GODS LIEFSTE WENS

92
GODS LIEFSTE WENS WOORDDELVER B.S. (TH.) REALISTISCHE BIJBELSTUDIEBOEKERIJ

description

‘Gods Liefste Wens’ werd uitgedrukt in Eden: 'Mens, waar ben je?’, op Sinaï: (Nu heb Ik u eindelijk) 'tot Mij gebracht!’, in Jezus' letterlijke woorden: ‘--- opdat wáár Ik (ook) ben, ook gij moogt zijn’, in het doel van onze toekomstige opname: ‘--- zo zullen wij altijd met de Heer wezen’, door de Stem op de nieuwe aarde: ‘--- de tent van God is bij de mensen en Hij zal onder hen wonen --- en Hij zal elke traan van hun ogen afdrogen ---' Stel U zich dat eens voor!

Transcript of GODS LIEFSTE WENS

Page 1: GODS LIEFSTE WENS

GODS

LIEFSTE

WENS

WOORDDELVER B.S. (TH.) REALISTISCHE

BIJBELSTUDIEBOEKERIJ

Page 2: GODS LIEFSTE WENS

2

De titel is: ‘Gods Liefste

Wens’. Die werd uitge-

drukt in Eden: 'Mens,

waar ben je?’, op Sinaï:

(Nu heb Ik u eindelijk)

'tot Mij gebracht!’, uit

Jezus' letterlijke woor-

den: ‘--- opdat wáár Ik

(ook) ben, ook gij moogt

zijn’, in het doel van

onze opname: ‘--- zo

zullen wij altijd met de

Heer wezen’, door de

Stem op de nieuwe

aarde: ‘--- de tent van

God is bij de mensen en

Hij zal onder hen wonen

--- en Hij zal elke traan

uit hun ogen afdrogen --

-' (stel U dat voor!). Dat

bepaalt ook de verbon-

den van God met de

mens, vooral die met

Abraham, Israël en de

gemeente: Lopen ze in

elkaar over, lossen ze

elkaar af, waren ze

tijdelijk, of zijn ze

eeuwig? Ging het God

eerst alleen om Israël, of

ook meteen om allen?

De vraag is, of wij onder

de wet leven, in een

interimperiode, of in een

eeuwig verbond met

God.

Page 3: GODS LIEFSTE WENS

3

Page 4: GODS LIEFSTE WENS

4

Omslag:

Een 'natuurlijk', maar duidelijk symbool van de liefde:

'Zo lief heeft God de wereld'!

Gods liefste wens loopt als een rode draad door heel de

Heilige Schrift: bij de mensen te zijn en de mensen bij

Zich te hebben. Die loopt van Gods roep in de hof van

Eden: 'Mens, waar ben je', tot aan de triomfantelijke

uitroep op de nieuwe aarde: 'Zie, de tent van God is bij

de mensen en Hij zal bij hen wonen!'

Page 5: GODS LIEFSTE WENS

5

HERMAN L. SPOOR B.S.TH.

BIJBEL 2000 PLUS

'Gratis gekregen, gratis gegeven'

Mattheüs 10:8

(letterlijk)

'BIJBEL 2000 PLUS'

een Bijbelgetrouwe en vernieuwende

reeks gratis virtuele

boeken, brochures en schema's

over geloof en Bijbel

presenteert

in de serie 'Gemeente'

een studie onder de volgende titel

© 2003 Bijbel 2000 plus, ook geldig online en gratis

gekopiërd.

Page 6: GODS LIEFSTE WENS

6

Page 7: GODS LIEFSTE WENS

7

Gods Liefste Wens

Page 8: GODS LIEFSTE WENS

8

REALISTISCHE

BIJBELSTUDIEBOEKERIJ

een Bijbelgetrouwe en vernieuwende

reeks gratis virtuele

boeken, brochures en schema's

over geloof en Bijbel

presenteert

in de serie 'Gemeente'

een studie onder de titel

GODS LIEFSTE WENS

© 2003 , Woorddelver, ook indien gratis gedownload.

Boeken doorgeven mag, maar alleen als geheel, met naam

van schrijver en uitgever en gratis. Bijbelcitaten, tenzij anders,

vermeld of blijkens contekst, zijn uit de Nieuwe Vertaling 1951

© 1951 Nederlands Bijbelgenootschap, voor gratis verspreiding

toegestaan: Richtlijnen, Biblija.net/permissions.nl.html, 2003.

Page 9: GODS LIEFSTE WENS

9

GODS

LIEFSTE

WENS 2E VERBETERDE EDITIE

WOORDDELVER B.S.TH.

REALISTISCHE

BIJBELSTUDIEBOEKERIJ

Page 10: GODS LIEFSTE WENS

10

'Gratis gekregen, gratis gegeven'

Mattheüs 10:8

(letterlijk)

Het spraakverwerkingsprogramma heeft hier en daar fouten

gemaakt in leestekens en spelling, een extra 'de' of 'in', 'd' i.p.v.

'rl', 'kwam' i.p.v. een komma, e.d., die ons niet allemaal

opgevallen zijn. Ons excuus! Wij willen eerst zoveel mogelijk

bestanden en scans in e-boeken veranderen, vóór wij daar tijd

voor nemen. Ook hebben wij de automatische paginering

genomen. Tegen de typografie in begint die bij het voorblad van

de band, maar kan onzichtbaar gehouden worden tot een zelf te

bepalen baldzij. Dat hebben wij gedaan.

Page 11: GODS LIEFSTE WENS

11

Inhoud.

11. Inhoudsopgave

13. Voorwoord

15. Enkele kernteksten in letterlijke vertaling.

17. 1. Gods wil: omgang of wet?

26. 2. Uitstel, maar geen afstel.

33. 3. De periode van de wet.

38. 4. Abrahams geloof ons geloof.

44. 5. Meteen alle volken of eerst de Jood?

53. 6. In Handelingen niet alles goed?

64. 7. Evangelie: koninkrijk, genade, vergeving.

78. 8. De verzwegen waarheid.

85. 9. Gods liefste wens vervuld.

88. Index van hoofdstuk- en perikooptitels

Page 12: GODS LIEFSTE WENS

12

Page 13: GODS LIEFSTE WENS

13

VOORWOORD.

Evangelieprediking sticht gemeenten, en gemeenten

prediken het evangelie. Deze studie gaat over allebei.

Maar de gemeente is dus doel en hoofdzaak.

De schrijver hing van huis uit een bepaalde leer over

beide aan. Maar eerlijk gezegd zag hij in later jaren

daarin steeds meer vragen zonder Bijbels antwoord.

Om niet alleen maar te ageren tegen iets, begon hij, zo

mogelijk van niet af aan, met een zo realistisch

mogelijke interpretatie van de Hebreeuwse en Griekse

Bijbel op dit punt, zo mogelijk op elke eerlijke vraag

een nauwgezet antwoord gevend.

Dit onderwerp is controversiëel, maar actueel. Wij

menen een bijdrage te moeten leveren. Wij schrijven

‘virtueel' en kunnen dus de tekst steeds bijwerken.

De uitgever is de ‘Realistische Bijbelstudieboekerij',

evangelisch /charismatisch is onze signatuur, maar onze

doelgroep bestaat uit allen, die de Bijbel als het Woord

van God belijden of niet. Hij kan Zichzelf bewijzen.

De titel is: ‘Gods Liefste Wens’. Die werd uitgedrukt in

Eden: 'Mens, waar ben je?’, op Sinaï: (Nu heb Ik u

eindelijk) 'tot Mij gebracht!’, uit Jezus' letterlijke

woorden: ‘--- opdat wáár Ik (ook) ben, ook gij moogt

zijn’, in het doel van onze opname: ‘--- zo zullen wij

altijd met de Heer wezen’, door de Stem op de nieuwe

aarde: ‘--- de tent van God is bij de mensen en Hij zal

onder hen wonen --- en Hij zal elke traan uit hun ogen

afdrogen ---' (stel U dat voor!).

Dat bepaalt ook de verbonden van God met de mens,

vooral die met Abraham, Israël en de gemeente: de

reden voor hun ontstaan, hun betekenis, plaats,

Page 14: GODS LIEFSTE WENS

14

draagwijdte en geldigheidsduur. Lopen ze in elkaar

over, onderbreekt er één de andere, waren ze tijdelijk,

of zijn ze eeuwig? De vraag is, of wij onder de wet

leven, in een interimperiode, of in een eeuwig verbond

met God. Ging het God eerst alleen om Israël, of ook

meteen om anderen? Wat zegt 'Handelingen'?

Natuurlijk moet men dan ook af van de notie, dat het

Boek Handelingen geen 'leer' zou bevatten, een nog

steeds gangbare onbijbelse reactie op het

'Pinkstergevaar'. Het geeft al de facetten van de

evangelieprediking der apostelen aan mensen met de

meest verschillende geestelijke achtergronden. En reeds

sinds de profeten was de bedoeling, dat die direct voor

alle volken zou zijn, Israël inbegrepen.

God zegene de lezer nog meer dan de schrijver!

Page 15: GODS LIEFSTE WENS

15

ENKELE KERNTEKSTEN in letterlijke vertaling.

Laat Ons mensen maken naar Ons beeld. En God

schiep de mens naar Zijn beeld. Genesis 1:26,27.

Wat is de mens, dat Gij aan hem denkt, en het

mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij

hem bijna goddelijk gemaakt. Psalm 8:5,6.

Hierin is de Liefde van God jegens ons geopenbaard,

dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de

wereld, opdat wij zouden leven door Hem. 1Joh.4:9.

Want zo lief heeft God de wereld gehad ---. Joh.3:16.

En Hij zei tot hen: Alles moet vervuld worden, wat

geschreven staat in de wet van Mozes en de Profeten en

de Psalmen over Mij --- en dat, op [grond van betekenis

en inhoud van] Zijn Naam verkondigd moet worden

bekering tot vergeving van zonden aan al de volken,

beginnend vanaf Jeruzalem. Luc. 24:44-47.

'Ik ga u plaats bereiden en zal u tot Mij nemen, opdat

ook gij zijn moogt, wáár [ook, dat] Ik ben. Joh.14:3.

Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen

wonen --- en --- Zelf bij hen zijn, (zo intiem, dat Hij)

alle tranen van hun ogen zal afwissen --- en de dorstige

(te drinken) zal geven. Ik zal hem een God zijn en hij

zal Mij een zoon zijn. Openb.21:3-7.

( ) = uitleg, [ ] = letterlijk.

Page 16: GODS LIEFSTE WENS

16

Page 17: GODS LIEFSTE WENS

17

1. GODS WIL: OMGANG OF WET?

Gods Ideaal.

Gods liefste wens gaat uit naar de mensen. Dat was

natuurlijk een zeer Persoonlijk en intiem verlangen.

Maar dat ‘geheimenis’ heeft God geopenbaard aan de

mensen. Hij liet ze weten, dat Hij met iedereen wilde

omgaan in dagelijks persoonlijk contact. De Zoon van

God als ‘De ‘Wijsheid’, net als ‘Het Woord’, staat er in

Spreuken 8 over de allervroegste tijd: ‘Van eeuwigheid

aan ben Ik geformeerd’ (23), ‘toen was Ik een

troetelkind bij Hem’ (30) ‘en Mijn vreugde was met de

mensenkinderen’ (31). Hieruit blijkt meteen al: de Zoon

van God gaat graag met mensen om. Dat beeld krijgen

wij van God in de hele Schrift: God houdt van mensen

en is graag bij ze.

Gods ideaal en Zijn plannen in Christus waren al

zichtbaar in de Hof van Eden. (Gen.3:8-9). In Gen.3:8

staat letterlijk: ‘Zij hoorden het geluid van de Here

God, op en neer wandelend in de hof’. Dat

tegenwoordige deelwoord suggereert, dat dit een

‘gewoonte’ was. God kwam geregeld in de hof, om bij

de mensen te zijn en met hem te spreken. Dat het

geregeld komen van God tot de mens en het praten met

hem gezegd wordt vlak na de mededelingen over de

zondeval, is heel belangrijk. Het was Gods gewoonte en

Hij ging er mee door, ondanks de ontrouw van de mens.

Toen de mens na de zondeval dacht, dat het afgelopen

was, en zich voor God verstopte, zocht Hij dat contact

te herstellen en stelde een algeheel herstel in het

vooruitzicht door de komst van een Bevrijder. God

Page 18: GODS LIEFSTE WENS

18

‘riep de mens tot Zich’ en er klonk door de tuin: ‘Waar

ben je?!’ Toen al beloofde Hij de Verlosser. Het zaad

van de vrouw zou de slang de kop vermorzelen, maar

de slang zou door zijn zaad Hem de hiel vermorzelen.

En door het doden van enkele dieren en het vergieten

van hun bloed, beduidde God, dat wat Hem betrof, de

barrière van die eerste zonde uit de weg genomen was

door verzoening. Dat was een fundamentele aanwijzing,

die later door Abel in praktijk werd gebracht (Gen.4:4).

Ook kon God toen de onmiddellijke gevolgen van de

zonde, de schaamte van de eerste mensen, met de

huiden van die dieren bedekken (Gen.3:15 en 21). Denk

er daarbij aan, dat Adam en Eva uiteraard geen Joden

waren, maar de stamouders van ‘alle volken’, al werden

zij dat dan door alleen Noach. Het is niet zonder reden,

dat tussen de twee aangehaalde plaatsen Eva ‘de

moeder van alle levenden’ wordt genoemd (Gen.3:20).

De enkeling, die na de zondeval aan Gods ideaal

voldeed, wordt daarvoor geprezen. De eerste echte

verademing daarna krijgen wij, als er staat, dat er een

man was, Henoch, die ‘wandelde met God’. Dat wil

allereerst zeggen, dat God wilde wandelen met Henoch,

dus graag mensen in Zijn nabijheid had, om hen Zijn

gedachten mee te delen. Het is net, alsof dan ook voor

God op die donkere aarde even de zon doorbreekt. Het

wordt verteld als iets, waar God bijzonder blij om was.

Want Henoch was een uitzondering. Al de andere

tijdgenoten en Henochs verdere familie behalve één

gezin, zijn allen in de zondvloed omgekomen. Vandaar

dat Henoch later zo’n aantekening van God kreeg: heel

bijzonder! In Gen.5:24 staat: ‘En Henoch wandelde met

Page 19: GODS LIEFSTE WENS

19

God, en hij was niet meer, want God had hem

opgenomen’. En Hij wilde die man voor altijd bij Zich

hebben: ‘Hij nam hem weg’. En zo waren er meer.

Noach was de andere, die de bijzondere aantekening

kreeg, dat hij met God wandelde. En dat in die cultuur!

'De aarde nu was verdorven voor Gods aangezicht, en

de aarde was vol geweldenarij' (Genesis 6:9,11). God

herhaalt dat laatste in vers 13. En daartussen staat: 'Al

wat leeft had zijn weg op de aarde verdorven' (12). Dat

bevestigt de enig mogelijke conclusie uit de verzen 11 en

13, dat de aarde dus 'vol' was met mensen! Noach was

maar niet de rechtvaardigste man van zijn dorp, stad of

land, maar een rariteit op aarde!

Maar bij voorbeeld Methusalach, die het oudst van

allen werd, stierf in het jaar van de zondvloed. En daar

er niet wordt gezegd waardoor hij stierf en het

geslachtsregister duidelijk laat zien, dat hij in het jaar

van de vloed stierf, stierf hij hoogstwaarschijnlijk dus

door de zondvloed (Genesis 5:27). Die twee feiten

hangen natuurlijk samen. Zijn naam betekent: 'Man

van het zwaard' of 'Man van de werpspies'. Hij was

klaarblijkelijk 'De Man', de wereldkampioen, op dat

gebied. Hij deed het goed in die toenmalige

maatschappij. Hij was geen rariteit, maar een

beroemdheid en bereikte de hoogste sporten van de

culturele ladder. Dat hij het langst van allen leefde

betekent, dat hij al zijn tegenstanders over de kling had

gejaagd. In tegenstelling tot Noach was zijn maatstaf

geweld,. die van Noach was rechtvaardigheid. 'Noach

was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en

onberispelijk man: Noach wandelde met God'. Dat die

Page 20: GODS LIEFSTE WENS

20

term twee maal achter elkaar gebruikt is betekent niet,

dat het een domme herhaling is van 5:24, of dat één van

beide door een ander er ingevoegd zou zijn, maar

beklemtoont, dat er onder de hele wereldbevolking

maar twee waren een grootvader en zijn kleinzoon, die

God zochten --- en vonden!

Gods vrienden.

En eindelijk was daar Abraham, de vriend van God.

God noemde Abraham ‘Mijn vriend Abraham’

(Jes.41:8) en overlegde eens ‘Zou Ik voor Abraham

verbergen, wat Ik ga doen?’ (Gen.18:17-19). God

beloofde hem een mensenonmogelijke zaak: dat een oud

stel nog een zoon zou krijgen. En Abraham had

vertrouwen in de beloften van God, zodat God een

bijzondere relatie met hem aanging: ‘Abraham

geloofde God’ en Hij rechtvaardigde hem (Gen.15:6),

Om dat geloof en vertrouwen in God behandelde God

hem als een rechtvaardige,. dat wil zeggen: God zag

daarom al zijn zonden over het hoofd. Daar wijst

Paulus op in verband met een gemeente van Joden en

niet-Joden uit alle volken, in het bijzonder in Romeinen

4:9-12, 16-17 en Galaten 3:6-9. Van dat Verbond is het

Nieuwe Verbond de voortzetting. En de de gemeente uit

alle volken en haar individuele leden zetten het geloof

voort, dat Abraham had (Rom.4, Gal.3 en 4).

Ook met Abraham had God omgang. Hij verscheen

hem verschillende keren en zocht hem eens op als een

wandelaar met twee vrienden. Daar blijkt toch wel

Gods blijdschap uit, om het feit, dat er een mens was,

die Hem geloofde als de Almachtige!

Page 21: GODS LIEFSTE WENS

21

Hij sloot met hem een verbond, waarin Abraham alleen

maar hoefde voort te gaan met God te geloven en God

zou hem tot een vader van vele volken maken. (17:4-8).

En Hij beloofde hem woordelijk, dat Hij hem een zegen

gaf ‘voor alle geslachten der aarde’ (Gen.12:3),: Dat

betekende, dat ‘alle volken’ deel konden krijgen aan

Gods beloften (Gen.12:2-3).

Mozes was een uitzondering tussen allen, die volgens de

wet wilden leven. Van Mozes staat er: ‘En de Here

sprak met Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals

iemand spreekt met zijn vriend (Ex.33:11; Num.12:7-8;

Deut.34:10). Mozes, en ongetwijfeld anderen met en na

hem, wordt als de laatste genoemd in de traditie van

Abraham, met wie God ook als met een vriend sprak

(Num.33:11; Jes.41:8).

God en Zijn Zoon.

Het contact tussen God en De Mens, Jezus Christus was

volmaakt. ‘De Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij

moet het de Vader zien doen; want wat Deze doet, dat

doet ook de Zoon evenzo. Want de Vader heeft de Zoon

lief en toont Hem al wat Hij Zelf doet’. ‘Ik kan van

Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor (van de Vader),

oordeel Ik en mijn oordeel is (dus) rechtvaardig, want

Ik zoek niet Mijn wil, maar de wil van Hem, die Mij

gezonden heeft’ (Joh.5:19-20, 30).

De Zoon keek dus geregeld op en luisterde naar de

Vader (Joh.5:19-30) en Hij spreekt geregeld tot de

Zijnen (Joh.14:10-12). Nu doet Hij dat door de Heilige

Geest (Joh.16:13-15) en niet als een wetgever, maar

Page 22: GODS LIEFSTE WENS

22

zoals iemand met een vriend spreekt (Joh.15:15), zoals

God ook met Mozes sprak (Ex.33:11).

In Zijn afscheidsgesprek met de discipelen zegt Jezus

steeds weer: ‘Als gij Mij liefhebt, zult gij Mijn geboden,

Mijn woorden, bewaren, zult gij doen, wat Ik u gebied

(Joh.14:15,21,23,24; 15:7,9,10,14). En ook daarbij is de

enige voorwaarde en wens, dat wij (toch maar altijd

mogen) doen wat Hij ons (doorlopend) gebiedt (dat

drukt de tegen-woordige tijd in het Grieks uit). Men

hoeft namelijk woorden als ‘geboden’ in Joh.14:15,21

niet op te vatten als ‘wetgeving’, maar moet ze lezen als

Zijn ‘woorden’, die Hij geregeld tot ons spreekt (14:23-

24), als datgene, wat Hij ons van tijd tot tijd ‘gebiedt’ te

doen.

Ook in het gezin, een aardse afschaduwing van een

hemelse en geestelijke werkelijkheid (Ef.2:19), geven

ouders geboden en verboden, al naar de

omstandigheden en het gedrag van de kinderen

vereisen. En al zullen de kinderen dan op den duur

weten, dat ze bepaalde dingen nooit mogen doen of

altijd moeten doen, wordt hun dat in normale

omstandigheden nooit in een lijst van geboden en

verboden schriftelijk als een ‘wet’ voorgehouden. Het is

de gewenning aan de levensstijl van de ouders, die wij

opvoeding noemen. Dat was ook het doel van de

omgang met God, die Hij Mozes en het volk

aanvankelijk voorstelde. Die omgang en die opvoeding

is nu Gods methode in de gemeente.

Page 23: GODS LIEFSTE WENS

23

Jezus’ verlangen.

'De wijsheid', net als 'het Woord' van Joh.1, de Zoon

van God, van vóór het begin Gods 'troetelkind', was

graag bij de mensen (Spr.8:1-2, 30-31). En wat zei Jezus

toen Hij vóór het Kruis stond? ‘Ik ga u plaats bereiden

--- en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt,

waar Ik ben’ (Joh.14:1-5). Zodra Judas, de verrader,

weg was, zei Hij eerst, dat – in Zijn dood en opstanding

(10:18) – de ware Vader-Zoon verhouding tot

uitdrukking kwam: elks 'heerlijkheid' alleen bestaande

in de Ander (Joh.13:31,32). Dat is iets op goddelijk,

geestelijk en niet op menselijk, aards niveau (33). En

Jezus zou ons die exclusieve liefde tot 'de ander' geven

als 'een nieuw gebod' – 'levensopdracht' (zo in 10:18;

12:49,50, verg.17:1b-6a over Hem, 22-26 over ons).

Petrus weet al wel, dat op menselijk niveau alleen

zelfopofferende liefde ('agape') die geestelijke

verhouding uitdrukt (Joh.13:33,36,37). Maar dat kan

alleen Jezus in ons doen (15:13; 13:38.

Dan vergelijkt Jezus de geestelijke sfeer met het

Vaderhuis. Er is genoeg plaats, maar alleen Hij kan

daar komen en ons daar introduceren (13:33; 14:1-4).

En het doel is: ''--- opdat ook gij zijn moogt, waar Ik

ben'. Het Griekse woord ‘waar’ is: ‘waar ook’. Hij was

toen bij hen op aarde, maar een mens kon niet komen,

waar Hij heen zou gaan (Joh.8:22, 13:33). Maar nu kan

Hij ons 'tot Zich nemen' (persoonlijk), om te zijn, wáár

(plaatselijk: overal) Hij ook is.

Datzelfde zegt Paulus in 1 Thes.4:17 voor na de

opname: ‘Zo zullen wij altijd met de Heer wezen’. En in

2 Thes.2:1 heeft hij het 'over de komst van de Heer,

Page 24: GODS LIEFSTE WENS

24

Jezus Christus en onze vereniging met Hem'. En weer:

waar Hij ook is, in de hemel of op aarde.

Met Joh.14 en 1 Thes.4:17 wil men soms aantonen, dat

wij bij de opname direct met Hem naar de hemel gaan.

Maar dat wordt daar juist niet gezegd. Dat is gewijd

egoïsme. Het gaat daar niet primair om het Vaderhuis,

maar om 'Hem en ons' (13:33; 14:5). En bij de

wederkomst gaan wij 'Hem tegemoet' (1 Thes.4:17) om

Hem op aarde te verwelkomen (in de Bijbel alleen zo

gebruikt: Hand.10:25; 28:15, zie concordantie). Daarna

zullen wij met Hem afdalen (2 Thes.1:7,10).

Bovendien is dat ‘naar de hemel gaan’ daar een eigen

conclusie van de uitleggers. Er had, oppervlakkig

gezien, wel kunnen staan. ‘--- dan zal Ik u daarheen

brengen’, ‘--- en zo zullen wij altijd met Hem in de

hemel zijn’. Maar dat staat er nu net niet! Dat doet toch

de vraag rijzen: Waarom niet? Een antwoord daarop is

natuurlijk altijd wel te bedenken. Maar staat er dan

ergens wel een klare, ondubbelzinnige uitspraak in de

Schrift, dat wij bij de opname van de gemeente 'naar de

heme'l gaan? Of is dat gegrond op onze eigen

verlangens, veronderstellingen en conclusies uit teksten,

die dat net niet zeggen?!

Eindelijk vervuld.

Dit ideaal van God, de mensen bij Zich te hebben, zal

ten volle bereikt worden op de nieuwe aarde. In

Op.21:3-4a, 6b-7 staat: ‘Zie, de tent van God is bij de

mensen en Hij zal bij hen wonen --- en God Zelf zal bij

hen zijn, (zo dichtbij en intiem en persoonlijk, dat Hij)

‘alle tranen van hun ogen zal afwissen’ --- ’en de

Page 25: GODS LIEFSTE WENS

25

dorstige geven zal uit de bron van hetwater des

levens’. ‘Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon

zijn’. Dat is Gods verlangen altijd al geweest!

Page 26: GODS LIEFSTE WENS

26

2. UITSTEL, MAAR GEEN AFSTEL.

Gods bedoeling op de Sinaï.

Tot op Abraham was er geen ‘uitverkoren volk’ en

hield God Zich bezig met de mensheid als geheel. Zelfs

de uitverkiezing van Abraham bracht daarin geen

verandering: Het volk, dat uit hem zou voortkomen,

zou een middel zijn, om de hele mensheid te bereiken.

En zelfs toen Israël een exclusief Godsvolk werd, was

dat niet de bestaansgrond voor zo’n geheimenis.

Natuurlijk wilde God met het volk, dat uit Abraham en

Sara voortkwam, eenzelfde verhouding onderhouden:

nu niet met één man, maar met honderdduizenden

tegelijk. Dat vraagt om een korte behandeling van die

plaatsen in de Schrift, waar het geven van de wet

verteld wordt, Exodus 19, 20, 24 en Deut.5 en 18), zoals

wij in het kort al hebben aangeduid.

Het doel van de uittocht van Israë uit Egypte was ‘God

dienen op Zijn berg. Vandaar zou God met hen gaan,

om ze naar hun eigen land te brengen. (Ex.3:12,1,8). Die

ontmoeting met God in de woestijn zou een groot feest

moeten worden (Ex.5:1,3). Dat God met ze mee zou

gaan, was het essentiële punt (33:3,12-17).

Het doel leek al bereikt, toen Israël bij de Sinaï kwam.

Toen ze bij de berg waren, drukte God alleen Zijn

blijdschap en voldoening uit over het feit, dat ze ‘bij

Hem’ waren. Geheel volgens het voorgaande was het

eerste, wat God op de Sinaï tot het volk Israël zei: ‘Ik

heb u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij

gebracht’. Dat was en is Gods verlangen.

Page 27: GODS LIEFSTE WENS

27

Dan zegt God tot Israël: ‘Indien gij aandachtig naar

Mij luistert en Mijn verbond bewaart, dan zult gij uit

alle volken Mij ten eigendom zijn’ (Ex.19:3-6).

Daarmee werd niet een toekomstig verbond bedoeld,

want er was al een verbond tussen God en hun

voorvader Abraham. Het geven van een ‘wet’ was

oorspronkelijk niet Gods bedoeling. Hij stelde geen

andere eisen, dan dat ze voortdurend naar Hem zouden

luisteren en trouw zouden blijven aan die speciale

verhouding met Hem.. Het waren de Israëlieten, die in

plaats daarvan om een wet vroegen, die God op een

afstand zou houden (Ex.20:18-20 en Deut.5:23-27).

Wat er werkelijk staat.

Vaak wordt het opgevat als de aankondiging van het

geven van de wet en het verbond, dat op de wet

gegrond was. Maar er staat niets anders, dan ‘geregeld

naar God luisteren’ en ‘trouw blijven aan die speciale

verhouding met God als Zijn privévolk’, als ‘een heilig -

aan God toegewijd - volk, als Zijn priestervolk op aarde

tussen en voor alle andere volken. Er staat eigenlijk

‘Indien gij luisterend naar Mij wilt luisteren’. Dat is

ook wel vertaald als: ‘naarstiglijk' (SV), ‘terdege’(LV),

‘waarlijk’ (OV), of gewoon ‘gehoorzaamt’, (doen naar

het horen) (CV). Maar het is meer: ‘(aldoor) luisterend

(of er iets komt en dan) luisteren (naar wat gezegd

wordt)’. Zoals Ian Thomas het zegt: ‘Constantly

available, instantly obedient’. Naar God luisteren

betekent niet, handelen naar een aantal vaste regels,

maar handelen naar wat God, van moment tot moment

bekend maakt. Weer: dat vereist een intieme,

Page 28: GODS LIEFSTE WENS

28

persoonlijke en afhankelijke verhouding tot God. Door

hen zou dat ook realiteit worden voor de andere volken

(Ex. 19:6,13b).

God had daarin al een oefening aan Israël gegeven,

door niet aan het begin van de woestijnreis een volledig

reisplan aan Mozes te geven, maar van dag tot dag

aanwijzingen voor reizen en rusten te geven door het

optrekken en stilhouden van de wolkkolom.

Voortdurend naar God luisteren en Hem geloven was

geen doel in zichzelf. Zij moesten Gods priestervolk

tussen de andere volken worden, het contactpunt tussen

God en de mensheid (Exodus 19:6)!

Een koninklijke priesterschap.

Dat konden zij echter niet zijn als trotse volbrengers

van een uiterlijke gedragscode, want daar zouden zij

eerder de overtreders van worden! Alleen leden van de

Koninklijke Familie komen daarvoor in aanmerking.

Dat vinden wij terug in de eerste Brief van Petrus. Die

was geschreven aan de Joden in de verstrooiing, zoals

de tweede Brief geschreven was ‘aan hen - niet-Joden-,

die een even kostbaar geloof als wij - Joden - hebben

verkregen’, namelijk de niet-Joodse christenen.

De Joden, aan wie Petrus schrijft, zijn ‘vrijgekocht van

de ijdele wandel, die van de vaderen overgeleverd is’,

de Joodse traditie, gegrond op de Wet (1:18). En zij

geloven in God, die Christus, het offerlam, opgewekt

heeft uit de deden: Abrahams geloof in de God der

opstanding (1:19-21)! Ze zijn ‘wedergeboren’ (1 Petrus

1:3; 1:23, 2:1). Ze zijn ‘kinderen’ van God (1:14) en

God is hun Vader (1:17). Zij hebben een ‘erfenis’ in de

Page 29: GODS LIEFSTE WENS

29

hemelen (4). Zij leven uit ‘genade (1:13). Door Christus,

de Levende Steen zijn zij ook ‘levende stenen’

geworden en vormen een geestelijke tempel , een heilige

priesterschap tot het brengen van geestelijke offers

(2:4-5). En daardoor vormen zij ‘een uitverkoren

geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige

natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden

te verkondigen’ van God (2:9) .

Een priester moet staan tussen God en de mensen.

Daarom was het een vereiste, dat iedere Israëliet God

persoonlijk zou leren kennen. Daartoe wilde God

oorspronkelijk, dat Israël Hem op de Sinaï zou

opzoeken. Wel was aanvankelijk voor het volk de

toegang tot de berg verboden, maar op een gegeven

moment ‘bij de langgerekte toon van de horen, mochten

zij de berg bestijgen’ (Ex.19:13b). Zij moesten dus

allen, waarschijnlijk in een soort processie, op de berg

persoonlijk voor God verschijnen, zodat iedereen een

ogenblik oog in oog met Hem zou komen te staan. Hij

wilde een persoonlijke verhouding en communicatie

met alle Israëlieten krijgen, om hen tot Zijn

priestervolk tussen de andere volken te maken

(Ex.19:4b-6).

Israël weigerde.

Maar toen het nageslacht van Abraham de kans kreeg

eenzelfde verhouding met God aan te gaan (Ex.19:3-6,

13a+b), schrokken zij daar-voor terug. Zij weigerden,

om te gaan in het voetspoor van Abraham in

vertrouwelijke omgang met God en in geloof op Zijn

beloften (Rom.4:12). Gods majesteit en heiligheid

Page 30: GODS LIEFSTE WENS

30

boezemde hen zoveel vrees in, dat zij de persoonlijke en

dagelijkse omgang met Gods niet aandurfden

(Ex.20:18-21; Deut.5:23-26; 18:16; Hebr.12:18-

20a,25a),. Hun vrees en verwarring blijkt duidelijk uit

hun tegenstrijdige woorden. Ze motiveerden hun

weigering als volgt: ‘Nu hebben wij gezien dat God

spreekt met een mens, en deze toch in leven blijft. Nu

dan, waarom zouden wij sterven? Want als wij Gods

stem nog langer horen, zullen wij sterven. Nog niemand

heeft dat overleefd’ (Deuteronomium 5:23-26). Neen,

persoonlijke omgang met God leek ze veel te eng. Dat is

typisch voor de nauurlijke mens. en vroegen om Mozes

als middelman, om Gods wil in de vorm van wetten

bekend te maken (Deut.5:27a). Desondanks dachten ze

wel in overmoed, op eigen kracht naar Gods wil te

kunnen leven (Deut.5:27b; Deut.18:15,18; Gal.3:10a,

4:21a). Zij stelden voor, God te dienen via een ‘wet’ van

vaste reglementen tussen hen en God (Deut.5:23-26) en

een gerechtigheid op grond van hun gehoorzaamheid

aan die wet (Deut.5:27). Dat werd daarmee een kwestie

van prestatie en verdienste (Rom.4:4).

De grondoorzaken.

Het demonstreerde een totaal gebrek aan inzicht in de

eigen situatie. Want als een mens zo van God

vervreemd is, dat hij bang is persoonlijke omgang met

Hem te hebben, komt dat voort uit het onvermogen,

om aan eventuele eisen van de heilige God te voldoen.

Als de mens, zoals hij nu is, iets van God kan

verwachten, is dat niet op grond van eigen prestatie,

maar op grond van louter Goddelijke genade. Dat

Page 31: GODS LIEFSTE WENS

31

verschil tussen genade en verdienste wordt door Paulus

ter sprake gebracht in Romeinen 4:4-5 ‘Nu wordt

degene, die werkt, (meestal) het loon niet toegerekend

uit genade, maar krachtens verdienste. Maar wie dat

(voor eigen heil) niet doet, maar (in besef van

onvermogen en wanhopige toestand) zijn geloof vestigt

op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt (alleen

al) zijn geloof (in de goedheid van God) gerekend tot

gerechtigheid’.

Maar het drukt nog iets anders uit dan vrees. Het is ook

de karakteristieke houding van een ongeestelijk mens.

Die prefereert een religie, met strakke regels en vormen

op het menselijk vlak, boven een godsdienst op grond

van een vrije, maar zeer intieme verhouding tot God.

Hun woorden waren dus beide juist en verkeerd. Aan

de ene kant, van de kant van de zondige mens, was hun

weigering een waar woord, maar juist voor zondige

mensen was het ook overmoedig. ‘Het is goed, alles wat

zij gezegd hebben’ Maar Hij zag het somber in. Och,

hadden ze steeds zo’n hart, om Mij te vrezen’, zei God

(Deuteronomium 5:28-31;18:17).

Na hun weigering hoefden zij ook niet meer de berg op

(Deut.5:30-31) en bij de volgende gelegenheid werd hun

zelfs dat recht ontzegd en werd het verboden (Ex.24:1-

2,9-15,18).

Tien Geboden en een wet die niet goed was.

Dat alles wordt door Mozes ook toegepast op het geven

van de Tien geboden (Deut.5:4-5): ‘Ik stond te dien

tijde tussen de Here en u, om u het woord des Heren

mee te delen, want gij vreesdet voor het vuur en gij

Page 32: GODS LIEFSTE WENS

32

kwaamt de berg niet op - wat dus eigenlijk de bedoeling

was geweest. Veel later, tegenover Ezechiël (20:25) zei

God: ‘Toen gaf Ik hun Zelf inzettingen, die niet goed

waren’. Hoezo? De Wet is toch volgens Paulus heilig en

rechtvaardig en goed?! Ja, maar dat moet in zijn eigen

samenhang gelezen worden. Het wordt onder bepaalde

omstandigheden gezegd en slaat op een bepaald

probleem. Maar God wist, dat een mens door de wet

niet kan leven. Bij monde van de profeet Ezechiël

(20:25) zegt God later: ‘Toen gaf Ik hun Zelf

inzettingen die niet goed waren, en verordeningen

waardoor zij niet zouden leven’.Daarom was die wet

niet goed: die kon de zondige mens niet tot het leven

voeren. Dat was precies, wat God onder alle

omstandigheden voor de mens op het oog had net als in

Deuteronomium 5:29-33 ‘opdat gij leeft en het u wel ga

---’. Want nogmaals: God houdt van mensen, zelfs als

ze slecht en dom zijn.

Page 33: GODS LIEFSTE WENS

33

3. DE PERIODE VAN DE WET.

Mislukking ingebouwd.

De mens, lichaam en ziel (Gen 2:7), ging af op

lichamelijke waarneming en ging tegen God in

(Gen.3:6). Nu wil hij zijn eigen gang gaan ,

onafhankeljk van God (Rom.7-8, 11). Zo mocht de

mens niet van de Boom des levens eten (Gen..3:22) en

kreeg nooit eeuwig, goddelijk, geestelijk leven, nodig

voor persoonlijk contact met God op het goddelijk,

geestelijk vlak. Daarom had God altijd contact met de

mens op het menselijk, materiële vlak, hoorbaar

sprekend, zichtbaar verschijnend (Gen.12:1,7;

Gen.15,18). Op dat vlak reageerde Abraham positief en

het persoonlijke contact was gelegd (Gen.15:1-6). God

wilde dat ook met Abrahams volk (Ex.19:5, 13b), maar

uit angst voor God (Ex.20:18) wilden zij contact door

onpersoonlijke reglementen (Ex.20:19; Deut.5:27-29).

Maar de on-geestelijk mens kan er niets mee (1

Cor.2:14) . En zonder geest is de mens zelf stuurloos

(Rom.7: 15, 18, 19, 21-23). De wet was wel goed, maar

baatte niet, omdat de mens niet goed was.

(Rom.7:12,14; 8:3a).

Maar niet alleen de uitkomst zou verkeerd zijn, ook het

hele proces van een leven volgens de wet was niet, wat

God de mens toewenste. Waarom deze toestand God

niet behaagde, lezen wij duidelijk in Jes.28:10-13.

‘Want het is (met jullie) wet op wet, wet op wet, eis op

eis, eis op eis, hier wat, daar wat’. Dat is wat anders dan

elk moment een luisterend oor te hebben voor Gods

Page 34: GODS LIEFSTE WENS

34

stem en een liefdevolle trouw te tonen aan een

persoonlijke band (Ex.19:5).

De enige manier, om die mensen tot inzicht te brengen,

was, om ze dan maar een wet te geven en ze te laten

ervaren, dat ze die niet houden konden. Dan zou God

meteen tegenover hen een motivering hebben, om hun

Zijn genade aan te bieden en hun een motief te geven,

om die genade aan te nemen.

Universeel evangelie van de profeten.

Dus God gaf Zijn oorspronkelijke plan niet op, maar

hield de herinnering daaraan levend en wilde het, via

Israël zelfs wilde uitbreiden tot alle volken. Dat was

beloofd aan Abraham, die gerechtvaardigd was uit

geloof. Dat zeiden de profeten, vooral Jesaja. En veel

van wat zij verkondigden, was voor de verre

toekomst.Voorbeelden: Jesaja 49:6, Jer.3:17, Zefanja

3:9, en de symboliek van de Tabernakel (Ps.27:4, 48:10,

65:5), die daar over spreekt!

God Zelf hield Zich bij voorbeeld wel bezig met de niet-

Israëliet zoals Job en was bezorgd over de niet-Joodse

vijanden van Israël in Ninevé Maar Jona wilde hun

Gods boodschap niet brengen, zoals ook Israël als

geheel Gods liefde voor de niet-Joden voor hen heeft

‘verzwegen’ (Rom.16:25).

Israël onder curatele.

Maar de Vader had al meteen bepaald, dat er eens een

eind aan de wetsperiode zou komen en zelfs wanneer:

tot op Christus (Gal.4:1-2; 3:23-25). En Zijn komst

werd al aan Israël in de woestijn voorzegd (Deut.5:28-

Page 35: GODS LIEFSTE WENS

35

31en 18:17-18; Hand.3:21-23). Die Profeet zou geregeld

aanwijzingen van God krijgen, die Hij aan de Zijnen

door zou geven. Dat is letterlijk vervuld in Jezus. Er

was dus al vanaf het begin bepaald, dat de Wet een

tijdelijk iets zou zijn.

‘Israël’ werd dus op eigen verzoek ‘tijdelijk onder de

wet geplaatst’ en zelfs toen Christus kwam, gaf het er

de voorkeur aan, daaraan vast te houden. Daardoor

heeft het zichzelf tijdelijk van de zegeningenuitgesloten,

die Christus kwam brengen als vervulling van de

belofte, die God aan Abraham had gegeven.

(Rom.11:25-32)

Wet: 'ingeslopen' 'bijvoegsel'.

De wet onderbrak het verbond met Abraham.

Er zijn twee uitspraken in de Schrift, die letterlijk

zeggen,. dat het geven van de wet nooit Gods bedoeling

was geweest. In Rom.5:20 staat: ‘Maar de wet is er bij

gekomen, zodat de overtreding toenam’. ‘Bij gekomen’

is hetzelfde woord als gebruikt in Gal.2:4, waar Paulus

het heeft over ‘binnengedrongen valse broeders, lieden

die waren binnen geslopen (of: binnen gesmokkeld)’. 2

Petrus 2:1 en Judas:4 zeggen hetzelfde met een ander

woord, wat duidelijk toont, wat er bedoeld wordt. Het

woord komt alleen in de twee genoemde plaatsen voor

en in het oude Grieks kon het twee betekenissen, een

mildere en een slechtere. Voor beide is een voorbeeld

gevonden in het oude Grieks. Greydanus (Romeinen,

290) haast zich wel meteen te verklaren, dat dit woord

hier niet betekent, wat het elders in de Bijbel betekent -

geen ‘binnensluipen’ maar ‘later, van terzijde

Page 36: GODS LIEFSTE WENS

36

inkomen’. Maar hij voegt toe: ‘dus niet van de aanvang

geldend, noch tot het wezen behorend’. Dat zegt

genoeg: het was een vreemd element, dat er helemaal

niet bij hoorde.

En in Gal.3:19 staat: ‘Om de overtredingen te doen

blijken, is de wet er bij gevoegd’. Dat ‘bijvoegen’ wordt

elders gebruikt voor het (niet kunnen) toevoegen aan

iemands lengte (Mat.6:27, Luc.12:25), voor alles, wat

wij extra krijgen als wij Gods Koninkrijk zoeken

(Mat.6:33), wat wij boven de maat krijgen, waarmee

wij meten (Mar.4:24), en wat een koning boven al zijn

andere wandaden nog deed (Luc.3:20; Hand.12:3). Het

betekent dus ‘iets extra’s’ en soms iets verkeerds of

overbodigs. En de wet leek een ‘extra’, waarin de mens

kon bewijzen, dat hij zijn eigen zaligheid kon

verdienen, maar het werd voor God een middel, om

diezelfde mens aan te tonen, wat een zondaar hij van

nature is. En dat was al niet nodig geweest, als de mens

het niet geëist had en het werd totaal overbodig toen

Christus onze zonden had geboet, het vlees aan het

kruis had gebracht en door de Geest de communicatie

tussen God en ons had hersteld. Nu zeggen wij steeds:

‘Spreek Heer, want Uw knecht hoort’.

Duidelijk is, dat, afgezien van Gods ondoorgrondelijke

raad, Hij bij de Sinaï de mens nooit de wet had

voorgesteld. Hij wilde een persoonlijke omgang. Het

was de mens, die had voorgesteld, de verhouding tussen

God en mens te regelen door een wet van een stel

onpersoonlijke regels.

Page 37: GODS LIEFSTE WENS

37

De wet 'tot een tijdstip, tevoren bepaald'.

Nu zegt Paulus nog iets heel opmerkelijks in Galaten

4:1-7. Hij vergelijkt de periode van de wet met de

periode van onmondigheid van een rijke erfgenaam ‘tot

op het tijdstip, dat door zijn vader tevoren bepaald

was’. Nu wordt een beeld in de Bijbel altijd maar voor

bepaalde aspecten van een bepaalde zaak gebruikt. Als

men alle andere aspecten van dat beeld ook toepast op

die zaak, wat door sommige uitleggers vaak en graag

gedaan wordt, krijgt men licht een carricatuur van wat

de Bijbel bedoelde. Dat is hier ook het geval. Het gaat

er hier om, dat het geloof in Christus het einde van de

periode van de wet betekent (Gal.3:25-29). En dat is

ook de conclusie, die Paulus uit dit beeld trekt (4:4-11).

Er wordt ook geen nadruk op gelegd, dat de vader het

op een gegeven moment nodig vond voogdijschap in te

stellen, of waarop het nodig werd, de door hem

omschreven maatregelen geldig te verklaren. Wel

echter wordt met veel nadruk gezegd, dat de voogdij

voort zou duren tot het ogenblik, dat de vader bepaald

had en erfgenaam mondig en vrij werd. Met dit beeld

wordt dus niet geleerd, dat God de voogdij van de Wet

over Israël Zelf instelde, maar dat Hij bepaald had, dat

er eens een radikaal einde aan zou komen en waardoor

en wanneer: door Christus, toen Hij de prijs betaald

had (4:4-5).

Zelfs het vragen om een wet door Israël zag God niet

als een positieve ontwikkeling. De mens erkende met

daarmee zijn eigen onmondigheid in plaats van een

vrije omgang met God. Maar God had een tijdstip

bepaald, waarop de Volmaakte Mens zou komen, die in

Page 38: GODS LIEFSTE WENS

38

Zijn leven de hele wet zou vervullen en de doodseis van

de wet voor de zondaar zou dragen. Dan zou die

Volmaakte Mens allen, die in Hem geloven, aan Zich

verbinden door Zijn Geest en hen van onmondige

zondaars tot zonen van God maken. De wet was door de

mens over zichzelf heengehaald, maar in Christus zou

het verbond op grond van geloof en genade weer

voortgang vinden.

Page 39: GODS LIEFSTE WENS

39

4. ABRAHAMS GELOOF ONS GELOOF.

Wet tussengeschoven, genade voortzetting.

Dat verbond was namelijk nooit ongeldig verklaard.

Want het hing niet af van het houden van een wet, maar

van Gods beloften, gegeven uit genade (Gal.3:15-18).

Zoals Abraham eens geloofde, dat God leven uit hun

dode lichamen kon doen opstaan, zo geloven wij, dat

God zijn Zoon, gedood om onze zonden, uit de doden

heeft doen opstaan. Het geloof in Zijn opstanding

rechtvaardigt ons net zo als het geloof Abraham

rechtvaardigde (Rom.4:23-25).

Dat bewijst, dat de wetsperiode een tijdelijk

‘tussengeschoven’ periode was. En het Nieuwe

Verbond, het Evangelie daarvan en de Gemeente, op

grond daarvan gevormd, is de voortzetting van een

reeds bestaand verbond, wat uiteindelijk zal leiden tot

een onverbrekelijke huwelijksrelatie tussen de

Gemeente en de Zoon van God.

Er zijn zelfs passages, waarin met zoveel woorden

gezegd wordt, dat het tijdperk van wet een

interimperiode was, een ‘tussengeschoven tijdperk’.

Het volk Israël werd ‘onder de wet in verzekerde

bewaring gehouden’ tot Christus zou komen (Gal.3:23-

25). En een periode van gevangenschap in iemands

leven is altijd een tijd van onproductiviteit en van

wachten. Het enige, dat gevangenschap nog enigszins

vruchtbaar kan maken, is het aanleren van discipline

(Gal.3:24-25),

Het is dus niet zo, dat er tijdelijk een periode van de

gemeente is ‘tussengevoegd’. Maar de Heilige Schrift

Page 40: GODS LIEFSTE WENS

40

kenschetst de periode van de wet als een

‘tussengeschoven’ periode, die - behoudens Gods

eeuwige Raad - nooit Gods bedoeling voor de mens

geweest was, maar die Israël zichzelf op de hals gehaald

had, en door God ten goede werd aangewend.

Niet de tijd van de gemeente is tussengeschoven door

God, zoals in wijde kring geleerd wordt, maar op

initiatief van de mens is de periode van de wet

tussengeschoven. Daarom is de vorming van de

gemeente niet de onderbreking van een permanente

wetsperiode, maar de hervatting van de genadeperiode

van Gods kant. En het geven van de wet was een

onderbreking van de genadeperiode, voorgesteld door

mensen.

Nieuw Verbond vervolg van dat met Abraham.

De wet was dus een ‘tussen-geschoven’ periode. Het was

dus de onderbreking van wat daarvóór aan de gang

was. Dat wordt benadrukt in Romeinen 4.

Eerst stelt Paulus vast, dat Abraham niet ‘uit werken’

gerechtvaardigd werd, maar door geloof in Gods

belofte (4:1-5). En aan het eind in 4:23-25 zegt Paulus,

dat Abrahams geloof in wezen hetzelfde is als ons geloof

in de opstanding van Jezus. Want het is een geloof, dat

God bij machte is te volbrengen, wat Hij beloofd heeft

(4:21-22). In beide gevallen is het een geloof, dat God

doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept

(4:17). En aan Abraham werd zijn geloof toegerekend

als gerechtigheid vóór zijn besnijdenis (4:10-11). Hij

was dus de geestelijke vader van allen, die geloven

zoals hij, besnedenen en niet-besnedenen (4:11-12). Hij

Page 41: GODS LIEFSTE WENS

41

is dus de vader van heel het geloofs-nageslacht (4:16-

17). Abrahams gerechtigheid was een kwestie van Gods

genade terwille van zijn geloof in God, net zoals onze

gerechtigheid (4;23-25). De rechtvaardiging uit genade

op grond van geloof begon dus al met Abraham, werd

tijdelijk onderbroken door de vraag om een wet ter

rechtvaardiging en werd weer opgevat in onze

rechtvaardiging uit genade op grond van geloof in de

dood en opstanding van Jezus Christus.

De gemeentetijd is dus niet een ‘tussengeschoven’

tijdperk (of hoe men dat ook formuleert), maar de

vóórtzetting van wat in Abraham begon. Dat

beklemtoont Paulus in dit.verband het eerst van alles.

In Rom.4:1 heeft Paulus het over ‘Abraham, onze

vader’. Dat zegt hij, nadat hij betoogd heeft, dat er

maar één God is, die Joden en niet-Joden

rechtvaardigen wil. Hij spreekt daar dus niet als Jood,

maar als lid van de gemeente. De gemeente gaat, wat

ons geloof betreft, direct terug op Abraham. En verre

van een ‘tussengeschoven’ periode te zijn, is de periode

van de gemeente de voortzetting van de periode van de

aartsvaders van vóór de tijd van de wetgeving als de

standaard.

Profeten èn apostelen.

Als Paulus het in Efeziërs heeft over het samengaan

Joden en niet-Joden in één gemeente, zegt hij, dat die

als een geestelijke woonplaats van God op aarde

gebouwd is op het fundament van de apostelen en

profeten (Ef.2:20-22). Psalmisten en profeten zijn

inderdaad doorgegaan met te zeggen, dat het God ging

Page 42: GODS LIEFSTE WENS

42

om ‘alle volken’. Dat is bij voorbeeld heel duidelijk in

Jesaja. En vlak voor Zijn hemelvaart zei Jezus ‘ --- dat

alles, wat over Mij geschreven staat in de wet van

Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld

worden. Aldus staat er geschreven, dat de Christus

moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden,

en dat in Zijn Naam moest gepredikt worden bekering

tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen

bij Jeruzalem.’ (Lc.24:44-47). Dat wat betreft het werk

der verlossing en de evangelieprediking.

Ook keken de Oudtestamentische profeten wel degelijk

uit naar de zegeningen van de omgang met God, die wij

nu in de gemeente genieten. En bij gevolg deden zij heel

duidelijke voorzeggingen over de verwerkelijking

daarvan in de laatste tweeduizend jaar.

In 1 Petrus 1:8-12 wordt gezegd, dat ‘de profeten’

profeteerden van de voor ons bestemde genade en

daarin reeds het wezen van onze behoudenis

bestudeerden. Hun werd zelfs geopenbaard, dat zij

daarin de gemeente dienden! Die uitspraak is spreekt

tegen, dat de gemeente onbekend was in het Oude

Testament. Wuest (Word Studies, First Peter, 30)

beweert, dat in vers 11 het kwalitatieve woord voor

‘tijd’ aangeeft, dat zij geen inzicht hadden in de aard

van de ‘gemeentetijd’. Maar het kwalitatieve woord

wordt gebruikt, omdat de tweede vraag was: ‘wat

voor’ tijd. En de vraag was alleen, in welke en wat

voor tijd de Messias zou lijden en verheerlijkt worden.

In het Boek Daniël worden zulke vragen gesteld (7:16;

12:8). En Daniël zelf kreeg in Daniël 9:24-27 en 12:5-10

daar antwoord op.

Page 43: GODS LIEFSTE WENS

43

De voorzeggingen van de Oudtestamentische profeten

betreffen de verdere geschiedenis van Israël, de

gemeente en de wereld waarin ze leven, de voleinding

van het huidige bestel, de wederkomst van Christus, het

duizendjarig rijk en de nieuwe hemelen en aarde.

Het Oude Testament, de 'Schriften' van Paulus.

Dat komt overeen met de leer van de apostelen, vooral

in de Brieven. Aan Timotheüs schrijft Paulus in zijn

laatste Brief, dat de Oudtestamentische Heilige

Schriften ons wijs kunnen maken tot zaligheid, en wel

door het geloof in Jezus Christus. De profeten zagen

dus daarin aan de wet voorbij.

En dan schrijft hij over het onderwijs aan de gemeente

van het Nieuwe Verbond, dat die Schriften nuttig zijn

om alle soorten van woordbediening uit te voeren.

Uiteindelijk zegt hij, dat het de mens Gods van het

Nieuwe Verbond volkomen kan maken, tot alle goed

werk volkomen toegerust. En dat Woord voorlezen en

uitleggen is Timotheüs’ taak in de gemeente (2

Tim.3:15-4:2). Zelf haalden de apostelen, ter motivering

van wat zij over allerlei aspecten van het leven van de

Nieuwtestamentische gelovige en gemeente schreven,

Oudtestamentische profetieën aan. Dat komt in een

aparte studie aan de orde.

Page 44: GODS LIEFSTE WENS

44

5. METEEN ‘AlLE VOLKEN’ OF

‘EERST AAN DE JOOD’?

Het onderwijs van Jezus.

Laten wij eerst kijken, wat er werkelijk gebeurd is. De

‘openbaring’ inzake de bedoeling van God met Zijn

volk en de andere volken was eerst gegeven aan

Abraham. En toen Israël het contact met God, dat

daarvoor nodig was, weigerde, werd het wel geregeld

door de profeten herhaald voor de gelovigen van het

Oude Verbond. Dat die boodschap wel in het Oude

Testament stond, maar vergeten was, wordt aangetoond

door het aanvankelijk gebrek aan inzicht bij de

discipelen en door Jezus’ onderwijs in Luc.24:44-47. En

Jezus wijst daar de apostelen niet alleen op, en moet

ook nog hun verstand openen voor de ware boodschap

van de Schriften van het Oude Testament. Dat zegt

letterlijk, dat de Joden in dat opzicht de boodschap van

het Oude Testament helemaal niet begrepen hadden.

Al eerder had Hij tegen de Emmaüsgangers gezegd: ‘0,

onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft

alles, wat de proféten gesproken hebben’. En Hij wijst

hen dan in het bijzonder op de voorzeggingenvan Zijn

komst, Zijn lijden, opstanding en Zijn aanstaande

hemelvaart (24:25-27). Dat herhaalt hij tegenover de elf

discipelen volgens 24:44-45.

Maar in 24:46 en 47 breidt Hij dat uit met de

Oudtestamentische voorzeggingen uit Mozes, de

profeten en de Psalmen. Daaruit toont Hij aan, dat in

het Oude Testament al vanaf ‘de wet van Mozes’, dat is

de Thora, de eerste vijf Boeken van de Bijbel, niet

Page 45: GODS LIEFSTE WENS

45

alleen het lijden (Gen.3:15) en de opstanding van

Christus voorzegd waren, maar ook de prediking in

Zijn Naam van bekering tot vergeving der zonden aan

alle volken’.

Wat de prediking ‘aan alle volken’ betreft, moeten wij

ook denken aan de zendingsopdracht van vlak voor

Jezus´ hemelvaart. Daar gaat het al meteen, vóór het

eerste begin, om ‘alle volken’ (Mat.28:19, Luc. 4:47),

’de hele wereld’, ‘de hele schepping’ (mensen en

geestelijke machten) (Mar.16:15) en dat altijd in

absolute vorm, zonder voorbehoud en zonder gegeven

volgorde.

Niet ‘naar Galilea’, ‘beginnen in Jeruzalem’.

Dan blijven over Luc.24:47 en Hand.1:8, waar

gesproken wordt over ‘Jeruzalem’ en de volgorde

‘Jeruzalem, Judea, Samaria tot het uiterste der aarde’.

Eigenaardig is, dat Galilea niet genoemd wordt, hoewel

Jezus en de meeste discipelen daar vandaan kwamen en

Jezus daar het langst gewerkt had. Wat dat betreft, kan

Jezus dat gezegd hebben, omdat voor de eenvoudige

Galilese vissers de verleiding groot geweest kan zijn, om

juist in Galilea te beginnen. Daar zouden ze zich thuis

voelen. Daar ook hadden ze hun gezinnen, familie en

vrienden. Men was daar ook veel vrijzinniger en

toleranter dan in Jeruzalem en Judea. Na de

opstanding was hun wel gezegd daar heen te gaan om

Jezus te ontmoeten En als de eerste verschijningen

voorbij zijn, trekken ze inderdaad naar Galilea. Maar

ze besluiten hun oude vissersberoep weer op te nemen.

Page 46: GODS LIEFSTE WENS

46

Dat lukte ze voor één nacht, hoewel Jezus voor de

vangst moest zorgen.

Het feit, dat Jezus juist Galilea niet noemt, wordt nog

eens onderstreept en verergerd, doordat Hij ze zegt ‘te

beginnen te Jeruzalem’! En dat met de prediking aan

alle volken!!

‘Alle volken, te beginnen bij Jeruzalem’.

Hoewel ‘beginnen in Jeruzalem’ meer is dan een louter

geografische aanduiding, moeten wij de bedoeling van

deze toevoeging allereerst zoeken in de directe

samenhang van dat gedeelte en niet in één of ander

stereotype of symboliek.

Dat Jezus in Luc.24:44-47 Zijn zendings-opdracht niet

‘vrij’ formuleert als in Mattheüs of Marcus, maar als

een samenvatting van wat het Oude Testament zegt, is

van wezenlijk belang. Het grondt Jezus’ opdracht op de

Goddelijke Openbaring. Maar ook de manier, waarop

Hij het volgens Lucas’ zegslui (Luc.1:1-2) gezegd heeft,

is heel instructief.

De traditionele vertaling laat de zin altijd eindigen bij

Jeruzalem. Maar zo heeft de zin een vreemde zinsbouw,

een zogenaamde ‘anacoloet’. Grosheide (205) schrijft in

zijn bewerking van Robertsons grote Griekse

grammatika: ‘Een anakolouth ontstaat, als de

constructie, waarmee de zin aanvangt, niet wordt

volgehouden, maar in een andere overgaat.’ Bij Lucas

en (daardoor?) bij Paulus vinden wij het vrij vaak.

Daardoor klinkt ‘te beginnen in Jeruzalem’, alsof het er

aan vast geplakt is.

Page 47: GODS LIEFSTE WENS

47

‘Beginnend vanaf ---’.

Alle grote commentatoren en grammatica-schrijvers

hebben zich er mee bezig gehouden. Later zijn er

stemmen opgegaan, om het op de discipelen te laten

slaan en er de volgende zin mee te laten beginnen:

‘Beginnend in Jeruzalem zult gij Mijn getuigen zijn’.

Maar bijna geen enkele vertaler heeft dat overgenomen.

Greydanus (Lucas, 1203, Bottenburg, Kok, Wristers)

uit zijn overtuiging door op te merken, dat het wel

vreemd zou zijn, als die vertaling zo lange tijd bij

zovelen opgekomen zou zijn, als het een misverstand

was.

Het gebruikte woord, ‘beginnend bij’, komt ook voor in

Luc.24:27 en Hand.1:1 en 21-22, wat Lucas betreft daar

dus vlak voor en na. Die hebben ook hun

eigenaardigheden.

Luc.24:27 zegt: ‘Beginnend bij Mozes en bij al de

profeten ---’. Dat klinkt niet logisch. Wij zouden

zeggen: ‘Beginnend bij Mozes en voortgaand met de

profeten ---’. Misschien zouden wij kunnen zeggen ’Hij

begon bij Mozes en toen begon Hij nog eens bij de

profeten ---’ of zelfs: ‘Hij begon bij Mozes en begon

toen nog eens bij de ene profeet na de andere ---’.

Het betekent niet alleen, dat het hele Oude Testament

daarvan sprak, maar dat je een beeld van Jezus en Zijn

boodschap krijgt in ieder van die Boeken.

Hand.1:1 zegt: ‘--- over alles, wat Jezus beide begon te

doen en te leren tot (Zijn hemelvaart)’. Wij zouden

zeggen: ‘Wat Jezus deed en leerde van het begin tot

Zijn hemelvaart’. Maar het kan ook betekenen, dat de

tijd tot Zijn hemelvaart maar het begin was van Zijn

Page 48: GODS LIEFSTE WENS

48

daden en onderwijs en dat Hij daar mee doorging in het

werk van Zijn apostelen. Het houdt in, dat het dezelfde

Jezus was, of Hij nu op aarde was of vanuit de hemel

Zijn werk deed, zoals zo mooi gezegd is in Marcus

16:19-20.

Hand.1:21-22 zegt: ‘--- (kies een man), die al de tijd

met ons samen geweest is, waarin de Heer Jezus onder

ons in- en uitging, beginnend vanaf de doop van

Johannes tot de dag, dat Hij van ons werd opgenomen -

--’. Dat laatste slaat op het in- en uitgaan van Jezus:

Zijn doop en Zijn opname. Welnu, Hij ‘begon’ niet al

de tijd van Doop tot hemelvaart! En hier zit veel

minder de idee in, dat dat maar het begin van Zijn

werk was, want daar gaat het hier niet om. Maar wel zit

er in besloten, dat de te kiezen twaalfde apostel het

geheel van Jezus werk meegemaakt moest hebben.

Moule (Idiom-Book, Cambridge U.P., 181) zegt, dat het

zeker daar niet alleen een begin aangeeft, maar ook een

continuering en zelfs een voortgaan tot het einde

inhoudt. Voor Luc.24:47 betekent dat: zoals ze het

zouden beginnen, moesten ze het voortzetten tot het

eind. En dat betreft beide het prediken van het

evangelie van vergeving der zonden, en het prediken

aan alle volken.

‘Beginnend vanaf Jeruzalem’.

En wat die zogenaamde ‘anacoloet’, die vreemde

zegswijze, betreft, soms wordt iets expres op een

vreemde, hakkerige manier gezegd, omdat het iets moet

benadrukken. Het geeft ook hier de indruk, dat het

opzettelijk zo gedaan is. Het onderstreept dus een

Page 49: GODS LIEFSTE WENS

49

bedoeling. Maar welke? Die moeten wij allereerst

zoeken in wat er woordelijk gezegd is. Alleen als dat

geen uitsluitsel geeft, zouden wij kunnen gaan

filosoferen over een eventuele secundaire of verborgen

betekeni, of een bedoeling achter de gesproken

woorden.

Als wij in aanmerking nemen, dat de discipelen vrome

Joden waren - en zo ook de Joodse lezers, die Lucas dit

niet wilde onthouden - komt het wonderwel overeen

met de vreemde inhoud van de zin. Het Oude

Testament zou al gezegd hebben, dat het evangelie aan

alle volken gepredikt zou worden. Dat was voor de

Joden van Jezus’ tijd al een ongehoord iets. Een Jood

zou met zijn kennis van het Oude Testament, daar nooit

op gekomen zijn. Die moeilijkheid ontmoette Jezus ook

in de discipelen (Luc.24:45). En lang nadien hield bij

voorbeeld de christelijke voorman Petrus die gedachte

nog verre van zich (Hand.10:19-20, 28,34-36; 11:2-3).

En dat zou moeten beginnen in Jeruzalem! Dat was het

noodlot tarten. Als men zou zeggen: ‘Ze moesten in

Jeruzalem beginnen, omdat dat het Joodse centrum

was’, betekende dat ook te beginnen, waar Jezus was

veroordeeld en gekruisigd: in het hol van de leeuw en in

een stad, die door Jezus al was prijsgegeven aan de

verwoesting (Mat.23:35-24:2).

Maar juist die combinatie: ‘prediken aan alle volken ---

in Jeruzalem’, was menselijkerwijs gesproken de

onzinnigste opdracht, die men bedenken kon. Paulus

sprak eens in Jeruzalem alleen nog maar over prediken

aan ‘heidenen’ in hun eigen land en oogstte al zo’n

storm van protest (Hand.22:21-22). Maar daarom was

Page 50: GODS LIEFSTE WENS

50

het ook een Goddelijke opdracht! Men zou zelfs wel

kunnen zeggen, dat de discipelen met dat doel ook door

Jezus verzameld waren in Jeruzalem. En het

ongewenste en gevaarlijke er van wordt alleen maar

bevestigd door het feit, dat de eerste christenen dit ook

niet probeerden, of ze het nu niet wilden of niet

durfden.

De zin loopt: ‘--- Aldus staat er geschreven (in de wet

van Mozes, en de profeten en de Psalmen, zie vers 44)

dat in Zijn Naam moest gepredikt worden bekering tot

vergeving van zonden aan alle volken, te beginnen bij

Jeruzalem’. Dat stond alles in het Oude Testament. Ook

dat laatste. De ‘prediking aan alle volken’ moest

beginnen ‘ bij Jeruzalem’. In het Oude Testament

werd Jeruzalem in dat verband genoemd, omdat dat de

plaats was, waar God Zijn Naam gevestigd had en weer

zou vestigen. Hoe vaak lezen wij niet in de profeten, dat

de boodschap van de heerlijkheid van de Messias en de

Messiaanse tijd vanuit Jeruzalem alle volken bereiken

zou?!

Jeruzalem: Joden en niet-Joden!

Maar naast Joods centrum, was juist Jeruzalem

kosmopolitisch, waar het zeker mogelijk was, aan

andere volken te prediken, al was het alleen maar de

Romeinse bezetting. Petrus werd later voor de eerste en

zijn eerste evangelieprediking aan niet-Joden ook naar

een Romeinse militair gestuurd. Dat had God veel

eerder gewild. En wij moeten dan denken aan Jezus’

bede voor de soldaten van het Romeinse

executiepeleton, Zijn beulen. Ook die hadden er dus

Page 51: GODS LIEFSTE WENS

51

recht op, om het evangelie te horen, als ze nog in

Jeruzalem waren.

En wat die alternatieve vertaling betreft, juist dat alles

geeft een scherpe scheiding tussen die

Oudtestamentische samenvatting, die eindigt met

‘Jeruzalem’, en wat Hij daaraan toevoegt: ‘Gij zijt

getuigen van deze dingen’. En of dat de discipelen nu

goed uitkwam of slecht, of het nu praktisch leek of te

gevaarlijk, dat is wat het Oude Testament er volgens

Jezus over zei: ‘beginnen bij Jeruzalem’.

Het legde heel die zware opgaaf op de schouders van die

elf mannen.

Niet ‘te beginnen met de Joden’.

’Beginnen in Jeruzalem’ wordt door velen gelezen als

bedoelende ‘beginnen bij de Joden’. Maar Jezus geeft

hier niet met de ene hand, wat Hij weer met de andere

voorlopig terugneemt. Neen, ‘alle volken’ betekent:

‘alle volken, inclusief de Joden’ Nog sterker: ‘alle

volken’ maakt juist geen onderscheid tussen Joden en

niet-Joden. Het houdt praktisch geen rekening met de

exclusiviteit van Israël en heft die zelfs op. Als men ‘te

beginnen bij Jeruzalem’ zou willen zien als een

aanvankelijke restrictie, of zelfs een toevoeging, kan het

niet de uitdrukking zijn van een voorkeur, zoals ‘(eerst)

aan Joden en (dan) aan heidenen’. De voorkeur betreft

dan alleen Jeruzalem als het beginpunt van de

campagne, omdat dat ook de meest onwaarschijnkste

plaats was om te beginnen. God ziet de kansen vaak

anders en ergens anders liggen dan wij, mensen.

Page 52: GODS LIEFSTE WENS

52

Ook moeten wij het zendingsbevel van Jezus in Lucas

zien in combinatie met die in de andere Evangeliën.

Daar wordt Israël ook niet genoemd en is het ‘de hele

wereld’, ‘de hele schepping’, en natuurlijk betekent

‘alle volken’: inclusief Israël. Maar er staat zelfs niets

bij, dat ook maar in de verste verte geconstrueerd zou

kunnen worden als verwijzend naar Israël. En als

Handelingen al spreekt van Jeruzalem, Judea en

Samaria, dan moeten wij allereerst bedenken, dat dat

het antwoord was op de vraag van de discipelen naar de

spoedige vestiging van het aardse Koninkrijk. Dat

schuift Jezus meteen terzijde, door te zeggen, dat ze

daar niets mee te maken hebben en dat zij moeten

kijken in de richting van Jeruzalem, Judea, Samaria en

het uiterste der aarde. Het ging dus om ‘alle volken’ en

niet om exclusiviteit of voorrang van Israël.

Er is daarom geen enkele reden, om Jezus woorden

‘aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem’ op te vatten

‘aan alle volken, te beginnen met de Joden’. Ten eerste

staat dat er niet. Het is 'inlegkunde'. Ten tweede is dat

daar niet het onderwerp. Als men ‘te beginnen bij

Jeruzalem’ een toevoeging of voorbehoud van Jezus

noemt, op wat het Oude Testament over de prediking

‘aan alle volken’ zegt, dan wil men er iets van maken,

uithalen, of in leggen, wat er niet staat, om het aan te

passen aan een opvatting of leer. Maar dat past hier

niet op. En wat in deze zin gebeurde, was

ongehoorzaamheid, niet Leiding. Dat komt nu.

Page 53: GODS LIEFSTE WENS

53

6. N HANDELINGEN NIET ALLES GOED.

Eerste christenen niet altijd juist!

Als men de gang van zaken in Handelingen

oppervlakkig leest geeft het feit, dat het evangelie eerst

alleen aan Joden verkondigd werd, de indruk, dat dat

zo moest gebeuren. Dat misverstand bevestigt voor

velen het vermeende interimkarakter van de

gemeentetijd. Door de aanhangers van die leer wordt

dat ‘inzicht in de Schriften’ genoemd. Maar men kan

het ook een ‘dogmatisch vooroordeel’ noemen, dat men

overal meent te herkennen. Daardoor vraagt men zich

niet eens af, of de gang van zaken, ons verteld in

Handeling, juist was.

Te constateren, dat de gang van zaken in Handelingen

in dat opzicht onjuist was, zou geen Bijbelkritiek zijn.

Het gaat er alleen om, of Lucas - of misschien alleen de

Heilige Geest - het vertelde als een voorbeeld van hoe

het moest, of als een voorbeeld, van hoe het niet moest.

En in Handelingen staan genoeg aanwijzingen en

uitspraken, die aantonen, dat het niet juist was.

Zij, die de opvatting huldigen, dat het evangelie eerst

voor de Jood was, gaan meestal maar uit van een

indruk indruk, die zij daarvan in het Boek

Handelingen menen gekregen te hebben. Dat baseert

men dan op het gedrag van de eerste christenen. Daar

prediken de eerste christenen inderdaad eerst het

evangelie aan de Joden. Men neemt dan aan, dat het

door de Geest geleid was. En dan meent men al gauw

door de Heilige Geest de enig juiste mening gekregen te

hebben. Maar dat kan niet de woorden van Jezus

Page 54: GODS LIEFSTE WENS

54

loochenstraffen! En dat doet het, als men de woorden

van Jezus in Lucas 24:44-47 neemt voor wat zij zeggen.

Bovendien, dat christenen door de Geest vervuld zijn,

sluit fouten en ongehoorzaamheid helaas niet uit, nu

niet en toen niet. Men houdt er dan geen rekening mee,

dat de Bijbel vaak, zonder verdere commentaar, daden

en woorden beschrijft, die in zichzelf niet goed waren.

Dat ziet men ook in Handelingen.

Enkele losse voorbeelden.

Een voorbeeld van het rapporteren van menselijke

fouten in de Heilige Schrift vinden wij bij Gamaliël. Hij

zei in Hand.5:38-39, dat het werk van de apostelen

vanzelf zou vergaan, als het niet uit God was. Dat was

een handige zet, maar onwaar, anders zouden zoveel

christelijke dwaalleren niet zijn blijven bestaan.

Waren Ananias en Safira met de Heilige Geest vervuld?

Velen menen van niet (Hand.4:31). Maar zij ‘bedrogen’

de Heilige Geest: een persoonlijke verhouding. Petrus

spreekt hen aan als christenen.

Maar Simon de tovenaar kreeg ook de Geest (8:13,15,

17). V.18-19 is heidens gebruik, v.20 is een waar-

schuwing, v.21 zegt, dat hij er niet klaar voor was, v.22

geeft hoop, v.24 toont zijn bekering daarvan.

Stefanus was toch wel door de Geest geleid. Maar in

zijn toespraak maakte hij verschillende fouten, die net

als al het andere gewoon worden meegedeeld (7:2,

5,16,19 (verg.21), 35). Die dingen spreken het Oude

Testament tegen, deels door het volgen van de Griekse

Septuaginta, deels door andere of onverklaarbare

oorzaken (verg.32-33,38, als toen gangbare traditionele

Page 55: GODS LIEFSTE WENS

55

verhalen). Maar zij verhogen de geloofwaardigheid.

Een ’fantasie’ zou ze niet bedenken, een ‘bewerking’

zou ze er uit laten. Het ging om het hoofdonderwerp, en

dat was juist.

Aan de ‘ideale’ gemeenschap van goederen in de eerste

Jeruzalemse gemeente laat God hardhandig een eind

maken. De leden worden ronddolende evangelie-

predikers. En in geen van de Brieven wordt die gemeen-

schap van goederen zelfs maar genoemd. Integendeel

wordt de individuele verantwoordelijkheid voor het

eigen onderhoud opgelegd (1 Thes.4:11,12).

Maar doordat de gemeente te Jeruzalem uit elkaar

geslagen werd, trokken de christenen wel het hele land

door tot in het buitenland. Dat bracht het Christendom

zelfs naar Lybië en Cyprus, dat wil zeggen, alleen onder

de Joden daar. Maar terwijl het overblijfsel te

Jeruzalem Petrus bekritiseerde om de bekering van

Cornelius en later door hun kritiek de gevangenname

van Paulus op hun geweten zouden nemen, hadden de

Joodse christenen in het buitenland de Joodse

vooroordelen van Jeruzalem niet. Zij gingen in

Antiochië het evangelie ook aan niet-Joden prediken en

dat werd de springplank voor de Paulus. Als dat geen

correctie van God was, wat was het dan?! ‘Alle volken’

had Jezus gezegd, en ‘alle volken’ bedoelde God en wel

vanaf het begin. En wie het daar niet eens mee was, zou

de gevolgen ondervinden.

Petrus als voorbeeld.

Ook Petrus, heidenapostel, moest nog leren, dat ook

niet-Joden aangenaam kunnen zijn bij God. De wijze,

Page 56: GODS LIEFSTE WENS

56

waarop hem dat duidelijk wordt gemaakt in

Handelingen 10 heeft meer het karakter van een

terechtwijzing, dan van het aankondigen van een

nieuwe fase. De broeders in Jeruzalem hadden daar

aanvankelijk grote bezwaren tegen en de meesten

gingen ook daarna nog door met alleen tot Joden te

prediken. Dat demonstreert, dat de prediking tot alleen

Joden niet teruggaat op de Goddelijk Wil, maar op een

algemene weigering, om aan niet-Joden te prediken.

En later wordt Petrus door Paulus, juist in verband met

deze zaak, van huichelarij en beginselloosheid

beschuldigd. (Gal.2:11-13 en 14-16) en niet, omdat God

de deur naar de heidenen pas opengezet zou hebben,

maar op grond van principes, die ook al golden voor de

allereerste christenen.Ook in Handelingen laat de

Bijbel beide de geloofskracht en de zwakke zijden van

Gods dienaars zien.

Handelingen 1:8, geografisch, niet principieel.

De Goddelijke Planning is alleen te zien in de

geografische volgorde ‘Jeruzalem, Judea, Samaria en

het uiterste der aarde’, zoals door Jezus bepaald in

Hand. Hand.1:8, maar niet in een voorkeur naar de

volgorde Joden, Samaritanen, Jodengenoten en

heidenen, zoals door de eerste christenen ten uitvoer

gebracht. Inderdaad waren het in Jeruzalem alleen

Joden, die tot geloof kwamen, de Samaritanen waren

een soort bastaard-Joden en de kamerling was

misschien een Jodengenoot, maar wel een niet-Jood.

Maar Hand.10:15,20,28,34-36 en 11:1-3 en 18-19 alleen

al tonen aan, dat het alleen tot Joden spreken een

Page 57: GODS LIEFSTE WENS

57

bewuste keus was van de eerste christenen zelf, op

grond van hun Joodse tradities. Als wij zien, dat Jezus

alleen een geografische volgorde aangaf en de

consequenties daarvan nagaan, blijkt, dat de

Goddelijke bedoelingen daarvan al veelbetekenend

genoeg waren.

De Joden een tweede kans?

Volgens sommigen was het aanbod van het Konikrijk al

door de Joden geweigerd en door God teruggenomen in

Mattheüs 12. Anderen zien de verwerping en kruisiging

als het voorlopig eindpunt van Gods bemoeiingen met

Zijn volk. Weer anderen menen, dat het Joodse volk na

de opstanding en de hemelvaart in Jeruzalem eerst een

tweede kans moest krijgen, om het Koninkrijk onder de

Messias toch aan te nemen, bij voorbeeld op grond van

Hand.3:19-21. Maar zelfs onder de aanhangers daarvan

is daar oppositie tegen. Pentecost (Things to come,

Dunham, 469), noemt verschillende tegenwerpingen,

deels gegrond op wat daar wordt gezegd, deels op dat

gedeelte van Handelingen en deels op elementen van

hun eigen leer. De voornaamste tegenwerpingen zijn de

volgende. 1. De oprichting van de gemeente in

Handelingen 2 en al de consequenties daarvan maakten

een hernieuwd aanbod van het Koninkrijk op dat

moment onmogelijk. 2. De doop, die Petrus predikte in

2:38 werd bediend ‘in de Naam van Jezus Christus’, die

dan het leven van de bekeerde overneemt en is niet

hetzelfde als de doop van Johannes, de voorloper van

het Koninkrijk, waarbij de mens beterschap beloofde in

eigen kracht. 3. Bovendien zou die doop de natie niet

Page 58: GODS LIEFSTE WENS

58

redden, maar de bekeerde individuen uit dat verkeerde

geslacht wegnemen. Het individu werd gered, het

toenmalige volk werd verworpen (Hand.2:38,40). 4. Het

Koninkrijk zou niet aangekondigd kunnen worden

zonder de aanwezigheid van de Koning en Hij was nu

in de hemel. Maar Hij was daar, om de zaken van de

gemeente te behartigen en niet die van het Koninkrijk

(waartussen hij wel verschil ziet). 5. Petrus zelf zegt, dat

Christus in de hemel zou blijven tot het herstel van alle

dingen (3:21), hoewel dat dan ook had kunnen plaats

vinden naar deze visie.

Naast het feit, dat sommige motieven niet zo

overtuigend zijn, verwijt Petrus de Joden de dood van

Jezus. Hij roept op tot bekering daarvan. Dan zullen er

tijden van verademing komen. En dan zal God de

Messias zenden en zal alles hersteld worden. Kennelijk

zullen die tijden van verademing meteen komen. Zij

zullen in verband moeten staan met de reeds in gang

gezette gemeente. En daarin ervoer men inderdaad een

tijd van verademing (2:42-47). Maar wanneer

dewederkomst zou plaats vinden, zegt Petrus er

helemaal niet bij. En inderdaad, zolang de Koning nog

niet op aarde terug is, kan er geen sprake zijn van een

aards Koninkrijk. Het is dus een aanbod van betere

tijden, maar niet van het aardse Koninkrijk.

Aards Koninkrijk niet aanstaande.

Eerder hadden de discipelen wel de verwachting geuit,

dat het aardse Koninkrijk aanstaande zou moeten zijn

(Hand.1:6-8). Maar Jezus had duidelijk gemaakt, dat

het tijdstip van de komst van het aardse Koninkrijk een

Page 59: GODS LIEFSTE WENS

59

zaak was, waarover de Vader de beschikking aan Zich

hield. Dat zou Hij decreteren, als Hij dat nodig vond.

De apostelen hadden maar één ding, om zich zorg over

te maken: het prediken van het evangelie over de hele

wereld . En dat was voorlopig nog niet af. Een

onmiddellijke komst van het aardse Koninkrijk kan

Petrus dus niet hebben aangeboden.

In zijn tweede Brief, in 3:8-9, verkondigt Petrus een

heel andere overtuiging: de wederkomst kon nog

duizenden jaren duren! Dat doorstond de test voor

Goddelijke profetie, namelijk, een bevestiging door de

geschiedenis (Deut.18:21-22). En daar is niet de

weigering van de Joden het motief, maar Gods liefde

voor zondaars. En dat is geheel in overeenstemming

met het bevel van Jezus, het evangelie van de vergeving

der zonden aan alle volken te prediken.

Datzelfde zei Hij onder anderen in Zijn toekomstrede

van Mattheüs 24 (:14). Een bepaalde toekomstleer,

populair in allerlei kerken en groepen, die de

fundamentele aannames daarvan in het geheel niet

huldigen, verschuift dat alles naar de toekomst.

De gemeente zou dan al in de hemel zijn, om plaats te

maken voor Israël. Dan pas zouden Oudtestamen-tische

profetieën vervuld worden en de Joden zouden vanuit

hun land een Joods-Messiaans evangelie prediken.

Geen van drieën wordt regelrecht in de Schrift

genoemd. Het eerste berust op een profetie van 1830,

die twee evangelisten zich toeëigenden, de één met, de

ander zonder bronvermelding. Door het tweede

veronachtzaamt men veel profetieën, die nu al vervuld

zijn of worden. En het derde was in Mattheüs 24

Page 60: GODS LIEFSTE WENS

60

helemaal niet het onderwerp. Het was wel het

onderwerp van de prediking der apostelen aan Joden

en niet-Joden. En de de ‘chronologie’ van Mattheüs 24

doet vers 14 eerder slaan op de steeds intensievere

wereldevangelisatie van de laatste twee eeuwen.

Men kan aan Petrus’ woorden in Handelingen 3:19-21

echt niet een hele leer ophangen, alsof Petrus daar van

Godswege nogmaals de Joden de onmiddellijke

realisatie van het aardse Joodse koninkrijk onder

Messias Jezus aanbood. Dat past niet in de boodschap

van dat gedeelte. En het is in tegenspraak met de

woorden van Jezus over de boodschap van de Schrift:

alle volken, waaronder Israël (Luc.24:46-47).

‘Eerst de Jood en ook de Griek’?

Jezus woord van vlak voor Zijn hemelvaart zei wat er

gepredikt moest worden en tot wie. De prediking was

‘vergeving der zonden’ en dat moest gepredikt worden

‘aan alle volken’. Laten wij ons eerst bezig houden met

het tweede punt.

De gang van zaken in Handelingen in dit opzicht wordt

heel vaak verklaard op grond van wat Paulus schrijft

over de dubbelterm ‘Jood en Griek’, wat daar betekent

‘Jood en niet-Jood’. En men neemt daarvoor dan de

vorm, waarin het in Romeinen twee staat: ‘eerst de

Jood en ook de Griek’

Men kan - terecht of ten onrechte - voor de stelling

‘eerst de Jood’ Bijbelteksten citeren, op grond waarvan

men dan zegt, dat het ‘in het Woord’ staat. Maar dan

moeten die teksten wel eerst in hun verband en in dat

van de hele Schrift uitgelegd worden. Het moet niet - of

Page 61: GODS LIEFSTE WENS

61

niet in de eerste plaats - bekeken worden in het verband

van een bepaald theologisch systeem. Want dat is

daarmee het geval.

Er zijn heden ten dage veel ‘vrienden van Israël’, die

zeggen: het evangelie is in de allereerste plaats voor het

Joodse volk. Maar eigenlijk daar tegenover de

bovengenoemde leer, die zegt: het evangelie was in het

begin van Handelingen eerst alleen voor de Joden,

maar toen die niet wilden luisteren, kwam het tot de

volken in het algemeen, Joden eventueel inbegrepen. En

daarom stelt men de tijd van de gemeente voor als een

tussengeschoven periode tussen het verwerpen van

Jezus door Israël en hun herstel als voorbereiding van

het duizendjarig rijk.

De leus over Jood en Griek komt komt voor in twee

vormen. De uitspraak ‘Eerst de Jood en ook de Griek’

komt alleen voor in Romeinen 2. ‘Jood en Griek’ komt

voor in Rom.10:12 en Col.3:11. En ‘Jood noch Greek’

staat in Gal.3:28. Maar alleen als het om het laatste

oordeel gaat, staat er: ‘Beide, eerst de Jood en (ook) de

Griek’. In alle andere gevallen staat er in de

grondtekst: ‘Beide Jood en Griek’, of ‘Jood noch

Griek’. Het ‘eerst de Jood en ook de Griek’ van

Rom.2:10 heeft dus niets te maken met de verhouding

tussen Jood en niet-Jood in de evangelieprediking en de

vorming of het functioneren van de gemeente.

‘Geen onderscheid Jood - Griek’: Romeinen.

Paulus’ Brief aan de Romeinen. is een Brief, die altijd

van groot belang is geweest voor het vaststellen van de

juiste evangelieprediking en leer. Maar ten eerste wordt

Page 62: GODS LIEFSTE WENS

62

er bijna nooit op gelet, dat deze Brief geschreven is in

verband met de problemen in de gemeente te Rome. Die

worden behandeld in Romeinen 14 en 15. De ‘sterke’

christenen uit de heidenen leefden uit genade en geloof

en keken neer en maakten aanmerkingen op de

‘zwakke’ wettische broeders uit de Joden, die dachten,

dat ze van alles niet mochten of moesten. Dat was in die

tijd één van de grootste problemen in veel jonge

gemeenten en in het bijzonder voor de rondtrekkende

predikers pro en contra. Alles, wat in Romeinen daar

aan voorafgaat, is voorbereiding en basis voor de

oplossingen, die Paulus biedt in die twee hoofdstukken.

Dat wordt samengevat aks: ‘Er is geen onderscheid’

(3:22).

Het bekende woord van Romeinen 3:22 ‘Want er is

geen onderscheid’, ´want allen hebben gezondigd --- en

worden om niet gerechtvaardigd’ heeft een belangrijke

boodschap gehad voor Luther. Hij kreeg het te lezen,

toen hij problemen had met de Roomse leervan de

goede leer van de goede werken en het verkopen van

aflaten ter wille van bekorting of vrijlating uit het

vagevuur. Het betekende voor hem rechtvaardiging uit

genade op grond van geloof. Zo is men het gaan lezen

met de klemtoon op ‘gezòndigd’, ‘dèrven’ en

‘gerechtváárdigd’. En die waarheid zit er ook in. Maar

die is niet het hoofdonderwerp en dient zelf nog een

ander doel. Door het als het hoofdonderwerp te

beschouwen, wordt het uit zijn verband gerukt.

In zijn verband gezien, valt de nadruk op ‘àllen’. Het is

de voortzetting van het voorafgaande in vers 9, dat

letterlijk zegt: ‘wij hebben --- beide Joden en Grieken

Page 63: GODS LIEFSTE WENS

63

beschuldigd, dat zij àllen onder zonde zijn ---’. En dat is

weer een vervolg op het daaraan voorgaande, waarin

Paulus eerst de dwalingen van het heidendom noemt

(1:18-32), stelt, dat de Jood in zijn dagelijks leven

eigenlijk geen haar beter is (2:1-3:8) en dan met

uitspraken uit de wet aantoont, dat àlle mond gestopt

en de héle wereld strafwaardig is voor God, omdat

‘geen vlees’ door eigen werk gerechtvaardigd kan

worden (3:19-20). Dan schrijft hij: '--- want er is geen

onderscheid. Want àllen hebben gezondigd en (àllen)

derven de heerlijkheid Gods en (àllen) kunnen alleen

maar om niet gerechtvaardigd worden uit Zijn genade -

--. En nog eens in 3:29-30 'Of is God alleen de God der

Joden? Niet ook der heidenen? Indien er namelijk één

God is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het

geloof een de onbesnedenen door het geloof'.

Daarom herhaalt Paulus die uitspraak in 10:12 en zegt:

‘Want er is geen onderscheid’ en verklaart dat nu als

‘geen onderscheid tussen beide Jood en Griek. Immers,

een en dezelfde is Heer over àllen, rijk voor àllen, die

Hem aanroepen’. Dat stemt overeen met wat hij in

Galaten 3:28 schrijft: ‘Want gij zijt àllen zonen van

God door het geloof in Christus Jezus --- Hierbij is geen

sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van

mannelijk en vrouwelijk: gij àllen zijt immers één in

Christus Jezus --- zaad van Abraham’.

'Geen onderscheid Griek-Jood: Colossenzen.

En als hij in Col.3:9-11 zegt, dat de nieuwe mens

(‘voortdurend’ - de werkwoordstijd!) vernieuwd wordt

naar het beeld van zijn Schepper’ gaat hij verder

Page 64: GODS LIEFSTE WENS

64

'waarin geen plaats is voor Griek en Jood, besneden en

onbesneden, primitief, barbaar, (in huidige taal), slaaf,

vrije, maar alles en in allen Christus is’.

En daarom is er geen verschil tussen ‘sterke’ en

‘zwakke’ gelovigen. Want àllen moeten bij hun

bekering van niet af aan beginnen en dan uit genade en

in geloof leven, ook met elkaar.

Paulus zet niet eens altijd ‘de Jood’ voorop. In

Romeinen 10:12 zegt hij ‘er is geen onderscheid tussen

Jood en Griek’, en in Col.3:1 staat: ‘er is geen

onderscheid tussen Griek en Jood, besneden of

onbesneden’. Dat de Jood het eerste genoemd wordt in

Romeinen komt, doordat de Joodse christen daar het

eigenlijke onderwerp van schrijven is: wat moeten wij

met die zwakke broeders? Maar in Colossenzen is het

probleem, dat de overwegend Griekse gelovigen (1:27)

overhelden naar Hellenistisch-Joodse religieuze

filosofieën, een voorloper van de latere Hellenistische

gnostiek (2:8-11,16,20-23).

Natuurlijk heeft het Jood-zijn in religieus en geestelijk

opzicht vele voordelen (Rom.2:17-20; 3:1-3; 9:4-5;

11:17-24,28-29), net als de man-vrouw verhouding zijn

praktische inplicaties heeft in het christelijk leven

(11:3; Ef.5:22-33; 1Pe.3:1-7) en het beter is vrij te zijn

dan een slaaf (1 Cor.7:17-24).

Dat zulke Brieven een grote leerstellige waarde hebben

is buiten kijf. Maar om die goed te interpreteren,

moeten wij eerst het doel en de inhoud van zo’n Brief in

zijn geheel bekijken.

Page 65: GODS LIEFSTE WENS

65

7. EVANGELIE:

KONINKRIJK,GENADE,VERGEVING.

Allerlei meningen.

Voor de evangelieprediking begon zei Jezus, dat in het

Oude Testament voorzegd was, dat in Zijn naam aan

alle volken meteen moest gepredikt worden ‘bekering

tot vergeving der zonden’. Tegebwoordig zou volgens

velen eerst de prediking aan de Joden ‘het evangelie

van het Koninkrijk’ betreffen, een onmiddellijk

koninkrijk onder Messias Jezus aan de Joden. Maar

daar die het verwierpen, zou er later een ander

evangelie, ‘het evangelie der genade Gods’ gepredikt

zijn aan Joden en niet-Joden, die de gemeente zouden

vormen. Men wil dan soms wel onderscheid maken

tussen het Koninkrijk der hemelen en het Koninkrijk

Gods. Het koninkrijk der hemelen zou min of meer ‘de

hemel op aarde zijn’, een hemelse regering over het

volk Israël en door hen over de wereld. Dat zou dan

bevestigd worden door het feit, dat Mattheüs, die zijn

Evangelie voor Joden geschreven heeft, daarin alleen

spreekt over ‘het Koninkrijk der hemelen’. Het

Koninkrijk Gods zou de algemene heerschappij van

God van God aanduiden, zelfs in de gemeente. Die term

wordt door de andere evangelisten zo genoemd en die

zouden dus voor de heidenen geschreven hebben.

Maar ook in die kringen ziet men daar tegenwoordig

geen verschil meer tussen. Mattheüs en de andere

evangelisten68 gebruiken de éne of de andere term in

dezelfde gevallen. Mattheüs is de enige die de term

‘koninkrijk der hemelen’ gebruikt. Hij was een Jood,

Page 66: GODS LIEFSTE WENS

66

die schreef voor Joden, die de Naam van God bij

voorkeur vermeden. Maar Lucas, de Griek, gebruikt in

Zijn Evangelie de term ‘het Koninkrijk Gods’ en

verslaat in Handelingen Paulus als sprekend tot niet-

Joden èn Joden over ‘het Koninkrijk Gods’, en nooit

over ‘het Koninkrijk der hemelen’. Ook vergeet men

licht, dat zelfs de term ‘het evangelie der genade Gods’

in dubbele zin onderdeel is van het evangelie van het

Koninkrijk’. Want het woord ‘evangelie’ is in het Oude

Testament bijna alleen een militaire term als een

overwinningsboodschap van het slagveld en ‘genade’ is

een politieke term, namelijk, wat een Heerser aan

strafwaardige onderdanen geeft. Het zijn beide

‘Koninkrijkszaken’. Het wordt in Handelingen alleen in

20:24 genoemd en wel in onmiddellijk verband met 'de

prediking van het Koninkrijk Gods’ in 20:25. Pas na

begenadiging wordt een bekeerling ‘kind’ van de

‘Vader’ en wordt de gemeente de bruid van de

Overwinnaar. De strijd, de redding en de Overwinning

zijn kwesties van militair en politiek belang in de

geestelijke wereld.

'Aan wie en wat', in Handelingen 1-10.

Er zijn er, die er zeker van zijn, dat door tijdelijke

uitschakeling van Israël het Koninkrijk verleden tijd is

en alleen in Israëls herstel weer komt. Maar men is het

er niet over eens, wanneer dat ophield.

Sommigen zeggen, dat Israël de oprichting van het

Koninkrijk onder de Messias verbeurd had met de

verwerping en kruisiging van Jezus Christus.

Page 67: GODS LIEFSTE WENS

67

Anderen menen, dat het hen vlak daarna weer

aangeboden werd. Maar wanneer? Sommigen zien dat

in de toespraak van Petrus in Hand.3, beantwoord

methet arresteren van apostelen in Hand. 4 of 5.

Anderen zien in de steniging van Stefanus en de

vervolging van de gemeente in Jeruzalem de definitieve

weigering van de Joden, om het Koninkrijk te

aanvaarden. De prediking aan de Samaritanen en de

Ethiopiër zou de uitsluiting betekenen van Israël en een

eerste sein, om naar de heidenen te gaan.

Nog anderen zien dat moment in de prediking aan

Cornelius. Maar Philippus had toen al gepredikt aan de

Samaritanen (Hand.8), en hij predikte wel het

Koninkrijk (Hand.8:12), wat men in die kringen ziet als

een uitsluitend Joods onderwerp - hoewel nu ook op dat

punt de meningen uiteenlopen. Anderen zien dat als een

overgangsgeval met prediking aan ‘halfjoden’. Maar de

afschuwvan Joden tegen Samaritanen - en omgekeerd -

was veel groter dan hun afkeer van ‘heidenen’

(Johannes 4:9; ook Luc.9:52-54). En de Ethiopiërs

waren de Joodse godsdienst al toegedaan onder een

sterke Joodse invloed, sinds - naar hun zeggen - de

koningin van Scheba bij Salomo was geweest. En deze

Ethiopiër kan een Jodengenoot geweest zijn. Dat de

Heilige Geest Philippus zei zich bij de wagen te voegen,

zonder een bezwaar bij hem te veronderstellen zoals bij

Petrus (8:29 en 10:20) en dat Philippus dat zonder

aarzelen deed, doet dat denken.

Ten slotte zijn er, die menen, dat Paulus zijn

openbaring over een evangelie voor en een gemeente an

Joden en niet-Joden tijdens zijn eerste gevabgenschap

Page 68: GODS LIEFSTE WENS

68

gekregen moest hebben, omdat hij daarover schrijft in

zijn zogenaamde ‘gevangenis-brieven’. Paulus, een

visioen krijgend in de eenzaamheid van een donker

gevangenishol, spreekt tot de verbeelding, maar hij

woonde al die tijd in zijn eigen gehuurde woning, en

kon elke bezoeker ontvangen(Hand 28:30-31). Ook hafd

hij er al jaren daarvóór in Romeinen 16 over

geschreven.

De meest radicalen in dat opzicht denken zelfs, dat heel

Handelingen en de Brieven van die periode, tot het

Oude Verbond horen. Het Nieuwe Verbond en de

‘gemeentetijd’ zouden pas met de Brief aan Efeze

beginnen. Maar het is ook in andere groepen

doorgedrongen.

'Aan wie', in Handelingen 10-28: de feiten.

Cornelius was een niet-Jood, die ook geen Jodengenoot

was en ook door de christenen als een heiden

beschouwd werd (11:2-3). En de grote scheiding van

geesten komt vlak daarna in 11:18-20. Men erkende de

bekering van Cornelius en de zijnen. Maar zij, die

vanuit Jeruzalem gingen prediken, zelfs tot Cyprus en

Antiochië, gingen gewoon door met de heidenen te

negeren. Toen gingen hun bekeerlingen van Cyprus en

Lybië echter in Antiochië aan niet-Joden prediken.

Daar werd Barnabas heen gestuurd en die overreedde

Saulus om hem daar te komen helpen. Het is dus

duidelijk, dat toen een zogenaamd hernieuwd aanbod

van het Messiaanse Koninkrijk aan Israël op dit punt in

ieder geval van de baan was.

Page 69: GODS LIEFSTE WENS

69

Wat echter in die hele geschiedenis opvalt, is, dat er

verschillende keren duidelijk staat, dat er ook onder de

eerste christenen een algemene aversie bestond tegen

het opgeven van de Joodse exclusiviteit en het vervullen

van Jezus opdracht om met het evangelie van meet aan

naar ‘alle volken’ te gaan. Verwarrend daarbij is, dat

zelfs Paulus, geroepen als heidenapostel, zich ook altijd

eerst tot de Joden richtte. Dat is wel te begrijpen. Hij

was zelf een Jood en schrijft dat verschillende keren.

Hij had zijn volk lief (Rom 9:1-5) en wist, dat het nog

een grote toekomst heeft (Rom.11:25-36). En men kan

zeggen, dat hij de opdracht van Jezus, te prediken aan

alle volken, wel vervuld heeft, want uiteindelijk kwam

hij altijd wel bij de heidenen uit. Maar hij was in de

eerste plaats geroepen als heidenapostel. Daartoe echter

moest hij minstens één keer een terechtwijzing in ont-

vangst nemen. Hij wilde Jodenapostel zijn en zelfs in

Jeruzalem. Maar Jezus zei: ‘Neen, ver weg, naar de

heidenen’ (Hand.22:17-21).

Toch ging Paulus ook daar altijd eerst naar de Joden,

meestal in de synagoge en wel tot het eind van

Handelingen en ging meestal pas tot de heidenen, als de

Joden zijn boodschap weigerden aan te nemen. Hij

heeft dat wel vijf keer gedaan (13:44-49; 17:1-4; 18:5-6;

19:8-10; 28:23-29). En bij voorbeeld reeds in 18:6 zijn

Paulus’ woorden al zeer radikaal. Men zou kunnen

beweren, dat zijn eerste of zijn laatste confrontatie met

onwillige Joden ‘de deur dicht deed’ en dat dat het

moment was, waarop het ‘koninkrijk’ eindigde en ‘de

gemeente’ begon. Maar dan is hij na het eerste geval

niet consequent geweest door steeds weer het eerst naar

Page 70: GODS LIEFSTE WENS

70

een synagoge te gaan en in het laatste geval wel wat

laat. Uit zijn verdere arbeid blijkt, dat het ‘voortaan’

van 18:6 plaatselijk bedoeld was.

Bovendien zijn beide gevallen, of welk geval ook

daartussen, lang niet uniek. Wat hem in Rome met de

Joden overkwam, is verscheidene keren gebeurd op zijn

vroegere zendingsreizen. En het Schriftgedeelte, dat hij

daarvoor citeert, was al door Jezus in een voorval van

gelijke strekking aangehaald (Mat.13:14) en door

Johannes nogmaals als conclusie geciteerd (Joh.12:40).

'Wat', in Handelingen 10-28: de feiten.

Voor wie het koninkrijk voor de Joden reserveerd, is

wàt Paulus predikte wel heel erg verwarrend, hoewel

natuurlijk overal wel een mouw aan te passen is.

Vergeving van zonden predikte Paulus allereerst aan de

Joden (Hand.13:38-40) en het ‘Koninkrijk’ aan de niet-

Joden (Hand. 14:22). Wel staat er in 19:8, dat Paulus

toen aanvankelijk in de synagoge het Koninkrijk

predikte, maar dat zette hij voort in een neutraal

schoolgebouw, waar hij tot ‘allen’ predikte, en waar

heel nadrukkelijk bij staat ‘Joden en Grieken’ (19:9-

10). Later zegt hij tegen de oudsten van de daar

gevormde gemeente van Joden en niet-Joden (20:20-

21), dat hij daar gekomen was met ‘het Evangelie van

de genade Gods’, maar wat hij samanvatte als ‘de

prediking van het Koninkrijk’ (20:24-25). Hij maakte

daartussen geen verschil, noch in wezen, noch in doel-

groep. Hetzelfde zien wij in Rome (28:23 aan Joden, 31

aan allen). En in de Brieven schrijft hij er over aan de

Page 71: GODS LIEFSTE WENS

71

gemeente (Rom.14:17; 1 Cor.4:20; 6:9,10; 15:50;

Gal.5:21; Col.4:11; 2 Thes.1:5).

'Aan wie en wat', in Hand. 10-28: conclusie.

Als het ‘Jood - Griek probleem’ inderdaad rangorde in

de prediking van het evangelie aangegeven zou hebben,

zou die op twee verschillende manieren uitgevoerd

kunnen zijn. En tezamen zouden zij alleen maar in één

bepaalde volgorde hebben kunnen voorkomen. De

eerste uitvoering is: eerst enige tijd alleen aan de Joden

en later vrijwel uitsluitend aan de niet-Joden. Wij

hebben al gezien, dat die praktijk niet werd uitgevoerd,

omdat men daarin Gods plan meende te

verwerkelijken, maar omdat men de exclusiviteit van

Israël aanhing en niet-Joden eenvoudig negeerde,

omdat die het niet waard zouden zijn. De tweede

mogelijkheid is: in iedere plaats eerst aan Joden en

later daar ook aan niet-Joden. Dat laatste is wat Paulus

toepaste tot aan het eind van Handelingen. Maar hij

ging vaak pas naar de heidenen, als de Joden hem

wegjoegen, of het leren onmogelijk maakten.

Maar terwijl het geregeld gebeurde, dat er apostelen of

andere christenen gevangen werden genomen, dat

Paulus voor de zoveelste keer door de Joden verjaagd

werd, en men dan een volgende keer of in de volgende

plaats toch weer eerst naar de Joden ging met de

boodschap, dan blijkt daar toch uit, dat de weigering

van de Joden om te luisteren geen principiële en

algehele verwerping uitlokte! Daar blijkt dan toch ook

uit, dat er geen sprake was van een speciaal aanbod aan

de Joden van een Joods Koninkrijk!?

Page 72: GODS LIEFSTE WENS

72

Dat Paulus steeds weer naar een synagoge ging, alleen

om er weer uitgegooid te worden, geeft de indruk, dat

hij toch het heil zag als een zaak, die eigenlijk alleen, of

in ieder geval allereerst, de Joden aanging, en dat het

God was, Die hem steeds weer liet opjagen naar de

heidenen, voor wie hij immers geroepen was. Inderdaad

paste hij in de praktijk steeds de leus toe: ‘Eerst de

Jood en ook de Griek’.

Bij zijn eerste verjaging door de Joden in Pisidisch

Antiochië, zei hij: ‘Het was nodig, dat eerst tot u het

Woord van God werd gesproken, doch nu gij het

verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt,

zie,nu wenden wij ons tot de heidenen’ (Hand.13:46-47).

Maar dat motiveerde hij met een heel bijzonder citaat:

‘Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld

tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn

tot aan het uiterste der aarde’ (Jes.49:6). ‘De knecht des

Heren’ is hier aan het woord en Paulus spreekt hier van

‘ons’, van hemzelf en Barnabas, als apostelen,

gezondenen door de Messias. Het is merkwaardig, dat

Paulus alleen maar vers 6 citeert en daarvan alleen

maar de tweede helft. In vers 5 zegt de Messias, dat hij

als Mens geboren was, om Israël tot God terug te

brengen. In de eerste helft van vers 6 zegt God dan, dat

dat Hem te weinig is en dat de heidenen er ook bij

horen. Inderdaad vinden wij Jes.49:5 terug in Hand

13:46 en Jes.46:6b in Hand.13:47. Dat zou betekenen,

dat Paulus de prediking van het evangelie aan de Joden

als eersten ‘nodig’ achtte, omdat dat volgens Jes.49:5

het hoofddoel van de komst van de Messias geweest zou

zijn. Maar Jesaja zegt daar eigenlijk, dat de redding

Page 73: GODS LIEFSTE WENS

73

van Israël als volk geen doel in zichzelf kon wezen. Dat

was God te weinig. Het doel was pas bereikt, als het heil

van God zou reiken tot het einde der aarde. Dat is al het

begin van de omslag, die het zendingsbevel van Jezus

maakte, meteen ‘de hele wereld’, ‘alle volken’. Maar

dat zien wij niet in Handelingen 13. Bij Paulus was het

nog: ‘aan Israël eerst en zo tot de andere volken’, Jezus

zei: ‘alle volken, inclusief Israël’.

Bij de tweede confrontatie met onwillige Joden in 17:2

schrijft Lucas: ‘En Paulus ging, zoals hij gewoon was,

(de synagoge der Joden) binnen en behandelde drie

sabbatten achtereen gedseelten uit de Schriften ---’.

Daaaruit blijkt toch wel dat de regel ‘eerst de Jood en

ook de Griek’ een welbewust uitgangspunt en een vaste

routine voor Paulus was.

En dat sprak hij zelf tegen in zijn Brieven, door wat hij

juist over de evangelieprediking schrijft: ‘Er is geen

onderscheid tussen Jood en Griek’ (Rom.10:12-13) en

over de gemeente: ‘in Christus’ is er ‘geen sprake van

Jood of Griek, besneden en onbesneden’ (Gal.3:28;

Col.3:9-11).

Het blijkt, dat wij het zeker niet als principiele

Goddelijke leiding moeten zien, dat hij zo vaak eerst

naar de Joodse synagoge ging. Het kan zijn, dat hem

hierin zijn Jood-zijn en niet minder zijn farizese

opvoeding en opleiding parten speelden. Het kan ook

zijn, dat dit voor hem als Jood in veel gevallen het enige

eerste contactpunt in een nieuwe stad was. Het

gebeurde inderdaad veel, dat hij door zijn optreden in

de synagoge in contact kwam met niet-Joden en dat was

dan ook vaak het punt, waarop de scheiding met de

Page 74: GODS LIEFSTE WENS

74

Joden kwam (13:44-48; 14:1-5; 17:4-5; 18:4-6). En ook

dat gebeurde onder de leiding van de Geest, waar

Paulus goed op lette (16:6-10; 20:22-24; 27:21-26,30-

36). Maar het was niet de uitvoering van een Goddelijk

decreet, dat de Jood tot een zeker tijdstip een tweede

kans kreeg voor de realisatie van het Koninkrijk in

Joodse stijl, of het eerst aan de beurt moest komen bij

de prediking van het evangelie Het ging om ‘alle

volken’ en in Paulus’ geval ging het om zijn speciale

roeping als ‘apostel voor de niet-Joden’.

‘Eerst de Jood, dan de Griek’ onuitvoerbaar.

Laten wij nog even de feiten herhalen. Bovenstaande

regel staat alleen in Romeinen 2 en wordt alleen gezegd

in verband met de verantwoordelijkheid van de Jood

ten aanzien van het laatste oordeel en niet in verband

met evangelisatie of gemeentevorming. Voor

evangelieprediking en de gemeente geldt ‘Jood en

Griek’ of ‘Jood noch Griek’. En als men het ‘eerst de

Jood’ bevestigd meent te zien door een herhaald

aanbod van het heil aan Israël als volk in de praktijk

van de eerste christenen en Paulus, onder

veronderstelde Goddelijke leiding, moet men in

aanmerking nemen, dat Jezus vóór Zijn hemelcvaart en

Paulus in zijn Brieven juist het tegendeel stellen. Maar

ook moeten wij bezien, of het in de werkelijkheid

uitvoerbaar en zo uitgevoerd zou zijn en of de

consequenties met de Schrift overeenstemmen.

In beide vormen geeft het principe ‘Eerst de Joods’

problemen, die wij kunnen karakteriseren met de

woorden wie, waar, wanneer, enzovoort.

Page 75: GODS LIEFSTE WENS

75

Enkele vragen.

Komen de niet-Joden pas aan de beurt, als de Joden het

gehoord hebben? Moeten de Joden het alleen maar

gehoord hebben, of moeten ze het ook aangenomen

hebben. Of horen de niet-Joden het alleen, als de Joden

het geweigerd hebben? Betreft dat dan de beslissing van

het Sanhedrin voor het hele wereldjodendom, of van de

voornaamste religieuze leiders en zo ja, welke? Of

betreft het ‘de massa.’ En in welk aantal, wat is

‘genoeg’: enkelen, velen, de meerderheid, allen, wie be-

paalt de omvang? Gaat het om Joden in een

representatieve plaats, in het religieuze centrum, in het

hele land, of het wereldjodendom? Of zou de houding

van Joden in elke willekeurige plaats dat kunnen

bepalen, omdat iedere Jood voor het hele ‘Jodendom’

zou spreken? En hoe, of in hoeverre, is een aanname of

weigering sterk en definitief genoeg voor zo’n

verstrekkende conclusie? Want die zou het lot van het

wereldjodendom voor de eerstvolgende twintig eeuwen

bepalen, onafhankelijk van de vraag, of men zich dat

toen bewust was of niet. En wat en wie bepaalt dàt?

Bij de leer, dat het Evangelie eerst exclusief aan de

Joden moest worden gepredikt, let men meestal op wat

Handelingen zegt over weigeringen, van de leiders of

van de massa, bij voorbeeld door de gevangenname van

apostelen of andere christenen of een oproer in een

synagoge, ten aanzien van Paulus’ prediking en de

herhaalde uitspraak van Paulus ‘nu naar de heidenen te

gaan’. Maar dat gebeurde altijd maar plaatselijk. In de

volgende plaats ging hij dan toch weer eerst naar de

Page 76: GODS LIEFSTE WENS

76

synagoge. Maar, zoals al eerder verondersteld, was die

keus dan principieel (‘eerst de Jood’?), of omdat het

praktisch de beste plaats was voor een Jood, om te

beginnen met prediken? En als na de eerste en enige

principiële beslissing, om tot de heidenen te gaan, het

voortaan alleen op praktische gronden berustte, wat

onderscheidt die eerste beslissing dan van alle

volgende?

Men zou kunnen concluderen, dat overal plaatselijk

eerst aan de Joden gepredikt moest worden, om pas na

hun weigering daar tot de niet-Joden te gaan. Maar het

gebeurde vrij geregeld, dat bekeerde Joden of niet-

Joden in de eigen plaats en de omgeving, tot in andere

steden toe, het woord gingen verbreiden, zelfs Joden,

die ‘op eigen houtje’ aan niet-Joden gingen prediken

(Hand.11:20). Is er dan nog een min of meer principiële

en wereldwijde richtlijn mogelijk, die zegt: toen werd

het Joodse volk door God verworpen en hield de

prediking aan de Joden als volk op en begon de

prediking aan alle volken en de vorming van een

gemeente uit Joden en niet-Joden!?

Maar het is nog ingewikkelder. Want in de loop van de

geschiedenis, die Handelingen beschrijft, heeft Paulus

over vele jaren allerlei Brieven geschreven, waarin hij

de tijdelijke verwerping van Israël vaststel de, of tot uit-

gangspunt nam. Maar in andere Brieven roert hij dat

helemaal niet aan, of krijgt men de indruk, dat er

misschien voor zijn lezers een verschil bestond, maar

niet voor hem, zelfs weer in Romeinen, vooral in

Rom.12-15. Hoe valt dat te harmoniseren met

Page 77: GODS LIEFSTE WENS

77

conclusies dienaangaande, die men uit Handelingen

meent te kunnen trekken?

‘Eerst Jood, dan Griek’ niet de bedoeling.

Wat zou men zich voor moeten stellen als een bekering

van Israël? Zouden daarvoor de religieuze leiders na

een toespraak van Petrus of Stefanus op hun knieën

gevallen moeten zijn om de dood van de Messias te

bewenen? Jezus had die mannen als groepering,

Farizeeën of Sadduceeën, of als gezagsorgaan allang

opgegeven. Trouwens, de profetie had al voorzegd, dat

dit niet gebeuren zou. Dat zou pas een veel latere

generatie overkomen en wel bij Zijn tweede afdaling

van de hemel (Zach.12:10).

Of zou er een scheiding moeten komen tussen deze

onbekeerlijke leiders en het volk. De eerste dag

kwamen er niet minder dan drieduizend Joden meteen

tot bekering (2:41) en een paar dagen later was het

aantal mensen haast niet te tellen. Daarom telden ze al-

leen maar het aantal mannen, dat tot vijfduizend

gegroeid was (4:4). Met hun vrouwen mee tienduizend,

met gemiddeld twee kinderen per gezin twintigduizend.

En dat ging zo door (5:14). En dat alleen in de stad

Jeruzalem! En veel van die mensen hadden connecties

met Joden over de hele wereld. Dat kon een

sneeuwbaleffect geven! Alsof dat geen massabekering

was! En de rest van het volk was blijvend diep onder de

indruk en kon gerekend worden tot de sympathisanten

(2:47; 5:13). De leiders van het volk waren machteloos,

verward en verdeeld (4:13-22; 5:34-40) En de apostelen

traden op met alle vrijmoedigheid. De toespraken van

Page 78: GODS LIEFSTE WENS

78

Petrus getuigen daarvan en het wordt ook met zoveel

woorden gezegd (4:33; 5:12-16,42).

Als een bekering van Israël toen de bedoeling was

geweest, had men zich geen beter begin kunnen

voorstellen. Maar het was niet de bedoeling. Het

evangelie moest aan alle volken aangeboden worden,

alle volken, waaronder Israël. En dan zou de Messias

terugkomen, zou heel Israël zich bekeren en zou via dit

volk de zegen van God pas goed tot de andere volken

komen.

Page 79: GODS LIEFSTE WENS

79

8. DE VERZWEGEN WAARHEID.

Jezus’ opdracht niet gerealiseerd.

Nu zei Jezus wel, dat Zijn discipelen met de prediking

‘aan alle volken’ moesten beginnen in Jeruzalem en in

Jeruzalem begonnen zij, maar alleen met prediken aan

de Joden. Ook het patroon ‘Jeruzalem, Judea, Samaria’

werd gerealiseerd. En ‘het uiterste der aarde’

(Hand.1:8) had ook kunnen volgen, want overal

woonden Joden. Maar het bevel ‘alle volken’

(Mat.28:19), ‘de hele wereld’, ‘in de hele wereld aan de

hele schepping’ (Mar.16:15), en dat altijd in absolute

vorm, zonder voorbehoud en zonder gegeven volgorde,

dat werd vergeten of bewust genegeerd.

Tot na de vervolging van de gemeente in Jeruzalem

werd het evangelie alleen aan Joden gepredikt. Maar

wij zien, dat God hen steeds weer tot mensen van

andere volken deed prediken. Dat God toestond aan

Saulus, de latere prediker aan de niet-Joden, de

gemeente te verstrooien en zelfs daarvoor gebruikte, is

veelzeggend. Zo werden de leden daarvan over het hele

land verspreid om de boodschap te verkondigden (8:1-

4) en kwamen zelfs in het buitenland (11:19a).

Maar niemand had de werkelijke opdracht begrepen:

zij bleven alleen tot Joden prediken (11:19b) De

vervolging in Jeruzalem deed Filippus aanvankelijk

veiligheid zoeken in het van de Joden onafhankelijke

Samaria, waar hij tot een zeer vruchtbare

evangelisatiecampagne kwam, die de broeders uit

Jeruzalem moesten komen bevestigen en uitbreiden

(Hand.8). Daarna moest hij Jezus Christus verkon-

Page 80: GODS LIEFSTE WENS

80

digen aan de Ethiopische kamerling, misschien al een

Jodengenoot. Maar tot de niet-Joden kwam het niet.

Petrus naar Cornelius gestuurd en de nasleep.

Toen werd Petrus naar de Romein Cornelius gezonden

en wel door een vermaning van de Geest (10:19-20) Hij

kreeg te horen, dat hij niet voor onheilig mocht houden,

wat God rein had verklaard, maar dat onder elk volk

wie Hem vereert Hen welgevallig is (Hand.10). Men kan

dat natuurlijk opvatten als een nieuwe opdracht aan

Petrus. Maar in het licht van Lucas 24:47 klinkt 10:15

als een verwijt van ongehoorzaamheid (10:15) en 10:20

als een scherpe vermaning. Hij achtte de niet-Joden als

te onrein voor het evangelie. Bij Cornelius roept hij uit:

'Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming

des persoons is, maar onder elk volk is wie Hem vereert

en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig’. Dat drong

toen pas tot hem door.

En toen de Geest op Cornelius en de zijnen kwam,

waren de andere meegekomen broeders even verbaasd

als hij, dat de Heilige Geest ook gegeven werd aan

heidenen (niet-Joden) (10:44-47). Daarmee klopt, dat

Joodse christenen, die er niet bij waren geweest, het

afkeurden (Handelingen 11:1-3). En toen Petrus door

de boeders in Jeruzalem op het matje geroepen werd,

verbaasden zij zich op hun beurt na Petrus’ verhaal dat

niet-Joden net als zij de Geest ontvangen hadden op

geloof roepen zij uit: ‘Zo heeft dan God ook de

heidenen de bekering ten leven geschonken’ (11:15-18).

Naast al het voorgaande, kan men onmogelijk beweren,

Page 81: GODS LIEFSTE WENS

81

dat dat het eerste moment van openbaring van dit

mysterie was.

Openbaring aan Petrus zonder gevolg.

Het werd dus wel begrepen, (10:34,45,47; 11:18).

Niettemin staat daar pal achter, dat de meesten

doorgingen ‘tot niemand het Woord te spreken dan

alleen tot Joden’(Hand.11:19). Slechts ‘enige’ mannen

gingen tot Grieken prediken en die hadden meteen

overvloedige vrucht (11:20-21). Ook wat daar op volgt,

toont aan, dat men het niet als een dwingende hemelse

openbaring zag.

En Petrus spreekt er nog wel met gezag over op de

vergadering in Hand.15. Maar hij - onder anderen -

trok daar geen consequenties uit voor zijn houding

tegenover niet-Joodse christenen (Gal.2:11-14).

Vernieuwde opdracht aan Saulus.

Onderdehand had God al een uitgesproken

tegenstander van het evangelie, Saulus, gerecruteerd en

gaf hem een definitieve opdracht, om met het evangelie

naar de niet-Joodse volken te gaan. Paulus kreeg op

weg naar Damascus een openbaring van de Heer Jezus

en in Damascus een toelichting daarop van Ananias

(Hand. 26:15-23; 9:15; 22:12-16. Daarin wordt gezegd,

dat het Oude Testament het lijden en de opstanding van

Christus leert, maar ook de prediking van het licht, ter

bekering tot vergeving van zonden en het ontvangen

van een erfdeel onder de geheiligden door geloof in

Jezus als Heer, en wel aan Joden en niet-Joden(Hand.

9: 15; 26:17-20 en 22:14,15,21. Maar Paulus richtte zich

Page 82: GODS LIEFSTE WENS

82

in het begin ook uitsluitend tot de Joden (Hand. 9:19-

30), tot de Heer hem weer verscheen in de tempel en

hem dezelfde opdracht weer gaf (Hand. 22:17-21).

Saulus naar Antiochië gehaald en gevolgen.

Toen wekte de Heer enkele bekeerlingen uit de

buitenlandse Joden, op om, onafhankelijk van

Jeruzalem, Jezus als Heer te prediken aan niet-Joden in

Antiochië (Handelingen 11:19-22). Barnabas werd daar

van Jeruzalem heen gestuurd en deze bracht Saulus

daarheen. En van daar uit werd Paulus, los van

Jeruzalem, op een ander spoor gezet (Handelingen

11:25-26; 13:1-3,5,14,45-49).

Joodse christenen hardleers.

De Joodse christenen hadden niets geleerd. Dat blijkt

ook uit de Paulus’ ervaringen in Jeruzalem. Na de

eerste zendingsreis moest hij met Barnabas naar

Jeruzalem in verband met een sterke lobby van

fanatiek Joodse christenen, die de besnijdenis en de

Wet aan niet-Joodse christenen predikten (Hand.15:1-

6). Alleen Petrus, Paulus en Barnabas pleitten voor

prediking aan niet-Joden (15:7-12) en pas tegen het

eind besloot Jacobus, terwille van het gehoorde, dat

God bij Cornelius het initiatief genomen had ten

aanzien van niet-Joden. En hij ziet daarin een

Oudtestamentische profetie vervuld, waarin staat, dat

het herstel van Israël na de ballingschap diende, om ook

niet-Joden er toe te brengen, de Here te zoeken. Daarin

ziet ook Jacobus eindelijk de Nieuwtestamen-tische

gemeente door Oudtestamentische profeten voorzegd

Page 83: GODS LIEFSTE WENS

83

(15:13-19). Maar zelfs na Paulus’ derde zendingsreis

sprak men hem er meteen over aan, dat hij de naam

had, de wet van Mozes te verwaarlozen in zijn

onderwijs. Dat was dezelfde kring van dezelfde

Jacobus, de broeder van Jezus (Hand.21:17-21).

In zijn Brieven klaagt Paulus er meer dan eens over,

dat Joods-Christelijke leraars hem overal volgden, om

zijn bekeerlingen tot het Joodse geloof te bekeren. Daar

waren ze bij de Galaten bijna in geslaagd.

De doorbraak bij Paulus: de beginjaren.

Maar ook na de ontvangen openbaringen wendde

Paulus zelf zich op alle drie zijn zendingsreizen vaak

pas tot niet-Joden, als de Joden niet wilden luisteren

(13:44-49; 17:1-4; 18:5-6; 19:8-10; 28:23-29). Dat zei hij

zelfs bij zulke gelegenheden met zoveel woorden, en

volgens Hand.13:46, deed hij dat, omdat dat ‘nodig’

was: 'Eerst de Jood'. Maar ‘eerst de Jood en óók de

Griek’dat kan, blijkens al het voorgaande, alleen

‘nodig’ geweest zijn in de zin van . Maar de laatsten

kwamen ook bij hem meestal pas aan de beurt bij

gebrek aan belangstelling van de eersten. De doorbraak

van een volledig inzicht kwam eerst veel later. Dat heeft

hij neergelegd in drie passages, in Romeinen 16,

Efeziërs 3 en Colossenzen 1.

De doorbraak bij Paulus: eerste Brieven.

Aan de inhoud van zijn Brieven kunnen wij zien, hoe

dat plaats vond. Zijn eerste Brieven, die aan de

Thessalonicenzen, schreef hij op zijn tweede

zendingsreis in Corinthe, de eerste in het jaar 52, de

Page 84: GODS LIEFSTE WENS

84

tweede in 53. Zij gaan voornamelijk over vervolging

van en geestelijke problemen in de plaatselijke

gemeente. Zijn tweede stel Brieven zijn die aan de

Corinthiërs. Die schreef hij op zijn derde zendingsreis,

de eerste in Efeze in de lente van 57, de tweede in

Macedonië in de herfst van 57. Die betreffen

voornamelijk menselijke problemen tussen leden van de

plaatselijke gemeente en ten aanzien van Paulus zelf.

Daarna ging de ontwikkeling snel.

De doorbraak bij Paulus: het Joodse gevaar:

Terug in Corinthe in de winter van 57 moest hij een

Brief schrijven aan de christenen in Galatië. Onder

druk van Joods-Christelijke predikers liepen zij gevaar

zich tot het Jodendom te bekeren. Daardoor moest hij

zich bezinnen op zijn eigen roeping (Galaten 1-2), en

stelt hij twee waarheden vast. De eerste is, dat niet het

verbond op grond van de wet, maar het verbond met

Abraham op geloof in Gods beloften de redding geeft.

De tweede is, dat de ware zonen van Abraham niet per

se de Joden zijn, maar ‘gelovigen’ (3:1-18). Wat de wet

betreft, stelt hij dan vast, dat die hoogstens een

tijdelijke functie had (3:19-4:11). De keus is leven in

vrijheid of in slavernij (4:21-5:11), naar de Geest of

naar het vlees (5:12-26).

Page 85: GODS LIEFSTE WENS

85

9. GODS LIEFSTE WENS VERVULD.

Het einddoel.

Wij eindigen, zoals wij begonnen. Einddoel is de

vervulling van Gods liefste wens: persoonlijke omgang

met ieder van ons. Hier volgen de lofprijzingen en

gebeden uit de Openbaring in de oorspronkelijke

volgorde. Weggelaten zijn die, die spreken over de

laatste oordelen.

Hemelse overwinningsliederen.

Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die

was en die is en die komt. Gij, onze Heer en God, zijt

waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de

macht; want Gij hebt alles geschapen, en om Uw wil

was het en werd het geschapen.

Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de

macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en

de eer en de heerlijkheid en de lof. Gij zijt waardig de

boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij

zijt geslacht en Gij hebt voor God gekocht met Uw

bloed uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt

hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot

priesters, en zij zullen als koningen heersen op de

aarde. Hem, die op de troon gezeten is en het Lam zij de

lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle

eeuwigheden. De zaligheid is van onze God, die op de

troon gezeten is, en van het Lam! Amen, de lof en de

heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de

eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle

eeuwigheden! Amen.

Page 86: GODS LIEFSTE WENS

86

Het Koningschap over de wereld is gekomen aan onze

Heer en aan Zijn Gezalfde, en Hij zal als koning

heersen tot in alle eeuwigheden. Groot en wonderbaar

zijn Uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig

en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der volken!

Wie zou niet vrezen, Here, en Uw naam niet

verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle

volken zullen komen en zullen voor U neervallen in

aanbidding, omdat Uw gerichten openbaar zijn

geworden. Halleluja! Want de Heer, onze God, de

Almachtige, heeft het koningschap aanvaard.

Laten wij blij zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer

geven, want de bruiloft van het Lam is gekomen en Zijn

vrouw heeft zich gereed gemaakt; en haar is gegeven

zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden,

want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der

heiligen. En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe

aarde --- En ik zag de heilige stad, een nieuw

Jeruzalem, neerdalende van God uit de hemel, getooid

als een bruid, die voor haar man versierd is.

Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen

wonen en zij zullen Zijn volken zijn en Hij Zelf zal bij

hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen.

En Hij, die op de troon gezeten is, zei: ‘---Ik ben de

Alpha en de Omega, het begin en het einde. Ik zal de

dorstige uit de bron van het water des levens geven, om

niet. Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal

hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn’. En de

Geest en de Bruid zeggen: ‘Kom!’ En wie het hoort,

zegge: ‘Kom!’ En wie dorst heeft, kome, en wie wil,

neme het water des Levens om niet. Hij, die deze dingen

Page 87: GODS LIEFSTE WENS

87

getuigt, zegt: ‘Ja, Ik kom spoedig’. Amen, kom Heer

Jezus!’.

Page 88: GODS LIEFSTE WENS

88

Index van hoofdstuk- en perikooptitels'

1. Gods wil: omgang of wet? 17

Gods Ideaal. 17

Gods vrienden. 20

God en Zijn Zoon. 21

Jezus’ verlangen. 23

Eindelijk vervuld. 24

2. Uitstel, maar geen afstel.26

Gods bedoeling op de Sinaï. 26

Wat er werkelijk staat. 27

Een koninklijke priesterschap. 28

Israël weigerde. 29

De grondoorzaken. 30

Tien Geboden en een wet die 'niet goed' was. 31

3. De periode van de wet. 33

Mislukking ingebouwd. 33

Universeel evangelie van de profeten. 34

Israël onder curatele. 34

Wet: 'ingeslopen' 'bijvoegsel'. 35

De wet 'tot een tijdstip, tevoren bepaald'. 37

4. Abrahams geloof ons geloof. 39

Wet tussengeschoven, genade voortzetting. 39

Nieuw verbond vervolg van dat met Abraham. 40

De profeten en de apostelen. 41

Het Oude Testament, de 'Schriften' van Paulus. 43

Page 89: GODS LIEFSTE WENS

89

5. Meteen alle volken of eerst de Jood? 44

Het onderwijs van Jezus. 44

Niet ‘naar Galilea’, ‘beginnen in Jeruzalem’. 45

‘Alle volken, te beginnen bij Jeruzalem’. 46

‘Beginnend vanaf ---’. 47

‘Beginnend vanaf Jeruzalem’. 48

Jeruzalem: Joden en niet-Joden! 50

Niet ‘te beginnen met de Joden’. 51

6. In Handelingen niet alles goed, 52

Eerste christenen niet altijd juist! 53

Enkele losse voorbeelden. 54

Petrus als voorbeeld. 55

Handelingen 1:8, geografisch, niet principieel. 56

De Joden een tweede kans? 57

Aards koninkrijk niet aanstaande. 58

‘Eerst de Jood en ook de Griek’? 60

‘Geen onderscheid Jood - Griek’: Romeinen. 61

'Geen onderscheid Griek-Jood: Colossenzen. 63

7. Evangelie: koninkrijk, genade, vergeving. 64

Allerlei meningen. 64

'Aan wie en wat', in Handelingen 1-10. 66

'Aan wie', in Handelingen 10-28: de feiten. 68

'Wat', in Handelingen 10-28: de feiten. 70

'Aan wie en wat', in Hand. 10-28: conclusie. 71

‘Eerst de Jood, dan de Griek’ onuitvoerbaar. 74

Enkele vragen. 75

‘Eerst Jood, dan Griek’ niet de bedoeling. 77

Page 90: GODS LIEFSTE WENS

90

8. De verzwegen waarheid. 79

Jezus’ opdracht niet gerealiseerd. 79

Petrus naar Cornelius gestuurd en de nasleep. 80

Openbaring aan Petrus zonder gevolg. 81

Vernieuwde opdracht aan Saulus. 81

Saulus naar Antiochië gehaald en gevolgen. 82

Joodse christenen hardleers. 82

De doorbraak bij Paulus: de beginjaren. 83

De doorbraak bij Paulus: eerste brieven. 82

Het Joodse gevaar: slavernij of vrijheid. 84

9. Gods liefste wens vervuld. 85

Het einddoel. 85

Hemelse overwinningsliederen. 85

Page 91: GODS LIEFSTE WENS

91

'REALISTISCHE' BIJBEL-

STUDIE IS HET VOLGENDE.

1. De Bijbel is het 'logboek' van

menselijk contact met God door

de eeuwen heen, geschreven

door de betrokkenen o.l.v Gods

Geest. 2. De Bijbelboeken zijn

historische documenten, gesa-

boteerd door atheïstische theo-

logen. Maar Wiseman toonde

aan, dat Genesis 1-37 uit 11

kleitabletten bestaat. Thiele

harmoniseerde in Koningen en

Kronieken de regeringsjaren

der koningen en gaf die

historische data. Resten van co-

pieën van Mattheüs, Marcus,

Johannes, Handelingen, Romei-

nen, 1 Timotheüs, en Jacobus

tonen, dat deze geschreven zijn

in jaren, die de Bijbel uitwijst.

Een snipper van een Dodezeerol

van vóór 50 bevat iets van Mar-

cus. Van Mattheüs zijn hele

hoofdstukken van toen. 3. Er

zijn veel oudere manuscripten,

dan die waaruit onze Bijbel

vertaald is. 4. De schrijvers, die

de Bijbel noemt/aanwijst,waren

de echte. 5. Profetieën zijn

voorzeggingen, geen latere

verslagen. 6. Niet de leer legt de

Bijbel uit, maar die test de leer.

7. Wetenschap is feilbaar, maar

geen bedrog. De Bijbel bevestigt

er veel van. Wees voorzichtig!

Page 92: GODS LIEFSTE WENS

92

'Gods liefste wens' bleek al in de roep: 'Adam,

'Mens', waar ben je?',

en op de Sinaï in het welkomstwoord: 'Ik heb u

tot Mij gebracht!',

en door wat Jezus zei: '--- opdat ook gij zijn

moogt, waar Ik ben',

en door het doel van onze opname: '--- zo zullen

wij altijd met de Heer wezen',

en in wat de Stem over de nieuwe aarde zal

roepen: 'Ze, de tent van God is bij de mensen en

Hij zal bij hen wonen ---'.

God wil een relatie met ons.

Het gaat in deze studie vooral om Gods

Verbonden met Abraham, Israël en de

Gemeente: het ontstaan ervan, de betekenis,de

plaats, de draagwijdte en de geldigheidsduur.

Lopen ze in elkaar over, onderbreekt er één de

andere, waren ze tijdelijk bedoeld, of zijn ze

voor de eeuwigheid gesloten?

Leven wij nog onder een wet, in een

interimperiode, of in een eeuwig verbond?

Dat bepaalt onze gemeenteptaktijk en ons

toekomstidee. Maar ook de doelmatigheid van

ons leven op aarde, persoonlijk en tesamen.