groepsdynamica geheel

10
Groepsvorming en groepsontwikkeling Inleiding Groepsdynamica valt ook te omschrijven als de studie van hoe groepen zich vormen, hoe ze functioneren en hoe ze weer uiteenvallen. De theorieën waaruit groepsdynamica bestaat zijn onder verdeeld in drie categorieën of modellen: 1. theorieën met een hoofdaandacht voor de verhouding tussen taakaspecten en sociaal-emotionele aspecten. Dit wordt genoemd het lineaire model. 2. theorieën met een hoofdaandacht voor de proceskant in groepen en de samenhang hiervan met de individuele dynamiek binnen groepsleden. Dit wordt genoemd het spiraalmodel. 3. theorieën met een hoofdaandacht voor (zoals dat heet) ontwikkelingen in de spanningen tussen zich reeds wisselende polariteiten. Dit wordt genoemd het polariteitenmodel. Deze theorieën proberen parallellen te trekken tussen polariteiten binnen elk individu en polariteiten op groepsniveau,met daarbij ook enige aandacht voor de maatschappelijke achtergronden daarvan. Over hoe groepen zich ontwikkelen van een beginfase via een middenfase naar een eindfase bestaat dus een groot aantal theorieën. Maar over hoe groepen ontstaan, wordt in de groepsdynamische literatuur vrij weinig geschreven. Stemerding beschrijft het ontstaan van een groep als het resultaat van vooroverleg en planning in de directe sociale omgeving van de nieuwe groep. Hij wijst daarbij op de rol van behoeften en belangen die in het grotere sociale verband onvoldoende onderkend en erkend zijn. Zo gezien komen nieuwe groepen voort uit onvrede met het bestaande systeem: tekorten en blinde vlekken in de maatschappij, of in een onderdeel daarvan, stimuleren tot groepsvorming. Terwijl Stemerding groepsvorming vooral plaatst binnen

description

studie marteriaal

Transcript of groepsdynamica geheel

Page 1: groepsdynamica geheel

Groepsvorming en groepsontwikkeling

Inleiding

Groepsdynamica valt ook te omschrijven als de studie van hoe groepen zich vormen, hoe ze functioneren en hoe ze weer uiteenvallen. De theorieën waaruit groepsdynamica bestaat zijn onder verdeeld in drie categorieën of modellen:1. theorieën met een hoofdaandacht voor de verhouding tussen taakaspecten en

sociaal-emotionele aspecten. Dit wordt genoemd het lineaire model.2. theorieën met een hoofdaandacht voor de proceskant in groepen en de samenhang

hiervan met de individuele dynamiek binnen groepsleden. Dit wordt genoemd het spiraalmodel.

3. theorieën met een hoofdaandacht voor (zoals dat heet) ontwikkelingen in de spanningen tussen zich reeds wisselende polariteiten. Dit wordt genoemd het polariteitenmodel.

Deze theorieën proberen parallellen te trekken tussen polariteiten binnen elk individu en polariteiten op groepsniveau,met daarbij ook enige aandacht voor de maatschappelijke achtergronden daarvan.

Over hoe groepen zich ontwikkelen van een beginfase via een middenfase naar een eindfase bestaat dus een groot aantal theorieën. Maar over hoe groepen ontstaan, wordt in de groepsdynamische literatuur vrij weinig geschreven. Stemerding beschrijft het ontstaan van een groep als het resultaat van vooroverleg en planning in de directe sociale omgeving van de nieuwe groep. Hij wijst daarbij op de rol van behoeften en belangen die in het grotere sociale verband onvoldoende onderkend en erkend zijn. Zo gezien komen nieuwe groepen voort uit onvrede met het bestaande systeem: tekorten en blinde vlekken in de maatschappij, of in een onderdeel daarvan, stimuleren tot groepsvorming. Terwijl Stemerding groepsvorming vooral plaatst binnen overlegsituaties met of binnen organisaties en instellingen, spreken Sartre en Pagès over meer “spontane” groepsvorming zonder zulk vooroverleg.

Groepen vanuit de collectiviteit

Sartre plaats de groep tegenover de collectiviteit van de massa. Groepen komen naar voren uit deze collectiviteit en lopen telkens het risico daarin weer te verdwijnen. In de collectiviteit maakt ieder deel uit van een reeks, een “serie” in termen van Sartre. De bestaanswijze in zo’n reeks wordt gekenmerkt door anonimiteit, waarbij niemand kwalitatief telt en slechts kwantitatief geteld kan worden. In Sartres opvatting ontstaan groepen, zodra geïsoleerde individuen in zo’n collectiviteit zich bewust worden van hun gemeenschappelijke belangen en hun onderlinge betrokkenheid: hun op elkaar aangewezen zijn.Volgens Sartre kan vanuit de collectiviteit een groep naar voren komen als:1. het belang dat de individuen gemeen hebben, wordt erkend als een gedeeld

gemeenschappelijk belang.2. men overgaat tot directe communicatie en interactie

Page 2: groepsdynamica geheel

3. men beseft dat het om tegengestelde belangen gaat tussen de groep en anderen daarbuiten.

Volgens zijn visie bestaat de maatschappij uit allerlei groeperingen die tegengestelde belangen verdedigen en daarmee impliciet oproepen tot onderlinge strijd.Wanneer individuen vanuit de anonieme collectiviteit een groep worden, ziet ieder de ander als betrokkene en als medemens en niet langer als mogelijke rivaal of als element in een anonieme reeks. Het besef van een gedeelde belang kan uitmonden in een gemeenschappelijke actie die hen in staat stelt de werkelijkheid te wijzigen in plaats van haar passief te ondergaan.

Groepen kunnen echter ook terugvallen in de collectiviteit. Om als groep te blijven voortbestaan, dient de groep zich voortdurend verder te ontwikkelen en te organiseren:

- enerzijds door voortdurende aandacht voor de relatie tussen de groepsleden en voor wijzigingen in de onderlinge banden.

- Anderzijds door het steeds nauwkeuriger formuleren van beperkte en haalbare taken in het perspectief van de verder liggende doelen.

Een groep kan men, aldus Sartre, herkennen aan de bijzondere aard van de relaties tussen haar leden:

- rechtstreekse communicatie- het besef van een gemeenschappelijk belang en een gemeenschappelijk einddoel- het gezamenlijk vinden en, wanneer nodig, steeds vernieuwen van een

organisatiestructuur om deze onderneming te doen slagen.Wanneer deze groepen uit het zicht verdwijnen, zal ook de groep verdwijnen.

Groepen als subgroepen van een groter geheel (Pagès)

Voor Pagès is elke groep een subgroep van een groter omringende groep en in uiterste vorm zelfs van de gehele mensheid. De sociale psychologie (onder anderen Lewin) telt de betrekkingen tussen de individuen centraal via de begrippen interactie en wederzijdse betrokkenheid. Interactie → groepsleden hebben meer interactie met elkaar dan met personen buiten de groep. Wederzijdse betrokkenheid → een gebeurtenis die invloed heeft op één groepslid of op een subgroep tegelijk ook alle groepsleden een weerslag heeft. Centraal in de definitie van Lewin is dat de groep een dynamisch geheel is, waarvan de afzonderlijke delen wederzijds op elkaar betrokken zijn.

Voor Pagès is de groep geen afgeleid verschijnsel. Men moet niet van de samenstellende elementen (de individuen) uitgaan, om het geheel (de groep) te verklaren, maar juist omgekeerd: van uit het geheel terugredeneren naar de samenstellende elementen. Primair is voor Pagès de groep de vindplaats van relaties en daarmee samenhangende gevoelens.Maar ook elke groep is weer onderdeel van een groter geheel. Vandaar dat Pagès elke groep kan opvatten als een subgroep.

In groepen zie je soms gebeuren dat een conflict dat op groepsniveau speelt, verscherpt naar voren treedt als een conflict tussen twee groepsleden. Ook groepen

Page 3: groepsdynamica geheel

vertegenwoordigen volgens Pagès iets wat eigenlijk speelt in een groter omringend geheel. Met name groepsconflicten kunnen iets zichtbaar maken van wat in de omringende grotere groepering eigenlijk ook speelt, maar op dat grote niveau verdrongen of geweigerd wordt. Groepen ontstaan, aldus Pagès vanuit het grotere geheel, omdat ze op kleinere schaal de mogelijkheid bieden tot het beleven en verwerken van een emotioneel conflict dat in de grotere geheel speelt, maar door collectieve afweervormen niet op dat grotere niveau verwerkt kan worden. Voor hem is de groep een geheel van personen die een emotioneel conflict beleven dat door een groter geheel van personen, waarvan zij deel uitmaken, gevoeld wordt.

Twee (2) redenen waarom mensen lid worden van een groep:1. Taakgerichte redenen2. Social – emotionele redenen

Taakgerichte redenen of taakgerichte determinanten

Dit kan opgesplitst worden in drie (3) groepen nl. : Aantrekkelijkheid van de groepsdoelen → het kan zo zijn dat de desbetreffende

groep opkomt voor dezelfde belangen die men heeft. Aantrekkelijkheid van de groepsactiviteiten → hier gaat het om de meningsvorm

van doelen als activiteiten, waarbij de persoonlijke inzet wordt afgewogen tegen de (tegenprestatie/ afzet van de groep)

Via de groepslidmaatschap privé doelen bereiken → hier zijn de doelen van de groep niet aantrekkelijk, maar wel de deelname in de groep. De groep is hier slechts een instrument om het uiteindelijk doel te bereiken.

Sociaal – emotionele redenen of sociaal – emotionele determinanten

De groep en het groepsklimaat zijn hier aantrekkelijke factoren. Ook wordt de verwachting van de groep als heel leuk ervaren.Bepaalde factoren die een belangrijke rol spelen zijn :

Nabijheid en contact → hoe ver/dichtbij men van elkaar woont en hoeveel tijd men met elkaar doorbrengt

Gelijkheid van persoonseigenschappen → de geaardheid van de mensen in de groep

Gelijkheid in opvattingen → de gemeenschappelijke meningen binnen de groep Gelijkheid in sociale achtergronden → het milieu waaruit men komt Overeenstemming met groepswaarden en normen → hetzelfde maatstaf als nut Vriendschap → (de emotionele band)

De verschillende redenen die men heeft om lid te worden van een groep kunnen elkaar versterken of afzwakken. Men kan eerst lid worden om de aantrekkelijkheid en merkt men naderhand op dat de groep niet is wat het blijkt en ziet men van verdere deelname af.

Page 4: groepsdynamica geheel

Natuurlijk kan het ook dat de groep helemaal bevalt en dit een drijfveer is om lid te blijven.

Men wordt lid van een groep omdat men de groep als een plek ziet die de eigen belangen en behoeften tegemoet komt. De eigen belangen sluiten aan op de taakgerichte redenen(werk vinden) en de behoefte sluiten aan op de sociaal – emotionele redenen(vriendschap sluiten).

Fase 1 tot en met fase 5 worden hierna kort toegelicht. De groepsontwikkelingstheorieën van Schultz en van Stemerding worden hierbij aangesloten.

Voorfase( fase 1) Stemerding benoemt de voorgeschiedenis van een groep de voorfase. Voordat een groep ooit bijeen is geweest, heeft er zich vaak al een hele geschiedenis afgespeeld. Het ontstaan van een groep laat zich dan ook moeilijk beschrijven vanuit de ervaringen binnen de groep zelf. De groep krijgt haar eerste levenskans door het manifest worden aan een behoefte in breder verband. In gesprekken of op papier worden de eerste lijnen uitgezet voor de opzet van de groep die zich op bepaalde belangen of behoeften zal gaan richten. In de voorfase wordt de groep opgezet en worden belangrijke keuzen gemaakt, zoals de doelstelling, de activiteiten, werkvormen en methodieken, de taakverdeling, financiële middelen, de groepsgrootte en de planning van de bijeenkomsten. Deze keuzen worden aangemerkt als de onzichtbare interventies. Te weinig aandacht voor zulke voorbereidingen in de voorfase kan de groepsontwikkeling op een later tijdstip sterk belemmeren.

Oriëntatiefase( fase 2) In de oriëntatiefase valt in de groep vaak afhankelijk gedrag te zien. De groep is vaak nog afhankelijk van de leiding of andere externe sturing, zoals bestaande procedures en structuren. Tijdens deze oriëntatiefase begint de groep meestal een eigen taakstructuur te ontwikkelen, waarmee ze het werken aan haar doelstellig op inhoudsniveau en procedureniveau veiligstelt. De groepsleden worden geconfronteerd met de vraag of ze wel bij de groep horen. Deze fase wordt afgesloten wanneer een ieder weet waar hij aan toe is en ieder zijn plaats gevonden heeft in een taakstructuur, die gericht is op de vervulling van de toekomstige groepsactiviteiten. Schutz(1958) spreekt in dit verband van een “ inclusiefase”. Daarom moet de groep zich buigen over zaken als de voorwaarden voor het lidmaatschap, en de energie en de inzet die het lidmaatschap zal vergen. De eerste fase loopt ten einde, wanneer er een voorlopig klimaat van vertrouwen en acceptatie ontstaan is en wanneer de tweede fase zich aandient.

Page 5: groepsdynamica geheel

Machtfase( fase 3) Als de groep haar eigen taakstructuur eenmaal gevonden heeft, neemt de aandacht voor het interne groepsfunctioneren toe. Er ontstaan vragen over macht, dominantie, gezag en verantwoordelijkheid. De groepsleden willen meer grip krijgen op wat er in de groep gebeurt, vooral op taakniveau. Daaronder vallen pogingen om het eens te worden over de doelen en over de procedures, zoals met betrekking tot hoe besluiten genomen worden. Deze fase kan leiden tot gevoelens van hulpeloosheid, incompetentie, teleurstelling of woede. Soms vallen groepen in deze fase uit elkaar, maar de groep kan er ook sterker door worden. Het is een fase die niet vermeden of ontkend mag worden, omdat de groepsontwikkeling anders sterk vertraagd.

Affectiefase( fase 4) De totstandkoming van een relatiepatroon waarin de onderlinge verhoudingen geregeld zijn wordt beschouwd als de affectiefase. Er spelen vragen over de persoonlijke betrokkenheid van de groepsleden, over cohesie en intimiteit en soms van het tegendeel: persoonlijke vijandigheid en jaloezie. Pas als de onderlinge verbondenheid vastere vormen aanneemt, kan deze fase worden afgesloten.

De fase van de autonome groep( fase 5) Wanneer de groep deze beide fasen rond macht en affectie goed doorgekomen is en haar eigen taakstructuur, haar eigen invloedsverdeling en haar eigen relatiepatroon ontwikkeld heeft, dan wordt er gesproken over autonome groep. De vorige fase van groepsontwikkeling resulteerde in een vertrouwdheid met elkaar, waardoor er ruimte ontstaan is voor het inbrengen van meer persoonlijke ervaring. In de machtfase ging het vooral om het accepteren van de groepsactiviteit en in de affectiefase om het accepteren van de anderen.In de fase van de autonome groep gaat het om het gezamenlijk vinden van een houding met betrekking tot zichzelf in de groep en om welke mate van openheid men aandurft. Door directe en persoonlijke communicatie kan een groepsklimaat groeien dat niet gezien wordt als een opgelegde structuur.

De afsluitingsfase( fase 6) Wanneer groepen aan hun einde komen, dan breekt de afsluitingsfase aan. Hieraan is een tweetal aspecten te onderscheiden:

- Een taakgericht aspect: afsluiting - Een sociaal-emotioneel aspect: hier gaat het om afscheid.

Page 6: groepsdynamica geheel

AfsluitingDe afsluiting markeert formeel het einde van de groep. Het is gebruikelijk dit te laten voorafgaan door een gezamenlijke evaluatie, waarbij wat bereikt is, wordt vergeleken met de doelstellingen en met de plannen uit de beginfase.

De fase-theorie van sociale verandering De Duitse wetenschapper Lewin is de pionier geweest op het gebied van het onstaan van de methodiek van groepsverandering. Hij gaat ervan uit dat elke poging tot verandering tegenkrachten oproept die erop gericht zijn de effecten van de verandering teniet te doen. Door een evenwicht tussen veranderingskrachten en tegenkrachten, kan elk sociaal systeem in stand blijven.Sociale verandering moet gezien worden als het bereiken van een nieuw evenwichtsniveau tussen de twee krachten, waarbij erop gelet moet worden dat men niet naar het oude niveau teruggaat.Volgens Lewin kent het planmatige veranderingsproces drie fasen:

- Het functioneren op de oude manier beëindigen (unfreezing)- Veranderen naar een nieuwe manier van functioneren (moving)- Vasthouden aan het nieuwe niveau (freezing)

Een bestaand evenwicht kan verandert worden door:- krachten toe te voegen die de veranderingen bevorderen.- Tegenkrachten die veranderingen belemmeren, af te zwakken of uit te schakelen.

In het eerste geval zal de druk tot verandering ook weerstanden oproepen. Daarom is het volgens Lewin van belang om de tegenkrachten te verminderen. Het scheppen van een klimaat van vertrouwen en veiligheid in de groep is in het begin heel belangerijk.Als de verandering in een groep is doorgevoerd, moet ervoor gewaakt worden dat men niet op de oude manier terugvalt. De begeleider moet in de slotfase aandacht hieraan besteden door bijvoorbeeld de cursisten een logboek (van hun eigen bevindingen) of een eindwerkstuk te laten maken.

De afsluitingsfase Bij de afsluitingsfase zijn het taakgericht en het sociaal-emotioneel aspect te onderscheiden. Hierbij staan de groepsleden stil bij wat ze voor elkaar persoonlijk en sociaal-emotioneel betekent hebben door bijvoorbeeld samen een afscheidsritueel te bedenken.In het groepsontwikkelingsmodel van Schutz wordt ook het proces van groepsafbouw besproken. Dit proces bestaat uit drie fasen:

1. Het afronden van affectie. Hier voelt men zich vrij om openhartig met andere groepsleden te zijn2. Het afronden van controle, waarbij er een beoordeling volgt3. Het afronden van inclussie. Een ieder gaat terug naar waar hij vandaan komt

Page 7: groepsdynamica geheel

Het is gebruikelijk dat er bij een afsliuting een evaluatie plaatsvindt, waarbij vragen worden gesteld als:

- In hoeverre zijn de gestelde doelen bereikt?- Zijn er andere doelen gekomen in de plaats van de oorspronkelijke?- Hoe was de samenwerking onderling?

De fasen van groepsontwikkeling worden onderverdeeld in: - De beginfase; bestaande uit de voorfase en de oriëntatiefase - Middenfase; bestaande uit de machtfase, affectiefase en de fase van de autonome

groep.- Eindfase; bestaande uit de afsluitingsfase.