de samenstelling van die middelen.
Verder zouden arbeidsproductiviteitscijfers vanwege hun partiële karakter een minder
prominente plaats moeten krijgen. (Samenvatting Sociale en Culturele Studies 26,
11 december 1998, p. 7) Er m.a.w. geen eenduidige productiviteitsomschrijving, zoals in het
begin van dit hoofdstuk reeds aangehaald, waardoor een uniforme meeteenheid ontbreekt..
Waargenomen productiviteitswinsten kunnen dus zowel het gevolg zijn van toenemende
efficiëntie (bijvoorbeeld snellere verzorging) als van kwaliteitsverlies (minder goede
verzorging). Noodgedwongen wordt de kwaliteit bijvoorbeeld constant verondersteld bij de
Nederlandse productiviteitsmetingen. (NZf, 1998, p. 30)
44
4. Schaalvergroting in de Belgische ziekenhuissector
In dit hoofdstuk zullen we eerst het verschil tussen de industrie en de gezondheidssector
bespreken. Op het belangrijkste verschil, namelijk de rol van de overheid, zullen we dieper
ingaan. Vervolgens geven we een overzicht van de belangrijkste vormen van
schaalvergroting in de Belgische ziekenhuissector. Daarna zullen we nagaan of er wel
degelijk schaalvoordelen zijn in de ziekenhuizen, en zo ja zullen we de specifieke voordelen
van dichterbij bekijken alsook de mogelijke bijwerkingen van die schaalvergroting. Tenslotte
zullen we nagaan of het door het ziekenhuis gehanteerde organisatiemodel een invloed heeft
op het al dan niet ervaren van voordelen door de schaalvergroting.
4.1 Het verschil tussen de industrie en de sector van de
gezondheidszorg
In deze volgende paragraaf zullen we het voornaamste verschil toelichten tussen de
bedrijfswereld en de sector van de gezondheidszorg. We gaan hierbij vooral in op het verschil
in transactiekosten en informatie.
De gezondheidszorgsector kan niet op dezelfde basis beoordeeld worden als een onderneming
omdat de markt van de gezondheidszorg twee onderliggende assumpties van de vrije markt-
theorie schendt. Er zijn namelijk geen transactiekosten en ook geen geïnformeerde
consumenten. Deze uitzonderlijke situatie heeft de ongewone marktstructuur van de
hospitaalindustrie gecreëerd, die de economische stimulansen kan milderen. Dit kan
verduidelijkt worden met een voorbeeld: als een consument een televisie koopt, dan is hij er
zich volledig van bewust wat het product hem biedt en hoe de verschillende functies van het
product gewaardeerd worden. Dit in tegenstelling tot een patiënt-consument die niets weet
over het type van medische diensten die kunnen verschaft worden of hoe de aangeboden
diensten gewaardeerd worden. Patiënten vertrouwen volledig op hun dokter die bepaalt welke
diensten zullen “aangekocht” worden, maar zelfs de keuze van de dokter is niet zo eenvoudig,
45
want deze geschiedt ongeïnformeerd en gebaseerd op trial-and-error of zelfs volledig
willekeurig. (Robert Yafchak, herfst 2000, p. 72)
In theorie verhindert een competitieve markt dat de kwaliteit daalt, omdat de ontevreden
klanten vrij zijn om ergens anders te gaan. Maar in de sector van de gezondheidszorg zit men
opgezadeld met de hierboven beschreven informatie-assymmetrieën en consumenten die
‘gevangen’ zijn. (Anonymous, Augustus 1996, p. 364) Dit resulteert dan in moeilijkheden
indien de patiënt wil veranderen van ziekenhuis of van dokter en zo wordt de keuze van de
patiënt beperkt. Een nieuwe dokter weet immers niet alle details van de ziekte van een
nieuwe patiënt of een ander ziekenhuis ligt misschien enkele kilometers verder waardoor een
patiënt die zeer ziek is en moeilijk kan vervoerd worden geen andere mogelijkheid heeft dan
te blijven, ongeacht zijn persoonlijke voorkeur. Uiteindelijk komt het er op neer dat de
patiënt zeer weinig weet over wat hij aankoopt ondanks de belangrijke implicaties die de
aankoopbeslissing kan hebben. (Robert Yafchak, herfst 2000, p. 72-73)
Een ander belangrijk verschil tussen de industrie en de sector van de gezondheidszorg is de
rol van de overheid. Maar aangezien deze factor een rechtstreekse link vormt met het waarom
van schaalvergroting in de ziekenhuissector, wijden we hieraan een aparte paragraaf.
4.2 De rol van de overheid
De overheid speelt een belangrijke rol bij de fusiegolf van de laatste jaren. Zowel in België
als elders laat de overheid zijn autoriteit gelden i.v.m. schaalvergrotingen. In deze paragraaf
bespreken we eerst de situatie in België en vervolgens die in Amerika.
4.2.1 In België
De ziekenzorg kan ook beschouwd worden als een publiek goed. De voordelen van een
gezonde en lichamelijk sterke bevolking komen ten goede aan de bedrijven en de
samenleving. (Robert Yafchak, herfst 2000, p. 73)
46
De komende decennia zal België sterk vergrijzen als gevolg van het verouderen van de na-
oorlogse geboortegolf. In 2035 zal een kwart van de bevolking uit 65-plussers bestaan,
terwijl al veel eerder ongeveer de helft van de kosten van de gezondheidszorg besteed zal
worden aan personen van 70 jaar en ouder. Doordat diagnostische en therapeutische ingrepen
steeds minder invasief worden, waardoor ze ook op hoge leeftijd kunnen worden uitgevoerd,
zullen over het algemeen ziekten eerder ontdekt worden en zal sterfte worden uitgesteld. Dit
zal de toename van het aantal chronisch zieken en zorgbehoeftigen nog aanzienlijk versnellen.
Daarnaast kan een toename van kortdurende en chronisch psychische ziekten en van
psychogeriatrische problematiek worden verwacht. De vraag naar gezondheidszorg zal
bijgevolg de komende decennia sterk stijgen door de aanwezigheid van meer (chronische)
ziekten, door de beschikbaarheid van nieuwe diagnostische en therapeutische interventies, die
niet alleen op levensverlenging zijn gericht maar vooral ook op verbetering van de kwaliteit
van het leven, en door een krachtiger vraag ten gevolge van een beter geïnformeerde
populatie. Deze sterke toename van de reële vraag zal tot grote problemen op het gebied van
toegankelijkheid en verdeling van zorg leiden en daarmee grote gevolgen hebben voor
financiering en ziektekosten-verzekering. (dr. P.J. van der Maas,
(http://www.eur.be/fgg/onderzoek/dokumenten/beleidsvisie.pdf)
Daarom is het niet verwonderlijk dat de ziekenhuissector streng gereguleerd wordt door de
overheid. De Belgische overheid besliste reeds in 1983 dat een ziekenhuis een
minimumcapaciteit moest hebben van 150 bedden, alle ziekenhuizen die daar niet aan
voldeden moesten sluiten of dienden te fusioneren. In 1993 stelde minister Anselme zelfs
voor om de minimumcapaciteit op te trekken naar 250 bedden, maar dit werd door de
Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen negatief geadviseerd. (Herbert Lecompte,
oktober 1996, De Standaard) Feit is wel dat in Vlaanderen de overheid en de
verzorgingsvoorzieningen zich degelijk bewust zijn van de potentiële voordelen van
schaalvergroting. Volgens hen vormt schaalvergroting van ziekenhuizen een belangrijke
hefboom om de kwaliteit van zorg te optimaliseren, alsook om de financiële middelen
zuiniger aan te wenden. Ze geloven dat een grotere omvang toelaat een kwalitatievere zorg te
verstrekken door o.a. meer complementaire diensten, meer mogelijkheden voor
(sub)specialisatie en grotere kritische patiëntenaantallen. Ziekenhuizen van een grotere
omvang kunnen, voor gegeven types van patiënten, tegen lagere kosten werken omwille van
schaalvoordelen, omwille van minder duplicatie van diensten met relatief belangrijke vaste
kosten en omwille van een grotere kritische massa (bv. volumekortingen bij aankoop van
47
geneesmiddelen, materiaal, voeding,…). In Vlaanderen werden dan ook verscheidene
specifieke initiatieven genomen om samenwerking aan te moedigen en ziekenhuizen
realiseerden al diverse vormen van samenwerking. (Administratie Gezondheidszorg van het
Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, 1999, p. 5)
Het aantal ziekenhuizen daalt dan ook. Enkele cijfers om dit te staven: in 1980 waren er 483
ziekenhuizen in België, in 1998 waren dit er nog maar 193. Het betreft hier een daling met
56%, die onmiddellijk moet genuanceerd worden door te wijzen op de toename van de
omvang van de ziekenhuizen, als gevolg van fusies. Dit wordt duidelijk indien we, naast de
gegevens inzake aantallen ziekenhuizen de cijfers over de ziekenhuisbedden plaatsen: in 1980
telde ons land nog meer dan 68.000 ziekenhuisbedden, in 1998 iets meer dan 57.000, een
daling met ‘slechts’ 16%. Anders uitgedrukt waren er gemiddeld 156 bedden per ziekenhuis
in 1980 tegenover 296 in 1998. Het is dus duidelijk dat ons land de laatste jaren een zeer
groot aantal fusies gekend heeft en dat de meeste acute ziekenhuizen daardoor over meerdere
campussen beschikken. (http://vandenbroucke.fgov.be/T)
De regering ziet een dubbele uitdaging voor iedereen die begaan is met gezondheidszorg: in
de eerste plaats moet er een kwalitatief hoogstaande en verantwoorde zorg aangeboden
worden, maar tegelijkertijd moet die zorg toegankelijk en betaalbaar gehouden worden.
Vooral de kwaliteit van de aangeboden zorg moet de voornaamste drijvende kracht zijn bij het
gezondheidsbeleid, daarom mag er geen te groot aanbod en onterechte consumptie komen.
Want onnodige en dus onverantwoorde medische consumptie kan de kwaliteit van de
geleverde zorg compromitteren. Daarbij riskeert een te groot aanbod op macro-economisch
vlak te leiden tot een onbetaalbare gezondheidszorg, wat dan weer de toegankelijkheid van
-eventuele andere- zorgvormen hypothekeert. Bovendien wordt dan ook de micro-
economische leefbaarheid van te kleine entiteiten problematisch.
(http://vandenbroucke.fgov.be/T)
De overheid ziet dan ook de geneeskunde van de toekomst als de geneeskunde van de
samenwerking. Samenwerking is volgens hen de essentiële voorwaarde om tot
aanbodbeheersing te komen. In het verleden hadden een aantal maatregelen niet altijd het
gewenste resultaat omdat er niet zozeer voor kwantitatieve programmacriteria werd gekozen,
maar eerder voor kwalitatieve erkenningsnormen. Maar het is vooral de bedoeling dat in de
48
sector van de gezondheidszorg de vrije aanbodsvorming gecorrigeerd wordt en dat er een
planning van de voorzieningen tot stand komt. Want de overheid oefent vooral druk uit op de
ziekenhuizen om samen te werken of om te fusioneren omdat het aantal ziekenhuizen in
belangrijke mate de behoefte op het terrein overtreft en omdat de budgettaire middelen die
hiervoor door de regering werden vrijgemaakt onvoldoende zijn. De gespecialiseerde
spoedgevallendiensten zijn daar een voorbeeld van. Daarom voorzag het financieringsbesluit
vanaf 1 januari 2000 een basisfinanciering die volstaat om de kost van zes verpleegkundigen
in een spoedgevallendienst te dekken. Daarnaast kwamen de diensten in functie van de
verrichte activiteiten in aanmerking voor bijkomende financiering. Ook werden extra
middelen voorzien waardoor meer instellingen dan vroeger kunnen rekenen op een
financiering overeenkomstig de personeelsnorm die voorzien is voor een gespecialiseerde
spoedgevallendienst. Maar het was daarbij niet de bedoeling deze garantie te geven aan de
meer dan 150 erkende gespecialiseerde spoedgevallendiensten. In een aantal gevallen zijn er
namelijk te weinig activiteiten om een dergelijke financiering te verantwoorden. Als voor een
bepaalde dienst of functie geen planning bestaat, en als iedereen dus de mogelijkheid krijgt
om deze dienstverlening aan te bieden, kan men niet verwachten dat elk initiatief ten volle
zou worden gefinancierd zonder rekening te houden met de activiteit die in deze diensten
wordt gerealiseerd. Daarom moest de regeling voor het jaar 2000 als een overgangsregeling
beschouwd worden. Samen met de sector worden deze regelingen opnieuw bekeken.
(http://vandenbroucke.fgov.be/T)
De regering gaat ervan uit dat de ziekenhuizen de middelen samenbrengen om op lokaal vlak
een rationele dringende geneeskundige hulpverlening te organiseren. Om deze
samenwerkingsakkoorden tot stand te brengen zullen de nodige financiële stimuli worden
voorzien en éénmaal de samenwerking tot stand is gekomen, zal voor een voldoende
financiering moeten gezorgd worden. Indien nodig zullen de nodige middelen moeten
vrijgemaakt worden. Volgens Minister Vandenbroucke is er niet zozeer een tekort aan
middelen, maar worden de middelen op een te versnipperde manier aangewend. Voor de
overheid is het vooral van belang dat er een verschuiving van de middelen moet gebeuren van
de minder presterende instellingen naar de meer performante.
(http://vandenbroucke.fgov.be/T)
49
4.2.2 In Amerika
Het is ook interessant om eens kort stil te staan bij de rol van de overheid in Amerika omdat
ook in de Amerikaanse ziekenhuissector heeft de overheid ook zijn bevoegdheid laten gelden.
De belangrijkste interventie van de overheid in de ziekenzorg is daar de nationale anti-trust
wetgeving gestipuleerd onder de ‘Sherman Antitrust Act’. (Robert Yafchak, herfst 2000,
p. 73-74) In 1993 brachten de twee anti-trust organen van de Amerikaanse regering namelijk
nieuwe richtlijnen uit. Deze richtlijnen stipuleren dat de anti-trust organen geen enkele fusie
tussen twee ziekenhuizen zullen aanvechten als één van die twee ziekenhuizen een
gemiddelde lager dan 100 bedden heeft over de laatste drie jaar én als het dagelijkse
gemiddelde van geïnterneerde patiënten lager is dan 40 over de laatste drie jaar, buiten
uitzonderlijke omstandigheden. De anti-trust wetgeving wordt ook niet toegepast op
ziekenhuizen jonger dan vijf jaar. (Erwin A. Blackstone, Joseph P. Fuhr JR., december 1998,
p. 950) Deze nieuwe richtlijnen ontstonden in het besef dat ziekenhuizen met minder dan 100
bedden en een dagelijks gemiddelde van minder dan veertig geïnterneerde patiënten, nooit de
efficiëntie van grotere ziekenhuizen kunnen bereiken. Enkel een fusie kan leiden tot
vergelijkbare kostenbesparende efficiënties. (U.S. DOJ and FTC, 1993, p. 4-5)
Anderzijds reageert de overheid met de anti-trustwetgeving op de stijgende versmelting van
de ziekenhuizen, niet enkel omdat ze vindt dat het behoud van competitie tussen ziekenhuizen
belangrijk is, maar ook omdat het van fundamenteel belang is voor de gemeenschap. De vele
veranderingen van de laatste jaren in zowel de publieke als in de private
terugbetalingssystemen van de ziekenhuizen hebben geleid tot een dramatische transformatie
van de ziekenhuissector. Enerzijds hebben die veranderingen wel de prijs en de
kwaliteitscompetitie tussen ziekenhuizen bevorderd en daarbij een golf van consolidatie
teweeggebracht. Door de gestegen competitie hebben de ziekenhuizen een manier moeten
vinden om hun hoge kosten en hun overcapaciteit weg te werken. Maar jammer genoeg zal
additionele consolidatie tot hogere prijzen leiden en verdere inspanningen om efficiëntes te
bereiken zullen verloren gaan. De consolidatie zou eveneens toegangsbarrières opwerken of
toekomstige ontwikkeling tegenwerken. Juist het verlagen van de toegangsdrempel en het
bevorderen van toekomstige vooruitgang vormde de kernkracht achter het creëeren van een
competitieve omgeving voor ziekenhuizen en andere zorgverstrekkende organisaties. Met
andere woorden probeert de Amerikaanse overheid te vermijden dat enkele grote
50
ziekenhuizen te veel macht krijgen of dat er door de hevige consolidatie een monopolie
ontstaat waardoor de economische werking niet meer efficiënt zou zijn, en waarbij de
consument weer de dupe zou worden van de gestegen prijzen. Elke aanvraag voor fusie
wordt daarom in verschillende stappen geanalyseerd. Eerst gaat men na of de transactie
marktmacht zal creëeren of de macht zal vergroten, en of deze macht zal kunnen uitgeoefend
worden in de vorm van hogere prijzen. Er wordt tegelijkertijd ook nagegaan of de competitie
op vlakken zoals kwaliteit, diensten en innovatie afgezwakt wordt of niet. Vervolgens wordt
de marktsituatie bekeken waarbij nagegaan wordt welke alternatieven de consumenten nog
hebben indien de fusie doorgaat. Dan worden ook nog de productmarkt, de geografische
markt, de marktconcentratie en competitieve effecten bekeken. Tenslotte worden de
mogelijkheden van nieuwe intreders en de herpositioneringskansen van de ondernemingen
reeds aanwezig op de markt nagegaan, en ook de efficiënties en de kansen op falen van de
onderneming, indien de fusie niet plaatsvindt, worden gecontroleerd. (Robert F. Leibenluft,
ESQ, oktober 1999, p. 1-6)
4.3 De belangrijkste vormen van schaalvergroting in de Belgische
ziekenhuissector
Het is dus vooral onder dwang van de overheid dat ziekenhuizen de stap zetten naar
schaalvergroting. Volgens het nieuwe ziekenzorgbeleid moet de patiënt centraal staan en dit
houdt dan ook in dat er moet overgestapt worden naar een globaal gezondheidsbeleid. Tussen
de diverse soorten van voorzieningen moeten volgens de overheid bruggen worden gecreëerd
om een continuïteit in het zorgproces mogelijk te maken en een geïntegreerde uitbouw van de
voorzieningen te realiseren. Indien een ziekenhuis niet over alle zorgprogramma’s beschikt,
moet de patiënt kunnen worden doorverwezen naar een ander ziekenhuis. Dit veronderstelt
dat er tussen de ziekenhuizen goede afspraken qua taakverdeling worden gemaakt. Idealiter
wordt dit gerealiseerd binnen netwerken van ziekenhuizen, over alle ideologische grenzen
heen. (Beleidsnota van de minister van Sociale Zaken en Pensioenen, 13 november 2000)
In deze volgende paragraaf zullen we terugblikken op de historiek van samenwerkingsvormen
in de ziekenhuissector en vervolgens bespreken we de samenwerkingsvormen die wettelijk
erkend zijn. Daarna gaan we dieper in op de verticale en de horizontale schaalvergroting.
51
4.3.1 Samenwerkingsvormen van 1987 tot nu
Samenwerking tussen algemene ziekenhuizen resulteert in schaalvergroting, de optimalisering
van de infrastructuur, een meer rationele organisatie, taakverdeling en complementariteit, een
convergentie van middelen enz. Via samenwerking kan een betere kwaliteit van zorg aan de
patiënten worden aangeboden. Er is reeds een lange weg afgelegd om dichter bij dit doel te
komen. (Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 68-69) Hierna volgt een
beknopt chronologisch overzicht van de verschillende vormen van samenwerking tussen
ziekenhuizen die tot nu toe in Vlaanderen gestalte kregen.
Het jaar 1987 vormt het begin van de structurele en organisatorische
samenwerkingsverbanden tussen de algemene ziekenhuizen. Sindsdien kwamen
ziekenhuisgroeperingen, fusies van ziekenhuizen, en tien jaar na het begin, ook associaties
van ziekenhuizen tot stand. Voor dit proces van samenwerking hebben de bevoegde
overheden de nodige wetgeving tot stand gebracht voor het ziekenhuislandschap, dat reeds
sinds 1982 sterk in beweging is. In 1989 werd het fusiebegrip geïntroduceerd en het
fusieziekenhuis genormeerd volgens het ‘fusienormenbesluit’ (KB 31 mei 1989). Het jaar
1997 luidde opnieuw een belangrijke vernieuwing in binnen de samenwerkingsverbanden
tussen ziekenhuizen via het KB van 25 april 1997 dat de associatie van ziekenhuizen als
contractuele en structureel-flexibele samenwerkingsvorm instelde. Via deze laatste
samenwerkingsvorm kunnen algemene en ook psychiatrische ziekenhuizen uit een regio hun
middelen bundelen om zo beter in te spelen op de zorgbehoeften van de bevolking binnen een
attractiezone. Gelijktijdig en als stimulans tot samenwerking tussen ziekenhuizen werden de
fusieregels versoepeld: de verplichting om tot één campus te integreren werd definitief
opgeheven en de maximale afstand tussen fusionerende ziekenhuizen werd verhoogd.
Vrijwillige fusies werden aangemoedigd door de afschaffing van de 5%-bedvermindering
(de 5%-bedvermindering hield in dat bij fusies van ziekenhuizen er van overheidswege werd
opgelegd dat het beddenaantal met 5% moest dalen, om o.a. het zorgaanbod onder controle te
krijgen). De groeperingsregels werden wel verstrengd. De groepering als reddingsplank voor
de verdere erkenbaarheid van ziekenhuizen die niet voldeden aan het basisconcept van
algemeen acuut ziekenhuis, werd definitief verlaten. Via onder meer het groeperingsplan
moeten taakverdeling en complementariteit tussen de groeperingspartners efficiënt en reëel
52
worden ingevuld. Intussen werden nieuwe concepten voor zorgstructuren voorbereid en
uitgewerkt. Op Vlaams niveau zag ‘het ziekenhuisconcept Vlaanderen’ definitief het daglicht
in juli 1997. In 1998 werden de mogelijkheden tot fusievorming tussen ziekenhuizen
ressorterend onder verschillende typen van rechtspersonen verbeterd. Tenslotte werden in
1999 de nieuwe concepten ‘netwerk’ en ‘zorgcircuit’ ingeschreven. (Administratie
Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 68-69)
Door diverse bedverminderingsoperaties en beddenreconversies, en door het stimuleren van
samenweringsvormen tussen ziekenhuizen, is het aantal algemene ziekenhuizen in het laatste
decennium sterk gedaald. In januari 1999 telde Vlaanderen 104 algemene ziekenhuizen, die
kunnen verdeeld worden in twee groepen: 83 ‘algemene acute ziekenhuizen’ (met een acuut
ziekenhuis wordt bedoeld een algemeen ziekenhuis met een eigen beheer dat minstens een
dienst voor diagnose aanbiedt aangevuld met een heelkundige of een geneeskundige
behandeling) en 21 ‘categorale ziekenhuizen’. De categorale ziekenhuizen vormen binnen de
algemene ziekenhuizen een aparte groep: vroeger waren het vooral geïsoleerde V-diensten, nu
zijn het Sp-diensten (gespecialiseerde diensten voor revalidatie en behandeling). Na
afronding van de erkenning van de fusies zullen die aantallen binnenkort nog meer dalen.
Uitzonderlijk komen ze nog voor in combinatie met een (subacute) geriatrie-dienst
(kenletter G). Eind 1993 telde Vlaanderen 19 categorale ziekenhuizen en 76 algemene acute
ziekenhuizen. Dit aantal evolueert goed in de richting van 65 tot 70 ziekenhuizen tegen 2005.
Deze capaciteit werd door de Vlaamse minister van Gezondheidsbeleid vooropgesteld om de
ziekenhuiszorgbehoeften in Vlaanderen te dekken. (Vlaams minister voor Financiën,
Begroting en Gezondheidsbeleid, 7 juli 1997) In de tabel hieronder vatten we de evolutie van
het aantal ziekenhuizen in Vlaanderen nog eens samen:
Tabel 3: De evolutie van het aantal ziekenhuizen in Vlaanderen
Evolutie Algemene acute
ziekenhuizen
Categorale
ziekenhuizen
Totaal
1986 151 28 (V-diensten) 179
1994 einde 104 26 (Sp, soms met G) 130
1999 januari 83 21 (Sp, soms met G) 104
1999 later 76 19 (Sp, soms met G) 95
53
(Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 70)
Het is dus de bedoeling van de overheid om het zorgaanbod te concentreren, daarom werd er
een minimumcapaciteit van 150 bedden opgelegd (zie reeds 4.2.1). Begin 1999 waren er in
Vlaanderen nog drie ziekenhuizen met minder dan 150 acute bedden. Zij zijn betrokken in
een geprogrammeerde fusievorming. Na de erkenning van deze fusies zal geen enkel Vlaams
acuut ziekenhuis minder dan 150 acute bedden tellen. Ter illustratie geven we het aantal acute
ziekenhuizen (Zh) en acute ziekenhuiscampussen (Ca) volgens capaciteitsgrootte weer in de
volgende tabel.
Tabel 4: Het aantal acute ziekenhuizen en acute ziekenhuiscampussen volgens
capaciteitsgrootte en volgens provincie
Provincie <150
bedden
150-
199
bedden
200-
249
bedden
250-
399
bedden
400-
499
bedden
500-
599
bedden
>= 600
bedden
Totaal
Zh Ca Zh Ca Zh Ca Zh Ca Zh Ca Zh Ca Zh Ca Zh Ca
Antwerpen -- 4 4 7 4 10 4 7 6 1 3 1 2 2 23 32
Vlaams-Brabant -- 3 1 4 2 1 4 3 -- -- 1 1 2 2 10 14
Limburg -- 7 -- 4 2 2 3 1 1 1 1 1 1 -- 8 16
Oost-Vlaanderen 2 6 5 5 3 4 5 5 2 2 2 1 2 2 21 25
West-Vlaanderen 1 4 3 5 5 6 8 8 1 1 -- 1 3 1 21 26
Vlaanderen 3 24 13 25 16 23 24 24 10 5 7 5 10 7 83 113
(Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 72)
54
4.3.2 De wettelijk erkende vormen van schaalvergroting in de Belgische
ziekenhuissector
Nadat we in de vorige paragraaf een overzicht gaven van de evolutie van de samenwerking in
de ziekenhuissector zullen we in wat volgt de wettelijk erkende vormen van schaalvergroting
in België bespreken. Deze vormen zijn: de groepering, de associatie, de netwerken, de
duurzame samenwerkingsverbanden en de fusies.
a) De groepering
“De groepering is een juridisch geformaliseerd duurzaam samenwerkingsverband tussen
ziekenhuizen, waarbij afspraken worden gemaakt tot taakverdeling en complementariteit op
het vlak van aanbod van diensten, disciplines of uitrustingen, om aldus beter te beantwoorden
aan de behoeften van de bevolking en de kwaliteit van de gezondheidszorg te verbeteren.” De
groepering mag niet leiden tot monospecialistische vestigingen, met uitzondering van
subacute geriatrie- en Sp-diensten (gespecialiseerde diensten voor behandeling en revalidatie).
(art. 8 KB van 30 januari 1989)
In de loop van 1987 kwam meer dan de helft van de groeperingsovereenkomsten tot stand.
Zij vormden voor de betrokken ziekenhuizen de ‘reddingsplank’ om als ziekenhuis verder
erkenbaar te zijn. Door de vernietiging van het ‘aanvullend normenbesluit-1986’ werd de
erkenning van de groeperingen uitgesteld tot de uitvaardiging van het nieuwe KB van 30
januari 1989. Vermits de groepering daardoor niet kan dienst doen als reddingsoperatie en de
administratieve formaliteiten gevoelig zijn uitgebreid, zijn de voordelen verbonden aan de
groepering veeleer van juridisch-reglementaire aard. Van overheidswege zijn niet meteen
financiële stimuli voorzien om de groepering te bevorderen. De groepering is beperkt tot
ziekenhuizen die ieder wel over minstens 150 bedden beschikken maar die vanuit hun
bezorgdheid tot taakverdeling en complementariteit een samenwerkingsakkoord wensen af te
sluiten. Van 1987 tot 1999 kwamen 21 groeperingen tot stand, waarin 49 ziekenhuizen
participeerden. De overgrote meerderheid van de groeperingen is overgegaan naar
fusievorming, ofwel tussen de groeperingspartners zelf, ofwel met een ander ziekenhuis. De
groepering kwam dan ten einde, tenzij de nieuwe partners de groepering toch wensten voort te
55
zetten. Van de 21 groeperingen waren er in 1999 nog 8 lopende, waarin 19 ziekenhuizen
betrokken waren. Hiervan zouden door fusievorming nog drie groeperingen op korte termijn
worden beëindigd. Dit soort akkoorden moet van overheidswege worden aangemoedigd in de
mate deze effectief leiden tot een meer rationele ziekenhuisorganisatie. In de volgende tabel
geven we het aantal groeperingen per provincie weer op 27/01/1999:
Tabel 5: Het aantal groeperingen per provincie (27/01/1999)
Provincie Aantal groeperingen Aantal betrokken ziekenhuizen
Erkend Toe-
komstige
fusie
Voorzien Erkend Toe-
komstige
fusie
Voorzien
Antwerpen -- --
Vlaams-Brabant 1 2
Limburg 2 + 1 4 + 2
Oost-Vlaanderen 4 - 3 11 -9
West-Vlaanderen 1 2
Vlaanderen 8 - 3 + 1 19 - 9 + 2
(Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 73-74)
b) De associatie
“De associatie is het juridisch geformaliseerd duurzaam samenwerkingsverband tussen twee
of meerdere ziekenhuizen, gericht op het gezamenlijk exploiteren van één of meerdere
zorgprogramma’s, ziekenhuisdiensten, -functies, -afdelingen, medische diensten, medisch-
technische diensten of technische diensten, dat erkend is door de minister die de erkenning
van de ziekenhuizen onder zijn bevoegdheid heeft.” In tegenstelling tot fusie en groepering,
56
is associatie mogelijk tussen acute, categorale en psychiatrische ziekenhuizen. (art. 2,1° van
het KB van 25 april 1997)
De ziekenhuisassociatie heeft een ruim toepassingsgebied. Aan de oprichting van een
associatie is geen beddenafbouw gekoppeld. Het toetreden tot een associatie houdt geen
exclusiviteitsverbintenis in. Een ziekenhuis heeft de mogelijkheid om tot meerdere
associaties toe te treden. Gezamelijke exploitatie op maat (niet het gehele ziekenhuis zoals bij
fusie of groepering) maakt rationalisatie mogelijk, wat leidt tot een verhoging van de kwaliteit
van de zorgverlening en een optimalisering van de werking of van de infrastructuur. De
wijziging van de initiële associatiewetgeving heeft evenwel eerst geleid tot ontdubbeling van
diensten of programma’s, wat uiteraard nooit de bedoeling is geweest van de overheid.
Daarom werd beslist de wetgeving aan te passen. Incentives zullen gecreëerd worden om
associaties te helpen tot stand komen. Associaties tussen ziekenhuizen nemen een trage en
voorzichtige start. Uit de aanvragen komen tot nu toe twee elementen naar voor die
aansporen tot associatievorming: enerzijds voldoen aan de erkenningsnormen voor de
materniteiten en de pediatriediensten, anderzijds de beperkte programmatiemogelijkheden
voor de Sp-diensten. De volgende tabel heeft het aantal associaties van ziekenhuizen weer in
Vlaanderen op 15/02/1999:
Tabel 6: Het aantal associaties van ziekenhuizen in Vlaanderen per provincie (15/02/1999)
Provincie Voorwerp van associatie Aanvragen
Antwerpen Pediatriedienst
Sp-palliatieve dienst
1
1
Vlaams-Brabant Functie klinische biologie
Pediatrie en Materniteit
1
1
Limburg -- --
Oost-Vlaanderen Materniteit 1
West-Vlaanderen Sp-palliatieve dienst 2
Vlaanderen 7
(Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 74)
57
c) Netwerken van zorgvoorzieningen en zorgcircuits
“Een netwerk van zorgvoorzieningen is een geheel van zorgaanbieders, zorgverstrekkers,
instellingen en diensten, die samen, voor een door hen nader te omschrijven doelgroep van
patiënten en binnen een door hen te motiveren gebiedsomschrijving, één of meerdere
zorgcircuits aanbieden, in het kader van een instellingsoverstijgende juridisch geformaliseerde
samenwerkingsovereenkomst.” Het zorgcircuit wordt dan omschreven als “het geheel van
zorgprogramma’s en andere zorgvoorzieningen, georganiseerd door middel van een netwerk
die de hierboven bedoelde doelgroep of subdoelgroep achtereenvolgens kan doorlopen.”
(Belgisch Staatsblad, 6 februari 1999, art. 191 van de wet van 25 januari 1999 houdende
sociale bepalingen tot invoeging van een art. 9ter in de wet op de ziekenhuizen)
Deze recent ingevoerde rechtsfiguur, voornamelijk bedoeld om rond bepaalde doelgroepen
zorgcircuits te creëren, kan ook worden aangewend om allianties tussen instellingen tot stand
te brengen. Bij deze netwerken kunnen meerdere ziekenhuizen en niet-ziekenhuizen
aansluiten om binnen een bepaalde regio een rationele organisatie van de gezondheidszorg tot
stand te brengen. (Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999,
p. 19-20)
d) Samenwerkingsverbanden
Via een aanvulling van art. 9bis van de Wet op de Ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus
1987, wordt het mogelijk gemaakt om samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen en
diensten voor andere domeinen dan louter verzorgingsdomeinen op te richten. De
ziekenhuizen kunnen samenwerken omtrent veel domeinen die niet strikt met verzorging te
maken hebben, maar die zich veeleer op het organisatorisch en logistiek domein bevinden.
Bovendien moet samenwerking inzake verzorging met een breed impact -en niet beperkt tot
een bepaald domein- mogelijk zijn. Een band met de gezondheidszorg zal evenwel steeds
nodig zijn om een beroep te kunnen doen op de hier bedoelde rechtsfiguur. Bovendien dienen
de samenwerkingsverbanden steeds in functie te staan van een betere organisatie van de
gezondheidszorg en beperkt te worden tot aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de
58
federale overheid behoren. (Wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, Belgisch
Staatsblad 6 februari 1999)
e) Fusies
De wettelijke definitie van een ziekenhuisfusie is: “het samenbrengen van twee of meerdere
afzonderlijk erkende ziekenhuizen, die al of niet van een verschillende macht afhangen en die
zich op verschillende vestigingsplaatsen bevinden, onder één enkel beheerder met één enkele
erkenning. Concreet impliceert de fusie bijgevolg het verdwijnen van één of meer
rechtspersonen die opgaan in een nieuwe (echte fusie) of een bestaande (opslorping)
rechtspersoon.” (art. 2 KB 31 mei 1989) Uit de literatuur blijkt dat de overnames als een
bijzondere vorm van fusies worden geïnterpreteerd.
4.3.3 Verticale en horizontale integratie
De ziekenhuiszorg is een geïntegreerd proces. Patiënten worden verzorgd in de dagkliniek
(pre-ziekenhuiszorg), eventueel worden ze opgenomen voor acute verzorging en daarna
worden ze verwezen naar andere zorgverlenende organisaties om de verzorging af te ronden
(post-ziekenhuiszorg). Aangezien het volume van de acute dienstverlening of het aantal
ligdagen sterk gedaald is vanwege overheidsreglementeringen (zie reeds 3.2.2 a.), hebben
ziekenhuizen er voordeel bij om hun diensten uit te breiden en een geïntegreerd systeem voor
zorgverlening op te stellen. Dit blijkt ook uit de verschillende wettelijk erkende vormen van
schaalvergroting in de ziekenhuissector, die we ruim besproken hebben in de vorige
paragraaf. (Robinson J. C., 1994, p. 259-275) Dit kan zowel verticaal als horizontaal, zoals
we reeds besproken hebben in Hoofdstuk 1. Deze twee integratiemethodes zullen we in de
volgende twee paragrafen nu gaan bekijken vanuit het standpunt van de ziekenhuizen.
59
a) Verticale integratie
Verticale integratie was een belangrijke trend vanaf de jaren ’80. Vele ziekenhuizen kozen
toen voor een geïntegreerd systeem. De integratie in ziekenhuizen is het proces waarbij het
volledige zorgproces in één systeem wordt samengebracht om een kost-efficiënte
zorgverlening aan te bieden. Een volledig geïntegreerd systeem is dan een
samenwerkingsvorm tussen alle schakels van het zorgproces van betalers van de dienst tot de
leveranciers, nl. ziekenhuizen, dokters, verpleegkundigen, thuiszorgorganisaties,
farmaceutische organisaties en leveranciers van medische apparatuur. (Stahl Dulcelina A.,
juli 1995, p. 20-21) Hierbij is de integratie van de pre-ziekenhuiszorg bedoeld om potentiële
patiënten voor acute verzorging te verzamelen en is de integratie van de post-ziekenhuiszorg
bedoeld om de kosten voor het verblijf van een patiënt te reduceren. (Pegels C. C.,
Rogers K. A., 1988, p. 59) Het aantal ligdagen dat opgelegd wordt door de overheid mag
namelijk niet overschreden worden, gebeurt dit wel dan moet er een fikse boete betaald
worden. (http://vandenbroucke.fgov.be/T) Vooral senioren zouden aangetrokken worden
door ziekenhuizen die een volledige zorgverlening, van opname tot thuiszorg, kunnen
verstrekken. Verder werd er verwacht dat verticale integratie de financiële positie zou
verbeteren, de controle zou kunnen behouden over de patiëntenstroom en een maximale
marktpenetratie zou garanderen. (Evashwick C. J., Read W. L, 1984, p. 60-70) Dit zijn echter
niet de enige verwachtingen, in Amerika bijvoorbeeld zijn de meest voorkomende redenen
voor integratie-initiatieven de volgende:
Ø Behouden of verhogen van het marktaandeel: streven naar het grootste marktaandeel,
financieel succes en/of overleving van de onderneming
Ø Plaatsen van een tegenzet t.o.v. een concurrent uit noodzaak om de basiszorg, het
klantenbestand of de dienstenomgeving te behouden.
Ø Veranderen van kerntaken: bijvoorbeeld i.p.v. acute zorgverlener een geïntegreerde
zorgverlener worden.
Ø Toevoegen van waarde aan de onderneming en een betere competitieve positie innemen:
vb. het verlenen van een kwalitatievere zorg, dienst en/of bereikbaarheid, lage kosten,
verhoogde efficiëntie, betere patiëntenfocus,…
Ø Positioneren van de onderneming om zo veel mogelijk winst te behalen.
(Coddington Dean C., Moore Keith D., Fischer Elizabeth A., Sept./Okt. 1996, p. 46-47)
60
Maar nu blijkt dat men lange tijd niet wist of verticale integratie effectief patiënten heeft
aangetrokken of een effect heeft gehad op de financiële positie van een ziekenhuis. De
wetenschappelijke studie van Marisue Cody bijvoorbeeld wijst uit dat zowel pre- als post-
ziekenhuiszorg integratiestrategieën wel voor een belangrijke groei zorgden van de totale
inkomsten maar dat deze integratie-inspanningen wel tijd nodig hebben om de doelstellingen
te bereiken. De stijging van de inkomsten is dus een langetermijn effect. (Marisue Cody,
Fall 1996, p. 344) Dat verticaal (maar ook horizontale) geïntegreerde systemen geen
bewijzen kunnen voorleggen van verbeterde medische resultaten is een veel gehoorde kritiek.
Inderdaad maakt de primitieve status van de inspanningen om gegevens te verzamelen en te
analyseren het onmogelijk om te bewijzen welk type van organisatie -de horizontaal of
verticaal geïntegreerde, de versplinterde of andere- de meest kwalitatieve zorg verstrekt.
Toch blijkt uit een onderzoek dat er veel belang gehecht wordt aan CQI ( Continuous Quality
Improvement) in de geïntegreerde systemen. Men zoekt actief naar manieren om de kwaliteit
te verhogen. (Coddington Dean C., Moore Keith D., Fischer Elizabeth A., Sept./Okt. 1996,
p. 47-48)
Op het einde van de jaren ’90 was er dus plots meer onzekerheid over de effectiviteit van de
verticale integratiestrategieën. Een andere kritiek luidt als volgt: verticale integratie is niets
anders dan een strategie om ziekenhuizen veilig te stellen. Het is inderdaad waar dat de
verticale integratie gedoemd is om ziekenhuizen in problemen te redden. Het is anders wel
een zeer zwakke en achterlopende strategie voor elk ziekenhuis, want verticale integratie is
een kapitaal intensief en tijdrovend proces. Daarbij kunnen de meeste voordelen slechts
enkele jaren later gerealiseerd worden. Ziekenhuizen met problemen zijn dus beter af met een
vorm van horizontale integratie, een overname of een sluiting. Maar de meeste ziekenhuizen
zien verticale integratie niet als de laatste redding, ze zijn eerder op zoek naar een manier om
een competitief voordeel te behalen of te behouden, of naar één van de eerder opgesomde
redenen voor integratie. Een tweede kritiek is de volgende: ‘Verticale integratie was de trend
in de jaren ’80 en ’90.’ Ook dit is een terechte kritiek, want nu ligt de nadruk op nieuwe
tendensen zoals fusies van ziekenhuizen, e.a. Maar het is wel een feit dat bij de besprekingen
van deze nieuwe tendensen er wel wordt teruggekomen op de nood aan kapitaal die kan
voldaan worden door verticale integratiestrategieën af te sluiten. Tenslotte was er nog de
kritiek dat verticaal geïntegreerde systemen geen bewijzen kunnen voorleggen van verbeterde
medische resultaten, maar dit hebben we wel al eerder in deze paragraaf genuanceerd.
(Coddington Dean C., Moore Keith D., Fischer Elizabeth A., Sept./Okt. 1996, p. 46-48)
61
De oorsprong van deze kritieken ligt in het feit dat verticale integratie teveel gezien wordt als
een resultaat, terwijl het moet gezien worden als een instrument. Verticale integratie brengt
organisaties voort die meer activiteiten en bronnen onder één controlesysteem hebben. Het
creëert omstandigheden waarbij activiteiten beter gecoördineerd kunnen worden omdat ze
voorheen uitgevoerd werden door meerdere zorgverleners met verschillende motieven,
waarden en prikkels. Nochtans is er geen enkele zekerheid over het succes van de integratie.
Uiteindelijk hangt het positieve, negatieve of neutrale effect van de integratie af van wat er
precies wordt gedaan en hoe het wordt gecontroleerd. Op de vraag of alle integratie-
inspanningen goed zullen aflopen, is het antwoord: nee! Vele ziekenhuizen zijn gedoemd om
te mislukken vooraleer ze beginnen aan de integratie. Velen beginnen namelijk om de
verkeerde redenen en anderen hebben niet de juiste integratiepartners of marktvoorwaarden
om succes te garanderen. Maar de juist uitgevoerde integratiestrategieën zijn wel moeilijk te
verslaan. (Coddington Dean C., Moore Keith D., Fischer Elizabeth A., Sept./Okt. 1996,
p. 48-49)
b) Horizontale integratie
Wetenschappers constateren tegenwoordig een trend naar horizontale integratie, dus
combinaties van ziekenhuizen en samenwerkingsverbanden met dokters in plaats van ze aan
te werven. De motieven achter deze integratiestrategieën en fusies zijn niet ver te zoeken:
Ø reduceren van de kosten
Ø verhogen van het marktaandeel
Ø opvijzelen van de klinische kennis
Ø behalen van administratieve efficiëntie
Ø verbeteren van de coördinatie van de zorg
Ø ontwikkelen van betere banden met de patiënten door een hogere kwaliteit
(Edlin Mari, maart 2001, p. 26-30)
Van de horizontale integratievormen zijn de fusie en de overname het populairste in de
ziekenhuissector. De fusie en overname van ziekenhuizen wordt door de overheid wettelijk
erkend. (art. 2 KB 31 mei 1989) De overheid heeft het samenvoegen van ziekenhuizen zelfs
aangemoedigd. Ze willen daarbij wel vermijden dat alle ziekenhuizen uitgroeien tot
mastodonten. Om het begrip fusie tot zijn juiste toedracht te herleiden is het wel noodzakelijk
62
het maximum aantal bedden van een ziekenhuis voortaan te beperken. Ingeval een ziekenhuis
uit meerdere campussen bestaat, raadt de overheid aan dat deze zich complementair ten
opzichte van elkaar opstellen, zodat het geheel van het ziekenhuis functioneel is. (Beleidsnota
van de minister van Sociale Zaken en Pensioenen, 13 november 2000)
Vanaf begin 1987 tot januari 1999 zijn er in België 31 fusieziekenhuizen gevormd en erkend.
Ze vertegenwoordigen 37% van het actueel aantal algemene ziekenhuizen. Het eerste
fusieziekenhuis in Vlaanderen was het Heilig Hartziekenhuis in Roeselare dat een ‘fusie avant
la lettre’ kan worden genoemd en onder één erkenningsnummer kon functioneren vanaf 1
januari 1987. In de periode 1987-1988 werden 11 fusieziekenhuizen erkend. Eén
fusieziekenhuis ‘defusioneerde’ en gaf drie jaar later ontstaan aan twee nieuwe
fusieziekenhuizen. Zes fusieziekenhuizen zijn reeds aan een tweede fusiebeweging toe:
hiervan zijn reeds vier nieuwe fusies erkend. Zeventien ziekenhuizen, waaronder twee
fusieziekenhuizen, waren in 1999 betrokken in een reeds geprogrammeerde fusie en leidden
tot acht erkende fusieziekenhuizen, waardoor het aantal fusieziekenhuizen 37 zal bereiken in
1999. Het aantal fusiecampussen is dan vrij hoog: 37 fusieziekenhuizen omvatten 82
campussen (gemiddeld 2,2 campussen per fusie). Sinds de nieuwe fusiebeweging in 1998 is
het aantal ééncampusziekenhuizen gedaald tot vier fusieziekenhuizen, 24 fusieziekenhuizen
hebben twee campussen. In de volgende tabel geven we een overzicht van het aantal erkende
fusieziekenhuizen en het aantal campussen per fusieziekenhuis en per provincie op
27/01/1999:
Tabel 7: Het aantal erkende fusieziekenhuizen en het aantal campussen per fusieziekenhuis
per provincie in Vlaanderen (27/01/1999)
Provincie 1
campus
2
campussen
3
campussen
4
campussen
Totaal fusie-
ziekenhuizen
Antwerpen 1 6 3 -- 10
Vlaams-Brabant -- 4 -- 1 5
Limburg 1 4 1 1 7
Oost-Vlaanderen 1 6 -- 1 8
West-Vlaanderen 1 4 2 -- 7
Vlaanderen 4 24 6 3 37
63
(Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 72-73)
Een principe dat volgens de overheid hand in hand gaat met een ‘goede’ fusie is de
rationalisatie van het medisch aanbod, van de niet-medische werking, van de uitrustingen en
van de diensten. Sommige uitgaven blijven, andere zullen zelfs toenemen, maar het principe
moet zijn dat meeruitgaven gecompenseerd worden door besparingen dankzij de
rationalisatie. In de private sector slagen fusies pas wanneer zij zich voltrekken in een kort
tijdsbestek. Dit is in de Belgische ziekenhuissector niet altijd het geval. Soms blijven de
campussen gewoon los van elkaar functioneren. De overheid raadt de ziekenhuizen aan hun
beheer te optimaliseren daarbij verwijzend op het belang van een degelijk strategisch plan.
Binnen het verpleegdagprijssysteem bijvoorbeeld zorgt een fusie van ziekenhuizen op
sommige punten voor een meerinkomen, op andere vlakken veroorzaakt ze een
minderinkomen. We kunnen er niet omheen dat fusies leiden tot één enkel
verpleegdagbudget voor het totale ziekenhuis en dat de campussen moeilijk nog als
afzonderlijke entiteiten kunnen worden beschouwd. (http://vandenbroucke.fgov.be/T)
België heeft dus de laatste jaren een zeer groot aantal fusies gekend en de meeste acute
ziekenhuizen beschikken vandaag over meerdere campussen. (zie reeds 4.2.1) Dat fusies en
overnames tegenwoordig de belangrijkste groeivormen zijn, niet enkel in België, blijkt uit de
fusie- en overname-activiteit in de andere Westerse landen en in de V.S. In de V.S. is de
fusie- en overname-activiteit de laatste periode sterk gestegen en daar speelt de
ziekenhuissector een belangrijke rol in. Zo waren er 135 aangekondigde fusies en overnames
in de sector van de gezondheidszorg gedurende het tweede kwartaal van 2000. Deze sector
zorgde voor 50% van het totale aantal fusies en overnames waaronder vooral de
ziekenhuissector. Het was reeds het derde opeenvolgende kwartaal dat de ziekenhuissector de
meest actieve sector van de totale industrie was. In de ziekenhuisovereenkomsten waren 45
ziekenhuizen met een totaal van 7.400 bedden en een bedrag van $1,6 miljard betrokken. De
hoofdredacteur van ‘Irving Livin Associates, research and healthcare publishing firm’, die de
resultaten bekend maakte, gaf zijn indruk over de resultaten:“The hospital sector appears to be
re-establishing itself at the cornerstone of the health care services industry and attracting the
lion’s share of attention in the M&A (Mergers and Acquisition) market.” ( Anonymous,
September 2000, p. 7)
64
4.4 Fusies en de ‘Bigger is better’-strategie
Waarom gaan ziekenhuizen, waaronder sommige sinds jaar en dag rivalen, een fusie aan met
elkaar? De fusies zijn gebaseerd op de stelling ‘When it comes to survival, bigger is better’,
omdat de ziekenhuizen vooral kostendalingen verwachten van een fusie: “Hospitals hope that
merging will help them reap economies of scale by reducing expenses for personnel, overhead
facilities, and marketing. By becoming larger, yet leaner and more efficient so that they can
lower the prices of their services, they hope to beat out the competition in negotiations with
insurers, employers, and HMO’s (Health Management Organizations).” (Jerome P. Kassirer,
M.D., 14 Maart 1996, p. 722) In deze paragraaf zullen we nagaan of er wel effectief een
kostenbesparing voortvloeit uit een schaalvergroting. Vervolgens zullen we nagaan of de
fusie wel een goede strategie is, want er is veel kritiek op deze aanpak. Daarom zullen we
ook enkele kritieken bespreken.
4.4.4 Kostenreductie
De belangrijkste reden voor een fusie is het behalen van verschillende soorten
schaalvoordelen. Kostenreductie wordt vaak gezien als het belangrijkste schaalvoordeel:
“when long run average cost falls as output rises.” (M.L. Katz, H.S. Rosen, 1994, p. 291).
Er werden reeds vele studies uitgevoerd om na te gaan of de gemiddelde kost lager is in
ziekenhuizen met meer bedden en die meer patiënten verzorgen. De resultaten zijn divers.
De basis voor het onderzoek van schaalvoordelen in de ziekenhuissector werd gelegd op het
einde van de jaren ’60 – begin jaren ’70 door o.a. een studie uitgevoerd door Carr en Feldstein
in 1967. Dit onderzoek wijst op enige, maar weinig conclusieve bewijzen voor het effectieve
bestaan van lichte kostenreducties. Carr en Feldstein kwamen tot het besluit dat
schaalvoordelen bestonden en dat de gemiddelde kosten op lange termijn een minimum
bereikten bij ongeveer 190 patiënten. (J.Carr, P. Feldstein, 4 juni 1967, p. 45-65) Maar later
onderzochten ene J. en L. Lave schaalvoordelen in de vorm van kostenreducties en zij
kwamen tot de conclusie dat een uitbreiding van de grootte van een ziekenhuis (uitgedrukt in
aantal bedden) slechts insignificante schaalvoordelen oplevert. “If economies of scale exist in
the hospital industry, they are not very strong.” (J. Lave, L. Lave, juni 1970, p. 394) In
65
tegenstelling tot de vorige onderzoeken, constateerden bijvoorbeeld Friedman en Pauly dat de
gemiddelde kosten van een ziekenhuis licht stijgen bij een stijging van de grootte.
(B. Friedman, M. Pauly, 1981, p. 620-624) Een recenter onderzoek werd uitgevoerd door
Dranove, hij onderzocht of het vormen van filialen schaalvoordelen veroorzaakte. Dit werd,
zoals reeds uitvoerig besproken, namelijk steeds belangrijker in de jaren ’90 aangezien vele
regionale ziekenhuissystemen samengevoegd werden om een grotere efficiëntie en
marktmacht te bereiken. Toch vond hij niet echt bewijzen van lagere kosten voor filialen.
(D. Dranove, 1995, p. 74) Maar in één van zijn latere studies (in 1998) komt hij echter tot de
conclusie dat er wel degelijk kostenreducties zijn in ziekenhuizen, maar dat deze voordelen
uitgeput zijn als het ziekenhuis meer dan 10.000 patiënten per jaar rehabiliteert. Daarbij
vermelde hij ook dat verschillende ziekenhuisfusies, die aangevochten werden door de anti-
trust organen, meer dan 10.000 patiënten per jaar rehabiliteerden. Dranove wees ook nog op
het volgende: “Efficiency gains in non-revenu producing cost centers will be small, and could
easily be offset by nominal price increases.” (D.Dranove, januari 1998, p. 69-83) Mobley en
Frech vonden dan weer tijdens hun onderzoek in California dat er kostenreducties optraden in
ziekenhuizen met meer dan 325 bedden. Daaruit concludeerden ze dat een efficiënt
ziekenhuis minstens 100 tot 200 bedden moet hebben. (Lee Rives Mobley, H.E. Frech III,
1994, p. 77-93) Thomas E. Getzen trad hen bij door te stellen dat kleinere ziekenhuizen
hogere dagelijkse kosten hebben. (Thomas E. Getzen, 1997, p. 190-191)
We kunnen dus gerust stellen dat de meningen over de theorie van kostenreducties als
schaalvoordelen in de ziekenhuissector over de tijd heen sterk uiteenlopen en dat de
verdediging van schaalvoordelen niet zo eenvoudig is, ondanks het feit dat schaalvoordelen de
mogelijkheid van efficiënties vergroten. Maar de huidige financiële problemen van de
ziekenhuizen, onstaan door de vele beleidsveranderingen, leiden ertoe dat fusies vaak als
efficiënste manier worden beschouwd om financieel te overleven. (Erwin A. Blackstone,
Joseph P. Fuhr JR, Dec. 1998, p. 949)
4.4.5 ‘Bigger is better’- strategie gaat niet op
Ondanks de veelbelovende vooruitzichten die men voor ogen heeft wanneer men een fusie wil
aangaan, zijn er toch veel fusies die mislukken. Zo beseften reeds meerdere gefusioneerde
66
ziekenhuizen dat de ‘bigger is better’-strategie, die de ondernemingswereld in de jaren
negentig in zijn ban hield, niet voor iedereen werkt. Zo is er het voorbeeld van de
Amerikaanse Hershey en Geisinger ziekenhuizen die ironisch genoeg hadden gehoopt dat hun
fusie zou leiden tot een besparing van $115 miljoen. Die besparing zou voortvloeien uit
kostenbesparingen en bereikte synergieën, die de medische opleiding, onderzoek en
ziekenhuisdiensten zouden ten goede komen. Deze verwachtingen werden echter nooit
ingelost. Beide partijen beweren dat onverzoenbare culturele verschillen hen uit elkaar
gedreven hebben. Hershey concentreerde zich namelijk op medisch onderzoek en opleiding
en kon zich niet verzoenen met de gedisciplineerde bedrijfsstijl van Geisinger. Toch slaagden
de twee partners erin om verschillende administratieve functies zoals human resource
management, marketing en planning succesvol te integreren. Maar op het belangrijkste vlak,
namelijk het klinische vlak, klikte het niet. De directeur van Hershey, de heer Evarts, trekt
een belangrijke les uit die scheiding: “The lessons learned were that you need to make
absolutely certain that you do due diligence in regard to possible cultural differences, and you
need very specific financial due diligence.” (Cinda Becker, juli 2000, p. 2-6)
Deze bevindingen komen volledig overeen met de besproken nadelen van schaalvergroting en
de constatatie dat vele fusies mislopen wegens cultuurverschillen. (zie reeds 1.1.2)
De combinaties die niet goed doordacht waren, gaan nu ten onder aan het gewicht van hun
eigen valse veronderstellingen, beloftes en managementmislukkingen. Vele gefusioneerde
ziekenhuizen gaan weer uit elkaar omdat de verwachte synergieën niet bereikt werden en
veelal omdat er onoverbrugbare culturele verschillen bleken te zijn. De redenen voor de
mislukking van fusies zijn echter zeer ruim en gaan van cultuurverschillen, problemen in
verband met geldverdelingen, moeilijke klinische integratie tot politieke vermengingen.
Nog andere ziekenhuizen die participeerden aan de fusierage kwamen er nooit toe om het
management te herstructureren, de diensten te realloceren en de werkzaamheden te
rationaliseren. Dus blijkbaar zijn dergelijke mislukkingen niet zo uitzonderlijk en niet zo
verrassend. De uitdagingen voor de betrokken ondernemingen zijn zo moeilijk dat de kansen
op succes zeer klein zijn. In de bedrijfswereld slaagden 2 op 3 fusies er niet in om waarde toe
te voegen aan de aandeelhouder. En we moeten niet verbaasd zijn als hetzelfde niet zou waar
zijn voor de ziekenhuissector. (J. Duncan Moore Jr, Mei 2000, p. 24-28)
67
4.4.6 Kritiek op de fusies
Fusies blijken soms niet alleen te mislukken, maar lokken ook veel kritiek uit. Vooral de
‘fusie’-druk van de Belgische overheid op de ziekenhuizen met minder dan 150 bedden is
onderhevig aan veel kritiek. In wat volgt beschrijven we de opinie vanuit de ziekenhuissector
a.d.h.v. een artikel van Herbert Lecomte, Administratief Directeur van het Sint-
Vincentiusziekenhuis in Deinze. Volgens H. Lecomte is de overheid vooral bezeten -onder
druk van de 3%-norm van Maastricht- door de dwanggedachte dat grotere entiteiten in se
kostenbesparend zouden werken. Want zonder rekening te houden met het kwaliteits- en
activiteitsniveau van de instellingen is ieder ziekenhuis hetzelfde lot beschoren: fusioneren of
sluiten. Zo wordt er teruggekeerd naar het oude uitgangspunt: ‘wat er in een ziekenhuisbed
gebeurt, en hoe, is niet langer belangrijk, wel hoeveel ziekenhuisbedden er in een ziekenhuis
zijn’. Terwijl de stelling van kostenbesparende mastodonten nooit wetenschappelijk
onderbouwd geweest is. Integendeel, volgens H. Lecomte wijzen studies zelfs uit dat het
(financieel) resultaat van een ziekenhuis onafhankelijk is van de grootte, of m.a.w. kleine
ziekenhuizen kunnen perfect financieel gezond zijn, grotere entiteiten verlieslatend en vice
versa. Ook het feit dat een fusie tussen ziekenhuizen op termijn kostenbesparend werkt, is
nog steeds niet onderbouwd. Met de fusies gaat men volgens hem ook voorbij aan de tendens
die zich bijvoorbeeld in Nederland reeds duidelijk laat voelen. Jaren geleden is men daar
reeds overgegaan tot massale fusie-operaties onder de ziekenhuizen. Midden jaren ’90 is men
echter tot de conclusie gekomen dat die grote entiteiten niet steeds werkbaar zijn. We wijzen
in dit verband op een verklaring aan De Telegraaf, waarin de Nederlandse minister van
Volkswelzijn, dr. Els Borst, de rol van de kleine instellingen in het Nederlandse
ziekenhuislandschap beklemtoont. (Herbert Lecompte, okt 1996, De Standaard)
Vervolgens stelt H. Lecomte zich de vraag: als de kostenbesparende factor niet de
doorslaggevende is, wat kan dan wel de reden zijn voor de sluiting van ziekenhuizen met
minder dan 150 bedden? Vroeger durfde men wel eens te stellen dat grotere entiteiten ook
garant staan voor betere kwaliteit. Dus met de veronderstelling dat een ziekenhuis
met 800 bedden een betere kwaliteit biedt dan een ziekenhuis met 150 bedden. Het is wellicht
interessant te verwijzen naar een besluit van de grootscheepse enquête van Test Aankoop: het
is namelijk pijnlijk vast te stellen dat twee van de vier materniteiten waar de
patiëntentevredenheid hoger ligt dan het gemiddelde deel uitmaken van de groep
68
ziekenhuizen die door de overheidsmaatregelen gedwongen worden te fusioneren of te
sluiten. Blijkbaar is de patiëntentevredenheid geen criterium voor de evaluatie van
ziekenhuizen. Toch zijn er kwaliteitsnormen opgelegd door de overheid, maar H. Lecomte
stelt dat er allerlei normen werden ontworpen aangaande spoed, intensieve zorgen, neo-natale
dienst, pediatrie en materniteit, waaraan de regionale ziekenhuizen (zowel kleine als grote)
onmogelijk zullen kunnen voldoen. In de wandelgangen wordt meer en meer gesuggereerd
dat die normen weinig of niets met kwaliteit te maken hebben, maar veeleer bedoeld zijn om
het nog steeds stijgende aanbod van artsen alsnog werk en een inkomen te bezorgen.
(Herbert Lecompte, okt 1996, De Standaard)
Tenslotte gaat de overheid door het opleggen van fusies aan ziekenhuizen met minder dan
150 bedden volgens H. Lecomte ook voorbij aan de geografische toegankelijkheid van de
gezondheidszorgen, een beginsel dat vroeger nochtans belangrijk was. De ervaring leert
immers dat, bij een fusie van twee instellingen, na verloop van tijd, geopteerd wordt (al dan
niet gedwongen door de overheid) voor één campus. Voor alle duidelijkheid is het dan de
kleinste entitiet die logischerwijze verdwijnt. Volledige delen in het ziekenhuislandschap
zullen dus niet meer bediend worden en patiënten zullen vaak kilometers moeten rijden voor
een gewone appendix-operatie of voor een bevalling, om nog maar te zwijgen van meer
spoedeisende ingrepen en de behandeling van geriatrische patiënten in de eigen omgeving.
Met andere woorden de patiënt als kind van de rekening. Bij grote rampen heeft iedereen wel
de mond vol over de geografische spreiding van de ziekenhuizen, maar nauwelijks een jaar
later is men al die voornemens al lang vergeten en lijkt dit allemaal niet meer nodig te zijn.
(Herbert Lecompte, okt 1996, De Standaard)
4.5 De voordelen van schaalvergroting in de gezondheidssector
In wat volgt zullen we enkele specifieke voordelen van schaalvergroting voor de
gezondheidssector bespreken. Deze kunnen op hun beurt leiden tot meer algemene
schaalvoordelen zoals kwaliteitsverbeteringen en stijgingen van de efficiëntie/productiviteit.
69
4.5.1 Verbreding van het zorgenspectrum
De verschillende deelorganisaties, zowel van een fusie als van de andere
samenwerkingsverbanden, vormen samen één geheel, waarbinnen elke organisatie haar eigen
zorgaanbod aanbrengt. Dit leidt in eerste instantie tot een grotere variatie, een verbreding van
de aanbodzijde, een betere regionale spreiding, een grotere verscheidenheid aan zorgvormen,
zorgvisies en methodieken, een verruiming van de doelgroep,… De grotere nabijheid van
uiteenlopende projecten, visies, teams,… en de toegenomen uitwisselingsmogelijkheden die
deze nabijheid inhoudt, kan ook de inhoudelijke dynamiek versterken. Dit is verrijkend.
Losse samenwerkingsverbanden tussen verschillende autonome organisaties houden
aantrekkelijke mogelijkheden in, maar het samenwerken onder één koepel is ongetwijfeld nog
meer bevorderlijk voor de zorgafstemming en de coördinatie, omdat op deze manier dubbele
sociale onderzoeken worden vermeden, de patiënt minder van het kastje naar de muur wordt
gestuurd en de keuzevrijheid van de patiënt groter wordt. M.a.w. neemt de kans dat een
patiënt met een bepaalde hulpvraag snel en efficiënt geholpen wordt toe. Toch moeten we
hier al onmiddellijk een bedenking bij formuleren. Want het feit dat een ziekenhuis ‘alles’ in
huis heeft en zorg kan aanbieden ‘van de wieg tot het graf ’ houdt ook een zeker risico in. Als
het ziekenhuis zogezegd een kant-en-klaarantwoord heeft voor alle hulpvragen, kan dit de
patiënt en de zorgverstrekkers ervan weerhouden toch nog op zoek te gaan naar eventueel
bestaande, nog beter aangepaste zorgvormen. Wanneer men anderzijds verplicht wordt om in
het ‘externe’ netwerk op zoek te gaan naar antwoorden op bepaalde hulpvragen en noden,
komt men automatisch in contact met andere en/of nieuwe dingen, houdt men de blik
voldoende ruim en kan men blijvend van de ander leren. (Herman Roose, lente 1999,
Oranjekrant, p. 3)
4.5.2 De uitbouw van de stafdiensten
Een organisatie binnen de zorgsector is het best gebaat met medewerkers en teams die
voldoende professionaliteit in huis hebben om hun opdracht in zeer ruime mate zelfstandig uit
te voeren. Voor een beperkt aantal niet-zorggebonden domeinen (boekhouding, financieel
beheer, arbeidsrecht, informatica, wetgeving,…) kan een grote organisatie specialisten in huis
halen. De coördinatoren van kleinschalige projecten daarentegen moeten vaak duizendpoten
70
zijn, ze moeten niet enkel inhoudelijk sterk staan en een team kunnen leiden, maar
daarenboven ook kaas hebben gegeten van arbeidsrecht, financieel beheer, informatica,…
Dat dit duur en inefficiënt is en de kans op beoordelingsfouten vergroot, hoeft geen betoog.
(Herman Roose, lente 1999, Oranjekrant, p. 3)
4.5.3 Jobrotatie geeft medewerkers en teams ‘verse lucht’
Een medewerker van een klein ziekenhuis is professioneel ingesloten binnen de grenzen van
het project. In kleinschalige ziekenhuizen groeit meestal een hecht team van aan elkaar
gekluisterde medewerkers. Voor de individuele verpleegkundige die ook eens andere
professionele horizonten wil verkennen, is ontslag nemen de enige oplossing en voor het team
is ontslag geven de enige manier om van een ‘opgebrande’ medewerker af te geraken. Binnen
een ziekenhuis dat bestaat uit meerdere deelprojecten biedt jobrotatie in deze gevallen een
uitweg. Een team dat wat uitgeblust is, kan een nieuwe stimulans krijgen van een nieuw
teamlid die de opdracht wel nog als een uitdaging ziet. Een medewerker die wat uitgekeken is
op een bepaalde opdracht, kan binnen een ander project op zoek gaan naar nieuwe
uitdagingen. Overigens biedt de mogelijkheid om verpleegkundigen binnen de deelprojecten
te verschuiven niet alleen voordelen voor de verpleegkundigen en de teams zelf, ook de
patiënten varen er wel bij. Voor hen brengt de komst van een nieuwe medewerker immers
beweging, nieuwe uitdagingen en nieuwe mogelijkheden mee. Tot slot stellen we vast dat de
uitwisseling van verpleegkundigen tussen teams ook geestverruimend werkt, in die zin dat
gemuteerde verpleegkundigen steeds hun eigen visie, kennis en aanpak meebrengen. Dit
verstoort het evenwicht binnen het team vaak op een positieve manier, vastgeroeste patronen
en gewoonten worden losgeweekt en er ontstaat een nieuwe dynamiek. (Herman Roose,
lente 1999, Oranjekrant, p.3)
4.5.4 Economische schaalvoordelen
Eerst en vooral vergroot het financiële draagvlak, want eventuele financiële problemen van
een deelproject kunnen opgevangen worden door de hoofdgroep. Op voorwaarde natuurlijk
dat er een intern solidariteitssysteem bestaat. Niet-gesubsidieerde zorgvormen, zoals
71
experimentele of innovatieve zorginitiatieven, kunnen dan in de experimentele fase door de
hoofdgroep gefinancierd worden. Het is ook vaak financieel interessant om grote
hoeveelheden af te nemen bij de leveranciers. Voor de leveranciers is een groter ziekenhuis
een belangrijkere klant die ze niet graag kwijtspelen, daarom zullen ze vlugger bereid zijn om
te onderhandelen over de prijzen, de leveringstermijn,… Vervolgens kunnen bij
samenwerking dubbele aankopen vermeden worden, terwijl een kleinschalig project steeds
volledig uitgerust moet zijn. Zo heeft niet elk deelproject zijn eigen (duur)
boekhoudprogramma nodig of kan er een centrale uitleendienst worden opgericht zodat niet
elk project moet investeren in divers materiaal. Ten slotte is samenwerking voordelig op vlak
van logistiek, een groter ziekenhuis kan zich namelijk een technische dienst permitteren
terwijl dat niet zo evident is voor een klein ziekenhuis. (Herman Roose, lente 1999,
Oranjekrant, p.3-4)
4.6. De mogelijke ‘bijwerkingen’ van schaalvergroting
Vooral de manier waarop de schaalvergroting wordt doorgevoerd, zal bepalen of de nieuwe
organisatie er beter dan wel kwetsbaarder van wordt. Wanneer de overheid schaalvergroting
voorschrijft, zou ze daar eigenlijk een bijsluiter moeten bijvoegen waarin de mogelijke
bijwerkingen duidelijk worden vermeld. In bepaalde gevallen wegen de voordelen immers
niet op tegen de nadelen. De ‘bijwerkingen’ van schaalvergroting zijn uiteraard nauw met
elkaar verbonden en versterken elkaar vaak. In deze paragraaf onderzoeken we deze
mogelijke valkuilen van schaalvergroting.
4.6.1 Gevaar voor inhoudelijke nivellering en verarming
Elke sector is gebaat bij een voldoende grote heterogeniteit, variatie of bandbreedte. Wanneer
samenwerking gepaard gaat met fusie, is het gevaar reëel dat de opgeslorpte ziekenhuizen op
de duur hun eigen identiteit moeten prijsgeven. Leerrijke verschillen tussen ziekenhuizen
dreigen op termijn te vervagen. Integratieprocessen zoals fusies leiden immers vaak tot
nivellering, waardoor de zo belangrijke rijkdom die verscheidenheid in zich draagt, verloren
dreigt te gaan. Op iets langere termijn kunnen deelprojecten zelfs klonen worden van elkaar,
72
met een gedeelde visie, een identiek beleid, eenzelfde methodiek,… Het gevaar voor
inhoudelijke inteelt is dan niet ondenkbeeldig. (Herman Roose, lente 1999, Oranjekrant, p. 4)
4.6.2 Het verdwijnen van de dynamiek, het initiatief en de creativiteit
Bij schaalvergroting moeten de ziekenhuizen zich hergroeperen en reorganiseren om de
uitbreiding te verwerken en te beheersen. Soms neemt het management daarbij zijn toevlucht
tot een doorgedreven centralisatie, een grotere controle en een striktere opvolging, opdat de
deelprojecten in de pas zouden blijven lopen. Om toch nog voldoende vat te blijven houden
op het geheel, worden vaak striktere procedures en bureaucratische systemen ingevoerd. Het
nadeel hiervan is dat de flexibiliteit van het ziekenhuis evenredig afneemt. De efficiëntie
neemt weliswaar toe, maar op middellange termijn dreigen inhoudelijke verschraling en
verarming op te treden. Dit legt een zware hypotheek op het aanpassingsvermogen van het
ziekenhuis, waardoor die het moeilijker krijgt om de uitdagingen van morgen het hoofd te
bieden. (Herman Roose, lente 1999, Oranjekrant) In paragraaf 4.7 zullen we hier dieper op
ingaan.
4.6.3 Het Mattheuseffect
Schaalvergroting gaat in principe gepaard met een evenredige toename van macht en invloed.
Dit is één van de betekenissen van het Matheuseffect: ‘hoe meer middelen, macht en invloed
men heeft, hoe meer men er bijkomend kan verwerven’. Schaalvergroting gaat per definitie
ook samen met een verhoging van de beschikbare drukkingsmiddelen, een uitbreiding van het
relatienetwerk, een grotere controle over de aanbodzijde en een toegenomen impact op het
beslissingsniveau. In extremis kan zelfs een soort monopolieposite ontstaan. Dit hoeft op
zich nog geen kwalijke zaak te zijn, op voorwaarde dat redelijk wordt omgesprongen met de
daarmee samenhangende macht. Daarom is er nood aan een morele gedragscode. Voldoende
tegengewicht en interne en externe kritiek moeten het evenwicht in stand houden. De
overheid oefent dan ook controle uit om te vermijden dat er misbruik wordt gemaakt van een
machtigere positie. (Herman Roose, lente 1999, Oranjekrant, p. 5)
73
4.7 Het belang van de organisatievorm
Schaalvergroting kan dus een aantal specifieke voordelen inhouden, maar veel hierbij hangt af
van welke organisatievorm bij deze schaalvergroting wordt toegepast. In deze paragraaf
bespreken we eerst waarom een bureaucratisch model niet gewenst is. Vervolgens stellen we
een nieuwe organisatievorm voor, namelijk een gedecentraliseerde structuur. Als men voor
de schaalvergroting binnen de organisatieontwikkeling zou gebruik maken van deze nieuwe
organisatievorm, kan men misschien optimaal genieten van de voordelen van de
grootschaligheid terwijl men toch de voordelen van de kleinschaligheid kan behouden. Wat
volgt is een poging in deze richting. Het centrale idee is een ‘netwerkachtige’ structuur,
waarvan we de mogelijkheden en beperkingen aan een nader onderzoek onderwerpen.
4.7.1 Te vermijden: het bureaucratisch organisatiemodel
Het klassieke bureaucratisch organisatiemodel is de oudste vorm onder de organisatievormen.
Dit model wordt vooral gekenmerkt door zijn uniformiteit: één missie, één beleid, één
methodiek, kortom een totaal gebrek aan verscheidenheid. In de praktijk vertaalt dit zich in
een duidelijke taakverdeling met nauw daarmee samenhangende, welomlijnde
deelverantwoordelijkheden en specialisaties. Elke medewerker kent zijn taak, het werk is
volgens eenduidige en efficiënte procedures en afspraken geregeld en er is een sterk
uitgebouwd controlesysteem. Via interne nota’s wordt ondubbelzinnig vastgelegd wat kan en
wat niet kan. Daardoor zijn er ook weinig conflicten en worden de opdrachten op een
efficiënte manier uitgevoerd. De medewerker, die in een dergelijke gekende en voorspelbare
omgeving werkt, wordt vooral beoordeeld naar zijn vermogen om zich te conformeren; het
aanbrengen van nieuwe ideeën wordt maar zelden geapprecieerd. Er valt met deze
organisatievorm nog te leven op voorwaarde dat de organisatie niet al te groot is, de directie
voldoende oog en interesse heeft voor de ideeën en initiatieven van het personeel, en de aard
van de activiteiten zich leent voor een routinematige en gestandaardiseerde aanpak. Jammer
genoeg zijn dit nu net geen kenmerken van de diensten die verleend worden in de
gezondheidssector. (Herman Roose, lente 1999, Oranjekrant, p.6-7)
74
De kwetsbaarheid van de bureaucratische organisatievorm neemt toe naarmate de omvang van
de organisatie toeneemt en/of naarmate de aard van de activiteiten creativiteit, vernieuwing en
evolutie vereist. Bij toenemende schaalgrootte wordt de top van de organisatie loodzwaar,
want de bovenbouw moet worden uitgebreid om voldoende controle en sturing van op het
directieniveau toe te laten. Deze traditionele structuur leidt ook tot het omhoogstuwen van
problemen, omdat er geen interdepartementele overlegstructuren functioneren op het niveau
van de werkeenheden, worden de problemen tussen (leden van) afdelingen naar boven
gestuwd. In plaats dat problemen opgelost worden waar ze zich stellen, worden ze behandeld
door een -met dit soort problemen overvraagde- directie, die bovendien minder goed geplaatst
is om ze op te lossen. Voorbeelden hiervan zijn het behandelen op het niveau van het
directiecommité van het toewijzen van lokalen aan individuele medewerkers van kleine
infrastructurele verbeteringen, van het aantrekken van secretariaatsmedewerkers,… Nog een
gevolg is dat de tijd dat een voorstel erover doet om van het onderste naar het bovenste niveau
binnen de hiërarchie te geraken en vervolgens, vergezeld van een advies, terug te keren naar
de basis, ontzettend lang wordt. De kans dat nieuwe initiatieven of ideeën worden aanvaard
die iets afwijken van de bekende weg, is gering. Soepel en snel reageren wordt onmogelijk,
wat nefast is voor de motivatie van de medewerkers. Opmerkingen in de aard van: “je krijgt
hier ook nooit iets gedaan”, “weten ze daarboven eigenlijk wel waar we hier op de vloer mee
bezig zijn?”, “om een balpen te krijgen moet je al een bestelbon invullen”, vallen dan ook niet
uit de lucht. De algemene leiding wil greep houden op alles wat binnen de organisatie
gebeurt, zelfs voor de onmiddellijke aanpak van een acuut probleem is de toestemming van
hogerhand nodig. Het langetermijngevolg is een verhoogde kans op een explosie van
geaccumuleerde spanningen. Uiteraard hebben we het hier over extreme gevallen en biedt de
realiteit doorgaans een wat milder en genuanceerd beeld. Maar toch is de leiding van een
groot ziekenhuis meer dan een eenvoudige uitvergroting van de leiding van een kleiner
ziekenhuis. De vraag dient echter gesteld of een groot ziekenhuis wel in al zijn aspecten van
bovenaf kan worden geleid en of een eenduidig beleid voor alle deelprojecten in de praktijk
haalbaar is. (Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid
en Cultuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 127)
Het ziekenhuis van ‘gisteren’ had vele kenmerken van een facilitair bedrijf. Ziekenhuizen
waren organisaties waar artsen hun patiënten konden behandelen en laten verzorgen. Het
ziekenhuisbestuur leverde het personeel en de hotelvoorzieningen, maar hield zich niet bezig
met de kerntaak, met name geneeskunde. Dit was dus een duale of ‘gespleten’ organisatie,
75
met een artsenkorps en de eigenlijke ziekenhuisorganisatie die eigenlijk vrij los van elkaar
opereerden (een ‘professionele bureaucratie’ volgens Minzberg). Als ‘zelfstandige
ondernemers’ hebben artsen -veralgemenend gesteld- een zekere lauwheid en desinteresse
voor het algemene ziekenhuisbeleid. Voor dit beleid brengen ze weinig begrip op, omdat het
ziekenhuis als een externe entiteit wordt ervaren, waarbinnen ze zich niet echt
medeverantwoordelijk voelen, en over wiens dienstverlening ze vaak bijzonder kritisch zijn.
(Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 124) Maar toen van
overheidswege een beleid werd gevoerd om de stijging van de kosten voor gezondheidszorg
te beperken en daartoe meer efficiëntie te eisen, werd dit model disfunctioneel. Kenmerkend
voor deze orfanisatievorm is immers dat er geen of nauwelijks afstemming is tussen het
medische gebeuren en de ziekenhuisorganisatie. Juist deze afstemming is noodzakelijk voor
de efficiëntie in een omgeving,waarin met beperkte middelen moet worden gewerkt.
Onvoldoende integratie van professionals in de ziekenhuisorganisatie leidt onder meer tot een
ondoelmatige bedrijfsvoering, vermijdbare kosten, matige productiviteit, matige integrale
kwaliteit en matige arbeidstevredenheid. (C. Van Krimpen en J. Moen, juli 1997, p. 19-21)
4.7.2 Nieuwe organisatievorm: gedecentraliseerde structuur
Het is in deze paragraaf de bedoeling om een nieuwe kijk te verwerven op de organisatievorm
van een zeer bewegende sector. De gezondheidssector is namelijk onderhevig aan talrijke
invloeden en veranderingen waardoor een ziekenhuis steeds meer op een bedrijf begint te
lijken qua organisatie en beleid. De laatste trend in de bedrijfswereld is decentralisatie en
empowerment, m.a.w. niet alles wordt van bovenaf gestuurd, er wordt meer gedelegeerd en
gecontroleerd, de medewerkers krijgen meer bewegingsvrijheid en verantwoordelijkheid. De
decentralisatiebehoefte is een algemene behoefte voor grote organisaties. In een
gedecentraliseerde organisatiestructuur staat de topleiding een vrijwel volledige autonomie
toe aan het middenmanagement dat leiding geeft aan de divisies. Wel worden vooraf de te
behalen resultaten afgesproken en worden de bereikte resultaten achteraf bewaakt. Typisch
voor deze organisatiestructuur is een omvangrijk middenmanagement en
resultaatverantwoordelijkheid van dit middenmanagement. (M. Demenint-De Jong,
J. H. F. Treur, 1993, p. 57-65) Het ziekenhuis is ook niet langer een caritatieve instelling,
maar kan maar in leven blijven mits management en bedrijfsvoering, analoog aan die van
76
bedrijven in andere sectoren. We kunnen ons dus afvragen wat de decentralisatiemethode
oplevert in een ziekenhuis.
Vooral in de gezondheidszorg hebben we nood aan krachtige, flexibele organisaties met
medewerkers die in hun voelen, denken en handelen de patiënt op elk moment centraal
stellen, m.a.w. organisaties die zich organiseren in functie van de behoeften van de patiënt.
Dit houdt in dat alle personen die zorgverlening nodig hebben en ook hun omgeving er terecht
kunnen met al hun vragen. Op elke hulpvraag moet op relatief korte tijd een kwalitatief
antwoord volgen, dat eventueel kan bestaan in een (begeleide) doorverwijzing. Daarbij
mogen ze niet gehinderd worden door al te zware veritcale beslissings-, rapporterings- en
controlestructuren. Hiërarchisch georganiseerde regelstructuren en procedures verlammen de
organisatie. (Herman Roose, lente 1999, Oranjekrant, p. 6-7) Er is dus ook een
decentralisatiebehoefte in de ziekenhuizen, omwille van de beheersbaarheid van de
organisatie. Hierbij wordt nogal eens de metafoor van de mamoettanker gebruikt, die wel
veel kan vervoeren, maar slechts traag kan bijsturen. Deze mamoettanker moet worden
vervangen door een vloot kleine, wendbare schepen, die wel dezelfde koers moeten varen.
(J. W. Hoorn, 1993, p. 3)
Op het niveau van de organisatie zou dit kunnen betekenen dat de schaalvergroting
‘gecompenseerd’ wordt door een interne decentralisatie op basis van zelfsturende teams met
een welomlijnde maar ruime autonomie en bevoegdheid. Deze autonomie dient evenwel
samen te gaan met een evenredig grote responsabilisering. De basismedewerkers binnen de
rechtstreekse zorgverlening en hun directe oversten worden dan beschouwd als de ‘top’ van
de organisatie. De interne spanning tussen deze zelfsturende teams draagt dan bij tot de
dynamiek, de creativiteit en de vernieuwingsdrang. De kerntaak van de directie bestaat dan
niet zozeer in het coördineren, het verzorgen en het bijsturen van de overkoepelende
organisatieprocessen, maar vooral in het creëren van de nodige ruimte waarbinnen de
dynamiek zich kan ontplooien, en in het coachen van de projectcoördinatoren in verband met
de inhoudelijke en organisatorische processen die de projecten met zich meebrengen.
Kortom, de directies dienen in de eerste plaats de voorwaarden en de middelen te creëren,
zodat het aanwezige potentieel bij de medewerkers en projecten zich maximaal kan
ontplooien. (Herman Roose, lente 1999, Oranjekrant, p. 6)
77
De overheid ziet de decentralisatie als een omvorming van een functiegerichte structuur naar
een procesgerichte structuur. De huidige functiegerichte structuur is een ziekenhuis waar de
verschillende beroepsgroepen elk een eigen afdeling of departement hebben
(verpleegkundigen, medici, administratieve medewerkers, technici). Met een procesgerichte
structuur wordt een groepering van deze diverse beroepsgroepen bedoeld in relatief autonome
werkeenheden (clusters, divisies, zorglijnen, zorgcentra, patiëntenprogramma’s), gegroepeerd
rond het primair proces. Voorbeelden hiervan zijn zorgcentra als hart- en vaatstelsel, moeder
en kind,… (Administratie Gezondheidszorg van het Departement Welzijn, Volksgezondheid
en Cultuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999, p. 126)
Eens de nieuwe zorgeenheden geïntegreerd moet er bij dit alles ruimte zijn voor
verscheidenheid, en dit kan dus door er bewust voor te kiezen om de afdelingen een grote
mate van zelfbestuur en autonomie te geven. Om dit te realiseren is het nodig om het
afdelingshoofd, in overleg met de verpleegkundige, de verantwoordelijkheid te geven voor het
organiseren van de zorg, de dagelijkse aankopen, de verdeling van de arbeidsuren, het beheer
van het toegewezen budget,… Uiteraard worden de afdelingen, evenredig met het volume en
de kwaliteit van de zorg die ze realiseren, geresponsabiliseerd. De responsabilisering verloopt
dus in fasen en het is duidelijk dat niet alle afdelingen op een bepaald moment hetzelfde
niveau van autonomie bereiken. Ook de steun van directie of stafdiensten die een afdeling
nodig heeft, verschilt van project tot project. Dit betekent dat elke deelorganisatie binnen de
grenzen van de overkoepelende opdracht of missie zijn eigen deelmissie moet hebben en een
strategisch plan moet ontwikkelen. Vervolgens is er een nood aan verbindende elementen,
want als alle projecten gewoon los van elkaar zouden evolueren, zou het netwerk al vlug
desintegreren en uiteenvallen in een hele resem aparte kleine organisaties waarbij de
onmiskenbare voordelen van het deeluitmaken van een groter geheel verloren zouden gaan.
Daarom zijn de verbindende elementen tussen de deelprojecten van groot belang. (Herman
Roose, lente 1999, Oranjekrant, p. 8-12)
78
CCOORRPPUUSS:: PPRRAAKKTTIIJJKKSSTTUUDDIIEE
Werkwijze
Na de theorie uit het vorige deel gaan we ons in dit deel concentreren op de praktijk. We
zullen nagaan in hoeverre de redenen en gevolgen van de fusie en de technieken voor
kwaliteitsmeting en productiviteitsmeting overeen komen met wat we in de literatuurstudie
hebben aangehaald. We zullen ons hierbij richten op een Belgische ziekenhuis dat onlangs
ontstaan is door een fusie. We kozen in overleg met Prof. Paul Gemmel voor het AZ Sint-
Lucas te Gent. We hebben contact opgenomen met dit ziekenhuis door eerst telefonisch na te
gaan welke persoon het best aangeschreven werd voor dit onderwerp. Vervolgens hebben we
een persoonlijke geadresseerde brief gestuurd met uitleg over de studie en de vraag voor
medewerking. Tenslotte hebben we het ziekenhuis telefonisch gecontacteerd om een afspraak
te vast te leggen. Ik zou hier trouwens van de gelegenheid willen gebruik maken om alle
mensen van AZ Sint-Lucas die hebben meegeholpen nog eens hartelijk te bedanken voor hun
tijd en medewerking.
Om goed voorbereid op interview te gaan en om zo alle gewenste informatie te kunnen
verzamelen, stellen we eerst een ‘topic’-lijst op. Hierbij baseren we ons natuurlijk op de
literatuurstudie uit het vorige deel. We volgen daarbij nagenoeg dezelfde structuur. Meer
concreet betekent dit dat we in de betreffende ziekenhuizen de volgende topics onderzoeken:
Ø De fusie: de aanleidingen, de redenen, de gevolgen
Ø De kwaliteit: het belang, het beleid, de kwaliteitsmetingen
Ø De productiviteit: het belang, het beleid, de productiviteitsmetingen
Deze topics onderzoeken we vanuit het standpunt van de directie en de personeelsleden. Voor
de volledige topic-lijst verwijzen we naar bijlage 1.
79
Case
Deze studie is gebaseerd op verschillende interviews met directie en personeelsleden:
Ø op vrijdag 30 maart 2001: interview met Peter Degadt (Algemeen directeur), met Filip
Decruynaere (Verantwoordelijke Communicatie) en met Henk Maes
(Kwaliteitscoördinator)
Ø op dinsdag 3 april 2001: interview met Zuster Beata (Dienstverantwoordelijke van de
afdeling Orthopedie), met Hilde Lippens (Dienstverantwoordelijke van de afdeling
Gynaecologie), met Veronique Desterke (Directiesecretaresse) en met Katia Dhuyvetter
(Verantwoordelijke voor de aankoop en de distributie)
Ø op donderdag 5 april 2001: interview met Lagaert Linda - Dienstverantwoordelijke van de
spoedgevallendienst en met Gerda Verschoot - Dienstverantwoordelijke van de afdeling
Neurologie en Geriatrie
Ø op vrijdag 27 april 2001: interview met Hugo Dierckxsens (Medisch directeur)
2.1 De fusie
In deze eerste paragraaf bespreken we eerst het verloop van de fusie, vervolgens komen de
aanleidingen en de redenen van de fusie aan bod. Vervolgens bespreken we de verandering
van de structuur van het ziekenhuis. Daarna worden de tegenindicatoren en de problemen van
de fusie zowel door de personeelsleden als door de algemeen directeur belicht. Tenslotte
bespreken we wat de algemeen directeur de resultaten van de fusie vindt.
80
2.1.1 Het verloop van de fusie
Op 1 januari 1998 werd het algemeen ziekenhuis Sint-Lucas in Gent definitief erkend als
fusieziekenhuis van het vroegere AZ Sint-Vincentius en het AZ Heilige Familie. Beide
ziekenhuizen hadden het uitzonderlijk kenmerk dat ze naast elkaar zijn gelegen. De
fusionerende ziekenhuizen hadden beide een privaatrechtelijk statuut. Het AZ Heilige
Familie was een exploitatie-vzw, die reeds in 1991 een autonome structuur kreeg ten aanzien
van de stichtende congregatie, de zustergemeenschap van de Heilige Jozef te Gent-Centrum.
Het AZ Sint-Vincentius was een initiatief van de vzw Zusters van Liefde van J.M., die op het
ogenblik van de fusie zowel eigenaar als exploitant van het ziekenhuis was.
Reeds in 1995 werd er principieel overeengekomen om tot een fusie over te gaan tussen het
AZ Sint-Vincentius en het AZ Heilige Familie. Deze principiële beslissing tot fusie werd
verwoord in een basisovereenkomst, die door de betrokken partijen ondertekend werd op 28
september 1995. In deze overeenkomst werd een voorlopige beleidsstructuur gecreëerd,
namelijk een paritair samengestelde stuurgroep bestaande uit vier beheerders en twee artsen,
aan wie de bestaande raden van beheer de nodige bevoegdheden delegeerden om het
fusieproces op gang te brengen. Om partijdigheid te voorkomen werd er in 1996 op halftijdse
basis een fusiecoördinator, Meneer Peter Degadt (die wij geïnterviewd hebben), aangetrokken
om in opdracht van de stuurgroep de fusie te helpen implementeren. Op 1 augustus 1996
werd een CAO afgesloten die de gevolgen van de fusie regelde op sociaal- en
arbeidsrechtelijk vlak. Vervolgens werd er op 30 september 1996 een overeenkomst
ondertekend door de fusiepartijen waarin de overgangsregeling en de modaliteiten waaronder
de overdracht van de bevoegdheden (op 1 januari 1997) geregeld was. De nieuwe vzw Sint-
Lucas werd op 4 november 1996 opgericht, om op 1 januari 1997 de bevoegdheden van de
bestaande beheersstructuren van de fusieziekenhuizen over te nemen. In 1997 werd de fusie
uiteindelijk intern doorgevoerd en werd Mr. Degadt algemeen directeur van het eengemaakte
ziekenhuis. De aanvraag tot erkenning van de fusie door het ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap werd op 17 maart 1997 ingediend. Tenslotte werd de fusie officieel erkend in
1998.
81
De fusie van AZ Heilige Familie en AZ Sint Vincentius was eigenlijk een logisch gevolg van
hun ligging en een beslissing die toevallig gepaard ging met economische voordelen. Er
werden dan ook maar een beperkt aantal onderzoeken uitgevoerd om de haalbaarheid van de
fusie na te gaan. Alles werd zoals Mr. Degadt zelf zegt ‘met gezond verstand’ beredeneerd.
Wel werd er een grondige analyse gemaakt van de activiteiten, de diensten, de
circulatiepatronen enz., om op langere termijn tot een volledige integratie van beide
ziekenhuizen te komen. Deze analyse resulteerde in een Masterplan dat op 17 juni 1997 werd
goedgekeurd door de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid. Om
de financiële haalbaarheid van de investeringen en de haalbaarheid van het Masterplan na te
gaan, werd bijgaand een business plan voor de komende tien jaar opgemaakt. Dit plan was
een inschatting van de verwachte evolutie van de opbrengsten en de kosten met als
uitgangspunt het gebudgetteerde resultaat voor 1996 van beide ziekenhuizen. Het werd
geactualiseerd op 26 oktober 1998. De onderliggende hypothesen van de voorspellingen
steunden op conclusies van een omgevingsanalyse, gemaakt in het kader van het Masterplan.
Aanvullend aan het businessplan werd een prognose gemaakt van de cashflow voor de
komende tien jaar, waaruit bleek dat de fusie van het AZ Heilige Familie en het AZ Sint-
Vincentius niettegenstaande het geplande zware investeringsprogramma wel, mits grondige
reorganisaties en herstructurering, alle kansen tot slagen had.
2.1.2 Omgevingsanalyse
De voormalige ziekenhuizen Heilige Familie en Sint-Vincentius lagen in het noorden van
Gent. In 1995, toen tot de fusie werd beslist, waren de andere algemene ziekenhuizen in de
stad: deVolkskliniek (200 bedden), Institut Moderne (90 bedden), de Bijloke (588 bedden) en
het Sint-Jozefgesticht in Gentbrugge (150 bedden). Iets verder, maar toch nog binnen het
rekruteringsgebied van de ziekenhuizen Heilige Familie en Sint-Vincentius liggen de
ziekenhuizen Maria Middelares (404 bedden), het Universitair Ziekenhuis (1066 bedden), de
H-Hartkliniek in Eeklo (214 bedden), de Stadskliniek in Lokeren (175 bedden) en het
Emmanuelziekenhuis in Wetteren (120 bedden). Ondertussen is de situatie wel veranderd,
omdat enkele van deze ziekenhuizen ook een fusie hebben doorgevoerd. Sinds 1998 wordt de
fusie tussen de Bijloke en het Institut Moderne officieel erkend. Maria Middelares en het
82
Sint-Jozefgesticht (Gentbrugge) zijn ondertussen ook gefusioneerd en het AZ Sint-Lucas
voert nu een fusie door met de Volkskliniek.
Onderstaande tabel geeft het aantal erkende bedden weer per dienst van het AZ Heilige
Familie en het AZ Sint-Vincentius in 1996:
Tabel 8: aantal erkende bedden per dienst en per ziekenhuis (1996)
Diensten AZ Heilige
Familie
AZ Sint-
Vincentius
Totaal
Diagnose en heelkundige
behandeling (C)
164 96 260
Diagnose en geneeskundige
behandeling (D)
147 66 213
Kindergeneeskunde (E) 40 20 60
Kraaminrichting (M) 38 24 62
Geriatrie (G) 28 57 85
Gespecialiseerde dienst voor
behandeling en revalidatie (Sp)
12 12
TOTAAL 417 275 692
In tabel 9 bekijken we het relatieve belang qua aanbod van bedden van de ziekenhuizen
Heilige Familie en Sint-Vincentius voor Gent en de wijde omgeving. Op het ogenblik van de
fusie was het Sint-Vincentiusziekenhuis het enige ziekenhuis met een dienst voor palliatieve
zorgen. Bij de fusie werd het aantal E-bedden vrijwillig gereduceerd van 60 naar 45. Na de
fusie werd het nieuwe ziekenhuis op het Universitair Ziekenhuis na het grootste medische
centrum van de Gentse regio.
Een aanvullende studie wees uit dat 87% van de patiënten afkomstig is uit de
arrondissementen Gent en Eeklo, waarvan het grootste deel uit Gent zelf (ongeveer 50% in
1995). Ook Evergem en Lochristi zijn van groot belang. 83,2% van de patiënten is afkomstig
83
uit de volgende gemeenten: Gent, Evergem, Lochristi, Zelzate, Destelbergen, Lovendegem,
Wachtebeke, Merelbeke, Assenede, Lokeren en Aalter.
Tabel 9: De plaats van de ziekenhuizen Heilige Familie en Sint-Vincentius in de regio
Diensten Aantal bedden
Heilige Familie en
St-Vincentius
Totaal aantal
bedden algemene
ziekenhuizen Gent
Aandeel Heilige
Familie en St-
Vincentius
Neuro-psychiatrie (observatie
en behandeling ) (A)
-- 120 --
Diagnose en heelkundige
behandeling (C)
260 1.458 17,8%
Diagnose en geneeskundige
behandeling (D)
213 1.213 17,5%
Kindergeneeskunde (E) 60 271 22,1%
Geriatrie (G) 85 442 19,2%
Kraaminrichting (M) 62 245 25,3%
Sp-Palliatief 12 12 100%
Chronische ziekten -- 29 --
Neonatologie -- 31 --
Totaal erkende bedden 692 3780 18,3%
2.1.3. AZ Sint-Lucas: huidige stand van zaken
Bij het AZ Sint-Lucas zijn er tegenwoordig (2000) 23.000 opnames en 50.000 ambulante (niet
in het ziekenhuis verblijvende) patiënten per jaar. Het medisch korps telt 150 artsen en er
werken 1600 personeelsleden; 61% hiervan zijn verpleegkundigen, 18% behoort tot het
huishoudelijke departement (keuken, schoonmaak, linnen), 12% is administratief personeel
(onthaal, opname, boekhouding, facturering, aankoop), 7% zijn paramedici (labo,
fysiotherapie, logopedie,… ) en 2% is technisch personeel. Het AZ Sint-Lucas is een groot
regionaal centrum voor geneeskundinge en heelkundige behandelingen en voor
84
kindergeneeskunde. Ook de kraamafdeling is met 2400 bevallingen per jaar het tweede
grootste centrum in Vlaanderen.
2.1.4 De aanleidingen en de redenen van de fusie
Hoewel beide ziekenhuizen elk afzonderlijk ruimschoots voldeden aan de minimale wettelijke
normen, hebben de beheersinstanties toch beslist om tot een fusie over te gaan. Het AZ
Heilige Familie en het AZ Sint Vincentius waren geografisch uiterst goed gelegen om een
fusie uit te voeren, ze bevonden zich namelijk al een eeuw vlak naast elkaar. Nochtans dacht
het bestuur van deze ziekenhuizen er geruime tijd anders over. Beide ziekenhuizen werden
beheerd door hun eigen congregatie, die een fusie niet zagen zitten. De sfeer werd benadrukt
door de dikke muur tussen de beide instellingen die bovenaan bemetseld was met
glasscherven. In 1995 was de algemeen directeur van het AZ Sint-Vincentius bijna
pensioengerechtigd en overleed de Eerwaarde zuster directrice van het AZ Heilige Familie.
Wegens dit overlijden nam het beheer de macht over van de zusters en brak de periode van
onderhandelingen aan. Dit vormde de aanleiding die de fusie mogelijk maakte.
Volgens Mr. Degadt ontstaan vele vormen van samenwerking spontaan en op operationeel
beslissingniveau, maar bij deze fusie benadrukt hij de strategische dimensie. Bij de beslissing
tot fusie is het bestuur niet over één nacht ijs gegaan en hadden ze ook zware argumenten
nodig om de verschillende actoren in beweging te krijgen. Nochtans zat één van de
ziekenhuizen in financiële problemen (Sint-Vincentius), waardoor er moest bespaard worden
op personeelsleden en onderhoud van de gebouwen. De mogelijkheid om een fusie aan te
gaan gaf hoop op een betere financiële situatie en was de ideale kans om te saneren en te
renoveren. De motieven tot strategische schaalvergroting brengt Mr. Degadt samen onder
drie rubrieken. Ofwel vinden we de redenen bij de overheid, ofwel in de eigen dynamiek van
de ziekenhuisorganisatie (interne motieven) ofwel in de relatie tot andere spelers op de markt.
Uiteraard gaat het in werkelijkheid volgens hem meestal om een combinatie van motieven.
85
a) De overheid
Volgens Mr Degadt is er dus ten eerste de overheid die reeds enkele jaren een ‘lichte’ druk
uitoefent om tot schaalvergroting over te gaan. Niet alle ziekenhuizen in Vlaanderen kunnen
namelijk een subsidie ontvangen om gespecialiseerde apparatuur aan te kopen. Daarom heeft
de overheid bijvoorbeeld beslist om slechts 20 ziekenhuizen als pijncentra te erkennen en die
ziekenhuizen te subsidiëren voor de benodigde apparatuur. Dus om bij de kanshebbers te zijn
en om specialisatie te kunnen behouden groeide het besef binnen de ziekenhuissector dat
fusies de enige oplossing waren. Het resultaat is dat er van de 115 ziekenhuizen in
Vlaanderen nu nog slechts 65 zijn. M.a.w. toch een drastische vermindering.
De regelgeving van de overheid kan situaties opleggen, maar kan ook stimulansen bevatten
om een gewenste situatie te bereiken. Een fusie dringt zich op bij het niet behalen van de
minimumnorm van het ziekenhuis. Dit is de situatie waarbij de fusie ‘un marriage de raison’
is. Want ziekenhuizen die investeringssubsidies aanvragen moeten een zorgstrategisch plan
opmaken. En dit plan moet een set van criteria bevatten waarbij wordt nagegaan of het
ziekenhuis beantwoordt aan een (geografische) behoefte, en of het ziekenhuis performant is,
dus in staat is die behoefte op een effectieve en efficiënte manier in te vullen. Wie
onvoldoende scoort op de criteria en toch investeringssubsidies wil, kan aangemaand worden
samen te werken met andere ziekenhuizen, of campussen af te bouwen of een andere
bestemming te geven. Het is ook de overheid die een programmatie uitvaardigt van zware
medische en medisch-technische diensten. Velen voelen zich geroepen, maar weinigen zijn
uitverkoren. De toekenning van investeringsintensieve materialen zoals PET-scans, cath labs,
lineaire versnellers, dialysecentra of MUG-diensten is aan zeer strikte voorwaarden
verbonden. Associaties en fusies zijn soms middelen om bepaalde minima te halen. Bij deze
fusies zijn de redenen hoofdzakelijk budgettair. De overheid test nu ook nieuwe concepten en
financieringsvormen uit omdat ze meer globaal en forfaitair per medisch programma willen
financieren. Al naargelang het niveau van programma (A, B, C) worden hogere eisen gesteld.
Maar ook hier worden stimulansen tot samenwerking ingebouwd.
86
b) Interne motieven
Naast het overheidsoptreden waren er ook interne motieven om de schaalvergroting na te
streven. Op medisch vlak kan er zo een grotere groep specialisten gevormd worden. Dit is
voordelig voor meerdere redenen: er kunnen wachtdiensten gedeeld worden, financiën
worden beter afgestemd, de apparatuur wordt beter bezet zodat de investeringen
teruggewonnen worden en er kan een breder medisch aanbod gerealiseerd worden. Terwijl in
Sint-Vincentius zich de laatste jaren voor de fusie vooral de heelkundige activiteit en de
oncologie hebben ontwikkeld, zijn het de inwendige disciplines en de verloskunde die in de
Heilige Familie tot volle ontplooiing waren gekomen. De integratie van de
ziekenhuisactiviteiten was de gelegenheid bij uitstek om de sterke punten van de
complementaire functies te laten gelden. Bepaalde subspecialiteiten waren voor de fusie
reeds in één van beide ziekenhuizen toegankelijk (neuro-pediatrie, kindercardiologie,
steenverbrijzeling, pijntherapie, interventionele radiologie, sportgeneeskunde,....). De fusie
moest de uitbouw van deze diensten bevorderen tot een ware aantrekkingspool. De oprichting
en de uitbouw van andere subspecialismen zou door de schaalvergroting wellicht mogelijk
worden (bijvoorbeeld hoofd- en halschirurgie in multidisciplinair verband,
vruchtbaarheidsbegeleiding,....).
Door de fusie worden de kosten ook beter beheerst en zelfs gereduceerd. Dit komt vooral
omdat het ziekenhuis door de fusie een sterkere positie heeft dan voorheen. Dit kan
geïllustreerd worden aan de hand van de inkopen van voedsel en geneesmiddelen. Sinds de
fusie is het ziekenhuis een belangrijkere klant geworden en kan ze meer eisen stellen qua
levertermijnen wegens de grote bestelhoeveelheden.
Op het vlak van Human Resource Management is het voor een ziekenhuisorganisatie een
grote uitdaging om goede en voldoende medewerkers aan te trekken. Men moet volgens Mr.
Degadt er niet naar streven een mastodontinstelling te worden, maar een iets grotere dimensie
stelt hen nu wel in staat een loopbaanbeleid voor de personeelsleden te ontwikkelen, met
aantrekkelijke mogelijkheden tot promotie, jobrotatie, jobverruiming, training, verlofstelsels
en gezinsvriendelijke arbeidssystemen.
87
Vervolgens is er de mogelijkheid tot een beter kwaliteitsbeleid, want in een grote organisatie
kunnen medewerkers worden vrijgesteld voor steunfuncties zoals kwaliteitszorg,
organisatieontwikkeling, communicatie, informatica, ombudsdienst, enz. De zorgprocessen
kunnen geformaliseerd worden in protocollen en standing orders, wat een hefboom is voor
inscholing, kwaliteitsmeting en kwaliteitsbevordering. In beide fusionerende ziekenhuizen
werden reeds voor de fusie belangrijke inspanningen gedaan om een kwaliteitsbeleid te
voeren en een toetsing van de medische zorgverlening te verrichten via eigen middelen of
door vrijwillige medewerking aan extramurale of nationale projecten. Bij deze fusie werd
tevens gezorgd voor een overkoepelende structuur van kwaliteitsbewaking, zowel wat betreft
de medische als de verpleegkundige zorg (enerzijds via de hoofdgeneesheer en diensthoofden,
anderzijds via een verpleegkundige kwaliteitscoördinator). Dankzij de fusie van beide
ziekenhuizen was het mogelijk een hoger niveau van kwaliteitsnormen te bereiken, waartoe
ieder van beide afzonderlijke ziekenhuizen moeilijk in staat zou zijn geweest. Dat was in
belangrijke mate mogelijk doordat de medische activiteiten of het medisch profiel van beide
ziekenhuizen zich de laatste jaren complementair hebben ontwikkeld. De twee naast elkaar
gelegen ziekenhuizen waren immers reeds enkele jaren door een groeperingsovereenkomst
verbonden. Als gevolg van deze overeenkomst verbond het AZ Heilige Familie er zich toe
geen radiotherapie of neurochirurgie uit te bouwen, vermits deze diensten in het andere
ziekenhuis sterk vertegenwoordigd waren. Het AZ Sint-Vincentius verbond zich tot hetzelfde
i.v.m. de hemodialyse en de spoedgevallendienst, die reeds in de kliniek Heilige Familie
waren uitgebouwd.
Tenslotte is er nog een beter economische beleid als intern motief voor de fusie.
Kwaliteitsmotieven en economische motieven zijn meestal tegenstrijdig, maar volgens Mr.
Degadt moet men een evenwicht proberen na te streven tussen een hoge kwaliteit en een
economisch verantwoord activiteitsniveau. Dankzij de schaaleffecten kan de efficiëntie, en
bijgevolg ook de productiviteit, van het economisch gebeuren in de ziekenhuisorganisatie
verhoogd worden.
88
c) Andere spelers op de markt
Maar er zijn natuurlijk ook nog andere spelers op de markt. Ten eerste de patiënten.
Daarmee wordt bedoeld dat de ziekenhuizen hun rol opnieuw moeten definiëren in het gehele
gezondheidslandschap vertrekkend vanuit de zorgbehoefte van de patiënt. Want als we op
een iets langer tijdsbestek terugkijken zien we dat zich een grootscheepse patiëntenmigratie
heeft voltrokken. Daarmee bedoelt Mr. Degadt dat de acute ziekenhuizen steeds acuter zijn
en andere patiënten in andere zorgvormen werden ondergebracht. Zo verwijst hij naar de
reconversie van de verplegingsdiensten, revalidatiecentra en allerlei vormen van thuiszorg en
kortverblijf. Het idee hierachter is: een acuut ziekenhuis is een zwaar technisch ondersteund
bedrijf, het is duur voor de gemeenschap en een nodeloos lange verblijfsduur is niet goed voor
de patiënt. Ook laten chirurgische technieken toe het ziekenhuisverblijf in te korten en heel
wat ingrepen te verrichten onder daghospitalisatie of short stay. In de financiering van de
verpleegdagprijs werden ook prikkels ingebouwd om de ziekenhuizen ertoe te bewegen de
verblijfsduur te beperken. En zo moest het ziekenhuis zijn rol anders gaan definiëren. Een
nieuwe visie krijgt stilaan vorm, vertrekkend vanuit de zorgbehoefte van de patiënt en niet
vanuit het aanbod van de instelling.
Buiten de patiënt als andere speler op de markt zijn er ook de andere ziekenhuizen.
Ziekenhuizen onder elkaar zullen strategische allianties afsluiten. Aangezien de
gespecialiseerde medische programma’s en de zware medisch-technische diensten door de
overheid selectief zullen toebedeeld worden, komt het erop aan complementair te werken in
eenzelfde regio. Het ziekenhuismanagement ziet deze noodzaak wel in, maar het is niet altijd
even gemakkelijk om de betrokken medische equipes op een zelfde lijn te krijgen. In elk
geval dwingt deze situatie de ziekenhuisorganisaties uit zichzelf te treden en strategische
keuzes te maken.
2.1.5 De structuur voor en na de fusie
Voor de fusie zetelden de zusters van de congregatie in de Raad van Bestuur, maar sinds de
fusie zijn er enkel nog zusters aanwezig op de Algemene Vergadering. De strategische
beslissingen situeren zich op het niveau van de Raad van Bestuur die uit 6 leden bestaat, met
89
name Mr. G. De Wilde, Mr. W. Van den Bossche, Mr. T. Van Parys, Mr. J. Smets, Mr. H.
Bulté en Mr. F. Verheeke. Waaronder 3 leden van het vroegere AZ Heilige Familie en 3
leden van het vroegere AZ Sint-Vincentius. De Algemene Vergadering bestaat uit de 6 leden
van de Raad van Bestuur aangevuld met telkens 2 leden per congregatie; dus zetelen ze met
een totaal van 10 personen. De dagelijkse leiding wordt waargenomen door de algemeen
directeur, namelijk Mr. Peter Degadt. Daarnaast zijn er nog de volgende vijf departementen:
het medisch departement, het zorgdepartement, het administratief departement, het
huishoudelijk departement en het departement infrastructuur. De verantwoordelijken van
deze departementen vergaderen wekelijks om het dagelijks beleid van de organisatie te
bepalen en te evalueren. Het volledige organogram kan geraadpleegs worden in bijlage 2.
De fusie ging gepaard met een grondige bedrijfsreorganisatie met als doel de exploitatie te
verbeteren. Specifiek voor de ziekenhuizen Heilige Familie en Sint-Vincentius is de
onafscheidelijke band tussen het fusieproces en de realisatie van het Masterplan (zie 2.1.1).
Doordat beide ziekenhuizen naast elkaar zijn gelegen, werd geopteerd voor een volledige
integratie tot één functioneel geheel (dus één gebouw), waarbij alle medische diensten en alle
dubbele voorzieningen van ondersteunende functies op termijn worden geëlimineerd. De
integratie gebeurde stapsgewijs en werd ondersteund door een afvloeiregeling vastgelegd in
een CAO. Want zoals reeds vermeld was het ook noodzakelijk om te saneren, dit gebeurde
dan voor de som van 65 miljoen. Daarbij zijn er 40 mensen afgevloeid. Het waren vooral
personeelsleden van de technische en ondersteunende diensten en allen waren ze 55-plussers,
waardoor ze binnen het kader van het brugpensioen vielen.
De volgende reorganisaties werden doorgevoerd:
Vanaf 1/1/1997:
Ø centralisatie van het management van beide ziekenhuizen in de administratieve gebouwen
van Sint-Vincentius (met eigen middelen)
Ø centraal mortuarium in nieuwbouw Heilige Familie (gesubsidieerd)
Ø centraal computersysteem en integratie van het informatica-team (eigen middelen)
Ø reorganisatie van de parkings met een afzonderlijke bezoekers- en personeelsparking
(partieel gesubsidieerd)
90
Vanaf 1/6/1997:
Ø centralisatie van de technische diensten met een centrale werkplaats in de vernieuwde
gebouwen van de Heilige Familie
Ø integratie van de aankoopdienst met een centraal magazijn in de vernieuwde gebouwen in
de Heilige Familie (gesubsidieerde vernieuwing)
Vanaf de fusiedatum 1/1/1998
Ø centralisatie van de keuken in de nieuwbouw in de Heilige Familie (gesubsidieerd)
Ø centraal onthaal, telefonie en uniforme signalisatie
Ø centrale apotheek in de apotheek Sint-Vincentius
Ø samenvoeging van de labo’s in de Heilige Familie (eigen middelen)
Ø samenvoeging pediatrie en materniteit in de Heilige Familie (eigen middelen)
Ø samenvoeging van de administratieve diensten (boekhouding, tarificatie- en
facturatiedienst, personeelsdienst) (eigen middelen)
Een fusie van twee ziekenhuizen kan volgens Mr Degadt ook maar slagen als er een
daadwerkelijke fusie wordt gerealiseerd van een aantal medische diensten. Dergelijke
operaties resulteren dan in een kostenbesparing en kwaliteits- en productiviteitsverbeteringen
door een efficiëntere organisatie en subspecialisatie. Daarom was het noodzakelijk dat de
grote medisch-technische diensten zo snel mogelijk fusioneerden. In het AZ Sint-Lucas zijn
tijdens het eerste jaar na de fusie volgende medische diensten gefusioneerd: medisch
laboratorium, medische beeldvorming, radiotherapie, oncologie-nucleaire geneeskunde,
materniteit, pediatrie, pneumologie, chirurgie, anesthesie en urologie. Sedert de start van de
fusie werden ook samenwerkingsakkoorden met andere ziekenhuizen uit de regio afgesloten
onder de vorm van een netwerk, met name voor de diensten radiotherapie, neurochirurgie en
nucleaire geneeskunde.
Naar de toekomst toe zou het AZ Sint-Lucas zijn functiegerichte structuur willen kantelen en
evolueren naar een procesgerichte structuur. De term kantelen verwijst naar een de verticale
structuur die tot een horizontale structuur wordt omgevormd. Na de fusie werd er reeds een
nieuwe organisatiestructuur uitgewerkt. De ziekenhuiswet koos in die tijd voor een
departementale structuur. Elk departement (medisch, verpleegkundig,…) heeft daarbij een
eigen structuur en hiërarchie. Maar deze structuur werd toch meer en meer in vraag gesteld,
omdat ze niet aangepast was aan de organisatie van patiëntgerichte programma’s. Deze
91
organisatiestructuur bleek ook niet opgewassen tegen de fusiegolf, want als na de fusie
meerdere volwaardige campussen overblijven, is een andere organisatiestructuur vereist dan
bij één campus. De wet kende toen trouwens maar dat ene model, dat bovendien niet echt
modern was. Het AZ Sint-Lucas verkoos dan ook eerder een vlotte decentrale werking met
de mogelijke schaalvoordelen door samenwerking en concentratie. De taken van de directie
en stafleden werden herschikt, zodat geïntegreerd kon worden gewerkt, los van de campus
van oorsprong. Het AZ Sint-Lucas liep dus voor op de feiten, want de overheid stelt nu pas
zelf voor om een decentrale structuur te hanteren en in de toekomst over te gaan naar een
procesgerichte structuur (zie reeds 4.7).
Nadat het eerste post-fusiejaar volledig in het teken stond van de interne reorganisatie en
herstructurering van de middelen, zowel inzake infrastructuur, personeel en medische
bestaffing, spelen externe relaties nu ook een grote rol. Samenwerking met andere
ziekenhuizen uit de regio, onder de vorm van netwerken of associaties en de fusie met de
Volkskliniek, zijn zich aan het ontwikkelen. Op deze manier wordt gehoopt om samen met
deze andere ziekenhuizen door een gezamelijke inzet van middelen een kwaliteitsvolle en
prijsbewuste zorg te kunnen aanbieden.
2.1.6 Obstakels en problemen van de fusie
Mr. Degadt is wel van mening dat groter niet altijd beter is, want op verschillende vlakken
ontstaan er juist problemen wegens de fusie. Communicatie is daar een voorbeeld van; die
verloopt niet meer zo vlot als in een kleiner ziekenhuis. Om toch een vlotte communicatie te
verzekeren, moet er meer gestandardiseerd en geformaliseerd worden. Daarvoor moet er
meer gebruik worden gemaakt van een computersysteem en gestandaardiseerde formulieren,
maar dat verloopt niet zonder tegenstand van het personeel. Ze aanvaarden deze ingrijpende
handelingen niet zomaar omdat ze voorheen een veel lossere werksfeer gewend waren. Door
de grotere omvang van het ziekenhuis zijn er dus meer steunfuncties nodig, zoals een
verantwoordelijke voor de communicatie, een coördinatieverantwoordelijke, een
kwaliteitsverantwoordelijke,… Terwijl vroeger de hoofdverpleegster kon zorgen voor het
opstellen van de dienstroosters, het controleren van de kwaliteit en het verzorgen van de
communicatie, wordt dit nu overgenomen door de steunfuncties. Daardoor kunnen de
92
verpleegkundigen zich meer concentreren op hun kernactiviteit: de verzorging van de
patiënten. Dit is ook nodig want er is een algemeen nijpend tekort aan verpleegkundigen in
de ziekenhuissector, dus moeten ze ook efficiënt ingezet worden.
Maar vooral de grote cultuurverschillen en de valse beeldvorming die de partijen over elkaar
hadden opgebouwd, zorgden voor problemen. Enkele mensen verkozen hun ontslag in te
dienen boven het samenwerken met personeelsleden van het andere ziekenhuis. Dit was niet
enkel het geval voor de verpleegkundigen, maar ook voor hogere kaderfuncties, zo verkozen
bijvoorbeeld de technische directeur en de administratieve directeur van één van de twee
ziekenhuizen om op te stappen. De problemen bij de fusie waren dus vooral te wijten aan het
verkeerde beeld dat beide partijen over elkaar hadden. Het ene ziekenhuis (Heilige Familie)
had de naam eerder bezocht te worden door de welgestelde klasse, waardoor er ook Frans
gesproken werd onder de personeelsleden. Het andere ziekenhuis had een losser imago en
was gekend voor zijn ruimdenkendheid, maar het werd ook afgeschilderd als een ziekenhuis
voor allochtonen. Dit waren beeldvormingen die volledig fout bleken te zijn. Aan de hand
van cijfergegevens controleerde Mr. Degadt bijvoorbeeld de stelling over de allochtone
patiënten. Zowel het AZ Sint Vincentius als het AZ Heilige Familie hadden ongeveer 10%
allochtone patiënten. Er bleek dus helemaal geen verschil te zijn. Er waren ook problemen
tussen de twee labo’s, elk labo was er namelijk van overtuigd de beste methoden te hanteren
en de beste resultaten te behalen. Pas nadat het diensthoofd zijn ontslag had ingediend, kon
hier de samenwerking beginnen.
De directie wachtte niet af tot de storm vanzelf ging liggen, maar deed extra inspanningen om
de samenwerking tussen de personeelsleden te bevorderen. Zo werden er verschillende
trainingen, vormingen, week-end’s en sessies met een bedrijfspsycholoog georganiseerd om
de 900 verpleegkundigen en andere personeelsleden te leren omgaan met elkaar zonder
vooroordelen. Uit de interviews met enkele personeelsleden blijkt dat die vormingen wel
degelijk effectief waren. Het beeld dat iedereen zich had gevormd van het andere ziekenhuis
is nu vervaagd en bijna alle personeelsleden beschouwen zich nu als lid van Sint Lucas.
Zoals reeds vermeld moest er ook gesaneerd worden (voor de som van 65 miljoen) en hierbij
zijn er 40 mensen afgevloeid. Het waren vooral personeelsleden van de technische en
ondersteunende diensten en allen waren ze 55-plussers, waardoor ze binnen het kader van het
brugpensioen vielen.
93
Ook administratief rezen er vooral problemen omdat de administratie voor alle diensten
drastisch en snel moest hervormd worden. Alles moest herleid worden op één
informaticaplatform en dit zorgde voor technische problemen en ook voor
medewerkingsproblemen vanwege het personeel.
2.1.7 De visie van het personeel op de fusie
Voor deze scriptie is het eveneens belangrijk om de reactie van het personeel op de fusie na te
gaan. Want zoals we besproken hebben in de literatuurstudie, heeft de mate waarin de
verpleegkundigen tevreden zijn met hun werk een weerslag op de perceptie van de klant over
de kwaliteit.
Uit de interviews met de verschillende personeelsleden bleek dat er uiteenlopende visies en
reacties waren op het bericht van de fusie.De reacties waren aanvankelijk negatief. De
verpleegkundigen van de twee ziekenhuizen hadden een slecht beeld over elkaar en zagen dus
ook op tegen de verplichte samenwerking. De fusie werd dus als bedreigend ervaren wegens
de cultuurverschillen. Daarbij kwam ook nog de herstructurering van de functies en bijgevolg
ontstond er twijfel over de werkzekerheid. Maar zoals reeds eerder gezegd (zie 2.1.6) werden
deze problemen aangepakt door team-building week-end’s, gesprekken met
bedrijfspsychologen,… Alle geïnterviewde personeelsleden hebben van die momenten nog
levendige herinneringen en allen zijn ze het ermee eens dat deze initiatieven vruchten hebben
afgeworpen. Iedereen begon dan te beseffen dat de verkeerde beeldvorming moest
weggewerkt worden. De meesten begonnen de positieve kanten van de fusie in te zien, zoals
de voordelen van de nieuwe infrastructuur en de indeling per specialisatie. Want door de
fusie werden gebouwen gerenoveerd en waren er meer financiële middelen beschikbaar.
De collegialiteit is nu veel verbeterd, iedereen had gewoon tijd nodig om elkaar te leren
kennen. Toch beperkt die collegialiteit zich tot de groepen en de afdelingen die verplicht zijn
om met elkaar samen te werken. Het is namelijk onmogelijk om iedereen van alle afdelingen
te kennen. Over het algemeen is de anonimiteit toch wel groter dan in de vroegere
ziekenhuizen. Die ziekenhuizen waren kleiner, iedereen kende iedereen en alles verliep veel
94
informeler. Het AZ Sint-Lucas probeert de samenwerking wel te bevorderen door het
oprichten van werkgroepen, waardoor de contacten verruimen.
Niet enkel de contacten tussen de personeelsleden onderling zijn veranderd. Alle
geïnterviewde personeelsleden waren ook van mening dat het contact met het bestuur veel
formeler verloopt dan vroeger. Ze voelen meer aan dat het ziekenhuis eigenlijk meer een
bedrijf is geworden. Vooral het feit dat een aanvraag een lange hiërarchische weg moet
doorlopen, is volgens hen een slecht punt. De structuur is nu veel ingewikkelder en alles
verloopt informeler, waardoor de respons op een aanvraag langer uitblijft. Sommige
personeelsleden vinden dat het bestuur en het management niet meer op het werkveld
aanwezig zijn en de situatie niet meer kunnen inschatten. Daardoor ervaren ze persoonlijk
minder steun vanwege het bestuur. Er worden wel inspanningen gedaan om dit te verbeteren,
zo krijgen de diensthoofden meer ‘carte-blanche’. Tot op een bepaald niveau mogen ze dus
zelf beslissingen nemen zonder hogere instanties te moeten raadplegen. Deze grotere
autonomie wordt als zeer positief ervaren en bevordert de dynamiek.
Het bestuur heeft veel inspanningen geleverd om de fusie vlot te doen verlopen, maar soms
moest er toch een compromis gesloten worden. Eén van de gevolgen van de fusie die nog
veel personeelsleden dwars zit, is de slechte uurregeling. In het voormalige AZ Sint-
Vincentius werd er 8 uur per dag gewerkt, waardoor de personeelsleden om de vier weken één
dag verlof konden nemen. In het AZ Heilige Familie werd er 7 uur en 36 minuten per dag
gewerkt. Bij de besprekingen over de fusie, wou geen van beide ziekenhuizen een toegeving
doen. Uiteindelijk werd er beslist om als compromis het gemiddelde van de twee regelingen
te nemen. Zo wordt er nu 7 uur en 44 minuten per dag gewerkt en zijn er nog slechts 4 extra
verlofdagen per jaar. Dit zorgt voor verschillende praktische problemen, vooral voor
personeelsleden van het voormalige Sint-Vincentius die niet voltijds, maar bijvoorbeeld aan
75% van de uren werken. Ze moeten 12 dagen per jaar meer komen werken, ze hebben dus
meer vervoerskosten, meer opvangkosten voor de kinderen,…
95
2.2 De kwaliteit
Kwaliteit was reeds voor de fusie van groot belang in beide ziekenhuizen, en dit werd ook
overgenomen in het ééngemaakte ziekenhuis. In de missie van AZ Sint-Lucas wordt dan ook
verwezen naar kwaliteit: “De hoofdopdracht is het aanbieden van kwaliteitsgeneeskunde aan
betaalbare prijzen, aan al wie op het ziekenhuis een beroep wenst te doen, ongeacht zijn
godsdienstige, filosofische of politieke overtuiging, zijn ras, huidskleur of geslacht, zijn
sociale of culturele herkomst, zijn financiële of maatschappelijke status. Het aanbod van de
verzorging zal inspelen op de evoluerende behoeften en er voor zorgen dat de
wetenschappelijke vooruitgang iedereen ten goede komt. Daarom ook zal een samenwerking
met de eerstelijnszorg, met andere ziekenhuizen en andere verzorginstellingen worden
nagestreefd. Het AZ Sint-Lucas wil een ziekenhuis zijn waar beheer, directie, artsen en alle
medewerkers, in een harmonieus verband, elk voor het realiseren van zijn specifieke opdracht,
samenwerken. Beroepsbekwame medewerkers in nauwe samenwerking met mekaar en met
wederzijds respect voor elkaars discipline, staan in dienst van de patiënt die centraal staat. De
motivatie, de inzet, de dienstbaarheid en de samenwerking van alle medewerkers en diensten
bepalen in grote mate de kwaliteit van de dienstverlening.”
2.2.1 Het kwaliteitsbeleid
De kwaliteitszorg in het AZ Sint-Lucas wordt verzorgd door de kwaliteitscoördinator de heer
Henk Maes, die de opdrachtsverklaring concretiseerde voor het kwaliteitsbeleid. Daarin
wordt besproken voor wie, met wie en waarom een kwalitatieve ziekenhuiszorg wordt
aangeboden. Het is de bedoeling aan acuut zieke patiënten een professionele, hoogstaande
(humaan en technologische) medische en paramedische ziekenzorg aan te bieden. Ze willen
zorg dragen voor iedereen die bij hen komt aankloppen of die naar hen doorverwezen wordt,
zowel voor rijke als arme patiënten en met respect voor ieders overtuiging of religie. Een
eigen uitdaging voor het ziekenhuis vormt de migrantenpopulatie en de inwoners van de
achtergestelde wijken in het industriële stadsgedeelte waar het ziekenhuis gelegen is. Samen
met de artsen en de medewerkers van het ziekenhuis wil men een gemotiveerde groep vormen
om op basis van professionele deskundigheid en in overleg met de verschillende medische
disciplines en deskundige medewerkers een passend en geïndividualiseerd zorgaanbod te
96
creëren. De bewogenheid van iedere hulpverlener om een ander persoon te helpen en de
christelijke eigenheid van het ziekenhuis vormen de christelijke mens- en maatschappijvisie
van waaruit het zorgaanbod in het ziekenhuis wordt georganiseerd en geëvalueerd.
2.2.2 Het effect van de fusie op de kwaliteit
In wat volgt trachten we te achterhalen wat het effect van de fusie geweest is op de kwaliteit
van de dienstverlening. Daarom hebben we navraag gedaan bij de personeelsleden en bij het
bestuur, want aangezien er in geen van beide ziekenhuizen kwaliteitsmetingen werden
uitgevoerd voor de fusie, maar enkel na de fusie ten gevolge van het opgelegde
kwaliteitsdecreet, kunnen we geen verglijking van de kwaliteit uitvoeren op basis van
cijfergegevens. In wat volgt bespreken we op basis van de interviews eerst de
kwaliteitsveranderingen vanuit het perspectief van het bestuur en vervolgens vanuit het
perspectief van de personeelsleden. Het had ook interessant geweest de
kwaliteitsveranderingen te bekijken vanuit het perspectief van de patiënten, maar dit was om
allerlei praktische redenen niet haalbaar. Ten eersten moesten de patiënten namelijk reeds in
één van de voormalige ziekenhuizen opgenomen geweest zijn en de kans dat er genoeg
dergelijke patiënten aanwezig waren en die bereid waren om mee te werken was klein. Ten
tweede zou dit moeten opgezocht worden in de patiëntendossiers en wegens de bescherming
van de privacy van de patiënt was dit niet wenselijk.
a) De visie van het bestuur
Door de schaalvergroting werd het mogelijk andere subspecialismen op te richten en uit te
bouwen. De uitbreiding van de medische staf, de subspecialisatie van sommige stafleden en
de rationalisatie van de infrastructuur laten in het ziekenhuis een betere taakverdeling (wat
ook leidt tot meer efficiëntie) en meer interne specialisatie toe. Alsdus kon worden voldaan
aan de strenge normen voor de spoedgevallendienst, de afdeling intensieve zorgen en de
mobiele urgentieverlening (MUG). Door de schaalvergroting werd het ook mogelijk de
afdeling intensieve zorgen op te splitsen in een chirurgische en een interne afdeling, geleid
door artsen met de nodige supplementaire erkenning voor intensieve zorgen. Daarbij werd
97
het mogelijk een bijkomende specifieke en inslapende wacht voor de intensieve zorgen te
organiseren (24/24u), naast de twee reeds bestaande inslapende wachtdiensten (algemene
wacht voor het ziekenhuis en wacht in de spoedgevallendienst). Deze maatregelen werken
ongetwijfeld kwaliteitsbevorderend.
Door de schaalvergroting kon de infrastructuur en de personeelsomkadering voor technieken
van interventionele radiologie verbeterd worden en de afdelingen neuro-chirurgie en nucleaire
geneeskunde werden uitgerust met moderne apparatuur. Al deze kwaliteitsbevorderende
uitbreidingen van de infrastructuur en de bijkomende zware medische apparatuur waren
moeilijk te verwezenlijken door ieder ziekenhuis afzonderlijk, maar werden wel mogelijk
door de schaalvergroting. Hetzelfde geldt voor de uniformering van het informaticasysteem
en de aankoop van degelijke software. Zeer belangrijk is de moeder-kindfunctie in het AZ
Sint-Lucas. Door de samenvoeging van de beide materniteiten zou het aantal bevallingen
zich tussen 2300 en 2500 situeren. Deze schatting kwam uit, want zoals reeds vermeld (zie
2.1.3) is het AZ Sint-Lucas met 2400 bevallingen per jaar het tweede grootste centrum in
Vlaanderen. Door de subspecialisatie op dit vlak werd het ook mogelijk om op een
kwalitatief verantwoorde manier de fertiliteitsproblematiek te benaderen, in een
samenwerkingsverband met het Gentse Universitair Ziekenhuis.
b) De visie van het personeel
Alle geïnterviewde personeelsleden zijn van mening dat de infrastructuur en het materiaal
veel moderner is sinds de fusie. De moderne infrastructuur is vooral van belang voor de
perceptie van de klant over de kwaliteit terwijl de technisch modernere apparatuur van belang
is voor een kwalitatievere behandeling van de patiënt. De modernere infrastructuur en het
beter materiaal was vooral nodig voor het AZ Sint-Vincentius. Die gebouwen waren namelijk
dringend aan renovatie toe. Er werd ook een een informaticasysteem ingevoerd op de
verschillende verpleegkundige diensten met de bedoeling de patiëntendossiers elektronisch bij
te houden. Dit voorkomt fouten door bijvoorbeeld een onduidelijk handschrift.
Door de fusie werden de twee ziekenhuizen ook effectief met elkaar verbonden doordat er een
verbindingsgebouw tussen de twee ziekenhuizen werd aangebouwd. De huidige
gebouwenstructuur wordt geschetst in bijlage 3. Het gevolg is wel dat de afstanden nu veel
98
groter zijn. Zowel de personeelsleden als de patiënten klagen hierover. Een verpleegkundige
verliest veel tijd door de lange afstanden en voor de patiënten is het vermoeiend. Om dit op te
vangen wordt er meer beroep gedaan op verpleegkundige stagiairs om de patiënten te
vervoeren. Maar het gevolg hiervan is dat de verpleegkundigen van de afdeling waar de
patiënt ligt, minder en minder contact hebben met die patiënten. Maar het contact met de
patiënt is niet enkel daardoor verminderd. Door de algemeen hogere werklast in de sector, het
groter aantal bedden per afdeling sinds de fusie en de opgelegde maximale verblijfsduur van
de patiënten, moeten de verpleegkundigen meer zorgen verstrekken aan een groter aantal
patiënten op een kortere termijn. Veel tijd om de patiënt eens zijn hart te laten luchten blijft
er dus niet over en dit vinden de verpleegkundigen jammer, want het sociale aspect van hun
job is de laatste jaren toch sterk verminderd. De fusie is daar niet de hoofdoorzaak van, maar
draagt daar wel toe bij. I.v.m. de grote patiëntenrotatie wegens de maximaal opgelegde
ligdagen, zijn de verpleegkundigen trouwens zeer negatief. Vroeger mocht een patiënt die
bijvoorbeeld een operatie van de appendix had ondergaan, een week of zelfs langer blijven.
Maar nu wil de overheid dit niet meer bekostigen en wil men dat de patiënt zo snel mogelijk
naar huis wordt gestuurd. Dit heeft als gevolg dat de verpleegkundigen veel
arbeidsintensiever moeten werken en de patiënt zo vlug mogelijk moeten ‘oplappen’. De
patiënt krijgt de mogelijkheid niet om rustig te herstellen. De verpleegkundigen zijn er allen
van overtuigd dat deze hogere productiviteit niet ten goede komt aan de patiënt.
Door de samensmelting van de gebouwen is er voor de verpleegkundigen ook veel onbekend
terrein bijgekomen en zijn er veel onbekende dokters aanwezig. Vroeger was er meer
persoonlijk contact met de geneesheren, maar omdat er nu veel meer geneesheren zijn,
verloopt het contact veel afstandelijker en zijn er veel meer communicatieproblemen. Dit
komt de kwaliteit uiteraard niet ten goede.
Op administratief vlak is er ook veel werk bijgekomen. Dit is blijkbaar een algemene trend in
de sector, maar volgens de personeelsleden is het ook deels te wijten aan de fusie. Want door
de pc-implementatie van de dossiers wordt er veel vergaderd en gewerkt in werkgroepen.
Voor elk nieuw project wordt er trouwens een werkgroep opgesteld zoals bijvoorbeeld een
kwaliteitsgroep. Rond het thema fusie werd er ook een werkgroep opgericht met
verpleegkundigen van iedere afdeling, om de integratie te bevorderen. De personeelsleden
vinden deze werkgroepen wel nuttig, maar vinden het jammer dat er zoveel administratief
werk komt bij kijken. Dit neemt veel tijd in beslag en houdt hen van hun kerntaken.
99
De verpleegkundigen konden ook enkele klachten weergeven van Sint-Lucas-patiënten die
vroeger in één van de twee voormalige ziekenhuizen opgenomen waren. De meest
voorkomende klachten hadden te maken met de lange afstanden en de benaming van de
gangen als ‘straten’. Ook vonden vele patiënten het eten in het AZ Heilige Familie veel beter.
Vele van deze klachten kunnen wel gerelativeerd worden. Volgens de verpleegkundigen zijn
dergelijke klachten te wijten aan het feit dat de patiënten zich binden aan een bepaald
ziekenhuis en doen ze daarom wat moeilijk als ze niet meer in hun vertrouwde omgeving
terechtkomen. Want in de recentste kwaliteitsmetingen scoort het eten van AZ Sint-Lucas
bijvoorbeeld zeer goed.
Tijdens de fusieperiode werd ook het kwaliteitsdecreet ingevoerd door de overheid. Los van
de fusie is de aandacht voor de kwaliteit en ten gevolge de kwaliteit zelf daardoor na de fusie
gestegen. Sommige verpleegkundigen vinden dat er gemeten wordt om te meten, zonder
doelstellingen en zonder verbeteringen. Maar vele anderen daarentegen vinden
kwaliteitsmetingen wel nuttig, maar niet op korte termijn. Daarvoor moeten ze te lang
wachten op feed-back over de resultaten van de metingen. Maar ze zijn er wel van overtuigd
dat het op langere termijn resultaten zal opleveren.
2.3 Productiviteit
Volgens paragraaf 3.2.2.b en 3.2.2.c zijn de ziekenhuizen sinds 1990 verplicht om MKG
(Minimale Klinische Gegevens) en MVG (Minimale Verpleegkundige Gegevens) op te
meten. In het AZ Sint-Lucas wordt dit uiteraard ook gedaan. Spijtig genoeg konden de
geïnterviewde personen van AZ Sint-Lucas op het gebied van productiviteit geen exact
cijfermateriaal ter beschikking stellen omdat de productiviteitscijfers worden beschouwd als
bedrijfsgeheim en niemand is er happig op om een dergelijk geheim prijs te geven. Gelukkig
konden we ons aan de hand van de verschillende interviews wel een algemeen beeld vormen
van de productiviteit in Sint-Lucas.
Voor de MKG wordt er in Sint-Lucas voor elke opname een formulier verwerkt door de
afdeling medische zorg. Op zo’n formulier wordt ingevuld welke aandoening de patiënt
heeft, hoeveel dagen dagen hij in het ziekenhuis verblijft en of het al dan niet een heropname
100
is. De productiviteit wordt vervolgens nagegaan door het aantal opnames, het aantal ligdagen
en de ligduur te bekijken. Deze productiviteitscijfers worden maandelijks per dienst, per
afdeling en per arts berekend. Dit gebeurt maandelijks om flexibel te zijn en zo snel te
kunnen inspelen op evoluties. Als er bijvoorbeeld een sterke productiviteitsdaling wordt
vastgesteld bij een arts, dan kan er vlug gereageerd worden. In zo’n geval probeert men de
redenen van de productiviteitsdaling op te sporen. Zo kan het zijn dat de betrokken arts een
tijdje ziek is geweest is, maar het kan evengoed zijn dat de patiënten niet meer tevreden zijn
en wegblijven. Dit wordt dan nagetrokken. Daarom vindt het bestuur van Sint-Lucas het
belangrijk om ook maandelijks feed-back te geven aan de artsen, de diensthoofden en de
afdelingshoofden.
Voor de MVG wordt er per patiënt bijgehouden welke verzorging en behandeling nodig is,
wie dit uitvoert en hoe lang er over gedaan wordt. Deze gegevens duiden op de zwaarte van
de verpleegkundige verzorging en wijzen op de productiviteit van de verpleegkundigen. Ook
deze gegevens worden maandelijks berekend en de verpleegkundigen krijgen eveneens een
maandelijkse feed-back via de diensthoofden en de afdelingshoofden.
Noch de arten, noch de verpleegkundigen van Sint-Lucas waren aanvankelijk blij met deze
productiviteitsmetingen. In het begin van deze metingen was er dan ook veel protest. Maar
tegenwoordig zijn zowel de artsen als de verpleegkundigen vertrouwd met dit systeem. Ze
vinden het vooral positief dat er een maandelijkse feed-back is en dat de beoordeling niet
zolang uitblijft als die van overheidswege.
Buiten de opgelegde productiviteitsmetingen hanteren de meeste ziekenhuizen ook hun eigen
maatstaven of methodes. In het AZ Sint-Lucas wordt ook nog gebruik gemaakt van
boordtabellen (zie bijlage 4). In een dergelijke boordtabel wordt voor verschillende
maatstaven de evolutie berekend per dienst. Zoals men ziet in de bijlage bekijkt men per
dienst de hoeveelheid bedden, opnames, tijdelijke verblijven (dagkliniek), ligdagen, ligduur
en bezettingsgraad. Als de berekening bijvoorbeeld gebeurt voor januari en februari 2001,
wordt dit vergeleken met dezelfde maanden van het voorgaande jaar. Zo berekend men de
evolutie in absolute cijfers en in percentages. Naast het totaal van alle parameters (voorlaatste
rij van de boordtabel) wordt ook de afwijking van het totaal aantal ligdagen ten opzichte van
het quotum berekend (laatste rij). Het quotum is het totaal aantal ligdagen per jaar dat door de
overheid wordt toegekend. Het reëel aantal ligdagen t.o.v. het quotum duidt aan hoeveel het
101
reëel aantal ligdagen afwijkt van de toegekende ligdagen. De ligdagen die het quotum
overtreffen worden niet vergoed. Om dus zo dicht mogelijk bij het quotum te komen, wordt
daarom het totaal aantal ligdagen begroot. Voor de nieuwe berekeningen van het begroot
aantal ligdagen wordt er dus ook rekening gehouden met het verschil tussen het werkelijke
aantal ligdagen en het begroot aantal ligdagen van de vorige keer. In de laatste kolom van de
boordtabel wordt er steeds aangegeven hoeveel reële bedden er tijdens die maanden
beschikbaar waren per dienst. Want het kan soms zijn dat er een aantal bedden niet
beschikbaar zijn omwille van bijvoorbeeld herstellings- of verfraaiingswerken in een aantal
kamers.
Enkel de MKG en MVG moeten regelmatig opgestuurd worden naar de overheid. Daar
worden alle gegevens van alle ziekenhuizen geaggregeerd tot een nationaal gemiddelde. Alle
gegevens van elk ziekenhuis worden met het betreffende nationaal gemiddelde vergeleken.
De overheid brengt de ziekenhuizen ook onder in decielen. Een ziekenhuis dat zich in het
eerste deciel bevindt, weet dat slechts 10% van de ziekenhuizen minder productief zijn, maar
dat 90% van de ziekenhuizen productiever zijn. Volgens dezelfde redenering weet een
ziekenhuis dat zich in de negende deciel bevindt dat slechts 10% van de ziekenhuizen
productiever zijn, maar dat 90% minder productief zijn. Het AZ Sint-Lucas bevindt zich
volgens Meneer Dierckxsens steeds in de middelmaat, dus schommelend rond het vijfde
deciel.
De productiviteit van het AZ Sint-Lucas schommelt dus rond het nationaal gemiddelde. Maar
volgens Meneer Dierckxsens was het wel opmerkelijk dat de productiviteit de eerste twee jaar
na de fusie sterk steeg. Dit was het gevolg van meer opnames, meer heelkundige ingrepen en
meer behandelingen in het algemeen. De reden van deze stijging is volgens Meneer
Dierckxsens te vinden in een stijging van de aantrekkingskracht van het ziekenhuis. Volgens
hem gaan de patiënten er namelijk van uit dat een groter ziekenhuis over meer en betere
apparatuur en artsen beschikt. Het is natuurlijk wel een feit dat er na de fusie relatief meer
artsen werden tewerkgesteld en elke arts brengt dan zijn patiënten mee. Na de fusie was er,
zoals reeds meerdere keren gezegd, ook een evolutie naar subspecialisatie en zowel huisartsen
als patiënten verkiezen een arts die veel ervaring en kennis heeft over een bepaald deelaspect
van de verzorging dan een arts die een beetje van alles iets weet. Ten gevolge van de
subspecialisatie werken de artsen ook productiever. Tijdens de eerste drie maanden van dit
102
jaar (2001) is er echter wel een stabilisatie van de productiviteit waar te nemen, maar eigenlijk
is het volgens Meneer Dierckxsens nog te vroeg om hieruit verregaande conclusies te trekken.
Toch relativeert hij de impact van de fusie. Het kan namelijk ook zijn dat de hogere
productiviteit een algemene trend is in de ziekenhuissector. Daar kunnen we ons jammer
genoeg niet over uitspreken, omdat de overheid slechts dit jaar bezig is met de verwerking
van de gegevens uit 1998. Sint-Lucas kan zich (net zoals de andere ziekenhuizen trouwens)
dus niet positioneren t.o.v. het nationale gemiddelde omdat de overheid drie jaar achterop zit
met de berekeningen.
2.4 Besluit
Volgens Mr. Degadt werden de verwachtingen van de fusie grotendeels ingelost; de financiële
resultaten verbeteren elk jaar en de uitgaven zijn relatief gedaald. Vooral het feit dat het
personeel steeds beter met elkaar opschiet geeft volgens Mr. Degadt te kennen dat de fusie als
geslaagd mag beschouwd worden. Toch is uit de interviews met het personeel gebleken dat er
nog communicatiestoornissen zijn zowel tussen het personeel onderling als met de patiënten.
Samengevat creëerde de fusie door complementariteit, (sub)-specialisatie, schaaleffect op
(modernere) apparatuur en ondersteunende diensten en rationalisatie van de infrastructuur de
omstandigheden om de kwaliteit en de productiviteit van de zorgverlening te bevorderen.
103
AALLGGEEMMEEEENN BBEESSLLUUIITT
1. Inleiding
We hebben in het eerste deel van deze scriptie (de literatuurstudie) een theoretisch beeld
gegeven van de concepten schaalvergroting (en de redenen hiervan) (Hoofdstuk 1), kwaliteit
(Hoofdstuk 2) en productiviteit (Hoofdstuk 3). In het vierde hoofdstuk worden de voorgaande
termen dan geïntegreerd. Hierin wordt de schaalvergroting bekeken binnen de
gezondheidssector en het effect ervan op de kwaliteit en de productiviteit. Aan de hand van
de case AZ Sint-Lucas, hebben we vervolgens in het tweede deel van deze scriptie (de
praktijkstudie) nagegaan hoe een schaalvergroting (in dit geval een fusie) in werkelijkheid
verloopt, wat de redenen zijn en wat het effect ervan is op de kwaliteit en de productiviteit.
De casestudie is gebaseerd op 10 uitgebreide interviews met verschillende personeelsleden,
zodat zowel de visie van het bestuur als de visie van de personeelsleden aan bod komen. In
dit derde en laatste deel van deze scriptie (het algemeen besluit) zullen we de theorie en de
praktijk met elkaar vergelijken en hieruit onze conclusies trekken.
2. Schaalvergroting
In het eerste hoofdstuk hebben we het gehad over schaalvergroting in het algemeen.
Meerbepaald over de verschillende soorten groeivormen en de redenen van schaalvergroting,
met telkens de bijhorende voor- en nadelen. Uit de literatuur konden we 3 groeivormen
onderscheiden, namelijk groei op eigen kracht, groei door samenwerking en groei door
overname. Verder in de literatuurstudie (Hoofdstuk 4) zagen we dat de groei door
samenwerking (voornamelijk in de vorm van een fusie) de populairste groeivorm is in de
ziekenhuissector. In onze case-studie hebben we dan ook de fusie van twee ziekenhuizen
(AZ Heilige Familie en AZ Sint-Vincentius) besproken en zowel de aangehaalde theoretische
voor- als nadelen nagegaan t.o.v. de realiteit. Zo heeft het AZ Sint-Lucas inderdaad de
104
uitgaven kunnen beperken en meer kennis kunnen bundelen door de fusie. Maar er zijn
inderdaad ook samenwerkingsproblemen opgetreden tussen de personeelsleden. Deze
problemen hadden vooral te maken met cultuurverschillen, maar deze laatste werden op een
efficiënte manier weggewerkt door het bestuur.
Vervolgens bespraken we de mogelijke redenen voor schaalvergroting: een stijging van de
Toegevoegde Waarde, horizontale integratie en marktmacht, verticale integratie,
marktontwikkeling, Winner’s curse en Hubris, managementverbeteringen en tenslotte
belastingvoordelen. Natuurlijk heeft elke reden tot schaalvergroting zowel zijn voordelen als
zijn nadelen. Om een duidelijk overzicht te geven, hebben we op het einde van hoofdstuk 1
naast de verschillende groeivormen ook de mogelijke redenen voor schaalvergroting, met
telkens de bijhorende voor- en nadelen, in een tabel ondergebracht. Zo konden we deze
algemene redenen later gemakkelijker vergelijken met de specifieke redenen binnen de
ziekenhuissector (Hoofdstuk 4). Verder in dit algemeen besluit zullen we hierop nog
terugkeren.
3. Kwaliteit
In het tweede hoofdstuk hebben we nadruk gelegd op het feit dat de gezondheidszorg een
dienst is, en er bijgevolg rekening moet gehouden worden met de specifieke kenmerken van
een dienst. Deze specifieke kenmerken zorgen namelijk voor problemen bij het definiëren
(van de kenmerken) van kwaliteit en bij het meten van de kwaliteit van de dienstverlening.
Vooral in de ziekenhuissector wordt de definitie van kwaliteit fel bediscussieerd. Er zijn
namelijk verschillende percepties van kwaliteit mogelijk, afhankelijk van de persoon die de
kwaliteit definieert. Zo kunnen we de kwaliteit bekijken vanuit het perspectief van de
patiënten, de dokters, de verpleegkundigen, de geldschieters of de gemeenschap. Op die
manier krijgen we telkens een andere definitie van kwaliteit. Vervolgens hebben we het
belang van kwaliteit (in de gezondheidszorg) besproken. Een kwaliteitsvolle dienst levert
namelijk een concurrentievoordeel op en heeft een belangrijke invloed op het gedrag van de
patiënt en op de klantentevredenheid. Ondanks het feit dat vele wetenschappers een andere
visie hebben op de eigenschappen van de kwaliteit van een dienst, hebben we toch getracht
een overzicht te geven van de belangrijkste opvattingen. Naast de eigenschappen van
105
kwaliteit hebben we ook nog de twee kwaliteitsdimensies besproken, namelijk technische en
functionele kwaliteit. Tenslotte hebben we ook kort het verschil tussen de termen kwaliteit en
tevredenheid toegelicht omdat deze vaak als synoniemen worden gebruikt.
Een volgende belangrijke vraag die we ons bij kwaliteit kunnen stellen is hoe de kwaliteit van
de zorgverlening gemeten wordt. Zoals we reeds vermeld hebben, is dit niet zo eenvoudig
aangezien een dienst een vluchtig en abstract goed is dat moeilijk te meten valt. Ondanks
deze moeilijkheden tracht men in de ziekenhuissector toch een zicht te krijgen op de kwaliteit.
De overheid speelde hierbij een belangrijke rol door in 1997 het kwaliteitsdecreet in te
voeren. Dit decreet verplicht de ziekenhuizen in Vlaanderen om kwaliteitsmetingen en -
verbeteringen uit te voeren. We hebben hierbij kort besproken waarom er juist een
kwaliteitsdecreet werd ingevoerd en hoe de ziekenhuizen dit decreet moeten uitwerken. De
rol van de overheid bij de kwaliteitsmetingen is dus zeker niet te onderschatten. Dit bleek ook
uit de case-studie. Want het AZ Sint-Lucas begon pas echt met kwaliteitsmetingen na de
invoering van het kwaliteitsdecreet. Toch werd er hiervóór ook veel belang gehecht aan
kwaliteit maar het probleem zat hem in het feit dat men niet goed wist hoe de kwaliteit moest
opgevolgd worden. Het kwaliteitsdecreet vormde dus een welgekomen concreet middel om
de kwaliteit effectief te gaan beheren.
4. Productiviteit
In hoofdstuk 3 hebben we eerst productiviteit gedefinieerd en vervolgens besproken hoe
productiviteitsmetingen van diensten worden uitgevoerd. Net zoals bij de kwaliteitsmetingen
van diensten maken de specifieke karakteristieken van een dienst de productiviteitsmetingen
een stuk moeilijker. Het is namelijk niet zo eenvoudig om de input en de output van een
dienst correct te omschrijven en te meten. Toch bestaan er meerdere algemene en nuttige
methodes om de productiviteit van een dienstenorganisatie te controleren. Op deze methodes
zijn we echter niet verder ingegaan, omdat we vooral geïnteresseerd zijn in de meer specifieke
productiviteitsmetingen die worden gebruikt in de ziekenhuissector. En ook hier speelt de
overheid weer een belangrijke rol. Sinds 1990 werd de registratie van de MKG (Minimale
Klinische Gegevens) en de MVG (Minimale Verpleegkundige Gegevens) verplicht voor alle
ziekenhuizen. Deze productiviteitsgegevens worden door de overheid vooral gebruikt om
106
over de financiering van de ziekenhuizen te beslissen, maar a.d.h.v. de nationale gemiddelden
die de overheid op basis hiervan berekent, kan een ziekenhuis zich ook positioneren t.o.v. de
andere ziekenhuizen. Maar zoals bleek uit de case van het AZ Sint-Lucas, zijn de cijfers van
de overheid pas drie jaar later beschikbaar. En aangezien de gezondheidssector veel
veranderingen ondergaat, kan er al veel veranderd zijn op drie jaar tijd. We kunnen hieruit
besluiten dat de overheid niet flexibel genoeg werkt en daarom niet vlug genoeg kan inspelen
op de wijzigingen in de ziekenhuissector.
Eén van de problemen die we vermeld hebben bij productiviteitsmetingen was het constant
veronderstellen van de kwaliteit. We merken op dat dit ook het geval is bij de Belgische
productiviteitsmetingen in ziekenhuizen. Een (medische) operatie kan bijvoorbeeld langer
duren dan het nationaal gemiddelde, omdat de betrokken arts veel aandacht besteedt aan de
juiste uitvoering ervan en aan een esthetische afwerking. Zoals aangehaald in de
literatuurstudie, drukt een hoog productiviteitscijfer dus niet uit of de behandeling
kwaliteitsvol was, integendeel. Het probleem is dus dat de productiviteits- en
kwaliteitsmetingen niet geïntegreerd zijn. Dit is natuurlijk niet zo eenvoudig te ontwikkelen,
maar het zou toch vermijden dat zowel de overheid als de ziekenhuizen zelf, een te éénzijdige
kijk hebben op de productiviteit want zowel voor de overheid als voor de ziekenhuizen wegen
productiviteitsmetingen toch meer door dan de kwaliteitsmetingen. Dit blijkt eerst en vooral
uit het feit dat productiviteitsmetingen reeds verplicht werden in 1990 en kwaliteitsmetingen
pas in 1997. Vervolgens zijn de productiviteitsmetingen ook gelinkt aan de financiering van
de ziekenhuizen, terwijl kwaliteitsmetingen dat niet zijn. Dit houdt het gevaar in dat de
ziekenhuizen zich gaan blindstaren op de productiviteit wegens financiële redenen en dat kan
ten koste gaan van de kwaliteit.
5. Effecten van schaalvergroting in de Belgische ziekenhuissector
In het vierde hoofdstuk hebben we de schaalvergroting in de Belgische ziekenhuissector
bekeken. Daarbij gingen we eerst in op het verschil tussen de industrie en de sector van de
gezondheidszorg. Het verschil ligt o.a. in de transactiekosten en de beperkte informatie over
de ‘aankoop’, maar het belangrijkste verschil ligt in de sterk regulerende rol van de overheid
(zie reeds eerder). In België financiert de overheid in belangrijke mate de sector van de
107
gezondheidszorg. Aangezien er in deze sector een sterke toename van de reële vraag wordt
voorzien, en dit zal leiden tot grote problemen op het gebied van de financiering van de
gezondheidszorg, wil de overheid het aanbod van de ziekenzorg onder controle houden. Ze
doet dit door het aantal ziekenhuizen te beperken door een minimumcapaciteit van 150
bedden per ziekenhuis op te leggen, omdat de overheid ook veronderstelt dat de optimale
schaal tussen 150 en 700 bedden ligt. Fusies zijn dan ook een uiting van de zoektocht naar de
‘optimale schaal’. Volgens Mr. Degadt, algemeen directeur van het AZ Sint-Lucas, zijn we er
nog lang niet uit wat de optimale dimensie van een ziekenhuis zou zijn. Naar Belgische
normen stelt hij dat het optimum moet liggen tussen 150 en 2.400 bedden. Uit de jongste
gegevens van het fusiebesluit van de overheid kan men besluiten dat 700 bedden een
maximum zou zijn. Maar steeds zijn er evenveel afwijkingen als bestaande situaties, zodat er
moeilijk een lijn kan getrokken worden. Binnen het AZ Sint-Lucas hebben ze ervaren dat er
wel een optimale schaal te bepalen valt voor elk departement of elke afdeling, maar bij het
doorlopen van het proces is de optimale schaal van het departement niet altijd optimaal in het
gehele proces. Dus komt het er op aan om de optimale afwijking te vinden zodat het geheel
optimaal functioneert.
Ook in Amerika heeft de overheid zijn bevoegdheid laten gelden. De ziekenhuissector in
Amerika valt wel niet te verglijken met die in België. In Amerika is er een veel
concurrentiëlere markt. Maar de laatste jaren waren er ook daar veel bewegingen in de sector.
Om financiële redenen fusioneerden vele ziekenhuizen, in de hoop kostenbesparingen te
kunnen realiseren. Om te vermijden dat ziekenhuizen zouden uitgroeien tot
mastodontinstellingen met monopoliemacht, heeft de Amerikaanse overheid beslist om in te
grijpen. Met de nationale anti-trust wetgeving wil de overheid reageren op de stijgende
versmelting van de ziekenhuizen, niet enkel omdat ze vindt dat het behoud van competitie
tussen ziekenhuizen belangrijker is, maar ook omdat het van fundamenteel belang is voor de
gemeenschap dat de gezondheidszorg bereikbaar blijft en niet te duur wordt.
Om terug te komen op de Belgische situatie, zien we dus dat het vooral onder dwang van de
overheid is dat de ziekenhuizen de stap zetten naar schaalvergroting. Bij het terugblikken in
de tijd, zien we dat het jaar 1987 het begin vormt van de structurele en organisatorische
samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen. Sindsdien kwamen ziekenhuisgroeperingen,
fusies, associaties, netwerken en zorgcircuits van ziekenhuizen tot stand. Deze
samenwerkingsvormen werden in België ook wettelijk erkend, we hebben dan ook deze
108
wettelijke definities besproken. Samenwerken kan, zoals we gezien hebben in het eerste
hoofdstuk, zowel verticaal als horizontaal. We hebben dan ook de verticale en horizontale
integratie besproken in de specifieke context van de ziekenhuizen (zie paragraaf 4.3.3)
Hierbij viel het op dat de fusie de populairste samenwerkingsvorm is in de ziekenhuissector.
Zo heeft België de laatste jaren een zeer groot aantal fusies gekend net zoals andere Westerse
landen en de V.S.
Zoals we reeds vermeld hebben vormen de opgelegde regels van de overheid de hoofdreden
van de samenwerking tussen de ziekenhuizen. Dit was evenwel niet het geval in onze case-
studie, want het AZ Heilige Familie en het AZ Sint-Vincentius voldeden elk afzonderlijk aan
de minimale wettelijke normen. De besturen beslisten zelf om tot een fusie over te gaan
omdat de ziekenhuizen geografisch uiterst goed gelegen waren (naast elkaar) en om zo
schaalvoordelen te behalen. Deze schaalvoordelen vormen de interne motieven waarom
ziekenhuizen schaalvergroting nastreven. Deze motieven komen grotendeels overeen met de
algemene redenen voor schaalvoordelen die aangehaald werden in hoofdstuk 1. Het was
namelijk ook de bedoeling van het bestuur om de efficiëntie te verbeteren en de kosten beter
te beheren en te reduceren. Nochtans bestaat er nog steeds een grote onenigheid onder de
wetenschappers over het al dan niet bestaan van kostenreducties als schaalvoordeel door
schaalvergroting (om een beeld te geven van de tegenstrijdigheden in dit verband hebben we
in paragraaf 4.4 enkele resultaten van hierover uitgevoerdestudies vergeleken). Daarnaast
kwamen er natuurlijk ook sectorspecifieke redenen bij zoals de realisatie van een breder
medisch aanbod, door o.a. de uitbouw van andere (sub)-specialismen, de uitbouw van een
kwaliteitsbeleid en een grotere patiëntgerichtheid.
In de theorie hebben we ook enkele specifieke voordelen van schaalvergroting voor de
gezondheidssector besproken. Dit zijn vooral de verbreding van het zorgenspectrum, de
uitbouw van stafdiensten en jobrotatie. Deze voordelen vonden we ook terug bij het AZ Sint-
Lucas. Er was een verbreding van het zorgspectrum omdat de ziekenhuizen door een
groeperingsovereenkomst hun medische activiteiten reeds voor de fusie complementair
hadden ontwikkeld. Door de fusie konden de ziekenhuizen elkaar nog meer aanvullen en dus
nog meer specialisaties aanbieden. Ook de uitbouw van stafdiensten vond plaats in het
AZ Sint-Lucas. Door de grotere omvang van het ziekenhuis kwamen er dus meer
steunfuncties zoals een verantwoordelijke voor de communicatie, een coördinator, een
kwaliteitsverantwoordelijke,… Tenslotte bood de grotere dimensie van het ziekenhuis ook de
109
mogelijkheid om een loopbaanbeleid voor de personeelsleden te ontwikkelen met
aantrekkelijke mogelijkheden tot promotie, jobrotatie, jobverruiming, training, verlofstelsels
en gezinsvriendelijke arbeidssystemen. Deze mogelijkheden zouden de mogelijke
‘bijwerkingen’ van schaalvergroting (zie paragraaf 4.6) moeten tegengaan.
Want er zijn natuurlijk niet enkel schaalvoordelen, maar ook schaalnadelen die zowel in de
theoriestudie als in de praktijkstudie uitgebreid aan bod zijn gekomen. Een fusie verloopt dus
niet altijd van een leien dakje. Dit hebben we ook vastgesteld in onze case-studie. Wegens de
cultuurverschillen (die reeds aan bod kwamen in hoofdstuk 1) verliep de samenwerking eerst
niet zo vlot, want we mogen niet vergeten dat een fusie een belangrijke emotionele
ingrijpende factor vormt. De verandering van omgeving, van team, van leidinggevenden, van
beleid,… zorgt bij de personeelsleden voor interne spanningen omdat het eerst en vooral een
gevoel van onzekerheid naar boven brengt. Dit heeft dan ook zeker en vast een effect op de
patiënt. Want als een team goed met elkaar kan opschieten, zowel op professioneel als op
persoonlijk vlak, dan krijgen ze ook een positieve respons van de patiënten. Dus in het
omgekeerde geval heeft de sfeer ook een weerslag op de patiënten, maar dan een negatieve.
Fusies die deze en andere problemen niet aankunnen, constateren dan dat de ‘bigger is better’-
strategie niet altijd opgaat en falen dan ook. Maar fusies blijken soms niet alleen te
mislukken, maar lokken ook veel kritiek uit. In het theoriegedeelte hebben we daar ook even
kort bij stilgestaan.
Ook in het AZ Sint-Lucas blijken niet alle problemen overwonnen te zijn. Zo hebben we
tijdens de interviews geconstateerd dat er nog tal van communicatiestoornissen waren. Dit
zijn zeker geen overkomelijke problemen. Het is wel zo dat een goede
informatiedoorstroming bijdraagt tot een optimale coördinatie. De moderne technische
ontwikkelingen kunnen hier een handje bij helpen. Aangezien er nu toch op alle afdelingen
een computersysteem werd geïmplementeerd, kan de communicatie bevorderd worden door
bijvoorbeeld een intranetsysteem te installeren. Zo kan er gebruik gemaakt worden van een
intern e-mailsysteem. E-mail is een snel en niet-storend communicatiemedium, want de
boodschappenoverdracht is nagenoeg ogenblikkelijk maar toch bepaalt elke ontvanger zelf
wanneer hij zijn postbus leegt. Het is bovendien een gebruikersvriendelijke manier om
informatie snel, breed maar toch gericht te verspreiden. Het is dan de bedoeling dat alle
afdelingen zowel horizontaal als verticaal met elkaar en met het centrale secretariaat in
verbinding staan.
110
Opvallend is dat het ervaren van schaalvoordelen of schaalnadelen sterk afhankelijk is van de
organisatievorm die bij de schaalvergroting wordt toegepast. Dit blijkt trouwens trouwens
ook duidelijk uit de case-studie (zie paragraaf 2.1.5). Het AZ Sint-Lucas speelt namelijk met
het idee om over te gaan van een verticale naar een horizontale structuur. Ze willen in plaats
van een piramidestructuur, een meer gedecentraliseerde structuur op het vlak van processen.
Zo zouden de afdelingen niet meer apart beheerd worden, maar zou men volledige
zorgprocessen willen beheren. Dergelijke operaties resulteren dan in bijkomende
kostenbesparingen en kwaliteits- en productiviteitsverbeteringen door een efficiëntere
organisatie en (sub)specialisatie.
6. Besluit
Ondanks de verschillen tussen de ziekenhuissector en de bedrijfswereld hebben we
vastgesteld dat de redenen voor schaalvergroting grotendeels dezelfde zijn. De meest
nagestreefde schaalvoordelen zijn kostenbesparingen, efficiëntieverhogingen en
kwaliteitsverbeteringen. Maar zoals we konden vaststellen uit de literatuurstudie is de
fusiegolf in de ziekenhuissector meestal geen vrijwillige beslissing geweest van de
ziekenhuizen. Want het is vooral de overheid die aan de basis ligt van die fusiegolf in de
ziekenhuissector. Hoofdzakelijk om financiële redenen wenst de overheid dat de
ziekenhuizen meer samenwerken. De budgettaire middelen die door de regering werden
vrijgemaakt zijn namelijk onvoldoende om aan de behoefte van de gehele ziekenhuissector te
voldoen. Maar dit is niet de enige reden, volgens de overheid is schaalvergroting ook de
ideale manier om de kwaliteit van de zorg te optimaliseren. Ze streven met de verplichte
samenwerking niet enkel een toegankelijke en betaalbare zorg na, maar ook een hogere
productiviteit en een kwalitatief hoogstaande en verantwoorde zorg. De overheid gaat er ook
vanuit dat samenwerking tot kostenreducties zal leiden, ondanks het feit dat er hier geen
wetenschappelijk consensus over bestaat.
In de case-studie zagen we dat er in het AZ Sint-Lucas inderdaad effectief een verhoging van
de kwaliteit en productiviteit was na de fusie. Dit is echter niet enkel het gevolg van de fusie
alleen. Veel is afhankelijk van de visie van het bestuur op de kwaliteit en de productiviteit
van de processen en de zorgverlening. Want indien twee ziekenhuizen fusioneren en niet echt
inspanningen leveren om de potentiële voordelen van deze schaalvergroting te benutten, zal er
111
niet veel veranderen. Maar indien het bestuur, zoals bij het AZ Sint-Lucas, echt inspanningen
levert om zoveel mogelijk voordelen uit de schaalvergroting te halen, dan ziet men inderdaad
op vele vlakken verbeteringen. Ondanks de sterke cultuurverschillen, slaagde het ziekenhuis
erin om van de fusie een succes te maken. Specifieke gerealiseerde schaalvoordelen zoals
(sub)specialisatie, rationalisatie van de infrastructuur, kostenbesparingen op het vlak van de
apparatuur, meer en kwalitatiever materiaal, uitbreiding van het zorgspectrum, meer
ondersteunende functies, jobrotatie,…zorgden namelijk voor een algemene stijging van de
productiviteit en van de kwaliteit van de zorgverlening.
Toch is deze positieve evolutie niet enkel aan de fusie toe te schrijven. Zowel de kwaliteit als
de productiviteit worden door zoveel factoren beïnvloed dat het quasi onmogelijk is om een
verandering eenduidig toe te schrijven aan één oorzaak. De evolutie van de technische
kwaliteit en de meer patiëntgerichte visie is trouwens een algemene trend in de
ziekenhuissector. Daarbij komt ook nog dat de overheid de ziekenhuizen verplicht om
efficiënter en kwaliteitsgerichter te werken. Sinds de productiviteitsmetingen gebruikt
worden voor de financiering van de ziekenhuizen en sinds het invoeren van het
kwaliteitsdecreet, kunnen de ziekenhuizen niet anders dan efficiënter en kwaliteitsvoller te
werken. De toekomst van het ziekenhuis hangt er immers van af.
We kunnen deze scriptie afronden met te stellen dat samenwerking tussen ziekenhuizen, via
fusies of andere vormen, een complex maar uitermate boeiend proces is. Alhoewel het vaak
een moeizaam proces is, is schaalvergroting van ziekenhuizen meer dan de moeite waard,
omwille van de aanzienlijke verwachte voordelen op het vlak van kwaliteitsverbetering,
kostenbesparing en productiviteitsverhoging. Zowel de ziekenhuizen als de betrokken
overheden voelen aan dat het hun plicht is om samenwerking tussen de ziekenhuizen te
stimuleren, om zo een aanbod van ziekenzorg te realiseren dat aan de beste standaarden
beantwoordt.
VIII
LLIIJJSSTT VVAANN GGEERRAAAADDPPLLEEEEGGDDEE WWEERRKKEENN
Geraadpleegde boeken, tijdschriften en internetsites
ADMINISTRATIE GEZONDHEIDSZORG VAN HET DEPARTEMENT WELZIJN,
VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR VAN HET MINISTERIE VAN DE VLAAMSE
GEMEENSCHAP, Op maat gesneden: samenwerking tussen ziekenhuizen in Vlaanderen
voor de 21ste eeuw, 1999, p. 166
ANDERSON ELIZABETH, LEONARD ZWELLING, Strategic Service Quality
Management for Health Care, Spring 1996, American Journal of Medical Quality, p. 66-79
ANONYMOUS, Columbia/HCA and the resurgence of For-Profit hospital business (first of
two parts), Augustus 1996, The New England Journal of Medicine, Vol. 355, No. 5, p. 362-
367
ANONYMOUS, First rise in M&A activity in more than two years brings optimism about
health care industry status, Augustus 2000, Health Industry Today, Union, p. 9
ANONYMOUS, Merger and acquisition activity on the rise for the first time in two years,
Sep 2000, Healthcare Financial Management, p. 20
ANONYMOUS, Quality performance measurement and reporting program,
<http://www.health.state.ri.us/consumer.pdf>, p. 32
IX
B. FRIEDMAN, M. PAULY, Cost functions for a service firm with variable quality and
stochastic demand: The case of hospitals, 1981,The review of Economics and Statistics,
p. 620-624
BABAKUS E., MANGOLD W. G., Adapting the SERVQUAL scale to hospital service: an
empirical investigation, 1992, Health Service Research, nr.26, p. 676-686
BARTON H. HAMILTON, Does market consolidation harm patients? ,Sep 2000, Journal of
Health Economics, p. 767-791
BELEIDSNOTA VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN PENSIOENEN, De
actieve welvaartsstaat: meer participatie, betere sociale bescherming en een hogere kwaliteit
van leven, 13 november 2000, Brussel
BERWYK D.M., Continuous Improvement as an Ideal in Health Care, 1989, New England
Journal of Medicine, p.6.
BLUMENTHAL D., A. SCHECK, Applying Industrial Quality Management Science to
Physician’s Clinical Decisions. In Improving Clinical Practice: Total Quality Management
and the Physician, 1995, San Francisco: Jossey-Bass, p. 216-234
BLUMENTHAL DAVID, CHARLES M. KILO, A Report Care on Continuous Quality
Improvement, Winter 1998, Millbank Quarterly, p. 625
BOLSTER C. J., BINION R., Linkages between cost management and productivity, 1987,
p. 67-75
X
BOWERS M. R., SWAN J. E., KOEHLER W. F., What attributes determine quality and
satisfaction with health care delivery?, 1994, Health Care Management Review, nr. 4,
p. 49-55
CAPER P., Defining quality in medical care, Spring 1988, Health Affairs, p. 55
CHESANOW NEIL, Making doctors’ lives easier and patients happier, August 1997,
Medical Economics, nr. 16, p. 118
C. VAN KRIMPEN EN J. MOEN, Invoering van het geïntegreerd medisch-specialistisch
bedrijf. Een recept voor gezonde bedrijfsvoering?, juli 1997, Medisch contact, p. 17-25
CINDA BECKER, Meet the new boss, Jul 2000, Modern Healthcare, p. 2-7
CLEVELAND HEALTH QUALITY CHOICE, A Summary of Information from the
Cleveland Area Quality Outcome Measurements and Patient Satisfaction Report, April 1993,
p. 28
CODDINGTON DEAN C., MOORE KEITH D., FISCHER ELIZABETH A., Vertical
integration: Is the bloom off the rose?, September/Oktober 1996, The Healthcare Forum
Journal, vol. 39, p. 42-49
CRONIN J. J. , TAYLOR S. A., Modeling patient satisfaction and service quality, 1994,
Journal of Health Care Marketing 14, nr. 1, p. 65-75
XI
CRONIN J. JOSEPH JR., STEPHEN A. TAYLOR, Measuring Service Quality:
a reexamination and extension, July 1992, Jounal of Marketing, p. 55-68
CURTIS P. MC LAUGHLIN, SYDNEY COFFEY, Measuring productivity in services,
1990, International Journal of Service Industry Management, Vol. 1, p. 46-64
D. DRANOVE, What do multi-hospital systems accomplish?, 1995, Strategic Management
Journal, p. 55-74
D. DRANOVE, Economies of scale in non-revenu producing cost centers: Implications for
hospital mergers, januari 1998, Journal of Health Economics, Amsterdam, p. 69-83
DAVID J. RAVENSCRAFT, FREDERICK M. SCHERER, Mergers, Sell-Offs and
Economic Efficiency, september 1988, International Journal of Industrial Organization,
volume 6, nr. 3, p. 401-405
DAVIDOW W., Give patients tangible clues to judge service, October 1989, American
Medical News, p. 15
DONABEDIAN A., Explorations in quality assessment and monitoring: the definition of
quality and approaches to its assessment, 1980, Ann Arbor MI Health Administration Press,
p. 163
DR. P. J. VAN DER MAAS, Beleidsvisie1999-2005,
<http://www.eur.be/fgg/onderzoek/dokumenten/beleidsvisie.pdf>
XII
EDITH PENROSE, The theory of the growth of the firm, 1995, Oxford University Press Inc,
New York, p. 272
EDLIN MARI, For the modern IDS, less is often more, maart 2001, Managed Healthcare
Executive, vol. 11, p. 26-30
ERWIN A. BLACKSTONE, JOSEPH P. FUHR JR., Rural hospital mergers, antitrust
policy, and the Ukiah case, Dec. 1998, Journal of Health Care Finance, p. 949-971
EVASHWICK C. J., READ W. L., Hospitals and LTC: options, alternatives, implications,
1984, Healthcare Financial Management, nr. 38, p. 60-70
FAES W. EN VAN TILBORGH C., Marketing van diensten: Een handboek voor praktisch
management, 1984, p. 314
FITZSIMMONS J. A., FITZSIMMONS M. J., Service management for competitive
advantage, 1994, McGraw-Hill, New York, p. 462
FORNELL C., A national customer satisfaction barometer: the Swedish experience, 1992,
Journal of Marketing, p. 6-21
FRANK VANDENBROUCKE, Symposium over de koppeling MKG-MFG, 15 mei 2000,
Congressenpaleis, <http://vandenbroucke.fgov.be/T>
XIII
FRANK VANDENBROUCKE, Toespraak naar aanleiding van een congres van de
Belgische vereniging der ziekenhuizen, 21 oktober 1999, Gent,
<http://vandenbroucke.fgov.be/T>
FRANK VANDENBROUCKE, Toespraak over ziekenhuisfinanciering ter gelegenheid van
de 30ste verjaardag van de Nationale Confederatie van Verzorgingsinstellingen, 4 februari
2000, Brussel, <http://vandenbroucke.fgov.be/T>
FRANK VANDENBROUCKE, Toespraak ter gelegenheid van het vierde Belgisch congres
voor ambulante heelkunde, 31 maart 2000, <http://vandenbroucke.fgov.be/T>
GADREY J., Rethinking output in services, The Service Industries Journal, Vol. 8, p. 67-76
GAUCHER E. J., COFFREY R. J., Total quality in health care, Jossey-Bass, 1993, San
Francisco, p. 615
H. E. FRECH III, LEE RIVERS MOBLEY, Efficiency, growth, and concentration: An
empirical analysis of hospital markets, Jul. 2000, Economic Inquiry, p. 369-384
HERBERT LECOMPTE, Wat in een ziekenhuisbed gebeurt, is onbelangrijk, okt 1996, De
Standaard
HERMAN ROOSE, Schaalvergroting: de nood aan nieuwe organisatievormen, lente 1999,
Oranjekrant, p. 16
XIV
HORNBROOK M. C., Hospital case mix: its definition, measurement and use: part I - the
conceptual framework, spring 1982, Medical Care Review, Vol. 39, no.1, p. 1-42
IGNAS DE GREFTE, Groeimanagement: een praktische handleiding voor ondernemers met
groeiplannen, 1998, Veen uitgevers, Utrecht/Antwerpen, p. 142
J. DUNCAN MOORE Jr, System divorces on rise, Mei 2000, Modern Healtcare, p. 24-31
J. HARRIS II, H. OZGEN, Y. OZCAN, Do mergers enhance the performance of hospital
efficiency?, Jul 2000, The Journal of the Operational Research Society, p. 801-811
J. LAVE, L. LAVE, Hospital cost functions, juni 1970, The American Economic Review,
p. 379-394
J. CARR, P. FELDSTEIN, The relationship of cost to hospital size, juni 1967, Inquiry,
p. 45-65
J. FRED WESTON, KWANG S. CHUNG, JUAN A. SIU, Takeovers, restructuring, and
corporate governance, 1998, Prentice Hall, New Jersey, p. 504
JEROME P. KASSIRER M. D., Mergers and Acquisitions-Who benifits? Who loses?, The
New England Journal of Medicine, 14 Maart 1996, p. 722-723
JEWETT JACQUELYN J., HIBBARD JUDITH H., Comprehension of quality care
indicators: differences among privately insured, publicly insured and uninsured, Fall 1996,
Health Care Financing Review, p. 75.
XV
JOHN F.A. SPANGENBERG, Economies of Atmosphere:The joint impact of scale, scope,
and atmosphere on scientific performance in clinical medicine and economics, 1998, Van
Gorcum, Assen/Maastricht, p. 248
JOHN KAY, The link between performance measures, Accountancy, juni 1993, p. 121-122
JURAN J. M., GRYNA F. M., Quality planning and analysis, McGraw-Hill, 1988,
New York, p. 634
J. W. HOORN, Sturing van zorgprocessen. Bedrijfskundig instrumentarium voor de
ziekenhuismanager, 1993, De Tijdstroom, p. 11
KOTLER P., Marketing Management: The Millennium Edition, Prentice Hall Inc., New
Jersey, 2000, p. 718
LEE RIVES MOBLEY, H. E. FRECH III, Firm growth and failure in increasingly
competitive markets: theory and application to hospital markets, 1994, Journal of the
Economics of Business, p. 77-93
LINDA D. URDEN, SUZANNE ROGERS, Out in front: a new title reflects nurse
managers’ changing scope of accountabilities, Jul 2000, Nursing Management, p. 27-30
LOWELL BRYAN, How big? , Management Today, juni 1999, Haymarket Publishing Itd.,
London, p. 60-65
XVI
LUÍS M. B. CABRAL, Introduction to industrial organization, 2000, The MIT Press,
Cambridge-Massachusetts, London-England, p. 354
LYTLE R. S., MOKWA M. P., Evaluating health care quality: the moderating role of
outcomes, 1992, Journal of Health Care Marketing, p. 4-16.
M. DEMENINT-DE JONG, J. H. F. TREUR, Effectief organiseren in de publieke en
private sector. Decentralisatie en autonomisering?, Den Haag, 1993, p. 57-73
M. L. KATZ, H. S. ROSEN, Microeconomics, 1994, Irwin Publishers, Boston, p. 291
MARISUE CODY, Vertical integration strategies: revenue effects in hospital and Medicare
markets, Fall 1996, Hospital & Health Services Administration, p. 343-354
MEFFORD R. N., Improving service quality: learning from manufacturing, 1993,
International Journal of Production Economics, nr. 30, p. 399-413
MERCIER S., FIKES J., Factors to consider in the delivery of quality services by hospitals,
May 1998, Hospital Materiel Management Quarterly, p. 35-43
MICHAEL BRADLEY, ANAND DESAI, E. HAN KIM, The rationale behind interfirm
tender offers: information or synergy, April 1983, Journal of Financial Economics, p. 183-206
MINJOON JUN, ROBIN T. PETERSON, GEORGE A. ZSIDISIN, The identification and
measurement of quality dimensions in health care: focus group interview results, 1998, Health
Care Managemant Review, nr. 23(4), p. 81-96
XVII
MOORE S. A, SCHLEGELMILCH B. B., Improving service quality in an industrial
setting, 1994, Industrial Marketing Management, p. 83-92.
MOSS FIONA, PAM GARSIDE, The improtance of quality: sharing responsibility for
improving patient care, April 1995, British Medical Journal, nr 6985, p. 996
NZF, Studie 6, 1998, Gezondheidszorg in Tel, Utrecht, p. 30
O’ BRIEN JAMES L., EDWARD F. X. HUGHES, The physician’s role in quality
assessment and improvement, 1991, Topics in Health Care Financing, p. 33-45
OSWALD SHARON, DOUGLAS E. TURNER, ROBIN L. SNIPES, DANIEL BUTLER,
Quality determinants and hospital satisfaction, Spring 1998, Marketing Health Services, p. 19
P. DODD, Merger proposals, managerial discretion and stockholder wealth, June 1980,
Journal of Financial Economics, p. 105-138
PARASURAMAN A., ZEITHAML V. A., BERRY L. L., A conceptual model of service
quality and its implications for future research, 1985, Journal of Marketing 49, nr. 2, p. 41-50
PARASURAMAN A., ZEITHAML V. A., BERRY L. L., SERVQUAL: A multiple item
scale for measuring consumer perception of service quality, 1988, Journal of Retailing 64, p.
12-40
PATRICK A.GAUGHAN, Mergers and Acquisitions, 1991, Harper Collins Publishers,
New York, p. 654
XVIII
PAUL ASQUITH, Merger bids, uncertainty and stockholder returns, April 1983, Journal of
Financial Economics, p. 51-83
PEGELS C. C., ROGERS K. A., Strategic management of hospitals and health care
facilities, 1988, Rockville, MD: Aspen Publishers, p. 78
PEYROT M., COOPER P. D., SCHNAPF D, Consumer satisfaction and perceived quality
of outpatient health services, 1993, Journal of Health Care Marketing, nr.1, p. 24-33
RAGSDALE CLIFF T., HOUCK ERNEST C., 1995 Proceedings: decision sciences
institute,1995 Annual Meeting, Boston, Massachusetts, 1995
RICHARD ROLL, The hubris hypothesis of corporate takeovers, April 1986, Journal of
Business, nr. 59, p. 197-216
ROBERT F. LEIBENLUFT, ESQ (Assistant Director Health Care), Antitrust enforcement
and hospital mergers: a closer look, Forum of the Alliance for Health, oktober 1999, p. 1-17
ROBERT YAFCHAK, A longitudinal study of economies of scale in the hospital industry,
herfst 2000, Journal of Health Care Finance, p. 67-89
ROBINSON J. C., The changing boundaries of the American hospital, 1994, The Milbank
Quarterly, nr. 72, p. 259-275
ROSS G. R., Interpersonal stress reactions and service quality responses among hospitality
industry employees, 1995, The Services Industry Journal, nr. 15, p. 314-331
XIX
SALIMBENE S., Cultural competence: a priority for performance improvement action,
februari 1999, Journal of Nursing Care Quality, nr. 13, p. 23-35
SAMENVATTING SOCIALE EN CULTURELE STUDIES 26, Tussen bed en budget,
11 december 1998, p. 10
SAUNDERS P. M., SCHERER R. F., BROWN H. E., Delighting customers by managing
expectations of service quality: an example from the optical industry, 1995, Journal of
Applied Business Research, volume 11 nr. 2, p. 101-109
SHARI MYCEK, A modern marriage, Jun 2000, Hospitals & Health Networks, p.58-63
SHERDEN W. A, Gaining the Service Quality Advantage, 1988, Journal of Business
Strategy, nr. 2, p. 45-48
STAHL DULCELINA A., Integrated delivery system: an opportunity or a dilemma, juli
1995, Nursing Management, p. 20-25
STEFFEN G., Quality medical care, JAMA, juli 1988, p. 56-61
STEFFEN TERESA M., PAUL C NYSTROM, STEPHEN J. O’CONNOR, Satisfaction
with Nursing Homes: the design of employees’ jobs can ultimately influence family
members’ perceptions, Fall 1996, Journal of Health Care Marketing, p. 34
XX
STEPHEN J. O’CONNOR, HANH Q. TRINCH, RICHARD M. SHEWCHUK,
Percepual gaps in understanding patient expectations for health care service quality, 2000,
Health Care Management Review, nr. 25(2), p. 7-23
TAYLOR S. A., Distinguishing service quality from patient satisfaction in developing health
care marketing strategies, 1994, Hospital and Health Service Administration, p. 221-236
THE PRESIDENT’S ADVISORY COMMISSION ON CONSUMER PROTECTION
AND QUALITY IN THE HEALTH CARE INDUSTRY, Quality first: better healthcare
for all americans, 1998, Washington D. C.: U. S. Government Printing Office
THOMAS E. GETZEN, Health Economics: Fundamentals and flow of funds, 1997, Wiley,
New York, p. 190-191
TOBY J. TETENBAUM, Beating the odds of merger & acquisition: seven key practices that
improve the change for expected integration and synergies, Organizational Dynamics,
Autumn 1999, American Management Association, New York, p. 22-36
U.S. DOJ and FTC, DEPARTMENT OF JUSTICE AND FEDERAL TRADE
COMMISSION, Statements of Antitrust enforcement policy in the health care area, 15
September 1993, U.S. Government Printing Office, Washington DC
UGUR TONY SINAY, Pre- and post-merger investigation of hospital mergers, Winter 1998,
Eastern Economic Journal, p. 83-97
VAN DIERDONCK R. EN VEREECKE A., Operationeel beheer, Academia Press, Gent,
1994, p. 618
XXI
VAN LOOY B., GEMMEL P., DESMET S., VAN DIERDONCK R., SERNEELS S.,
Dealing with productivity and quality indicators in a service environment: some field
experiences, 1998, International Journal of Service Industry Management, Vol. 9, p. 1
VAN LOOY B., VAN DIERDONCK R. EN GEMMEL P., Services management: an
integrated approach, Financial Times-Pitman Publishing, London, 1998, p. 504
VLAAMS MINISTER VOOR FINANCIËN, BEGROTING EN
GEZONDHEIDSBELEID, Een ziekenhuisconcept voor Vlaanderen, 7 juli 1997
WYKE ALEXANDRA, Can patients drive the future of health care?, July-August 1997,
Harvard Business Review, nr. 4, p.146
ZIFKO-BALIGA, ROBERT KAMPF, Managing perceptions of hospital quality: negative
emotional evaluations can undermine even the best clinical quality, Spring 1997, Marketing
Health Services, p. 28
XXII
Eigen interviews in AZ Sint-Lucas
Op vrijdag 30 maart 2001 interview met Peter Degadt - Algemeen directeur
Op vrijdag 30 maart 2001 interview met Filip Decruynaere - Verantwoordelijke
Communicatie
Op vrijdag 30 maart 2001 interview met Henk Maes - Kwaliteitscoördinator
Op dinsdag 3 april 2001 interview met Zuster Beata - Dienstverantwoordelijke van de
afdeling Orthopedie
Op dinsdag 3 april 2001 met Hilde Lippens - Dienstverantwoordelijke van de afdeling
Gynaecologie
Op dinsdag 3 april 2001 met Veronique Desterke - Directiesecretaresse
Op dinsdag 3 april 2001 en met Katia Dhuyvetter - Verantwoordelijke voor de aankoop en
distributie
Op donderdag 5 april 2001 interview met Lagaert Linda - Dienstverantwoordelijke van de
spoedgevallen dienst
Op donderdag 5 april 2001 met Gerda Verschoot - Dienstverantwoordelijke van de afdeling
Neurologie en Geriatrie
Op vrijdag 27 april 2001 interview met Hugo Dierckxsens - medisch directeur
XXIII
BBIIJJLLAAGGEENN
Bijlage 1
1.1 Vragenlijst interview met de verantwoordelijke voor de fusie
Algemeen
Directeur
Verantwoordelijke voor de fusie
Verantwoordelijke kwaliteit
Verantwoordelijke productiviteit
Voor en na de fusie:
Aantal bedden
Aantal personeelsleden (dokters, verplegend personeel, administratief personeel,
andere)
Hoeveel patiënten per jaar
Fusie
Wat waren de redenen voor de fusie ?
Ø financiële redenen (kostenbesparing)
Ø kwaliteitsverhoging
Ø productiviteitsredenen
Ø administratieve redenen
Ø andere…
Welke schaalvoordelen werden er verwacht over de fusie ?
Ø dalende personeelskosten
Ø meer infrastructuur
Ø betere marketing
XXIV
Ø verlaging van de prijzen van de diensten
Ø verhoging van kwaliteit en productiviteit
Ø andere…
Werden er studies uitgevoerd om de haalbaarheid van de fusie na te gaan ?
Zoja, welke ?
Welke verschillende stappen werden er doorlopen ? (tijdstippen en tussenstappen)
Wat is er precies allemaal veranderd ?
Ø Het bestuur/management
Ø Administratie
Ø Personeel
Ø Andere…
Is de fusie vlot verlopen? Waren er geen problemen ?
Indien er wel problemen waren, welke?
Ø Management
Ø Culturele
Ø Adminstratieve
Ø I.v.m. het personeel
Hoe waren de reacties (algemeen en van het personeel) op het bericht van de fusie ?
( positief, negatief, verdeeld ) Waarom ?
Werden de verwachtingen in verband met de fusie ingelost?
(zijn de doelstellingen bereikt of zijn er tekenen dat ze in de toekomst kunnen bereikt worden)
Wat vindt u persoonlijk de positieve en negatieve gevolgen van de fusie ?
( effecten op management, personeel, administratie, dienstverlening, kwaliteit en
productiviteit)
Vullen de ziekenhuizen elkaar aan ? (diensten die de andere niet aanbood)
XXV
Bieden de ziekenhuizen nu (veel) dezelfde diensten aan of is er nu meer specialisatie ?
( wordt er bv meer onderzoek gedaan of vernieuwende technieken toegepast?)
Kwaliteit en productiviteit
Heeft het ziekenhuis een missie (ondernemingsdoelstelling) ? Zoja, welke ? Wat was de
missie vroeger (van beide ziekenhuizen) ? Hoe werden beide missies geïntegreerd ?
Wat is de strategie van het ziekenhuis in verband met kwaliteit en productiviteit ?
( de opvattingen, de doelstellingen, het beleid)
Ø Hoe werd die vastgelegd ? Op basis van welke gegevens ?
Ø Wordt de standaard regelmatig herzien ?
Ø Is er een persoon verantwoordelijk voor de opvolging van de kwaliteit en de
productiviteit?
Ø Hoe wordt dit dan gedaan ?
Wat is uw visie op kwaliteit en productiviteit ?
Heeft de fusie volgens u een effect gehad op de kwaliteit en de productiviteit van het
ziekenhuis ?
Ø Welke? Positieve / negatieve effecten
Ø Meer of minder personeel / patiënten ?
Ø Verhouding van de klachten van personeel / patiënten voor en na de fusie ?
Ø Hoe wordt daarop gereageerd ? (beleidswijzigingen)
Werden er kwaliteitsmetingen of productiviteitsmetingen uitgevoerd voor de fusie ?
Werden er kwaliteitsmetingen of productiviteitsmetingen uitgevoerd na de fusie ?
Zoja,
Ø Werd dit in beide ziekenhuizen gedaan ? Zoja, hoe werden ze met elkaar geïntegreerd ?
Ø Op welke manier, met welke methode(s) ?
Ø Wat waren de resultaten ?
Ø Hoe vaak werden/worden ze uitgevoerd ?
XXVI
Ø Worden de resultaten vergeleken met vroegere onderzoeken ?
Ø Hoe worden de resultaten vertaald naar het beleid ?
(bv. kwaliteitsdaling: wat wordt er aan gedaan en op welke manier ?)
Ø Krijgen de personeelsleden feedback over hun resultaten of over de resultaten in het
algemeen ?
Ø Wordt het personeel deels verloond naargelang de prestaties ? Hoe wordt dat bepaald ?
Wordt het personeel nauw betrokken bij het beleid over kwaliteit en productiviteit?
Hebben zij inspraak of een mogelijkheid om voorstellen te doen?
1.2 Vragenlijst interview met personeelsleden
Functie
Afdeling
Aantal dienstjaren bij ziekenhuis
Werd u geïnformeerd over de fusie, de redenen en de gevolgen ervan ? Wanneer was dat ?
Werd u voldoende geïnformeerd of zijn er nog steeds aspecten van de fusie niet duidelijk ?
Wat was uw reactie op het bericht ? Denkt u er nu nog zo over ?
Zou uw reactie anders geweest zijn indien u meer of andere informatie had gekregen ?
Hebt u verschillen gemerkt in uw werk ten opzichte van voor de fusie ?
Zoja, welke?
Ø Managementveranderingen
Ø Meer of minder werk
Ø Aantal klachten van de patiënten
Ø Uitrusting
XXVII
Ø Andere…
Heeft het ziekenhuis volgens u door de fusie een modernere uitrusting en beter materiaal, of
juist niet ?
Zijn er verbeteringen qua aantrekkelijkheid, comfort, properheid van de wachtzaal,
gebouwen, parking…? Zoja, krijgt u daar opmerkingen (positief of negatief) over van de
patiënten ?
Is er volgens u administratief veel veranderd ? Zoja, werden die veranderingen voldoende
verduidelijkt ?
Personeelsbestand vergelijken tussen voor en na de fusie:
Ø Was/Is er voldoende personeel ?
Ø Kon/Kan u de patiënten voldoende aandacht geven ?
Ø Waren er veranderingen in het personeelsbestand ? (drastisch, meer of minder,veel
verplaatsingen ?)
Bevalt uw werk u nu nog ? (ondanks ev. verplaatsing, andere sfeer,…)
Is er een goede collegialiteit ? (verglijken met vroeger)
Kunt u nu efficiënter werken ? Zoja, waarom ?
Krijgt u steun van het bestuur/management om uw werk goed uit te voeren ? Hoe was dat
vroeger ?
Wat vindt u over het beleid van het ziekenhuis (voor en na de fusie) ?
Worden de beloftes aan het personeel nagekomen ? (voor/na fusie)
Zijn er volgens u meer of minder patiënten ?
XXVIII
Zijn er nu meer positieve of negatieve opmerkingen van de patiënten ? In vergelijking met
vroeger ?
Werden/Worden er kwaliteitsmetingen en/of productiviteitsmetingen uitgevoerd ?
Zoja, …
Ø Wat vindt u daarvan ? Is het een bruikbaar/nutteloos systeem ?
Ø Hebt u positieve/negatieve ervaringen met die metingen ?
Ø Werd de methode en de interpretatie van die metingen uitgelegd aan het personeel ?
Ø Krijgt u feedback over uw persoonlijke/de algemene resultaten ?
Ø Hoe treedt het management op ten opzichte van de personeelsleden als de resultaten
gewijzigd zijn ?
Zijn er verschillen in loon, werkzekerheid, fysieke werkomstandigheden, werkdruk of
uurregeling ten opzichte van voor de fusie ? Bent u tevreden over deze aspecten ?
Ondervind u dat de handelingen en de houding van de verpleegkundigen een effect hebben op
de perceptie van de klant over de kwaliteit ?
XXIX
Bijlage 2
Organogram AZ Sint-Lucas
XXX
Bijlage 3
3.1 Situering AZ Sint-Lucas
(zie <http://www.azsint-lucas.be>)
XXXI
3.2 Plan AZ Sint-Lucas
XXXII
Bijlage 4Boordtabel AZ Sint-Lucas
AZ Sint Lucas
Diensten
2000jan-feb
2001jan-feb
evolutie evolutie % 2001t.o.v. reele
beddenC
BeddenOpnames
Tijdelijke verblijvenLigdagen
BezettingsgraadD
BeddenOpnames
Tijdelijke verblijvenLigdagen
LigduurBezettingsgraad
GBedden
OpnamesTijdelijke verblijven
LigdagenLigduur
BezettingsgraadE
BeddenOpnames
Tijdelijke verblijvenLigdagen
LigduurBezettingsgraad
MBedden
OpnamesTijdelijke verblijven
LigdagenLigduur
BezettingsgraadTotaal
BeddenOpnames
Tijdelijke verblijvenLigdagenLigduur
BezettingsgraadSpoedpatiënten
QuotumReeël tov quotum
BegrootReeël tov begroot
XXXIII
Bijlage 5
Kenletters van ziekenhuisdiensten
A Dienst neuro-psychiatrie voor observatie en behandeling
C Dienst voor diagnose en heelkundige behandeling
D Dienst voor diagnose en geneeskundige behandeling
E Dienst voor kindergeneeskunde
G Dienst voor geriatrie
I Dienst voor intensieve verzorging
K Dienst voor neuro-psychiatrie voor kinderen
M Kraaminrichting
NIC Dienst voor intensieve neonatologie
Sp Gespecialiseerde dienst voor behandeling en revalidatie
T Dienst neuro-psychiatrie voor behandeling