FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE · oorlogsvoering en stemerkenning is een vast onderdeel...

135
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Academiejaar 2006 - 2007 GELUID IN DE ARCHEOLOGIE AKOESTISCH EN AUDITIEF ONDERZOEK Philip Geukens Promotor : Prof. Dr. Jean Bourgeois Vakgroep Archeologie & Oude Geschiedenis van Europa Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van LICENTIAAT IN DE ARCHEOLOGIE

Transcript of FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE · oorlogsvoering en stemerkenning is een vast onderdeel...

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

Academiejaar 2006 - 2007

GELUID IN DE ARCHEOLOGIE AKOESTISCH EN AUDITIEF ONDERZOEK

Philip Geukens

Promotor : Prof. Dr. Jean Bourgeois

Vakgroep Archeologie & Oude Geschiedenis van Europa

Scriptie voorgedragen tot het behalen van de graad van

LICENTIAAT IN DE ARCHEOLOGIE

1

INHOUDSTAFEL

ABSTRACT P.3

INLEIDING P.4

HOOFDSTUK 1: GELUID TECHNISCH P.7

1.1 THEORIE: WAT IS GELUID ?

1.2 GELUID AAN LICHTSNELHEID (Mobley / Robertson)

1.3 NIET DESTRUCTIEVE PROSPECTIEMETHODE

1.4 AKOESTISCHE KERAMIEK EN ANDERE MATERIËLE DRAGERS (PALAEO ACOUSTICS)

1.5 PSYCHO AKOESTIEK / NEURO AKOESTIEK (EEG)

1.6 CONCLUSIE

HOOFDSTUK 2: HISTORISCH GELUIDSONDERZOEK P.22

2.1 CULTUURFILOSOFISCH (FENOMENOLOGIE / ANTROPOLOGIE)

2.2 KUNSTHISTORISCH (M. Smith, B. Blesser, LR. Salter, J. Sterne, E. Thompson)

2.3 ARCHEO MUSICOLOGIE (V. Erlmann, A. Buckley)

2.4 CONCLUSIE

HOOFDSTUK 3: ARCHEO AKOESTIEK P.35

3.1 THEORIE ARCHEO AKOESTIEK (Chris Scarre, Graeme Lawson,)

3.2 FRANKRIJK / SPANJE

3.2.1 PALEOLITHICUM FRANKRIJK (I. Reznikoff, M. Dauvois)

3.2.2 PALEOLITHICUM SPANJE (L. Dams)

3.2.3 ROTSKUNST AKOESTIEK (Steven Waller)

3.3 ENGELAND / IERLAND / SCHOTLAND

3.3.1 NEOLITHICUM ENGELAND / IERLAND (R.G. Jahn, P. Devereux, M. Ibison)

3.3.2 NEOLITHICUM SCHOTLAND (A. Watson, D. Keating)

3.3.3 (POST) MIDDELEEUWEN (G. Lawson)

3.4 GRIEKS - ROMEINSE THEATER

3.4.1 EPIDAUROS Griekenland (Vassilantonopoulos, Mourjopoulos, N. Declercq)

3.4.2 ASPENDOS / APHRODISIAS Turkije (Gade, Lisa, Christensens, Rindel)

3.4.3 TAORMINA / SYRACUSE / SEGESTA Italië – Sicilië (Satoh, Sakai, Prodi)

3.5 (NIEUW) MEXICO

3.5.1 ANAZASI KIVA Nieuw Mexico (R.G Jahn, P. Devereux, R.M. Adams)

3.5.2 TEMPEL TLALOC West Mexico (D. Hosler)

2

3.5.3 TEMPEL CHICHEN ITZA Yucatan (D. Lubman / N. Declercq)

3.6 INDIË / SRI LANKA

3.6.1 RANIGUMPHA (T. Ault, U. Shankar)

3.6.2 ANDERE SITES (Kataragama / Chakraverty)

3.7 ANDERE GEBIEDEN (China / Afrika / Rusland )

3.8 CONCLUSIE

HOOFDSTUK 4: AUDITIEVE ARCHEOLOGIE P.81

4.1 THEORIE AUDITORY ARCHAEOLOGY (Mills-Bregman)

4.2 TELEORMAN VALLEI Z-ROEMENIË (Mills 1998-2001)

4.3 ÇATALHÖYÜK TURKIJE (Mills 2004)

4.4 CORNWALL MIJNEN (Mills 2005)

4.5 VERWANTE DISCIPLINES

4.5.1 R.M. SCHAFER (WORLD SOUNDSCAPE PROJECT)

4.5.2 ECO-ACOUSTICS / ACOUSTIC ECOLOGY (WORLD FORUM FOR ACOUSTIC ECOLOGY)

4.5.3 LAWAAIBEHEERSING (NOISE LEGISLATION / NOISE CONTROL)

4.5.4 ANTROPOLOGIE / ETNOLOGIE

4.6 CONCLUSIE

HOOFDSTUK 5: CASE STUDY P.107

5.1 GELUID TECHNISCH: GELUIDSKAART BELGIË

5.2 HISTORISCH GELUIDSONDERZOEK: NASA APOLLO 11 (1969)

5.3 ARCHEO AKOESTIEK: ABDIJ VAN VILLERS (BELGIË)

5.4 AUDITIEVE ARCHEOLOGIE: POTENZA VALLEI (ITALIË)

EINDCONCLUSIE P.117

BIBLIOGRAFIE (LITERATUURLIJST / WEBSITES / FIGURENLIJST /MP3) P.119

CV P.134

FIGUREN P.135

3

ABSTRACT

Deze thesis behandelt het fenomeen geluid in de Archeologie. Hoofdstuk 1 somt de

technische aspecten op van geluid en geeft concrete toepassingen in de niet-destructieve

prospectie zoals „Sonar Sounding‟ (maritiem) en „Soil Sounding Radar‟ (vaste grond). Ook de

(fictieve) gevoeligheid van klei voor geluid wordt voorgesteld als een mogelijke toepassing in

de reconstructie van het verleden. Hoofdstuk 2 geeft een cultuurfilosofische benadering van

het geluid vanuit de Fenomenologie, Antropologie, Musicologie alsook een korte historische

schets. Hoofdstuk 3 behandelt de Archeo Akoestiek met de studie van architecturale resten uit

zowat alle regio‟s en perioden van paleolithische grotcontexten tot gotische kathedralen. Er is

uitgebreid aandacht voor de gevolgde methodologie en onderzoeksresultaten. Hoofdstuk 4

bestudeert het werk van Dr. Steve Mills die een allesomvattende „Auditieve Archeologie‟

nastreeft waarbij het volledige menselijke „klanklandschap‟ wordt gereconstrueerd. Hoofdstuk

5 geeft voor ieder voorgaand hoofdstuk een potentieel voorbeeld voor toekomstig onderzoek.

Trefwoorden: auditieve archeologie / akoestische archeologie / geluidsarcheologie /

archeo musicologie / paleo akoestiek / archeo akoestiek / eco akoestiek

Toelating tot Bruikleen: De auteur geeft hierbij de toelating voor consultatie en het kopiëren

van delen uit deze thesis voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de

beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron

uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van dit afstudeerwerk.

Datum: 15/05/2007

Handtekening:

4

INLEIDING

Wie ooit heeft gelezen over witte en zwarte gaten, de relativiteits -of snaartheorie, ruimte &

tijd dimensie weet dat er meer is dan het direct zichtbare in de onmiddellijke nabijheid. Want

hoe verder de reis doorheen tijd en ruimte gaat, hoe minder nog als bekend & vertrouwd

overkomt. Weg van de routine is er plots aandacht voor een randfenomeen, een kanttekening

of slechts een detail dat voorheen onzichtbaar bleef. De Archeologie als wetenschap probeert

van tijdreizen een beroep te maken en houdt zich daarbij aan bepaalde regels. Maar nu en dan

worden ook deze principes in vraag gesteld zoals door Roland Fletcher (2004) in

„Materiality, Space, Time and Outcome‟.1 Daarin wordt een „Archeologie van de Frictie‟

voorgesteld die niet langer uitgaat van ééngemaakte veronderstellingen maar eerder het

dynamisch karakter van de verschillen respecteert (de niet-corresponderende parameter). De

relatie tussen het semantische veld en de materiële cultuur is immers nooit absoluut en men

houdt best rekening met de finale dan wel de vooropgestelde uitkomst (lange termijn visie).

Ook een fenomenologische aanpak is sinds enkele decennia in de Archeologie geïntroduceerd

als „Being in the World‟ en dit impliceert een holistische wereldvisie met een evenredige

sensoriële aandacht. Zo is er recentelijk aandacht gekomen voor de studie van het geluid

binnen de Archeologie.

Het betreft hier multidisciplinair onderzoek waarbij geleend wordt in o.a de Zaalakoestiek,

Psycho Akoestiek en Neuro Akoestiek. Ook de Toegepaste Biologie kent geluidsonderzoek

naar vb. echolocatie (dolfijnen), sonar (vleermuis) of het nachtelijk zingen van het

roodborstje.2 De toenemende mate van menselijk omgevingsgeluid en intens dB.-onderzoek

in het kader van vroegtijdige doofheid situeert zich meer in de Medische sector. De overheid

gaat vandaag over tot effectieve lawaaibeheersing in drukbevolkte gebieden en rond

luchthavens. Politie -en militaire instanties zetten geluid actief in bij ordehandhaving of

oorlogsvoering en stemerkenning is een vast onderdeel geworden in het oplossen van een

gijzeling of terroristische dreiging. Reeds in de WOII werd de kust van Groot-Brittannië

bemand met afluisterstations en ook de oorlog van Vietnam kende de inzet van zogenaamde

1 R. Fletcher, “Materiality, Space, Time and Outcome”, in: J. Bintliff (ed.), A Companion to Archaeology,

Oxford, 2004, p.110-140 2 Website Biology Letters: http://www.journals.royalsoc.ac.uk/content/l4023r24375h6882/

5

„geluidsguerilla‟ technieken. De informatica gebruikt reeds enige tijd stemerkenning en zelfs

in de Toegepaste Mechanica worden nieuwe materialen geëvalueerd op basis van

geluidsgolven (Ultrasone Nondestructive Evaluation).3

Voor de Archeologie en het Historisch onderzoek betekent geluid meer dan de analyse van

oude geluidsopnamen, partituren of muziekinstrumenten (of de afbeeldingen ervan). Naast

Archeo Musicologie en de Kunstwetenschappen (soundscape/bruitage) is er intens

Antropologisch veldwerk naar de functie van geluid in diverse culturen

(sjamanisme/animisme) en ook in een religieus kader krijgt geluid vaak een symbolische

waarde (kerktoren/minaret) waarbij een bovennatuurlijk klanklandschap wordt gecreëerd

(Oosterse religie). Interessante vragen kunnen in een Geluidsarcheologie worden gesteld: Wat

is het oudste geluid ter wereld (water)? Wanneer wordt de mens bewust van z‟n gehoor

(oerkreet)? Wanneer is geluid actief gebruikt in de communicatie (linguïstiek)? Wat vertelt

geluid over de menselijke occupatie? Hoe is geluid ingebed in de ruime sociale en natuurlijke

omgeving?

Doelstelling van deze thesis is de verschillende toepassingsgebieden van geluid in de

Archeologie toelichten en een duidelijke stand van zaken geven van het onderzoek. Zowel in

het domein van de niet-destructieve prospectie als in een ruimer cultureel historisch kader is

er actief met geluid gewerkt. Uiteraard situeert het merendeel van het onderzoek zich in de

Archeo-Akoestiek naar de specifieke structuur van rotsformaties, grotten, graven, theaters,

tempels en kerken. Maar onder invloed van de Landschapsarcheologie wil Dr. Steve Mills nog

een stap verdergaan en stelt hij een allesomvattende „Auditieve Archeologie‟ voor waarin het

volledige klanklandschap onderwerp wordt van het archeologisch onderzoek. In navolging

van de oproep voor een „New Archaeology of the Senses‟ (Steven Houston / Karl Taube

2000) is dit de ultieme rehabilitatie van een zintuig dat in alle perioden en regio‟s z‟n sporen

heeft nagelaten. Ik zal besluiten met een aantal concrete toepassingen van de omschreven

hoofdstukken voor toekomstig onderzoek.

3 Website Ultrasonic Nondestructive Evaluation: http://www.mie.utoronto.ca/labs/undel/

6

De Methodologie van deze thesis zal bestaan uit een piramidale structuur „Bottom up‟ van

„Low to High Range‟ (Binford). Van een puur technisch hoofdstuk met de fysische

omschrijving van het geluid en enkele technische toepassingen zal ik via de cultuurhistorische

en literaire bronnen overgaan naar het Archeo-akoestisch onderzoek. Daarbij zal vrijwel elke

periode en regio chronologisch worden behandeld en licht ik ieder concreet onderzoek toe

vanuit de doelstelling, gevolgde methode, resultaten en conclusie. Uiteindelijk wordt de meer

holistische „Auditieve Archeologie‟ voorgesteld en kritisch doorgelicht om te eindigen in een

praktische toepassing van elk hoofdstuk in de potentiële „Case-Study‟. Hierna volgen de

eindconclusies van deze thesis over geluidstoepassingen in de Archeologie.

7

HOOFDSTUK 1: GELUID TECHNISCH

1.1 THEORIE: WAT IS GELUID?

Geluid bestaat enkel in een medium zoals een gas, vloeistof of vaste stof. In de ruimte

(vacuüm) is er dus geen geluid.4 Het is nooit de materie die zich verplaatst maar enkel de

deeltjes in evenwichtstoestand (wind). De geluidsgolf verplaatst zich tussen de deeltjes die

opnieuw tot een evenwicht komen. Deze constante waarde van de atmosferische luchtdruk

wordt uitgedrukt in Pascal ( atmosfeer 100.000 pascal). Op bepaalde plaatsen ontstaat er

geluidsdruk (p) versus andere plaatsen met een laag drukgebied (barometer). Voortplanting

van het geluid gebeurt in de richting van de energieverplaatsing (longitudinaal) van het

golffront (alle punten in fase) of de geluidsstraal (loodrechte lijn op het golffront):

- sferische golf: Een sferische golf heeft bolvormige golffronten. De deeltjes

bewegen heen en weer in een richting volgens de straal van de cirkel. De

golffronten vormen boloppervlakken met de bron in het middelpunt van de bol. De

stralen zijn rechten die vanuit de bron vertrekken, loodrecht op de boloppervlakken

en sferisch uitstralen. De menselijke stem zal door de afmeting van de mond quasi-

sferische golven produceren voor de laagste frequenties.

- vlakke golf: Dit is een golf waarbij een golffront een vlak vormt. De deeltjes

bewegen in een richting loodrecht op dit vlak. Zuivere vlakke golven bestaan niet

in de werkelijkheid maar hoge frequenties van de stem komen in de buurt

(geluidsdruk & snelheid in fase).

De frequentie (f) is het aantal keren dat een golf schommelt per seconde. De eenheid van

frequentie is Hertz (Hz.). De periode (T ) is de tijd die nodig is voor één cyclus en is bijgevolg

4 T.D. Rossing, The Science of Sound, Illinois, 1990 ; R.T. Beyer, Sounds of Our Times: Two Hundred Years of

Acoustics, NY, 1999 ; L. Bertels, Cursus Audio Technologie RITS, Brussel, 1994

Websites: http://www.kuleuven.ac.be/bwf/onderwijs/basis/default.htm ; http://www.isvr.soton.ac.uk/ ;

http://logosfoundation.org/kursus/4000.html ; http://www.acs.psu.edu/users/sparrow/movies/animations5.html

8

tegengesteld aan de frequentie. Er geldt dus T=1/f. De afstand die het geluid heeft afgelegd

per seconde, noemt de geluidssnelheid (v), uitgedrukt in m/s. De snelheid van geluid hangt af

van de vastheid, temperatuur en stofsamenstelling (lucht in kamertemperatuur: 343 m/s). De

snelheid is niet afhankelijk van de frequentie van het geluid. Een geluidsgolf heeft een

golflengte (symbool: λ) en een hoogte (A) wat samen de trillingsfrequentie bepaalt: hoe meer

golven, hoe korter de lengte, hoe hoger de toon. A is de amplitude van deze beweging: de

maximale waarden van de uitwijking van de trillende deeltjes (node & anti-node). Amplitude

wordt weergegeven in deciBel (120 dB= pijngrens). Een exacte manier om de geluids-

gevoeligheid van het oor weer te geven, is op grond van Phon (eenheid luidheid zuivere toon),

Sone (geluidssterkte Psycho Akoestiek) of dB(A) (eenheid sterkte in verband met menselijke

waarneming). Toonhoogte geeft de ervaren hoogte weer van de frequentie (aantal trillingen

per seconde) in de grondtoon (versus boventonen: bepaalt de klankkleur).

Hoorbaar geluid bevindt zich in frequenties tussen 20 - 20.000 /sec. (20 Hz en 20 kHz). De

drukschommelingen bij geluid zijn soms uiterst klein (miljoenste van een Pascal). Een

geluidsgolf van 1 Pascal zal heel luid klinken, mits de meeste geluidsenergie in de

middenfrequenties zit (1kHz - 4kHz). In dit frequentiegebied is het menselijke oor het

gevoeligst. Het zachtste geluid dat iemand kan horen van 1 kHz. is ongeveer 20 Micro Pascal.

Dit is de gehoordrempel. Bij het ouder worden gaat het gehoor voor hoge tonen achteruit en

daalt de bovengrens tot ca. 15.000 Hz. Hogere frequenties worden aangeduid als ultrasoon

(18 kHz-800 MHz) of hypersoon geluid (+ 800 MHz). Lagere frequenties worden aangeduid

als infrasoon geluid (onder 20 Hz. fysiek voelbaar).

In een vrij veld kan geluid zich ongehinderd verspreiden maar in een gesloten ruimte zijn er

invloedsfactoren die leiden tot buiging, reflectie of absorptie (idem Optica). De sterkte van

een weerkaatsing is afhankelijk van de frequentie, de hoek en de eigenschappen van de wand

(bol of vlak). Twee parallelle wanden kunnen aanleiding geven tot staande golven (resonantie

door superpositie van de geluidsdruk van de primaire en secundaire golf). Staande golven

ontstaan enkel bij continue tonen terwijl impulstonen aanleiding geven tot flutter echo’s.

Indien de parallelle wanden dicht genoeg staan, ontstaat er nagalm (verzwakking 60 dB).

Reflecties die langer duren dan 50 ms. (meer dan 17 meter) worden echo’s genoemd. Een

concaaf oppervlak kan aanleiding geven tot diffusie of klankverkleuring (bundeling van

tonen/harmonische). Indien een geluidsgolf een object raakt waarvan de afmeting kleiner of

9

gelijk is aan de golflengte, ontstaat er ombuiging (diffractie) van de lage frequenties. De

graad van absorptie is afhankelijk van de energie en de aard van het materiaal. Hoge

frequenties worden vooral geabsorbeerd door poreuze materialen. Het totaal van alle

invloeden die het geluid ondergaat op één plaats is het geluidsveld.

Enkele belangrijke namen in de studie van het geluid zijn:

- Johann Christian Andreas Doppler (1803-1853) is een Oostenrijkse fysicus/wiskundige

die voor het eerst het „Doppler Effect‟ beschrijft in 1842. Een toehoorder ervaart een

verandering in frequentie en golflengte van een bewegende geluidsbon (vb.ziekenwagen).

Aangezien de sirene passeert zal ook de toonhoogte en de radiale geluidssnelheid variëren.

Het Doppler effect wordt ondermeer gebruikt bij snelheidscontroles (radar) of in de

astronomie voor de berekening van de afstand tot bepaalde sterren (nieuwe planeet aan dwerg

Gliese 581).

- John Tyndall (Leighlinbridge 1820-1893) is een Iers Natuurfilosoof die in 1867 een boek

schrijft „On Sound‟ waarin hij de fysische eigenschappen van de geluidsvoortplanting

bestudeert op basis van bewegingen in de vlam van een gaslamp. Hij is ook de eerste die de

verstrooiing van het licht (zie ray-lee) accuraat beschrijft wat bekend staat als het „Tyndall

Effect‟.

- Hermann Ludwig Ferdinand von Helmholtz (Potsdam 1821 - Charlottenburg 1894) is

Duits medicus en natuurkundige.5 Hij publiceert in 1863 het boek „Die Lehre von den

Tonempfindungen als physiologische Grundlage für die Theorie der Musik’ (De leer van de

toonwaarneming als fysiologische grondslag voor de muziektheorie) met grote invloed op de

Musicologie. Hij vindt tevens een resonator uit om de hoogte van verschillende tonen te laten

zien aan de hand van de Helmholtz resonantie (staande trillingen). Dit was lang het enige

meetinstrument voor de akoestische studie van het geluidsspectrum en bestaat meestal uit

geblazen glas met een volume lucht of gas.

5 H.L.F. von Helmholtz: http://www-groups.dcs.st-and.ac.uk/~history/Biographies/Helmholtz.html

10

- John William Strutt, Lord Rayleigh (Langford Grove 1842 – Witham 1919) is een Brits

Natuurkundige en Nobelprijswinnaar (1904), verheven in de adelstand.6 Zijn bekendste boek

‘The Theory of Sound’ is uitgegeven in 1877 en is de basis van de Akoestiek. De eenheid van

akoestische impedantie (Rayl) is naar hem genoemd en hij is tevens uitvinder van de

„Rayleigh golf‟: een oppervlaktegolf in 2 dimensies die voorkomt op zee (SAW) of bij een

aardbeving (seismisch) en een piëzo-elektrische toepassing kent in de mobiele telefonie &

draadloze netwerken. Ook z‟n theorie over „verstrooiing‟ (ray-lee) biedt een verklaring voor

het fenomeen van de blauwe atmosfeer (verstrooiing van deeltjes kleiner dan de golflengte

van het licht). De diffractietheorie verklaart dan weer de buiging van een golf langs een

obstakel (zie ook Augustin-Jean Fresnel).

- Wallace Clement Sabine (1868 Columbus, 1919) is een Amerikaans Fysicus en

grondlegger van de architecturale zaalakoestiek.7 Na experimenten aan Harvard University

(Fogg Art Museum) wordt hij raadgever bij de bouw van o.a. „The Boston Symphony Hall‟.

Hij heeft een formule nagelaten om de galmtijd van een ruimte te berekenen: t = 0.16 V / S.

Voor niet-rechthoekige ruimtes is de formule volstrekt niet te gebruiken (t is uitgedrukt in

seconden, V in kubieke meter en S in vierkante meter).

- Léon Brillouin (1889 Sèvres -1969) is een Frans - Amerikaanse fysicus en zoon van Marcel

Brillouin & Charlotte Mascart (beide fysici). Hij levert bijdragen tot het fysisch onderzoek

van radiogolven in de atmosfeer (Acousto Optic Diffraction). In 1922 analyseert hij

thermische akoestische fluctuaties in vloeistoffen en vaste stoffen bij de diffractie (buiging)

van licht. Een „Acousto Optic‟ effect (AO) wordt verwezenlijkt door ultrasone golven in

optisch transparante materialen die variaties in de refractie/brekingsindex van het licht

teweegbrengen. Dit effect wordt erg belangrijk na de uitvinding van de lasertechnologie door

Theodore Maiman (1960) en wordt vandaag gebruikt in de telecommunicatie.

6 Website J.W. Strutt: http://www-groups.dcs.st-and.ac.uk/~history/Biographies/Rayleigh.html

7 Website W.C. Sabine: http://www.kuleuven.ac.be/bwf/onderwijs/zaal/wcsabine.htm

11

- Richard Dudley Fay (1891-1964) schrijft een paper in 1931 die als basis dient voor de

„Nonlinear Acoustics‟ waarbij een geluidsgolf met een beperkte amplitude verstoord raakt

door verrijking in de harmonische tonen (met het gekende zaagtandpatroon).8 Deze theorie

wordt later verder uitgebreid door o.a Eugene Fubini-Ghiron met een oplossing van de

Earnshaw-vergelijking (1858).9 Niet lineaire akoestiek wordt veroorzaakt door eigenschappen

van het medium (gas/vloeistof/vast) waarin geluid zich voortplant en hangt ondermeer af van

het energieverlies, de frequentiedispersie, geometrische spreiding en de diffractie

(ombuiging). Deze verstoringen doen zich voor in een ruim bereik van frequenties waarbij

vooral de sonore schokgof (bij het doorbreken van de geluidsmuur) en de donderslag hoorbaar

zijn. Het wordt gebruikt in o.a. de medische sector of ultrasone evaluatie van materialen en is

een onderdeel van het hedendaags onderzoeksgebied van Professor Nico Declercq (Ugent /

Georgia Institute of Technology) dat ook „Acousto-Optics‟ en „Ultrasone Nondestructive

Evaluation‟ omvat.10

- Colin Cherry (1914 -1979) is een Brits cognitief wetenschapper die heeft bijgedragen tot de

studie van de „auditieve aandacht‟, specifiek het „Coctail Party Effect‟. Het menselijk oor is in

staat om uit talloze conversaties slechts één gesprek te volgen. Hieromtrent zijn reeds talloze

experimenten opgezet waarbij de proefpersoon verschillende signalen ontvangt aan beide oren

en zich op één geluid moet concentreren. De mens is in staat tot een ruisonderdrukking van 9

tot 15 dB. waarbij een specifieke geluidsbron tot driemaal luider wordt ervaren in

tegenstelling tot de objectieve meting.

1.2 GELUID AAN LICHTSNELHEID (Mobley / Robertson)

De snelheid van een geluidsgolf bedraagt ongeveer 343 meter/sec. in normale condities maar

kan variëren naargelang de vastheid, temperatuur en stofsamenstelling waarin het zich

bevindt. Een supersonisch vliegtuig gaat tegen 1200 km/uur door de geluidsmuur aangezien

het sneller vliegt dan 343 meter/sec. wat een luide sonore schokgolf (drukverschil) tot gevolg

heeft. Radiogolven reizen in theorie aan de snelheid van het licht (300.000 km/sec.) wat de

hoogste snelheid is volgens de relativiteitstheorie van A. Einstein. Vandaar dat de

zwaartekracht eerder een veld is dat de ruimte vervormt dan een kracht aan lichtsnelheid. De

8 Website Non Lineaire Akoestiek: http://www2.polito.it/ricerca/natemis/about.htm

9 Website Samuel Earnshaw: http://www.chem.yale.edu/~chem125/levitron/Earnshaw.html

12

Kwantum-mechanica (Bohr) beschrijft evenwel elementaire deeltjes die zich gelijktijdig

kunnen bevinden in twee toestanden. En ook Joel Mobley (University Mississippi) &

William Robertson (Tennessee State University) beschrijven ultrasone pulsen die tot 4 x

sneller gaan dan het licht.11

Het betreft wel de „groepssnelheid‟ (snelheid van de puls) en niet

de „fasesnelheid‟ (snelheid van de golffase) zonder overdracht van informatie, materie of

energie. Alzo overstijgt de totale energie van de puls nooit de snelheid van het licht (c) en

blijft de speciale relativiteit behouden. De labopstelling van Robertson omvat 8 milliliter

water, 400.000 kleine plastic bolletjes met een diameter van 0.1 mm (5% van het totale

volume), 8 meter lange PVC-buis en 120 meter coaxkabel van verschillende typen en met

verschillende impedantie (Z) uitgedrukt in Ohm. Twee generatoren sturen een snel en traag

signaal doorheen de kabels en door interferentie en staande golven ontstaan zo elektrische

pulsen (zichtbaar door de oscilloscoop). Dispersie (schifting) zorgt dat verschillende

golflengtes aan een andere „fasesnelheid‟ gaan bewegen waardoor pulsen die de filter passeren

sneller gaan dan pulsen door de PVC (snelheid van 4 biljoen km/uur). De „groepssnelheid‟ ligt

dus veel hoger dan de snelheid van de individuele spectrale componenten. Zelfs „negatieve

groepssnelheid‟ wordt gehaald waarbij de piek van de uitgaande puls aan de filter reeds

vertrokken is voor de piek van de inkomende puls aan de filter komt. Zo wordt dus een

negatieve tijd van –52 m/s opgemeten of een tijd ver boven de lichtsnelheid (c). Afstand

gedeeld door nul is al oneindig en dit resultaat gaat verder dan oneindig (terug in de tijd) dus

zou historisch erg interessant zijn. Maar hoe sneller een signaal gaat, hoe meer vervorming en

verzwakking optreedt zodat van energie -of informatieoverdracht geen sprake is aan deze

snelheid. Wel kan deze reflectietechniek worden aangewend voor het versnellen van de

telecommunicatie en computernetwerken aangezien deze signalen zich vandaag slechts aan

2/3de

van de lichtsnelheid verplaatsen.

1.3 NIET DESTRUCTIEVE PROSPECTIEMETHODE

Geluidsgolven kunnen net als bij elektromagnetische weerstandsmeting (EMI) gebruikt

worden in de non-destructieve prospectie van een archeologische site (Remote Sensing). Het

meest gekende voorbeeld hiervan is „Sonar Sounding’ in de Onderwater Archeologie (Sound

10

Website N.Declercq: http://www.me.gatech.edu/declercq/researchtopicsF.html 11

W. Robertson, J. Pappafotis, P. Flannigan, J. Cathey, B. Cathey, C. Klaus, “Sound beyond the speed of light:

Measurement of negative group velocity in an acoustic loop filter” Applied Physics Letters 90 (2007)

13

Navigation and Ranging) zoals toegepast aan de University of Southampton.12

Met behulp van

een geluidsimpuls wordt de bodem afgescand naar mogelijke voorwerpen en kan men onder

water navigeren (Hydrografie). Er is een verschil tussen passieve (1 weg) en actieve sonar (2

weg) waarbij een puls opnieuw wordt beluisterd door een hydrofoon en diverse

ontvangsttijden opgemeten (ASDIC). De puls (ping) kan een constante of wisselende

frequentie hebben. Bepaalde dieren zoals dolfijnen en walvissen bezitten een soortgelijk

natuurlijk systeem dat „Echo Sounding‟ wordt genoemd en voor de jacht, paring alsook

oriëntatie fungeert. Een variant hiervan is de „Sounding Radar’ waarbij korte radiogolven

door de grond worden gestuurd en echo‟s belangrijke verschillen in de ondergrond aangeven.

Deze methode is erg succesvol toegepast in het Internationaal Ruimtevaartproject naar Mars

op zoek naar water.13

In de archeologie is de techniek succesvol toegepast in de prospectie van

ondergrondse ruimten (High Frequency Sounding Radar). Zo slaagt Archeoloog Kent Weeks

(University California) in 1987 om een grote tombe te vinden in de Koninginnevallei van

Thebe (Egypte) voor 50 „zonen‟ van Ramses II (67 kamers).14

Seismische methoden kunnen

funderingen en diktes van muren exact in kaart brengen tot op dieptes van 30 meter met

frequenties tussen 1000 tot 30.000 Hertz.15

De Japanner Yasushi Nishimura (Nara National Cultural Properties Research Institute)

ontwikkelt in navolging van de US Army een „Standing Wave Technique‟ in 1990.16

Met

behulp van een toestel met stamper (20 kg.) wordt de grond zeer snel en geruisloos beslagen

waardoor trillingen tot op 10 meter diepte ontstaan. Twee meetpunten pikken de kleinste

variaties in golflengtes op aangezien golven sneller door harde dan zachte materialen gaan. Zo

kan een grafveld exact in kaart worden gebracht. Deze methode is ondermeer succesvol

toegepast op de Forum Novum site (Vescovio Italië 2001) en past in het ruimer GPR

(Ground Penetrating Radar) onderzoeksgebied.17

12

Website Southampton: http://www.arch.soton.ac.uk/Research/justin/acoustic.html 13

E.Heggy, PH. Paillou, G. Ruffié, JM. Malézieux, F. Costard, G. Grandjean, “On Sounding Radar

Performances for Martian Subsurface Water Detection”, Conference on the Geophysical detection of Subsurface

Water on Mars, Bordeaux, 2001 14

Website Egypte: http://www.valleyofthekings.org/vofk/content/archive/artp.htm 15

C. Renfrew, P. Bahn, Archaeology: Theories, Methods and Practice, New York, 1996, p.90 16

Website University Bradford: http://www.brad.ac.uk/acad/archsci/depart/conferen/archpros/ap_ab.html /

http://www.bradford.ac.uk/acad/archsci/depart/conferen/gprnara01/index.htm 17

GPR: http://www.gpr-survey.com/ / Website Lambert Dolphin: http://www.ldolphin.org/Geoarch.html

14

Ook ultrasone geluidsgolven i.p.v. radiogolven kunnen gebruikt worden als „Soil Sounding

Radar’. Zo ontwikkelen Catherine Frazier & William O’Brien (2000) op vraag van CERL

(US Army) een mobiel akoestisch systeem (moon buggy) dat geluidspulsen met een frequentie

van 6 kilohertz door de grond stuurt.18

Meer dan 52 ontvangers registreren de reflecties van

elk ondergronds object tot op een diepte van 3 meter. Enkel objecten kleiner dan een

golflengte ontsnappen en de techniek werkt het best in droge, gedraineerde en zanderige

bodems. Softwarematig worden naderhand scherpe 3D beelden van de ondergrond opgesteld

op basis van verschillen in de aankomsttijden. De techniek is ondermeer succesvol uitgetest

op de site van „Sutton Hoo‟ (ZO Engeland). Een militaire toepassing bestaat ondermeer in het

opruimen van landmijnen.

Niet destructieve akoestische prospectiemethoden leveren dus een enorm potentieel voor de

Archeologie aangezien ze elk type van bodem en materiaal kunnen penetreren. Probleem van

deze seismische methoden is evenwel een erg zwak reflectiesignaal voor kleine objecten, een

enorme absorptiegraad van de grond voor hoge frequenties en een erg lage signaal/ruis ratio.

G.B. Canelli heeft in opdracht van het IDAC (Instituto di Acustica Corbino) gezocht naar een

verbeterde versie van een Acoustic-Wave Echographic Apparatus.19

Het systeem bestaat uit

twee parabole transducers die ultrasone geluidsgolven versturen en ontvangen. Een neopreen

diafragma verbindt ze met de aarde en wordt aangestuurd door een hoogspanning generator

(2500 V) en een puls trigger generator met variabele frequenties. Een hydrofoon in een

watertunnel op -3 meter pikt de signalen weer op en stuurt ze door naar een frequentiefilter

(1000-2000 Hertz bandpass) & verwerkingscomputer. Het toestel is succesvol uitgetest in het

„Parco Archeologico Marturanum‟ in de gemeente Barbarano Romano (NW Lazio) met

graven tussen de 7de

en de 2de

eeuw voor Christus.

18

C.H. Frazier, W.D. O‟Brien, “Acoustic Imaging of Objects Buried in Soil”, The Journal of the Acoustical

Society of America 108 (2000), p.147-156 19

G.B. Cannelli, E.D‟Ottavi, A.Alippi, “Acoustic Methods in Archaeology: Prospecting on a site of Parco

Marturanum”, In: M. Pasquinucci, F. Trément, Non Destructive Techniques Applied to Landscape Archaeology,

Oxford, 2000, p.154-165

15

1.4 AKOESTISCHE KERAMIEK & ANDERE DRAGERS

(PALAEO ACOUSTICS)

Reeds decennia bestaat de idee dat natte klei gevoelig is voor geluidsgolven en in de populaire

archeologie heeft dit geleid tot wilde geruchten over „sprekende keramiek‟. Een ganse reeks

SF -verhalen (Lyall Watson / Gregory Benford / Ronald Larsen) met de ontdekking van

sprekende vazen is op de markt verschenen en zelfs tot waarheid verworden in een fictieve

reportage (2005).20

Geluid dat tevoorschijn komt uit oude objecten of plaasteren muren blijkt

voor de meeste een ideale 1 aprilgrap.21

Maar ook ernstige publicaties zijn aan dit onderwerp

gewijd zoals van de Amerikaanse Ingenieur Richard G. Woodbridge III (1969).22

Hij zet

een 4tal experimenten op met de reconstructie van (antieke) geluiden als doel:

1. In het eerste experiment beluistert hij met behulp van een kristallen

grammofoonnaald (Astatic Corp. Model 2) aan een houten arm en verbonden met een

hoofdtelefoon (Trimm Acme 2000 ohms) op de draaitafel een zelfgedraaide aardewerk

pot uit fijn klei en gebakken aan een lage temperatuur. Hij beschrijft een laag

frequentie geluid.

2. In een tweede experiment beluistert hij in dezelfde opstelling een commercieel

gedraaide pot op een motor aangedreven wiel met een 60 Hz „hum‟ geluid. Dit geluid

kon met de grammofoonnaald worden opgepikt.

3. In een derde experiment stelt hij een schildersdoek bloot aan marsmuziek terwijl het

met olieverf beschilderd wordt. Gedroogd zijn bepaalde delen met de grammofoon-

naald aan de snelheid van de penseelstreek beluisterd en zijn korte “rukken” van

muziek vastgesteld.

4. In een vierde experiment wordt het woord „blue‟ uitgesproken bij het bestrijken van

het canvas. Na een lange zoektocht kon dit woord opnieuw gehoord worden met de

grammofoonnaald.

20

Science Fiction: L. Watson, Supernature: The Natural History of the Supernatural, London, 1973 / G.

Benford, “Time Shards”, In: In Alien Flesh, London, 1986 / R. Larsen, A Potter’s Companion: Imagination,

Originality and Craft, Rochester, 1993 / Fictieve reportage: http://www.zalea.org/videos/bil_levase.mp4 21

1 aprilgrap 2007: http://www.ndtv.com/convergence/ndtv/story.aspx?id=NEWEN20070007398 22

R.G Woodbridge, “Acoustic Recordings from Antiquity”, Proceedings Letters of the IEEE (1969), p.1465-

1466

16

Voor Woodbridge is dit een eerste bewijs dat alle plastische materialen uit het verleden zoals

hout, was, metaal, been, verf of modder met regelmatige krassen, graveringen, groeven of

markeringen mogelijk „akoestische‟ bewijzen in zich dragen die heropgewekt kunnen worden.

Deze bevindingen worden heropgepikt door Professor Paul Aström en Akoesticus Mendel

Kleiner (1993).23

Zij laten een aardewerk pot fabriceren door Herman Fogelin die zingt en

spreekt tijdens de productie. Bij deze bescheiden proef wordt enkel het geluid van het

pottenbakkerswiel waargenomen. Klei is gevoelig voor geluidsgolven want heeft in natte

toestand een erg lage mechanische „impedantie‟. Hierdoor is de impact van een akoestisch

mechanische prikkel erg hoog wat microscopische sporen nalaat. Vooral het afwerken met een

scherp voorwerp of het bewerken met een vogelveer in de natte klei geven aanleiding tot

overdracht van de geluidsvibraties. Het bakken en drogen van de pot geeft dan weer

aanleiding tot vervorming van deze sporen (ratio ruis neemt toe). Vergelijking wordt gemaakt

met het mechanisch opnemen van een grammofoonplaat. De mechanische impedantie van de

groef (ZM) (kracht/snelheid) is bepaald door de eigenschappen van de klei alsook het snijpunt.

De samengestelde kracht op de veer is het resultaat van de vorm en omvang in relatie tot de

golflengte van het geluid. Indien de dimensies van de veer groter zijn dan de golflengte en het

geluid loodrecht staat op het natte oppervlak, is er sprake van een maximale kracht (F).

Maximale groefmodulatie in de frequenties van de menselijke stem (2 kHz) treedt op met een

veer van 30 cm lengte, 5 cm breedte en een maximale geluidsdruk (p) van 80 dB. Tevens

moet de mechanische impedantie van de klei hoog zijn en moet de hefboom massaloos zijn

met een transformatie ratio van 11/10.

Een labo experiment wordt uitgevoerd met een cylinder van klei (Creaton Westerwälder tone)

die op een roterende basis is aangebracht (oude wassen Edison dictafoon eenheid). Een

klassieke 78-toeren grammofoon krasser wordt loodrecht op het snijvlak gemonteerd en het

geheel wordt voortbewogen op een schaalmodel trein (verwaarloosbare frictie). Een sinus

toongenerator en versterker verspreiden 400 Hz. De ingekraste klei (10-³ m) wordt vervolgens

gebakken en afgespeeld op een standaard draaitafel (Euphonics U15p met semi conductors)

met een trage afspeelsnelheid om het ruisgehalte en schade aan de naald laag te houden. Bij

beluistering was het mogelijk om het signaal te horen doorheen de ruis (variabel naargelang

23

P. Oström, M. Kleiner, “The Brittle Sound of Ceramics: Can Vases Speak?”, Archaeology and Natural

Science I (1993), p.66-72

17

de groef). Het ruisniveau was ongeveer even sterk als het signaal bij 400 Hz. De signaal/ruis

ratio is ongeveer 0 dB bij de frequentiewijdte van 0.1 kHz tot 4 kHz. Resultaten bij 1 à 2 kHz

leveren dus mogelijk nog betere resultaten. Duidelijk is evenwel dat geluid enkel kan

gereproduceerd worden indien dit ook doelbewust is opgenomen. Een toepassing in de

archeologie is dus enkel mogelijk indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

1. Het bekraste oppervlak (verf/klei) dient voldoende plastisch te zijn om lage

geluidsenergie op te slaan en moet vervolgens tijdig zijn vastgehecht.

2. Het oppervlak moet bekrast zijn in een temporele beweging opdat het geluid wederom

kan worden teruggevonden.

3. Er moet een beweging zijn door geluidsvibraties. Dit kan de beweging zijn van een

pottenbakkerswiel of het vibreren van het canvas (doek en geen hout).

4. Het oppervlak mag niet zijn ingesmeerd met een substantie die de groeven gladmaakt

of bedekt (glazuur / polijsten).

5. Het object moet de tijd doorstaan in redelijk goede condities om het ruisaandeel laag te

houden.

6. De analyse gebeurt met specifiek onderzoeksmateriaal en diverse onderzoeken gaan in

de richting van het digitaal scannen van o.a. grammofoon mallen & platen. Bouwer

Christen Hamp bouwt een „Archaeoacoustic player‟ voor Paul Oström (2006) en

verwijst op z‟n website naar de nieuwe lasertechnologie van Takashi Nakamura om

oude grammofoonplaten en cylinders virtueel af te lezen.24

Ook Wolfgang M. Heckl (1994) onderzoekt de mogelijkheid voor het decoderen van geluid

uit materiële dragers (waaronder chocolade) met een historische geluidsspeler (HSP) gebouwd

op de principes van een „Atomic Force Microscope‟ (AFM) zodat de driedimensionale

topografie van een object kan worden gescand en elektronisch gefilterd en versterkt.25

Analyse

gebeurt vervolgens met „spectraal analysator‟ en een geluidsprocessor. De keuze van Heckl

valt op erg fijne klei (korrelgrootte 10 tot 100 nm) zonder verglazing, email of bak. Hierbij

worden vooral de topografische kwaliteiten van de atomen uit het natuurlijk mineraal

24

Website Christer Hamp: http://www.christerhamp.se/phono/frames.html

Website Ofer Springer: http://www.cs.huji.ac.il/~springer/ 25

W.M. Heckl, “Fossil Voices”, In: W.E. Krumbein, P. Brimblecombe, D.E. Cosgrove, S. Staniforth (eds.),

Durability and Change: the Science, Responsibility and Cost of Sustaining Cultural Heritage, Chichester, 1994,

p.292-298

18

„molybdenum‟ (MoS2) in de gaten gehouden. Samen met veel achtergrondruis en enkele 50

Hz. pieken, kan Heckl effectief een signaal van 560 Hz. detecteren op 14 atomen op een rij

(met hexagonale opbouw). Na filtering wordt dit resultaat zelfs erg aanvaardbaar. Hiermee

opent ook Heckl de deur voor auditief onderzoek van historisch aardewerk in de nabije

toekomst.

Naast klei of verf zijn er nog andere mogelijke materiële dragers voor geluidsgolven. Vooral

in het studiegebied van de „Palaeoacoustics‟ wordt er gezocht naar akoestische toepassingen

in het medium van ijskernen, slibafzettingen, lava & obsidiaan. Seismische en vulkanische

activiteiten laten sporen na in de vloeibare lava maar ook uitschurende gletsjers of de

golvende bewegingen van de oceaan stoten lage geluidsfrequenties uit. Dr. Loren David

Meeker van het Climate Change Reserach Center (Univ. New Hampshire) & Marty Quinn

van het Design Rhythmics Sonification Research Lab (1992) proberen reeds geruime tijd om

data uit ijskernen, DNA, Radar, solaire winden en seismische activiteiten te „sonificeren‟ in

muzikale vorm onder de noemer „The Climate Symphony‟.26

In samenwerking met Dr. Paul

Mayewski (Director of the Climate Change Research Center) werden samples verzameld

tussen 1989-1993 in het „US Greenland Ice Sheet Project 2‟ (GISP2) & „European Greenland

Ice Core Porgram‟ (GRIP). Een softwareprogramma (Design Rythmics) probeerde vervolgens

deze data over een periode van 110.000 jaar te muzikaliseren op mathematische basis van

astronomische en „biosfere‟ cycli. Uiteraard wil Marty Quinn met deze eerder kunstzinnige

benadering vooral de aandacht vestigen op meer recente klimatologische veranderingen.

Op dezelfde lucratieve manier moet de poging worden geïnterpreteerd om het stemgeluid van

een dinosaurus na te bootsen op basis van schedelvondsten en de reconstructie van de

luchtwegen. In 1997 hebben paleontoloog Thomas Williamson en computerdeskundige Carl

Diegert in het Sandia National Laboratory (Albuquerque) zo een reconstructie met succes

uitgevoerd voor het skelet van de 75 miljoen jaar oude „Parasaurolophus‟ uit Nieuw Mexico.27

26

M. Quinn, L.D. Meeker, “Research set to Music: The Climate Symphony and other Sonifications of Ice Core,

Radar, DNA, Seismic and Solar Wind Data”, Proceedings of the 2001 International Conference on Auditory

Display, Espoo (Finland), 2001, p.56-61

Website: http://www.acoustics.hut.fi/icad2001/proceedings/papers/quinn.pdf Website The Climate Symphony: http://www.bcca.org/ief/dquin00c.htm

19

1.5 PSYCHO AKOESTIEK / NEURO AKOESTIEK

Met Psycho Akoestiek wordt het domein bedoeld van de subjectieve menselijke perceptie

van geluid.28

Dit fenomeen is het eerst beschreven door William Munson en Francis Wiener

(1952) die een verklaring zoeken voor een drukverschil van 6dB. in de geluidsdetectie van een

bron afkomstig van een hoofdtelefoon dan wel een luidspreker.29

Uitgebreid onderzoek naar

de perceptie en kwantificering op basis van mathematische modellen gebeurt in de volgende

decennia aan het „Institute of Telecommunications‟ & „Institute of Electroacoustics‟ in

München. Uiteindelijk is het Earl Schubert die het fenomeen „Psycho Akoestiek‟ noemt met

een duidelijke fysiologische relatie tussen luidheid-amplitude en toonhoogte-frequentie.

Anderzijds zijn er zuiver psychologische effecten die optreden ten gevolge van maskering

(ruisonderdrukking), patroonherkenning (fantoom effect) of bij een voorrangseffect bij het

eerste golffront (Helmut Haas effect). Ook Akoestische „therapeuten‟ zullen uitgebreid zoeken

naar een relatie tussen selectief gehoor en de vaststelling van diverse ziektebeelden (zie o.a. de

Tomatis methode).30

Ook in de Musicologie kent het fenomeen een wetenschappelijke

toepassing zoals aan het „Instituut voor Psychoacustica en Eletronische Muziek‟ aan Ugent.31

In de Cognitieve Neurowetenschappen bestaat het domein van de Neuro Akoestiek met de

welgekende EEG scans (Elektro Encefalografie) aan de hand van elektromagnetische

hersensignalen. Tijdens het beluisteren van een welbepaalde geluidsfrequentie wordt gekeken

naar de ERP (Event related potentials) van deze stimulus. Men komt daarbij tot de befaamde

indeling in Alpha (meditatie), SMR (fysieke rust), Beta (concentratie), Delta (slaap), Theta

(dagdromen) en Gammagolven (waarneming/angsten).

In de Archeologie krijgt de Psycho -en Neuro Akoestiek een concrete invulling in het

onderzoek van Paul Devereux en Robert Jahn bij de studie van Neolithische graven en bij

Steven J. Waller bij onderzoek van de „Rock Art Acoustics‟ (zie Hoofdstuk Archeo

Akoestiek). Ook Aaron Watson & Ian Cross hebben aandacht voor de invloed van de

27

Website Thomas Williamson: http://www.exn.ca/dinosaurs/story.asp?id=1997120807&name=archives 28

R.T. Beyer, Op. Cit., p.271-276, 344-346

B.C.J. Moore, “Hearing”, In: R.L. Gregory, A.M. Colman, Sensation and Perception, NY, 1995, p.48-69

E. Zwicker, H. Fastl, Psychoacoustics: Facts and Models, Berlin, 1990 29

W.A. Munson, F.M. Wiener, “In search of the missing 6 dB”, JASA 24 (1952), p. 498–501 30

De methode van Dr. Alfred A. Tomatis (1920-2001) heet Audio-Psycho-Phonology (APP) waarbij de

luistervaardigheid en de stemfrequenties van de patiënt een indicatie zijn voor het vaststellen van een ziektebeeld

als dyslexie of autisme. De behandeling bestaat ondermeer uit een elektronische versie van W. Mozart. Andere

helende krachten worden beschreven door o.a. J. Leeds, The Power of Sound, Rochester, 2001 31

Websites IPEM Ugent: http://www.ipem.ugent.be/

20

Akoestiek op de menselijke ervaring.32

Concreet wordt onderzocht hoe de fysische

„(zaal)akoestische standaarden‟ in de archeologie kunnen worden gehanteerd aangezien ze

ook fungeren als „psychologische attributen‟ in het geval van luidheid, helderheid,

ruimtelijkheid en intensiteit. De volgende parameters worden daarbij onderscheiden:

1. Geluidsintensiteit: Het totale geluidsniveau (Total Sound Level) is een maat voor de

toename in intensiteit door het directe geluid (op 10 m.) af te trekken van het indirecte

geluid ( via reflecties binnen 50 ms.) op één plek. Verschillende locaties geven

aanleiding tot verschillen in de geluidsintensiteit en een scala van metingen dienen „in

situ‟ te gebeuren.

2. Temporele effecten zoals objectieve helderheid en nagalmtijd (verval van 60 dB.) met

een berekening van de Vroege Vervaltijden (Early Delay Time) in niet-lineaire

ruimten.

3. Spatiale effecten zoals „Vroeg Laterale Energie Breking‟ (Early Lateral Energy

Fraction LF) berekent de ratio van vroege energie uit laterale richtingen t.o.v. de totale

energie aan het aankomstpunt en geeft een indicatie voor de ruimtelijkheid van een

site.

4. Psychoakoestische effecten zoals „Inter-Aural Time Difference‟ (ITD) en „Inter-Aural

Intensity Level Difference‟ (ILD) geven aanleiding tot auditieve illusies in de ervaring

van tijd en ruimte.

Hoewel deze parameters een zekere graad van „akoestische‟ objectiviteit in zich dragen, zijn

ze doorheen de pre-modernistische geschiedenis zeker aanleiding geweest voor een

alternatieve ervaringswereld en liggen zij misschien zelfs aan de basis van de constructie van

speciale heiligdommen of ruimten. De mate waarin een individu zich kan oriënteren in de

ruimte, de relatieve geluidsgevoeligheid op een locatie (uitgedrukt in dB(A)), de luidheid (L)

van het omgevingsgeluid (LAeq), de klankhelderheid en geschiktheid van de ruimte voor stem

dan wel muzikale prestaties bepalen uiteindelijk de vorm, de locatie en de constructiewijze

van een historisch monument. Andere elementen zoals echo, flutter-echo, resonantie, filtering,

32

I. Cross, A. Watson, “Acoustics and the Human Experience of Socially Organized Sound”, In: C.Scarre,

G.Lawson (eds.), Archaeoacoustics, Cambridge, 2006, p.107-115

21

kleuring, kunnen worden gezien als ongewenste neveneffecten maar passen evengoed in de

creatie van een bovennatuurlijke illusie. Een vertraging/vervaltijd (Delay Time) van 30msec.

tussen direct en indirect geluid wordt immers gelijktijdig ervaren maar vanaf 35msec. is er een

dubbele perceptie op neuraal niveau. Inzicht in de basis van de menselijke perceptie kan dan

ook bijdragen tot een beter begrip van archeologische sites. Daarbij is evenwel een „case-by-

case‟ benadering wenselijk waarbij steevast naar de „intentionaliteit‟ moet worden gezocht. In

het geval van paleolithische „litofonen‟ of resonerende „stalactieten‟ in combinatie met een

stevige flutter-echo kan daarbij leiden tot de conclusie dat de prehistorische mens bewust met

geluid heeft omgegaan in een ruime sociale context met het uitlokken van bovennatuurlijke

akoestische ervaringen.33

1.6 CONCLUSIE

In dit hoofdstuk is getracht om het fysische aspect van geluid zo helder mogelijk te verklaren

en enkele concrete technische toepassingen voor te stellen die interessant kunnen zijn voor de

Archeologie. Daarbij klinkt de „akoestische keramiek‟ het meest interessant al moet gezegd

dat deze techniek vooral werkt bij staande golven (toongenerator) en veel minder of zelfs niet

voor transiënte golven (spraak). In een persoonlijk gesprek met Archeoloog Prof. Paul Oström

en Natuurwetenschapper Prof. Nico Declercq komt deze bezorgdheid trouwens duidelijk naar

voor alsook de dure onderzoekskosten om een werkbaar niet-destructief en efficiënt apparaat

te maken. Ook het onderdeel „geluid aan lichtsnelheid‟ blijft voorlopig fictie aangezien het

niet gaat over een overdracht van data of energie. Tijdreizen zit er voor akoestische

archeologen voorlopig niet in. In het domein van de prospectiemethode komt het geluid echter

wel goed van pas en kan het de technische leemten opvullen van andere methoden zoals

elektrische weerstand of magnetisch onderzoek. Ook de Psycho Akoestiek kan een

aanzienlijke bijdrage leveren tot de Archeologie in een beter begrip van het functioneren van

geluid binnen de hersenen. Meermaals zal in deze thesis gerefereerd worden aan de mogelijke

neurologische werking van geluid (vooral in de Prehistorie). Zoals elk zintuig bezit het gehoor

immers bepaalde eigenaardigheden en secundaire bijwerkingen die een duidelijk effect

hebben op het dagelijks menselijk gedrag. Tot voor kort werd hieraan weinig of geen aandacht

geschonken maar gelukkig komt hier langzaam verandering in.

33

Stalactieten-orgel: http://www.luraycaverns.com/

22

HOOFDSTUK 2: HISTORISCH GELUIDSONDERZOEK

2.1 CULTUURFILOSOFISCH (Fenomenologie / Antropologie)

Dr. Christopher L. Witmore (Brown University US) is gespecialiseerd in het domein van de

„Archeologische Historie‟ (Archaeopaedia), „Nieuwe Media‟ en „Landschapsarcheologie‟ met

actieve research in de regio van Argolis en Kreta (Gr.). Daarnaast is hij ook een filosoof die

graag reflecteert over het concept van een „Symmetrische Archeologie‟ (naar het symmetrisch

principe van socioloog David Bloor34

) waarbij de wildgroei aan subdisciplines binnen het

wetenschappelijk onderzoek wordt gegroepeerd onder een gezamenlijke „materiële‟ noemer.

Ook de archeologie heeft nood aan herbronning onder het motto ‟There is more to

understanding than meaning‟ waarbij de diverse interpretaties zich vaak te ver van de

materialiteit begeven. Over de impact van geluid op het historisch en archeologisch onderzoek

schreef hij diverse artikels waaronder „Vision, Media, Noise and the Percolation of Time‟

(2006).35

Daarin stelt Witmore dat sensoriële informatie onterecht in de archeologie over het

hoofd is gezien terwijl het een volwaardige temporele informatiebron is. In navolging van

filosoof Martin Heidegger (1971) en Michel Serres (2005) wordt daarbij de nadruk gelegd

op de achtergrondruis of „belles noiseuses‟.36

Informatie die doorgaans wordt uitgefilterd als

storend of irrelevant maar in feite tijdloos en oneindig is in het geval van de zee, wind of

regen.

Witmore ziet een lange geschiedenis van dominantie van het visuele waarbij een artificiële

opdeling tussen tijd & ruimte is opgedrongen. Modernistische wetmatigheden hebben de tijd

planmatig ingedeeld maar het „meten‟ van tijd is niet gelijk aan zijn complexe natuur die een

mix vormt van orde en chaos. Tijd gaat niet zomaar voorbij en bepaalde plooien of echo‟s uit

het verleden zijn nog steeds hoorbaar tot vandaag (ruis als echo van de big bang). Ook de

materiële dragers van geluid zijn nog steeds aanwezig en geven auditieve informatie over de

slag van een Neolithische handbijl in een boom of het gekraak van voetstappen op het grind

van de acropolis in Halileis (Michael Jameson 1965).37

Antropoloog Tim Ingold (2000) zal

34

Website D. Bloor: http://www.sps.ed.ac.uk/staff/bloor.html 35

C.L. Witmore, “Vision, Media, Noise and the Percolation of Time: Symmetrical Approaches to the Mediation

of the Material World”, Journal of Material Culture 11 (2006), p.267-292

Website C.L. Witmore: http://proteus.brown.edu/witmore/Home 36

M. Heidegger, Poetry, Language, Thought, NY, 1971

Website: http://drcwww.uvt.nl/~ljansen/filosoof/gesch/heidegge.htm

M. Serres, Genesis, Michigan, 1995 37

Website Acropolis Halileis: http://www.geocities.com/btse1/halieishhistory.htm

23

in „Perception of the Environment‟ de cartografie, navigatie en wegbepaling in vraag stellen.38

Navigeren gebeurt met topografische kaarten met niet-plaatsen tussen twee ijkpunten maar je

„eigen weg vinden‟ doe je aan de hand van de concrete omgeving met mensen, dieren en

natuurelementen. Het parcours wordt alzo bezaaid met concrete anekdotes en herinneringen

wat een andere soort van begrip over een regio oplevert. Witmore ziet dus na de dimensie

„tijd‟ ook heil in de indeling van de „ruimte‟. Een meer symmetrische benadering van het

verleden waarbij de archeologie zich niet meer vastpint op louter classificatie (typologie) en

visualisatie (GIS) maar ook aan „sensory prostheses‟ (zintuiglijke toevoeging) doet en alzo de

tirannie van het „ocularcentrisme‟ (visuele dominantie) doorbreekt. Dure woorden om

uiteindelijk een technisch alternatief in de audiovisuele media te promoten met klank -en

beeldopnames van een Sony PC 120 Digital Video Camera met stereomicrofoon. Witmore

voegt immers de daad bij het woord en slaat auditieve „hypertekst‟ op bij de notities van de

veldverkenning in de zuidelijke Argos in 2003/4. Alles wordt nauwkeurig bijgehouden in een

digitaal archief want elke materiële drager verwordt uiteindelijk tot „Archeologie‟. Deze

fenomenologische benadering wordt al geruime tijd aan de dag gelegd in de Landschaps-

archeologie en is goed beschreven door Christopher Tilley (University of Cambridge).39

Hij

verklaart het landschap als een betekenisdrager met sedimentaire herinneringen. De limieten

van een plaats zijn gebonden aan de limieten van het menselijk bewustzijn en kunnen even

divers en diffuus zijn als het aantal betekennissen dat men er aan geeft. Meer nog dan een

dualisme tussen de subjectieve versus objectieve ruimte, is er immers ook een lichamelijke,

perceptuele, existentiële, cognitieve of architecturale ruimte. Plaatsen overlappen naargelang

de schaal van de actie, interesse, bezorgdheid of beweging. Het landschap is dus het medium

voor én de uitkomst van handelingen doorheen de geschiedenis en de Archeologie dient al

deze lagen als een ui te pellen.

In 2002 vindt het Wenner-Gren Symposium plaats in Oaxaca Mexico, gebundeld door

Etnograaf Veit Erlmann in de essaybundel Hearing Cultures.40

Hier wordt eveneens de

kaart getrokken van de „Fenomenologie‟ (Edmund Husserl 1859-1938) waarbij het dualisme

38

T. Ingold, The Perception of the Environment: Essays in Livelihood, Dwelling and Skill, London, 2000

Website Ingold: http://www.abdn.ac.uk/socsci/staff/details.php?id=6 39

C. Tilley, A Phenomenology of Landscape: Places, Paths and Monuments, Oxford, 1994, p.11-34 40

V. Erlmann , “But What of the Ethnographic Ear? Anthropology, Sound and the Senses”, In: V.Erlmann (ed.),

Hearing Cultures: Essays on Sound, Listening and Modernity, NY, 2004, p.1-20

Website Erlmann: http://www.utexas.edu/cofa/music/erlmannseries/VEIT/index.html

Website Wenner-Gren: http://www.wennergren.org/

24

van Empirisme vs. Rationalisme wordt opgeheven door het aanschouwen van de

„verschijnselen‟ zelf als fundamentele kennisbron.41

Ook een scheiding tussen subject &

object of visueel & auditief wordt daarbij vermeden en het best richt men de aandacht op de

structuren van de materiële wereld in het algemeen en van het eigen denken in het bijzonder.

Men is zich immers steeds bewust van een „iets‟ uit de materiële buitenwereld. Deze theorie

der fenomenen wordt verder uitgebouwd door Maurice Merleau-Ponty en Martin

Heidegger. Veit Erlmann beaamt in de inleidende tekst dat de benadering van het

Modernisme als een uitsluitend visuele periode nog maar van weinig heuristische waarde is.

Schrijven over „geluid‟ produceert nog meer teksten en afbeeldingen (zoals deze thesis) en

zelfs in de niet-moderne Derde Wereld bestaat er nauwelijks aandacht voor auditief

onderzoek. Hij wil een strijd tussen de dominante zintuigen vermijden maar pleit wel voor een

holistische aanpak naar een citaat van Marshall McLuhan: „Be a Man of Total Awareness‟.

Uiteraard hoort het „horen‟ bij een volledig bewustzijn van de wereld en de auteur stelt zich

de vraag wanneer het geluid dan precies is onderdrukt of hoe het steeds wordt platgelopen

door het visuele Modernisme? Murray Schafer sprak daarbij over een „schizophonia‟ waarbij

de moderne technologie geluid heeft losgemaakt van z‟n bron. Ondanks positieve voorbeelden

als de „telefoon‟, „grammafoon‟ of „radio‟ lijkt er over auditieve technologie een soort van

cultureel pessimisme te hangen in de trant van „Video killed the Radiostar‟ (The Buggles

1979). Auditieve toestellen lijken niet volledig gematerialiseerd en worden vooral misbruikt

om aandacht te trekken en een eigen wil door te drijven (er is immers weinig energie vereist

om veel geluid te produceren). Het auditieve gebruik verwordt alzo snel tot het beledigen van

het geluid zelf. Zoals de huid kan geluid aanraken of aangeraakt worden als een sensitief

medium. Het krijgt als het ware een lichamelijke (zeggings)kracht. Misschien leidt geluid wel

een eigen leven en passeert het verschillende stadia vooraleer het mechanisch of fysisch wordt

bevroren? Welke rol speelt de mens of materiële cultuur in deze opslag van geluiden? En hoe

zoekt geluid zich alsnog een weg doorheen dit mechanisch invriezen zoals de magnetische

doorslag bij een cassette, het wegebben in echo‟s of vervormen door verstoring? Erlmann

stelt een fenomenologische methodologie voor om dit auditief verleden in kaart te brengen

waarbij de eigen auditieve opvoeding in vraag wordt gesteld vooraleer kan worden

overgegaan tot „Hearing Cultures‟.

41

Website Husserl: http://www.husserlpage.com/

25

Paul Carter (University of Melbourne / Australian Sound Design Project) gaat voort op deze

gedachte door „het horen‟ te conceptualiseren als een registratie -en classificatiesysteem van

externe fenomenen.42

Een onderscheid tussen horen en luisteren dringt zich op in de zin dat

luisteren „geëngageerd horen‟ is. Deze sociale factor kent een visuele equivalent in het

„oogcontact‟. In een omgeving met de focus op onbewust luisteren komt zelden de idee van

„Hearing Cultures‟ naar voor en de Antropologie is hier schuldig door bevooroordeeld te

luisteren of te „mishoren‟. Een misverstand is echter niet strikt negatief en kan de voorwaarde

zijn voor betere communicatie. Zo is het afronden van een gesprek de voorwaarde voor het

hervatten van de dialoog. De historische en sociale rol van luisteren zit vervat in de „echoic

mimicry‟ (echo imitatie). Het creëert de condities van communicatie door de verwijzing naar

een gemeenschappelijke lexicale, fonetische of intonationele deler. Zodoende wordt een

gezamenlijke plaats gecreëerd waarnaar wordt gerefereerd en georiënteerd (echo locatie).

Geluid dus niet als drager van betekenis maar als betekenisgever van richting of navigatie.

Een uiterst bevattelijk voorbeeld hiervan is de komst van de Engelsen in Tasmanië. Wanneer

de reisroute wordt gevraagd aan de lokale bevolking, gebruiken ze het woord „travel‟. De

lokale bevolking verstaat dit woord foutief („trabel‟) en voegt volgens de traditie „ty‟ toe:

„travel‟ wordt dus „trabel-ty‟ (de nieuwe gemeenschappelijke deler voor het begrip „reizen‟).

Maar wat is er nu interessant genoeg voor een onderzoeker om geëngageerd naar „te horen‟?

Doorgaans wordt er gediscrimineerd op geluid dat zich onderscheidt van de achtergrond op

ritmische of semantisch vlak: percussie, bel, vogel, donder als symbolische drager van een

collectief auditief bewustzijn en een brug tussen geluid en betekenis. Maar wat met geluid dat

niet cultureel betekenisvol lijkt? Wat zijn de criteria waarna we moeten luisteren in een

onderzoek? Carter verwijst hier graag naar de „Acoustic Ecology‟ (zie H. 4.5.2) waarbij

menselijke geluiden in nauwe relatie staan met hun omgeving. John Andrew Fischer en

Steven Feld stellen bij de Kaluli bevolking uit Papua Nieuw-Guinea zo een wisselwerking

vast waarbij de sociale en auditieve cohesie van de groep verbonden is aan het totale

natuurlijke klanklandschap in de omgeving.43

Ook sociaal antropoloog Donald Tuzin (1984)

42

P. Carter, “Ambiguous Traces, Mishearing and Auditory Space”, In: V. Erlmann (ed.), Op. Cit., p.43-63

Website Carter: http://www.abp.unimelb.edu.au/people/staff/carterp.html

Website Australian Sound Project: http://www.sounddesign.unimelb.edu.au/site/papers/mishearing.html 43

John Andrew Fisher, “What the Hills are alive with: In Defense of the Sounds of Nature”, Journal of

Aesthetics and Art Criticism, 56 (1998), p.167-179

S. Feld, From Ethnomusicology to Echo-muse-Ecology: reading R. Murray Schafer in the Papua New

Guinea Rainforest, Oregon, 1994

26

schreef een artikel over de diverse dimensies van de menselijke reactie op geluid en gaat

daarbij erg synergetisch te werk (incl. Neurologie / Biologie / Psychiatrie).44

Hij stelt in Papua

Nieuw-Guinea vast dat geluid wordt gebruikt om bovennatuurlijke en religieuze ervaringen op

te roepen en niet ingewijden uit te sluiten. Er is daarbij sprake van een zekere mystificatie. Hij

legt de nadruk op de Psycho-akoestische werking van infrasone golven die verbeelding

stimuleren (supernatuurlijk) en het preverbaal geheugen activeren met aurale herinneringen

aan de mysterieuze omgevingsgeluiden (vb. donder of huilende wind). In deze context is

„luisteren‟ steeds luisteren naar „iets‟ zoals de Fenomenologie dat reeds treffend heeft

verwoord. Dat „iets‟ begint en eindigt steeds in de algemene achtergrond van ruis.

2.2 KUNSTHISTORISCH

In 2004 vindt een conferentie plaats aan de Universiteit van Glasgow door de „Theoretical

Archaeology Group‟ onder leiding van Robin Dods (Okanagan University Canada) onder de

noemer „Audioscapes: Sounds in / of Antiquity’.45

Sprekers van diverse universiteiten

wordt gevraagd een bijdrage te leveren ter promotie van het auditief verleden. Er wordt

uitgebreid hulde gebracht met papers als „Syncopation of Life‟ (Robin Lods) waarbij de

hartslag het begin markeert en de stilte het definitieve einde, „Sounds of Living Water‟ (Fiona

Haughey) met het volledige scala van natuurlijke geluiden, „Genderded Audioscapes‟ (Sue

Hamilton / Ruth Whitehouse) over domesticale (vrouwen)geluid in het Neolithicum, „Sounds

of Power‟(Alexandra von Lieven) over religieus geluid in Egypte en „Acoustic Phenomena‟

(Astrid Lindenlauf) over akoestiek in het Oude Griekenland. Opvallend hierbij is de

uitvoerige lofzang voor het geluid zoals dat bij een jonge subdiscipline van de archeologie

past.

Ook alleen gelukkige geluiden in het boek van Joachim-Ernst Berendt „The Third Ear: On

Listening to the World‟ (2002).46

Er wordt afgerekend met driehonderd jaar van Westerse

visuele dominantie door de muzikale studie van diverse culturen waarbij het „gehoor‟ in

relatie staat tot mededogen en vredelievendheid. Het oor hoort ook meer „dimensies‟ en dit

S. Feld, K.H. Basso (ed.), Senses of Place, Santa Fe (Mexico), 1996 44

D. Tuzin, “Miraculous Voices: The Auditory Experience of Numinous Objects”, Current Anthropology 25

(1984), p.579-596

Website Tuzin: http://www.anthro.ucsd.edu/anthfac/tuzin.html 45

Univ. Glasgow: http://www.glasgow.ac.uk/departments/archaeology/news/conferences/tag/sessions/4.html#B 46

J.-E. Berendt, The Third Ear: On Listening to the World, NY,1992

Website: http://www.sourcetext.com/pythagoras/third-ear.html

27

wordt door diverse anekdoten en citaten kracht bij gezet. Ook de duivelse kracht van „lawaai‟

komt aanbod als een (on)machtig teken van jonge mensen om aandacht te trekken.

Uiteindelijk brengt hij een ode aan de vrouwelijke stem die de nagalm is van een verloren

matriarchaat.

Een interessant overzichtwerk van de „Aurale geschiedenis‟ is evenwel het boek van Mark

M. Smith „Hearing History‟ (2004) waarbij de volledige auditieve ontwikkeling

chronologisch uit de doeken wordt gedaan van Antieken tot modern Amerika naast enkele

meer kunstzinnige beschouwingen van o.a. Douglas Kahn (Art & Sound).47

Ook het onlangs

verschenen boek van Barry Blesser & Linda-Ruth Salter „Spaces speak, are you Listening‟

(2007) brengt een helder geschiedkundig overzicht dat start in de Prehistorie.48

Voor het

Paleolithicum wordt verwezen naar de grotten van o.a. Altamira, Lascaux en Font-de-Gaume

waar naar een relatie is gezocht tussen de rotskunst en de akoestische eigenschappen van de

ruimte. Grotten zijn als het ware natuurlijke concerthallen en materiële resten van been zijn

geïnterpreteerd als muziekinstrument (fluit). Ook een afbeelding van een man met een

muzikale boog (harp) is teruggevonden in de „Grotte des Trois Frères‟ in Ariège. Mogelijk

bevat de rotskunst dan ook sporen van een soort auditieve (sjamanistische) praktijk. Michel

Dauvois en Xavier Boutillon (1990) vonden een link tussen rotskunst en litofonen (natuurlijke

resonerende stalactieten).49

Voor het Neolithicum & de Bronstijd wordt verwezen naar het

intussen erg bekende werk van o.a. Paul Devereux, Robert Jahn, Aaron Watson, David

Keating in Groot-Brittannië, Schotland en Ierland waarin uitgebreid wordt ingegaan in

hoofdstuk 3.3. Grafkamers en stenen monumenten van 3500 voor Chr. krijgen akoestische

eigenschappen toegemeten in funeraire en rituele praktijken. Devereux ziet zo een toepassing

ook in Egypte bij de orakelsite van de „Kolossen van Memnon‟ (Luxor EG), het „Hypogeum

van Hal Saflieni‟ op Malta en in Griekenland met het „Necromanteion van Acheron‟ in

Epirus (Preveza Gr.), het „Orakel van Trophonios‟ in Lebadeia (Boeotië GR.) en de „Schat van

Atreus‟ in Mycene (Argolis GR.) waar het gezoem van de bij kan waargenomen worden

(heilig dier in het oude Griekenland als „vogels‟ van de Muzen). Voor de Grieken zelf is er

veel aandacht voor Plato „Nomoi‟ en Aristoteles met de „De Anima‟ & „De Sensu et

Sensato‟. Geluid ontstaat voor Aristoteles wanneer fysisch twee sonore lichamen elkaar

47

M. M. Smith (ed.), Hearing History, Athens (Georgia US.), 2004, p.69-135 48

B. Blesser, L.-R. Salter, Spaces speak, are you listening?, Cambridge (Massachusetts US.),2007, p.67-126 49

M. Dauvois, X. Boutillon, „Etudes acoustiques au Réseau Clastres : Salle des peintures et lithophones naturels‟,

Bulletin de la Société Préhistoriques Ariège-Pyrénées 45 (1990), p.175-186

28

bestrijken zodat de lucht tussen beiden verdwijnt. Maar hij vraagt zich af of de bestrijker dan

wel het bestreken object geluid produceert? Of is het de lucht zelf die bestreken is? Of in het

geval van een eolische harp (windharp) zijn het misschien de muzen die zingen voor hun

aardse kinderen? Geluid zit dan ook dichter bij de tastzin en het gevoel dan het visuele

zintuig. In het Pseudo-Aristoteliaanse „Problemata‟ worden natuurlijke geluidsfenomenen

zonder variatie in toonhoogte beschreven zoals water of vuur in tegenstelling tot de

menselijke stem of de brul van de stier. Geluid plant zich voort door een reeks van botsingen

in het medium lucht als een projectiel dat in kleine atomen verbrokkelt. Gebouwen als de

„Echo Hal‟ van de Stoa en de „Tempel van Zeus‟ in Olympia krijgen aandacht alsook de bouw

van de Griekse amfitheaters als het „Theater van Dionysos‟ (Athene) of het „Theater van

Epidauros‟.50

De Romeinen kennen met de architecturale geschriften „De Architectura‟ van

Marcus Vitruvius Pollio een voortzetting van de Griekse bouwstijl en hebben aandacht voor

de akoestische werking in een theater door de suggestie van het optrekken van een hoge

scènemuur voor extra reflecties, een steile hellingsgraad van de zitplaatsen en het dragen van

akoestische maskers die werken als megafonen voor een maximale verstaanbaarheid. In het

geval van een Odeion wordt zelfs de gehele overkoepeling bereikt zoals terug te vinden in de

Middeleeuwse theatervorm. Ook de seculiere Basilica (zoals van Constantijn) krijgt navolging

in de Vroeg Christelijke tijd als voorloper van de Romaanse kerk. De geschriften van

Boëthius (480-525) „De Institutione Musica‟ vergelijken het geluid met een steen die

watercirkels nalaat in het meer. De inslag veroorzaakt geluid dat zich verspreidt door de

ruimte. Verschillen in toonhoogte worden veroorzaakt door verschillen in de frequenties van

de trilling. De liturgische traditie van harmonische Gregoriaanse gezangen mondt uit in de

bouw van enorme kathedralen als Saint-Denis in Parijs met meer dan 200.000 kubieke meter

van natuurlijke galm. Deze akoestische kwaliteit wordt het handelsmerk van kathedralen in de

Gotiek. Klokketorens worden sonore bakens in de handelsdrukte van de West-Europese

steden en in London opent het „Globe Theater‟ van Shakespeare voor 3000 mensen. Deze

cylindrische polygoon is volledig omsloten met een open dakstructuur waardoor de nagalmtijd

tot 1.4 seconde beperkt blijft. Nieuwe inzichten ontstaan in de Renaissance al waarschuwt Sir

Francis Bacon (1626) nog voor de passies die geluid kan losmaken. Het werk van Gaspare P.

Schotto „Magiae Universalis‟ (1657) onderzoekt de exacte akoestiek van publieke gebouwen

met de inbouw van klankversterkende hoorns en vazen.

50

Website Echohal: http://www.wcl.ee.upatras.gr/audiogroup/AncientAcoustics/echohall.html

29

De protestantse Reformatie verlegt de aandacht van religieuze naar profane organisaties met

een bloei van operahuizen, muziek -en concertzalen als gevolg. De eerste „café chantants‟

ontstaan in het midden van de zeventiende eeuw met muziek als vorm van entertainment.

Ook nieuwe inzichten in de Verlichting met de theorie van Isaac Newton (1643-1727) over

het gedrag van vibrerende snaren, krijgt navolging in de experimenten van o.a de Duitse

fysicus Ernst Chladni (1756-1827) die prachtige geometrische patronen laat zien op het

oppervlak van vibrerende platen aan keizer Napoleon. Ook Rudolph Koenig (1832-1901) laat

trillende geluidsgolven in vlammen opgaan. Met de Industriële Revolutie ontstaat een gans

nieuw klanklandschap met mechanische geluiden van machinerie en stoomlocomotieven die

het geluid van de natuur definitief overstemmen en Charles Dickens (1812-1870) beschrijft de

eerste strijd tegen de geluidsoverlast. Met de komst van elektriciteit ontstaat een gans nieuw

gamma van elektro akoestische toestellen waaronder de telefoon, radio en grammofoonspeler

en wordt het geluid voor het eerst artificieel versterkt en vastgelegd. Deze ommekeer in de

geschiedenis (Edison 1877) en de ingrijpende consequentie voor de samenleving wordt

uitgebreid beschreven in het boek van Jonathan Sterne „The Audible Past‟ (2003) en Emily

Thompson „The Soundscape of Modernity‟ (2002).51

De geschiedenis van de klankopnames

telt intussen 130 jaar van de eerste 78 RPM plaat (revolutions per minute), de nieuwe

standaard 33 1/3 RPM rond 1955 tot de uitvinding van de Compact Disc (CDDB) in 1979

door Philips & Sony ongeveer samen met de „Walkman‟. Misschien moet hier nog de nadruk

worden gelegd op hedendaagse inspanningen om het opgebouwde geluidsarchief te

digitaliseren waarbij nieuwe systemen van ruisonderdrukking en scantechnologie ongekende

auditieve details kan blootleggen. Op de „147th Meeting of the Acoustical Society of

America‟ in New York (2004) is door Carl Haber & George Brock - Nannestad de

mogelijkheid gepresenteerd om grammofoonplaten virtueel af te spelen zonder mechanisch of

fysisch contact.52

Zo kunnen zelfs zwaar beschadigde of gebroken exemplaren alsnog digitaal

worden beluisterd dankzij een optische scan van het origineel. Ook in Japan worden zulke

experimenten met succes uitgevoerd door o.a Takashi Nakamura & Toshimitsu Asakura (zie

ook website van Christer Hamp).53

51

J. Sterne, The Audible Past, Durham, 2003

E. Thompson, The Soundscape of Modernity, Cambridge (Massachusetts US.), 2002 52

C. Haber, “Listening to Old Recordings with a virtual stylus”, Paper presented on the 147th

ASA Meeting ,

New York, 2004

George Brock-Nannestad, “Retrieving the Sources in Historical Recordings”, Paper presented on the 147th

ASA Meeting, New York, 2004 53

J. Uozumi, T. Asakura, “Optical Metods for Reproducing Sounds from Old Phonograph Record”, In: T.

30

2.3 ARCHEO MUSICOLOGIE

De „Archeo Musicologie‟ vertegenwoordigt een uitgebreid onderzoeksdomein en kan op zich

probleemloos het onderwerp zijn van een thesis. Het is hier evenwel niet de bedoeling dat er

een volledig overzicht wordt verschaft van muziekinstrumenten doorheen de tijd of de

evolutie te schetsen binnen de discipline van de Musicologie aangezien dit voer is voor

gespecialiseerde onderzoekers zoals aan de Gentse afdeling van de Kunstwetenschappen

gebeurt (Vakgroep Muziekwetenschappen o.l.v. Prof. Dr. Marc Leman).54

Ik wil hier evenwel

kort ingaan op de definiëring van deze discipline en de oorsprong duiden van waaruit muziek

en ritme mogelijk afkomstig zijn.

Casja Lund is een instantie in de Archeo Musicologie en legt in een artikel van 1981 de

methoden, problemen en resultaten uit van de discipline.55

Alles draait rond een corpus van

oude artefacten die als instrumenten zijn erkend. Uiteraard zijn een groot aantal van deze

objecten in het geval van hout, bast of been nooit bewaard gebleven. Ook hebben sommige

voorwerpen een dubbele functie of worden ze fout ingeschat door archeologen. In feite komen

de volgende categorieën in aanmerking in dit onderzoeksdomein:

1. Studie van artefacten die gemaakt zijn om geluid te produceren.

(bel / bronzen blaasinstrument)

2. Studie van artefacten die potentieel gebruikt zijn om geluid te produceren.

(benen voorwerp met doorboring)

3. Studie van artefacten die een dubbele functie hebben gehad als gebruiksobject en om

geluid te produceren.

(kookpot & percussie / halsketting & rammelaar)

4. Studie van artefacten die niet gemaakt zijn om geluid te produceren maar dat door hun

ontwerp geluid produceren.

(zilveren armband)

5. Studie van artefacten die nog geen functie zijn toebedeeld maar eventueel wel gebruikt

zijn om geluid te produceren.

(benen voorwerp met doorboring)

Asakura (Ed.), International Trends in Optics and Photonics (Springer Series in Optical Sciences 4), Berlin,

1999 (Online Artikel: http://www.eli.hokkai-s-u.ac.jp/HRC/activities/1999/09.pdf )

Website Christer Hamp: http://www.christerhamp.se/phono/frames.html

Website Ofer Springer: http://www.cs.huji.ac.il/~springer/ 54

Website Marc Leman: http://www.ipem.ugent.be/staff/marc/

31

Op basis van een classificatie (Hornbostel Sachs System 1961) zijn er een viertal types

onderscheiden:

1. Idiophones: de inhoud van het instrument genereert de klank

vb. rattel of rammelaar van schelp / notendop / been / brons of ijzeren lamellen

2. Membranophones: een membraan in het instrument genereert de klank

vb. aardewerk of houten trommel met huidenvel

3. Chordophones: een snaar op het instrument genereert de klank

vb. luit / harp

4. Aerophones : de wind die blaast door instrument genereert de klank

vb. Benen of aardewerk fluit / bull-roarer (turndun / schwirrholz) / Hoorn / Trompet

Archeo Musicologie fungeert ook als experimentele wetenschap met testen op replica‟s

(copies van origineel), reconstructies (samenstelling fragmenten), interpretaties (speelwijze)

en typeringen (groeperen van artefacten) van de instrumenten. Ook naar antwoorden op meer

algemene vragen wordt gezocht zoals: Wat is de sociale functie van de geluidsproductie in de

prehistorie? Hoe ziet een reconstructie van het origineel klanklandschap eruit? Welke

benadering is gebruikt bij de beleving van muziek? Daarbij wordt een multidisciplinaire

aanpak gehanteerd in nauwe samenwerking met de Etnologie, Sociologie, Antropologie en de

Archeologie.

De discipline van de Archeo Musicologie worstelt echter nog met enkele kinderziekten. Casja

Lund zal in het artikel „What is Wrong with Music Archaeology?‟ (1998) een aanklacht doen

tegen de Archeologie die te weinig inspanningen levert om het domein van de Archeo

Musicologie serieus te nemen.56

Hij citeert daarbij de kritiek van Arne B. Johansen die stelt

dat: „Muzikale archeologie niet wordt beschouwd als echte archeologie aangezien geluiden

niet fysisch kunnen worden opgegraven‟. Indien dit een probleem zou zijn, mag ook geen

enkel economisch of sociaal model nog langer in de Archeologie worden geïmplementeerd

noch een typologie van pijlpunten gezien dit evenmin fysisch vast te stellen is. In de Archeo

Musicologie blijven de materiële resten van (potentiële) muziekinstrumenten centraal staan

55

C.S. Lund, “The Archaeomusicology of Scandinavia”, World Archaeology 12 (1981), p.264-65 56

C.S. Lund, “What is wrong with Music Archaeology? A Critical Essay from a Scandinavian Perspective

including a Report from a New Find of a Bullroarer”, In: A. Buckley, Hearing the Past: Essays in Historical

Ethnomusicology and the Archaeology of Sound, (Etudes et Recherches Archéologiques de l’Université de Liège

86), Liège, 1998, p.17-28

32

(Paleo- Organologie). Niettemin wordt getracht deze materiële resten in een ruimer socio-

economisch perspectief te plaatsen. Lund stelt tenslotte vast dat nog maar 130 mensen actief

in de Archeo Musicologie betrokken zijn en dat het hierbij vooral gaat over een spontane

wisselwerking tussen archeologen en musicologen in plaats van „geïnstitutionaliseerde‟

betrekkingen aan de officiële instanties. Hij hoopt dat hierin snel verandering komt.

Over de oorsprong van Muziek is er een uitstekende publicatie van Ann Buckley „Hearing

The Past‟ (1998) na een conferentie in Darwin College (Cambridge) alsook een artikel van

Ezra B.W. Zubrow & E.C. Blake „The Origin of Music and Rhythm‟ (2007).57

Reeds in

1967 stelt Rodney Needham vast dat het gebruik van een stok of steen als slaginstrument een

universeel gegeven is voor het tot stand brengen van communicatie (met de andere wereld).58

Het maken van geluid is een middel tot transitie en een vast onderdeel in de „rites de

passages‟.

Anthony Jackson (1968) gaat zich de vraag stellen naar de exacte relatie tussen percussie &

rituelen en plaatst het gebruik van geluid in een ruim kader.59

Hij kwam daarbij tot een

opdeling tussen menselijk (stem), niet-menselijk (dier), muzikaal (drum) en niet-muzikaal

(omgevings) geluid. Rituelen zijn niet gebaat met ruis (omgeving wordt uitgeschakeld) of

stilte (tenzij bij rouw) en treden doorgaans op bij de dreiging van sociale wanorde.

Hallucinerende middelen en intensieve percussie zijn daarbij de ideale psychische stimuli. Het

nachtelijk gebeuren kent weinig visuele prikkels wat angstgevoelens aanwakkert. De

categorie menselijk (stem) en muzikaal geluid staan volgens Jackson duidelijk voor het

behoud van de sociale orde versus niet-menselijk (geest/dier) en niet muzikaal (omgevings)

geluid. Muzikale rituelen baseren zich op een neurofysiologische structuur in het brein en

heeft een universele sociale functie.

E. Zubrow & E. Blake zien de eerste muzikale tekenen in het Laat / Jong Paleolithicum

ontstaan met stenen litofonen en benen fluiten. Mogelijk komt het ritme voort uit het

regelmatig kappen van de silex op de maat van de hartkloppingen (vanaf de Homo Habilis).

Experimentele testen wijzen daarbij op een syncretisme van ongeveer 50 % tussen de hart –en

57

E.B.W. Zubrow, E.C. Blake, “The Origin of Music and Rhythm”, in: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit.,

Cambridge, 2006, p.117-125 58

R. Needham, “Percussion and Transition”, Man New Series 2 (1967), p.606-614 59

A. Jackson, “Sound and Ritual”, Man New Series 3 (1968), p.293-300

33

drumslag (uiteraard met moderne testpersonen). Vraag is wanneer er sprake is van een

„doelbewuste‟ ritmische tijdsindeling of zelfs „intentionele‟ muziek. Intentie wordt hier

verklaard als een persoon (Malle & Knobbe 1997):

1. het verlangen heeft naar een resultaat (verlangen naar muziek)

2. het geloof heeft dat actie leidt tot een resultaat (geloof dat geluid maken muziek is)

3. de intentie vertoont om een actie te ondernemen (intentie toont om geluid te maken)

4. de vaardigheid bezit om een actie uit te voeren (geluid maakt)

5. bewustzijn heeft tijdens uitvoer van de actie (bewust tijdens de performance)

In het geval van muziek moet de archeoloog dus uitmaken in hoeverre een site intentioneel is

ingericht voor muziek. Een plaats kan uitgekozen of erg geschikt zijn voor het componeren of

uitvoeren van muziek zonder dat dit ook effectief het geval was (grot). En wanneer precies

wordt lawaai effectief benoemd als muziek (cultuurgebonden)? Hoe laat een niet functioneel

object zich erkennen als instrument? Wanneer is er sprake van een podium of optreden? Is er

sprake van een evolutionaire ontwikkeling of moet dit eerder als een toevalstreffer worden

geïnterpreteerd? In hoeverre kan het prehistorisch klanklandschap worden gereconstrueerd?

Vele vragen waarmee de Archeo Musicologie worstelt en antwoorden zoekt in moderne

antropologische contexten als de Chuckchee (Siberië) of Saami bevolking (Lapland). Ook de

biologische invalshoek verschaft daarbij een uitweg zoals in de „Archaeomalacoly‟ dat

schelpen in menselijke context bestudeert.60

Ann Buckley (1998) tracht de Archeo

Musicologie tenslotte te omschrijven als: „Het onderzoek naar de intentionele

geluidsproductie door de mens voor anderen in diverse contexten en in ruimer verband het

volledige natuurlijke en artificiële klanklandschap waarin mensen leven en waardoor ze

psycho emotioneel worden beïnvloed.‟61

60

J. Montagu, “The Conch in Prehistory”, World Archaeology 12 (1981), p.273-279 61

A. Buckley (ed.), Op. Cit., 1998, p.9-16

34

2.4 CONCLUSIE

Het historisch geluidsonderzoek geeft een duidelijk beeld van het belang dat geluid heeft

gespeeld doorheen de geschiedenis. Hierbij wordt evenwel vaak de kaart getrokken van het

promoten of ophemelen van het auditieve aspect ten nadele van de andere zintuigen (J.E.

Berendt). Of daarmee de historische dominantie van het visuele aspect is getemperd, blijft ten

zeerste de vraag. Niettemin is het grotendeels (onbewuste) potentieel van auditieve informatie

door verschillende grote denkers erkend en is er zelfs voor gewaarschuwd (Bacon). Reeds

vanaf de vroegste mens speelt geluid een grote rol in de interpretatie en verwerking van de

dagelijkse realiteit waarbij kunstzinnige vormen als muziek zijn ontstaan en technologische

revoluties mogelijk zijn geworden zoals de radio of GSM. Geluidsarchieven fungeren steeds

vaker als nieuwe historische bron en leveren een schat aan informatie voor toekomstige

onderzoekers. Daarbij formuleert zich een probleem van incompatibiliteit tussen de

verschillende standaarden. Gelukkig brengt recente digitale en lasertechnologie hier soelaas.

35

HOOFDSTUK 3: ARCHEO AKOESTIEK

3.1 THEORIE

Akoestiek is de fysische studie van de geluidstrillingen in een „elastisch‟ medium (lucht) en

kent in de Archeologie een concrete toepassing op bestaande nederzettingen en monumenten.

Robert G. Jahn, Aaron Watson, Paul Devereux, David Keating, Michael Ibison, Graeme

Lawson, Catherine Hills, Lya Dams, David Lubman, Dorothy Hosler, Steven Waller etc…

zijn slechts enkele van de onderzoeksnamen die intens studie verrichten naar de akoestische

kwaliteiten van historische nederzettingen. Er zijn steeds meer conferenties en lezingen die de

Archeo Akoestiek belichamen zoals de conferenties van „The Acoustical Society of

America‟(ASA) of „The International Federation of Rock Art Organisations‟ (IFRAO) met

talloze subdivisies op drie continenten.62

Maar ook Europese Universiteiten houden

bijeenkomsten rond Archeo Akoestiek zoals recentelijk aan „The University of Cambridge‟.63

Na een workshop van „The Mc.Donald Institute of Cambridge‟ (2003) is eind 2006 het

belangwekkende overzichtswerk „Archaeoacoustics‟ verschenen van Chris Scarre en

Graeme Lawson.64

In deze publicatie stellen een aantal gezaghebbende onderzoekers de

resultaten van hun werk (in papervorm) voor maar wordt tevens het begrip van de Archeo

Akoestiek in alle facetten uit de doeken gedaan. In navolging van de oproep van een „New

Archaeology of the Senses‟ (2000) door Houston & Taube wordt hierbij naar de historische

rol van geluid verwezen voor de diverse perioden en regio‟s.65

Scarre geeft daarbij toe dat

deze subdiscipline van de Archeologie nog moeilijkheden heeft in de „bewijslast‟ om

akoestische effecten als het resultaat van „ontwerp & intentie‟ te zien (zeker voor de

prehistorische perioden). Net als de „Archeo Astronomie‟ worstelt het methodologisch met

toevalligheden of „Accident de Parcours‟. Om een werkelijke akoestische „Modus Operandi‟

te bewijzen, lanceert de auteur twee princiepsbeginselen:

1. Wederkerigheid (Recurrent Patterning): het herkennen van homologieën

/simulariteiten tussen diverse monumenten uit een historische periode.

62

Acoustical Society of America: http://www.acoustics.org/

International Federation of Rock Art Organisations: http://www.cesmap.it/ifrao/ifrao.html 63

Mc Donald Institute Cambridge: http://www.mcdonald.cam.ac.uk/ 64

C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., Cambridge, 2006

36

2. Nauwkeurigheid (Closeness of Fit): Hoge graad van auditieve afwerking op een site

die moeilijk anders dan „intentioneel‟ te verklaren valt.

In het geval van het menselijk lichaam is de fysionomie van het strottenhoofd en de

stembanden voldoende om het belang van taal en geluid in een sociaal verband te

veronderstellen maar uit het dove verleden van vele architecturale monumenten is dit moeilijk

af te leiden. Nochtans is het etnologisch vastgesteld dat de natuurlijke geluiden van grotten,

onweer of watervallen een heilige of sacrale functie krijgen toebedeeld. In het geval van

bouwstructuren zijn er drie mogelijkheden:

1- Geluid maakt integraal deel uit van het ontwerp.

2- Geluid is een toevallig bijproduct van het ontwerp maar gebruikt in

ceremonies.

3- Geluid is een toevallig bijproduct van het ontwerp en niet intentioneel gebruikt.

Het staat ieder onderzoeker natuurlijk vrij één van deze opties te kiezen doch het valt daarbij

op dat nummer drie het minst verkozen wordt (met reden?). Graeme Lawson vat deze

„problematiek‟ prachtig samen in „The Sound Paradox, How to Assess the Acoustic

Significance of Archaeological Evidence ?‟:66

„Like Archaeoastronomy the Archaeology of acoustic environments reveals a paradox: the

phenomena which it seeks to interpret are often susceptible of the most detailed scientific

scrunity yet their purposive nature remains largely unverified and their meanings inscrutable.‟

Onderzoekers kunnen op een erg gedetailleerde manier akoestisch onderzoek verrichten naar

een monument maar stuiten daarbij op het probleem hoe deze informatie te gebruiken in een

ruimer historisch kader waarbij een bewust gebruik van het monument als „akoestische

ruimte‟ kan worden voorgesteld. De afwezigheid van „universele‟ criteria waarin de mens zich

van geluid bedient doorheen de tijd, dragen hier zeker toe bij. Verschillende culturen kunnen

erg „verschillend‟ omgaan met „dezelfde‟ geluiden en mogelijke scenario‟s over het

65

S. Houston, K. Taube: “An Archaeology of the Senses: Perception and Cultural Expression in Ancient

Mesoamerica”, Cambridge Archaeology Journal 10 (2000), p.261-294 66

F.d‟Errico, G. Lawson, “The Sound Paradox: How to Assess the Acoustic Significance of Archaeological

Evidence?”, In: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.41

37

evolutionair gebruik van geluid (vb. in voortplantingsrituelen) verschillen danig. Lawson

probeert de volgende criteria voor de Archeo Akoestiek te onderscheiden:67

1. Uitvoerbaarheid (Feasibility): Heeft het monument akoestische mogelijkheden?

2. Etnografie: Zijn er etnografische parallellen die een akoestische werking bevestigen?

3. Documentatie: Zijn er tekstuele of iconografische bronnen die naar de akoestiek

verwijzen?

4. Materiële Resten: Bestaan er archeologische equivalenten / bewijzen van/voor een

akoestisch gebruik?

5. Efficiëntie (Efficiency): Hoe efficiënt is het akoestische systeem uitgevoerd?

6. Parallellen/Relatie: Zijn er archeologische parallellen uit andere periodes/regio‟s?

7. Interne/Externe Context: Zijn er bewijzen binnen/buiten de directe context van het

monument?

8. Fabricage/Exploitatie: Zijn er specifieke bewijzen voor een akoestisch gebruik (vb.

luchtkolommen of reflectoren).

9. Vormconsistentie (Consistency): Zijn er meerder aanwijzingen of toevalligheden voor

aan akoestisch gebruik.

10. Geschiktheid (Appropriateness): Zijn de materialen gekozen in functie van een

akoestisch gebruik?

11. Inconsistentie (Contra Indication): Is het monument vrij van praktische

tegenargumenten?

12. Afwezigheid (Absence): Is het monument vrij van niet-akoestische elementen (vb.

geen gladde oppervlakten)

Deze twaalf punten belichten in ruime mate wat wordt verstaan onder de wetenschappelijke

praktijk van de Archeologie en zijn hier specifiek toegepast op de Akoestiek. De auteur

bedoelt in feite dat enkel het vaststellen van „akoestische eigenschappen‟ onvoldoende is voor

een claim als „akoestisch monument‟. Of anders gezegd: waarom zou men aan een

megalithisch graf meer akoestische eigenschappen toedichten dan aan een hedendaagse

graftombe? De opdracht aan archeologen blijft dus om ingenieus en inventief te zijn in het

vinden van nieuwe ondubbelzinnige bewijzen.

67

F.d‟Errico, G. Lawson, Op. Cit., p53-55

38

In de volgende hoofdstukken vindt U een gedetailleerd overzicht van de stand van zaken in

het Archeo Akoestisch onderzoek voor zowat alle periodes en regio‟s uit de geschiedenis. De

nadruk ligt daarbij op het formuleren van het uitgangspunt, de gevolgde methodologie en de

volledige onderzoeksresultaten om later een juiste vergelijking te maken en een beoordeling te

geven in de conclusie.

3.2 FRANKRIJK / SPANJE

3.2.1 PALEOLITHICUM FRANKRIJK

Het duo Iégor Reznikoff & Michel Dauvois (1988) onderzoekt de sonore kwaliteit van

paleolithische grotten met afbeeldingen in Ariège (Pyreneeën), namelijk ‘Grotte de Niaux’,

‘Grotte de Fontanet’ en ‘Grotte du Portel’.68

Het uitgangspunt is de antropologische

bevinding dat er geen primitieve volk/stam bestaat zonder (zang) ritueel. Deze „menselijke‟

eigenschap is mogelijk ook gebruikt tijdens de productie van rotstekeningen -en schilderingen.

Dit blijft uiteraard een indirect bewijs door vergelijkende studie en het is steeds mogelijk dat

deze rituelen zich voltrokken in volstrekte stilte. Niettemin zijn er vondsten van „auditieve‟

werktuigen en bezitten deze grotten uitstekende akoestische condities. De onderzoeksvraag

van beide auteurs is de exacte correlatie tussen de artistieke -en de sonore activiteit op deze

sites.

De gevolgde methode behelst „het beluisteren‟ van de duur en intensiteit van de resonantie op

diverse belangrijke punten in de grot. Ook modificaties treden op door het alterneren van

„node‟ en „antinode‟ van een geluidsgolf op diverse locaties (minimale en maximale

amplitude). Zo kan een „resonantiekaart‟ worden opgesteld die vaststelt welke geluiden een

rotsgang doen resoneren en toelaat de diverse sites te vergelijken. De variatie is daarbij groot:

Niaux kent plaatsen met een bijna vlakke resonantietijd (nul) tot een resonantietijd van vijf

seconden aan de „Bizontekening met Cupules‟ en hoogst bijzondere resonanties aan „Salon

68

I. Reznikoff, M. Dauvois, “La Dimension Sonore des Grottes Ornées”, Bulletin de la Societé Prehistorique de

France 85 (1988), p.238-246

M. Dauvois, “Son et Musique Paleolithiques”, Les Dossiers d’Archeologie 142 (1989), p.2-11

I. Reznikoff, “On the Sound dimension of prehistoric painted caves and rocks”, in: E. Tarasti (ed.), Musical

Signification: Essays in the Semiotic Theory and Analysis of Music, Berlin 1995, p.540-557

I. Reznikoff, “The evidence of the Use of Sound Resonance from Paleolithic to Medieval Times”, in: C. Scarre,

G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.77-85

39

Noir‟.69

Resonantie is hier meer dan „echo‟ en behelst tevens de versterking en intensiteit van

het geluid. Ook de vorm, dichtheid en omvang van de ruimte bepalen sterk de specifieke

klankeigenschappen. Enkel in Fontanet dient er rekening gehouden te worden met

aanzienlijke wijzigingen van de ruimte sinds het Paleolithicum, al kunnen ook

niveauverschillen in „waterstand‟ akoestische implicaties hebben. Een goede resonantiestudie

houdt dus de exacte fysische eigenschappen van de ruimte in het achterhoofd (in de tijd die

men wil onderzoeken). Er is vooral centraal in de ruimte gewerkt met de „menselijke stem‟

(„do‟ tot „sol‟) met de duidelijke emissie van sis, fluit -en diverse boventonen. Captatie

gebeurt op verschillende plaatsen met het „menselijke oor‟, aangevuld met een klassieke

stemvork voor de hoge tonen. Versterking (vb. bij schedelresonantie met „hmm‟) blijkt

onnodig en geluid wordt enkel ondersteund door de grotresonantie zelf (soms tot 100 meter

ver) en opgevangen door het geoefende oor en lichaam (de minimale vibraties). Hoge

boventonen blijken sneller uit te sterven dan het kwint (afstand/interval van 5 diatonische

stappen tussen twee tonen met een frequentieverhouding van 2:3 of 702 cents) dat tevens

„oriëntatie‟ mogelijk maakt. Dus de exacte locatie, modificatie, toonhoogte, duur en intensiteit

van de klankreflecties wordt in kaart gebracht met aanduiding in minimum en maximum

waarde. Bijvoorbeeld de aanduiding „Sonore Fort‟ is een resonantie van meer dan twee

seconden met een duidelijke intensiteit (soms tot aan de saturatiedrempel) en vibratieafstand

(tot op 25 meter). Zo roept de galerij „Jammes du Portel‟ vooral bij de „re‟ terwijl de galerij

„Régnault du Portel‟ meerdere tonaliteiten herbergt.

De resultaten van dit onderzoek kunnen op volgende manier worden ingedeeld:

La Grotte de Fontanet: Geen uitgebreide conclusies mogelijk gezien de geringe

verschillen in de auditieve data ondermeer veroorzaakt door het afsluiten van de

oorspronkelijke toegang met ingezakt puin tijdens het postglaciale tijdperk.

La Grotte du Portel: Drie particuliere galerijen zijn vastgesteld : Galerie Jammes

met „Galerie Jeannel‟ en „La Grande Salle‟, Galerie Breuil met bizons en Galerie

Régnault met paarden.

La Grotte de Niaux: Enorm uitgebreid wat organisatorische problemen oplevert.

69

Website Grotte Niaux: http://auzatvicdessos.free.fr/NIAUX.HTM

40

In de akoestische resultaten (in nauwe correlatie met de rotstekeningen) zijn de volgende

principes vastgesteld:

1. Het merendeel (80 %) van de afbeeldingen bevinden zich direct of naburig bij de

sonore plaatsen (maximaal op 1 meter afstand)

2. Het merendeel (+80 %) van goede sonore plaatsen bevinden zich bij de afbeeldingen.

3. Bepaalde tekens/plaatsen hebben enkel een sonore verklaring (gezien de unieke

locatie). Concreet komt dit neer op een kruispunt (point rouge) vb. in de niche van

Camarin in de galerij Breuil (Portel Point 23) waar een eenvoudig geluid (hmm)

uitzwermt in lage tonen door het ganse complex (het Camarin effect). Deze niche is

dan ook rijk gedecoreerd en kan gezien worden als de „caleidoscopische resumé‟ van

de ganse grot (en dus het Paleolithicum). Ook op een sonore plek van galerij Régnault

(Portel Point 35) zal de ganse galerij van 50 meter gaan resoneren, inclusief de

naburige galerij „James‟ van 100 meter lengte.

Systematisch kan voor La Grotte du Portel worden vastgesteld dat de smalle toegang van de

galerij Jeannel eerder bescheiden afbeeldingen kent en vrij zwak geluid. Enkel punt 3 met de

uil (wachter) speelt een rol in de resonantie dus algemeen kent de galerij de oscillatie „la-sol-

la-sol-la‟ (met de „la‟ die de afbeeldingen volgt van bizon, zwarte tekens, uil, paard en rund).

In de galerij Jammes is er het belangrijke punt 11 dat overeenkomt met de la1 kwint,

superieur aan de algemene ré1 van de galerij en tegengesteld ligt aan de rode afbeelding van

een klein paard. Ook punt 15 is een knooppunt (node) in de centrale resonantie met de

afbeelding van het vervormd paard (anamorfose) en het personage met erectie (ithyfallisch).

Er is hier sprake van een accumulatie van afbeeldingen en een resonantie in het patroon „ré1-

la1-ré2-mi2‟. De ganse galerij gaat hierdoor trillen (tot aan punt 30 in ré1) alsook galerij

Régnault na een bocht van 140° en 70 meter lang. De harmonische relatie tussen punt 11(la1),

15 (ré2) en 30 (ré1) is die van octaaf en kwint. Op het cruciale punt (10) als doorgang/barrière

naar galerij Régnault is er een Fa # met de voorstelling van een uitzonderlijke (periferische)

vis zoals ook punt 16/17 een smalle overgangsplaats betekent voor de resonantie. Ook de uil

is een mogelijke bewaker. Deze galerij herbergt verder een resonantie van 3 tot 4 seconden in

mib, mi

+ (fa) in relatie tot hoofdloze dieren (acefaal). Belangrijk resonantiepunt is hier het

knelpunt 23 (met een acefaal paard) met een resonantie van 6 tot 7 seconden tot aan eindpunt

35 in „ré1-mib

1 (met sib

1)‟. Op punt 35 tenslotte gaat de ganse galerij hard vibreren (inclusief

galerij Jammes) in ré1-sol

1 (het Camarin effect). Duidelijk hieraan gelinkt is een antropomorfe

41

afbeelding in profiel. Galerij Breuil klinkt integraal en egaal in „ré‟ zoals in galerij Jammes en

er zijn vele kleine niches maar erg weinig afbeeldingen. Niettemin bevindt zich hier de niche

„Camarin‟ waarvan het meest vastberaden effect hierboven reeds is vernoemd. La Grotte de

Niaux tenslotte is zo uitgebreid dat er onmogelijk systematisch kon gewerkt worden.

Niettemin is er een correlatie vastgesteld tussen de resonantie van 6 seconden en de

belangrijke bizonafbeeldingen alsook de unieke sonore kwaliteiten van het „Salon Noir‟

(klinkt als een Romaans kerkje) in kwaliteit en egaliteit. Een prehistorisch fresco met figuren

is er te vergelijken met „La Grande Salle‟ van Grotte du Portel.

Als conclusie zien de auteurs een sterke correlatie tussen de sonore -en iconografische

locaties (zoals in de Galerie Jammes) alsook het feit dat de prehistorische keuze voor het

schilderen van een figuur overeenkomt met de auditieve kwaliteit van de plek. Het is daarbij

vooral de „menselijke stem‟ (en geen voetstappen, tamboerijn of fluit) die de grotkamers doet

resoneren en mogelijk was er een zangpraktijk met vraag & antwoord in de vorm van een

sterke weergalm. En het is deze auditieve voorkeur die mogelijk heeft geleid tot het

aanbrengen van afbeeldingen zoals weergegeven in bovenstaande principes. Een goede klank

roept een sterk beeld op. De enkele plaatsen met een sterk „Camarin‟ effect kunnen gebruikt

zijn als „initiatieplaats‟ ( vb. punt 15/20). Een primitieve melodie kan slechts hebben bestaan

uit klinkers (a-o) en konsonanten (mm) alsook intervallen (kwint/kwart) in een erg

gereduceerd schema maar dit is voldoende om de grotstructuur te laten resoneren.

Onduidelijk blijft evenwel de exacte correlatie tussen een geluidsresonantie en het afgebeelde

dier. Indien hierin een „constante‟ verborgen zit, kan er (na meer onderzoek in andere grotten)

een soort van prehistorische „iconologie‟ worden opgesteld als indicator voor een relatieve

datering. Ik geloof inderdaad dat hierin een mogelijke toepassing schuilt van akoestisch

onderzoek in de Archeologie maar wil waarschuwen voor al te ruime associaties tussen beeld

en geluid. De associatie tussen een akoestisch knooppunt (punt 15) en afbeeldingen van een

vervormd paard (anamorfose) of personage met erectie (ithyfallisch) is louter anekdotisch te

noemen. Een „uil als wachter‟ is een hedendaagse personificatie. Ook de correlatie beeld &

geluid kent ondanks de drie vernoemde principes tal van afwijkingen. „La Grande Salle‟ van

Grotte du Portel bezit nagenoeg géén resonantie maar wél afbeeldingen en „Galerie Breuil‟

met het fameuze „Camarin‟ effect kent weinig afbeeldingen. De correlatie is dus zeker niet

absoluut. De keuze van de onderzoekers om louter af te gaan op het „menselijke oor‟ is ook

42

„subjectief‟ te noemen en de auditieve verklaringen vanuit strikt „musicologische‟

terminologie zijn vaak onbegrijpelijk (voor niet-muzikanten). Niettemin is dit onderzoek

(1988) een mijlpaal in de prille Archeo Akoestiek gezien het de Prehistorie voor het eerst

auditief beschrijft. Bij de bewaring van een grotcontext moet er dan ook bewust worden

omgesprongen met de oorspronkelijke auditieve condities zonder grote fysieke ingrepen door

te voeren (vb. onder druk van toerisme).

3.2.2 PALEOLITHICUM SPANJE

De Belgische vorser Lya Dams (1984) verricht onderzoek naar de grotcontext van Nerja (54

km. ten oosten van Malaga in Z-Spanje).70

Deze grot met twee verdiepingen (Nerja I & II) is

gevonden in 1959 en wordt jaarlijks bezocht door meer dan 500.000 mensen met reeksen

zomerconcerten en balletvoorstellingen. Hierdoor gaat de temperatuur en vochtigheidsgraad

de hoogte in waardoor bewaring op lange termijn in het gedrang komt. De huidige toegang is

artificieel gekapt op 180 meter boven zeeniveau nadat de oorspronkelijk toegang is

geblokkeerd rond 2500 voor Chr. Vondsten gaan terug tot 10.000 voor Chr. met later een

duidelijke Neolithische en Bronstijd occupatie als begraafplaats (met giften). Paleolithische

rotskunst is teruggevonden op beide etages met meer dan vijfhonderd figuren in vooral zwart

en rood. Naast dieren zijn er abstracte symbolen en tekens die mogelijk een heilige betekenis

dragen. Het onderzoek spitst zich hier toe op The Organ, een kleine inham in „The Hall of

Cataclysm‟ (Nerja I) en benadrukt de moeilijkheid om een heiligdom exact te definiëren:

1. Een spectaculaire plaats door hoogte of overkoepeling met natuurlijke formaties van

stalagmieten en stalactieten.

2. Een verborgen, lage of smalle plaats die slechts voor enkele mensen toegankelijk is.

3. Moeilijke doorgangen zoals lage en smalle gangen of spleten (op of neerwaarts).

4. Verrassingselement zoals kunst op een onverwachte/moeilijk zichtbare plaats.

5. Moeilijke condities om een kunstwerk te maken op een hoge plaats (met behulp van

een steiger zoals in Lascaux).

70

L. Dams, “Preliminary Findings at the Organ Sanctuary in the Cave of Nerja, Malaga Spain”, Oxford Journal

of Archaeology 3 (1984), p.1-14

L. Dams, “Palaeolithic Lithophones: Descriptions and Comparisons”, Oxford Journal of Archaeology 4

(1985), p.31-46

Website Nerja: http://www.nerja.org/turismo_ing/tur_cueva.htm

43

Enkele van deze vijf kenmerken komen terug in „The Organ‟ van Nerja gezien de gestapelde

geologische aardplooien (calciet ophoping) intens zijn gebruikt als klimop voor het

aanbrengen van de rotskunst. Deze plooien bezitten ook akoestische eigenschappen wanneer

er met een hard voorwerp (flint of hout) tegen de randen wordt gehamerd (zoals bij een lito –

of xylofoon). Deze heldere, harpachtige resonantietonen hebben hun naam gegeven aan deze

inham en weerkaatsen tot aan het einde van de grot. Talrijke stukken zijn afgebroken op

verschillende hoogten wat wijst op intensief gebruik en duidelijk variaties in tonen oplevert

(stemmen zeg maar). Mogelijk werd dit enorme percussie-instrument bespeelt in combinatie

met fluit, stampende voet of handgeklap. Vooral de ongewone decoratie met uitgewerkte

symbolen op vaak onzichtbare of moeilijk bereikbare plaatsen is daarbij opvallend. Abbé

Glory verwijst in haar onderzoek van Nerja (1965) op andere „muzikale‟ grotten zoals

„Roucadour‟ of „Cougnac‟ (Zuid-Frankrijk) en „Escoural‟ (Portugal) maar de decoratie in

Nerja is veel intenser en niet beperkt tot enkele lijnen en punten (zie Dams 1985). Het betreft

hier een duidelijk „geconcipieerde sequentie‟ van afbeeldingen die het natuurlijke patroon van

de aardplooien volgt. Vele figuren bevinden zich op twee meter en hoger waarbij

verschillende artificieel gekapte gaten (voethouders) zijn aangetroffen. De eerste fase bestaat

vooral uit levendige rode okertekeningen waarop later zwarte tekens zijn toegevoegd. Er zijn

dus mogelijk twee heiligdommen geweest, verspreid door de tijd. Zeventien gevallen van een

vuurrode overschildering kunnen niet worden toegewezen en zijn misschien zelfs ouder dan

de zwarte exemplaren. De „ibex‟ (102) en de „hinde‟ (154) zijn toe te wijzen aan het

Soluteriaan (15.000 vr Chr.).

Er zijn in feite twee belangrijke zones (centraal en verder rechts) waarbij een duidelijke

climax (van adagio naar crescendo) is vast te stellen, gevolgd door een anticlimax (met

tenslotte de leegte). De punten en strepen zijn aangebracht met de vingertoppen (diameter 1.2-

1.5 cm.) met een tussenafstand van ongeveer 4 cm. (2 vingers). Er zijn weinig repetitieve

patronen en de retouchering/overschildering rond spiralen wijst op het belang van deze

symbolen. Sommige tekens komen nergens anders voor en vormen een alternatief naast de

gekende paleolithische iconografie van dierenfiguren. Indien symbolen de uitdrukking zijn

van een abstract begrip, is er hier mogelijk sprake van de vastlegging van een expressie -en

communicatiesysteem. Is hier het collectief geheugen afgebeeld van een groep semi-

nomadische jagers/vissers? Misschien is in „The Organ‟ met z‟n enorm klankscala een ritueel

uitgewerkt patroon uitgelegd met een vast aantal slagen en handelingen in relatie tot de

44

seizoenen of bepaalde gebruiken? Vooral aan het slot van dit artikel wordt de auteur hierover

erg lyrisch doch vastberaden: „This imaginative creation of people living for their emotions

and intuitions eludes our understanding.‟ De eerder beperkte feitelijke opsomming (wat betreft

het auditieve scala dat is vastgesteld), wordt ruimschoots gecompenseerd met rituele en

muzikale vooronderstellingen. „Nerja‟ lijkt evenwel een boeiende locatie voor verder

akoestisch onderzoek.

3.2.3 ROTSKUNST AKOESTIEK (ROCK ART ACOUSTICS)

Ph.D Steven J. Waller (American Rock Art Research Association 1987) onderzoekt als

Biochemicus al twee decennia de resonantie van (paleolithische) grotten met rotskunst in W-

Europa, Noord-Amerika en Australië. Een overzicht geven van alle onderzochte sites en

daarbij betrokken wetenschappers is onbegonnen werk en is te vinden op zijn website.71

De

focus ligt hier vooral op de werkwijze en bijdrage van de auteur aan de Archeo-Akoestiek.

Voor het „Internationaal Rock Art Congress‟ (1999) doet Waller de relatie tussen geluid en

rotskunst uit de doeken.72

Geluid (in de vorm van een echo/weerkaatsing/resonantie) heeft

voor de prehistorische mens een doorslaggevende rol gespeeld bij de keuze van de locatie

voor het aanbrengen van rotskunst. Etnografische studies wijzen op „animisme‟ waarbij dit

natuurlijke fenomeen een bovennatuurlijke rol wordt toebedeeld. Waller refereert naar de

mythologie van de „echo‟ die zowel bij de oude Grieken als in Centraal en Zuid-Amerika een

grote rol heeft. Het is makkelijk om dit type wereldbeeld af te doen als pure nonsens maar het

komt voort uit een ander „paradigma‟ (andere cultuur) wat niet noodzakelijk een gebrek aan

intelligentie inhoudt. Echo-effecten zijn immers erg complex om te begrijpen en soms zelfs

paradoxaal te noemen waardoor voor de toehoorder een proces van „vergeestelijking‟ kan

optreden (auditieve illusievorming). Vele locaties met zo een vreemd geluid zijn in het

verleden als magische en zelfs heilige plek bestempeld (en worden nu door Psycho Akoestiek

geduid). De auteur ziet daarbij een directe relatie tussen de afbeelding en het geluid. Een

percussie-instrument lijkt zo op het geluid van een hoefdier dat wordt afgebeeld op de plek

van de echo (90 % van de paleolithische kunst kent hoefgangers). Een weerkaatsende stem

lijkt wel uit het rotsoppervlak te komen waar een antropomorfe afbeelding wordt nagelaten

71

Website Steven Waller: http://www.geocities.com/capecanaveral/9461/ 72

S.J. Waller, “Rock Art Acoustics in the Past, Present, and Future”, 1999 International Rock Art Congress

Proceedings 2 (2002), p.11-20

45

(alsof de rots een ziel bezit). Zo kan dus de motivatie voor de context en de inhoud van

rotskunst worden achterhaald waarbij S. Waller meer dan tweehonderd sites

proefondervindelijk heeft uitgetest.

De gevolgde methodologie is daarbij geëvolueerd van eenvoudig „roepen en luisteren‟ naar

meer objectieve methoden van kwantificeren met behulp van geluidsopnames, geluidsmeters

en computeranalysen. Zo werkt Waller in de site van Horseshoe Canyon in Utah (2000) en

Hieroglyphic Canyon (2002) in de buurt van Phoenix (Arizona) met gesofisticeerd materiaal

dat een vaste percussieslag kan reproduceren met een regelbare intensiteit en toonhoogte.

Omgevingsgeluid wordt vervolgens gecapteerd met een analoge bandrecorder (Realistic

Stereo Mate SCP 29 Model 14-1068A) en een omnidirectionele microfoon (Realistic Stereo

Electret Model 33-1065) op één meter van de bron. Vervolgens wordt alles gedigitaliseerd op

22 kH. in een softwarepakket (SoundEdit Pro v.1.0) op een Macintosh Quadra Power

computer. De gemiddelde dB-waarde wordt berekend in een waardeschaal van 0.5 tot 7.5

kHz. en uitgezet op een X/Y-as.

De resultaten geven bijvoorbeeld voor „Hieroglyphic Canyon‟ (Phoenix) een exacte

correlatie van de geluidsreflecties (op 500 meter aan de opening van de canyon) met de

panelen van de rotsschilderingen. Ongedecoreerde delen (met evenwel een ideaal

schilderoppervlak) noteren de laagste dB.-waarden. Naast rotsschilderingen test Waller ook

dB. -en resonantiewaarden bij instrumenten zoals „ringing rocks‟ of litofonen (klinkende

stenen). Zo worden testen uitgevoerd in „Gila Bend‟ (Arizona) met als resultaat de

vaststelling van een frequentie van 1695 Hz. met een resonantie van 0.7 seconden. Gewone

stenen hebben meestal slechts een resonantietijd van 0.1 seconde met een eerder dof geluid.

Ook in het onderzoek van „Horseshoe Canyon‟ (Utah) is een „match‟ gevonden op vijf sites

tussen de afbeeldingen en bijzondere klankwaarden wat interregionale -en culturele

vergelijkingen mogelijk maakt. Intens onderzoek met meer nauwkeurige resultaten is evenwel

nodig zoals een „Polar Energy-Time‟ curve waarbij de exacte bron van de reflectie kan

worden gelokaliseerd. Ook een verfijning van de opnametechniek en visualisatie van de

geluidsresultaten is in de nabije toekomst mogelijk met behulp van nieuwe technologieën als

de „akoestische camera‟ (G. Heintz).73

46

In een artikel van 1994 geeft Waller uiteindelijk een overzicht van al zijn akoestische studies

op de drie continenten.74

Uit intens onderzoek van 60 sites leidt de auteur af dat prehistorische

kunstenaars vermoedelijk worden aangetrokken door afgelegen en moeilijk bereikbare

locaties: grotten, spelonken, kliffen, ravijnen en zelfs grote rolkeien. Mogelijk raken ze daarbij

creatief geïnspireerd door wat ze horen. Hierdoor ontstaan legenden van o.a „sprekende

rotsen‟ omdat er geen bewuste terugkoppeling is naar de eigen stem (zelfs vandaag herkent

men vaak de eigen opgenomen stem niet). De echo‟s die men hoort, roepen vooral een illusie

op van doordringbaarheid en diepte en dit kan leiden tot „fosfene‟ patronen (nawerkingseffect)

in de tekeningen en petrogliefen. Geluid van percussie kan tevens leiden tot een

hallucinerende of hogere staat van bewustzijn.

Waller wijst ook graag naar nieuwe visies in de conservering van rotskunst.75

De natuurlijke

auditieve staat van deze rotskunst moet te alle tijden worden behouden met de nodige afstand

tot gebouwen, muren, omheining of panelen. Ook grondnivellering, installaties, verkeer en

zelfs wapperende vlaggen storen daarbij het akoestische klanklandschap. Waller vergelijkt de

rotskunst met een „concertzaal‟ die eveneens architecturale eisen stelt naar akoestiek. Men zou

in navolging van Waller en de „Eco-Acoustics‟ (zie H 4.5.2 ) in een overtreffende trap kunnen

beweren dat de ganse wereld een „concertzaal‟ is die geconserveerd dient te worden. Maar

helaas is het voor vele sites te laat en is ook de auditieve wereld niet de beste van de

„denkbare‟ werelden.

73

Website G. Heintz: www.Acoustic-Camera.com 74

S.J. Waller, “Acoustical Studies of Rock Art Sites on Three Continents”, in: S. Chakraverty (ed.), From Rock

Art to Tribal Art: A Global Perspective, Calcutta, 1994

Website: http://www.geocities.com/capecanaveral/9461/94global.PDF

47

3.3 ENGELAND / IERLAND / SCHOTLAND 3.3.1 NEOLITHICUM ENGELAND / IERLAND

Een pilootproject van tien dagen (juli 1994) wordt opgesteld door P. Devereux, RG. Jahn &

M. Ibison op zes neolithische/ijzertijd sites in Engeland voor de studie van de

resonantietijden op een frequentie van 95-120 Hz. (menselijke stem). Hypothese is daarbij dat

deze structuren (ondanks verschillen in vorm en oppervlakte) gelijkaardige akoestische

eigenschappen vertonen en dat hieruit een ritueel gebruik met spreek/zangpraktijk kan worden

afgeleid.76

De uitrusting bestaat uit een omni-directionele luidspreker (Realistic #40-1352) aangedreven

door een 20 Watt. versterker (Radio Shack MPA-30) en een oscillator met variabele sinusgolf

frequentie (Bruel&Kjaer). Controle wordt gedaan door een draagbare multimeter (Extech

TMT-3885). Het amplitudepatroon wordt gemeten door een draagbare meter met gevoeligheid

voor geluidsdruk tussen 55-105 dB. (Realistic # 33-2050). De bron (luidspreker) wordt steeds

centraal op de grond geplaatst op een korte driepoot met verticaal akoestische assen. Steeds is

een geluid aan lage frequentie gespeeld tot een duidelijke natuurlijke resonantie optreedt. Ook

de hoogst comfortabele intensiteit (110 dB.) wordt getest met de horizontale vaststelling van

„staande golf‟patronen (soms ook verticale modellen).77

Interferentie door o.a het bezoek van

toeristen heeft de testresultaten mogelijk gekleurd maar ook dit is ook het geval in het

Neolithicum. De resultaten tonen de volgende eigenschappen:

1. De karakteristieke resonantie frequenties van de zes sites zijn goed vastgelegd met een

reproduceerbaarheid van 1 tot 2 Hz. en slechts kleine variabelen.

2. Ondanks de verschillende vormen en afmetingen, zijn de dominante resonantie

frequenties tussen 95-120 Hz.

3. De principiële punten met maximale amplitude van de ‘staande golven’ bevinden

zich steeds aan de buitenmuren (zoals het theoretisch model doet vermoeden).

75

S.J. Waller, "Intentionality of Rock-art Placement Deduced from Acoustical Measurements and Echo Myths",

in: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.31-41 76

P. Devereux, R.G. Jahn, Michael Ibison, “Preliminary Investigations and Cognitive Considerations of the

Acoustical Resonances of Selected Archaeological Sites”, Antiquity 70 (1996), p.649-658 77

Een staande golf is een verschijnsel veroorzaakt door interferentie van twee golven met een gelijke frequentie

en amplitude maar een tegengestelde voortplantingsrichting.

48

Andere relatieve punten van minimale/maximale amplitude bevonden zich dichter

naar het centrum (bron), afhankelijk van de eigenschappen van de ruimte.

4. In sommige gevallen zal de rotskunst aan de muur enorme gelijkenissen vertonen

met de geobserveerde patronen van de ‘staande golven’. De gelijkenis van de

staande golven met de interne/externe rotsgraveringen in diagramvorm (zoals de

bekende voorbeelden in Newgrange & Louchcrew) zijn vroeger verklaard als mogelijk

astronomische, seizoenale of omgevingstekens.78

Een aantal van deze concentrische

cirkels, ellipsen en spiralen vertonen echter een grote gelijkenis met de alternerende

pieken en dalen van de amplitude. Op het stenen grafmonument Newgrange (County

Meath Ierland 3500 voor Chr.) komt het aantal punten (nodes/ antinodes) in de

zijkamers zelfs exact overeen met de staande golf die fysiek is vastgesteld. Eén van de

gekerfde stenen toont een drievoudig zigzagpatroon met concentrische cirkels die in

aantal en plaatsing overeenkomen met het geluidspatroon dat vanuit de centrale kamer

de inhammen binnendringt. Ook aan de toegang van de 19 meter lange doorgang zijn

er spiralen die als metafysische representatie van de auditieve rituelen kunnen worden

geïnterpreteerd. Met de focus op de radiale en longitudinale harmonische boventonen

van de staande golf suggereren de auteurs tevens dat bepaalde rotspartijen doelbewust

zijn geplaatst om de algemene resonantie te verbeteren en kwalijke „azimutale‟ of

verticale effecten uit te vegen.79

Zonder in een gevaarlijke (graan)cirkelredenering te vervallen, geloof ik dat dit soort van

auditief onderzoek een nieuw licht kan werpen op het archeologisch verleden. Wie de diverse

websites bezoekt van dit Unesco Werelderfgoed, ontdekt de dominante visie van een

astronomische of zonnewende theorie (op 21 december) zonder dat daar expliciete bewijzen

voor bestaan (tenzij misschien de aanwezigheid van een lichtschacht in de hoofdruimte).80

Andere onderzoekers als Frances Lynch beweren dan weer dat de lichtkoker (roofbox) een

middel tot communicatie is tussen levenden en doden (orakelfunctie).81

Ook de toevallige

gelijkenis tussen het auditief patroon en het cirkelpatroon is ongetwijfeld onvoldoende als

wetenschappelijk bewijs. Met evenveel overtuiging kan ik een „regendruppel‟-theorie (door

78

N.L. Thomas, Irish Symbols of 3500 BC., Dublin, 1988 79

P. Devereux, R.G. Jahn, Michael Ibison, Op. Cit., p.657 80

Website Newgrange : http://www.knowth.com/newgrange.htm 81

F. Lynch, “The use of the passage in certain passage graves as a means of communication rather than access”,

In: G. Daniel, P. Kaerum (ed.), Megalithic Graves and Ritual, Copenhagen, 1973, p.152

49

percolatie in het dak) verdedigen als logische verklaring voor het uitbeelden van

cirkelvormige patronen op de muur. Maar de akoestische analyse is niettemin correct

uitgevoerd en toont duidelijk dat de structuur van dit soort monumenten niet „toevallig‟ is

gekozen. Mensen waren zich „auditief‟ bewust van hun omgeving en deden mogelijk „actieve‟

akoestische ingrepen in een repetitief proces van „Trial and Error‟ tot het klanklandschap

intuïtief als juist aanvoelde.

Interessant is evenwel dat Paul Devereux in het kader van dit onderzoek verwijst naar „EEG

monitoring‟ (electroencefalografie) als mogelijkheid om het specifieke effect van de akoestiek

op de hersenen te bestuderen.82

Tijdens het onderzoek van de zes neolithische sites is het

effect opgemeten door Ian Cook van het Neuropsychiatric Institute (UCLA) waarbij dertig

gezonde personen zijn onderworpen aan verschillende tonen voor 1 minuut. Regionale

breinactiviteit is vastgesteld naargelang de toonhoogte en bijvoorbeeld 110 Hz. geeft

activiteiten in het linker temporele deel van de cortex waar normaal de cognitieve processen

van de taal zich voltrekken. Het effect zou kunnen omschreven worden als het uitdoven van

het taalcentrum in het voordeel van „prefrontale asymmetrie‟ (oftewel het opwekken van

gevoelens). Activatie van de „Theta Band‟ (4-8 Hz.) leidt algemeen tot een gevoel van

slaperigheid en creëert een halfwakkere hypnotische toestand met levendige mentale

beeldvorming en auditieve hallucinaties. Dit effect is gemeten op de zes locaties en geeft een

ideale situatie voor rituele activiteiten. Het gebruik van EEG in relatie tot de Archeo

Akoestiek zal opnieuw vermeld worden bij de Grieks-Romeinse Theaters (Hoofdstuk 3.4.3

Taormina in relatie tot IACC).

3.3.2 NEOLITHICUM SCHOTLAND

Ook Aaron Watson en David Keating hebben in 1998 akoestisch onderzoek gedaan op

Britse Neolithische monumenten.83

Twee erg verschillende sites worden aangedaan: De

stenen cirkel van „Easter Aquorthies‟ (Abderdeen Schotland) met een eigenaardige echo

door een liggende steen en de gesloten ruimte van „Camster Round‟, een ganggraf in

Caithness met een ruim gamma van geluidseffecten.

82

P. Devereux, “Ears and Years: Aspects of Acoustics and Intentionality in Antiquity”, In: C. Scarre, G. Lawson

(eds.), Op. Cit., p.27-29 83

A. Watson, D. Keating, “Architecture and Sound: an Acoustic Analysis of Megalithic Monuments in

Prehistoric Britain”, Antiquity 73 (1999), p.325-336 Website Watson: http://www.neolithic.reading.ac.uk/

50

Easter Aquorthies is een type van steencirkel met een trapsgewijze opbouw van de staande

stenen in Zuidwestelijke richting.84

Het liggende exemplaar is geflankeerd door twee stenen

die samen een alkoof vormen (en vermoedelijk een grafmonument was in secundaire context).

De plaatsing (en zelfs de kleur) van de stenen is niet willekeurig gekozen en reflecteert het

geluid (vb. speech) over een specifiek gebied. Het niveau varieert dan ook aanzienlijk

naargelang de positie van de luisteraar en echo-onderzoek wordt uitgevoerd met versterking

van het geluid vanop twee meter afstand met een constante piek van „pink noise‟ op 100 dB.85

Het onderzoek behelst zo een gamma van frequenties die van toepassing zijn geweest in de

Prehistorie. Opnames worden gemaakt met een omni-directionele microfoon en een digitale

audio taperecorder. Conversie naar dB-waarden gebeurt door een softwarematige „Realtime

spectrum Analyser‟. Ter controle is ook een experiment met dezelfde uitrusting uitgevoerd in

een open omgeving (waardoor een juiste vergelijking mogelijk wordt). Het resultaat bestaat

uit de volgende bevindingen:

1. In vergelijking met de controlegroep wordt het geluid duidelijk geleid door de

steenmassa en komt ze niet overeen met het normaal fysisch verval op reguliere

afstand.

2. Vanuit de alkoof is er een toename van de geluidsdruk met 2 dB. (echo).

3. De alkoof levert tevens een visuele achtergrond (podium / toneel) in stenen

cirkelvorm. Buiten de cirkel is weinig geluid te horen en valt het geluidseffect van

de alkoof weg.

4. Tussen de individuele staande stenen zijn er complexe geluidsreflecties die niet

exact kunnen worden vastgelegd.

Hoewel niet kan worden bewezen dat deze steencirkel specifiek is gebouwd voor het geven

van akoestische opvoeringen (speech/drama), kan worden vastgesteld dat de architectuur is

aangepast aan het geluid (zonder hedendaagse akoestische kennis). Mogelijk is het geluid dan

ook een „inherent gegeven‟ in de bouw van prehistorische monumenten naast de doorgaans

goed bestudeerde structurele, spatiale en visuele elementen. Eerder dan als een specifieke

technologie is geluid hier gebruikt in de creatie of uitbeelding van een „andere wereld‟.86

84

Easter Aquorthies: http://myweb.tiscali.co.uk/celynog/Aberdeenshire/easter_aquorthies.htm 85

„Pink noise‟ (1/f) is een signaal met een frequentiespectrum waarbij de spectrale densiteit (Hz) proportioneel is

met de reciprociteit van de frequentie. Zie ook „red noise‟ (1/f²) en „white noise‟ (1/f°). 86

A. Watson, D. Keating, Op. Cit., p.335-336

51

Een tweede site is het ganggraf van Camster Round in Caithness.87

Deze afgezonderde

grafheuvel is gereconstrueerd in de jaren ‟60 met restmateriaal van de site. Mogelijke lichte

afwijkingen van het origineel zijn „akoestisch‟ verwaarloosbaar inclusief het recente glazen

dak dat in daglicht voorziet. „Camster Round‟ hoort bij de „Orkney Cromarty‟ groep met een

centrale stenen grafkamer onder een circulaire heuvel van rolkeien, verbonden door een

nauwe passage (6m.L., 1 m.H. en 0.5 m.B.) met de buitenwereld.88

Op de Oostzijde is er een

inham (voorportaal) met muren opgetrokken in een droog steen verband. De grafkamer kent

een antekamer, smal portaal en hoofdkamer (3 meter hoog gecorbelleerd en afgesloten door

een grote platte steen). Structurele deposities zijn gevonden.

Het geluidsonderzoek is uitgevoerd volgens de gekende methodologie en bestaat uit het

plaatsen (in verticale as) van een luidspreker in de hoofdkamer met constante „pink noise‟.

Systematische opnames (van de horizontale geluidsdistributie) doorheen gans het monument

gebeuren met een microfoon en digitaal opnametoestel. Drie effecten zijn daarbij

vastgesteld:89

1. De stenen muren van de hoofdkamer reflecteren i.p.v. absorberen. Dit

versterkt het geluid en creëert echo‟s.

2. Het geluid neemt geleidelijk af met de afstand maar wordt door de gehele

„passage‟ gestuurd. Aan het voorportaal sterft het geluid uit.

3. Rondom de stenen heuvel is het penetrerend geluid van de bron niet overal

constant. Het is makkelijk hoorbaar op bepaalde en moeilijk hoorbaar op

andere plaatsen hoewel er geen externe structurele verschillen zijn. Deze

fluctuaties zijn waarschijnlijk te wijten aan een verschil in ‘densiteit’ op de

diverse plaatsen in de steenhoop (zoals de positie van de interne muren) en aan

„interferentie‟ tussen diverse uitgaande geluidsgolven.

Het filterende effect van de heuvel is bestudeerd aan de hand van diverse geluidsfrequenties

(van laag naar hoog). Duidelijke verschillen zijn vastgesteld tussen het voorportaal (compleet

87

Web Camster Round: http://www.caithness.org/history/archaeology/camsterbypannett/camsterlandscape.htm 88

Orkney en Cromarty liggen ten noorden van Schotland met Neolithische monumenten in uitstekende staat (en

dus enorme mogelijkheden voor geluidsonderzoek).

A. Watson, D. Keating, “The Architecture of Sound in Neolithic Orkney”, In: A. Ritchie (ed.), Neolithic Orkney

in its European Context, Cambridge, 2000, p.259-263 89

A. Watson, D. Keating, “Architecture and Sound: an Acoustic Analysis of Megalithic Monuments in

Prehistoric Britain”, Antiquity 73 (1999), p.328

52

gamma) en de zijden van de heuvel (hoge tonen gaan verloren en bas neemt toe). De

achterzijde kent een vervormd geluid met een dominantie aan bas. Er is een groot verschil in

weergave tussen binnen en buiten. Akoestische „staande golven‟ (door twee golven van

dezelfde frequentie/intensiteit in tegengestelde richting) kunnen in de hoofdkamer worden

uitgelokt door de reflectie op de wanden van de menselijke stem of het bespelen van

muziekinstrumenten. Het exacte lichamelijke effect van deze golven op de participanten dient

nog verder te worden onderzocht. De proef voor de creatie van staande golven gebeurt met

behulp van een elektronische toongenerator (zie onderzoek Devereux & Jahn) met het spelen

van een continue muzieknoot in een variatie van toonhoogtes. Een aantal frequenties krijgen

een duidelijk hoorbaar verschil alsook een aantal verrassende effecten:

1. De bron van de noot wordt onduidelijk en lijkt van verschillende richtingen te

komen. Luisteraars krijgen het gevoel alsof de geluiden in het eigen hoofd zitten.

2. De staande golven creëren een gans klanklandschap met variaties in de frequentie en

toonhoogte.

3. Vanuit de kamer is het geluid van naderende personen te onderscheiden aan de hand

van microtonale verstoringen in de geluidsdistributie.

4. Bij het naderen van mensen kan men oscillaties in het volume van de noot uit de

luidspreker onderscheiden. In de antekamer kan het geluid plots intensifiëren met

verandering in toonhoogte of vibrato.

5. Speech in de hoofdkamer kan ernstig vervormd raken wat resulteert in uitzonderlijke

boventonen.

In het Neolithicum wordt er in deze ruimte niet alleen met stemgeluid maar mogelijk ook met

percussie/slagwerk gewerkt wat op zich wederom leidt tot een aantal aparte effecten. Hoewel

percussie niet kan leiden tot „staande golven‟, kan het wel „communiceren‟ met naburige

heuvels aangezien de reikwijdte van het geluid ruim 100 meter bedraagt (vb. Camster Long

190 meter verderop). Het lijkt daarbij of het geluid zich niet zozeer door de lucht maar zich

eerder ondergronds verplaatst. Enkel aan het portaal ontsnappen hoge frequenties en rondom

de heuvel hoort/voelt men enkel nog een diep ondergronds gerommel (door geluidsfiltering

van andere frequenties in de steenmassa). Het geluid lijkt wel „uit de grond‟ op te stijgen. Een

ander effect bij alle types van ganggraven is de „Helmholtz‟ resonantie.90

Deze soort van

90

Het onderzoek van Hermann von Helmholtz (1821-1894) wordt uitgebreid door JWS Rayleigh, The Theory of

Sound, New York, 1877 Zie website: http://www.iol.ie/~geniet/eng/sound.htm#Helmholtz

53

resonantie ontstaat wanneer een specifieke frequentie wordt afgespeeld die is berekend aan de

hand van het relatieve volume van hoofdkamer en passage. De geluidsgolven gaan druk

plaatsen op de wanden en de lucht doen uitzetten richting uitgang. Wanneer echter de

„elastische eigenschap‟ van de lucht de uitgaande beweging overstijgt, zal de lucht worden

teruggezogen naar de hoofdkamer. „Helmholtz‟ resonantie ontstaat wanneer deze oscillatie

(slingerbeweging) synchroniseert met de geluidsgolven van de geluidsbron. Het best gekende

voorbeeld hiervan is het resoneren van een fles bij het aanblazen van de nek. Of ook

ganggraven op deze manier resoneren is nooit fysisch bewezen maar wel uitgeteld aan de hand

van een wiskundige berekening. Dit levert voor „Camster Round‟ een theoretische

„Helmholtz‟ resonantie op bij een frequentie van 4 Hz. Dit zit evenwel in het onhoorbare

„infrasonore‟ gebied van het gehoor maar heeft merkbaar fysiek effect op de mens.91

Er

bestaat geen muziekinstrument in het verleden of heden dat zulke lage tonen kan produceren

(een lage orgelpijp haalt bijvoorbeeld slechts 16 Hz.) maar een sterke wind die recht

binnenblaast aan het voorportaal kan dit misschien wel veroorzaken. Ook een drum zou in

theorie bij 4 slagen per seconde (240 BPM.) een frequentie van 4 Hz. kunnen bereiken bij 120

dB. maar enkel een uitgebreide praktische proef zou uitwijzen of hier voldoende energie

vrijkomt. Een model op 1:10 met dezelfde akoestische eigenschappen is uitgetest onder

gecontroleerde condities. Dit heeft als voordeel dat een 40 Hz. frequentie kan worden gebruikt

met de meettoepassing van conventionele toestellen. Drie onafhankelijke uitgevoerde testen

wijzen steeds op „Helmholtz‟ resonantie tussen 40-60 Hz. (of omgerekend 4-6 Hz. voor

Camster Round). Ook „staande golven‟ in de smalle passage komen voor in de hoge

frequenties rond 250 & 400 Hz. met de hoogste piek aan de toegang (de zogenaamde

„orgelpijp‟ resonantie). Deze resonanties hebben bijna zeker een merkbaar fysiek en zelfs

psychisch effect gehad op de toehoorders zoals bij evenwichtstoornissen, druk op de

trommelvliezen, vibraties, spraak -en ademhalingsproblemen, indommelen en hoofdpijn.

Langetermijn blootstelling en het verhogen van de geluidsdruk leidt daarbij tot hyperventilatie

en gedragsproblemen. Hieruit vloeit mogelijk de nauwe associatie voort van percussie met

rituele -of bovennatuurlijke ervaringen en het prikkelen van een hoger bewustzijn. Infrasone

geluiden zoals donderslagen leiden dan weer tot gevoelens van angst, onrust en

wisselvalligheid.92

91

A. Watson, D. Keating, Op. Cit., p.331 92

A. Watson, D. Keating, Op. Cit., p.334

54

De toepassing van dit soort Archeo Akoestisch onderzoek op andere sites met ganggraven

stuit op een aantal beperkingen. Slechts weinig monumenten uit het Neolithicum zijn in die

mate bewaard dat een akoestische studie mogelijk is en de frequentie van de resonantie hangt

steeds nauw samen met de exacte omvang en vorm van de kamers. Hoe groter een tombe, hoe

lager de frequentie van resonantie zal zijn (met een lagere drumslag in de toepassing).

Zo zal Aaron Watson en David Keating in 2000 dit onderzoek verder zetten in de

Hooglanden van Schotland (o.a. Orkney & Cromarty) waar vele Neolithische monumenten

uitstekend bewaard zijn gebleven in nauwe relatie met de topografie en sociale organisatie.93

De focus ligt naast de akoestiek vooral op de auditieve/aurale ervaring van de toehoorders. Bij

de Orkadische steencirkel „Stones of Stenness’ is er enige gelijkenis met Easter Aquorthies.94

De grote monolieten veroorzaken echo‟s door positionering van de brede zijde naar het

centrum. Hoewel slechts vier van de oorspronkelijk twaalf monolieten overeind staan, kan

men bij centrale opstelling aan de „haardsteen‟ een duidelijke geluidsversterking waarnemen.

Gezien de beperkte diameter van de cirkel (15 meter) is het vertragend en weerkaatsend effect

kort. Mogelijk was de cirkel in het Neolithicum ingebed in een aarden berm/omwalling.

Vooral hoge frequenties zoals handgeklap blijken vandaag nog erg effectief. Anderhalve

kilometer verderop is er „The Ring of Brodgar‟ met een soortgelijke werking op veel grotere

schaal (60 stenen in een diameter van 100 meter).95

Minder dan de helft van de stenen staan

nog overeind waardoor het moeilijk is te voorspellen wat het werkelijk effect is geweest.

Geluiden moeten vrij luid zijn alvorens de grote afstand is overbrugd en natuurlijk geluid van

wind en regen spelen een aanzienlijke rol. Vooral drumgeluid blijkt goed te werken met

variaties in de echo naargelang de positie. Het beste resultaat was er wederom in het

geometrische centrum van de site met een korte intervalstilte en echo op één derde van een

seconde. De afstand heeft een filterend en vervormende werking op het geluid met een vol en

expansief resultaat. Interactie tussen de drumspeler en echo zijn perfect mogelijk waarbij een

repetitief patroon ontstaat. Buiten het centrum raken de geluiden echter vervormd door de

asynchrone afstanden die worden afgelegd en eens buiten de cirkel ontbreekt elke vorm van

interactie.

93

A. Watson, D. Keating, “The Architecture of Sound in Neolithic Orkney”, In: A. Ritchie (ed.), Neolithic

Orkney in its European Context, Cambridge, 2000, p.259-263 94

Website Stenness: http://www.orkneyjar.com/history/standingstones/stenstone2.htm 95

Website Brodgar: http://www.orkneyjar.com/history/brodgar/index.html

55

Ook de gesloten megalithische graftombes op de Orkney eilanden zijn onderzocht. De

gestapelde –en ganggraven (stalled/passage graves) hebben verschillende maten en vormen

maar delen een gezamenlijke smalle passage naar een grote grafkamer, vaak afgesloten door

opgestapeld klei (zoals in Maeshowe).96

Op de meeste plaatsen is dan ook enkel geluid van de

hoofdkamer te horen aan de toe -of doorgang. Vooral percussie kent auditieve effecten zoals

versterking van de lage frequenties (krachtiger geluid) en merkbare verschillen in volume en

klankkleur bij het verplaatsen van de geluidsbron. Ook „staande golven‟ zijn geconstateerd in

„Maeshowe’ en „The Dwarfie Stane’ met behulp van een versterker en elektronische

toongenerator waarbij een continue sinusgolf wordt afgespeeld.97

Het geluid wordt duidelijk

versterkt op bepaalde plaatsen afhankelijk van de positie van bron en luisteraar. Geluid wordt

zelfs luider naargelang men zich verwijderd heeft van de bron of kent fluctuaties in volume en

toon (in de doorgang). In het geval van „The Dwarfie Stane‟ op Hoy gaat het over een volledig

uitgeholde ruimte uit een solide steenblok met een toegang en dakopening. Enorme vibraties

kunnen worden opgewekt tot buiten het monument (met de illusie van beweging) en ook de

directe omgeving met steile rotswanden geeft een duidelijke echo (en is mogelijk gebruikt

tijdens rituelen). Ook de fysische mogelijkheid om de hoofd –en antekamers in „Maeshowe‟ af

te sluiten (zoals in Newgrange) met enkel nog een lichtkoker (roofbox als orakel) als contact

tussen levenden en doden heeft op zich wederom specifieke akoestische consequenties. Zo

gaat een gesloten ruimte een groter akoestisch effect ressorteren en zal stemgeluid vanuit de

smalle schacht bovenaan erg vervormde echo‟s opleveren.

In het geval van „Huntersquoy’ en „Taversoe Tuick’ gaat het zelfs over twee kamers die

bovenop elkaar zijn gebouwd wat extra mogelijkheden biedt voor akoestische effecten.98

Men

hoort bijvoorbeeld in de ene ruimte (onzichtbare) geluiden die in de andere kamer worden

geproduceerd waarbij de solide vloer tussen beiden een filterende werking heeft. Of men

spreekt doorheen de smalle schacht die de kamers met elkaar verbindt. Gestapelde graven

zoals in „Blackhammer’ of „The Knowe of Yarso’ kennen een groter overzicht voor de

(meer talrijke) toehoorders dan in de beperkte ruimte van de smalle ganggraven.99

De

verschillende tussenschotten/compartimenten zorgen voor een filtering en kleuring van het

geluid met een duidelijk verschil tussen binnen en buiten (in verschillende gradaties). Helaas

96

Website Maeshowe: http://www.orkneyjar.com/history/maeshowe/ 97

Website The Dwarfie Stane: http://www.orkneyjar.com/history/tombs/dwarfiestane/index.html 98

Website Taversoe Tuick: http://www.orkneyjar.com/history/tombs/taversoe/index.html 99

Website The Knowe of Yarso: http://www.stonepages.com/ancient_scotland/sites/yarso.htm

56

zijn deze structuren onvoldoende bewaard (of overdekt door modern beton) om een exacte

geluidsstudie uit te voeren.

Als conclusie van dit sub-hoofdstuk kan worden gesteld dat al deze types van Neolithische

tombes meer potentieel in zich dragen dan het louter gebruik als laatste rustplaats. Het waren

mogelijk „actieve‟ ontmoetingsplaatsen voor het uitvoeren van (doden)rituelen in beslotenheid

met geluiden van handgeklap, percussie en gezangen met hypnotiserende werking of

synesthesie.100

Hierbij is er evenwel sprake van „exclusiviteit‟ en „sociale differentiatie‟

waarbij er beperkte toegang is voor hooggeplaatsten of nauw verwante personen.101

Maar ook

op „open sites‟ (henges) en binnen houten structuren is een akoestisch effect mogelijk

geweest. Paul Devereux zal in z‟n (populistisch) boek daarbij graag verwijzen naar de

akoestische studie van Watson en Keating (2000) in Stonehenge waarbij de centrale as (in

richting van de midzomer zonnestand) het meest dynamische geluid oplevert en de staande

steenblokken duidelijk akoestisch zijn aangepast (licht concaaf gekapte vormen).102

Of zulke

monumenten effectief zijn gebouwd als „parabolische‟ geluidsantennes lijkt toch vooral op

vergaande associatie en „wishful thinking‟ te berusten.

Aaron Watson zal in „Archaeoacoustics‟ (2006) verklaren dat er bij de akoestische testen met

een omni-directionele luidspreker (met pink noise) objectief hoge frequenties zijn gemeten in

de binnencirkel (met staande golven) en niet in de buitencirkel (wel lage frequenties). Het

geluid en vooral de staande stenen hebben in Stonehenge dus wederom gewerkt als een

intentionele „filter‟ met eventuele sociale segregatie tussen de toehoorders als gevolg.

Uiteraard is de bewering van „intentionaliteit‟ geen pure wetenschap maar Watson klaagt het

westerse concept van „wetenschap‟ aan dat erg misleidend werkt voor de studie van het

Neolithicum:103

„If we account for the possibility that Neolithic people might not have shared our distinction

between „culture‟ and „nature‟, the concept of a „site‟ of „monument‟ might itself need to be

rethought in our interpretations… The architecture of a structure need to exhibit no evidence

100

Synesthesie is het waarnemen van eigenschappen van het ene zintuig door het andere, bijvoorbeeld het horen

van kleuren. 101

A. Watson, D. Keating, “The Architecture of Sound in Neolithic Orkney”, In: A. Ritchie (ed.), Op. Cit.,

p.262-263 102

P. Devereux, Stone Age Soundtracks, London, 2001, p.103 103

A. Watson, “(Un)Intentional Sound? Acoustics and Neolithic Monuments”, In : C. Scarre, G. Lawson (eds.),

Op. Cit., p.19-20

57

of acoustic functionality for sound to have played a significant role there. Sensory perception

in the Neolithic might have been strange and unfamiliar to us, including synaesthetic relations

to places and objects, or the evocation of memories, people or relationships through the

sensorium. Ultimately, Archaeology need not view such perspectives negatively but as

opportunities to broaden en diversify ways in which Neolithic monuments might be

interpreted.‟

Een gebrek aan bewijzen wordt hier dus ruimschoots gecompenseerd met de „opportuniteit‟

van de niet-empirische beschouwing. Het Neolithicum wordt voorgesteld als een onbekende

tijd waarin niet het „objectiverende‟ paradigma maar eerder de „synesthetische‟

ervaringswereld regeert. Als uit een „deus ex machina‟ ontstaan hier nieuwe theorieën die in

wetenschappelijke publicaties graag als volwaardig alternatief van de conventionele theorie

worden voorgesteld. De link met „sjamanisme‟ is niet ver af zoals blijkt uit een artikel van

Watson uit 2001.104

Afzondering, gebruik van geluid, contact met doden en transdimensionale

reizen zijn zeker kenmerken van sjamanisme maar de link tussen het stenen monument van

Maeshowe en etnografische studies van de „Chukchee‟ bevolking in Siberië (tentbewoners) is

een brug te ver. Watson redeneert dat er zich een „groot podium‟ bevindt rondom Maeshowe

voor dit soort van praktijken. Aangezien er geen schouwstructuur of luchtschacht (verversing

lucht) is gevonden in het „gereconstrueerde‟ interieur, moet dit ritueel zich grotendeels in het

donker hebben voltrokken wat „extra‟ deregulerend werkt voor de participanten (20 tal).

Concreet zou het gaan om luide drumsessies met gezangen in „staande golven‟ en intense

bezweringen van de sjamaan (vaak een ventriloquist/buikspreker). Het geluid zou uiteindelijk

alles overstemmen en „bezit‟ nemen van de gedachten en de „ziel‟ der participanten. Zo

worden de grenzen van het hier en nu, verleden en toekomst overstegen in één groot klank -en

lichtspel ten tijde van het Neolithische Engeland. Ik ben erg blij dat Watson het gevaar van

deze mystieke „cross culturele‟ redenering enigszins onderschrijft in z‟n eindconclusie door te

stellen dat er helaas geen bewijzen zijn en dat „Etnografie‟ niet hetzelfde is als „Archeologie‟:

105

„But at the end of the day, it is our own quest which lies closest to that of the shaman, to break

down preconceptions and journey to the limits of the available evidence.‟

104

A. Watson, “The Sounds of transformation: Acoustics, Monuments and Ritual in the British Neolithic”, in:

N.S Price (ed.), The Archaeology of Shamanism, London, 2001, p.179-192

58

3.3.3. (POST) MIDDELEEUWEN

Uiteraard kan de periode van de (post) Middeleeuwen in dit Hoofdstuk over Archeo

Akoestiek in Engeland niet ontbreken en kerken of kathedralen fungeren daarbij als het ideale

studiedomein. Graeme Lawson verwijst reeds in een artikel van 1998 naar de mogelijkheid

van onderzoek in Post-Romeinse muziekhallen (o.a in Denemarken) en Romaanse of Gotische

bouwwerken (o.a. in Engeland).106

In navolging van Jerry Sampson haalt hij de specifieke

akoestische aanpassingen aan van „The Wells Cathedral’ in Somerset (Zuid-Eng. 1180).107

Twee rijen van patrijspoorten fungeren daarbij niet zozeer als ventilatiegaten maar als

conische reflex buizen van een enorme klankkast (uitgevoerd in fijn metselwerk in de

Westgevel).

Een document uit 1270 van de „Wells Consuetudinary‟ beschrijft de jaarlijkse (liturgische)

activiteiten met veel informatie over het zangrepertoire en de grote processie op Palmzondag.

Zeer precieze gegevens over het aantal zangers en de liederen (En Rex Venit / Gloria Laus)

zijn terug te vinden alsook de exacte locaties en het parcours van de processie in & rond de

kerk. Architecturale ingrepen zijn gebeurd zoals de brede draaitrappen ten Noorden en Zuiden

van de Westgevel die leiden naar een wijde galerij boven de toegang. Hier zijn twaalf

patrijspoorten aangebracht die verstopt zitten achter vier klaverblad „niches‟ in de buitengevel.

Ze bevinden zich respectievelijk op 1,23 m (8) en 1,67 meter (4) boven „vloerniveau‟ en

vormen exterieur oorspronkelijk beeldnissen. Ze zijn afgeschermd van het schip door een

achterwand in metselwerk en zijn met engelen versierd. Mogelijk stonden hierachter dus resp.

zeven koorknapen en drie volwassen zangers die „onzichtbare‟ hemelse klanken

produceerden. Buiten weerklonken deze gezangen in het gesloten atrium en domein.

De steil conische longitudinale vorm van de patrijspoorten met de wijde opening naar binnen

functioneren als hoorn/megafoon voor de zangers met een erg vlak oppervlak om bepaalde

frequenties voorwaarts te versterken. De auteur wijst hierbij op de gelijkaardige vorm van vele

105

A. Watson, Op. Cit., p.189 106

G. Lawson, C. Scarre, I. Cross, C. Hills, “Mounds, Megaliths, Music and Mind: Some Thoughts on the

Acoustical Properties and Purposes of Archaeological Spaces”, Archaeological Review from Cambridge 15

(1998), p.110-134 107

G. Lawson, “Large Scale - Small Scale: Medieval Stone Buildings, Early Medieval Timber Halls and the

Problem of the Lyre”, In: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op.Cit., p.85-94

J. Sampson, Wells Cathedral West Front: Construction, Sculpture and Conservation, Stroud, 1998

Website Wells Cathedral: http://www.wellscathedral.org.uk/

59

Middeleeuwse muziekinstrumenten met een ronde opening vanuit een resonantiekamer. Ook

in andere kathedralen zoals Lichfield (Staffordshire), Salisbury (Wiltshire) en Kilkenny

(Ierland) zijn gelijkaardige galerijen teruggevonden, al verschillen ze in vorm en aantal (soms

acht gaten (vier paar) in de vorm van verticale gleuven).

Hogerop in het centrale deel van de Westgevel bevinden zich in Wells Cathedral nog eens

acht circulaire patrijspoorten in de grote ruimte tussen het gewelf en het dak van het schip. Ze

zijn conisch van vorm met een aanzienlijke lengte (dikke muren) en enkel aan de buitenzijde

glad afgewerkt in de beeldnissen van „The Nine Orders of Angels‟. De auteur vermoedt dat

deze openingen (gezien de lengte en diameter) „trompetgaten‟ waren en vindt hiervoor

iconografische bewijzen in twee trompetspelende engelen (1,34 m hoog) aan weerszijden. Tot

in 1903 was het trompetinstrument nog aanwezig met ankerpunten aan de knie maar sinds

enkele decennia ontbreken meerdere delen. Het effect van dit visueel en auditief „drama‟ moet

indrukwekkend zijn geweest in de Middeleeuwen.

Ook bij ons komen akoestische aanpassingen voor zoals metalen of aardewerk recipiënten in

de cisterciënzer abdijkerk van Orval (en reeds beschreven door Vitruvius De Architectura).108

Hier zijn 150 akoestische „vazen‟ gevonden ter versterking van de 12de

eeuwse monniken

liederen. Deze potten zijn te vinden in de Christelijke context doorheen gans Europa en

komen voor in geschriften vanaf de 15de

eeuw (voor het eerst bestudeerd door Viollet-Le-Duc

1895). Onderzoek toont aan dat een set van deze potten het geluid „versterken‟ en „polijsten‟

bij frequenties van de menselijke stem (100 - 400 Hz.). Ook het gewelf en de absis van de

kerk speelt daarbij een akoestische rol.

108

I. Reznikoff, Op.Cit., p.77-83

Thomas Gordon Smith, Vitruvius On Architecture, New York, 2004

Website Orval: http://www.orval.be/

60

3.4 GRIEKS - ROMEINSE THEATER

3.4.1 EPIDAUROS (Griekenland)

S.L. Vassilantonopoulos en J.N Mourjopoulos maken in 2003 een akoestische studie van

het oude Griekse openluchttheater Epidauros (Argolida Z-Griekenland) in vergelijking met

de theaters van Dodoni (Epirous NW Griekeland) & Patras’ Odeion (Patras Z-

Griekenland).109

Opzet is het exact achterhalen van de alom geroemde akoestische werking van deze open

theaters waarbij in het geval van Epidauros de „gesproken stem‟ zich blijkbaar feilloos kan

voortplanten voor 14.000 toehoorders zonder toepassing van moderne technieken zoals een

elektro-akoestische versterking. Niettemin bestaan er bij de Grieken geluidsversterkende

middelen zoals speciale gezichtsmaskers en ingebouwde resonerende keramiek recipiënten.

Het theater is gebouwd in de late vierde eeuw voor Chr. met een dubbele helling van de

„koilon‟ met 55 rijen (21 boven en 34 onder de diazoma) met een radiale wigvormige indeling

in „cunei‟ (verticaal) en „maeniana‟ (horizontaal). De diameter betreft 118 meter met een

cirkelvormige „orchestra‟ van 20 m. diameter (oorspronkelijk in aarde maar later in marmer).

Het is aanvankelijk geconcipieerd voor solo/unisono (zang)stem, solo muziekinstrumenten of

stemtheater en dus veel minder voor orchestrale prestaties (die nagalm vereisen). Na de

herontdekking van Epidauros in 1881 zijn verschillende hypotheses geformuleerd over de

uitzonderlijke Akoestiek van dit theater waarbij de windrichting (van de orchestra naar de

cavea) alsook de speciale ritmiek van Hellenistische gedichten (Homeros/Aeschylus) als

mogelijke verklaring zijn opgegeven.

De auteurs verwijzen in hun inleiding naar de eerder verschenen theoretische studie van

Robert S. Shankland (1973).110

Hij voert een eerste akoestische studie uit met spraak en

articulatie en komt tot de conclusie dat Epidauros een erg uniforme geluidsdistributie kent met

een reflectietijd van 50 millisec. (zonder echte echo) waardoor de toehoorder een veel grotere

akoestische intensiteit ervaart. Weerkaatsing bij een lege theaterzaal wordt vooral veroorzaakt

door reflectie op de stenen banken (waardoor acteurs zichzelf goed horen tijdens de repetitie).

109

S.L.Vassilantonopoulos, J.N. Mourojopoulos, “A Study of Ancient Greek and Roman Theater”, Acta Acustica

89 (2003), p.123-136 110

R.S.Shankland, “Acoustics of Greek Theatres”, Physics Today (1973), p.30-35

61

Ook David Lubman (1998) komt tot een soortgelijke reflectie van een lage toon (340 Hz.)

van 5/100ste

seconde.111

Bij een volle zaal gaan de hoge frequenties zich beperkt verstrooien

op de (kale) hoofden van de toehoorders wat tot een betere verstaanbaarheid leidt. Ook de

afwezigheid van een reflecterende zijmuur of plafond maakt Epidauros anders dan een

doorsnee concertzaal. Op de achterste zitplaatsen is er zelfs een betere akoestiek door de

kleinere hoek van de diffractie (dankzij het verschil in hellingshoek boven de diazoma). Een

acteur staat best centraal in dit theater en blijft weg van de eerste rijen aan de rand van de

orchestra. Hij gelooft evenwel dat vooral „visuele‟ criteria de doorslag geven in het

architecturaal ontwerp van Epidauros.

Met een gecomputeriseerd model willen S.L. Vassilantonopoulos en J.N Mourjopoulos

vooral een nieuwe ‘aurale’ methodologie vooropstellen die de volgende voordelen biedt:

1. De akoestische eigenschappen van meerdere theaters kunnen exact worden vergeleken.

2. De akoestische eigenschappen van de „oorspronkelijke‟ staat kunnen worden gesimuleerd.

3. Exacte auditieve reconstructie vanuit dezelfde bron/ontvanger is mogelijk.

4. Een gedetailleerd patroon van de reflecties kan worden opgesteld alsook de bijdrage van de

reflectiewanden en de invalshoeken bij aankomst.

Voor Epidauros komen de auteurs tot de volgende „modus operandi‟:

1. Naast het goed bewaarde theater van Epidauros, worden het theater Dodoni (Epirous) en

Patras’ Odeion (Patras) uitgekozen als referentiemateriaal (of controlegroep). „Dodoni‟ is

de grootste Griekse constructie uit de 3de

eeuw voor Chr. voor 17000 toeschouwers. Na de

vernieling in 167 voor Chr. wordt het heropgebouwd als „arena‟ maar blijft slechts deels

bewaard. „Patras‟ Odeion‟ is een Romeins Odeum (klein gebouw voor voordracht/gedichten)

uit de 2de

eeuw na Chr. voor 2300 mensen en is ontdekt en gerestaureerd in 1889. Typisch is

de steenbouw van de „koilon‟, „scaenae‟ en de „façade‟.

2. Simulaties voor bron en ontvanger gaan uit van typische posities en hellingshoeken voor

de centrale boog (5°), middenboog (45°) en zijbogen (85°), gelijk voor de drie theaters. Twee

bronnen zijn centraal geplaatst, respectievelijk op de „orchestra‟ en de „proskenion‟ op

typische staanplaatsen van de acteurs. Ook wordt rekening gehouden met de verschillen tussen

111

Website D. Lubman: http://www.acoustics.org/press/136th/lubman.htm

62

een vol en leeg theater alsook gewerkt met twee modellen van omgevingsgeluid (laag niveau

en een niveau met publiek).

3. Aurale simulatie wordt uitgevoerd aan de hand van de berekende „impuls respons‟ en

toegepast op elk afzonderlijk deel van het gebouw met gespecialiseerd „anechoïsch‟ geluids-

materiaal. Het betreft hier het programma „Catt Acoustic v.7.0‟(1998).112

De auteurs komen tot de volgende resultaten in hun onderzoek:

1. Een echogram is opgesteld van elk theater op basis van een direct signaal (a) op positie 1

(orchestra) met een duidelijke eerste reflectie (b) aan de vloer van de „orchestra‟ en de

zitbanken van de „koilon‟ op ongeveer 10 ms. met waarden tussen 10-15 dB. Op positie 2

(stage) geeft dit reflecties op de achterwand. Dit soort reflectie versterkt de gesproken stem.

Een tweede reflectie (c) komt met een interval van 40-300 ms. na het directe signaal (a) en

20-100 ms. na de eerste reflectie (b) met een waarde van 30 dB. met reflectie op de „orchestra‟

vloer, de achterzijde en de façade van de „koilon‟. De reflectie heeft een brede hoek en bedient

toehoorders die verwijderd zijn van de centrale as (met 2 reflecties op de middenboog en 10

reflecties op de zijbogen). Enkel luide stempassages zullen duidelijk hoorbaar zijn gezien het

overgrote deel door omgevingsgeluid wordt gemaskeerd. Een derde reflectie (d) betreft een

erg diffuse verspreiding vanaf 150 ms. na het directe signaal (a) met reflecties op de

zitbanken, hoofden, orchestra en koilon. Een echte weerkaatsing in deze theaters is echter

afwezig (minder dan 0.2 sec.) gezien het open karakter en de absorptie bij volle bezetting.

2. Het geluidsdruk niveau (SPL) in de drie theaters wordt bepaald door het samentellen van

alle afzonderlijke componenten hierboven besproken alsook de eigenschappen van de geluids-

bron (directionele menselijke stem van 73dB/1m.). Voor „Epidauros‟ en „Dodoni‟ komt dit

neer op een stijging van de SPL door diverse reflecties met 4dB. maar dit is veel minder in

„Patras Odeion‟. Wanneer in de simulatie de „koilon‟ wordt weggelaten is er nog slechts 2 dB.

voor de „orchestra‟ wat de twee delen een gelijk aandeel geeft in de reflecties. Hoe groter de

afstand, hoe lager de geluidsdruk maar er is algemeen niet meer dan een verlies van 30 dB.

wat nog voldoende „intelligibiliteit‟ (verstaanbaarheid) oplevert in een weinig rumoerige

omgeving. Voor „Patras Odeion‟ levert dit echter problemen op gezien de drukke stadslocatie.

112

Anechoïsch slaat op de akoestisch dode eigenschappen van vb. een artificiële testkamer met volledige

absorptie door de wanden.

63

Maar een volle zaal (en dus absorptie) betekent wel een algemene reductie van de geluidsdruk

met 2 dB.

3. Klankhelderheid/bepaling in deze drie theaters is zeer hoog, vooral in het centrale (5°) en

middendeel (45°) is dit zelfs voor 95 % losgekoppeld van de afstand tot de toeschouwer met

waarden boven 15 dB. (bij een lege zaal). Voor de zijbogen (85°) is dit aanzienlijk lager met

een waardenvermindering van 20 % en 15 dB. door diverse reflecties tegen de wanden van de

„koilon‟. Volle zalen halen percentages van 100 % klankbepaling in het centrale -en

middendeel maar de klankhelderheid wordt veel minder beïnvloed door absorptie en blijft

grotendeels hetzelfde. Opvallend is dat Epidauros slechter scoort dan Dodoni als het gaat

over een spreker aan de ‘orchestra’ door de aankomst van tweede en derde reflecties

van de achterwand. Het gebruik van een tijdelijke „stagehouse‟ bij theatervoorstellingen was

dus zeker niet bevorderlijk voor de algehele akoestiek. Bij een positie van de spreker „on

stage‟ scoort Epidauros dan weer het best van de drie onderzochte theaters. Niettemin verliest

de klankbepaling en helderheid steeds 15 % of 10 dB. van z‟n waarde.

4. De algehele akoestische kwaliteit in Epidauros is opgebouwd uit de reductie van de late

reflecties uit groep C en de stimulans van vroege reflecties uit groep B. Hierdoor verhoogt

duidelijk de „intimiteit‟ en het ruimtelijke „comfort‟ voor de toehoorder. Er is een superieure

en optimale klank die op lange afstand erg stabiel blijft voor de centrale en middenbogen. De

zijdelen profiteren eveneens mee van de reflecties indien de spreker zich op het podium

bevindt en het omgevingsgeluid (rumoer) laag blijft. Epidauros heeft hier een duidelijke

voorsprong op de Romeinse theaters. Bij studie van de veldenergie is zelfs vast te stellen

dat de verhoogde concentratie van de diffuse reflecties van groep D in Epidauros een

ondersteunende functie krijgt voor het directe geluid van groep A. Deze zachte lange

vervaltijd (+ 100 ms.) draagt bij tot de typische akoestiek van dit theater.

Epidauros doorstaat dus met glans de vergelijkende test dankzij een ideale vorm en

verhouding. „Dodoni‟ is te groot voor een uniforme klankverspreiding maar scoort beter in de

zijdelen. „Patras‟ Odeion‟ staat symbool voor de architecturale wijziging tijdens de Romeinse

periode (die zich doorzet in de gesloten vorm van de Middeleeuwen/Renaissance) en kent veel

minder akoestische kwaliteiten door de té kleine vorm en vrij drukke stadslocatie. Vooral de

frequenties uit het middengebied lijden enorm door dit omgevingsgeluid (zeker voor

64

toehoorders op de bovenbalkons) en wie zich van de centrale as verwijdert, begeeft zich in een

gebied van onzekere late reflecties. De afstand die het geluid ongehinderd kan afleggen, is

door de beperkte vorm eveneens erg gereduceerd. Er is dus op dit gebied weinig vooruitgang

geboekt in de eeuwen na Epidauros (en Vitruvius).

Op de website van Professor Stamatis Vassilantonopoulos en John Mourjopoulos

(Universiteit van Patras) zijn nog andere Griekse monumenten op bovenstaande manier

bestudeerd zoals „Nekromantion Acheronta‟(Epirus), de „Echohal‟ van de Stoa en de „Tempel

van Zeus‟ in Olympia (Peloponessos).113

Ook het theater van „Dionysos‟ en het Odeion van

„Herodes Atticus‟ in Athene worden door onderzoekers akoestisch onderzocht en zelfs het

„Fort van Nafplio‟ (Peloponessos 1711-14) vertoont opmerkelijke akoestische eigenschappen.

Nico Declercq & Cindy Dekeyser (Georgia Institute of Technology / Ugent) hebben ook een

studie gepubliceerd over Epidauros in april 2007.114

Zij werken daarbij een kwantitatieve

simulatie uit en doen dit op basis van de diffractietheorie van Rayleigh. Nadruk ligt daarbij op

de specifieke rol van de zitbanken in plaats van op de hellingsgraad of vorm van de

„koilon‟. Zij komen tot de volgende resultaten:

1. De semi-circulaire vorm van dit theater veroorzaakt cylindrische golven die

zich verspreiden in alle richtingen en verbreden op afstand (Miller-projectie ).

2. Een theater zonder trapvormige zitbanken veroorzaakt geen diffractie

(buiging) maar geeft een normale reflectie van de geluidsenergie tegen de

(gladde) kalkstenen helling.

3. De installatie van de trapvormige zitbanken heeft een negatief effect op de

algemene geluidsintensiteit. Een dempend effect wordt waargenomen in de

draagwijdte tussen 50 & 530 Hz. Boven 530 Hz worden de frequenties veel

minder gefilterd.

4. Reflecties op de voorgrond zijn verantwoordelijk voor een betere distributie

van het geluid doorheen het theater van vooral hoge frequenties. Hoe dichter

de geluidsbron tegen de zitbanken staat, hoe kleiner dit effect.

113

Website John Mourjopoulos: http://www.wcl.ee.upatras.gr/audiogroup/AncientAcoustics/index.html 114

N.F. Declercq, C.S.A Dekeyser, “Acoustic Diffraction Effects at The Hellenistic Amphitheater of Epidaurus:

Seat rows Responsible for the Marvelous Acoustics”, JASA 121 (4) 2007, p.2011-2022

65

5. Periodiciteit van de zitbanken heeft invloed op de bandbreedte van de

frequenties: hoe kleiner de periodiciteit, hoe groter de versterkte frequentie

band.115

In vergelijking met andere theaters zoals Aphrodisias en Aspendos

blijkt dat deze factor doorslaggevend is voor een goede akoestiek en latere

theaters kopiëren de parameters van de zitbanken in Epidauros.

6. Het seizoen heeft een akoestische invloed op zowel de geluidssnelheid als de

luchtdensiteit (vb.zomer: 1.172 kg/m³ densiteit & 348.04 m/s snelheid i.t.t.

winter: densiteit 1.247 kg/m³ & snelheid 337.5 m/s). Dit effect bleek in

Epidauros echter verwaarloosbaar.

7. De zitbanken geven geen diffractie voor de lage frequenties maar wel voor

hoge frequenties. De transitionele overgang van „evanescente‟ golven

(doorlekkend en oppervlaktegebonden) naar „bulk‟golven (los en in de ruimte)

situeert zich daarbij rond 200 Hz.

8. Negatieve diffractiegolven van de eerste orde zijn vastgesteld bij frequenties

boven 200 Hz. en zijn klein (-15 dB). Negatieve diffractiegolven van de

tweede orde zijn vastgesteld bij frequenties van 450 Hz. en de intensiteit is

groter (-10dB). Het betreft hier secundaire „backscattering‟ met een positief

effect.

9. Achtergrondruis met een lage frequentie tot 500 Hz (wind/voertuigen)

wordt weggefilterd ten voordele van de klankhelderheid. Voor fundamentele

frequenties in de menselijke stem (85-155 Hz man / 165-255 Hz vrouw) vindt

een reconstructie plaats van de lage frequenties in het menselijke zenuwstelsel

en brein (virtual pitch fenomenon). Dit fenomeen wordt vandaag toegepast

voor kleine radio‟s, gsm‟s & telefoons.

Nico Declercq legt dus in tegenstelling tot S.L. Vassilantonopoulos & J.N. Mourjopoulos

sterk de nadruk op de „periodiciteit‟ van de trapvormige zitbanken in plaats van op een

doorgedreven akoestische studie van de architecturale vorm. Beide onderzoeken starten vanuit

een erg verschillende methodologie en werken alzo aanvullend. De nieuwe „aurale‟ werkwijze

van Vassilantonopoulos & Mourjopoulos streeft een reconstructie na aan de hand van een

opstelling met bron/ontvanger alsook een nauwgezette studie van de diverse reflectietijden.

115

Periodiciteit is het omgekeerde van frequentie en wordt berekend a.h.v. het aantal cycli per tijdseenheid.

66

Declercq daarentegen gaat theoretisch te werk en verwijst naar fysici & mathematici als

Fourier, Rayleigh, Bragg, Lipmann of Wirgin. De technische knowhow van Marcus Vitruvius

Pollio (1ste

eeuw voor Chr.) komt eveneens aanbod met mathematische & muzikale methoden

ter verbetering van de akoestiek. Toch komen beide onderzoeken min of meer tot hetzelfde

resultaat wat betreft de specifieke filtering van bepaalde frequenties in het voordeel van de

menselijke stem. Ook de zwakke plek vooraan in de „orchestra‟ wordt in beide rapporten

aangehaald ten gevolge van reflecties tegen de achterwand. Maar wanneer men zich de vraag

stelt waarom het reflectiepatroon van Epidauros zo goed scoort, kan het onderzoek van

Declercq het ultieme antwoord leveren: de specifieke structuur van de trapvormige banken.

3.4.2 ASPENDOS / APHRODISIAS (Turkije)

Anders Chr. Gade, Martin Lisa, Claus Lynge Christensens en Jens Holger Rindel van de

Technische Universiteit van Denemarken (Section of Acoustical Technology 2003) hebben

ondermeer het theater van Aspendos en Aphrodisias (Klein Azië Turkije) onderzocht in het

kader van het internationale ERATO-project (2003-2006).116

Deze afkorting staat voor

„identification, Evaluation and Revival of the Acoustical heritage of ancient Theatres and

Odea‟ ter bevordering van het culturele erfgoed en is gesubsidieerd door de EU. Commissie.

Een nauwe samenwerking tussen EU. landen en de Mediterrane wereld is op touw gezet met

een multidisciplinair onderzoek van de volgende antieke monumenten:

Jerash (Jordanië): Het open lucht theater en het vierkant „Odeum‟.

Aphrodisias (Turkije): Het open lucht theater en het semi-circulaire „Odeum‟. Het

theater in Griekse stijl wordt later omgebouwd naar Romeinse normen.

Aspendos (Turkije): Het best bewaarde open lucht theater voor akoestisch onderzoek.

Aosta (Italië): Een enorm groot „Odeum‟ met één volledig intacte muur.

Vensteropeningen voorzien het theater in daglicht en ventilatie.

116

A.Chr. Gade, M.Lisa, C. Lynge Christensen, J.H. Rindel, “Roman Theatre Acoustics; Comparison of Acoustic

Measurement and Simulation results from the Aspendos Theatre of Turkey,” Paper presented on the 18th

International Congress on Acoustics, Kyoto, 2004, p.1-4

Website Paper: http://www.odeon.dk/pdf/ICA_2004_ASPENDOS_rev.pdf

A.Chr. Gade, K. Angelakis, “Acoustics of Ancient Greek and Roman Theatres in Use Today”, Paper presented

on the 4th

Joint Meeting of ASA and ASJ, Honolulu Hawaii, 2006 Download paper:

http://scitation.aip.org/servlet/SearchAsaConf?collection=ASACONF&ResultMaxDocs=500&SortField=&SortO

rder=&possible1=&filename=&page=10&chapter=1

67

Syracuse (Italië): Goed gedocumenteerd Grieks theater maar aangepast door de

Romeinen.

Onderzoek naar deze theaters is uitgebreid gepubliceerd in vier rapporten en terug te vinden

op de website van ERATO.117

Je kan ook doorklikken naar een zusterproject voor moskeeën

zoals de Hagia Sophia (CHARISMA) en meer info over virtuele theaterstudie (THEATRON)

is opgenomen met reconstructies van ondermeer het „Odeum‟ van Agrippa, Pericles en

Dionysos in Athene of het „Theater van Pompeij‟ in Rome.118

Ook de website van Thomas G.

Hines van het Whitman College (Washington VS) kan in dit geval verhelderend zijn.119

In het concrete methodologisch geval van Aspendos maken de auteurs van dit open theater

een virtuele reconstructie met behulp van het softwarepakket ODEON (1985 -2003).120

Op

basis hiervan kan een auditieve „simulatie‟ worden opgesteld van het verleden. Dit theater is

gebouwd in 155 na Chr. voor 7000 personen en is één van de best bewaarde Romeinse

constructies met alle bouwdelen tot op volledige hoogte. Dit geeft het voordeel dat het

computermodel met zekerheid nauw aansluit bij de materiële resten en dat theoretische

modellen experimenteel kunnen worden uitgetest. Absorptiecoëfficiënten zijn pas toegekend

na inspectie op de site. Zo bedraagt de constante coëfficiënt voor de poreuze steen van de

„scène‟ 0,2 en voor de harde en gladde „cavea‟ 0,05. Met DIRAC software op een laptop

wordt vervolgens een akoestische meting gedaan ter plaatste.121

Vaste punten voor captatie

zijn uitgekozen langs de twee radiale lijnen van de cavea (op 65° links en 35° rechts van het

centrum) en met de geluidsbron geplaatst op de scène (15 meter van de achterwand).

De onderzoekers komen hierbij tot de volgende resultaten op basis van drie modellen:

1. De duur van de weerkaatsing (T30) is aanzienlijk en varieert (naargelang het theoretisch

of gemeten model) van 1.5 tot 2 seconden. De lage waarde bij het „ruwe‟ model is te verklaren

door theoretische geluidsabsorptie van het plafond / velum dat er niet meer is.

117

Website ERATO-project 2003-2006: http://server.oersted.dtu.dk/www/oldat/erato/ 118

Zusterproject moskeeën: http://server.oersted.dtu.dk/www/oldat/cahrisma/

Virtuele theaterstudie: http://www.theatron.co.uk/ 119

Website T.G. Hines: http://www.whitman.edu/theatre/theatretour/home.htm 120

Website Odeon Room Acoustics Software: http://www.odeon.dk/Sounds.htm 121

Tweeweg omnidirectionele microfoon (AKG C34) en een omnidirectionele dodecaëder luidspreker met

versterker en externe geluidskaart (Edirol UA-5). Het geheel is gecalibreerd met ondermeer de B&K 2260

niveaumeter.

68

2. De vroege vervaltijd (EDT) varieert naargelang de positie en grote verschillen zijn vast-

gesteld tussen de diverse modellen (het ruwe model zit aanzienlijk onder het gemeten

model).122 De bron is daarbij steeds centraal geplaatst en de meting gebeurt op de twee radiale

lijnen. Er is steeds een afname bij afstand maar de modelwaarden vallen algemeen laag uit.

3. De geluidssterkte (G) in relatie tot de afstand laat een nauwe correlatie zien tussen het

theoretisch en gemeten model met een verschil van 2 tot 3 dB. (enkel grotere verschillen bij

125 Hz. door calibratieproblemen). Het verval bedraagt uiteraard veel meer dan bij punt twee

en is veel steiler dan het gemiddelde 1 dB. per 10 meter in de empirische modellen van een

concerthal. Het algemene weergalmniveau bedraagt ook minder dan de gemiddelde -2 dB.

4. De klankhelderheid (C80) in relatie tot de afstand kent betere resultaten voor het

gedetailleerd model in vergelijking met het gemeten model. Het gemiddelde niveau van 5

dB. is evenwel erg hoog (tegenover 3 dB. volgens de modellen van concerthallen) en is

gekoppeld aan de enorme spanwijdte van het theater (100 m.) en de steile hellingsgraad van

de banken.

De auteurs hebben hier dus vooral last met het afstemmen van de diverse theoretische en

empirische modellen voor het berekenen van de akoestiek. Naast geometrische detaillering en

absorptiecoëfficiënten spelen immers ook nog andere coëfficiënten mee wat het resultaat

danig kan kleuren. Algemeen gesproken kent Aspendos dus een vrij lange weergalmtijd

maar in vergelijking met (moderne) concerthallen is de geluidssterkte (G) eerder aan de lage

kant. De klankhelderheid (C) is evenwel hoog door de afwezigheid van een plafond wat dit

theater uitermate geschikt maakt voor verbale toepassingen.

Over de kinderziektes bij de berekeningsmethodes van dit antiek theater (gebaseerd op

„image-source method‟ en „ray tracing technique‟) wordt door de auteurs uitgebreid ingegaan

tijdens de „Baltic-Nordic Acoustics Meeting‟ van 8 tot 10 juni 2004 in Finland.123

Dit verslag

is uitermate technisch maar komt neer op het formuleren en oplossen van het model probleem.

122

De vroege vervaltijd (EDT) van een weergalm is belangrijker dan de totale weergalm tijd gezien een snel

initieel verval door de mens wordt ervaren als een korte weergalmtijd. De EDT is de tijd die nodig is voor een

verval van de energie met –10 dB. (in tegenstelling tot –60 dB voor de totale vervaltijd van een weergalm).

69

De afwezigheid van een dakstructuur en de omgekeerde kegelvorm van dit theatertype

ressorteren in het snel „vervliegen‟ van de geluidsenergie zonder veel reflectie of maskering.

Ook geometrische detaillering is soms erg moeilijk te verkrijgen waardoor de resultaten

gekleurd zijn. Vooral de exacte definiëring van de zitplaatsen heeft daarbij een grote

impact (zie Declercq). De auteurs stellen een oplossing voor door een „image source method

up to second order reflections‟ (diffractie tussen de rijen van de zitbanken) in combinatie met

een „secondary source ray tracing method‟ (het algoritme in de reconstructie van de ruimte).

Bij de virtuele reconstructie van het Odeum van Aphrodisias (Klein-Azië Turkije) konden de

auteurs niet terugvallen op goed bewaarde materiële resten.124

Hierdoor moest bij het

opstellen van een computermodel beroep worden gedaan op de reconstructies zoals

aangegeven door G.C Izenour (1992).125

Het Odeum van Aphrodisias heeft een volume van

20.190 m³ met een capacititeit van 1700 mensen. Er zijn ramen geweest alsook een houten

dak doch er bestaat onzekerheid over de exacte opbouw en hoogte. Onderzoek wordt gedaan

met de meting van 5058 oppervlakten en met behulp van 10.000 stralen (rays). In de simulatie

is zowel een volle als een lege zaal berekend aan de hand van een omni-directionele bron en

15 ontvangers op twee radiale lijnen. Er is uitgegaan van een cassetteplafond op hout en

ramen die (doorgaans) open staan. De resultaten wijzen daarbij op een lange weergalmtijd

voor de lage frequenties en 1,6 seconde voor de middenfrequenties (door gladde marmer /

steen oppervlak). Hoge tonen kennen lucht -en publieksabsorptie. Dit maakt het Odeum erg

geschikt voor muziekoptredens en met gesloten ramen (meer weergalm) is er een grote

gelijkenis met moderne concerthallen (meer geluidssterkte en minder klankhelder). Reflecties

van de halfcirculaire „orchestra‟ geven evenwel een hogere helderheid maar zijn van minder

invloed dan de reflecties van het plafond en de achterwand.

Als deel van dit onderzoek worden eveneens „muziekstukken‟ gereconstrueerd op basis van

gerestaureerde instrumenten uit de vijfde eeuw na Christus: de aulos (blaasinstrument),

kithare (harp), tympanon (snaarinstrument), scabellum (voettabouret), fluit en zang. Het

123

M. Lisa, J.H. Rindel, C.L. Christensen, “Predicting the Acoustics of Ancient Open-Air Theatres : The

Importance of Calculation Methods and Geometrical Details”, Paper presented on The Joint Baltic-Nordic

Acoustics Meeting, Mariehamn Aland, 2004 124

Website Aphrodisias: http://www.nyu.edu/projects/aphrodisias/home.ti.htm

JH Rindel, AC Gade, M. Lisa, “The Virtual Reconstruction of the Ancient Roman Concert Hall in Aphrodisias

Turkey”, Proceedings of The Institute of Acoustics 28 (2006), p316-323 125

G.C. Izenour, Roofed Theatres of Classical Antiquity, New Haven/London, 1992

70

geheel wordt opgenomen in een anechöische kamer ( artificiële testkamer) met vier

directionele microfonen (multi channel auralisation) zodat realistische klankdiepte en breedte

kan worden gesimuleerd. Ook opnames van Turkse acteurs van de Yildiz Universiteit Istanbul

met mogelijk „applaus‟ zijn verwerkt. Hiervoor wordt evenwel een beroep gedaan op

AUDITION software.

Op het ERATO symposium van januari 2006 in Istanbul worden de diverse theaters van dit

onderzoek door de auteurs ultiem met elkaar vergeleken.126

De volgende conclusies worden

getrokken:

1. Openluchttheaters bezitten een hoge klankhelderheid maar de

geluidssterkte is laag. Odea hebben daarentegen een lange weergalmtijd met

lage helderheid en een hoge geluidssterkte. Deze tegengestelde eigenschappen

dienen de verschillende functies als theater dan wel concertzaal.

2. Er is een aanzienlijk verschil tussen een lege en volle zaal bij alle types van

theater door absorptie van het publiek.

3. De STI-factor (speech transmission index) is hoog bij Odea door de

afwezigheid van een dak en verwaarlozing van de achtergrondruis.127

4. De bouw van een modern podium geeft een daling in de weergalmtijd bij

midden frequenties (zie Aspendos). Heropbouw van de „Frons Scaenae‟

(gevelveld) leidt dan weer tot een verhoging van de weergalm (+ 0.3 seconde).

5. Open ramen en het publiek in Odea zorgen voor absorptie van het geluid.

Aphrodisias/Aosta (N-Italië) heeft te weinig materiële resten voor een exacte

akoestische studie maar Aosta is veruit het grootste Odeum met een lange

weergalmtijd (tot 6 seconden) waardoor „spraak‟ moeilijk verstaanbaar wordt.

6. De geluidssterkte (G) neemt af met de afstand maar in het geval van het

Odeum Aosta blijft de geluidssterkte nagenoeg constant in de regio 63 tot

1000 Hz. De frequenties tussen 4000-8000 Hz. kennen weinig verschil tussen

een lege en volle zaal.

126

J.H. Rindel, M. Lisa, ”The ERATO project and its Contribution to our Understanding of the Acoustics of

ancient Greek and Roman theatres”, ERATO Project Symposium, Istanbul, 2006, p.1-10 127

Speech Transmission Index (STI) geeft de amplitudemodulatie (distortie) weer in een gesproken signaal dat

wordt veroorzaakt door weergalm, echo en achtergrondruis. Waarden rond 0,5 zijn aanvaardbaar voor een goede

verstaanbaarheid.

71

3.4.3 TAORMINA / SYRACUSE / SEGESTA (Italië - Sicilië)

Shin-ichi Satoh, Hiroyuki Sakai en Nicola Prodi onderzoeken het theater Taormina in

Sicilië (in vergelijking met het Griekse Delphi theater) dankzij een beurs van de „Japan

Society For the Promotion of Science‟.128

Taormina is een openluchttheater voor 5400

personen met een deels bewaarde podiumstructuur (+ gebouw) en open zitplaatsen van ijzer

en hout (op de eerste rijen). Er is een duidelijk akoestisch effect op de IACC (Interaural Cross-

Correlation Function).129

Delphi telt 5000 plaatsen en kent geen podiumgebouw (scenae

frons) en vele zitplaatsen zijn rechtstreeks uitgehouwen uit de rotsen. Het testsignaal bestaat

uit een sinustoon (48 kHz. 20 sec.) met een omnidirectionele luidspreker centraal op de

orchestra. Een menselijk hoofd met twee condensator microfonen wordt gebruikt als

ontvanger. Het stadium is daarbij compleet leeg.

De resultaten van dit onderzoek wijzen in de volgende richting:

1. Impuls Respons: Delphi kent een sterke reflectie van 2 ms. in het centrale deel en 40

ms. in de zijdelen. In Taormina bedraagt de galm 20 ms. in het middendeel van steen.

2. Subsequent Reverberation Time (Tsub): Het verval van Delphi is steiler en start

onmiddellijk na de reflectie op de podiumvloer en wordt gedragen door verstrooiing

op de stenen banken. De waarden van Tsub bedragen 0,5 / 0,6 seconden voor de

midden frequenties (500 Hz. / 1 kHz). In Taormina zijn de waarden hoger tot 1

seconde. Dit is optimaal voor het gesproken woord en vocale muziek.

3. De IACC waarde voor beide theaters is gemiddeld rond 0.7 sec. voor alle

frequenties. Boven 500 Hz. is er echter een groot verschil tussen beiden waarbij

Taormina lager uitvalt dan Delphi (hoewel het voorste deel een hogere waarde kent

dan het midden -en achterdeel door reflectie van de podiumvloer). Het podiumgebouw

en de bakstenen muren aan de zijkanten ressorteren duidelijk in een lagere IACC-

waarde. Frequenties boven 250 Hz. geven een waarde onder 0,1 ms.

128

Website Japan Society for the Promotion of Science: http://www.jsps.go.jp/english/index.html

Website Shin-ichi Satoh: http://research.nii.ac.jp/~satoh/ /

Website Hiroyuki Sakai: http://www.highedu.kyoto-u.ac.jp/dep_1/staff/sakai_e.html

Shin-ichi Sato, Hiroyuki Sakai, Nicola Prodi, “Acoustical Measurements in Ancient Greek and Roman Theatres”,

Forum Acusticum: The 3rd European Acoustics Associaton Convention, Sevilla, 2002

Zie: http://www.sea-acustica.es/Sevilla02/rba01007.pdf 129

De grootte van IACC is één van de vier fysische parameters die een subjectieve voorkeur voor een geluidsveld

beschrijven. De drie andere parameters zijn LL (listening level), Delay van een enkele reflectie in relatie tot de

directe bron en de daarop volgende weergalmtijd (T Sub). De relatie tussen breinactiviteit en subjectieve

voorkeuren wordt gemeten a.h.v een EEG (electroencefalografie).

72

Wat betreft de theaters van Syracuse, Taormina en Segesta (Italië Sicilië) weet Shankland

nog te melden dat de „articulatie‟ waarde tot 50 % valt op een afstand van 64 meter (210

feet).130

Een verklaring is ondermeer te vinden in de natuurlijke rotspartij waaruit Syracuse

(The Ear of Dionysos) is gekapt waardoor het achterdeel een te lage hellingsgraad kent (in

tegenstelling tot Epidauros). Ook de niet volledige semi-circulaire vorm geeft een enorm lange

reflectie op de achterste zijbanken (zeker indien onbezet) waar de klankhelderheid danig

onder te lijden heeft.

3.5 (NIEUW) MEXICO

3.5.1 ANAZASI KIVA (NIEUW MEXICO)

Bij onderzoek van een aantal Anazasi/ Azteken indianen sites (900-1300 na Chr.) in het

Zuidwesten van de Verenigde Staten (op vier staten punt van Nieuw Mexico, Utah, Colorado

en Arizona) vielen de akoestische kwaliteiten van deze structuren op voor onderzoekers R.

Jahn en P. Devereux.131

Deze „kiva‟s‟ zijn in feite grote circulaire kamers met een diameter

tot 30 meter deels in de grond (pithouse), opgebouwd uit zongebakken kleitegels op een

houten framewerk of steen en afgesloten met een plat dak. Voor de ceremonies/rituelen van

zingen, roken, verhalen vertellen en theater worden de kamers verduisterd. Ook het nemen

van geestesverruimende planten zoals „Datura‟ (weed) behoort tot de praktijken. Devereux

suggereert dat de vorm en de dimensies van de rituele „kiva‟ in relatie staan met de productie

van „staande golven‟ oftewel de distributie van krachtige ceremonieliederen. Aangezien dit

veldonderzoek voor het ICRL (International Consciousness Research Laboratories) niet heeft

geleid tot een publicatie, kan er weinig meer worden uitgewijd al verwijs ik graag naar recente

studies over de Anazasi Indianen en de specifieke functie van deze kiva‟s. Zo verwerpt R.M.

Adams (2005) een ritueel gebruik van deze structuren en geeft hij bewijzen voor een gebruik

als graan/maïssilo‟s.132

Dit verklaart ondermeer de gestage groei van de kiva‟s doorheen de

tijd naargelang de landbouwtechnologie verbeterd. Deze nuchtere en realistische kijk op de

materiële resten ontkracht eveneens de vaak magische (tot kannibalistische) eigenschappen

die aan de Anazasi‟s worden toegedicht. Uiteraard is het berekenen van de akoestische

130

R.S.Shankland, Op. Cit., p.33 131

P. Devereux, Stone Age Soundtracks, London, 2001, p.75-76

Reconstructie van een Kiva: http://sipapu.gsu.edu/html/architecture.html 132

R.M. Adams, A New Paradigm for the Comprehensive Reinterpretation of Southwestern Archaeology: The

Prehistoric Kiva as Corn Bin, Natchez (Mississippi US.), 2005 (http://sipapu.gsu.edu/assets/adams2005.pdf )

73

eigenschappen van een graansilo een minder prestigieuze onderneming. Of hoe belangrijke

gebouwen uit het verleden „het aanzien‟ van een hedendaags archeoloog bepalen!

3.5.2 TEMPEL TLALOC (WEST-MEXICO)

Dorothy Hosler onderzoekt in 1995 de West-Mexicaanse metallurgie uit de periode 600 na

Chr. tot aan de Spaanse occupatie rond 1521 en vindt daarbij een groot aantal muzikale

instrumenten inclusief belletjes in verloren was techniek. Aan de hand van een Etno-historisch

en linguïstische bewijsvoering wil Hosler de status van deze klankinstrumenten koppelen aan

rituelen van vruchtbaarheid en regeneratie alsook de beschermende functie in tijden van

oorlog (rattel van de dondergod Tlaloc). Vooral de akoestische link van de rituele geluiden

aan de geheime ‘heilige tuin’ der Azteken (naar de literatuurstudie van de Nahua door L.

Burkhart 1992) is daarbij opmerkelijk:133

“The garden, while filled with luminous beings and entities, comes to be through song or

sound. Bell sounds, bird songs and the human voice singing represented the agency of

creation.”

Het „Nahuatl‟ (taal van de Azteken/Tolteken) betekent zelfs „heldere taal‟ of „goed geluid‟

met de nadruk op de vormende en creatieve eigenschap van geluid. Het is voor Hosler

duidelijk dat de auditieve component in alle aspecten van de authentieke West Mexicaanse

cultuur is ingebed (taal, ritueel, object en architectuur). Zelfs in de materiaalkeuze (voor de

belletjes) van brons, goud en zilver komen referenties voor naar o.a de Zon -en Maangod. De

auteur wijst op het nut van akoestische studies op gebouwen zoals de grote ‘Tlaloc tempel’

die ze duidelijk hoorbare eigenschappen toedicht.134

Ook op andere locaties zoals de ‘Teotihuancan’ Tempel (350-600 na Chr.) in de buurt van

Mexico-City alsook „Cholula‟ kennen ceremoniële nederzettingen en rituele kelders met

resonantie bij handengeklap of gebruik van de menselijke stem.135

Ook in buurlanden als

Guatemala (Tikal Tempel) en Belize (Xunantunich) komen zulke constructies voor.

133

D. Hosler, “Sound, Color and Meaning in the Metallurgy of Ancient West Mexico”, World Archaeology 27

(1995), p.111 134

Website Tlaloc Tempel: http://www.delange.org/TemMayor3/TemMayor3.htm 135

Website Teotihuancan Tempel: http://www.world-mysteries.com/mpl_7.htm

74

3.5.3 TEMPEL CHICHEN ITZA (YUCATAN)

In de regio van Yucatan (Mexico) heeft de Amerikaan David Lubman (1998) onderzoek

verricht naar de akoestische kwaliteiten van de diverse tempels Tulum, Coba, Kabah, Uxmal,

Ezdna maar vooral de Chichén Itza / El Castillo piramide voor de slangengod „Kukulcan‟ of

„Quetzalcoatl‟ uit de Maya - Tolteekse periode (600-1125 na Chr.).136

„Chichén Itza‟ betekent

letterlijk „stad aan de bron‟ en is omgeven door een netwerk (ondergrondse) bronnen en

rivieren (cenotes). Kernbegrip in dit (overbekend) onderzoek van Lubman is het echogeluid

van de heilige „Quetzal‟ vogel dat hoorbaar zou zijn bij handengeklap op de trappenpartij.137

Een handklap klinkt als een periodieke toon door de vertraging (d) tussen de echo‟s van de

verschillende treden. Hoe hoger de treden en hoe steiler de hoek van de terugslag is, hoe

groter de vertraging wordt met een verlaging in de frequentietoon. De „tjilp/chirp‟ daalt dus in

toonhoogte met bijna een octaaf van hoog naar laag door de vorm van de treden (hoog en smal

onderaan / laag en breed bovenaan). Aan de hand van diverse klankanalysen (sonogrammen)

en literair (mythologisch) onderzoek weet Lubman te achterhalen dat dit geluid niet toevallig

is. De piramide staat bol van symbolische verwijzingen zoals 365 treden/etages (dagen/jaar),

18 terrassen (aantal Maya maanden), schaduweffecten van het godsbeeld bij bepaalde

zonnestand (equinox), etc… Ook de tropische „Quetzal‟-vogel met de lange groene staart

(Pharomachrus Mocinno) zou als heilig dier nauw in verband staan met de slangengod

Kukulcan aan wie de tempel is gewijd. Het was een symbool van macht en weelde en een

vogel doden stond gelijk met executie. Het „glissando‟-akkoord is dus allesbehalve een

constructiefout maar actief gebruikt in kosmische rituelen van dood/duisternis (Toltec) versus

licht/wijsheid (Kukulkan). Mogelijk moest de hogepriester slechts in de handen klappen om

de gevederde slangengod tot leven te roepen. Lubman ziet hier de eerste doelbewuste

klankopname uit de geschiedenis.

Wiskundig ziet de redenering er als volgt uit. De aanzienlijke lengte van de trapgang (92

treden per zijde) geeft een trappenecho van meer dan 100 milliseconden (1/10 seconde) en de

Quetzal (sjirp) duurt zelfs 200 milliseconden (1/5 seconde) zodat het geluid niet gemaskeerd

wordt door de stimulus (handgeklap). De tijd tussen opeenvolgende echo‟s is proportioneel tot

de lengte van de trede (T). De frequentie kan berekend worden door f = c/T ( c:geluidsnelheid

136

Web. D. Lubman : http://www.ocasa.org/MayanPyramid.htm / http://www.publicartreview.org/pdf/kiser.pdf 137

P. Weiss, “Does the Echo at a Mayan Temple pay Homage to a Sacred Bird”, Science News 155 (1999), p.44

75

343m/sec T:26,2 cm) en bedraagt 1310 Hz. Voor (latere) echo‟s van de hogere treden is dat

922 Hz. De tijd tussen de opeenvolgende echo‟s is hier proportioneel met de hypotenuse of

schuine zijde van een rechthoekige driehoek (met de traplengte T en het stijgend vlak R).

Ook de afstand van de toehoorder is hier van belang (hoe verder verwijdert, hoe kleiner de

frequentiewijdte). De finale frequentie (ff) van de Quetzal is dus het resultaat van c/2 (T² +

R²)1/2

. Opvallend daarbij is dat precies aan de voet van de piramide de „sjirp‟ volledig

verdwijnt en ook de verwijderde plaaster op de trappen heeft een duidelijke invloed op het

geluid. Lubman vermoedt dat door deze grotere irregulariteit het geluid meer geraspt is (en

minder vogel). Ook een geluid dat gelijkt op „regeldruppels in een volle emmer‟ wordt

waargenomen als reflectie van de voetstappen op de trap (frequenties tussen 920 en 1000 Hz.)

en kan gelinkt worden aan de Maya Regengod Chac (maskervondst op top van de tempel).138

Nico Declercq + team (Georgia Institute of Technology / Ugent 2004) ontdekt dat de „tjilp-

echo‟ zich ook in de eigenschappen van de handklap bevindt dan enkel in de karakteristieken

van de piramide.139

Bepaalde harmonieën in een handklap komen terug in het tjilpende geluid

en zitten niet besloten in de structuur van de trap zelf (echo door Bragg diffractie). Een

computersimulatie met een gelijkmatige trap geven evengoed vogelgeluid (al zou dit effect

verdwijnen mocht de trap iets minder / meer steil zijn). Declercq + team is inmiddels

teruggegaan om de computersimulatie experimenteel te testen (meting van de echo‟s in

functie van het binnenkomend geluid). Gebruik maken van een trommel of stuk hout

resulteren daarbij tot nog betere echo‟s. Ook klimatologische verschillen (droog versus

regenseizoen) spelen een rol in de snelheid van het geluid.

David Lubman (2006) bestudeert naast de „Castillo‟ ook de akoestische eigenschappen van

het ‘Grote Ballenhof’ met een lengte van 166 meter en een breedte van 68.5 meter (The

Great Ballcourt / Temple of the Maize).140

Aangezien het balspel (van leven en dood) een

belangrijk deel uitmaakt van de Maya cultuur, werd ook in Chichen Itza een ballenhof

aangelegd in 1142 na Chr., relatief laat en bouwtechnisch verschillend van de klassieke

138

Website David Lubman: http://www.ocasa.org/docs/MayanPyramid2.htm 139

N.F. Declercq, J.Degrieck, R. Briers, O. Leroy, “A Theoretical Study of Special Acoustic Effects caused by

the Staircase of the El Castillo Pyramid at the Mayan Ruins of Chichen-Itza in Mexico”, Journal of Acoustical

Society of America, 116 (2004), p.3328-3335 140

D. Lubman, “Acoustics of the Great Ball Court at Chichen Itza Mexico”, Journal of the Acoustical Society of

America, 120 (2006), p.3279 Great Ball Court: http://www.acoustics.org/press/152nd/lubman.html

76

periode (300-900 na Chr.). Bij opgravingen in 1920 is reeds vastgesteld dat „stemgeluid‟ er

een afstand van 140 meter overbrugt tussen de twee parallelle muren van het speelplein. Lang

is dit fenomeen als puur toeval beschouwd maar nu wordt dit gezien als een „doelbewuste‟

ingreep in het ontwerp en onderzocht door ondermeer Maya specialisten Stephen Houston en

Karl Taube.141

De echo bedraagt iets meer dan 4 Hz. wanneer de bal de muur raakt.

Perceptueel zit deze frequentie op de grens van de menselijke waarneming en is het vooral een

waarschuwing (zie de brul van een jaguar of de rattel van een slang) alsook een

„trigger‟signaal voor buitengewone ervaringen (hallucinatie). Handklap echo‟s duren er

gemiddeld twee -en een halve seconde zonder invloed van wind of tijdstip van de dag. De

dirigent Leopold Stokowski (Philadelphia Symphony Orchestra) bestudeert in 1931 dit

akoestisch fenomeen in relatie tot de constructie van een openlucht concertzaal (maar slaagt er

niet in het geheim te ontrafelen).

In deze „fluistergalerij‟ kan de menselijke stem makkelijk een afstand overbruggen van 140

meter tussen de tempelplatforms in een tweeweg communicatie. De galerij heeft geen gebogen

oppervlak en ook de aarden vloer lijkt niet verantwoordelijk voor de voortplanting van het

geluid. Twee gladde parallelle muren (83m L.- 8.5m H.) met een tussenafstand van 36 meter

begeleiden het geluid en de brede toegang buigt het geluid om tot een doelgerichte straal

richting tempel. Het is door de Mexicaanse autoriteiten echter nog niet toegestaan dit

akoestisch fenomeen meer diepgaand te analyseren.

Kritiek op de theorieën van David Lubman worden ondermeer uitgesproken door Historicus

Samuel Y. Edgerton (Williams College Massachusetts). Hij vindt de aandacht voor het

geluid van de Quetzal-vogel overroepen omdat vooral de veren bij de Maya‟s een semi-sacrale

status genoten. De echo zou dus eerder de Slangengod Quetzalcoatl met veren hebben geëerd

dan wel de vogel zelf. Het is ook niet historisch bewezen of de Tolteken nu daadwerkelijk

„Chichén Itza‟ hebben overgenomen ondanks indirecte Spaanse teksten daaromtrent. Andere

kritische stemmen zijn ondermeer Richard D. Hansen & Karl Taube (University of

141

In 2000 doen de auteurs een oproep tot wat „Archaeology of the Senses‟ wordt genoemd. Zoals culturen

verschillen, durven ook zintuiglijke concepten verschillen wat leidt tot de creatie van andere wereldbeelden.

Mesoamerika zou daarbij een grotere nadruk hebben gelegd op gehoor, reuk -en tastzin (op metaniveau).

S. Houston, K. Taube: “An Archaeology of the Senses: Perception and Cultural Expression in Ancient

Mesoamerica”, Cambridge Archaeology Journal 10 (2000), p.261-294

77

California LA) en George Izenour (Prof. Emeritus in Theaterdesign & akoestiek Yale

University ) die in maart 2007 is gestorven in Philadelphia Pennsylvania.

3.6 INDIË / SRI LANKA 3.6.1 RANIGUMPHA

Dr. C. Thomas Alt en Uma Shankar (2002/3) doen akoestisch onderzoek in de

„Ranigumpha grotten‟ van de Udaygiri-Khandagiri bergketen in Bhubaneswar (staat Orissa)

aan de Oostkust van Centraal-Indië.142

„Ranigumpha / Jaina‟ grottempels (zie ook

Hathigumpha) dateren uit de 2de

eeuw na Chr. ten tijde van de „Kharavela‟ koning (van

Kalinga). De grot is gehouwen uit de rotsen en voorzien van een decoratieve façade (naar

analogie met Hellenistische en Partische voorbeelden onder invloed van Alexander de Grote)

en een boven -en beneden verdieping voor theaterspel. Er bevinden zich akoestische kamers

op elk niveau alsook een speciale „cantor‟-kamer op de begane grond met een bijzonder effect

op de menselijke stem. Dr. C. Thomas Ault verwijst daarbij naar de „echokamers‟ zoals

voorzien in „De Architectura‟ van Vitruvius (boek V H.5-8).143

Een functie als „theater‟ in

plaats van een religieuze/meditatieve ruimte is niet uit te sluiten. Uitgewerkte friezen laten

dansers zien die optreden voor een zittende figuur (koning ?) op een uitgewerkt platform en

bevestigen oude Indische geschriften over drama en theaterbouw (zoals de „Natya Shastra‟

van Bharata met de compilatie van geschriften uit de periode 3de

voor tot 3de

eeuw na Chr.).

Uma Shankar vat in z‟n verslag de onderzoeksvragen als volgt samen:

1. Wat kan onderzoek naar de weergalm tijd (RT) in deze open ruimte aan het licht brengen?

2. Welk instrumentarium (oscillator / softwarepakket) kan worden gehanteerd in de drukke

en luidruchtige omgeving van de site?

3. Hoe moeten de opmetingen archeologisch/historisch worden geïnterpreteerd?

Met het softwarepakket van Cool Edit 1.3 maakt Shankar een aantal bruikbare files: white

noise, sinus golven op verschillende frequenties. Hij huurt daarbij een mengtafel, versterker,

142

U. Shankar, “Acoustic Excavations: Soundings in the Ranigumpha Caves”, In: Ravi Vasudevan, Ravi

Sundaram, Jeebesh Bagchi, Monica Narula, Shuddhabrata Sengupta, Geert Lovink, Marleen Stikker (eds.),

Sarai Reader: Shaping Technologies (Sharai 03), Delhi, 2003, p.83-89

Website: http://www.sarai.net/journal/03pdf/083_089_ushankar.pdf

C.T. Ault, “An Acoustical Performance Space in Ancient India: The Rani Gumph”, Paper presented on the

First Pan-American/Iberian Meeting on Acoustics, Cancun, 2002

Website: http://www.acoustics.org/press/144th/Ault.htm

78

luidspreker, omni-directionele microfoon en 66MHz 486 PC. met een harddisk van 540 MB.

Ook de Bose Corporation wordt gecontacteerd voor gebruik van de gesofisticeerde computer-

modellen. Aan de hand van de accurate opmetingen en een gecomputeriseerd model (Aurora

Software/ CATT Acoustic Software) wordt een exacte akoestische studie gemaakt. De

structuur met vele bijkamers en smalle openingen is complex maar vertoont geen ongewone

akoestische eigenschappen (zoals op andere archeologische sites met flutter echo of staande

golven). Wie op het podium spreekt, is „helder en duidelijk‟ hoorbaar voor het ganse publiek.

Dit effect verdwijnt op een halve meter naast het podium.

De gecomputeriseerde modellen wijzen op een systematische en stapsgewijze uitbouw van dit

monument (zoals een instrumentenmaker zou doen) naar een akoestisch model van optimale

„aurale accuraatheid‟. De auteurs wijzen op het voordeel van algehele stilte in de 2de

eeuw na

Chr. met een loepzuiver gehoor van de geringste weergalm en kleuring. Vandaag verdwijnen

deze details in een decor van algehele achtergrondruis. Ook blijft onzekerheid bestaan over de

exacte akoestische eigenschappen van het rotsmateriaal. Twee millennia van blootstelling (aan

regen en vervuiling) hebben de zandsteen poreus en brokkelig gemaakt waardoor de juiste

condities moeilijk na te bootsen zijn. Niettemin wijst deze studie op een duidelijk cultureel

gebruik van dit monument als „openluchttheater‟ in plaats van een religieuze functie. De

auteurs plannen verder onderzoek op sites zoals „Sita Benga‟ en „Yogi Mara‟ (in de Ramgarh

bergen).

3.6.2 ANDERE SITES (Kataragama / Somnath Chakraverty / Kugpal )

Prof. Nico Declercq beschrijft opmerkelijke geluidseffecten in Kataragama (Z.- Sri Lanka)

aan de Menik Ganga rivier met reflecties tegen een stenen trap waardoor een handklap de lage

frequentie van kwakende eenden als effect geeft.144

Ook aan de bergtop van Sri Pada

(Adam‟s Peak Sri Lanka) weerkaatsen hoge frequenties tegen de immense trap.145

In

Pachmarhi, Bhimbetka en Isco (Madhya Pradesh C- Indië) zijn er natuurlijke klankrotsen.146

In Zuidelijk Indië is er de bergketen Sanganakallu Kupgal (Hiregudda) waar mogelijk

rituelen zijn uitgevoerd met muzikale stenen.147

143

Thomas Gordon Smith, Op. Cit., 2004 144

Website Kataragama: http://kataragama.org/ 145

Website Sri Pada: http://sripada.org/ 146

Somnath Chakraverty, Rock Art Studies in India: A Historical Perspective, Calcutta, 2003 147

Website Kupgal: http://news.bbc.co.uk/2/hi/science/nature/3520384.stm

79

3.7 ANDERE GEBIEDEN (CHINA / AFRIKA / RUSLAND)

Uiteraard zijn er nog talloze voorbeelden te geven van bijzondere akoestische eigenschappen

verbonden aan profane of religieuze gebouwen en natuurlijke formaties maar gedetailleerd

onderzoek moet nog uitwijzen of het daarbij gaat over accidenteel dan wel intentioneel

gebruik. In de „Tempel van de Hemel‟ (Beijing China) aan het Keizerlijk Hemelgewelf

bevinden er zich drie „echo stenen‟ alsook een echomuur (193 meter lang) die het terrein

omsluit.148

Twee mensen die zich diametraal (O-W) opstellen kunnen probleemloos met

elkaar communiceren en naargelang de positie bij één van de drie stenen levert dit

respectievelijk één tot drie echo‟s op. Er bevinden zich op het terrein ook nog zeven

meteorieten.

Ook in Algerije (N-Afrika) is in het Tassili & Hoggar gebergte een grote hoeveelheid

rotskunst vastgesteld met antropomorfe figuren (tot 10.000 jaar oud). Daarnaast ook

afbeeldingen van herders met kudde, paarden en strijdwagens. Ook opvallende echo‟s,

reflecties en muzikale rotsen zijn vastgesteld in dit bergmassief.149

Ook Z-Namibië en

Zimbabwe (Ngomakurira Harare) kent sonore rotsen en een natuurlijk amfitheater.150

In N. Rusland zijn o.a litofonen gevonden aan het Meer van Onega (Karetski / Besov

Nos).151

3.8 CONCLUSIE

In het veld van de Akoestiek is er duidelijk nog een enorm potentieel te ontginnen voor de

Archeologie in bijna alle periodes en regio‟s van de geschiedenis maar het blijft daarbij steeds

de vraag welke „High/Upper Range‟ inzichten (Binford) dit uiteindelijk zal opleveren. In het

geval van Grieks-Romeinse theaters is het bewijzen van „akoestische‟ eigenschappen haast

een open deur intrappen en een resultaat dat bestaat uit het opsommen van hoogst

gedetailleerde reflectieresultaten zegt op zich weinig over de Antieke periode. Geen enkele

148

Website Tempel van de Hemel: http://www.kinabaloo.com/temple_of_heaven.html 149

D. Mazonowicz, “Prehistoric Rock Painting at Tassili”, African Arts 2 (1968), p. 24 ; 74-75 150

S. Ouzman, “Seeing is Deceiving: Rock Art and the Non-Visual” World Archaeology: Archaeology and

Aesthetics 33 (2001), p. 237-256 151

Website R.Lauhakangas: http://www.helsinki.fi/~lauhakan/whale/comics/poika/onegast.html

80

Romein lag wakker van de vroege vervaltijd (EDT), de STI factor (Speech Transmission

Index) of IACC (Interaural Cross Correlation Function). Wat overblijft is een bewondering

voor de Antieke cultuur die via „Trial and Error‟ weet te komen tot opmerkelijke auditieve

resultaten zoals die vandaag tot in detail worden beschreven. Akoestiek is nu vooral de

Toegepaste Wetenschap in het milieu van de sport -en muziekindustrie en dit was blijkbaar

niet anders in de Antieke oudheid. Ook voor de (Post) Middeleeuwen (incl. Mexico) lijkt

Akoestiek in die zin te zijn aangewend, doorspekt uiteraard van de nodige Christelijke dan

wel Heidense symboliek. Heel wat moeilijker wordt het om te bewijzen dat ook de

Prehistorische perioden een „intentioneel‟ gebruik kennen van de Akoestiek. Natuurlijke

geluidsversterking koppelen aan ritueel gebruik blijkt daarbij de meest aangewezen manier

maar „harde bewijzen‟ ontbreken. De twee nieuwe basisprincipes van „wederkerigheid‟ en

„nauwkeurigheid‟ (Chris Scarre) zijn slechts de zoveelste poging om het onbewijsbare te

bewijzen. Aangezien het in de Prehistorische periode toch vooral „natuurlijke‟ akoestiek

betreft waarbij wordt gerekend op de „menselijke‟ inbreng van muziek en stemgeluid, leunt

deze periode het meest aan bij het domein van de Archeo Musicologie. De vraag daarbij blijft:

Waarom zou men überhaupt aan een megalithisch graf meer akoestische eigenschappen

toedichten dan aan pakweg een hedendaagse graftombe? Het vluchtig karakter van geluid

blijft dus de discipline van de Archeo Akoestiek achtervolgen.

Niettemin zijn de hoogst nauwkeurige technische analysen waardevol als ultieme verklaring

voor de akoestische werking van een architecturaal monument als Chichén Itza of Epidauros.

Tevens tonen ze de evolutie aan binnen de Archeologie waarbij op enkele decennia tijd een

uiterst betrouwbare methodologie is ontwikkeld in samenspraak met de exacte

wetenschappen. Waar de studies van de jaren ‟80 putten uit een musicologische terminologie

op basis van het analoge oor, zijn er nu betrouwbare metingen en digitale methoden ter

beschikking die de verschillende parameters integreren tot een historisch correcte

reconstructie.

81

HOOFDSTUK 4: AUDITIEVE ARCHEOLOGIE

4.1 THEORIE AUDITORY ARCHAEOLOGY (MILLS/BREGMAN)

Dr. Stephen Francis Mills heeft gestudeerd aan de Cardiff University (School of History)

met een BA. in 1997, MA. in 1998 en PhD Archaeology in 2002. Het doctoraat van S. Mills

(2001) geeft in hoofdstuk 5 een omschrijving van de nieuwe discipline Auditory

Archaeology met behulp van het standaardwerk door A.S. Bregman (1990)152

:

„An auditory scene represents all the sounds a person can hear and which surround a person at

all times and in all places. An „Auditory Scene Analysis‟ provides a set of principles for

studying how the sounds heard by people are organised into coherent phenomena‟153

.

De theaterterm „scène‟ wordt gekozen als verzameling van diverse geluiden met verschillen in

frequentie, amplitude en duur. Liever dan „geluid‟ spreekt hij van „auditieve stroom‟ (vb.

voetstappen op een trap), deelbaar in kleine individuele eenheden (vb. trede per trede). Deze

auditieve stromen zijn de bouwblokken van een groter geheel: de auditieve scène.

Identificatie van bouwblokken gebeurt met behulp van de Gestaltpsychologie dat onderzoek

levert naar de principes van de menselijke perceptie. „Gestalt‟ slaat op een „patroon‟ dat

inherent is aan het menselijk audiovisuele systeem en verklaart hoe bepaalde zintuiglijke

signalen worden gegroepeerd. De volgende wetten worden onderscheiden:

1. Toewijzing en plaatsing: Een zintuiglijk fragment wordt toegewezen aan een object of

gebeurtenis en wordt zelden toegewezen aan verschillende gebeurtenissen op één moment.

Voor de Audiologie betekent dit bijvoorbeeld dat het element „luidheid‟ nooit op zich staat

maar steeds wordt toegekend aan één specifieke geluidsbron. Dit is het principe van de

exclusieve toewijzing en is erg doeltreffend in het voorkomen van verwarring.

152

S. Mills, The significance of Sound in Fifth Millennium cal.BC. Southern Romania: Auditory Archaeology in

the Teleorman River Valley, Unpublished PhD dissertation, Cardiff, 2001, p.123-142

A.S. Bregman, Auditory scene analysis: the perceptual organization of sound, London, 1990

Auditory wordt hier vertaald door „auditief‟ maar kent als letterlijke vertaling „auraal‟, „gehoor‟, „aula‟,

„auditorium‟. Website: http://www.psych.mcgill.ca/labs/auditory/laboratory.html 153

S. Mills, Op. Cit., p.117

82

2. Nabijheid: Zintuiglijke fragmenten die dicht bij mekaar staan in tijd en ruimte worden vaak

gegroepeerd tot één geheel (vb. voetstappen op een trap). Twee auditieve stromen worden dus

toegeschreven aan dezelfde auditieve scène (en soms zelfs vereenzelvigd met elkaar). De

Gestaltpsychologie ziet hierin een aantrekking te vergelijken met de gravitatiekracht. Hoe

groter de nabijheid van twee elementen, hoe groter de aantrekkingskracht. Dit principe

werkt eerder relatief dan absoluut gezien de graad van nabijheid afhankelijk is van de

dynamische eigenschappen in een auditieve scène.

3. Similariteit: Zintuiglijke fragmenten met grote gelijkenis worden gegroepeerd. Akoestische

bouwstenen met een grote gelijkenis in amplitude en frequentie worden toegekend aan

dezelfde bron. Voetstappen op een trap worden toegekend aan dezelfde auditieve stroom.

4. Continuïteit: Zintuiglijke fragmenten die dezelfde oriëntatie/richting/duur hebben in tijd

en ruimte worden in de perceptie geassocieerd en gegroepeerd in dezelfde auditieve stroom.

5 . Doelmatigheid: Zintuiglijke fragmenten die samen bewegen naar éénzelfde bestemming

worden met elkaar gelinkt. Akoestische fragmenten die bewegen in dezelfde richting (vb.

van links naar rechts) hebben hoogstwaarschijnlijk dezelfde bron en worden gelijkgesteld in

doelmatigheid.

Deze vijf principes (waarvan een aantal inwisselbaar) kunnen worden beschouwd als

heuristische mechanismen en verzekeren een correcte analyse van de auditieve scène. Het

groeperen van akoestische elementen tot een auditieve stroom wordt „Stream integration‟

genoemd. Het proces van onderscheid maken tussen auditieve stromen heet „Stream

Segregation‟. Beide processen gebeuren a.h.v. sequentiële en simultane organisatie.154

Ook fenomenen zoals aangeboren versus aangeleerde mechanismen en gewoontevorming

spelen een belangrijk element in de analyse.155

154

Sequentiële organisatie behelst het proces waarbij fragmenten van gelijke akoestische informatie worden

verbonden. Bijvoorbeeld de individuele noten van een viool volgen mekaar op in een sequens. Dit is de melodie

in muziek. Simultane organisatie verbindt akoestische elementen die zich gelijktijdig voordoen. Bijvoorbeeld

twee snaren van een viool die gelijktijdig worden bespeeld. Dit is harmonie in muziek. 155

Gestaltpsychologen beschouwen het groeperen van zintuiglijke elementen als instinctief aangeboren.

Aangeleerd gedrag bestaat ondermeer uit het doelgericht kanaliseren van de aandacht. Gewoontevorming speelt

daarbij een cruciale rol. Zintuiglijk informatie op één plaats zal doorheen de tijd minder gevoelig worden

waargenomen en plaats laten voor het opmerken van andere fenomenen. Gewoontevorming is afhankelijk van

persoon tot persoon en de mate waarin iemand vertrouwd is met z‟n omgeving.

83

Concreet levert de analyse van een geluidsscène informatie op over de directe omgeving (in

tegenstelling tot een visuele scène die soms reikt tot aan de horizon). Wanneer een persoon

beweegt, verplaatst immers ook de scène. Het is dus een interactie tussen plaats, tijd,

geluidsbron en het lichaam. Dit is voor Mills de ecologische component. Hoe meer van

bovenstaande principes overeenkomen, hoe groter de kans dat een auditieve stroom kan

geïdentificeerd worden met z‟n ecologische realiteit. De theorie van de „Gestaltpsychologie‟ is

helaas al te zeer toegespitst op het „mentaal proces‟ waardoor een dichotomie tussen denken &

voelen in stand wordt gehouden. Ook de ecologische realiteit van het geluid wordt

verwaarloosd.156

Enkel in een reciprociteit tussen ecologische informatie en de principes van

„Gestalt‟ ziet Mills een bruikbaar auditief systeem. Z‟n theoretische en methodologische basis

voor de auditieve archeologie kent een viertal sleutelprincipes die ik hier abstract weergeef157

:

1. Geluid geeft de (in)directe relatie aan tussen een locatie, de mens, een activiteit en

het materiaal. Auditieve archeologie onderzoekt de spatiële en temporele variatie

binnen deze relatie.

2. Geluid bezit gecodeerde akoestische informatie over de omgeving waarin het wordt

geproduceerd en wordt doorgegeven (via de ecologische structuur).

3. Geluid wordt opgenomen en geïnterpreteerd door het gehele menselijke lichaam

(en niet enkel het oor).

4. Geluid kan manifest of latent aanwezig zijn maar draagt steeds bij tot de

plaatsbepaling. Het kan fungeren als herkenningspunt of waarschuwingssignaal. Ook

herhaling draagt bij tot een plaatsbepaling.

De conceptualisering van de auditieve wereld als een bron van ecologische informatie en het

gebruik van een auditief systeem met behulp van „auditieve scène analyse‟ verwezenlijkt

volgens Mills een directe band tussen geluid, locatie, het horen en begrijpen van de mens (in

direct engagement met z‟n omgeving). Meer dan de louter fysische analyse van oude

monumenten en grotcontexten door de Archeo Akoestiek of de studie van geluidsobjecten en

instrumenten uit het verleden ligt hierbij de nadruk op een allesomvattende auditieve

156

De ecologische realiteit is een mix van effecten die het patroon van de akoestische energie beïnvloedt. 157

Website Catalhöyük: http://www.catalhoyuk.com/archive_reports/2004/ar04_40.html

84

archeologie die onderzoekt hoe de mens in het verleden zijn omgeving begreep doorheen het

medium geluid158

.

4.2 TELEORMAN VALLEI Z-ROEMENIË (MILLS 1998-2001)

Het doctoraat van S. Mills behelst de studie van akoestische informatie (door het uitvoeren

van diverse menselijke activiteiten) tijdens het vijfde millennium voor Chr. ten zuiden van

Roemenië in de Teleorman Vallei (gebied van 10x10 km.).159

Aangezien het historisch

geluid lang vervlogen is, doet Mills ter plekke een hedendaagse studie van het soort en de

distributie van geluiden en transponeert deze gegevens naar het 5de

millennium voor Chr. Als

reden voor dit diachronisch onderzoek in de regio somt hij de volgende tien punten op in een

soort bewijs of syllogisme 160

:

1. Akoestische informatie draagt bij tot een beter begrip van de verhouding tussen de mens

en de omgeving.

2. Distributie van akoestische informatie varieert naargelang het aanbod en de distributie

van de bronnen.

3. Het aanbod en de distributie van de bronnen is in relatie met de condities van de lokale

geomorfologie.

4. Het studiegebied had een stabiele geomorfologie in de 2de

helft van het 5de

mill. vr. Chr.

5. Het studiegebied heeft een stabiele geomorfologie in het heden.

6. De huidige distributie van bronnen is gerelateerd aan deze stabiele geomorfologie.

7. De huidige distributie van akoestische informatie is gerelateerd aan deze stabiele

geomorfologie.

8. Akoestische informatie draagt bij tot begrip van de verschillende hedendaagse plaatsen,

gerelateerd aan de condities van een stabiele geomorfologie.

9. Implementatie van een Auditieve Archeologie (gebaseerd op een auditieve scène analyse)

laat toe om de verschillende locaties te vergelijken op basis van akoestische informatie.

10. Deze vergelijking vormt de basis voor het aantonen van het belang van akoestische

informatie bij volkeren in de tweede helft van het vijfde millennium voor Chr.

158

S. Mills, Op. Cit., p.139 159

Website SRAP: http://www.srap.cardiff.ac.uk/ 160

Idem, p.140-141

85

Men zou deze tien punten als een (sofistisch) bewijs kunnen zien voor het belang van een

diachronische akoestische studie in een geomorfologisch stabiel gebied. De wapens voor het

vergaren van de bewijslast voor deze stelling zijn microfoon en minidisk.161

Mills gebruikt

een tactiek van veldprospectie met live geluidsopnames vanuit zestien vaste ijkpunten

(recording stations), geselecteerd op basis van geomorfologie, hydrologie, materiële resten

van de Boiaan / Gumelnita cultuur, de huidige fauna & flora (weide, grasland, bos) en

menselijke activiteiten (permanente versus tijdelijke structuren).

Drie topografische zones zijn uitgekozen in 1998: een open vallei, de oostelijke valleirand en

de rivierenzone van Teleorman en Clanita.Verschillende variabelen worden in rekening

gebracht: tijdstip van de dag/nacht, het seizoen, weersomstandigheden, de windrichting, oude

versus moderne geluiden zoals gemotoriseerde voertuigen en elektrische toestellen. De

opnamestations worden geijkt aan de hand van een GPS-toestel (Global Positioning System)

met een nauwkeurigheid van drie meter voor een minimale afwijking en exacte

herpositionering op andere tijdstippen. Hierdoor worden de statistische gegevens ook

bruikbaar voor een GIS-toepassing (Geographic Information System) waarover verder meer.

In een 2de fase vonden de opnames zelf plaats in de periode 1999-2000 met een gedetailleerd

logboek met nummering, datum, locatie, weer, beschrijving etc… Elke opname heeft een duur

van 10 minuten / 600 seconden in normale condities zonder beweging of uitlokking van

activiteit. Bij de verwerking van de data hanteert Mills de principes van de „Auditory Scene

Analysis‟162

:

1- Auditory Stream Source: fragmenten van akoestische informatie vormen samen een

auditieve stroom. Bijvoorbeeld alle lokroepen van één of verschillende kraaien vormen

samen de auditieve stroombron „kraai‟. Zo doet het exacte aantal dieren er niet toe

maar kan de omvang en lengte van het totale kraaigeluid wel worden geregistreerd.

2- Auditory Stream Category: de combinatie van auditieve stroombronnen tot een

categorie. Bijvoorbeeld: vogels, zoogdieren, reptielen, insecten,…Dit maakt

vergelijkingen mogelijk tussen verschillende opnamestations in een hogere categorie.

161

Opnameapparatuur: Minidisc Sony MZ-R35 met frequentierespons 20- 20.000Hz

Optimus 33-7057 Omnidirectionele dynamische mono microfoon met frequentie respons 70 – 15.000 Hz. 162

S. Mills, Op. Cit., p.176

86

3- Sequential Contribution: de totale duur in seconden van een particuliere stroombron

of van een stroomcategorie leidt uiteindelijk tot een auditieve scène (van vb. 600 sec.).

4- Simultaneous Contribution: het aantal verschillende auditieve stroombronnen dat

zich op de opname laat onderscheiden (vb. varkens/runderen en vogels in 1 periode

van 60 sec. geeft het cijfer drie voor simultane contributie).

Al de auditieve informatie wordt alzo verwerkt en visueel voorgesteld in Excel (spread-

sheet) en grafieken in seconden en percenten. Het aantal simultane contributies is steeds

aangegeven alsook een exacte minutering van de stiltes. Moderne geluiden zoals

vliegtuigen,radio‟s,voertuigen en waterpompen worden buiten beschouwing gelaten

hoewel ze een goede indicatie geven van de impact door moderniteit op het auditief

landschap. Ook dierengeluiden van allochtone soorten kan men wegfilteren maar gezien

het exacte aanbod van dieren in het vijfde millennium vr Chr.onbekend is en meer variatie

kende met o.a. hert, wild zwijn, oeros, verkiest Mills de dierengeluiden integraal te

gebruiken in de onderzoeksresultaten. Autochtoon fauna bestaat o.a uit rund (bos taurus),

schaap (ovis aries), geit (capra hircus), varken (sus domesticus), hond (canis familiaris) en

wild paard (equus sp.). Allochtone geluiden komen van o.a. de waterbuffel, ezel, kip,

kalkoen en gedomesticeerde ganzen en eenden.

Open vallei 6480s.

Oost vallei rand 10800s.

Rivier 6780s.

Grasland 5880s.

Weide/moerasgrond 16980s.

Bosgebied 1200s.

Permanente structuur 7800s.

Tijdelijke structuur 3000s.

Rivierovergang / Waterplaats 5100s.

Pad 1800s.

Archeologische opgraving 4680s.

87

De verschillen in opnameduur worden verklaard door de vondsten van materiële resten en

Archeozoölogische en Botanische reconstructies van het landschap in het vijfde

millennium vr. Christus. Grasland krijgt respectievelijk 5880 sec., weide/moerasgrond

krijgt 16980 sec. en bos 1200 sec.163

Gezien er een duidelijke correlatie is gevonden

tussen weidegrond en de prehistorische nederzettingen, krijgt dit gebied het meeste

aandacht in het auditieve onderzoek. Of het hier gaat over tijdelijke dan wel permanente

structuren is niet geweten (de Gumelnita cultuur zou eventueel in de 2de

helft van het

vijfde millennium permanente structuren hebben). De oostelijke rand (waar de tells zich

bevinden) krijgt maar liefst 10.800 seconden. Verder is er geen direct bewijs in de regio

voor het gebruik van paard en kar maar zijn er zoömorfische figurines gevonden die

wijzen op het gebruik van trek -en lastdieren.164

Het geluid van paard & kar, voetstappen

en stemmen zijn dan ook toegelaten tot het onderzoek. Een fluit is het enige

muziekinstrument dat is opgenomen en aanvaard gezien de vondst van een benen fluit in

Hîrsova. Opnames van archeologisch veldwerk zijn representatief voor gelijkaardige

activiteiten tijdens het vijfde millennium cal. BC. zoals de constructie of onderhoud van

gebouwen en diverse landbouwactiviteiten. Ook geluiden van gehamer, deuren en

zweepslagen zijn weerhouden in de analyse gezien soortgelijke activiteiten hebben

plaatsgehad. Voor de natuurgeluiden nemen bladeren, wind en regen het grootste aandeel

in. De contributie van vegetatie, insecten, amfibieën en water zijn marginaal te noemen.

Mills werkt in de vergelijking van de zones dan ook vooral met het geluid van vogels,

zoogdieren en menselijke stem/activiteiten.

Samengevat geeft dit het volgende patroon voor de drie topografische zones:

1. De oostelijke valleirand heeft de grootste proportie aan akoestische informatie. De

open vallei het minste.

2. De oostelijke valleirand heeft de laagste proportie aan NAI ( No Acoustic

Information). De open vallei kent het hoogste percentage (12,21 % stilte).

3. De bijdrage van de categorie ‘vogels’ is het grootst in de oostelijke valleirand en

het minst in de open vallei zone.

163

Meadow (vert: weidegrond) kent meer biodiversiteit dan grasland met één, twee -en meerjarige soorten. 164

S. Mills, Op. Cit., p.200

88

4. De bijdrage van de categorie ‘menselijke activiteit’ is het grootst in de oostelijke

valleirand en het kleinst in de rivierzone.

5. De bijdrage van de categorie zoogdieren is het grootst in de rivierzone en het kleinst

aan de oostelijke valleirand.

We zien dus een groot verschil in de distributie van akoestische informatie tussen de

oostelijke rivierrand en de open valleizone en dit kan verklaard worden door de hoge

occupatiegraad van de oostelijke rivierrand met veel menselijke activiteit, permanente

nederzettingen en domesticatie van zoogdieren. In de rivierenzone zal de mens een

minimum van tijd doorbrengen. De graduele verschuiving van de open vallei zone naar de

oostelijke valleirand wordt gekenmerkt door een toename van vogelgeluid en menselijke

activiteiten. De rivierenzone kent vooral vogels en zoogdieren die komen drinken (geluid

van water). Mills doet dezelfde oefening over voor de vegetatiezones:165

1. De weidezone heeft de grootste proportie van akoestische informatie in tegenstelling

tot de graslandzone.

2. De weidezone heeft de laagste proportie van NAI in tegenstelling tot de boszone.

3. De bijdrage van de categorie ‘vogels’ is het hoogst in de weidezone en het laagst in

de grasland zone.

4. De bijdrage van de categorie ‘mens’ is het grootst in de weidezone en het laagst in

de boszone.

5. De bijdrage van de categorie ‘zoogdieren’ verschilt weinig tussen de grasland en

de weidezone en is het laagst in de boszone.

De Palynologie (pollenanalyse) geeft voor het vijfde millennium cal.BC. een steppegebied

met boszones. Mills ziet door de stabiele geomorfologie van de regio grote gelijkenissen

met de huidige vegetatie. De menselijke activiteit is het grootst in de zones weide en

grasland met (semi) permanente structuren in tegenstelling tot het bos waar er nooit lang

wordt verbleven tenzij voor het uitrusten/slapen. Zoogdieren komen evenveel voor in de

gras als in de weidezone en ook de categorie „weer‟ verschilt weinig tussen deze zones.

165

Idem, p.316

89

Vogels komen het meest voor in de weidezone en het minst in de graslandzone. Voor de

menselijke activiteiten komt Mills tot de volgende vaststellingen166

:

1. Permanente structuren hebben de grootste bijdrage van akoestische informatie en

tijdelijke structuren de laagste bijdrage.

2. Permanente structuren hebben geen periodes van NAI in tegenstelling tot de

tijdelijke structuren.

3. De bijdrage van de categorie ‘vogels’ is het grootst bij de permanente structuren

en het geringst bij de tijdelijke structuren.

4. De bijdrage van de categorie ‘mensen’ is het grootst bij de archeologische sites en

de permanente structuren en het laagst bij de rivierovergangen/waterplaatsen/paden.

5. De bijdrage van de categorie ‘zoogdieren’ varieert weinig en is iets hoger bij de

rivierovergangen en waterplaatsen.

De verschillen zijn het grootst tussen de permanente en de tijdelijke structuren. Ook tussen

gebouwen en de rivierovergangen/waterplaats zijn er aanzienlijke verschillen. Aan de

oostelijke valleirand zijn in het 2de

deel van het vijfde millennium BC. permanente structuren

gebouwd wat voor een permanente akoestische informatie heeft gezorgd. Ook de rivierzone

wordt bezocht voor de watervoorziening en de open vallei voor het grazen van de kudde met

mogelijk tijdelijke structuren voor herders en hoeders. Hoewel er hiervoor geen concrete

bewijzen zijn, kan dit worden afgeleid uit de vondst van Gulmelnita-scherven aan TELL008.

De Oostelijke valleirand is talrijk aan tells die wijzen op een sterke betrokkenheid in de regio.

Dit is echter niet noodzakelijk een sedentair bestaan gezien de tells weer worden verlaten.

Mills ziet hierin een seizoenale of cyclische trek waarbij de inwoners de verschillende

topografische en vegetatiezones verkennen en bevolken. Hoewel de waterzones frequent

worden bezocht, zijn er geen nederzettingen gevonden. Dit kan wijzen op korte interacties.

Ook het gebruik van paden kan van korte duur zijn hoewel sommige inwoners (zoals herders)

er intensief gebruik van maken. De akoestische informatie varieert er van persoon tot persoon.

Voor het eerste deel van het vijfde millennium cal. BC. is Mills nog voorzichtiger aangezien

er van de Boiaan-cultuur weinig activiteiten zijn gekend. De cultuur zou in nauw verband

staan met de weide -en rivierzone met de bouw van tijdelijke structuren. Akoestische

informatie aan tijdelijke structuren kan dus relevant zijn voor de studie van de Boiaan-cultuur.

166

Idem, p.323

90

Het moet gezegd worden dat Mills in z‟n conclusies eerder vaag en speculatief blijft over de

exacte toedracht van de Auditieve Archeologie aan dit prehistorisch onderzoek. Hij spitst zich

liever toe op theoretische modellen en vergaande associaties. Zo zal het doctoraat in het

slothoofdstuk 11/12 nogmaals een theoretische beschrijving maken maar ditmaal aan de hand

van muzikale termen. De vraag waarom akoestische informatie zo belangrijk is voor de studie

van het dagelijks leven in het 5de

millennium voor Chr. wordt dus beantwoord met muzikale

termen. Het concept van „textuur‟ en „vorm‟ worden geleend alsook de term „symfonie‟ en

„compositie‟ voor de geluidsopnames van de diverse zones. Deze linguïstische transfers

kunnen weinig meer brengen dan een herhaling van de lofzang op de Auditieve Archeologie

uit de inleiding (zie de auditieve scène en aanverwanten) met een onmiskenbare invloed van

R.M. Schafer167

. Mills begeeft zich hier meer dan ooit op het veld van de Esoterie met

uitspraken als:

„As people move between and dwell in different places, so the familiar acoustic information

of those places becomes embodied in their understanding of the world around them. This

embodiment is a consequence of having heard it all before. People become in-tune with the

places they frequent and the more they frequent those places, so the more they become in-

tuned‟.168

Familiariteit met bekende auditieve scènes maakt de lokale bevolking uit het 2de deel van het

vijfde millennium vr. Chr. meer bewust van de omgeving. De complexiteit van de akoestische

informatie ziet Mills als een complex geweven textiel met een erg dynamische vormstructuur.

Het betreft hier wetenschap aan de hand van stijlfiguren. Dat het belang van de akoestische

informatie van vogels en zoogdieren niet voldoende kan worden benadrukt voor een beter

begrip van het sociale netwerk in de lokale geografie is mogelijk maar niet bewijsbaar aan de

hand van onomatopeeën.169

De conclusie zou veeleer moeten zijn dat dit onderzoek een beperkte bijdrage levert tot de

reconstructie van het prehistorisch landschap aangezien het transponeren van hedendaagse

geluiden naar het vijfde millennium BC. erg speculatieve informatie oplevert. Meermaals

167

R.M Schafer, The Tuning of the World: Toward a Theory of Soundscape Design, Philadelphia, 1977 168

S. Mills, Op. Cit., p.330 169

Een Onomatopee is een klanknabootsing zoals in „koekoek‟, „tjiftjaf‟, „kievit‟

91

wordt er uitgegaan van premissen of worden verschillende parameters over het hoofd gezien.

Zo kan men onmogelijk op een geloofwaardige manier een geluidsreconstructie maken van

een „permanente structuur‟ door hedendaagse opgravingen op band te zetten. Het geluid van

een hedendaagse paardenkar opnemen als auditief bewijsstuk voor het verleden is niet te

verantwoorden met behulp van een zoömorfe figurine. Dit is duidelijk ingebed in een

semantische of thematische verhouding i.p.v. het resultaat van een fysiologische vaststelling.

Zo zijn er via „seriatie‟ ook parallellen te vinden tussen een auto en een paardenkar. Het

geluid van een vliegtuig kan erg lijken op een aardbeving. Dit soort van vrije (subjectieve)

associaties staat in contrast met de objectief geijkte opnamen tot op de seconde en belet een

volwaardige wetenschappelijk conclusie.

In 2005 verschijnt een paper van Mills waarin hij benadrukt dat het Neolithicum nood heeft

aan een soundtrack naar analogie met de film „The Matrix Reloaded‟ (2003) waarin het geluid

een grote rol speelt. De wereld waarin we ons begeven, is slechts oppervlakkig en illusionair

maar via geluid kan het ware raderwerk worden blootgelegd:170

„Life can change in an instant. An event, a sound, a glance can profoundly alter one‟s

understanding of the world, and very often such happenings can change the course of one‟s

life. There are occasions when you hear something which should not be heard or you do not

hear something you were expecting to hear…we must explore ways that allow us to add this

kind of flux to our archaeological enquiries, because, very often, it is just such instances that

make life worthwhile‟.

Ik betwijfel of de hedendaagse archeologie gediend is met een nieuwe opstoot van Neo-

Platonisme met een overduidelijk dualisme tussen de incomplete visuele wereld (doxa) en de

diepere auditieve ideeënwereld (nous). Voor deze allegorie van de gehoorgang spreekt Mills

naar analogie met Dobres & Robb graag over „Agency‟.171

Het geluid als sociale agent tussen

zender en ontvanger met een duidelijke „Trigger‟-functie: geluid maakt mensen alert voor de

aanwezigheid van andere personen of gebeurtenissen buiten zichzelf. Geluid communiceert

170

S. Mills, “Sensing the place: Sounds and Landscape Archaeology”, In: D.W. Bailey, A. Whittle and V.

Cummings (eds.), (Un)settling the Neolithic, Oxford, 2005, p.80 171

M.A Dobres, J.E. Robb, Agency in Archaeology, London, 2000

92

informatie en lokt daarbij reactie uit bij de ontvanger. Mills lanceert in dit artikel vier

belangrijke elementen:172

1. Auditieve archeologie erkent en bestudeert de rol van het menselijke gehoorsysteem

in het verzamelen van akoestische informatie voor het vergemakkelijken van de

dagelijkse activiteiten.

2. Auditieve archeologie erkent dat de akoestische informatie structurerend werkt en

wordt gestructureerd door de omgeving zodat er een intrinsieke interrelatie ontstaat

tussen het menselijk lichaam, akoestische informatie en de plaatsen waar mensen

verblijven.

3. Auditieve archeologie stelt voor dat mensen in hun dagelijkse activiteiten akoestische

informatie genereren om sociale relaties te creëren, te bestendigen of te betwisten.

4. Auditieve archeologie erkent dat het bevatten van akoestische informatie niet volledig

bewust hoeft te gebeuren (hoewel het vaak wel zo gebeurt) en dat het begrijpen ervan

een onbedoelde consequentie is van particuliere modules van bewoning.

Met dit laatste punt verwijst de auteur ongetwijfeld naar de oostelijke valleirand in het

Teleormanproject waar de ongewone topografische situatie en het vegetatiemodel

(weidegrond) leiden tot een „soundtrap‟ (geluidsval). De dense textuur van de compositie

veroorzaakt er goedgevulde auditieve scènes en de mensen zitten er in een polyfoon netwerk

van activiteiten door medemensen, dieren en een overvloed aan levensbronnen. De

vormstructuur is snel en levendig met een grote amplitude van akoestische informatie.

Mensen leven er in nauw verband met elkaar en vooral met de dieren zodat (bouw)activiteiten

er intensief zijn (tells). Mills benadrukt het akoestisch belang van de dieren en specifiek de

vogels die een goede indicator zijn voor de nabijheid van levensbronnen. Variaties in het

vogelgeluid komen mogelijk overeen met dagelijkse / seizoenale cycli. Ook het belang van de

domesticatie van dieren in het Neolithicum als permanente voedselvoorraad is hier aan de

orde. Mensen communiceren veel met deze dieren en dit geluid is zelfs een indicator voor

bezit en welstand van de hoeder. Hoe meer geluid, hoe succesvoller de hoeder. En hoe meer

geluidsactiviteiten in een gebied, hoe meer deze plaats een „place-to-be‟ wordt. Omgekeerd

wordt een stille plaats geassocieerd met een verlaten en vervallen tell.173

172

S. Mills, Op. Cit., p.81 173

S. Mills, Op. Cit., p.88

93

Wederom kan ik me niet van de indruk ontdoen dat hier aan „Hineininterpretieren‟ van de

gegevens wordt gedaan waarbij het Neolithicum fabelachtig wordt voorgesteld als een tijd

waarin de mensen nog met de dieren konden praten en via mysterieuze „rites de passages‟ hun

levenscyclus volbrengen. Interessant is de gedachte dat vogelgeluid als criterium kan dienen

voor de vestigingsplaats van mensen maar bewijzen hiervoor zijn er allerminst. Beweren dat

het gehoor een hulpbron is bij de dagelijkse activiteiten is een dooddoener. Suggereren dat

geluid de sleutel bevat tot een diepere realiteit, werkt ronduit mystificerend. Over deze dunne

grens met de mystiek wordt uitgebreid ingegaan in hoofdstuk 4.5.

4.3 ÇATALHÖYÜK TURKIJE (MILLS 2004)

Tijdens veldonderzoek in Catalhöyük is „Auditory Archaeology‟ toegepast op de nederzetting.

Het doel van deze studie is de reconstructie van de prehistorische aurale omgeving en haar

sociale betekenis. Specifieke aandacht is er voor het „recontextualiseren‟ van geluid uit het

verleden in de materiële cultuur van Catalhöyük. Mills werkt opnieuw op basis van de reeds

genoemde „Auditory Scene Analysis‟ van A.S. Bregman en R.M. Schafer‟s „Soundwalks‟.174

Onderzoeksvragen zijn ondermeer175

:

1. Wat is de omvang en distributie van akoestische informatie binnen de gebouwen?

2. Wat zijn de meest dominante geluiden hoorbaar (menselijke activiteit/dieren/weer)?

3. Kunnen binnenactiviteiten ook buiten worden gehoord en viceversa? Wat voor

activiteiten gebeuren op het dak?

4. Dragen bepaalde geluiden verder dan anderen in relatie tot de bouwtechnieken en

materialen?

5. Op welke manier absorberen, reflecteren of kanaliseren de gebouwen het geluid? Kan

er opname worden gemaakt van een echo, weerkaatsing of versterking van het geluid?

6. Is er een bewijs dat sommige geluidseffecten ook daadwerkelijk zijn benut?

7. Tot welke graad is geluid belangrijk in het dagelijks leven en de sociale communicatie?

174

R.M. Schafer, R.M., The Soundscape: our Sonic Environment and the Tuning of the World, Rochester, 1994 175 S. Mills, “Auditory archaeology at Çatalhöyük: a Preliminary Report”, In: I. Hodder (ed.), Çatalhöyük

Archive Report, Cambridge, 2004 (http://www.catalhoyuk.com/archive_reports/2004/ar04_40.html)

94

Aangezien dit behoorlijk gesofisticeerd geluidsapparatuur en verwerkingssoftware vereist,

wordt in eerste instantie enkel aan kennismaking gedaan op een drietal terreinen:

1. Materiële documentatie: opstellen van een database (gelinkt aan een GIS-toepassing)

met een spatiale voorstelling van het aanbod en de distributie van geluiden die relevant

zijn voor de Neolithische occupatie. Basis van de data wordt gevormd door externe

veldverkenning, materiaalvondsten, planten -en dierenresten, reconstructies en

architecturale vormen. Hierin zijn drie stroomcategorieën van geluid te onderscheiden:

-Geophonies: geluid geassocieerd met de natuurlijke omgeving inclusief het klimaat

(regen / rivierwater).

-Biophonies: geluid geassocieerd met fauna en flora (insecten / dieren / planten).

-Anthroponies: geluid geassocieerd met mensen en activiteiten (stem / muziek /

architectuur / archeologie).

2. Experimentele Auditieve Archeologie: proef in een experimenteel huis onder leiding

van Mirjana Stevanovic. Vrijwilligers dragen stereomicrofoons om de akoestische

kwaliteiten van de architecturale ruimte te meten en de verschillende variabelen in

geluid te onderscheiden tijdens het uitvoeren van diverse taken.176

De taken zijn:

vegen, plaaster maken en aanbrengen, muren polijsten, decoreren en het plafond

herstellen. Hierbij wordt zo getrouw mogelijk met materialen en technieken uit het

Neolithicum gewerkt. Tijdens een voorstelling aan de pers is aan de vrijwilligers

gevraagd te spreken in een brabbeltaal, zingen en rond te lopen in de verschillende

ruimtes (inclusief het dak en de opslagruimten) om alzo de spatiale variaties van het

geluid in de ruimte te verkennen. Zo ontstaat een goed beeld van de auditieve

meergelaagdheid tijdens het uitvoeren van de diverse taken. Ook de geluidspenetratie

door muren wordt getest tijdens diverse schoolbezoeken.

3. Beschouwende Auditieve Archeologie: discussie tussen teamleden in debatvorm en

het organiseren van „Soundwalking‟ in en rond de site. Opnames van archeologen in

actie. Een groeiende bewustwording van hedendaags/historisch geluid kan bijdragen

tot een betere methodologie en aangepaste taal voor de auditieve beschrijving. De

functie van geluid als drager van sociale en maatschappelijke informatie wordt alzo

belicht.

176

Opnameapparatuur: iRiver H120 digitale geluidsrecorder met USB transfer naar PC / Omni -directionele

dynamische stereomicrofoon.

95

In de toekomst wil Mills in Çatalhöyük de volledige tell bestuderen met geluidsopnames

tussen en binnen de gestapelde gebouwen met het geluid van werkende archeologen (zoals in

Area 4040 met Ruth Tringham en haar team).177

Hoewel dit geluid geen weergave is van de

activiteiten uit het Neolithicum, kan het volgens Mills een licht werpen op de sociale factor

van het verleden. De opnames vertellen iets over het werken in team, delegeren, beslissingen

nemen en momenten van onenigheid. Ook een Etno-archeologisch en Arche-Akoestisch

onderzoek volgt in de omliggende dorpen met ondermeer het afspelen van gecontroleerde

geluiden in een gekende amplitude. Het implementeren van al deze auditieve data in een

database, gekoppeld aan een GIS-toepassing kan volgens Mills het auditieve karakter van de

regio in kaart brengen voor het Neolithicum. Ook een permanente geluidsinstallatie voor

schoolpresentaties en een „Online‟ interactief geluidsarchief behoren tot de mogelijkheden.

Aangezien het echte onderzoek nog niet van start is gegaan, kan ik weinig commentaar geven.

De experimentele proef is zeker interessant te noemen en zo ook de onderzoeksvragen maar

het geheel van dit onderzoek wordt toch ervaren als een ludieke, mediatieke en educatieve

stunt. Natuurlijk kunnen klankopnames verhelderend zijn als introductie van Çatalhöyük aan

studenten en toeristen maar een „klankhappening‟ vormt zeker niet de basis voor een gedegen

wetenschappelijk onderzoek. Ik kijk uit naar de resultaten van het (toekomstig) Archeo

Akoestisch onderzoek.

177

Web Ruth Tringham: http://ls.berkeley.edu/dept/anth/tringham.html / http://chimeraspider.wordpress.com/

96

4.4 CORNWALL MIJNEN (MILLS 2005)

Dit project behelst de toepassing van Auditieve Archeologie op het „Historisch Landschap

Karakter‟ (HLC) van de Postmiddeleeuwse mijnen (1750-1900 na Chr.) in West Penwith,

Cornwall ZW-Engeland. De onderzoeksvragen voor dit gebied zijn:178

1. Kan Auditieve Archeologie het bestaande ‘Historisch Landschap Karakter’ verfijnen

met specifieke referentie naar de geografie van het industriële mijnlandschap?

2. Is het mogelijk om geografische gebieden af te bakenen die herhaaldelijk een eigen

auditief karakter tonen als equivalent van het historisch HLC of kunnen de gebieden worden

geïnterpreteerd met een eigen uniek auditief karakter?

3. Hebben sommige of alle HLC-zones een onderscheidend auditieve karakter?

4. Kan auditieve data bijdragen tot HLC-geografische informatie (polygonen/veelhoeken)

of moet de data worden ondergebracht in een apart maar verwant digitaal geografisch

informatie formaat?

5. Is het mogelijk om een diachronisch onderzoek te voeren op basis van geluid in de

geografische gebieden, bijvoorbeeld door vergelijking van auditieve componenten van een

mijnlandschap met werkende machinerie met geluiden van een uitgedoofd mijnlandschap?

6. Kan men op grond van geluid geografische en industriële mijnlandschappen in kaart

brengen en verschillen deze landschappen auditief van andere landschappen?

7. Kan deze research helpen bij de inschatting van de impact van industriële mijnen buiten

de regio‟s met mijnen en mijngemeenschappen?

8. Bestaan er onderscheidende akoestische karaktertypes/regio’s met een industrieel mijn

landschap?

9. Tot welke graad overlappen visuele en auditieve componenten van de historische

omgeving en werken ze complementair? In welke zin spreken ze mekaar tegen? Kan dit in

kaart worden gebracht?

In het onderzoek zijn er nauwe verbanden met de Industriële Archeologie, Landschaps

Archeologie en „Active Noise Control‟ met de bescherming van rustzones in opdracht van

„The Sherwood Forestry Commission‟.179

178

S. Mills, “Applying Auditory Archaeology to Historic Landscape Characterisation, A Report for English

Heritage”, Internetpublicatie, Cardiff, 2005, p.2 (http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/index.html) 179

Website Active Noise Control: http://www.erols.com/ruckman/

97

De impact van dit onderzoek kent voor de auteur een wijde oriëntatie en Mills lanceert hier

een nieuwe formulering voor Auditieve Archeologie die meer gericht is op het landschap dan

wel het individu:180

„Auditory Archaeology represents an attempt to create a deeper understanding of the role of

sound in forming landscape perceptions and more informed approaches to future management

of historic, natural and urban environments.‟

Wat het onderzoeksgebied van de „Trewellard‟ vallei in West-Penwith betreft gaat het

specifiek over de mijnen van ‘Levant’ en ‘Geevor’ met deels nog werkend machinepark.181

Vijf historische landschapstypes zijn onderscheiden:182

1- ruwe kustgrond

2- industriële afvalgrond (mijngrond)

3- prehistorisch akkerland

4- postmiddeleeuws akkerland

5- nederzettingen

Het ganse gebied (2x1km.) is begrensd in het Westen door kustkliffen en in het Oosten door

grasvelden en kleine boerenbedrijven. In het Noord –en Zuidoosten zijn er dorpen (in nauwe

relatie met de industriële activiteiten). Het mijnen zelf is begonnen in de (wel erg) late

middeleeuwen rond 1716 tot respectievelijk 1930 ( + Levant) en 1985 ( + Geevor) waarna de

installaties zijn ontmanteld en verkocht. Verschillende organisaties hebben diverse gebouwen

en installaties gered waaronder „The Cornish Steam Engines Preservation Society‟ en „The

Cornwall County Council‟. In 1993 gaat het eerste bezoekerscentrum open met een museum

en toegang tot enkele gebouwen waaronder de molen (met een ondergrondse rondgang). In

1994 start het programma van de HLC (Historisch Landschap Karakter) met een publicatie in

1998 en digitalisering naar een GIS-toepassing.

De ruwe kustgrond vormt een mozaïek van maritieme grassen, heide, struiken en rotspartijen.

Het prehistorische akkerland met onregelmatige verkaveling en Postmiddeleeuwse resten

180

S. Mills, Op. Cit, p.4 181

Website Levant Mine ( http://freespace.virgin.net/levant.mine/ ) / Geevor Tin Mine ( http://geevor.com ) 182

P. Herring, Cornwall’s Historic Landscape. Presenting a Method of Historic Landscape Assessment, Truro,

1998

98

(meer reguliere vormen) wordt vandaag gebruikt voor het grazen van kleine kudden vee. De

postmiddeleeuwse gronden kennen begrazing alsook nederzettingen zoals het huis van

Flintshire of Kevern (nu compleet overgroeid door varens, doornstruiken en braambessen).

De ontmantelde industriële domeinen zijn typische mijndomeinen met gebouwen, betonnen

vloeren, mijnafval, schachten en ontginningsresten.

De gevolgde methodologie omvat de volgende drie stadia:

1- Desktop studie (2004) gebeurt aan de Universiteit van Cardiff (HISAR) met het

voorbereiden van de GIS-toepassing door invoer van data uit het digitale archief HES

(Cornwall Historic Environment Service). Een gedetailleerde basiskaart wordt opgesteld als

leidraad voor de veldverkenning in het mijnlandschap (met de diverse HLC -en

vegetatietypes). Een strategie wordt uitgezet voor het „geo-gerefereerd samplen‟. Er is ook

literatuurstudie naar de historische context van zowel de regio als mijnbouw in het algemeen.

2- Veldwerk (2004-2005) kent een kennismaking met het terrein, een test van de apparatuur

en het verschaffen van toegang tot de mijnen. In 2005 worden vier dagen opnames gemaakt.

Rekening wordt gehouden met de geografische variaties en de fysische, biologische en

culturele componenten van het landschap. Er wordt zo min mogelijk uitgegaan van bepaalde

vooronderstellingen of directe correlaties tussen HLC-types en bepaalde geluiden. Standaard

opnames worden gemaakt van telkens vijf minuten op elke 200 meter met behulp van GPS.183

Alle opnames met specifieke info worden bijgehouden in Excel.

3- De geluidsopnames zijn geanalyseerd als „WAV-files‟ op geluidssoftware (Creative Labs

Wave Studio v.4.06) en ingedeeld naar type, duur, amplitude, frequentie en gevisualiseerd met

aangepaste informatica zoals ICT (Information Communication Technologies) en GIS.

De „Auditieve Scène Analyse van A.S. Bregman is gehanteerd om te ordenen naar de reeds

eerder vernoemde principes (zie H.4.1) van „Auditory Stream Source‟, „Auditory Stream

Category‟ en „Sequential Contribution‟. Na de erkenning en inventarisatie van de geluiden

worden de sequenties opgesteld en de totale contributies opgeteld. De 44 samples zijn

183

Opnameapparatuur: iRiver H320 Multicodec Jukebox Digital Mp3 Stereo Sound Recorder met USBtransfer

naar PC. Omni-directionele dynamische stereomicro. GPS: Garmin 12XL Foto : Canon Powershot A80.

99

gezuiverd van contemporain geluid (misthoorns/vliegtuigen). De bijdrage van voertuigen is

behouden gezien er op deze locatie steeds landtransport is geweest (te paard of mechanisch).

Ook op één opnamepunt (nr.14) is geen toegang verkregen van de eigenaar om opnames te

maken waardoor de waarden van de biologische, geologische en antropogene geluiden hier

nul bedragen.

De verwerking van deze gegevens in het onderzoek leidt tot de volgende resultaten:

1. Biophony: De bijdrage varieert van 0 tot 87.13 % en is terug te vinden in vijf grote

clusters. De bijdrage is het grootst in het Noordoosten door vogelgeluiden in de

tuinen van de wijken. Centraal in het studiegebied is er vooral de bijdrage van kudden

vee en in het Zuidwesten is er geluid van de vegetatie door de sterke wind van het

kustgebied.

2. Geophony: De bijdrage varieert van 0 tot 100 % met vooral windgeluiden langs de

kust die vanuit de Atlantische oceaan tegen de kliffen gieren. De bijdrage is het

laagst in het Noordoosten door de intense bebouwing die weerstand biedt. Verder is

er een erg gelijkmatige distributie gemeten in de andere meetstations van het

studiegebied. In het Oosten is de bijdrage algemeen het laagst gezien de afstand tot de

zee.

3. Anthrophony: De bijdrage varieert van 0 tot 88,24 % met een grote bijdrage van

vliegtuigen, misthoorns, constructievoertuigen en mijnstructuren die kraken in

de wind. In het Noord -en Zuidoosten van het studiegebied is geluid van de menselijke

stem, verkeer, wandelaars, elektrisch openbaar vervoer en gezoem van een stroom-

voorziening. Buiten deze gebieden is het antropogene geluid „laag‟.

Belangrijk is dat de verhoudingen tussen deze percentages erg gaan verschuiven bij het

verwijderen van de vliegtuigen en misthoorns: „Biophony‟ (0-100%), „Geophony‟ (0-100%),

„Anthropohony‟ (0-64.1%). Het spreidingspatroon blijft uiteraard gelijk met uitzondering van

de antropogene geluiden. „Anthrophony‟ krijgt hierdoor een sterk lokaal karakter (vooral in

het Noorden waar de misthoorns een groot aandeel hebben). In de GIS-toepassing worden

deze categorieën bovenop mekaar gelegd en voor een betere transparantie zijn de volgende

waarden ingevoerd: „Geophony‟: 20 %, „Biophony‟: 40 %, Anthrophony: 60 % (in feite de

omkering van de waarden hierboven). Dit overzicht geeft duidelijk aan dat de kust wordt

gedomineerd door geologische geluiden en dat bewoond -en mijngebied vooral antropogene

100

geluid kent. Biologische geluiden worden het meest vertegenwoordigd in het Centraal en

Zuidelijk onderzoeksgebied.

Wanneer de HLC-types op de geluidskaart worden gelegd is er geen sterke correlatie te vinden

tussen beiden. Geluid kent geen duidelijke aflijning in sectoren maar verspreidt zich eerder

diffuus. Toch ziet Mills enkele algemeenheden. De HLC-types van ruwe grond, industriële

grond en akkerland (zowel prehistorisch als postmiddeleeuws) worden gedomineerd door

geologische geluiden. In het Oostelijke binnenland neemt het antropogene geluid toe in de

nederzettingen, boerderijen en langs de transportwegen. De Geevor-mijn vormt een

uitzondering met de nauwe relatie tussen het HLC-type en antropogene geluiden (hoewel het

mijnen zelf is gestopt). Dit komt door de functie als museum. Ook aan de Levant-mijn zou dit

patroon verschijnen indien geluidsopnames worden uitgevoerd op een ander tijdstip (vb.

wanneer het bezoekerscentrum geopend is). Een erg interessant fenomeen vormt de

hedendaagse associatie van vogels met de nederzettingen (en vooral dan in de tuinen) wat

nergens anders in het studiegebied zo duidelijk naar voren komt als in de woonwijken en

gekoppeld kan worden aan de interrelatie van enkele soorten met het menselijke habitat.

In de conclusie is Mills erg begaan met het vermijden van partijdigheid. Hij geeft toe dat er

sprake is van kleuring door de beperkte duur en omvang van het onderzoek. Een definitief

resultaat tussen het „tastbare‟ landschap en het „ontastbare‟ geluid blijft uit.184

De keuze van

het tijdstip en seizoen zijn doorslaggevend geweest in dit onderzoek alsook het dagdagelijkse

ritme van de lokale regio. Indien er geen opnames waren gebeurd in de winter zou dit sowieso

minder wind en meer biodiversiteit hebben opgeleverd. Langere en meer gespreide opnames

doorheen het jaar hadden zeker tot een verfijning in de resultaten geleid. Bijvoorbeeld het

bezoek van mensen aan de zee tijdens de zomer of meer bezoekers aan de mijnmusea geven

meer antropogeen geluid. Er kunnen in de zomermaanden meer opnames worden gemaakt van

de „actieve‟ mijnbouw.

Om het geluid van de mijnen te reconstrueren citeert Mills historische en literaire bronnen die

gewag maken van stampende en stomende machines die arbeiders en omwonenden uit hun

slaap houden. Ook geluiden van kettingen, raderwerk, klokgeluiden, etc… zijn daarbij zeer

184

S. Mills, Op. Cit., p.31

101

waarschijnlijk. Er kan een vergelijking worden gemaakt met nog functionerende mijnen. De

ondergrondse geluiden van actieve mijnbouw vormen zelfs een extra HLC-type dat niet is

opgenomen in dit onderzoek. Mills pleit voor een uitbreiding van het onderzoek in tijd en

ruimte waarbij nog andere landschapstypes worden toegevoegd zoals urbane of militaire

gebieden (naar analogie met Schafer‟s „Acoustic Communities‟). Ook bij de beschrijving van

de geluidsomgeving moet meer beroep worden gedaan op de kwantificering van de

musicologie met een aangepast coderingssysteem op basis van:185

1- Fabric (textuur): polyfonie (vele bronnen) / homofonie (vele bronnen

maar één dominant) / monofonie (enkele bron),…

2- Form (ritme): snel /middelmatig/traag

3- Fidelity (helderheid): hoog/midden/laag met verschil Hi /Low Fi.

Ik wil in mijn visie op dit onderzoek wijzen op de artificiële indeling van de verschillende

categorieën. Vooreerst is er het overgrote aandeel van natuurgeluiden versus een minimale

menselijke inbreng. Het biologisch en geologisch aspect van deze studies dreigt vaak het

menselijke aspect te overschaduwen. En Archeologie is nu toch bij uitstek de wetenschap van

de humane geschiedenis. Er is voortdurend vermenging van hedendaags en historisch geluid

wat niet wenselijk is in een getrouwe historische reconstructie. De indeling van de

natuurgeluiden is vaak gebaseerd op een doorgedreven kunstmatige abstrahering van de

realiteit. Het onderscheid tussen „Biophonies‟ en „Geophonies‟ is flinterdun. Waar zit de

exacte scheiding tussen struikgewas dat geluid maakt door de wind of wind die ruist door het

struikgewas? En gierende wind langs een kustklif? Is het hier de wind of de klif die we horen?

Wind als immateriële drager is toch per definitie onhoorbaar? In het geval van de Prehistorie

kan men zich zelfs afvragen waar het onderscheid zit tussen de categorie mens en dier? Ik

begrijp dat auditieve gegevens moeten worden ingedeeld maar is het niet vooral „menselijk‟

om artificiële categorieën in het leven te roepen om tot een zogenaamd coherent geheel te

komen? Dit onderzoek levert vooral voorspelbare resultaten. Het kustgebied kent veel wind,

de bewoonde gebieden zijn antropogeen en gebieden met graseters kennen veel biologisch

geluid. De vaststelling dat vogelgeluid nauw geassocieerd kan worden met de nederzettingen

(en vooral dan de tuinen) is zeker niet van die aard om te concluderen dat vogels meer

gedomesticeerd zijn dan vroeger. Ik zou eerder beweren dat de overvloedige aanwezigheid

van vogels (ook in dorpskernen) enkel te wijten is aan het feit dat ze moeilijk te vangen zijn

185

Idem, p.38

102

en de tuin een rijke „antropogene‟ aanvulling betekent op hun „biologische‟ spijskaart. Dit

onderzoek gaat gebukt onder een gebrek aan bewijzen. De veronderstelling dat de bijdrage

van antropogeen geluid in het actieve mijngebied veel hoger is geweest, kan wel worden

vermoed maar is niet aantoonbaar aan de hand van een fictieve inkleuring op de GIS-kaart of

het beluisteren van actuele mijngeluiden op een bijgevoegde CD. Dit is toch vooral een

educatieve schets van de mijnbouw dan wel het resultaat van een gedegen wetenschappelijk

onderzoek.

4.5 VERWANTE DISCIPLINES

De „Auditieve Archeologie‟ moet geduid worden in de verwijzing naar de oorsprong en

kruisbestuiving vanuit / met een aantal andere disciplines:

4.5.1. R.M. SCHAFER ‘World Soundscape Project’.186

R. Murray Schafer was als Professor „Communication Studies‟ actief aan de Simon Fraser

University (SFU) in Burnaby Canada waar hij eind jaren ‟60 en in de jaren ‟70 (ook als

componist) onderzoek verricht naar de akoestische omgeving. Als antwoord op de dominante

„Eye-Culture‟ onderricht hij z‟n studenten in het belang van een bewuste perceptie van geluid

met ondermeer actieve „Earcleaning‟ en „Soundwalking‟. Samen met collega‟s richt hij tevens

het „World Soundscape Project‟op dat is gericht op veldonderzoek in de buurt van Vancouver

en vooral is gefocust op het groeiende aandeel van ruis en lawaaipollutie in de samenleving.

De vaststelling dat het natuurlijk klanklandschap een radicale verandering ondergaat, leidt tot

een ganse reeks van publicaties waaronder „The New Soundscape‟ (1969), „The Book of

Noise‟ (1970), „The Music of the Environment‟ (1973), „Tuning of the World‟ (1977) etc…

Vooral de doorgedreven musicologische terminologie in de beschrijving van geluid, levert een

gans nieuw vocabularium op (vb. toepassing van Hi en Low Fi). Ook de nauwe relatie tussen

het menselijk lichaam en geluid wordt benadrukt. Geluid kan zelfs een bindende factor zijn

(vb. kerkklok) voor een ganse gemeenschap. Schafer wijst vooral naar de Industriële revolutie

(in navolging van Marx) als het grote kantelpunt in de (auditieve) geschiedenis. Het geluid

van machines en transport neemt geleidelijk het natuurlijk landschap over, een evolutie die

186

R.M. Schafer, The Tuning of the World: Toward a Theory of Soundscape Design, Philadelphia, 1977

Website WSP: http://www.sfu.ca/%7Etruax/wsp.html

103

duidelijk wordt gemaakt in onderstaande grafiek (met een nog hogere score vandaag na 34

jaar):187

Natural sounds Human sounds Sound of

technology

Primitive culture 69 % 26 % 5 %

Medieval / Pre-Industrial 34 % 52 % 14 %

Post-Industrial culture 9 % 25 % 66 %

Present Day 6 % 26 % 68 %

4.5.2 ECO ACOUSTICS ‘World Forum for Acoustic Ecology’188

In tegenstelling tot het chaotische verloop van industriële geluiden met alsmaar grotere

tegenstellingen tussen luid en stil, zijn er cyclische patronen bij de natuurlijke geluiden. Deze

wederkerende cycli zijn aangetoond door Barry Truax in Brits Columbië.189

Ook Etno-

musicologische studies van o.a de Kaluli-bevolking uit Bosavi, Papua-Nieuw-Guinea

herkennen volgens Steven Feld meer dan honderd verschillende vogels.190

Dit komt doordat

dierengeluiden in de vrije natuur mekaar perfect aanvullen in ritme en frequentie. Elk geluid

blijft helder aanwezig in het totale spectrum en behoudt een enorme draagwijdte. Vanaf het

Industriële tijdperk wordt deze „auditieve horizon‟ volledig gereduceerd tot een kleine

individuele „aurale ruimte‟. Het horen van de eigen stem of voetstappen is vandaag bedreigd

en verdwijnt langzaam in de algehele ruis van de stedelijke „geluidsmuur‟. Men moet zich

actief afzonderen om iets van zichzelf en de ander te horen. Deze afzondering karakteriseert

zich door „schizofrene‟ contactgeluiden van buren en straatlawaai waardoor irritatie en

frustratie ontstaan en de gemeenschap vijandelijk overkomt. Kortom: het algemene

geluidslandschap is meer dan ooit een slagveld met een permanent opbod van geluiden in een

vicieuze cirkel. De vervreemding die alzo ontstaat binnen een individu en in relatie tot

anderen onderdrukt emoties en verlegt de focus op externe impulsen en situaties. Het is tegen

deze constante „Busy-ness‟ waartegen de „Akoestische Ecologisten‟ zich verzetten door

187

R.M. Schafer, The Music of the Environment, Wien, 1973, p.28 188

K. Wrightson, “An Introduction to Acoustic Ecology”, Soundscape: The Journal of Acoustic Ecology I

(2000), p.10-13

Website WFAE: http://interact.uoregon.edu/MediaLit/wfae/home/ 189

B. Truax, Acoustic Communication, New Jersey, 1984 190

S. Feld, From Ethnomusicology to Echo-muse-Ecology: reading R. Murray Schafer in the Papua New

Guinea Rainforest, Oregon, 1994

104

afzondering of het organiseren van stille happenings. Ook Schafer pleit voor een

herwaardering van het natuurlijke klanklandschap met aandacht voor een trager levenspatroon

onder het motto „leef hier & nu‟.

Wie de website bezoekt van het WFAE (1993) komt terecht in een enorm wijdvertakt netwerk

van aangesloten organisaties in o.a. Verenigde Staten, Australië, Europa en Canada. Links

worden geleverd naar allerhande auditieve organisaties zoals vb. „The International Federation

of Soundhunters‟ of meer kunstzinnige benaderingen zoals „Earthear‟.Geluid wordt

aangeboden in de vorm van een „Soundwalking‟ of „Soundscape‟, soms gekoppeld aan een

geografische kaart (Google Earth) zoals in het „Puget Project‟. Ook meer officiële instanties

(gekoppeld aan een onderzoekscentrum of universiteit) zoals „The Laboratory of Bioacoustics‟

of „The Acoustic Ecology Institute‟ leveren auditief onderzoek.191

De „Mission Statements‟

van deze organisaties delen de gezamenlijke bezorgdheid voor het behoud van de ecologische

klankomgeving met als voornaamste activiteiten de publieke organisatie van (ludieke) acties,

onderzoek, publicatie en educatie. Ook het aanmoedigen van een duidelijk wettelijk kader en

een ethische norm voor geluid(overlast) behoren tot de missie.

Het is hier interessant te verwijzen naar talrijke ecologisch geïnspireerde onderzoeken van het

natuurlijke klanklandschap zoals uitgevoerd door Dr. Bernard L. Krause. Zo gaat zijn studie

over „Wild Soundscapes in the National Parks‟ (2002) uitgebreid in op de werkwijze om

„Biophony‟ (biologische geluiden) te capteren, analyseren en zelfs te dateren. Hij wijst

eveneens op de gevaren van een veranderend klankmilieu op de algehele gezondheid.192

4.5.3. LAWAAIBEHEERSING ‘Noise Legislation / Noise control’

Reeds in 1957 schreef Cyril M. Harris een handboek met betrekking tot het probleem en de

beheersing van lawaai.193

Intussen wordt de preservatie en het beheer van het (natuurlijke)

klanklandschap steeds meer erkend als een prioriteit door de diverse overheden in de

Verenigde Staten, Canada en Europa. Hieruit zijn een aantal instanties gegroeid met toezicht

op en de uitvoering van een specifiek wetgevend kader. Ook akoestische studies worden

191

FICS http://www.soundhunters.com/ ; Earthear http://earthear.com/index.html ; Diverse Soundscapes

http://www.jiscmail.ac.uk/lists/soundscapeuk.html ; Labo / Instituut / Puget http://blb.biosci.ohio-state.edu/ ;

http://www.acousticecology.org/ ; http://homepage.mac.com/brettbecker/soundscape/pugetsoundscape.html 192

Website Bernard L. Krause: http://www.nature.nps.gov/naturalsounds/publications/wildsounds.pdf

105

uitgevoerd om de staat van het landschap exact in kaart te brengen zoals vb. het „Tranquility

Mapping‟ van de Forest Commission in landelijk Engeland of „Soundscape Preservation‟ in

de US National Parks (2000).194

Ook het Europese Parlement heeft in deze richting een

„Environmental Noise Directive‟ goedgekeurd in 2002. Steeds meer organisaties

waarschuwen voor de gezondheidsproblemen van lawaai en luide muziek (vb. International

Institute of Noise Control Engineering 1974) en ook in eigen land is er een groeiende

bewustwording rond dit probleem (Tentoonstelling verdOORie in voorjaar 2007 Antwerpen

of op Canvas „Overleven‟ in samenspraak met Ugent Professor Bart Vinck).195

4.5.4. ANTROPOLOGIE / ETNOLOGIE

Steven Mills verwijst in z‟n onderzoek meermaals naar het belang van antropologische en

etnologische studies en werkt bijvoorbeeld in Catalhöyük nauw samen met Professor Ruth

Tringham van Berkeley University.196

In z‟n doctoraat (2001) wordt er expliciet ingegaan op

het werk van E. Carpenter (Inuit 1973), A. Gell (Umeda 1995) en Steven Feld (Kaluli 1996).

De specifieke en voorname rol van geluid die bij deze volkeren is vastgesteld, is erg bruikbaar

voor de interpretatie van geluidsonderzoek in prehistorische en vroeg-historische context.

4.6 CONCLUSIE

Ondanks het enorme belang dat het onderzoek van grondlegger S. Mills betekent voor de

integratie van geluidsanalyses in de Archeologie, kampt de discipline van de Auditieve

Archeologie nog duidelijk met een aantal kinderziektes. Bovenvernoemde vier disciplines

hebben een onmiskenbare invloed gehad op de theoretische en methodologische basis. Maar

ook de sterk Angelsaksische traditie van de „Landscape Archaeology‟ (‟50-‟60) met intensieve

veldverkenning dient hier te worden vermeld (zie het IFA).197

Zo voert de „British School of

Rome‟ reeds onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog intensieve surveys uit in Etrurië (C-

193

C.M. Harris, Handbook of Noise Control, New York, 1957 194

Forestry Com. UK (1999): http://www.forestry.gov.uk/website/PDF.nsf/pdf/fcin16.pdf/$FILE/fcin16.pdf

US National Park Service (2000): http://home.nps.gov/applications/npspolicy/index.cfm

Europese Parlement (2002) : http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/l21180.htm 195

Website Active Noise Control: http://www.erols.com/ruckman/ en I-Ince: http://www.i-ince.org/

Provinciaal Veiligheidsinstituut Antwerpen: http://www.provant.be/pvi

VRT Canvas „Overleven‟ 21 januari 2007: Documentaire “Keiluid, Keihard en erger…”

http://www.canvas.be/canvas_master/programmas/overleven/c_overleven_070121_keiluid/index.shtml 196

Ruth Tringham: http://ls.berkeley.edu/dept/anth/tringham.html / http://chimeraspider.wordpress.com/

106

Italië) op een enorme schaal (40x30 km).198

Het zijn diachronische studies die meerdere

decennia lopen met een erg nauwkeurige veldstrategie en met een duidelijke zonering en

typologie in de onderzoeksresultaten. Steve Mills leunt in zijn onderzoeksmethoden hierbij

aan en een uitgebreid verslag over de strategie bij de veldverkenning in Z-Roemenië vindt U

in de voetnoot.199

Verder kan op filosofisch terrein worden gewezen op het doorleven van het

Engelse Empirisme versus het continentale Rationalisme (vanaf de verlichting in 18de

eeuw).

Mills is begaan met de idee dat geluid kan doordringen tot een soort diepere realiteit (wat dan

weer aansluit bij het Rationalisme/ Platonisme). Hij kan „mystiek‟ worden in z‟n redevoering

waarbij ik een onbewuste link leg met de Akoestische Ecologisten. De wil om te onderzoeken

overstijgt daarbij de mogelijkheid om daadwerkelijk iets te vinden. Want het probleem van de

„Auditory Archaeology‟ is zeker het onzichtbare en efemere karakter. Je zou het haast

„Immateriële Archeologie‟ kunnen noemen wat natuurlijk een „contradictio in terminus‟ is. Of

misschien is de Auditieve Archeologie enkel een virtueel leven beschoren? Mills maakt graag

uitstappen in hedendaagse cross-mediale experimenten op het world wide web (zie Pastxting-

project).200

Ik geloof echter dat mits enkele aanpassingen de Auditieve Archeologie zich ook

in „real life‟ kan handhaven door het opstellen van een gedegen methodologie waarin geluid

niet louter op thematische of musicologische basis dan wel op het fysisch karakter wordt

ingedeeld. Een vaste chronologie en absolute datering op basis van akoestische kenmerken

moet daarbij de richtlijn zijn (zie extra commentaar op het werk van Mills).201

197

Institute of Field Archeologists: http://www.archaeologists.net/modules/tinycontent/index.php?id=1 198

T.W. Potter, The Changing Landscape of South Etruria‟, London, 1979 199

S. Mills Fieldwalking Z-Roemenië: http://www.srap.cardiff.ac.uk/archive/reports/report1/report1_4.html 200

Website S. Mills met Joseph Reeves ( http://pastxting.wordpress.com/ ) 201

Recensies over Mills in bv. „Current Archaeology‟, „Antiquity‟ of „Journal of Archaeological Science‟

ontbreken. Enkel de website van English Heritage, Stanford University (Californië US.) en Brown University

(Providence US.) bespreken het recente fenomeen van de „Auditory Archaeology‟.

Website English Heritage: http://www.english-heritage.org.uk/server/show/nav.9360

Website Standford University: http://humanitieslab.stanford.edu/Symmetry/103

Website Brown University: http://proteus.brown.edu/dingwerk/admin/download.html?attachid=1352793

107

HOOFDSTUK 5: CASE - STUDY

Aangezien een thesis vooral literatuurstudie betreft en er geen budget voor onderzoek is

voorzien, heb ik niet de mogelijkheid gehad aan eigen akoestisch auditief onderzoek te doen.

Niettemin wil ik hier graag vier hypothetische geluidsstudies maken voor elk van de vier

behandelde hoofdstukken (mocht een onderzoeksfonds beschikbaar zijn).

5.1 GELUIDTECHNISCH: GELUIDSKAART BELGIË

Het zou voor België interessant zijn, mocht een gedetailleerde archeologische geluidskaart

worden opgesteld zoals in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap is gebeurd met ingekleurde

„hot spots‟ (vb. luchthaven Zaventem) en „stiltegebieden‟ (natuurgebied het Zwin) naar

analogie met het Britse „Noise Mapping‟.202

Ook Aminal, Aminabel en de Vlaamse

Milieumaatschappij leveren regelmatig milieurapporten af en doen enquêtes met betrekking

tot geluidshinder voor mens en natuur.203

Aan de Faculteit Toegepaste Wetenschappen &

Ingenieurswetenschappen Vakgroep Informatietechnologie van Ugent werden verschillende

doctoraten voorbereid in het kader van de geluidsoverlast door o.a Dr. Tom de Muer (2006)

en Bert De Coensel (2007).204

Ook in de Master na Master Milieuwetenschappen -en Beheer

is er steeds meer aandacht voor de geluidsproblematiek zoals de thesis van Emilie Pape

(2005)en Evelien Van de Steene (2006).205

Het is duidelijk dat de Archeologie gebruik kan

maken van deze expertise op het terrein en de verschillende bestaande metingen en rapporten

bundelen. Het is immers erg belangrijk om nederzettingen auditief te kunnen plaatsen. Naar

analogie met de naoorlogse Bodemkaart van België (voor de landbouw) kan deze kaart

gradaties vertonen in de verschillende concentraties en een indicatie zijn voor materiële

202

Website Noisemapping: http://www.noisemapping.org/ 203

D. Botteldooren, L. Dekoninck, T. De Muer, W. Lauriks, J. Caerels, M. Bossuyt, MIRA Milieurapport

Vlaanderen, Achtergronddocument Hinder: Lawaai, Vlaamse Milieumaatschappij, 2006.

Website: www.milieurapport.be / www.vmm.be/mira / http://www.mina.be/uploads/SLO-1_rapport.pdf 204

B. De Coensel, Introducing the temporel aspect in Environmental Soundscape Research, Doctoraat

Ingenieurswetenschappen Ugent, Gent, 2007

T. de Muer, Policy Supporting Tools for Urban Noise Assessment, Doctoraat Ingenieurswetenschappen

Ugent, Gent, 2006 205

E. Van de Steene, Auditieve perceptie van de afstand tot omgevingsgeluidsbronnen, Thesis MANAMA

Milieusanering en Milieubeheer Ugent, Gent, 2006

E. Pape, Hoe mensen stilte ervaren in stiltegebieden, Thesis Milieuwetenschappen en Technologieën Ugent,

Gent, 2005

108

resten.206

Concreet zou de kaart worden samengesteld uit een aantal occasionele en vaste

meetpunten in een geijkt spreidingsplan. Na captatie kan een primaire opdeling worden

gemaakt tussen luid - stil, stad - platteland, antropogeen - natuurlijk en historisch -

contemporain geluid. Het opstellen van een meer gedetailleerde typologie en seriatie zal

uiteindelijk leiden tot accurate historische informatie. Zo kan op basis van parameters als

klanksoort, kleur, leeftijdsbepaling of klankgevoeligheid een evolutie worden geschetst van de

spreiding in het nederzettingspatroon, de overgang van trekkracht naar gemotoriseerd vervoer

of de evolutie van zware industrie naar nieuwe technologie. Geluid is immers een graadmeter

voor menselijke activiteit en neemt exponentieel toe naargelang de bevolkingsdichtheid.

Uiteindelijk moet een geluidskaart toestaan om via de auditieve parameter een groot deel van

de geschiedenis te traceren en het startpunt zijn voor een gedegen Geluidsarcheologie.

5.2 HISTORISCH GELUIDSONDERZOEK: NASA APOLLO 11 (1969)

In hoeverre er in het geval van de maan sprake is van een „materiële site‟ is er evenwel een

historische menselijke opname gemaakt vanuit het ruimtetuig Eagle met het NASA grond-

station op aarde op 21 juli 1969. Ook op de maan zelf bleven menselijke occupatieresten

achter. Door een grondige analyse te maken van deze geluidsopnames wil ik aantonen dat in

het Historisch Geluidsonderzoek een enorm potentieel zit om belangrijke gebeurtenissen en

feiten uit de geschiedenis beter te duiden. Het onderzoek zal bestaan uit de beschrijving van

de geluidsbron, een opsomming van de diverse geluidselementen en een interpretatie van de

statistische gegevens.

5.2.1 DE GELUIDSBRON

Centraal staan hier de onverknipte opnames van de „Honeysuckle Creek Tracking Station‟ in

Australië die in juli 2004 zijn uitgebracht ter ere van de 35ste

verjaardag van de NASA Apollo

11 maanlanding.207

Deze radiotelescoop was één van de vier ontvangstbronnen van het signaal

samen met Parkes (Australië), Goldstone (Californië) en Fresnedillas Madrid (Spanje).

Tijdens de cruciale fase van de landing is in Australië het beste signaal ontvangen en dit is van

een opmerkelijk betere kwaliteit dan de beelden die zijn doorgezonden uit Houston (een

verdere degradatie door analoge verzending Intelsat III). Op de website van NASA zijn delen

206

Bodemkaart België: http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen//?artid=261#2 207

Website Honeysuckle Creek Tracking Sation: http://www.honeysucklecreek.net/index1.html

109

van deze (geluids)opnames terug te vinden alsook de integrale tekst van de conversaties.208

De

originele „telemetry tapes‟ (telecommunicatie banden) van hoge kwaliteit zijn intussen

verloren gegaan waardoor er enkel nog met de lage resolutie zwart wit TV beelden (SSTV)

kan worden gewerkt.209

Het communicatiesysteem tussen het ruimteveer (LM) en de aarde gebeurt aan de hand van

een „Unified S Band Communications System‟ (USB) op de frequentie van 2282.5 MHz. Op

deze beperkte bandbreedte worden de volgende gegevens verzonden:

Information Freq. or Rate RF Carrier Subcarrier

Subcarrier Modulation Modulation

Frequency

LM Telemetry High bit rate: 51.2 PM Phase Shift 1.024

MHz

Low bit rate: 1.6

Voice 300-3000 Hz PM FM 1.25

MHz

Biomedical 14.5 KHz subcarrier PM FM 1.25

MHz

(pulse rate,

space suit

consumables etc.)

Television 10 Hz - 500 KHz FM baseband

Alle telecommunicatie tijdens de ruimtereis van acht dagen tussen 16-24 juli 1969 is gebeurd

via radiogolven waarbij de verbale communicatie zich in de frequentie van 300-3000 Hz.

bevond (PM: fase modulatie) en televisie tussen 10 Hz-500 KHz. (FM: frequentie modulatie).

Deze radiogolven verplaatsen zich in theorie aan de snelheid van het licht (300.000km/s.)

maar in de praktijk komt dit neer op de nodige vertragingen (3/4de

van de snelheid door

bekabeling) door extra transmissie en technische omzettingen.210

Op een gewone

satellietverbinding voor een nieuwsuitzending zit een gemiddelde vertraging van een 1/4de

seconde door de afstand (2 x 35.786 km) tussen zender en ontvanger maar dit komt in de

praktijk vaak neer op een vertraging van een halve seconde of meer met de bekende echo als

208

Website Nasa Geluid: http://science.ksc.nasa.gov/history/apollo/apollo-11/sounds/

Website Nasa Tekst: http://www.hq.nasa.gov/alsj/a11/a11.landing.html 209

Lost Tapes: http://www.parkes.atnf.csiro.au/apollo11/The_Apollo11_SSTV_Tapes_Search.pdf

Alle geluidsopnames zouden door Goldstone (Californië) zijn opgenomen als primair station. 210

In de luchtledige ruimte zijn er geen geluidsgolven mogelijk.

110

gevolg.211

In de ruimte zijn de afstanden nog spectaculairder. Het zonlicht doet er bijna acht

minuten over om de aarde te bereiken en de afstand tot de maan bedraagt 3.830 x 108m. Een

radiosignaal legt dus een afstand af van bijna 800.000 km. wat 2,5 seconden duurt. Professor

David Keeports (Mills College CA. US. 2006) heeft deze bevinding getest op een „ruimte

echo‟ die te horen was op de geluidsopname van Apollo 16 (1972) en kwam daarbij tot de

berekening van een vertraging tot 2,7 seconden.212

Dit wordt ondermeer verklaard door lage

transmissiesnelheid tussen het grondstation en het controlecentrum in Houston.

Klankopnames van de communicatie vertonen dus een vertraging van minstens 2,5 seconden

tussen een vraag van het controle-centrum en een antwoord door de astronaut. Bij analyse van

de integrale opnames blijkt dit evenwel niet steeds het geval. Een concreet voorbeeld bevindt

zich op 102:28:34 op vijf minuten van de gecontroleerde afdaling naar het maanoppervlak:

102:28:34-102:28:47 Collins: Eagle this is Colombia. You‟re Go for PDI and they

recommend you yaw right 10 degrees and try the high gain again…Eagle, you read Columbia?

= 1 seconde tussentijd

102:28:48-102:28:48 Aldrin: Rog. We read you (duur: 0.7sec.)

= 0,4 seconde tussentijd

102:28:49-102:28:49 Collins: Okay (duur: 0.35sec.)

Er is uitgebreid onderzoek nodig om de verschillende tussentijden exact met elkaar te

vergelijken maar het is duidelijk dat een vraag & antwoord gesprek nooit sneller kan dan de

snelheid van het licht. De tussentijd van één seconde tussen de vraag van „Collins‟ en het

antwoord van „Aldrin‟ is dan ook ongewoon te noemen. De totale duur van deze interventie

bedraagt slechts 2 seconden terwijl er fysisch 4 tot 5 seconden nodig zijn om dit te

verwezenlijken. Een ander voorbeeld bevindt zich op 102:40:13 :

102:40:13- 102:40:20 Aldrin: Okay. I‟m still on Slew so we may tend to lose (the high gain)

as we gradually pitch over. Let me try Auto again now and see what happens (duur: 7,2 sec.)

= 0,2 sec. tussentijd

102:40:21- 102:40:21 Duke: Roger (duur: 0.5 sec.)

= 1,7 sec. tussentijd

211

Website satellietverbinding: http://www.telesat.ca/satellites/delay-response-times-e.asp 212

D. Keeports, “Estimating the Speed of Light from Earth-Moon Communication”, The Physics Teacher 44

(2006), p..414-415

111

102:40:23- 102:40:23 Aldrin: Okay. Looks like it‟s holding (duur: 1 sec.)

= 0,3 sec. tussentijd

102:40:24- 102:40:25 Duke: Roger.We got good data (duur: 1.3 sec.)

De tijd tussen het inkomend signaal en het antwoord van Houston is erg kort (gem. 0,25 sec.)

maar niet abnormaal. Aangezien de klankopnames op magnetische band in Houston zijn

gebeurd, zit er geen vertraging tussen een antwoord van de astronaut en de volgende vraag van

het controlecentrum. Het is echter de totale duur van dit gesprek (3,7 sec.) die niet klopt voor

de interventies van beide partijen (minimumtijd 5 sec.). Anders gezegd: Aldrin zegt al „Okay‟

voor „Roger‟ van Duke is toegekomen.

5.2.2 DIVERSE GELUIDSELEMENTEN

De klankopname van de communicatie tussen Neil A. Armstrong (commandant), Michael

Collins (CM piloot), Edwin E. Aldrin (LM piloot) en het controlecentrum in Houston bevat

verschillende elementen:

1. Stemgeluid van de astronauten + controlecentrum Houston / Colombia

2. Achtergrondgeluid in het controlecentrum + het ruimteveer

3. Technische toon (Quindar Tone)

4. Echo tengevolge van vertraging + geluidslek (via hoofdtelefoon naar micro)

5. Ruis (Atmosferische storing)

Het ruisniveau is aanzienlijk in deze analoge opnames en zo ook het aantal vervormingen

door storing. Regelmatig valt de verbinding uit doordat het ruimteveer zich in een foute hoek

bevindt t.o.v. de radiotelescoop op aarde. Het aantal misverstanden is daardoor aanzienlijk en

regelmatig valt de Intercomcommunicatie uit. Armstrong of Aldrin zijn soms in de

achtergrond te horen door de microfoon van de andere astronaut. Ook de boordcomputer en

extra stuwende buitenmotoren zijn hoorbaar ( 4 ploffende thrusters). De grote hoofdmotor met

raketaandrijving is echter afwezig in de geluidsopnames gedurende de volledige actieve

periode van afdaling ondanks de grote dBwaarden die hiermee gepaard gaan:

102:33:11 Armstrong: Ignition

102:45:43 Armstrong: Shutdown

112

102:45:44 Aldrin: Okay, Engine stop

Om storingen tot een minimum te herleiden wordt gewerkt met een PTT-knop (Push to Talk)

i.p.v. de VOX-knop (Voice Activated Comm) voor het handenvrij spreken. Deze acties

worden steeds begeleid door een sinustoon (Quindar Tone).213

Deze triggerpuls wordt

gebruikt bij UHF frequenties om het transmissiestation te activeren voor een uitgaande

boodschap. De introtoon (2.525 KHz. 250 ms.) verschilt licht van de outrotoon (2.475 KHz.

250 ms.) om het grondsstation uit te schakelen. Deze tonen zijn hoorbaar voor de astronauten

maar zijn niet terug te vinden in de „ruimte echo‟s‟ (geluidslek via de hoofdtelefoon naar de

micro) door filtering van de S-band bij de signaalontvanger. Astronauten wordt uitdrukkelijk

gevraagd niet doorheen de sinustonen te spreken aangezien het „klippen‟ (clipping)

veroorzaakt in de Intercom. Ook andere verstoringen zoals het blazen of te hard spreken in de

micro leiden tot onverstaanbaarheid. Zo wordt de befaamde zin van Armstrong „One small

step for man, one giant leap for mankind‟ (109:24:48) danig verstoord door klippen (ploffen)

of atmosferische storing en heeft de Australiër Peter Shan Ford (2006) onderzocht of er geen

„a‟ is weggevallen tussen „for‟ en „man‟.214

Hij hanteert hiervoor computersoftware (Goldwave v.5.14) van het bedrijf „Control Bionics‟

dat gespecialiseerd is in de communicatie via zenuwpulsen voor motorisch gehandicapte

mensen. Ford komt tot de vaststelling dat de „a‟ niet hoorbaar maar grafisch aanwezig is

gedurende 35 milliseconde (10 x te snel voor het menselijk gehoor). Er zou een duidelijke

drukgolf ontstaan met de productie van „ah‟ in de overgang van de gekrulde tong bij

consonant „r‟ (for) naar de gesloten lippen bij „m‟ (man). Ook fysiotherapeut Ms. Rano Singh

interpreteert de inconsitentie in de geluidsgolf als „ah‟. Niemand van de ingenieurs van de

Honeysuckle Tracking Station gelooft echter in deze theorie aangezien er grafisch geen plaats

is voor een „a‟ en Bill Wood (Hoofdingenieur Goldstone) vermoedt dat het klippen van het

VOX-circuit mogelijk de „a‟ heeft uitgefilterd.

213

Website Quindar tones: http://www.hq.nasa.gov/alsj/quindar.html 214

P.S. Ford, “Electronic Evidence and Physiological Reasoning Identifying the Elusive Vowel „a‟ in Neil

Armstrong‟s Statement on First Stepping onto the Lunar Surface”, Onuitgegeven paper, Australië, 2006

Website Artikel: http://www.collectspace.com/news/news-100306a.html

113

5.2.3 CONCLUSIE

Zonder in „complottheorieën‟ te vervallen wil ik in deze beperkte resultaten de aandacht

vestigen op enkele fundamentele „inconsistenties‟ die in dit historisch document vervat zitten.

Zo is er enerzijds door fysisch plaatsgebrek geen aanwijzing voor de toevoeging van de „a‟ in

de historische zin van Neil Armstrong. Anderzijds is er een probleem met de tussentijden in

de communicatie tussen zender en ontvanger. Een vraag & antwoord gesprek kan fysisch

nooit sneller gaan dan 2,5 seconden (lichtsnelheid) maar wordt hier op één seconde afgelegd.

Ten derde wordt er duidelijk en verstaanbaar gesproken tijdens de raketgestuwde afdaling

naar het maanoppervlak en is de motor niet hoorbaar terwijl hier sprake is van een

geluidsniveau tussen 150 tot 180 dB. Hedendaagse intercomgesprekken met geïntegreerde

ruisonderdrukking en gehoorbeschermers in de cockpit van een helikopter leiden daarbij tot

aanzienlijk slechtere resultaten bij een geluidsniveau van slechts 106 dB. Deze technische

inconsistenties kunnen niet worden verklaard door misverstanden of de afwezigheid van

atmosfeer in de (luchtledige) ruimte en dienen uitgebreid & diepgaand te worden onderzocht.

5.3 ARCHEO AKOESTIEK: ABDIJ VAN VILLERS (Waals Brabant)

Op 30 kilometer van Brussel, bevindt zich één van de best bewaarde ruïnes van de

Cisterciënzer Abdij van Villers.215

De abdij is gesticht in 1146 onder impuls van Sint-

Bernardus (Clairvaux) door een abt, twaalf monniken en vijf lekenbroeders op verzoek van de

Heer van Marbais (grond geschonken samen met Anselm van Huneffe & Engelbert van

Schoten). De stichting wordt bekrachtigd door Paus Eugenius III en de Luikse prinsbisschop

Hendrik II van Leyen. Na Villers I & II volgt in de loop van de 13de

eeuw een volledige

heropbouw (Villers III) met een hondertal monniken en 300 lekenbroeders. Het totale

landdomein beslaat 10.000 hectare en is bebouwd met verschillende abdijhoeves,

begijnhoven, kloosters en o.a. de Abdij van Grandpré (1231) & St-Bernardus (Bornem 1236).

De abdij staat vanaf de 13de

eeuw onder invloed van de Hertogen van Brabant en zetelt in de

Staten van Brabant. Na de godsdienstjaren in de 16de

en 17de

eeuw, breekt een tweede

215

M.L. Roggemans, F. Jurion de Waha, C. Billen, C. Donnay (eds.), Omtrent de Abdij van Villers-la-Ville,

Brussel, 1990

Website Abdij Villers: http://www.villers.be/nl/index2.htm

114

bloeiperiode aan in de 18de

eeuw onder de Oostenrijkers met een klassieke herinrichting.

Uiteindelijk leidt de Franse Revolutie (1789) tot de verkoop van de gebouwen in 1796 aan een

handelaar van bouwmaterialen (La Terrade). In 1820 is het terrein opgekocht door Charles-

Lambert Huart die toelating geeft om de spoorlijn Brussel-Namen dwars door de site aan te

leggen. De ruïnes blijven overeind en restauratiecampagnes volgen vanaf 1893 (eigendom van

de Belgische staat). Tot 2005 waren er opgravingscampagnes naar ondermeer de locatie van

de site „Portierswoning‟ (totaal van 3500 m²) en elk jaar vinden hier diverse culturele

evenementen plaats waaronder theater –en muziekvoorstellingen.

Gezien de uitstekende staat waarin de hoofdgebouwen zich bevinden is hier een gedetailleerd

akoestisch onderzoek mogelijk. De Abdijkerk is het meest indrukwekkend met een lengte van

94 meter en booggewelven van 23 meter hoog in gemengde Romaanse en Gotische stijl.

Ronde vensters (oculus) worden gecombineerd met lancetbogen en de dakconstructie is

volledig bewaard. Ook het 13de

eeuwse Gastenverblijf en de Refter zijn in relatief goede staat.

Onderzoek zou bestaan uit een meting van de resonantietijden in een bron-ontvanger

opstelling op hoofdhoogte (omnidirectionele luidspreker + microfoon + oscillator +

multimeter) zoals in de Neolithische studies en een „geauraliseerde‟ computersimulatie zoals

in het onderzoek van Epidauros & Aspendos. Vooral resonantie op de frequentie van de

menselijke stem (100-300 Hz.) komt daarbij in aanmerking gezien de unisone gezangen van

de monniken. Er zijn ook grote gelijkenissen met de Cisterciënzer Abdij van Fontenay

(Bourgogne FR.) en Orval waar 150 klankvazen zijn vastgesteld ter versterking van de

gezangen (ev. zijn er klankversterkende gaten of patrijspoorten als in het geval van Wells

Cathedral).216

De studie zou dus een accuraat beeld opleveren van de wergalmtijd, reflectietijden (EDT), het

geluidsdrukniveau (SPL), geluidssterkte (G), klankhelderheid / bepaling (C80), IACCwaarde

(Interaural Cross Correlation Function), de STI-factor (Speech Transmission Index) en

eventueel nog andere waarden als Absorptie en Diffractie. Er dient rekening te worden

gehouden met de afwezigheid van het publiek, meubilair en glasramen in de verschillende

aankomsttijden. Een vergelijkende studie met de resterende gebouwen van Orval en Fontenay

216

Website Fontenay: http://www.abbayedefontenay.com/abbayedefontenay.htm

Website Orval: http://www.orval.be/

115

(als controlegroep) kan de akoestische maatregelen in de bouw van abdijen door de

Cisterciënzers nauwkeurig schetsen en past volledig in het kader van de Archeo Akoestiek.

5.4 AUDITIEVE ARCHEOLOGIE: POTENZA VALLEI

In juli 2007 zal ik deelnemen aan de opgravingen die Professor F. Vermeulen opstart op de

Antieke kustsite van Potentia (dicht bij Ancona, Marche).217

Sinds 2000 doet Ugent aan Geo-

archeologische prospectie in de Potenza vallei (PVS) naar de Romeinse verstedelijking en

evolutie in sociale complexiteit. Over een afstand van 80 kilometer wordt survey gedaan en

het corridor gevolgd van de Appenijnen tot aan de kust (Monte Conero) langs de belangrijkste

Romeinse weg die het gebied ontsluit: Via Flaminia. In de Laat-Republikeinse en Imperiale

tijd ontstaan steden als Ricina, Trea, Septempeda en Prolaquem. Potentia groeit als Grieks

Emporium uit tot een voorname Romeinse stad (184 vr. Chr.) met ommuring, poortgebouwen,

regelmatig stratennet, forum en tempel voor Jupiter.

Het onderzoek bestaat uit historisch bronnenonderzoek, luchtfotografie, veldprospectie en

geomorfologisch onderzoek en deze informatie wordt gecentraliseerd in een GIS-toepassing.

Vergelijking wordt gemaakt met andere onderzoeken en surveys van Centraal Italië (Toscane /

Umbrië / Etrurië). De eerste resultaten tonen daarbij een mogelijke zonale opdeling in de

occupatie van Picenum in een boven-midden-beneden vallei. Daarbij telt de bovenvallei een

42tal concentraties (35 nederz.) en de Middenvallei 30 concentraties (11 nederz.). Vervolgens

wordt een typologie opgesteld met een 6-tal types op basis van de materiële vondsten:218

1. Kleine nederzetting

2. Boerderij

3. Eenvoudige Villa

4. Grote Villa

5. Nederzetting langs de weg

6. Vicus

217

F. Vermeulen, “Uit de lucht gegrepen: de bijdrage van archeologische luchtfotografie in het Potenza Survey

Project”, Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie 26 (2002), p.33-42

F. Vermeulen, C. Boullart, “The Potenza Valley Survey: Preliminary Report on Field Campaign 2000”,

Babesch 76 (2001), p.1-18

F. Vermeulen, P. Monsieur, C. Boullart, “The Potenza Valley Survey : Preliminary Report on Field

Campaign 2001”, Babesch 77(2002), p.49-71

Website Potenza Survey: http://www.flwi.ugent.be/potenza/ / www.vallatadelpotenza.it.

116

In de bovenvallei bevinden zich vooral type 1 tot 4 met een duidelijk verval in de Late

Keizertijd (enkel type 3 blijft). Het middengebied kent type 1 tot 6 en enkele grote villa‟s

blijven overeind in de Late Keizertijd. Prof. Vermeulen wil hier voorlopig uit concluderen dat

het bovengebied een villacultuur kent versus kleine gehuchten aan de rivier en het midden-

gebied vici kent met werkkrachten voor enkele grote villa‟s. Uiteraad kan de prospectie geen

definitief uitsluitsel brengen en moeten deze resultaten nog proefondervindelijk worden getest

door intense opgravingen.

In navolging van de methodologie van de „Auditory Archaeology‟ (Steve Mills) geloof ik dat

in dit onderzoek een auditieve toepassing mogelijk is zoals in de Teleorman vallei

(Roemenië). Mills heeft dit gebied (10x10 km.) opgedeeld in topografische en vegetatiezones

en neemt klanksamples op 16 vaste punten (GPS ijking) die gekozen zijn op basis van de

geomorfologie, hydrologie, materiële resten, fauna & flora. Rekening wordt gehouden met de

variabelen seizoen, weer of wind. In de Potenza vallei zijn de belangrijkste nederzettingen

intussen gelokaliseerd en dit vormt een ideaal uitgangspunt voor een auditieve vergelijking.

Na het opstellen van een gedetailleerd logboek (nr./datum/locatie/beschrijving) kan er een

typologie worden opgesteld naar Bregman‟s „Auditory Scene Analysis‟ (Stream Sources,

Stream Categories, Sequentials). Uiteindelijk wordt zo het volledige klanklandschap van de

vallei gevisualiseerd in een GIS-toepassing met de mogelijke vergelijking van de categorieën

als „biophony‟, „geophony‟ en „anthrophony‟ met de verschillende vegetatietypes en

topografische zones. Daarbij kunnen concentraties van materiële cultuur gekoppeld worden

aan welbepaalde geluiden.

Ik geloof dat deze auditieve informatie een sterke aanvulling kan betekenen van het PVS

onderzoek aan Ugent en ook financieel en organisatorisch een haalbare kaart is. Ik stel daarbij

een aanpassing voor in de methodologie van de „Auditieve Archeologie‟ waarbij de

gedetailleerde samplestrategie wordt behouden maar in de verwerking van de gegevens met

minder thematische categorieën wordt gewerkt. Geluid kan chronologisch opgedeeld worden

op basis van z‟n fysische eigenschappen en het moet mogelijk zijn om een relatieve en zelfs

absolute datering te geven voor elk type geluid.

218

Lesnota‟s Klassieke Archeologie II van prof. F. Vermeulen 2006-2007.

117

EINDCONCLUSIE

Deze thesis heeft een Kunsthistorische benadering vermeden met de esthetische of muzikale

benadering van instrumenten, klankschalen of hamerstenen. Ook de studie van de Iconografie

op ondermeer Sumerische, Egyptische of Griekse materiële resten behoort niet tot het

onderzoeksdomein, noch een gedetailleerde literaire of historische lezing van traktaten of

theorieën over het geluid. Er is in tegenstelling een eerder technische benadering gehanteerd

met de beschrijving van de puur fysieke vorm van het geluid en enkele concrete

archeologische toepassingen in het domein van de niet-destructieve prospectie. Daarbij valt de

diversiteit op waarmee geluid kan worden ingezet in het multidisciplinair wetenschappelijk

onderzoek. De mogelijkheid om geluid uit materiële resten te extraheren spreekt uiteraard het

meest tot de verbeelding maar is technisch erg moeilijk te verwezenlijken. Na een meer

cultuurfilosofisch en antropologische benadering is er overgaan op de erg gedetailleerde en

accurate akoestische studies op natuurlijke en architecturale resten. Bijna alle perioden en

regio‟s komen hier aan bod en opvallende verschillen zijn vast te stellen in de methodologie

van de onderzoekers. Het onderzoek uit de jaren ‟80 gebeurt nog volledig analoog op basis

van het gehoor en wordt beschreven in een musicologische terminologie. De link tussen de

opmerkelijke akoestiek en de aanwezigheid van rotskunst vormt een eerste auditief

aanknopingspunt. Het meer gevorderd onderzoek van de jaren ‟90 in Groot-Brittannië zoekt

naar een wetenschappelijk bewijs van akoestische rituelen in de Neolithische grafcultuur.

Vooral de zeer recente ontwikkeling in de 21ste

eeuw van gecomputeriseerde „auralisatie‟ en

„visualisatie‟ van de materiële resten kan leiden tot revolutionair nieuwe inzichten in

ondermeer Grieks-Romeinse (amfi)theaters (Epidauros / Aspendos). Hier is een keuze

gemaakt uit het ruime aanbod (ERATO) en één voorbeeld grondig uitgewerkt voor Turkije,

Griekenland en Italië. Vraag blijft evenwel wat deze uiterst wetenschappelijke analyse nu

uiteindelijk over de Romeinen en Grieken zelf zegt? Zij waren immers niet op de hoogte van

fenomenen als „Early Decay Time‟ (EDT), „Speech Transmission Index‟ (STI) of „Virtual

Pitch Phenomenon‟. Een uitgebreide studie van de akoestische kennis van de Antieken en

Middeleeuwen is hier op zijn plaats. Er wordt in dit hoofdstuk wel voor het eerst een

verklaring gevonden voor akoestische fenomenen zoals in Midden-Amerika (Chichén Itza)

waarbij het geluid van de Quetzal vogel of Dondergod in de architectuur zit verankerd.

118

Uiteraard is de studie van het geluid vaak een aanvullende discipline dan wel een zelfstandige

allesverklarende discipline en mag een materiële site nooit te éénduidig worden verklaard (in

navolging van de Astro-Archeologie). Niettemin is het werk van Steve Mills als introductie

van een eerder holistische „Auditieve Archeologie‟ erg verdienstelijk te noemen omdat het

aspect „geluid‟ vaak omnivalent werkt en deze eigenschap tot vandaag verwaarloosd wordt in

de algemene Archeologie. Geluid schetsen in een ruimer sociaal en economisch netwerk

(zoals een landbouw -of mijnsite) als graadmeter voor menselijke activiteit en occupatie is de

finale stap naar een volwaardige auditieve wetenschap. Zwakke punten als de vermenging van

contemporain met historisch geluid en de veelal ecologische benadering van het

klanklandschap worden daarbij best weggewerkt door het opstellen van een gedegen typologie

en chronologie van de humane geluiden. Hierbij kan gewerkt worden met een systeem van

„graden‟ waarbij een oorspronkelijk geluid (1ste

graad) duidelijk verschilt van een afgeleid

product (2/3de

graad). Ook de fysische analyse van het geluid moet primeren op de

thematische seriatie (gravende archeologen zijn geen neolithische landbouwers). En zelfs

indien dit voor een bepaalde periode moeilijk haalbaar is, kan er nog steeds een educatieve rol

voor het geluid zijn weggelegd (zie Mills in Çatalhöyük) ter promotie van de Archeologie

(opname opgraving & site in database).

Het argument als zou geluid louter een restprodukt zijn dat „niet op te graven valt‟, kan dus

niet langer als geldig worden aanvaard in nieuwe opgravingscampagnes. Het grote voordeel

van geluid is immers de directe link met het verleden zonder tussenstap of interpretatie. De

vier concrete „casestudies‟ bewijzen het belang van een auditieve parameter en tonen het

enorm potentieel van auditief onderzoek als aanvulling op of radicaal nieuwe formulering van

historische inzichten. Ik hoop dan ook dat deze „status questionis‟ zal bijdragen tot het

weerleggen van de vele vooroordelen die omtrent geluid tot vandaag overleven en voorzie een

bloeiende toekomst in het akoestisch en auditief onderzoek.

119

BIBLIOGRAFIE Afkortingen: (J)ASA: Journal of the Acoustical Society of America

IEEE: (Proceedings of ) the Institute of Electrical and Electronics Engineers

ERATO: Identification, Evaluation and Revival of the Acoustical Heritage of Ancient Theatres

and Odea

R.M. Adams, A New Paradigm for the Comprehensive Reinterpretation of Southwestern

Archaeology: The Prehistoric Kiva as Corn Bin, Natchez (Mississippi US.), 2005

C.T. Ault, “An Acoustical Performance Space in Ancient India: The Rani Gumph”, Paper

presented on the First Pan-American/Iberian Meeting on Acoustics in Cancun, 2002

G. Benford, “Time Shards”, In: In Alien Flesh, London, 1986

J.-E. Berendt, The Third Ear: On Listening to the World, NY,1992

L. Bertels, Cursus Audio Technologie RITS, Brussel, 1994

R.T. Beyer, Sounds of Our Times: Two Hundred Years of Acoustics, NY, 1999, p.271-276,

344-346

B. Blesser, L.-R. Salter, Spaces speak, are you listening?, Cambridge (Massachusetts

US.),2007, p.67-126

D. Botteldooren, L. Dekoninck, T. De Muer, W. Lauriks, J. Caerels, M. Bossuyt, MIRA

Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument Hinder: Lawaai, Vlaamse

Milieumaatschappij, 2006

A.S. Bregman, Auditory scene analysis: the perceptual organization of sound, London, 1990

George Brock-Nannestad, “Retrieving the Sources in Historical Recordings”, Paper presented

on the 147th ASA Meeting in New York, 2004

A. Buckley (ed.), Op. Cit., 1998, p.9-16

G.B. Cannelli, E.D‟Ottavi, A.Alippi, “Acoustic Methods in Archaeology: Prospecting on a

site of Parco Marturanum”, In: M. Pasquinucci, F. Trément, Non Destructive Techniques

Applied to Landscape Archaeology, Oxford, 2000, p.154-165

P. Carter, “Ambiguous Traces, Mishearing and Auditory Space”, In: V. Erlmann (ed.), Op.

Cit., p.43-63

S. Chakraverty (ed.), From Rock Art to Tribal Art: A Global Perspective, Calcutta, 1994

S. Chakraverty (ed.), Rock Art Studies in India: A Historical Perspective, Calcutta, 2003

120

I. Cross, A. Watson, “Acoustics and the Human Experience of Socially Organized Sound”, In:

C.Scarre, G.Lawson (eds.), Archaeoacoustics, Cambridge, 2006, p.107-115

L. Dams, “Preliminary Findings at the Organ Sanctuary in the Cave of Nerja, Malaga Spain”,

Oxford Journal of Archaeology 3 (1984), p.1-14

L. Dams, “Palaeolithic Lithophones: Descriptions and Comparisons”, Oxford Journal of

Archaeology 4 (1985), p.31-46

M. Dauvois, “Son et Musique Paleolithiques”, Les Dossiers d’Archeologie 142 (1989), p.2-11

M. Dauvois, X. Boutillon, „Etudes acoustiques au Réseau Clastres : Salle des peintures et

lithophones naturels‟, Bulletin de la Société Préhistoriques Ariège-Pyrénées 45 (1990), p.175-

186

N.F. Declercq, J.Degrieck, R. Briers, O. Leroy, “A Theoretical Study of Special Acoustic

Effects caused by the Staircase of the El Castillo Pyramid at the Mayan Ruins of Chichen-Itza

in Mexico”, JASA 116 (2004), p.3328-3335

N.F. Declercq, C.S.A Dekeyser, “Acoustic Diffraction Effects at The Hellenistic

Amphitheater of Epidaurus: Seat rows Responsible for the Marvelous Acoustics”, JASA 121

(2007), p.2011-2022

B. De Coensel, Introducing the temporel aspect in Environmental Soundscape Research,

Doctoraat Ingenieurswetenschappen Ugent, Gent, 2007

P. Devereux, R.G. Jahn, Michael Ibison, “Preliminary Investigations and Cognitive

Considerations of the Acoustical Resonances of Selected Archaeological Sites”,Antiquity 70

(1996), p.649-658

P. Devereux, Stone Age Soundtracks, London, 2001, p.75-76 ; p.103

P. Devereux, “Ears and Years: Aspects of Acoustics and Intentionality in Antiquity”, In: C.

Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p27-29

M.A Dobres, J.E. Robb, Agency in Archaeology, London, 2000

V. Erlmann , “But What of the Ethnographic Ear? Anthropology, Sound and the Senses”, In:

V.Erlmann (ed.), Hearing Cultures: Essays on Sound, Listening and Modernity, NY, 2004,

p.1-20

F.d‟Errico, G. Lawson, “The Sound Paradox: How to Assess the Acoustic Significance of

Archaeological Evidence?”, In: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.41; p.53-55

S. Feld, From Ethnomusicology to Echo-muse-Ecology: reading R. Murray Schafer in the

Papua New Guinea Rainforest, Oregon, 1994

S. Feld, K.H. Basso (ed.), Senses of Place, Santa Fe (Mexico), 1996

121

John Andrew Fisher, “What the Hills are alive with: In Defense of the Sounds of Nature”,

Journal of Aesthetics and Art Criticism 56 (1998), p.167-179

R. Fletcher, “Materiality, Space, Time and Outcome”, in: J. Bintliff (ed.), A Companion to

Archaeology, Oxford, 2004, p.110-140

P.S. Ford, “Electronic Evidence and Physiological Reasoning Identifying the Elusive Vowel

„a‟ in Neil Armstrong‟s Statement on First Stepping onto the Lunar Surface”, Onuitgegeven

paper, Australia, 2006

C.H. Frazier, W.D. O‟Brien, “Acoustic Imaging of Objects Buried in Soil”, JASA 108 (2000),

p.147-156

A.Chr. Gade, M.Lisa, C. Lynge Christensen, J.H. Rindel, “Roman Theatre Acoustics;

Comparison of Acoustic Measurement and Simulation results from the Aspendos Theatre of

Turkey,” Unpublished Paper of 18th

International Congress on Acoustics, Kyoto, 2004

A.Chr. Gade, K. Angelakis, “Acoustics of Ancient Greek and Roman Theatres in Use Today”,

Paper presented on the 4th

Joint Meeting of ASA and ASJ, Honolulu Hawaii, 2006

C. Haber, “Listening to Old Recordings with a virtual stylus”, Paper presented on the 147th

ASA Meeting in New York, New York, 2004

C.M. Harris, Handbook of Noise Control, New York, 1957

W.M. Heckl, “Fossil Voices”, In: W.E. Krumbein, P. Brimblecombe, D.E. Cosgrove, S.

Staniforth (eds.), Durability and Change: the Science, Responsibility and Cost of Sustaining

Cultural Heritage, Chichester, 1994, p.292-298

E. Heggy, PH. Paillou, G. Ruffié, JM. Malézieux, F. Costard, G. Grandjean, “On Sounding

Radar Performances for Martian Subsurface Water Detection”, Conference on the

Geophysical detection of Subsurface Water on Mars, Bordeaux, 2001

M. Heidegger, Poetry, Language, Thought, NY, 1971

D. Hosler, “Sound, Color and Meaning in the Metallurgy of Ancient West Mexico”, World

Archaeology 27 (1995), p.111

P. Herring, Cornwall’s Historic Landscape. Presenting a Method of Historic Landscape

Assessment, Truro, 1998

S. Houston, K.Taube: “An Archaeology of the Senses: Perception and Cultural Expression in

Ancient Mesoamerica”, Cambridge Archaeology Journal 10 (2000), p.261-294

T. Ingold, The Perception of the Environment: Essays in Livelihood, Dwelling and Skill,

London, 2000

G.C. Izenour, Roofed Theatres of Classical Antiquity, New Haven/London, 1992

122

A. Jackson, “Sound and Ritual”, Man New Series 3 (1968), p.293-300

D. Keeports, “Estimating the Speed of Light from Earth-Moon Communication”, The Physics

Teacher 44 (2006), p..414-415

R. Larsen, A Potter’s Companion: Imagination, Originality and Craft, Rochester, 1993

G. Lawson, C. Scarre, I. Cross, C. Hills, “Mounds, Megaliths, Music and Mind: Some

Thoughts on the Acoustical Properties and Purposes of Archaeological Spaces”,

Archaeological Review from Cambridge 15 (1998), p.110-134

G. Lawson, “Large Scale - Small Scale: Medieval Stone Buildings, Early Medieval Timber

Halls and the Problem of the Lyre”, In: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op.Cit. p.85-94

J. Leeds, The Power of Sound, Rochester, 2001

M. Lisa, J.H. Rindel, C.L. Christensen, “Predicting the Acoustics of Ancient Open-Air

Theatres : The Importance of Calculation Methods and Geometrical Details”, Paper presented

on The Joint Baltic-Nordic Acoustics Meeting, Mariehamn Aland, 2004

D. Lubman, “Acoustics of the Great Ball Court at Chichen Itza Mexico”, Journal of the

Acoustical Society of America, 120 (2006), p.3279

C.S. Lund, “The Archaeomusicology of Scandinavia”, World Archaeology 12 (1981), p.264-

265

C.S. Lund, “What is wrong with Music Archaeology? A Critical Essay from a Scandinavian

Perspective including a Report from a New Find of a Bullroarer”, In: A. Buckley, Hearing the

Past: Essays in Historical Ethnomusicology and the Archaeology of Sound, (Etudes et

Recherches Archéologiques de l’Université de Liège 86), Liège, 1998, p.17-28

F. Lynch, “The use of the passage in certain passage graves as a means of communication

rather than access”, In: G. Daniel, P. Kaerum (ed.), Megalithic Graves and Ritual,

Copenhagen, 1973, p.152

D. Mazonowicz, “Prehistoric Rock Painting at Tassili”, African Arts 2 (1968), p. 24 ; 74-75 S. McAdams, E. Bigand (ed.), Thinking in Sound: Cognitive Psychology of Human Audition,

Oxford, 1993

S. Mills, The significance of sound in fifth millennium cal. BC southern Romania: auditory

archaeology in the Teleorman River Valley, Unpublished PhD dissertation, Cardiff, 2001,

p.117 ; p.123-142

S. Mills, “Auditory Archaeology at Çatalhöyük: a Preliminary Report”, In: I. Hodder (ed.),

Çatalhöyük Archive Report, Cambridge, 2004

S. Mills, “Sensing the Place: Sounds and Landscape Archaeology”, In: D.W. Bailey, A.

Whittle and V. Cummings (eds.), (Un)settling the Neolithic, Oxford, 2005, p.80

123

S. Mills, “Applying Auditory Archaeology to Historic Landscape Characterisation, A Report

for English Heritage”, Internetpublicatie, Cardiff, 2005, p.2-4

B.C.J. Moore, “Hearing”, In: R.L. Gregory, A.M. Colman, Sensation and Perception, NY,

1995, p.48-69

J. Montagu, “The Conch in Prehistory”, World Archaeology 12 (1981), p.273-279

T. de Muer, Policy Supporting Tools for Urban Noise Assessment, Doctoraat

Ingenieurswetenschappen Ugent, Gent, 2006

W.A. Munson, F.M. Wiener, “In search of the missing 6 dB”, JASA 24 (1952), p.498–501

R. Needham, “Percussion and Transition”, Man New Series 2 (1967), p.606-614

P. Oström, M. Kleiner, “The Brittle Sound of Ceramics: Can Vases Speak?”, Archaeology

and Natural Science I (1993), p.66-72

S. Ouzman, “Seeing is Deceiving: Rock Art and the Non-Visual” World Archaeology:

Archaeology and Aesthetics 33 (2001), p. 237-256

T.W. Potter, The Changing Landscape of South Etruria‟, London, 1979

E. Pape, Hoe mensen stilte ervaren in stiltegebieden, Thesis Milieuwetenschappen en

Technologieën Ugent, Gent, 2005

M. Quinn, L.D. Meeker, “Research set to Music: The Climate Symphony and other

Sonifications of Ice Core, Radar, DNA, Seismic and Solar Wind Data”, Proceedings of the

2001 International Conference on Auditory Display, Espoo (Finland), 2001, p56-61

C. Renfrew, P. Bahn, Archaeology: Theories, Methods and Practice, New York, 1996, p.90

I. Reznikoff, M. Dauvois, “La Dimension Sonore des Grottes Ornées”, Bulletin de la Societé

Prehistorique de France 85 (1988), p.238-246

I. Reznikoff, “On the Sound dimension of prehistoric painted caves and rocks”, in: E. Tarasti

(ed.), Musical Signification: Essays in the Semiotic Theory and Analysis of Music, Berlin,

1995, p.540-557

I. Reznikoff, “The evidence of the Use of Sound Resonance from Palaeolithic to Medieval

Times”, in: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.77-85

J.H. Rindel, AC Gade, M. Lisa, “The Virtual Reconstruction of the Ancient Roman Concert

Hall in Aphrodisias Turkey”, Proceedings of The Institute of Acoustics 28 (2006), p316-323

J.H. Rindel, M. Lisa, ”The ERATO project and its contribution to our understanding of the

acoustics of ancient Greek and Roman theatres”, ERATO Project Symposium of 20 January

2006, Istanbul, p.1-10

124

W. Robertson, J. Pappafotis, P. Flannigan, J. Cathey, B. Cathey, C. Klaus, “Sound beyond the

speed of light: Measurement of negative group velocity in an acoustic loop filter” Applied

Physics Letters 90 (2007)

M.L. Roggemans, F. Jurion de Waha, C. Billen, C. Donnay (eds.), Omtrent de Abdij van

Villers-la-Ville, Brussel, 1990

T.D. Rossing, The Science of Sound, Illinois, 1990

J. Sampson, Wells Cathedral West Front: Construction, Sculpture and Conservation, Stroud,

1998

C.Scarre, G.Lawson (eds.), Archaeoacoustics, Cambridge, 2006

R.M. Schafer, The Tuning of the World: Toward a Theory of Soundscape Design,

Philadelphia, 1977

R.M. Schafer, R.M., The Soundscape: our Sonic Environment and the Tuning of the World,

Rochester, 1994

R.M. Schafer, The Music of the Environment, Wien, 1973, p.28

M. Serres, Genesis, Michigan, 1995

U. Shankar, “Acoustic Excavations: Soundings in the Ranigumpha Caves”, In: Ravi

Vasudevan, Ravi Sundaram, Jeebesh Bagchi, Monica Narula, Shuddhabrata Sengupta, Geert

Lovink, Marleen Stikker (eds.), Sarai Reader: Shaping Technologies (Sharai 03), Delhi,

2003, p.83-89

R.S.Shankland, “Acoustics of Greek Theatres”, Physics Today (1973), p.30-35

Shin-ichi Sato, Hiroyuki Sakai, Nicola Prodi, “Acoustical Measurements in Ancient Greek

and Roman Theatres”, Paper presented on the Forum Acusticum: The 3rd European

Acoustics Association Convention, Sevilla, 2002

T. G. Smith, Vitruvius On Architecture, New York, 2004

M.M. Smith (ed.), Hearing History, Athens (Georgia US.), 2004, p.69-135

J. Sterne, The Audible Past, Durham, 2003

N.L. Thomas, Irish Symbols of 3500 BC., Dublin, 1988

E. Thompson, The Soundscape of Modernity, Cambridge (Massachusetts US.), 2002

C. Tilley, A Phenomenology of Landscape: Places, Paths and Monuments, Oxford, 1994,

p.11-34

125

B. Truax, Acoustic Communication, New Jersey, 1984

D. Tuzin, “Miraculous Voices: The Auditory Experience of Numinous Objects”, Current

Anthropology 25 (1984), p.579-596

J. Uozumi, T. Asakura, “Optical Methods for Reproducing Sounds from Old Phonograph

Record”, In: T. Asakura (Ed.), International Trends in Optics and Photonics (Springer Series

in Optical Sciences 4), Berlin, 1999

E. Van de Steene, Auditieve perceptie van de afstand tot omgevingsgeluidsbronnen, Thesis

MANAMA Milieusanering en Milieubeheer Ugent, Gent, 2006

S.L.Vassilantonopoulos, J.N. Mourojopoulos, “A Study of Ancient Greek and Roman

Theater”, Acta Acustica 89 (2003), p.123-136

F. Vermeulen, C. Boullart, “The Potenza Valley Survey: Preliminary Report on Field

Campaign 2000”, Babesch 76 (2001), p.1-18

F. Vermeulen, P. Monsieur, C. Boullart, “The Potenza Valley Survey : Preliminary Report on

Field Campaign 2001”, Babesch 77 (2002), p.49-71

F. Vermeulen, “Uit de lucht gegrepen: de bijdrage van archeologische luchtfotografie in het

Potenza Survey Project”, Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie 26 (2002), p.33-42

S.J. Waller, “Acoustical Studies of Rock Art Sites on Three Continents”, In: S. Chakraverty

(ed.), From Rock Art to Tribal Art: A Global Perspective, Calcutta, 1994

S.J. Waller, “Rock Art Acoustics in the Past, Present, and Future”, 1999 International Rock

Art Congress Proceedings 2 (2002), p.11-20

S.J. Waller, "Intentionality of Rock-art Placement Deduced from Acoustical Measurements

and Echo Myths", in: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.31-41

A. Watson, D. Keating, “Architecture and Sound: an Acoustic Analysis of Megalithic

Monuments in Prehistoric Britain”, Antiquity 73 (1999), p.325-336

A. Watson, D. Keating, “The Architecture of Sound in Neolithic Orkney”, In: A. Ritchie

(ed.), Neolithic Orkney in its European Context, Cambridge, 2000, p.259-263

A. Watson, “The Sounds of transformation: Acoustics, Monuments and Ritual in the British

Neolithic”, in: N.S Price (ed.), The Archaeology of Shamanism, London, 2001, p.179-192

A. Watson, “(Un)Intentional Sound? Acoustics and Neolithic Monuments”, In : C. Scarre, G.

Lawson (eds.), Op. Cit., p19-20

L. Watson, Supernature: The Natural History of the Supernatural, London, 1973

P. Weiss, “Does the Echo at a Mayan Temple pay Homage to a Sacred Bird”, Science News

155 (1999), p.44.

126

C.L. Witmore, “Vision, Media, Noise and the Percolation of Time: Symmetrical Approaches

to the Mediation of the Material World”, Journal of Material Culture 11 (2006), p.267-292

R.G Woodbridge, “Acoustic Recordings from Antiquity”, Proceedings Letters of the IEEE,

(1969), p.1465-1466

K. Wrightson, “An Introduction to Acoustic Ecology”, Soundscape: The Journal of Acoustic

Ecology I (2000), p.10-13

E.B.W. Zubrow, E.C. Blake, “The Origin of Music and Rhythm”, in: C. Scarre, G. Lawson

(eds.), Op. Cit., Cambridge, 2006, p.117-125

E. Zwicker, H. Fastl, Psychoacoustics: Facts and Models, Berlin, 1990

WEBSITES (alfabetisch gerangschikt) l‟Abbaye de Fontenay : http://www.abbayedefontenay.com/abbayedefontenay.htm

l‟Abbaye de Villers: http://www.villers.be/nl/index2.htm

Abdij van Orval: http://www.orval.be/

Acoustic Ecology Institute: http://www.acousticecology.org/

The Acoustical Society of America: http://www.acoustics.org/

R.M Adams (Kiva): http://sipapu.gsu.edu/assets/adams2005.pdf

Akoestische Keramiek (fictie): http://www.zalea.org/videos/bil_levase.mp4

Akoestische Keramiek (1 april): http://www.ndtv.com/convergence/ndtv/story.aspx?id=NEWEN20070007398

Audioscapes (Sound in/of Antiquity University of Glasgow 2004):

http://www.glasgow.ac.uk/departments/archaeology/news/conferences/tag/sessions/4.html#B

Australian Sound Project (P. Carter): http://www.sounddesign.unimelb.edu.au/site/papers/mishearing.html

AGIV (Bodemkaart België): http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen//?artid=261#2

Anasazi Kiva (reconstruction) : http://sipapu.gsu.edu/html/architecture.html

Aphrodisias (TR): http://www.nyu.edu/projects/aphrodisias/home.ti.htm

T. Asakura (Optics/Photonics): http://www.eli.hokkai-s-u.ac.jp/HRC/activities/1999/09.pdf

Auditory Research Laboratory: http://www.psych.mcgill.ca/labs/auditory/laboratory.html

Th. Ault (Rani Gumpha India): http://www.acoustics.org/press/144th/Ault.htm

BBC (Article Kupgal): http://news.bbc.co.uk/2/hi/science/nature/3520384.stm

J.-E. Berendt: http://www.sourcetext.com/pythagoras/third-ear.html

Biology Letters (Robins): http://www.journals.royalsoc.ac.uk/content/l4023r24375h6882/

D. Bloor (University of Edinburgh): http://www.sps.ed.ac.uk/staff/bloor.html

Borror Laboratory of Bioacoustics: http://blb.biosci.ohio-state.edu/

Brodgar: http://www.orkneyjar.com/history/brodgar/index.html

Brown Univ.: http://proteus.brown.edu/dingwerk/admin/download.html?attachid=1352793

CAHRISMA-project: http://server.oersted.dtu.dk/www/oldat/cahrisma/

Camster Round: http://www.caithness.org/history/archaeology/camsterbypannett/camsterlandscape.htm

P. Carter (Melbourne University): http://www.abp.unimelb.edu.au/people/staff/carterp.html

Collect Space (Peter Shan Ford): http://www.collectspace.com/news/news-100306a.html

N. Declercq: http://www.me.gatech.edu/declercq/researchtopicsF.html

G. & A. Delange (Tlaloc Temple): http://www.delange.org/TemMayor3/TemMayor3.htm

L. Dolphin: http://www.ldolphin.org/Geoarch.html

The Dwarfie Stane: http://www.orkneyjar.com/history/tombs/dwarfiestane/index.html

Easter Aquorthies: http://myweb.tiscali.co.uk/celynog/Aberdeenshire/easter_aquorthies.htm

S. Earnshaw: http://www.chem.yale.edu/~chem125/levitron/Earnshaw.html

English Heritage: http://www.english-heritage.org.uk/server/show/nav.9360

Environmental Sound Art Galleries (Earthear): http://earthear.com/index.html

ERATO-project (2003-2006): http://server.oersted.dtu.dk/www/oldat/erato/

127

V. Erlmann: http://www.utexas.edu/cofa/music/erlmannseries/VEIT/index.html

Europese Parlement (geluidswetgeving) : http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/l21180.htm

Forestry Commission UK: http://www.forestry.gov.uk/website/PDF.nsf/pdf/fcin16.pdf/$FILE/fcin16.pdf

A. Gade (Aspendos): http://www.odeon.dk/pdf/ICA_2004_ASPENDOS_rev.pdf

Geevor Tin Mine (UK): http://geevor.com

GPR-SLICE Software : http://www.gpr-survey.com/

Halileis (Argos GR.): http://www.geocities.com/btse1/halieishhistory.htm

Christer Hamp: http://www.christerhamp.se/phono/frames.html

M. Heidegger: http://drcwww.uvt.nl/~ljansen/filosoof/gesch/heidegge.htm

G. Heintz: www.Acoustic-Camera.com

H.L.F.von Helmholtz: http://www-groups.dcs.stand.ac.uk/~history/Biographies/Helmholtz.html

Helmholtz Resonance: http://www.iol.ie/~geniet/eng/sound.htm#Helmholtz

T.G. Hines (Ancient Theatre Archive): http://www.whitman.edu/theatre/theatretour/home.htm

Honeysuckle Creek Tracking Station: http://www.honeysucklecreek.net/index1.html

E. Husserl: http://www.husserlpage.com/

T. Ingold (Aberdeen University): http://www.abdn.ac.uk/socsci/staff/details.php?id=6

Inst.Field Archaeologists: http://www.archaeologists.net/modules/tinycontent/index.php?id=1

Institute of Sound and Vibration Research (ISVR): http://www.isvr.soton.ac.uk/

International Conference GPR:http://www.bradford.ac.uk/acad/archsci/depart/conferen/gprnara01/index.htm

International Federation of Rock Art Organisations: http://www.cesmap.it/ifrao/ifrao.html

International Federation of Soundhunters (FICS): http://www.soundhunters.com/

International Institute of Noise Control Engineering (I-Ince): http://www.i-ince.org/

IPEM Ugent: http://www.ipem.ugent.be/

Japan Society for the Promotion of Science: http://www.jsps.go.jp/english/index.html

Kataragama (Sri Lanka India): http://kataragama.org/

The Knowe of Yarso: http://www.stonepages.com/ancient_scotland/sites/yarso.htm

Koninginnedal (Egypte): http://www.valleyofthekings.org/vofk/content/archive/artp.htm

B. L. Krause: http://www.nature.nps.gov/naturalsounds/publications/wildsounds.pdf

KUL (Labo Bouwfysica) : http://www.kuleuven.ac.be/bwf/onderwijs/basis/default.htm

R. Lauhakangas (Onega): http://www.helsinki.fi/~lauhakan/whale/comics/poika/onegast.html

Marc Leman (IPEM Ugent): http://www.ipem.ugent.be/staff/marc/

Levant Mine (UK): http://freespace.virgin.net/levant.mine/

LOGOS foundation: http://logosfoundation.org/kursus/4000.html

D. Lubman (Chichen Itza): http://www.ocasa.org/MayanPyramid2.htm

D. Lubman (Chitzen Itza): http://www.acoustics.org/press/136th/lubman.htm

D. Lubman (Great Ball Court): http://www.acoustics.org/press/152nd/lubman.html

D. Lubman / Brenda Kiser: http://www.publicartreview.org/pdf/kiser.pdf

Luray Caverns: http://www.luraycaverns.com/

Maeshowe: http://www.orkneyjar.com/history/maeshowe/

Marine Archaeology: http://www.arch.soton.ac.uk/Research/justin/acoustic.html

Mc Donald Institute Cambridge: http://www.mcdonald.cam.ac.uk/

Milieu & Natuurraad Vlaanderen: http://www.mina.be/uploads/SLO-1_rapport.pdf

S. Mills / Joseph Reeves: http://pastxting.wordpress.com/

S. Mills / Ruth Tringham: http://chimeraspider.wordpress.com/

S. Mills (Catalhöyük): http://www.catalhoyuk.com/archive_reports/2004/ar04_40.html

S. Mills (Historic Landscape): http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/index.html

S. Mills (Romania): http://www.srap.cardiff.ac.uk/archive/reports/report1/report1_4.html

MIRA (Milieurapport Vlaanderen): www.milieurapport.be

J. Mourjopoulos: http://www.wcl.ee.upatras.gr/audiogroup/AncientAcoustics/index.html

NASA (Geluidsarchief): http://science.ksc.nasa.gov/history/apollo/apollo-11/sounds/

NASA (Quindar toon): http://www.hq.nasa.gov/alsj/quindar.html

NASA (Teksten): http://www.hq.nasa.gov/alsj/a11/a11.landing.html

Cueva Nerja: http://www.nerja.org/turismo_ing/tur_cueva.htm

Newgrange : http://www.knowth.com/newgrange.htm

Grotte Niaux: http://auzatvicdessos.free.fr/NIAUX.HTM

Noisemapping England: http://www.noisemapping.org/

Odeon Room Acoustics Software: http://www.odeon.dk/Sounds.htm

Parkes: http://www.parkes.atnf.csiro.au/apollo11/The_Apollo11_SSTV_Tapes_Search.pdf

Penn State Acoustics : http://www.acs.psu.edu/users/sparrow/movies/animations5.html

128

Potenza Valley Survey: http://www.flwi.ugent.be/potenza/ / www.vallatadelpotenza.it.

Provinciaal Veiligheidsinstituut Antwerpen: http://www.provant.be/pvi

Puget Soundscape: http://homepage.mac.com/brettbecker/soundscape/pugetsoundscape.html

M. Quinn (The Climate Symphony): http://www.bcca.org/ief/dquin00c.htm

M. Quinn (Paper): http://www.acoustics.hut.fi/icad2001/proceedings/papers/quinn.pdf

Chris Ruckman (Active Noise Control): http://www.erols.com/ruckman/

W.C. Sabine: http://www.kuleuven.ac.be/bwf/onderwijs/zaal/wcsabine.htm

Hiroyuki Sakai: http://www.highedu.kyoto-u.ac.jp/dep_1/staff/sakai_e.html

S.Sato, H. Sakai, N. Prodi (Taormina It.): http://www.sea-acustica.es/Sevilla02/rba01007.pdf

Shin-ichi Satoh (National Institute of Informatics): http://research.nii.ac.jp/~satoh/

U. Shankar (Rani Gumpha India): http://www.sarai.net/journal/03pdf/083_089_ushankar.pdf

Soundscape Archive: http://www.jiscmail.ac.uk/lists/soundscapeuk.html

Southern Romania Archaeological Report SRAP: http://www.srap.cardiff.ac.uk/

Ofer Springer: http://www.cs.huji.ac.il/~springer/

Sri Pada (Adam‟s Peak Sri Lanka): http://sripada.org/

Stanford University(Auditory Archaeology): http://humanitieslab.stanford.edu/Symmetry/103

Stenness: http://www.orkneyjar.com/history/standingstones/stenstone2.htm

J.W. Strutt: http://www-groups.dcs.st-and.ac.uk/~history/Biographies/Rayleigh.html

Telesat (Satellietverbinding): http://www.telesat.ca/satellites/delay-response-times-e.asp

Temple of Heaven (Beijing China): http://www.kinabaloo.com/temple_of_heaven.html

THEATRON-project: http://www.theatron.co.uk/

Taversoe Tuick: http://www.orkneyjar.com/history/tombs/taversoe/index.html

Ruth Tringham (Berkeley): http://ls.berkeley.edu/dept/anth/tringham.html

D.F. Tuzin: http://www.anthro.ucsd.edu/anthfac/tuzin.html

Ultrasonic Nondestructive Evaluation Laboratory: http://www.mie.utoronto.ca/labs/undel/

U.S. National Park Service (Policy): http://home.nps.gov/applications/npspolicy/index.cfm

Vlaamse Milieumaatschappij: www.vmm.be/mira

VRT: http://www.canvas.be/canvas_master/programmas/overleven/c_overleven_070121_keiluid/index.shtml

Wells Cathedral (Somerset UK): http://www.wellscathedral.org.uk/

S. Waller: http://www.geocities.com/capecanaveral/9461/

S. Waller (paper): http://www.geocities.com/capecanaveral/9461/94global.PDF

A. Watson: http://www.neolithic.reading.ac.uk/

The Wenner-Gren Foundation: http://www.wennergren.org/

Th. Williamson: http://www.exn.ca/dinosaurs/story.asp?id=1997120807&name=archives

C.L. Witmore (Brown University US): http://proteus.brown.edu/witmore/Home

World Forum For Acoustic Ecology: http://interact.uoregon.edu/MediaLit/wfae/home/

World Mysteries (Teotihuancan Temple): http://www.world-mysteries.com/mpl_7.htm

World Soundscape Project (WSP): http://www.sfu.ca/%7Etruax/wsp.html

FIGURENLIJST (aangeduid met F in de tekst) Figuur 1: http://www.gratisppltheorie.nl/rt_files/image002.jpg

Figuur 2: http://www.kuleuven.ac.be/bwf/onderwijs/basis/N_princ_geom_akoe_1.htm

Figuur 3: http://www.engineeringtoolbox.com/docs/documents/59/SoundDecibelABC.gif

Figuur 4: www.hoorzaken.nl/toonhoogte_perceptie.htm

http://www.natuurkunde.nl/servlet/supportBinaryFiles?referenceId=3&supportId=673975

Figuur 5: http://nl.wikipedia.org/wiki/Gehoordrempel

Figuur 6: www.gikacoustics.com/faq.htm

Figuur 7: www.ipl.citg.tudelft.nl/.../basis_diffractie.htm

www.pa.op.dlr.de/acoustics/essay1/beugung_en.html

Figuur 8: http://library.thinkquest.org/C0126626/form/doppler2.gif

Figuur 9: http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/f/f6/SonneNebel.jpg/350px-SonneNebel.jpg

Figuur 10: http://gutenberg.spiegel.de/autoren/Druckversion_helmhltz.htm

http://logosfoundation.org/kursus/4301.html

Figuur 11: www.nndb.com/people/497/000099200/

http://slamdunk.geol.ucl.ac.uk/~brodholt/B165/Figures/Earthquakes+Seismology/rayleigh_web.jpg

Figuur 12: www.kuleuven.ac.be/.../zaal/wcsabine.htm

Figuur 13: http://www.phy.duke.edu/research/photon/qelectron/proj/infv/images/brillouin.jpg

metwww.epfl.ch/Brillouin/physique_brillouin.htm

129

Figuur 14: http://ieeexplore.ieee.org/iel5/5/31071/01445674.pdf?arnumber=1445674

http://www.azom.com/details.asp?ArticleID=2148

Figuur 15: www.marconifoundation.org/.../cherry.htm

S. Mc Adams, E. Bigand, Thinking in Sound, p.70, fig.4.1

Figuur 16: http://www.physorg.com/news88249076.html

Figuur 17: http://www.divediscover.whoi.edu/images/sonar_swath_top.gif

www.kennislink.nl/web/show?id=131563

Figuur 18: http://www.geosphereinc.com/media/img_gpr_gpradar_gpr-operation.jpg

http://www.arch-ant.bham.ac.uk/bufau/research/forum_novum/default.htm

Figuur 19: G.B. Cannelli, E.D‟Ottavi, A.Alippi, “Acoustic Methods in Archaeology: Prospecting on a site of

Parco Marturanum”, In: M. Pasquinucci, F. Trément, Non Destructive Techniques Applied to

Landscape Archaeology, Oxford, 2000, p.157 fig.15.2 ; p.163 fig. 15.12

Figuur 20: P. Oström, M. Kleiner, “The Brittle Sound of Ceramics: Can Vases Speak?”, Archaeology and

Natural Science I (1993), p.71 fig.2 ; p.72 fig.4

Figuur 21: W.M. Heckl, “Fossil Voices”, In: W.E. Krumbein, P. Brimblecombe, D.E. Cosgrove, S. Staniforth

(eds.), Durability and Change: the Science, Responsibility and Cost of Sustaining Cultural

Heritage, Chichester, 1994, p.297 plate IV, p.297 fig.22.1

Figuur 22: M. Quinn, L.D. Meeker, “Research set to Music: The Climate Symphony and other Sonifications of

Ice Core, Radar, DNA, Seismic and Solar Wind Data”, Proceedings of the 2001 International

Conference on Auditory Display, Espoo (Finland), 2001, p.60, fig.7 –10.

Figuur 23: http://www.exn.ca/dinosaurs/story.asp?id=1997120807&name=archives

Figuur 24: replaygain.hydrogenaudio.org/equal_loudness.html

Figuur 25: http://www.technopolis.be/images/watkunjedoen_foto/exhibit%20in%20de%20kijker/

groot/tekening_breinbal1.jpg

Figuur 26: I. Cross, A. Watson, “Acoustics and the Human Experience of Socially Organized Sound”, In:

C.Scarre, G.Lawson (eds.), Archaeoacoustics, Cambridge, 2006, p.111, Fig. 11.3a / b

Figuur 27: http://prehisto.ifrance.com/artqui6666.jpg

F.d‟Errico, G. Lawson, “The Sound Paradox: How to Assess the Acoustic Significance of

Archaeological Evidence?”, In: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.43 fig. 5.1.

Figuur 28: http://www.hulsen.net/images/0599Egypte15A.jpg

http://www.maltesering.com/archaeology_hal_saflieni_hypogeum.asp

Figuur 29: http://pressbox.co.uk/images/logos/35692_Greece-Nekoruins.jpg

http://www.users.globalnet.co.uk/~loxias/images/livadhia2.jpg

Figuur 30: http://www.search.com/reference/Art_in_Ancient_Greece

http://www.bbc.co.uk/history/ancient/greeks/images/gal_grk_oly_temple.jpg

Figuur 31: www.ripon.edu/.../site/greek_home_page.html

Figuur 32: http://www.contracosta.cc.ca.us/Art/Images/RomeConBasilica.jpg

http://www.arch.cam.ac.uk/~dir21/gallery/tn/basilica_of_maxentius_and_constantine.png.html

Figuur 33: http://art-of-paris.ca/history/pictures/st.denis.jpg

http://www.ego4u.de/images/countries/uk/london/globe-theatre01.jpg

Figuur 34: http://www.gtaust.com/filter/04/09.shtml

Figuur 35: www.museum.hu-berlin.de/.../ralf/metsame.html

http://socialfiction.org/?tag=sound

Figuur 36: J. Sterne, The Audible Past, Durham, 2003, p.47, fig. 4 / 5

Figuur 37: C. Haber, “Listening to Old Recordings with a virtual stylus”, Paper presented on the 147th

ASA

Meeting , New York, 2004, Fig. 2 /3

Figuur 38: http://www.christerhamp.se/phono/archaeo/archaeoplayer.html

Figuur 39: C.S. Lund, “The Archaeomusicology of Scandinavia”, World Archaeology 12 (1981), p.251, Fig. 3

http://www.seasite.niu.edu/burmese/cooler/Chapter_1/Chapter_1_images/Bd08.JPG

Figuur 40: http://www.4to40.com/discoverindia/index.asp?article=discoverindia_stringedinstruments

http://www.music.vt.edu/musicdictionary/textb/Bull-roarer.html

Figuur 41: I. Reznikoff, M. Dauvois, “La Dimension Sonore des Grottes Ornées”, Bulletin de la Societé

Prehistorique de France 85 (1988), p.243.

Figuur 42: I. Reznikoff, “On the Sound dimension of prehistoric painted caves and rocks”, in: E. Tarasti (ed.),

Musical Signification: Essays in the Semiotic Theory and Analysis of Music, Berlin 1995, p.548

-549, Fig. 1/2

Figuur 43: L. Dams, “Preliminary Findings at the Organ Sanctuary in the Cave of Nerja, Malaga Spain”,

Oxford Journal of Archaeology 3 (1984), p.9, fig. 8 ; p.10, fig. 9

Figuur 44: L. Dams, “Preliminary Findings at the Organ Sanctuary in the Cave of Nerja, Malaga Spain”,

130

Oxford Journal of Archaeology 3 (1984), p.2, fig. 1

Figuur 45: S.J. Waller, "Intentionality of Rock-art Placement Deduced from Acoustical Measurements and

Echo Myths", in: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.33 fig.4.2 ; p.34 fig.4.3

Figuur 46: S.J. Waller, “Acoustical Studies of Rock Art Sites on Three Continents”, in: S. Chakraverty (ed.),

From Rock Art to Tribal Art: A Global Perspective, Calcutta, 1994, p.15, fig.2a / b

Figuur 47: http://www.acoustic-camera.com/

Figuur 48: S.J. Waller, "Intentionality of Rock-art Placement Deduced from Acoustical Measurements and

Echo Myths", in: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op. Cit., p.35, fig.4.4

Figuur 49: P. Devereux, R.G. Jahn, Michael Ibison, “Preliminary Investigations and Cognitive Considerations

of the Acoustical Resonances of Selected Archaeological Sites”,Antiquity 70 (1996), p.650, Tabel I

Figuur 50: http://www.knowth.com/newgrange.htm

Figuur 51: P. Devereux, R.G. Jahn, Michael Ibison, “Preliminary Investigations and Cognitive Considerations

of the Acoustical Resonances of Selected Archaeological Sites”,Antiquity 70 (1996), p.653, fig. 6

Figuur 52: http://myweb.tiscali.co.uk/celynog/Aberdeenshire/easter_aquorthies.htm

Figuur 53: A. Watson, D. Keating, “Architecture and Sound: an Acoustic Analysis of Megalithic Monuments

in Prehistoric Britain”, Antiquity 73 (1999), p.327, fig. 2

Figuur 54: www.sff.net/.../neile/semaines/Scotland/0828.htp

http://lowefoto.com/konica/caith02.jpg

Figuur 55: A. Watson, D. Keating, “Architecture and Sound: an Acoustic Analysis of Megalithic Monuments

in Prehistoric Britain”, Antiquity 73 (1999), p.332, fig.6

Figuur 56: A. Watson, D. Keating, “Architecture and Sound: an Acoustic Analysis of Megalithic Monuments

in Prehistoric Britain”, Antiquity 73 (1999), p.334, fig.7

Figuur 57: http://www.sypeland.freeserve.co.uk/stenness2.jpg

http://www.oisf.org/upload/gallery/bb-orkny-48.jpg

Figuur 58: http://www.orkneyjar.com/history/maeshowe/

http://www.orkneyjar.com/history/tombs/dwarfiestane/index.html

Figuur 59: http://www.orkneyjar.com/history/tombs/taversoe/index.html

www.megalithic.co.uk

Figuur 60: http://www.prehistoric.org.uk/orkney/blackhammer.html

http://www.stonepages.com/ancient_scotland/sites/yarso.htm

Figuur 61: http://news.bbc.co.uk/nol/shared/spl/hi/uk/06/stonehenge/img/stonehenge_416.gif

Figuur 62: A. Watson, “(Un)Intentional Sound? Acoustics and Neolithic Monuments”, In : C. Scarre, G.

Lawson (eds.), Op. Cit., p.15, fig. 2.2

Figuur 63: G. Lawson, “Large Scale - Small Scale: Medieval Stone Buildings, Early Medieval Timber Halls

and the Problem of the Lyre”, In: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op.Cit., p.90 fig. 9.5 ; p. 91 fig. 9.6

Figuur 64: G. Lawson, “Large Scale - Small Scale: Medieval Stone Buildings, Early Medieval Timber Halls

and the Problem of the Lyre”, In: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op.Cit., p.89 fig. 9.4 ; p.92 fig. 9.7

Figuur 65: G. Lawson, “Large Scale - Small Scale: Medieval Stone Buildings, Early Medieval Timber Halls

and the Problem of the Lyre”, In: C. Scarre, G. Lawson (eds.), Op.Cit., p.93 fig. 9.8

Figuur 66: V. Desarnaulds, Y. Loerincik, A.P.O. Carvalho, “Efficiency of the 13th century Acoustic Ceramic

Pots in 2 Swiss Churches”, Paper presented on Noise-Con, Portland (Maine US), 2001, p.4, fig.8

http://paginas.fe.up.pt/~carvalho/nc01.pdf

Figuur 67: http://www.whitman.edu/theatre/theatretour/home.htm

Figuur 68: S.L.Vassilantonopoulos, J.N. Mourojopoulos, “A Study of Ancient Greek and Roman Theater”, Acta

Acustica 89 (2003), p.125, fig. 1

Figuur 69: S.L.Vassilantonopoulos, J.N. Mourojopoulos, “A Study of Ancient Greek and Roman Theater”, Acta

Acustica 89 (2003), p.129, fig.2 ; p.130, fig.3

Figuur 70: S.L.Vassilantonopoulos, J.N. Mourojopoulos, “A Study of Ancient Greek and Roman Theater”, Acta

Acustica 89 (2003), p.131, fig. 4 ; p.132, fig. 5

Figuur 71: N.F. Declercq, C.S.A Dekeyser, “Acoustic Diffraction Effects at The Hellenistic Amphitheater of

Epidaurus: Seat rows Responsible for the Marvelous Acoustics”, JASA 121 (4) 2007, p.2021, Tab IV

Figuur 72: N.F. Declercq, C.S.A Dekeyser, “Acoustic Diffraction Effects at The Hellenistic Amphitheater of

Epidaurus: Seat rows Responsible for the Marvelous Acoustics”, JASA 121 (4) 2007, p.2020, fig. 9 ;

p.2021, fig. 10

Figuur 73: http://www.whitman.edu/theatre/theatretour/home.htm

Figuur 74: J.H. Rindel, M. Lisa, ”The ERATO project and its Contribution to our understanding of the

Acoustics of ancient Greek and Roman theatres”, ERATO Project Symposium, Istanbul, 2006, p.2,

fig.1

Figuur 75: M. Lisa, J.H. Rindel, C.L. Christensen, “Predicting the Acoustics of Ancient Open-Air Theatres :

131

The Importance of Calculation Methods and Geometrical Details”, Paper presented on The Joint

Baltic- Nordic Acoustics Meeting, Mariehamn Aland, 2004, p.2, fig. 1

Figuur 76: A.Chr. Gade, M.Lisa, C. Lynge Christensen, J.H. Rindel, “Roman Theatre Acoustics; Comparison

of Acoustic Measurement and Simulation results from the Aspendos Theatre of Turkey,” Paper

presented on the 18th

International Congress on Acoustics, Kyoto, 2004, p.2, fig.3/4

Figuur 77: A.Chr. Gade, M.Lisa, C. Lynge Christensen, J.H. Rindel, “Roman Theatre Acoustics; Comparison

of Acoustic Measurement and Simulation results from the Aspendos Theatre of Turkey,” Paper

presented on the 18th

International Congress on Acoustics, Kyoto, 2004, p.3, fig.6/7

Figuur 78: M. Lisa, J.H. Rindel, C.L. Christensen, “Predicting the Acoustics of Ancient Open-Air Theatres :

The Importance of Calculation Methods and Geometrical Details”, Paper presented on The Joint

Baltic -Nordic Acoustics Meeting, Mariehamn Aland, 2004, p.5, Tabel 2

Figuur 79: JH Rindel, AC Gade, M. Lisa, “The Virtual Reconstruction of the Ancient Roman Concert Hall in

Aphrodisias Turkey”, Proceedings of The Institute of Acoustics 28 (2006), p.317 fig.1; p.318 fig. 3.

Figuur 80: JH Rindel, AC Gade, M. Lisa, “The Virtual Reconstruction of the Ancient Roman Concert Hall in

Aphrodisias Turkey”, Proceedings of The Institute of Acoustics 28 (2006), p.318 fig. 2.; p.319, tab 1

Figuur 81: JH Rindel, AC Gade, M. Lisa, “The Virtual Reconstruction of the Ancient Roman Concert Hall in

Aphrodisias Turkey”, Proceedings of The Institute of Acoustics 28 (2006), p.320, fig. 6, p.322, fig. 7

Figuur 82: J.H. Rindel, M. Lisa, ”The ERATO project and its Contribution to our understanding of the

Acoustics of ancient Greek and Roman theatres”, ERATO Project Symposium, Istanbul, 2006, p.10,

fig.7

Figuur 83: J.H. Rindel, M. Lisa, ”The ERATO project and its Contribution to our understanding of the

Acoustics of ancient Greek and Roman theatres”, ERATO Project Symposium, Istanbul, 2006, p.4,

Tabel 1

Figuur 84: J.H. Rindel, M. Lisa, ”The ERATO project and its Contribution to our understanding of the

Acoustics of ancient Greek and Roman theatres”, ERATO Project Symposium, Istanbul, 2006, p.8,

fig. 5

Figuur 85: http://www.whitman.edu/theatre/theatretour/home.htm

Figuur 86: Shin-ichi Sato, Hiroyuki Sakai, Nicola Prodi, “Acoustical Measurements in Ancient Greek and

Roman Theatres”, Forum Acusticum: The 3rd European Acoustics Associaton Convention, Sevilla,

2002, p.1, fig.1

Figuur 87: Shin-ichi Sato, Hiroyuki Sakai, Nicola Prodi, “Acoustical Measurements in Ancient Greek and

Roman Theatres”, Forum Acusticum: The 3rd European Acoustics Associaton Convention, Sevilla,

2002, p.3, fig.2

Figuur 88: Shin-ichi Sato, Hiroyuki Sakai, Nicola Prodi, “Acoustical Measurements in Ancient Greek and

Roman Theatres”, Forum Acusticum: The 3rd European Acoustics Associaton Convention, Sevilla,

2002, p.5 fig. 5

Figuur 89: Shin-ichi Sato, Hiroyuki Sakai, Nicola Prodi, “Acoustical Measurements in Ancient Greek and

Roman Theatres”, Forum Acusticum: The 3rd European Acoustics Associaton Convention, Sevilla,

2002, p.5, fig. 6

Figuur 90: R.S.Shankland, “Acoustics of Greek Theatres”, Physics Today (1973), p.33, fig. 4

Figuur 91: P. Devereux, Stone Age Soundtracks: The Acoustic Archaeology of Ancient Sites, London, 2001, 7.

http://www.insearchofaztlan.com/images/chaco_cyn_map.jpg

Figuur 92: D. Hosler, “Sound, Color and Meaning in the Metallurgy of Ancient West Mexico”, World

Archaeology 27 (1995), p.101, fig. 1

Figuur 93: http://www.delange.org/TemMayor3/TemMayor3.htm

http://www.culturefocus.com/chichen-itza-4small.jpg

Figuur 94: P. Weiss, “Singing Stairs: Does an Echo at a Mayan Temple pay homage to a Sacred Bird?”,

Science News 155 (1999), p.44

Figuur 95: http://www.ocasa.org/docs/MayanPyramid2.htm

Figuur 96: http://www.differentworld.com/mexico/places/chichen_itza/chichen_itza.htm

Figuur 97: http://www.nist.edu/image/orissa.jpg ; http://202.41.85.16/~app/poori.html

Figuur 98: http://www.acoustics.org/press/144th/Ault.htm

http://www.hinduonnet.com/thehindu/thscrip/print.pl?file=2004042500020400.htm&date

=2004/04/25/&prd=mag&

Figuur 99: “Acoustic Excavations: Soundings in the Ranigumpha Caves”, In: Ravi Vasudevan, Ravi Sundaram,

Jeebesh Bagchi, Monica Narula, Shuddhabrata Sengupta, Geert Lovink, Marleen Stikker (eds.),

Sarai Reader: Shaping Technologies (Sharai 03), Delhi, 2003, p.86-87

Figuur 100: http://www.travelchinaguide.com/picture/beijing/temple-of-heaven/0001761.htm

http://www.kinabaloo.com/temple_of_heaven.html

132

Figuur 101: S. Mills, The significance of Sound in Fifth Millennium cal.BC. Southern Romania: Auditory

Archaeology in the Teleorman River Valley, Unpublished PhD dissertation, Cardiff, 2001, p.51,

fig.3.1 ; p.54, fig.3.2

Figuur 102: S. Mills, The significance of Sound in Fifth Millennium cal.BC. Southern Romania: Auditory

Archaeology in the Teleorman River Valley, Unpublished PhD dissertation, Cardiff, 2001, p.95,

fig.4.2 ; p.96, fig.4.3

Figuur 103: S. Mills, The significance of Sound in Fifth Millennium cal.BC. Southern Romania: Auditory

Archaeology in the Teleorman River Valley, Unpublished PhD dissertation, Cardiff, 2001, p.158,

fig.6.1 ; p.183, table 7.1

Figuur 104: S. Mills, The significance of Sound in Fifth Millennium cal.BC. Southern Romania: Auditory

Archaeology in the Teleorman River Valley, Unpublished PhD dissertation, Cardiff, 2001, p.305,

fig.10.3 ; p.309, fig.10.6

Figuur 105: S. Mills, The significance of Sound in Fifth Millennium cal.BC. Southern Romania: Auditory

Archaeology in the Teleorman River Valley, Unpublished PhD dissertation, Cardiff, 2001, p.312,

fig.10.7 ; p.315, fig.10.10

Figuur 106: S. Mills, The significance of Sound in Fifth Millennium cal.BC. Southern Romania: Auditory

Archaeology in the Teleorman River Valley, Unpublished PhD dissertation, Cardiff, 2001, p.318,

fig.10.11 ; p.320, fig. 10.13

Figuur 107: S. Mills, “Sensing the place: Sounds and Landscape Archaeology”, In: D.W. Bailey, A. Whittle

and V. Cummings (eds.), (Un)settling the Neolithic, Oxford, 2005, p.84, fig. 9.4

Figuur 108: cumulus.planetess.com/Eden/ch4.htm

interconnected.org/notes/2006/02/scifi/?p=34

Figuur 109: http://www.catalhoyuk.com/archive_reports/2004/ar04_40.html

Figuur 110: http://www.catalhoyuk.com/archive_reports/2004/ar04_40.html

Figuur 111: http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/index.html

Figuur 112: S. Mills, “Applying Auditory Archaeology to Historic Landscape Characterisation, A Report for

English Heritage”, Internetpublicatie, Cardiff, 2005, p.9, fig. 3 / 4

Figuur 113: http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/index.html

Figuur 114: S. Mills, “Applying Auditory Archaeology to Historic Landscape Characterisation, A Report for

English Heritage”, Internetpublicatie, Cardiff, 2005, p.21, fig.9

Figuur 115: http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/index.html

Figuur 116: http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/index.html

Figuur 117: S. Mills, “Applying Auditory Archaeology to Historic Landscape Characterisation, A Report for

English Heritage”, Internetpublicatie, Cardiff, 2005, p.35, fig.18

Figuur 118: R.M. Schaffer, The Tuning of the World, Philadelphia, 1977, p.229

Figuur 119: K. Wrightson, “An Introduction to Acoustic Ecology”, Soundscape: The Journal of Acoustic

Ecology I (2000), p.4, fig.2 ; p.5, fig.3

Figuur 120: http://www.mina.be/uploads/SLO-1_rapport.pdf

Figuur 121: http://www.honeysucklecreek.net/index1.html

Figuur 122: http://www.redzero.demon.co.uk/moonhoax/Radio.htm

Figuur 123: http://www.collectspace.com/news/news-100306a.html

Figuur 124: http://www.collectspace.com/news/news-100306a.html

Figuur 125: http://www.honeysucklecreek.net/index1.html

Figuur 126: http://www.villers.be/nl/parcours_eglise.htm

Figuur 127: www.belgiumview.com/.../tl1/view0000498.php4

Figuur 128: http://www.flwi.ugent.be/potenza/

Figuur 129: http://www.flwi.ugent.be/potenza/

Figuur 130: http://www.flwi.ugent.be/potenza/

133

MP3 (verwijzing naar geluidsfragmenten)

David Lubman (Quitzal Vogel):

http://www.ocasa.org/sounds/qqcaca.mp3

http://www.ocasa.org/sounds/Quetzal_in_cloud_forest_norm.mp3

Steve Mills (Cornwall Mine):

http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/mining_sounds.html#Levant_Mine_Steam_Whim

http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/underground_sounds.html

http://www.cf.ac.uk/hisar/people/sm/aa_hlc/tolgus_tin.html

NASA (geluidsopnames):

http://www.honeysucklecreek.net/audio/A11_Net1_audio/Apollo_11_Landing_Net_1_HSK.mp3

http://www.honeysucklecreek.net/audio/A11_Net1_audio/First_Step_Net_1_HSK.mp3

http://science.ksc.nasa.gov/history/apollo/apollo-11/sounds/

Ofer Springer (virtual needle):

http://www.cs.huji.ac.il/~springer/sounds/gramophone3.mp3

http://www.cs.huji.ac.il/~springer/sounds/a1.mp3

http://www.cs.huji.ac.il/~springer/sounds/b1.mp3

http://www.cs.huji.ac.il/~springer/sounds/c1.mp3

134

CURRICULUM VITAE Coördinaten

___________________________________________________________________________

Naam: GEUKENS Voornaam: Philip Remi Victor

Adres: Vaartdijk 98A 1130 Brussel

Telefoon: 0495/86.32.17 Email: [email protected]

Burgerlijke Staat: Ongehuwd Nationaliteit: Belg

Geboorteplaats/datum: Hasselt 09/06/1975

Rijbewijs: A-B-C Algemeen Vaarbewijs

Talenkennis: Nederlands, Engels, Frans, Duits (passief)

Informatica: Ms Office, Tripledat, Photoshop, Autocad (attest)...

Studies

___________________________________________________________________________

1987-1993 Hoger Algemeen Secundair Onderwijs

Humaniora Kindsheid Jesu Hasselt

Optie: Psycho-Sociale Wetenschappen

Attest: Bedrijfsbeheer 1991

1993-1997 RITS Hogeschool voor Audiovisuele Communicatie Brussel

Meester in de Audiovisuele Kunsten, met onderscheiding (75%)

Optie: Radiojournalistiek, Regie & Productie

Eindwerk: Luisterspel Creutzfeldt Job

2003-2005 Vrije Universiteit Brussel

Kandidaat in de Kunstwetenschappen & Archeologie, met onderscheiding (78%)

2005-2007 Universiteit Gent

(Licentiaat in de Archeologie)

Thesis: Akoestische & Auditieve Archeologie

Werkervaring

___________________________________________________________________________

1997- 2002 VRT Cultuurredactie

Stemattest A behaald in 1997

Presentatie - Dak van de Wereld (wekelijks cultuuroverzicht)

-Wereld van de Wetenschap 1-2 (hoogtepunten prominente wetenschappers)

Interview/Montage -Vriend&Vijand (wekelijks cultuurprogramma Paul Jacobs Radio1)

- Heldenmoed (wekelijks cultuurprogramma Pol Arias Radio 1)

- Piazza (wekelijks documentaireprogramma Pat Donnez Radio 1)

- Vier Seizoenen (wekelijks themaprogramma Karel Nys Radio 3)

- Zomer van Watou (gedichtenprogramma J.-P. Rondas Radio 3)

- Republica (dagelijks cultuurprogramma L. Vandenhaute Stu Bru)

Documentaire - Willem Elsschot - Gerard Walschap - Felix Timmermans - JeanRay

- Alvar Aalto - Simon Vestdijk - M.C. Escher - Joris Ivens

Luisterspel - Creutzfeldt Job (dienst hoorspelen Bart Stouten Radio 3)

Research/Persteksten/Administratie

(sinds september 2002 op loopbaanonderbreking bij VRT)