Geen vreugde is voor mi j onzegbaar - Welkom » Elisabeth ... · PDF filelanden Aruba,...

1
Geen vreugde is voor mij onzegbaar Een bloemlezing en een literatuurgeschiedenis van het Papiamentu leggen verborgen schatten bloot MICHIEL VAN KEMPEN Aart G. Broek: De kleur van mijn ei- land. Deel I: Geschiedschrijving. Aart G. Broek, Sidney M. Joubert en Lucille Berry-Haseth (red.): Deel II: Anthologie . KITLV, resp. 337 en 562 blz. € 49,50 Twee boeken zetten het zoeklicht op de literatuur in het Papiamentu, die in Nederland grotendeels onbekend is. Op een karig begin volgde een ongekende bloeiperiode. ‘V oor degenen die de echte tambú gekend hebben, moet het een trieste zaak zijn de hedendaagse tambú te zien opvoeren door de jonge folkloristische groepen. Een tambú waar de man nu con- stant met opgeheven armen achter de vrouw aandanst totdat hij haar zo dicht nadert, dat zij hem een kontstoot geeft.’ Dat schreef de Cura çaose dichter Elis Juliana in 1983. Hij had het over de bekendste traditionele dans van de Nederlandse Antillen, maar het ci- taat geeft de hele ontwikkelingsproble- matiek van de Antillen in een notendop: van de taal (het Papiamentu), van de cul- tuur in brede zin, van de hele samenle- vingsvorm van de drie Benedenwindse ei- landen Aruba, Bonaire en Curaçao. Waar komen wij vandaan? Wat kennen wij van die traditie? Wat is ervan overge- bleven? Wat geven we op als we als minus- cule samenlevingen meegaan in de vaart der grote volkeren? Hoe verhoudt zich de eilandelijke cultuur tot de Nederlandstali- ge van het Koninkrijk der Nederlanden en de machtige Spaanstalige van het nabijge- legen Zuid-Amerikaanse continent? Het zijn altijd kernvragen geweest van de Be- nedenwinders en nu, op de drempel van nieuwe belangrijke staatkundige hervor- mingen, zijn die vragen niet minder klem- mend dan ooit ervoor. De naam Elis Juliana zal buiten de An- tilliaanse gemeenschap weinig bellen doen rinkelen. Toch behoort hij bij leven al tot de gecanoniseerde Antilliaanse schrijvers. Maar anders dan Cola Debot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion die in het Nederlands schreven en die ook, of juister nog: die vooral in Nederland successen boekten, wijdde Juliana zich voornamelijk aan zijn moerstaal, het Papiamentu, en slechts weinig van zijn werk werd vertaald. In 1998 werd Juliana ‘bijgezet’ in een grote driedelige literatuurgeschiedenis met bloemlezing, van a tot z in het Papiamen- tu. Nu is daarvan een enigszins ingekorte Nederlandse vertaling uitgekomen onder de titel De kleur van mijn eiland: bijna 900 bladzijden literatuur, bestaande uit een geschiedschrijving door Aart Broek, en een anthologie samengesteld door Broek, Lucille Berry-Haseth en Sidney Joubert. Het werk biedt niet een spiegel van de An- tilliaanse literatuur (want die omvat ook de literatuur van de Bovenwinden en de Spaanse en Nederlandse teksten) maar een zoeklicht op het Papiamentu. Waar begint die Papiamentu-litera- tuur? Men zou veronderstellen daar waar slaven uit verschillende Afrikaanse regio’s onderling en met joodse en protestantse shons (meesters) contact hebben, en dus daar waar het Papiamentu een orale litera- tuur van vertellingen, liederen, spreek- woorden en raadsels begint voort te bren- gen. Dat moet ook wel zo geweest zijn, maar de geografie van de Antillen heeft gemaakt dat die orale letteren compleet werden weggevaagd (anders dan in die an- dere kolonie in de West – Suriname – waar diep in de bossen ver van de koloniale sa- menleving orale cultuuruitingen tot de dag van vandaag levend bleven). Pas na de Tweede Wereldoorlog leefde op de ABC-eilanden de belangstelling voor cu- entanan (verhalen), banderita’s (kleine vlag- getjes met teksten) en charada’s (raadels) aarzelend op. En zo begint De kleur van mijn eiland opvallend genoeg met een uit- voerige beschouwing van de Papiamentu literatuur tot 1940, om eerst daarna bij de orale literatuur stil te staan. Wat nu die tambú waarmee deze recen- sie opende precies inhoudt, komt de lezer uit de literatuurgeschiedenis van Broek ei- genlijk niet te weten, wel uit een stuk van Elis Juliana dat in de anthologie is opge- nomen. Toch zou men een compacte be- schrijving van de belangrijkste verschij- ningsvormen van orale letteren in een lite- ratuurgeschiedenis verwachten. Maar Broeks benadering is vaak sterk historio- grafisch gericht en hij inventariseert nauwkeurig hoe orale literatuur is ont- vangen en gepercipieerd, zonder die ruimte te gebruiken voor een analyse van de cultuur en de primaire teksten waar het om gaat. Zelf constateert hij herhaaldelijk hoe orale literatuur het object is geweest van antropologen, theologen en anderen, maar dat die literatuur als kunstvorm nooit is toegelicht. Is het uit het gebrek aan dergelijke voorstudies te verklaren dat Broek er zich ook niet aan waagt? De Papiamentu-literatuur van de af- schaffing van de slavernij in 1863 tot aan de Tweede Wereldoorlog leverde een aan- tal dialogen en tendensromans in feuille- tonvorm in kranten op, een aantal toneel- teksten van onvervalst rooms-katholieke signatuur en ongeveer dertien gedichten die het predikaat ‘literair’ verdienen. Moet men zich over die dertien poëzie- tekstjes druk maken? Ja, dat moet men, zoals men ook het duizendvoudige aan woorden heeft geschreven over die aller- eerste Nederlandse zin ‘Hebban olla vo- gala...’ Want de oerbron van wat we ach- teraf kunnen aanmerken als belangrijke taalkunst, is altijd belangwekkend. In het Papiamentu kunnen we een literatuur be- trappen op zijn nog zo recente ontstaans- moment: het gedicht ‘Atardi’ (Avondsche- mering) van Joseph Sickman Corsen uit 1905, een melancholische en diep existen- tiële bezinning op het wezen en het lot van de mens. Het gedicht was een ant- woord op de denigrerende toon waarmee het ‘volksdialect’ Papiamentu in tal van koloniale beschouwingen werd bespro- ken, een vuurpijl uit het niets die een hele taal deed oplichten als een volwaardige cultuurtaal, zoals in Suriname de dichter Trefossa met zijn diepzinnige en klankrij- ke poëzie het Sranan tot cultuurtaal op- stootte. E r is overigens in die eerste periode veel meer dat op de Antillen en in Suriname parallel loopt: het over- wicht aan gelegenheidsgedichten, de in- vloed van de kerken, de verheerlijking van de eigen regio, de steun aan het konings- huis, de solidariteit met de Afrikaan- der-strijd. Het is een gemiste kans, dat voor deze bewerkte heruitgave van de Pa- piamentu-editie uit 1998 de gelegenheid niet te baat is genomen die parallellen uit te lichten; er zijn tenslotte genoeg studies verschenen die dat mogelijk maken. Terwijl iedereen het er over eens lijkt te zijn dat de literaire productie in het Papi- amentu tot 1945 kwalitatief niet echt om over naar huis te schrijven was, meende de invloedrijke criticus en schrijver Cola De- bot in 1950: ‘De Curaçaose literatuur is aanzienlijk belangrijker dan in het alge- meen wordt aangenomen.’ Dat was vooral een veer op zijn eigen achterwerk, want de werkelijkheid was dat alle belangrijke An- tilliaanse romans in het Nederlands toen nog geschreven moesten worden en dat al- le dichters met een echt oeuvre in 1950 nog maar net bezig waren. Veel Papiamen- tu schrijvers – Luis Daal, Elis Juliana, Pier- re Lauffer, Edward de Jongh – moesten eerst de moed zien op te brengen zich te ontworstelen aan hun vroegste experi- menten met de grote wereldtaal Spaans. De tijd was er in ieder geval rijp voor. De komst van de olieraffinaderijen had wel- vaart gebracht naar de eilanden, de demo- grafische verhoudingen opgeschud, de in- vloed van de rooms-katholieke moraal te- ruggedrongen. De oorlog had een geest van vrijheid over de eilanden doen waaien en een nieuwe houding tegenover het zo- geheten ‘moederland’ bewerkstelligd. De etnisch-culturele creolisering die zich ge- leidelijk aan voltrok schiep ruimte voor meer zelfbewustzijn en het besef dat het Papiamentu gelijkwaardig aan het Neder- lands en het Spaans was. Het Afro-Antilli- aanse erfgoed schoof de Europa-oriëntatie naar de marge – althans op Curaçao en Bo- naire. Op Aruba met zijn sterker Indiaanse wortels kreeg Afrika nauwelijks voet aan de grond. In de novela’s (romannetjes), de poëzie en het toneel kwam de Antilliaanse mens en niet langer het missie-gedachte- goed centraal te staan. Afgezet tegen de uiterst wankele basis van de literaire productie van de eerste helft van de 20ste eeuw, heeft de Papia- mentu-literatuur van de tweede helft zich met een opmerkelijk elan ontplooit. Het aantal dichters en teksten groeide enorm en het Papiamentu werd tot in al zijn uit- hoeken verkend. Zoals in alle jonge cultu- ren werd de taal gemunt aan de grote we- reldliteraturen, in pogingen het werk van Shakespeare, Molière, Shaw en anderen te vertalen in het Papiamentu. Maar de bes- ten onder de schrijvers bereikten, los van die reuzen, een expressie die met recht al- leen nog ‘Antilliaans’ mocht heten. Dat er bij die eilandgerichtheid nog wat chauvi- nistisch geronk opklinkt, wie zou er zich na eeuwen van koloniaal nekverdraaien over verbazen? Het Papiamentu heeft in- middels op alle vlakken een status bereikt, die het Nederlands in de eilandelijke lite- ratuurproductie tot een bijna verwaar- loosbare factor reduceert. Het waarom daarvan verwoordde Lauffer: ‘Met heel haar klankenweelde,/ Is geen vreugde of verdriet voor mij onzegbaar.’ W einig van het Papiamen- tu-werk drong tot het Neder- landse taalgebied door, omdat ook bloemlezingen bijna altijd geheel Pa- piamentstalig waren. De kleur van mijn ei- land betekent dus een grote inhaalslag. Zelfs al getuigt niet elke zin van een lite- raire meesterproef, de nieuwe bloemle- zing bevat veel indringende teksten die authenticiteit niet ontzegd kan worden. Ornelio Martina, Hubert Booi, Guillermo Rosario, Henry Habibe, Nydia Ecury en ve- le anderen met als gigant Pierre Lauffer in hun midden zijn nu voor de Nederlandse lezer bereikbaar gemaakt. In zijn literatuurgeschiedenis analy- seert Aart Broek de naoorlogse teksten chronologisch (en niet per auteur of groep) zeer gedetailleerd, zozeer zelfs dat hij soms in slechts één of twee teksten al een nieuwe tendens ontwaart, waarna vijf jaar later alweer een andere ontwikkeling wordt geconstateerd. Zo krijgen de afzon- derlijke teksten wel hun volle pond, maar wat meer samenvattend vermogen zou geen luxe zijn geweest. Broek plaatst de teksten helder in een historisch-sociolo- gisch kader, maar de vergrotingsloep maakt dan weer dat sommige verschijnse- len vermoeiend vaak herhaald worden: de tanende invloed van het katholicisme duikt op minstens dertig plaatsen op. Met grimmig plezier kruist Broek herhaalde- lijk de degens met Frank Martinus Arion, maar de vraag is of de lezer van een litera- tuurgeschiedenis daarop zit te wachten. Dat neemt niet weg dat wie uitgaat van de bloemlezing, bij bijna elke tekst een toelichting in de literatuurgeschiedenis vindt. Zo geeft De kleur van mijn eiland een beeld van die literatuur die het dichtst bij de Antilliaan staat, niet glad als een spie- gel maar wel flonkerend als een kristal. Deze ingekleurde prentbriefkaart (ca. 1930) met bananenverkopers is een van de vele, interessante illustraties uit ‘Curaçao, geschiedenissen’, geschreven door Ilse Marrevee, waarin de herinneringen van acht bewoners worden afgewisseld door fragmenten van de Curaçaose schrijver Boeli van Leeuwen (Uitgever Stichting Elisabeth, € 59,95. [email protected]) Moet men zich druk maken om 13 gedichten? Nou en of

Transcript of Geen vreugde is voor mi j onzegbaar - Welkom » Elisabeth ... · PDF filelanden Aruba,...

Page 1: Geen vreugde is voor mi j onzegbaar - Welkom » Elisabeth ... · PDF filelanden Aruba, Bonaire en Curaçao . ... ( A v o n d s c h e - mering)van JosephSickman Corsenuit 1905, ...

Geen vreugde is voor mij onzegbaarEen bloemlezing en een literatuurgeschiedenis van het Papiamentu leggen verborgen schatten bloot

MICHIEL VAN KEMPEN

Aart G. Broek: De kleur van mijn ei-land. Deel I: Geschiedschrijving.Aart G. Broek, Sidney M. Joubert enLucille Berry-Haseth (red.): Deel II:A n t h o l og i e .KITLV, resp. 337 en 562 blz. € 49,50

Twee boeken zetten het zoeklicht opde literatuur in het Papiamentu, diein Nederland grotendeels onbekendis. Op een karig begin volgde eenongekende bloeiperiode.

‘V oor degenen die de echtetambú gekend hebben, moethet een trieste zaak zijn dehedendaagse tambú te zien

opvoeren door de jonge folkloristischegroepen. Een tambú waar de man nu con-stant met opgeheven armen achter devrouw aandanst totdat hij haar zo dichtnadert, dat zij hem een kontstoot geeft.’Dat schreef de Curaçaose dichter Elis Juliana in 1983. Hij hadhet over de bekendste traditionele dansvan de Nederlandse Antillen, maar het ci-taat geeft de hele ontwikkelingsproble-matiek van de Antillen in een notendop:van de taal (het Papiamentu), van de cul-tuur in brede zin, van de hele samenle-vingsvorm van de drie Benedenwindse ei-landen Aruba, Bonaire en Curaçao.

Waar komen wij vandaan? Wat kennenwij van die traditie? Wat is ervan overge-bleven? Wat geven we op als we als minus-cule samenlevingen meegaan in de vaartder grote volkeren? Hoe verhoudt zich deeilandelijke cultuur tot de Nederlandstali-ge van het Koninkrijk der Nederlanden ende machtige Spaanstalige van het nabijge-legen Zuid-Amerikaanse continent? Hetzijn altijd kernvragen geweest van de Be-nedenwinders en nu, op de drempel vannieuwe belangrijke staatkundige hervor-mingen, zijn die vragen niet minder klem-mend dan ooit ervoor.

De naam Elis Juliana zal buiten de An-tilliaanse gemeenschap weinig bellendoen rinkelen. Toch behoort hij bij levenal tot de gecanoniseerde Antilliaanseschrijvers. Maar anders dan Cola Debot,Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en FrankMartinus Arion die in het Nederlandsschreven en die ook, of juister nog: dievooral in Nederland successen boekten,wijdde Juliana zich voornamelijk aan zijnmoerstaal, het Papiamentu, en slechtsweinig van zijn werk werd vertaald. In1998 werd Juliana ‘b ij g e z e t ’ in een grotedriedelige literatuurgeschiedenis metbloemlezing, van a tot z in het Papiamen-tu. Nu is daarvan een enigszins ingekorteNederlandse vertaling uitgekomen onderde titel De kleur van mijn eiland: bijna 900bladzijden literatuur, bestaande uit eengeschiedschrijving door Aart Broek, eneen anthologie samengesteld door Broek,Lucille Berry-Haseth en Sidney Joubert.Het werk biedt niet een spiegel van de An-tilliaanse literatuur (want die omvat ookde literatuur van de Bovenwinden en de

Spaanse en Nederlandse teksten) maar eenzoeklicht op het Papiamentu.

Waar begint die Papiamentu-litera-tuur? Men zou veronderstellen daar waarslaven uit verschillende Afrikaanse regio’sonderling en met joodse en protestantseshons (meesters) contact hebben, en dusdaar waar het Papiamentu een orale litera-tuur van vertellingen, liederen, spreek-woorden en raadsels begint voort te bren-gen. Dat moet ook wel zo geweest zijn,maar de geografie van de Antillen heeftgemaakt dat die orale letteren compleetwerden weggevaagd (anders dan in die an-dere kolonie in de West – Suriname – wa a rdiep in de bossen ver van de koloniale sa-menleving orale cultuuruitingen tot dedag van vandaag levend bleven). Pas na deTweede Wereldoorlog leefde op deABC-eilanden de belangstelling voor cu-entanan (verhalen), banderita’s (kleine vlag-getjes met teksten) en ch a r a d a ’s (raadels)aarzelend op. En zo begint De kleur vanmijn eiland opvallend genoeg met een uit-voerige beschouwing van de Papiamentuliteratuur tot 1940, om eerst daarna bij deorale literatuur stil te staan.

Wat nu die tambú waarmee deze recen-sie opende precies inhoudt, komt de lezeruit de literatuurgeschiedenis van Broek ei-genlijk niet te weten, wel uit een stuk vanElis Juliana dat in de anthologie is opge-nomen. Toch zou men een compacte be-schrijving van de belangrijkste verschij-ningsvormen van orale letteren in een lite-ratuurgeschiedenis verwachten. MaarBroeks benadering is vaak sterk historio-grafisch gericht en hij inventariseertnauwkeurig hoe orale literatuur is ont-vangen en gepercipieerd, zonder dieruimte te gebruiken voor een analyse vande cultuur en de primaire teksten waar hetom gaat. Zelf constateert hij herhaaldelijkhoe orale literatuur het object is geweestvan antropologen, theologen en anderen,maar dat die literatuur als kunstvormnooit is toegelicht. Is het uit het gebrekaan dergelijke voorstudies te verklaren datBroek er zich ook niet aan waagt?

De Papiamentu-literatuur van de af-schaffing van de slavernij in 1863 tot aande Tweede Wereldoorlog leverde een aan-tal dialogen en tendensromans in feuille-tonvorm in kranten op, een aantal toneel-teksten van onvervalst rooms-katholiekesignatuur en ongeveer dertien gedichtendie het predikaat ‘literair’ verdienen.

Moet men zich over die dertien poëzie-tekstjes druk maken? Ja, dat moet men,zoals men ook het duizendvoudige aanwoorden heeft geschreven over die aller-eerste Nederlandse zin ‘Hebban olla vo-gala...’ Want de oerbron van wat we ach-teraf kunnen aanmerken als belangrijketaalkunst, is altijd belangwekkend. In hetPapiamentu kunnen we een literatuur be-trappen op zijn nog zo recente ontstaans-moment: het gedicht ‘Atardi’ ( Av o n d s ch e -mering) van Joseph Sickman Corsen uit1905, een melancholische en diep existen-tiële bezinning op het wezen en het lotvan de mens. Het gedicht was een ant-woord op de denigrerende toon waarmeehet ‘volksdialect’ Papiamentu in tal vankoloniale beschouwingen werd bespro-ken, een vuurpijl uit het niets die een heletaal deed oplichten als een volwaardigecultuurtaal, zoals in Suriname de dichterTrefossa met zijn diepzinnige en klankrij-ke poëzie het Sranan tot cultuurtaal op-stootte.

E r is overigens in die eerste periodeveel meer dat op de Antillen en inSuriname parallel loopt: het over-

wicht aan gelegenheidsgedichten, de in-vloed van de kerken, de verheerlijking vande eigen regio, de steun aan het konings-huis, de solidariteit met de Afrikaan-der-strijd. Het is een gemiste kans, datvoor deze bewerkte heruitgave van de Pa-piamentu-editie uit 1998 de gelegenheidniet te baat is genomen die parallellen uitte lichten; er zijn tenslotte genoeg studiesverschenen die dat mogelijk maken.

Terwijl iedereen het er over eens lijkt tezijn dat de literaire productie in het Papi-amentu tot 1945 kwalitatief niet echt omover naar huis te schrijven was, meende deinvloedrijke criticus en schrijver Cola De-bot in 1950: ‘De Curaçaose literatuur isaanzienlijk belangrijker dan in het alge-meen wordt aangenomen.’ Dat was vooraleen veer op zijn eigen achterwerk, want dewerkelijkheid was dat alle belangrijke An-tilliaanse romans in het Nederlands toennog geschreven moesten worden en dat al-le dichters met een echt oeuvre in 1950nog maar net bezig waren. Veel Papiamen-tu schrijvers – Luis Daal, Elis Juliana, Pier-re Lauffer, Edward de Jongh – moesteneerst de moed zien op te brengen zich teontworstelen aan hun vroegste experi-menten met de grote wereldtaal Spaans.

De tijd was er in ieder geval rijp voor. Dekomst van de olieraffinaderijen had wel-vaart gebracht naar de eilanden, de demo-grafische verhoudingen opgeschud, de in-vloed van de rooms-katholieke moraal te-ruggedrongen. De oorlog had een geestvan vrijheid over de eilanden doen waaienen een nieuwe houding tegenover het zo-geheten ‘moederland’ bewerkstelligd. Deetnisch-culturele creolisering die zich ge-leidelijk aan voltrok schiep ruimte voormeer zelfbewustzijn en het besef dat het

Papiamentu gelijkwaardig aan het Neder-lands en het Spaans was. Het Afro-Antilli-aanse erfgoed schoof de Europa-oriëntatienaar de marge – althans op Curaçao en Bo-naire. Op Aruba met zijn sterker Indiaansewortels kreeg Afrika nauwelijks voet aande grond. In de novela’s (romannetjes), depoëzie en het toneel kwam de Antilliaansemens en niet langer het missie-gedachte-goed centraal te staan.

Afgezet tegen de uiterst wankele basisvan de literaire productie van de eerstehelft van de 20ste eeuw, heeft de Papia-mentu-literatuur van de tweede helft zichmet een opmerkelijk elan ontplooit. Hetaantal dichters en teksten groeide enormen het Papiamentu werd tot in al zijn uit-hoeken verkend. Zoals in alle jonge cultu-ren werd de taal gemunt aan de grote we-reldliteraturen, in pogingen het werk vanShakespeare, Molière, Shaw en anderen tevertalen in het Papiamentu. Maar de bes-ten onder de schrijvers bereikten, los vandie reuzen, een expressie die met recht al-leen nog ‘Antilliaans’ mocht heten. Dat erbij die eilandgerichtheid nog wat chauvi-nistisch geronk opklinkt, wie zou er zichna eeuwen van koloniaal nekverdraaienover verbazen? Het Papiamentu heeft in-middels op alle vlakken een status bereikt,

die het Nederlands in de eilandelijke lite-ratuurproductie tot een bijna verwaar-loosbare factor reduceert. Het waaromdaarvan verwoordde Lauffer: ‘Met heelhaar klankenweelde,/ Is geen vreugde ofverdriet voor mij onzegbaar.’

W einig van het Papiamen-tu-werk drong tot het Neder-landse taalgebied door, omdat

ook bloemlezingen bijna altijd geheel Pa-piamentstalig waren. De kleur van mijn ei-land betekent dus een grote inhaalslag.Zelfs al getuigt niet elke zin van een lite-raire meesterproef, de nieuwe bloemle-zing bevat veel indringende teksten dieauthenticiteit niet ontzegd kan worden.Ornelio Martina, Hubert Booi, GuillermoRosario, Henry Habibe, Nydia Ecury en ve-le anderen met als gigant Pierre Lauffer inhun midden zijn nu voor de Nederlandselezer bereikbaar gemaakt.

In zijn literatuurgeschiedenis analy-seert Aart Broek de naoorlogse tekstenchronologisch (en niet per auteur ofgroep) zeer gedetailleerd, zozeer zelfs dathij soms in slechts één of twee teksten aleen nieuwe tendens ontwaart, waarna vijfjaar later alweer een andere ontwikkelingwordt geconstateerd. Zo krijgen de afzon-

derlijke teksten wel hun volle pond, maarwat meer samenvattend vermogen zougeen luxe zijn geweest. Broek plaatst deteksten helder in een historisch-sociolo-gisch kader, maar de vergrotingsloepmaakt dan weer dat sommige verschijnse-len vermoeiend vaak herhaald worden: detanende invloed van het katholicismeduikt op minstens dertig plaatsen op. Metgrimmig plezier kruist Broek herhaalde-lijk de degens met Frank Martinus Arion,maar de vraag is of de lezer van een litera-tuurgeschiedenis daarop zit te wachten.

Dat neemt niet weg dat wie uitgaat vande bloemlezing, bij bijna elke tekst eentoelichting in de literatuurgeschiedenisvindt. Zo geeft De kleur van mijn eiland eenbeeld van die literatuur die het dichtst bijde Antilliaan staat, niet glad als een spie-gel maar wel flonkerend als een kristal.

Deze ingekleurde prentbriefkaart (ca. 1930) metbananenverkopers is een van de vele, interessanteillustraties uit ‘Curaçao, geschiedenissen’, geschreven doorIlse Marrevee, waarin de herinneringen van acht bewonersworden afgewisseld door fragmenten van de Curaçaoseschrijver Boeli van Leeuwen (Uitgever Stichting Elisabeth,€ 59,95. [email protected])

Moet men zich drukmaken om 13

gedichten? Nou en of