Handleiding NEN3140 · VIL VCU VOP NEN 3140 VP NEN 3140 HACCP ATEX AED Veilig werken met de...
Transcript of Handleiding NEN3140 · VIL VCU VOP NEN 3140 VP NEN 3140 HACCP ATEX AED Veilig werken met de...
Handleiding NEN3140
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 2 van 42
INHOUD
Inhoud ...................................................................................................................................... 2
1 Inleiding............................................................................................................................... 3
1.1 Onderwerp en toepassingsgebied ................................................................................... 3
1.2 Geldigheid ........................................................................................................................ 3
1.3 Over AOC Snijders Academy ............................................................................................ 3
1.4 Contact ............................................................................................................................ 4
2 Definities ............................................................................................................................. 5
2.1 Totaal ................................................................................................................................ 5
2.2 Medewerkers, organisatie en communicatie .................................................................. 6
2.3 Werkzone ......................................................................................................................... 8
2.4 Werkzaamheden .............................................................................................................. 9
2.5 Beschermingsvoorzieningen .......................................................................................... 11
2.6 Spanningen en -ketens ................................................................................................... 12
3 Uitgangspunten .............................................................................................................. 13
3.1 Veilige bedrijfsvoering .................................................................................................... 13
3.2 Werknemers ................................................................................................................... 13
3.3 Organisatie ..................................................................................................................... 16
3.4 Communicatie ................................................................................................................ 17
3.5 Werkplek ........................................................................................................................ 17
3.6 Gereedschappen, hulpmiddelen en PMB ...................................................................... 18
3.7 Tekeningen en documenten. ......................................................................................... 19
4 Standaard bedrijfsvoeringprocedures ................................................................... 20
4.1 Bedieningshandelingen .................................................................................................. 20
4.2 Functionele controle ...................................................................................................... 21
4.3 Vervangingen .................................................................................................................. 22
5 Werkprocedures ............................................................................................................. 23
5.1 Algemeen........................................................................................................................ 23
5.2 Werkzaamheden ............................................................................................................ 25
5.3 Procedures...................................................................................................................... 28
6 Slotbepalingen ................................................................................................................ 36
Bijlage 1 ................................................................................................................................ 37
Bijlage 2 ................................................................................................................................ 38
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 3 van 42
1 Inleiding
1.1 Onderwerp en toepassingsgebied
De opleiding is van toepassing op de bedrijfsvoering van en werkzaamheden aan, met of
nabij van elektrische installaties. Deze installaties kunnen een spanningsniveau hebben
tot 1.000 Volt wisselspanning respectievelijk 1.500 Volt gelijkspanning. Dit betreft alle
installaties van bedrijven die binnen de genoemde spanningsband vallen.
De opleiding is tot stand gekomen na het van kracht worden van de NEN EN 50110-1:
1998 "Bedrijfsvoering van Elektrische Installaties" en de NEN3140: 1998. "Aanvullende
Nederlandse bepalingen voor laagspanningsinstallaties".
De opleiding bevat alle voor het genoemde spanningsniveaus relevante bepalingen, voor
de bedrijfsvoering uit beide genoemde normen. Daardoor wordt een gelijkwaardig
veiligheidsniveau bereikt als met de hiervoor genoemde normen.
Op laagspanningsinstallaties van bedrijven worden steeds vaker decentrale
opwekinstallaties (WKK, windmolens etc.) aangesloten. Dit geeft problemen bij het
werken aan de laagspanningsinstallaties. Dit dwingt bedrijven tot specifieke maatregelen
en procedures. Deze zijn eveneens in deze opleiding opgenomen. Op een aantal plaatsen
wordt een verduidelijking gegeven op een bepaling.
1.2 Geldigheid
De veiligheidsinstructie geldt voor alle medewerkers in dienst van een bedrijf, die
werkzaamheden uitvoeren aan, in de nabijheid of in de omgeving van de
laagspanningsinstallaties van het bedrijf.
De instructie geldt tevens voor personen die de genoemde werkzaamheden uitvoeren en
die niet in dienst zijn van het bedrijf, maar voor wie het bedrijf wel als werkgever in de
zin van de Arbo-wet moet worden aangemerkt.
Het bedrijf moet als werkgever in de zin van de Arbo-wet worden aangemerkt voor alle
personen die aan hem ter beschikking zijn gesteld voor het uitvoeren van de genoemde
werkzaamheden. Dit is niet alleen het geval bij stagiairs en uitzendkrachten, maar ook
bij personeel van aannemers, wanneer het bedrijf rechtstreeks aan hen werkopdrachten
verstrekt.
1.3 Over AOC Snijders Academy
AOC Snijders is een totaalleverancier op het gebied van arbeidsveiligheid. De missie van
AOC Snijders is bedrijven en instellingen te ontzorgen op gebied van arbeidsveiligheid.
Ons doel is om voor alle medewerkers van onze klanten een veilige en gezonde
werkomgeving te creëren. Naast (digitale) opleidingen verzorgt AOC Snijders keuringen
(blustoestellen, NEN3140, ladders, etc.) en advies (uitvoeren RI&E, VCA systemen,
brandveiligheid, etc.).
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 4 van 42
Kwaliteit staat bij AOC Snijders voorop. In de loop der jaren kwam er steeds meer vraag
naar kwalitatief hoogstaande E-Learning BHV en VCA trainingen. Hiervoor is AOC
Snijders de samenwerking aangegaan met PlusPort B.V.. PlusPort helpt organisaties met
oplossingen op het gebied van training, toetsing en persoonscertificering op het gebied
van opleidingen.
In de AOC Snijders Academy kunt u terecht voor onderstaande trainingen;
Bedrijfshulpverlening (BHV)
Basisveiligheid VCA (ook in het Engels)
VOL VCA
VIL VCU
VOP NEN 3140
VP NEN 3140
HACCP
ATEX
AED
Veilig werken met de Heftruck
Kijk voor meer informatie op www.AOC-Snijders.nl
1.4 Contact
Voor aanvullende informatie en/of vragen kunt u contact opnemen met AOC Snijders.
Met technische vragen inzake de AOC Snijders Academy kunt u terecht bij de Customer
Support van PlusPort B.V.
AOC Snijders B.V.
E-mail: [email protected]
Tel.: 076-5204999
PlusPort B.V. - Customer Support
E-mail: [email protected]
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 5 van 42
2 Definities
es en uitdrukkingen
2.1 Totaal
2.1.1 Elektrische installatie
Deze omvat al het elektrische materieel ten behoeve van de opwekking, het transport, de
omzetting, de distributie en het gebruik van elektrische energie. Inbegrepen zijn
energiebronnen zoals accu’s, batterijen, condensatoren.
2.1.2 Elektrische bedrijfsruimte
Een ruimte of plaats, die met name bestemd is voor de bedrijfsvoering van een
elektrische installatie.
2.1.3 Actief deel
Ieder metalen deel dat bestemd is om onder spanning te staan of als nulleider te worden
gebruikt.
2.1.4 Blank deel
Ieder actief deel dat niet of onvoldoende is geïsoleerd of afgeschermd.
2.1.5 Bedrijfsvoering
Alle handelingen die noodzakelijk zijn om de elektrische installatie onder alle
omstandigheden te kunnen laten werken. Tot deze handelingen behoren onder meer
schakelen, regelen, bewaken en onderhoud evenals elektrotechnische en niet
elektrotechnische werkzaamheden.
2.1.6 Schakeltoestand
Het wel of niet elektrisch verbonden zijn van (delen van) de elektrische installatie door
middel van schakelaars, smeltpatronen, doorverbindingsmessen of verbindingsstiften.
2.1.7 Onderhoud
Werkzaamheden om de elektrische installatie in de vereiste conditie te houden.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 6 van 42
2.2 Medewerkers, organisatie en communicatie
2.2.1 Directie
De directie van het bedrijf c.q. de werkgever in het kader van de
arbeidsomstandighedenwet.
2.2.2 Installatieverantwoordelijke
Iemand die is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon, voor de bedrijfsvoering
van de elektrische installatie of voor de leiding over werkzaamheden.
2.2.3 Operationeel installatieverantwoordelijke
Iemand die is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon, voor het operationele
beheer van het aan hem toegewezen deel van de infrastructuur, inclusief onderhoud en
storingsafhandeling
2.2.4 Werkverantwoordelijke
Iemand die is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon voor de leiding over
werkzaamheden.
2.2.5 Ploegleider
Een vakbekwame persoon die ter plaatse met de leiding van werken is belast.
2.2.6 Vakbekwaam persoon
Iemand met relevante opleiding en ervaring waardoor hij of zij in staat is gevaren te
voorkomen die door elektriciteit kunnen worden veroorzaakt.
2.2.7 Voldoend onderricht persoon
Iemand die voldoende is geïnstrueerd waardoor hij of zij in staat is gevaren te
voorkomen die door elektriciteit kunnen worden veroorzaakt.
2.2.8 Leek
Iemand anders dan de onder 2.2.2 t/m 2.2.6 genoemde personen zonder aanwijzing.
2.2.9 Jeugdige werknemer
Een werknemer die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
2.2.10 Derden
Personen die geen arbeidsovereenkomst of aanstelling hebben bij het bedrijf, maar wel
werkzaamheden voor het bedrijf verrichten.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 7 van 42
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 8 van 42
2.3 Werkzone
2.3.1 Werkplek
De plaats waar werkzaamheden worden, zijn of nog moeten worden uitgevoerd.
2.3.2 Gevarenzone
Bepaalde ruimte rondom actieve delen waar het isolatieniveau ter voorkoming van
elektrisch gevaar niet is gewaarborgd wanneer deze ruimte zonder
beschermingsvoorzieningen wordt binnengegaan (zie figuur 1 en 2), tenzij de actieve
delen zijn geaard dan wel op een andere deugdelijke wijze is voorkomen dat deze onder
spanning kunnen komen. De gevarenzone bedraagt 20 cm1 gemeten vanaf de
buitenzijde van het blanke deel.
2.3.3 Nabijheidszone
Een beperkte ruimte rondom de gevarenzone (zie figuur 1 en 2). Deze bedraagt 70 cm
gemeten vanaf de buitenzijde van het blanke deel.
1 De ergonomische component heeft in de laagspanning een afstand van 20 cm. Voor bijvoorbeeld werk uitgevoerd door leken kan een grotere afstand noodzakelijk zijn, dit ter beoordeling van de WV.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 9 van 42
2.4 Werkzaamheden
2.4.1 Werkzaamheden
Elke vorm van elektrotechnische of niet-elektrotechnische werkzaamheden waarbij een
elektrische gevarenbron aanwezig kan zijn.
2.4.2 Elektrotechnische werkzaamheden
Werkzaamheden aan, met of nabij een elektrische installatie, zoals beproeven en meten,
repareren, vervangen, aanpassen, uitbreiden, installeren en inspecteren.
2.4.3 Niet-elektrotechnische werkzaamheden
Werkzaamheden nabij een elektrische installatie, zoals bouwwerkzaamheden,
graafactiviteiten, schoonmaken en schilderen.
2.4.4 Overzichtelijke werkzaamheden
Dit zijn werkzaamheden uitgevoerd in installaties waarbij geen terugvoeding mogelijk is,
geen parallelschakelingen aanwezig zijn en geen noodstroomsystemen zijn opgenomen.
2.4.5 Bedieningshandelingen
Handelingen waardoor de schakeltoestand van de laagspanningsinstallatie wordt
gewijzigd, alsmede het verwisselen van mespatronen.
2.4.6 Veiligheidsmaatregelen
Maatregelen ter voorkomen van letsel of schade bij het verrichten van
bedieningshandelingen en van elektrotechnische en niet-elektrotechnische
werkzaamheden.
2.4.7 Meting
Alle handelingen om grootheden binnen elektrische installaties te meten.
2.4.8 Beproeving
Alle handelingen bedoeld om:
de goede werking of de elektrische, mechanische of thermische toestand van een
elektrische installatie te controleren;
de goede werking te controleren van, bijvoorbeeld, beschermingsvoorzieningen en
veiligheidsketens.
2.4.9 Inspectie
Alle handelingen om te controleren of een elektrische installatie voldoet aan de
technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften, zoals omschreven in de
desbetreffende normen.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 10 van 42
2.4.10 Onder spanning werken
Alle werkzaamheden waarbij een persoon met delen van zijn of haar lichaam of met
gereedschappen, hulpmiddelen of (persoonlijke) beschermingsmiddelen, terechtkomt in
de gevarenzone.
2.4.11 Werken in de nabijheidszone
Alle werkzaamheden waarbij een medewerker met delen van zijn of haar lichaam of met
gereedschappen, hulpmiddelen of (persoonlijke) beschermingsmiddelen terechtkomt in
de nabijheidszone zonder in de gevarenzone te komen.
2.4.12 Scheiden
Volledig vrijmaken van een toestel of stroomkring van andere toestellen of
stroomkringen.
2.4.13 Spanningsloos
Een spanningswaarde van (nagenoeg) nul volt, dat wil zeggen zonder aanwezige
spanning en/of lading.
2.4.14 Spanningsloos werken
Werkzaamheden aan een spanningsloze elektrische installatie die worden uitgevoerd
nadat alle maatregelen ter voorkoming van elektrisch gevaar zijn genomen.
2.4.15 Twee soorten toezicht
2.4.15.1 Voortdurend toezicht
Dit houdt in dat er ononderbroken op wordt toegezien dat er geen elektrische gevaren
kunnen ontstaan en dat geen veiligheidsmaatregelen ongedaan worden gemaakt. Dit
houdt in dat bij onderbreking van het toezicht de werkzaamheden moeten worden
gestaakt.
2.4.15.2 Regelmatig toezicht
Dit houdt in dat er met tussenpozen op wordt toegezien dat geen veiligheidsmaatregelen
ongedaan worden gemaakt en dat er geen elektrische gevaren kunnen ontstaan.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 11 van 42
2.5 Beschermingsvoorzieningen
2.5.1 Afscherming
Een voorziening die bescherming biedt tegen directe aanraking vanuit elke gebruikelijke
richting van benadering.
2.5.2 Isolerend omhulsel
Een voorziening van isolerend materiaal die wordt gebruikt om toevallige aanraking van
blanke delen te voorkomen.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 12 van 42
2.6 Spanningen en -ketens
2.6.1 Lage spanning (LV)
Spanning die lager of gelijk is dan 1.000 Volt bij wisselspanning of 1.500 Volt bij
gelijkspanning.
2.6.2 Extra lage spanning (ELV)
• Wisselspanning ≤ 50 Volt;
• Gelijkspanning ≤ 120 Volt met een maximale rimpel van 20 Volt.
2.6.3 S-keten
Een stroomketen die veilig t.o.v. aarde is gescheiden, ter bescherming tegen direct
gevaar bij aanraking van metalen gestellen in geval van een defect.
2.6.4 FELV-keten
Een stroomketen waarin de nominale spanning niet hoger is dan de grenswaarde van de
ELV.
2.6.5 SELV keten
Een niet-geaarde stroomketen waarin, ook onder bijzondere omstandigheden, geen
hogere spanning kan optreden dan de grenswaarde van de ELV.
2.6.6 PELV-keten
Een geaarde stroomketen die onder normale omstandigheden voldoet aan de eisen die
aan een SELV-keten worden gesteld.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 13 van 42
3 Uitgangspunten
3.1 Veilige bedrijfsvoering
Bij de bedrijfsvoering moeten de elektrische risico's worden beoordeeld. In deze
beoordeling moet zijn beschreven, hoe de bedrijfsvoering op veilige wijze moet worden
uitgevoerd. Deze beoordeling moet worden bewaard zolang deze van belang is. Voor zich
steeds herhalende gelijke werkzaamheden met gelijke risico’s mag schriftelijk een
algemene procedure worden vastgelegd.
3.2 Werknemers
De directie verplicht zich ertoe dat:
er op toe wordt gezien dat alle procedures strikt worden nageleefd;
alle personeel dat wordt betrokken bij werkzaamheden aan, met of nabij elektrische
installaties, periodiek wordt geïnstrueerd over de veiligheidseisen, veiligheidsregels
en bedrijfsvoorschriften zoals die gelden voor de werkzaamheden;
de benodigde hulp-, beschermingsmiddelen worden verstrekt dan wel verkrijgbaar
zijn;
slechts één persoon met een en dezelfde opdracht wordt belast.
De medewerker verplicht zich te houden aan de eisen, regels en instructies zoals die door
de directie zijn vastgesteld. De medewerker is verplicht in zijn werkgebied mee te
werken aan het in goede staat houden van:
de elektrische installatie;
de beschermingen, blokkeringsmiddelen, opschriften, waarschuwingsborden,
schakelschema’s e.d.;
de aan u verstrekte gereedschappen, bedieningsmiddelen, persoonlijke en algemene
beschermingsmiddelen.
De medewerker moet bij zijn arbeid voorzichtig en zorgvuldig te werk gaan en zodanig
handelen dat voor hem en voor anderen geen gevaar ontstaat. Daarbij dient hij/zij de
voor de veiligheid bestemde, door het bedrijf beschikbaar gestelde hulpmiddelen te
gebruiken. Hij/zij dient er op toe te zien dat anderen geen gevaren kunnen veroorzaken.
De medewerker moet de voorgeschreven kleding dragen voor de werkzaamheden die
worden uitgevoerd.
Bij ieder blank deel moet men handelen alsof dit onder spanning staat, tenzij men zich
ervan overtuigd hebt dat dit deel is vrij geschakeld en niet ongewild onder spanning kan
komen. Als de kans op aanraking van onder spanning staande blanke delen aanwezig is,
moet men geïsoleerd gereedschap of geïsoleerde handgrepen voor bediening gebruiken.
Het dragen van isolerende handschoenen en/of isolerende laarzen (zie voorbeeld) ontheft
u niet van de verplichting geïsoleerd gereedschap of isolerende schakelmiddelen te
gebruiken.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 14 van 42
U moet voorkomen dat aan u verstrekte sleutels in andere handen komen of worden
nagemaakt. U moet verlies of defect raken van sleutels direct melden aan uw direct
leidinggevende.
Voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, moet de complexiteit ervan worden
beoordeeld, zodat de juiste vakbekwame of voldoend onderricht persoon of leek kan
worden gekozen om de werkzaamheden uit te voeren. Voordat met de werkzaamheden
wordt begonnen, alsmede tijdens de voortgang van deze werkzaamheden, moet de
werkverantwoordelijke erop toezien dat aan alle eisen, regels en instructies zijn voldaan.
De werkverantwoordelijke moet alle personen die bij de werkzaamheden zijn betrokken,
instrueren over eventuele bijzondere gevaren die door hen niet zonder meer kunnen
worden herkend.
Indien bij de uitvoering van werkzaamheden door twee of meer personen één of
meerdere vakbekwame personen aanwezig zijn, wordt één van hen door de
werkverantwoordelijke als ploegleider aangewezen.
Werkzaamheden met, aan of nabij elektrische installaties mogen door jeugdige
werknemers alleen worden verricht wanneer de gevaren die daarbij kunnen ontstaan
door toezicht door een vakbekwame persoon op doeltreffende wijze worden voorkomen,
zoals:
• alleen werkzaamheden in spanningsloze toestand;
• de inhoud en de mate van toezicht worden bepaald door het risico dat kan ontstaan
wanneer deskundig toezicht ontbreekt, een en ander ter beoordeling van de
werkverantwoordelijke;
• wanneer het risico niet door toezicht kan worden vermeden mogen de werkzaamheden
niet door een jeugdige werknemer worden verricht.
De installatieverantwoordelijke (IV), werkverantwoordelijke (WV), ploegleider (PL),
vakbekwaam persoon (VP) en de voldoend onderricht persoon (VOP) worden door of
namens de directie schriftelijk aangewezen. De werkverantwoordelijke kan voor de duur
van een werkzaamheid ook mondeling een ploegleider aanwijzen.
De installatieverantwoordelijke, werkverantwoordelijke, ploegleider, vakbekwaam
persoon en de voldoend onderricht persoon kunnen tot het personeel van de eigen
organisatie of tot een andere organisatie behoren.
De directie is verantwoordelijk voor de veiligheid bij werkzaamheden die worden
uitgevoerd door personeel dat ter beschikking is gesteld door een andere organisatie.
Worden werkzaamheden uitgevoerd op basis van een overeenkomst tot het verrichten
van werkzaamheden zoals aanneming of uitbesteding van werk dan vindt de overdracht
van de verantwoordelijkheid plaats door de overeenkomst tot het verrichten van
werkzaamheden. Daarbij kan worden geëist dat personeel van de aannemer beschikt
over een aanwijzing in het kader van de NEN EN50110 annex NEN3140 en beschikt over
de noodzakelijke kennis zoals omschreven in deze VIEW-LS. Een voorbeeld van een
procedure voor het aanwijzen van personen staat in bijlage 1.
Indien elektrotechnische werkzaamheden met inleen- of uitzendkrachten plaatsvinden
moeten beide werkgevers sluitende afspraken maken over de aanwijzing van de
genoemde personen en hun functionele relatie.
Installatieverantwoordelijken, werkverantwoordelijken, ploegleiders, vakbekwame
personen en voldoend onderrichte personen waarmee een gezagsverhouding bestaat en
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 15 van 42
aan wie werkzaamheden zijn opgedragen, zoals bij inlenen en bij uitzendkrachten,
moeten door de inlener op gelijke wijze als het eigen personeel zijn aangewezen.
Deze gezagsverhouding is aanwezig tussen het bedrijf en alle personen die ter
beschikking zijn gesteld voor het uitvoeren van genoemde werkzaamheden. Dit is niet
alleen het geval bij uitzendkrachten, maar ook bij personeel van aannemers, wanneer
het distributiebedrijf rechtstreeks aan hen opdrachten verstrekt.
Installatieverantwoordelijken moeten beschikken over tenminste een voltooide,
voor het werkgebied relevante, middelbare technische opleiding of een daaraan
gelijkwaardig kennis- en ervaringsniveau.
Werkverantwoordelijken moeten beschikken over tenminste een voltooide, voor
het werkgebied relevante, middelbare technische opleiding of een daaraan gelijkwaardig
kennis- en ervaringsniveau. Verder moet de werkverantwoordelijke over leidinggevende
capaciteiten beschikken.
Ploegleiders moeten beschikken over tenminste een voltooide, voor het werkgebied
relevante, lagere technische opleiding of een daaraan gelijkwaardig kennisen
ervaringsniveau. Ook de ploegleiders moeten over leidinggevende capaciteiten
beschikken.
Vakbekwame personen moeten beschikken over tenminste een voltooide, voor het
werkgebied relevante, lagere technische opleiding of een daaraan gelijkwaardig
kennisniveau.
Voldoend onderrichte personen moeten een bedrijfsinstructie hebben gevolgd,
waarin de elektrische gevaren bij het verrichten van werkzaamheden zijn toegelicht.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 16 van 42
3.3 Organisatie
Elke elektrische installatie moet onder de verantwoordelijkheid van een
installatieverantwoordelijke worden geplaatst. Elke installatie kan worden opgesplitst in
gedefinieerde deelinstallaties, die elk weer onder de verantwoordelijkheid van een
installatieverantwoordelijke vallen. Wanneer twee of meer (deel)installaties in elkaars
nabijheid liggen, is het van wezenlijk belang dat er eenduidige afspraken zijn gemaakt
tussen de verschillende installatieverantwoordelijken.
Alle werkzaamheden behoren tot de verantwoordelijkheid van de werkverantwoordelijke.
De werkverantwoordelijke en de installatieverantwoordelijke moeten beiden instemmen
met de nieuwe situatie van de installatie en de daartoe uit te voeren werkzaamheden. De
werkverantwoordelijke en de installatieverantwoordelijke kunnen één persoon zijn. De
voorbereiding van gecompliceerde werkzaamheden moet schriftelijk plaatsvinden. U bent
niet verplicht een opdracht uit te voeren indien u meent dat dit uit een oogpunt van
veiligheid en/of gezondheid onverantwoord is. Dit moet direct worden gemeld aan de
opdrachtgever.
Elektrische bedrijfsruimten mogen alleen worden betreden door diegenen die een
aanwijzing hebben. Leken hebben alleen toegang onder voortdurend toezicht van een
persoon met een aanwijzing. Deuren, deksels, hekken en dergelijke, waarachter zich
delen van de elektrische installatie bevinden, mogen slechts geopend worden en geopend
zijn voor zover dit voor het uitvoeren van de werkzaamhedennoodzakelijk is.
Een elektrische bedrijfsruimte mag niet anders worden gebruikt als waarvoor deze
bestemd is. Voor installaties of delen van installaties die niet mogen worden gebruikt,
omdat ze niet veilig zijn, moet worden voorkomen dat ze onbedoeld in bedrijf kan
worden genomen.
Bij het uitvoeren van werkzaamheden op basis van een overeenkomst dient eveneens de
verantwoordelijkheid voor een veilige uitvoering van die werkzaamheden te zijn
vastgelegd. Zijn u situaties bekend die een ongeval of een storing kunnen veroorzaken of
al hebben veroorzaakt, dan bent u verplicht onmiddellijk de volgende maatregelen te
nemen:
• opheffen van deze situatie of de storing (afhankelijk van de aanwijzing);
• melden aan de installatieverantwoordelijke.
Indien omstandigheden dwingen tot wijzigen van installaties, dient dit te gebeuren
volgens de dan geldende normen.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 17 van 42
3.4 Communicatie
Voordat met werkzaamheden wordt begonnen, moet de installatieverantwoordelijke over
de voorgenomen werkzaamheden worden geïnformeerd. Deze verplichting geldt niet
indien aan de aangewezen persoon, afhankelijk van bevoegdheid en taakstelling, een
pakket standaardwerkzaamheden en het opheffen van storingen (ook wel raamopdracht
of verzamelopdracht genoemd) is opgedragen.
Voor een veilige bedrijfsvoering van de elektrische installatie moet alle noodzakelijke
informatie, zoals over de netsituatie en schakeltoestand, aan alle betrokkenen worden
overgebracht. Dit geldt ook voor installatieverantwoordelijken bij overdracht van de
dienst. Om fouten bij de mondelinge overbrenging van informatie te voorkomen, moet de
ontvanger de informatie naar de verzender herhalen; de verzender moet bevestigen dat
de informatie juist is ontvangen en begrepen.
Toestemming om met de werkzaamheden te beginnen en de elektrische installatie na
voltooide werkzaamheden weer in te schakelen, mag niet worden gegeven door signalen
of op grond van een vooraf afgesproken tijdsverloop.
3.5 Werkplek
Bij alle delen van een elektrische installatie waaraan, waarmee of in de nabijheid
waarvan werkzaamheden worden uitgevoerd, moet voldoende ruimte zijn om te kunnen
werken. De werkplek moet zijn voorzien van een goede toegang en voldoende
verlichting. Er moeten geschikte voorzorgsmaatregelen worden getroffen ter voorkoming
van letsel van personen en materiële schade door andere mogelijke gevaren. Voorwerpen
die de toegang belemmeren en/of brandbare materialen mogen niet naast of op de
toegangswegen naar en ontsnappingsroutes van schakelmaterieel zijn geplaatst, en
evenmin op die plaatsen waar het personeel met dat materieel moet werken. Op plaatsen
waar vlambogen kunnen ontstaan, mogen zich geen brandbare materialen bevinden.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 18 van 42
3.6 Gereedschappen, hulpmiddelen en PMB
Gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moeten voldoen
aan relevante binnen Nederland geaccepteerde normen. Gereedschappen, hulpmiddelen
en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moeten worden toegepast in overeenstemming
met de aanwijzingen en/of de richtlijnen van de fabrikant of leverancier.
Voor een veilige bedrijfsvoering of voor veilig werken aan, met of nabij elektrische
installaties moeten gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke)
beschermingsmiddelen worden gebruikt die geschikt zijn voor die toepassing, op de
juiste wijze worden gebruikt en goed worden onderhouden. Voor zover dit voor een
correct gebruik en behoud van de betreffende middelen relevant is moeten de
eigenschappen, het gebruik, de opslag, het onderhoud, de transportmethode en de
inspecties van de gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke)
beschermingsmiddelen worden gespecificeerd.
Dat de gereedschappen en de (persoonlijke) beschermingsmiddelen die bij onder
spanning werken worden gebruikt voldoen aan de desbetreffende normen blijkt uit de op
de gereedschappen of de (persoonlijke) beschermingsmiddelen aangebrachte markering,
zie de figuren 3 en 4.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 19 van 42
3.6.1 Dagelijkse controle
Geïsoleerd handgereedschap, persoonlijke beschermingsmiddelen, verplaatsbare
elektrische meetinstrumenten, spanningsaanwijzers, handlampen, elektrisch
handgereedschap en verplaatsbare leidingen moeten door de gebruiker onmiddellijk
voorafgaand aan ieder gebruik visueel worden gecontroleerd. Wanneer defecten zijn
geconstateerd die gevaar voor de veiligheid kunnen opleveren, mogen ze niet meer
worden gebruikt. Geïsoleerd handgereedschap moet worden gecontroleerd op de goede
staat van het isolatiemateriaal door na te gaan of er breuken in voorkomen of gedeelten
ontbreken.
Van elektrisch handgereedschap, verplaatsbare elektrische
meetinstrumenten,handlampen en verplaatsbare leidingen wordt gecontroleerd of:
• (aansluit)leidingen niet zijn beschadigd of gerepareerd;
• (aansluit)leidingen solide in huis, omhulsel of contactstop zijn binnengeleid;
• uitwendige onderdelen deugdelijk zijn bevestigd;
• huis, omhulsel of bedieningsorganen geen gebreken vertonen die de veiligheid in
gevaar kunnen brengen;
• handgereedschap, meetinstrumenten en handlampen schoon en droog zijn.
3.6.2 Periodieke controle
Naast de controle door de gebruiker worden de genoemde hulpmiddelen regelmatig
gecontroleerd. Van elektrisch handgereedschap, elektrische meetinstrumenten en
handlampen wordt daarbij tevens de isolatieweerstand bepaald.
De controle vindt plaats, periodiek, zo vaak als het gebruik daar aanleiding toe geeft of
na reparatie. De controle mag worden uitgevoerd door een voldoend onderricht persoon.
Er moet gebruik worden gemaakt van geschikte meettoestellen. De resultaten worden
bijgehouden in een register en/of door een sticker op het betreffende materiaal
aangegeven.
3.7 Tekeningen en documenten.
Er moeten bijgewerkte tekeningen en documenten van de elektrische installatie
beschikbaar zijn. Van verdeelkasten en laagspanningsschakel- en verdeelinrichtingen
moeten ter plekke altijd bijgewerkte schema’s aanwezig zijn. Dit behoeft niet wanneer de
daarin aanwezige kabels zijn voorzien van opschriften.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 20 van 42
4 Standaard bedrijfsvoeringprocedures
4.1 Bedieningshandelingen
Bedieningshandelingen mogen worden verricht door installatieverantwoordelijken,
werkverantwoordelijken of door vakbekwame personen. Mespatronen (zie afbeelding) in
aansluitingen, die zijn geplaatst in geïsoleerde mespatroonhouders mogen ook worden
verwisseld door een voldoend onderricht persoon.
Opdrachten voor bedieningshandelingen worden gegeven door de
installatieverantwoordelijke of, in geval van samenhang met werkzaamheden, door de
werkverantwoordelijke na overleg met de installatieverantwoordelijke. Bij een wijziging
van de netsituatie die langer duurt dan één dag, moet u er voor zorgen dat het
schakelschema wordt bijgewerkt. Eventueel mag u op een andere manier aangeven dat
de schakeltoestand is veranderd. Alvorens u een nieuwe koppeling van spanningvoerende
laagspanningsgedeelten tot stand brengt, dient u eerst een controle op fasegelijkheid uit
te voeren.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 21 van 42
4.2 Functionele controle
4.2.1 Meting
Metingen moeten worden uitgevoerd door tenminste voldoend onderrichte personen of,
indien door leken, uitsluitend onder toezicht van een vakbekwaam persoon. Voor het
meten aan elektrische installaties moeten passende en veilige meetinstrumenten worden
gebruikt. Deze instrumenten moeten worden gecontroleerd vóór en, indien noodzakelijk,
na gebruik. Indien noodzakelijk, zijn de regels voor spanningsloos werken, werken in de
nabijheidszone of onder spanning werken van toepassing.
4.2.2 Beproeving
Beproevingen moeten worden uitgevoerd door een tenminste voldoend onderricht
persoon of, indien door leken, uitsluitend onder toezicht van een vakbekwaam persoon.
De beproeving van een installatie die spanningsloos is gemaakt, moet worden uitgevoerd
volgens de regels die gelden voor spanningsloos werken. Indien het noodzakelijk is om
aardingen kortsluitgarnituren te verwijderen, moeten voorzorgsmaatregelen worden
getroffen om te voorkomen dat de installatie opnieuw onder spanning komt.
Wanneer de beproeving plaatsvindt onder normale bedrijfsspanning, gelden de
desbetreffende eisen zoals beschreven in hoofdstuk 5. Wanneer de beproeving
plaatsvindt met gebruikmaking van een externe voedingsbron, moeten er zodanige
voorzorgsmaatregelen worden getroffen dat:
• installatie is gescheiden van elke mogelijke normale voedingsbron;
• installatie niet opnieuw onder spanning kan komen door een andere voedingsbron
dan de externe voedingsbron;
• er tijdens de proeven veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van elektrisch gevaar
worden getroffen voor al het aanwezige personeel;
• de elektrische scheiding ter plekke een zodanig isolatieniveau heeft dat deze bestand
is tegen de beproevingsspanning aan de ene zijde en gelijktijdig de bedrijfsspanning
aan de andere zijde.
4.2.3 Inspectie
Inspecties moeten worden uitgevoerd door een tenminste voldoend onderricht persoon
of, indien door leken, uitsluitend onder toezicht van een vakbekwaam persoon. Nieuwe
elektrische installaties evenals wijzigingen en uitbreidingen van bestaande installaties
moeten worden geïnspecteerd voordat deze in bedrijf worden genomen. Elektrische
installaties moeten met een passende regelmaat worden geïnspecteerd.
Bij inspectie van installaties moet tenminste worden uitgegaan van de
veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de aanleg van de installatie.
Bij inspectie van elektrische arbeidsmiddelen moet tenminste worden uitgegaan van de
veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de vervaardiging van het elektrische
arbeidsmiddel. De inspectie kan inhouden:
• visuele controle;
• meting en/of beproeving volgens de eisen van 4.2.1 en 4.2.2.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 22 van 42
Gebreken die een onmiddellijk gevaar vormen, moeten zonder uitstel worden hersteld of
defecte delen moeten worden uitgeschakeld en beveiligd tegen opnieuw inschakelen. De
resultaten van een inspectie moeten worden vastgelegd en passende herstelmaatregelen
moeten worden getroffen.
Bij inspectie van bestaande installaties moet de installatieverantwoordelijke het volgende
bepalen en met redenen omkleed vastleggen:
• de te inspecteren elektrische installaties of delen daarvan;
• de uit te voeren inspecties;
• de tijd tussen twee opeenvolgende inspecties;
• de representatieve steekproef.
4.3 Vervangingen
4.3.1 Vervanging van mespatronen
Een mespatroon die defect is geraakt mag u alleen vervangen nadat u zich ervan
overtuigd hebt dat het weer onder spanning brengen van het desbetreffende
netgedeeltegeen gevaarlijke situatie veroorzaakt. Bij het aanbrengen of verwijderen van
mespatronen of doorverbindingsmessen moet u gebruikmaken van een mespatroon-
houder-handschoencombinatie en een gelaatsscherm, zie onderstaande figuur.
Het gebruik van een gelaatsscherm is niet verplicht als de mespatronen geplaatst zijn in
een zodanige inrichting dat het ontstaan van een vlamboog uitgesloten is. U mag met
mespatronen en doorverbindingsmessen belastingstromen in- en uitschakelen tot en met
250 Ampère. Deze beperking geldt niet indien de mespatronen of de
doorverbindingsmessen zijn opgenomen in voorzieningen voor kortsluitvast inschakelen
en veilig uitschakelen van de nominale stroom.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 23 van 42
5 Werkprocedures
5.1 Algemeen
5.1.1 Installatieverantwoordelijke en werkverantwoordelijke
Voor alle werkzaamheden moet een plan worden opgesteld. De
installatieverantwoordelijke of de werkverantwoordelijke moet ervoor zorgen dat voor de
aanvang en bij de voltooiing van de werkzaamheden specifieke en uitvoerige
aanwijzingen worden gegeven aan het personeel dat de werkzaamheden uitvoert. Voor
de aanvang van de werkzaamheden moet de werkverantwoordelijke de
installatieverantwoordelijke informeren over de aard, de plaats en de gevolgen van de
voorgenomen werkzaamheden voor de elektrische installatie. Deze informatie wordt bij
voorkeur schriftelijk verstrekt, vooral als de werkzaamheden gecompliceerd zijn.
De installatieverantwoordelijke geeft toestemming aan de werkverantwoordelijke om met
de werkzaamheden te beginnen.
Er is een aantal werkzaamheden waarbij de installatieverantwoordelijke niet direct over
actuele informatie hoeft te beschikken (bijvoorbeeld meterverwisseling). In deze gevallen
kan de werkverantwoordelijke opdracht geven de werkzaamheden uit te voeren zonder
de installatieverantwoordelijke hierin te kennen. In een procedure zal de aard van de
werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze plaatsvinden, moeten worden
vastgelegd. De werkverantwoordelijke meldt de beëindiging van de werkzaamheden
terug aan de installatieverantwoordelijke.
Als de verantwoordelijkheid voor het werk wordt overgedragen van de ene naar de
andere werkverantwoordelijke dient zowel de installatieverantwoordelijke als het
betrokken personeel daarover te worden geïnformeerd.
Als opdrachtgever bent u verantwoordelijk voor de inhoud van uw opdracht en tevens
voor de daarbij verstrekte informatie. Verder bent u verantwoordelijk voor de controle op
de uitvoering van uw opdracht, voor zover dit redelijkerwijs van u kan worden verlangd.
Opdrachten mogen slechts worden gegeven binnen het kader van de bevoegdheden van
zowel de opdrachtgever als de ontvanger van de opdracht.
5.1.2 Ontvanger van de opdracht
Hebt u informatie verstrekt op grond waarvan aan u een opdracht wordt gegeven, dan
bent u verantwoordelijk voor de juistheid van de informatie. U bent verplicht steeds de
juistheid van een ontvangen opdracht na te gaan. U mag de grenzen van uw opdracht
niet overschrijden. Als aangewezen persoon kan aan u, afhankelijk van uw bevoegdheid
en taakstelling, een pakket standaardwerkzaamheden en het opheffen van storingen
worden opgedragen (ook wel een raamopdracht genoemd). Opdrachten mogen slechts
worden aanvaard binnen het kader van de bevoegdheden van zowel de ontvanger van de
opdracht als de opdrachtgever.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 24 van 42
5.1.3 Toezicht
Toezicht op werkzaamheden mag worden gehouden door een werkverantwoordelijke, een
vakbekwaam persoon of een voldoend onderricht persoon. Een voldoend onderricht
persoon mag alleen toezicht houden op niet-elektrotechnische werkzaamheden door
leken, voor zover deze werkzaamheden niet worden uitgevoerd in de gevarenzone of de
nabijheidszone. Waar in deze veiligheidsinstructie wordt gesproken over "regelmatig"
toezicht, dient het toezicht te worden aangepast aan de aard van de werkzaamheden,
een en ander ter beoordeling van de werkverantwoordelijke.
5.1.4 Handelingen door de werkverantwoordelijke
Voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, moet het uitvoerende personeel
worden geïnformeerd over de aard van de werkzaamheden, de veiligheidsaspecten, de
rol van elk van hen daarin en de te gebruiken gereedschappen en hulpmiddelen.
De toestemming aan het personeel om met de werkzaamheden te beginnen, mag
uitsluitend worden gegeven door de werkverantwoordelijke. Hij mag dit delegeren aan de
ploegleider binnen het kader van zijn opdracht. Aan het einde van de werkzaamheden
moet de werkverantwoordelijke de installatieverantwoordelijke op de voorgeschreven
wijze informeren.
Bij onderbreking van de werkzaamheden moeten passende
veiligheidsmaatregelenworden getroffen.
Bij werkzaamheden wordt onderscheid gemaakt in drie werkmethoden: spanningsloos
werken, werken in de nabijheidszone en onder spanning werken. Indien niet geheel kan
worden voldaan aan de eisen van spanningsloos werken of werken in de nabijheidszone,
moeten de eisen van onder spanning werken in acht worden genomen.
Bij ongunstige omgevingsinvloeden (weersinvloeden) moeten beperkingen worden
opgelegd. Tijdens onweer mogen geen werkzaamheden worden verricht aan de
elektrische installatie.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 25 van 42
5.2 Werkzaamheden
5.2.1 Niet-elektrotechnische werkzaamheden
Niet-elektrotechnische werkzaamheden mogen alleen worden verricht door degenen die
een aanwijzing hebben en door leken uitsluitend onder voortdurend toezicht. Hieronder
vallen o.a. werkzaamheden met hijskranen, graafmachines e.d. in de nabijheid van
onafgeschermde bovengrondse leidingen en werkzaamheden zoals poetsen,
schoonmaken, schilderen en metselen in de nabijheidszone. Opdrachten tot het uitvoeren
van niet-elektrotechnische werkzaamheden mogen uitsluitend worden gegeven door een
werkverantwoordelijke. Als deze binnen het kader van de (raam)opdracht vallen, is ook
een ploegleider gerechtigd tot het geven van opdrachten voor niet-elektrotechnische
werkzaamheden.
Veiligheidsmaatregelen ten behoeve van niet-elektrotechnische werkzaamheden mogen
uitsluitend worden genomen door een tenminste vakbekwaam persoon. Bij
grondwerkzaamheden in de nabijheid van kabels moet u voor het vaststellen van de
ligging van de kabels:
• desbetreffende recente tekeningen raadplegen;
• proefsleuven of proefgaten graven.
Wanneer u de kabels dicht bent genaderd mag u alleen maar handmatig en met
elektrisch veilig gereedschap graven. Afwijkingen ten opzichte van de tekeningen met
betrekking tot ligging van de kabel(s) dienen aan de werkverantwoordelijke te worden
doorgegeven.
5.2.2 Overzichtelijke werkzaamheden
Werkzaamheden mogen worden verricht door een tenminste voldoend onderricht
persoon. Opdrachten tot het uitvoeren van deze werkzaamheden mogen uitsluitend
worden gegeven door een werkverantwoordelijke of door een ploegleider, indien dit
binnen zijn (raam)opdracht valt.
5.2.2.1 Vervanging van lampen en toebehoren
Uitwendig onbeschadigde lampen en uittrekbare delen zoals starters mogen onder
spanning worden vervangen, mits de eventuele hulp- en beschermingsmiddelen volledige
bescherming bieden tegen directe aanraking en persoonlijk letsel. Uitwendig
onbeschadigde lampen, alsmede smeltveiligheden in masten van de openbare verlichting,
mag u onder spanning vervangen.
Diazed-patronen in aansluitingen mag u onder spanning vervangen mits u vooraf de
aangesloten installatie uitschakelt.
5.2.3 Elektrotechnische werkzaamheden
Opdrachten tot het verrichten van elektrotechnische werkzaamheden mogen uitsluitend
worden gegeven door een werkverantwoordelijke of door een ploegleider. Opdrachten
gegeven door een ploegleider moeten vallen binnen het raam van de opdracht gegeven
door de werkverantwoordelijke.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 26 van 42
5.2.3.1 Werkzaamheden aan kabels
Met het verrichten van elektrotechnische werkzaamheden aan een kabel mag u eerst
beginnen nadat u zich er aan de hand van een recente tekening, kabelcodering en
kabeltype en/of aftakmof of met behulp van meetapparatuur ervan hebt overtuigd dat de
betrokken kabel de juiste laagspanningskabel is. Bij twijfel moet u zich in verbinding
stellen met uw opdrachtgever. Indien, bij elektrische installaties met kabels, deze op de
werkplek niet duidelijk kunnen worden geïdentificeerd, moeten in plaats daarvan andere
beproefde maatregelen ter beveiliging worden getroffen. Dit kan bijvoorbeeld zijn het
gebruik van geschikte kabelknipapparatuur.
Het identificeren van de juiste leiding kan:
• door het volgen van de leiding vanaf de schakelaars;
• aan de hand van tekeningen, kabelmerken, kabelgarnituren;
• andere betrouwbare kabelkenmerken;
• door meting met behulp van kabelselectieapparatuur.
Maak gebruik van geschikte kabelknipapparatuur indien geen zekerheid kan worden
verkregen of de juiste kabel of mof is gekozen. Schieten is niet toegestaan. Knippen is
alleen toegelaten met toestemming van de werkverantwoordelijke. U mag kabels die zich
in goede staat bevinden onder spanning verleggen, mits daarbij geen gevaar bestaat
voor beschadiging of tordering van de kabel. Kabelgarnituren mogen niet worden verlegd
tenzij is vastgesteld dat het type hiervoor geschikt is.
Alvorens u een kabel aansnijdt, moet u vaststellen dat de eventueel aanwezige metalen
beschermmantel niet onder spanning staat. Dit dient u ook te doen bij kabels met een
kunststof mantel. De controle moet u, als dat praktisch mogelijk is, doen met een
dubbelpolige spanningsaanwijzer; bij kabels met een kunststof mantel dient u daartoe
een kleine opening in de kunststof mantel te maken. Wanneer in de praktijk geen
referentiepunt in de vorm van een aardleiding of iets dergelijks aanwezig is, kan worden
volstaan met een meting d.m.v. een deugdelijke enkelpolige spanningsaanwijzer. Staat
de beschermmantel onder spanning, dan moet u de werkzaamheden onderbreken en
contact opnemen met uw opdrachtgever.
5.2.3.2 Werkzaamheden aan verdeelinrichtingen en aansluitkasten
Het bijplaatsen en uitwisselen van laagspanningsveilighedenstroken mag u onder
spanning doen, mits een werkinstructie wordt gevolgd. Een spanningsloze kabel mag u
monteren op, of demonteren van een onder spanning staand laagspanningsrek, mits de
naastliggende richtingen zijn afgeschermd en de werkzaamheden aan de voorkant van
het rek plaatsvinden. Hierbij dient te worden gewerkt volgens werkinstructies en dient
gebruik te worden gemaakt van de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen.
In kunststof aansluitkasten mag u elektrotechnische werkzaamheden onder spanning
verrichten, mits in de kast adequate afscherminge aanwezig zijn of indien er specifiek
gereedschap wordt gebruikt. In metalen aansluitkasten mag u alleen elektrotechnische
werkzaamheden uitvoeren voor zover dit betreft het aanbrengen van of uitwisselen van
passchroeven en grondcontactschroeven, het monteren en demonteren van
hulpstroomaders en het verrichten van metingen. Voor het aansluiten en losnemen van
deze aders moet u gebruik maken van een vol-kunststof tang.
U mag een kunststof aansluitkast onder spanning verplaatsen mits daarbij geen gevaar
bestaat voor beschadiging of tordering van de kabel. Een kunststof aansluitkast mag u
onder spanning vervangen door een andere kunststof aansluitkast. De aders moeten
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 27 van 42
onmiddellijk na het losnemen deugdelijk worden geïsoleerd. Het niet deelbare invoerstuk
mag niet van de kabel worden verwijderd.
U mag meetapparatuur op laagspanningsverdeelinrichtingen onder spanning uitwisselen,
mits deze is voorzien van een daarvoor bestemd aansluitklemmenblok. U mag onder
spanning metingen verrichten. Daartoe moet u:
• gebruikmaken van geïsoleerde draden of snoeren en hulpstukken, die hetzij in het
snoer, hetzij in het apparaat beveiligd zijn;
• indien voor de meting een aarding is vereist, eerst deze aarding tot stand brengen;
• de meetleidingen pas onder spanning brengen nadat de meetinrichting is gemonteerd
en gecontroleerd.
5.2.3.3 Werkzaamheden met moffen en eindsluitingen
Knippen of doorverbinden van onder spanning staande aders mag alleen indien:
• er geen noemenswaardig vermogen wordt gevoerd;
• de overige aders voldoende worden afgeschermd.
Er is sprake van “geen noemenswaardig vermogen”: • bij het knippen van een kabel waarmee er een spanningsloos netdeel ontstaat en
waarbij er sprake is van een stroomsterkte van enkele ampères;
• bij het knippen of verbinden van een kabel die tweezijdig gevoed wordt en waarbij
stromen van enkele tientallen ampères kunnen optreden.
Het verbinden van niet onder spanning staande aders met onder spanning staande aders
mag alleen als:
• er op het niet onder spanning staande deel geen belasting zit;
• het niet onder spanning staande deel gecontroleerd is op isolatiewaarde;
• het niet onder spanning staande deel is afgemonteerd.
Er dient te worden gewerkt volgens de werkinstructie. Tevens dient gebruik te worden
gemaakt van de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen.
5.2.3.4 Specifieke eisen voor installaties met zeer lage spanning
Voor SELV-installaties geldt dat werkzaamheden aan actieve delen zijn toegelaten zonder
voorzorgsmaatregelen tegen directe aanraking, maar voorzorgsmaatregelen tegen
kortsluiting moeten wel worden getroffen. Werkzaamheden aan onder spanning staande
SELV-ketens zijn toegelaten voor ketens met een beveiliging tegen overstroom van
maximaal 25 Ampère en een vermogen van ten hoogste 1.250 VA. Verbindingen met
accumulatoren mogen niet worden verbroken of gemaakt terwijl de laadketen onder
spanning staat of de door de accumulatoren gevoede stroomketen is ingeschakeld.
5.2.3.5 Specifieke werkzaamheden aan actieve delen
Voor werkzaamheden zoals schoonmaken moeten werkinstructies worden gevolgd. Het
personeel moet vakbekwaam of voldoend onderricht zijn. U mag onder spanning staande
installaties stofvrij maken mits u gebruik maakt van kunststof materialen, waardoor het
maken van kortsluiting is uitgesloten.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 28 van 42
5.3 Procedures
5.3.1 Procedures voor spanningloos werken
Deze paragraaf behandelt de essentiële eisen die ervoor moeten zorgen dat de
elektrische installatie op de werkplek spanningsloos en veilig is tijdens de duur van de
werkzaamheden. Daartoe moet de werkplek duidelijk worden bepaald. Nadat de
betrokken elektrische installaties zijn bepaald, moeten de volgende vijf essentiële eisen
worden aangehouden in de aangegeven volgorde, tenzij er doorslaggevende redenen zijn
om daarvan af te wijken, te weten:
• Scheiden;
• Beveiligen tegen wederinschakeling;
• Controleren of de installatie spanningsloos is;
• Zorgen voor aarding en kortsluiting;
• Zorgen voor bescherming ten opzichte van naastgelegen actieve delen.
Een netgedeelte dat nog in aanleg is en niet met de installatie is verbonden, voldoet aan
deze eisen. Indien niet eenduidig kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van
decentrale opwekking, moet rekening worden gehouden met het onder spanning kunnen
komen van het net en moet de procedure voor het werken onder spanning worden
gevolgd. Ieder die aan deze werkzaamheden deelneemt, moet vakbekwaam of voldoend
onderricht zijn of moet onder regelmatig toezicht van een vakbekwaam of voldoend
onderricht persoon staan.
Scheiden: het gedeelte van de installatie waaraan wordt gewerkt, moet van alle
voedingsbronnen zijn gescheiden. De scheiding moet bestaan uit een luchtweg of een
even doelmatige isolatie die ervoor zorgt dat er geen doorslag plaatsvindt op de
scheidingsplaats. Delen van de elektrische installatie die na volledige scheiding van de
installatie nog spanning voeren, bijvoorbeeld condensatoren en kabels, moeten worden
ontladen met behulp van geschikte voorzieningen.
Beveiligen tegen wederinschakeling: al het schakelmaterieel dat is gebruikt om de
elektrische installatie tijdens de werkzaamheden te scheiden, moet zijn beveiligd tegen
wederinschakeling, bij voorkeur door vergrendeling van het bedieningsmechanisme. Bij
afwezigheid van vergrendelingmogelijkheden moeten gelijkwaardige, in de praktijk
beproefde, maatregelen tegen wederinschakeling worden genomen. Aan de
bedieningsorganen moeten waarschuwingsborden en/of -labels en dummy’s worden
aangebracht, waaruit blijkt dat niet mag worden ingeschakeld.
5.3.1.1 Controleren of de installatie spanningsloos is
De spanningsloze toestand moet worden gecontroleerd aan alle polen en fasen van de
elektrische installatie op of zo dicht mogelijk bij de werkplek. De goede werking van de
gebruikte spanningsaanwijzer moet direct voor en direct na gebruik worden
gecontroleerd.
Voor het vaststellen van de spanningsloze toestand mogen uitsluitend deugdelijke
dubbelpolige spanningsaanwijzers worden gebruikt. In uitzonderingsgevallen kunnen,
indien dubbelpolige spanningsaanwijzers niet beschikbaar zijn, ook deugdelijke
voltmeters en universeelmeters worden gebruikt, maar alleen indien daarin
voorzieningen aanwezig zijn die voorkomen dat bij verkeerde bediening of aansluiting
gevaar ontstaat. Daar waar het dubbelpolig testen niet mogelijk of onbetrouwbaar (bv.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 29 van 42
kapot getrokken kabel) is, moet een deugdelijke enkelpolige spanningsaanwijzer worden
gebruikt.
5.3.1.2 Aarding en kortsluiting.
Voor sommige laagspanningsinstallaties waaraan gewerkt zal gaan worden, geldt dat
deze op de werkplek moeten zijn geaard en kortgesloten. Materieel of toestellen voor
aarding en kortsluiting moeten eerst op het aardpunt zijn aangesloten en dan op de te
aarden componenten. Indien mogelijk, moet het materieel of de toestellenn voor aarding
en kortsluiting vanaf de werkplek zichtbaar zijn.
Wanneer dit niet mogelijk is, moeten de aardaansluitingen zo dicht mogelijk bij
dewerkplek zijn aangebracht. Wanneer tijdens het verloop van de werkzaamheden
geleiders moeten worden onderbroken of verbonden en daarbij gevaar bestaat door
potentiaalverschillen in de installatie, moeten eerst op de werkplek passende
maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld door potentiaalvereffening en/of aarding,
voordat de geleiders worden onderbroken of verbonden.
In alle gevallen moet ervoor worden gezorgd dat het materieel of de toestellen voor
aarding en kortsluiting en de kabels en verbindingsklemmen voor potentiaalvereffening
geschikt zijn voor en voldoende aangepast aan de kortsluitstroom van de elektrische
installatie waarin zij zijn geïnstalleerd. Er moet voor worden gezorgd dat de
aardaansluitingen tijdens de gehele duur van de werkzaamheden betrouwbaar blijven.
Indien de aardaansluitingen tijdens metingen of beproevingen worden verwijderd,
moeten speciale veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
Bovengrondse laagspanningsnetten dienen altijd geaard en kortgesloten te worden. Eisen
te stellen aan laagspanningsinstallaties: laagspanningsinstallaties moeten altijd worden
geaard en kortgesloten wanneer het risico bestaat dat de installatie onder spanning kan
komen anders dan door decentrale op wekeenheden. Dit dient te geschieden door het
aanbrengen van een aardingsgarnituur op of zo dicht mogelijk bij de werkplek.
Afschermen van naastgelegen onder spanning staande delen: indien nabij dewerkplek
nog delen van een elektrische installatie onder spanning staan, moeten aanvullende
maatregelen worden genomen. Deze zijn beschreven onder 5.3.2 "procedures voor het
werken in de nabijheidszone".
Toestemming om met de werkzaamheden te beginnen: de toestemming aan het
uitvoerende personeel om met de werkzaamheden te beginnen, mag uitsluitend worden
gegeven door de werkverantwoordelijke of door de ploegleider mits dit past binnen het
kader van zijn opdracht. Indien het scheiden niet ter plaatse geschiedt, mag pas met de
werkzaamheden worden begonnen nadat degene die de werkzaamheden moet uitvoeren
zelf heeft vastgesteld dat wordt voldaan aan de gestelde eisen.
5.3.1.3 (Opnieuw) inschakelen na de werkzaamheden
Na voltooiing en inspectie van de werkzaamheden moeten personen die niet langer nodig
zijn, worden teruggetrokken. Alle bij de werkzaamheden gebruikte gereedschappen,
hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen moeten worden verwijderd. Pas
dan mag met de procedure worden begonnen om de installatie (opnieuw) in te
schakelen.
Alle materieel en/of toestellen voor aarding en kortsluiting moeten van de werkplek
worden verwijderd. Te beginnen vanaf de werkplek en van daaruit naar buiten toe,
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 30 van 42
moeten het materieel en/of de toestellen voor aarding die voor de elektrische installatie
waren gebruikt, worden verwijderd; ook alle vergrendelingen of andere inrichtingen die
waren gebruikt om wederinschakeling te voorkomen moeten worden verwijderd. Alle
tijdens de werkzaamheden gebruikte waarschuwingsborden moeten worden verwijderd.
Zodra één van de veiligheidsmaatregelen aan de elektrische installatie, die voor de
werkzaamheden waren genomen, ongedaan is gemaakt, moet het desbetreffende deel
van de elektrische installatie als spanningvoerend worden beschouwd.
Wanneer de werkverantwoordelijke ervan is overtuigd dat de elektrische installatie
(opnieuw) kan worden ingeschakeld, moet aan de installatieverantwoordelijke worden
medegedeeld dat de werkzaamheden zijn voltooid en de elektrische installatie gereed is
voor (weder)inschakeling.
Er is een aantal werkzaamheden waarbij de installatieverantwoordelijke niet
belanghebbend is om over actuele informatie te beschikken (bijvoorbeeld
meterverwisseling). In deze gevallen kan direct worden ingeschakeld zonder de
installatieverantwoordelijke resp. de werkverantwoordelijke hierin te kennen. In een
procedure zal de aard van deze werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze
plaats vinden, moeten worden vastgelegd.
Als er werkzaamheden gelijktijdig aan meerdere installatieonderdelen worden uitgevoerd
die deel uitmaken van één samenhangend project, bijvoorbeeld werken aan twee of meer
kabels, dan moeten, voordat één installatieonderdeel mag worden ingeschakeld, alle
werkzaamheden worden onderbroken; al het personeel moet van alle relevante
werkplekken worden teruggetrokken en alle installatieonderdelen moeten zodanig
worden beschermd en afgeschermd, dat onbedoeld onder spanning komen geen gevaar
oplevert.
De werkverantwoordelijke overtuigt zich ervan dat het betreffende installatieonderdeel
veilig kan worden ingeschakeld. Voordat de werkzaamheden mogen worden hervat, moet
worden vastgesteld dat de installatie onderdelen nog spanningsloos zijn. Opdracht voor
het hervatten van de werkzaamheden mogen uitsluitend worden gegeven door de
werkverantwoordelijke.
5.3.2 Procedures voor het werken in de nabijheidszone
Werkzaamheden in de nabijheidszone bij een nominale wisselspanning van meer dan 50
Volt of een gelijkspanning van meer dan 120 Volt mogen alleen worden uitgevoerd,
wanneer veiligheidsmaatregelen verhinderen dat blanke delen kunnen worden
aangeraakt of de gevarenzone kan worden bereikt. De buitengrens van de
nabijheidszone ligt op 70 cm tot de blanke delen.
Bescherming tegen nadering van blanke delen kan worden bereikt door schermen,
afschermingen, afdekkingen of isolerende omhulsels. Wanneer deze maatregelen niet
kunnen worden getroffen, moet bescherming worden verkregen door een veilige bafstand
aan te houden van ten minste 20 cm tot de blanke delen.
Gezorgd moet worden voor een stabiele plaats waar het personeel beide handen vrij
heeft. Voordat met de werkzaamheden wordt begonnen, moet de werkverantwoordelijke
het personeel instrueren over het aanhouden van veilige afstanden, over de getroffen
veiligheidsmaatregelen en over de noodzaak van veiligheidsbewust gedrag. De grens van
de werkplek moet nauwkeurig bekend zijn. Er moet aandacht worden geschonken aan
bijzonderheden en ongewone omstandigheden. Deze aanwijzingen moeten regelmatig of
wanneer de werkomstandigheden zijn gewijzigd worden herhaald.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 31 van 42
Welke bewegingen hij of zij ook kan maken, de uitvoerende persoon zelf moet ervoor
zorgen dat hij of zij niet met delen van het lichaam of met gereedschap of voorwerpen in
de gevarenzone terechtkomt. Bijzondere aandacht is vereist bij het manoeuvreren met
lange voorwerpen, zoals gereedschap, stukken kabel, pijpen, ladders, enz.
Werkzaamheden in de nabijheidszone mogen uitsluitend worden uitgevoerd door:
• Vakbekwame personen;
• Voldoend onderrichte personen, mits onder regelmatig toezicht van ten minste een
vakbekwaam persoon;
• Leken, mits onder voortdurend toezicht van ten minste een vakbekwaam persoon.
5.3.2.1 Bescherming door afschermen
Deze beschermingsvoorzieningen moeten zo worden gekozen en aangebracht dat zij
voldoende bescherming bieden tegen te verwachten elektrische en mechanische
belastingen.
Als beschermingsvoorzieningen worden ingebracht in de nabijheidszone, dan moet,
afhankelijk van het gebruik van hulpmiddelen die voorkomen dat personeel in de
gevarenzone terecht komt, de procedure voor werken onder spanning respectievelijk
spanningsloos werken worden gevolgd.
Wanneer beschermingsmiddelen zijn aangebracht, kunnen werkzaamheden zonder
bijzondere eisen worden uitgevoerd. De toestellen die als scherm, afscherming,
afdekking of isolerend omhulsel worden gebruikt, moeten deugdelijk worden
onderhouden en tijdens de werkzaamheden goed aangebracht blijven. Indien deze
toestellen geen volledige bescherming bieden tegen blanke delen (volgens IP 2X:
beschermd tegen voorwerpen groter dan 12 mm) moeten leken nabij deze delen onder
toezicht werken.
Bescherming door veilige afstand en toezicht: bij bescherming door veilige afstand en
toezicht moet deze methode van werken ten minste inhouden:
• Een veilige afstand van ten minste 20 cm die moet worden aangehouden tot de
blanke delen, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de werkzaamheden;
• Criteria voor het aanwijzen van het personeel dat de werkzaamheden mag uitvoeren,
• De procedures die tijdens de werkzaamheden moeten worden aangehouden om te
voorkomen dat men in de gevarenzone kan komen.
5.3.3 Procedures voor het werken onder spanning
In overeenstemming met het Arbeidsomstandighedenbesluit is het niet toegestaan om
werkzaamheden onder spanning te verrichten tenzij:
• De dringende noodzaak van het onder spanning uitvoeren van die werkzaamheden is
aangetoond;
• Tot het uitvoeren van die werkzaamheden uitdrukkelijk opdracht is gegeven;
• De installatie geschikt is voor het onder spanning uitvoeren van die werkzaamheden
en doeltreffende maatregelen zijn genomen om de aan die werkzaamheden
verbonden gevaren te voorkomen.
De belangrijkste voorwaarde is de dringende noodzaak aantonen. De norm EN-50110
geldt voor alle elektrische installaties en allen die in de elektrische installaties werken.
Voor de netwerkbedrijven zijn in elk geval bijzondere situaties te onderscheiden ten
opzichte van industrie en installateurs. Het belangrijkste verschil is dat de beheerder van
de installatie altijd een andere verantwoordelijke is dan de gebruiker van energie. Tevens
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 32 van 42
zal in vrijwel alle situaties het bedrijf de impact van het onderbreken van de
energielevering voor de verbruiker niet kennen. Daarnaast is de doelstelling van elk
netwerkbedrijf ononderbroken levering van elektriciteit. In toenemende mate is er sprake
van het gebruik van kleine decentrale opwekeenheden zoals mini- en micro-WKK’s en
photovoltaïsche (PV) installaties. Deze installaties zijn niet altijd bekend.
Als er niet onder spanning wordt gewerkt moet worden gewaarborgd dat de spanning
van de installatie is afgeschakeld en de installatie onder geen enkele omstandigheid weer
ongewild onder spanning kan komen. Het waarborgen gebeurt bijvoorbeeld door het
aanbrengen van een deugdelijke aarding. Een probleem daarbij is dat deugdelijk aarden
op de werkplek niet altijd mogelijk is. In toenemende mate zal het uitschakelen al
problemen opleveren als er een opwekeenheid is aangesloten die het netdeel onder
spanning houdt. Opnieuw koppelen kan dan niet vanwege synchronisatie problemen.
Ook indien er wel uitgeschakeld is en spanningsloosheid wordt vastgesteld, kan het
waarborgen risico opleveren als niet vaststaat dat er geen decentrale opwekeenheid is
aangesloten. Waarborgen door deugdelijk aarden kan betekenen dat door het
aanbrengen van het aardingsgarnituur de spanning van de opwekeenheid wordt
kortgesloten. Als de spanningsloosheid niet gewaarborgd kan worden, moet gehandeld
worden alsof onder spanning gewerkt wordt.
Na overleg met de Arbeidsinspectie is het duidelijk geworden dat de
verantwoordelijkheidvoor het aantonen van de dringende noodzaak een
verantwoordelijkheid is van de werkgever die personeel in de installaties laat werken. Bij
het vaststellen van de noodzaak om in diverse situaties onder spanning te werken kan
deze werkgever gebruik maken van de voorgaande overwegingen. Voor de diverse
situaties en soorten werkzaamheden moet hij met redenen omkleed de noodzaak om
onder spanning te werken, motiveren. Zo zal het moeilijk verdedigbaar zijn om onder
spanning te werken aan een installatiedeel waar geen verbruiker op aangesloten is. Als
voor een bepaalde situatie de noodzaak voor onder spanning werken is aangetoond, dan
zal onverkort aan de beide andere voorwaarden moeten worden voldaan om de
werkzaamheden te mogen uitvoeren.
Onder spanning werken, mag in de regel na afzonderlijke en onmiddellijk eraan
voorafgaande schriftelijke opdracht van de werkverantwoordelijke. Slechts als voor
bepaalde, veelvuldig voorkomende, werkzaamheden de noodzaak van het onder
spanning werken kan worden aangetoond, mag ook een algemene schriftelijke opdracht
worden gegeven met nader omschreven werkmethoden en de te nemen
veiligheidsmaatregelen.
Het verplaatsen van onder spanning staand materieel voor vaste aanleg mag alleen
indien dit elektrische materieel zodanig is ingericht dat dit verplaatsen zonder gevaar kan
worden verricht. Anders moet het betreffende materieel worden uitgeschakeld. Dit moet
worden beoordeeld door de werkverantwoordelijke.
Er mag niet onder spanning worden gewerkt indien er een verhoogd risico van brand en
explosie is. Er moet worden gezorgd voor een stabiele plaats waar het personeel beide
handen vrij heeft. Het personeel moet geschikte en afdoende persoonlijke
beschermingsmiddelen dragen en mag geen metalen voorwerpen dragen, bijvoorbeeld
persoonlijke sieraden, indien dit een risico kan inhouden.
Tijdens onder spanning werken moeten er maatregelen tegen direct aanrakingsgevaar en
kortsluiting worden getroffen. Er moet rekening worden gehouden met alle verschillende
potentialen (spanningen) in de omgeving van de werkplek. Afhankelijk van de aard van
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 33 van 42
de werkzaamheden, moet het personeel dat onder deze omstandigheden werkt, voldoend
onderricht of vakbekwaam zijn en moet het bovendien een speciale opleiding hebben
ontvangen.
Bij het werken onder spanning moeten specifieke procedures worden aangehouden. Er
moeten aanwijzingen worden gegeven voor het in goede staat houden van
gereedschappen, hulpmiddelen en (persoonlijke) beschermingsmiddelen en hoe deze
moeten worden gecontroleerd voordat ermee wordt gewerkt (zie 3.6).
Omgevingsinvloeden kunnen de uitvoering van de werkzaamheden beïnvloeden.
Veiligheidsmaatregelen mogen alleen worden genomen door ten minste vakbekwame
personen.
Opleiding en kwalificatie: er moet een specifiek opleidingsprogramma zijn om de
kundigheid over het onder spanning werken van vakbekwame of voldoend onderrichte
personen te ontwikkelen en op peil te houden. Na succesvolle voltooiing van de opleiding
moet een getuigschrift worden uitgereikt dat bevestigt dat de betrokken medewerker in
staat is tot het onder spanning werken waarvoor hij is opgeleid. Het vaardigheidsniveau
moet worden bevestigd door een machtiging tot onder spanning werken.
Op peil houden van de vaardigheden van het personeel: de vaardigheid tot onder
spanning werken moet op peil worden gehouden, hetzij in de praktijk, hetzij door bij- of
nascholing. De geldigheid van een machtiging tot onder spanning werken moet worden
beoordeeld, steeds wanneer dat noodzakelijk is, in overeenstemming met het
vaardigheidsniveau van de desbetreffende persoon.
5.3.3.1 Werkmethoden
Bij werkzaamheden waarbij het risico aanwezig is dat blanke delen met de hand worden
aangeraakt, moeten isolerende handschoenen worden gedragen. Daar waar nodig
moeten isolerende mouwen worden toegepast. Het gebruik van isolerende handschoenen
sluit het gebruik van geïsoleerd en isolerend handgereedschap niet uit. VIEW
Laagspanning
5.3.3.2 Omgevingsinvloeden
Wanneer de werkzaamheden als gevolg van omgevingsinvloeden moeten worden
onderbroken, moet de werkplek in een veilige toestand worden achtergelaten. Wanneer
dit niet mogelijk is, dient permanent toezicht te worden gehouden.
5.3.4 Procedures bij risicoverhogende omstandigheden
5.3.4.1 Werkzaamheden in nauwe geleidende ruimten
Onder spanning werken is hier niet toegelaten. Dit geldt ook voor ELV-ketens.
Verplaatsbaar elektrisch materieel moet zijn uitgevoerd met een ingebouwde
voedingsbron. Indien dit niet mogelijk is moet het verplaatsbare materieel zijn
opgenomen in een SELV-keten. Indien dit ook niet mogelijk is moet verplaatsbaar
materieel zijn opgenomen in een S-keten. Bij toepassing van S-ketens moet gelijktijdig
aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
• In een keten mag slechts één verplaatsbaar toestel zijn opgenomen;
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 34 van 42
• Dit toestel moet van klasse II (dubbel geïsoleerd) zijn. Indien toestellen van klasse II
niet verkrijgbaar zijn mogen toestellen van klasse I (stekker met randaarde) zijn
toegepast, mits de handgrepen en bedieningsorganen van isolatiemateriaal zijn;
• Met een deugdelijke isolerende laag zijn bekleed. In beide gevallen moet de isolatie
ten minste voldoen aan de eisen voor extra isolatie.
Voor SELV- en S-ketens, zie de bepalingen 411.1 en 413.5 van de NEN 1010. Een
beschermingstransformator kan meer dan één secundaire wikkeling hebben. In een
nauwe geleidende ruimte mag slechts één contactdoos per secundaire wikkeling worden
aangesloten.
Verplaatsbare leidingen mogen alleen deel uitmaken van SELV of S-ketens. Deze
bepaling geldt niet voor:
• Meetleidingen van meettoestellen;
• Leidingen van elektrisch materieel dat voldoet aan de eisen zoals gesteld in
bovengenoemd paragraaf Handlampen mogen niet zijn opgenomen in S-ketens.
Handlampen met gasontladingsbuizen moeten zo zijn uitgevoerd dat het voor het
functioneren van de lamp noodzakelijke materieel in de handlamp is opgenomen. Deze
bepaling houdt in dat dit materieel niet in de aansluitleiding of de contactstop mag zijn
opgenomen.
Verplaatsbare voedingsbronnen van SELV-ketens en S-ketens moeten buiten de nauwe
geleidende ruimte zijn geplaatst. Dit geldt niet voor verplaatsbaar elektrisch materieel
dat door de grootte van zijn vermogen geen deel kan uitmaken van een SELV- of S-
keten. In dat geval mag verplaatsbaar elektrisch materieel van klasse I worden gebruikt,
mits dit materieel:
• Geen elektrisch handgereedschap is;
• Deel uitmaakt van een eindgroep, beveiligd door een aardlekschakelaar met een
nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA, van een TN- of een TT-stelsel;
VIEW Laagspanning (VIEW-LS) januari 2007 blad 27 van 33
• De aardlekschakelaar dagelijks voor de aanvang van de werkzaamheden met de
testknop wordt beproefd;
• Het materieel uitsluitend in spanningsloze toestand wordt verplaatst. Dit geldt niet
voor elektrische lastoestellen mits:
• De lastransformatoren buiten de nauwe geleidende ruimte zijn geplaatst;
• De nullastspanning van de lasketen niet hoger is dan de spanning in SELVketens.
Indien functionele aarding noodzakelijk is, moet deze zijn verbonden met alle metalen
gestellen en vreemde geleidende delen binnen de nauwe geleidende ruimte.
Functionele aarding kan nodig zijn, bijvoorbeeld bij toepassing van meettoestellen.
5.3.4.2 Werkzaamheden bij risicoverhogende omstandigheden.
Bij werkzaamheden met risicoverhogende omstandigheden moeten extra
veiligheidsmaatregelen worden genomen afhankelijk van de mate van risico, de aard van
de werkzaamheden, het gebruik en de toestand van de installatie en de heersende
omstandigheden. Betreft het regelmatig terugkerende werkzaamheden dan moeten deze
extra veiligheidsmaatregelen schriftelijk worden vastgelegd.
Werkzaamheden in accuruimten, accukasten en acculaadstations mogen niet worden
uitgevoerd indien een ontplofbaar mengsel kan ontstaan. In accuruimten, accukasten en
acculaadstations kan een ontplofbaar mengsel ontstaan tijdens en binnen twee uren na
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 35 van 42
het laden van bepaalde typen accumulatoren. Het ontstaan van een ontplofbaar mengsel
kan worden voorkomen door voldoende ventilatie.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 36 van 42
6 Slotbepalingen
Mocht betreffende de uitleg van deze veiligheidsinstructie twijfel bestaan, dan moet u
zich voor nadere informatie wenden tot de werkverantwoordelijke.
De directie kan, binnen het kader van de wettelijke voorschriften, afwijkingen van deze
Veiligheidsinstructie vaststellen. Deze afwijkingen moeten schriftelijk aan
belanghebbende(n) worden bekendgemaakt.
Deze veiligheidsinstructie kan worden aangehaald onder de titel “Veiligheidsinstructie
Laagspanning (VIEW-LS)”. VIEW Laagspanning
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 37 van 42
Bijlage 1
Globale procedure voor het aanwijzen van personen
Voordat een persoon kan worden aangewezen als installatieverantwoordelijke,
werkverantwoordelijke, ploegleider of vakbekwaam persoon is het noodzakelijk dat de
volgende criteria worden getoetst:
• Bezit de aan te wijzen persoon voldoende kennis van elektriciteit?
• Heeft de aan te wijzen persoon voldoende ervaring met elektrotechnische
werkzaamheden?
• Heeft de aan te wijzen persoon voldoende inzicht in de installatie, waarvoor hij als
installatieverantwoordelijke zal worden aangewezen? Heeft de als
werkverantwoordelijke, als ploegleider of als vakbekwaam persoon aan te wijzen
persoon voldoende inzicht in de installatie waaraan gewerkt moet worden en
praktische ervaring met die werkzaamheden?
• Heeft de aan te wijzen persoon voldoende inzicht in mogelijke gevaren die op kunnen
treden tijdens werkzaamheden en de in acht te nemen voorzorgsmaatregelen?
• Heeft de aan te wijzen persoon voldoende vaardigheid om te allen tijde te
onderkennen of het veilig is om de werkzaamheden voort te zetten?
• Bezit de als werkverantwoordelijke of ploegleider aan te wijzen persoon voldoende
leidinggevende capaciteiten?
Voordat een persoon kan worden aangewezen als voldoend onderricht persoon is het
noodzakelijk dat de volgende criteria worden getoetst:
• Welke in het bijzonder genoemde werkzaamheden mag de aan te wijzen persoon
uitvoeren?
• In welke installaties of delen van installaties mag de aan te wijzen persoon
werkzaamheden uitvoeren?
• In welke ruimten mag de aan te wijzen persoon werkzaamheden verrichten?
Nadat alle criteria zijn getoetst kan de persoon worden aangewezen. De aanwijzing moet
schriftelijk geschieden door of namens de directie.
De persoon die aanwijst moet ervan overtuigd zijn dat de persoon die wordt aangewezen
aan de voorwaarden voldoet. Ook de persoon die wordt aangewezen moet overtuigd zijn
dat hij aan de voorwaarden voldoet en dat hij de noodzakelijke bevoegdheden en
middelen ter beschikking heeft gekregen. Het aanwijzingsdocument moet ten minste de
volgende punten bevatten:
• de naam en de geboortedatum van de persoon;
• de ingangsdatum en eventueel de einddatum van de aanwijzing;
• als wat de persoon wordt aangewezen;
• voor welke installatie(s) of delen van installatie(s) de persoon wordt aangewezen;
• welke werkzaamheden de persoon mag uitvoeren;
• in welke ruimte(n) de persoon de werkzaamheden mag uitvoeren;
• de plaats en datum van de aanwijzing;
• de naam en de functie van de persoon die aanwijst;
• de handtekening van de persoon die aanwijst en de handtekening van de persoon die
wordt aangewezen.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 38 van 42
Bijlage 2
Arbeidsomstandighedenwet 1998
Onderstaande informatie is alleen bedoeld om enigszins een inzicht te geven op welke
wijze taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden kunnen worden gedelegeerd en
welke vormen van aansprakelijkheid van toepassing zijn.
Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden in zijn bedrijf.
Als het een klein bedrijf betreft, kan de directeur in veel gevallen die
verantwoordelijkheid zelf dragen en kan hij aan de uit de wet voortvloeiende
werkgeversverplichtingen zelf inhoud geven.
Met het groeien van het bedrijf wordt dit al snel moeilijker. De directie is niet langer in
staat alles zelf te regelen; zij zal hierbij anderen moeten inschakelen. Dit gebeurt door
taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden over te dragen aan bepaalde
werknemers in de organisatie. Er kan worden gesteld dat in grotere bedrijven het
overdragen van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden een absoluut vereiste is
om de zorg voor arbeidsomstandigheden goed inhoud te kunnen geven. Het verdelen van
taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden kan pas gebeuren wanneer duidelijk is
op welke wijze de zorg voor de omstandigheden in het bedrijf zal worden georganiseerd.
Bij het toewijzen van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden moet een aantal
essentiële zaken in acht worden genomen.
De toewijzing dient schriftelijk te gebeuren. Bij schriftelijke toewijzing van taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden kan geen verschil van mening ontstaan over
wat wel of niet is toegewezen. De schriftelijke toewijzing kan geschieden door middel van
een afzonderlijk document of door het duidelijk opnemen van de taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden in een functiebeschrijving. Voor een bepaalde
taak kan nooit meer dan één persoon verantwoordelijk zijn.
Naast taken en verantwoordelijkheden dienen ook bevoegdheden en middelen te worden
overgedragen. Het is onmogelijk om iemand ergens voor verantwoordelijk te stellen
zonder hem of haar daar ook de nodige bevoegdheden bij te verlenen. Ook is het
belangrijk de middelen toe te wijzen die nodig zijn om de opgedragen taken goed uit te
voeren. Uit het voorgaande blijkt dat bij het toewijzen van middelen niet alleen gedacht
moet worden aan financiële middelen, maar ook een personele middelen. Tijd om een
opgedragen taak uit te kunnen voeren, is daarvan een belangrijk onderdeel. In de
praktijk blijkt nogal eens dat mensen taken op het gebied van arbeidsomstandigheden
opgedragen krijgen, zonder dat nagedacht is over de tijd die dat zal kosten. Op die
manier worden taken niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd en ontstaat daarmee
uiteindelijk een bedreiging voor de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de
werknemers.
Indien noodzakelijk, dienen de mensen te worden geschoold om de opgedragen taken
naar behoren uit te kunnen voeren. Men zal bijvoorbeeld de vaardigheden aan moeten
kunnen leren om goed werkoverleg te kunnen voeren.
Beoordeel de mensen op de wijze waarop zij de hun opgedragen taken uitvoeren. Het
moet de mensen duidelijk zijn, dat ze door de bedrijfsleiding worden aangesproken op de
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 39 van 42
manier waarop ze de opgedragen taken uitvoeren. Dit kan bij voorbeeld worden bereikt
door het voeren van functioneringsgesprekken.
Checklist taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
Is de structuur ten aanzien van de zorg voor de arbeidsomstandigheden duidelijk?
Zijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden schriftelijk vastgelegd?
Zijn naast taken en verantwoordelijkheden bevoegdheden toebedeeld?
Heeft men voldoende middelen (geld, personeel en tijd) om de opgedragen taken
daadwerkelijk uit te kunnen voeren?
Is niet meer dan één persoon met een taak belast?
Beschikt degene aan wie de taken zijn opgedragen over de noodzakelijke kennis en
vaardigheden om die taken te kunnen uitvoeren?
Kan degene aan wie kennis en vaardigheid ontbreken, daarin worden bijgeschoold?
Wordt men beoordeeld op de wijze waarop men de opgedragen taken uitvoert?
Aansprakelijkheid en handhaving
De Arbo-wet is gericht op de bescherming van de veiligheid, de gezondheid en het
welzijn van de werknemers die in een bedrijf werkzaam zijn. De wet is er dus mede op
gericht om ongevallen en schade te voorkomen. Wanneer zich toch een ongeval voordoet
of wanneer een persoon tengevolge van het werk dat hij of zij verricht toch schade
oploopt, dan zal moeten worden nagegaan of en zo ja, wie daarvoor aansprakelijk is. Bij
aansprakelijkheid moet een onderscheid worden gemaakt tussen strafrechtelijke
aansprakelijkheid en civielrechtelijke aansprakelijkheid. Tevens vindt handhaving van de
Arbo-wet plaats door het opleggen van bestuurlijke boetes door de Arbeidsinspectie.
Bij strafrechtelijke aansprakelijkheid gaat het erom na te gaan of het ongeval, dan wel de
opgetreden schade zodanig verwijtbaar is, dat de rechter corrigerend moet optreden en
iemand hiervoor een straf moet opleggen. Dit alles met de uiteindelijke doelstelling
dergelijk gedrag voor de toekomst te vermijden.
Bij de civielrechtelijke aansprakelijkheid gaat het veel meer om de vraag wie
aansprakelijk is voor de ontstane schade. Achtereenvolgens zullen beide vormen van
aansprakelijkheid kort worden behandeld. Tevens zal nader worden ingegaan op de
bestuurlijke handhaving door het opleggen van boetes.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Een overtreding van een bij of krachtens de Arbo-wet gegeven voorschrift wordt in
artikel 32 en 45 van die wet strafbaar gesteld op basis van de Wet op de economische
delicten (WED). Overtreding van wettelijke regels, mogelijk leidend tot ongevallen met
dodelijke afloop of ernstig letsel, dan wel leidend tot blijvende gezondheidsschade, is een
dermate ernstige inbreuk op het rechtsgevoel, dat afdoening met een bestuurlijke boete
niet past. Stafrechtelijke afdoening is daarom voorzien bij:
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 40 van 42
• Zeer ernstige risico’s (delicten waarbij sprake is van ernstig gevaar voor de veiligheid
en gezondheid);
• Delicten die letsel aan personen tot gevolg hebben gehad;
• Bepaalde gevallen van recidive van regels waaraan in eerste aanleg een
bestuursrechtelijkesanctie is verbonden.
De ambtenaren van de Arbeidsinspectie zijn bijzondere opsporingsambtenaren. Zij zijn
belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbo-wet.
Wanneer zij een overtreding constateren, kunnen zij een proces-verbaal opmaken. Een
dergelijk proces-verbaal wordt gezonden aan de Officier van Justitie. Deze zal over het
algemeen de overtreder een schikkingsvoorstel doen. Dit houdt in dat de overtreder door
het betalen van een bepaald bedrag verdere strafvervolging kan voorkomen. Wanneer de
overtreder niet wenst te schikken, of wanneer de Officier van Justitie van mening is dat
de overtreding te ernstig is voor een schikking, dan zal hij de zaak bij de rechter
aanhangig maken. Het is dan aan de rechter om na te gaan of de overtreding
daadwerkelijk is gepleegd en zo ja, welke strafmaat daarbij hoort.
Wanneer een overtreding van de Arbo-wet heeft plaatsgevonden, kan strafvervolging
worden ingesteld tegen:
• Een rechtspersoon (bijvoorbeeld de Staat der Nederlanden, de B.V. of N.V., de
vereniging e.d.);
• Een natuurlijke persoon (bijvoorbeeld degene die opdracht heeft gegeven tot het
plegen vaneen strafbaar feit, degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan een
verboden handeling, de werknemer die een wettelijke bepaling overtreedt).
In verreweg de meeste gevallen wordt in het kader van een overtreding van de Arbo-wet
strafvervolging ingesteld tegen de rechtspersoon. Meestal is de rechtspersoon als
organisatie nalatig geweest bepaalde voorzieningen te treffen. De organisatie heeft
bijvoorbeeld verzuimd goede voorlichting te geven, met als gevolg dat een ongeval heeft
plaatsgevonden. In een dergelijk geval is de organisatie aansprakelijk, omdat zij geen
voorzieningen heeft getroffen om een en ander te regelen.
Maar ook kunnen natuurlijke personen, zoals leidinggevenden en werknemers
aansprakelijk worden gesteld. Hiervan zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer een
werkverantwoordelijke, zonder daartoe opdracht te hebben gekregen, elektrotechnische
werkzaamheden onder spanning laat uitvoeren, die volgens de VIEW-LS niet toegestaan
zijn. Een ander voorbeeld betreft de bevoegde persoon die regelmatig geen gebruik
maakt van de hem ter beschikking gestelde beschermingsmiddelen.
Bestuursrechtelijke handhaving
De bestuursrechtelijke sanctionering kan worden toegepast op alle overige risico’s die
niet voor strafrechtelijke afdoening in aanmerking komen. In artikel 33 van de Arbo-wet
wordt aangegeven welke feiten als beboetbare feiten worden aangemerkt. Afhankelijk
van de ernst van die feiten kan een boete van de eerste categorie (ten hoogste €
4.500,00) of de tweede categorie (ten hoogste € 12.500,-) worden opgelegd. De eerste
categorie zijn de beboetbare feiten die een gering risico kunnen veroorzaken. Hierbij kan
gedacht worden aan het nalaten van de werkgever om doeltreffende maatregelen te
treffen ten aanzien van klimaat waardoor voor de werknemers hinder kan optreden. De
tweede categorie betreft de ernstiger beboetbare feiten, zoals het handelen in strijd met
de geluidsvoorschriften, die op termijn tot gezondheidsschade bij de werknemers kan
leiden. Het maximum van € 12.500,- sluit aan bij de maximale boete die in gevolge de
Wet op de economische delicten (WED) door de rechter kan worden opgelegd.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de rechter op grond van de WED ook andere
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 41 van 42
straffen kan opleggen. Een boete kan worden opgelegd aan een natuurlijke persoon of
een rechtspersoon. Geen boete kan worden opgelegd terzake van strafbare feiten.
Voor wat betreft het opleggen van een boete wordt binnen de Arbeidsinspectie
onderscheid gemaakt tussen degene die de overtreding constateert (de inspecteur) en de
boeteoplegger. Zorgvuldigheid vereist dat boeteoplegging plaatsvindt door een
ambtenaar van het bestuursorgaan dat niet met de uitvoering is belast. Wanneer de
inspecteur voornemens is een boeterapport te maken, zal hij de overtreder horen,
waarbij hij aangeeft dat de overtreder niet tot antwoorden is verplicht. Een door de
inspecteur opgemaakt boeterapport zal op centraal niveau in de Arbeidsinspectie worden
afgedaan. Zonodig kan de boeteoplegger de overtreder nogmaals horen.
Civielrechtelijke aansprakelijkheid
Bij civielrechtelijke aansprakelijkheid gaat het om de vraag of en zo ja, wie de schade
moet vergoeden die iemand ten gevolge van de arbeid heeft opgelopen. Hoewel
dergelijke procedures in de praktijk meestal door werknemers worden gevoerd, nadat ze
ten gevolge van de arbeid schade hebben opgelopen, kan ook de werkgever
schadevergoeding eisen in die gevallen, waarin de werknemer niet aan zijn
verplichtingen heeft voldaan.
Wanneer een werknemer ten gevolge van de arbeid die hij heeft verricht, schade heeft
opgelopen, staan hem in principe twee wegen open om schadevergoeding te krijgen,
namelijk:
• Een procedure op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
• Een procedure op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).
De procedure op grond van artikel 7:658 BW wordt in de praktijk het meest gebruikt,
omdat deze procedure een aantal voordelen heeft ten opzichte van een procedure op
grond van artikel 6:162 BW. Op de voor- en nadelen van beide procedures zal hier niet
verder worden ingegaan. In dit bestek wordt alleen ingegaan op het artikel 7:658-
procedure.
Voordat in hoofdlijnen op deze procedure wordt ingegaan, is het van belang op te
merken dat het verstandig is zich in een dergelijke schadevergoedingsprocedure te
voorzien van rechtelijke bijstand (via de vakbond of een eigen advocaat). De procedure
en de materie zijn te ingewikkeld om daar zelf mee aan de gang te gaan.
In artikel 7:658 BW wordt een algemene zorgverplichting voor de werkgever
geformuleerd. Als de werkgever de verplichting niet of niet volledig nakomt en de
werknemer tengevolge daarvan schade oploopt, heeft de werknemer in principe recht op
vergoeding van deze schade door de werkgever.
Letterlijke tekst van artikel 7:658
1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of
waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden
evenals voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelingen te treffen en
aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen de werknemer
in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
2. De werkgever is tegenover de werknemer aansprakelijk voor de schade die de
werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de
in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het
gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Versie 2010
Handboek VIEW LS
© PlusPort B.V. 2010
Pagina 42 van 42
3. Van de leden 1 en 2 en van hetgeen titel 3 van Boek 6, bepaalt over de
aansprakelijkheid van de werkgever kan niet ten nadele van de werknemer worden
afgeweken.
4. Hij, die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een
persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 t/m
3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn
werkzaamheden lijdt. De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van vorderingen op
grond van de eerste zin van dit lid.”
In dit artikel wordt gesproken van een zorg die “redelijkerwijs nodig is om te voorkomen
dat de werknemer schade lijdt in de uitvoering van zijn werkzaamheden.” Dit betekent
niet, dat van de werkgever de aller-uiterste denkbare voorzorg wordt geëist. Hij moet
echter wel die maatregelen nemen, die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd
en die bij normaal gebruik de werknemer in voldoende mate beschermen. Of hij hieraan
voldoet, is telkens afhankelijk van de concrete situatie. Wat in het ene bedrijf voldoende
is, hoeft dat in het andere bedrijf niet te zijn. Een vraag, die hierbij opkomt, is of de
normen die de Arbo-wet stelt, een duidelijke indicatie opleveren ten aanzien van het al
dan niet tekort schieten van de werkgever. Volgens de Hoge Raad is dat niet het geval.
Het overtreden van de bepalingen van de Arbo-wet betekent niet automatisch dat men
dan ook civielrechtelijk aansprakelijk is. Ook het omgekeerde geldt: het voldoen aan de
Arbo-wet betekent niet per definitie dat men civielrechtelijk niet aansprakelijk is. De
werkgever is niet aansprakelijk voor de door de werknemer opgelopen schade, wanneer
deze schade te wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de
werknemer. Van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van de werknemer zal in
het algemeen niet snel sprake zijn, omdat slechts van een dergelijk handelen gesproken
kan worden als de werknemer zich tijdens het verrichten van de onmiddellijk aan het
ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging bewust is
geweest. Herhaalde krachtige waarschuwingen zijn daartoe niet voldoende. Wanneer
slechts sprake is van enige schuld bij de werknemer, moet de werkgever de volledige
schade vergoeden.