Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn...

141
1 Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het welzijnswerk en de geestelijke gezondheidszorg Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Wilhelmina Holst (studentennr. 01002716) Promotor: Prof. Dr. Freya Vander Laenen Commissaris: Prof. Dr. Tom Vander Beken

Transcript of Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn...

Page 1: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  1  

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent

Academiejaar 2015-2016

Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen

justitie, het welzijnswerk en de geestelijke

gezondheidszorg

Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’

Ingediend door

Wilhelmina Holst

(studentennr. 01002716)

Promotor: Prof. Dr. Freya Vander Laenen

Commissaris: Prof. Dr. Tom Vander Beken

Page 2: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  2  

Page 3: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  3  

Voorwoord

Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding aan de Faculteit Rechten aan de

Universiteit Gent. Ik koos dit onderwerp omdat het nauw aansluit bij het beroep van mijn

moeder, die onder andere zorgpsychiater in de gevangenis van Gent is. Het

literatuuronderzoek dat voorafging aan het schrijven van dit werkstuk heeft mij een inkijk

gegeven op een probleem waar zij mee in aanraking komt.

Ik wens in de eerste plaats Professor Vander Laenen te bedanken voor haar begeleiding bij

deze masterproef. Zij was steeds vlot bereikbaar en stond altijd klaar met uitstekend advies.

Daarnaast wens ik ook Professor Vander Beken te bedanken om als commissaris op te treden

bij het verdedigen van deze masterproef.

Er gaat speciale dank uit naar Thomas Verheyen en mijn moeder, Ingrid Van de Velde, voor

het nalezen van een deel van mijn masterproef.

Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer te bedanken. Vooral

in de beginjaren aan de universiteit heb je mij geholpen mijn weg te vinden in deze studie.

Mijn familie heeft mij altijd onvoorwaardelijk gesteund, maar zeker tijdens mijn studiejaren.

Ik kon altijd terecht bij hen voor een luisterend oor en goed advies. Ze stonden mij allen bij in

stressvolle periodes zowel tijdens als naast de studie.

Tot slot wens ik al mijn vrienden te bedanken. In het bijzonder Victoria Hermanns en Céline

De Pauw. We gingen het laatste jaar bijna elke dag samen naar de bibliotheek. We konden

altijd op elkaar rekenen voor goed advies. Samen hebben we van onze studententijd een

ongelofelijk leuke periode gemaakt. Bedankt voor alles.

Page 4: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  4  

Page 5: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  5  

Inhoudstafel  

ALGEMENE INLEIDING  ...................................................................................  9  

Onderzoeksplan  ..................................................................................................  12  Centrale doelstelling van de masterproef  ...................................................................  12  Onderzoeksvragen  ......................................................................................................  13  Methode  ......................................................................................................................  13  

Deel 1: Het beroepsgeheim  .................................................................................  15  INLEIDING  ...............................................................................................................  15  Afdeling 1: Supranationale regelgeving  .....................................................................  15  

1. Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer  ...................................  15  Afdeling 2: Nationale regelgeving  ...............................................................................  16  

1. Artikel 458 Strafwetboek  ............................................................................................  17  1.1 Wanneer is er sprake van een schending van het beroepsgeheim?  ...........................  17  

1.1.1 Een bekendmaking  ..........................................................................................................  17  1.1.2   Een toevertrouwd geheim  ............................................................................................  18  1.1.3 Opzettelijk  .......................................................................................................................  19  1.1.4 De persoon die is gehouden tot het beroepsgeheim  ........................................................  19  

1.2 Uitzonderingen op de strafrechtelijke geheimhoudingsplicht  ...................................  20  1.2.1 Uitzonderingen vermeld in het artikel  .............................................................................  20  

1.2.1.1 Getuigenis in rechte  .................................................................................................  20  1.2.1.2 Wanneer de wet verplicht om geheimen bekend te maken  ......................................  21  

1.2.2 Door de rechtspraak erkende uitzonderingen  ..................................................................  22  1.2.2.1 Noodtoestand  ...........................................................................................................  22  1.2.2.2 Aangifte van strafbare feiten waarvan de cliënt het slachtoffer is  ...........................  23  1.2.2.3 Verdediging in rechte  ..............................................................................................  24  1.2.2.4 Mededeling aan een disciplinaire overheid  .............................................................  24  1.2.2.5 Dwaling als schulduitsluitingsgrond?  ......................................................................  24  1.2.2.6 Toestemming van de patiënt?  ..................................................................................  25  

1.3 De bestraffing  ...........................................................................................................  26  1.3.1 Strafvervolging  ................................................................................................................  26  1.3.2 Straf bij een schending van het beroepsgeheim  ...............................................................  27  

1.3.2.1 In theorie  .................................................................................................................  27  1.3.2.2 In de praktijk  ...........................................................................................................  27  

1.4 De waarde van het beroepsgeheim  ...........................................................................  27  1.5 Afgeleiden van het beroepsgeheim  ...........................................................................  28  

1.5.1 Discretieplicht  .................................................................................................................  28  1.5.2 Ambtsgeheim  ..................................................................................................................  29  

1.6 Beroepsgeheim en informatiedeling  .........................................................................  30  1.6.1 De theorie van het gedeelde beroepsgeheim  ...................................................................  30  1.6.2 De theorie van het gezamenlijk beroepsgeheim  ..............................................................  33  

2. Artikel 458bis Strafwetboek  .......................................................................................  34  2.1 Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen  ..................................................................................................................  34  

2.1.1 Eerste wijziging - De Wet van 30 november 2011 tot verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie  ........................................  36  2.1.2 Tweede wijziging – De Wet van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 458bis teneinde het uit te breiden voor misdrijven van huiselijk geweld  ............................................  38  2.1.3 De toekomst  ....................................................................................................................  38  

2.2 Uitbreiding en scherpstelling van de wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim  ........................................................................................................................................  39  3. Artikel 422bis Strafwetboek  .......................................................................................  39  

Afdeling 3: Andere wetgeving waar het beroepsgeheim in voor komt  .......................  41  

Page 6: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  6  

1. Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens  .......................................................  41  2. Wet van 22 augustus 2002 betreffende de Rechten van de Patiënt  .............................  42  3. Andere wetgeving  .......................................................................................................  43  

Afdeling 4: Deontologische regelgeving  ......................................................................  44  1. Code van geneeskundige plichtenleer  .........................................................................  44  

Afdeling 5: Civielrechtelijke sanctionering  ................................................................  45  BESLUIT  ....................................................................................................................  46  

Deel 2: Hulpverlening - Welzijnswerk en Geestelijke Gezondheidszorg  ............  49  INLEIDING  ...............................................................................................................  49  Afdeling 1: Regelgeving  ..............................................................................................  51  Afdeling 2: Justitiecliënten in contact met hulpverlening  ..........................................  52  Afdeling 3: Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen: Uitbreiding en scherpstelling van de wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim  ......................................................................................................  52  

1. Inleiding  ......................................................................................................................  52  2. De wijzigingen aan de vier wetten  ..............................................................................  55  3. Het samenwerkingsakkoord van 1998 tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van de daders van seksueel misbruik  ..........................................................................................................................  58  

Afdeling 4: Grensvlak tussen justitie en de hulpverlening. Hoe moet worden omgegaan met het beroepsgeheim? De verschillende statuten  ...................................  60  

1.Vervolgingsniveau - niveau parket  ..............................................................................  61  1.1 Seponeren na een doorverwijzing naar de hulpverlening  .........................................  61  1.2 Bemiddeling in strafzaken  ........................................................................................  61  1.3 Pretoriaanse probatie  ................................................................................................  63  2. Vervolgingsniveau - het gerechtelijk onderzoek  ........................................................  63  2.1 Voorlopige invrijheidstelling onder voorwaarden  ....................................................  63  2.2 Vrijlating op proef bij internering  .............................................................................  64  3. Niveau van straftoemeting  ..........................................................................................  66  3.1 Probatieopschorting en probatie-uitstel  ....................................................................  66  3.2 Vrijlating op proef bij internering  .............................................................................  67  4. Niveau van de strafuitvoering  .....................................................................................  67  4.1 Straffen van meer dan 3 jaar: voorwaardelijke invrijheidstelling en elektronisch toezicht  ...........................................................................................................................  68  4.2 Straffen van 3 jaar en minder: voorlopige invrijheidstelling en elektronisch toezicht  ........................................................................................................................................  69  

Afdeling 5: Statuten zonder wettelijk verplichting tot rapportage  ............................  70  1. Afspraken op cliënt overstijgend niveau – Netwerkoverleg  .......................................  70  2. Afspraken op patiëntniveau – Driehoeksoverleg  ........................................................  71  

BESLUIT  ....................................................................................................................  72  

Deel 3: Geestelijke gezondheidszorg  ...................................................................  75  INLEIDING  ...............................................................................................................  75  Afdeling 1: Geestelijke Gezondheidszorg  ...................................................................  75  Afdeling 2: Medewerkers in de geestelijke gezondheidszorg met een beroepsgeheim  76  

1.   Psychosociale dienst van de gevangenis  .................................................................  76  1.1 Inleiding  ....................................................................................................................  76  1.2 De taak van de PSD  ..................................................................................................  77  1.3 Het beroepsgeheim van een medewerker van de PSD  ..............................................  77  

Afdeling 3: Casestudy Drughulpverlening  .................................................................  78  1. Inleiding  ......................................................................................................................  78  

Page 7: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  7  

2. Wetgevend kader  ........................................................................................................  81  2.1 Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen  ..........................................................  81  2.2 De uitvoeringsbesluiten  ............................................................................................  81  2.2.1 Het Koninklijk Besluit van 16 mei 2003  ...............................................................  82  

2.2.1.1 De casemanager justitie  ................................................................................................  82  2.2.1.2 De therapeutisch adviseur  ............................................................................................  83  2.2.1.3 De casemanager volksgezondheid  ................................................................................  84  

3. Doorverwijsmogelijkheden  ........................................................................................  84  3.1 Informatie over vrijwillige hulpverlening door de politie  ........................................  85  3.2 Sepot mits politievermaning  .....................................................................................  85  3.3 Het therapeutisch advies  ...........................................................................................  85  

3.3.1 Het “oude” therapeutisch advies  .....................................................................................  85  3.3.2 Het “nieuwe” therapeutisch advies  ..................................................................................  86  

3.4 Bijkomende juridische basissen voor reeds besproken bruggen naar de hulpverlening  ........................................................................................................................................  87  

3.4.1 Pretoriaanse probatie voor druggebruikers  ......................................................................  87  3.4.2 Probatieopschorting of uitstel  ..........................................................................................  90  

4. Hulpverlening  .............................................................................................................  92  BESLUIT  ....................................................................................................................  93  

Deel 4: Welzijnswerk  ..........................................................................................  95  INLEIDING  ...............................................................................................................  95  Afdeling 1: Welzijnswerkers  ......................................................................................  95  Afdeling 2: Welzijnswerkers met een beroepsgeheim  ................................................  96  

1. De justitieassistent  ......................................................................................................  96  1.1 Inleiding  ....................................................................................................................  96  1.2 De taak van de justitieassistent  .................................................................................  97  1.3 Het beroepsgeheim van de justitieassistent  ...............................................................  98  1.4 De toekomst: Vlaams decreet justitiehuizen  ...........................................................  100  

Afdeling 3: Casestudy Intrafamiliaal geweld  ...........................................................  101  1. Inleiding  ....................................................................................................................  101  2. Wetgevende initiatieven  ...........................................................................................  102  2.1 Wet van 24 november 1997 om het geweld tussen partners tegen te gaan  .............  102  2.2 Art. 33 Wet van 28 november 2000, gewijzigd door art. 6 van de wet van 30 november 2011  .............................................................................................................  103  2.3 De drie wetten van 2012  .........................................................................................  103  2.4 Initiatieven op beleidsniveau  ..................................................................................  103  3. Doorverwijsmogelijkheden  ......................................................................................  104  4. Samenwerking tussen hulpverlening en justitie  ........................................................  105  4.1 Ketenaanpak bij familiaal geweld  ..........................................................................  105  4.2 Projecten inzake intrafamiliaal geweld  ...................................................................  107  

4.2.1 CO3-project  ...................................................................................................................  107  4.2.2 Protocol van Moed  ........................................................................................................  109  

5. Hulpverlening  ...........................................................................................................  112  5.1 Autonome Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW’s)  ............................................  112  

5.1.1 Het algemeen welzijnswerk  ..........................................................................................  112  5.1.2 CAW en de ketenaanpak voor intrafamiliaal geweld  ....................................................  114  

BESLUIT  ..................................................................................................................  115  

ALGEMEEN BESLUIT EN AANBEVELINGEN  ...........................................  118  

Page 8: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  8  

Bibliografie  .......................................................................................................  123  Wetgeving  .................................................................................................................  123  Parlementaire stukken  .............................................................................................  127  Adviezen Orde der Artsen  ........................................................................................  128  Rechtspraak  .............................................................................................................  128  Rechtsleer  .................................................................................................................  130  

Boeken  ..........................................................................................................................  130  Bijdragen in verzamelwerken en reeksen  .....................................................................  131  Tijdschriften  .................................................................................................................  135  

Overige  .....................................................................................................................  139  

 

 

Page 9: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  9  

ALGEMENE INLEIDING

Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, welzijnswerk en geestelijke

gezondheidszorg? Het is niet altijd een klare zaak.

Politie en justitie zijn voor mensen die met hen in contact komen niet altijd de aangewezen

actoren om problemen aan te pakken. Te denken valt aan mensen met een

verslavingsproblematiek, geesteszieke delinquenten of personen die met een

agressieprobleem kampen. Vanuit justitie en politie zelf is het idee ontstaan om verbindingen

te maken naar de hulpverlening om voor die bepaalde groep mensen een hulpkader te bieden.1

Net als justitie probeert de hulpverlening grip te krijgen op maatschappelijke fenomenen zoals

intrafamiliaal geweld of drugs.2 Het is echter van fundamenteel belang te benadrukken dat

justitie en hulpverlening vanuit verschillende perspectieven vertrekken en een andere finaliteit

hebben.3 Justitie richt zich namelijk op de bescherming van de samenleving en de bevestiging

van de waarden en normen. Justitie is de partij die aangeeft dat een maatschappelijke grens is

overschreden en dat hiertegen wordt opgetreden, door aan sommige gedragingen een

strafmaat toe te kennen. Justitie wil ook recidive voorkomen. Het optreden van justitie is

gelegitimeerd omdat het vertrekt van het gepleegde misdrijf. Door het uitgangspunt van een

misdrijf kan justitie meestal niet in een vertrouwelijk kader werken. Justitie heeft een

informatieplicht: wanneer justitie op de hoogte wordt gebracht van een strafbaar feit dan heeft

ze de plicht hieraan een gevolg te geven.4 De hulpverlening aan de andere kant wil in eerste

orde het welzijn van de mensen vergroten. In de hulpverlening wil men een oplossing vinden

voor het sociaal probleem. Men vertrekt heel duidelijk vanuit een vrijwillig en vertrouwelijk

kader en het beroepsgeheim speelt daarbij een hoofdrol.5

Vetrekkende vanuit dit verschillend perspectief zijn er heel wat moeilijkheden wanneer

justitie en hulpverlening samenwerken. Een kritische internationale literatuurstudie

                                                                                                               1 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, J. MERTENS, J. PUT, R. ROOSE, K. STAS, F. VANDER LAENEN (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 43. 2Steunpunt algemeen welzijnswerk, Beleidsvoorstellen verkiezingen 2014. Samenwerking tussen welzijn en justitie,www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0ahUKEwi4srfO4_7LAhWCYJoKHasIA9gQFggiMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.steunpunt.be%2Fmedia%2Fdocument%2F70870%2Fdownload%2FPolitiek%252Bdossier%252B2014%252Bjustitie%252Ben%252Bwelzijn.pdf&usg=AFQjCNGYyxSZrN1bjatedPbM0t2y9oUC2w (consultatie 12 mei 2016). 3 K. DE GROOF, “Kansen en knelpunten in de samenwerking van politie, justitie en hulpverlening”, Orde dag 2008, afl. 43, (33) 36. 4 Niet alleen justitie heeft een informatieplicht, art. 29 Sv. bepaalt bijvoorbeeld dat iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf verplicht is daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings. 5 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 11.

Page 10: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  10  

identificeerde heel wat knelpunten.6 Het gaat onder meer om culturele en ideologische

verschillen, een onduidelijke terrein- en rolafbakening, onvoldoende kennis en vorming, een

gebrek aan dialoog, een gebrek aan motivatie bij de justitiecliënten, geen duidelijke

juridische positie van de justitiecliënt, een gebrek aan contactpersonen binnen justitie en

hulpverlening, en vooral discussies rond het beroepsgeheim.7 Deze masterproef gaat over het

laatste knelpunt in de opsomming, namelijk het beroepsgeheim.

Zoals al werd gesteld is het beroepsgeheim heel erg belangrijk in een hulp- of

zorgverleningsrelatie omdat vertrouwen daar een essentiële rol speelt. De omgang met

beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie en hulpverlening wordt complex wanneer

cliënten door politie of justitie naar de hulpverlening zijn doorverwezen,8 omdat er enerzijds

tot op een bepaalde hoogte nood is aan samenwerking en informatie-uitwisseling en

anderzijds de verschillende juridische statuten een invloed hebben op het beroepsgeheim van

de hulpverlener.9 Het is van belang duidelijkheid te scheppen over wie en wat er onder het

beroepsgeheim valt om conflicten te voorkomen.10 Het beroepsgeheim staat een goede

samenwerking tussen justitie en welzijnswerk zeker niet in de weg, zolang er maar goede

afspraken worden gemaakt over informatiedoorstroming met respect voor het beroepsgeheim

van de hulpverleners.11

De rechtsleer omschrijft het beroepsgeheim als “een wettelijke norm op grond waarvan men

de verplichting, respectievelijk het recht heeft om zowel zaken waarvan men enkel krachtens

zijn beroep kennis heeft als stukken die men krachtens zijn beroep onder zich houdt en die op

basis van de bijzondere relatie met de cliënt worden geacht vertrouwelijk te zijn, geheim te

                                                                                                               6 F. VANDER LAENEN, “Whose claim is legitimate anyway? Negotiating Power in Inter-agency collaboration” in N. PERSAK (ed.), Legitimacy and trust in criminal law, policy and justice, norms, procedures, outcomes, UK, Ashgate, 2014, (111) 112; B. DE RUYVER, A. LEMAITRE, F. SCHOENAERS, F. VANDER LAENEN, P. PONSAERS en L. PAUWELS, Onderzoek naar essentiële en bijkomende randvoorwaarden voor interactie justitie en drughulpverlening, Gent, Academia Press, 2009, 125. 7 F. VANDER LAENEN, “Whose claim is legitimate anyway? Negotiating Power in Inter-agency collaboration” in N. PERSAK (ed.), Legitimacy and trust in criminal law, policy and justice, norms, procedures, outcomes, UK, Ashgate, 2014, (111) 112. 8F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 41. 9 Ibid. 10Steunpunt algemeen welzijnswerk, Beleidsvoorstellen verkiezingen 2014. Samenwerking tussen welzijn en justitie,www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0ahUKEwi0kaWRm_XLAhUsOJoKHfKYD9wQFggiMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.steunpunt.be%2Fmedia%2Fdocument%2F70870%2Fdownload%2FPolitiek%252Bdossier%252B2014%252Bjustitie%252Ben%252Bwelzijn.pdf&usg=AFQjCNGYyxSZrN1bjatedPbM0t2y9oUC2w (consultatie 12 mei 2016). 11 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU, L. DEBEN, K. DE GREVE, L. DELBROUCK, H. DE WAELE, M-C LAMBRECHTS, J. MEESE, I. PLETS, I. ROGIERS, A. SERLIPPENS, L. VAN BESIEN, F. VANDER LAENEN, W. VANDERPLASSCHEN, F. VAN HENDE, E. VAN LISHOUT, S. VAN MALDEREN, W. VAN STEENBRUGGE (eds.), Wet en duiding: Drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 26.

Page 11: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  11  

houden.” 12 In de wet is het beroepsgeheim algemeen geregeld in art. 458 Sw. Het

beroepsgeheim werd door de wetgever van zo een groot belang geacht dat een schending

ervan strafbaar werd gesteld met een gevangenisstraf en/of een geldboete. 13 Er is over de

jaren heen ook andere wetgeving bijgekomen. Deze nieuwe wetgeving houdt vooral een

versoepeling in, en kwam er onder publieke druk. 14 In debatten kregen hulpverleners namelijk

vaak het verwijt te horen dat ze zich achter het beroepsgeheim verschuilden.15 De Commissie

Seksueel Misbruik, die er kwam na de pedofilieschandalen in de Kerk, stelde zelfs dat het

beroepsgeheim al te vaak als alibi heeft gediend om te zwijgen, ook al ging het om totaal

ontoelaatbare feiten ten aanzien van kinderen of bijzonder kwetsbare personen.16

De wetgever heeft met de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke

bescherming van minderjarigen17 verandering in de situatie proberen te brengen. Deze wet

voerde art. 458bis Sw. in en wijzigde een aantal bijzondere wetten. Door deze wijzigingen

komt het beroepsgeheim van de hulpverlener wel onder druk te staan.18 De wijzigingen

zorgen toch voor een bepaalde uitholling van het beroepsgeheim, en zorgen ervoor dat het

moeilijker wordt voor geheimhouders om nog van hun zwijgrecht gebruik te maken.19

Ook tussen politie en hulpverlening zijn er samenwerkingsverbanden. Een treffend voorbeeld

van een samenwerkingsverband tussen politie en hulpverlening is dat van de politie en het

straathoekwerk. Ook hier is weer sprake van een spanningsveld: politie en straathoekwerk

hebben een andere finaliteit en dat zorgt voor spanningen op het vlak van het beroepsgeheim.

Samenwerking is ook hier mogelijk zolang er maar duidelijke afspraken worden gemaakt

over die informatiedoorstroming. 20 Verder wordt er niet ingegaan op het onderwerp

“Samenwerking tussen politie, justitie en hulpverlening”, dat zou ons te ver leiden.

De situatie voor minderjarigen wordt in deze masterproef buiten beschouwing gelaten om

meerdere redenen. De juridische situatie voor minderjarigen is heel erg verschillend. Voor

                                                                                                               12 L. VERHAEGEN en D. SCHEERS, Het getuigenbewijs, Gent, Mys & Beersch, 1999, 37. 13 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 2. 14 N. KROLS, “Horen, zien en spreken. Versoepeling van het beroepsgeheim: instrument of dilemma?”, Weliswaar, afl. 101, september – oktober 2011, 20-21. 15 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 60. 16 T. GOFFIN, “Afwijkingen op het beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 17 Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, BS 17 maart 2011 (hierna: Wet van 28 november 2000). 18 N. BOGAERTS, “Voor wat hoort wat. Beroepsgeheim en cliëntgericht samenwerken. Reflecties op een studiedag”, Alert 2012, afl. 2, (63) 63. 19 T. GOFFIN, “Afwijkingen op het beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 20 C. DEWAELE en F. VANDER LAENEN, “Straathoekwerk en politie: 2 handen op 1 onderbuik?” In P. PONSAERS, L. GUNTHER-MOOR en E. DEVROE (eds.), Cahier Politiestudies, Antwerpen, Maklu, 2014, (119) 127.

Page 12: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  12  

hen moet onder andere rekening worden gehouden met de Wet van 8 april 1965 betreffende

de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven

feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade 21 en het Decreet

van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp22.23 Een bijkomende complicerende factor

vormt de al dan niet aanwezige oordeelbekwaamheid van een minderjarige. Dat wordt heel

duidelijk in het Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale

jeugdhulp.24 Enerzijds bepaalt dit decreet in art. 4§1 dat de minderjarige de rechten in het

decreet zelfstandig uitoefent. Maar art. 4§2 van datzelfde decreet stelt onmiddellijk een

beperking aan het principe van de zelfstandige uitoefening van de rechten, want aan drie

rechten wordt een bekwaamheidsvereiste gekoppeld: daarbij gaat het over het recht om in te

stemmen met de jeugdhulp, de uitoefening van het recht op toegang tot het dossier en het

recht om niet gescheiden te worden van de ouders. Voor deze rechten moet de minderjarige

tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat zijn, rekening houdend met zijn

leeftijd en maturiteit. Het is duidelijk dat het moeilijk te bepalen is wanneer een minderjarige

zijn rechten nu zelfstandig kan uitoefenen en wanneer niet. Door deze complexe situatie

wordt alleen rekening gehouden met de positie van de meerderjarige.

Deze masterproef zal uiteenvalleen in vier grote onderdelen. In het eerste onderdeel zal het

beroepsgeheim in het algemeen worden besproken. In het tweede deel wordt ingegaan op de

hulpverlening en op de verschillende justitiële statuten die een justitiecliënt die wordt

doorverwezen naar de hulpverlening kan hebben, en de gevolgen van dit statuut op het

beroepsgeheim van de hulpverlener. Het derde en het vierde deel, ten slotte, gaan

respectievelijk over de geestelijke gezondheidszorg en het welzijnswerk.

Onderzoeksplan

Centrale doelstelling van de masterproef

Het centrale doel van de masterproef is ten eerste de moeilijkheden bloot te leggen die zich in

de samenwerking tussen justitie en hulpverlening met betrekking tot het beroepsgeheim

voordoen; ten tweede de goede en slechte samenwerkingsverbanden tussen justitie en

                                                                                                               21 Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april 1965 (hierna: Wet op de Jeugdbescherming). 22 Decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, BS 13 september 2013. 23 B. DE SMET, “Beroepsgeheim hulpverleners in jeugdzaken” in Strafrecht en strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Mechelen, Kluwer, 2014, (23) 23. 24 Decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, BS 4 oktober 2004

Page 13: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  13  

hulpverlening te bespreken; ten slotte aanbevelingen te maken op basis van goede

samenwerkingsverbanden tussen justitie en hulpverlening.

Onderzoeksvragen

Welke problemen doen zich voor in samenwerkingsverbanden tussen justitie en hulpverlening

rond het beroepsgeheim?

Welke informatie kan gerapporteerd worden in een samenwerkingsverband tussen justitie en

hulpverlening?

Zijn er ook situaties in de praktijk waar zich geen problemen met het beroepsgeheim

voordoen?

Is er eventueel sprake van een gedeeld beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en

hulpverlening?

Methode

Om te antwoorden op de onderzoeksvragen zullen eerst de belangrijkste principes in verband

met het beroepsgeheim besproken worden. Via een uitvoerige literatuurstudie zullen de

begrippen beroepsgeheim, hulpverlening, welzijnswerk, geestelijke gezondheidszorg worden

omgeschreven en afgebakend.

De Belgische wetgeving omtrent het beroepsgeheim zal grondig worden bestudeerd.25 Het is

belangrijk het wetgevend kader te bestuderen en weer te geven om vervolgens de theorieën

die de verscheidene auteurs in de rechtsleer hebben te kaderen. Ook rechtspraak zal worden

geanalyseerd, of het gebrek daaraan.

Ten slotte wordt via een casestudie een vergelijking gemaakt tussen het thema

“drughulpverlening” in de geestelijke gezondheidszorg en het thema “intrafamiliaal geweld”

in het welzijnswerk. Een casestudie of gevalstudie wordt gedefinieerd als “een

gedetailleerde, intensieve studie van een afgebakende onderzoekseenheid (een individu, een

collectiviteit, een organisatie, een netwerk, een subcultuur, een zaak, een verschijnsel, enz.),

zoals die zich in de sociale werkelijkheid manifesteert.”26 Op basis van de bevindingen die

                                                                                                               25 O.a. Code van de Geneeskundige plichtenleer; De wet betreffende de rechten van de patiënt; sectorale regelgeving; Wet 28 NOVEMBER 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen; etc. 26 M. LEYS, D. ZAITCH EN T. DECORTE, “De gevalstudie” in T. DECORTE en D. ZAITCH (eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2010, (173) 174.

Page 14: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  14  

naar voren komen tijdens deze casestudies zullen op het einde van dit werkstuk

aanbevelingen worden gemaakt wat betreft het omgaan met het beroepsgeheim.

                                           

Page 15: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  15  

Deel 1: Het beroepsgeheim

INLEIDING

In het eerste onderdeel van dit werkstuk zal het beroepsgeheim in het algemeen worden

besproken. Het beroepsgeheim komt op verschillende plaatsen in verschillende wetgevingen

voor. In de eerste plaats wordt de supranationale regelgeving besproken omdat deze

regelgeving aan de grondslag ligt van verschillende nationaalrechtelijke bepalingen. De

nationaalrechtelijke bepalingen worden daarna in detail besproken. Aangezien het

beroepsgeheim in eerste instantie in de strafwet wordt besproken, zal eerst art. 458 Sw.

worden behandeld. De theorie van het gedeeld beroepsgeheim krijgt extra aandacht omdat het

een zeer werkbare oplossing is voor de zich steeds meer manifesterende onverzoenbaarheid

van het beroepsgeheim met de eisen van een adequate hulp- of zorgverlening. Vervolgens

wordt het “nieuwe” art. 458bis Sw. besproken omdat het voor een uitbreiding van het

spreekrecht voor de hulpverlening zorgde. Het laatste artikel dat uit het strafwetboek wordt

behandeld is art. 422bis Sw., dat over het schuldig hulpverzuim gaat. De artikelen 458 Sw. en

458bis Sw. creëren in de meeste gevallen geen spreekplicht, maar dat wil niet zeggen dat een

hulpverlener die zich op zijn beroepsgeheim beroept, niet kan worden vervolgd voor schuldig

hulpverzuim. Naast de bepalingen in het Strafwetboek zijn er ook andere wetgevingen waar

het beroepsgeheim in voorkomt: die worden kort aangehaald omdat ze net zoals de wetgeving

op het beroepsgeheim een specifiek deel van het privéleven willen beschermen. Ten slotte

wordt ook stilgestaan bij de tuchtrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim om een

volledig algemeen beeld omtrent het beroepsgeheim te kunnen schetsen.

Afdeling 1: Supranationale regelgeving

1. Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Art. 8 EVRM omvat het recht op eerbiediging van het privé- , familie- en gezinsleven. Art. 8,

lid 1 EVRM bepaalt “Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé leven, zijn

gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.” Dit artikel stelt een algemeen recht op respect

voor het privéleven voorop. Het grondrecht kan worden onderverdeeld in vijf subrechten: ten

eerste het recht om niet te worden geraakt in zijn psychische of fysieke integriteit, ten tweede

het recht om beschermd te worden tegen een ongewenste toegang en verzameling van

informatie, ten derde het recht op bescherming tegen ernstige milieuvervuiling, ten vierde het

recht om zijn eigen identiteit te ontwikkelen en ten vijfde het recht om zijn leven uit te

Page 16: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  16  

bouwen overeenkomstig zijn eigen wensen. Art. 8 EVRM biedt de fundamentele rechtsbasis

voor de strafrechtelijke en tuchtrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim.27

Elke medische tussenkomst raakt aan het in art. 8 EVRM besloten recht op respect voor het

privéleven,28 en ook de bescherming van informatie over iemands gezondheid is gegrond op

art. 8 EVRM.29 De persoons- en gezondheidsgegevens moeten voor derden geheim worden

gehouden.30

Uit art. 8 EVRM vloeien positieve plichten voor de overheid: die moet garanderen dat

eenieders recht op respect voor het privéleven afdoende wordt gegarandeerd.31

Art. 8 EVRM ligt aan de grondslag van verschillende nationaalrechtelijke bepalingen die in

de volgende delen besproken zullen worden. Het gaat om de strafbaarstelling van de

schending van de persoonlijke integriteit en het beroepsgeheim, de bescherming van de

rechten van de patiënt en de verwerking en bescherming van persoonsgegevens.32

Afdeling 2: Nationale regelgeving

Het beroepsgeheim wordt zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk beschermd. 33 De

strafrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim wordt in dit hoofdstuk verder in detail

besproken. De tuchtrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim zal verderop in dit

werkstuk aan bod komen.

Er zijn drie bepalingen in het strafwetboek die in verband met het beroepsgeheim onderling

samenhangen: art. 458 Sw., art. 458bis Sw. en art. 422bis Sw.

                                                                                                               27 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1170. 28 EHRM 22 juli 2003, YF v. Turkije, J.T.dr.eur. 2003, afl. 101, 222; ECRM 13 december 1979, X/Oostenrijk, §155; ECRM 10 december 1984, Acmanne e.a./België, §254; A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1171. 29 F. BLOCKX, Beroepsgeheim, Antwerpen, Intersentia, 2013, 203. 30 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1171. 31 P. DE HERT, Artikel 8 EVRM en het Belgisch Recht. De bescherming van privacy, gezin, woonst, en communicatie, Gent, Mys & Breesch, 1998, 138. 32A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, (583) 585-586. 33 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1177.

Page 17: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  17  

1. Artikel 458 Strafwetboek

De wetgever heeft de geheimhoudingsplicht van vertrouwenspersonen in art. 458 Sw.

geregeld. De regel is universeel34 en bepaalt:

“Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle

andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun

zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in

rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het

geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met

gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd [euro] tot

vijfhonderd [euro]”

1.1 Wanneer is er sprake van een schending van het beroepsgeheim?

De constitutieve elementen van het misdrijf omvatten een bekendmaking; van een

toevertrouwd geheim; dat opzettelijk is gepleegd; door een persoon die door zijn staat of

beroep gehouden is tot het beroepsgeheim.35

Met andere woorden schendt men dus zijn beroepsgeheim indien men spontaan en vrijwillig,

wetens en willens, toevertrouwde of waargenomen geheimen bekendmaakt.36

1.1.1 Een bekendmaking

Bij een schending van de geheimhoudingsplicht moet er sprake zijn van een bekendmaking.

Bekendmaken betekent het openbaar maken van informatie.37 Dat kan zowel mondeling als

schriftelijk gebeuren, of door middel van gebaren. Een bekendmaking aan één persoon is

voldoende opdat er sprake zou zijn van een schending van het beroepsgeheim. Ook een

loutere bevestiging door een drager van het beroepsgeheim van een reeds bekend feit kan een

                                                                                                               34 B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, afl. 1, (1) 1. 35 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1190. 36 C. JONCKERS, “Oortjes open en snaveltjes toe? Het beroepsgeheim binnen de OCMW-werking”, OCMW Visies 2007, afl. 4, (29) 30. 37 J. VANDE MOORTEL, “Beroepsgeheim voor de gezondheids- en welzijnswerker” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (25) 34.

Page 18: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  18  

schending opleveren. Echter het meedelen van feiten die algemeen gekend zijn zodat ze geen

bevestiging nodig hebben maakt geen schending van het beroepsgeheim uit.38

Het Hof van Cassatie bepaalde in een arrest van 26 september 1966: “Er is een schending van

het beroepsgeheim van zodra de feiten die gedekt zijn door dit geheim vrijwillig en spontaan

worden meegedeeld.”39

1.1.2 Een toevertrouwd geheim

Een toevertrouwd geheim betreft het toepassingsgebied ratione materiae. Een geheim wordt

omschreven als “een niet voor openbaarmaking bestemd gegeven.”40

BENOÎT ALLEMMEERSCH stelt dat “Het beroepsgeheim verplicht tot geheimhouding van

alle informatie (ongeacht de vorm of de drager van de informatie) waarvan de kennisname is

gebeurd tijdens de uitoefening door de confident van zijn ambt of functie of terwijl hij wegens

die hoedanigheid werd aangesproken, voor zover althans deze informatie in redelijk verband

staat met de uitoefening van het ambt of de functie door de confident en zij inherent

vertrouwelijk is of expliciet dan wel impliciet onder voorwaarde van geheimhouding is

toevertrouwd aan de confident.”41

Het beroepsgeheim geldt dus eigenlijk alleen voor informatie die geheim is en geheim moet

blijven. Als beroepsgebonden informatie wordt ontvangen buiten de beroepsuitoefening, gaat

men best discreet om met deze informatie. 42

De bevoegdheid om na te gaan wat als een geheim moet worden beschouwd zal uiteindelijk

toekomen aan de feitenrechter: hij kan daarbij rekening houden met de concrete

omstandigheden van de zaak.43

Er bestaat veel rechtspraak en rechtsleer over de invulling van het “medisch geheim”. Er is

veel minder geschreven en gezegd over de invulling van het beroepsgeheim van andere

vertrouwenspersonen. De principes die van toepassing zijn op geneesheren moeten volgens

het Hof van Cassatie ook worden toegepast op andere vertrouwenspersonen. Er bestaat met

betrekking tot de toepassing van het beroepsgeheim dan ook geen fundamenteel verschil

tussen artsen en niet-artsen. Het enige wat men moet doen is een onderscheid maken tussen                                                                                                                38 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1191. 39 Cass. 26 september 1966, RDPC 1966-67, 301. 40 Brussel 20 december 1988, RW 1988-89, 1332, noot L. HUYBRECHTS 41 B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, afl. 1, (1) 12. 42 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1200. 43 Cass. 10 maart 1982, RW 1982-83, 234; B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, afl. 1, (1) 15.

Page 19: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  19  

hulpverleners met een vrijwillige therapeutische relatie en hulpverleners die werkzaam zijn

binnen een justitieel kader, omdat daar sprake is van een opgedrongen relatie met de cliënt.44

1.1.3 Opzettelijk

 Opzettelijkheid betreft het moreel bestanddeel van het misdrijf. Een schending van het

beroepsgeheim vereist geen bijzonder maar een algemeen opzet.45 Er is dus enkel sprake van

een schending wanneer de bekendmaking wetens en willens is begaan. Er is met andere

woorden geen sprake van een inbreuk als de bekendmaking uit onachtzaamheid is gebeurd.46

1.1.4 De persoon die is gehouden tot het beroepsgeheim

 Art. 458 Sw. stelt de schending van het beroepsgeheim in het algemeen strafbaar en viseert

niet alleen de medische context.47 Het betreft hier het toepassingsgebied ratione personae van

art. 458 Sw. Het artikel roept twee categorieën in het leven waarop het beroepsgeheim van

toepassing is.48

De eerste categorie wordt bij naam en toenaam aangewezen in de wet: het gaat over de

geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen.

De tweede categorie is een residuaire categorie van personen aan wie uit hoofde van hun staat

of beroep geheimen worden toevertrouwd. Het gaat hier om het criterium ontwikkeld door het

Hof van Cassatie van de “confidents obligatoires” of “de noodzakelijke bewaarders van het

beroepsgeheim.”49 Het Hof van Cassatie beschrijft de residuaire categorie als volgt, “Art. 458

Sw. is toepasselijk op al degenen die uit hoofde van hun staat of beroep het hen

toevertrouwde geheim moeten bewaren, ofwel wanneer de feiten die zij aldus onder het zegel

van de geheimhouding vernemen, hen door privé-personen zijn toevertrouwd, ofwel wanneer

zij ervan kennis krijgen bij de uitoefening van een beroep aan de handelingen waarvan, de

wet, in het algemeen belang en om reden van openbare orde, een vertrouwelijk en geheim

                                                                                                               44 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, W. VANDERPLASSCHEN, E. BROEKAERT, B. DE RUYVER en S. ALEXANDRE (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 197 45 Corr. Charleroi, 27 juni 1974, JT 1975, 28. 46 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1224. 47 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1178. 48 B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, afl. 1, (1) 4. 49 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 59.

Page 20: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  20  

karakter toekent.” 50 Het gaat hier dus om alle beroepsbeoefenaars of samenwerkende

vertrouwenspersonen aan wie men onvermijdelijk confidentiële informatie toevertrouwt.

Door de algemene omschrijving van de residuaire categorie heeft de wetgever aan de

rechtspraak ruimte willen geven om het beroepsgeheim ook te kunnen toepassen op nieuwe

beroepen.51 Het beroepsgeheim beperkt zich niet langer tot de klassieke vertrouwenspersonen

in de gezondheidszorg, maar werd uitgebreid tot nieuwe beroepen die vaak kennis nemen van

vertrouwelijke informatie. 52 Onder andere zijn medewerkers in de geestelijke

gezondheidszorg en het algemeen welzijnswerk gebonden door het beroepsgeheim.53

1.2 Uitzonderingen op de strafrechtelijke geheimhoudingsplicht

1.2.1 Uitzonderingen vermeld in het artikel

De wet voorziet in art. 485 Sw. in twee uitzonderingen waarbij het beroepsgeheim mag

worden geschonden.

1.2.1.1 Getuigenis in rechte

Een persoon die tot het beroepsgeheim gehouden is, kan worden geroepen om in rechte of

voor een parlementaire onderzoekscommissie te komen getuigen.

De Nationale Raad van de Orde der Artsen54 heeft met een advies verduidelijkt dat een

verhoor van een persoon in het kader van een vooronderzoek, een onderzoek van de politie

onder leiding en het gezag van de procureur des Konings, geen getuigenis in rechte is in de

zin van art. 458 Sw. Personen die gebonden zijn door het medisch beroepsgeheim zijn dus

verplicht te zwijgen tegen politieambtenaren of leden van het openbaar ministerie die

inlichtingen verzamelen in het kader van een vooronderzoek.55

                                                                                                               50 Cass. 27 juin 2007, RG P.05.1685.F, W. D., V. E., e.a./ L.J., C., R., F., L., C.V. 51 B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, afl. 1, (1) 5. 52 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 196. 53 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 127. 54 De Wet van 17 juli 2015 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, BS 17 augustus 2015, voerde in artikelen 80-93 een naamswijziging door. De Orde der Geneesheren noemt sinds 27 augustus 2015 (datum van inwerkingtreding wet) De Orde der Artsen. 55 Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, advies van 8 mei 2010 inzake medisch geheim tegenover de politiediensten in ziekenhuizen.

Page 21: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  21  

De persoon die normaal gehouden is tot het beroepsgeheim heeft hier een spreekrecht en geen

spreekplicht.56 De geheimplichtige mag de feiten bekend maken als hij oordeelt dat hij dat

moet doen.57 Hij kan echter niet tot spreken worden gedwongen als hij meent dat het

beroepsgeheim moet worden bewaard. Hij mag de opportuniteit van zijn beslissing

beoordelen zelfs als hij van zijn beroepsgeheim wordt ontslagen, tenzij de rechter oordeelt dat

hij het beroepsgeheim afwendt van zijn doel.58

1.2.1.2 Wanneer de wet verplicht om geheimen bekend te maken

De wet kan verplichten dat een persoon die normaal door het beroepsgeheim gehouden is,

bepaalde gegevens bekendmaakt.59 Het is belangrijk te benadrukken dat dat slechts mogelijk

is als de wetgever hierin expliciet heeft voorzien.60 Het gaat hier om een spreekplicht, in

tegenstelling tot het spreekrecht bij een getuigenis in rechte.

Deze uitzondering is een verbijzondering van het wettelijk voorschrift, en de

rechtvaardigingsgrond ervan ligt vervat in art. 70 Sw.61 Volgens dit artikel is er geen sprake

van een misdrijf wanneer het feit door de wet voorgeschreven is en door de overheid bevolen

is.

Er zijn tal van voorbeelden in de wet terug te vinden. 62 Een eerste voorbeeld is de algemene

aangifteplicht van art. 30 Sv. Dit artikel bepaalt: “Ieder die getuige is geweest van een

aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, is eveneens

verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de

misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden

gevonden.”

Een tweede voorbeeld is de bijzondere aangifteplicht van art. 29 Sv., ook wel de ambtelijke

aangifteplicht genoemd. Deze bepaling verplicht ambtenaren om bepaalde misdrijven aan te

geven aan de gerechtelijke autoriteiten.63 Het artikel bepaalt: “Iedere gestelde overheid, ieder

openbaar officier of ambtenaar [en, voor de sector van de gezinsbijslag, iedere meewerkende

instelling in de zin van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal

verzekerde] die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een

wanbedrijf, is verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij

                                                                                                               56 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 3. 57 Cass. 12 april 1976, Pas. 1976, I, 900. 58 Cass. 23 september 1986, Pas. 1987, I, 89. 59 K. MAES, “Art. 458 Sw. inzake het beroepsgeheim”, TJK 2006, afl. 2, 167-168. 60 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 3. 61 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 138. 62 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 141. 63 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 3.

Page 22: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  22  

de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de

verdachte zou kunnen worden gevonden, en aan die magistraat alle desbetreffende

inlichtingen, processen-verbaal en akten te doen toekomen.” Het gaat hier om

justitieassistenten, maatschappelijk assistenten in openbare diensten of consulenten van de

sociale dienst van de jeugdrechtbank. In de artikelen 29 en 30 Sv. wordt eigenlijk het concept

noodtoestand besproken. Dat is niet wettelijk bepaald, maar is wel zo gegroeid uit de

rechtspraak.64 Het concept noodtoestand zal in de volgende titel worden besproken.

Een laatste voorbeeld is de rapportageopdracht aan justitie van sommige hulpverleners. Het is

vooral deze rapportageopdracht die tot discussies leidt en relevant is in de discussie over het

beroepsgeheim van de hulpverlening in relatie tot justitie. Dat zal verder worden besproken

onder titel 2 “Art. 458bis Strafwetboek”.65

1.2.2 Door de rechtspraak erkende uitzonderingen

De uitzonderingen die hiernavolgend zullen worden besproken zijn gebaseerd op de

uitzonderingen besproken in het boek Beroepsgeheim en hulpverlening van JOHAN PUT en

ISABELLE VAN DER STRAETE. 66

1.2.2.1 Noodtoestand

De noodtoestand is een rechtvaardigingsgrond die door de rechtspraak is ontwikkeld en

waarvoor geen wettelijke basis bestaat. Deze rechtvaardigingsgrond kan voor alle misdrijven

worden ingeroepen en ontneemt het strafbaar karakter van een misdrijf.

Het beroep op deze rechtvaardigingsgrond is zeer uitzonderlijk en kan ook pas worden

ingeroepen als de cumulatieve voorwaarden strikt worden nageleefd. Ten eerste moet er een

onmiddellijke noodzakelijkheid bestaan tot vrijwaring van het te beschermen belang. Er moet

dus een daadwerkelijk gevaar dreigen. De aantasting van het beschermde rechtsgoed moet

“zeker, actueel, ernstig en noodzakelijk” zijn.

Ten tweede moet het rechtsgoed dat wordt bedreigd en dat men wil beschermen van een

hogere of minstens gelijke waarde zijn dan het rechtsgoed dat men wil schenden. De fysieke

integriteit wordt beschouwd als het hoogste rechtsgoed. In het Verlaine-arrest achtte het Hof

van Cassatie de bescherming van de fysieke of seksuele integriteit dan ook hoger dan het

                                                                                                               64 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 199. 65 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 3. 66 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 159.

Page 23: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  23  

beroepsgeheim.67 Ten slotte mag het bedreigde rechtsgoed op geen andere manier kunnen

worden gevrijwaard. De schending van de strafbepaling is dus alleen verantwoord indien dit

het laatste redmiddel is om de andere hogere waarde te beschermen.68

Een voorbeeld dat aantoont dat het inroepen van de noodtoestand uitzonderlijk is, is het geval

waarin een hulpverlener ontdekt dat zijn cliënt drugs verkoopt aan andere cliënten. Men zal in

dat geval eerder moeten proberen het probleem op te lossen door hulpverlening en overleg

dan door rechtstreeks een aangifte te doen bij de politiediensten.69

Een situatie waar men zich als arts wel op de noodtoestand kan beroepen is het geval waar

een hiv-patiënt weigert voorzorgsmaatregelen te nemen. Op 21 maart 2009 besliste de

Nationale Raad van de Orde der Artsen dat een arts zich uitzonderlijk op de noodtoestand kan

beroepen om de partner van die hiv-patiënt eigenhandig in te lichten.70

1.2.2.2 Aangifte van strafbare feiten waarvan de cliënt het slachtoffer is

Sinds 1988 heeft het Hof van Cassatie een belangrijke evolutie in zijn rechtspraak gekend. In

een arrest van 9 februari 1988 stelt het Hof dat het beroepsgeheim uitsluitend de bescherming

van de cliënt beoogt. Dat is een evolutie in de rechtspraak aangezien er vroeger altijd

gehamerd werd op het maatschappelijk belang van het beroepsgeheim. 71 Uit deze

rechtsspraak kan worden afgeleid dat een hulpverlener die kennis heeft van feiten waarvan de

patiënt of de cliënt het slachtoffer is, die mag aangeven. Het Hof focust dus op de

patiëntbeschermende functie van het beroepsgeheim: het beroepsgeheim kan opzij worden

geschoven als het maar het belang van de cliënt dient.72 De Nationale Raad van de Orde der

Artsen adviseert dat, in de hypothese dat de patiënt volledig oordeelsbekwaam is en zelf zijn

                                                                                                               67 Cass. 13 mei 1987, Arr. Cass. 1986-87, 1203. 68 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 159-160. 69 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 200. 70 B. KETELS en T. VANDER BEKEN, “To breach or not to breach? Deontologische en strafrechtelijke kanttekeningen bij medisch beroepsgeheim en partnernotificatie inzake seksueel overdraagbare aandoeningen”, T.Gez. 2009-10, afl. 2, (5) 5; Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, advies van 21 maart 2009 inzake het beroepsgeheim en aids mededeling aan de partner. 71 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 195. 72 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 196.

Page 24: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  24  

belangen kan verdedigen, de arts met hem de actiemogelijkheden moet bespreken opdat hij

zelf, indien gewenst, de nodige stappen kan ondernemen. Er wordt nadruk gelegd op de vrije

wilsbeschikking, zoals die in de Patiëntenrechtenwet is ingeschreven. Enkel wanneer de arts

meent hulp te kunnen verlenen aan een persoon in groot gevaar, kan de arts op basis van de

noodtoestand oordelen dat hij de procureur des Konings zelf in kennis moet stellen.73

Het is verboden om feiten bekend te maken die aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke

vervolging ten laste van de cliënt.74

De geheimhouder kan alleen aangifte doen bij de gerechtelijke autoriteiten.

1.2.2.3 Verdediging in rechte

Iemand die drager is van beroepsgeheim, mag dit beroepsgeheim schenden op het moment dat

hij zichzelf moet verdedigen in rechte.75 Het recht op eigen verdediging is een algemeen

rechtsbeginsel. 76 Dit spreekrecht werd al verschillende keren door de rechtspraak bevestigd.77

Een voorbeeld hiervan is wanneer de hulpverlener ervan wordt verdacht een misdrijf te

hebben gepleegd in de uitoefening van zijn beroep.78

1.2.2.4 Mededeling aan een disciplinaire overheid

Het beroepsgeheim kan nooit worden ingeroepen tegen disciplinaire overheden. Het gaat dan

in concreto om de Orde der Artsen voor artsen en de Orde van Advocaten voor advocaten. De

beroepsbeoefenaar is ten aanzien van deze disciplinaire overheden loyauteit en eerlijkheid

verschuldigd en men heeft dus geen geheimhoudingsplicht ten aanzien van hen.79

1.2.2.5 Dwaling als schulduitsluitingsgrond?80

Door een schulduitsluitingsgrond wordt de dader verontschuldigd omdat het strafbaar feit niet

aan hem kan worden verweten.

Dwaling is een schulduitsluitingsgrond: ze wordt door de rechtspraak en rechtsleer aanvaard,

maar staat niet uitdrukkelijk in het strafwetboek. Er is sprake van dwaling als een dader een

verkeerd begrip heeft omtrent de feiten of de strafbaarheid van zijn gedraging.                                                                                                                73 Nationale Raad van de Orde der Geneesheren, advies van 4 juli 2015 inzake de eerbiediging van het medisch geheim wanneer de arts verneemt dat zijn patiënt het slachtoffer was van een misdrijf 74 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 162. 75 V. DE SOUTER, “Het beroepsgeheim en de invoering van een spreekrecht door de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Een nadere analyse van het artikel 458bis van het Strafwetboek.”, TJK 2001, (184) 187. 76 Ibid. 77 Cass. 22 december 1992, Pas. 1992, I, 1402; Cass. 5 februari 1985, Arr. Cass. 1984-1985, 749; Brussel 15 september 1993, R.W. 1994-95, 851. 78 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 163. 79 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 164. 80 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 165-166.

Page 25: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  25  

Een hulpverlener aan wie een schending van het beroepsgeheim wordt verweten kan

eventueel dwaling als schulduitsluitingsgrond inroepen. Het gevaar is reëel dat een

hulpverlener een verkeerd begrip heeft van de draagwijdte van zijn beroepsgeheim.

Theoretisch gezien heeft het argument van de hulpverlener een kans op slagen, maar in de

praktijk heeft het Hof van Cassatie een heel strenge houding en is een kans op slagen van zo

een verweer niet heel hoog.

Opdat de dwaling met succes kan worden ingeroepen moet ze voldoen aan twee

voorwaarden: ze moet onoverwinnelijk zijn en slaan op een constitutief element van het

misdrijf. Onoverwinnelijk betekent dat de hulpverlener zelf geen fout mag hebben begaan bij

zijn vergissing omtrent zijn beroepsgeheim. Met andere woorden: een gemiddeld redelijk

vooruitziend persoon zou de dwaling ook hebben begaan. Slaan op een constitutief element

van het misdrijf wil zeggen dat de dwaling betrekking heeft op de vraag of een gegeven als

een geheim kan worden beschouwd of een bepaalde gedraging als een bekendmaking moet

worden gekwalificeerd.

Er is een toonaangevend voorbeeld in de rechtspraak waar een arts zich probeerde de

verdedigen op basis van de onoverwinnelijke dwaling. Het betrof een arrest van 14 juni 2001

van het Hof van Beroep van Antwerpen,81 dat echter later op dit punt door het Hof van

Cassatie werd verbroken. Een arts had alvorens in een persmededeling medische gegevens

mee te delen met betrekking tot een overleden patiënt advies ingewonnen van drie advocaten.

Zij onderzochten het persbericht en pasten het aan. Het Hof van Beroep vond dat de arts

handelde als een normaal voorzichtig arts en aanvaardde het argument van de

onoverwinnelijke dwaling. Het Hof van Cassatie verbrak op dit punt het arrest omdat de

loutere vaststelling dat een geneesheer verkeerd werd geadviseerd niet volstaat om de

onoverwinnelijke dwaling vast te stellen.

1.2.2.6 Toestemming van de patiënt?

Er bestaan twee opvattingen over het geven van toestemming als grondslag voor een

geoorloofde informatieoverdracht.

De eerste is de klassieke absolute opvatting.82 Deze strekking stelt dat het strafrecht van

openbare orde is en de individuele belangen overstijgt. De toelating door de patiënt volstaat

met andere woorden niet om van het beroepsgeheim af te wijken.83

                                                                                                               81 Cass. 29 mei 2002, Pas. 2002, afl. 5-6, 1236. 82 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 201.

Page 26: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  26  

De tweede strekking pleit voor een functionele benadering. Deze strekking stelt dat het

beroepsgeheim moet worden ingevuld in functie van andere waarden, waarbij het belang van

de cliënt een belangrijk gegeven is.84 Het komt erop neer dat de geheimgerechtigde de

zwijgplicht uit art. 458 Sw. wel kan opheffen. Men steunt dit op het zelfbeschikkingsrecht

van de geheimgerechtigde. 85

Sommige auteurs stellen dat de wetgever de functionele opvatting erkent. Dat zou blijken uit

onder andere de Wet Verwerking van Persoonsgegevens omdat de toestemming van de

betrokkene daar de belangrijkste uitzondering vormt op het principiële verbod tot verwerking

van gevoelige gegevens.86 Andere auteurs echter halen deze wet aan om aan te tonen dat de

toestemming van de patiënt alleen relevant is als een artikel expliciet vooropstelt dat een

mededeling van informatie die onder het beroepsgeheim valt, gelegitimeerd is. De legitimiteit

van de vrijgave van de informatie volgt dan niet uit de toestemming van de patiënt maar wel

uit de wet.87

Zolang er zich geen wetswijziging voordoet, kan de geheimgerechtigde door zijn

toestemming de geheimplichtige niet ontheffen van zijn beroepsgeheim: enkel een wettelijke

bepaling kan de ontheffing van het beroepsgeheim verlenen.88

1.3 De bestraffing

1.3.1 Strafvervolging

Bij de strafvervolging wegens schending van het beroepsgeheim moet het Openbaar

Ministerie een dubbel materieel bewijs leveren, namelijk dat de beklaagde een geheim

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             83 P. COSYNS, “Recente evolutie van het medisch beroepsgeheim bij de behandeling van slachtoffers of daders van fysiek of seksueel geweld” in J. GOETHALS, e.a. (eds.) Gerechtelijke Geestelijke Gezondheidszorg : Wetenschap, Beleid En Praktijk : Liber Amicorum Joris Casselman, Leuven, Universitaire Pers, (235) 237. 84 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 202. 85 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1364.; T. GOFFIN, “Toestemming in het medisch recht. Een nieuwe lezing van een oud probleem”, RW 2007-08, 1316. 86 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 202. 87 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1365. 88 Brussel 8 maart 1972, RDPC 1971-72, 923.

Page 27: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  27  

bekendmaakte en dat de betrokkene van dit geheim kennis kreeg uit hoofde van zijn staat of

beroep.89

1.3.2 Straf bij een schending van het beroepsgeheim

1.3.2.1 In theorie

De wetgever achtte het beroepsgeheim zo essentieel dat een schending ervan kan

gesanctioneerd worden met een gevangenisstraf.90 Een schending kan worden bestraft met een

gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden. Art. 16 van de Wet van 20 juli 1990

betreffende de voorlopige hechtenis91 bepaalt dat, aangezien de maximumstraf slechts 6

maanden bedraagt, iemand die verdacht wordt van een schending van het beroepsgeheim niet

in voorlopige hechtenis kan worden gehouden. Verder kan ook een geldboete worden

opgelegd van honderd tot vijfhonderd euro.

1.3.2.2 In de praktijk

De strafrechtelijke vervolging voor de schending van het beroepsgeheim komt zelden voor.

De veroordelingen die er zijn, hebben eerder een symbolische waarde.92

De belangrijkste implicatie van een schending van het beroepsgeheim ligt in het feit dat,

indien een getuigenis wordt afgelegd waarbij men het beroepsgeheim heeft geschonden, de

strafvordering die op deze bewijsvordering steunt, nietig wordt. 93 Tuchtrechtelijke

vervolgingen komen vaker voor in de praktijk,94 maar dat komt verderop in het werkstuk aan

bod.

1.4 De waarde van het beroepsgeheim

                                                                                                               89 Brussel 20 december 1988, RW 1988-89, 1332. 90 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 41. 91 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990 (hierna: Voorlopige Hechteniswet). 92 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 195. 93 Cass. 29 mei 1986, Pas. 1986, I, 1194; Cass. 18 april 1985, Pas. 1985, I, 1008; Corr. Gent 1 augustus 1985, TGR 1986, 16. 94 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 195.

Page 28: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  28  

Het beroepsgeheim werd gecreëerd om mensen de mogelijkheid te geven in alle vrijheid en

vertrouwen te kunnen spreken met iemand zonder meteen vrees te moeten hebben voor de

mogelijke consequenties van dat spreken.95Art. 458 Sw. creëert voor de drager van het

beroepsgeheim enerzijds een verplichting tot geheimhouding van de hem toevertrouwde

geheimen en anderzijds een zwijgrecht ten aanzien van derden.96

In eerste instantie zal de strafrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim bijdragen tot de

bescherming van het algemeen belang. In het kader van deze masterproef is het belangrijk te

benadrukken dat het bijdraagt aan de toegankelijkheid van de gezondheid- en welzijnssector,

want het is gericht op de betrouwbaarheid van bepaalde beroepsbeoefenaars. De drager van

het beroepsgeheim moet effectief in vertrouwen kunnen worden genomen.97 Het is niet voor

niets dat in heel wat regelgeving ook nog eens expliciet benadrukt wordt dat men als

hulpverlener een beroepsgeheim heeft.98 Pas in tweede orde zal het beroepsgeheim ook het

individuele belang beschermen. 99 De geheimgerechtigde kan erop vertrouwen dat de

geheimen die hij heeft toevertrouwd aan de beroepsbeoefenaar geheim blijven en zijn privacy

wordt beschermd.100

1.5 Afgeleiden van het beroepsgeheim

1.5.1 Discretieplicht101

Het beroepsgeheim mag niet verward worden met de discretieplicht. De twee verschillen

namelijk fundamenteel van elkaar in aard, hoewel ze op het eerste gezicht wel hetzelfde

beogen: de stilte bewaren over bepaalde informatie.

De discretieplicht wordt omschreven als “een gemeenschappelijke noemer voor een

amalgaam van door de overheid, door een beroepsorganisatie of door particulieren

                                                                                                               95 K. STAS, “Het beroepsgeheim en hulpverlening. In ieders belang!”, Welwijs 2009, (22) 22. 96 Cass. 22 maart 1926, Pas. 1926, I, 310.; A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1178. 97 EHRM 25 februari 1997, Z. v. Finland; EHRM 27 augustus 1997, MS v. Zweden, RW 1998-99, 510-511; Cass. 18 juni 2010, Rev.dr.santé 2011-12, afl.2, 116, noot N.C.-B.; Cass. 9 juni 2004, AR P.04.0424.F; A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1183. 98 K. STAS, “Het beroepsgeheim en hulpverlening. In ieders belang!”, Welwijs 2009, (22) 22.; Bijvoorbeeld art. 9 Decreet Algemeen Welzijnswerk. 99 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1183. 100 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 37. 101 B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, afl. 1, (1) 2.

Page 29: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  29  

opgelegde verplichtingen om bij het uitoefenen van een ambt of functie geen gegevens vrij te

geven aan anderen dan aan diegenen die gerechtigd zijn om er kennis van te nemen.”102

De discretieplicht verschilt van het beroepsgeheim op verschillende vlakken. Ten eerste heeft

de discretieplicht geen wettelijke bepaling als grondslag. Ten tweede is de discretieplicht niet

tegenstelbaar aan een hiërarchisch overste. Ten derde is de discretieplicht enkel ingesteld tot

bescherming van de opdracht of het ambt waarvoor ze werd opgelegd. Ten vierde geldt de

discretieplicht voor alle informatie waarvan men kennis krijgt. Ten slotte geeft de

discretieplicht niet het recht om zich van een getuigenis te onthouden of in het algemeen zijn

medewerking aan bewijsvoering in rechte te weigeren. De discretieplicht houdt dus geen

zwijgrecht in.103 De geheimhoudingsplicht zoals die voor personen met een beroepsgeheim

bestaat, is er dus niet voor hen die alleen maar tot discretie verplicht zijn.104

Waar wel op moet worden gewezen is het feit dat een discretieplicht niet belet dat er tegelijk

ook een beroepsgeheim geldt ten aanzien van hetzelfde beroep of dezelfde persoon. De

discretieplicht kan wettelijk, tuchtrechtelijk of contractueel van aard zijn.

1.5.2 Ambtsgeheim

Naast het eigenlijke beroepsgeheim bestaat ook het ambtsgeheim of het dienstgeheim. Het

ambtsgeheim wordt gedefinieerd als “het door de strafwet gesanctioneerd verbod van

bekendmaking van geheimen die door openbare ambtenaren worden verkregen tijdens de

uitoefening van hun ambt.”105

Dit begrip wordt gebruikt voor ambtenaren die ten aanzien van derden een

geheimhoudingsplicht hebben maar er zich niet op kunnen beroepen ten aanzien van hun

hiërarchische meerderen. De drager van het beroepsgeheim kan zich in een sterkere mate op

het zwijgrecht en de zwijgplicht beroepen dan iemand met een ambtsgeheim. De drager van

het ambtsgeheim functioneert eerder als een orgaan van een instelling of dienst en is niet

enkel de persoonlijke houder van een geheim.106

Het ambtsgeheim beoogt enerzijds de noodzaak voor het openbaar bestuur of de openbare

dienstverlening om bepaalde geheimen van de burger te vernemen en te verzoenen met het

recht van de burger op de eerbiediging van zijn privéleven. Anderzijds beoogt het de

                                                                                                               102 B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van art. 458 strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, afl. 1, (1) 2. 103 B. ALLEMEERSCH en P. SCHOLLEN, “Behoorlijk bewijs in burgerlijke zaken. Over de geoorloofdheidsvereiste in het burgerlijk bewijsrecht”, RW 2002-03, (41) 42. 104 Cass. 16 mei 1977, Arr. Cass. 1977, 949. 105 A. ALLAERT, “[Gedeeld beroepsgeheim] Over moeten zwijgen en kunnen spreken”, T. Strafr. 2010, afl. 5, (266) 266. 106 D. ADRIAENS, “Enkele beschouwingen over het beroepsgeheim in de sociale sector”, OCMW Visies 1999, afl. 2, (29) 33.

Page 30: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  30  

vrijwaring van de noodzakelijke vertrouwelijkheid van de voorbereiding of de uitvoering van

bepaalde ambtsaangelegenheden.107

Het ambtsgeheim is vooral relevant bij de beschrijving en bespreking van de justitieassistent

en zal daar verder aan bod komen.

1.6 Beroepsgeheim en informatiedeling

1.6.1 De theorie van het gedeelde beroepsgeheim

Als een arts of hulpverlener vandaag zijn taak naar behoren wil uitoefenen, moet hij

noodzakelijke informatie kunnen uitwisselen. In Frankrijk werd de oorspronkelijke leer van

het gedeeld beroepsgeheim ontwikkeld, maar vandaag wordt de theorie ook algemeen erkend

door de Belgische rechtsleer.108 Het Hof van Cassatie erkende de figuur van het gedeeld

beroepsgeheim onder meer in een arrest van 13 maart 2012.109

Het oorspronkelijke art. 458 Sw. over het beroepsgeheim werd ontwikkeld in een tijd waarin

de bilaterale verhouding tussen arts en patiënt centraal stond. Vandaag echter worden

hulpverlening en medische zorgen eerder verstrekt door een team van zorgverleners en moet

noodzakelijke informatie kunnen worden uitgewisseld.110 Als men aan informatiedeling doet

in een multidisciplinaire ploeg, bestaat echter het gevaar dat er te veel informatie uitlekt.111

Art. 458 Sw. zelf geeft geen enkele aanduiding over hoe men het beroepsgeheim moet

hanteren in samenwerkingsverbanden tussen hulp- en zorgverleners.112 Vandaar dat in de

rechtsleer de theorie van het gedeeld beroepsgeheim is ontwikkeld. Het speelt in op de

evolutie in de arts/hulpverlener–patiëntrelatie en komt tegemoet aan de noden in de

praktijk.113

De rechtmatige informatie-uitwisseling, die geen schending van het beroepsgeheim oplevert,

moet plaatsvinden onder vier voorwaarden:114

1. Meerdere geheimplichtigen;

                                                                                                               107 L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim” NC 2012, afl. 4, (271) 273. 108 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 41. 109 A. TANS, “Beroepsgeheim van advocaat en zorgverlener compatibel?”, Juristenkrant 2013, afl. 272, 7. 110 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1369. 111 F. BLOCKX, Beroepsgeheim, Antwerpen, Intersentia, 2013, 94. 112 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 41. 113 A. DIERICKX en J. BUELENS, “Het gedeeld beroepsgeheim erkend door het Hof van Cassatie”, T. Gez. 2012-13, afl. 2, (148) 149. 114 F. BLOCKX, Beroepsgeheim, Antwerpen, Intersentia, 2013, 95.; K. HERBOTS en J. PUT, “Vertrouwen en maatschappelijke verantwoordelijkheid/Beroepsgeheim als ijkpunt” in B. HUBEAU, J. MERTENS, J. PUT, R. ROOSE, K. STAS en F. VANDER LAENEN (eds.) in Omgaan met beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (7) 33-35.

Page 31: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  31  

2. Die eenzelfde patiënt verzorgen;

3. De overdracht van de informatie moet noodzakelijk in het belang van de patiënt

gebeuren;

4. Met de uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de patiënt.

De eerste voorwaarde is duidelijk en logisch: het geheim kan door de drager van het

beroepsgeheim niet worden gedeeld met een persoon die niet gehouden is enig

beroepsgeheim te respecteren. Het is echter niet vereist dat het om exact hetzelfde

beroepsgeheim gaat.115

De tweede voorwaarde stelt dat de geheimhouder en de derde aan wie informatie wordt

meegedeeld, betrokken moet zijn bij de dienstverlening verstrekt aan de geheimgerechtigde

en ze ook moeten optreden met dezelfde finaliteit. 116 Er worden hierop wel uitzonderingen

gemaakt: bijvoorbeeld hulpverleners die een patiënt de nodige zorgen verstrekken in het

kader van een gedwongen opname hoeven niet dezelfde finaliteit na te streven als de

behandelende arts van de patiënt.117

Ten derde moet de informatieoverdracht noodzakelijk zijn en alleen het noodzakelijke

betreffen.118 De overdracht moet bovendien het belang van de geheimgerechtigde behartigen;

zelfs als de geheimgerechtigde niet geholpen wil worden, kan het in zijn belang zijn om

informatie te delen.119

Ten vierde en ten laatste moet de geheimgerechtigde op de hoogte worden gebracht van het

feit dat de informatie aan een derde zal worden overgemaakt, en moet de geheimgerechtigde

hier ook mee instemmen.120

Als deze voorwaarden niet cumulatief vervuld zijn, kan men de bekendmaking niet

legitimeren op grond van het gedeeld beroepsgeheim en is de informatiedeling verboden.121

                                                                                                               115 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1371 116 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1372.; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 51. 117 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1372.; T. MOREAU, “Le partage du secret professionnel. Balises pour des contours juridiques incertains”, J.Dr.Jeun. 1999, nr. 189., 13. 118 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1373. 119 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1374. 120 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1375.

Page 32: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  32  

Het gedeeld beroepsgeheim wordt niet alleen in de rechtsleer aanvaard, maar ook in bepaalde

deontologische codes. 122 In de artikelen 58 en 68 van de Code van Geneeskundige

plichtenleer wordt aan de arts de toelating gegeven om bepaalde inlichtingen aan een andere

arts te verschaffen.123

Ook in de welzijnssector is de theorie van het gedeelde beroepsgeheim doorgedrongen. Daar

wordt ze gebruikt ter rechtvaardiging van uiteenlopende vormen van communicatie tussen

door het beroepsgeheim gehouden hulp- en zorgverleners. 124 Het is namelijk een zeer

werkbare oplossing voor de zich steeds meer manifesterende onverzoenbaarheid van

beroepsgeheim met de eisen van een adequate hulp- of zorgverlening. In deze sector maakt

men ook gebruik van deontologische codes. Die codes worden door of in samenspraak met

beroepsverenigingen van hulpverleners opgemaakt.125 Een goed voorbeeld hiervan is de code

voor CLB-medewerkers. In de begrippenlijst van deze code wordt het gedeeld beroepsgeheim

uitgelegd als “Het meedelen van gegevens door iemand die gebonden is door het

beroepsgeheim aan iemand anders die zelf ook gebonden is door het beroepsgeheim. Het

beperkt zich tot het meedelen van relevantie informatie aan relevante personen, met

impliciete of expliciete toestemming van de cliënt.”126

Ook de wetgever heeft in bepaalde gevallen de theorie van het gedeeld beroepsgeheim

impliciet aanvaard. Dat kan worden afgeleid uit meerdere wettelijke bepalingen. Een

voorbeeld hiervan is terug te vinden in de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de

persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de werking van persoonsgegevens.127 Art. 7§2 van

deze wet laat in bepaalde hypothesen de mededeling van gezondheidsgegevens aan een derde

toe. Een ander voorbeeld is terug te vinden in de welzijnsreglementering. Het Decreet van 7

mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp bepaalt in art. 32 dat de betrokken actoren

onderling informatie kunnen uitwisselen.128

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             121 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1376. 122 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 56. 123 A. DIERICKX en J. BUELENS, “Het gedeeld beroepsgeheim erkend door het Hof van Cassatie”, T. Gez. 2012-13, afl. 2, (148) 151. 124 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 41. 125 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 231. 126 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 57. 127 Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993 (hierna: Privacywet). 128 A. DIERICKX en J. BUELENS, “Het gedeeld beroepsgeheim erkend door het Hof van Cassatie”, T. Gez. 2012-13, afl. 2, (148) 151.

Page 33: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  33  

In de Belgische rechtsleer zijn echter weinig rechtszaken terug te vinden waar het gedeeld

beroepsgeheim deel uitmaakt van de motivering van de rechter.129 Uit het gebrek aan

toepassingen in de rechtspraak mag niet worden afgeleid dat de theorie van het gedeeld

beroepsgeheim niet wordt aanvaard in het Belgische recht.130

Het is wel heel belangrijk om te benadrukken dat er nooit sprake kan zijn van een gedeeld

beroepsgeheim tussen bijvoorbeeld hulpverlener en politie. De politie heeft een andere

finaliteit dan de hulpverlener en de politieman beschikt alleen maar over een ambtsgeheim.131

1.6.2 De theorie van het gezamenlijk beroepsgeheim132

Het gezamenlijk beroepsgeheim is een begrip dat door ISABELLE VAN DER STRAETE en

JOHAN PUT in België is voorgesteld.133 Doorgaans wordt voor de gegevensuitwisseling

binnen een team gesteund op het eerder besproken gedeeld beroepsgeheim. De leer van het

gedeeld beroepsgeheim is een afwijking van het beroepsgeheim. Vandaar dat deze leer

restrictief moet worden geïnterpreteerd. Het gevolg hiervan voor een team is dat het

informatieverkeer aan beperkingen wordt onderworpen. Het gezamenlijk beroepsgeheim

vormt een aanvulling op het gedeeld beroepsgeheim om aan deze restricties tegemoet te

komen.134

De nieuwe theorie van het gezamenlijk beroepsgeheim houdt het volgende in: “Het

gezamenlijk beroepsgeheim rust op het team in plaats van op elk teamlid afzonderlijk, tussen

de teamleden onderling bestaan er geen beroepsgeheimgrenzen. Alle voor de hulpverlening

relevante informatie aangaande de cliënt kan vrij circuleren binnen het team.”

De bedenkers van dit concept willen vooral de nadruk leggen op de relevantiefilter. Alleen

die informatie kan worden uitgewisseld, die relevant is voor het effectief opnemen van de

verantwoordelijkheid die op het team rust.135

Zowel in Nederland als in Frankrijk136 is de theorie van het gezamenlijk beroepsgeheim

erkend.

                                                                                                               129 A. DIERICKX en J. BUELENS, “Het gedeeld beroepsgeheim erkend door het Hof van Cassatie”, T. Gez. 2012-13, afl. 2, (148) 151. 130 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 56. 131 K. STAS, “Het beroepsgeheim en hulpverlening. In ieders belang!”, Welwijs 2009, (22) 24. 132 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 58. 133 F. BLOCKX, Beroepsgeheim, Antwerpen, Intersentia, 2013, 102. 134 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, (41) 41. 135 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 234.

Page 34: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  34  

Bepaalde rechtsgeleerden hebben kritiek op dit nieuw concept geuit. Het bijkomend

begrippenkader werkt volgens FREDERIC BLOCKX niet verhelderend. Het draagt volgens

hem niet bij aan de aan de oplossing van juridisch problematische situaties. Bovendien

beweert hij dat door een correcte interpretatie van de regels over het beroepsgeheim dezelfde

resultaten kunnen worden bereikt zonder dat daarvoor bijkomende terminologie nodig is.137

2. Artikel 458bis Strafwetboek

2.1 Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van

minderjarigen

De wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen,

die op 27 maart 2001 in werking is getreden voerde het nieuw artikel 458bis Sw. in.138 De

nieuwe wet wou het recht op eerbiediging van de morele, lichamelijke, geestelijke en

seksuele integriteit van elk kind beschermen, zoals wordt bepaald in art. 22bis Gw.139,140

Art. 458bis Sw. bepaalt vandaag:

“‘Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis

heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot

405ter, 409, 423, 425 en 426, gepleegd op een minderjarige of op een persoon die kwetsbaar

is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, partnergeweld, een ziekte dan wel een

lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid kan, onverminderd de verplichtingen

hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des

Konings, hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of

psychische integriteit van de minderjarige of de bedoelde kwetsbare persoon en hij deze

integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen

zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare

personen het slachtoffer worden van de in voormelde artikelen bedoelde misdrijven en hij

deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen.”

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             136 In Frankrijk wordt de leer van het gezamenlijk beroepsgeheim wettelijk erkend voor medische equipes. 137 F. BLOCKX, Beroepsgeheim, Antwerpen, Intersentia, 2013, 103. 138 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 3. 139 De gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, BS 17 februari 1994. 140 G. VERMEULEN en F. DHONDT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T.Strafr. 2002, afl. 3, (124) 125.

Page 35: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  35  

Het artikel behoudt de regel dat artsen en andere dragers van het beroepsgeheim in het

algemeen gehouden zijn hun beroepsgeheim na te leven. Er komt door het woordje “kan”

echter een mogelijkheid bij om af te wijken van de regel indien zij onder bepaalde

omstandigheden geconfronteerd worden met een misdrijf gepleegd op een minderjarige.141

Het oude art. 458bis Sw. bepaalde wel strenge cumulatieve voorwaarden om het spreekrecht

aan te wenden, maar intussen is het artikel gewijzigd. Ten eerste moest één van de in art.

458bis Sw. vermelde misdrijven al gepleegd zijn op een minderjarige. Ten tweede moest de

geheimhouder de minderjarige zelf hebben onderzocht of door het slachtoffer in vertrouwen

zijn genomen.142 Het volstond dus niet dat hij het misdrijf had vernomen via derden.143 Ten

derde moest er sprake zijn van een ernstig dreigend gevaar voor de psychische en fysieke

integriteit van de minderjarige.144 Ten vierde konden geheimhouders zich maar op art. 458bis

Sw. beroepen als ze eerst zelf de noodzakelijke hulp conform art. 422bis Sw. hadden geboden

en deze hulp onvoldoende bleek. Door deze strenge voorwaarden was het moeilijk voor de

geheimhouder om van zijn spreekrecht effectief gebruik te maken.145

De Wet vindt haar oorsprong in de aanbevelingen van de Nationale Commissie tegen de

seksuele uitbuiting van kinderen die, na de ontdekking van de zaak Dutroux, in oktober 1996

werd geïnstalleerd naar aanleiding van een rondetafelconferentie van de regering met het

vorstenpaar en ouders van vermiste en vermoorde kinderen.146 De bescherming van de jeugd

en de leeftijdsgrens voor seksuele meerderjarigheid stonden in deze nieuwe wet centraal.147

Het oorspronkelijke art. 458bis Sw. had dan ook alleen betrekking op de bescherming van

minderjarigen; de bescherming voor kwetsbare personen kwam er pas in 2011.

                                                                                                               141 G. VERMEULEN en F. DHONDT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T.Strafr. 2002, afl. 3, (124) 133. 142 T. GOFFIN, “Afwijkingen op beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 143 G. VERMEULEN en F. DHONDT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T.Strafr. 2002, afl. 3, (124) 133. 144 T. GOFFIN, “Afwijkingen op beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 145 G. VERMEULEN en F. DHONDT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T.Strafr. 2002, afl. 3, (124) 133. 146 Wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1907/01, 1. 147 G. VERMEULEN en F. DHONDT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T.Strafr. 2002, afl. 3, (124) 124.

Page 36: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  36  

2.1.1 Eerste wijziging - De Wet van 30 november 2011 tot verbetering van de aanpak van

seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie148

De wet van 30 november 2011, die in werking trad op 30 januari 2012, bracht de eerste

wijzigingen aan het oorspronkelijke art. 458bis Sw. aan. Deze wijzigingen kwamen er in de

context van pedofilieschandalen binnen de Kerk en de bevindingen van de Commissie

Seksueel Misbruik. 149 Er werd op 28 oktober 2010 een bijzondere Kamercommissie

“betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een

gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk”150 opgericht en één van de opdrachten van deze

bijzondere Kamercommissie was het maken van een analyse rond de kwestie van het

beroepsgeheim.151

Art. 6 van de wet van 30 november 2011 heeft de voorwaarden van het oorspronkelijke art.

458bis Sw. grondig gewijzigd; het toepassingsgebied werd ook uitgebreid. De lijst van

misdrijven die aanleiding kunnen geven tot bekendmaking werd niet gewijzigd door deze

wet.152

Art. 458bis Sw. heeft sinds 2011 betrekking op verschillende vormen van misbruik, dus niet

alleen seksueel misbruik, ten aanzien van minderjarigen maar ook kwetsbare personen. De

kwetsbaarheid kan afhankelijk zijn van onder andere de leeftijd, zwangerschap, een ziekte

dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. Wie deze kwetsbare

personen precies zijn heeft de wetgever niet verder gespecifieerd, maar het is wel duidelijk

dat voor meerderjarigen deze criteria van kwetsbaarheid niet cumulatief moeten worden

toegepast.153

Zoals vermeld werden de voorwaarden tot bekendmaking aanzienlijk versoepeld. De nieuwe

versie van het wetsartikel bepaalt dat, als er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel

gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen het slachtoffer kunnen worden van

deze feiten van misbruik, dat aanleiding kan geven tot bekendmaking.154 In de oude versie van

het artikel moest er sprake zijn van een ernstig en dreigend gevaar voor de fysieke of                                                                                                                148 Wet van 30 november 2011 tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, BS 20 januari 2012 (hierna: Wet van 30 november 2011). 149 T. GOFFIN, “Afwijkingen op beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 150 Kamer, Verslag namens de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, De behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Gedr. St. Kamer, 31 maart 2011, DOC 53 0520/002, 2010/2011, 483 p. 151 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 1. 152 De lijst van misdrijven bevat: aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, doodslag en vrijwillige slagen en verwondingen, de verminking van vrouwelijke genitaliën, het verlaten of in behoeftige toestand achterlaten van kinderen, het onthouden van voedsel en verzorging. 153 T. GOFFIN, “Afwijkingen op beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 154 N. COLETTE-BASECQZ, “[Préface rédactionnelle]. [Scandales liés à la pédophilie] Le secret médical en pleine tempête…”, Rev.dr.santé 2013-14, afl.5, (284) 284.

Page 37: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  37  

psychische integriteit; in de gewijzigde versie hoeft het misdrijf niet eens effectief te hebben

plaatsgevonden.155 Dat is een versoepeling waar niettemin ook kritiek op komt: het zou ervoor

zorgen dat vertrouwenspersonen worden aangemoedigd om te klikken.156

De voorwaarde van een rechtstreekse band tussen vertrouwenspersoon en slachtoffer werd

opgeheven. Er kan nu aangifte worden gedaan op basis van informatie van een andere

persoon dan het slachtoffer.157 Het is voldoende dat geheimhouder kennis heeft van één van

de in art. 458bis Sw. vermelde geheimen.158 Er moet wel benadrukt worden dat er ook bij dit

wetsartikel geen sprake is van een meldingsplicht, wel een meldingsrecht.159

De bekendmakingen mogen bovendien alleen worden gedaan aan de procureur des Konings,

maar deze regeling was ook al van kracht in de originele versie van het artikel. 160

Op 26 september 2013 vernietigde het Grondwettelijk Hof de bepaling die het spreekrecht

voor advocaten gemakkelijker maakt.161 De Orde van Vlaamse Balies (hierna: OVB) en hun

voorzitter namen aanstoot aan de verdere beperkingen van het beroepsgeheim die het gevolg

waren van de Wet van 30 november 2011 en vroegen de vernietiging. Het eerste middel waar

een schending werd ingeroepen van het wettigheidsbeginsel in strafzaken, werd door het Hof

verworpen. De bewoordingen “aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar dat andere

minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer worden van de in voormelde

artikelen bedoelde misdrijven” zijn volgens het Hof voldoende duidelijk.162 Het tweede

middel dat een schending van het gelijkheidsbeginsel van art. 10 en 11 van de Gw. aanvoerde,

werd door het Hof wel aanvaard. De OVB wierp op dat advocaten zonder redelijke

verantwoording gelijk worden behandeld met geneesheren en andere medische beroepen. Er

bestaat volgens de OVB geen noodzakelijk en evenredig verband tussen de genomen

maatregel en de doelstellingen die de wetgever met de wetswijzigingen heeft nagestreefd,

zodanig dat het beroepsgeheim van de advocaat disproportioneel wordt beperkt.163 Als gevolg

van dit arrest en dus de vernietiging van art. 458bis Sw. ten aanzien van advocaten zal de

                                                                                                               155 T. GOFFIN, “Afwijkingen op beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 156 N. COLETTE-BASECQZ, “[Préface rédactionnelle]. [Scandales liés à la pédophilie] Le secret médical en pleine tempête…”, Rev.dr.santé 2013-14, afl.5, (284) 285. 157 N. COLETTE-BASECQZ, “[Préface rédactionnelle]. [Scandales liés à la pédophilie] Le secret médical en pleine tempête…”, Rev.dr.santé 2013-14, afl.5, (284) 286. 158 T. GOFFIN, “Afwijkingen op beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 159 Ibid. 160 N. COLETTE-BASECQZ, “[Préface rédactionnelle]. [Scandales liés à la pédophilie] Le secret médical en pleine tempête…”, Rev.dr.santé 2013-14, afl.5, (284) 285. 161 GwH 26 september 2013, nr. 127/2013. 162 E. BREWAEYS, “Grondwettelijk Hof waarborgt beroepsgeheim van advocaat”, Juristenkrant 2013, afl. 276, (1) 3. 163 D. VAN GERVEN, “De noodtoestand als uitzondering op het beroepsgeheim van de advocaat, en de ongrondwettigheid van de uitbreiding die hieraan wordt gegeven door art. 458bis Sw.” (noot onder GwH 26 september 2013), RW 2013-14, afl. 32, (1255) 1264.

Page 38: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  38  

advocaat enkel kunnen spreken in het geval van de noodtoestand.164 De vernietiging van art.

458bis Sw. is wel enkel van toepassing in zoverre het geldt voor de advocaat die houder is

van vertrouwelijke informatie van zijn cliënt, die dader is van een misdrijf dat is gepleegd in

de zin van dat artikel, wanneer die informatie mogelijkerwijs incriminerend is voor die

cliënt.165

2.1.2 Tweede wijziging – De Wet van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 458bis

teneinde het uit te breiden voor misdrijven van huiselijk geweld166

Door de wet van 23 februari 2012, die in werking is getreden op 1 maart 2013, werd art.

458bis Sw. voor een tweede maal aangepast. 167 Door art. 2 van de wet van 23 februari 2012

werd het spreekrecht van art. 458bis Sw. uitgebreid naar slachtoffers van partnergeweld. In

het geval dat aan de voorwaarden van art. 458bis Sw. is voldaan, mag de hulpverlener

ernstige feiten van partnergeweld, zoals verkrachting en zware slagen aangeven aan de

overheid.168

2.1.3 De toekomst

Het wetsontwerp tot verdere uitvoering van de Europese verplichtingen op het vlak van

seksuele uitbuiting van kinderen, kinderpornografie, mensenhandel en hulpverlening bij

illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf van 4 maart 2016 wil art. 458bis

Sw. nog verder uitbreiden. Er wordt voorgesteld om de opsomming in art. 458bis Sw. verder

uit te breiden met een verwijzing naar de artikelen 379 (ontucht), 380 (uitbuiting van

prostitutie), en 383bis, §§ 1 en 2 (kinderpornografie). Verder wordt ook voorzien dat er een

spreekrecht komt in geval van mensenhandel (en van poging ertoe) met het oog op seksuele

uitbuiting, slavernij, gedwongen arbeid of nog het wegnemen van organen. 169

                                                                                                               164 D. VAN GERVEN, “De noodtoestand als uitzondering op het beroepsgeheim van de advocaat, en de ongrondwettigheid van de uitbreiding die hieraan wordt gegeven door art. 458bis Sw.” (noot onder GwH 26 september 2013), RW 2013-14, afl. 32, (1255) 1265. 165 N. COLETTE-BASECQZ, “[Préface rédactionnelle]. [Scandales liés à la pédophilie] Le secret médical en pleine tempête…”, Rev.dr.santé 2013-14, afl.5, (284) 284. 166 Wet van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 458bis teneinde het uit te breiden voor misdrijven van huiselijk geweld, BS 26 maart 2012 (hierna: Wet van 23 februari 2012). 167 N. COLETTE-BASECQZ, “[Préface rédactionnelle]. [Scandales liés à la pédophilie] Le secret médical en pleine tempête…”, Rev.dr.santé 2013-14, afl.5, (284) 284. 168 B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, (1402) 1411. 169 Wetsontwerp tot verdere uitvoering van de Europese verplichtingen op het vlak van seksuele uitbuiting van kinderen, kinderpornografie, mensenhandel en hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf. Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 2015-16, nr. 1701/001, 22.

Page 39: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  39  

2.2 Uitbreiding en scherpstelling van de wettelijke uitzonderingen op het

beroepsgeheim

De wet van 28 november 2000 heeft naast de invoering van art. 458bis Sw. ook de wettelijke

uitzonderingen op het beroepsgeheim drastisch uitgebreid en scherpgesteld. 170

De verdere bespreking van dit onderdeel van het werkstuk is terug te vinden in “Deel 2:

Hulpverlening”, waar het een aparte titel heeft gekregen: “Wet van 28 november 2000

betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen: Uitbreiding en scherpstelling

van de wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim.” De bespreking zal daar plaatsvinden

omdat de wijzigingen die de wet heeft teweeggebracht enorme gevolgen hebben gehad voor

het beroepsgeheim van de hulpverlener.

3. Artikel 422bis Strafwetboek

De artikelen 458 en 458bis Sw. kunnen niet besproken worden zonder ook artikel 422bis Sw.

te vermelden. Art. 422bis Sw. bestraft een miskenning van een zuivere morele verplichting:

het bevat de verplichting hulp te verschaffen aan een persoon die in groot gevaar verkeert.171

Het misdrijf schuldig hulpverzuim vereist dat degene die nalaat te helpen, ook effectief kon

helpen zonder dat hij zichzelf of anderen ernstig in gevaar zou brengen.172

Art. 458bis Sw. vereist niet altijd van de geheimhouder dat hij geheimen bekendmaakt of ze

aangeeft aan de bevoegde overheid: hij moet dat enkel doen wanneer het noodzakelijk is om

tegemoet te komen aan de op hem ingevolge art. 422bis Sw. rustende hulpverleningsplicht.

De zorgverlener zal dus per casus een afweging moeten maken tussen enerzijds de in art. 458

Sw. beschermende rechtswaarden, zijnde het beroepsgeheim, en anderzijds de rechtswaarden

die dreigen te worden aangetast indien hij geen hulp biedt aan de persoon die in groot gevaar

verkeert.173

Het artikel bepaalt vandaag:

                                                                                                               170 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 4. 171 J. DU JARDIN, Actuele bedenkingen over het schuldig verzuim bij de geneeskundige hulpverlening – art. 422bis strafwetboek in Reeks recht en gezondheidszorg, Gent, Mys & Breesch, 1995, (7) 7. 172 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1293. 173 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1295.

Page 40: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  40  

“Met gevangenisstraf van acht dagen tot (een jaar) en met geldboete van vijftig [euro] tot

vijfhonderd [euro] of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die verzuimt hulp te

verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert, hetzij hij zelf diens

toestand heeft vastgesteld, hetzij die toestand hem is beschreven door degenen die zijn hulp

inroepen.

Voor het misdrijf is vereist dat de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of

voor anderen. Heeft de verzuimer niet persoonlijk het gevaar vastgesteld waarin de

hulpbehoevende verkeerde, dan kan hij niet worden gestraft, indien hij op grond van de

omstandigheden waarin hij werd verzocht te helpen, kon geloven dat het verzoek niet ernstig

was of dat er gevaar aan verbonden was.

De straf bedoeld in het eerste lid wordt op twee jaar gebracht indien de persoon die in groot

gevaar verkeert, minderjarig is of een persoon is van wie de kwetsbare toestand ten gevolge

van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of

onvolwaardigheid duidelijk was of de dader bekend was.” [eigen onderlijning]

Art. 16 van de Wet van 26 november 2011 tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek

teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de

strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden,174

bracht een wijziging aan het originele art. 458bis Sw. aan door bij het derde lid van het artikel

een aanvulling te plaatsen (zie onderlijning in het artikel). Het gevolg van deze wijziging en

de wijzingen aan art. 458bis zorgen ervoor dat geheimhouders zich nu nog moeilijk op hun

zwijgrecht kunnen beroepen, terwijl er juridisch geen spreekverplichting bestaat.175

Hulpverlenen is de kerntaak van professionelen in de hulp- en zorgverleningssector; het

verzaken aan de hulpplicht wordt beschouwd als een beroepsfout die kan leiden tot

burgerrechtelijke aansprakelijkheid of zelfs tot een strafrechtelijke vervolging.176

In verband met het schuldig hulpverzuim is in tegenstelling tot het beroepsgeheim wel

rechtspraak terug te vinden. Onlangs nog deed de Correctionele rechtbank van Antwerpen

uitspraak over schuldig hulpverzuim in de zaak Jonathan Jacob, waar de directeur en de

psychiater van de psychiatrische instelling Broeders Alexianen werden veroordeeld voor

schuldig verzuim.

                                                                                                               174 Wet van 26 november 2011 tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden, BS 23 januari 2012 (hierna: Wet van 26 november 2011). 175 T. GOFFIN, “Afwijkingen op beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl. 243, 1. 176 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 132.

Page 41: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  41  

Afdeling 3: Andere wetgeving waar het beroepsgeheim in voor komt

 Het beroepsgeheim moet in een ruimer kader worden geplaatst. Ook in andere wetgeving

komt het beroepsgeheim voor. In wat volgt worden de twee belangrijkste wetten in dat

verband vermeld.

1. Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten

opzichte van de verwerking van persoonsgegevens

Het Belgisch recht ken een afzonderlijke regeling voor de verwerking van

persoonsgegevens.177 De Privacywet beschermt de informationele privacy van de cliënt. De

wet beschermt dus maar een specifiek onderdeel van het privéleven, maar is net zoals het

beroepsgeheim een regelgeving die een aspect van het privéleven van de burger beschermt.178

De Privacywet heeft een zeer ruim toepassingsgebied. De wet reguleert de verwerking van

persoonsgegevens zodat disproportionele aantastingen van de individuele vrijheid onmogelijk

worden gemaakt. De verwerking van persoonsgegevens, waaronder het verzamelen, het

opslaan en de uitvoer van informatie begrepen wordt,179 wordt niet uitgesloten door de wet

maar is onderworpen aan voorwaarden en regels. De wet roept hierbij een aantal subjectieve

rechten in het leven ten voordele van de betrokkene. Het gaat om het recht op kennisgeving,

op toegang, op verbetering, op verwijdering en niet-aanwending, alsook de procedurele

actiemogelijkheden om deze rechten af te dwingen.180

Het verwerken van gezondheidsgegevens is belangrijk voor de hulpverlening en ook hier

moet men zich schikken naar de strenge eisen die de wet stelt. De verwerking van de

gezondheidsgegevens moet namelijk gebeuren onder de verantwoordelijkheid van een

beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, en dat kan voor problemen zorgen. Voor de

welzijnssector is het van groot belang eerst te bepalen wat de draagwijdte is van het begrip

“gezondheidsgegevens”. Het begrip wordt nergens gedefinieerd maar er zijn wel

verschillende interpretaties over terug te vinden. In de enge zin zijn gezondheidsgegevens

stukken informatie die worden geregistreerd of geattesteerd door een beroepsbeoefenaar. In

dat geval zal het probleem van toezicht door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg

niet echt een rol spelen omdat strikt medische gegevens niet vaak voorkomen in een

                                                                                                               177 F. BLOCKX, Het medisch beroepsgeheim, onuitg. Doctoraatsthesis Rechten Universiteit Antwerpen, 2013, 242. 178 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 29. 179 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 31. 180 F. BLOCKX, Het medisch beroepsgeheim, onuitg. Doctoraatsthesis Rechten Universiteit Antwerpen, 2013, 242-243.

Page 42: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  42  

hulpverleningsdossier. De ruimere interpretatie zorgt voor meer problemen en komt van het

Hof van Justitie. Gezondheidsgegevens zijn dan alle informatie over de aspecten van

iemands gezondheid, zowel fysieke als psychische aspecten. Als men deze interpretatie

toepast op de hulpverleningsdossiers in de welzijnssector, zijn een aanzienlijk deel van de

daarin opgenomen persoonsgegevens te beschouwen als gezondheidsgegevens. Het gevolg

hiervan is dat deze gegevens moeten worden verwerkt onder toezicht van een

beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg.

Wie dan “een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg” is, is onduidelijk. Wie op zeker wil

spelen, kan dan maar best kiezen voor een arts.

Wat “onder verantwoordelijkheid van” betekent is ook onduidelijk. Hiermee wordt

hoogstwaarschijnlijk een beroepsbeoefenaar bedoeld, die zich bereid verklaart de

verantwoordelijkheid te dragen voor de verwerking.

Vooral welzijnsvoorzieningen die geen geneesheer als personeelslid hebben, zoals de Centra

voor algemeen welzijnswerk (hierna: CAW’s), moeten zoeken naar een werkbare vorm van

controle en toezicht door een externe geneesheer of er steeds voor zorgen dat ze schriftelijk

de toestemming van de cliënt bekomen. 181

2. Wet van 22 augustus 2002 betreffende de Rechten van de Patiënt182

Vóór de Patiëntenrechtenwet moest de rechtsbescherming van de patiënt in België worden

gezocht in verschillende teksten en bepalingen: van internationale verdragsteksten, zoals het

EVRM, over strafrechtelijke bepalingen zoals die voor het beroepsgeheim, tot ten slotte

algemene rechtsbeginselen. Voor specifieke situaties zoals bijvoorbeeld de bescherming van

de persoon van de geesteszieke vulde ad hoc regelgeving de bescherming aan, met als gevolg

dat de bescherming van patiënt wel bestond maar veel te wensen overliet door de grote

versnippering van teksten. 183 Nu de Patiëntenrechtenwet er is, zijn de belangrijkste rechten

die een patiënt of cliënt kan laten gelden tegenover een beroepsbeoefenaar in de

gezondheidszorg geregeld.184

De rechten van de patiënt zijn: het ontvangen van een kwaliteitsvolle dienstverstrekking; het

vrij kiezen van de beroepsbeoefenaar; het geïnformeerd worden over zijn

                                                                                                               181 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 32-34. 182 Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002 (hierna: Patiëntenrechtenwet). 183 C. TROUET en I. DREEZEN, “Rechtsbescherming van de patiënt. De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt”, NJW 2003, afl. 16, (2) 2. 184 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 206.

Page 43: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  43  

gezondheidstoestand; het vrij toestemmen in een tussenkomst, na voorafgaande informatie;

het vernemen of de beroepsbeoefenaar verzekerd is en gemachtigd is om zijn beroep uit te

oefenen; het kunnen rekenen op een zorgvuldig bijgehouden patiëntendossier, met

mogelijkheid tot inzage en het bekomen van een kopie; het verzekerd zijn van de

bescherming van de persoonlijke levenssfeer; de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij

de bevoegde ombudsdienst.185

Vooral art. 10§§ 1 en 2 en art. 7§2, derde lid van de Patiëntenrechtenwet zijn van belang voor

het beroepsgeheim. Art. 10 Patiëntenrechtenwet bepaalt dat de arts ten aanzien van derden

door het beroepsgeheim gebonden is.186 Art. 10 §1 bepaalt dat de patiënt recht heeft op

bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij iedere tussenkomst van een

beroepsbeoefenaar, in het bijzonder als het gaat over informatie die verband houdt met zijn

gezondheidstoestand. Art.10 §2 bepaalt dat geen inmenging toegestaan is met betrekking tot

de uitoefening van het recht op een persoonlijke levenssfeer behalve als het bij wet is

voorzien of als het nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid of voor de

bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen.

Art. 7§2, derde lid bepaalt dat op schriftelijk verzoek van de patiënt informatie kan worden

meegedeeld aan een door hem aangewezen vertrouwenspersoon. De wet maakt het dus

mogelijk dat informatie van de cliënt over zijn gezondheidstoestand meegedeeld kan worden

aan een vertrouwenspersoon die door de cliënt aangewezen wordt.187 De vertrouwenspersoon

heeft in zijn hoedanigheid van vertrouwenspersoon geen beroepsgeheim.188

3. Andere wetgeving

Ook in de Wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de

gezondheidszorgberoepen, 189 dat het Koninklijk Besluit nr. 78 van 10 november 1967

betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen190 vervangt en de Wet van 21

augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en diverse

                                                                                                               185 X., Patiëntenrechten, www.belgium.be/nl/gezondheid/gezondheidszorg/patientenrechten (consultatie 12 mei 2016). 186 B. KETELS en T. VANDER BEKEN, “To breach or not to breach? Deontologische en strafrechtelijke kanttekeningen bij medisch beroepsgeheim en partnernotificatie inzake seksueel overdraagbare aandoeningen”, T.Gez. 2009-10, afl. 2, (5) 6. 187 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 207. 188 J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 59. 189 Gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, BS 18 juni 2015 (hierna: Wet uitoefening gezondheidszorgberoepen). 190 Koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, BS 14 november 1967.

Page 44: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  44  

bepalingen,191 speelt het beroepsgeheim een rol, maar hier wordt niet verder op ingegaan want

dat zou te ver leiden.

Afdeling 4: Deontologische regelgeving

Naast de strafrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim bestaat er ook een

tuchtrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim. Deontologische codes bestaan er voor

verschillende beroepsgroepen: ze reiken concrete richtlijnen en grenzen aan voor de

uitvoering van hun ambt.192

1. Code van geneeskundige plichtenleer

Voor artsen werd door de Orde der Artsen een deontologische code uitgewerkt: “de Code van

de Geneeskundige Plichtenleer.” 193

In deze code worden de tuchtrechtelijke regels met betrekking tot het beroepsgeheim

beschreven in Titel II, Hoofdstuk 5.194 Art. 55 van de Code van Geneeskundige Plichtenleer

bepaalt: “Het beroepsgeheim dat de arts moet bewaren, is van openbare orde. De door

patiënten geraadpleegde of om zorgen of raad verzochte practici zijn in alle omstandigheden

door het beroepsgeheim gebonden.” Het beroepsgeheim heeft volgens art. 56 van de Code

betrekking op al wat de patiënt de arts heeft gezegd of toevertrouwd, en op alles wat de arts

weet of heeft ontdekt ten gevolge van onderzoekingen of van de door hem gedane of

aangevraagde onderzoeken.195

Het grootste verschil met de strafrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim is dat de

regels uit de Code van Geneeskundige Plichtenleer niet algemeen bindend zijn verklaard.196

Dat heeft als gevolg dat voor personen die het beroep niet uitoefenen geen verplichtingen uit                                                                                                                191 Wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en diverse bepalingen, BS 13 oktober 2008 (hierna: E-health wet). 192 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 209. 193 J. VANDE MOORTEL, “Beroepsgeheim in de gezondheidszorg” in B. HUBEAU, J. MERTENS, J. PUT, R. ROOSE, K. STAS, F. VANDER LAENEN (eds.) Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (91) 93. 194 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1180. 195 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 209. 196 Cass. 19 mei 1988, RW 1988-89, 646; A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1182.

Page 45: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  45  

de regels kunnen voortvloeien.197 Dat wil echter niet zeggen dat zowel de Code als de

adviezen die de Nationale Raad van de Orde der Artsen geeft geen belangrijke morele waarde

zouden hebben voor geneesheren zelf maar ook voor hulpverleners die geen geneesheer

zijn.198

De bedoeling van de tuchtrechtelijke bescherming is de deskundigheid en kwaliteit van de

uitoefening van het beroep te garanderen.199

Het tuchtrecht legt verdergaande verplichtingen op dan art. 458 Sw. voor de drager van het

beroepsgeheim, 200 omdat het tuchtrecht de eer en de waardigheid van het beroep wil

beschermen. 201 Men kan voor eenzelfde feit bovendien zowel een strafrechtelijke als

tuchtrechtelijke een sanctie krijgen.202

Als de drager van het beroepsgeheim afwijkt van het tuchtrecht kan hij door de tuchtoverheid

op het matje worden geroepen. Hij kan vervolgens via sanctionering worden aangezet tot

normconform gedrag. De mogelijkheden die de tuchtoverheid heeft gaan van een schorsing

tot schrapping van de lijst van beroepsbeoefenaars.

Afdeling 5: Civielrechtelijke sanctionering

Voor de volledigheid moet ook nog melding worden gemaakt van het feit dat naast de

mogelijkheid om strafrechtelijk en tuchtrechtelijk een inbreuk op geheimhouding te

sanctioneren, ook de kans bestaat om civielrechtelijk op te treden. Dat kan zowel door via art.

1382 BW een schadevergoeding op te leggen of een einde te stellen aan de arbeidsrelatie van

de drager van het beroepsgeheim.203

                                                                                                               197 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1182. 198 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 209. 199 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1185. 200 Brussel 20 december 1988, Pas. 1989, II, 160; A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1186. 201 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1186. 202 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1187. 203 A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1177.

Page 46: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  46  

BESLUIT

Het beroepsgeheim zoals dat in art. 458 Sw. is geregeld is niet alleen van toepassing op

beroepsbeoefenaren in de medische context, maar ook andere beroepen kennen een

geheimhoudingsplicht en vallen onder diezelfde regeling in de wet.

Los van de uitzonderingen die in het artikel zelf staan, zijn er ook nog uitzonderingen

gecreëerd in de rechtspraak. Door de Wet 28 november 2000 en de Wetten van 30 november

2011 en 23 februari 2012 is er een bijkomende afwijking op de geheimhoudingsplicht

gekomen. Er werd een spreekrecht ingevoerd voor beroepsbeoefenaren in het geval van

misbruik ten aanzien van minderjarigen, kwetsbare personen en slachtoffers van

partnergeweld. Het volstaat sinds de Wet van 30 november 2011 dat er sprake is van een

potentieel gevaar in plaats van een werkelijk dreigend gevaar voor de integriteit van het

slachtoffer om de geheimhoudingsplicht te doorbreken; bovendien kan de geheimhouder

toepassing maken van het spreekrecht als de dader zelf of een derde de feiten onthult. De

verplichting in art. 458bis Sw. geldt onverminderd de verplichting in art. 422bis Sw. Het

komt er op neer dat de geheimhouder die geen gebruikt maakt van het spreekrecht uit art.

458bis Sw. toch nog riskeert zich schuldig te maken aan het misdrijf schuldig hulpverzuim

indien voldaan is aan de voorwaarden. Het beroepsgeheim kon vroeger al opzij worden

geschoven als er sprake was van een noodtoestand: er moest dan sprake zijn van een zeker,

ernstig gevaar dat dreigt voor een hogere waarde en dat gevaar op geen andere wijze kon

worden voorkomen. De uitbreidingen in art. 458bis Sw. overstijgen de noodtoestand en

hollen het beroepsgeheim uit.204 Door de houders van het beroepsgeheim op een uitgebreidere

wijze dan vroeger toe te laten om geheimen te verbreken neigt de tussengekomen hervorming

onbetwistbaar tot een verzwakking van de fundamenten van het geheim. De

vertrouwensrelatie tussen de cliënt en geheimhouder komt zo op de helling te staan. Het is

aangeraden dat hulpverleners bijzonder voorzichtig blijven als ze van plan zijn hun

beroepsgeheim te doorbreken. De Nationale Raad van de Orde der Artsen adviseert dat het

spreekrecht alleen als een ultimum remedium mag worden gebruikt.205 Er moet in eer en

geweten beoordeeld worden wat het meest gepast is voor de situatie waarmee men

geconfronteerd wordt. Er kan eventueel zelfs soms geopteerd worden voor andere vormen

van hulp die even efficiënt zijn als de bekendmaking van de feiten aan het parket.206

                                                                                                               204 K. DE BACKER, “Was het nu zwijgplicht, spreekrecht of spreekplicht? Beroepsgeheim bij partnergeweld”, Ad rem 2013, afl. 2, (28) 29. 205 Nationale Raad van de Orde der Geneesheren, advies van 17 september 2011 inzake het ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek. 206 N. COLETTE-BASECQZ, “[Préface rédactionnelle]. [Scandales liés à la pédophilie] Le secret médical en pleine tempête…”, Rev.dr.santé 2013-14, afl.5, (284) 287.

Page 47: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  47  

De wijzigingen die het beroepsgeheim heeft doorstaan, kwamen er naar aanleiding van

bepaalde schandalen en onder druk van de publieke opinie: te denken valt aan de hele

Dutroux-affaire, die een katalysator was van verschillende zaken binnen justitie maar met

betrekking tot het beroepsgeheim aanleiding heeft gegeven tot de wet van 28 november 2000

of de pedofilieschandalen in de Kerk en de daaropvolgende Commissie Seksueel misbruik die

art. 458bis Sw. voor de eerste keer wijzigden. Hoewel de wetgever een nobel doel voor ogen

had met deze wetswijzigingen, mag er ook niet te veel beknibbeld worden op de fundamenten

van het beroepsgeheim. Het is dan ook positief dat het Grondwettelijk Hof voor advocaten de

wetgever terug heeft gefloten en de uitzonderingsgrond niet zomaar ook op hen van

toepassing is verklaard. Houders van een beroepsgeheim kunnen niet allemaal zomaar over

dezelfde kam worden geschoren. De vraag kan gesteld worden of een zaak voor het

Grondwettelijk Hof voor hulpverleners een kans op slagen heeft. De sleutelwoorden van het

arrest stelden dat “Hoewel de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van

minderjarige of meerderjarige kwetsbare personen ontegenzegelijk een dwingende reden van

algemeen belang is, kan zo een reden de bestreden maatregel niet redelijk verantwoorden,

rekening houdend met de bijzonderheden van het beroep van advocaat tegenover de andere

houders van het beroepsgeheim, wanneer de vertrouwelijke informatie aan de advocaat is

meegedeeld door zijn cliënt en voor die laatste mogelijk incriminerend kan zijn.” Het Hof

benadrukte hier duidelijk de bijzondere positie van advocaten ten opzichte van andere

houders van het beroepsgeheim. Wanneer de mogelijkheid voor een advocaat om zich van

zijn beroepsgeheim te ontdoen betrekking heeft op vertrouwelijke informatie die voor zijn

cliënt mogelijks incriminerend is, heeft dit te maken met activiteiten die de kern uitmaken van

zijn opdracht van verdediging in strafzaken.207 Het beroepsgeheim van de advocaat wordt

erkend als een fundamenteel element van de rechten van verdediging.208 Als hulpverleners het

artikel willen laten vernietigen, zullen zij moeten aantonen dat ook zij een bijzondere positie

aannemen ten aanzien van andere houders van het beroepsgeheim: ze zullen moeten aantonen

dat hun beroepsgeheim ook zwaarder doorweegt. Dat is volgens mij echter niet het geval; de

positie van de advocaat is bijzonder. Uiteindelijk hangt alles af van de middelen die worden

aangevoerd.

Om dit hoofdstuk te beëindigen moet ook ingegaan worden op de ter beschikking zijnde

rechtspraak. Het laatste overzicht van rechtspraak in verband met beroepsgeheim dateert van

                                                                                                               207 E. BREWAEYS, “Grondwettelijk Hof waarborgt beroepsgeheim van advocaat”, Juristenkrant 2013, afl. 276, (1) 3. 208 D. VAN GERVEN, “De noodtoestand als uitzondering op het beroepsgeheim van de advocaat, en de ongrondwettigheid van de uitbreiding die hieraan wordt gegeven door art. 458bis Sw.” (noot onder GwH 26 september 2013), RW 2013-14, afl. 32, (1255) 1264.

Page 48: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  48  

2012.209 De meest opvallende uitspraken werden supra vermeld, maar het is opvallend dat er

heel erg weinig recente uitspraken zijn met betrekking tot het beroepsgeheim. Het feit dat een

schending van het beroepsgeheim een klachtmisdrijf is en dat het geen prioriteit is van het

openbaar ministerie zullen daar een rol in spelen. Met betrekking tot het gedeeld

beroepsgeheim zijn er weinig rechterlijke uitspraken gepubliceerd waarin het gedeeld

beroepsgeheim deel uitmaakt van de motivering van de rechter.210 ISABELLE VAN DER

STRAETE stelt dat het Openbaar Ministerie de uitwisseling van cliëntengegevens onder

hulpverleners niet eens kwalificeert als een schending van de strafwet.211 Beroepsgeheim is

een kwestie waar veel vragen rond zijn maar die in de praktijk niet vaak aanleiding geeft tot

een juridische procedure.

                                                                                                               209 B. KETELS, “Art. 458, 458bis en 459 Sw.” in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. VAN DER KELEN en J. VERBIST (eds), Lacier wet en duiding strafrecht, Brussel, Larcier, 2012, 436-456. 210 A. DIERICKX en J. BUELENS, “Het gedeeld beroepsgeheim erkend door het Hof van Cassatie”, T. Gez. 2012-13, afl. 2, (148) 151. 211 I. VAN DER STRAETE, “Beroepsgeheim in een evoluerende hulpverleningscontext” in INSTITUUT VOOR SOCIAAL RECHT, Sociale bescherming op nieuwe paden. Liber Memorialis Béatrice Van Buggenhout, Leuven, Universitaire Pers, 2003, (159) 162.

Page 49: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  49  

Deel 2: Hulpverlening - Welzijnswerk en Geestelijke

Gezondheidszorg

INLEIDING

Allereerst moet in het belang van de bevattelijkheid van dit werkstuk de terminologie die

gebruikt wordt doorheen het werkstuk toegelicht worden. De term hulpverlening is een

verzamelterm: ze wordt gebruikt om zowel het welzijnswerk als de geestelijke

gezondheidszorg aan te duiden. In het welzijnswerk wordt de term 'cliënt' gebruikt en in de

geestelijke gezondheidszorg de term 'patiënt'.212

Nu de terminologie duidelijk is, kan de inhoud van het tweede hoofdstuk worden ingeleid. In

het tweede deel van dit werkstuk wordt ingegaan op de hulpverlening en wordt ook de nadruk

gelegd op het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie en de hulpverlening.213

Terugkoppelend naar wat supra werd besproken zijn ook hulpverleners door het

beroepsgeheim gebonden. Zoals reeds werd vermeld, duidt art. 458 Sw. zelf een aantal

beroepscategorieën aan waarop het beroepsgeheim van toepassing is. Het gaat om de

beroepsgroepen die een medisch beroepsgeheim hebben. De geheimhoudingsplicht geldt

echter ook buiten dat strikt medisch kader.214 Andere beroepsgroepen worden dus niet

expliciet vermeld in het artikel, maar worden soms door een wettelijke bepaling expliciet

onder het personeel toepassingsgebied van art. 458 Sw. gebracht. Het gaat bijvoorbeeld om

medewerkers binnen het algemeen welzijnswerk, medewerkers in de integrale jeugdhulp en

bemiddelaars.215 Het gaat om beroepsgroepen waarvan het maatschappelijk belang zo groot is

dat het de toekenning van een zwijgplicht verantwoordt en waarvan het belang geacht wordt

op te wegen tegen de maatschappelijke kost verbonden aan het beroepsgeheim.216 Het

beroepsgeheim omvat dan alles wat de hulpverlener verneemt of ontdekt bij de uitoefening

van zijn beroep.217

                                                                                                               212 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 2. 213 Welzijnswerk en geestelijke gezondheidszorg 214J. VANDE MOORTEL, “Beroepsgeheim voor de gezondheids- en welzijnswerker” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (25) 26. 215 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 2. 216 Ibid. 217 L. BAETENS, “Hulpverleners en beroepsgeheim” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (43) 43.

Page 50: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  50  

Nu is vastgesteld dat de hulpverlener over een beroepsgeheim beschikt, kan de taak van de

hulpverlener worden besproken, want die is heel divers. Hij moet een proces aangaan met

mensen om bepaalde doelstellingen te bereiken. Deze doelstellingen kunnen onderhandeld of

opgelegd zijn, afhankelijk van hoe die mensen in de hulpverlening zijn terechtgekomen.218

Om de doelstellingen die zijn opgelegd te bereiken moet de hulpverlener informatie

verwerven over de cliënt. Het beroepsgeheim speelt hier dan een belangrijke rol, want voor de

hulpverlening zijn beroepsgeheim en cliënt nauw met elkaar verbonden.219 Hulpverlening is

namelijk gebaseerd op de principes van vrijwilligheid en vertrouwen.220

Binnen dit hulpverleningsproces zal de hulpverlener geconfronteerd worden met situaties

waarin hij de afweging moet maken of hij zijn beroepsgeheim ten aanzien van bepaalde

derden bewaart of niet.221 Samenwerken is perfect mogelijk zolang de spelregels van het

beroepsgeheim maar worden gerespecteerd.222 Als de hulpverlener beslist zijn beroepsgeheim

te doorbreken, moet hij dat doen binnen de marges die de wet en de rechtspraak hem

toestaan.223

De meeste problemen met beroepsgeheim en hulpverlening doen zich voor wanneer justitie

een justitiecliënt heeft doorverwezen naar de hulpverlening.224 Justitie is een actor die van

oordeel is dat een hulpverlener over info beschikt die hij zelf wil weten. Van een echte

samenwerking kan je in deze situatie dus niet spreken.

Hoe de “samenwerking” precies moet worden geklasseerd is op dit punt van het werkstuk nog

onduidelijk. Is er sprake van een gedeeld beroepsgeheim tussen justitie en hulpverleners? Of

werken hulpverleners met een mandaat waardoor er van het beroepsgeheim niet echt meer

sprake zou zijn?225 Dat zal in het verloop en besluit van dit werkstuk duidelijk worden.

Het is heel belangrijk te benadrukken dat de cliënt/patiënt centraal staat in het

hulpverleningsproces. Wanneer twee hulpverleners rond een tafel zitten met een gezamenlijke

                                                                                                               218 K. STAS, “Beroepsgeheim en de cliënt centraal in de hulpverlening” in B. HUBEAU, J. MERTENS, J. PUT, R. ROOSE, K. STAS, F. VANDER LAENEN (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (133) 134. 219 Ibid. 220 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 2. 221 K. STAS, “Beroepsgeheim en de cliënt centraal in de hulpverlening” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (133) 134. 222 K. STAS, “Beroepsgeheim en de cliënt centraal in de hulpverlening” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (133) 141. 223 K. STAS, “Beroepsgeheim en de cliënt centraal in de hulpverlening” in B. HUBEAU, e,a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (133) 135. 224 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 1. 225 F. VANDER LAENEN, “The End of the Affair? Het Beroepsgeheim in De Samenwerking Tussen Justitie En De Hulpverlening.”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 5.

Page 51: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  51  

patiënt, moeten beiden goed weten wat hun onderscheiden taak is. Het is erg belangrijk dat de

hulpverlener transparant is over zijn opdracht en ook zijn mandaat. De werkcontext, en niet

het diploma, is bepalend voor de omschrijving van het mandaat, de opdracht, de functie en het

beroepsgeheim van de hulpverlener.226 Het is dan ook van een ongelofelijk groot belang dat

hulpverleners weten wat hun mandaat, opdracht en positie is.227

In het eerste deel wordt besproken met welke regelgeving de hulpverlener rekening moet

houden als hij wil weten wat zijn beroepsgeheim inhoudt. In het tweede deel wordt een beeld

geschetst van de soort justitiecliënten die worden doorverwezen naar de hulpverlening. In het

derde deel worden de gevolgen die de Wet van 28 november 2000 heeft gehad op enkele

bijzondere wetten, besproken: dat is belangrijk omdat hierdoor het beroepsgeheim van vele

hulpverleners werd gewijzigd. En ten slotte worden dan de verschillende statuten die een

doorverwezen justitiecliënt kan hebben besproken, en de gevolgen daarvan op het

beroepsgeheim van de hulpverlener.

Afdeling 1: Regelgeving

Hulpverleners moeten goed weten wat hun werkcontext is: die is bepalend voor de

omschrijving van het mandaat, de opdracht en de positie van de hulpverlener. Eenieder moet

zijn rol correct opnemen en er zich ook correct naar gedragen.228 De opdracht die de

hulpverlener draagt, heeft gevolgen voor het beroepsgeheim en voor het samenwerken met

andere actoren.229

Een hulpverleningsorganisatie maakt deel uit van een sector, zoals de geestelijke

gezondheidszorg en het algemeen welzijnswerk. Het gevolg hiervan is dat sectorale

regelgeving van toepassing is op de hulpverlener. De sectorale regelgeving zal bepalen of er

sprake is van een beroepsgeheim en in welke mate, en deze regelgeving zal eveneens bepalen

wat de opdracht is van de hulpverlener.230 Op het niveau van de organisatie zullen de

uitgeschreven visie en missie verduidelijken waaraan de hulpverlener concreet dient te

                                                                                                               226 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 145 227 K. STAS, “Beroepsgeheim en de cliënt centraal in de hulpverlening” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (133) 149. 228 K. STAS, “Beroepsgeheim en de cliënt centraal in de hulpverlening” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (133) 138. 229 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 144. 230 K. STAS, “Beroepsgeheim en de cliënt centraal in de hulpverlening” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (133) 136-137.

Page 52: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  52  

werken. Als een dienst over een kwaliteitshandboek beschikt, kunnen daar ook richtlijnen uit

gehaald worden die de opdracht, de positie en het mandaat omschrijven.231

Afdeling 2: Justitiecliënten in contact met hulpverlening

Het is belangrijk eerst een beeld te krijgen van welke soort justitiecliënten in contact komen

met hulpverlening. Eender wie kan in contact komen met politie of justitie, maar er zijn er

sommige mensen die er meer kans op maken. Het gaat hier onder andere over drugs- en

alcoholgebruikers of mensen met een agressieproblematiek die de strafwet overtreden.232

Voor een grote groep van die patiënten heeft een justitiecontact geen invloed op het

beroepsgeheim van de zorgverstrekker omdat zij niet worden doorverwezen naar een

zorgenverstrekker of een voorziening in functie van begeleiding of behandeling. Voor het

andere deel is dit contact met justitie wel van belang, net omdat zij doelgericht worden

doorverwezen in functie van een begeleiding of behandeling. 233

Justitie is zelf tot de bevinding gekomen dat politie, parket en rechtbanken niet de meest

aangewezen actoren zijn om de kern van de welzijns- en geestelijke gezondheidsproblemen

van het hierboven beschreven justitieel cliënteel aan te pakken. Bovendien kunnen justitiële

actoren door de overbelasting van het strafrechtssysteem deze mensen niet echt helpen. De

daders en verdachten die baat kunnen hebben bij een behandeling of begeleiding, worden het

best via alternatieve maatregelen doorverwezen naar de zorgverstrekking. Er zijn op diverse

echelons van de strafrechtsbedeling doorverwijsmogelijkheden gecreëerd en die worden in

wat volgt besproken.234

Afdeling 3: Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen: Uitbreiding en scherpstelling van de wettelijke

uitzonderingen op het beroepsgeheim

1. Inleiding

                                                                                                               231 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 145. 232 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 3. 233 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 2. 234 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 3.

Page 53: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  53  

Op 17 maart 2001 verscheen in het Belgisch staatsblad de op 27 maart 2001 in werking

getreden wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van

minderjarigen. Die wet had verschillende ambitieuze doelstellingen. Ten eerste wou ze de

strafwet moderniseren op het vlak van de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Ten

tweede wou deze wet het strafwetboek meer coherent maken. Ten derde wou ze de

strafrechtelijke bescherming van minderjarigen opvoeren.235

In eerste instantie wou de wetgever vooral aanpassingen maken in het materiële strafrecht,

maar uiteindelijk koos ze voor een tweesporenbescherming. Enerzijds is er gekozen voor een

verstrenging van de materieelrechtelijke bepalingen en anderzijds is de strafprocedure

aangepast.236

In het kader van deze masterproef werd aan de ene kant al nadruk gelegd op één

materieelrechtelijke wijziging die de wet van 28 november 2000 teweegbracht, namelijk de

invoering van art. 458bis Sw.: dat werd supra al besproken. En aan de andere kant zal hier

worden besproken wat de implicatie van de wet van 28 november 2000 is geweest voor

enkele bijzondere wetten.

De wet heeft de wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim drastisch uitgebreid en

scherpgesteld. Ze deed dat ten aanzien van minderjarigen maar ook ten aanzien van

justitiecliënten die een begeleiding of behandeling volgen in de hulpverlening als alternatief

voor een strafrechtelijke interventie.237

De wet van 28 november 2000 wijzigde een aantal bijzondere wetten. Het gaat daarbij over:

De wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden238; De wet van 29 juni 1964

betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie239; De wet van 9 april 1930 tot

bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van

bepaalde seksuele strafbare feiten240; De wet van 20 juli 1990 betreffende voorlopige

                                                                                                               235 Wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1907/01, 3; F. GOOSSENS en F. HUTSEBAUT, “De wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, RW 2002-03, afl. 35, (1361) 1361. 236 F. GOOSSENS en F. HUTSEBAUT, “De wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, RW 2002-03, afl. 35, (1361) 1362. 237 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 3. 238 Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, BS 5 oktober 1867 (hierna: Wet Verzachtende omstandigheden). 239 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964 (hierna: Probatiewet). 240 Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, BS 11 mei 1930. Deze wet werd integraal vervangen door de Wet van 1 juli 1964 ter bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers, BS 17 juli 1964 (hierna: Interneringswet).

Page 54: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  54  

hechtenis241; De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot

wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de

abnormalen en de gewoontemisdadigers242; De wet van 15 december 1980 betreffende de

toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van

vreemdelingen.243 De betrokken wetswijzigingen staan, met uitzondering van de wijziging aan

de Vreemdelingenwet, in relatie tot de wet van 13 april 1995 betreffende seksueel misbruik

ten aanzien van minderjarigen244.245

In het kader van de verdere bespreking zijn alleen de wijzigingen aan de volgende wetten van

belang:

1. De Wet Voorlopige Hechtenis

2. De Probatiewet

3. De Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot

wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de

abnormalen en de gewoontemisdadigers

a. Deze wet werd opgeheven en vervangen door de Wet van 17 mei 2006

betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de

strafuitvoeringsmodaliteiten.246

4. De Interneringswet

a. Er moet wel worden opgemerkt dat de Wet van 5 mei 2014 betreffende de

internering van personen247 de Interneringswet van 1964 zal vervangen. De

Nieuwe Interneringswet treedt in werking op 1 juli 2016.248

Alleen deze wetten zijn van belang omdat de hulpverlener niet wettelijk verplicht is te

rapporteren aan justitie over elke patiënt met een justitieel statuut. Vooraleer er sprake is van

                                                                                                               241 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990 (hierna: Wet Voorlopige Hechtenis). 242 Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998. 243 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 31 december 1980 (hierna: Vreemdelingenwet). 244Wet van 13 april 1995 betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen, BS 25 april 1995 (hierna: Zedenwetgeving van 1995). 245 F. GOOSSENS en F. HUTSEBAUT, “De wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, RW 2002-03, afl. 35, (1361) 1378. 246Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006 (hierna: Wet Externe Rechtspositie). 247 Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014 (hierna: Nieuwe Interneringswet). 248 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 134.

Page 55: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  55  

een rapportageverplichting, moet die verplichting in de wet zijn opgenomen en dat is het

geval bij de vier hierboven beschreven wetten.249

Het beroepsgeheim van hulpverleners werd dus heel sterk gewijzigd door de wetswijzigingen

die de wet van 28 november 2000 doorvoerde. De wijzigingen aan de Probatiewet en de

Interneringswet wijzigden het beroepsgeheim van hulpverleners voor seksuele delinquenten.

De wijzigingen aan de Wet Voorlopige Hechtenis en de Wet Externe Rechtspositie wijzigden

het beroepsgeheim van hulpverleners voor alle categorieën van delinquenten.250

Art. 58 van de Code van Geneeskundige Plichtenleer geeft een overzicht van de wettelijke

verplichtingen om te rapporteren, maar ook bij een wettelijke verplichting tot rapportering

moet de arts in geweten oordelen of hij door het beroepsgeheim toch niet wordt verplicht om

bepaalde gegevens niet mee te delen.251

Er zijn twee elementen die al deze wetswijzigingen gemeenschappelijk hebben. Ten eerste de

procedure die moet worden gevolgd als de rechter een alternatieve sanctie oplegt waarbij

begeleiding en behandeling in de hulpverlening een voorwaarde is. Ten tweede is de inhoud

van wat de hulpverlening moet rapporteren identiek voor de vier wetgevingen. De

rapportageverplichting lijkt heel sterk op de bepalingen in het samenwerkingsakkoord van

1998 tussen de Federale staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake begeleiding en

behandeling van daders van seksueel misbruik.252

2. De wijzigingen aan de vier wetten253

Sinds de Zedenwetgeving van 1995 worden personen die veroordeeld of geïnterneerd zijn

voor zedenfeiten aan een bijzonder regime onderworpen voor wat betreft hun vrijlating.

Art. 32 van de Wet Externe Rechtspositie en art. 20bis van de Interneringswet bepalen dat er

een gemotiveerd advies moet worden ingewonnen van een dienst gespecialiseerd in de

begeleiding of behandeling van seksuele delinquenten alvorens kan besloten worden tot een

voorwaardelijke invrijheidstelling van deze persoon als de delinquent feiten heeft gepleegd op

een minderjarig persoon of met hun deelneming.

Art. 41 van de Wet Externe Rechtspositie en art. 20 van de Interneringswet bepalen

vervolgens dat, indien wordt besloten tot een voorwaardelijke invrijheidstelling, de

                                                                                                               249 Ibid. 250 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 4. 251 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 135. 252 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 3. 253 F. GOOSSENS en F. HUTSEBAUT, “De wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, RW 2002-03, afl. 35, (1361) 1378-1379.

Page 56: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  56  

betrokkene een begeleiding of behandeling moet volgen bij een dienst gespecialiseerd in de

begeleiding of behandeling van seksuele delinquenten. Art. 20 lid 1 en 2 van de

Interneringswet omschrijft dit als volgt; “Wordt de invrijheidstelling op proef gelast, dan

wordt de geïnterneerde onderworpen aan een sociaal-geneeskundige voogdij; in de beslissing

tot invrijheidstelling wordt bepaald hoelang en op welke wijze deze voogdij zal worden

uitgeoefend. 3[Indien de op proef invrijheidgestelde geïnterneerd is wegens een van de feiten bedoeld in de

artikelen 372 tot 377 5[en 377quater]5 van het Strafwetboek, omvat de sociaalgeneeskundige

voogdij bedoeld in het eerste lid de verplichting een begeleiding of behandeling in een dienst

gespecialiseerd in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten te volgen.”

De wet van 28 november 2000 deed vervolgens twee zaken. Ten eerste heeft ze het

toepassingsgebied van het bijzonder regime dat zojuist werd beschreven, uitgebreid. Ten

tweede heeft ze de modaliteiten van de controle op de seksuele delinquenten verduidelijkt.

De uitbreiding van het toepassingsgebied van het bijzonder regime voor de seksuele

delinquenten vond op drie verschillende wijzen plaats.

Ten eerste werd de vereiste van een met redenen omkleed advies van een gespecialiseerde

dienst nu ook gesteld in de Probatiewet. Art. 9bis, eerste lid van de Probatiewet bepaalt:

”Indien de inverdenkinggestelden of de veroordeelden inverdenkinggesteld of veroordeeld

zijn wegens een van de feiten bedoeld 4[in de artikelen 372 tot 377, 377quater of 379 tot 387

van het Strafwetboek]4 indien ze gepleegd zijn op minderjarigen of met hun deelneming,

winnen de bevoegde gerechten het met redenen omklede advies in van een dienst

gespecialiseerd in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten, alvorens een

probatiemaatregel op te leggen.”

Ten tweede was het volgen van een begeleiding of behandeling al mogelijk in de Wet

Voorlopige Hechtenis, maar dat is nu ook uitdrukkelijk ingeschreven als één van de

voorwaarden die een rechter kan bepalen in het raam van een vrijheid onder voorwaarden of

in het kader van een probatieopschorting of een probatie-uitstel.

Ten derde werd art. 20 van de Interneringswet aangevuld. Hierin staat dat de sociaal-

geneeskundige voogdij waaronder een geïnterneerde die op proef in vrijheid wordt gesteld,

geplaatst wordt, de verplichting omvat een begeleiding of behandeling te volgen in een dienst

gespecialiseerd in de begeleiding of behandeling van seksuele delinquenten voor zover deze

persoon was geïnterneerd om zedenfeiten.

Page 57: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  57  

Zoals supra werd gesteld, heeft de wet van 28 november 2000 ook de modaliteiten van de

controle op de seksuele delinquenten verduidelijkt.

Ten eerste zal de bevoegde rechter aan de betrokkene de keuze laten om een organisatie te

kiezen waar zij een begeleiding of behandeling wil volgen. De keuze die de betrokkene

maakt, zal vervolgens ter goedkeuring voorgelegd worden aan de bevoegde rechter. De

hulpverlener kan de vraag tot hulpverlening weigeren. Maar eens de opdracht door de

hulpverlener aanvaard wordt, is de hulpverlener verplicht om aan de bevoegde rechterlijke

instantie of bevoegde justitieassistent te rapporteren.254 Deze procedure is gelijklopend in de

vier verschillende wetten. In het kader van de Wet Externe Rechtspositie zal de veroordeelde

zijn keuze aan de strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank ter goedkeuring

voorleggen.255 Art. 9bis, tweede lid van de Probatiewet bepaalt dat de keuze moet worden

voorgelegd aan de probatiecommissie. Art. 20, derde lid van de Interneringswet bepaalt dat

deze keuze moet worden voorgelegd aan de Commissie ter Bescherming van de

Maatschappij. Art. 35§6 van de Wet Voorlopige Hechtenis bepaalt: “Indien de voorwaarden

die krachtens § 3 bepaald zijn, het volgen van een begeleiding of een behandeling opleggen,

nodigt de onderzoeksrechter, het onderzoeksgerecht of het vonnisgerecht de

inverdenkinggestelde uit om een bevoegde persoon of dienst te kiezen. Die keuze wordt aan

de rechter of het gerecht ter goedkeuring voorgelegd.”

Ten tweede zal de dienst die de opdracht heeft aanvaard, ook een rapporteringsopdracht

hebben. Er moet een eerste opvolgingsrapport worden verstuurd binnen een maand na de start

van de alternatieve sanctie of de strafuitvoeringsmodaliteit. Daarna moet periodiek een

verslag worden verstuurd om de zes maanden, en voor de vrijheid onder voorwaarden256 om

de twee maanden.257 De bevoegde instanties kunnen bovendien altijd om een rapportering

vragen aan de begeleidende persoon of de behandelaar, of de dienst kan ook uit eigen

initiatief rapporteren “telkens als de dienst of persoon het nuttig acht”.258 Hoe de hulpverlener

dat nuttig karakter moet invullen werd niet bepaald: de nuttigheid van de rapportage zal

verschillen van persoon tot persoon en van organisatie tot organisatie.259 De hulpverlener zal

rapporteren aan de rechter of aan de justitieassistent die met de ondersteuning en de controle

belast is. In de praktijk zal de hulpverlener aan de justitieassistent rapporteren.260

                                                                                                               254 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 4. 255 Art. 62§4 Wet Externe Rechtspositie. 256 Art. 35§6, tweede lid Wet Voorlopige Hechtenis 257 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 5. 258 F. GOOSSENS en F. HUTSEBAUT, “De wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, RW 2002-03, afl. 35, (1361) 1379. 259 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 137. 260 Ibid.

Page 58: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  58  

Ten derde heeft de wet van 28 november 2000 ook uitdrukkelijk bepaald wat in de verslagen

moet worden opgenomen. De inhoud van de rapportageplicht is gelijk in de vier wetgevingen.

De hulpverlener moet rapporteren of de betrokkene daadwerkelijk aanwezig was, en ook de

ongewettigde afwezigheden. Als de betrokkene de behandeling of begeleiding eenzijdig

stopzet, zal dat, net als alle moeilijkheden daaromtrent, eveneens worden gerapporteerd. En

tot slot zullen situaties met een ernstig risico voor derden ook worden gerapporteerd. 261

Concluderend en voor de duidelijkheid kan de wettelijke verplichting tot rapportering,

afhankelijk van het justitieel statuut en type van patiënt, worden voorgesteld als volgt:262

Type justitieel statuut Type patiënt

Vrijheid onder voorwaarden (voorlopige

hechtenis)

Alle patiënten

Probatie Enkel seksuele delinquenten (art. 372-377

Sw.; art. 379-387 Sw.)

Voorwaardelijke invrijheidstelling en

elektronisch toezicht straffen + drie jaar

Alle patiënten

Vrijheid op proef (internering) Enkel seksuele delinquenten (art. 372-377

Sw.)

3. Het samenwerkingsakkoord van 1998 tussen de Federale Staat en de Vlaamse

Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van de daders van seksueel

misbruik

Op 8 oktober 1998 werd na intensieve onderhandelingen tussen justitie, gezondheidsbeleid en

welzijn het samenwerkingsakkoord over seksuele delinquenten ondertekend. Het doel van dit

samenwerkingsakkoord is om de herhaling van seksueel misbruik en het leed toegebracht aan

de slachtoffers ervan zoveel mogelijk te voorkomen. Er werd gekozen om seksueel

delinquenten zowel te straffen als een gepaste hulpverlening aan te bieden. Het

samenwerkingsakkoord over seksueel delinquenten werd bekrachtigd door de Wet van 4 mei

1999 houdende instemming tot het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de

Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel

                                                                                                               261 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 4. 262 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 136.

Page 59: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  59  

misbrui 263 en het Decreet van 2 maart 1999 houdende de goedkeuring van het

samenwerkingsakkoord van 8 oktober 1998 tussen de federale Staat en de Vlaamse

Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik264,.265

Het samenwerkingsakkoord wordt hier vermeld omdat het heel duidelijk is dat de wetgever in

2000 zijn inspiratie hier heeft gehaald voor de wetswijzigingen. Zowel de procedure als de

inhoud van het rapportagerapport zijn heel sterk gelijkend aan de bepalingen van het

samenwerkingsakkoord.266

Art. 9,3° van het samenwerkingsakkoord bepaalt wat de gespecialiseerde dienst moet

rapporteren: “opstellen van een verslag over de opvolging van de begeleiding of de

behandeling ten behoeve van de bevoegde overheid en de justitieassistent, binnen de maand

na de inwerkingtreding van de gestelde begeleidings- en behandelingsvoorwaarden, telkens

als de begeleidende dienst het nuttig acht, als de bevoegde overheid het vraagt, bij

wijzigingen in de situatie, en tenminste om de zes maanden.

In het verslag bedoeld in het eerste lid, 3°, worden de volgende punten behandeld:

1° data en uren van gemaakte afspraken;

2° afwezigheden die niet gerechtvaardigd zijn;

3° eenzijdige stopzetting van de behandeling door de betrokken persoon;

4° mate waarin de betrokken persoon een inspanning levert om nuttig gebruik te maken van

de begeleidingssessies;

5°situaties van acute sociale gevaarlijkheid met ernstig risico voor derden.

Dit verslag wordt aan de justitieassistent bezorgd. In geval van spoedeisendheid en

onbereikbaarheid van de justitieassistent wordt rechtstreeks verslag uitgebracht aan de

procureur des Konings;”

Er wordt in de rechtsleer kritiek geuit op de onduidelijkheid van punt 4 en 5 in de

rapportage.267 Punt 5 doelt op de noodsituatie, maar de formulering is niet precies genoeg.268

Bovendien is het zinnetje “In geval van spoedeisendheid en onbereikbaarheid van de

                                                                                                               263Wet van 4 mei 1999 houdende instemming tot het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, BS 11 september 1999. 264Decreet van 2 maart 1999 houdende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 8 oktober 1998 tussen de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, BS 11 september 1999. 265 Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, www.ufc.be/over-het-ufc/samenwerkingsakkoord (consultatie 12 mei 2016). 266 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 4. 267 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 4. 268 P. COSYNS, “Recente evolutie van het medisch beroepsgeheim bij de behandeling van slachtoffers of daders van fysiek of seksueel geweld” in J. GOETHALS, F. HUTSEBAUT, G. VERVAEKE en J. CASSELMAN (eds.) Gerechtelijke Geestelijke Gezondheidszorg : Wetenschap, Beleid En Praktijk : Liber Amicorum Joris Casselman, Leuven, Universitaire Pers, (235) 239.

Page 60: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  60  

justitieassistent wordt rechtstreeks verslag uitgebracht aan de procureur des Konings;” niet

opgenomen in de wetswijzigingen.269 Punt 4 is ook onduidelijk en wordt vaak niet goed

begrepen. Deze onduidelijke formuleringen worden ook teruggevonden in de wet van 28

november 2000.270

Afdeling 4: Grensvlak tussen justitie en de hulpverlening. Hoe moet worden omgegaan met het beroepsgeheim? De verschillende statuten

Op diverse plaatsen in de strafrechtsketen bestaan er dus mogelijkheden om cliënten door te

verwijzen naar de hulpverlening. In dit onderdeel van het werkstuk zullen deze

doorverwijzingsmogelijkheden besproken worden. De doorverwijzingen zijn vanuit een

justitieel oogpunt een gunst, geen recht. Ze vormen een alternatief voor vervolging,

bestraffing, een uitvoering van een straf of voor het vrijlaten uit de gevangenis.271 Een

alternatieve straf zal maar worden toegekend als de justitiecliënt akkoord gaat met één of

meer voorwaarden: dat kan het zoeken van werk zijn maar voor bepaalde justitiecliënten

zoals druggebruikers kan één van die voorwaarden het volgen van een begeleiding of

behandeling zijn.272 Een zorgverstrekker die een patiënt met een justitieel statuut behandelt,

hoeft niet per definitie te rapporteren aan justitie: enkel wanneer een van de voorwaarden

voor het alternatief het volgen van een begeleiding of behandeling is, kan een

rapportageverplichting bestaan.273

Het is van belang dat hulpverleners weten welk justitieel statuut hun patiënt heeft omdat dit

statuut invloed heeft op de patiënt zelf maar ook op de informatie die de hulpverlener

specifiek zal kunnen doorgeven aan justitie: het heeft met andere woorden weerslag op het

beroepsgeheim van de hulpverlener.274

                                                                                                               269 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 4. 270 P. COSYNS, “Recente evolutie van het medisch beroepsgeheim bij de behandeling van slachtoffers of daders van fysiek of seksueel geweld” in J. GOETHALS, e.a (eds.) Gerechtelijke Geestelijke Gezondheidszorg : Wetenschap, Beleid En Praktijk : Liber Amicorum Joris Casselman, Leuven, Universitaire Pers, (235) 239. 271 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 45. 272 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 6. 273 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 16. 274 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 126.

Page 61: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  61  

1.Vervolgingsniveau - niveau parket

1.1 Seponeren na een doorverwijzing naar de hulpverlening

Seponeren na een doorverwijzing naar de hulpverlening is een synoniem voor “het klasseren

zonder gevolg na een verwijzing naar de hulpverlening”. 275 Zowel het parket als de

politiediensten kunnen deze doorverwijzing toepassen.276 Een voorbeeld waar politiediensten

doorverwijzen is het POL-project in Mechelen.277 Politiediensten kunnen personen waartegen

een proces-verbaal wordt opgesteld wegens drugsfeiten en waar ook een vermoeden bestaat

van problematisch gebruik, rechtstreeks doorsturen naar de hulpverlening. Daar krijgen die

personen de kans om op een vrijwillige basis een begeleiding te starten.278

Er bestaat geen juridische basis voor deze doorverwijzing,279 met als gevolg dat de verwijzing

vaak vrijblijvend is. 280 Er bestaat dan ook geen wettelijke verplichting voor de

zorgverstrekker om informatie door te geven aan de politie of het parket. In deze situatie is

het aangewezen om als voorziening een beleid rond informatie-uitwisseling met justitie te

ontwikkelen.281

Daarnaast bestaat er ook onduidelijkheid wat betreft de opvolging na de doorverwijzing en de

termijn waarbinnen de justitiecliënt gevolg moet geven aan de doorverwijzing.282

Na het sepot blijft de betrokkene wel bekend bij het parket.283

1.2 Bemiddeling in strafzaken

                                                                                                               275 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 65. 276 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 45. 277 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 6. 278 D. VERSELE, Justitie en drughulpverlening werken steeds beter samen, www.desleutel.be/professionals/item/1796-justitie-en-drughulpverlening-werken-steeds-beter-samen#Pol (consultatie 12 mei 2016). 279 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 45. 280 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 65. 281 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 17. 282 K. VAN CAUWENBERGHE, “Politie, parket en rechtbanken” in J. CASSELMAN en H. KINABLE (eds.), Het gebruik van illegale drugs, Multidimensionaal bekeken, Heule, UGA, 2007, 295-307. 283 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 65.

Page 62: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  62  

Bemiddeling in strafzaken werd ingevoerd door de Wet houdende regeling van een procedure

van Bemiddeling in Strafzaken van 10 februari 1994284.285

Als de verdachte bereid is een begeleiding of behandeling te volgen en ook de voorwaarden

opgelegd door het parket naleeft, en dit binnen een termijn van maximum zes maanden, volgt

er een verval van de strafvordering.286 De duur van de begeleiding en behandeling onder druk

van justitie kunnen niet langer dan zes maanden duren; de behandeling kan natuurlijk wel

vrijwillig worden verdergezet.

Het is de justitieassistent die de voorwaarden van begeleiding of behandeling zal opvolgen;

hij zal ook het contact met de hulpverlening onderhouden. Als er sprake is van een

geneeskundige behandeling, zal de hulpverlener zelf de frequentie van de contacten bepalen:

er is geen inhoudelijke controle op het verloop van de therapie. 287

De Ministeriële Omzendbrief Bemiddeling in Strafzaken regelt de informatiedoorstroming

vanuit de zorgverstrekking.288 De informatie die de hulpverlener aan de justitieassistent geeft,

beperkt zich tot het bevestigen van het aanwezig of afwezig zijn van de cliënt op de gemaakte

afspraken.289 Aan de zorgverstrekker worden geen inhoudelijke gegevens of resultaten van de

begeleiding gevraagd.290

Bemiddeling in strafzaken kan in principe enkel worden toegepast bij misdrijven met een

slachtoffer.291

Dat is een zeer gunstige maatregel aangezien de strafvervolging volledig zal vervallen

wanneer de voorwaarden worden vervuld.292

                                                                                                               284 Wet van 10 februari 1994 houdende regeling van een procedure voor de bemiddeling in strafzaken, BS 27 april 1994. 285J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 66. 286 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 66. 287 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 45. 288 Omzendbrief nr. COL 8/99 van 7 mei 1999 van Het College van procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep.; F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 137. 289 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 214. 290 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 137. 291 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 6. 292 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 66.

Page 63: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  63  

Specifiek voor jonge experimenterende druggebruikers wordt in bepaalde arrondissementen

heel vaak gebruik gemaakt van strafbemiddeling. Aan de andere kant zijn er echter ook

parketmagistraten die net van oordeel zijn dat de termijn van zes maanden te kort is om een

verschil te maken.293

1.3 Pretoriaanse probatie

Voor de pretoriaanse probatie bestaat geen expliciete wettelijke basis, maar het lijkt wel heel

erg op de bemiddeling in strafzaken.294 Het parket zal de verdachte niet vervolgen als hij

bereid is een begeleiding of een behandeling te volgen en hij erin slaagt zich gedurende zes

maanden aan de voorwaarden te houden.295

Dat is echter een minder gunstige maatregel dan de bemiddeling in strafzaken, want bij

pretoriaanse probatie wordt de zaak zonder gevolg geklasseerd, maar het dossier kan wel

opnieuw worden geopend zolang de zaak niet verjaard is. 296

2. Vervolgingsniveau - het gerechtelijk onderzoek

Wanneer de verdachte bij een gerechtelijk onderzoek betrokken is, is het niet de procureur

des Konings die beslist, maar de onderzoeksrechter.

2.1 Voorlopige invrijheidstelling onder voorwaarden

De mogelijkheid tot vrijlating onder voorwaarden werd ingevoerd door de Wet Voorlopige

Hechtenis.297

De verdachte voor wie voldoende redenen bestaan om hem in voorhechtenis te nemen, wordt

toch niet (langer) opgesloten, maar aan zijn vrijlating worden wel bepaalde voorwaarden

                                                                                                               293 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 214. 294 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 65. 295 Art. 216ter S.v. 296 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 65. 297Art. 35 Wet Voorlopige Hechtenis; J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 66.

Page 64: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  64  

verbonden. 298 Deze beslissing kan worden genomen door de onderzoeksrechter, de

raadkamer, de kamer van inbeschuldigingstelling of een vonnisgerecht.299 De verdachte zal

dus niet naar de gevangenis moeten of hij zal worden vrijgelaten uit de gevangenis als men

akkoord gaat met de voorwaarde om een begeleiding of behandeling te volgen. Dat kan niet

langer duren dan drie maanden, hoewel het wel telkens met drie maanden verlengbaar is.300

Art. 35§6 Voorlopige Hechteniswet bepaalt vervolgens wat de dienst of persoon die instaat

voor begeleiding of behandeling moet rapporteren.301 De zorgverstrekker moet theoretisch

gezien rapporteren aan de rechter en aan de justitieassistent.302 In de praktijk is het de

justitieassistent die de voorwaarden zal opvolgen en hierover verslag zal uitbrengen aan de

onderzoeksrechter, raadkamer of KI.303

Bij het niet-naleven van de voorwaarden kan de onderzoeksrechter de betrokkene opnieuw

aanhouden.304

2.2 Vrijlating op proef bij internering

Internering is een vrijheidsberovende maatregel, geen straf, die zal worden gebruikt als een

verdachte op het ogenblik van de berechting niet toerekeningsvatbaar is. Een

onderzoeksrechter of een onderzoeksgerecht305 kan de internering uitspreken. Die zal de

geïnterneerde dan verwijzen naar de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij

(hierna: CBM), en die zal op haar beurt een geschikte instelling aanwijzen.306

                                                                                                               298J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 66. 299 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 215. 300 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 7. 301 Inhoud van het verplichte verslag: 1) de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene, 2) de ongewettigde afwezigheden, 3) het eenzijdig stopzetten van begeleiding of behandeling door de betrokkene, 4) de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en 5) de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden. De inhoud van dit verslag is exact hetzelfde in de Probatiewet, de Interneringswet en de Wet Externe Rechtspositie. 302 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 18. 303F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 47. 304 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 66. 305 De raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling. 306 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 49.

Page 65: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  65  

De geïnterneerde kan eventueel ook vrijgesteld worden op proef als men bepaalde

voorwaarden naleeft: die beslissing komt van de CBM. De opvolging zal gebeuren door een

justitieassistent en die zal verslag uitbrengen aan de CBM.307

Net zoals bij de probatie die in het volgende deel zal worden besproken, is er in de

Interneringswet alleen voor hulpverleners die de hulpverlening van seksuele delinquenten op

zich nemen een rapportageverplichting bepaald.308 Art. 20, lid 5 Interneringswet bepaalt wat

die rapportageverplichting precies inhoudt.309

Voor andere categorieën van geïnterneerden, die dus geen seksuele delinquenten zijn, bepaalt

art. 20, lid 1 Interneringswet enkel dat die zal onderworpen worden aan een sociaal

geneeskundige voogdij en dat in de beslissing tot invrijheidstelling wordt bepaald hoelang en

op welke wijze die voogdij zal worden uitgeoefend. Verder zijn er geen wettelijk bepalingen

over rapportage opgenomen.310

Door de Nieuwe Interneringswet van 5 mei 2014 zal er van alles veranderen. Die wet zal,

zoals al werd gestipuleerd, in werking treden op 1 juli 2016. Aan de geïnterneerde kunnen

verschillende uitvoeringsmodaliteiten worden toegekend zoals de beperkte detentie,

elektronisch toezicht of invrijheidstelling op proef.311 Art. 57 van de Nieuwe Interneringswet

bepaalt dat de controle op de geïnterneerde persoon aan wie een uitvoeringsmodaliteit is

opgelegd, wordt opgedragen aan het Openbaar Ministerie. De politiediensten houden toezicht.

Verslag en evaluatie dienen opgemaakt te worden door de directeur van de gevangenis of

hoofdgeneesheren van de inrichting en de Dienst Jusitiehuizen. Als aan de toegekende

modaliteit voorwaarden betreffende begeleiding of behandeling zijn gekoppeld, bepaalt art.

57 §5 Nieuwe Interneringswet dat de persoon of de dienst die de opdracht aanneemt, op

verzoek van de Kamer ter Bescherming van de maatschappij (hierna: KBM) verslag uitbrengt

over de opvolging van de begeleiding of behandeling. Dat moet gebeuren binnen een maand

na de toekenning van de modaliteit en minstens om de zes maanden, of wanneer de persoon

of dienst dat nuttig acht.

De KBM is een kamer binnen de strafuitvoeringsrechtbank. Ze bestaat uit een rechter en twee

assessoren, waarvan één gespecialiseerd is in sociale integratie en de andere in klinische

psychologie. Het verslag aan de KBM verschilt niet van de inhoud van het eerdere verslag

                                                                                                               307 Ibid. 308 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 138. 309 Inhoud van het verplichte verslag: 1) de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene, 2) de ongewettigde afwezigheden, 3) het eenzijdig stopzetten van begeleiding of behandeling door de betrokkene, 4) de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en 5) de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden. 310 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 138. 311 Art. 40 Nieuwe Interneringswet.

Page 66: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  66  

aan de CBM. De KBM kan ook op relatief eenvoudige wijze kleine, niet substantiële

wijzigingen aanbrengen aan de opgelegde voorwaarden als de dagelijkse realiteit dat

vereist.312

3. Niveau van straftoemeting

3.1 Probatieopschorting en probatie-uitstel

Deze verwijzing naar de hulpverlening werd ingevoerd door de Probatiewet.313

De rechtbank kan kiezen tussen opschorting of uitstel. Probatieopschorting wil zeggen dat de

rechtbank beslist om de uitspraak van de veroordeling op te schorten en dus ook geen straf uit

te spreken als aan de voorwaarde van behandeling of begeleiding voldaan is. Probatie-uitstel

betekent dat de rechter de straf wel degelijk uitspreekt, maar de straf niet wordt uitgevoerd als

aan de voorwaarden voldaan is.314

Bij probatie wordt enkel voor hulpverleners die de hulpverlening van seksuele delinquenten

op zich nemen de rapportageverplichting bepaald.315 Art. 9bis, lid 3 Probatiewet bepaalt:

“Deze dienst of persoon die de opdracht aanneemt, brengt aan de probatiecommissie 2[alsook aan de justitieassistent]2, binnen een maand na het begin van die begeleiding of

behandeling en telkens als de dienst of persoon het nuttig acht, of op verzoek van de

commissie en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de begeleiding of de

behandeling”.

Lid 4 van hetzelfde artikel bepaalt vervolgens wat in het verslag moet staan: het gaat om de

daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de

ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling

door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de

situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.

                                                                                                               312 E. SCHIPAANBOORD en T. VANDER BEKEN, “De interneringswet van 2014” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (53) 70. 313 J. CASSELMAN, “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg” in R. STOCKMAN (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, (62) 67. 314 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 7. 315 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 138.

Page 67: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  67  

Als er probatie wordt toegekend aan een andere categorie dan seksuele delinquenten, bepaalt

art. 9 Probatiewet: “De verdachten en de veroordeelden aan wie een probatiemaatregel is

opgelegd krachtens de artikelen 3 en 8, worden eveneens onderworpen aan een sociale

begeleiding die wordt uitgeoefend door justitieassistenten van de Dienst Justitiehuizen van de

FOD Justitie. Deze sociale begeleiding heeft tot doel recidive te voorkomen door de

opvolging en het toezicht op de naleving van de voorwaarden.

Op de tenuitvoerlegging van de probatiemaatregelen wordt toegezien door de

probatiecommissie.”

In een rapportageverplichting door de hulpverlening wordt hier niet voorzien.316

Bij probatie wordt een proeftermijn door de rechter opgelegd die minimaal één jaar is en

maximaal vijf jaar. Het toezicht op de naleving van de voorwaarden wordt toegekend aan de

probatiecommissie; een justitieassistent volgt de betrokkene op en brengt verslag uit bij de

probatiecommissie.317

3.2 Vrijlating op proef bij internering

Ook het vonnisgerecht318 kan een internering uitspreken, net zoals een onderzoeksgerecht dat

kan.319 Ook op dit niveau kan beslist worden tot een vrijlating op proef onder dezelfde

omstandigheden en voorwaarden besproken bij “de vrijlating op proef bij internering op het

niveau van het gerechtelijk onderzoek”.

4. Niveau van de strafuitvoering

In deze fase van de strafrechtsbedeling is door een rechter een effectieve gevangenisstraf

uitgesproken en zit de justitiecliënt in de gevangenis. Toch bestaan er mogelijkheden voor die

cliënt om de gevangenis voor het einde van de straf te verlaten.320 De drie mogelijkheden

bestaan uit: 321

− De voorwaardelijke invrijheidstelling

                                                                                                               316 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 138. 317 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 47. 318 Het vonnisgerecht kan de correctionele rechtbank zijn, het hof van beroep of het hof van assisen. 319 Verwijzing naar vrijlating op proef in de fase van het gerechtelijk onderzoek. 320 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 48. 321 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 8.

Page 68: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  68  

− De voorlopige invrijheidstelling

− Elektronisch toezicht

Een onderscheid tussen de verschillende gedetineerden is hier belangrijk:

− Gedetineerden die een straf uitzitten van meer dan drie jaar.

− Gedetineerden die een straf uitzitten van drie jaar of minder.

Voor de eerste categorie is de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd:322 dat is geregeld in de Wet

Externe Rechtspositie. Voor de tweede categorie is de gevangenisdirecteur bevoegd:323 dat

wordt geregeld via Ministeriële Omzendbrieven.324

4.1 Straffen van meer dan 3 jaar: voorwaardelijke invrijheidstelling en elektronisch

toezicht

De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen om een gedetineerde met een straf van meer dan

drie jaar voorwaardelijk in vrijheid te stellen. De gedetineerde wordt vervroegd uit de

gevangenis vrijgelaten onder de voorwaarde van het volgen van een begeleiding of

behandeling. De proeftijd is gelijk aan de duur van de vrijheidsstraf die de veroordeelde nog

moest ondergaan, maar kan nooit korter zijn dan twee jaar. Ook hier zal de justitieassistent de

voorwaarden tot behandeling of begeleiding opvolgen en hiervoor verslag uitbrengen aan de

strafuitvoeringsrechtbank. 325 Art. 62§4 Wet Externe Rechtspositie zal bepalen wat er moet

worden gerapporteerd.326

Een veroordeelde met een effectieve gevangenisstraf kan elektronisch toezicht onder

voorwaarden krijgen. De proeftijd is hier maximaal zes maanden en kan één maal worden

verlengd met zes maanden.327

Als het gaat om een veroordeelde met een straf van meer dan drie jaar, kan de

strafuitvoeringsrechtbank wederom elektronisch toezicht toekennen als de veroordeelde

                                                                                                               322 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 48. 323 Ibid. 324 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 8. 325 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 48. 326 Inhoud van het verplichte verslag: 1) de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene, 2) de ongewettigde afwezigheden, 3) het eenzijdig stopzetten van begeleiding of behandeling door de betrokkene, 4) de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en 5) de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden. 327 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 8.

Page 69: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  69  

bereid is begeleiding of behandeling te volgen. De justitieassistent volgt op en brengt verslag

uit aan de strafuitvoeringsrechtbank. 328

4.2 Straffen van 3 jaar en minder: voorlopige invrijheidstelling en elektronisch

toezicht

Voor de veroordeelden met een straf tot en met drie jaar kan de gevangenisdirecteur beslissen

de gedetineerde voorlopig in vrijheid te stellen. Aan deze voorlopige invrijheidstelling wordt

normaal geen voorwaarde tot begeleiding of behandeling gekoppeld. 329 De meeste

zorgverstrekkers krijgen geen doorverwijzingen op basis van een voorlopige

invrijheidstelling.330

Iemand die veroordeeld werd tot een effectieve gevangenisstraf, kan ook elektronisch toezicht

onder voorwaarden krijgen. De proeftijd is ook hier maximaal 6 maanden en kan eenmaal

verlengd worden met zes maanden.

Voor veroordeelden tot een straf van 3 jaar of minder is de gevangenisdirecteur bevoegd voor

het toekennen van elektronisch toezicht. Een bijzondere voorwaarde kan hierbij het volgen

van een begeleiding of behandeling zijn.331

De Ministeriële Omzendbrief nr. 1803 van 2008 bepaalt dat de justitieassistent de voorwaarde

tot begeleiding of behandeling opvolgt en verslag uitbrengt aan de gevangenisdirecteur. De

Ministeriële Omzendbrief van 2013332 bepaalt hoe de informatiedoorstroming verloopt, maar

er wordt niet expliciet bepaald welke informatie van de hulpverlener wordt verwacht.333

                                                                                                               328 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 49. 329 F. VANDER LAENEN, “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in B. HUBEAU, e.a. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, (41) 48. 330 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 9. 331 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 9. 332 Ministeriële omzendbrief nr.° ET/SE-2 van 17 juli 2013 betreffende de reglementering inzake het elektronisch toezicht als uitvoeringsmodaliteit voor gevangenisstraffen waarvan het totaal in uitvoering zijnde gevangenisstraffen drie jaar niet overschrijdt. 333 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 138.

Page 70: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  70  

Afdeling 5: Statuten zonder wettelijk verplichting tot rapportage334

In het vorige hoofdstuk werd al duidelijk dat er hulpverleners zijn die werken met patiënten

die een begeleiding of een behandeling volgen waarvoor geen wettelijke verplichting tot

rapportage bestaat en er bijgevolg ook geen wettelijk kader bestaat over wat moet

gerapporteerd worden, wanneer en aan wie. Ter herhaling en voor de duidelijkheid gaat het

om :

− Verdachten die pretoriaanse probatie hebben gekregen.

− Geïnterneerden die vrijgelaten zijn op proef en die geen seksueel delinquent zijn.

− Al dan niet veroordeelde, niet seksuele delinquenten die de gunstmaatregel probatie

krijgen.

− Veroordeelden tot een straf van drie jaar en minder die elektronisch toezicht onder

voorwaarden hebben gekregen.

Aangezien er geen wettelijk kader is, is het heel belangrijk om goede afspraken te maken met

justitie over de manier waarop de informatie-uitwisseling kan gebeuren met een respect voor

het beroepsgeheim. Afspraken worden gemaakt zowel op patiëntoverstijgend niveau als op

patiëntniveau.

1. Afspraken op cliënt overstijgend niveau – Netwerkoverleg335

De afspraken die gemaakt worden op cliëntoverstijgend niveau zijn best onderdeel van een

ruimer samenwerkingsakkoord. In dit samenwerkingsakkoord worden het best heldere

afspraken gemaakt over de doelstellingen van de samenwerking en over de finaliteit van elk

van de betrokken actoren. Het is aangewezen dat een duidelijke rol- en taakafbakening wordt

afgesproken.

Als er afspraken worden gemaakt rond informatie-uitwisseling, moet enerzijds worden

bepaald wat gerapporteerd kan worden door de zorgverstrekker aan de justitieassistent, en

anderzijds wat de justitieassistent moet rapporteren aan de justitiële opdrachtgever. Alleszins

zal enkel die informatie worden doorgegeven die de justitieassistent nodig heeft om zijn

finaliteit te bereiken. Bij het maken van deze soort afspraken is er een noodzaak aan intern

overleg binnen de voorziening over de eigen doelstellingen en finaliteit, over de eigen rol- en

taakafbakening en over informatie-uitwisseling en het beroepsgeheim vooraleer er zelfs maar                                                                                                                334 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 139. 335 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 20.

Page 71: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  71  

heldere afspraken kunnen worden gemaakt met justitie. Het Steunpunt Algemeen

Welzijnswerk biedt met de procedure “Integriteit in gedrag” inspiratie.336

De afspraken kunnen gemaakt worden als voorziening op zich, of tussen verschillende

voorzieningen als die in een zorgcircuit samenwerken.

Een ondertekend samenwerkingsprotocol is aangewezen om de samenwerking tussen justitie

en de zorgverstrekking te formaliseren. Hierin worden duidelijke afspraken gemaakt rond het

verloop van de samenwerking en de informatie-uitwisseling tussen justitie en

zorgverstrekking. Discussies kunnen op deze manier vermeden worden in individuele

dossiers.

De Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen (VAD) stelde dat de alcohol- en

drughulpverlening vragende partij was voor de opstelling van dergelijke

samenwerkingsprotocollen. Zo kon er gewerkt worden volgens een eenduidig stramien dat te

volgen is in alle gerechtelijke arrondissementen. De enige bedenking die men maakte was dat

men naast de algemeen geldende afspraken wel enige speelruimte moet hebben voor variatie

op grond van regionale eigenheden en proefprojecten. 337 Uiteindelijk heeft de

drughulpverlening ervoor gekozen om een visietekst uit te werken voor de hele sector.

2. Afspraken op patiëntniveau – Driehoeksoverleg338

Het is belangrijk ook op het niveau van de individuele justitiecliënt afspraken te maken tussen

zorgverstrekker en justitie. Er moeten duidelijke afspraken worden gemaakt tussen de drie

betrokken partijen: de zorgverstrekker, de justitieassistent en de patiënt. De cliënt wordt bij

het maken van deze afspraken actief betrokken. Hier wordt besproken welke informatie de

justitieassistent nodig heeft, en welke informatie de zorgverstrekker kan doorgeven. Er wordt

ook afgesproken wanneer gerapporteerd kan worden aan de justitieassistent. Er wordt ook

bepaald hoe dat gebeurt: dat is bij voorkeur schriftelijk.

Een essentieel gegeven is transparantie: zo kan de patiënt zich van bij de start verzetten als hij

ergens niet mee akkoord gaat en kunnen afspraken gemaakt worden waar de patiënt wel zijn

toestemming voor geeft. Het is van groot belang dat het voor de patiënt duidelijk is wat zal

                                                                                                               336 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 139. 337 T. DEFILLET, Juridische handvatten beroepsgeheim voor hulpverleners bij het rapporteren aan justitiële medewerkers bij doorverwijzingen van meerderjarige druggebruikers, Brussel, 2012, www.vad.be/media/1149706/juridische%20handvateen%20beroepsgeheim%20voor%20hulpverleners.pdf (consultatie 12 mei 2016). 338 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 21.

Page 72: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  72  

worden gerapporteerd vóór de start van de begeleiding of behandeling en doorheen de

volledige periode van de begeleiding of behandeling zelf.

Patiëntgericht driehoeksoverleg is een overleg waarbij twee actoren en één patiënt een

spreekwoordelijke driehoek vormen. Het is patiëntgericht omdat de focus maximaal op de

patiënt gericht blijft: er is geen overleg zonder de patiënt. De patiënt doet ook mee aan het

overleg: door zijn aanwezigheid zijn de andere partijen zich bewuster van het beroepsgeheim.

Zodra het doel helder is, zal elke actor bepalen wat zijn rol naar de patiënt is in het concrete

overleg. Bij wijze van voorbeeld kan een begeleider van een dienst geestelijke

gezondheidszorg de patiënt ondersteunen door te vertalen of te tolken. De justitieassistent kan

de patiënt confronteren met de gevolgen van de keuzes die hij maakt. Voor de patiënt moet

het heel duidelijk zijn wat van hem wordt verwacht en wat hij van de twee actoren kan

verwachten. Wat nadelig is aan het driehoeksoverleg is de tijdsinvestering, maar de focus ligt

waar ze moet liggen en dat is bij de patiënt. 339

BESLUIT

Als de uitzonderingen op het beroepsgeheim worden besproken moet een onderscheid worden

gemaakt tussen twee zaken. Ten eerste is het belangrijk aan te stippen dat de algemene

uitzonderingen op het beroepsgeheim zoals die in “deel 1: Beroepsgeheim” zijn besproken

gelden voor alle patiënten: het maakt niet uit of iemand is doorverwezen door justitie of niet.

Een hulpverlener heeft dus een spreekplicht in het geval van schuldig hulpverzuim en de

wettelijke verplichting tot bekendmaking. De hulpverlener heeft een spreekrecht in onder

andere het geval dat hij moet getuigen voor een rechter, in het geval van art. 458bis Sw. of in

het geval van de noodtoestand.340

Ten tweede bestaat er ook de wettelijke verplichtingen tot rapportage van de zorgverstrekker

aan justitie als andere uitzondering op het beroepsgeheim.341 In die context hebben justitie en

hulpverlening tegenstrijdige finaliteiten. De cliënt staat altijd centraal, maar als justitie en

hulpverlening een resultaat willen behalen dat zowel het maatschappelijk als het individueel

belang dient, moeten ze constructief op elkaar kunnen inspelen.342 Justitie en hulpverlening

                                                                                                               339 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 141. 340 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 12. 341 Wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen Memorie van toelichting, Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1907/01, 40. 342 N. ROOSE, “Afstemming tussen justitiële medewerkers en drughulpverleners in het belang van iedereen”, Orde dag 2004, afl. 26, (19) 25.

Page 73: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  73  

werken met elkaar samen in het geval dat een justitiecliënt wordt doorverwezen vanuit justitie

om een begeleiding of behandeling te volgen.

Het is zo dat bepaalde justitiecliënten, waarvan het profiel supra al werd besproken, de gunst

kunnen krijgen van een alternatieve maatregel. Als één van de voorwaarden voor deze

alternatieve maatregel het volgen van een begeleiding of een behandeling is, ontstaat er voor

de hulpverlening een rapportageplicht. Er bestaat een rapportageplicht voor seksuele

delinquenten die een probatiemaatregel krijgen of geïnterneerd zijn. Met betrekking tot de

geïnterneerden moet gewezen worden op de Nieuwe Interneringswet. Deze wet zal voor heel

wat verandering zorgen.343

Voor de andere soorten delinquenten bestaat een rapportageplicht in de Voorlopige

Hechteniswet en de Wet Externe Rechtspositie. Die rapportageplicht voor hulpverleners die

de opdracht tot begeleiding of behandeling hebben aanvaard was het gevolg van de wet van

28 november 2000. De gevolgen die deze wet heeft gehad op het beroepsgeheim van

hulpverleners is niet te onderschatten;344 ook in het Parlement werd gedebatteerd over de

invloed van de wetswijzigingen op het beroepsgeheim van hulpverleners.345

Door de Wet van 28 november 2000 is de procedure en de inhoud van wat moet worden

gerapporteerd gelijk in de vier wetten. Wat de procedure betreft zal de bevoegde rechter of

rechtbank aan de betrokkene vragen een hulpverlener of hulpverlenende organisatie uit te

kiezen waar hij een begeleiding of behandeling wil volgen en de keuze zal worden

voorgelegd ter goedkeuring aan de bevoegde rechter of rechtbank. Eens de hulpverlening de

opdracht aanvaardt, is de hulpverlener verplicht om aan de bevoegde rechterlijke instantie en

de bevoegde justitieassistent te rapporteren. Wat de rapportageplicht betreft, moeten in het

verslag dat de hulpverlener aan justitie moet bezorgen, de volgende zaken worden

opgenomen: de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde

raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of

de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn

gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden. De bevoegde dienst of de

bevoegde persoon moet de rechter of het gerecht op de hoogte brengen van het stopzetten van

de begeleiding of de behandeling. Dus voor deze vier doorverwijzingen is goed bepaald wat

moet gerapporteerd worden en wanneer.346

                                                                                                               343 Pagina 64 van dit werkstuk geeft de veranderingen door de Nieuwe Interneringswet weer. 344 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 2. 345 Parl. St. Senaat, 1999-2000, nr. 2-280/2; Parl. St. Senaat, 1999-2000, nr. 2-280/4; Parl. St. Senaat, 1999-2000, nr. 2-280/5. 346 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 4.

Page 74: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  74  

Het is duidelijk dat nu voor de hulpverlener, met betrekking tot alle delinquenten, een

verregaande rapportageopdracht bestaat als de hulpverlener aanvaard heeft een begeleiding of

behandeling op zich te nemen van een cliënt die onder een dergelijk juridisch statuut valt.347

We zagen echter al dat er ook nog andere mogelijkheden zijn om door te verwijzen naar de

hulpverlening. En daar is er geen regeling over wat en wanneer er moet worden

gerapporteerd. Men is in die gevallen aangewezen op elkaar en men moet goede afspraken

maken. In het beste geval sluit men een samenwerkingsakkoord: het is belangrijk dat in zo

een samenwerkingsakkoord heldere afspraken worden gemaakt over de doelstellingen van de

samenwerking en over de finaliteit van elk van de betrokken actoren. Er wordt ook best een

duidelijke rol- en taakafbakening afgesproken. Zeker in het kader van seponering na een

doorverwijzing door politie of parket en pretoriaanse probatie is het aangewezen een beleid

rond informatie-uitwisseling met justitie te ontwikkelen.348

                                                                                                               347 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 5. 348 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 17.

Page 75: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  75  

Deel 3: Geestelijke gezondheidszorg

INLEIDING

In het derde deel van dit werkstuk zal de nadruk worden gelegd op de geestelijke

gezondheidszorg. In eerste instantie wordt het hoofdstuk afgebakend. Vervolgens wordt de

psychosociale dienst (hierna: PSD) in de gevangenis besproken. De PSD vormt net zoals de

justitieassistent, die in het laatste hoofdstuk zal worden besproken, een schakelpositie tussen

justitie en hulpverlening. Tot slot wordt de drughulpverlening besproken. Drughulpverlening

wordt besproken onder het deel van de geestelijke gezondheidszorg,349 omdat een groot deel

van de druggebruikers kampt met een extra psychiatrische problematiek zoals

persoonlijkheidsstoornissen, psychosen, stemmingsstoornissen, etc.350 Ook voor dit thema is

gekozen om een casestudie te houden zodat in het algemeen besluit van dit werkstuk een

vergelijking kan worden gemaakt met de bevindingen uit de casestudie intrafamiliaal geweld,

die in het volgend hoofdstuk aan bod komt.

Afdeling 1: Geestelijke Gezondheidszorg

Justitiecliënten kunnen op verschillende wijzen met de geestelijke gezondheidszorg in

aanraking komen. Een eerste wijze bestaat erin dat justitiecliënten voor advies vanuit justitie

worden doorverwezen naar een psychiatrisch expert of een gespecialiseerde voorziening. Een

voorbeeld hiervan is het psychiatrisch deskundigenonderzoek in het kader van de Wet op de

internering. De aangestelde deskundige krijgt dan de opdracht om de psychische

gezondheidstoestand van een persoon te beoordelen. Het kan ook zijn dat diensten die

gespecialiseerd zijn in de hulpverlening van seksuele delinquenten adviezen moeten

formuleren. De Nationale Raad van de Orde der Artsen heeft met betrekking tot het

beroepsgeheim geen deontologisch bezwaar tegen het uitbrengen van een advies door

bijvoorbeeld een expert. De Raad heeft wel altijd gewezen op een strikte scheiding tussen de

functie van aangestelde expert of deskundige en die van zorgverlener of behandelaar.351 Een

advies van Nationale Raad van de Orde der Artsen van 2002 stelde expliciet dat “De regels in

verband met het beroepsgeheim fundamenteel verschillend zijn naargelang een

                                                                                                               349 In de praktijk bestaat naast dit geestelijk gezondheidszorgcircuit ook een circuit van drughulpverleningscentra die onder de revalidatieconventies vallen. 350 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 20. 351 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 133.

Page 76: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  76  

gespecialiseerde dienst ten aanzien van seksuele delinquent optreedt als behandelaar of als

verstrekker van een advies dat vergelijkbaar is met dat van een deskundige.”352

Een tweede manier is dat justitiecliënten vanuit justitie worden doorverwezen naar speciaal

opgerichte of gesubsidieerde forensische voorzieningen. Men komt dan terecht in ofwel de

ambulante ofwel de residentiële geestelijke gezondheidzorg. In de ambulante geestelijke

gezondheidszorg bestaan er afzonderlijke gespecialiseerde forensische teams die elk de zorg

voor een van de vijf forensisch-psychiatrische doelgroepen op zich nemen. Het gaat over de

seksuele delinquenten, gedetineerden, druggebruikers, daders van geweld- en

vermogensdelicten en daders van intrafamiliaal geweld. Binnen de residentiële geestelijke

gezondheidszorg worden binnen drie forensisch psychiatrische units zogenaamde medium-

risk geïnterneerden behandeld. Daarnaast bestaat residentiële opvang voor specifieke groepen

van justitiecliënten, met name de seksuele delinquenten en daders met een verstandelijke

beperking.353

Ten derde kunnen verdachten of daders met een psychiatrische problematiek die

doorverwezen zijn door justitie ook met de reguliere geestelijke gezondheidszorg in contact

worden gebracht. Daar zijn ze traditioneel echter terughoudend om deze patiënten op te

vangen.354

Op de psychiatrisch expert en de gesubsidieerde forensische voorzieningen wordt niet verder

ingegaan in dit werkstuk, noch op dwangbehandelingen in de geestelijke gezondheidszorg

zoals gedwongen opname en internering.355

Afdeling 2: Medewerkers in de geestelijke gezondheidszorg met een beroepsgeheim

1. Psychosociale dienst van de gevangenis

1.1 Inleiding

                                                                                                               352 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 134; Nationale Raad van de Orde der Geneesheren, advies van 24 augustus 2002 inzake adviezen van gespecialiseerde diensten in de begeleiding of behandeling van seksuele delinquenten 353 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 5. 354 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 4. 355 F. VANDER LAENEN, “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in W. DIJKHOFFZ en W. VERCRUYSSEN (eds.), Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, (1) 5.

Page 77: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  77  

De PSD van de gevangenis wordt op deze plaats in het werkstuk beschreven omdat het

beroepsgeheim van een medewerker van de PSD sterke gelijkenissen vertoont met dat van de

justitieassistent, die in “Deel 4: Welzijnswerk” van dit werkstuk zal worden besproken.356

1.2 De taak van de PSD

De wettelijke basis voor de opdrachten en het takenpakket van de PSD wordt gelegd in twee

wetten. Ten eerste is er de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en

de rechtspositie van de gedetineerden.357 Art. 101§1 Basiswet Gevangeniswezen bepaalt dat

de medico-psychosociale expertise in de gevangenissen die diensten omvat die experten

verstrekken met het oog op het stellen van een diagnose en het verlenen van adviezen in het

kader van de besluitvormingsprocessen. De expertise heeft onder meer betrekking op de

adviezen in het kader van bijzondere vormen van strafuitvoering en de vervroegde

invrijheidstelling. De expert wordt door art. 2,19° Basiswet Gevangeniswezen omschreven als

de aan de gevangenis verbonden arts, psycholoog, maatschappelijk assistent of gediplomeerde

die met een medico-psychosociale expertise in de gevangenis is belast. Door de psychologen

en maatschappelijk assistenten van de PSD te benoemen als experten worden de

deskundigheid en bijhorende machtspositie van deze dienst in het besluitvormingsproces

benadrukt.358 Ten tweede zal de Wet Externe Rechtspositie de opdrachten van de PSD

bepalen. De kernopdracht van de PSD is adviesverlening.359

De PSD heeft kortom als kernopdracht adviesverlening en expertise met het oog op een

veilige en humane tenuitvoerlegging van de straf.360

Het managementplan van het Directoraat-Generaal Penitentiaire inrichtingen werkt de

invulling van die taken in de praktijk uit.361

1.3 Het beroepsgeheim van een medewerker van de PSD

Zoals al werd vermeld, vertoont het beroepsgeheim van een medewerker van de PSD sterke

gelijkenissen met dat van de justitieassistent. Ook medewerkers van de PSD zijn niet

                                                                                                               356 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 143. 357 Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari 2005 (hierna: Basiswet Gevangeniswezen). 358 V. SCHEIRS, De strafuitvoeringsrechtbank aan het werk in Panopticon Libri, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2014, 231. 359 Ibid. 360 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 143. 361 V. SCHEIRS, De strafuitvoeringsrechtbank aan het werk in Panopticon Libri, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2014, 231.

Page 78: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  78  

gebonden door het beroepsgeheim ten opzichte van hun opdrachtgever.362 Een medewerker

van de PSD heeft wel een beroepsgeheim tegenover alle anderen dan zijn opdrachtgever, dus

ook ten opzichte van de hulpverlener. 363

De Basiswet Gevangeniswezen zorgde voor een eerste formele scheiding tussen zorg en

expertise.364 De opsplitsing tussen zorg en expertise heeft tot gevolg dat de zorg voor

geïnterneerden vanaf 2007 niet langer werd opgenomen door de PSD maar door de

zorgequipes. De zorgequipe valt onder de Dienst Gezondheidszorg Gevangenissen van de

FOD Justitie. Ze nemen de zorg op zich van beklaagden in observatie bij een beslissing van

de onderzoeksrechter, geïnterneerden en gedetineerden die in de psychiatrische zorg zijn

geplaatst door de zorgpsychiater. Een zorgequipe voert haar opdracht uit vanuit een

vertrouwensrelatie met de patiënt: vandaar dat die wel gebonden is door het

beroepsgeheim.365 Hierin zit het verschil met de PSD. De opsplitsing tussen de werking van

de PSD en de werking van zorgequipes heeft gevolgen voor het beroepsgeheim. Er is geen

sprake van een gedeeld beroepsgeheim: alleen objectieve informatie kan worden uitgewisseld

na een geïnformeerde en schriftelijke toestemming van de patiënt.366 Er kan wel sprake zijn

van een gedeeld beroepsgeheim tussen de zorgequipe en een andere hulpverlener.367

Afdeling 3: Casestudy Drughulpverlening

1. Inleiding

Een groot aantal druggebruikers komt met politie en justitie in aanraking omwille van

inbreuken op de drugswetgeving of druggerelateerde feiten zoals diefstal. Ook voor deze

groep justitiecliënten is het besef gegroeid dat een reactie vanuit politie en justitie het

ultimum remedium moet zijn. Zij zijn niet de meest aangewezen actoren om een antwoord te

bieden op het maatschappelijk fenomeen van druggebruik. 368 Mensen met een

                                                                                                               362 Ministeriële Omzendbrief nr. 1800 betreffende Zorgequipes in psychiatrische afdelingen van de gevangenissen, in afdelingen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij: doelstelling, samenstelling en werking, 2007. 363F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 143. 364 V. SCHEIRS, De strafuitvoeringsrechtbank aan het werk in Panopticon Libri, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2014, 231. 365 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 143. 366 Ministeriële Omzendbrief nr. 1800 betreffende Zorgequipes in psychiatrische afdelingen van de gevangenissen, in afdelingen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij: doelstelling, samenstelling en werking, 2007. 367 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 144. 368F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 15.

Page 79: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  79  

verslavingsproblematiek horen eigenlijk niet thuis in de gevangenis. Integendeel: het werkt

zelfs vaak druggebruik in de hand.369

Het is belangrijk om te benadrukken dat drughulpverlening werkt. Wetenschappelijk bewijs

toont heel duidelijk aan dat drugbehandeling leidt tot een verbetering van de situatie van de

probleemgebruiker. Drugbehandeling is gerelateerd aan reducties in druggebruik, maar raakt

ook aan crimineel gedrag en andere problemen op levensgebieden. Het volgen van een

drugbehandeling kan volgens een studie van MAERS uit 2012 leiden tot een vermindering in

drugsgebruik met 50 à 60% en een vermindering van criminaliteit met 40%.370 Alternatieven

op elk afhandelingsniveau slagen erin een reductie teweeg te brengen in het aantal processen-

verbaal en veroordelingen. De prevalentie van recidive is het laagst wanneer een alternatief

wordt voorgesteld op het niveau van opsporing en vervolging.371

De vraag bestaat wel of het feit dat een verslaafde een juridisch dossier heeft een invloed

heeft op zijn motivatie tot verandering. Verslaafden die omwille van druggebruik in contact

komen met justitie staan onder gerechtelijke druk om iets aan hun verslaving te doen. Men

spreekt van externe motivatie als de beslissing om het druggebruik te stoppen vooral is

ingegeven door externe factoren. Het is echter zo dat cliënten die onder justitiële druk een

behandeling starten het niet slechter doen in vergelijking met drugsverslaafden die geen

gerechtelijke druk hebben. Het is wel van cruciaal belang dat het invullen van een alternatief

op een gevangenisstraf gebeurt in overleg met de cliënt.372

Naast de Federale Beleidsnota Drugs van 2001, waarin de klemtoon werd gelegd op

hulpverlening gericht op risicobeperking en re-integratie van de problematische gebruikers,373

benadrukt de drugwetgeving de verdere versterking van de bruggen tussen het

strafrechtsysteem en de hulpverlening. In de wetgeving wordt de nadruk echt gelegd op een

doorverwijzing naar de hulpverlening waar dat mogelijk is.374

Druggebruikers die zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van druggerelateerde feiten

worden dus het best via alternatieve maatregelen doorverwezen naar de drughulpverlening.

                                                                                                               369 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 212. 370 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 314. 371 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 329. 372 D. VANDEVELDE, “Hulpverlening en Justitie: samenwerking in het belang van de verslaafde”, Orde dag 2008, afl. 44, (39) 41. 373 Ibid. 374 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 39.

Page 80: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  80  

Daar kan het probleem in de kern worden aangepakt, en kan de recidivekans worden beperkt.

Het is ook belangrijk om dit in een zo vroeg mogelijk stadium van de strafrechtsbedeling te

doen.375

Op diverse plaatsen in de strafrechtsbedeling zijn doorwijsmogelijkheden voorzien naar de

(drug)hulpverlening.376 Een deel van deze doorverwijsmogelijkheden werd al besproken

onder de titel “Grensvlak tussen justitie en de hulpverlening. Hoe moet worden omgegaan

met het beroepsgeheim? De verschillende statuten;”:

Op het niveau van het parket:

− Seponering na doorverwijzing;

− Bemiddeling in strafzaken;

− Pretoriaanse probatie.

Op het niveau van het gerechtelijk onderzoek:

− Vrijlating onder voorwaarden.

Op het niveau van de rechtbank:

− Probatieopschorting of uitstel.

Op het niveau van de strafuitvoering:

− Voorwaardelijke invrijheidstelling.

Alhoewel deze doorverwijsmogelijkheden al vrij gedetailleerd besproken zijn, zijn er voor

drughulpverlening nog extra juridische basissen waar bij stil zal worden gestaan.

Specifiek voor druggebruikers bestaan er echter ook andere mogelijkheden. Het gaat over:

− Informatie over vrijwillige hulpverlening door de politie;

− Sepot mits politievermaning;

− Het therapeutisch advies.

Er wordt dus samengewerkt en overleg gepleegd tussen onder andere professionelen in de

drughulpverlening, maar er is dus ook samenwerking tussen hulpverlening en de justitiële

sector. Het gevolg hiervan is dat er vaak tegenstrijdige belangen in het spel zijn, want

verslavingszorg en justitie hebben een andere finaliteit. In de verslavingszorg staat wederzijds

vertrouwen tussen de cliënt en hulpverlener centraal, terwijl bij justitie de bescherming van de

maatschappij de ultieme doelstelling is. Door de groeiende samenwerking tussen justitie en

                                                                                                               375 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 212. 376 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 15.

Page 81: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  81  

verslavingszorg en de informatie-uitwisseling die daar een gevolg van is, rijzen ook hier

vragen over de grenzen van het beroepsgeheim.377

2. Wetgevend kader

Vooreerst zal de regelgeving rond drugs die relevant is in het kader van dit werkstuk, kort

besproken worden.

2.1 Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen,

slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en

antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale

vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen378

De Drugwet is de basiswetgeving inzake drugs.379 De wet werd het laatst fundamenteel

gewijzigd door twee wetten. De Wet van 4 april 2003 tot wijziging van de Wet van 24

februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende

middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, en van artikel 137 van het wetboek van

strafvordering380 en de Wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de Wet van 24 februari 1921

betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen,

ontsmettingsstoffen en antiseptica.381 De wijzigingen aan de wetgeving steunden op drie

pijlers:382

1. Preventie voor de niet-gebruiker en de niet-problematische gebruiker;

2. Hulpverlening ten aanzien van de problematische gebruikers;

3. Repressie ten aanzien van dealers.

2.2 De uitvoeringsbesluiten

                                                                                                               377 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 192. 378 Wet van 4 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 6 maart 1921 (hierna: Drugwet). 379 K. VAN CAUWENBERGHE, Handhavingszakboekje drugs 2012, Mechelen, Kluwer, 2012, 15. 380 Wet van 4 april 2003 tot wijziging van de Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, en van artikel 137 van het wetboek van strafvordering, BS 2 juni 2003. 381 Wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, BS 2 juni 2003. 382 D. VANDEVELDE, “Hulpverlening en Justitie: samenwerking in het belang van de verslaafde”, Orde dag 2008, afl. 44, (39) 41.

Page 82: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  82  

In uitvoering van de Drugwet zijn er verschillende KB’s uitgevaardigd die enerzijds over

verdovende middelen en anderzijds over psychotrope stoffen handelen. Het gaat om het

Koninklijk besluit van 1 december 1930 houdende regeling van de slaapmiddelen en de

verdovende middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies383 en om het

Koninklijk besluit van 22 januari 1998 houdende regeling van sommige psychotrope stoffen

en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies.384 Deze twee KB’s zijn in 2003

grondig gewijzigd en ook aangevuld door het KB van 16 mei 2003 tot wijziging van het

Koninklijk Besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende

middelen alsmede van het Koninklijk Besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van

sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot

risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 26

oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt

voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen.385 Daarbij

werden onder andere de titels aangepast maar kregen de twee KB’s ook een nieuw hoofdstuk

“Risicobeperking en therapeutisch advies”.386

2.2.1 Het Koninklijk Besluit van 16 mei 2003

Het KB van 16 mei 2003 introduceert drie nieuwe actoren. De casemanager justitie, de

therapeutisch adviseur en de casemanager volksgezondheid.387 Deze actoren kunnen een

belangrijke invloed hebben op de samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening.388

Op deze plaats in het werkstuk zal de concrete invulling van de taken van deze actoren

worden besproken. In “Deel 3.3 Therapeutisch advies” zal duidelijk worden waar deze

actoren een rol krijgen.

2.2.1.1 De casemanager justitie

                                                                                                               383 Koninklijk besluit van 1 december 1930 houdende regeling van de slaapmiddelen en de verdovende middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies, BS 10 januari 1931 (hierna: Koninklijk Besluit van 31 december 1930). 384 Koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot houdende regeling van sommige psychotrope stoffen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies, BS 14 januari 1999 (hierna: Koninklijk Besluit van 22 januari 1998). 385 Koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 2 juni 2003 (hierna: Het Koninklijk Besluit van 16 mei 2003). 386 K. VAN CAUWENBERGHE, Handhavingszakboekje drugs 2012, Mechelen, Kluwer, 2012, 27. 387 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 41 388 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 37.

Page 83: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  83  

De casemanager justitie zal in elk gerechtelijk arrondissement worden aangesteld door de

Minister van Justitie en staat onder het gezag van de procureur des Konings.389 De taak van de

justitiële casemanager is dubbel. Hij moet voor de gerechtelijke diensten een lijst opstellen

van therapeutische adviseurs en hij moet daarbij ook de betrokkenen verwijzen naar de

adviseurs en bemiddelen tussen de gerechtelijke diensten en gebruikers.390

De Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 betreffende het vervolgingsbeleid inzake het bezit

van en de detailhandel in illegale verdovende middelen391 geeft een algemene omschrijving

van de functie van de casemanager justitie. Hij is belast met de coördinatie van het netwerk

van de hulpverlening, met inachtneming van de bijzonderheden en de bevoegdheden van

eenieder, van het beroepsgeheim en van het geheim van het gerechtelijk onderzoek en

opsporingsonderzoek. Ze fungeren als bemiddelaars tussen de gerechtelijke instanties, het

netwerk van de hulpverlening voor therapeutisch advies en de sociale sector.392

De casemanager moet dus voor een snellere doorverwijzing naar en een behandeling in een

aangepast hulpverleningscentrum zorgen.393

De taak van de casemanager justitie is vergelijkbaar met het werk van de justitieassistent,394

omdat ook die zal functioneren als een schakel tussen justitie en de hulpverleningssector.395

2.2.1.2 De therapeutisch adviseur

In elk gerechtelijk arrondissement zal een therapeutisch adviseur aangesteld worden. Dat is

een figuur binnen de hulpverleningssector die op verzoek van de procureur des Konings

werkt na een verwijzing door de casemanager justitie, maar er wel onafhankelijk van is en

bevoegd is inzake drugsverslaving.396

Hij moet advies verlenen over de noodzaak en de aard van de behandeling. Het advies dat

gegeven wordt mag alleen negatief of positief zijn over de mogelijkheid van therapeutische

follow-up en/of psychosociale hulp. Het advies is in beginsel formeel en bevat geen essentiële

informatie over de individuele medisch-psychosociale situatie van de betrokkene. De vraag

stelt zich echter hoe een procureur op een goede manier ingelicht kan zijn wanneer hij enkel

                                                                                                               389 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 41. 390 S. TODTS, “De drugwet en de hulpverlening: lat-relatie of shotgun wedding?”, Orde dag 2004, afl. 26, (7) 17. 391 Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 betreffende het vervolgingsbeleid inzake het bezit van en de detailhandel in illegale verdovende middelen, BS 2 juni 2003 (hierna: Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003). 392 K. VAN CAUWENBERGHE, Handhavingszakboekje drugs 2012, Mechelen, Kluwer, 2012, 61. 393F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 42. 394 Ibid. 395 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 41. 396 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 42.

Page 84: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  84  

formeel advies krijgt. 397 Men had beter in de wet omschreven welke informatie van de

therapeutisch adviseur wordt verwacht.398

De rol van de therapeutisch adviseur is ook niet goed omschreven. Het is onduidelijk of het al

dan niet een gerechtelijk deskundige is. Ook de mate waarin het beroepsgeheim geldt of niet,

is niet duidelijk.399

Alleszins is het wel helder dat de therapeutisch adviseur steeds het evenwicht zal moeten

proberen behouden tussen het beroepsgeheim van de hulpverleners en de noodzaak om de

gerechtelijke instanties in te lichten opdat de strafrechtelijke reactie aangepast zou zijn aan de

situatie van de betrokken druggebruiker.400

2.2.1.3 De casemanager volksgezondheid

Deze actor wordt aangewezen door de Minister van Volksgezondheid en moet iemand zijn

met ervaring in administratief beheer en met medisch-psychosociale kennis over druggebruik.

De casemanager volksgezondheid moet bijzonder problematische druggebruikers persoonlijk

opvolgen op verzoek van de gebruikers zelf of op verzoek van de hulpverleningssector. Hij

moet ook overleg plegen met de casemanager justitie om te voorkomen dat de therapeutisch

adviseurs in individuele gevallen zouden interfereren met de hulpverleningssector. De

casemanager volksgezondheid moet individuele dossiers op het niveau van de cliënt

bespreken met de casemanager justitie.401

3. Doorverwijsmogelijkheden402

 Zoals al werd vermeld in de inleiding, wordt in België het gebruik van justitiële

doorverwijzing van probleemgebruikers naar de drughulpverlening gestimuleerd.403 Nu zullen

deze doorverwijsmogelijkheden in detail worden bekeken.

Er zijn specifieke doorverwijsmogelijkheden naar de hulpverlening voor druggebruikers: die

zullen eerst worden besproken. Het gaat om informatie die de politie kan geven over                                                                                                                397 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 43. 398 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 216. 399 S. TODTS, “De drugwet en de hulpverlening: lat-relatie of shotgun wedding?”, Orde dag 2004, afl. 26, (7) 16. 400 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 43. 401 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 44. 402F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 18-19. 403 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 313.

Page 85: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  85  

vrijwillige hulpverlening bij een bestuurlijke arrestatie van een druggebruiker,404 het sepot

mits politievermaning en het therapeutisch advies.

3.1 Informatie over vrijwillige hulpverlening door de politie

Art. 9ter van de Drugwet gaat over de bestuurlijke arrestatie van een druggebruiker.405 Als

een persoon op een publieke plaats onder invloed is van verdovende of psychotrope stoffen en

voor zichzelf of voor een ander wanorde, schandaal of gevaar veroorzaakt, kan hij onder de

verantwoordelijkheid van een officier van de bestuurlijke politie worden aangehouden voor

maximaal zes uur. Art. 9ter, derde lid Drugwet bepaalt vervolgens: “De politie informeert

deze personen op het moment van hun vrijlating over de mogelijkheden inzake vrijwillige

hulpverlening en deelt hen, zo mogelijk, de nodige adressen en contactpunten mee”.406

3.2 Sepot mits politievermaning

De Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 vermeldt het sepot mits politievermaning. Dat is

een seponering met, eventueel, een waarschuwing door de politie en/of doorverwijzing naar

een gespecialiseerde dienst voor hulpverlening aan drugverslaafden of naar een

gespecialiseerde oriëntatiedienst voor drugverslaafden.407

3.3 Het therapeutisch advies

Het therapeutisch advies werd vroeger al toegepast binnen sommige parketten, maar door het

Koninklijk Besluit van 16 mei 2003 heeft het een wettelijke basis gekregen.408 We spreken

voor de duidelijkheid over het “oude” therapeutisch advies als het gaat over de periode vóór

2003 en het “nieuwe” therapeutisch advies als het gaat over de periode na 2003.

3.3.1 Het “oude” therapeutisch advies

Therapeutisch advies werd voor 2003 al door sommige parketten en politiediensten gebruikt

om gearresteerde druggebruikers in contact te brengen met de hulpverlening, maar ook

                                                                                                               404 Art. 9ter Drugwet. 405 J. DANGREAU en A. SERLIPPENS, “Drugwetgeving”, NJW 2007, afl. 164, (482) 483. 406 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012 (15) 18. 407 Ibid. 408 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 216.

Page 86: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  86  

vandaag wordt het nog gebruikt. Het gaat over het therapeutisch advies op het opsporings- en

vervolgingsniveau.

Meestal zal de politie in overleg met het parket een geïnterpelleerde druggebruiker verwijzen

naar de gespecialiseerde hulpverlening. Aangezien dat geen wettelijke basis kent, zijn er ook

geen wettelijke voorschriften omtrent informatie-uitwisseling. Hulpverleners zullen meestal

alleen feitelijke informatie doorgeven, zoals het melden of de druggebruiker zich al dan niet

heeft aangemeld bij de dienst.409

3.3.2 Het “nieuwe” therapeutisch advies

Het KB van 16 mei 2003 wijzigde het KB van 31 december 1930 houdende regeling van de

slaapmiddelen en de verdovende middelen en het KB van 22 januari 1998 houdende regeling

van sommige psychotrope stoffen. Dat had tot gevolg dat aan de twee Koninklijke Besluiten

een nieuw hoofdstuk werd toegevoegd, namelijk “risicobeperking en therapeutisch advies”.410

De bedoeling van het Koninklijk Besluit van 16 mei 2003 was sterker de nadruk leggen op de

hulpverlening. De mogelijkheden van therapeutisch advies werden uitgebreid naar elke fase

van de strafprocedure die aan het vonnis voorafgaat. Magistraten die oordelen dat er sprake is

van een problematisch druggebruik, krijgen de mogelijkheid om via de casemanager justitie

therapeutisch advies te vragen over de noodzaak en aard van een behandeling. De

casemanager justitie doet binnen een lijst van therapeutische adviseurs een beroep op een

persoon die therapeutisch advies moet uitbrengen. Dat advies maakt het mogelijk een betere

inschatting te maken van de situatie van de verslaafde. De regeling die nu in de wet staat

geschreven omtrent het beroepsgeheim voor de therapeutisch adviseurs laat te veel ruimte

voor interpretatie.411

Na kritiek uit verschillende hoeken412 blijft het therapeutisch advies zoals dat omschreven is

in de wet dode letter.413 Er zijn dan ook nog geen justitiële casemanagers of therapeutisch

adviseurs aangesteld. De parketten passen nu nog steeds het oude therapeutisch advies toe.414

                                                                                                               409 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 224. 410 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 16. 411 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 216. 412 Er kwamen negatieve reacties op het therapeutisch advies van de procureurs-generaal en de justitiehuizen. 413 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 17. 414 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector:

Page 87: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  87  

3.4 Bijkomende juridische basissen voor reeds besproken bruggen naar de

hulpverlening415

Pretoriaanse probatie en probatie-uitstel en -opschorting werden in “Deel 2: Hulpverlening”

al in detail besproken.416 In bepaalde wetgeving zijn voor druggebruikers extra gronden

gecreëerd om die modaliteiten toe te passen.

3.4.1 Pretoriaanse probatie voor druggebruikers

De Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 bepaalt wat de pretoriaanse probatie is. Het is een

uitzonderlijke en met redenen omklede beslissing van het parket die ertoe strekt de zaak te

seponeren op basis van de motivatie van betrokkene om zijn gedrag aan te passen door

bepaalde voorwaarden na te leven. Voorbeelden hiervan zijn de afwezigheid van recidive,

wegblijven uit het drugmilieu en ontwenning.417

De pretoriaanse probatie is een intensieve praktijk. Politie en parket moeten heel veel tijd en

energie investeren in de opvolging van de verdachte.418 Vandaar dat onder andere in Gent het

pilootproject Proefzorg werd opgestart.

In 2005 is men op het niveau van het parket in het gerechtelijk arrondissement Gent het

project “Proefzorg” gestart. Op parketniveau kunnen daar druggebruikers al worden

doorverwezen naar de meest geschikte hulpverleningsvorm. Het is ontstaan vanuit de

vaststelling dat er op het niveau van het parket geen mogelijkheden voor handen waren om

loutere druggebruikers op een efficiënte manier naar de hulpverlening te oriënteren. 419

Op 1 augustus 2005 werd een protocol gesloten tussen de Minister van Justitie, de procureur

des Konings te Gent en de Oost-Vlaamse drughulpverlening. De Minister verklaarde zich

akkoord om gedurende twee jaar het project te ondersteunen.420 Het proefproject is intussen

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 217. 415 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 18-19. 416 Pretoriaanse probatie wordt besproken op pagina 63 en Probatie- uitstel en opschorting op pagina 65. 417 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 19. 418 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 330. 419 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 15. 420 J. DANGREAU en A. SERLIPPENS, “Drugwetgeving”, NJW 2007, afl. 164, (482) 489.

Page 88: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  88  

positief geëvalueerd en momenteel wordt door de FOD Justitie de uitbreiding ervan naar

andere arrondissementen onderzocht.421

Het project heeft globaal genomen drie centrale doelstellingen:422

1. Een vroege interventie, dit wil zeggen een snelle doorverwijzing van druggebruikers

die delicten zonder slachtoffer plegen;

2. Een efficiënte doorverwijzing met een minimum aan obstakels en een maximum aan

samenwerking tussen justitie en drughulpverlening; en

3. Een effectieve doorverwijzing met positieve resultaten.

Bij proefzorg gaat het telkens om probleemgebruikers die aangeven dat ze delicten plegen in

functie van hun gebruik en die geen slachtoffers maken. Er werden twee nieuwe actoren

gecreëerd die fungeren als bruggen in de samenwerking tussen justitie en drughulpverlening.

Het gaat ten eerste om de proefzorgmanager die de justitiële zijde van de doorverwijzing op

zich neemt, en ten tweede werden er twee meldpunten geïnstalleerd die zich situeren binnen

de hulpverlening. De meldpunten verwijzen de cliënt door naar het geschikte

hulpverleningscentrum.423

Concreet bezorgen de magistraten de dossiers die voor proefzorg in aanmerking komen aan

de proefzorgmanager. De proefzorgmanager zal de verdachte uitnodigen en vragen of hij

eventueel akkoord gaat met de proefzorgprocedure. Als de verdachte akkoord gaat, zal de

proefzorgmanager in aanwezigheid van de verdachte een afspraak maken bij één van de twee

meldpunten.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen “korte” en “lange” proefzorg, afhankelijk van de

ernst van de verslavingsproblematiek.424

Korte proefzorg betreft één gesprek binnen het meldpunt. Korte proefzorg wordt aangeboden

aan niet-probleemgebruikers die geen problemen hebben binnen andere levensdomeinen.425

De zaak wordt geseponeerd wanneer de betrokkene naar dit gesprek is gegaan. Het doel

hiervan is de druggebruiker de weg naar de hulpverlening tonen.426

                                                                                                               421 D. VERSELE, Justitie en drughulpverlening werken steeds beter samen, www.desleutel.be/professionals/item/1796-justitie-en-drughulpverlening-werken-steeds-beter-samen#Proef (consultatie 12 mei 2016). 422 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 330. 423 Ibid. 424 J. DANGREAU en A. SERLIPPENS, “Drugwetgeving”, NJW 2007, afl. 164, (482) 489. 425 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 330. 426 J. DANGREAU en A. SERLIPPENS, “Drugwetgeving”, NJW 2007, afl. 164, (482) 489.

Page 89: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  89  

Lange proefzorg betreft drie gesprekken binnen het meldpunt. Na deze gesprekken wordt een

langdurig hulpverleningstrajectvoorstel ontwikkeld met een duur van zes maanden. Vooral

probleemgebruikers met ook problemen in andere levensdomeinen en eerdere

druggerelateerde delicten krijgen een lange proefzorg voorgesteld. Na deze zes maanden

wordt de zaak dan geseponeerd wanneer de proefzorg gunstig is verlopen.427 Wanneer de

proefzorg negatief wordt geëvalueerd na zes maanden, wordt de verdachte op zeer korte

termijn gedagvaard en doorverwezen naar de Drugbehandelingskamer.428

Naar aanleiding van het proefzorgproject in Gent heeft men in Brugge een nieuw project

gestart: het CLEAN-project. Wanneer er een inbreuk is op de drugwetgeving, zal het parket

niet overgaan tot vervolging als de betrokkene zich binnen de 14 dagen aanbiedt bij het

dagcentrum “De Sleutel” voor een ontwenningsprogramma dat maximaal zes maanden duurt.

Als er na zes maanden een positieve evaluatie volgt, seponeert het parket de zaak. Bij een

negatieve evaluatie wordt men gedagvaard voor de rechtbank.429

Bovendien heeft men ook in navolging van het pilootproject “Proefzorg” in 2008 een

samenwerkingsprotocol “pilootproject Drugbehandelingskamer” afgesloten. 430 Dat zal

besproken worden in de volgende titel.

Het voordeel van een project zoals Proefzorg is dat druggebruikers binnen een zeer korte

termijn na de vaststelling door de politiediensten naar de hulpverlening kunnen worden

doorverwezen.431 Het pilootproject Proefzorg heeft goed geanticipeerd op de moeilijkheden

die gekend zijn bij een samenwerking tussen justitie en hulpverlening. 432 Er is sprake van een

verbeterde samenwerking tussen justitie en hulpverlening door vier factoren. Ten eerste zorgt

de figuur van de proefzorgmanager ervoor dat er tegemoet wordt gekomen aan een noodzaak

binnen justitie. Deze figuur is een aanspreekpunt die magistraten bijstaat bij een

                                                                                                               427 D. VERSELE, Justitie en drughulpverlening werken steeds beter samen, www.desleutel.be/professionals/item/1796-justitie-en-drughulpverlening-werken-steeds-beter-samen#Proef (consultatie 12 mei 2016). 428 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 330. 429 D. VERSELE, Justitie en drughulpverlening werken steeds beter samen, www.desleutel.be/professionals/item/1796-justitie-en-drughulpverlening-werken-steeds-beter-samen#Proef (consultatie 12 mei 2016). 430 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 331. 431 J. DANGREAU en A. SERLIPPENS, “Drugwetgeving”, NJW 2007, afl. 164, (482) 489. 432 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 331.

Page 90: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  90  

doorverwijzing naar hulpverlening. Ook de hulpverlening heeft nu een centraal justitieel

aanspreekpunt waardoor ze bij problemen onmiddellijk contact kan opnemen met deze actor.

Ten tweede zorgen de meldpunten voor een betere wederzijdse kennis en doorverwijzing. Ten

derde werd de informatie-uitwisseling goed onderbouwd binnen Proefzorg. Het werken met

schriftelijke rapportages volgens een stramien dat vooraf door alle betrokken actoren werd

goedgekeurd, lijkt een meerwaarde te creëren ten aanzien van andere alternatieven en

bovendien een oplossing te bieden voor het euvel omtrent het beroepsgeheim. Tot slot kan de

samenwerking optimaler verlopen door de duidelijke terreinafbakening tussen justitie en

hulpverlening, waarbij deze beide sectoren respect hebben voor elkaars werkwijze en

doelstellingen.433

Het pilootproject kende naast de successen ook enkele knelpunten, onder andere het

ontbreken van voldoende financiële middelen voor de hulpverlening en het ontbreken van een

voldoende gediversifieerde hulpverleningscapaciteit om een geschikt antwoord te bieden aan

elke probleemgebruiker. 434

Als men dit project wil implementeren in andere arrondissementen, zal er ook rekening

moeten worden gehouden met deze knelpunten. Het project zou moeten worden aangepast

aan de lokale situatie. Er moet sprake zijn van communicatie en overleg tussen justitie en

hulpverlening. Beide actoren moeten bereid zijn veel tijd te investeren in een goede

voorbereiding van zo een project en moeten bereid zijn om samen te werken met elkaar.435

3.4.2 Probatieopschorting of uitstel

De Probatiewet is van toepassing, maar dankzij art. 9 van de Drugwet werden de

toepassingsvoorwaarden betreffende de probatie versoepeld ten aanzien van personen die

vervolgd worden voor drugsdelicten.436 Dat artikel laat toe probatie- uitstel of opschorting uit

te spreken voor drugmisdrijven ongeacht het strafrechtelijk verleden van de betrokkene. 437

Druggebruikers die dealen om het eigen gebruik te financieren aan zestienjarigen of ouder

                                                                                                               433 B. DE RUYVER, C. COLMAN, E. DE WREE, F. VANDER LAENEN, D. REYNDERS, A. VAN LIEMPT, W. DE PAUW, Een brug tussen justitie en drughulpverlening. Een evaluatie van het proefzorgproject, Antwerpen, Maklu, 2008, 185. 434 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 331. 435 B. DE RUYVER, C. COLMAN, E. DE WREE, F. VANDER LAENEN, D. REYNDERS, A. VAN LIEMPT, W. DE PAUW, Een brug tussen justitie en drughulpverlening. Een evaluatie van het proefzorgproject, Antwerpen, Maklu, 2008, 185. 436 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 217. 437 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 19.

Page 91: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  91  

komen nu ook in aanmerking voor opschorting of uitstel, en dat kan ook gekoppeld worden

aan probatievoorwaarden.438

Uit onderzoek is gebleken dat het gros van de probanten druggebruikers zijn. Er is dan ook

een uitgebreide toepassing van deze modaliteit.439

Sinds 1 mei 2016 kan de rechter de probatie als autonome straf uitspreken, waarbij ook een

therapie kan worden opgelegd.440 De Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als

autonome straf in het Strafwetboek en tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en de

wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie441, bepaalt in art. 9

enkel de rapportageverplichting van de justitieassistent “over de naleving van de

voorwaarden”.  Het gevolg van probatie als autonome straf is dat er geen vrijheidsberovende

straf zal worden uitgesproken.442

Op het niveau van de rechtbank bestaat sinds 2008 in het gerechtelijk arrondissement Gent de

Drugbehandelingskamer (hierna: DBK). 443 De DBK wil een antwoord bieden op de

problemen die aanwezig kunnen zijn bij een probatieprocedure.444

De DBK heeft als doel om binnen de Rechtbank van Eerste Aanleg in Gent een

gespecialiseerde kamer te voorzien voor niet-georganiseerde drug- en druggerelateerde

criminaliteit, waarbij in hoofde van de beklaagden een afhankelijkheidsproblematiek aan de

grondslag ligt van de feiten waarvoor zij worden gedagvaard.445

De rechter geeft de kans aan de beklaagde om iets te doen aan zijn afhankelijkheidsprobleem

voordat een veroordeling uitgesproken wordt. Op elke zitting is een liaison van de

hulpverlening aanwezig. Deze persoon zal de beklaagde informeren over de bestaande

mogelijkheden binnen de hulpverlening en dan gaan ze samen op zoek naar het meest                                                                                                                438 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 39. 439 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 219. 440 X., Bijna 70% minder recidive na procedure voor de Drugbehandelingskamer toont nood aan alternatieve bestraffing, www.koengeens.be/news/2015/12/15/bijna-70-minder-recidive-na-procedure-voor-de-drugbehandelingskamer-toont-nood-aan-altern (consultatie 12 mei 2016). 441 Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek en tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 19 juni 2014. 442 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 138. 443 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 16. 444 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 333. 445 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 332.

Page 92: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  92  

geschikte hulpverleningstraject. Wil de beklaagde geen hulp, dan kan de rechter hem

onmiddellijk veroordelen. Als de beklaagde wel met hulp instemt, wordt een

behandelingstraject opgesteld. De eerste maanden moet de beklaagde om de twee weken voor

de rechtbank verschijnen, daarna is het één keer per maand. De beklaagde wordt op deze

manier gedurende een periode van zes tot tien maanden heel nauw opgevolgd door de

correctionele rechtbank. Bij afronding worden de eventuele straf en bijkomende voorwaarden

bepaald.446

In 2013 werd een evaluatie doorgevoerd van de DBK door de Universiteit van Gent. Men

kwam tot de constatatie dat bij bijna 70% van de beklaagden een afname van de recidive kon

worden vastgesteld.447 De Gentse Drugbehandelingskamer is voorlopig de enige in België.

Nochtans zijn ook andere arrondissementen vragende partij. Jammer genoeg is er echter geen

geld voorhanden om de verbindingspersonen te vergoeden die de hoeksteen van het systeem

vormen.448

Het is wel duidelijk waar men de mosterd voor dit project heeft gehaald, namelijk bij de

Amerikaanse “drug treatment courts”. Het rechtssysteem in Amerika verschilt heel erg van

dat van ons: mensen worden daar al opgepakt door de politie wegens druggebruik alleen en

komen dan voor de rechtbank. Daar groeide ook het besef dat het zinvoller is om meer te

investeren in speciale rechtbanken dan in het klassieke systeem. The National Association of

Drug Treatment Courts onderwerpt alle projecten aan een wetenschappelijke evaluatie. Ook

hier kwam men tot de conclusie dat personen die hieraan meewerkten minder kans hadden om

te recidiveren.449 Vandaar ook dat het systeem van die speciale rechtbanken daar strek is

uitgebreid. Er is financiering door Staten maar ook door de Federale Overheid.450

4. Hulpverlening

Waar komen druggebruikers nu terecht als ze worden doorverwezen? Het is opvallend dat er

een afzonderlijk hulpverleningsaanbod voor druggebruikers bestaat. Druggebruikers die

worden doorverwezen door politie of justitie kunnen terechtkomen in GAM-projecten,

                                                                                                               446 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 332. 447 X., Bijna 70% minder recidive na procedure voor de Drugbehandelingskamer toont nood aan alternatieve bestraffing, www.koengeens.be/news/2015/12/15/bijna-70-minder-recidive-na-procedure-voor-de-drugbehandelingskamer-toont-nood-aan-altern (consultatie 12 mei 2016). 448 D. LEESTMANS, “Interview: een onderzoeksrechter is absoluut nodig”, Juristenkrant 2016, afl. 326, (8) 8. 449 D., GOTTFREDSON, S., NAJAKA and B. KEARLEY, "Effectiveness of drug treatment courts: Evidence from a randomized trial*." Criminology & Public Policy 2.2 (2003): 171-196. https://ccjs.umd.edu/sites/ccjs.umd.edu/files/pubs/gottfredson2003.pdf (consultatie 12 mei 2016). 450 D. LEESTMANS, “Interview: een onderzoeksrechter is absoluut nodig”, Juristenkrant 2016, afl. 326, (8) 9.

Page 93: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  93  

Gerechtelijke Alternatieve Maatregelen. Die projecten worden gefinancierd door Justitie.

Anderzijds kunnen deze cliënten ook behandeld worden in voorzieningen die op een

vrijwillige basis met cliënten met een drugprobleem werken en die worden gesubsidieerd

door Volksgezondheid. Het gaat dan om centra die een overeenkomst met het RIZIV hebben

afgesloten en zich specifiek richten op de opvang en de behandeling van mensen met

drugproblemen.451 Druggebruikers kunnen tegenwoordig ook meer en meer in de reguliere

geestelijke gezondheidszorg terecht. Vroeger stond die sector daar weigerachtig tegenover,

maar ze moest die houding aanpassen omwille van de toename van het aantal hulpaanvragen

met betrekking tot personen met een meervoudige problematiek.452

BESLUIT

Het beroepsgeheim van medewerkers van de PSD vertoont sterke gelijkenissen met het

beroepsgeheim van de justitieassistent. Het zijn beide experten die werken onder een omlijnd

mandaat en dat heeft een gevolg voor het beroepsgeheim. Medewerkers van de PSD zijn niet

gebonden door het beroepsgeheim ten opzichte van hun opdrachtgever, net zoals dat het geval

is voor de justitieassistent.453 Een medewerker van de PSD heeft wel een beroepsgeheim

tegenover alle anderen dan zijn opdrachtgever, dus ook ten opzichte van de hulpverlener. 454

Opvallend in het bronnenonderzoek voor de PSD in vergelijking met het bronnenonderzoek

voor de justitieassistent, is dat er niet zoveel bronnen werden gevonden. Dat is waarschijnlijk

gelegen aan het feit dat over de rol en de positie van de medewerkers van de PSD geen

discussie bestaat.455 De samenwerking tussen de PSD en de zorgequipe kan gezien worden als

een “best practice” in verband met het beroepsgeheim. Ze weten duidelijk van elkaar dat er

geen gedeeld beroepsgeheim is en dat objectieve informatie enkel kan worden uitgewisseld na

een geïnformeerde en schriftelijke toestemming van de patiënt.456

Successleutels voor een goede samenwerking tussen justitie en hulpverlening bestaan ten

eerste in een wederzijds respect voor de eigenheid en finaliteit van de sector en ten tweede in

een duidelijke rol- en taakafbakening zodat beide actoren hun eigenheid kunnen bewaren. 457

                                                                                                               451 Bijvoorbeeld: laagdrempelige medisch-sociale opvangcentra, dagcentra, residentiële crisisinterventiecentra, kortdurende therapeutische programma’s en therapeutische gemeenschappen. 452 F. VANDER LAENEN en W. VANDERPLASSCHEN, “Samenwerking tussen justitie en hulpverlening” in J. DANGREAU et al. (eds.), Wet en duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, (15) 20. 453 Ministeriële Omzendbrief nr. 1800 betreffende Zorgequipes in psychiatrische afdelingen van de gevangenissen, in afdelingen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij: doelstelling, samenstelling en werking, 2007. 454F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 143. 455 Ibid. 456 Ibid. 457 F. VANDER LAENEN, “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, (1) 10.

Page 94: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  94  

Uit het bronnenonderzoek komt naar voren dat aan die randvoorwaarden grotendeels is

voldaan in de drughulpverlening en er successen worden geboekt. Het pilootproject Proefzorg

vormt hiervoor een goed voorbeeld: daar is zeker sprake van duidelijke afspraken tussen de

actoren en een heldere rolafbakening.458

Het valt te betreuren dat er vaak niet genoeg financiële middelen voorhanden zijn om

succesvolle projecten ook een kans te geven in andere arrondissementen, bijvoorbeeld in het

geval van de Drugbehandelingskamer. Als men kijkt naar de Amerikaanse "drug treatment

courts", kan duidelijk worden opgemerkt dat ook daar het besef is gegroeid dat het klassieke

systeem niet opportuun is voor druggebruikers die ook delinquent gedrag vertonen. In België

zou men beter zoeken naar extra financiële middelen: op het einde van de rit is dat beter voor

zowel de problematische druggebruiker, die geholpen wordt met zijn

afhankelijkheidsprobleem, als voor de staatskas, want in 70% van de gevallen werd een

afname van recidive vastgesteld.459

Tot slot moet nog de aandacht worden gevestigd op het KB van 16 mei 2003 die drie nieuwe

actoren introduceerde: de casemanager justitie, de therapeutisch adviseur en de casemanager

volksgezondheid.460 Tot op de dag van vandaag zijn er nog geen justitiële casemanagers of

therapeutisch adviseurs aangesteld. Er wordt dan ook aangedrongen op enerzijds het

uitvoeren van de wet en de aanstelling van deze actoren, maar anderzijds ook op een

verduidelijking van de inhoud van de rapportageplicht van de therapeutisch adviseur, want

dat zou in de toekomst voor problemen kunnen zorgen.

                                                                                                               458 C. COLMAN, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “De samenwerking tussen justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (313) 331. 459 X., Bijna 70% minder recidive na procedure voor de Drugbehandelingskamer toont nood aan alternatieve bestraffing, www.koengeens.be/news/2015/12/15/bijna-70-minder-recidive-na-procedure-voor-de-drugbehandelingskamer-toont-nood-aan-altern (consultatie 12 mei 2016). 460 F. VANDER LAENEN en F. DHONT, “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te ver”, Orde dag 2004, afl. 26, (37) 41

Page 95: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  95  

Deel 4: Welzijnswerk

INLEIDING

In het vierde en laatste deel van dit werkstuk zal de nadruk worden gelegd op het

welzijnswerk. In eerste instantie zullen de begrippen welzijnswerker, welzijnszorg en

welzijnswerk worden verduidelijkt om het hoofdstuk goed te kunnen afbakenen.

Alle welzijnswerkers hebben een beroepsgeheim: te denken valt aan de maatschappelijk

assistent,461 de gezinsbegeleider,462 de bemiddelaar,463 etc. Alle regelgevingen per beroep

bespreken zou echter te ver leiden. Vandaar dat in het tweede onderdeel enerzijds de

justitieassistent wordt besproken en anderzijds het thema intrafamiliaal geweld. De

justitieassistent wordt in detail behandeld aangezien hij een echte schakelpositie vormt tussen

justitie en hulpverlening. Vervolgens wordt een casestudie gehouden rond het thema

intrafamiliaal geweld omdat het een complex thema is en een typerend geval voor een

algemene problematiek, namelijk die van het beroepsgeheim in samenwerking met justitie en

welzijnswerk.464

Afdeling 1: Welzijnswerkers

Vooraleer de wetgeving rond welzijnswerkers kan worden besproken, moet eerst worden

bepaald wie een welzijnswerker is, wat welzijnszorg en wat welzijnswerk is. Om het begrip

welzijnswerker een betekenis te geven, moet men zich richten tot het dagelijkse taalgebruik

aangezien er geen wettelijke definitie van bestaat. Het Van Dale Groot Woordenboek der

Nederlandse Taal omschrijft een welzijnswerker als “iemand die zich met welzijnswerk

bezighoudt”. Welzijnswerk wordt in de literatuur omschreven als “een geheel van

systematische, doelgerichte inspanningen die in een samenleving worden verricht tot

bevordering van het welzijn”. Het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal geeft

een andere omschrijving van het welzijnswerk: het zijn “activiteiten ten behoeve van,

bemoeienis met het welzijn van de bevolking”.

Voor het begrip welzijnszorg, ten slotte, bestaat geen eenduidige definitie omdat de inhoud

steeds verschilt door de invalshoek van waaruit het begrip wordt benaderd. Er bestaat echter

wel eensgezindheid over de typische kenmerken aan de welzijnszorg. Eén kenmerk is de

                                                                                                               461 B. WARNEZ, “Beroepsgeheim maatschappelijk assistent”, Juristenkrant 2015, afl. 307, 16. 462 Antwerpen 14 oktober 1997, RW 1998-99, 194, noot A. VANDEPLAS; A. DIERICKX, J. BUELENS en A. VIJVERMAN, “Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van persoonsgegevens” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, nr. 1241. 463 Art. 1728 § 1 derde lid Ger.W. 464 M. LEYS, D. ZAITCH EN T. DECORTE, “De gevalstudie” in T. DECORTE en D. ZAITCH (eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2010, (173) 175.

Page 96: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  96  

grote verscheidenheid op het vlak van doelgroepen, benaderingen, organisaties, personen,

activiteiten, werksoorten, instellingen en diensten. Deze verscheidenheid is het resultaat van

de voortdurende neiging tot specialisatie en verfijning van de zorg. Dat is ook het

uitgangspunt van de welzijnszorg, namelijk zorg op maat. De welzijnszorg kan worden

ingedeeld in acht sectoren:

1. De algemene welzijnszorg

2. De gezinszorg

3. De bejaardenzorg

4. De jeugdzorg

5. De gehandicaptenzorg

6. De zorg voor minderheden

7. Het maatschappelijk opbouwwerk en de informele zorg

8. Het vrijwilligerswerk.

Het begrip welzijnszorg is dus zeer ruim: zowel de welzijnswerkers als de welzijnssector

worden gekenmerkt door een grote verscheidenheid. 465

Afdeling 2: Welzijnswerkers met een beroepsgeheim

1. De justitieassistent

1.1 Inleiding

De justitieassistent krijgt, zoals al vermeld, in dit werkstuk een bijzondere plaats omdat hij

een echte schakelpositie vormt tussen justitie en hulpverlening.466 Hij werd al kort vermeld in

“Deel 3: Geestelijke Gezondheidszorg” maar zal hier in detail worden besproken.

Justitiehuizen zijn ontstaan na de Dutroux-affaire. Op 17 oktober 1997 werd door de

toenmalige Minister van Justitie Stefaan De Clerck een oriëntatienota uitgebracht. De

oriëntatienota had de naam “Een toegang tot Justitie op mensenmaat”, waarin verschillende

middelen werden aangereikt om een betere toegang tot justitie mogelijk te maken. Die

middelen bestonden uit ten eerste een reorganisatie van de juridische bijstand, ten tweede de

reorganisatie en de versterking van de parajustitiële diensten die verbonden zijn met het

Ministerie van justitie en ten slotte de oprichting van de justitiehuizen. Er volgde in november

                                                                                                               465 E. LEENAERTS, “De waarde van deontologische codes in de welzijnssector” in INSTITUUT VOOR SOCIAAL RECHT, Sociale bescherming op nieuwe paden. Liber Memorialis Béatrice Van Buggenhout, Leuven, Universitaire Pers, 2003, 197-210. 466T. VANDER BEKEN en B. KETELS, “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, (53) 54.

Page 97: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  97  

1997 een omzendbrief over de justitiehuizen en in 1998-1999 kreeg dat alles een wettelijk

basis.467

Als gevolg van de zesde staatshervorming is sinds 1 juli 2014 Vlaanderen bevoegd voor de

organisatie, de werking en de opdrachten van de Justitiehuizen. Sinds 1 januari 2015 zijn ook

de budgetten en het personeel effectief overgeheveld.468 Bijgevolg zijn de justitiehuizen in

plaats van een federale bevoegdheid nu een gemeenschapsbevoegdheid.

Justitiehuizen hebben globaal gezien vier soorten opdrachten: de burgerlijke bijstand, de

eerstelijnswerking, het slachtofferonthaal en ten slotte ook de strafuitvoering,469 wat overigens

de belangrijkste opdracht is. De justitiehuizen worden ingedeeld bij het Vlaamse departement

Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.470

1.2 De taak van de justitieassistent

Justitieassistenten staan justitiecliënten bij in het kader van allerhande vormen van

alternatieve behandeling op alle echelons van de strafrechtsketen.471 De verschillende taken

die de Dienst Justitiehuizen heeft, worden omschreven in art. 2 van het Koninklijk besluit van

13 juni 1999 houdende organisatie van de Dienst justitiehuizen van het Ministerie van

Justitie.472 Ieder justitiehuis heeft namelijk dezelfde basisopdrachten: het moet justitiabelen

begeleiden en opvolgen die werden verwezen voor een bemiddeling in strafzaken; of

personen die in vrijheid onder voorwaarden zijn gesteld, of die een probatiemaatregel werden

opgelegd; justitiabelen die voorwaardelijk of voorlopig in vrijheid zijn gesteld, of die

elektronisch toezicht hebben gekregen of vrij op proef zijn het kader van de internering.473

De echte taak van de justitieassistent is het begeleiden en motiveren van justitieabelen om de

opgelegde voorwaarden na te leven; hij ziet ook toe op het naleven van die voorwaarden en

het verloop van de alternatieve maatregel of sanctie. Bovendien coördineert hij ook de

samenwerking tussen justitie en de verschillende hulpverleners. De justitieassistent werkt

steeds vanuit een omlijnd mandaat.474

                                                                                                               467 S. GIBENS, “(zesde) Staatshervorming. Hoop op meer welzijn voor Justitie?”, Juristenkrant 2013, afl. 280, 13. 468 A. KEEREMAN, “Justitiehuizen: op het snijpunt tussen justitie en welzijn”, Juristenkrant 2014, afl. 300, (8) 9. 469 Voorbeeld: Het justitiehuis heeft bijvoorbeeld te maken met forensisch cliënteel dat voorwaarden opgelegd krijgt om een verslavingsproblematiek aan te pakken. 470 A. KEEREMAN, “Justitiehuizen: op het snijpunt tussen justitie en welzijn”, Juristenkrant 2014, afl. 300, (8) 8. 471 T. VANDER BEKEN en B. KETELS, “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, (53) 54. 472Koninklijk besluit van 13 juni 1999 houdende organisatie van de Dienst Justitiehuizen van het Ministerie van Justitie, BS 29 juni 1999. 473 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 142. 474 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 143.

Page 98: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  98  

1.3 Het beroepsgeheim van de justitieassistent

Het beroepsgeheim van de justitieassistent is een belangrijk thema waar ook in de toekomst

nog veel over gedebatteerd zal worden. Er is zeker sprake van een spanningsveld als het gaat

over hoe moet worden omgegaan met het beroepsgeheim.475

Tot op heden kwamen TOM VANDER BEKEN en BJORN KETELS tot de volgende

bevindingen:476

De justitieassistent beschikt over een ambtelijke discretieplicht. Het ambtsgeheim bestaat ter

bescherming van het justitiehuis en niet in functie van een individueel of maatschappelijk

belang. Dat ambtsgeheim slaat op alles wat de justitieassistent in de uitoefening van zijn ambt

heeft vernomen. Het geldt enkel tegenover derden die vreemd zijn aan het betrokken ambt,

niet ten opzichte van hiërarchisch meerderen, opdrachtgevers, collega’s of van de rechtbank

die de houder van de informatie oproept om te getuigen.477

Er zijn bepaalde specifieke regels die een justitieassistent verplichten om bepaalde zaken

geheim te houden. Een voorbeeld hiervan is art. 28 quinquies§1 en 57§1 Sv. Het gaat dan om

de situatie waar een justitieassistent meewerkt aan het vooronderzoek: dat is normaal gezien

geheim en iedereen die beroepshalve zijn medewerking aan een opsporings- of gerechtelijk

onderzoek verleent is tot geheimhouding verplicht.478

Sommige rechtsgeleerden, maar ook TOM VANDER BEKEN en BJORN KETELS betogen

dat de justitieassistent onder de algemene regel van het beroepsgeheim uit art. 458 Sw. valt.

Men bewijst dit door te stellen dat de justitieassistent onder het concept van de noodzakelijke

vertrouweling valt. “Een noodzakelijke vertrouweling is een persoon die beroepsmatig of als

gevolg van zijn staat noodzakelijkerwijze belast is met een vertrouwensopdracht ten aanzien

van derden.” Justitieassistenten zijn noodzakelijke vertrouwelingen omdat het kennis krijgen

van geheimen een absolute vereiste is voor het uitvoeren van hun opdrachten, ongeacht de

mate van vrijwilligheid waarin dat gebeurt. 479

                                                                                                               475 A. KEEREMAN, “Nog geen concrete antwoorden voor de justitiehuizen”, Juristenkrant 2015, afl. 230, (6) 7. 476 T. VANDER BEKEN en B. KETELS, “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, 53-61 477 T. VANDER BEKEN en B. KETELS, “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, (53) 55. 478 Ibid. 479 T. VANDER BEKEN en B. KETELS, “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, (53) 56.

Page 99: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  99  

Het feit dat de justitieassistent als een vertrouwenspersoon in de zin van art. 458 Sw. wordt

beschouwd, betekent niet dat hij geen specifieke kenmerken kan hebben. De justitieassistent

werkt namelijk vanuit een omlijnd mandaat.480 Dat mandaat verhindert ten eerste niet dat de

justitieassistent tegenover alle anderen dan zijn opdrachtgever een beroepsgeheim heeft. Ten

tweede verhindert het ook niet dat hij zijn beroepsgeheim ten aanzien van zijn opdrachtgever

inroept voor wat niet relevant is voor de uitvoering van zijn opdracht. Hij is zelfs principieel

verbonden om in dat laatste geval tot rapportage over te gaan. Een goede raad voor een

justitieassistent is dat hij zich best niet als een algemene vertrouwensfiguur naar zijn cliënt toe

profileert.481

Ook op het beroepsgeheim van de justitieassistent bestaan uitzonderingen. De eerste

uitzondering die vermeldenswaardig is, is de wettelijke verplichting tot bekendmaking. In het

kader van de rapportageplicht voor informatie die relevant is bij zijn opdracht is er sprake van

een spreekplicht voor de justitieassistent en moet hij zijn beroepsgeheim schenden. Ten

tweede kan er ook bij de justitieassistent sprake zijn van een gedeeld beroepsgeheim, zolang

de voorwaarden maar strikt worden toegepast, met collega’s binnen de dienst van de

justitieassistenten. Het gedeeld beroepsgeheim kan echter niet worden toegepast om het

beroepsgeheim te delen tussen de justitieassistent en een externe hulpverlener of

zorgverstrekker. Ten slotte valt de justitieassistent onder het personeel toepassingsgebied van

art. 29, lid 1 Sv. Dat artikel bepaalt: “Iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of

ambtenaar 6[en, voor de sector van de gezinsbijslag, iedere meewerkende instelling in de zin

van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde]6 die

in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, is

verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij de rechtbank

binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd of de verdachte zou

kunnen worden gevonden, en aan die magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processen-

verbaal en akten te doen toekomen.” Deze ambtelijke aangifteplicht wordt niet

gesanctioneerd.482

Concluderend kan worden gesteld dat de justitieassistent enerzijds het beroepsgeheim moet

respecteren conform art. 458 Sv., maar anderzijds is de justitieassistent in zijn handelen ook

                                                                                                               480 T. VANDER BEKEN en B. KETELS, “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, (53) 56. 481 T. VANDER BEKEN en B. KETELS, “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, (53) 56-58. 482 T. VANDER BEKEN en B. KETELS, “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, (53) 59-60.

Page 100: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  100  

beperkt door het opgelegde mandaat. Door dat mandaat heeft hij bepaalde verplichtingen ten

aanzien van de opdrachtgevende overheid.483

1.4 De toekomst: Vlaams decreet justitiehuizen

Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen heeft aangegeven een Vlaams decreet

justitiehuizen te willen maken. Hierin zouden de kerntaken en de rol van de justitiehuizen ten

aanzien van de burgers, organisaties en justitiële actoren uitgeklaard worden.484

Op 8 mei 2015 werd de Conceptnota decreet Justitiehuizen goedgekeurd door Vlaamse

Regering.485 Daarin staat onder andere te lezen dat de specifieke positie van de justitiehuizen

als schakel tussen justitie, welzijn en gezondheidszorg zal worden verankerd in het decreet.

In de nota wordt ook verwezen naar een kerntakendebat tussen de belangrijkste stakeholders.

Het gaat hier om de gerechtelijke en administratieve overheden, partners van de justitiehuizen

uit hulp- en dienstverlening, lokale besturen, organisaties die de betoelaagde opdrachten

uitvoeren, de advocatuur, de Commissies voor Juridische bijstand, burgers en de academische

wereld. De resultaten van dat debat werden voorgesteld op 7 december 2015 op een Vlaamse

Conferentie Justitiehuizen. De belangrijkste bevindingen waren dat er een duidelijk

onderscheid moet blijven tussen de begeleidings- en opvolgingstaak van de justitieassistent en

de behandeltaak van de hulpverlener. De justitieassistent moet zelf niet aan hulpverlening

doen maar werkt er complementair aan: hij is een brugfiguur tussen de hulpverlening en de

magistratuur.

Voor het beroepsgeheim van de justitieassistent wordt gepleit voor een duidelijke

stellingname in het nieuwe decreet. Als de justitieassistent een beroepsgeheim heeft, wat is

daar dan de specifieke betekenis en invulling van? Er wordt gepleit voor een

driehoeksoverleg tussen cliënt, justitieassistent en de betrokken hulpverleners.

Er wordt ook opgemerkt dat door de communautarisering de justitieassistent de indruk krijgt

dat zijn positie opschuift richting welzijn en weg van justitie. 486

                                                                                                               483 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 210. 484 A. KEEREMAN, “Justitiehuizen: op het snijpunt tussen justitie en welzijn”, Juristenkrant 2014, afl. 300, (8) 9. 485 De Vlaamse Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Conceptnota van 8 mei 2015 betreffende het plan van aanpak voor het toekomstig Vlaams beleid inzake de justitiehuizen, www.justitiehuizen.be/sites/default/files/atoms/files/Conceptnota%20VR%20decreet%20Justitiehuizen.pdf (consultatie 12 mei 2016). 486 J. BOXSTAENS, De toekomst van het justitiehuis, Vlaanderen moet knopen doorhakken, sociaal.net/analyse-xl/de-toekomst-van-het-justitiehuis/ (consultatie 12 mei 2016).

Page 101: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  101  

Afdeling 3: Casestudy Intrafamiliaal geweld

1. Inleiding

Een multidisciplinaire aanpak is nodig als men intrafamiliaal geweld wil aanpakken.487 Een

justitiële stok achter de deur is vaak nodig om langdurige geweldescalaties een halt toe te

roepen en de betrokkene naar verdere hulpverlening toe te leiden.488 Vandaar dat justitie en

hulpverlening samen de strijd tegen intrafamiliaal geweld aangaan, elk vanuit hun eigen

perspectief.489 De doelstelling van justitie is het opsporen en stoppen van het geweld, het

voorzien van veiligheid en het voorkomen van recidive, het aanbieden van een

doorverwijzing naar slachtofferhulp en het vervolgen van de geweldspleger. De hulpverlening

is gericht op het wegwerken van de onderliggende problematiek en het herstellen van schade

en relaties waar dat nodig is.490

De mogelijke knelpunten die zich ook in deze samenwerking voordoen zijn het omgaan met

cliëntinformatie en het verschil tussen het beroepsgeheim en de meldingsplicht.491 Hieraan

kan worden tegemoetgekomen zolang er maar duidelijk afspraken worden gemaakt en ieder

elkaars finaliteit respecteert.492

Geweld in de privésfeer is de meest voorkomende geweldsvorm in onze samenleving maar

komt voor in alle culturen en samenlevingen. Intrafamiliaal geweld komt bovendien voor in

alle sociaaleconomische klassen.493

Een definitie van intrafamiliaal geweld geven die zowel hanteerbaar is voor hulpverlening als

justitie is niet eenvoudig. Een definitie is wel van belang omdat het de basis zal vormen voor

een uniforme registratie van dossier bij zowel politie als parket, en dat is op zijn beurt

bepalend voor de uitwerking van een coherent beleid.494 Sinds 3 april 2006 zijn er twee

omzendbrieven van kracht die uitgaan van het college van procureurs-generaal die definitie

geven aan het begrip intrafamiliaal geweld enerzijds en partnergeweld anderzijds. 495

                                                                                                               487 P. FRANCK, “Hoezo samenwerken? Multidisciplinaire aanpak van politie, parket en hulpverlening bij partnergeweld”, Orde dag 2008, afl. 43, (47) 48. 488 P. FRANCK, “Hoezo samenwerken? Multidisciplinaire aanpak van politie, parket en hulpverlening bij partnergeweld”, Orde dag 2008, afl. 43, (47) 47. 489 K. DE GROOF, “Kansen en knelpunten in de samenwerking van politie, justitie en hulpverlening”, Orde dag 2008, afl. 43, (33) 33. 490 P. FRANCK, “Hoezo samenwerken? Multidisciplinaire aanpak van politie, parket en hulpverlening bij partnergeweld”, Orde dag 2008, afl. 43, (47) 50. 491 K. DE GROOF, “Kansen en knelpunten in de samenwerking van politie, justitie en hulpverlening”, Orde dag 2008, afl. 43, (33) 33. 492 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 13. 493 W. BRUGGEMAN en E. BECKERS, “Intrafamiliaal geweld: tussen droom en werkelijkheid”, Orde dag 2008, afl. 43, (3) 3. 494 B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, (1402) 1402. 495 Ibid.

Page 102: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  102  

Intrafamiliaal geweld werd gedefinieerd door de COL 3/2006 en bepaalt dat het iedere vorm

van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld is tussen leden van eenzelfde familie,

ongeacht hun leeftijd.496 Partnergeweld wordt in de COL 4/2006 omschreven als “iedere

vorm van fysiek, psychisch of economisch geweld tussen echtgenoten op personen die

samenwonen of samengewoond hebben en tussen die een duurzame affectieve en seksuele

band bestaat of bestaan heeft”.497

Recidive onder deze geweldplegers komt heel vaak voor. Het is belangrijk dat aan deze

daders een duidelijk signaal wordt gegeven dat het gewelddadig gedrag ontoelaatbaar is en

dat er een maatschappelijk antwoord op zal volgen. 498 Het is echter belangrijk dat men niet

alleen repressief optreedt, want dat zal vaak het onderliggende probleem verhelpen dat de

voedingsbodem voor gewelddadige relaties vormt.499

2. Wetgevende initiatieven

Om de strijd tegen intrafamiliaal geweld aan te gaan werden verschillende wijzigingen in de

wet doorgevoerd. Zowel aan het Strafwetboek, het Wetboek van Strafvordering, het

Burgerlijk Wetboek als aan het Gerechtelijk Wetboek werden wijzigingen aangebracht.500 De

belangrijkste wetgevende initiatieven worden in wat volgt besproken. 501

2.1 Wet van 24 november 1997 om het geweld tussen partners tegen te gaan502

Door deze wet werd de partnerrelatie opgevat als een verzwarende omstandigheid voor

opzettelijke slagen verwondingen. Ook werd aan de rechter de bevoegdheid toegekend om in

het geval van partnergeweld de gezinswoning toe te wijzen aan de echtgenoot/echtgenote of

aan de wettelijke samenwonende partner die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden van

zijn of haar partner.503

                                                                                                               496 Omzendbrief nr. COL 3/2006 van 1 maart 2006 van Het College van procureurs-generaal betreffende de definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten. 497 Omzendbrief nr. COL 4/2006 van 1 maart 2006 van Het College van procureurs-generaal betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld. 498 W. BRUGGEMAN en E. BECKERS, “Intrafamiliaal geweld: tussen droom en werkelijkheid”, Orde dag 2008, afl. 43, (3) 5. 499 P. FRANCK, “Hoezo samenwerken? Multidisciplinaire aanpak van politie, parket en hulpverlening bij partnergeweld”, Orde dag 2008, afl. 43, (47) 47. 500 W. BRUGGEMAN, “Intrafamiliaal geweld” in Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten 2012, I 65/01 - I 65/15, (83) 86. 501 B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, (1402) 1403. 502 Wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, BS 6 februari 1998 503 B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, (1402) 1403.

Page 103: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  103  

2.2 Art. 33 Wet van 28 november 2000, gewijzigd door art. 6 van de wet van 30

november 2011

Door deze wetten werd een spreekrecht ingevoerd voor hulpverleners in geval van

kindermishandeling.504

2.3 De drie wetten van 2012

In 2012 werden nog eens drie wetten afgekondigd om daders van intrafamiliaal geweld aan te

pakken. Het gaat ten eerste om de Wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod

in geval van huiselijk geweld,505 ten tweede om de Wet van 15 juni 2012 tot bestraffing van

de overtreding van het tijdelijk huisverbod en tot wijziging van artikelen 594 en 627 van het

Gerechtelijk wetboek506 en ten slotte om de Wet van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel

458bis Sw. teneinde het uit te breiden voor misdrijven van huiselijk geweld.507 Art. 2 van de

Wet van 23 februari 2012 breidde het spreekrecht dat al reeds bestond in art. 458bis Sw. voor

minderjarigen en kwetsbare personen uit naar slachtoffers van partnergeweld.

Hulpverleners kunnen zich niet meer zomaar achter hun beroepsgeheim verschuilen sinds 1

maart 2013, de datum van inwerkingtreding van deze wet, als ze kennis krijgen van

partnergeweld of huiselijk geweld op minderjarigen. De hulpverlener met een beroepsgeheim

zal moeten nagaan of het verantwoord is om deze misdrijven aan de overheid te melden. Het

spreekrecht dat werd ingevoerd wil voorkomen dat nieuwe ernstige feiten worden gepleegd of

dat er andere slachtoffers zouden worden gemaakt. Er is zelfs sprake van een spreekplicht

voor hulpverleners in bepaalde gevallen. Een hulpverlener die weet dat een minderjarige,

kwetsbare persoon of een slachtoffer in groot gevaar verkeert en doelbewust geen bijstand

verleent kan worden vervolgd op basis van schuldig hulpverzuim uit art. 422bis Sw.508

2.4 Initiatieven op beleidsniveau

Ook op beleidsniveau werden verschillende initiatieven genomen. Onder andere het Nationaal

Actieplan Partnergeweld 2004-2007 toont aan dat de Belgische politiek bewust werd van het

probleem, maar ook de Kadernota Integrale Veiligheid 2004-2007509 en recent nog het

                                                                                                               504 Dit werd al besproken in “deel 1: Het beroepsgeheim”. 505 Wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld, BS 1 oktober 2012. 506 Wet van 15 juni 2012 tot bestraffing van de overtreding van het tijdelijk huisverbod en tot wijziging van artikelen 594 en 627 van het Gerechtelijk Wetboek, BS 1 oktober 2012. 507 B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, (1402) 1403. 508 B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, (1402) 1410. 509 B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, (1402) 140.

Page 104: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  104  

Nationaal actieplan ter bestrijding van alle vormen van gendergerelateerd geweld 2015-

2019.510

Sinds 3 april 2006 zijn ook twee omzendbrieven van het College van procureurs-generaal van

toepassing: het gaat om COL 3/2006 en COL 4/2006, die al in de inleiding werden vermeld.

In deze omzendbrieven worden definities, registratiewijzen, precieze doelstellingen en

beleidsmatige opdrachten voor parketten, politie en hulpverlening uitgewerkt. 511 De

omzendbrieven beoogden een nultolerantie voor familiaal geweld en een drastische

terugdringing van het aantal seponeringen. Er wordt in deze brieven de nadruk gelegd op het

belang van de samenwerking met hulpverleningsdiensten. Men ging ervan uit dat meer

informatie-uitwisseling tussen politie, justitie en welzijnsactoren zou kunnen leiden tot

minder seponeringen.512 Verder wordt niet ingegaan op deze omzendbrieven omdat ze eerder

het karakter hebben van een stappenplan voor de politiediensten en minder ingaan op de rol

van justitie.513

Na deze omzendbrieven bracht ook toenmalig Vlaams Minister van Welzijn Inge Vervotte

een omzendbrief in omloop over partnergeweld.514 De CAW’s werden hierin aangespoord om

draaiboeken en protocollen te ontwikkelen met politie en justitie. De meeste CAW’s deden

dat, maar er waren wel erg grote verschillen in de aanpak van CAW tot CAW, wat zorgde

voor rechtsongelijkheid en -onzekerheid.515

De omzendbrieven sloten naadloos op elkaar aan want ze maakten duidelijk dat het beleid

wou dat er meer werd samengewerkt. Op deze samenwerking wordt in detail ingegaan in

“Deel 2.4 Samenwerking tussen hulpverlening en justitie”.

3. Doorverwijsmogelijkheden

De klassieke straffen zoals de minnelijke schikking, de gevangenisstraf of de werkstraf zijn

niet de meest aangewezen straffen voor feiten van intrafamiliaal geweld. Er zijn meer

                                                                                                               510 Nationaal actieplan ter bestrijding van alle vormen van gendergerelateerd geweld 2015-2019: www.partnergeweld.be/nl/algemene_informatie/belgische_beleid/nationaal_actieplannap (consultatie 12 mei 2016). 511 B. DE SMET en B. VAN DER VEKEN, “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, (1402) 140. 512 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW, P. BREPOELS, Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening, www.kennisplein.be/Documents/Geweld,%20misbruik%20en%20kindermishandeling/Visietekst%20ketenaanpak%202014-11.pdf, 8 (consultatie 12 mei 2016). 513 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 8. 514 Ministeriële Omzendbrief van 7 juli 2006 betreffende de versterking van de aanpak van intrafamiliaal geweld – partnergeweld, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. 515 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW, P. BREPOELS, Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening, www.kennisplein.be/Documents/Geweld,%20misbruik%20en%20kindermishandeling/Visietekst%20ketenaanpak%202014-11.pdf, 8 (consultatie 12 mei 2016).

Page 105: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  105  

aangewezen maatregelen die vaak een doorverwijzing naar de hulpverlening inhouden. Het

gaat onder andere over pretoriaanse probatie, bemiddeling in strafzaken en

probatiemaatregelen, die al in “Deel 2: Hulpverlening - Welzijnswerk en Geestelijke

Gezondheidszorg” in detail werden besproken. Wat het niveau van de strafuitvoering betreft

is het zo dat de uitspraken in de meeste dossiers van intrafamiliaal geweld niet in aanmerking

voor enige strafuitvoering, tenzij de zaak voor het Hof van Assisen is gekomen. Vandaar dat

er op het niveau van de strafuitvoering niet vaak doorverwijzingen vanuit justitie naar de

hulpverlening zijn. 516

4. Samenwerking tussen hulpverlening en justitie

4.1 Ketenaanpak bij familiaal geweld

Welzijn en justitie zijn erg zoekende over hoe ze elkaar kunnen vinden in de aanpak van

familiaal geweld. In Vlaanderen is gekozen voor ketensamenwerking. Een kenmerk van de

ketenaanpak is dat het gaat over een totaalbenadering, waarbij mogelijke interventies van

verschillende actoren grondig op elkaar worden afgestemd.517

Ketenaanpak wordt gedefinieerd als “Ketensamenwerking stelt structurele samenwerking in

het proces van dienstverlening ten behoeve van de cliënt en/of om maatschappelijke prestaties

te behalen centraal en is gericht op het verbinden van activiteiten uit de publieke en/of

private sector. Bij ketensamenwerking is er sprake van een integrale benadering over de

grenzen van organisaties heen, waarbij de keten wordt gevormd door schakels die bestaan uit

ten opzichte van elkaar zelfstandige, maar ook wederzijds afhankelijke partners. Deze

schakels worden verbonden door taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en rollen en

leveren samen het product maatschappelijke dienstverlening. Ketensamenwerking heeft als

doel om een groter resultaat te behalen dan wanneer de organisaties naast elkaar werken:

zonder ketensamenwerking wordt het resultaat niet behaald. Naast kwaliteitsverbetering van

de dienstverlening en/of het maatschappelijk resultaat dat behaald wordt, kan

ketensamenwerking ook als doel hebben efficiëntere en effectievere dienstverlening te kunnen

leveren.” 518 In deze omslachtige definitie staan een aantal sleutelbegrippen: structurele

samenwerking en de dienstverlening ten behoeve van de cliënt staan centraal; zo ook de

                                                                                                               516 E. BECKERS, “De ketenaanpak van partnergeweld/intrafamiliaal geweld (IFG): waar zit de zwakste schakel?”, Orde dag 2008, afl. 43, (11) 16. 517 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 1. 518 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 4.

Page 106: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  106  

zinnen "maatschappelijke doelstellingen behalen", "integrale benadering", "schakels" en

"verbonden worden".

De ketenaanpak verschilt van andere vormen van samenwerking omdat het maatschappelijk

doel primeert. 519 De ketenaanpak verschilt bijvoorbeeld van het casemanagement, dat

overigens al aan bod kwam bij de bespreking van de drughulpverlening. Een eerste

verschilpunt is het startpunt. De ketenaanpak heeft een “top-down” aanpak: dat wil zeggen

dat de verschillende partners samen het pad dat ze willen uiteenzetten voor de cliënt bepalen.

De mate waarin de cliënt daarin een stem heeft, verschilt naargelang de aard van de

problematiek en de vooropgestelde aanpak. Bij casemanagement zijn alleen de vraag, de

verwachting en de behoefte van de cliënt het uitgangspunt en heeft men dus een “bottom-up”

aanpak. In samenspraak met de cliënt zal een plan van aanpak worden uitgewerkt. Het tweede

verschilpunt is de informatie-uitwisseling: bij de ketenaanpak gaat men ervanuit dat de

informatie-uitwisseling altijd in het voordeel is van de cliënt en de probleemsituatie; vandaar

dat informatie-uitwisseling ook een cruciaal element is van de ketenaanpak. Bij de

ketenaanpak gaat men ervan uit dat een vlotte informatie-uitwisseling leidt tot een betere

afstemming tussen de verschillende interventies en er daardoor ook een meer effectieve

bestrijding kan zijn van het maatschappelijk probleem.520

Om het maatschappelijk probleem van familiaal geweld zo ver mogelijk terug te dringen

wordt in de ketenaanpak samengewerkt met ten eerste hulp- en dienstverlenende instanties

zoals het algemeen welzijnswerk, OCMW, verslavingszorg, etc. en ten tweede met politie en

justitie. Niet te vergeten is dat ook lokale overheden een rol hebben in de bestrijding van

familiaal geweld: zij staan in voor de ketenregie. Tussen deze schakels in de keten wordt er

dus aan informatie-uitwisseling gedaan omdat dat als voorwaarde wordt gezien om de keten

op gang te trekken.521 De belangrijkste vragen in de ketenaanpak tussen al deze actoren

situeren zich dan ook rond deze informatie-uitwisseling en het beroepsgeheim. 522 De

ketenaanpak zal verder aan bod komen bij de bespreking van het CO3-project en de regeling

rond het beroepsgeheim zal besproken worden bij de Autonome Centra Algemeen

Welzijnswerk.

                                                                                                               519 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 9. 520 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 5-6. 521 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 9. 522 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 10.

Page 107: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  107  

De initiatiefnemers voor de ketenaanpak haalden hun inspiratie uit bepaalde concepten uit

het buitenland, zoals de "family justice centers". "Family justice centers" zijn ontstaan in

Amerika: het eerste centrum werd in 2002 in San Diego opgericht maar ondertussen kennen

ook Canada, Mexico en Jordanië het concept. Men werkt als één multidisciplinair team samen

onder één dak: het gaat dan over politie, justitie, algemeen welzijnswerk, geestelijke

gezondheidszorg, jongerenhulpverlening, advocatuur en artsen. Vanuit het verhaal van het

slachtoffer wordt een gezamenlijk dossier opgebouwd; en samen met de verschillende

diensten wordt een traject uitgezet en een casemanager aangesteld. Het justitieel traject

verloopt in voortdurende afstemming met het hulpverleningstraject. Verschillende

levensdomeinen worden betrokken: medische zorg, huisvesting, opvoedingsondersteuning,

juridische hulp en schuldbemiddeling. Doorverwijzing is niet nodig omdat daar alle diensten

in huis vertegenwoordigd zijn. Het grote voordeel voor de cliënt is duidelijke communicatie

en een aanpak waarbij iedereen kort op de bal speelt, ook bij veranderende

omstandigheden.523

4.2 Projecten inzake intrafamiliaal geweld

In de praktijk zijn verschillende samenwerkingsakkoorden gesloten om intrafamiliaal geweld

aan te pakken. Er kan verwezen worden naar het CO3-project dat gebruik maakt van de

ketenaanpak bij intrafamiliaal geweld en ook het pilootproject ‘protocol van moed’ inzake

kindermishandeling.

4.2.1 CO3-project

In Antwerpen werd al jarenlang gezocht naar een krachtig samenwerkingsverband om

intrafamiliaal geweld aan te pakken. Een casusonderzoek waarbij 45 casussen werden

onderzocht toonde aan dat in de stad Antwerpen 48 verschillende diensten betrokken waren

bij situaties van intrafamiliaal geweld. Gemiddeld waren er 6 diensten actief in één gezin

zonder afstemming of gezamenlijk kader.524 Op uitdrukkelijk verzoek van de Antwerpse

procureur en met steun van een adviesbureau werd een nieuwe samenwerkingsvorm

gecreëerd, "CO3" genaamd, wat staat voor Cliëntcentrale Organisatie.525

Het CO3-project werd ontwikkeld voor echt uitzichtloze situaties van intrafamiliaal geweld,

en bestaat sinds 1 januari 2012. Het gaat om situaties waarin het geweld niet stopt, het gezin

                                                                                                               523 D. SIMONS en P. FRANCK, Family Justice Centers zijn de toekomst, Nieuwe aanpak intrafamiliaal geweld, http://sociaal.net/analyse-xl/family-justice-centers-zijn-de-toekomst/ 524Ibid. 525 T. MEEUWS, “Veiligheid: lokaal verweven beleid”, Orde dag 2012, afl. 59, (74) 77.

Page 108: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  108  

onder druk blijft staan en waar de veiligheid van de kinderen en de partners niet kan worden

gewaarborgd.526

Drie sectoren overleggen met elkaar: de sector van de veiligheid die bestaat uit parket en

politie, de lokale overheid zijnde de stad en provincie Antwerpen en ten slotte de

hulpverlening zijnde CAW, CGG, VKA, etc. Politie, justitie, hulpverlening en lokaal bestuur

gaan dus samen aan de slag met als gemeenschappelijke doelstelling het intrafamiliaal geweld

te stoppen, herhaling te voorkomen en de beschermende factoren in cliëntsystemen te

vergroten.527 CO3 gaat niet zelf in hulpverlening voorzien: het zoekt een afstemming tussen

parket, politie en hulpverlening.528

De samenwerking binnen CO3 wordt gekenmerkt door verschillende zaken. Ten eerste

werken vertegenwoordigers van verschillende organisaties samen van bij de processtart aan

één dossier. Ten tweede is er sprake van een informatiedoorstroming tussen de verschillende

actoren.529 En ten slotte wordt er samengewerkt op basis van gezamenlijke doelstellingen, wat

op basis van de ketenaanpak gebeurt. Het woord "keten" wijst ook hier op een de

aaneenschakeling van opeenvolgende werkprocessen, waarbij medewerkers van verschillende

organisaties een bijdrage leveren die leidt tot een gewenst eindresultaat.530 Niet alleen in het

CO3-project in Antwerpen wordt gewerkt via de ketenaanpak, ook in Mechelen en het project

LINK in Limburg maakt men er gebruik van. Door deze ketenaanpak worden de

perspectieven van hulpverlening, politie en justitie bij elkaar gebracht. 531

Het omgaan met het beroepsgeheim binnen de CO3 is een heikel punt.532 Volgens TOM

MEEUWS kan het gedeeld beroepsgeheim volledig worden uitgeoefend: het komt erop neer

dat alle partners binnen CO3 cliëntinformatie delen.533

Het CO3-project werd in 2013 geëvalueerd door ELKE ROEVENS en IVO AERTSEN. Uit

                                                                                                               526 N. BOGAERTS, “Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het woord.”, Alert 2012, afl. 4, (16) 16. 527 N. BOGAERTS, “Voor wat hoort wat. Beroepsgeheim en cliëntgericht samenwerken. Reflecties op een studiedag”, Alert 2012, afl. 2, (63) 66. 528 N. BOGAERTS, “Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het woord.”, Alert 2012, afl. 4, (16) 17. 529 T. MEEUWS, “Veiligheid: lokaal verweven beleid”, Orde dag 2012, afl. 59, (74) 78. 530 D. SIMONS en P. FRANCK, Family Justice Centers zijn de toekomst, Nieuwe aanpak intrafamiliaal geweld, http://sociaal.net/analyse-xl/family-justice-centers-zijn-de-toekomst/ (consultatie 12 mei 2016). 531 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW, P. BREPOELS, Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening, www.kennisplein.be/Documents/Geweld,%20misbruik%20en%20kindermishandeling/Visietekst%20ketenaanpak%202014-11.pdf, 1 (consultatie 12 mei 2016). 532 N. BOGAERTS, “Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het woord.”, Alert 2012, afl. 4, (16) 21. 533 N. BOGAERTS, “Voor wat hoort wat. Beroepsgeheim en cliëntgericht samenwerken. Reflecties op een studiedag”, Alert 2012, afl. 2, (63) 66.

Page 109: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  109  

het onderzoek wordt algemeen afgeleid dat het CO3 erin slaagt een aantal gewenste effecten

te bereiken en bepaalde dynamieken op gang te brengen, zowel in de betrokken

partnerorganisaties als binnen de cliëntsystemen. De ontwikkeling van CO3 moet echter

verder opgevolgd, ondersteund en geëvalueerd worden aan de hand van verder

wetenschappelijk onderzoek. Er wordt ook een aantal aanbevelingen gedaan. Met betrekking

tot het beroepsgeheim stellen de onderzoekers dat vooraleer de methodiek wordt

overgedragen naar andere arrondissementen, de randvoorwaarden nader moeten worden

bepaald. In dit kader kan onmiddellijk een opmerking worden gemaakt. In het onderdeel

“Drughulpverlening” werd duidelijk dat de randvoorwaarden op voorhand duidelijk moeten

zijn, dus voor er samengewerkt wordt. Dat is hier niet het geval. Er wordt gesteld dat de

werking van het CO3 op vlak van het beroepsgeheim hoofdzakelijk wordt opgevangen door

de uitbreiding van art. 458bis Sw., art. 422bis Sw. en de eigen samenwerkingsverklaring

waarin de informatiedeling gestoeld is op het werken met een gemeenschappelijke doelgroep

waarbij zowel justitie en politie als de hulpverlening betrokken zijn. Volgens de onderzoekers

blijkt de basis voor de samenwerking binnen het CO3 voldoende. Vanuit de buitenwereld

komen echter heel wat vragen rond de interpretatie van het juridisch kader.534

4.2.2 Protocol van Moed

Naast het CO3-project werd in januari 2012 in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen

ook van start gegaan met het “Protocol van Moed”, dat duurde tot en met december 2013. Het

was een experiment inzake het spreekrecht waarbij tussen politie, justitie en hulpverlening

afspraken werden gemaakt om de grenzen van het beroepsgeheim in acute en complexe zaken

van kindermishandeling af te tasten met het oog op het zo snel en efficiënt mogelijk

veiligstellen van de betrokken kinderen, en het kan dan ook alleen gebruikt worden indien er

een wezenlijk gevaar bestaat voor het kind of andere kinderen.535

Het evenwicht tussen het respecteren van het beroepsgeheim en het ageren in situaties die

werkelijk zorgwekkend zijn, vormt een moeilijke uitdaging voor al wie op professioneel vlak

in aanraking komt met kindermishandeling.536 In tegenstelling tot het CO3-project, waar

gewerkt wordt met de ketenaanpak, worden hier geen vaste systematische processen

                                                                                                               534 E. ROEVENS en I. AERTSEN, Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen het CO3-project Onderzoek naar de casuïstiek van intrafamiliaal geweld in Antwerpen, www.law.kuleuven.be/linc/onderzoek/onderzoekintrafamiliaalgeweld.pdf, 91 (consultatie 12 mei 2016). 535 H. OP DE BEECK en J. PUT, “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, (164) 165. 536 H. OP DE BEECK en J. PUT, “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, (164) 164.

Page 110: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  110  

ontwikkeld. Het Protocol van Moed vormt een louter informatiedelingsplatform waar men op

basis van het delen van informatie en expertise probeert te beslissen of een zaak beter door

het parket dan wel door de vrijwillige hulpverlening wordt behandeld.537

Alle hulpverleners binnen de sectoren van integrale jeugdhulp, de centra voor geestelijke

gezondheidszorg, de centra voor integrale gezinszorg, de centra voor leerlingenbegeleiding,

kind en gezin, vertrouwenscentra kindermishandeling, centra voor kinderzorg en

gezinsondersteuning, ziekenhuizen, artsen, de lokale politie, de dienst jeugd en gezin van het

parket van de procureur des Konings en de sociale dienst van de jeugdrechtbank konden

gebruik maken van het Protocol van Moed.538

Er zijn vier verschillende stappen die de actoren in het kader van het Protocol van Moed

kunnen nemen wanneer zij worden geconfronteerd met een zorgwekkend situatie van

kindermishandeling, zoals ten eerste de melding op basis van art. 458bis Sw., dat reeds werd

besproken. Ten tweede is er ook de mogelijkheid tot casusgebonden overleg tussen justitie en

hulpverlening. Dat is een van de zaken die kenmerkend is voor het “Protocol van Moed” en

was voor Vlaanderen een unieke structureel georganiseerde dialoog tussen justitie en

hulpverlening waarin de grenzen van het beroepsgeheim potentieel konden overschreden

worden. Partners gaan hier effectief fysiek rond te tafel zitten en wisselen informatie uit.539

Op zo een overlegmoment zijn volgende partijen aanwezig: de aanvrager van het overleg die

in de praktijk meestal een hulpverlener is; de referentiemagistraat kindermishandeling die

wordt bijgestaan door een parketcriminoloog; en een vertegenwoordiger van het Comité

Bijzondere Jeugdzorg en het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling als adviserend expert.

Het overleg draait om de vraag wat op dit moment en in deze situatie noodzakelijk is voor de

veiligheid van het kind. De informatie die wordt uitgewisseld wordt afgewogen in het licht

van dat veiligheidsprincipe.540 Ten derde kan de hulpverleningssector worden uitgenodigd om

te antwoorden op de vraag vanuit het parket of de politie of de hulpverlening die door een

individuele cliënt werd aangevat, voortgezet of beëindigd. Ten slotte kunnen het Comité

                                                                                                               537 H. OP DE BEECK en J. PUT, “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, (164) 166. 538 H. OP DE BEECK en J. PUT, “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, (164) 166. 539 H. OP DE BEECK en J. PUT, “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, (164) 167. 540 H. OP DE BEECK en J. PUT, “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, (164) 168.

Page 111: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  111  

Bijzondere Jeugdzorg en het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling bij het parket

informatie inwinnen in het kader van een risico-inschatting.541

Er werd door HANNE OP DE BEECK en JOHAN PUT een evaluatieonderzoek gehouden bij

het Protocol van Moed. 542 Er werd bekeken of door het gebruik van het Protocol de grenzen

van het beroepsgeheim werden overschreden.

Bij het evaluatieonderzoek kwamen de twee onderzoekers tot de volgende conclusies:

Ten eerste schendt de hulpverlener zijn beroepsgeheim niet wanneer hij overeenkomstig het

Protocol een situatie meldt aan het parket op basis van art. 458bis Sw.

Ten tweede concludeerden JOHAN PUT en HANNE OP DE BEECK dat er bij het

casusgebonden overleg een zeer kwaliteitsvolle samenwerking tot stand komt, maar ze

maakten ook enkele bedenkingen bij de grenzen van het beroepsgeheim.543 Ze concludeerden

de volgende drie zaken in het licht van het casusoverleg. Ten eerste kan zonder schending van

het beroepsgeheim tussen de verschillende hulpverleners informatie worden gedeeld, hetzij

wanneer de cliënt hierin voorafgaandelijk, vrij, geïnformeerd en uitdrukkelijk heeft

toegestemd en de hulpverleners zich beperken tot de informatie waarvoor de cliënt zijn

toestemming heeft gegeven, hetzij wanneer zij zich beroepen op de figuur van het gedeeld

beroepsgeheim en zij enkel die informatie delen die noodzakelijk is om de veiligheid van het

kind te kunnen garanderen. Ten tweede kunnen hulpverleners ook zonder schending van het

beroepsgeheim informatie delen met medewerkers van het parket, hetzij wanneer de cliënt

hierin voorafgaandelijk, vrij, geïnformeerd en uitdrukkelijk heeft toegestemd en zij enkel die

informatie delen waarvoor de cliënt zijn toestemming heeft gegeven, hetzij wanneer zij op

basis van artikel 458bis Sw. een misdrijf zouden kunnen melden en zij enkel die informatie

delen die zij in het geval van een melding zouden delen, hetzij wanneer er sprake is van een

noodtoestand en zij enkel die informatie delen die noodzakelijk is om de veiligheid van het

kind te vrijwaren. Ten slotte kan het parket slechts informatie delen zonder het geheim van

het onderzoek te schenden wanneer er sprake is van een noodtoestand. Indien hulpverleners

of medewerkers van het parket geen beroep kunnen doen op voornoemde uitzonderingen van

het beroepsgeheim, is er binnen de huidige wettelijke context sprake van een strafbare

schending van het beroepsgeheim.

                                                                                                               541 H. OP DE BEECK en J. PUT, Samenvatting evaluatieonderzoek “Protocol van Moed”, een experiment inzake het spreekrecht en het casusgebonden overleg bij situaties van kindermishandeling, www.law.kuleuven.be/linc/studiedagen/dialoogmomentprotocolvanmoed/Samenvatting%20evaluatieonderzoek%20Protocol%20van%20Moed.pdf, 4 (consultatie 12 mei 2016). 542 H. OP DE BEECK en J. PUT, “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, (164) 172. 543 H. OP DE BEECK en J. PUT, “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, (164) 182.

Page 112: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  112  

Ten derde schendt de hulpverlener in beginsel zijn beroepsgeheim als hij op vraag van het

parket meedeelt of de hulpverlening werd aangevat, voortgezet of beëindigd, tenzij de cliënt

voorafgaandelijk, vrij, geïnformeerd en uitdrukkelijk heeft toegestemd deze informatie te

delen of indien de hulpverlener zich kan beroepen op de noodtoestand of artikel 422bis Sw.

Ten slotte wordt het geheim van het onderzoek in beginsel geschonden wanneer het parket op

vraag van het CBJ of VK in het kader van een risico-inschatting meedeelt of de dader al dan

niet gekend is voor relevante feiten.

Uit de juridische analyse blijkt met andere woorden dat door het delen van informatie tussen

hulpverlening en parket in het kader van de verschillende samenwerkingsvormen van het

Protocol de grenzen van het beroepsgeheim in sommige gevallen dreigen te worden

overschreden. JOHAN PUT en HANNE OP DE BEECK stellen daarom het creëren van een

wettelijke rechtvaardigingsgrond voor het delen van informatie tussen hulpverlening en

parket voor, in het raam van de aanpak van kindermishandeling.544

5. Hulpverlening

5.1 Autonome Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW’s)

De vraag stelt zich waar geweldplegers terecht kunnen komen als ze worden doorverwezen

naar de hulpverlening. In dit verband is er gekozen om de CAW’s te bespreken omdat zij

sinds enkele jaren worden ondersteund vanuit het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk rond de

problematiek van intrafamiliaal geweld.545 Eerst zal het wettelijk kader rond het CAW worden

besproken en daarna zal de rol van het CAW in de ketenaanpak worden uitgelegd.

5.1.1 Het algemeen welzijnswerk

Het CAW maakt deel uit van een groter kader, namelijk dat van het algemeen welzijnswerk.

Voor het algemeen welzijnswerk bestaat een apart decreet: het Decreet van 8 mei 2008

betreffende algemeen welzijnswerk.546 Artikel 2,1° van dit decreet definieert wat onder

algemeen welzijnswerk moet worden verstaan: “de psychosociale hulp- en dienstverlening die

ter beschikking staat van alle personen van wie de welzijnskansen bedreigd of verminderd

worden ten gevolge van gebeurtenissen in de persoonlijke levenssfeer, problemen ten gevolge

van gebeurtenissen in een context van criminaliteit of problemen van meervoudige

                                                                                                               544 H. OP DE BEECK en J. PUT, Samenvatting evaluatieonderzoek “Protocol van Moed”, een experiment inzake het spreekrecht en het casusgebonden overleg bij situaties van kindermishandeling, www.law.kuleuven.be/linc/studiedagen/dialoogmomentprotocolvanmoed/Samenvatting%20evaluatieonderzoek%20Protocol%20van%20Moed.pdf, 14-15 (consultatie 12 mei 2016). 545 K. DE GROOF, “Kansen en knelpunten in de samenwerking van politie, justitie en hulpverlening”, Orde dag 2008, afl. 43, (33) 34. 546 Decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, BS 8 juni 2009 (Vanaf nu: Decreet Algemeen Welzijnswerk).

Page 113: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  113  

kwetsbaarheid ten gevolge van een proces van sociale uitsluiting. Het algemeen welzijnswerk

wordt gerealiseerd door centra voor teleonthaal en centra voor algemeen welzijnswerk of in

het kader van projecten.”

Art. 9 van het Decreet Algemeen Welzijnswerk vermeldt dat iedereen die met toepassing van

het decreet in contact komt met gebruikers, tot geheimhouding verplicht is. Het

beroepsgeheim is dus van toepassing op leden die een functie in het algemeen welzijnswerk

uitoefenen. Art. 10 van de memorie van toelichting bij het Decreet Algemeen Welzijnswerk547

bepaalt: “Om op een kwaliteitsvolle manier verantwoorde hulp- en dienstverlening in het

kader van het algemeen welzijnswerk te kunnen bieden, is een goede informatie-uitwisseling

tussen de centra en de aanverwante sectoren noodzakelijk.” Dit artikel creëert het kader voor

de informatie-uitwisseling tussen de actoren, maar is geen algemene machtiging voor het

doorgeven van eender welke informatie die beschikbaar is. De informatieoverdracht moet aan

de volgende voorwaarden voldoen. Ten eerste mag het enkel gaan om die informatie die

relevant is voor een verantwoorde hulp- en dienstverlening in het kader van het algemeen

welzijnswerk. De personen met wie gegevens worden uitgewisseld, moeten betrokken zijn bij

de hulpverlening en moeten optreden met eenzelfde finaliteit. Ten tweede moet de

uitwisseling van gegevens steeds worden beoordeeld rekening houdend met de belangen van

de gebruikers: er moet een geïnformeerde en volgehouden toestemming van de cliënt zijn.

Ten slotte brengt het gebrek aan instemming de informatieoverdracht niet in gedrang voor

zover de andere voorwaarden maar vervuld zijn.548

Zoals artikel 2,1° Decreet Algemeen Welzijnswerk stelt, wordt het algemeen welzijnswerk

gerealiseerd door ofwel centra voor teleonthaal ofwel centra voor algemeen welzijnswerk.

Centra voor algemeen welzijnswerk bieden een unieke combinatie in één concept. Een deel

van de thuislozenzorg, de jeugdhulpverlening, het algemeen maatschappelijk werk, de

relationele en psychische hulp, justitieel welzijnswerk en slachtofferhulp zitten daar vervat in

één organisatie.

Art 2,1° vermeldt dat er drie manieren zijn waarop mensen een beroep doen op het CAW. Ten

eerste gaat het om mensen die op diverse levensgebieden achtergesteld zijn en meervoudige

kwetsuren hebben opgelopen. Ten tweede om mensen die problemen in de persoonlijke

levenssfeer meemaken. In de context van deze masterproef zijn vooral de personen die

welzijnsproblemen hebben ten gevolge van gebeurtenissen in een context van criminaliteit

interessant: dat is de derde groep van personen. Als iemand in aanraking komt met

                                                                                                               547 Ontwerp van decreet betreffende het algemeen welzijnswerk. Memorie van toelichting, Vl. Parl.2008-09, nr. 2074/1, 23. 548 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 25.

Page 114: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  114  

criminaliteit, veroorzaakt dat een verhoogde kwetsbaarheid. Het algemeen welzijnswerk biedt

zowel hulpverlening aan plegers als aan slachtoffers.549

De kerntaken van het CAW zijn onthaal, psychosociale begeleiding, algemene preventie en

beleidssignalering.550

5.1.2 CAW en de ketenaanpak voor intrafamiliaal geweld

Intrafamiliaal geweld komt op verschillende manieren bij het Algemeen Welzijnswerk

binnen: sommige plegers zullen zich vrijwillig aanmelden; anderen krijgen een voorwaarde

opgelegd waardoor ze via een kader worden doorverwezen naar alternatieve maatregelen.

Belangrijk hier is dat hulpverlening alleen opgestart kan worden als de cliënt hiermee

instemt.551 Art. 13, 1° Decreet Algemeen Welzijnswerk stelt dat de geboden hulp voor de

betrokken persoon moet gevraagd of aanvaard zijn. Art. 13, 6° Decreet Algemeen

Welzijnswerk stelt dat het CAW gebruik maakt van de minst ingrijpende hulpverleningsvorm

om ten aanzien van de gestelde problematiek het gewenste effect te verkrijgen. Het gevolg

van dat artikel is dat een ketenaanpak altijd de laatste stap zal zijn na de uitputting van andere

mogelijkheden.552

Er zijn drie manieren waarop het algemeen welzijnswerk betrokken wordt in de ketenaanpak.

Ten eerste als de cliënt wordt aangemeld bij een ketenaanpak: de hulpverlener verwijst de

cliënt pas door naar de ketenaanpak wanneer men merkt dat de eigen mogelijkheden

ontoereikend zijn. Ten tweede door een expertise in te brengen in de ketenaanpak door

bijvoorbeeld een anoniem consult te geven waarbij het CAW niet betrokken is. Ten slotte

door te participeren aan de ketenaanpak hoewel dit een zorgvuldige voorbereiding vraagt.553

Als er geparticipeerd wordt aan de ketenaanpak, werken het CAW en justitie samen. Als ze

samenwerken, moet het CAW duidelijk maken wat het beroepsgeheim inhoudt, wat de

finaliteit is, wat de doelstellingen zijn en wat de eigenheid van de CAW’s is. Er kan in

samenwerking met justitie nooit sprake zijn van een gedeeld beroepsgeheim. Het is

noodzakelijk dat men een zorgvuldige afweging maakt in de informatie die over de cliënt

wordt verteld. Het verduidelijken van ieders taak en bevoegdheid is nodig als men

samenwerkt met een instantie die een andere doelstelling heeft. Ook de wederzijdse

                                                                                                               549 K. DE GROOF, “Kansen en knelpunten in de samenwerking van politie, justitie en hulpverlening”, Orde dag 2008, afl. 43, (33) 33. 550 Ibid. 551K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 12. 552 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 20. 553K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 22.

Page 115: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  115  

verwachtingen moeten worden besproken. De samenwerkingsafspraken worden het best

vastgelegd op papier.554

Hulpverleningsdiensten maar ook CAW’s hebben “een procedure gevaar voor integriteit”.

Die procedure is een van de minimale sectorale kwaliteitsvereisten: ze moet door elk CAW

worden uitgeschreven voor het kwaliteitshandboek. 555 Het is een instrument dat de

hulpverlener ondersteunt om tot actie te komen in die situaties waarin de integriteit van de

gebruiker of derden in het gedrang komt.556 De procedure zal bepalen wanneer en hoe het

beroepsgeheim geschonden mag worden.557

BESLUIT

In het begin van dit onderdeel van dit werkstuk werd de dubbele rol van de justitieassistent

besproken. De justitieassistent heeft enerzijds een motiverende en begeleidende rol en

anderzijds een controlerende en opvolgende rol, wat voor onduidelijkheid zorgt wat het

beroepsgeheim betreft. Wat zeer duidelijk is, is dat de justitieassistent informatie moet

rapporteren die relevant is binnen de specifieke opdracht. Het beroepsgeheim blijft behouden

voor alle elementen waarvan de onthulling niet relevant is in functie van de uitvoering van de

opdracht. De justitieassistent heeft ook zeker een beroepsgeheim ten opzichte van alle

anderen dan de opdrachtgever, dus ook ten aanzien van de hulpverlener. Er is ook geen

sprake van een gedeeld beroepsgeheim tussen de justitieassistent en de hulpverlener, want het

doel van de contacten met de patiënt is verschillend.558

In het tweede deel van dit hoofdstuk werd een casestudie gehouden rond het thema

intrafamiliaal geweld. Bij de aanpak van dit maatschappelijk probleem is gekozen voor een

ketenaanpak in Vlaanderen: de initiatiefnemers hiervan haalden hun inspiratie uit bepaalde

concepten uit het buitenland, zoals de "family justice centers".559 "De family justice centers"

zijn duidelijk nog een stap verder dan de ketenaanpak voor familiaal geweld. Een verschil

tussen beiden is dat de hulpverlening bij de "family justice centers" vertrekt van bij het

                                                                                                               554 K. DE GROOF, “Kansen en knelpunten in de samenwerking van politie, justitie en hulpverlening”, Orde dag 2008, afl. 43, (33) 36. 555 K. STAS, Procedure integriteit in het gedrang, www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0ahUKEwjCtb2lyfzLAhXB2Q4KHWZUAzUQFggjMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.steunpunt.be%2Fmedia%2Fdocument%2F66730%2Fdownload%2FProcedure.doc.1&usg=AFQjCNHAIR7z-joKxjLMZMMD_ig-eIwhpw (consultatie 12 mei 2016). 556K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 22. 557 K. DE GROOF, “Kansen en knelpunten in de samenwerking van politie, justitie en hulpverlening”, Orde dag 2008, afl. 43, (33) 39. 558 F. VANDER LAENEN en K. STAS, “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de forensische geestelijke gezondheidszorg” in C. WITTOUCK, K. AUDENAERT en F. VANDER LAENEN (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, (125) 143. 559 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 8.

Page 116: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  116  

slachtoffer. Bij de ketenaanpak komen naast slachtoffers ook geweldplegers aan bod. Dat is

volgens mij wel een goede zaak omdat de geweldpleger de kern van het probleem is die moet

worden aangepakt.

Bij ketenaanpak wordt het best gewerkt volgens de volgende principes: betrek altijd de cliënt,

overweeg preventieve maatregelen, geef voorrang aan een vroegtijdige aanpak binnen welzijn

en zorg, schakel politie en justitie in op grond van goede afspraken, beperk de ketenaanpak

met politie en justitie tot de meest complexe situaties en besteed veel aandacht aan het

uitwerken van een gemeenschappelijke visie.560

Binnen het CO3-project in Antwerpen is ook gekozen voor die ketenaanpak. Op dit project

komt van de buitenwereld veel kritiek op hoe er binnen het CO3 met het beroepsgeheim

wordt omgegaan. Bepaalde praktijkmedewerkers zien echter geen problemen rond het

beroepsgeheim. Zolang een cliënt toestemming geeft, kunnen volgens hen gegevens worden

uitgewisseld. Vanuit de praktijk maakt LILIANE KEULEERS de opmerking dat “de finaliteit

van hulpverlening, politie en parket in de context van intrafamiliaal geweld hetzelfde is, met

name het stoppen van geweld, het voorkomen van recidive en het aanpakken van de

onderliggende problemen”561. Dat klopt natuurlijk niet: er wordt te los omgegaan met het

beroepsgeheim. Politie, justitie en hulpverlening hebben overduidelijk een andere finaliteit en

er kan niet zomaar informatie worden gedeeld.562 Er wordt van een gedeeld beroepsgeheim

uitgegaan, maar tussen hulpverlening en justitie kan nooit sprake zijn van gedeeld

beroepsgeheim. 563 Er werd in 2013 een onderzoek naar de effecten van de

ketensamenwerking binnen het CO3-project gehouden door ELKE ROEVENS en IVO

AERTSEN. Het onderzoek zegt heel weinig omtrent het beroepsgeheim: het woord komt

slechts twee keer voor in het 110 pagina’s tellende verslag. Men stelt dat de werking van het

CO3 op vlak van het beroepsgeheim hoofdzakelijk wordt opgevangen door art. 458bis Sw.,

art 422bis Sw. en de eigen samenwerkingsverklaring waarin de informatiedeling gestoeld is

op het werken met een gemeenschappelijke doelgroep waarbij zowel justitie en politie als de

hulpverlening betrokken zijn. Hoewel er voor buitenstaanders heel wat vragen zijn rond de

interpretatie van dit juridisch kader, blijkt deze basis voor de onderzoekers momenteel

voldoende. Volgens de onderzoekers is het de deontologische vertaling van het kader dat voor

CO3 de ruimte tot samenwerking zal verlenen. De onderzoekers stellen wel dat het

                                                                                                               560 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 33. 561 N. BOGAERTS, “Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het woord.”, Alert 2012, afl. 4, (16) 21. 562 Ibid. 563 K. STAS, “Het beroepsgeheim en hulpverlening. In ieders belang!”, Welwijs 2009, (22) 24.

Page 117: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  117  

deontologisch kader wel verduidelijkt en uitgewerkt kan worden zodat de invulling duidelijk

kan worden gemaakt voor de verschillende beroepsgroepen.564 Volgens mij is het echt

belangrijk dat er, vooraleer dit project in andere arrondissementen wordt geïmplementeerd,

goed wordt nagedacht over het concept, de aanpak en de samenwerking. Het juridisch kader

zoals dat er nu is, is duidelijk onvoldoende, want men schendt het beroepsgeheim. De

onderzoekers staan volgens mij te weinig stil bij het belang van het uitwerken van een goed

juridisch kader alvorens er samengewerkt wordt.

Door het evaluatieonderzoek bij het “Protocol van Moed” werden de knelpunten rond het

beroepsgeheim blootgelegd.565 Men is zich bewust van het feit dat de grenzen van het

beroepsgeheim op sommige momenten worden overschreden. Er is een voorstel tot het

creëren van een wettelijke rechtvaardigingsgrond voor het delen van informatie tussen

hulpverlening en parket in het raam van de aanpak van kindermishandeling. Een nieuwe

rechtvaardigingsgrond verzwakt echter weer de fundamenten van het beroepsgeheim en lijkt

mij niet opportuun.

                                                                                                               564 E. ROEVENS en I. AERTSEN, Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen het CO3-project Onderzoek naar de casuïstiek van intrafamiliaal geweld in Antwerpen, www.law.kuleuven.be/linc/onderzoek/onderzoekintrafamiliaalgeweld.pdf, 91-92 (consultatie 12 mei 2016). 565 H. OP DE BEECK en J. PUT, Samenvatting evaluatieonderzoek “Protocol van Moed”, een experiment inzake het spreekrecht en het casusgebonden overleg bij situaties van kindermishandeling, www.law.kuleuven.be/linc/studiedagen/dialoogmomentprotocolvanmoed/Samenvatting%20evaluatieonderzoek%20Protocol%20van%20Moed.pdf (consultatie 12 mei 2016).

Page 118: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  118  

ALGEMEEN BESLUIT EN AANBEVELINGEN

 Deze masterproef ging over het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie en het

welzijnswerk en de geestelijke gezondheidszorg. De centrale doelstelling van deze

masterproef was ten eerste de moeilijkheden blootleggen met betrekking tot het

beroepsgeheim die zich in de samenwerking tussen justitie en hulpverlening voordoen. Ten

tweede goede samenwerkingsverbanden tussen justitie en hulpverlening beschrijven. Ten

slotte aanbevelingen maken op basis van de goede samenwerkingsverbanden. In het eerste

deel van dit werkstuk werd het beroepsgeheim in het algemeen besproken, vervolgens werd

de bestaande regelgeving in samenwerkingsverbanden tussen justitie en hulpverlening

besproken. Tot slot werd rond drughulpverlening en intrafamiliaal geweld een casestudie

gehouden.

Vooraleer een besluit kan worden gemaakt omtrent het beroepsgeheim bij de samenwerking

tussen justitie en hulpverlening, zijn enkele algemene conclusies in verband met het

beroepsgeheim in het algemeen op hun plaats.

De grootste bevinding rond het beroepsgeheim in het algemeen, is dat het een mes is dat langs

twee kanten snijdt. Enerzijds geeft het aan de patiënt of de cliënt een veiligheidsgevoel en

zorgt het ervoor dat iemand alles kan zeggen tegen een geheimhouder. Anderzijds zorgt het

beroepsgeheim soms voor moeilijk werkbare situaties.

Zowel met de uitbreidingen van het toepassingsgebied als met de uitzonderingen op het

beroepsgeheim moet worden opgepast. Volgens art. 458 Sw. hebben enerzijds beroepen in de

gezondheidszorg en anderzijds de noodzakelijke vertrouwenspersonen, zoals advocaten, een

beroepsgeheim. Steeds meer beroepsgroepen worden onder die laatste open categorie

geplaatst. De bijzondere wetten waarin een beroepsgeheim wordt opgelegd zijn talrijk: het

gaat om personeelsleden van het OCMW, hulpverleners, etc. Vaak wordt echter het

noodzakelijkheidscriterium uit het oog verloren en wordt de maatschappelijke kost van het

beroepsgeheim onderschat, namelijk de mogelijke belemmering van de rechtsgang door het

zwijgrecht. Daarnaast worden steeds meer uitzonderingen geformuleerd op de zwijgplicht. Te

denken valt aan art. 458bis Sw. Hierdoor dreigt het beroepsgeheim in art. 458 Sw. een zeer

relatief begrip te worden. Enerzijds moet er dus worden gelet op de absolute noodzaak van

een vertrouwensrelatie vooraleer een beroepsgroep zich een beroepsgeheim toe-eigent.

Anderzijds moet bewust worden omgesprongen met de strafrechtelijke gevolgen die een

beroepsgeheim met zich kan meebrengen.566

                                                                                                               566 K. DE BACKER, “Was het nu zwijgplicht, spreekrecht of spreekplicht? Beroepsgeheim bij partnergeweld”, Ad rem 2013, afl. 2, (28) 30.

Page 119: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  119  

Aan de andere kant loopt de regel uit art. 458 Sw. niet meer helemaal mee met de praktijk. De

rechtspraak van het Hof van Cassatie heeft een belangrijke evolutie gekend. Waar het Hof

vroeger altijd hamerde op het maatschappelijk belang van het beroepsgeheim, stelt het Hof in

verschillende arresten sinds de jaren 1990567 dat het beroepsgeheim enkel het belang van de

cliënt dient.568 Over de rol van de instemming van de patiënt wordt met geen woord gerept. In

dezelfde periode velde de Raad van State een arrest waarin wel in klare bewoordingen wordt

gezegd dat de patiënt de arts kan ontslaan van zijn geheimhoudingsplicht omdat de

bestaansreden van het beroepsgeheim ligt in de bescherming van diegene die zijn vertrouwen

heeft geschonken.569 Ten slotte werd ook op internationaalrechtelijke vlak in 1994 een

uitdrukkelijk standpunt ingenomen in de Verklaring van Amsterdam betreffende de

patiëntenrechten. Daar werd gesteld: “Confidential information can only be disclosed if the

patient gives explicit consent or if the law expressly provides for this. Consent may be

presumed where disclosure is to other health care providers involved in that patient’s

treatment.”570 In het licht van al deze rechtspraak is het vreemd dat de toestemming van de

geheimgerechtigde de geheimplichtige toch niet kan ontheffen van zijn beroepsgeheim. Er

werd in “Deel 1: Beroepsgeheim” al benadrukt dat hier een wetswijziging voor nodig zou

zijn.571 De laatste echte wijziging van art. 458 Sw. dateert van 1996.572 Twintig jaar later is het

tijd om het artikel nog eens te wijzigen om het in overeenstemming te brengen met de

rechtspraak. De toestemming van de patiënt zou als uitzondering op het beroepsgeheim in het

artikel kunnen worden ingeschreven. Het zou leiden tot meer werkbare situaties in de

praktijk.

Dat kan geïllustreerd worden met een voorbeeld in het gevangeniswezen. Als de zorgequipe

in de gevangenis van de patiënt de toestemming zou krijgen om de geheime informatie te

delen met het PSD, zou die laatste een vollediger beeld hebben van de patiënt en zou een

beter advies tot reclassering kunnen worden overgemaakt aan de Commissie Bescherming

Maatschappij (CBM) en zou, eens er een akkoord tot reclassering is, een beter

                                                                                                               567 Cass. 19 december 1994, RW 1995-96, 1207, noot S. VAN OVERBEKE; Cass. 18 juni 1992, Arr. Cass. 1991-92, 549; Cass. 29 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, 117; J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 185. 568 K. GEENENS, K. COLPAERT, T. BALTHAZAR, F. VANDER LAENEN en B. DE RUYVER, “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in K. GEENENS, e.a. (eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia Press, 2005, (191) 195. 569 RvS 27 november 1992, nr. 41.211, R.A.C.E 1992; J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 185. 570 A declaration on the Promotion of Patient’s rights in Europe. European consultation on the rights of patients, 28-29 maart 1994, WHO, Regional Office for Europe; J. PUT en I. VAN DER STRAETE, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure, 2005, 185. 571 Brussel 8 maart 1972, RDPC 1971-72, 923. 572 Art. 10 van de Wet van 30 juni 1996 tot wijziging van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek en van artikel 458 van het Strafwetboek, BS 16 juli 1996.

Page 120: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  120  

reclasseringstraject kunnen worden uitgewerkt. Wat de geïnterneerden betreft moet

onmiddellijk een opmerking worden gemaakt. Geïnterneerde personen zijn soms

wilsonbekwaam: dat is een beoordeling die de zorgenverstrekker in concreto zal moeten

maken. De Patiëntenrechtenwet bepaalt hieromtrent in art. 14§1 dat men wilsonbekwaam is

wanneer de patiënt niet in staat is zijn patiëntenrechten zelf uit te oefenen. Een patiënt moet

de gegeven informatie kunnen begrijpen, een keuze kunnen maken en de reikwijdte van zijn

beslissing kunnen overzien.573 Geïnterneerden die wilsonbekwaam zijn verklaard, zullen hun

patiëntenrechten soms niet zelfstandig kunnen uitoefenen. De vraag kan dan gesteld worden

of zij zelfs een toestemming kunnen geven. Verder ingaan op dit onderwerp zou leiden tot een

geheel nieuwe discussie maar het is wel een van de bedenkingen die in acht moet worden

genomen bij het overwegen van een nieuwe uitzondering op het beroepsgeheim.

Naast de regeling in het strafwetboek zijn er ook verschillende deontologische codes voor de

beroepsgroepen waar een regeling met betrekking tot het beroepsgeheim in terug te vinden is.

Hier wordt een voorstel gedaan om een algemene deontologische code omtrent het

beroepsgeheim op te stellen voor hulpverleners. Wanneer de toepassingen van het

beroepsgeheim in het werkveld te uiteenlopend zijn, loopt men het risico dat het vertrouwen

in de sector op de helling komt te staan. Een algemene deontologische code omtrent het

beroepsgeheim zou enerzijds zorgen voor eenduidigheid, anderzijds kan het een grote steun

betekenen voor onzekere hulpverleners in het werkveld die twijfelen aan de inhoud van hun

beroepsgeheim.574

Deze masterproef ging natuurlijk niet over het beroepsgeheim op zich, maar wel over “het

beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het welzijnswerk en de geestelijke

gezondheidszorg”.

Er zijn grote verschillen tussen justitie en hulpverlening: ze hebben beide een verschillende

opdracht en finaliteit. Het belangrijkste gevolg van deze verschillende finaliteit is dat er met

betrekking tot het doorgeven van informatie aan hulpverleners die werken binnen justitie kan

gesteld worden dat er geen toepassing kan gemaakt worden van het gedeeld beroepsgeheim,

                                                                                                               573 V. HUYSMAN, De toepassing van de patiëntenrechtenwet bij geïnterneerde personen, onuitg. masterproef Rechten Ugent, 2013-2014, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/281/RUG01-002163281_2014_0001_AC.pdf, 55. 574 T. DEFILLET, Juridische handvatten beroepsgeheim voor hulpverleners bij het rapporteren aan justitiële medewerkers bij doorverwijzingen van meerderjarige druggebruikers, Brussel, 2012, www.vad.be/media/1149706/juridische%20handvateen%20beroepsgeheim%20voor%20hulpverleners.pdf., 7 (consultatie 12 mei 2016).

Page 121: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  121  

terwijl dat iets is waar de hulpverleners die werken binnen justitie zich wel op willen

beroepen.575

Als men eraan denkt om te communiceren, kan men zich best het eerst drie belangrijke

vragen stellen: wie, wat, en hoe? Wat de eerste vraag betreft is het aangewezen om één of

meer contactpersonen aan te stellen in een hulpverleningsinstelling die communiceert met

justitie. Op die manier kan deze aangestelde persoon zich specialiseren in de verschillende

juridische statuten en kan steeds op dezelfde manier met het geven van informatie aan justitie

worden omgegaan. Wat er dan kan worden gecommuniceerd, hangt af van het juridisch

statuut waaronder de cliënt valt. Hoe moet worden gerapporteerd, hangt af van de soort

rapportage. Gaat het om formele rapportering, dan gebeurt dat schriftelijk. Is er sprake van

cliëntgericht overleg omtrent praktische afspraken, kan dat telefonisch gebeuren.576

Rond de thema’s intrafamiliaal geweld en drughulpverlening werd een casestudie gehouden.

De twee thema’s hebben gemeenschappelijk dat het om justitiecliënten gaat die worden

doorverwezen naar de hulpverlening om een begeleiding of behandeling te volgen. Deze

alternatieve maatregelen veronderstellen een samenwerking tussen justitie en hulpverlening.

Voor intrafamiliaal geweld heeft men gekozen voor een ketenaanpak en voor druggebruik in

principe voor casemanagement: zoals al duidelijk werd, verschillen deze twee vormen van

samenwerking in veel opzichten van elkaar.577

In het kader van de drughulpverlening werden al een paar succesvolle proefprojecten, zoals

Proefzorg en de Drugbehandelingskamer, opgestart en afgerond. De reden voor deze goede

samenwerking is dat de randvoorwaarden voor een goede samenwerking worden

gerespecteerd. De randvoorwaarden zijn onder andere communicatie, duidelijke afspraken

maken over informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren en de autonomie van de

beide sectoren respecteren.578

In het kader van de aanpak van familiaal geweld zijn meer problemen rond het

beroepsgeheim te detecteren. Door gebruik te maken van het gedeeld beroepsgeheim in het

CO3-project wordt de wetgeving rond het beroepsgeheim geschonden. In tegenstelling tot wat                                                                                                                575 T. DEFILLET, Juridische handvatten beroepsgeheim voor hulpverleners bij het rapporteren aan justitiële medewerkers bij doorverwijzingen van meerderjarige druggebruikers, Brussel, 2012, www.vad.be/media/1149706/juridische%20handvateen%20beroepsgeheim%20voor%20hulpverleners.pdf, 16 (consultatie 12 mei 2016). 576 T. DEFILLET, Juridische handvatten beroepsgeheim voor hulpverleners bij het rapporteren aan justitiële medewerkers bij doorverwijzingen van meerderjarige druggebruikers, Brussel, 2012, www.vad.be/media/1149706/juridische%20handvateen%20beroepsgeheim%20voor%20hulpverleners.pdf, 17-20 (consultatie 12 mei 2016). 577 K. DE GROOF, K. STAS, H. BLOW en P. BREPOELS, “Ketenaanpak bij familiaal geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, (1) 5. 578 F. VANDER LAENEN, “Whose claim is legitimate anyway? Negotiating Power in Inter-agency collaboration” in N. PERSAK (ed.), Legitimacy and trust in criminal law, policy and justice, norms, procedures, outcomes, UK, Ashgate, 2014, (111) 112.

Page 122: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  122  

praktijkmedewerkers binnen CO3 denken, kunnen politie, justitie en hulpverlening niet rond

de tafel zitten en alles met elkaar delen. Er kan nooit sprake zijn van een gedeeld

beroepsgeheim tussen hulpverlener en justitie, net omdat ze een andere finaliteit hebben. Ook

het evaluatieonderzoek bij het “Protocol van Moed” toont aan dat men bij de aanpak van

familiaal geweld soms de wet schendt. Zolang men niet erkent dat justitie en hulpverlening

verschillende doelstellingen hebben en er geen duidelijke rolafbakening komt tussen de twee

actoren, zullen de problemen blijven bestaan. JOHAN PUT merkte op dat de actoren binnen

het CO3-project niet echt op gelijke voet staan en ze zich niet goed hadden voorbereid. Het is

niet goed als “je wel zal zien wat er gebeurt als er een strafrechtelijke vervolging volgt”. Er

had op voorhand nagedacht moeten worden over het concept, de aanpak en de

samenwerking.579

                                                                                                               579 N. BOGAERTS, “Voor wat hoort wat. Beroepsgeheim en cliëntgericht samenwerken. Reflecties op een studiedag”, Alert 2012, afl. 2, (63) 66.

Page 123: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  123  

Bibliografie

Wetgeving

Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele

Vrijheden van 4 november 1950.

De gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, BS 17 februari 1994.

Strafwetboek van 8 juni 1867, BS 9 juni 1867.

Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, BS 5 oktober 1867.

Wet van 4 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en

verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de

stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen

en psychotrope stoffen, BS 6 maart 1921.

Wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen,

gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, BS 11 mei 1930.

Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964.

Wet van 1 juli 1964 ter bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en

gewoontemisdadigers, BS 17 juli 1964.

Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de

vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 31 december 1980.

Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990.

Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van

de verwerking van persoonsgegevens, BS 18 maart 1993.

Wet van 10 februari 1994 houdende regeling van een procedure voor de bemiddeling in

strafzaken, BS 27 april 1994.

Page 124: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  124  

Wet van 13 april 1995 betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen, BS 25

april 1995.

Wet van 30 juni 1996 tot wijziging van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek

en van artikel 458 van het Strafwetboek, BS 16 juli 1996.

Wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, BS 6

februari 1998.

Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van

de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de

gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998.

Decreet van 2 maart 1999 houdende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 8

oktober 1998 tussen de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en

behandeling van daders van seksueel misbruik, BS 11 september 1999.

Wet van 4 mei 1999 houdende instemming tot het samenwerkingsakkoord tussen de Federale

Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van

seksueel misbruik, BS 11 september 1999.

Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen,

BS 17 maart 2011.

Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, BS 26 september 2002.

Wet van 4 april 2003 tot wijziging van de Wet van 24 februari 1921 betreffende het

verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen

en antiseptica, en van artikel 137 van het wetboek van strafvordering, BS 2 juni 2003.

Wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de Wet van 24 februari 1921 betreffende het

verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen

en antiseptica, BS 2 juni 2003.

Page 125: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  125  

Decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale

jeugdhulp, BS 4 oktober 2004.

Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de

gedetineerden, BS 1 februari 2005.

Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de

strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006.

Wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en

diverse bepalingen, BS 13 oktober 2008.

Decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, BS 8 juni 2009.

Wet van 26 november 2011 tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het

misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke

bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden, BS 23 januari 2012.

Wet van 30 november 2011 tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak

van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, BS 20 januari

2012.

Wet van 23 februari 2012 tot wijziging van artikel 458bis teneinde het uit te breiden voor

misdrijven van huiselijk geweld, BS 26 maart 2012.

Wet van 15 mei 2012 betreffende het tijdelijk huisverbod in geval van huiselijk geweld, BS 1

oktober 2012.

Wet van 15 juni 2012 tot bestraffing van de overtreding van het tijdelijk huisverbod en tot

wijziging van artikelen 594 en 627 van het Gerechtelijk Wetboek, BS 1 oktober 2012.

Decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, BS 13 september 2013.

Page 126: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  126  

Wet van 10 april 2014 tot invoering van de probatie als autonome straf in het Strafwetboek en

tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en de wet van 29 juni 1964 betreffende de

opschorting, het uitstel en de probatie, BS 19 juni 2014.

Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014.

Gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de

gezondheidszorgberoepen, BS 18 juni 2015.

Wet van 17 juli 2015 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, BS 17 augustus 2015.

Koninklijk besluit van 1 december 1930 houdende regeling van de slaapmiddelen en de

verdovende middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies, BS 10 januari

1931.

Koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de

gezondheidszorgberoepen, BS 14 november 1967.

Koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot houdende regeling van sommige psychotrope

stoffen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies, BS 14 januari 1999.

Koninklijk besluit van 13 juni 1999 houdende organisatie van de Dienst Justitiehuizen van het

Ministerie van Justitie, BS 29 juni 1999.

Koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december

1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit

van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin

bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot

wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te

voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van

verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 2 juni 2003.

Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 betreffende het vervolgingsbeleid inzake het bezit van

en de detailhandel in illegale verdovende middelen, BS 2 juni 2003.

Page 127: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  127  

Ministeriële Omzendbrief nr. 1800 betreffende Zorgequipes in psychiatrische afdelingen van

de gevangenissen, in afdelingen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij:

doelstelling, samenstelling en werking van 7 juni 2007.

Ministeriële Omzendbrief van 7 juli 2006 betreffende de versterking van de aanpak van

intrafamiliaal geweld – partnergeweld, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Ministeriële omzendbrief nr.° ET/SE-2 van 17 juli 2013 betreffende de reglementering inzake

het elektronisch toezicht als uitvoeringsmodaliteit voor gevangenisstraffen waarvan het totaal

in uitvoering zijnde gevangenisstraffen drie jaar niet overschrijdt.

Omzendbrief nr. COL 8/99 van 7 mei 1999 van Het College van procureurs-generaal bij de

Hoven van Beroep.

Omzendbrief nr. COL 3/2006 van 1 maart 2006 van Het College van procureurs-generaal

betreffende de definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale

kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten

en de parketten.

Omzendbrief nr. COL 4/2006 van 1 maart 2006 van Het College van procureurs-generaal

betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld.

Code van 19 november 1975 van geneeskundige plichtenleer.

Parlementaire stukken

Memorie van toelichting betreffende wetsontwerp strafrechtelijke bescherming van

minderjarigen. Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1907/01.

Wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Parl. St. Senaat

1999-2000, nr. 2-280/5.

Memorie van toelichting inzake ontwerp van decreet betreffende het algemeen welzijnswerk.

Vl. Parl. 2008-09, nr. 2074/1.

Page 128: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  128  

Verslag namens de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers. De behandeling van

seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de

Kerk, Gedr. St. Kamer, 31 maart 2011, DOC 53 0520/002, 2010/2011, 483 p.

Memorie van toelichting inzake wetsontwerp tot verdere uitvoering van de Europese

verplichtingen op het vlak van seksuele uitbuiting van kinderen, kinderpornografie,

mensenhandel en hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal

verblijf. Parl. St. Kamer 2015-16, nr. 1701/001.

Adviezen Orde der Artsen

Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, advies van 24 augustus 2002 inzake adviezen

van gespecialiseerde diensten in de begeleiding of behandeling van seksuele delinquenten.

Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, advies van 21 maart 2009 inzake het

beroepsgeheim en aids mededeling aan de partner.

Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, advies van 8 mei 2010 inzake medisch geheim

tegenover de politiediensten in ziekenhuizen.

Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, advies van 17 september 2011 inzake het

ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek.

Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, advies van 4 juli 2015 inzake de eerbiediging

van het medisch geheim wanneer de arts verneemt dat zijn patiënt het slachtoffer was van een

misdrijf.

Rechtspraak

ECRM 13 december 1979, X/Oostenrijk §155.

ECRM 10 december 1984, Acmanne e.a./België, §254.

EHRM 25 februari 1997, Z. v. Finland.

EHRM 27 augustus 1997, MS v. Zweden, RW 1998-99, 510-511.

Page 129: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  129  

EHRM 22 juli 2003, YF v. Turkije, J.T.dr.eur. 2003, afl. 101, 222.

GwH 26 september 2013, nr. 127/2013.

Cass. 22 maart 1926, Pas. 1926, I, 310.

Cass. 26 september 1966, RDPC 1966-67, 301.

Cass. 12 april 1976, Pas. 1976, I, 900.

Cass. 16 mei 1977, Arr. Cass. 1977, 949.

Cass. 10 maart 1982, RW 1982-83, 234.

Cass. 5 februari 1985, Arr. Cass. 1984-1985, 749.

Cass. 18 april 1985, Pas. 1985, I, 1008.

Cass. 23 september 1986, Pas. 1987, I, 89.

Cass. 29 mei 1986, Pas. 1986, I, 1194.

Cass. 13 mei 1987, Arr. Cass. 1986-87, 1203.

Cass. 9 februari 1988, Arr. Cass., 1988, 720

Cass. 19 mei 1988, RW 1988-89, 646.

Cass. 29 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, 117.  

Cass. 18 juni 1992, Arr. Cass. 1991-92, 549.

Cass. 22 december 1992, Pas. 1992, I, 1402.

Cass. 19 december 1994, RW 1995-96, 1207, noot S. VAN OVERBEKE.

Cass. 19 januari 2001, RW 2001-02, 952.

Page 130: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  130  

Cass. 7 maart 2002, AJT 2001-02, 921.

Cass. 29 mei 2002, Pas. 2002, afl. 5-6, 1236.

Cass. 9 juni 2004, AR P.04.0424.F.

Cass. 27 juin 2007, RG P.05.1685.F, W. D., V. E., e.a./ L.J., C., R., F., L., C.V.

Cass. 18 juni 2010, Rev.dr.santé 2011-12, afl.2, 116, noot N.C.-B.

RvS 27 november 1992, nr. 41.211, R.A.C.E 1992.

Brussel 8 maart 1972, RDPC 1971-72, 923.

Brussel 20 december 1988, Pas. 1989, II, 16.

Brussel 20 december 1988, RW 1988-89, 1332, noot L. HUYBRECHTS.

Brussel 15 september 1993, R.W. 1994-95, 851.

Antwerpen 14 oktober 1997, RW 1998-99, 194, noot A. VANDEPLAS.

Corr. Charleroi, 27 juni 1974, JT 1975, 28.

Corr. Gent 1 augustus 1985, TGR 1986, 16.

Rechtsleer

Boeken

BLOCKX, F., Beroepsgeheim, Antwerpen, Intersentia, 2013, 510 p.

DE HERT, P., Artikel 8 EVRM en het Belgisch Recht. De bescherming van privacy, gezin,

woonst, en communicatie, Gent, Mys & Breesch, 1998, 367 p.

Page 131: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  131  

DE RUYVER, B., COLMAN, C., DE WREE, E., VANDER LAENEN, F., REYNDERS, D.,

VAN LIEMPT, A., DE PAUW, W., Een brug tussen justitie en drughulpverlening. Een

evaluatie van het proefzorgproject, Antwerpen, Maklu, 2008, 199 p.

DE RUYVER, B., LEMAITRE, A., SCHOENAERS, F., VANDER LAENEN, F.,

PONSAERS, P. en PAUWELS, L., Onderzoek naar essentiële en bijkomende

randvoorwaarden voor interactie justitie en drughulpverlening, Gent, Academia Press, 2009,

370 p.

PUT, J. en VAN DER STRAETE, I., Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, Die Keure,

2005, 286 p.

VAN CAUWENBERGHE, K., Handhavingszakboekje drugs 2012, Mechelen, Kluwer, 2012,

153 p.

VERHAEGEN, L. en SCHEERS, D. Het getuigenbewijs, Gent, Mys & Beersch, 1999, 158 p.

Bijdragen in verzamelwerken en reeksen

BAETENS, L., “Hulpverleners en beroepsgeheim” in STOCKMAN, R. (ed.), Het

beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk,

Antwerpen, Intersentia, 1998, 43-49.

BRUGGEMAN, W., “Intrafamiliaal geweld” in Postal Memorialis. Lexicon strafrecht,

strafvordering en bijzondere wetten 2012, I 65/01 - I 65/15, 83-94.

CASSELMAN, J., “Beroepsgeheim en verplichte hulpverlening in de geestelijke

gezondheidszorg” in STOCKMAN, R. (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector:

Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, 62-72.

COLMAN, C., VANDER LAENEN, F. en DE RUYVER, B., “De samenwerking tussen

justitie en de (drug)hulpverlening. Randvoorwaarden voor een optimale interactie” in

PAUWELS, L. en VERMEULEN, G. (eds.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen,

Maklu, 2010, 313-341.

COSYNS, P., “Recente evolutie van het medisch beroepsgeheim bij de behandeling van

slachtoffers of daders van fysiek of seksueel geweld” in GOETHALS, J., HUTSEBAUT, F.,

Page 132: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  132  

VERVAEKE, G. en CASSELMAN, J. (eds.) Gerechtelijke Geestelijke Gezondheidszorg :

Wetenschap, Beleid En Praktijk : Liber Amicorum Joris Casselman, Leuven, Universitaire

Pers, 235- 240.

DE GROOF, K., STAS, K., BLOW, H. en BREPOELS, P., “Ketenaanpak bij familiaal

geweld: rol en positie van de hulpverlening” in Handboek Familiaal geweld, 2015, afl. 11, 37

p.

DE SMET, B., “Beroepsgeheim hulpverleners in jeugdzaken” in Strafrecht en strafvordering.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Mechelen, Kluwer,

2014, 23-32.

DEWAELE, C. en VANDER LAENEN, F., “Straathoekwerk en politie: 2 handen op 1

onderbuik?” In PONSAERS, P., GUNTHER-MOOR, L. en DEVROE, E. (eds.), Cahier

Politiestudies, Antwerpen, Maklu, 2014, 119-136.

DIERICKX, A., BUELENS, J. en VIJVERMAN, A., “Het recht op de bescherming van de

persoonlijke levenssfeer, het medisch beroepsgeheim en de verwerking van

persoonsgegevens” in VANSWEEVELT, T. en DEWALLENS, F. (eds.), Handboek

Gezondheidsrecht, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, 583-701

DU JARDIN, J., Actuele bedenkingen over het schuldig verzuim bij de geneeskundige

hulpverlening – art 422bis strafwetboek in Reeks recht en gezondheidszorg, Gent, Mys &

Breesch, 1995, 190 p.

GEENENS, K., COLPAERT, K., BALTHAZAR, T., VANDER LAENEN, F. en DE

RUYVER, B., “ Samenwerking en communicatie van cliëntinformatie binnen de

hulpverlening en met de justitiële sector: wettelijke randvoorwaarden” in GEENENS, K.,

VANDERPLASSCHEN, W., BROEKAERT, E., DE RUYVER, B. en ALEXANDRE, S.

(eds.), Tussen droom en daad. Implementatie van case management voor druggebruikers

binnen de hulpverlening en justitie In Reeks Wetenschap en Maatschappij, Gent, Academia

Press, 2005, 191-241.

GOTTFREDSON, D., NAJAKA, S. and KEARLEY, B., "Effectiveness of drug treatment

courts: Evidence from a randomized trial*." Criminology & Public Policy 2.2 (2003): 171-

196. https://ccjs.umd.edu/sites/ccjs.umd.edu/files/pubs/gottfredson2003.pdf.

Page 133: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  133  

HERBOTS, K. en PUT, J., “Vertrouwen en maatschappelijke

verantwoordelijkheid/Beroepsgeheim als ijkpunt” in HUBEAU, B., MERTENS, J., PUT, J.,

ROOSE, R., STAS, K. en VANDER LAENEN, F. (eds.) in Omgaan met beroepsgeheim,

Mechelen, Kluwer, 2013, (7) 33-35.

KETELS, B., “Art. 458, 458bis en 459 Sw.” in DE BUSSCHER, M., MEESE, J., VAN DER

KELEN, D. en VERBIST, J. (eds.), Lacier wet en duiding strafrecht, Brussel, Larcier, 2012,

436-456.

LEENAERTS, E., “De waarde van deontologische codes in de welzijnssector” in

INSTITUUT VOOR SOCIAAL RECHT, Sociale bescherming op nieuwe paden. Liber

Memorialis Béatrice Van Buggenhout, Leuven, Universitaire Pers, 2003, 197-210.

LEYS, M., ZAITCH, D. en DECORTE, T., “De gevalstudie” in DECORTE, T. en ZAITCH,

D. (eds.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2010, 173-

197.

VAN DER STRAETE, I., “Beroepsgeheim in een evoluerende hulpverleningscontext” in

INSTITUUT VOOR SOCIAAL RECHT, Sociale bescherming op nieuwe paden. Liber

Memorialis Béatrice Van Buggenhout, Leuven, Universitaire Pers, 2003, 159-177.

SCHEIRS, V., De strafuitvoeringsrechtbank aan het werk in Panopticon Libri, Antwerpen-

Apeldoorn, Maklu, 2014, 305 p.

SCHIPAANBOORD, E. en VANDER BEKEN, T., “De interneringswet van 2014” in

WITTOUCK, C., AUDENAERT, K. en VANDER LAENEN, F. (eds.), Handboek

Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen, Maklu, 2015, 53-80.

STAS, K. “Beroepsgeheim en de cliënt centraal in de hulpverlening” in HUBEAU, B.,

MERTENS, J., PUT, J., ROOSE, R., STAS, K. en VANDER LAENEN, F. (eds.), Omgaan

met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, 133-151.

STOCKMAN, R., “Voorwoord” in STOCKMAN, R. (eds.), Het beroepsgeheim in de

zorgverleningssector: Een confrontatie tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998,

11-12.

Page 134: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  134  

VAN CAUWENBERGHE, K., “Politie, parket en rechtbanken” in CASSELMAN, J. en

KINABLE, H. (eds.), Het gebruik van illegale drugs, Multidimensionaal bekeken, Heule,

UGA, 2007, 295-307.

VANDE MOORTEL, J., “Beroepsgeheim voor de gezondheids- en welzijnswerker” in

STOCKMAN, R. (eds.), Het beroepsgeheim in de zorgverleningssector: Een confrontatie

tussen recht en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1998, 25-40.

VANDE MOORTEL, J., “Beroepsgeheim in de gezondheidszorg” in HUBEAU, B.,

MERTENS, J., PUT, J., ROOSE, R., STAS, K. en VANDER LAENEN, F. (eds.) Omgaan

met het beroepsgeheim, Mechelen, Kluwer, 2013, 91-116.

VANDER LAENEN, F., “Goede Afspraken Maken Goede Vrienden: Beroepsgeheim Bij

Patiënten Die Ook Justitiecliënt Zijn?” in DIJKHOFFZ, W. en VERCRUYSSEN, W. (eds.),

Werken Met Patiënten: Een Draaiboek Voor Alle Zorginstellingen, Brussel, Politeia, 2012, 1-

31.

VANDER LAENEN, F., “Beroepsgeheim van hulpverleners in de relatie met justitie: een

geïnformeerde hulpverlener is er twee waard” in HUBEAU, B., MERTENS, J., PUT, J.,

ROOSE, R., STAS, K. en VANDER LAENEN, F. (eds.), Omgaan met het beroepsgeheim,

Mechelen, Kluwer, 2013, 41-62.

VANDER LAENEN, F., “Whose claim is legitimate anyway? Negotiating Power in Inter-

agency collaboration” in PERSAK, N. (ed.), Legitimacy and trust in criminal law, policy and

justice, norms, procedures, outcomes, UK, Ashgate, 2014, 111-129.

VANDER LAENEN, F., en STAS, K., “Het beroepsgeheim van hulpverleners in de

forensische geestelijke gezondheidszorg” in WITTOUCK, C., AUDENAERT, K. en

VANDER LAENEN, F. (eds.), Handboek Forensische Gedragswetenschappen, Antwerpen,

Maklu, 2015, 125-152.

VANDER LAENEN, F. en VANDERPLASSCHEN, W., “Samenwerking tussen justitie en

hulpverlening” in DANGREAU, J., DEBEN, L., DE GREVE, K., DELBROUCK, L., DE

WAELE, H., LAMBRECHTS, M-C., MEESE, J., PLETS, I., ROGIERS, I., SERLIPPENS,

A., VAN BESIEN, L., VANDER LAENEN, F., VANDERPLASSCHEN, W., VAN HENDE,

Page 135: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  135  

F., VAN LISHOUT, E., VAN MALDEREN, S., VAN STEENBRUGGE, W. (eds.), Wet en

duiding: drugwetgeving 2012, Brussel, Larcier, 2012, 15-27.

Tijdschriften

ADRIAENS, D., “Enkele beschouwingen over het beroepsgeheim in de sociale sector”,

OCMW Visies 1999, afl. 2, 29-44.

ALLAERT, A., “[Geduld beroepsgeheim] Over moeten zwijgen en kunnen spreken”,

T.Strafr. 2010, afl. 5, 266-267.

ALLEMEERSCH, B., “Het toepassingsgebied van art. 458 strafwetboek. Over het succes van

het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-04, afl. 1, 1-19.

ALLEMEERSCH, B. en SCHOLLEN, P. “Behoorlijk bewijs in burgerlijke zaken. Over de

geoorloofdheidsvereiste in het burgerlijk bewijsrecht”, RW 2002-03, 41-60.

BECKERS, E., “De ketenaanpak van partnergeweld/intrafamiliaal geweld (IFG): waar zit de

zwakste schakel?”, Orde dag 2008, afl. 43, 11-18.

BOGAERTS, N., “Voor wat hoort wat. Beroepsgeheim en cliëntgericht samenwerken.

Reflecties op een studiedag”, Alert 2012, afl. 2, 63-69.

BOGAERTS, N., “Ketenaanpak intrafamiliaal geweld in Antwerpen. CO3-praktijk aan het

woord.”, Alert 2012, afl. 4, 16-22.

BREWAEYS, E., “Grondwettelijk Hof waarborgt beroepsgeheim van advocaat”,

Juristenkrant 2013, afl. 276, 1-3.

BROUWERS, S. “Tucht en deontologie van de bemiddelaar”, Ius & Actores 2008, nr. 2, 15-

30.

BRUGGEMAN, W. en BECKERS, E., “Intrafamiliaal geweld: tussen droom en

werkelijkheid”, Orde dag 2008, afl. 43, 3-10.

COLETTE-BASECQZ, N., “[Préface rédactionnelle]. [Scandales liés à la pédophilie] Le

secret médical en pleine tempête…”, Rev.dr.santé 2013-14, afl.5, 284-287.

Page 136: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  136  

DANGREAU, J. en SERLIPPENS, A., “Drugwetgeving”, NJW 2007, afl. 164, 482-489.

DE BACKER, K., “Was het nu zwijgplicht, spreekrecht of spreekplicht? Beroepsgeheim bij

partnergeweld”, Ad rem 2013, afl. 2, 28-30.

DE GROOF, K., “Kansen en knelpunten in de samenwerking van politie, justitie en

hulpverlening”, Orde dag 2008, afl. 43, 33-40.

DE SMET, B. en VAN DER VEKEN, B., “Nieuwe wetten ter bestrijding van huiselijk

geweld: het huisverbod en het spreekrecht voor hulpverleners”, RW 2012-13, afl. 36, 1402-

1413.

DE SOUTER, V., “Het beroepsgeheim en de invoering van een spreekrecht door de wet van

28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen. Een nadere

analyse van het artikel 458bis van het Strafwetboek.”, TJK 2001, 184-192.

DIERICKX, A. en BUELENS, J., “Het gedeeld beroepsgeheim erkend door het Hof van

Cassatie”, T. Gez. 2012-13, afl. 2, 148-154.

DILLEN, C, “Requiem voor een kalf”, Orde dag 2006, afl. 34, 7-12.

FRANCK, P., “Hoezo samenwerken? Multidisciplinaire aanpak van politie, parket en

hulpverlening bij partnergeweld”, Orde dag 2008, afl. 43, 47-56.

GIBENS, S., “(zesde) Staatshervorming. Hoop op meer welzijn voor Justitie?”, Juristenkrant

2013, afl. 280, 13.

GOFFIN, T., “Toestemming in het medisch recht. Een nieuwe lezing van een oud probleem”,

RW 2007-08, 1316.

GOFFIN, T., “Afwijkingen op beroepsgeheim worden uitgebreid”, Juristenkrant 2012, afl.

243, 1.

GOOSSENS, F. en HUTSEBAUT, F., “De wet van 28 november 2000 betreffende de

strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, RW 2002-03, afl. 35, 1361-1381.

Page 137: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  137  

HUYBRECHTS, L., “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, afl. 4,

271-285.

JONCKERS, C., “Oortjes open en snaveltjes toe? Het beroepsgeheim binnen de OCMW-

werking”, OCMW Visies 2007, afl. 4, 29-39.

KEEREMAN, A., “Justitiehuizen: op het snijpunt tussen justitie en welzijn”, Juristenkrant

2014, afl. 300, 8-9.

KEEREMAN, A., “Nog geen concrete antwoorden voor de justitiehuizen”, Juristenkrant

2015, afl. 230, 6-7.

KETELS, B. en VANDER BEKEN, T., “To breach or not to breach? Deontologische en

strafrechtelijke kanttekeningen bij medisch beroepsgeheim en partnernotificatie inzake

seksueel overdraagbare aandoeningen”, T.Gez. 2009-10, afl. 2, 5-14.

KROLS, N., “Horen, zien en spreken. Versoepeling van het beroepsgeheim: instrument of

dilemma?”, Weliswaar, afl. 101, september – oktober 2011, 20-21.

LEESTMANS, D., “Interview: een onderzoeksrechter is absoluut nodig”, Juristenkrant 2016,

afl. 326, 8-9.

MAES, K., “Art. 458 Sw. inzake het beroepsgeheim”, TJK 2006, afl. 2, 167-168.

MEEUWS, T., “Veiligheid: lokaal verweven beleid”, Orde dag 2012, afl. 59, 74-77.

MOREAU, T., “Le partage du secret professionnel. Balises pour des contours juridiques

incertains”, J.Dr.Jeun. 1999, nr. 189., 13.

OP DE BEECK, H. en PUT, J., “ Samen streven naar meer veiligheid voor kinderen in

situaties van kindermishandeling. De rol van kwaliteitsvolle samenwerking in het

casusgebonden overleg van het ‘Protocol van Moed’”, TJK 2014, afl. 2, 164-188.

POELS, V., “Deontologie en de samenwerking met politie, rijkswacht en justitie binnen een

centrum voor geestelijke gezondheidszorg”, Panopticon 1999, 471-477.

Page 138: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  138  

ROOSE, N., “Afstemming tussen justitiële medewerkers en drughulpverleners in het belang

van iedereen”, Orde dag 2004, afl. 26, 19-26.

STAS, K., “Het beroepsgeheim en hulpverlening. In ieders belang!”, Welwijs 2009, 22-25.

TANS, A., “Beroepsgeheim van advocaat en zorgverlener compatibel?”, Juristenkrant 2013,

afl. 272, 7.

TODTS, S., “De drugwet en de hulpverlening: lat-relatie of shotgun wedding?”, Orde dag

2004, afl. 26, 7-18.

TROUET, C., DREEZEN, I., “Rechtsbescherming van de patiënt. De wet van 22 augustus

2002 betreffende de rechten van de patiënt”, NJW 2003, afl. 16, 2-12.

VANDER BEKEN, T. en KETELS, B., “Dansen op de brug. Enkele reflecties over het

beroepsgeheim van de justitieassistent”, Panopticon 2011, afl. 4, 53-61.

VANDER LAENEN, F. en DHONT, F., “De drugwetgeving en de hulpverlening: een brug te

ver”, Orde dag 2004, afl. 26, 37-46.

VANDER LAENEN, F., “The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking

tussen justitie en hulpverlening”, Panopticon 2011, afl. 4, 1-11.

VAN DER STRAETE, I. en PUT, J., “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk

beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-05, 41-59.

VANDEVELDE, D., “Hulpverlening en Justitie: samenwerking in het belang van de

verslaafde”, Orde dag 2008, afl. 44, 39-44.

VAN GERVEN, D., “De noodtoestand als uitzondering op het beroepsgeheim van de

advocaat, en de ongrondwettigheid van de uitbreiding die hieraan wordt gegeven door art.

458bis Sw.” (noot onder GwH 26 september 2013), RW 2013-14, afl. 32, 1255-1265.

Page 139: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  139  

VERMEULEN, G. en DHONDT, F., “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht.

Verdiensten en beperkingen van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke

bescherming van minderjarigen”, T.Strafr. 2002, afl. 3, 124-136.

WARNEZ, B., “Beroepsgeheim maatschappelijk assistent”, Juristenkrant 2015, afl. 307, 16.

 

Overige BLOCKX, F., Het medisch beroepsgeheim, onuitg. Doctoraatsthesis Rechten Universiteit Antwerpen, 2013, 695 p.

BOXSTAENS, J., De toekomst van het justitiehuis, Vlaanderen moet knopen doorhakken,

sociaal.net/analyse-xl/de-toekomst-van-het-justitiehuis/ (consultatie 12 mei 2016).

DEFILLET, T., Juridische handvatten beroepsgeheim voor hulpverleners bij het rapporteren

aan justitiële medewerkers bij doorverwijzingen van meerderjarige druggebruikers, Brussel,

2012,

www.vad.be/media/1149706/juridische%20handvateen%20beroepsgeheim%20voor%20hulp

verleners.pdf (consultatie 12 mei 2016).

DE GROOF, K., STAS, K., BLOW, H., BREPOELS, P., Ketenaanpak bij familiaal geweld:

rol en positie van de hulpverlening,

www.kennisplein.be/Documents/Geweld,%20misbruik%20en%20kindermishandeling/Visiet

ekst%20ketenaanpak%202014-11.pdf (consultatie 12 mei 2016).

De Vlaamse Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Conceptnota van 8 mei 2015

betreffende het plan van aanpak voor het toekomstig Vlaams beleid inzake de justitiehuizen,

www.justitiehuizen.be/sites/default/files/atoms/files/Conceptnota%20VR%20decreet%20Justi

tiehuizen.pdf (consultatie 12 mei 2016).  

HUYSMAN, V., De toepassing van de patiëntenrechtenwet bij geïnterneerde personen,

onuitg. masterproef Rechten Ugent, 2013-2014, 134 p.

Nationaal actieplan ter bestrijding van alle vormen van gendergerelateerd geweld 2015-2019:

www.partnergeweld.be/nl/algemene_informatie/belgische_beleid/nationaal_actieplannap

(consultatie 12 mei 2016).

Page 140: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  140  

OP DE BEECK, H. en PUT, J., Samenvatting evaluatieonderzoek “Protocol van Moed”, een

experiment inzake het spreekrecht en het casusgebonden overleg bij situaties van

kindermishandeling,

www.law.kuleuven.be/linc/studiedagen/dialoogmomentprotocolvanmoed/Samenvatting%20e

valuatieonderzoek%20Protocol%20van%20Moed.pdf (consultatie 12 mei 2016).

ROEVENS, E. en AERTSEN, I., Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen

het CO3-project  

Onderzoek naar de casuïstiek van intrafamiliaal geweld in Antwerpen,

www.law.kuleuven.be/linc/onderzoek/onderzoekintrafamiliaalgeweld.pdf (consultatie 12 mei

2016).

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de

begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik,   www.ufc.be/over-het-

ufc/samenwerkingsakkoord (consultatie 12 mei 2016).

SIMONS, D. en FRANCK, P., Family Justice Centers zijn de toekomst, Nieuwe aanpak

intrafamiliaal geweld, http://sociaal.net/analyse-xl/family-justice-centers-zijn-de-toekomst/

(consultatie 12 mei 2016).

STAS, K., Procedure integriteit in het gedrang,

www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0ahUKEwjCtb2lyfzL

AhXB2Q4KHWZUAzUQFggjMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.steunpunt.be%2Fmedia%

2Fdocument%2F66730%2Fdownload%2FProcedure.doc.1&usg=AFQjCNHAIR7z-

joKxjLMZMMD_ig-eIwhpw (consultatie 12 mei 2016).

Steunpunt algemeen welzijnswerk, Beleidsvoorstellen verkiezingen 2014. Samenwerking

tussen welzijn en justitie,

www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0ahUKEwi0kaWRm_

XLAhUsOJoKHfKYD9wQFggiMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.steunpunt.be%2Fmedia

%2Fdocument%2F70870%2Fdownload%2FPolitiek%252Bdossier%252B2014%252Bjustitie

%252Ben%252Bwelzijn.pdf&usg=AFQjCNGYyxSZrN1bjatedPbM0t2y9oUC2w

(consultatie 12 mei 2016).

Page 141: Het beroepsgeheim bij de samenwerking tussen justitie, het ... · het nalezen van een deel van mijn masterproef. Daarnaast wens ik mijn ouders, mijn zus en in het bijzonder mijn broer

  141  

VERSELE, D., Justitie en drughulpverlening werken steeds beter samen,

www.desleutel.be/professionals/item/1796-justitie-en-drughulpverlening-werken-steeds-

beter-samen#Pol (consultatie 12 mei 2016).

X., Bijna 70% minder recidive na procedure voor de Drugbehandelingskamer toont nood aan

alternatieve bestraffing, www.koengeens.be/news/2015/12/15/bijna-70-minder-recidive-na-

procedure-voor-de-drugbehandelingskamer-toont-nood-aan-altern (consultatie 12 mei 2016).

X., Patiëntenrechten, www.belgium.be/nl/gezondheid/gezondheidszorg/patientenrechten

(consultatie 12 mei 2016).