Evaluatie Lectoraat Weerbaarheid Onderzoekseenheid SWAT · het kort van de verschillende...
Transcript of Evaluatie Lectoraat Weerbaarheid Onderzoekseenheid SWAT · het kort van de verschillende...
1
Evaluatie Lectoraat Weerbaarheid
Onderzoekseenheid SWAT
(Periode oktober 2014 – december 2018)
2
Voorwoord Met trots bieden Hendrike Fonteine, Frank Knoester en ondergetekende u dit rapport aan waarin
verslag gedaan wordt van 3,5 jaar lectoraat Weerbaarheid. Een periode die ongelofelijk snel voorbij
is gegaan en waarin we op drie gebieden, te weten Wonen, Social Media en Weken de focus hebben
gelegd op de weerbaarheidsproblematiek bij mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB).
Samen met acht zorgorganisaties en Stenden hebben we getracht in de afgelopen periode de
problematiek op deze gebieden te onderzoeken en op basis van de resultaten ook met
aanbevelingen voor het werkveld te komen. Daarin zijn we gedeeltelijk gelukt. We hebben 5
producten klaar, inclusief een minor LVB en 1 in voorbereiding. Daarnaast tot nu 10 artikelen
geschreven. Maar we hebben daarnaast nog een aantal onderzoeken lopen.
Ondanks het feit dat we in de komende maanden nog hard doorwerken aan de uitbreiding van
producten en artikelen, zal de vraag gesteld moeten worden of na december 2018 een doorstart van
het lectoraat ook mogelijk c.q. wenselijk is. En zo ja, op welke thema’s. Aan ons enthousiasme zal het
niet liggen en de populatie verdient een doorlopende onderzoek focus ter verbetering van hun
positie in de maatschappij.
We danken de bestuurders van de acht organisaties, die in dit document wel nader genoemd
worden, voor hun betrokkenheid bij het lectoraat en met name het detacheren van een aantal
medewerkers voor de verschillende projecten. We danken de LVB’ers zelf, de ouders en
professionals, die betrokken zijn (geweest) bij de verschillende projecten. Een uiteraard ook de
studenten van Stenden, en in mindere mate van Windesheim en de Hanzehogeschool, die heel veel
data verzameld hebben ten behoeve van de verschillende onderzoeken.
We bedanken de Kenniskring en Adviesraad voor kun kritische blik en adviezen op de voortgang van
de verschillende projecten. Het was zeer inspirerend om met jullie overleg te voeren. En we danken
Cosis in de persoon van Hetty Verhulst en NHL/Stenden in de persoon van Alie Schokker om dit
lectoraat zowel organisatorisch maar vooral ook financieel te ondersteunen.
Mede namens Hendrike en Frank,
Piet Geert Nicolay
Lector Weerbaarheid
26 augustus 2018
3
Contents 1 Algemeen .............................................................................................................................................. 5
2 Oorspronkelijke onderzoeksvragen ...................................................................................................... 5
3 Uiteindelijke onderzoeksprojecten ...................................................................................................... 6
3.1 Weerbaarheidsproblemen bij het gebruik van social media ........................................................ 6
3.1.1 Aanleiding ............................................................................................................................... 6
3.1.2 Doelstelling ............................................................................................................................. 6
3.1.3 Centrale vraagstelling ............................................................................................................. 6
3.2 Weerbaarheidsproblemen bij het vinden en behouden van (betaald) werk................................ 6
3.2.1 Aanleiding ............................................................................................................................... 6
3.2.2 Doelstelling ............................................................................................................................. 7
3.2.3 Centrale vraagstelling ............................................................................................................. 7
3.3 Weerbaarheidsproblemen bij de transitie van thuis wonen naar wonen in een instelling en van
onderwijs naar dagbesteding of werk. ................................................................................................ 7
3.3.1 Aanleiding ............................................................................................................................... 7
3.3.2 Doelstelling ............................................................................................................................. 7
3.3.3 Centrale vraagstelling ............................................................................................................. 7
4 Procesmatig verslag van de drie onderzoeksprojecten ....................................................................... 8
4.1 Social Media .................................................................................................................................. 8
4.2 Wonen ........................................................................................................................................... 8
4.3 Werken .......................................................................................................................................... 8
5 Wat hebben de onderzoeksprojecten inhoudelijk opgeleverd? ........................................................ 10
5.1 Social Media: ............................................................................................................................... 10
5.1.1Direct ..................................................................................................................................... 10
5.1.2 Indirect ................................................................................................................................. 10
5.2 Wonen: ........................................................................................................................................ 10
5.2.1 Direct .................................................................................................................................... 10
5.2.2 Indirect ................................................................................................................................. 11
5.3 Werken: ....................................................................................................................................... 11
5.3.1 Direct .................................................................................................................................... 11
5.3.2 Indirect ................................................................................................................................. 11
6 Betrokkenheid van de 8 zorgorganisaties bij het lectoraat................................................................ 12
6.1 De contactpersonen bestaan vanuit de aangesloten instellingen uit de volgende leden: ......... 12
6.2 Betrokkenheid bij het lectoraat: ................................................................................................. 13
7 Betrokkenheid van de kenniskring bij het lectoraat .......................................................................... 14
7.1 De kenniskring bestaat uit de volgende leden: ........................................................................... 14
4
7.2 Betrokkenheid bij het lectoraat tot nu toe: ................................................................................ 14
8 Betrokkenheid van de adviesraad bij het lectoraat ........................................................................... 15
8.1 De adviesraad bestaat uit de volgende personen: ...................................................................... 15
8.2 Betrokkenheid bij het lectoraat tot nu toe: ................................................................................ 15
9 Betrokkenheid van de stuurgroep bij het lectoraat tot nu toe .......................................................... 16
9a Verbinding onderwijs/zorg/onderzoek……………………………………………………………………………………..16
10 Organisatorische items ..................................................................................................................... 17
10.1 Inzet personeel .......................................................................................................................... 17
10.2 Kosten ........................................................................................................................................ 17
11 Publiciteit omtrent het lectoraat ...................................................................................................... 19
12 De toekomst van het lectoraat ......................................................................................................... 20
13 Tot slot: Delen van de resultaten…………………………………………………………………………………………………21
Bijlagen…………………………………………………………………………………………………………………………………… ………22
5
1 Algemeen
In oktober 2014 is het lectoraat Weerbaarheid van start gegaan voor een periode van 4 jaren.
Ondanks het feit dat deze jaren omgevlogen zijn, is het een gegeven dat de periode waarin Stenden
en Cosis afspraken hebben gemaakt en zich mede verantwoordelijk voelen voor de uitvoering van
het lectoraat, het tijd wordt om de balans op te maken. Over wat het lectoraat Weerbaarheid tot nu
toe heeft opgeleverd en waar we in de rest van dit jaar nog mee bezig zijn.
In de periode van vier jaren zijn er 3 fasen zichtbaar die doorlopen zijn.
1. De periode voorafgaande aan de inauguratie die op 3 juni 2015 heeft plaatsgevonden. Deze
periode heeft zich gekenmerkt door literatuur oriëntatie en overleg met betrokken
organisaties over de thema’s waarmee het lectoraat zich bezig zou gaan houden. Daarnaast
het zoeken naar een personele invulling aan de onderzoeksprojecten en het schrijven van
een plan van aanpak voor de verschillende onderzoeksprojecten.
2. De periode waarbij de thema’s omgezet zijn in concrete onderzoeksvoorstellen en uitgezet
zijn in praktische onderzoeksvragen en hoe de vragen vanuit een Onderzoeksontwerp
aangepakt zouden worden. Hierbij was een concrete afstemming met de verbonden
organisaties van groot belang.
3. De uitvoering van de onderzoeksprojecten en de beschrijving van resultaten in concrete
artikelen of het ontwikkelen van producten.
2 Oorspronkelijke onderzoeksvragen
In de inauguratierede van juni 2015 is aangegeven dat het lectoraat Weerbaarheid zich zou richten
op weerbaarheidsbevorderingen op de volgende gebieden: agressie, seksueel misbruik, trauma’s,
woon- en werktransities en social media. Bij de concrete uitwerking van de thema’s werd door de
bestuurders van de aangesloten zorginstellingen aangegeven dat qua prioriteitstelling de voorkeur in
eerste instantie zou uitgaan naar de volgende thema’s:
1. Weerbaarheidsbevordering op het gebied Social Media.
2.Weerbaarheidsbevordering gericht op de transitie naar een woonplek.
3 Weerbaarheidsbevordering gericht op de transitie naar werk.
6
3 Uiteindelijke onderzoeksprojecten
Naar aanleiding voor de keuze van de definitieve onderzoeksprojecten zijn de volgende aanleidingen,
doelstellingen en vraagstellingen geformuleerd:
3.1 Weerbaarheidsproblemen bij het gebruik van social media
3.1.1 Aanleiding
Veel mensen met een licht verstandelijke beperking maken gebruik van social media. En zijn hier ook
redelijk bedreven in. Echter de ervaringen binnen de zorginstellingen is, dat men vaak onvoldoende
op de hoogte zijn of kunnen overzien wat de gevaren zijn bij het gebruik van social media. Zo wordt
ingegaan op aanbiedingen zoals abonnementen en worden privé gegevens of foto’s gedeeld met
anderen, waarvan de gevolgen niet te overzien zijn. Daarnaast zijn er mogelijk ook positieve
ervaringen in het gebruik van social media die een bijdrage leveren aan de bevordering van
weerbaarheid bij LVB’ers.
3.1.2 Doelstelling
Aan het einde van het onderzoeksproject zijn de gevaren maar ook de positieve ervaringen rondom
social media in kaart gebracht en mogelijkheden onderzocht, in praktijk gebracht en gemeten om de
weerbaarheid in het gebruik van social media (verder) te bevorderen.
3.1.3 Centrale vraagstelling
Op welke wijze en met welke concrete acties is de weerbaarheid in het gebruik van social media bij
mensen met een licht verstande handicap verbeterd?
Dit onderzoeksproject wordt uitgevoerd door medewerkers van De Trans, Cosis, Van Boeijen,
Phusis/Flinq. Projectleider was Nienke van der Heide en is later opgevolgd door Frank Knoester.
Al in het eerste jaar van onderzoek blijkt dat de focus op LVB’ers in het kader van het gebruik van
Social Media te eenzijdig is. Ook de rol en de kennis van de professionals of verwanten om hen heen
kunnen van grote betekenis zijn. Daarom is de onderzoekspopulatie verbreed.
3.2 Weerbaarheidsproblemen bij het vinden en behouden van (betaald) werk
3.2.1 Aanleiding
LVB’ers ervaren veel problemen in hun zoektocht naar (betaald) werk. Vaak overschat men de eigen
mogelijkheden in het aangaan van een geschikte arbeidsrelatie. Of stelt men zelf te hoge eisen aan
een arbeidsplaats. Zijn ondernemers en instellingen onvoldoende bekend met de mogelijkheden en
beperkingen van deze doelgroep in het arbeidsproces. En zijn er weinig geschikte banen voorradig,
die door de doelgroep ingevuld zou kunnen worden en zijn er weinig coaching trajecten in het
begeleiden van LVB’ers op een werkplek.
7
3.2.2 Doelstelling
Aan het einde van het onderzoeksproject is in kaart gebracht de voorwaarden waaraan een goede
arbeidsplaats voor LVB’ers moet voldoen; de mogelijkheden en beperkingen bij de doelgroep zelf om
een goede invulling te geven aan een (betaald) werk en zijn de effecten bekend van het realiseren
van een arbeidsplek, die aan alle eerder genoemde voorwaarden voldoet.
3.2.3 Centrale vraagstelling
Op welke wijze en in welke werkzaamheden is de transitie van LVB’ers in hun zoektocht naar
(betaald) werk effectief?
Dit onderzoeksproject wordt uitgevoerd door medewerkers van Humanitas DMH en Cosis.
Projectleider is Piet Geert Nicolay.
3.3 Weerbaarheidsproblemen bij de transitie van thuis wonen naar wonen in een
instelling en van onderwijs naar dagbesteding of werk.
3.3.1 Aanleiding
Mensen met een (licht) verstandelijke beperking ervaren weerbaarheidsproblemen bij de transitie
van de (veilige) omgeving van thuis en vanuit het onderwijs naar wonen en binnen en werken binnen
of buiten een zorginstelling. De cultuur is anders, de regelgeving is mogelijk anders. Men moet
samenwonen en –werken met nieuwe mensen. Je moet meer rekening houden met anderen. Velen
ervaren hierin problemen en de vraag is op welke wijze mensen meer en sneller weerbaar kunnen
zijn om deze transitie succesvol te laten verlopen. En hoe ervaren ouders de overgang van hun kind
naar een woon- of werksetting.
3.3.2 Doelstelling
Aan het einde van het onderzoeksproject is duidelijk wat de verandering van leef en/of
werkomgeving doet met de weerbaarheid van cliënten en hun ouders en wat dit vraagt van de cliënt
en de omgeving van de cliënt om de weerbaarheid bij deze transitie te vergroten.
Bijv. verhuizen is een life-event. Dat levert bij iedereen stress op. Maar wat doet dat met mensen
met een verstandelijk beperking.
3.3.3 Centrale vraagstelling
Op welke wijze kan de weerbaarheid van thuis wonen en vanuit het onderwijs naar wonen en
werken binnen een zorginstelling voor LVB’ers bevorderd worden?
Dit onderzoeksproject wordt uitgevoerd door medewerkers van de Zijlen, Talant en Kentalis.
Projectleider is Hendrike Fonteine.
8
4 Procesmatig verslag van de drie onderzoeksprojecten Voor de beantwoording van de centrale vraag van de onderzoeksprojecten heeft iedere onderzoek
groep op eigen wijze invulling gegeven aan het proces van data verzameling. Achtereenvolgend zal in
het kort van de verschillende onderzoeksprojecten (social media, wonen en werk) een
procesbeschrijving gegeven worden.
4.1 Social Media Na een literatuuronderzoek over de consequenties van social media gebruik bij LVB’ers is
geconstateerd dat het gebruik van sociale media naast welkome sociale contacten ook persoonlijke
gevaren kan oproepen. Met behulp van studenten van Stenden is een eerste inventarisatie gemaakt
waar LVB’ers maar ook professionals tegen aanlopen bij het gebruik van sociale media. Uiteindelijk
heeft dit geleid tot de aanzet van een normatief kader voor het gebruik van social media. Dit
normatief kader is vorm gegeven door cliënten, ouders en professionals vanuit een klankbordgroep.
Op dit moment wordt dit normatief kader binnen de klankbordgroep getoetst op basis van haar
bruikbaarheid.
4.2 Wonen De informatie verzameling is gestart middels een breed uitgezette vragenlijst. Met deze vragenlijst
zijn cliënten, hun ouders/vertegenwoordigers en hun begeleiders gevraagd naar hun ervaringen van
een doorgemaakte verhuizing.
In de tussentijd is een literatuursearch gedaan.
De informatie uit de vragenlijsten is gelegd naast de literatuur. De resultaten hiervan vormden de
basis voor de vragen van een semi gestructureerde interview (N=1 onderzoek) waarin dieper is
ingezoomd op wat een verhuizing met zich mee brengt. Hierbij zijn de transities die te maken hebben
met school of werk achterwege gelaten en is ingezoomd op het wonen.
Studenten werkplekleren en vierdejaarsstudenten hebben bijgedragen aan dataverzameling en
dataverwerking.
4.3 Werken Om informatie te verzamelen omtrent de zoektocht naar werk en het behoud van werk zijn er veel
interviews afgenomen bij verschillende populaties, zoals:
1. LVB cliënten op zoek naar werk en/of inmiddels werk gevonden.
9
2. Jobcoaches intern binnen de zorginstellingen en extern van o.a. integratiebedrijven.
3. Ouders van LVB jongeren, nar aanleiding van hun ervaringen bij het zoeken naar werk.
4. Werkgevers, over hun ervaringen met de populatie.
5. UWV bedrijven en re-integratie bedrijven naar hun ervaringen met deze populatie in het
kader van werk.
6. Gemeentelijke instanties, die betrokken zijn bij deze populatie.
7. Scholen naar hun bijdrage in de transitie naar werk.
Daarnaast is samen met een aantal locaties van Cosis o.a. in Stadskanaal, Mangaanstraat en bij
Inspire Media onderzoekstechnisch meegedacht over de invulling en transitie van LVB’ers naar werk
toe.
Tenslotte is het lectoraat gevraagd om onderzoek te doen naar een duurzame arbeidsrelatie tussen
werknemers en vergevers vanuit de invulling van participatiebanen. Aan dit onderzoek doen 50
mensen mee met een arbeidsbeperking. Dit traject wordt afgerond in september 2019.
De interviews en literatuuronderzoeken zijn uitgevoerd door studenten van Stenden. Tweede jaar
studenten vanuit werkplekleren en stage lopen bij Cosis. Derde jaar studenten vanuit projectmatig
werken en vierde jaar studenten ten behoeve van hun eindscriptie en afronding van de studie.
Voor het onderzoek naar een duurzame arbeidsrelatie is een projectleider aangesteld.
10
5 Wat hebben de onderzoeksprojecten inhoudelijk opgeleverd? De verschillende onderzoeksprojecten hebben tot nu toe 5 producten en 10 artikelen opgeleverd.
Deze zijn per onderzoeksprojecten onderverdeeld in directe- en indirecte resultaten. Onder directe
resultaten worden die resultaten/producten/artikelen verstaan die direct bruikbaar zijn of inmiddels
al toepast worden in het omgaan met LVB’ers. Onder indirecte resultaten worden die zaken
benoemd die afgeleid kunnen worden van het bestaan van het lectoraat.
De producten en artikelen worden in de bijlagen verder uitgewerkt.
5.1 Social Media:
5.1.1Direct
o Producten
Een normatief kader (zie bijlage 1) voor het gebruik van social media.
o Artikelen
Fonteine, H., Heide van der, N. & Nicolay, P.G.T.. Vital Regions. In M.
Coenders, J. Metselaar & J. Thijssen (Eds). Vital Regions, samen bundelen
vanuit praktijkgericht onderzoek. Delft: Eburon (zie bijlage 11)
Heide van der, N & Knoester, F. Een normatief kader voor het gebruik van
Social Media (zie bijlage 9, nog niet gepubliceerd).
Vries de, M. (2018). Social Media. Stenden/NHL: Eindscriptie (zie bijlage 1)
5.1.2 Indirect
o Refereeravonden
Social Media voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Een
uitkomst of een ramp? 8 maart 2016 in Leeuwarden.
Refereeravond voor cliënten en ouders. 17 november 2016 in Groningen.
Refereeravond voor professionals. 2 december in Groningen.
5.2 Wonen:
5.2.1 Direct
o Producten
Verhuisspel: een bordspel dat als hulpmiddel kan worden ingezet om de
cliënt die gaat verhuizen te ondersteunen in het sociaal emotionele proces
(zie bijlage 2).
o Artikelen
Fonteine, H., Heide van der, N. & Nicolay, P.G.T.. Vital Regions. In M.
Coenders, J. Metselaar & J. Thijssen (Eds). Vital Regions,samen bundelen
vanuit praktijkgericht onderzoek. Delft: Eburon
Alberts, Ab. & Fonteine, H. (2018). Verhuizen is een leermoment. Intern
vakblad Talant (zie bijlage 10)
Fonteine, H. 2018. Home sweet home (zie bijlage 12. Nog niet gepubliceerd)
11
5.2.2 Indirect
o Refereeravonden
Lectoraat verhuisbewegingen. Halen en brengen voor professionals. 18 mei
2017 in Drachten
Lectoraat verhuisbewegingen. Halen en brengen voor ouders/verwanten. 14
december 2017 in Groningen
Lectoraat verhuisbewegingen. Onderzoeksresultaten tot nu toe. 26 april
2018 in Drachten
Gastcollege NHL HBO-V. ‘LVB herkennen en wat betekent dat?’ 27 maart
2018
5.3 Werken:
5.3.1 Direct
o Producten
Een kenniswaaier over LVB (zie bijlage 3)
Kwaliteitsspel over LVB vaardigheden binnen het werk (zie bijlage 4).
Competentieposter LVB en werk (zie bijlage 5).
Opzet voor een Virtual Reality arbeidsinteressetest (zie bijlage 6).
o Artikelen
Nicolay, P.G.T. (2015). Weerbaarheid. Leeuwarden: Inaugurele rede.
Nicolay, P.G.T. (2016). Participatie van mensen met een licht verstandelijke
beperking in de samenleving. In G. Anthonio & H. Blom (Eds). De
Participatiesamenleving. Een positief-kritische beschouwing vanuit een
meervoudig perspectief (pp.117-128). Leeuwarden: Marne Drukkers.
Nicolay, P.G.T. (2016): Wat ging er mis bij Christel? Sozio, vakblad voor
sociale professionals en het sociale domein 4, 18-21.
Fonteine, H., Heide van der, N. & Nicolay, P.G.T.. Vital Regions. In M.
Coenders, J. Metselaar & J. Thijssen (Eds). Vital Regions,samen bundelen
vanuit praktijkgericht onderzoek. Delft: Eburon.
Nicolay, P.G.T. (2018). Licht verstandelijk beperkt en het aangaan van
relaties. Groningen: Glossy Zedenpolitie
Scholten, Y. (2017). Aandacht voor weerbaarheid bij de zoektocht naar werk
bij mensen met een licht verstandelijke beperking. NHL/Stenden: Eindscriptie
(zie bijlage 14).
5.3.2 Indirect
o Minor
In september 2018 start de minor LVB bij Stenden (zie bijlage 7). Gekoppeld
aan het lectoraat worden er onderzoeksvragen uitgewerkt.
o Symposia
Het vinden en behouden van een betaalde arbeidsplek voor mensen met een
licht verstandelijk beperking. Een utopie? LVB congres Zwolle, 13 september
2016.
12
Weerbaarheid. LVB congres Amsterdam, 27 maart 2018.
o Bezoek VWS
Overleg over toekomst evidence based onderzoek in samenwerking met
VWS, universiteiten en lectoraten, 25 april 2018.
o Refereeravond
Weerbaarheidsbevordering: Poli Psychiatrie Assen, 3 december 2015
Workshop Colloquium. Stenden Leeuwarden, 2 december 2016
Sociale Media. Een uitkomst of een ramp. Leeuwarden; 8 maart 2016
o Projecten LVB Cosis
Hendrike: Eigenaar ‘Middelengebruik’ in de Kenniskring LVB
Piet Geert: Eigenaar ‘Werk maken van Werk’ in de Kenniskring LVB
Lid Onderzoekscommissie Cosis
Ondanks de resultaten tot nu toe was het bij de start van het lectoraat de verwachting dat het
normatief kader, een verhuisplan en een programma met voorwaarden om een duurzame
arbeidsrelatie te creëren afgerond zouden zijn. Om deze ter toetsing aan het werkveld aan te bieden.
Het normatief kader wordt nu ter toetsing aangeboden. De twee anderen zitten nog volop in de
onderzoeken. De redenen waarom dit alles nog niet gerealiseerd is, zijn:
1 In het komende half jaar wordt er rond social media en wonen de afronding van de resultaten
verwacht. En bij werken gaat het onderzoek naar een duurzame arbeidsrelatie door tot september
2019.
2 Het lectoraat is qua FTE erg klein gebleven (0,68 FTE). En daarin drie onderzoeksprojecten
uitgevoerd. Misschien was het beter geweest om te starten met 1 of 2 onderzoeksprojecten. En
daar eerst alle energie in te steken.
3 Bij social media heeft er qua projectleider een wisseling van de wacht plaatsgevonden. Dit heeft de
voortgang toch erg vertraagd.
Wel zijn er qua producten een verhuisspel, een normatief kader, een kenniswaaier, een
kwaliteitsspel over LVB werkvaardigheden etc. ontwikkeld. Deze moeten in het komende half jaar als
producten verder in de praktijk getoetst worden. Voor de kenniswaaier is dit door studenten
inmiddels getoetst. Met de kennis hiervan zullen we de waaier nog verder professionaliseren.
6 Betrokkenheid van de 8 zorgorganisaties bij het lectoraat
Naar aanleiding van een presentatie over het te starten lectoraat (begin 2015) in een bijeenkomst
van het Noordelijk Platform Gehandicaptenzorg, hebben zeven leden van het NPGZ aangegeven deel
te willen nemen aan het Lectoraat. Later is de Alliade Zorggroep hier nog bij aangesloten. De
zorgorganisaties leverden tenminste een contactpersoon en een kenniskring lid voor het lectoraat.
6.1 De contactpersonen bestaan vanuit de aangesloten instellingen uit de
volgende leden: 1. Cosis: Alma Akkerman
2. Phusis: Hendrik Jan Klein Nagelvoort, gedragswetenschapper.
3. Van Boeijen: Hendrik Jan Klein Nagelvoort, gedragswetenschapper.
13
4. De Trans: Aline Rozema, gedragswetenschapper.
5. Kentalis: Irene Kooistra, gedragswetenschapper. Later opgevolgd door Vera Linthorst,
gedragswetenschapper.
6. De Zijlen: Nettie Bouma, medewerker Vorming en Educatie en Nienke
Dokter, gedragswetenschapper. Later opgevolgd door Gea Sibma,
gedragswetenschapper.
7. Humanitas-DMH: Jos Rijfers, gedragswetenschapper.
8. Alliade Zorggroep: Ab Alberts, gedragswetenschapper.
6.2 Betrokkenheid bij het lectoraat: • Nemen deel aan een of meerdere van de onderzoeksprojecten.
• Dragen hiervoor input vanuit de eigen organisatie aan.
• Hebben een initiërende rol bij het omzetten van de input uit de organisatie tot een bruikbare
doelstelling van de onderzoeksprojecten waar ze aan deelnemen (Bottum-up benadering).
• Leveren een belangrijke bijdrage aan een literatuurverdieping omtrent
weerbaarheidsproblematiek bij LVB en specifiek gericht op de onderzoeksprojecten. Krijgen
hiervoor hulp bij het zoeken naar bruikbare literatuur van studenten van Stenden.
• Hebben een coördinerende rol bij de uitvoering van een onderzoeksproject binnen de eigen
organisatie.
• De contactpersonen komen maandelijks (10 maanden) een dagdeel bij elkaar. In het overleg
staan twee agendapunten centraal: Literatuurverdieping (2 uren) en een bijdrage leveren aan
het onderzoeksproject, waaraan ze deelnemen (2 uren).
De leden van de 8 zorgorganisaties, die als direct betrokken en kenniskringleden aan de verschillende
onderzoeksprojecten hebben deelgenomen, hebben dit met volle overtuiging gedaan. Hun rol om
mede vorm te geven aan de onderzoeksprojecten heeft men zoveel mogelijk als het werk dat toeliet
invulling aan gegeven. De tijdsduur van 1 dag in de maand hebben de meeste leden kunnen
realiseren. Het voordeel van mensen uit de verschillende zorgorganisaties bij de
onderzoeksprojecten te betrekken was, dat ze als intermediair prima binnen de eigen organisaties de
onderzoeksvragen konden verspreiden.
14
7 Betrokkenheid van de kenniskring bij het lectoraat
7.1 De kenniskring bestaat uit de volgende leden: Vanuit Stenden: Jan Offereins, Nienke van der Heide en Hendrike Fonteine. Frank
Knoester heeft Nienke van der Heide opgevolgd.
Vanuit de zorginstellingen: Jos Rijfers, Aline Rozema, Hanneke Vochteloo (Adviseur Kennis&
Innovatie De Zijlen), Irene Kooistra (later Vera Linthorst), Hendrik-Jan
Klein Nagelvoort (allen namens de contactpersonen, met
uitzondering van Hanneke Vochteloo) en Alma Akkerman (onderzoek
coördinator Cosis).
7.2 Betrokkenheid bij het lectoraat tot nu toe: • Samen kennis en ervaring ingezet voor onderwijs, onderzoek en innovatie binnen het domein
van het lectoraat.
• Kritisch mee gekeken naar de vorderingen van de verschillende onderzoeksprojecten.
• Elk onderzoeksteam werkt aan een samen opgestelde opdracht in het domein van het
lectoraat en is verantwoordelijk voor de opzet, uitvoering en evaluatie van hun eigen
onderzoeksproject.
• De Kenniskring is 10 keer bij elkaar geweest om de vorderingen van de verschillende
onderzoeksprojecten te bespreken.
Echter het is ook een gegeven dat de laatste 2 kenniskring vergaderingen slecht bezocht zijn. Veel
afzeggingen of prioriteiten bij andere dingen leggen, terwijl aan het begin van het jaar de
vergaderdata al rond gemaild zijn. Het zou een teken aan de wand kunnen zijn dat de animo voor de
kenniskring wat aan het afnemen is.
15
8 Betrokkenheid van de adviesraad bij het lectoraat
8.1 De adviesraad bestaat uit de volgende personen: Jelle Drost: Directeur Experticecentrum LVB, Voormalig lector LVB aan de NHL,
hoofddocent aan de RUG en inhoudelijk beleidsadviseur bij REIK.
Wiecher Hadderingh: Voormalig lid Raad van Bestuur Cosis.
Karin Kalverboer: Directeur Zorg Innovatie Forum en programmaleider Care en Cure an
het Healthy Ageing Network Northern Netherlands (HANNN).
Oetra Gopal: Wethouder Tinaarloo.
Bram Arnold: Voormalig docent aan de Hanzehogeschool, de NHL en Stenden en
vanuit verschillende adviestrajecten verbonden aan gemeenten rond
sociale teams.
Hendrik-Jan Klein Nagelvoort: Gedragswetenschapper Phusis en JB-Noord
8.2 Betrokkenheid bij het lectoraat tot nu toe: • De lector en de projectleiders hebben zich op diverse beleidsterreinen binnen het domein
van het lectoraat laten informeren en adviseren door de leden van de adviesraad.
• Vraagstukken maar ook de vorderingen en knelpunten omtrent de onderzoeksprojecten
worden voorgelegd en besproken.
• Leden van de adviesraad hebben ongevraagd eigen ideeën binnen het domein van het
lectoraat inbracht.
• Individuele leden zijn benaderd bij vraagstukken op het gebied van hun specifieke
deskundigheid.
De Adviesraad is 7 keer bij elkaar geweest. In haar laatste vergadering (3-7-2018) heeft de Adviesraad
uitgesproken dat 4 jaar lectoraat te kort is en men graag wil dat het lectoraat op grond van de
huidige thema’s gecontinueerd wordt met daarnaast als nieuw thema: Verbetering van de kennis
binnen het gemeentelijk domein betreffende de populatie LVB.
16
9 Betrokkenheid van de stuurgroep bij het lectoraat tot nu toe De stuurgroep bestaat uit de volgende personen: Hetty Verhulst (Raad van Bestuur Cosis) en Alie
Schokker (Directeur Academie Social Studies). Met de stuurgroep is twee keer per jaar de voortgang
van het lectoraat en de projecten zelf in het bijzonder besproken. De meeste keren alleen met
ondergetekende. De laatste keer eveneens met de andere 2 projectleiders. Daarnaast hebben er
bilaterale overleggen plaatsgevonden tussen ondergetekende en Hetty Verhulst en/of met Alie
Schokker en ondergetekende. Ook hierin stond de voortgang en de impact van het lectoraat binnen
de eigen organisaties centraal.
In de gesprekken met de stuurgroep is vaak naar voren gekomen dat de presentaties over de
voortgang van het lectoraat veelal procesmatig van aard zijn geweest. Met dit evaluatierapport
komen we er niet onderuit om ook nu de procesmatige kant te belichten maar willen nu ook juist
graag de gerealiseerde inhoudelijke producten tonen.
9a Verbinding onderwijs/zorg/onderzoek Vanuit de stuurgroep is steeds de verbinding tussen onderwijs, zorg en onderzoek benadrukt. De
inhoud van het lectoraat is mede vorm gegeven door studenten die onderzoeksvragen vanuit de
praktijk hebben uitgewerkt. Daarin ook een bijdrage hebben geleverd om met hun producten de
mogelijkheden om met deze populatie om te gaan hebben vergroot. Daarnaast heeft de inhoud van
het lectoraat impact gehad om het curriculum binnen Social Work. Vanuit projectmatig werken maar
ook bij de uitwerking van eindscripties hebben veel studenten gehoor gegeven aan
onderzoeksvragen vanuit het lectoraat. En met de start van de minor LVB in september 2018 worden
aspirant professionals in staat gesteld zich voor te bereiden in het werken met LVB’ers. Hierbij zijn
ervaringsdeskundigen, zowel LVB’ers als professionals vanuit de zorg welkom om inhoudelijk en als
gastdocent mede de minor vorm te geven. En kan er vanuit de programmering van de minor, in
company trainingen aangeboden worden binnen de zorginstellingen.
Daarnaast heeft de Systematische N-1 methode zijn intrede gedaan vanuit de verschillende
onderzoeksprojecten in de zorg. Dit heeft tot nu toe positieve resultaten opgeleverd. Er valt goed
mee te werken binnen onderzoeken met de LVB als onderzoeksgroep. En het is niet al te ingewikkeld
gebleken voor de professionals in de uitvoering van de onderzoeken.
17
10 Organisatorische items
10.1 Inzet personeel o In onderstaand schema staan de mensen die op dit moment betrokken zijn bij het
lectoraat, in FTE omvang weergegeven.
Omvang Organisatie Functie
Piet Geert Nicolay 0,3 fte Cosis/Stenden Lector
Hendrike Fonteine 0,2 fte Cosis/Stenden Gedragswetenschapper
Frank Knoester 0,2 fte Stenden Teamleider
Jan Offereins 0,01 fte Stenden Docent
Hendrik Jan Klein Nagelvoort
0,02 fte Phusis Gedragswetenschapper
Jos Rijfers 0,02 fte Humanitas-DMH Gedragswetenschapper
Nettie Bouma 0,02 fte De Zijlen Medewerker Vorming en Educatie
Gea Sibma 0,02 fte De Zijlen Gedragswetenschapper
Ab Alberts 0,02 fte Aliade Gedragswetenschapper
Vera Linthorst 0,02 fte Kentalis Gedragswetenschapper
Totaal 0,83 fte
10.2 Kosten o De volgende kosten zijn er per jaar gemaakt in het kader van de uitoefening van de
taken binnen het Lectoraat.
Begroting Lectoraat
Op jaarbasis
Financier
Lector. (P.G. Nicolay)
0,3 fte 35.000,- Cosis
Projectleider op voordracht van Stenden (Frank Knoester)
0,2 fte 20.000,- Stenden
Projectleider op voordracht van Cosis (Hendrike Fonteine)
0,2 fte 20.000 Stenden
Totaal personeel 75.000
Specifieke kosten lectoraat
Onderzoek 1.000 Cosis
Reiskosten 1.000 Cosis/Stenden
Huur ruimtes en catering voor Adviesraad en refereeravonden
500 Cosis
Totaal specifieke kosten lectoraat
2500 NOVO/Stenden
Totale kosten lectoraat
77.500
18
Financiering Kenniskringleden door de eigen organisaties
Op jaarbasis
Euro
Hendrik Jan Klein Nagelvoort
0,02 fte Phusis 6000
Jos Rijfers 0,02 fte Humanitas-DMH
6000
Nettie Bouma 0,02 fte De Zijlen 6000
Gea Sibma 0,02 fte De Zijlen 6000
Ab Alberts 0,02 fte Alliade 6000
Vera Linthorst 0,02 fte Kentalis 6000
Binnen Cosis is vanaf de start van het lectoraat een aparte post met een eigen kostencode plaats
aangemaakt. Echter sinds een jaar bestaat deze kostencodeplaats niet meer. En niemand kan meer
achterhalen waar deze post is gebleven. Dit betekent dat het lectoraat bij uitgaven steeds een
beroep doet op de kostencodeplaats van Cosis Expertisecentrum Noord.
19
11 Publiciteit omtrent het lectoraat Informatie over het lectoraat en nieuwe ontwikkelingen vanuit de verschillende
onderzoeksprojecten zijn gedeeld via Nieuwsbrieven (2x per jaar), Refereeravonden (zie
paragraaf 5), LinkedIn, de website van het lectoraat en via de facebookpagina van het
Lectoraat.
Terugkijkend op de afgelopen jaren zijn vooral de website en de facebookpagina niet altijd
even actueel geweest. De andere onderdelen worden meer gebruikt voor actualisering van
de nieuwsfeiten rond het lectoraat. per mail op de hoogte gebracht werden van nieuwe
ontwikkelingen.
Vanuit de refereeravonden zijn spontaan klankbordgroepen ontstaan van professionals
binnen de zorg, die op de hoogte willen blijven en meedenken over het vervolg van de
onderzoeksprojecten. Hier kunnen we nog meer winst uithalen door de klankbordgroep
meer in te schakelen.
20
12 De toekomst van het lectoraat De afgelopen 4 jaren hebben we met veel plezier en ook inzet geprobeerd zo goed mogelijk invulling
te geven aan de onderzoeksprojecten die we met elkaar afgesproken hadden. Er zijn mogelijk
onderzoeksprojecten, die na 4 jaar afgerond kunnen worden. Te denken valt aan het
onderzoeksproject Social Media. Het normatief kader is vormgegeven. Rest de implementatie van
het normatief kader binnen de zorginstellingen als ze dat willen. De uitvoering hiervan zal toch per
organisatie vormgegeven worden.
Vanuit de verschillende onderzoeken blijkt dat het kader aangepast dient te worden voor de
doelgroep, maar is tevens naar voren gekomen dat het scholen/up-to-date houden van de
begeleiding ook nog winst valt te halen. Onderzocht moet worden of dit met bestaande programma’s
en/of dat hier meer maatwerk geleverd dient te worden en zo ja, hoe.
Wat betreft het onderzoeksproject Wonen kan het project grotendeels worden afgesloten. Met
twee jaar verlenging kan de onderzoeksgroep van het N=1 deel van het onderzoek worden
uitgebreid. Er kan worden ingezoomd op een meer specifieke verhuisbeweging (bijvoorbeeld alleen
vanuit huis naar instelling –deze levert de grootste veranderingen op, of alleen van de ene 24uurs
plek naar de andere –deze komt het meest voor en resultaten zijn dan het meest direct toepasbaar)
om de groep respondenten te vergroten, en hiermee de resultaten te verbeteren (betrouwbaarder
en meer valide). In dat jaar kan bovendien aandacht worden besteed aan het concretiseren van de
aanbevelingen, zoals het uitwerken van beleid of het vormgeven van een hulmiddel/visie dat voor
begeleiders helpend is, om hiermee minder een beroep te hoeven doen op de weerbaarheid van
cliënten.
Daarnaast is een van de resultaten van het onderzoek dat de copingstijlen van cliënten met een LVB
wel degelijk beïnvloed kunnen worden. Nader onderzoek zou meer informatie kunnen geven op
welke wijze dit in de praktijk vorm zou moeten krijgen, zodat ook de weerbaarheid van de cliënten
wordt vergroot, waardoor zij (bijvoorbeeld) een verhuisbeweging beter aan kunnen.
Vanuit de Kenniskring komt naar voren of het wenselijk is om nog 2 jaar door te gaan of eerst even
een pas op de plaats te maken om de resultaten die er wel zijn te publiceren. Al met al is het namelijk
een moeizaam proces geweest om goede kandidaten te vinden. Voor niet alle organisaties is dit
thema heel gelukkig geweest. Terugkijkend waren er wel andere belangrijke thema’s geweest om
aandacht aan te besteden.
Vanuit de Adviesraad wordt juist wel aangedrongen op voortzetting van dit onderzoeksproject. Het is
nog steeds een groot maatschappelijk probleem en meer data is welkom.
Voor het onderzoeksproject Werken is de uitdrukkelijke wens om nog een periode van 4 jaar door te
gaan. Redenen hiervoor zijn:
1. We hebben na het onderzoek verzoek van de Arbeidsregio Emmen afgesproken dat dit tweejarig
onderzoek, dat in september 2019 afgerond wordt, doorgang kan vinden in het kader van het
Lectoraat. Aandacht wordt hierbij besteed aan de succes- en faalfactoren die al dan niet leiden tot
een duurzame arbeidsrelatie. De onderzoekspopulatie zijn medewerkers en werkgevers en de
resultaten zijn zeker ook van belang voor de ontwikkelingen van arbeid binnen Cosis.
2. Er lopen nog onderzoeken in het kader van de transitie van school naar werk, die niet voor 1
21
Januari 2019 afgerond zijn.
3. De bedoeling is binnen Cosis om een aantal werkprojecten in de stad Groningen te volgen (Project
Hoendiep, Inspire Media en werkprojecten Mangaanstraat) waar N=1 onderzoeken gewenst zijn.
4. Met Ria Schuurman (Manager Experticecentrum Cosis) is afgesproken om samen in overleg
financiering rond te krijgen voor het opzetten van een arbeidsinteressetest voor LVB”ers in het
kader van het project Virtual Reality). Deze test zou dan ontwikkeld moeten worden in het najaar
van 2018 en de implementatie hiervan in de komende jaren onderzoeken.
Daarnaast heeft de Adviesraad van het lectoraat aangegeven dat ze een groot voorstander zijn van
verlenging van het lectoraat. Met daarbij vooral aandacht voor het verbeteren van de communicatie
tussen professionals binnen het gemeentelijk domein en LVB’ers, waarmee ze beroepshalve
gesprekken voeren. Te denken valt aan mensen die betrokken zijn bij de toeleiding naar werk (o.a.
UWV’s) en voor het verbeteren van de kwaliteit van onder anderen de ‘keukentafelgesprekken’).
Vanuit de Kenniskring wordt gesuggereerd om niet een thema als Weerbaarheid in de toekomst als
centrale focus te gebruiken. De wens wordt uitgesproken om, als het lectoraat een vervolg krijgt, de
LVB’er centraal te stellen met als mogelijke lectoraat thema’s: Verwarde personen; omgaan met
buren; verslaving; omgaan met groepsdruk; pesten; bekendheid vanuit publieke voorzieningen. Deze
thema’s zijn maatschappelijk gezien wat sterker waarin ook de NHL/Stenden moet laten zien rond
deze maatschappelijke problemen een steentje bij te willen dragen
En tenslotte heeft de NHL/Stenden belangstellingen om het lectoraat in stand te houden, om vanuit
het lectoraat onderzoeksvragen neer te leggen bij de studenten die kiezen voor de Minor LVB.
13 Tot slot: Delen van de resultaten Terugkijkend op een aantal prachtige jaren werken vanuit het Lectoraat hebben we waardevolle
eerste resultaten geboekt waarmee we hopelijk in de komende jaren door mogen gaan om deze ook
verder in de praktijk te toetsen. Komen tot zeer goede ‘practice based’ resultaten blijft de grote
wens. Verder beseffen we ons dat we de LVB’er zelf als ervaringsdeskundige nog meer bij het proces
maar ook de resultaten moeten betrekken. Het gebeurd nu bij de ontwikkeling van een normatief
kader op het gebied van social media. Maar de populatie kan bijvoorbeeld meer betrokken worden
bij producten zoals de kenniswaaier.
Verder voelen we ons verplicht om de resultaten van het lectoraat te delen met de organisaties, die
aangesloten zijn bij het lectoraat. Dit betekend contact hierover leggen met de individuele
bestuurders van de 8 zorgorganisaties. En verder is de wens om in het najaar, ter afsluiting van deze
4 jaren lectoraat om een minicongres te organiseren als dank voor de belangstelling en
werkzaamheden van medewerkers vanuit de aangesloten organisaties, de bestuurders van het NPGZ
waar ooit het vraagstuk rond het lectoraat besproken is, de leden van de verschillende
klankbordgroepen en andere belangstellenden.
22
Bijlagen
1 Het concept Normatief Kader
Conclusie, Discussie en aanbevelingen uit het onderzoek van Merel de Vries (Student 4e
jaars, 2018)
Het laatste hoofdstuk van dit onderzoeksrapport bevat een conclusie, discussie en aanbeveling. Er
wordt antwoord gegeven op de onderzoekvraag en de bijbehorende deelvragen. Op basis van de
conclusie en discussie worden er aanbevelingen geformuleerd.
Conclusie Social media is een actueel onderwerp in de samenleving, zo ook bij de bewoners van
Stichting Phusis. Weerbaarheid wordt gedefinieerd als: ‘het vermogen om op te komen voor jezelf’
en ‘het kunnen stellen van grenzen als een ander deze overschrijdt’. Dit onderzoek heeft zich gericht
op het thema social media. Het Lectoraat weerbaarheid wilde door middel van onderzoek op
verschillende niveaus (experts, professionals en bewoners) inzicht bieden in de risico’s en kansen van
social media bij personen met een LVB. Dit onderzoek is gericht op de professionals (begeleiders) van
Stichting Phusis en maakt deel uit van een groter onderzoek dat inzichten oplevert waarmee een
normatief kader voor het Lectoraat wordt gevormd. Dit kader biedt handvatten voor begeleiders,
experts en bewoners ten aanzien van social media. De onderzoeksvraag van het huidig onderzoek
luidt als volgt: “Hoe kunnen de begeleiders van Stichting Phusis locatie Oosterwolde het beste
aansluiten/interveniëren bij gezond, risicovol en gevaarlijk gebruik van social media door de
bewoners met een licht verstandelijke beperking?”
23
Uit dit praktijkonderzoek blijkt dat de begeleiders van stichting Phusis op de locatie Oosterwolde
bekend zijn met social media. De begeleiders zijn bekend met onder andere WhatsApp, verkoopsites,
nieuwsapps en het spelen van games. Het onderhouden van contacten en het volgen van
nieuwsberichten zien begeleiders als gezond social media gebruik. Internetoplichting, cybersex en
sexting worden gezien als gevaarlijk social media gebruik. Hier ligt een taak van de begeleiders om dit
te sturen en te ondersteunen. Uit het onderzoek blijkt dat handelingsverlegenheid heerst. Een aantal
begeleiders signaleert risicovol/gevaarlijk social media gebruik bij bewoners en reageren hierop
vanuit eigen gevoel. De begeleiders hebben meer behoefte aan theorie en kennis met betrekking tot
social media in combinatie met LVB-ers. De begeleiders noemen als voorbeeld scholing/voorlichting.
Om aansluiting te vinden bij de bewoners zal de begeleider zich echter geïnteresseerd moeten
opstellen om erachter te komen welke media de bewoners gebruiken. Aanbeveling 3 kan een speels
hulpmiddel zijn om gesprekken te voeren over het gebruik van social media en daardoor meer
sturing te kunnen geven aan het social media gebruik van de bewoners.
Het lectoraat Weerbaarheid heeft in maart 2016 een refereerbijeenkomst gehouden met
verschillende organisaties waaronder stichting Phusis. De bewoners maken veelvuldig gebruik van
social media, maar hier is volgens de begeleiders onvoldoende zicht op. De begeleiders hebben
behoefte aan een taxatie instrument, waarbij naar voren komt wat de aard en ernst van het gebruik
van social media is. Het lectoraat is hierbij uitgegaan van de begrippen; begrip, gebruik,
communicatie en strategie. De begeleiders welke mee hebben gewerkt aan het onderzoek scoren
gemiddeld per begrip op niveau 2 en 3. Aan de hand van de mediawijsheid competenties valt te
concluderen dat de begeleiders bewust zijn van social media en hierop anticiperen.
De begeleiders geven de bewoners een gemiddelde score tussen niveau 0 en 1 in de mediawijzer.
Aan de hand van de mediawijsheid competenties betekent dit dat bewoners de nieuwe social media
wel opmerken, maar hebben niet het besef hebben wat voor impact dit heeft op de leefwereld. De
bewoners nemen informatie snel aan voor waar en laten zich meeslepen door bijvoorbeeld
eenvoudige advertenties.
Social media is een onderwerp wat leeft. De leefwereld wordt steeds meer digitaal en uit onderzoek
blijkt dat de begeleiders niet voldoende handvatten hebben om aan te sluiten bij deze leefwereld. De
kennis van de begeleiders over social media is gemiddeld. Door op tijd in te springen met de juiste
handvatten kunnen de bewoners ondersteunt worden om mediawijzer te worden.
Discussie
Door laagdrempelig en persoonlijk contact is er voldoende deelname geweest aan het onderzoek.
Het onderwerp wekte de interesse van de begeleiders. Tijdens het onderzoek kwamen gesprekken
naar voren die op dit moment niet relevant zijn voor het onderwerp maar waar in dit hoofdstuk
dieper op in kan worden gegaan. Als het gaat om bewoners toevoegen op facebook is er
onduidelijkheid, de ene begeleider is van mening dat dit geen kwaad kan en de andere begeleider
vindt het prettig om werk/privé gescheiden te houden. Voor de begeleiders is het onbekend of hier
richtlijnen over zijn binnen de stichting. Daarnaast is het laagdrempelig contact via whatsapp op de
werktelefoon lastig om keuzes in te maken. Wanneer reageer je wel en wanneer reageer je niet? De
professionele relatie is een onderwerp wat stichting Phusis breed toegelicht kan worden om meer
24
duidelijkheid te verschaffen en eenduidigheid uit te stralen. Hierover kan een gezamenlijke visie
ontwikkeld worden welke alle begeleiders als prettig ervaren en bevorderlijk is in de begeleiding.
De mediawijzer waarin de begeleiders zichzelf en de bewoners hebben getoetst is beschreven in
moeilijke termen waardoor er lang nagedacht moest worden over antwoorden. Zo nu en dan
vereiste het toelichting van de onderzoeker en hiermee heerst de vraag of het op deze manier juist
gekaderd is. Mogelijk heeft dit invloed op de resultaten van het onderzoek.
Door het persoonlijk contact is opgemerkt dat de behoefte leeft om ervaringen te delen met een
andere begeleider. Er wordt dieper ingegaan op het onderwerp social media en wat grenzen voor
begeleiders zijn. Begeleiders hebben interventies en handvatten nodig om met het gedrag dat wordt
gesignaleerd om te gaan. Omdat de onderzoeker na 6 interviews herhaling ervaarde is ervoor
gekozen om geen interviews meer af te nemen. Opvallend is dat er tijdens het invullen van de
competentiewijzer onduidelijkheden waren, vanuit deze onduidelijkheden ontstonden gesprekken
welke betrekking hadden op de grenzen van de begeleiders. Grenzen als het gaat over Facebook. Is
het verstandig om dit te accepteren op een privéprofiel? Zijn hier afspraken over?
Aanbevelingen
De onderzoeker biedt dit onderzoeksrapport aan ten behoeve van het normatief kader dat het
Lectoraat Weerbaarheid aan het ontwikkelen is ten aanzien van de doelgroep LVB en social media.
De aanbevelingen die worden gedaan zijn gericht op de professionals (begeleiders) van stichting
Phusis locatie Oosterwolde. Op basis van het onderzoek zijn er richtlijnen uitgekomen over hoe
Mediawijs de begeleiders zijn.
Aanbeveling 1: Er zijn interviews afgenomen bij 6 begeleiders. Dit is een steekproef uit de gehele
populatie. Om nog meer verdiepende informatie te vergaren van begeleiders welke op de werkvloer
aanwezig zijn kan er een nog completer beeld worden gevormd over wat er nodig is om aan te
sluiten bij de bewoners en het social media gebruik van hen. Mogelijk dienen de vragen op een
andere manier gesteld te worden omdat de onderzoeker tijdens deze 6 interviews verzadiging
ervoer.
Aanbeveling 2: Uit onderzoek is gebleken dat er handelingsverlegenheid heerst omtrent het gebruik
van social media. De bewoners maken veelvuldig gebruik van social media achter gesloten deuren.
Hierdoor is er voor de begeleiders weinig zicht op en kan moeilijk op situaties worden ingespeeld.
Daarnaast is gebleken dat de begeleiders niet weten welke interventies ze in kunnen zetten om
hiermee om te gaan. Scholing of voorlichting omtrent dit onderwerp is iets wat aan te raden is om
betere aansluiting te vinden bij de LVB-ers omtrent social media. De literatuur beschrijft dat de
Weerbaarheid als het gaat om dit onderwerp laag is, waardoor risico’s groter worden.
Aanbeveling 3: De handelingsverlegenheid draagt zorg voor een blokkade in de begeleiding van social
media hiervan op dit moment. De begeleiders zouden zich geïnteresseerder kunnen opstellen
omtrent het onderwerp social media. Uiteindelijk zal het raamwerk dat in ontwikkeling is een
hulpmiddel kunnen zijn om in te zetten en na aanleiding daarvan de risico’s kunnen bespreken met
de bewoners. ’s Heeren Loo heeft een bordspel ontwikkeld genaamd ‘Sociale Slimmeriken’. Dit spel
zorgt ervoor dat je als begeleider met LVB-ers in contact komt over social media zonder dat het
25
betuttelend overkomt. Dit spel is iets wat preventief kan worden ingezet, maar zeker wanneer er
sprake is van risicovol of gevaarlijk social media gebruik.
Aanbeveling 4: Uit de gesprekken die zijn ontstaan tijdens het invullen van de Mediawijzer blijkt dat
er een grijs gebied is over werk en privé. Het gebruik van een werk(smart)telefoon maakt dat het
contact laagdrempelig is en een appje is gauw verstuurd. Er heerst onduidelijkheid over wanneer een
begeleider wel/niet reageert. Daarnaast is het onbekend of stichting Phusis richtlijnen heeft met
betrekking tot social media, professional en bewoner. Een beleid hierover zou de begeleiders meer
handvatten bieden om eenduidig te kunnen zijn en hierop te anticiperen.
26
2 Het Verhuisspel
De gedachtegang voor het bordspel is als volgt:
Uit onderzoek van derdejaars studenten is gebleken dat er te weinig aandacht is voor de sociaal en
emotionele context bij verhuizen. Cliënten krijgen te weinig gelegenheid om er zelf ook wat van te
vinden en om dit te uiten. Daarnaast zijn veel cliënten ook niet in staat om op een dusdanig
conceptueel niveau te communiceren. Het bordspel is bedacht als een middel om de cliënten te
gelegenheid te geven om ook daar over te praten en om de begeleiders mee te nemen in hun
gedachten op sociaal en emotioneel gebied.
3 Kenniswaaier LVB
27
4 Kwaliteitsspel binnen werk
KWALITEITENLIJST
Initiatief
Eerlijk
Geduldig
Organiseren en plannen
Behulpzaam
Enthousiast
Stressbestendig
Harde werker
Resultaatgericht
Zorgvuldig
Goed luisteren
Teamplayer
Nieuwe contacten leggen
Kan feedback geven
Zorgvuldig
Eigen mening of standpunt onderbouwen
Conflicthantering
Voor mezelf opkomen
Een goede sfeer scheppen
Creatief
ZIE FOUTEN IN
Leiding accepteren
Delegeren
Flexibel
Werk/thuis scheiden Zelfstandig werken
Omgaan met tekortkomingen
Overzicht houden
Kritiek accepteren
Anderen motiveren
Kansen zoeken Ideeën ontwikkelen
Informatie verzamelen
Betrouwbaar
Bedachtzaam
Ambitieus
Optimistisch
Doelgericht
Consequent
Respectvol
Nieuwsgierig Gedisciplineerd
Spontaan
Rustig
Inlevingsvermogen
Veelzijdig
Serieus
Analyserend
Verantwoordelijk
Zorgzaam
Kritisch
28
Vragenlijst
Hoe laat jij deze kwaliteit zien?
Kun je vertellen waarom je denkt dat je deze kwaliteit hebt/ niet hebt?
Welke hoort er bij deze kwaliteit volgens jou?
Wat betekent deze kwaliteit voor jou?
Welke gevoelens heb je bij deze kwaliteit?
Hoe kan je deze kwaliteit op de werkvloer inzetten? Hoe doe je dat al?
Wat zijn voorbeelden uit je dagelijks leven waar je deze kwaliteit uitvoert?
Welke veranderingen zie je in jouw dagelijks leven als je deze kwaliteit hebt/ niet hebt?
Waarom denk jij dat het goed is om deze kwaliteit te hebben/ niet te hebben?
Hoe kunnen jouw medewerker deze kwaliteit zien?
Hoe kunnen jouw collega’s voordeel hebben van jouw kwaliteit?
Waarom is deze kwaliteit belangrijk voor jou?
Hoe is het gebruiken van deze kwaliteit voor jou?
Wat zijn de zwakke kanten van deze kwaliteiten?
Hoe kan jij zo goed als mogelijk gebruik maken van de sterke kanten?
Hoe kan jij jouw kwaliteit nog verder ontwikkelen?
Wat heb je nodig om deze kwaliteit (meer) te kunnen laten zien?
Wat zeggen jouw collega’s over jou en jouw inzet van deze kwaliteit?
29
5 Competentieposter LVB en Werk
Instructie ‘mijn ontwikkeling’ poster
Aan de hand van deze poster kan een werknemer met LVB op een visuele en begrijpelijke manier
werken aan zijn competenties en vaardigheden.
De poster is alleen voor de werknemer en zijn/haar begeleider die hem/haar begeleid op de
werkplek. Op deze manier blijft de poster privé en hoeft een werknemer zijn eigen doelen niet te
delen met anderen. Samen met de begeleider of leidinggevende stellen ze een aantal doelen op.
Deze doelen hebben betrekking op competenties en vaardigheden die de werknemer nodig heeft om
door te kunnen stromen naar de reguliere arbeidsmarkt. De bijgevoegde lijst met competenties en
vaardigheden kan hiervoor worden gebruikt.
De poster is nog niet ingevuld, maar heeft kaders waar de leerdoelen ingevuld kunnen worden.
Onder elk kader staat een nulmeting. Hierin kan de werknemer met een kruisje aangeven, waar hij
op dit moment staat m.b.t. het leerdoel (1 = nog niet goed, 10 = heel goed). Daarbij kan hij met een
krulletje aangeven, waar hij uiteindelijk wil staan op de nulmeting. Op deze manier kan de
werknemer samen met de begeleider of leidinggevende een doel stellen en een lat leggen. De
werknemer heeft de mogelijkheid te kiezen uit twee soorten posters, een gekleurde of één met
zwart/wit. Ook dit draagt bij aan de persoonlijkheid van het groeiproduct.
Voor de werknemers die niet in staat zijn om te lezen, is er een lijst met picto’s toegevoegd die
betrekking hebben op de leerdoelen. Zo kan de poster ook gebruikt worden voor werknemers die
niet kunnen lezen. Deze picto’s kunnen natuurlijk ook als extra middel gebruikt worden bij de poster
van werknemers die wel kunnen lezen, om de poster en leerdoelen duidelijker en meer visueel te
maken. Mocht de werknemer andere picto’s willen gebruiken, dan mogen deze ook zelf getekend
worden.
Om de tien weken kan de poster worden geëvalueerd en gereflecteerd. De nulmeting kan opnieuw
worden bekeken. Als er een doel is behaald, kan er een nieuwe poster gemaakt worden met nieuwe
leerdoelen. De verzameling van posters wordt samengevoegd in een map, hierdoor ontstaat er een
visueel groeiproduct. De werknemers krijgen zelf de kans de voorkant van de map vorm te geven, dit
mag met een persoonlijke foto, afbeelding of tekening. Per werknemers is de tijd waarin een leerdoel
behaald wordt verschillend. Dit dient dan ook per werknemer door begeleider of leidinggevende
ingeschat te worden. Het evalueren van leerdoelen kan ook variëren van 1 keer in de week tot om de
10 weken. Per werknemer afhankelijk wat zij nodig hebben.
30
6 Opzet Arbeidsinteressetest.
Projectvoorstel ‘De virtuele kracht van samen’
Doel: Projectvoorstel ten behoeve innovatie aanvraag Regiobudget Menzis
Opgesteld door: Ria Schuurman, manager Cosis Expertisecentrum
In samenwerking met: Wim Veling (UCP), Renske Koordeman (sr onderzoeker Pluryn), Piet Geert
Nicolay (lector Weerbaarheid Stenden/NHL en gedragswetenschapper
Cosis), Roelof Dolfijn, Sofia de Vries (gedragswetenschappers Cosis) en Albert
Scholte (programmaleider digitale zorg Cosis)
Achtergrond
Om uitvoering te geven aan de visie op blended zorg is er onder anderen voor gekozen om Virtual
Reality als instrument in te gaan zetten. Met dit doel hebben wij in 2016 afspraken gemaakt met
Coolminds; wij zijn als founding father verbonden aan het, door hen ontwikkelde, Vrendle platform
waar verschillende VR video’s beschikbaar worden gesteld aan alle partners. De 3D video’s die nu zijn
opgenomen in de bibliotheek zijn gericht op ontspanning, exposure en empathie. Waarbij exposure
moet worden gelabeld als (onderdeel) van een behandeling en empathie helpt bij het begrijpen van
een cliënt in een bepaalde omstandigheid. Het is ook mogelijk om als organisatie zelf VR filmpjes te
maken en aan te bieden via het Vrendle platform. Wij hebben de afgelopen jaren ervaring opgedaan
met het werken met een aantal VR filmpjes en willen nu een volgende stap in de deze ontwikkeling
zetten.
Cosis wil de komende periode intensiever gebruik maken van de mogelijkheden van VR en heeft
daartoe een aantal initiatieven opgestart. Deze initiatieven zijn tot stand gekomen in samenwerking
met onze partners Vrendle, UCP/UMCG en Pluryn. Hieronder worden deze initiatieven kort
toegelicht:
1. De behandelaren van het Cosis Expertisecentrum experimenteren sinds 2017 met filmpjes op
het gebied van ontspanning en empathie. Het blijkt echter voor de behandelaren een lastige
zoektocht naar hoe het VR instrument van Vrendle systematisch, effectief en efficiënt ingezet kan
worden. Om hier een volgende stap in te kunnen zetten is meer facilitering en support nodig bij
enerzijds het protocolleren en doen van onderzoek naar de effectiviteit en anderzijds het vergroten
van acceptatie van VR instrumenten bij medewerkers van Cosis.
2. Om uitvoering te geven aan onze visie is ook gezocht naar andere vormen van VR. In deze
zoektocht zijn wij uitgekomen bij het Universitair Centrum Psychiatrie van het UMCG. Er is door het
UCP de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar VR als instrument om te behandelen. Waarbij
behandelingen zijn ontwikkeld voor psychose, sociale angst, straatvrees, agressie, sociale cognitie en
het verminderen van stress. Deze behandelingen worden nu toegepast bij patiënten van het
Universitair Centrum voor Psychiatrie. Het verschil met het VR instrument van Vrendle is dat het UCP
werkt met een VR variant waar de behandelaar ‘de omgeving’ kan veranderen/manipuleren, zodat
deze beter aansluit op de hulpvraag van de client en zijn of haar draagkracht op dat moment.
Bovendien zijn en worden alle behandelingen door het UCP onderzocht op effectiviteit. Het is
mogelijk om een aantal behandelingen zoals die nu ingezet worden voor psychiatrische patiënten
geschikt te maken voor de doelgroep VB . De inschatting is dat met name de behandelingen op het
gebied van sociale cognitie en agressie van grote meerwaarde zouden kunnen zijn voor de
31
cliëntgroep LVB van Cosis. Om deze toepassing te realiseren is het minimaal nodig de protocollering
aan te passen. Tegelijkertijd is het nodig om te experimenteren met deze nieuwe
behandelmethodes. Hiervoor is de inzet van een onderzoeker noodzakelijk.
Wij willen in dit project samenwerken met onze collega instelling Pluryn. Ook voor Pluryn geldt dat zij
ism het UCP de agressiereguleringsbehandeling en behandeling in het kader van sociale cognitie
willen omzetten voor de doelgroep LVB.
3. Het lectoraat Weerbaarheid van Stenden Hogeschool/NHL is - net als Cosis - een
samenwerking aangegaan met Vrendle. Dit lectoraat is geïnitieerd door Cosis ism andere noordelijke
zorgpartners. Het lectoraat wil voor LVB cliënten een ‘ virtuele beroepsoriëntatie test’ ontwikkelen
ism Vrendle. VR leent zich bij uitstek voor ‘ het ervaren van nieuwe omgevingen’. Voor LVB clienten
blijkt. niet altijd een goede match tussen affiniteit met een bepaalde werksoort en de invulling van
werktaken. Gevolg is een vaak mislukte arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer. Uit onderzoek
van het lectoraat Weerbaarheid naar een duurzame arbeidsrelatie blijkt dat een zorgvuldige
zoektocht naar werk een eerste stap tot succes. Echter er zijn voor LVB cliënten geen op maat
gesneden arbeidsinteressetests. Wat er is, zijn een aantal afbeeldingen van werksoorten waar men
uit kan kiezen. Om het inlevingsvermogen van LVB cliënten te vergroten of te prikkelen en in
preventieve zin een goede start te maken naar toekomstige werkzaamheden, is een sterke arbeidstest
met behulp van Virtual Reality een grote wens. Daarbij meegenomen de tot 10 van werkzaamheden
die LVB’ers nu uitoefenen, zoals werken in de supermarkt, schoonmaakwerkzaamheden en omgaan
meet dieren etc.
Doelstelling projectaanvraag
Het doel van dit project is om VR systematisch en effectief in te gaan zetten voor de zorg voor
mensen met een verstandelijke en psychische beperking.
Om dit doel te bereiken gaan wij:
- In samenwerking met onze partners zowel voor de toepassing in het kader van ‘exposure,
oriëntatie, empathie als ook voor ontspanning’ de beschikbare VR instrumenten verder door
ontwikkelen zodat deze toepasbaar zijn in de zorg voor mensen met een verstandelijke en
psychiatrische beperking
- De effectiviteit van de ingezette instrumenten onderzoeken
- De acceptatie van VR als instrument versterken binnen de organisatie van Cosis en Pluryn
Onze concrete doelstellingen zijn:
1. Uiterlijk per 31 december 2019 is de huidige behandeling zoals toegepast door het
UCP/UMCG voor agressie regulering beschikbaar voor behandelaars van Pluryn en Cosis. De therapie
is geprotocolleerd tbv de doelgroep LVB. De therapie wordt ondersteund met een VR module
passend bij de LVB doelgroep.
2. Uiterlijk per 31 december 2019 is de huidige behandeling zoals toegepast door het
UCP/UMCG voor sociale cognitie beschikbaar voor behandelaars van Cosis. De therapie is
geprotocolleerd tbv de doelgroep LVB. De therapie wordt ondersteund met een VR module passend
bij de LVB doelgroep.
32
3. Uiterlijk 1-07-2020 wordt VR systematisch ingezet door behandelaren van Cosis bij de
behandeling van LVB cliënten in het kader van agressieregulering en sociale cognitie.
4. Uiterlijk 1-07-2020 zijn de VR filmpjes voor de beroepsoriëntatie voor de LVB populatie
beschikbaar voor gebruik.
5. Uiterlijk 31 december 2019 wordt VR systematisch ingezet door begeleiders en behandelaars
van Cosis in het kader van vergroten van empathie bij begeleiders/ouders/naastbetrokkenen voor
oudere cliënten met dementie.
6. Uiterlijk 31 december 2019 wordt VR systematisch ingezet door begeleiders van Cosis bij
ontspanning van EMB cliënten.
Binnen scope vallen de volgende onderdelen/onderwerpen:
· VR behandeling in het kader van agressie regulering/ LVB cliëntgroep
· VR behandeling in het kader van sociale cognitie/ LVB cliëntgroep
· VR arbeidsinteressetest in het kader van de beroepsoriëntatie voor de LVB populatie
· VR empathie in het kader van dementie/ oudere cliënten VB
· VR ontspanning EMB cliëntgroep
· Onderzoek naar effectiviteit van VR (als hierboven: agressie, sociale cognitie, dementie,
ontspanning en beroepsoriëntatie)
· Vergroten acceptatie inzet VR behandelaars en begeleiders Cosis
33
7 Opzet Minor LVB
Programma:
Week
Leeruitkomsten Onderwerp
1 1
2
4
Weerbaarheid + lectoraat
Meetlat
Input verzamelen
2 1
2
4
Problematiek op sociaal-emotioneel en cognitief niveau
Meetlat ontwikkelen
Input verzamelen
3 1
2
4
Gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek
Meetlat ontwikkelen
Input verzamelen
4 1
2
3
4
Ouderschap en hechting, ethische vraagstukken
Gesprekken
Verkennen DBE cyclus
Input verzamelen
5 1
2
3
4
Drugs, seksualiteit en justitie
Gesprekken (0-meting)
Werken aan beroepsproduct
Input verzamelen
6 t/m 17 1
2
3
4
Cliëntbeeld, ondersteuningsvragen en ondersteuningsplan
Gesprekken (tussenmeting en eindmeting)
Werken aan beroepsproduct
Input verzamelen + visie vormen
18 t/m
20
1
2
3
4
Feedback verzamelen, inleveren ondersteuningsplan
Onderzoeksverslag inleveren
Presentatie beroepsproduct
Performance assessment
34
8 Artikel Sozio, september 2016
Weerbaarheid van LVB'er
Wat ging er mis met Christel? Mensen met een licht verstandelijke beperking hebben doorgaans weinig zelfvertrouwen, zijn gemakkelijk te beïnvloeden en hebben moeite met het stellen van grenzen. Volgens Piet Geert Nicolay is inzicht in hun gedrag een vereiste als je hun weerbaarheid wilt bevorderen én met plezier wilt laten werken. Hoe vind en onderhoud je (betaald) werk voor mensen met een licht verstandelijke beperking? De zoektocht naar een antwoord op deze vraag is een onderzoeksproject binnen het lectoraat ‘Weerbaarheid’ van de Stenden Hogeschool. In samenwerking met SPH-studenten doet ondergetekende onderzoek naar de werkervaring van mensen met een licht verstandelijke beperking. Christel is één van die mensen. Bij het onderzoek worden ook jobcoaches, cliëntsystemen, scholen, ondernemers en reïntegratiebedrijven betrokken. Christel* is pas 20 jaar. Tot voor kort had zij haar droombaan: werken in een dierenasiel. Vanwege haar licht verstandelijke beperking had het haar moeite gekost een geschikte baan te vinden. Tijdens gesprekken met een bemiddelingsbureau en uit een arbeidsinteressetest was haar liefde voor dieren naar boven gekomen. Het verzorgen van dieren was Christels gewenste beroep. Via het bemiddelingsbureau waren contacten gelegd bij potentiële werkgevers in de dierenasielbranche. Zo kreeg Christel een werkervaringsplek aangeboden bij een dierenasiel, dicht bij haar woonplaats. Een baan die aansloot bij haar wensen en mogelijkheden, maar waarbij zij geen geld verdiende. Dat vond Christel niet erg, omdat ze hiermee haar Wajong-uitkering kon behouden. Er waren evaluatiemomenten met Christel, haar baas en de jobcoach. Iedere keer hoorde Christel dat zij prima werk leverde en dat haar baas zeer content was over haar. Na een half jaar besloten de jobcoach en haar baas Christel te verrassen met het aanbieden van een betaalde baan. De werkgever ontving hiervoor looncompensatie, voor Christel betekende het extra inkomsten naast haar uitkering. Ze reageerde enthousiast op deze boodschap, omdat het een erkenning was voor haar inzet. Gek genoeg werd Christel in de periode die volgde steeds stiller. In de pauzes ging ze niet meer spontaan in gesprek met collega's, ze werd slordiger in haar werkzaamheden en meldde zich vaker ziek. Er volgden gesprekken met haar, haar baas, de jobcoach en de persoonlijk begeleider van Christels woonvoorziening. Wat bleek? Christels enthousiasme voor het werk was afgenomen omdat het een betaalde baan was geworden. Dit leverde haar veel stress op, omdat ze het gevoel had dat er nu meer dan voorheen van haar verwacht werd. Die spanning kon ze op den duur niet meer aan. Praten om haar van deze stress af te helpen, hielp niet. Uiteindelijk vond Christel haar geluk in de bakkerij van een dagbestedingslocatie.
35
Vier gezichtspunten Wat is er gebeurd? Waar ging het precies mis? Om die vraag te beantwoorden, gaan we deze casus minutieus ontleden. We doen dat aan de hand van vier gezichtspunten die in het geval van Christel relevant zijn: de kenmerken van LVB, de weerbaarheid van een LVB'er, zijn of haar ondersteuningsbehoeften, en de discussie rond betaald en onbetaald werk. Kenmerken van LVB Een logische eerste stap is om een aantal relevante kenmerken te benoemen van mensen met een licht verstandelijke beperking. Naast een beperkt IQ-niveau (50-85) is er bij deze groep mensen sprake van een beperkt sociaal aanpassingsvermogen. Dit gaat vaak samen met leerproblemen en/of psychiatrische stoornissen. De gedragsproblemen die daarbij horen, komen tot uiting binnen verschillende domeinen:
Domein Kenmerken van mensen met een licht verstandelijke beperking
Cognitief 1 Denken is concreet en situatie-specifiek. 2 Uitleg en herhaling blijven nodig. 3 De aandacht is weinig selectief. 4 Leren door concreet ervaren en vanuit voorbeelden.
Sociaal 1 Sociale onhandigheid. 2 Zwakke sociale verantwoordelijkheid. 3 Moeite met sociale vaardigheden. 4 Gebondenheid en/of loyaliteit aan belangrijke personen
Emotioneel 1 Wens om sociaal geaccepteerd en competent te zijn. 2 Problemen met agressieregulatie. 3 Zwart-wit denken. 4 Overgevoeligheid voor emotionele- en gedragsproblemen.
Persoonlijkheid 1 Laag zelfbeeld. 2 Overschatting eigen kunnen. 3 Gebrekkige zelfsturing. 4 Gebrek aan reflectievermogen.
De weerbaarheid van een LVB'er Mensen met een LVB missen vaardigheden op het gebied van weerbaarheid. 'Weerbaarheid' wordt omschreven als: het vermogen om op te komen voor jezelf en het kunnen stellen van grenzen als een ander deze overschrijdt. De tekorten aan vaardigheden bij LVB’ers komen tot uiting in het moeilijk kunnen omgaan met stress en problematische situaties. Ook hebben LVB'ers niet zelden onvoldoende veerkracht. Dit vertaalt zich in de leefgebieden wonen, werken en welzijn. Het gevolg is dat deze doelgroep zich zonder begeleiding moeilijk staande kan houden in de huidige maatschappij. Zij hebben vooral ondersteuning nodig op het gebied van communicatie, emotieregulatie, dagbesteding en op het sociale en relationele vlak. De ondersteuningsbehoefte van een LVB'er Gezien de variëteit aan problemen die zich kunnen voordoen bij LVB’ers hebben ze op vier niveaus behoefte aan ondersteuning:
‘Intermittent support’: Ondersteuning op bepaalde momenten in het leven, zoals bij het vinden van werk.
36
‘Limited support’: Ondersteuning gedurende een bepaalde periode, maar kortdurend, zoals tijdens de transitie van school naar werk.
‘Extensive support’: Dagelijkse ondersteuning op een of enkele levensgebieden, zoals het ondersteunen bij het op orde houden van post en financiën.
‘Pervasive support’: Ondersteuning op alle levensgebieden. Deze ondersteuningsniveaus hangen niet zozeer samen met de hoogte van het IQ, maar zijn mede afhankelijk van de omgeving waarin iemand verkeert of van bijkomende stoornissen en beperkingen. Als we de ondersteuningsbehoeften vertalen naar het verhaal van Christel, dan hadden de jobcoaches als taak om werk te vinden (intermittent support), om daarna als jobcoach ervoor te zorgen dat ze haar werk zou behouden (limited support). Discussie over betaald en onbetaald werk In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking is de laatste decennia veel aandacht geweest voor de stap van beschut werk naar werk buiten de instelling. Hierbij is het uitgangspunt om niet de beperkingen van de cliënt centraal te stellen, maar de mogelijkheden, de individuele wensen en vragen. Werk wordt gezien als een belangrijk middel om maatschappelijke participatie en integratie te realiseren. Betaald werk dient het uitgangspunt te zijn voor iedereen die een ontwikkelingstraject volgt of daartoe de mogelijkheid heeft. Ook onbetaald werk kan een welkome bijdrage leveren, vooral gericht op het gevoel van eigenwaarde en op integratie in de samenleving. Arbeidsvreugde, het werk zinvol en plezierig vinden, zou de belangrijkste drijfveer moeten zijn om te werken. Het zou niet uit moeten maken of dit in een instelling is, in de vorm van dagbesteding, betaald werk of vrijwilligerswerk. Uitspraken over arbeidsvoldoening en -kwaliteit kunnen echter niet losstaan van degene die het werk uitvoert. Wat voor de een saai of vermoeiend is, kan voor de ander heel bevredigend zijn. Wel en niet van toepassing Terug naar het verhaal van Christel. Laten we eens kijken welke LVB-kenmerken wel en welke niet van toepassing zijn op haar. Wat meteen opvalt, is dat een groot aantal kenmerken niet op Christel van toepassing is. Christel werkt in een asiel, een publieke plek waar potentiële dierenkopers aankloppen. Van enige sociale contacten is dus zeker sprake, en toch doet Christel haar werkzaamheden zeer naar tevredenheid van haar baas. Hij verwacht, gezien de variëteit aan werkzaamheden binnen een asiel, ook enige zelfsturing van haar. Van zelfoverschatting lijkt geen sprake te zijn, van een laag zelfbeeld evenmin. Het typische LVB-kenmerk ‘denken is concreet en situatie-specifiek’ maakt Christel juist sterk, want de taken die ze opgelegd krijgt, zijn zeer situatie-specifiek. Zij weet wat van haar verwacht wordt en ook op welk moment van de dag. Het voeren van dieren gebeurt niet de hele dag en het schoonmaken van de verblijven is een terugkerende activiteit. Verder voelt ze zich erg thuis in het dierenasiel. Vermoedelijk niet alleen vanwege de werkzaamheden, maar ook vanwege de genoemde ‘gebondenheid en/of loyaliteit aan belangrijke personen’, in dit geval haar baas. Haar prestaties zullen ook positief beïnvloed worden vanuit de gedachte dat ze ‘sociaal geaccepteerd en competent wenst te zijn’.
37
Beloning werkt averechts Christel gaat met plezier naar haar werk. Ze krijgt persoonlijke waardering door middel van complimenten. Waarom gaat het dan toch mis? Daarvoor is een duidelijke reden: het invoeren van een financiële beloning werkt averechts. Het was bij de leidinggevende van het dierenasiel en bij de jobcoach onvoldoende bekend wat Christels intrinsieke motivaties waren om in het dierenasiel te werken. Bij de jobcoach deed ze een arbeidstest, waarbij werd gekeken naar welke werkzaamheden de meeste affiniteit uitgaat. Er was afstemming tussen de wens te werken met dieren en de baan in het dierenasiel. Maar er is onvoldoende gekeken naar de redenen waarom Christel deze werkzaamheden ambieert en waar haar grenzen liggen. Christel voert haar werkzaamheden naar tevredenheid uit, totdat zij hiervoor een financiële beloning krijgt. Daarmee wordt blijkbaar haar weerbaarheidsgrens overschreden. Ze ervaart stress, heeft onvoldoende veerkracht en kan deze verbaal onvoldoende uiten. Het uiten gebeurt doordat ze zich ziek meldt en met minder plezier werkt. De signalen worden onvoldoende opgepikt, totdat het te laat is. Op dat moment is er nog maar één optie: terugkeren naar een veilige, nabije werkomgeving. De ondersteuning op het gebied van ‘intermittent’- en ‘limited support’ was onvoldoende. Er is onvoldoende rekening gehouden met Christels beperkingen. Ook de jobcoach en de baas van het asiel hadden te hoge verwachtingen van wat Christel aan zou kunnen. Zij handelden vol goede bedoelingen, maar voor Christel was onbetaald werken voldoende om haar eigenwaarde te vergroten. Arbeidsvreugde was haar belangrijkste drijfveer om te werken. Onderschatten en overschatten Mensen met een licht verstandelijke beperking zijn beperkt weerbaar. Zij hebben weinig zelfvertrouwen, zijn gemakkelijk te beïnvloeden en hebben moeite met het stellen van grenzen op het gebied van wonen, werken en vrijetijdsbesteding. Het is voor mensen met een licht verstandelijke beperking vaak moeilijk om werk te vinden dat aansluit bij hun mogelijkheden cq. wensen én dat ook een redelijke financiële beloning biedt. Daarnaast moet werk status opleveren. Dat betekent vaak dat het niet gaat om werkzaamheden op de dagbestedingslocatie van een instelling, maar werken in een regulier bedrijf. Nog lastiger is het om werk te houden. Of dat lukt, hangt af van iemands intrinsieke motivatie (het werk leuk vinden, op tijd aanwezig zijn, aandacht hebben voor persoonlijke hygiëne), maar ook van de mate waarin iemand wordt geaccepteerd en begeleid door collega’s. Tot slot is het voor de werkgever van groot belang voldoende kennis en ervaring te hebben om met deze doelgroep om te gaan. Hij of zij moet tenslotte de balans vinden tussen het onderschatten en overschatten van deze doelgroep. Dit alles is van eminent belang om stap voor stap niet alleen de weerbaarheid van LVB-cliënten te vergroten, maar ook de kans dat ze met plezier ergens aan het werk gaan. Dr. Piet Geert Nicolay is lector Weerbaarheid aan de Stenden Hogeschool in Leeuwarden. * 'Christel' is niet de echte naam van de betreffende cliënt.
38
9 Artikel Wonen
“Verhuizen is een leermoment”
Verhuizen is een ingrijpende gebeurtenis voor mensen met een verstandelijke beperking. Het brengt
veel veranderingen en onzekerheid met zich mee. Je verlaat je vertrouwde omgeving en moet
wennen aan nieuwe mensen en dingen. De meeste cliënten vinden dat lastig. Maar een verhuizing
biedt ook kansen. Gedragskundige Ab Alberts onderzoekt binnen Talant samen met Hogeschool NHL
Stenden hoe je cliënten zo goed mogelijk ondersteunt bij het verhuizen. InZicht legde Ab een aantal
feiten en fabels voor en vroeg hem om reactie.
1. Een verhuizing is voor een cliënt net zo ingrijpend als voor jou en mij
‘Niet waar. Verhuizen is voor cliënten om verschillende redenen extra ingrijpend. Ze zijn
kwetsbaarder door hun verstandelijke beperking en doordat ze vaak bijkomende problemen of
stoornissen hebben, zoals autisme of hechtingsproblemen. Een andere reden is dat een verhuizing
cliënten overkomt, doordat ze er niet of maar weinig bij betrokken zijn geweest. Gelukkig komt dit
steeds minder vaak voor.’
2. De kwaliteit van verhuizingen binnen Talant is goed
‘Waar. Gelukkig gaat er al veel goed bij verhuizingen van cliënten. Uit onze enquête blijkt dat de
meeste cliënten en begeleiders de kwaliteit van verhuizingen met een 8 beoordelen. De meeste
verwanten geven een 7. Natuurlijk zijn er altijd verbeterpunten. Met dit onderzoek brengen we deze
in kaart.’
3. Om stress te voorkomen, is het beter om een cliënt zo laat mogelijk te informeren over zijn
verhuizing
‘Niet waar. Voor sommige cliënten is dit misschien wel goed, maar ik denk dat je op deze manier veel
cliënten een kans ontneemt om vaardigheden te ontwikkelen. Dat kan gaan om keuzes leren maken
over de inrichting of leren omgaan met stress. Maar ook om heel praktische vaardigheden, zoals hoe
pak ik een doos in. Als je cliënten niet bij de verhuizing betrekt, geef je ze bovendien het gevoel dat
ze geen eigen keuzes mogen maken en geen grip hebben op hun eigen leven.’
4. Verwanten betrek je vanaf het begin bij de verhuizing
‘Waar. Voor cliënten is het belangrijk dat verwanten zo vroeg mogelijk worden betrokken bij de
verhuizing. Stress vermindert als een vertrouwde persoon erbij betrokken is. Bovendien weten
verwanten als geen ander wat voor de cliënt belangrijk is. Zij kunnen bijvoorbeeld heel goed
meedenken welke inrichting de cliënt wil, welke huisgenoten goed bij hem passen en in welke buurt
hij zich het meeste thuis voelt.’
5. Als een cliënt verhuist, moet hij ook een andere dagbesteding krijgen
‘Niet waar. Bij een verhuizing is het juist belangrijk om zo weinig mogelijk andere dingen te
veranderen. Probeer ervoor te zorgen dat de cliënt zijn oude dagbesteding en activiteiten houdt. Ook
is het goed om te kijken of andere cliënten kunnen meeverhuizen en of een bekende begeleider mee
kan.’
Gaat uw zoon of dochter verhuizen en wilt u meedoen aan het onderzoek? Neem dan contact op met
Ab Alberts. Mail naar [email protected] of bel naar 06-23369902.
Verschenen in: InZicht, nr. 62
39
10 Artikel Social Media en het gebruik van een normatief Kader
Een normatief kader voor het gebruik van Social Media.
Social Media is niet meer weg te denken uit de huidige maatschappij, het is een snel opkomende
communicatievorm (Mediawijsheidwinkel, n.d.). We appen, tweeten en liken. De meest populaire
vormen van Sociale Media hebben ruim 10 miljoen gebruikers in Nederland. Een thema wat daarom
ook steeds meer speelt binnen de hulpverlening. Zijn Sociale Media een uitkomst om makkelijker te
communiceren of eerder een bron van problemen?
Hoe begeleid je mensen met een licht verstandelijke beperking bij het gebruik van Social Media?
Deze vraag is het startpunt van het onderzoek dat verricht wordt door het lectoraat ‘Weerbaarheid’
van Stenden Hogeschool. In samenwerking met een aantal zorginstellingen voor gehandicaptenzorg
in Noord Nederland doen SPH studenten onderzoek binnen het lectoraat. Stichting Phusis,
Vanboeijen en Stichting de Trans zijn specifiek betrokken bij het onderzoek omtrent Social Media.
Social Media en mensen met een licht verstandelijke beperking
Het gebruik van social media is een vorm van maatschappelijke participatie wat waardevol kan zijn
voor mensen. Onderzoek leert ons dat het de maatschappelijke participatie zelfs kan vergroten
(Skoric, Zhu, Goh & Pang, 2015). Het gebruik van social media brengt echter ook risico’s met zich
mee. Zo kan het online genegeerd worden een negatief effect hebben op iemands eigenwaarde
(Barth, 2012) en is er kans op cyberpesten of online bedreigingen (Gasser, Cortese & Gerlach, 2012).
In 2014 heeft het Kennisnet een expertpanel bijeen gebracht om het thema ‘social media gebruik van
mensen met een licht verstandelijke beperking’ te bespreken. Dit naar aanleiding van ontvangen
signalen over problemen waarin jongeren met een licht verstandelijke beperking terecht komen door
het gebruik van sociale media (Kennisnet, 2014). Dit onderzoek constateert het volgende (Kennisnet,
2014, p.6):
“Ze zijn eerder slachtoffer (en dader) van cyberpesten, manipulaties en seksueel misbruik via sociale
media. Bijna 80 procent van de huidige problemen met deze zogenoemde lvb-jongeren zijn
gerelateerd aan hun sociale mediagebruik. Begeleiders en hulpverleners hebben te weinig
handvatten om er iets aan te doen. Er moet zo snel mogelijk een landelijke aanpak komen,
waarschuwen zorgbestuurders.”
Positieve en negatieve effecten nader bekeken
Het gebruik van Social Media kan zowel positieve als negatieve effecten hebben voor mensen met
een licht verstandelijke beperking. Uit de literatuur (NJI, 2015; Dekker, Schepers & op ’t Veld, 2012)
komt naar voren dat de taal-, cognitieve-, motorische-, sociaal-emotionele ontwikkeling positief
beïnvloed kan worden door het gebruik van Social Media. Zo krijgen mensen langer de kans na te
denken over formulering van een reactie en kunnen bepaalde apps ondersteunend zijn in de
communicatie. Verder kan speciaal op de doelgroep afgestemde media kennis vergroten en inzicht
geven. Games kunnen op eigen tempo worden ingevuld en er wordt direct feedback gegeven als er
bijvoorbeeld een juiste keuze wordt gemaakt. Middels trial and error kan er op eigen tempo
geoefend worden. Ook vereisen sommige spelcomputers lichamelijke beweging, zoals de Wii.
40
Toepassingen op het gebied van virtual reality zijn ook veelbelovend. Social Media bieden tevens de
mogelijkheid om op een laagdrempelige manier informatie te vinden over bepaalde onderwerpen.
Ook kunnen creativiteit en fantasie vergroot worden door online cummunities op verschillende
gebieden. Andere positieve kanten van het gebruik van social media die worden genoemd zijn ook
het op een makkelijke manier contact maken, het bevorderen van inclusie, het ontvangen van
waardering en het opdoen van zelfvertrouwen.
Negatieve effecten van mediagebruik voor mensen met een LVB zijn ook aan te wijzen (NJI,2015).
Deze effecten kunnen tevens invloed hebben op de taal-, cognitieve-, motorische-, sociaal-
emotionele ontwikkeling. Zo kan informatie verkeerd worden begrepen waardoor er ruzies ontstaan
of dat er termen worden overgenomen die als ‘gewoon’ worden geïnterpreteerd. Het
beloningssysteem van kinderen met een licht verstandelijke beperking zijn verder gevoelig waardoor
het gebruik verslavend kan werken. Ook passen ze niet altijd de nodige veiligheidsmaatregelen toe
zoals het afschermen van een profiel. Ze beseffen vaak minder dat je niet anoniem bent op het
internet doordat ze zich moeilijk kunnen verplaatsen in een ander. Hierdoor ligt misbruik op de loer.
Wanneer social media langdurig wordt gebruikt, kan het ten koste gaan van andere activiteiten als
slaap, bewegen of sporten. Dit is niet gunstig voor de gezondheid. Verder is het voor mensen met
een licht verstandelijke beperking lastig om contacten in te schatten, wanneer is iemand een vriend?
Verder ontbreekt het besef dat mensen zich vaak anders voordoen dan dat ze zijn. Ook kan het
gevaar zijn dat men de werkelijkheid moeilijk kan onderscheiden van de werkelijkheid. Andere
negatieve aspecten die in onderzoek worden genoemd zijn het cyberpesten, het ideaalbeeld wat via
de kanalen wordt weergegeven waar men niet aan kan voldoen en het afsluiten voor face-to-face
contact.
Aanbod materiaal en interventies
In de loop der jaren zijn er verscheidene instanties geweest die zich hebben bezig gehouden met het
creëren van materiaal en of interventies ter bevordering van mediawijsheid voor mensen met een
licht verstandelijke beperking. Landelijk zijn er onderzoeken verricht, interventies ontwikkelt en
producten geproduceerd. Om een overzicht te krijgen van deze initiatieven, wordt er gebruik
gemaakt van een onderzoek van het NJI (Nederland Jeugd Instituut). Het NJI (2015) heeft hierin een
quickscan gedaan om materiaal in kaart te brengen dat gericht is op het bevorderen van de
mediawijsheid. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er in acht verschillende categorieën een
aanbod is op dit gebied. Allereerst zijn er folders en brochures die specifiek op de doelgroep en
problematiek is afgestemd. Verder zijn er boeken geschreven waarin, met name voor
ouders/verzorgers, informatie wordt gegeven over het bevorderen van mediawijsheid bij mensen
met een licht verstandelijke beperking. Ook wordt er in dit kader naar filmpjes en websites
gerefereerd die specifiek ontwikkeld zijn voor de doelgroep. Tevens is er een ruim aanbod aan ICT
applicaties beschikbaar die cliënten kunnen ondersteunen in algemene zin, maar tevens specifiek op
het gebied van mediawijsheid. Trainingen en lespakketten zijn ook ontwikkeld, deze zijn vaak gericht
op het onderwijs. Echter zijn er ook trainingen waarbij er een gezamenlijk (online) leertraject wordt
aangegaan tussen begeleiders en cliënten op het gebied van Social Media. Onderzoek is de op één na
laatste categorie waarover gesproken wordt. Dit is echter schaars als het specifiek over Social Media
en de doelgroep gaat. Ten slotte zijn er geen specifiek interventies als het gaat om bevorderen van
mediawijsheid bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Wel zijn er een aantal algemeen
41
effectieve interventies voor de doelgroep omschreven waarbij het onderwerp Social Media ingepast
kan worden.
Perceptie verschil cliënten en professionals
Een aantal ervaringen van hulpverleners uit verkennend literatuur- en veldonderzoek wijzen erop dat
vanuit de hulpverlening onvoldoende kennis en consensus heerst over de gevolgen van het sociale
media gebruik onder de cliëntgroep lvb-kinderen, jongeren en volwassenen. Dit zorgt voor een kloof,
die ertoe leidt dat deze hulpverleners onvoldoende kennis hebben om op het levensgebied van
sociale media aan te kunnen sluiten bij hun cliënten. Een eerste verkennend onderzoek van
studenten in opdracht van het lectoraat laat zien dat er verschillen in beleving zijn tussen cliënten en
begeleiders ten opzichte van positieve en negatieve aspecten van Social Media gebruik (Nieuwhuis &
Ritzema, 2016). Met name het verschil in opvattingen over negatieve aspecten van sociale media
gebruik komen naar voren.
Positieve aspecten vanuit cliënten gaan met name over de makkelijke manier om bestaande
contacten te onderhouden, nieuwe contacten op te doen, het netwerk op de hoogte te houden wat
er bij ze speelt en beroemdheden te volgen. Begeleiders geven tevens het belang aan van het
uitbreiden en onderhouden van het netwerk via sociale media en zien het gebruik van sociale media
met name als vrijetijdsbesteding en ontspanning en uitlaatklep voor bijvoorbeeld emoties. Andere
positieve aspecten die door begeleiders worden genoemd zijn is de mogelijkheid voor cliënten om op
het eigen niveau te communiceren waarbij de beperking niet (direct) zichtbaar is. Dit zou sociale
inclusie kunnen bevorderen.
Negatieve aspecten vanuit cliënten gaan over de openbaarheid van de verschillende sociale media,
iedereen heeft toegang tot de foto’s. Daarnaast zien de jongeren het stoken en pesten tot aan
bedreigingen en stalken als negatieve aspecten aan sociale media. Ook vinden de jongeren het
asociaal wanneer mensen continue op hun telefoon kijken. Tot slot worden de negatieve
nieuwsberichten die op sociale media voorbijkomen als negatief beschouwd. Begeleiders zien als
voornaamste negatieve aspect dat het gebruik van sociale media verslavend werkt voor de
doelgroep. Ze zijn van mening dat de jongeren te veel tijd besteden aan hun sociale media gebruik.
Tevens geven ze aan dat er makkelijker ongezonde en gevaarlijke (seksuele) relaties kunnen
ontstaan. Ze zien verder dat er gepest en geïntimideerd wordt via sociale media, dat jongeren er
slecht(er) door slapen en agressief(er) gedrag door vertonen en ten slotte hebben cliënten grote kans
op het kwijtraken van privacy door het vele openbaar delen van gegevens.
Wellicht nog een tekstvakje met een casus van de studenten?
Focus van het onderzoek
Door de betrokken organisaties wordt aangegeven dat er op dit moment een normatief denkkader
ontbreekt wat kan helpen inschatten wanneer gebruik van Social Media veilig is en wanneer niet. Er
moet kennis zijn over wat normaal gebruik van Social Media is en wat niet. Er is nauwelijks goed en
actueel onderzoek gedaan naar mediagebruik van mensen met een LVB en hierdoor is er ook weinig
harde informatie over de risico’s en voordelen van het mediagebruik. Dus zou er een kader
ontwikkelt moeten worden wat je als professional kan helpen inschatten of (kennis, vaardigheden en
mentaliteit m.b.t.) Social Media gebruik:
42
1. Veilig, gezond, experimenteel
2. Risicovol
3. Onveilig/verslaving is.
Op basis van die inschatting kun je vervolgens bepalen welke interventie nodig/zinvol is
1. Bespreekbaar maken en houden, ondersteunen waar nodig
2. Kaderen/begrenzen/begeleiden
3. Behandelen / beheersen
Alleen door het verzamelen van inzichten in wat er gebeurt als kinderen, jongeren of volwassenen
met een LVB media gebruiken en hoe ouders of verzorgers daar mee omgaan, kan gefundeerd advies
gegeven worden over ‘normaal’ mediagebruik bij mensen met een licht verstandelijke beperking.
Naar ons idee zouden we daartoe kunnen voortborduren op de studie uit 2011, Meten van
Mediawijsheid, Deel C (Wiebenga, 2011). In dit onderzoek is er een raamwerk opgesteld om
mediawijsheid onder de Nederlandse bevolking te meten. Het raamwerk zelf is echter niet
normgevend en doet geen uitspraak over de mate waarin iemand mediawijs is. Omdat wij van
mening zijn dat een dergelijk normatief kader erg bruikbaar kan zijn voor organisaties om beleid te
vormen en implementeren, willen wij een dergelijk normatief kader ontwikkelen. Het raamwerk dat
ontwikkeld is door Wiebenga (2011) zal hiervoor als basis dienen.
43
11 Artikel Vital Region
H. Fonteine, N. vd Heide, P.G. Nicolaij
1. Praktijk voorbeeld: Dylano
We duiken voor het artikel in het leven van Dylano. Een 24 jarige jongen met een licht verstandelijke
beperking en ADHD. Dylano heeft hij al veel verhuizingen meegemaakt. Vanuit het ouderlijk huis ging
hij op zijn 17e op zichzelf wonen, omdat het thuis niet meer ging. In zijn eigen huis vervuilde hij en
verwaarloosde hij zichzelf. De ambulante hulpverlening die op gang kwam bood onvoldoende om
zelfstandig te kunnen wonen. Hij woonde vervolgens afwisselend bij ouders thuis en in diverse
(crisis)instellingen waar hij het door zijn gedrag nooit lang heeft volgehouden.
Nu woont Dylano al een paar jaar in een 24uurs voorziening in Hoogezand, waar hij dag en nacht een
beroep kan doen op de begeleiding als dat nodig is. Er lijkt wat stabiliteit in zijn leven te komen.
Dylano ging na de basisschool naar het speciaal voortgezet onderwijs, waar hij na het tweede jaar
van school werd gestuurd in verband met niet toelaatbaar gedrag. Hij vervolgde zijn schoolcarrière
op het praktijkonderwijs waar hij na anderhalf jaar zijn draai nog niet gevonden had. Hij stapte over
na het MBO en volgende verschillende opleidingen voor enkele maanden. Uiteindelijk resulteerde
zijn volharding in een horeca diploma en ging Dylano aan het werk.
In het jaar dat volgde vond Dylano met behulp van een jobcoach verschillende baantjes. Vanwege
conflicten met de werkgever of een tekort aan passende werkzaamheden besloot Dylano na een jaar
toch weer een opleiding te gaan doen. Omdat hij geen passende stageplek vond, eindigde ook deze
opleiding helaas zonder diploma.
Dylano heeft momenteel geen werk voor een werkgever. Hij verdient wat inkomsten door gebruik te
maken van zijn social media. Hij vlogt en heeft veel volgers op zijn vlogkanaal. Omdat hij leuke
filmpjes maakt waar veel belangstelling voor is, wordt hij uitgenodigd door bedrijven om over hun
bedrijf te filmen. Zo reist hij met zijn auto Nederland (en daarbuiten) rond en worden zijn reiskosten
en verblijf vergoed.
Daarnaast maakt hij filmpjes die hij post op YouTube en waar hij geld uitgekeerd krijgt bij een hoog
aantal views.
Met zijn social media verdient hij zijn geld, zet hij nieuwe bedrijfjes op en genereert hij ook weer
nieuwe klanten en daarmee inkomsten.
Omdat hij niet altijd alle consequenties overziet en omdat hij in zijn enthousiasme impulsief kan
reageren gaat het echter niet altijd goed. De locatie waar Dylano woont heeft bijvoorbeeld
aangegeven dat hij niet alle producten voor zijn winkel in de gezamenlijke opslagruimte mag opslaan
(er was geen plek meer over) en dat het niet ok is om gebruik te maken van het adres en
rekeningnummer van een medebewoner voor het drukken van briefpapier. Een 24 uurs service lijkt
overdag een groot gebaar naar je klanten toe, maar is midden in de nacht ineens minder leuk.
2. Betrokkenheid van lectoraat
Bij Dylano zijn diverse zorginstellingen betrokken. De ambulante hulpverleners in eerste instantie, die
het gezin proberen te ondersteunen waar nodig zodat Dylano zo lang mogelijk thuis kan blijven
wonen. Ze ondersteunen Dylano waar dat nodig is zodat hij grip op zijn leven kan houden. Later de
44
24 uurs zorg, wanneer het met ambulante ondersteuning alleen toch niet meer lukt. Daarnaast is ook
de GGZ betrokken, voor de behandeling van de psychiatrische problematiek. Tenslotte nog de
werkgevers, waar extra ondersteuning nodig is zodat Dylano zijn baan zo goed mogelijk kan
volbrengen.
Binnen het lectoraat zijn een achttal van deze zorginstellingen (mn gericht op de doelgroep mensen
met een verstandelijke beperking) verenigd. Overkoepeld is een adviesraad aan het lectoraat
verbonden. Naast experts op het gebied van de doelgroep mensen met een licht verstandelijke
beperking heeft daarin ook een wethouder met portefeuille zorg zitting om de aansluiting te houden
met de gemeentes. Samen onderzoeken we de weerbaarheidsbevordering van mensen met een licht
verstandelijke beperking op het gebied van verhuizen, social media en werk. Zoals te lezen is in
bovenstaande casus komen deze drie gebieden vaak samen, en meestal ook gelijktijdig, voor in het
leven van een jongere. Met alle uitdagingen voor hem en zijn omgeving van dien.
3. Van praktijk naar theorie: Dylano is niet alleen
De situatie van Dylano is niet een op zichzelf staande situatie. De Gauss kromme volgend heeft 16%
van de bevolking een IQ van 85 of lager.
Moonen & Verstegen (2006) omschrijven de doelgroep op een aantal gebieden:
• Een cognitief vermogen dat beschreven wordt met een IQ tussen de 50-85
• Een beperkt sociaal aanpassingsvermogen
• Leerproblemen
• Psychiatrische stoornis
• Medisch-organische problemen
• Problemen in gezin en sociale context
Bovenstaande kan tot uiting komen in ernstige gedragsproblemen die leiden tot een
chroniciteit/langdurige behoefte aan ondersteuning.
Het maakt het voor deze doelgroep steeds lastiger om zich staande te houden
in de samenleving. Daarom is er tegenwoordig meer aandacht voor het begrip
‘ondersteuningsbehoeften’ als aanvullend criterium naast het IQ (Moonen & Verstegen, 2006).
De DSM V benadrukt het aanpassingsvermogen van de persoon (American Psychiatric Association,
2013), wat een belangrijke rol speelt bij het in kaart brengen van de beperking. De hoogte van de
ondersteuningsbehoefte hangt daarmee samen met de omgeving waarin iemand verkeert en wat
deze omgeving van de persoon verlangt.
Het belang van de omgeving
Onder de meest waarschijnlijke sociale omstandigheid, die geleid heeft tot beperkingen
in het kader van een lichte verstandelijke beperking, wordt het opgroeien
in ‘multiproblem gezinnen’ gezien. In vele gevallen hebben de ouder(s) zelf ook een
laag intelligentieniveau en missen toereikende opvoedingsvaardigheden. Daarnaast
hebben deze ouders onvoldoende inzicht in de ontwikkeling en de problematiek van
hun kind en de pedagogische aanpak die het nodig heeft (Van Nieuwenhuijzen et al.,
2009). Het gevolg hiervan is vaak het onvermogen adequaat op situaties te reageren,
een overschatting door anderen en vanuit zichzelf, veelal een negatief zelfbeeld en
het hebben van weinig zelfvertrouwen.
45
4. & 5. Theoretisch perspectief en toepassingsgebied: Zorg(en) in Hoogezand-Sappemeer
Mevrouw Gopal, wethouder WMO en jeugdzorg in Hoogezand-Sappemeer, refereert aan de uitgave
van het CBS waaruit blijkt dat de Groninger gemeenten het hoogste percentage gebruik jeugdhulp
hebben in Nederland. De gemeentes Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Eemsmond zijn
koplopers met 15-16% bij een landelijk gemiddelde van 10% (Centraal bureau voor statistiek, 2016).
De doelgroep mensen met een licht verstandelijke beperking vertegenwoordigt een groot
percentage van deze zorgconsumeerders. Dit is een van de redenen waarom Hoogezand-Sappemeer
veel aandacht schenkt aan deze doelgroep. Samen met het lectoraat Weerbaarheid is de gemeente
onder meer op zoek naar verbeteringen in de organisatie en kwaliteit van de ondersteuning aan deze
mensen. Een grote vraag hierbij is hoe de doelgroep te bereiken zodat alle investeringen die de
gemeente doet ook ten goede komen aan de mensen die de ondersteuning nodig hebben.
Naast de wettelijke regels en kaders is er voor iedere gemeente ruimte om invulling te geven aan de
zorg en ondersteuning aan hun burgers die passend is voor de lokale situatie. De kwaliteitseisen die
door het Rijk worden gesteld kunnen op deze wijze worden aangevuld met lokale kwaliteitseisen
voor een optimale afstemming van vraag en aanbod. Hoogezand-Sappemeer neemt hierin de
tevredenheid van burgers en professionals als uitgangspunt (Verschuren et al., 2014).
De gemeente Hoogezand-Sappemeer wil als vitale regio excelleren in participatie en innovatie door
zelf in gesprek te gaan met de burgers die het aangaat, om zo samen te komen tot processen en
voorzieningen die aansluiten bij de mensen die er gebruik van maken en direct resultaat opleveren
op een zo min mogelijk ingrijpende manier. Hoogezand-Sappemeer gebruikt hiervoor de term
samenvoorzienendheid. Minder regels en meer ruimte om te regelen.
Hoogezand-Sappemeer heeft de ambitie om de eigen kracht van haar inwoners zo veel mogelijk te
versterken en hen een belangrijke rol te geven in de inkoop en uitvoering van de zorg. Vanwege de
ingezette bezuinigingen is door de gemeente ook nagedacht over duurzaam inzetten van de
beschikbare middelen voor de zorg. Hoogezand-Sappemeer heeft hierbij gekozen voor investeren in
preventie en daarnaast het tot een minimum reduceren van de bureaucratie (RIGG, 2016).
Eigen kracht versterken wil Hoogezand-Sappemeer doen middels het opstellen van een
familiegroepsplan. Doordat professionals in gesprek te gaan met familie om de
ondersteuningsvragen te verhelderen en een familiegroepsplan te kunnen opstellen wordt er een
breed draagvlak gecreëerd wat bijdraagt aan een positief opvoedklimaat en grote effectiviteit van de
ondersteuning, met als gevolg minder ernstige opvoed- en opgroeiproblemen.
Door eigen regie te bevorderen bevorder je ook eigen verantwoordelijkheid. Wanneer eigen
draagkracht niet voldoende is, is een achtervang van professionele ondersteuning georganiseerd
(Verschuren et al., 2014).
Naast een sturingsmodel is eigenlijk ook een loslaatmodel nodig; wat gaan we niet
meer doen? Een belangrijke is hier: minder regels, minder controle. Meer geven van
en bouwen aan vertrouwen. En dat vraagt enige zelfsturing: wat gaan we als
gemeente zelf anders doen om met energie en vertrouwen tot een nieuwe balans in
de samenleving te komen? Dat loslaten en aan vertrouwen bouwen is geen knop
die omgaat. Het is een leerproces dat we aangaan met alle samenwerkingspartners
en bewoners van de samenvoorzienende gebieden, in open dialoog (Uitgave gemeente Hoogezand-
Sappemeer, 2013).
46
Met de stop op de WSW heeft Hoogezand-Sappemeer ervoor gekozen participatiebudget met name
beschikbaar te stellen voor de doelgroep mensen met een beperking die wel beschikken over
arbeidsvermogen maar moeilijk zelfstandig een betaalde baan kunnen vinden of houden. Participatie
op de arbeidsmarkt van mensen met een beperking is een speerpunt van de nieuwe wetgeving. De
rol van de werkgevers is voor een effectieve re-integratie en het realiseren van garantiebanen hierbij
essentieel (Verschuren et al., 2014).
6. Reflectie
Uit interview met mevrouw Gopal komt naar voren dat het dringend nodig is om meer aandacht te
hebben binnen de gemeente(s) voor de specificiteit van de doelgroep mensen met een licht
verstandelijke beperking en wat dit vraagt van een gemeente. Hoe kun je als gemeenteraad rekening
houden met wat zij nodig hebben om zo goed mogelijk te participeren in de samenleving? Daarnaast
zou kritisch gekeken moeten worden naar hoe je het hulpverleningsaanbod van de gemeente zo
inricht dat dit ook aansluit op de zorgvragers, de zorgvraag en de hulpbehoefte. Deze vragen doen
zich voor op velerlei gebied, zoals bijvoorbeeld werk, maar ook social media en verhuizen.
Er wordt veel geld gestoken in het opzetten en vormgeven van het hulpverleningsaanbod van
gemeentes, maar het resultaat laat nog te wensen over.
Mevrouw Gopal geeft aan dat het betrekken van de mensen over wie het gaat, in dit geval de
mensen met een verstandelijke beperking, essentieel is om uiteindelijk aanpassingen te kunnen
maken met een grote kans van slagen.
Binnen het lectoraat wordt momenteel onderzoek gedaan naar wat er nodig is om mensen met een
verstandelijke beperking toe te leiden naar (betaald) werk, en ze te ondersteunen om een baan vast
te houden. Ook op het gebied van social media en verhuizen wordt momenteel onderzocht hoe de
weerbaarheid van mensen met een verstandelijke beperking kan worden bevorderd, zodat zij zich
gesterkt voelen en de uitdagingen die dit met zich meebrengt aan te kunnen.
Door de mensen met een verstandelijke beperking zelf te betrekken bij het onderzoek (middels
interviews, gesprekken, mindmaps etc), is de verwachting dat het onderzoeksresultaat ook
daadwerkelijk toepasbaar en effectief zal zijn.
7. Doorkijk naar de toekomst. Met een LVB wonen in een vitale regio
Hoe kunnen deze speerpunten die de gemeente Hoogezand-Sappemeer hanteert, leiden tot een
effectieve en efficiënte inzet van mens en middelen om ten goede te komen aan de doelgroep waar
het hierboven om draait, de mensen met een licht verstandelijke beperking?
Door in gesprek te gaan met hen die het aangaat komt duidelijker boven tafel waar regels als
beknellend worden ervaren en waar mogelijk regelruimte, of eigen regie, nodig is. Er wordt meer
duidelijk waar de mensen met een licht verstandelijke beperking tegen aan lopen en waar de zorg
efficiënter, en wellicht dus ook in een minder intensieve vorm, kan worden aangeboden en hoe de
toegang hiertoe georganiseerd zou kunnen worden. Door betere aansluiting bij de doelgroep kan ook
een beter resultaat worden verwacht.
47
De speerpunten en uitgangspunten die de gemeente Hoogezand-Sappemeer voorstaat, zoals
inzetten op preventie en het direct betrekken van de burgers in het meedenken naar een oplossing
van verschillende maatschappelijke problemen bieden een goed fundament.
Voor Dylano had het mogelijk kunnen leiden tot minder verhuisbewegingen, betere afstemming en
meer eigen regie.
De zorg in de vitale visie van Hoogezand-Sappemeer zal investeren in preventie van bijvoorbeeld
uithuisplaatsing of verlies van baan. Inzetten van zorg waar het nodig is, maar niet meer dan nodig is,
op een moment dát het nodig is.
In gesprek gaan met mensen met een licht verstandelijke beperking vraagt wel enige deskundigheid.
Het is belangrijk dat de problematiek erkent wordt en dat vraagt kennis van de mogelijkheden, maar
ook de beperkingen die een licht verstandelijke beperking met zich meebrengt. Overvraging ligt op
de loer. Dit zou kunnen leiden tot inzet van middelen en menskracht die goedbedoeld, niet ten bate
komen van de persoon met een zorgvraag.
Een interessante zoektocht naar de balans van eigen kracht en verantwoordelijkheid ten overstaan
van noodzakelijke professionele ondersteuning!
48
Bijlage 12: Artikel Home sweet home
Intro
Mensen met een verstandelijke beperking verhuizen in het algemeen vaker dan mensen zonder
beperking. Waar de meeste mensen zonder beperking zelf kunnen kiezen waarom ze gaan, wanneer
ze gaan en waar naar toe, zijn die keuzes voor de mensen met een verstandelijke beperking vaak niet
zo vanzelfsprekend. Gek toch eigenlijk?
Verhuizen een uitdaging?
Binnen een onderzoeksproject van het Lectoraat ‘Weerbaarheid’ van Stenden Hogeschool en Cosis
wordt er onderzoek gedaan naar de factoren die van invloed zijn op het verloop van zo’n
verhuisproces. Want wat voor de één een nieuw begin is waar hij naar uitkijkt, is voor de ander het
eind om tegen op te zien.
Verhuizen is voor iedereen stressvol. Een life event dat over het algemeen gepaard gaat met ‘gedoe’;
Dozen inpakken, oude spullen (herinneringen?) uitzoeken en misschien wel weggooien, plannen en
organiseren. Onzekerheid over wat je achter laat, en wat je ervoor terug krijgt?
Hoe ziet je nieuwe huis eruit, passen al je spullen op de plaats waar je ze hebt bedacht, hoe zullen je
nieuwe buren zijn?
Een uitdaging voor eenieder, maar in het bijzonder voor iemand met een (licht) verstandelijke
beperking. Zeker, als je bedenkt dat de licht verstandelijke beperking (LVB) problemen met zich mee
brengt in de executieve functies, dus (o.a.) het plannen en organiseren.
Ook kun je stellen dat voor veel mensen met een LVB hun weerbaarheid minder hoog is dan voor
mensen zonder beperking. Dat betekent dat een proces zoals verhuizen mogelijk meer stress met
zich meebrengt, dat het soms moeilijker is om aan te geven wat iemand (niet) wil, en om na te
denken over wat op langere termijn de beste keuze zal zijn of om adequate oplossingen te bedenken
voor problemen die zich voordoen.
Voeg daar aan toe dat mensen met een verstandelijke beperking in het algemeen afhankelijk zijn van
anderen, en dat zij vaker dan anderen te maken krijgen met verhuisbewegingen, en dan rijst haast
automatisch de vraag: Hoe verloopt dan zo’n proces?
De begeleider
Annemiek is begeleider van mensen met een licht verstandelijke beperking. Zij spreekt ook namens
andere begeleiders als zij aangeeft dat het ondersteunen van een verhuizing van iemand met een
licht verstandelijke beperking niet altijd even vanzelfsprekend is.
Uit ervaring vertelt zij dat het vaak problemen oplevert. Cliënten blijken vaak meer ondersteuning
nodig te hebben dan ze willen accepteren, op de nieuwe locatie moeten ze vaardigheden die ze eerst
wel beheersten opnieuw aanleren, ze hebben moeite met wennen of zich een plek in de nieuwe
omgeving te creëren, en soms ontstaan gedragsproblemen. Vaak uit een niet-begrepen voelen.
Casus
Ton is een jonge man van 32 en heeft een licht verstandelijke beperking. Hij is op zijn 12e uit huis
gegaan, omdat het echt niet langer wou. Hij kwam terecht in een instelling waar hij behandeling
kreeg voor zijn gedragsproblemen. Niet dat hem wat werd gevraagd, maar zijn ouders vonden dat
nodig.
49
Eenmaal daar uitbehandeld kon hij niet langer blijven. Zijn plek moest vrij worden gemaakt voor
iemand die op de wachtlijst stond. Terug naar ouders was geen optie, die zagen dat niet zitten na
alles wat er gebeurd was.
Hij ging wonen in een 24 uurs instelling waar hij te allen tijde kon terugvallen op begeleiding. Er was
nergens plek, dus de eerste plek die vrij kwam, was de enige optie die hij had.
Hij kwam in een appartementencomplex waar hij een gedeelde huiskamer had en waar gezamenlijk
werd gegeten en koffie werd gedronken. Dat hij aansloot was vanzelfsprekend: huisregels.
Toen Ton 18 werd besloot hij dat hij op zichzelf wilde gaan wonen. Hij vertrok uit de instelling waar
hij woonde en huurde een woning in de wijk. Op zich in zijn beleving een stap vooruit; eindelijk
zelfstandig.
Na een aantal maanden kreeg hij ruzie in de buurt. De buren vonden dat hij zijn rotzooi niet kon laten
slingeren in de tuin en klaagden over stank uit zijn huis. Ton, op zijn beurt, had ook last van het
constante geschreeuw van de buren en dat hij nooit eens zijn gang kon gaan, omdat er aldoor op
hem gelet werd. Uiteindelijk wordt Ton door de woningbouwvereniging uit huis gezet omdat hij zijn
huur al maanden niet had betaald. De grote vraag was: waar nu heen?
De theorie
Tevredenheid met het leven hangt samen met tevredenheid met je woning en je woonomgeving. Uit
onderzoek blijkt dat een aantal woningkenmerken, zoals het aantal kamers per persoon, en de
sociale cohesie met de buurt, een samenhang hebben met de tevredenheid. Mensen die vinden dat
er op een prettige manier met elkaar wordt om gegaan in de buurt waarin ze wonen zijn over het
algemeen meer tevreden met hun leven, terwijl mensen die overlast ervaren in de buurt ook vaker
ontevreden zijn met hun leven (CBS, 2018).
Om je te kunnen ontwikkelen en optimaal te kunnen functioneren is een basisbehoefte een gevoel
van veiligheid te hebben. Dat je woning daarin een belangrijke rol speelt, mag voor zich spreken.
Een verhuizing vindt over het algemeen dan ook niet zomaar plaats. Iemand gaat pas uit eigen wil
verhuizen als een andere plek iets oplevert ten opzichte van de huidige plek. Dat kan zijn dat je
ontevreden bent over waar je nu woont, bijvoorbeeld door een ruzie met de buren, of omdat je huis
te klein wordt door gezinsuitbreiding, maar het kan ook zijn dat je eigenlijk wel tevreden bent over
de plek waar je zit, maar dat een andere plek je nóg meer biedt, zoals dichterbij familie, een grotere
tuin, of meer zelfstandigheid.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het zeer belangrijk is dat je zelf regie hebt in het hele proces
van verhuizen. Dat je zelf kunt kiezen waar je gaat wonen, zelf kunt kiezen met wie, zelf kunt kiezen
welke meubels, gordijnen etc.
Hoe meer je daar zelf invloed op kunt uitoefenen, hoe tevredener je bent over de verhuizing en het
verloop ervan.
Maar hoe zit dat dan, als je in zorg bent bij een instelling, of als je nog geen 18 bent?
En als je weet dat mensen met een verstandelijke beperking vaak meer moeite hebben om om te
gaan met verandering, en langer nodig hebben om te wennen aan een nieuwe plek, is het ook
belangrijk dat je daar als begeleider rekening mee houdt.
50
Bronfenbrenner is voorstander van een geleidelijke overgang van oud naar nieuw. Waar het kan
houdt je de dingen bij het oude (zelfde indeling, zelfde structuur, bekende mensen om je heen,
zelfde huisarts), en geleidelijk ga je over naar de nieuwe situatie.
Terug naar Ton
Een woonplek moet je veilige haven zijn. Een plek om je thuis te voelen en waar je tot jezelf kunt
komen. Maar Ton heeft al ontzettend veel verhuizingen meegemaakt, en ook al vanaf jonge leeftijd.
Je hechten aan een plek wordt moeilijker naarmate je vaker verhuist. En in geval van Ton heeft hij
ook een aantal malen geen keuze gehad om te verhuizen. De regie, die zo belangrijk is, is hem
meerdere malen uit handen genomen.
Ouders konden zijn gedrag niet aan; Ton moest verhuizen. De behandeling was afgerond; Ton moest
verhuizen. Beide keren heeft Ton niet kunnen kiezen óf hij überhaupt wilde verhuizen, en ook niet
waar hij terecht kwam. Toen hij wel zelf kon kiezen, omdat hij voor de wet dat mocht, vertrok hij uit
de 24uurs setting en ging wonen in de wijk. Door overlast die hij veroorzaakte is hij uit zijn huis gezet.
Hoe groot is de kans dat hij zich veilig voelt en zich optimaal kan ontwikkelen?
Ton is niet alleen
Het verhaal van Ton staat niet op zichzelf. Er zijn vele mensen met een licht verstandelijke beperking
met vergelijkbare ervaringen.
Er zijn er ook genoeg met andere ervaringen. Er zijn zo veel verschillende verhuisbewegingen, in
hoeverre kun je deze op een zelfde manier begeleiden?
Neem bijvoorbeeld Kees, die in de wijk woont en wel zelf kiest om te gaan wonen op een andere
plek; Hoe zorg je als begeleider dat je hem voldoende kunt ondersteunen, maar ook Kees zijn eigen
regie laat behouden?
Of Elise. Ze woont bij haar ouders, ze is 33 en gaat voor het eerst op zichzelf wonen. Ouders vinden
dat ze toe is aan meer zelfstandigheid, maar Elise zou liever blijven.
Elske (23) wil juist graag een huisje voor zichzelf, waar haar ouders niet de hele tijd meekijken.
Ouders hebben moeite Elske los te laten.
Patrick woont 24uurs, maar is op weg om te leren om met ambulante begeleiding in de wijk te gaan
wonen.
Een locatie is aan vernieuwing toe, bijvoorbeeld omdat het gebouw niet meer voldoet aan de
normen voor veiligheid. Begeleiders en medebewoners gaan mee naar de nieuwe locatie. Bewoners
hebben de keuze om mee te gaan of iets anders te zoeken. Welke factoren zijn van belang om als
begeleider rekening mee te houden?
Wat is er nodig?
Verschillende zorginstellingen hebben verschillende protocollen voor verhuizen. Soms zijn het
sturende protocollen, soms zijn het richtlijnen. Meestal is het aan de instelling of zelfs aan de
individuele begeleider, hoe er mee om gegaan wordt in de praktijk.
Echt onderzoek naar het verloop van zo’n verhuizing, de behoefte van de verhuizende cliënt en hoe
je daar als begeleider het beste mee om kunt gaan, is er nooit geweest.
51
De komende periode worden mensen met een verstandelijke beperking binnen dit
onderzoeksproject gevolgd bij hun verhuisbeweging, met als doel de factoren die voor hén van
belang zijn boven tafel te krijgen.
52
Bijlage 13: Artikel: Licht verstandelijk beperkt en het aangaan van relaties.
Carolien, 21 jaar, licht verstandelijk beperkt en woonachtig in een instelling voor mensen met een
verstandelijke beperking heeft grote toekomstplannen. Sinds 2 maanden heeft ze een vriend
ontmoet waarbij ze zeker weet dat dit de ware is. Met deze jongen wil ze oud worden en zo snel
mogelijk een gezin stichten. De zorginstelling heeft de jongen een aantal keren bij haar gezien. Hij
woont zelf met zijn vader alleen op ongeveer 30 kilometer van de instelling. En het duurt dan ook
niet lang of Carolien trekt bij hem in. De zorginstelling onwetend laten wat daar bij de jongen thuis
allemaal plaatsvindt. In het begin komt Carolien keurig op de vaste contactmomenten terug naar de
zorginstelling maar op een gegeven moment worden deze fysieke contacten steeds minder en is de
whats- up nog het enige medium wat de zorginstelling verbindt met Carolien.
De zorgen nemen toe. Zowel bij de mensen van de zorginstelling als bij de ouders van Carolien. Hun
contacten met hun dochter zijn nog sporadischer dan die van de mensen van de zorginstelling. Wat
als Carolien echt zwanger wordt. Is Carolien in staat om haar kind op te voeden. En krijgt ze hier
voldoende steun in van haar vriend. Kortom: Overziet Carolien de gevolgen van haar gedrag? En wat
betekent dit voor de toekomst van het kind van hun beide? En in hoeverre komt de relatie onder
druk te staan als het opvoeden van een kind toch niet zo makkelijk blijkt te zijn?
Casuistiek zoals hierboven wordt geschetst komt veel voor binnen de zorg. Het is uiteraard niet van
de laatste tijd maar het lijkt wel of deze problematiek wel aan het toenemen is. Met alle gevolgen
van dien.
Carolien heeft een licht verstandelijke beperking. Kenmerkend bij mensen met een licht
verstandelijke beperking is dat ze sociaal kwetsbaar zijn, weinig weerbaar zijn en zichzelf enorm
kunnen overschatten. Drie begrippen die enige toelichting vereisen.
Sociaal kwetsbaar betekent dat mensen met een licht verstandelijke beperking vaak een sociaal
zwakke sociale verantwoordelijkheid bezitten. Daarnaast grote gebondenheid en/of loyaliteit tonen
aan voor hun belangrijke personen en de wens hebben om sociaal geaccepteerd en competent te
zijn. Weinig weerbaar zijn houdt in dat men niet of beperkt het vermogen bezit om op te komen voor
zichzelf en het kunnen stellen van grenzen als een ander deze overschrijdt. En de overschatting
betekent men een gebrekkige zelfsturing heeft en een gebrek aan reflectievermogen
Het gevolg van bovenstaande tekorten is dat het gebrek aan deze vaardigheden veelvuldig leiden tot
het moeilijk kunnen omgaan met stress en problematische situaties.
OM deze problematiek in te perken is het mijn wens dat zorginstellingen nog veel meer preventief
samen met de zedenpolitie in gaan zetten op het vroegtijdig voorlichting geven aan deze kwetsbare
doelgroep. Vaak bestaat de inzet nu uit het inschakelen van de zedenpolitie, wanneer vermeend
seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Echter preventieve scholing en voorlichting, ook aan
mensen binnen de zorginstellingen zelf, van bekwame mensen binnen de zedenpolitie die bekend
zijn met deze doelgroep, zou mogelijk heel wat toekomstig leed kunnen voorkomen.
Inmiddels blijkt de relatie tussen Carolien en haar vriend op de klippen gelopen te zijn. En ze niet
zwanger is. Maar binnen een week meldt ze dat ze een nieuwe vriend heeft. En dat dit echt de ware
is. We houden ons hart vast.
Piet Geert Nicolay, gedragswetenschapper Cosis
53
Bijlage 14: Eindscriptie: Aandacht voor weerbaarheid
BIJ DE ZOEKTOCHT NAAR WERK, BIJ MENSEN MET EEN LICHT VERSTANDELIJKE BEPERKING