Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

230

description

Op 28 februari 2003 leidt een onderzoek naar een verhoogde uitval van leghennen bij een pluimveebedrijf in de Gelderse Vallei tot een ernstige verdenking van klassieke vogelpest. Nader onderzoek bevestigt dat beeld. Op zaterdag 1 maart wordt duidelijk dat voor het eerst sinds 1926 in Nederland sprake is van klassieke vogelpest of aviaire influenza (AI). Het is het begin van een zeer omvangrijke crisis die op 22 augustus formeel ten einde is, als het laatste toezichtsgebied van de Gelderse Vallei wordt vrijgegeven. In totaal zijn er dan onge- veer 30 miljoen dieren geruimd. In het overleg met de Tweede Kamer heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedsel- kwaliteit (LNV) aan de Tweede Kamer toegezegd, de aanpak van de AI-crisis te laten evalue- ren en het eindrapport van deze evaluatie aan de Tweede Kamer te sturen. Daarbij is aange- geven dat het onderzoek begin november 2003 van start zal gaan en dat het eindrapport in maart 2004 zal worden opgeleverd. Ook is aangegeven dat de evaluatie door een onafhan- kelijk onderzoeksbureau dient te worden uitgevoerd en niet door het Ministerie van LNV zelf. Na een openbare aanbestedingsprocedure heeft Berenschot opdracht gekregen de evaluatie uit te voeren. In dit rapport vindt u de resultaten van het onderzoek.

Transcript of Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

Page 1: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004
Page 2: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437

EINDRAPPORT

DE CRISIS TUSSEN MENS EN DIER

EVALUATIE BESTRIJDING AI-CRISIS

Utrecht, maart 2004 Marja den Boer

Lars Canté

Annelies Dekker

Bibilotte Duyvesteyn

Henk Geveke

Ruurd Jansen

Michiel Kort

Ronald van der Mark

Page 3: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437

DE CRISIS TUSSEN MENS EN DIER

EVALUATIE BESTRIJDING AI-CRISIS

INHOUD Blz.

1. INLEIDING .............................................................................................. 1

1.1 AANLEIDING...................................................................................... 11.2 DOEL EN ONDERZOEKSVRAGEN............................................................ 11.3 ONDERZOEKSAANPAK ......................................................................... 31.4 ONDERZOEKSKADER ........................................................................... 41.5 OPBOUW VAN HET RAPPORT ............................................................... 4

2. DE VOGELPESTCRISIS OP HOOFDLIJNEN .............................................6

2.1 BESCHRIJVING VAN DE BELANGRIJKSTE GEBEURTENISSEN......................62.2 KENGETALLEN AI-CRISIS ................................................................... 132.3 GEOGRAFISCH VERLOOP AI-CRISIS .................................................... 182.4 KOSTEN AI-CRISIS ........................................................................... 18

3. JURIDISCHE, VETERINAIRE EN MAATSCHAPPELIJKE CONTEXTTEN TIJDE VAN DE UITBRAAK VAN VOGELPEST ................................ 21

3.1 JURIDISCHE CONTEXT: WET- EN REGELGEVING (INTER)NATIONAAL ....... 213.2 VETERINAIRE CONTEXT .................................................................... 273.3 MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT........................................................... 343.4 PLUIMVEESECTOR IN BEELD ...............................................................353.5 HOBBYDIERHOUDERS IN BEELD .........................................................403.6 ANALYSE EN BEOORDELING ............................................................... 41

4. DE VOORBEREIDING OP DE VOGELPESTCRISIS ................................. 42

4.1 HAND- EN DRAAIBOEKEN .................................................................. 424.2 OEFENING EN OPLEIDING ................................................................. 484.3 CRISISORGANISATIE OP PAPIER .........................................................494.4 BEMENSING EN MATERIËLE TOERUSTING ............................................ 544.5 ANALYSE EN BEOORDELING ............................................................... 56

5. DE AANPAK VAN DE CRISIS................................................................. 59

5.1 INLEIDING ...................................................................................... 595.2 SIGNALERING .................................................................................. 625.3 SCREENING, TRACERING, MONITORING .............................................. 635.4 BEPALING EN UITVOERING RUIMINGSTRATEGIE AI ............................. 675.5 TAXATIE EN OPKOOP ........................................................................ 835.6 OVERIGE BESTRIJDINGSMAATREGELEN ............................................... 885.7 MESTPROBLEMATIEK ........................................................................ 93

Page 4: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437

5.8 DE HANDHAVING VAN DE MAATREGELEN ........................................... 955.9 AANPAK MET BETREKKING TOT DE VOLKSGEZONDHEID ....................... 995.10 DE HERBEVOLKING .........................................................................1035.11 DE AFBOUWFASE VAN DE CRISIS ...................................................... 1065.12 DE MAATSCHAPPELIJKE, SOCIAAL-PSYCHOLOGISCHE EN

ECONOMISCHE EFFECTEN VAN DE AI-CRISIS ..................................... 1085.13 ANALYSE EN BEOORDELING .............................................................. 110

6. DE AANPAK VAN DE CRISIS TEN AANZIEN VAN HOBBYDIERENEN DIERENTUINEN ............................................................................. 117

6.1 DE VOORBEREIDING ........................................................................ 1176.2 BEPALEN RUIMINGSSTRATEGIE......................................................... 1176.3 UITVOEREN RUIMINGSSTRATEGIE.................................................... 1206.4 UITVOEREN RUIMINGEN BIJ HOBBYDIERHOUDERS ............................. 1236.5 TAXATIE ........................................................................................ 1256.6 HANDHAVING ............................................................................... 1266.7 HERBEVOLKING .............................................................................. 1276.8 DIERENTUINEN .............................................................................. 1286.9 MAATSCHAPPELIJKE EFFECTEN........................................................ 1296.10 ANALYSE EN BEOORDELING ..............................................................130

7. HET FUNCTIONEREN VAN DE CRISISORGANISATIE ......................... 134

7.1 HET FUNCTIONEREN VAN DE CRISISORGANISATIE VAN LNV................ 1347.2 SAMENWERKING MET ANDERE OVERHEDEN....................................... 1497.3 ANALYSE EN BEOORDELING ............................................................. 160

8. INFORMATIEVOORZIENING .............................................................. 164

8.1 INLEIDING .................................................................................... 1648.2 INFORMATIEVOORZIENING TUSSEN DE VERSCHILLENDE NIVEAUS

VAN DE CRISISORGANISATIE ........................................................... 1678.3 INFORMATIEVOORZEINIG NAAR ANDERE OVERHEDEN ........................ 1698.4 INFORMATIEVOORZIENING NAAR DE SECTOR ..................................... 1738.5 INFORMATIEVOORZIENING NAAR DE MAATSCHAPPIJ ..........................1788.6 INFORMATIEVOORZIENING NAAR DE TWEEDE KAMER ......................... 1838.7 INFORMATIEVOORZIENING NAAR DE EU ........................................... 1858.8 INFORMATIEVOORZIENING NAAR BUURLANDEN ................................. 1858.9 ANALYSE EN BEOORDELING INFORMATIEVOORZIENING ...................... 186

9. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ................................................... 192

9.1 DE VOORBEREIDING ....................................................................... 1929.2 DE AANPAK ................................................................................... 1949.3 INFORMATIEVOORZIENING ............................................................. 1989.4 AANBEVELINGEN............................................................................ 199

Bijlagen.

Page 5: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 1

1. INLEIDING

1.1 AANLEIDING

Op 28 februari 2003 leidt een onderzoek naar een verhoogde uitval van leghennen bij eenpluimveebedrijf in de Gelderse Vallei tot een ernstige verdenking van klassieke vogelpest.Nader onderzoek bevestigt dat beeld. Op zaterdag 1 maart wordt duidelijk dat voor het eerstsinds 1926 in Nederland sprake is van klassieke vogelpest of aviaire influenza (AI). Het ishet begin van een zeer omvangrijke crisis die op 22 augustus formeel ten einde is, als hetlaatste toezichtsgebied van de Gelderse Vallei wordt vrijgegeven. In totaal zijn er dan onge-veer 30 miljoen dieren geruimd.

In het overleg met de Tweede Kamer heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit (LNV) aan de Tweede Kamer toegezegd, de aanpak van de AI-crisis te laten evalue-ren en het eindrapport van deze evaluatie aan de Tweede Kamer te sturen. Daarbij is aange-geven dat het onderzoek begin november 2003 van start zal gaan en dat het eindrapport inmaart 2004 zal worden opgeleverd. Ook is aangegeven dat de evaluatie door een onafhan-kelijk onderzoeksbureau dient te worden uitgevoerd en niet door het Ministerie van LNVzelf. Na een openbare aanbestedingsprocedure heeft Berenschot opdracht gekregen deevaluatie uit te voeren. In dit rapport vindt u de resultaten van het onderzoek.

1.2 DOEL EN ONDERZOEKSVRAGEN

De evaluatie heeft als doel:

x Inzicht te verschaffen in de aanpak en het verloop van de AI-crisis.

x Aan de hand van de resultaten van de evaluatie eindverantwoording af te leggen aande Tweede Kamer over de gehanteerde aanpak.

x Aan de hand van de resultaten leerpunten op te stellen ter verwerking in de opzet enwerking van de crisisorganisatie van LNV en direct bij de bestrijding betrokken over-heidsinstanties.

De evaluatie geeft conform het bestek van LNV (d.d. 28 juli 2003) antwoord op de volgendeonderzoeksvragen:

a. Hoe was de overheid (naast LNV en RVV ook de andere betrokken departementen,provincies en gemeenten) voorbereid op een uitbraak van AI?

� Organisatie: veterinair complex, signaleringssysteem, bekwaamheid, materiëletoerusting.

� Beleid: handboeken, draaiboeken, strategie, scenario's.

� Context: politieke en maatschappelijke realiteit, Europese- en nationale juridi-sche omgeving, veterinair-technische omgeving.

� Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de crisisvoorberei-ding?

Page 6: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 2

b. Hoe is de uitbraak van AI aangepakt?

� Wat is gebeurd met de eerste signalen omtrent AI?

� In hoeverre heeft het feit dat AI zich al zo lang niet meer had gemanifesteerdeen rol gespeeld bij de voorbereiding en de aanpak ervan?

� Hoe is de bestrijding en de handhaving georganiseerd?

� Heeft de organisatie adequaat gehandeld? Werden specifieke ervaringen tijdensde bestrijding omgezet in leereffecten?

� Wat was de doelmatigheid en de effectiviteit van de gekozen bestrijdingsstrate-gie en de daarmee samenhangende communicatie en besluitvorming?

� Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de crisisaanpak?

c. Hoe is de informatievoorziening verlopen?

� Tussen de verschillende niveaus binnen de totale crisisorganisatie?

� Tussen de betrokken overheden onderling?

� Naar de sector?

� Naar de maatschappij?

� Naar de Tweede Kamer, provincies en gemeenten?

� Naar Europese Commissie?

� Naar de buurlanden?

� Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de informatievoor-ziening?

Bijzondere aandacht is besteed aan:

x De eerste dagen van de uitbraak en daaropvolgende opschalingsmomenten.

x De relatie tussen de centrale en de regionale crisisorganisaties.

x De relatie tussen LNV als besturend orgaan met de andere overheden (BZK, VWS, deBelastingdienst, SZW, provincies en gemeenten), onder meer de afstemming, sa-menwerking en informatievoorziening met de overheden zoals vertegenwoordigd inhet Interdepartementaal Beleids Team (IBT).

x De relatie tussen Nederland als AI-bestrijder en de EU in het algemeen en de buur-landen in het bijzonder.

x De wijze waarop door de crisisorganisatie omgegaan is met de aspecten vaccinatie,volksgezondheid, hobbydieren, openbare orde en veiligheid, opsporing en handha-ving en communicatie op verschillende niveaus tot en met de uitvoering.

Page 7: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 3

1.3 ONDERZOEKSAANPAK

Om de onderzoekvragen te beantwoorden, hebben wij de volgende activiteiten verricht.

Interviews

Wij hebben tientallen interviews gehouden met vertegenwoordigers van betrokken over-heidsorganisaties (LNV, andere departementen, gemeenten, buurlanden, Europese Unie),koepelorganisaties in de pluimveesector, hobbydierhouders, wetenschappers en overige be-trokkenen zoals dierenartsen. Wij hebben de geïnterviewden onder meer gevraagd naar fei-telijke gebeurtenissen, eigen bijdragen aan het proces, de voorbereiding en de informatie-voorziening. Ook vroegen wij naar oordelen over de aanpak van de crisis, met in het bijzon-der de rol van LNV daarbij. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van onze gesprekspart-ners.

Documentenstudie

In de afgelopen maanden bestudeerden wij vele documenten: (inter)nationale wet- enregelgeving, beleidsnota’s, brieven aan de Tweede Kamer, hand- en draaiboeken, protocol-len, regelingen, persberichten, berichtgeving in de media, nieuwsbrieven, mededelingen,eerdere evaluatieonderzoeken en (deel)onderzoeken met betrekking tot de bestrijding. Te-vens heeft het Ministerie van LNV ons inzage gegeven in alle vertrouwelijke documenten,zoals de verslagen van de crisisstaf. Een lijst met de door ons bestudeerde documenten treftu aan in bijlage 5.

Enquête

Tevens is onder een groot aantal betrokkenen schriftelijk een enquête afgenomen. In devragenlijst is om een mening gevraagd over het optreden van de (rijks)overheid ter bestrij-ding van de AI-crisis. Onderwerpen die aan de orde kwamen, betroffen onder meer de fei-telijke gang van zaken, de informatievoorziening, de beleving van de crisis en de nazorg. Devolgende doelgroepen zijn bevraagd:

x Bedrijven die (preventief) zijn geruimd.

x Bedrijven in de sector die niet zijn geruimd.

x Hobbydierhouders bij wie het pluimvee is geruimd.

x Gemeenten.

De vragenlijsten verschilden per doelgroep. In bijlage 3 treft u een steekproefverantwoor-ding en de respons van de enquêtes aan.

Groepsbijeenkomsten

De uitkomsten van de enquête hebben wij besproken in een aantal groepsinterviews metpluimveehouders, hobbydierhouders en vertegenwoordigers van getroffen gemeenten. Indeze groepsinterviews zijn wij op zoek gegaan naar kwalitatieve verklaringen voor opvallen-de en anderszins interessante kwantitatieve uitkomsten van de enquête, interviews en dedeskresearch.

Page 8: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 4

In bijlage 2 zijn tevens de personen opgenomen die aan de groepsgesprekken hebben deel-genomen. Met de individuele gesprekken en groepsgesprekken hebben wij in totaal onge-veer 120 mensen gesproken over de aanpak van de AI-crisis.

1.4 ONDERZOEKSKADER

In deze paragraaf presenteren wij ons onderzoekskader, dat als richtlijn diende door hetbeantwoorden van de onderzoeksvragen (zie figuur 1.1).

(Inter)nationalewet- en

regelgeving

Beleid

Hand- endraaiboeken

Voorbereiding

organisatie, beleid, context

Aanpak

eerste signalen, lang nietvoorgekomen, bestrijding,

handhaving, doelmatigheid,communicatie, besluitvorming

Informatievoorziening encrisisorganisatie

tussen niveaus, tussenoverheden, tussen andere

relevante actoren

Contexten

feitelijke situatie

Verschillenen

verklaringen

Conclusiesen

Leerpunten

BeoordelingConclusies

Beschrijving en analyse

Context Onderzoeksvragen

Figuur 1.1 Onderzoekskader evaluatie aanpak AI-crisis.

In de beschrijving en analyse onderscheiden we de context van de situatie zoals die in depraktijk is opgetreden. Deze context bestaat onder andere uit de (inter)nationale wet- en re-gelgeving, beleidsbesluiten en opgestelde hand- en draaiboeken. De feitelijke gang van za-ken beoordelen wij in het licht van de context. We stellen de feitelijke situatie ook in hetlicht van onbedoelde en onvoorziene situaties ten tijde van de crisis. Wij vormen ons eenoordeel over de balans tussen de juiste preparatie en de organisatorische veerkracht en hetmenselijk improvisatietalent dat nodig is om met de dynamiek van de crisis om te gaan. Opbasis van de beoordeling formuleerden wij tot slot conclusies en leerpunten.

1.5 OPBOUW VAN HET RAPPORT

De opbouw van het rapport is als volgt:

x In hoofdstuk 2 beschrijven wij de vogelpestcrisis op hoofdlijnen, de belangrijkstekengetallen en het geografische verloop ervan.

x In hoofdstuk 3 beschrijven we de juridische, veterinaire en maatschappelijke contextten tijde van de uitbraak van AI.

Page 9: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 5

x In hoofdstuk 4 beschrijven wij de voorbereiding op de AI-crisis.

x In hoofdstuk 5 wordt een beschrijving gegeven van de verschillende stappen in deaanpak van de crisis, van signalering tot en met de afbouwfase. In dit hoofdstukwordt ook de aanpak ten aanzien van volksgezondheid behandeld en komen de maat-schappelijke effecten van de crisis aan de orde.

x In hoofdstuk 6 beschrijven wij de aanpak van de crisis ten aanzien van hobbydierenen dierentuinen.

x In hoofdstuk 7 komt de het functioneren van de crisisorganisatie aan de orde.

x In hoofdstuk 8 komt de informatievoorziening aan bod.

x In hoofdstuk 9 formuleren wij tot slot de conclusies en leerpunten van dit onderzoek.

Page 10: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 6

2. DE VOGELPESTCRISIS OP HOOFDLIJNEN

In dit hoofdstuk beschrijven wij op hoofdlijnen de vogelpestcrisis. Allereerst beschrijven wede belangrijkste gebeurtenissen in de tijd (paragraaf 2.1). Vervolgens presenteren wij enkelekengetallen (paragraaf 2.2). Daarnaast beschrijven we kort het geografische verloop van decrisis (paragraaf 2.3). Het hoofdstuk sluit af met een paragraaf over de kosten (2.4).

2.1 BESCHRIJVING VAN DE BELANGRIJKSTE GEBEURTENISSEN

Bij de beschrijving van de belangrijkste gebeurtenissen worden verschillende fasen aange-houden: de normale fase, aandachtsfase, crisisfase en afbouwfase. In de normale fase is ergeen sprake van een (acute) crisis; het betreft min of meer de uitgangssituatie. In de aan-dachtsfase heeft een melding plaatsgevonden van een verdenking van AI in Nederland. Decrisisfase gaat in wanneer er AI in Nederland wordt geconstateerd. Deze fase loopt door tothet sein wordt gegeven dat de ziekte is uitgeroeid. In de afbouwfase wordt de crisisorganisa-tie opgeheven, vindt evaluatie plaats en is er de financiële afwikkeling met de EuropeseCommissie.

2.1.1 Normale en aandachtsfase: tot en met 28 februari 2003

De vogelpest is niet nieuw in Europa. In 1926 komt de ziekte voor het eerst voor in Neder-land. In de decennia daarna doet de ziekte Engeland, Schotland, Duitsland en Italië aan. In1999 krijgt Italië te kampen met een zeer grote uitbraak van vogelpest. In Lombardije enVeneto verliezen bijna alle bedrijven hun dieren. Zo’n 17 miljoen kippen, kalkoenen en pa-relhoenders sterven of worden afgemaakt. Als reactie op deze uitbraak in Italië, adviseerthet Wetenschappelijk Comité voor Dierengezondheid en Dierenwelzijn van de EuropeseCommissie om de laagpathogene vorm van vogelpest te bestrijden. Nederland start een ad-hoc-monitoringsprogramma. Uit de resultaten van dit programma blijkt dat de vogelpestniet in Nederland voorkomt. Nederland krijgt wel te maken met de uitbraak van anderedierziekten, zoals onder meer varkenspest (1997) en mond- en klauwzeer (2001). Op10 oktober 2002 breekt de vogelpest opnieuw uit in Italië in de regio's Veneto en Lombar-dije. Het gaat hier om de variant H7N3, waarvan de pathogeniteit laag is.

Op zaterdag 22 februari wordt bij een pluimveebedrijf in de Gelderse Vallei een verminder-de voer- en wateropname geconstateerd bij leghennen. Deze zet de volgende dag door enwordt gevolgd door verhoogde uitval. Op maandag 24 februari wordt diagnostisch onder-zoek gestart door de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD). Later in die week wordt ook dui-delijk dat hetzelfde probleem zich op meerdere bedrijven in de buurt voordoet. Het onder-zoek leidt uiteindelijk tot een ernstige verdenking van klassieke vogelpest die de GD op28 februari bij het Centraal Meldpunt Dierziekten aanmeldt. Dit is het begin van de aan-dachtsfase. Specialisten van de VWA/RVV bezoeken de bedrijven en zenden monsters naarhet CIDC-Lelystad, het nationaal referentie-instituut voor aviaire influenza. Medewerkersvan het CIDC-Lelystad verrichten in de nacht van vrijdag 28 februari op zaterdag 1 maartsectie. Het sectiebeeld dat eerder al op de GD is gerapporteerd, wordt daarbij in grote lijnenbevestigd. Op zaterdag wordt duidelijk dat in Nederland voor het eerst sinds 1926 sprake isvan klassieke vogelpest of aviaire influenza. Op zondag 2 maart wordt duidelijk dat het gaatom een H7N7-type.

Page 11: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 7

2.1.2 Crisisfase: 28 februari - 22 augustus

Februari en maart

Nadat de VWA/RVV op vrijdag 28 februari constateert dat bij enkele bedrijven een zeerhoog sterftecijfer onder het pluimvee heerst, heeft de dienst die avond intensief contact methet departement. In de nacht van vrijdag op zaterdag wordt vanaf 01.30 uur een vervoers-verbod ingesteld in het gebied rondom de betrokken bedrijven. In de dagen daarna volgennog vele andere maatregelen. Zo wordt op zaterdag 1 maart in de Gelderse Vallei een gebiedvan circa 10 km rond de betrokken bedrijven vastgesteld, waarbinnen vervoersbeperkingengelden voor pluimvee, pluimveemest en eieren. Ook wordt voor heel Nederland een verza-melverbod vastgesteld en is het verboden pluimvee en broedeieren buiten Nederland tebrengen. De AID ziet met hulp van de politie toe op naleving van de regelgeving. DeVWA/RVV start met de screening van bedrijven in een straal van 3 km rond de besmet-tingshaarden.

Op zaterdagochtend 1 maart komt de Centrale Crisisstaf (CCS)1 van het ministerie bijeen.Nog dezelfde dag wordt de situatie en de te nemen maatregelen besproken in het Basis-overleg met het bedrijfsleven. Ook is er nauw contact met de Europese Commissie en be-trokken gemeenten. Voor de uitvoering van de bestrijdingsmaatregelen wordt een omvang-rijke crisisorganisatie opgebouwd. Ook wordt zaterdag gestart met de inrichting van het Re-gionale Crisiscentrum (RCC) in Stroe.

Op 3 maart bericht de minister de Tweede Kamer voor het eerst over de uitbraak van de vo-gelpest. De minister vertelt welke maatregelen hij heeft genomen en dat er een begin isgemaakt met de ruiming van de verdachte bedrijven. Hij beziet of het verantwoord is hetruimen van de overige klinische verdachte bedrijven in de 1-km-zone plaats te laten vindenin een slachterij in het gebied. Daarnaast onderzoekt hij de mogelijkheid om gebruik temaken van Deense en Belgische dodingsmethoden. De Belgische methode is vergassingvan grote hoeveelheden pluimvee door het afplakken van kippenschuren. De Deense me-thode is vergassing waarbij containers worden gebruikt.

Op 4 maart start de commissie-Wensing met haar werkzaamheden in het kader van wel-zijn. Deze commissie houdt toezicht op de zorgvuldige behandeling van pluimvee bij deruimingen en op de zorgvuldige omgang met pluimvee in het kader van de vervoersver-boden. De commissie zal wekelijks rapportages opleveren over haar werkzaamheden enbevindingen en aanbevelingen doen.

In de eerste weken na de uitbraak, volgen de maatregelen elkaar op. Het aantal besmettin-gen neemt echter snel toe. De minister start een grootschalig onderzoek bij 1.366 bedrijvenverspreid over heel Nederland naar de aanwezigheid van een laagpathogene variant van avi-aire influenza. Op 19 maart wordt aan de Tweede Kamer gemeld dat drie bedrijven serolo-gisch positief zijn bevonden. Geconcludeerd wordt dat het laagpathogeen AI-virus in Ne-derland niet wijdverbreid aanwezig is. De monitoring wordt voortgezet waarbij vermeerde-ringsbedrijven tweewekelijks worden gecontroleerd.

1 In de verschillende hand- en draaiboeken wordt de CCS DCS genoemd. Zie hoofdstuk 4.

Page 12: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 8

In de gebieden waar vervoersverboden gelden, ontstaan welzijnsproblemen. Zo bezwijkende vleeskuikens onder hun eigen gewicht. Het kabinet reserveert € 10 miljoen voor een‘welzijnsopkoop’ van vleeskuikens in het gebied rond Barneveld waar een vervoersverbodgeldt. Ook stelt het kabinet € 5 miljoen beschikbaar voor een noodfonds ten behoeve vansociaal-economische en psycho-sociale ondersteuning.

Onder druk van de Tweede Kamer besluit de minister op 14 maart tot een ophokplicht voorpluimvee in heel Nederland. De minister laat wel weten te weinig controleurs te hebben omna te gaan of alle hobbydierhouders zich ook werkelijk aan het verbod zullen houden. Eenweek later wordt de maatregel ingetrokken, maar geldt er nog wel een verzamelverbod. Dithoudt in dat vogelmarkten, keuringen en veilingen van vogels voorlopig verboden zijn. Inde Gelderse Vallei en tien kilometer daarbuiten blijft de ophokplicht wel van kracht.

In de eerste weken van maart blijkt dat het virus ook de mens aansteekt. Op 4 maart besluithet Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) van VWS (op advies van het Outbreak Ma-nagment Team (OMT) van 3 maart) dat werkgevers van het ruimend personeel, de werk-nemers die direct betrokken zijn bij de daadwerkelijke ruimingen in de gelegenheid moe-ten stellen zich te laten vaccineren tegen griep. Ook moeten ze zijn voorzien van adequatebeschermende kleding, inclusief neus-mondmaskers. Op 14 maart blijken negentien men-sen besmet te zijn en oogontsteking te hebben. Staatssecretaris Ross-Van Dorp kondigt ex-tra maatregelen aan. De groep mensen die een griepvaccinatie krijgt, wordt uitgebreid metberoepsmatige pluimveehouders en hun gezinnen en werknemers binnen het toezichtsge-bied. Mensen met oogontsteking veroorzaakt door H7N7 worden behandeld met virus-remmer Tamiflu.

Vanaf 23 maart neemt het aantal ruimingen van hobbypluimvee in de Gelderse Vallei toe.Hiervoor hebben slechts enkele ruimingen van hobbypluimvee plaatsgehad. Hobbydier-houders moeten zich zelf aanmelden.

Op 25 maart bericht de minister de Tweede Kamer dat hij bij Wageningen en Putten buf-ferzones wil aanleggen. Hiertoe heeft hij besloten na intensief vooroverleg tussen Neder-land en de Europese Commissie. De bufferzones worden pluimveevrij gemaakt om het risi-co voor verdere verspreiding van het AI-virus buiten de Gelderse Vallei te beperken. De die-ren op de bedrijven en de hobbymatig gehouden dieren in deze bufferzones worden pre-ventief geruimd.

Op 25 maart wordt een ernstige verdenking geconstateerd op een pluimveebedrijf in Bene-den-Leeuwen (Gld). Dit bedrijf ligt twintig kilometer buiten het tot dan toe besmette gebied.Op 26 maart komt daar een verdenking in Opheusden bij. Het virus is de Rijn en de Waal‘overgestoken’.

April

Op 1 april meldt minister Veerman aan de Tweede Kamer dat het mogelijk wordt de be-schikbare capaciteit voor ruiming op een andere wijze in te zetten. Naast het ruimen bin-nen de 1-km-zone en de buffergebieden zal de resterende capaciteit benut worden voorruimen in het Beschermingsgebied van de Gelderse Vallei en de risicobedrijven in de Toe-zichtsgebieden. Hiertoe wordt besloten om het risico van verspreiding zo snel mogelijk wegte nemen.

Page 13: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 9

In de dagen hierna blijkt dat het virus de Maas is overgestoken. Op 3 en 4 april zijn er ver-denkingen van vogelpest in Teeffelen (Brabant) en Ospel (Limburg). De minister stelt eenpluimveevrije bufferzone in in Noord-Brabant.

Op 4 april kondigt de minister een algemeen vervoersverbod af, dat geldt voor geheel Ne-derland. Pluimvee, consumptie- en broedeieren, kippenvoer en mest mogen nergens in hetland meer worden vervoerd. Eerdere versoepelingen van maatregelen worden terugge-draaid.

Op dezelfde dag kondigt de minister aan dat het leger wordt ingezet om een gebied van tienkilometer rond Ospel af te zetten. Bij veertig op- en afritten van het zuidelijke deel van deA67 (Antwerpen-Eindhoven-Venlo) controleren leger en marechaussee de naleving van af-gekondigde maatregelen die gelden voor dat gebied, zoals het vervoersverbod van pluimvee,consumptie-eieren, kippenvoer en mest. Het landelijk vervoersverbod wordt op 10 april op-geheven.

In Nederweert (Limburg) worden op 7 april vijf kalkoenbedrijven die ernstig worden ver-dacht van besmetting met vogelpest geruimd, evenals de kalkoenbedrijven en anderepluimveebedrijven in een straal van één kilometer eromheen. Op 8 april wordt besloten dekalkoenbedrijven in een straal van 10 km preventief te ruimen.2

Het ministerie onderzoekt varkens van gemengde bedrijven, om te bezien of de vogelpestmogelijk door varkens verspreid kan worden. Dit omdat ook varkens besmet kunnen rakenmet AI en het virus in varkens kan veranderen in een hoogpathogene variant.

In het bloed van varkens op vijf gemengde bedrijven in de Gelderse vallei blijken antistof-fen tegen het virus te zitten. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kondigtde minister op 15 april een vervoersverbod af voor varkens in de Gelderse Vallei en de ge-bieden in Limburg waar vogelpest heerst. Om te voorkomen dat de varkensboeren op demaatregelen zouden anticiperen, heeft Veerman het vervoersverbod niet met de sector be-sproken, zo zegt hij in het Kamerdebat.

Op 16 april wordt het eerste geval van vogelpest in België geconstateerd. De Vlaamse autori-teiten ruimen alle bedrijven binnen een straal van drie kilometer rond het verdachte bedrijfin het dorp Meeuwen-Gruitrode. Ook al het pluimvee van particulieren in een straal vanéén kilometer wordt geruimd.

De AI-crisis laat ook het bedrijfsleven niet ongemoeid. Het beursgenoteerde vis- en vlees-concern Nutreco komt op 17 april met een winstwaarschuwing. Storteboom, de grootsteNederlandse kippenslachter, kondigt een reorganisatie aan. Sinds de uitbraak van de vogel-pest staan twee van de vijf slachterijen stil. Ook andere bedrijven (zoals vleesverwerker Plu-kon Poultry) kondigen verliezen aan.

De minister geeft in een brief van 15 april aan de Tweede Kamer hoe het vogelpestvirusvermoedelijk is ontstaan. Naar aanleiding van de positieve uitslag van het monitorings-onderzoek naar de aanwezigheid van de laagpathogene variant van AI, is materiaal dat in2002 opgestuurd is naar de Faculteit Diergeneeskunde en nog in de vriezer aanwezig wasdoor het CIDC onderzocht. Dit materiaal blijkt een laagpathogene variant van het AI-viruste bevatten. De minister concludeert op basis hiervan dat vermoedelijk vanaf eind 2002laagpathogeen H7-virus in Nederland aanwezig was. Uit de tracering blijkt dat het zeer weldenkbaar is dat de infectie door verschillende contacten naar de Gelderse Vallei is verspreid. 2 RCS-verslag 8 april.

Page 14: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 10

Vermoedelijk is het virus, na te zijn gemuteerd tot een hoogpathogene variant, in de Gel-derse Vallei uitgebroken.3

Op 17 april neemt de crisis een tragische wending. Een dierenarts uit Rosmalen overlijdt.Hij was namens de Gezondheidsdienst voor Dieren betrokken bij de bestrijding van vogel-pest. Na onderzoek blijkt dat het virus, dat de dood van de dierenarts hoogstwaarschijnlijkheeft veroorzaakt, hetzelfde is dat onder pluimvee heerst. De dierenarts viel buiten het‘slikken en prikken’-regime dat in het toezichtsgebied geldt, vanwege het feite dat hij alsspecialist-dierenarts van de GD alleen buiten het toezichtsgebied werkzaam was.4

Met ingang van 19 april moet iedereen die in direct contact komt met pluimvee op verdach-te of besmette bedrijven tevens antivirale middelen slikken. De betrokken ministeries vanLNV en VWS kondigen een onderzoek aan naar het ontstaan van de verschillende uitlegvan de gezondheidsrichtlijn voor mensen die betrokken zijn geweest bij de bestrijding vande vogelpest.

Op 18 april verklaart de minister dat dierentuinen en dierenparken in het ophokgebied AI-gevoelige dieren mogen vaccineren. De Europese Commissie geeft hiervoor een beschik-king af.

De vogelpest in België breidt zich verder uit, tot buiten de Vlaamse provincie Limburg.57 bedrijven in een straal van tien kilometer rondom besmettingshaarden in de provincieLimburg worden geruimd.

Op 24 april verklaart minister Veerman dat al het pluimvee tussen de A-67 (Eindhoven-Venlo) en Midden-Limburg wordt geruimd om een buffer te creëren die de uitbreiding vanhet virus tot staan moet brengen. Het ministerie verklaart dat circa 15.000 vogels van hob-bydierhouders in Limburg en Brabant worden geruimd.

Op 29 april stellen de staatssecretaris van VWS en de minister van LNV een onafhankelijkecommissie in die de vragen rond de ziekte en het overlijden van de dierenarts onderzoeken.De onafhankelijke commissie bestaat uit dr. B.R. Bot en prof. dr. L.G. Thijs.

De minister bericht de Tweede Kamer eind april ook dat onderzoek bij gemengde besmettebedrijven geen aanwijzingen heeft opgeleverd dat er besmetting heeft plaatsgevonden tus-sen varkens.

Mei

Begin mei is er een ernstige verdenking van vogelpest in Helenaveen. Anderhalve week la-ter blijkt het verdachte bedrijf niet besmet te zijn. Er blijkt sprake te zijn van een vergissingbij de koppeling van de testuitslagen, hetgeen ten onrechte leidt tot een positieve uitslag.5

Drie bedrijven in de omgeving van het bedrijf zijn inmiddels geruimd.

3 De hypothese aangaande de introductie van AI in de Gelderse Vallei is aan het begin van de crisis

actueel geweest, maar blijkt achteraf niet zo waarschijnlijk. Toen er vanuit de ingevroren kalkoendoor het CIDC virus is geïsoleerd, bleek dit type H7N3 te zijn, een ander type dan de uitbraak inde Gelderse Vallei. Bron: CIDC.

4 Het ‘slikken en prikken’-regime gold alleen binnen de toezichtsgebieden. Voor de specialist-dierenartsen, die werkzaam zijn buiten het toezichtsgebied, geldt het ‘gewone’ hygiëneregime(Rapportage Commissie Bot, 5).

5 Persbericht LNV, 12 mei.

Page 15: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 11

Op 7 mei bericht het ministerie dat zij kratten gaat inzetten om hobbypluimvee te verza-melen. De minister heeft hiertoe besloten om het ruimen van hobbypluimvee te versnellen.De hobbydierhouder moet nu zelf de dieren in een krat doen, zodat de VWA/RVV de krat-ten kan op halen. Ook ontsmetten de hobbydierhouders nu zelf de hokken. De NederlandseBelangenvereniging van Hobbydierhouders geeft op haar website tips om ruiming van vo-gels te vertragen, wanneer mensen hun dieren al hebben aangemeld.

Op 9 mei wordt een bedrijf in het Duitse Schwalmtal op verdenking van vogelpest geruimd.De Belgische minister Tavernier verklaart dat zijn land de vogelpest onder controle heeft.

In de Gelderse Vallei zijn de meeste hobbydieren geruimd. In Limburg en Noord-Brabantmoeten halverwege mei nog bij 8.000 adressen dieren worden opgehaald. Het is onbekendhoeveel hobbydierhouders geen melding hebben gemaakt van hun vogels.

Een groep pluimveewetenschappers van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voorDiergeneeskunde verklaart dat zij vaccinatie tegen AI een noodzakelijke aanvulling in dehuidige bestrijding van de vogelpestepidemie vinden, zowel voor hobbymatig pluimvee alsvoor bedrijfspluimvee. De noodzaak van andere bestrijdingsmethoden zoals ruiming vanbesmettingshaarden, compartimentering, één-op-éen transporten, meldingsplicht en der-gelijke onderschrijven zij nog steeds. Moties van GroenLinks, SP en de Christenunie omhet ruimen te stoppen en het hobbypluimvee te vaccineren, halen geen meerderheid in deTweede Kamer.

Juni

Begin juni bieden de staatssecretaris van VWS en de minister van LNV de Tweede Kamerde rapportage van de commissie-Bot aan, getiteld ‘Onderzoek naar de omstandighedenrond de ziekte van een dierenarts, en diens overlijden aan aviaire influenza’. De commissieconstateert in haar rapportage dat het ziekteverloop van de dierenarts uniek is gebleken.Besmetting van mensen met dodelijke gevolgen was tot dan niet bekend (voor het H7N7-type) en heeft zich nadien ook niet voorgedaan. De dierenarts heeft volgens de commissiealle voor hem geldende veiligheidsmaatregelen nauwgezet in acht genomen. De slotsomvan de commissie-Bot is dat de dierenarts slachtoffer is geworden van een bijzonder onge-lukkige samenloop van omstandigheden.

In de maand juni zijn er geen nieuwe uitbraken van het vogelpestvirus. De minister ver-soepelt begin juni het regime. In een groot aantal gebieden vervalt de ophokplicht en mo-gen weer evenementen, tentoonstellingen en keuringen worden georganiseerd. De versoe-pelingen gelden niet voor de vervoersbeperkingsgebieden.

Vanaf 21 juni maakt de minister in de media bekend dat het preventief doden van hobby-pluimvee stopt. Ook de AID zal niet langer de hobbydierhouders, die hun vogels verborgenhouden, opsporen. De minister geeft aan dat het niet langer noodzakelijk is om door tegaan als er geen ‘veterinaire noodzaak’ meer is. De mest was afgevoerd van de bedrijven inde omgeving en daarmee was er geen besmettingsgevaar meer. De hobbydieren binnen eenstraal van drie kilometer van een besmet bedrijf moeten nog wel opgehokt blijven.

De Europese Commissie verzacht het exportverbod voor Nederland. Export van pluimvee istoegestaan, mits dit niet gebeurt vanuit gebieden waar vogelpest heeft geheerst.

Page 16: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 12

Juli

Vanaf 11 juli mag vanuit geheel Nederland, met uitzondering van de dan geldende ver-voersbeperkingsgebieden, de export van levend pluimvee en broedeieren weer worden her-vat.

Augustus

Voordat gebieden kunnen worden vrijgegeven, worden op bedrijven sentineldieren ge-plaatst en na 21 dagen onderzocht. Indien deze ‘verklikkerkippen’ geen virus hebben opge-lopen, kan het gebied worden vrijgegeven. Omdat er steeds meer onderzoeken negatief zijn,heft de minister in de loop van augustus steeds meer vervoersbeperkingsgebieden op. Ver-voersverboden gelden niet meer en pluimveehouders mogen hun stallen weer gaan gebrui-ken.

De minister heft op 22 augustus de laatste beperkende maatregelen in de Gelderse Valleiop. Ook de bedrijven in dat gebied mogen hun stallen weer herbevolken.

2.1.3 Afbouwfase: 22 augustus - heden

Halverwege september bericht de minister de Tweede Kamer over de financiële consequen-ties voor het Rijk, de bijdrage van de Europese Unie en de stand van zaken ten aanzien vande financiële afwikkeling van de vogelpestcrisis. Ondernemingen die door de maatregelenter bestrijding van de vogelpest in hun voortbestaan worden bedreigd, kunnen een beroepdoen op het Noodfonds MKZ-AI. Op 9 september 2003 zijn er 82 aanvragen ingediend.

De minister meldt de Tweede Kamer op 29 augustus dat de Europese aanbestedingsproce-dure voor de evaluatie op 22 juli 2003 is gestart. Het eindrapport van deze evaluatie zal inmaart 2004 aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

Begin december 2003 neemt de minister uit handen van een delegatie van de Waarheids-commissie Vogelpest het Zwartboek ‘Vogelpest, het verdriet van Nederland’ in ontvangst.

Page 17: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 13

2.2 KENGETALLEN AI-CRISIS

Totaal aantal besmettingen

In totaal is er gedurende de crisis op 241 locaties een virologische besmetting geconsta-teerd. In deze gevallen is het virus aangetoond. Daarnaast zijn er 14 serologisch positievegevallen gevonden. In deze gevallen zijn antilichamen tegen het virus aangetoond, maar isgeen actief virus gevonden. Onderstaande tabel geeft een onderverdeling van de virologi-sche en serologische gevallen naar bedrijfsmatig en hobbymatig gehouden pluimvee.

VIROLOGISCH SEROLOGISCH

Totaal 241 14

Waarvan bedrijfsmatig 227 6

Waarvan hobbymatig 14 8

Tabel 2.1 Overzicht aantal besmettingen.

De kaarten 2.1 en 2.2 aan het einde van dit hoofdstuk presenteren het geografische over-zicht van de locaties van de besmettingen. Rode sterren staan voor virologische besmettin-gen en blauwe sterren voor serologisch positieve gevallen.

Verloop aantal besmettingen

Onderstaande figuur geeft het verloop weer van het aantal vastgestelde besmettingen gedu-rende de crisis.

verloop aantal besmettingen per dag

0

2

4

6

8

10

12

14

3-3-

2003

5-3-

2003

7-3-

2003

9-3-

2003

11-3

-200

313

-3-2

003

15-3

-200

317

-3-2

003

19-3

-200

321

-3-2

003

23-3

-200

325

-3-2

003

27-3

-200

329

-3-2

003

31-3

-200

32-

4-20

034-

4-20

036-

4-20

038-

4-20

0310

-4-2

003

12-4

-200

314

-4-2

003

16-4

-200

318

-4-2

003

20-4

-200

322

-4-2

003

24-4

-200

326

-4-2

003

28-4

-200

330

-4-2

003

2-5-

2003

4-5-

2003

6-5-

2003

8-5-

2003

10-5

-200

312

-5-2

003

14-5

-200

316

-5-2

003

18-5

-200

320

-5-2

003

22-5

-200

324

-5-2

003

26-5

-200

3

Figuur 2.1 Verloop aantal besmettingen per dag. Bron: VWA/RVV: brongegevens CD ROM Klas-sieke vogelpest in Nederland 2003, voorlopige cijfers.

In deze figuur zijn zowel de 227 besmettingen van bedrijfsmatig gehouden pluimvee als de14 besmettingen van hobbymatig gehouden pluimvee opgenomen. Hiervan zijn geen apar-te overzichten beschikbaar.

Page 18: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 14

De eerste besmetting werd definitief vastgesteld op 4 maart 2003. De laatste op 23 mei. Delocatie van deze laatste besmetting was al geruimd op 21 april 2003. De laatste ruiming vaneen besmettingshaard vond plaats op 11 mei 2003 en was op 12 mei 2003 definitief besmetverklaard.

Uit de figuur valt af te leiden dat het aantal besmettingen in maart en de eerste helft vanapril het sterkst toenam. In mei worden nog maar enkele gevallen vastgesteld.

Verloop aantal ruimingen bedrijfsmatig gehouden pluimvee

Figuur 2.2 geeft het verloop van het aantal ruimingen van bedrijfsmatig gehouden pluim-vee weer. In deze figuur zijn zowel de ruimingen van besmettingshaarden als de preventie-ve ruimingen opgenomen.

Aantal ruimingen per dag in aantal locaties (totaal 1.381 locaties)

0

10

20

30

40

50

60

70

04-0

3-03

07-0

3-03

10-0

3-03

13-0

3-03

16-0

3-03

19-0

3-03

22-0

3-03

25-0

3-03

28-0

3-03

31-0

3-03

03-0

4-03

06-0

4-03

09-0

4-03

12-0

4-03

15-0

4-03

18-0

4-03

21-0

4-03

24-0

4-03

27-0

4-03

30-0

4-03

03-0

5-03

06-0

5-03

10-0

5-03

13-0

5-03

16-0

5-03

21-0

5-03

26-0

5-03

04-0

6-03

14-0

6-03

datum

aant

al lo

catie

s

Figuur 2.2 Aantal ruimingen per dag in aantal locaties. Bron: VWA/RVV: brongegevens CD ROMKlassieke vogelpest in Nederland 2003, voorlopige cijfers.

Uit deze grafiek valt af te lezen dat de eerste ruiming wordt afgerond op 4 maart. De laatstepreventieve ruiming vindt volgens de figuur plaats op 16 juni 2003.

Page 19: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 15

Verloop ruimingen hobbymatig gehouden pluimvee

Figuur 2.3 geeft het cumulatieve verloop van het aantal ruimingen van hobbymatig gehou-den pluimvee weer.

Cumulatief aantal geruimde hobbylocaties in de tijdtotaal 16.521 locaties

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

16000

18000

5-3-

03

12-3

-03

19-3

-03

26-3

-03

2-4-

03

9-4-

03

16-4

-03

23-4

-03

30-4

-03

7-5-

03

14-5

-03

21-5

-03

28-5

-03

4-6-

03

11-6

-03

datum

aant

al g

erui

mde

hob

bylo

catie

s

Figuur 2.3 Aantal geruimde hobbylocaties per dag. Bron: VWA/RVV: brongegevens CD ROMKlassieke vogelpest in Nederland 2003, voorlopige cijfers.

De eerste ruiming van hobbymatig gehouden pluimvee vond plaats op 5 maart 2003. Totaan 23 maart vinden er in totaal 9 ruimingen plaats. Vanaf 23 maart loopt het aantal rui-mingen snel op. Volgens deze gegevens van VWA/RVV komt het aantal geruimde hobbylo-caties op 16.521. De laatste ruiming vindt plaats op 17 juni 2003.

Page 20: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 16

Cumulatief verloop geruimde dieren door welzijnsopkopen

Figuur 2.4 geeft het verloop aan van het aantal opgekochte dieren via de zogenaamde ‘wel-zijnsopkoopregeling’. Deze hebben met name tussen half april en half mei plaatsgevonden.Er zijn in totaal op 109 locaties dieren opgekocht in het kader van de welzijnsopkoop.

Figuur 2.4 Cumulatief verloop aantal geruimde dieren in de welzijnsopkoop. Bron: VWA/RVVopkooplijst d.d. 20 juni 2003.

Page 21: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 17

Aantallen geruimde dieren

In tabel 2.2 geven we een indruk van het aantal geruimde dieren. In totaal zijn er ongeveer30 miljoen dieren geruimd in het kader van de bestrijding van de AI-crisis. Dat bedraagtzo’n 30% van de totale pluimveestapel in Nederland.

Categorie Aantallen

Aantal geruimde dieren 25.134.343

Aantal geruimde dieren bij welzijnsopkopen 4.477.426

Aantal geruimde hobbydieren 175.035

Totaal aantal geruimde dieren t.g.v. AI-crisis 2003 (benadering) 30 mln.

Tabel 2.2 Overzicht geruimde dieren. Bron: LASER.

Page 22: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 18

2.3 GEOGRAFISCH VERLOOP AI-CRISIS

Op 28 februari 2003 worden de eerste uit-braken van AI gedetecteerd bij zes pluim-veebedrijven in Scherpenzeel, Renswoudeen Barneveld. In het kaartje hiernaast zijndeze weergegeven.

In de dagen na 28 februari breidt het viruszich steeds sneller uit onder bedrijven indeze en omliggende gemeenten. Pluimvee-bedrijven in aangrenzende gemeenten zoalsDe Glind, Lunteren, Woudenberg, Leusdenen Achterveld raken in de eerste weken vanmaart ook besmet. In de weken hiernabreidt het virus zich vanuit de GelderseVallei gezien uit naar het oosten en het zui-den.

Op 4 april wordt een kalkoenbedrijf inOspel (Limburg) ernstig verdacht vanvogelpest. Drie dagen later, op 7 april,wordt officieel vogelpest bij dit bedrijfvastgesteld. Hiermee is het virus overge-slagen naar Limburg en Noord Brabant.In het kaartje hiernaast zijn de eerstedrie besmettingen in Ospel en Neder-weert weergegeven.

Het aantal besmettingen neemt ook indeze regio snel toe: in de maand aprilraakt een reeks bedrijven in deze omge-ving besmet, zoals in Heythuysen, Neeren Kelpen.

Na de maand april komen er nog maarweinig nieuwe besmettingen bij: de cri-

sis lijkt onder controle. De laatste besmetting wordt vastgesteld op 23 mei in Kelpen (Lim-burg). Overigens is deze al op 21 april preventief geruimd.

2.4 KOSTEN AI-CRISIS

De kosten die ten gevolge van de uitbraak van AI zijn ontstaan, bedragen circa € 270 mil-joen. Deze kosten bestaan hoofdzakelijk uit tegemoetkomingen in de schade en uitvoe-ringskosten. De EU betaalt 50% van de tegemoetkomingen en 50% van een deel van de uit-voeringskosten. Op basis van het convenant ‘bestrijding besmettelijke dierziekten’ geslotenin 2000 tussen Rijk en PBO’s, draagt de pluimveesector € 11,3 miljoen bij. Het overige deelvan de kosten wordt gefinancierd door het Rijk.

Page 23: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 19

De kosten als gevolg van de economische schade vormen geen onderdeel van dit onderzoek.Schattingen van het Landbouw Economisch Instituut (LEI), gemaakt ten tijde van de crisis,bedragen enkele honderden miljoenen euro’s.6 Deze geraamde kosten zijn volgens het LEIredelijk representatief voor de werkelijk geleden schade.

Kaart 2.1 Topografisch overzicht van de besmette locaties.

6 Ketenconsequenties van de uitbraak van vogelpest, LEI, maart 2003.

Page 24: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 20

Kaart 2.2 Overzicht besmette hobbydierhouders.

Page 25: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 21

3. JURIDISCHE, VETERINAIRE EN MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT TENTIJDE VAN DE UITBRAAK VAN VOGELPEST

In dit hoofdstuk gaan we in op de juridische, veterinaire en maatschappelijke context tentijde van de uitbraak van de vogelpestcrisis. In paragraaf 3.1 beschrijven we het (inter)natio-nale wettelijk kader voor de bestrijding van AI. Hierbij gaan we in op de EU-regelgeving,het Nederlandse juridisch kader en de relatie tussen lidstaat en EU bij een uitbraak van eenbesmettelijke dierziekte.

Paragraaf 3.2 beschrijft vervolgens de veterinaire organisatie in het kader van dierziekten inNederland, het signaleringssysteem op papier en het bestaande veterinaire inzicht ten aan-zien van AI dat bestond ten tijde van de uitbraak. Ook geven we in deze paragraaf een over-zicht van de bestrijdingsstrategie die op papier bestond en gaan we in op de verantwoorde-lijkheidsverdeling tussen de overheid en de sector bij de bestrijding van een dierziekte.

Paragraaf 3.3 geeft een schets van de maatschappelijke context ten tijde van de uitbraak vanAI. Paragraaf 3.4 en 3.5 beschrijven respectievelijk de pluimveesector en de organisatie vanhobbydierhouders. Dit hoofdstuk sluit af met een paragraaf analyse en beoordeling.

3.1 JURIDISCHE CONTEXT: WET- EN REGELGEVING (INTER)NATIONAAL

In deze paragraaf beschrijven we het juridisch kader dat bestaat ten behoeve van (de bestrij-ding van) klassieke vogelpest. Voor een belangrijk deel wordt dit kader bepaald op interna-tionaal niveau, door wet- en regelgeving van de Europese Unie.

3.1.1 Internationaal wettelijk kader van de bestrijding van AI

A. Office international des Epizooties (OIE)

De OIE is een internationale organisatie die wereldwijd de stand van zaken met betrekkingtot de diergezondheid, besmettelijke dierziekten en dierziektebestrijding inzichtelijk entransparant maakt door middel van het zogenoemde world animal health information sys-tem. In totaal zijn 162 landen aangesloten. Ook alle EU-lidstaten zijn lid van de organisatie.

De aangesloten landen verplichten zich de zogenoemde lijst-A-ziekten7, waaronder hoogpathogene aviaire influenza (HPAI), onmiddellijk te melden en met de grootst mogelijkekracht te bestrijden.8 Uitbraak van een lijst-A-ziekte betekent in ieder geval dat maatregelengenomen worden in het internationale handelsverkeer in dieren en dierlijke producten, diede verspreiding van de ziekte naar andere landen moet voorkomen.

De door de OIE op de verschillende onderwerpen vastgestelde normen werken vaak door inde EU-regelgeving.

7 Dit zijn ziekten die zich bij uitbraak zeer snel kunnen verspreiden en die grote sociaal-

economische gevolgen kunnen hebben of die grote risico’s voor de volksgezondheid kunnenhebben.

8 Pluimveehouderij en besmettelijke dierziekten: inventarisatie van kennis en dilemma’s, 8, Wa-geningen UR, 2003.

Page 26: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 22

Jaarlijks publiceert de OIE de Terrestrial Animal Health Code. Hoofdstuk 2.1.14.2 van de terrestrialAnimal Health Code 2003 definieert onder andere de voorwaarden om de titel ‘HPAI-vrij land’ te kun-nen voeren. Ten slotte geeft de code aan welke maatregelen de aangewezen (veterinaire) bestuursorga-nen zouden moeten treffen in het kader van import of doorvoer van verschillende AI-gevoelige dierenen -producten.

B. EU-regelgeving

De Europese regelgeving voor de bestrijding van de AI-crisis bestaat voornamelijk uit richt-lijnen en beschikkingen.9

Relevante richtlijnen

x Richtlijn 92/40/EEG10 van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maat-regelen voor de bestrijding van aviaire influenza.

x Richtlijn 89/662/EEG van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommu-nautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandkoming van de interne markt.

x Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische con-troles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten inhet vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt.

x Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijkevoorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen vanpluimvee en broedeieren.

Richtlijn 92/40 bevat de communautaire maatregelen die bij het uitbreken van HPAI bijpluimvee moeten worden toegepast. Met andere woorden, deze richtlijn is te kenschetsenals de bestrijdingsrichtlijn (HP)AI.

Voor de definitie van pluimvee wordt verwezen naar Richtlijn 90/539/EEG. Deze richtlijnregelt het intracommunautaire handelsverkeer van pluimvee en broedeieren; het is met an-dere woorden een ‘handelsrichtlijn’.11 Onder pluimvee wordt in de richtlijn verstaan: kip-pen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten en patrijzen, diein gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie vanvlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet.

De volgende box geeft een overzicht van de belangrijkste aspecten in de bestrijdingsrichtlijn(92/40/EEG).

9 De Richtlijnen van de EC zijn voor de lidstaten verbindend ten aanzien van het binnen een be-paalde termijn te bereiken resultaat; aan de nationale instanties wordt echter de bevoegdheid ge-laten vorm en middelen te kiezen. Richtlijnen moeten overeenkomstig de procedures in de af-zonderlijke lidstaten in nationale wetgeving worden omgezet.Beschikkingen van de EC zijn verbindend in al hun onderdelen voor degenen tot wie zij zijn ge-richt. Beschikkingen kunnen tot één of tot alle lidstaten, tot ondernemingen of tot personen ge-richt zijn.

10 PbEG L 167.11 Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke

voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen vanpluimvee en broedeieren.

Page 27: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 23

EUROPESE BESTRIJDINGSRICHTLIJN AI, 92/40/EEG

Richtlijn 92/40/EEG regelt op hoofdlijnen de volgende zaken:

x Plicht tot melding van (een vermoeden van) de dierziekten

x Maatregelen bij een vermoeden dat sprake is van besmetting met AI

x Maatregelen bij een bevestiging van een besmetting van de ziekte, zoals doding van dieren

x Maatregelen op contactbedrijven

x Instelling van zogenoemde beschermingsgebieden (3 km) en toezichtsgebieden (10 km); in dezegebieden gelden onder meer vervoersverboden en andere stringente maatregelen ter voorko-ming van verspreiding van de ziekte

x Het uitgangspunt van een vaccinatieverbod (inclusief de voorwaarden waaronder noodvaccinatiemogelijk is)

x De rol van het PVC (het tegenwoordige SCFCAH, het Standing Committee for the food chainand animal health)

In de bijlagen van de richtlijn zijn onder meer de verplichte tests voor het diagnosticerenvan AI opgenomen en de procedure voor het reinigen en ontsmetten van een besmet be-drijf.

De twee andere richtlijnen gaan over controles in het intracommunautaire handelsverkeerin (respectievelijk) producten van dierlijke oorsprong (89/662) en in levende dieren(90/425). In deze beide richtlijnen zijn zogenoemde vrijwaringsartikelen opgenomen (res-pectievelijk artikel 9 & 10). Deze artikelen verplichten de lidstaten om elkaar te vrijwarenvan de verspreiding van dierziekten. Dit moeten lidstaten onder meer doen door:

x onmiddellijk de door de communautaire voorschriften aangewezen bestrijdings- ofpreventiemaatregelen ten uitvoer te leggen, of

x elke andere maatregel te nemen die de lidstaat passend acht.

Naast bovenstaande richtlijnen wordt het juridisch kader gevormd door verschillende be-schikkingen die worden uitgevaardigd door de Europese Commissie. Beschikking90/424/EEG regelt zo bijvoorbeeld de voorschriften inzake de financiële bijdrage van deGemeenschap in de maatregelen die moeten worden getroffen op basis van de bestrijdings-richtlijn AI (92/40/EEG).12

Gedurende de AI-crisis is een groot aantal beschikkingen uitgevaardigd. De beschikkingengaan in het algemeen in op maatregelen die moeten worden getroffen in het kader van debestrijding van de AI-crisis. Het kan hierbij gaan om door Nederland genomen maatregelendie bevestigd en aangevuld worden of om maatregelen en voorwaarden (bijvoorbeeld voorspecifieke ontheffingen) die niet in de bestrijdingsrichtlijn zijn uitgewerkt.

12 Krachtens artikel 3, lid 4, van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffen-

de bepaalde uitgaven op veterinair gebied, kan de Commissie bepalen welke maatregelen door debetrokken lidstaat moeten worden genomen om het welslagen van de [bestrijdings]actie te waar-borgen (2003/290/EG).

Page 28: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 24

3.1.2 Nationaal wettelijk kader van de bestrijding van AI

Evenals op Europees niveau bestaan in het kader van de diergezondheid in Nederland ookeen groot aantal wetten, AMVB’s en ministeriële regelingen. Over het algemeen zijn regelsin dit kader sterk gedetailleerd. De Nederlandse wet- en regelgeving is vaak gebaseerd op ofgekoppeld aan EU-verordeningen, -richtlijnen of –beschikkingen.

Gezondheids- en Welzijns Wet voor Dieren (GWWD)

De inhoudelijke bepalingen uit de voornoemde EU-richtlijnen zijn onder meer geïmple-menteerd in de GWWD. De GWWD is een kaderwet. Dat betekent dat onderdelen van deGWWD worden uitgewerkt in AMVB’s en Ministeriële regelingen.

De Nederlandse basis voor regelgeving voor de preventie en de bestrijding van dierziekten,waaronder AI, ligt vast in Hoofdstuk II, Afdeling 3 van de GWWD. In de onderstaande boxzijn de voor de bestrijding van de AI-crisis meest relevante artikelen opgesomd.

DE GEZONDHEIDS- EN WELZIJNS WET VOOR DIEREN

Artikel 17. Dit artikel biedt de mogelijkheid om diverse preventieve maatregelen te treffen om tevoorkomen dat een besmettelijke ziekte zich verspreidt. Hieronder vallen bijvoorbeeld vaccinatie,de instelling van een fokverbod, het onschadelijk maken van producten die drager van smetstoffenkunnen zijn, een verbod om bedrijven te betreden, e.d. Dit artikel bepaalt ook dat wanneer een be-smettelijke dierziekte is aangewezen in overeenstemming met de minister van VWS, de voorgaan-de maatregelen in overeenstemming met die minister worden gesteld.

Artikel 18. Dit artikel biedt de mogelijkheid om voor (delen van) Nederland het op een bepaaldeplaats bijeenbrengen van aangewezen categorieën of soorten dieren te verbieden, te schorsen of teonderwerpen aan zekere regels.

Artikel 19. Dit artikel regelt de meldingsplicht van houders van dieren die verschijnselen van eenbesmettelijke dierziekte vertonen of van dieren waarvan kan worden aangenomen dat ze in de gele-genheid zijn geweest om te worden besmet. Artikel 29 stelt dat alle houders van zieke of verdachtedieren erop toe moeten zien dat deze hun verblijfplaats niet verlaten.

Artikel 21. Dit artikel stelt dat de minister zo spoedig mogelijk besluit tot het nemen van de doorhem nodig geachte maatregelen tot bestrijding van een besmettelijke dierziekte en dat de ministerde burgemeester van de gemeente, waarop de maatregelen betrekking hebben, onmiddellijk hier-van in kennis stelt. Ten slotte stelt dit artikel dat de minister indien de situatie daarom vraagt, dezemaatregelen kan nemen zonder die van tevoren op schrift te stellen. In dat geval moet de ministerdeze maatregelen wel alsnog zo spoedig mogelijk op schrift stellen en bekendmaken.

Artikel 22. Dit artikel biedt de basis om met name op bedrijfsniveau verschillende bestrijdings-maatregelen te treffen zoals doding van besmette en verdachte dieren, het ophokken en afzonderenvan dieren, het reinigen en ontsmetten van bedrijven.

Artikel 30. Op grond van dit artikel kunnen vervoersverboden worden ingesteld betreffende dieren,producten, voertuigen en andere voorwerpen die dragers kunnen zijn van smetstoffen.

Artikel 31. Op grond van dit artikel kunnen de bestrijdingsregelingen direct na hun bekendmakingin werking treden. Deze regelingen hoeven niet in de Staatscourant bekend te worden gemaakt.Bekendmaking kan (ook) op andere wijze, bijvoorbeeld via de media.

Artikel 100. Dit artikel regelt de meldingsplicht van dierenartsen en van ‘een ieder die in het kadervan werkzaamheden die in een onderzoeksinstelling worden verricht, gevallen van besmettelijkedierziekten opmerkt’. Wanneer deze personen weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat eendier verschijnselen vertoont van een besmettelijke dierziekte, dat een dier is aangetast door een be-smettelijk dierziekte of drager van smetstof is, moeten zij dit terstond melden bij de daarvoor aan-gewezen ambtenaar.

Page 29: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 25

Door de jaren heen is mede als gevolg van ervaringen met eerdere crises een aantal wijzi-gingen doorgevoerd in de GWWD.13 Belangrijke wijziging in dit kader is het terugtredenvan de burgemeester bij de bestrijding van besmettelijke dierziekten. Voor de wetswijzigingvan 30 januari 2002 was aan de burgemeester in de GWWD een aantal formele bevoegd-heden toebedeeld. Veehouders en dierenartsen moesten zo bijvoorbeeld verschijnselen vanbesmettelijke dierziekten aangeven bij de burgemeester. Ook had deze taken en bevoegd-heden in het kader van bestrijdingsmaatregelen (bijvoorbeeld: het ter beschikking stellenvan ontsmettingsmiddelen, het verlenen van ontheffingen en het uitvaardigen van ophok-verplichtingen). Thans zijn deze bevoegdheden en taken aan de minister toegewezen. Deachtergrond van deze wetswijziging is dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten inhoge mate een nationaal en internationaal karakter heeft.

Een andere belangrijke wijziging betreft de nieuwe zorgplichtbepaling die zich richt op hetvoorkomen van de verspreiding van besmettelijke dierziekten. Met deze laatste wijziging ismeer verantwoordelijkheid gelegd bij de houders van dieren bij het voorkomen van de ver-spreiding van besmettelijke dierziekten. Overtreding van deze zorgplichtbepaling is (in zo-verre deze overtreding opzettelijk wordt begaan) een misdrijf.

Naast de GWWD is de Destructiewet relevant in het kader van (de bestrijding van) AI. Dezewet stelt in het kader van de dier- en volksgezondheid regels over de vernietiging en ver-werking van ondeugdelijk materiaal van dierlijke herkomst.14 Hierbij kan gedacht wordenaan kadavers en slachtafval. Deze wet richt zich op het stadium vanaf de slachtfase en ligtdaarmee (min of meer) in het verlengde van de GWWD. Rendac heeft de wettelijke taak dekadavers op te halen en te verwerken.

3.1.3 Relatie EU-lidstaat bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte

Wanneer een besmettelijke dierziekte uitbreekt, is de getroffen lidstaat verplicht om dit di-rect te melden aan de Europese Commissie en de andere lidstaten. Tevens is de getroffenlidstaat verplicht om de voorgeschreven bestrijdings- en preventiemaatregelen te treffen.15

Richtlijn 92/40/EEG bepaalt welke bestrijdingsmaatregelen ten minste genomen moetenworden in het kader van een uitbraak van vogelpest. Er is met andere woorden sprake vanzogenoemde minimumharmonisatie.16 Dit betekent dat de communautaire wetgeving tenaanzien van de vogelpest de ruimte laat om strengere regelingen te treffen dan de Europese,indien die maatregelen noodzakelijk worden gevonden in het kader van de effectieve be-strijding van de ziekte. Om strengere maatregelen te kunnen treffen, geldt wel dat voldaanmoet worden aan de voorwaarden, die de Europese Commissie hieraan stelt voortvloeienduit Europees recht.

13 Zie onder meer: Preadvies voor de Vereniging voor Agrarisch Recht, Walsweer.14 Wet van 21 februari 1957, tot regeling van het door verwerking tot nuttige producten onschadelijk

maken van ondeugdelijk materiaal van dierlijke herkomst (Destructiewet, opschrift). Onder de-structiemateriaal wordt in deze wet verstaan: laag-, hoog-, en gespecificeerd hoog-risico-materiaal(artikel 1, Destructiewet).

15 Artikel 10, 90/425/EEG.16 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 807, nr. 56.

Page 30: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 26

Op basis van de vrijwaringsartikelen (artikel 9/ 89/662/EEG en artikel 10/90/425/EEG) isNederland bovendien verplicht tot het nemen van alle maatregelen - die de lidstaat passendacht - om andere lidstaten te vrijwaren (mits deze maatregelen niet in strijd zijn met de es-sentiële basismaatregelen van de richtlijn en de Europese regels voor vrijhandelsverkeer).Voor het nemen van deze maatregelen moet dan wel een veterinaire noodzaak bestaan.

De maatregelen die de lidstaat neemt op grond van Richtlijn 90/425/EEG, moeten onver-wijld aan de Europese Commissie en aan de andere lidstaten worden meegedeeld (artikel10).

De commissie kan deze nadere maatregelen vaststellen in de context van de richtlijn90/425/EEG.17 Voor het vaststellen van maatregelen geldt de procedure via het StandingCommittee for the Food Chain and Animal Health (SCFCAH). Hetzij op initiatief van decommissie, hetzij op initiatief van de lidstaat worden ontwerpmaatregelen ter advies voor-gelegd aan het SCFCAH. In dit Comité zijn alle Chief Veterinary Officers (CVO’s) uit delidstaten vertegenwoordigd. Op Europees niveau zijn de CVO’s daarmee verantwoordelijkvoor advisering in het kader van veterinaire aspecten van dierziektebestrijding en voedsel-veiligheid.18 De Europese Commissie stelt de maatregelen vast. Hiermee zijn de maatrege-len bindend voor de lidstaat.

Mocht het SCFCAH de maatregelen echter niet overnemen of niet (binnen een zekere ter-mijn) een advies hebben uitgebracht, dan dient de Europese Commissie het voorstel vanmaatregelen in bij de Raad, die vervolgens over het voorstel stemt.

In de praktijk worden voorstellen voor te nemen maatregelen van een lidstaat of de com-missie zelf in ambtelijk vooroverleg tussen lidstaat en ambtenaren van de commissie be-sproken. Hieruit komen voorstellen die vervolgens door de commissie worden aangebodenter advies aan het SCFCAH. In de praktijk neemt de Europese Commissie het advies vanhet SCFCAH vrijwel altijd over.

Uit bovenstaande volgt dat het besluitvormingsproces omtrent maatregelen in het kader vande bestrijding van een besmettelijke dierziekte op Europees niveau in de praktijk gedepoli-tiseerd is. Betrokkenen duiden het resultaat van deze procedure ook wel als ‘agreed decisi-ons’, waarbij de Europese regelgeving het algemene kader vormt.

17 Artikel 10, 90/425/EEG. Het SCFCAH is het voormalig Permanent Veterinair Comité.18 De Nederlandse CVO is verantwoordelijk voor het beheersen van dierziekten en voor certificering

van dieren en dierlijke producten. De CVO wordt hierbij onder meer ondersteund door deVWA/RVV. Internationaal vertegenwoordigt de CVO Nederland (www.minlnv.nl).

Page 31: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 27

3.2 VETERINAIRE CONTEXT

3.2.1 Veterinaire organisatie

De veterinaire organisatie ten aanzien van dierziekten wordt ook wel aangeduid met determ veterinair complex. Dit is het geheel van partijen dat een rol heeft bij het voorkomenvan dierziekten, de bestrijding van dierziekten en/of over (wetenschappelijke) kennis be-schikt ten aanzien van dierziekten.

Binnen dit veterinair complex is een aantal categorieën van partijen te onderkennen:

x Beleidsmakers, LNV en de Europese Unie.

x Uitvoeringsorganisaties, zoals VWA/RVV, LASER, AID.

x (Pluimvee)Dierenartsen.

x De Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).

x Wetenschappelijke (onderzoeks)instituten, zoals Wageningen UR, waarbinnen hetCIDC het voor AI meest relevante instituut is, de faculteit diergeneeskunde van deUniversiteit Utrecht en de afdeling Virologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Hiernaast hebben de sector en hobbyhouders (zowel in georganiseerd verband als individu-eel) hun eigen rol en verantwoordelijkheid.

De minister van LNV is het bevoegd gezag op het gebied van voorkoming van crises en cri-sisbestrijding. Ten aanzien van de te kiezen aanpak dient de minister binnen de kaders teblijven die de Europese Unie stelt. Over het gevoerde beleid wordt verantwoording aan deTweede Kamer afgelegd.

De uitvoeringsorganisaties hebben allen hun eigen rol en verantwoordelijkheid ten aanzienvan signalering, monitoring en uitvoering van de crisisbestrijding. AID richt zich met nameop de handhaving, LASER op de administratieve en financiële afwikkeling en VWA/RVV opde veterinaire uitvoering. De VWA/RVV beschikt hiertoe over zo’n 90 dierziektedeskundi-gen. Dit zijn dierenartsen in dienst van de VWA/RVV die speciaal opgeleid zijn voor hetafwikkelen van verdenkingen van aangifteplichtige besmettelijke dierziekten. De opleidingwordt grotendeels gegeven door het CIDC.

In Nederland zijn ongeveer 25 officieel erkende pluimveedierenartsen fulltime actief. Daar-naast zijn er nog ongeveer 45 parttime officieel erkende pluimveedierenartsen actief. Hier-mee wordt een groot deel van alle pluimveebedrijven bediend. De eerste verantwoordelijk-heid voor signalering van dierziekten ligt bij de ondernemer zelf. De ondernemer waar-schuwt zijn dierenarts en deze stelt een diagnose. Dierenartsen kunnen desgewenst onder-zoek laten doen bij de GD. De GD werkt in opdracht van zowel publieke als private op-drachtgevers aan onder meer diagnostiek en (monitorings)programma’s. Echter, bij eenvermoeden van een lijst-A-ziekte dient dit direct bij het Centraal Meldpunt Dierziekten ge-meld te worden en mogen dierenartsen niet zelf onderzoek doen.

Het CIDC levert de officiële diagnose. Het CIDC is het onafhankelijke veterinaire referen-tie-instituut en voert wettelijke onderzoekstaken uit voor LNV. CIDC is onder meer verant-woordelijk voor de diagnostiek, onderzoek en advisering voor de controle en bestrijding vanmeldingsplichtige infectieziekten bij onder andere landbouwhuisdieren.

Page 32: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 28

Relevant is hier ten slotte nog een korte beschrijving van de contacten tussen dierenartsenen pluimveesector. Een pluimveebedrijf heeft in principe één dierenarts(praktijk) als vastedierenarts. Een pluimveehouder is niet verplicht om zijn pluimvee regelmatig door een die-renarts te laten controleren op ziektebeelden. Bij legbedrijven van consumptie-eieren be-staat doorgaans sporadisch toezicht. In overige deelsectoren uit de pluimveesector wordtwel veel vaker periodiek gecontroleerd (bijvoorbeeld in het kader van entingen, certificering,en dergelijke): vrijwel alle grote, professionele pluimveebedrijven in Nederland laten zichdaar regelmatig controleren door een dierenarts.

Voor de pluimveesector geldt wellicht meer dan voor andere sectoren dat voorlichters op hetgebied van diervoerder, sociaal-economisch ondernemen, technische begeleiding, etc. eenbedrijf bezoeken. Ten slotte zorgt de sterke vertrouwensband tussen pluimveehouder endierenarts ervoor dat dierenartsen als adviseur van het bedrijf optreden en uit dien hoofdeook pluimveebedrijven buiten hun eigen klantenkring, in andere regio’s, bezoeken om hetbedrijf te adviseren over bijvoorbeeld aankoop van dieren.

3.2.2 Veterinair inzicht AI

In de periode voor de uitbraak van vogelpest had (wetenschappelijk) onderzoek naar AInauwelijks prioriteit. Dit kan mede worden verklaard door het feit dat het risico op AI laagwerd ingeschat, omdat de ziekte AI al sinds het begin van de twintigste eeuw niet meer inNederland was voorgekomen. Op het moment van uitbraak was er hierdoor beperkte kennisover onder andere de verspreiding van AI, de mutatie van laagpathogeen naar hoogpatho-geen en de effecten van een AI-virus voor de volksgezondheid.

Op een aantal fronten werd aan kennisontwikkeling op het gebied van AI gedaan. HetCIDC participeert in een Europees Netwerk waar AI regelmatig op de agenda stond enkennisuitwisseling plaatsvond (mede in relatie tot de uitbraak van laagpathogene AI in Ita-lië). Op het CIDC wordt hiernaast onderzoek uitgevoerd naar de transmissie van laag enhoog pathogene AI-virussen. Tevens is AI opgenomen in de opleiding tot dierziektedes-kundige.

Ten tijde van de uitbraak liep een aantal onderzoeken naar AI via Wageningen UR, hetCIDC en de Universiteit Utrecht. Zo liep ten tijde van de AI-uitbraak in opdracht van LNVeen onderzoek naar andere dodingsmethoden dan het in het draaiboek genoemde blauw-zuur(gas). Onderzoeken waren deels in voorbereiding in de periode vlak voor de uitbraakvan AI, maar nog niet afgerond. Tenslotte is de Erasmus Universiteit Rotterdam sinds eenaantal jaren bezig met een monitoringssysteem ten aanzien van trekvogels in Nederland.Op deze manier wordt inzicht verkregen in welke influenzavirussen in Nederland terechtkunnen komen.

Veel van onze gesprekspartners geven aan dat in Nederland de kennis over het AI-virus inalgemene zin voorhanden is. Het is algemeen bekend dat iedere vogel in principe gevoeligis voor het AI-virus en daarmee drager kan zijn. Het is echter niet te voorspellen welke die-ren ook daadwerkelijk ziek worden. Deels is dit afhankelijk van de verschijningsvorm vanhet virus en de fysieke toestand van de dieren. Er is niet bij elk pluimveeras of pluimvee-soort experimenteel onderzoek gedaan naar de relatie tussen verschijningsvorm en ziekte-verschijnselen en de rol in de verspreiding van AI.

Page 33: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 29

3.2.3 Signaleringssysteem op papier

Aan iedere ontdekking van een besmetting gaat een vermoeden van besmetting vooraf. Eendergelijk vermoeden kan voortkomen uit waarneming door een pluimveehouder of een die-renarts. Het kan ook het resultaat zijn van routinematige screeningsactiviteiten of uitscreenings- en traceringsactiviteiten tijdens een epidemie.

Hoe het traject tot aan besmetverklaring moet verlopen, staat in Richtlijn 92/40/EEG be-schreven in de artikelen 3 en 4.

Zodra vogelpest vermoed wordt, dient dit onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit te wordengemeld. Bedrijven waar een vermoeden van besmetting bestaat, worden onder toezicht ge-plaatst. Het bedrijf moet vervolgens allerlei strikte regels naleven. Zo moeten zij ervoor zor-gen dat het pluimvee op het bedrijf wordt geïsoleerd en dat geen pluimvee op het bedrijfwordt binnengebracht of van het bedrijf wordt afgevoerd.

Daarnaast moet (bijvoorbeeld) voor alle categorieën pluimvee op het bedrijf per categorieworden opgetekend hoeveel dieren zijn gestorven, hoeveel dieren klinische symptomen ver-tonen en hoeveel dieren geen symptomen vertonen. De maatregelen mogen pas wordenopgeheven wanneer de officiële dierenarts de (vermoedelijke) aanwezigheid van AI heeftweerlegd.

Op een dergelijk bedrijf vindt klinisch en serologisch onderzoek plaats. Gedurende de peri-ode van het onderzoek wordt het bedrijf verdacht verklaard. Bij een uitbraak van AI op eengemengd bedrijf (pluimvee/varkens) worden afhankelijk van de resultaten van het onder-zoek onder het pluimvee, ook een aantal varkens serologisch onderzocht op de mogelijkeaanwezigheid van het AI-virus.

In de EU-regelgeving wordt bepaald welke onderzoeksmethoden voor het aantonen van AIerkend zijn. Indien de uitslag van dit onderzoek negatief is, wordt de verdachtstatus weeropgeheven. Bij een positieve uitslag wordt het bedrijf besmet verklaard.

De verantwoordelijkheden ten aanzien van de signalering zijn als volgt over de partijen ver-deeld. De verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij de ondernemer zelf. Pluimvee-houders (en hun dierenartsen) bepalen in eerste instantie of er sprake is van een ziekte.Hiervoor kunnen lokale dierenartsen zelf onderzoek doen of hun monsters zenden naar deGD.

Als het vermoeden bestaat van een besmettelijke (lijst-A-)dierziekte moet dat direct gemeldworden bij het Centraal Meldpunt Dierziekten. Dierenartsen mogen in dat geval zelf geenonderzoek doen. Vervolgens gaat er een specialistenteam van de VWA/RVV naar het be-drijf. Dit team bestaat uit een VWA/RVV-dierenarts, een dierenarts van de GD en de lokalepracticus. Dit team beoordeelt de ernst van de verschijnselen. Als het vermoeden bestaat dathet om een meldingsplichte/besmettelijke dierziekte gaat, worden monsters afgenomen engestuurd naar het CIDC. Het CIDC onderzoekt op grond van de wettelijke taken of hetdaadwerkelijk om een dergelijke dierziekte gaat.

Zodra de aanwezigheid van vogelpest op een bedrijf officieel is bevestigd en de Secretaris-Generaal van LNV op grond daarvan een crisis heeft uitgeroepen, is er sprake van een crisisen dienen er allerlei bestrijdingsmaatregelen te worden genomen. Deze worden in de vol-gende paragraaf beschreven.

Page 34: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 30

3.2.4 Bestrijdingsstrategie op papier

In deze paragraaf gaan we in op de bestrijdingsstrategie ten behoeve van een vogelpestuit-braak, die ten tijde van de AI-crisis op papier ter beschikking stond. De bestrijdingsinstru-menten die in het Draaiboek AI zijn opgesomd, vloeien voort uit de GWWD en de EU-richtlijnen (zie paragraaf 3.1).

In de crisisfase worden volgens het Draaiboek AI de volgende bestrijdingsinstrumenteningezet:19

x Vervoersverbod/stand still.

In het kader van een besmettelijke dierziekte kan het vervoer van bepaalde dieren (bijvoor-beeld pluimvee) en van deze diersoort afkomstige producten, diervoeder, vervoermiddelenalsmede andere producten en voorwerpen welke dragers van smetstof kunnen zijn (bijvoor-beeld broedeieren, pluimveemest, gebruikt strooisel) uit, naar of binnen Nederland of voorbepaalde gedeelten van Nederland worden verboden.20 Het verbod kan dus van toepassingworden verklaard voor verschillende gebieden: bijvoorbeeld voor bepaalde (lokale) afgeba-kende gebieden, maar ook voor geheel Nederland. Ook kan een export- en/of importverbodworden ingesteld. Men spreekt van een stand still wanneer sprake is van een algeheel ver-voersverbod voor bepaalde aangewezen dieren en producten voor geheel Nederland.

De vervoersverboden doelen erop de verspreiding van het virus te voorkomen. Bij elk gevalvan vogelpest begint de bestrijding met het instellen van een gebied rond de besmettings-haard waarbinnen vervoersbeperkingen gelden. Dit is een verplichte communautaire be-strijdingsmaatregel.21 De duur van de stand still die bij een uitbraak van de vogelpest zalworden ingesteld, is niet nader gespecificeerd in het Draaiboek AI.

x Ruimen besmet bedrijf.

Doel van ruimen van besmette en daarvoor in aanmerking komende verdachte bedrijven ishet zo snel mogelijk stoppen van smetstofproductie en onschadelijk maken van besmettekadavers om de verspreiding van het virus te stoppen. Dit doel wordt bereikt door:

x het doden en onschadelijk maken van de besmette en gevoelige dieren, het onscha-delijk maken van producten en voorwerpen, zoals het afvoeren van het veevoer en hetafvoeren van die materialen die niet gereinigd en ontsmet kunnen worden

x het laten uitvoeren van de voorlopige ontsmetting

x het laten uitvoeren van de definitieve reiniging en ontsmetting, die uit tweemaal rei-nigen en ontsmetten bestaat

x het laten uitvoeren van ongediertebestrijding en de controles hierop.22

Het Draaiboek AI geeft aan dat ruiming van een besmet bedrijf binnen 24 uur na de be-smetverklaring moet plaatsvinden.

19 Draaiboek AI, oktober 2001, versie 1.0.20 Artikel 30, eerste lid, GWWD.21 Richtlijn 92/40/EEG.22 Draaiboek AI, oktober 2001, 45.

Page 35: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 31

x Traceren.

Tracering is een methode om besmettingshaarden op te sporen. Bij tracering worden allecontacten van een besmet bedrijf onderzocht. Hiermee wordt beoogd de mogelijke besmet-tingswijze te bepalen en informatie te verkrijgen over de contactbedrijven van het besmettebedrijf om zo verdere verspreiding van het virus in kaart te brengen. Dit traceringsonder-zoek kan waardevolle informatie opleveren voor de bestrijdingsorganisatie.

x Screenen.

Screening is evenals tracering een methode om besmettingshaarden op te sporen. Het ver-schil met tracering is dat alle bedrijven in een bepaalde omtrek van een besmet bedrijf wor-den gecontroleerd op aanwezigheid van AI, ongeacht of ze nu contact hebben gehad methet besmette bedrijf of niet.

Screening van AI kan worden verdeeld in inventarisatie-, vervolg- en eindscreening:

Inventarisatie-screening

Door middel van klinisch onderzoek en eventueel bloedonderzoek zo snelmogelijk een goede indruk krijgen van de mogelijke verspreiding van het AI-virus en het inventariseren van de exacte aantallen dieren binnen het be-schermingsgebied met een straal van ten minste 3 km.

Vervolgscreening Door middel van regelmatige bedrijfsbezoeken op de hoogte blijven van deaantallen gevoelige dieren en de mogelijke verspreiding van virus in het ge-bied.

Tussen- of eind-screening

Klinisch onderzoek en monsterneming voor serologisch en/of virologischonderzoek op bedrijven binnen het ingesloten gebied als een van de voor-waarden voor het opheffen van de beperkende maatregelen.

Bron: Conceptdraaiboek AI, versie 1.0, oktober 2001.

x Ophokken en isoleren.

In het kader van een besmettelijke dierziekte, is de houder van een ziek of verdacht dier opbasis van de GWWD verplicht om ervoor te zorgen dat dit dier zijn verblijfplaats niet ver-laat. Bij ministeriële regeling kunnen daarbij hetzij voor geheel Nederland, hetzij voor be-paalde gedeelten daarvan, regels worden gesteld ter voorkoming van overbrenging van eenbesmettelijke dierziekte, waaronder het opsluiten van dieren die door een besmettelijkedierziekte kunnen worden aangetast of drager van smetstof kunnen zijn. Op basis vanRichtlijn 92/40 geldt in ieder geval dat alle houders van pluimvee in een bepaald afgeba-kend gebied rond het besmette bedrijf, hun pluimvee moeten ophokken.23

x Preventief ruimen.

In Nederland worden niet alleen de besmettingshaard en contactbedrijven geruimd, ookalle pluimvee in een straal van 1 kilometer rondom een besmettingshaard (lees: rond eenbedrijf waarbij AI-besmetting is vastgesteld op basis van een zogenoemde PCR-test) wordtpreventief geruimd. 24

23 Artikel 9.24 De Europese bestrijdingrichtlijn AI verplicht in beginsel alleen het ruimen van geïnfecteerde

‘pluimveestapels’ (artikel 5, 92/40/EEG). Artikel 5, tweede lid, van deze Richtlijn stelt echter ookdat de bevoegde autoriteit de maatregelen die gelden voor besmettingshaarden kan toepassenvoor andere bedrijven wanneer dit nodig is in verband met de ligging ervan, de plaatselijke situa-tie of de contacten met het bedrijf waar de ziekte vermoedelijk aanwezig is.

Page 36: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 32

Het Draaiboek AI geeft aan dat de preventieve ruiming binnen 96 uur na besmetverklaringmoet plaatsvinden. Verdachte bedrijven krijgen hierbij voorrang. Het doel van het preven-tief ruimen van risicovolle locaties (bedrijf of hobbyhouder) is drieledig:

1. Het ruimen van nog niet-ontdekte besmette locaties op een moment dat nog weinigof geen smetstof geproduceerd zal zijn (nog weinig geïnfecteerde dieren).

2. Het voorkomen dat als gevolg van contact en/of buurtinfecties (zeer) langdurig be-smette bedrijven in een omgeving aanwezig zijn.

3. Het verkleinen van de AI-gevoelige dierendichtheid in een gebied, waardoor de mo-gelijkheid van transmissie tussen locaties wordt verkleind.

Zoals gezegd wordt in de EU-regelgeving bepaald welke onderzoeksmethoden voor het aan-tonen van AI erkend zijn. In Nederland wordt een bedrijf echter preventief geruimd wan-neer er sprake is van een positieve uitslag van de zogenoemde PCR-test op het besmettebedrijf. Hoewel deze test nog niet erkend is door Europa, is de test volgens het DraaiboekAI net zo gevoelig als de in de EU-richtlijn genoemde test en daarnaast ook aanzienlijksneller. De testresultaten van een PCR-test zijn bekend binnen 24 uur, zodat de test tijd-winst oplevert.

Naast de hiervoorstaande maatregelen geeft het Draaiboek AI aan dat ook andere maatre-gelen kunnen worden getroffen:

x Vaccineren.

Wanneer de beschikbare capaciteit van ruimen niet toereikend is om bedrijven in het be-treffende gebied te ruimen, kan volgens het Draaiboek AI besloten worden tot het uitvoerenvan een noodvaccinatie. De dieren krijgen dan een vaccin tegen het AI-virus ingespoten. Ditneemt overigens niet weg dat ook de dieren die gevaccineerd zijn geruimd worden wanneerdaarvoor tijd en capaciteit beschikbaar is.25 Doel van de noodvaccinatie rond een uitbraak ishet indammen van de verdere verspreiding van het virus.

x Oplossen van welzijnsproblemen/productiebeperking.

De maatregelen die tijdens een crisis gelden, kunnen leiden tot welzijnsproblemen bij die-ren. Om deze problemen op te lossen kunnen de dieren met welzijnsproblemen wordenopgekocht. Op basis van de Kaderwet LNV subsidies, kan LNV bij AMVB of op basis vaneen ministeriële regeling subsidies verstrekken. De ‘Regeling subsidie opkoop in vervoers-beperkingsgebieden pluimvee 2003’, die tijdens de crisis in het leven wordt geroepen, isgebaseerd op artikel 2 van deze wet.

3.2.5 Verantwoordelijkheidsverdeling overheid - sector bij de bestrijding vandierziekten

Het diergezondheidsbeleid wordt voor een groot deel internationaal bepaald. Organisatiesals de EU en de WHO scheppen hiervoor het kader dat zowel betrekking heeft op de be-scherming van de diergezondheid als de volksgezondheid. Nederland opereert binnen ditkader.

25 Draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001.

Page 37: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 33

Mede naar aanleiding van de varkenspestcrisis zijn de verantwoordelijkheden voor de dier-gezondheid nog eens helder gedefinieerd. De primaire verantwoordelijkheid voor de ge-zondheid van de veestapel ligt bij de ondernemer.

De ondernemer is derhalve met name verantwoordelijk voor26:

x het nemen van preventieve maatregelen ter voorkoming van dierziekten: hygiëne,minimaliseren van diercontacten, identificatie en registratie (gehele keten)

x melden bij vermoeden van zeer besmettelijke dierziekte (gehele keten)

x verstrekken/verkrijgen van afdoende gezondheidsgaranties bij aflevering en ont-vangst van dieren (gehele keten)

x zorg dragen voor effectieve behandeling van bedrijfsgebonden dierziekten door die-renarts of door de ondernemer zelf en

x verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen, inclusief administratie daarvan.

De kosten van de preventieve zorg en de dierziektebestrijding als normaal bedrijfsrisicodienen zo veel mogelijk bij de ondernemer zelf te liggen. Dit gezien het belang van de on-dernemer bij goede diergezondheid.

De Nederlandse overheid is verantwoordelijk voor de dierziektebestrijding van zogenaamdelijst-A-ziekten. Daarnaast kan worden besloten op basis van vrijwilligheid andere dierziek-ten te bestrijden. Het Nederlandse wettelijk kader voor de bestrijding van dierziekten wordtgevormd door de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD).

De Nederlandse overheid heeft in concreto de volgende verantwoordelijkheden27:

a. Dierziektebestrijding:

x Bestrijding van aangewezen zeer besmettelijke dierziekten. Het betreft hier be-dreigingen voor de gezondheid van dieren die niet zonder gebruikmaking vantypisch overheidsinstrumentarium te bestrijden zijn. Deze ziekten zijn explicietin een lijst vastgelegd in de OIE (Office Internationale des Epizooties)-code ende EU-wetgeving.

x Bestrijding van dierziekten die een gevaar vormen voor de volksgezondheid, dezogenaamde zoönosen.

b. Vrijwaring van handelspartners:

x Bewaking van de preventieve diergezondheidszorg voorzover deze betrekkingheeft op dierziekten, waarvan de EU vrijwaring voorschrijft.

x Invulling geven aan internationale vrijwaringsverplichtingen door middel vanveterinaire exportcertificering. Deze certificering is een cruciaal element in hetinternationaal handelsverkeer. Zij bestaat volledig uit door de overheid ver-strekte garanties.

26 Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25229, nr. 49.27 Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25229, nr. 49.

Page 38: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 34

x Effectief destructiebeleid: uit oogpunt van volksgezondheid en preventievediergezondheidszorg ervoor zorg dragen dat afgekeurde (delen van) dieren, dieniet geschikt worden geacht voor menselijke consumptie, worden verwerkt ineen erkende destructie-instelling. Dit geldt ook voor vlees en vleesproducten dieom uiteenlopende redenen (bederf, overschrijding houdbaarheidsdatum) nietmeer voor menselijke consumptie zijn bestemd.

Ten aanzien van de financiering van de bestrijding van besmettelijke dierziekten wordt eensysteem van diergezondheidsheffingen ingevoerd. Na de varkenspestcrisis is een dergelijksysteem voor de varkenssector al ontworpen. Andere sectoren volgen later.

Voor onder andere de pluimveesector hebben het Ministerie van LNV en de Productschap-pen voor Vee, Vlees en Eieren een convenant gesloten28 om de financiering nader te rege-len. In dit convenant verplichten de productschappen zich tot het financieel bijdragen aande bestrijdingskosten van crises in de periode na ondertekening tot en met 31 december2004. Voor de pluimveesector is de maximale bijdrage gesteld op 25 miljoen gulden (onge-veer € 11,3 miljoen).

3.3 MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT

De uitbraak van de AI-crisis volgde in een periode waarin in Nederland meerdere dier-ziektecrises en incidenten zich in een relatief snel tempo hebben opgevolgd:

x Varkenspestcrisis (1997).

x BSE-gevallen (vanaf 1997).

x MKZ-crisis (uitbraak in 2001).

x Dioxine (2002/2003).

x MPA (2002/2003).

De meest recente uitbraken van HPAI voor de uitbraak in Nederland waren in 1999 in Ita-lië en in 2002 in Hong Kong.29 Vanaf 2002 kwam er laagpathogeen voor in Italië.

De evaluaties van de bestrijdingsaanpak van de verschillende crises en incidenten hebbenveel leerpunten opgeleverd ten aanzien van voorbereiding en organisatie van de bestrijding,het ontwikkelen van beleid voor hobbydieren, het koppelen van registratiesystemen en hetbeter voorbereiden door middel van draaiboeken en protocollen, en oefeningen. Uit deevaluatie van de MKZ-crisis30 is onder meer geconcludeerd dat een dierziektecrisis meer isdan een veterinair probleem alleen. Crisisbestrijding heeft ook andere kanten, zoals de poli-tiek-maatschappelijke en emotionele kant. De AI-crisis brak uit in een periode waarin dezeleerpunten weliswaar geïdentificeerd waren, maar nog niet allemaal in het beleid warenverwerkt.

28 Ondertekend 13 juli 2000 te ’s Gravenhage.29 CIDC Lelystad 2003.30 MKZ 2001, de evaluatie van een crisis, eindrapport 8 maart 2002.

Page 39: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 35

Zowel de sector als de maatschappij heeft door de opeenvolging van de verschillende criseseen behoorlijke schade geleden. Tijdens de verschillende crises is de steun voor de crisis-aanpak van de overheid afgebrokkeld. Het begrip van de sector en de maatschappij voor eenharde aanpak van een crisis is teruggelopen.31 Gedurende de crisisbestrijding hebben pro-testacties en ongeregeldheden plaatsgevonden. De roep om heroverweging van de stam-ping-out-aanpak van een crisis en het non-vaccinatiebeleid wordt steeds meer hoorbaar inde maatschappij. Tijdens de MKZ-crisis is bovendien de hobbydierhouder als partij ont-staan naast de sector. Het voorgaande vindt zijn weerslag in de beleidsontwikkeling naar detoekomst toe binnen het departement van LNV.

De hoge dierdichtheid en de vele vervoersbewegingen maakt de Nederlandse veehouderijextra kwetsbaar voor besmettingen. Tegelijk zorgen bepaalde trends in de landbouw, zoalsbiologische landbouw volgens deskundigen voor extra risico’s. Een snelle opeenvolging vancrises zorgt ervoor dat de toekomst van de intensieve veehouderij vandaag de dag steedsmeer ter discussie komt te staan.

De Tweede Kamer heeft naar mate de verschillende crises elkaar opvolgden steeds meerbelangstelling getoond voor de crisisaanpak van de minister. In de fase na de MKZ-crisisstond LNV behoorlijk in de belangstelling van de Kamer, mede in relatie tot bovenstaandeproblematiek. Volgens gesprekspartners van zowel overheid als bedrijfsleven was de relatietussen minister en sector ten tijde van de uitbraak goed.

3.4 PLUIMVEESECTOR IN BEELD

De pluimveesector in Nederland wordt vertegenwoordigd door het Productschap voor Vee,Vlees en Eieren (PVE). Het PVE vertegenwoordigt naast de pluimveesector ook andere be-drijven die met de veesector te maken hebben, zoals veehandelaren, veehouders, slagers,etc. Het bestuur van het Gemeenschappelijk Secretariaat PVE bestaat uit de dagelijkse be-sturen van het Productschap Vee en Vlees (PVV) en het Productschap Pluimvee en Eieren(PPE). In de dagelijkse besturen van beide productschappen hebben de verschillende bran-cheorganisaties uit de sectoren zitting. Zo zijn onder andere LTO-Nederland, NOP,ANEVEI, Nepluvi vertegenwoordigd in het bestuur van PPE.

De pluimveesector bestaat uit verschillende deelsectoren. De grootste deelsectoren zijn delegpluimveesector en de vleeskuikensector. Naast deze sectoren zijn er nog de eendensectoren kalkoensector, die in verhouding tot de leg- en vleessector vele malen kleiner zijn. Iederedeelsector omvat een aaneenschakeling van toeleveranciers en afnemers, die tezamen eenketen vormen van fokbedrijf tot eindproduct.

In de hiernavolgende paragraaf wordt de keten voor de leg- en vleeskuikensector beschre-ven. Vervolgens wordt de spreiding van alle pluimveebedrijven in Nederland geografischgepresenteerd.

31 Zie hiervoor onder meer: MKZ 2001, de evaluatie van een crisis, eindrapport 8 maart 2002.

Page 40: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 36

3.4.1 Beschrijving pluimveeketen

Onderstaand schema geeft een overzicht van de keten in de leg- en vleeskuikensector.32

1 fokorganisatie41 vermeerderingsbedrijven

13 broederijen

260 opfokbedrijven

1159 legbedrijven

30 eierverzamelaars

162 eierpakstations

99 grossiers22 eiproductenfabrikanten25 handelaren in eiproducten

Legsector

4 fokorganisaties

52 grootouderbedrijven

332 vermeerderingsbedrijven

23 broederijen

1096 vleeskuikenbedrijven(mesters)

34 slachterijen

121 groothandelaren

Vleeskuikensector

314 uitsnijderijen46 combinatie slachthuizen/uitsnijderijen

Figuur 3.1 Legsector en vleeskuikensector.

32 De cijfers uit deze paragraaf zijn hoofdzakelijk ontleend aan de publicatie PVE Statistisch Jaar-

rapport 2003. Waar dit niet het geval is staat dit nadrukkelijk vermeld.

Page 41: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 37

Legpluimveesector

De legpluimveesector bestaat uit gespecialiseerde bedrijven. De legpluimveehouder kooptzijn hennen bij een broederij, op de leeftijd van ongeveer zeventien weken. De broederijlaat de kuikens opgroeien op een opfokbedrijf. De opfokker is gespecialiseerd in de opfokvan jonge hennen. In 2002 zijn in Nederland ruim 107 miljoen stuks broedeieren geprodu-ceerd, een lichte daling ten opzichte van voorgaande jaren (2001: 115 miljoen; 2000: 122miljoen).

Het opfokbedrijf heeft de zorg voor de jonge kuikens van het gespecialiseerd broederijbe-drijf en krijgt hiervoor een vergoeding. Op het broederijbedrijf zelf worden de bevruchteeieren uitgebroed in verwarmde broedkasten. De broederij koopt de eieren van een ver-meerderingsbedrijf dat hennen en hanen houdt. Het vermeerderingsbedrijf is gespeciali-seerd in de productie van bevruchte eieren. De hanen en hennen van dit bedrijf zijn afkom-stig van een fokbedrijf dat zich heeft toegelegd op het fokken en selecteren van dieren metde beste legeigenschappen.

De samenwerking tussen de verschillende bedrijven is intensief, wanneer de broederij teweinig eieren 'inlegt', zit de legpluimveehouderij enkele maanden later met te weinig leg-hennen. Alles draait dan ook om een goede planning.

Vleeskuikensector

De vleeskuikensector bestaat eveneens uit een aaneenschakeling van gespecialiseerde be-drijven. Aan het begin van de keten staan de zogenaamde ‘pure lijnen’: dit zijn oorspronke-lijke kippenrassen, die speciaal gefokt zijn op specifieke gewenste eigenschappen zoalsmeer aanzet tot borstvlees of een goede reproductie.

De grootouderdieren ontstaan uit kruisingen van hanen en hennen van de pure lijnen,waarbij door combinaties van verschillende pure lijnen de meest gewenste typen dierenworden verkregen.

Uit de combinaties van grootouderdieren worden kippen gefokt die ook weer een anderegenetische samenstelling hebben. Hier komen de uiteindelijke vleeskuikens uit voort, diegekenmerkt worden door een zeer snelle groeisnelheid en lage voederconsumptie. In 2002zijn in Nederland ruim 54 miljoen vleeskuikens geproduceerd.

De vleeskuikenbedrijven fokken dus niet zelf de dieren, maar krijgen eendagskuikens aan-geleverd van een broederij waar eieren van ouderdieren zijn uitgebroed. Vleeskuikens zijnuitsluitend bedoeld voor de slacht en niet voor vermeerdering. In 2002 werden ruim 121miljoen eendagskuikens geëxporteerd, wat overeenkomt met een waarde van ruim € 74miljoen.

Alle vleeskuikenouderdieren (en daarmee ook de grootouderdieren en de pure lijnen) zijnin handen van en worden geleverd door wereldwijd slechts vier bedrijven. Deze vier bedrij-ven concurreren sterk met elkaar en hebben met elkaar de wereldhandel in handen.

Page 42: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 38

Eenden- en kalkoensector

De eendensector en de kalkoensector zijn kleiner dan de hiervoorstaande sectoren en on-derling vergelijkbaar qua grootte. In beide sectoren gaat het ongeveer over drie vermeerde-ringsbedrijven, drie broederijen en ongeveer 100 vleesbedrijven. Voor de kalkoensector iséén slachterij actief en voor de eendensector zijn dit er twee.

Totale productiewaarde

Onderstaande tabel geeft de productiewaarde van de verschillende sectoren weer.

Productiewaarde(basisprijzen; in mln. euro)

2000 2001 2002

Rundvee 627 450 597

Kalveren 659 552 625

Varkens 2.426 2.575 1.945

Pluimvee 681 743 645

Eieren 406 392 379

TOTAALVee, vlees en eieren

4.811 4.723 4.202

Tabel 3.2 De totale productiewaarde vee-, vlees- en eiersector. Bron: PVE Statistisch Jaarrapport2003.

Wanneer de totale productiewaarde uitgedrukt in euro’s in beschouwing genomen wordt,heeft de pluimveesector na de varkenssector de hoogste waarde, zeker wanneer deze samengenomen wordt met de eiersector. Tezamen zijn deze twee goed voor een totale productie-waarde van € 1.024 miljoen.

Uit de tabel blijkt dat de vee-, vlees- en eierensector er in de afgelopen jaren qua productie-waarde op achteruit is gegaan.

3.4.2 Spreiding pluimvee bedrijven in Nederland

Kaart 3.1 laat de spreiding van pluimveebedrijven over Nederland zien. Tevens laat de figuurdoor middel van inkleuring zien welke bedrijven zo dicht op elkaar zitten dat in het gebiedwaar deze bedrijven zich bevinden een introductie van een besmettelijke dierziekte tot eengrote uitbraak zal leiden. Dit wordt een risicogebied genoemd.

Page 43: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 39

.

Kaart 3.1 Spreiding pluimvee in Nederland. Bron: Gezondheidsdienst voor Dieren, Kadaster, To-pografische dienst � 2003, CIDC Lelystad en faculteit diergeneeskunde UniversiteitUtrecht

Page 44: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 40

3.5 HOBBYDIERHOUDERS IN BEELD

De cijfers over het aantal hobbydierhouders met pluimvee in Nederland lopen uiteen, aan-gezien deze lang niet allemaal geregistreerd zijn. Schattingen lopen uiteen van 100.000-200.000.

In Nederland bestaat een aantal hobbydierhouderverenigingen, onder meer Aviornis, deNHDB (Nederlandse Bond van Hoender-, Dwerghoender, Sier- en Watervogel houders), deSZH (Stichting van zeldzame hobbyrassen) en de NBvH (Nederlandse Belangenverenigingvan hobbydierhouders). Bij Aviornis zijn 2.500 houders geregistreerd, bij de NHDB 5.300en bij de NBvH zo’n 600.

In deze paragraaf worden deze verenigingen kort beschreven naar hun doelstellingen enhun achterban.

Aviornis richt zich op houders van park- en sierwatervogels, zoals eenden, ganzen, zwanen,fazanten, kamhoenders, kwartels, wilde duiven, kraanvogels, etc. Het gaat voornamelijk omwilde soorten die in gevangenschap worden gehouden. De vereniging is opgericht in 1973en geldt als één van de belangrijkste verenigingen op dit gebied. Aviornis verleent ondermeer steun en medewerking aan wetenschappelijk verantwoorde programma's voor hetinstandhouden van vogelsoorten en draagt bij aan de herintroductie van bedreigde soortenin samenwerking met andere internationale organisaties.

Tijdens de crisis heeft tussen Aviornis en LNV overleg plaatsgevonden over onder andereophokplicht en de lijst van uit te zonderen pluimvee voor ruiming.

De Nederlandse Bond van Hoender-, Dwerghoender, Sier- en Watervogel houders (NHDB)is de grootste hobbydierhouder vereniging van Nederland en heeft talloze subverenigingenverspreid over het hele land onder zich. De NHDB heeft goede contacten met Aviornis enSZH en wetenschappers. NHDB heeft tijdens de crisis onder meer een rol gespeeld in deregistratie, een vaccinatieplan opgesteld en in de discussie over uit te zonderen soorten enrassen van ruiming.

De Stichting Zeldzame Huisdierrassen richt zich op behoud van diversiteit onder (land-bouw)huisdieren en met name op het instandhouden van traditionele Nederlandse rassen.De stichting is oorspronkelijk opgericht omdat de variatie onder de landbouwhuisdieren inNederland verminderde en diverse oorspronkelijk gebruikte rassen dreigden uit te sterven.De stichting richt zich momenteel op het behoud van traditionele rassen vanwege de cul-tuurhistorische, recreatieve en wetenschappelijke waarde. SZH heeft tijdens de crisis metLNV overlegd over de lijst van ruiming uit te zonderen soorten en rassen.

De Nederlandse Belangenvereniging van hobbydierhouders (NBvH) heeft ongeveer 600leden. De doelgroep van de NBvH is hobbydierhouders in de breedste zin, dus bijvoorbeeldniet houders van zeldzame rassen voor de fokkerij, hiervoor zijn de reeds genoemde vere-nigingen. Ook richten ze zich niet alleen op hobbypluimvee, maar ook op schapen, geitenen varkens. De NBvH is mede naar aanleiding van de MKZ-crisis opgericht en heeft tijdensde crisis overleg gevoerd met LNV en hobbyhouders geïnformeerd.

Page 45: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 41

3.6 ANALYSE EN BEOORDELING

Wat betreft de juridische, veterinaire en maatschappelijke context ten tijde van de uitbraakvan de vogelpest, concluderen wij het volgende.

De kaders voor de bestrijding van de belangrijkste dierziekten (de zogenaamde A-ziekten)zoals AI zijn bepaald op basis van Europese regelgeving. Details zijn vastgelegd in nationaleregelgeving. Lidstaten hebben de mogelijkheid aanvullende maatregelen te treffen in over-leg met de Europese Commissie. Voorstellen van lidstaten worden in dit geval doorgaansovergenomen. Ook heeft de commissie de mogelijkheid om zelf aanvullende maatregelente treffen.

Zoals bij alle andere, grotere diergroepen omvat het veterinaire complex ten aanzien vanpluimvee een grote hoeveelheid organisaties (LNV en de Europese Commissie als beleids-makers, uitvoeringsorganisaties als VWA/RVV, LASER, AID), dierenartsen, Gezondheids-dienst van Dieren en enkele wetenschappelijke onderzoeksinstituten. De primaire verant-woordelijkheid voor de gezondheid van de veestapel ligt bij de ondernemer. De verantwoor-delijkheid voor de bestrijding van iedere lijst-A-ziekte ligt bij de nationale overheid.

Hoogpathogeen AI was sinds de jaren twintig van de vorige eeuw niet meer in Nederlandvoorgekomen. De uitbraak van AI in 2003 betrof een primaire uitbraak, in tegenstelling totbijvoorbeeld de uitbraak van MKZ. In Nederland was basiskennis over AI voorhanden,maar veterinair onderzoek naar AI was beperkt. Mede onder invloed van recente uitbrakenin Italië waren er ten tijde van de uitbraak wel enkele veterinaire onderzoeken gestart.

Sinds 1997 hebben zich diverse dierziektecrises in ons land voorgedaan. De AI-crisis breektuit op een moment waarin diverse leerpunten uit de laatste crisis (MKZ) weliswaar geïden-tificeerd zijn, maar nog niet allemaal in beleid en de uitvoeringsvoorbereiding zijn ver-werkt. Mede als gevolg van de crises uit het recente verleden (MKZ, Klassieke Varkenspest)is het maatschappelijk draagvlak voor het grootschalig doden van (gezonde) dieren sterkgedaald. Door de opeenvolgende crises is de politieke aandacht in het bijzonder die van deTweede Kamer toegenomen.

De diverse crises van de laatste jaren hebben tot veel economische schade geleid in de land-bouwsector. De pluimveesector zelf was nog niet getroffen. De omvang van de totale pluim-veesector, legsector, vleeskuikensector, eendensector en kalkoensector is om en nabij de4.000 bedrijven. De totale productiewaarde bedroeg in 2002 meer dan € 1 miljard. Opsommige plaatsen in Nederland is er een sterke concentratie van pluimveebedrijven (metname de Gelderse Vallei en de grensstreek van Noord-Brabant en Limburg). De pluimvee-sector bestaat uit vele deelsectoren en een aaneenschakeling van toeleveranciers en afne-mers. De structuur van de pluimveesector leidt tot veel vervoerbewegingen en maakt de sec-tor kwetsbaar voor besmettingen. Een crisis in de pluimveesector zal een grote impact heb-ben vanwege de intensieve contactstructuur en de korte productietijden. De maximale eigenfinanciële bijdrage van het productschap voor de pluimveesector aan de bestrijdingskostenis ruim € 11 miljoen.

Zowel de professionele als hobbydierhouders zijn verenigd in een grote hoeveelheid organi-saties. Veel hobbydierhouders zijn ook niet aan een vereniging gebonden.

Page 46: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 42

4. DE VOORBEREIDING OP DE VOGELPESTCRISIS

In dit hoofdstuk beschrijven we de wijze waarop en de mate waarin het Ministerie van LNVvoorbereid was op een uitbraak van de vogelpest.

In de voorbereiding zijn hand- en draaiboeken, scenario’s en oefening en opleiding van be-lang. Vragen die wij in paragraaf 4.1 beantwoorden zijn: in hoeverre waren ten tijde van deuitbraak relevante hand- en draaiboeken aanwezig bij verschillende betrokken onderdelenen in hoeverre waren deze ook actueel; in hoeverre waren er recentelijk scenario’s ontwik-keld ten behoeve van een mogelijke uitbraak van AI. In paragraaf 4.2 gaan wij na in hoever-re oefeningen, trainingen en dergelijke hebben plaatsgevonden, zowel op beleids- als opuitvoeringsniveau. Voorts gaan we in op de inhoud van verschillende hand- en draaiboeken.Allereerst beschrijven we in paragraaf 4.3 kort de crisisorganisatie op papier. In paragraaf4.4 gaan we in op de eisen en uitgangspunten inzake de bemensing en de materiële toerus-ting. In paragraaf 4.5 treft u onze beoordeling van de voorbereiding op de vogelpestcrisisaan.

4.1 HAND- EN DRAAIBOEKEN

In deze paragraaf gaan we in op het stelsel van relevante hand- en draaiboeken binnen hetMinisterie van LNV zoals dat bestond ten tijde van de uitbraak AI. We bespreken kort debelangrijkste hand- en draaiboeken en eventuele recente wijzigingen hierin. Figuur 4.1geeft een overzicht van dat stelsel.

Page 47: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 43

Uitvoerings-draaiboekKVP

Uitvoerings-draaiboekMKZ

Beleids-draaiboekKVP

Beleids-draaiboekMKZ

Uitvoerings-draaiboekenz.

HandboekCommu-nicatie

bij crises

Handboek

Financieel

management

in

crisissituaties

LNV

HandboekCrisis-

besluitvorming

AlgemeenBestuurlijkdraaiboek

verdenking enbestrijdingdierziekten

Uitvoerings-draaiboek AI(RVV)

Draai-boekenPer crisistypeen/of perdirectie

Figuur 4.1 Stelsel hand- en draaiboeken LNV.

Page 48: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 44

LNV-brede draaiboeken

Het Handboek Crisisbesluitvorming geeft invulling aan de organisatie en werkwijze van deLNV-organisatie ten tijde van een crisis. Het vormt tevens het overkoepelend kader waar-binnen alle andere hand- en draaiboeken opgesteld moeten worden (in het kader van bij-voorbeeld terminologie, organisatie-eenheden, en dergelijke).

De hoofdlijnen die dit Handboek schetst ten aanzien van communicatie en financieel be-heer zijn nader uitgewerkt in de deelhandboeken ‘Financieel Management in Crisissitua-ties’ (FMC) en ‘Communicatie bij Crises’ (CC). Deze sluiten dan ook aan op het HandboekCrisisbesluitvorming. Tezamen vormen de drie handboeken de (‘horizontale’) paraplu vooralle LNV-draaiboeken. Zij zijn anders gezegd kaderstellend voor de (‘verticale’) directie- encrisisspecifieke draaiboeken (zie figuur 4.1)

LNV HANDBOEK CRISISBESLUITVORMING VERSIE 1.0 (13 MAART 2002)

Het huidige handboek is het resultaat van een aantal herzieningen ten gevolge van onder andereeen doorlichting door het COT en van de ervaringen die werden opgedaan in de MKZ crisis.

Het eerste LNV handboek dat dateert van 1999 bestond feitelijk uit twee boeken: een LNV-centraalen een LNV regionaal handboek. De integratie van beide tot een integraal LNV crisishandboek iséén van de belangrijkste herzieningen sindsdien. Met deze integratie werd een betere afstemmingbeoogd tussen het centraal niveau enerzijds en het regionaal niveau anderzijds. In de evaluatie vande MKZ-crisis is een sub-optimale balans tussen het centraal en het regionaal niveau geconstateerd.In het huidige handboek is derhalve de relatie tussen beide niveaus nadrukkelijker uitgewerkt.33

Ook zijn ten opzichte van het oude handboek de taken van verschillende onderdelen binnen de cri-sis nader gespecificeerd en zijn in het nieuwe handboek een aantal nieuwe organisatieonderdelentoegevoegd die ook in de MKZ crisis een rol speelden.

In het huidige handboek is tenslotte een nauwere aansluiting gezocht bij het Nationaal HandboekCrisisbesluitvorming wat betreft de organisatieonderdelen en terminologie. Het vorige LNV hand-boek was ten opzichte van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming verouderd.

HANDBOEK FINANCIEEL MANAGEMENT BIJ CRISISSITUATIES VERSIE 1.1 A (JANUAR I 2003)

Het Handboek FMC heeft tot doel om de rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van deuitgaven en ontvangsten inzake de crisisbestrijding te bevorderen. Daarnaast moet het een basisleggen voor een betrouwbare informatievoorziening en voor de verantwoording. Het handboekgeeft per crisisfase aan wat de taken en verantwoordelijkheden zijn voor de organisatieonderdelenvan LNV op het gebied van financieel beheer. Het handboek FMC is bestemd voor alle directies endiensten (inclusief de intern verzelfstandigde) van LNV. Deze dienen zelf de richtlijnen nader uit tewerken in de crisisdraaiboeken.

Het handboek dat ter beschikking stond bij de uitbraak van de AI-crisis dateert van januari 2003(versie 1.1 (a)). Deze verbeterde versie was dus nog maar kort voordat de vogelpest uitbrak beschik-baar.

33 Zo is onder meer duidelijker vastgelegd dat een regionaal directeur de coördinerende rol heeft inhet RCC en dat deze coördinerend regiodirecteur een vaste vertegenwoordiging in de DCS heeft.Ook is een koppeling tussen het RBT en het DBT en het centrale beleidsteam en de centrale cri-sisstaf opgenomen (Brief Minister aan Tweede kamer 15-3-2002).

Page 49: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 45

HANDBOEK COMMUNICATIE BIJ CRISIS VERSIE 2.0

Het handboek Communicatie bij Crisis is ontwikkeld sinds de MKZ-crisis. Ten tijde van de MKZ-crisis bestond uitsluitend een concepthandboek Communicatie bij Crisis, dat echter nooit was vast-gesteld. Het concept is sinds die crisis op basis van de aanbevelingen in de evaluatie herzien. In hetHandboek zijn verschillende onderdelen en methoden die een rol speelden tijdens de MKZ-crisisopgenomen. Voorbeelden zijn het zogenoemde trechtermodel van communicatie en de instellingvan een call-center. Ook is in het huidige communicatieboek naar aanleiding van de evaluatie vande MKZ-crisis een duidelijker plaats gegeven aan de communicatiefunctie op regionaal niveau. Tij-dens de MKZ-crisis was vooraf niet voorzien in een Regionaal Communicatieteam. Het Handboekvoorziet nu in de onmiddellijke instelling van een Regionaal Communicatieteam (naast het Depar-tementale Communicatieteam) bij het RCC.

Ten tijde van de uitbraak van de vogelpest was versie 2.0 net enkele weken vastgesteld. Deze volgtop versie 1.0. en is ten opzichte van de eerste versie uitgewerkt in het kader van het regionale deelvan de crisisorganisatie. Ook bevat dit nieuwe communicatiehandboek afspraken over de werkwijzeen invulling van het crisis call-center.

Het gegeven dat deze versie net voor de uitbraak was vastgesteld, betekende dat deze nog niet be-kend was bij het merendeel van de gebruikers. Ook had er geen oefening plaatsgevonden met deverbeterde versie van het handboek.

Directie- en crisisspecifieke draaiboeken

Onder de overkoepelende LNV-handboeken vallen de directie- en/of crisisspecifieke draai-boeken. Hieronder vallen tevens de draaiboeken van de verschillende betrokken uitvoeren-de diensten. Er bestaat een groot aantal directie- en crisisspecifieke draaiboeken. We be-spreken hierna in de kaders de draaiboeken van de uitvoerende diensten. Daarna beschrij-ven we het systeem van dierziektedraaiboeken. Dit zijn zogenoemde crisisspecifieke draai-boeken.34

DRAAIBOEK CRISISBEHEERSING AID VERSIE 2.1.

Dit draaiboek dateert van oktober 2002 en sluit aan op het LNV Handboek Crisisbesluitvorming.De huidige versie is onder meer het gevolg van herzieningen naar aanleiding van de MKZ-crisis in2001. Op basis van dit draaiboek is per inspectie een inspectiedraaiboek opgesteld waarin voor deafzonderlijke AID-kantoren de materiële en facilitaire voorzieningen zijn ingevuld. De draaiboekenzijn toegankelijk gemaakt via het intranet. De crisispagina’s op internet zijn bruikbaar bij calamitei-ten en crises voor de distributie van instructies, wetgeving en mededelingen35. In het draaiboekCrisisbeheersing worden per crisisfase de verschillende functionarissen en eenheden beschreven.Ook wordt de plaats van de AID-crisisorganisatie in de LNV-crisisorganisatie beschreven en gaathet in op de wijze waarop omgegaan wordt met personeelszaken, communicatie en financiën. Eendraaiboek in het kader van dierziektebestrijding bestaat niet bij de AID op het moment van de uit-braak van AI. Wel bestaat de intentie om crisisspecifieke handhavingsdraaiboeken op te stellenonder meer in het kader van besmettelijke dierziekten. Hierin moet meer worden ingegaan op despecifieke handhavingstaken en maatregelen die de AID zal uitvoeren in het kader van de belang-rijkste besmettelijke dierziekten.

34 Andere crisisspecifieke draaiboeken zijn bijvoorbeeld het draaiboek voedselveiligheid en hoogwa-

ter.35 Jaarverslag AID, 2002.

Page 50: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 46

DRAAIBOEK CRISISBEHEERSING LASER

Dit draaiboek dateert van 29 januari 2003 en bestond dus nog maar kort voordat de vogelpest uit-brak. Het draaiboek vormt de nadere uitwerking van het algemeen geldende Handboek FMC en isopgesteld door het projectteam dierziektebestrijding van LASER. De LASER-handboeken zijn op-gedeeld in algemeen geldende handboeken en in draaiboeken die specifiek gerelateerd zijn aan eenproces.36 De meest recente versies van deze draaiboeken zijn beschikbaar op het intranet vanLASER. De MKZ-crisis heeft aanleiding gegeven tot het bijstellen van bestaande en het opstellenvan nieuwe draaiboeken bij LASER. Ten tijde van de uitbraak van de AI was LASER hiermee nogbezig. Ook was LASER bezig met een verbeteringsslag ten aanzien van werkprocessen. In maart2003 waren de draaiboeken van LASER beschikbaar. Echter, bepaalde hoofdstukken behoefdennog nadere uitwerking.

Crisisspecifieke draaiboeken: dierziekten

In het kader van het bestrijden van dierziekten is het Algemeen Bestuurlijk Draaiboek Ver-denking en Bestrijding Dierziekten overkoepelend. Dit dateert van 2001, maar is nooit vast-gesteld. Tijdens de vogelpestcrisis zullen delen uit het draaiboek worden gebruikt. Het gaatin op de taken en verantwoordelijkheden van de verantwoordelijke directie (VVA) en de uit-voering van VWA/RVV inzake dierziekten. Gedeeltelijk is het draaiboek ‘ingehaald’ doorhet algemene LNV Handboek Crisisbesluitvorming.

Onder dit overkoepelend draaiboek op het gebied van dierziekten ‘hangen’ de verschillendedierziektespecifieke uitvoeringsdraaiboeken. Deze draaiboeken zijn opgedeeld in een vete-rinair en een non-veterinair deel. Dit laatste betreft de administratie, secretariaat, financiëleadministratie en personeel. Sinds de MKZ-crisis is LNV begin 2002 begonnen met het her-zien van het systeem van de dierziektedraaiboeken. Ten aanzien van het bestaande systeemwerd geconstateerd dat eenduidigheid ontbrak.37 Onderdeel van de herziening is het op-stellen van beleidsdraaiboeken voor de belangrijkste besmettelijke dierziekten. Hierin wor-den per crisisfase verschillende mogelijke scenario’s weergegeven, waarbij de bijbehorendebeleidsmaatregelenpakketten zijn opgenomen. Concreet gaat het hierbij om de zeer be-smettelijke dierziekten Mond- en Klauwzeer (MKZ), Varkenspest (KVP), Afrikaanse Var-kenspest, de pseudovogelpest (NCD) en de vogelpest.

Naast deze beleidsdraaiboeken worden voor deze besmettelijke ziekten (één of meer) uit-voeringsdraaiboeken opgesteld waarin de maatregelen die zijn beschreven in de beleids-draaiboeken gedetailleerd en op ‘werkvloerniveau’ worden vertaald. Concreet betekent ditdat hierin gedetailleerd de activiteiten zijn beschreven die voortvloeien uit de beleidsmaat-regelen.

36 Draaiboek Crisisbeheersing LASER, 10. De draaiboeken Compartimentering, Opkoop-Levend

Ruimen-Fokverbod, Taxatie, Schadeloosstelling en Verantwoording beschrijven de uitvoering vande specifieke crisisprocessen. Deze draaiboeken bestonden echter nog niet allemaal ten tijde vande uitbraak van AI. De overige handboeken beschrijven de ondersteuning bij de uitvoering vandeze processen.

37 Brief Minister aan Kamer, 26-2-2002.

Page 51: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 47

UITGANGSPUNTEN VOOR HET OPSTELLEN VAN BELEIDSDRAAIBOEKEN

Mede gezien de grote maatschappelijke gevolgen van de bestrijding van besmettelijke dierziektenbeoogt men bij de totstandkoming van een beleidsdraaiboek een centrale rol te geven aan een omge-vingsanalyse. Zo’n analyse betekent concreet dat voortaan de verschillende betrokken doelgroepenworden onderkend die bij de bestrijding van een crisis in hun belangen worden geraakt. Tevensneemt men zich voor de beleidsdraaiboeken bij diverse partijen af te stemmen en deze ook onderdeze partijen te verspreiden. Op deze wijze hoopt men meer begrip te verkrijgen voor de inhoud vanhet bestrijdingsbeleid en voor de wijze van totstandkoming van dat beleid. Daarnaast moet inzicht inde belangen en emoties bij een bestrijding input bieden voor het keuzeproces in het kader van hetopstellen van de bestrijdingsstrategie.38 In deze beleidsdraaiboeken worden tevens (worst-case-scenario’s) uitgewerkt.

Tijdens de uitbraak van de vogelpest liggen weliswaar de beleidsdraaiboeken klaar voorMKZ en varkenspest, er bestaat dan nog geen beleidsdraaiboek AI. De nieuwe systematiekvan beleids- en uitvoeringsdraaiboeken is dan dus nog niet uitgevoerd voor de vogelpest.

Op 28 februari is het uitvoeringsdraaiboek AI van de afdeling Dierziekten van deVWA/RVV beschikbaar. Dit is van oktober 2001 (versie 1.0) en bestaat uit drie modules:een module ‘algemeen’, een module ‘veterinair’ en een module ‘non-veterinair’. Het alge-mene gedeelte gaat (zeer) kort in op de globale activiteiten en maatregelen per crisisfase,waarbij onder meer de (facultatieve) bestrijdingsinstrumenten worden opgesomd. Hetovergrote deel van het draaiboek beschrijft de werkinstructies van verschillende afdelingenbinnen het RCC (zie Bijlage 4). Het draaiboek is dus te kenschetsen als een veterinair uit-voeringsdraaiboek. Het gaat niet - zoals de beleidsdraaiboeken MKZ en KVP - in op ver-schillende mogelijke scenario’s binnen de verschillende fasen van een crisis of op verschil-lende (bijbehorende) maatregelenpakketten. Met andere woorden, de verschillende moge-lijke beleidsmatig-veterinaire keuzes in het kader van de bestrijding van een AI-crisis zijnnog niet uitgewerkt.

Het Draaiboek AI was op onderdelen nog niet gereed bij de uitbraak van AI. Hoewel in deinhoudsopgave te lezen staat dat er een apart hoofdstuk komt voor de aanpak van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee, is dit bij de uitbraak van de crisis nog niet beschreven.

Strategie en Scenario’s

Ten tijde van de uitbraak van AI waren er geen scenario’s voorbereid voor een mogelijke AI-crisis.39 Ook bestond er geen expliciete beleidsmatige strategie ten behoeve van de aanpaken bestrijding van een mogelijke AI-crisis. Weliswaar worden in het uitvoeringsdraaiboekAI de bestrijdingsintrumenten opgesomd, waaraan een meer of minder impliciete beleids-matige theorie ten grondslag zal liggen. De beleidsmatige afwegingen en daaruit voortvloei-ende strategische keuzes zijn echter nergens geëxpliciteerd. In die zin kan dan ook nietworden gesproken van een uitgewerkte strategie voor de aanpak van een (mogelijke) vogel-pestcrisis. Wel is er sprake van een meer algemene LNV crisisstrategie.

38 Brief Minister aan Tweede Kamer van 15-3-2002.39 De hierboven genoemde beleidsdraaiboeken ten behoeve van de bestrijding van zeer besmettelij-

ke dierziekten, kennen een ‘scenariogewijze’ opzet. Dat wil zeggen per fase worden mogelijkescenario’s uitgewerkt met bijbehorende maatregelenpakketten. Weliswaar bestond, zoals gezegd,de intentie om ook een beleidsdraaiboek ten behoeve van de bestrijding van AI op te stellen, dezewas er nog niet bij de uitbraak.

Page 52: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 48

De hand- en draaiboeken, waarin de keuzes voor de inrichting van een crisisorganisatie enalgemene aanpak van crises staan beschreven, zijn hiervan belangrijke componenten.

4.2 OEFENING EN OPLEIDING

In januari 2003 bericht de minister aan de Tweede Kamer in reactie op ‘motie-Ormel’ datzowel op beleids- als op uitvoeringsniveau regelmatig cursussen en oefeningen plaatsvin-den. Oefening bestaat daarbij ook doordat meerdere keren per jaar verdenkingen van eendierziekte gemeld worden bij de VWA/RVV, aldus de minister. Conform het verzoek in devoornoemde motie, belooft de minister om de Tweede Kamer in het vervolg jaarlijks te in-formeren over de evaluatie van de gehouden praktijkoefeningen in het kader van de dier-ziektebestrijding.

Voor 2003 bestaat tevens het voornemen om verschillende oefeningen te doen, zowel opbeleidsmatig als op uitvoeringsniveau.

Training en oefening op departementaal niveau

Het opleidingsplan crisismanagement van LNV dateert van mei-juni 2000. Dit is eenmeerjarig plan waarbij samen met een extern bureau een groot aantal modules is ontwik-keld. Deze zijn onder meer gebaseerd op: ‘de crisistheorie’ (wat is een crisis nu eigenlijk),het herkennen van signalen, teamtrainingen, scenario-ontwikkeling en draaiboekoefenin-gen, simulaties, en dergelijke.40 Verschillende directies en diensten moeten in hun jaar-plannen tijd reserveren voor de voorbereiding op crisismanagement.

Per doelgroep (directeuren, crisismanagers en beleidsmedewerkers) in het crisismanage-ment van LNV zijn competenties geformuleerd in het handboek crisisbesluitvorming. Mo-menteel ligt ook een plan klaar voor het instellen van een pool van crisispersoneel, waarintevens verschillende competenties zijn beschreven. Uit gesprekken met het departementhebben wij begrepen dat het plan als gevolg van onvoldoende capaciteit tot nu toe nog nietis ingevuld. De continuïteit van een dergelijke pool kon namelijk niet worden gegarandeerd.

Op beleidsniveau worden er onder meer jaarlijks cursussen en oefeningen georganiseerddie betrekking hebben op crises, waarbij gebruik wordt gemaakt van de verschillende be-leidsdraaiboeken. Begin 2003 wordt een spelsimulatie ontwikkeld door de Universiteit vanNijmegen waarin de samenwerking geoefend kan worden tussen de RCS en de bovenge-meentelijke organisatie voor rampenbestrijding. Het is de bedoeling om in deze spelsitua-ties te oefenen met de organisatiestructuur zoals die in de meest recente draaiboeken isvastgesteld.

40 Volgens het LNV Handboek Crisisbesluitvorming zou opleiding en training voor crisismanage-

ment zich moeten richten op drie niveaus: individueel niveau, teamniveau en ‘organisatieniveau’.Met dit laatste niveau geeft men aan dat de afgesproken crisisstructuren – plannen en processengetest moeten worden waarbij de vraag of ze voldoen en of ze binnen de organisatie gedragenworden leidend is.

Page 53: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 49

Training en oefening op uitvoeringsniveau

In het najaar van 2002 is door de VWA/RVV geoefend met de RCC-afdelingshoofden. On-derwerpen hierbij waren het reageren op een verdenking, acties ten behoeve van een eersteuitbraak, (de-)briefing van bestrijdingsteams en dossiervorming. Omdat de GD en hetCIDC niet bij deze oefeningen betrokken waren, bestaat begin 2003 de intentie deze partij-en wel te betrekken bij de voor dat jaar geplande oefeningen op basis van de uitvoerings-draaiboeken MKZ en KVP.

Ook bestaat dan het voornemen om tien zogenoemde startteams te vormen. Deze zoudenna een geconstateerde besmetting de eerste bedrijfsbezoeken moeten afleggen en zoudenderhalve geoefend moeten worden in het snel en adequaat traceren, screenen en het rui-men.

VWA/RVV heeft tevens de intentie om in 2003 een integrale dierziekteoefening te hou-den.41 In deze oefening zouden de AID en LASER, maar ook CIDC, GD en dierenartsenworden betrokken.

Bij LASER bestaat begin 2003 de intentie om te oefenen met de draaiboeken. Het voorne-men voor deze oefening is echter door de uitbraak van de AI doorkruist.

Bij de AID vonden in 2002 voor het eerst trainingen plaats in het kader van crisisbeheer-sing42. In 2002 is door een extern bureau een draaiboekoefening opgesteld, die vervolgensdoor functionarissen, die een rol spelen binnen het AID-crisismanagement, wordt uitge-voerd.43 Het is de bedoeling om een dergelijke draaiboekoefening jaarlijks te doen. Uit dezeoefening worden door de AID en het externe bureau leerervaringen gedestilleerd die kun-nen leiden tot aanpassingen in procedures. Hiernaast vond in 2002 onder meer oefeningen training plaats in de vorm van een workshop waarbij het draaiboek wordt doorgenomenaan de hand van cases en werd een algemene opleiding in het kader van crisisbeheersingverzorgd.

4.3 CRISISORGANISATIE OP PAPIER

In deze paragraaf gaan we in op de crisisorganisatie zoals die op papier was beschreven tij-dens de uitbraak van de vogelpest. We geven kort de structuur weer van de crisisorganisatie.Voorts geven we aan wat de belangrijkste rollen en taken zijn van de belangrijkste onder-delen van de crisisorganisatie. We beschrijven hierbij niet de volledige crisisorganisatie.Voor een uitgebreid overzicht van de crisisorganisatie, de taken en verantwoordelijkhedenen de bezetting op papier verwijzen we naar bijlage 4. Het functioneren van een aantaloverleggen dat tijdens de crisis heeft gefunctioneerd, maar dat niet in hand- en draaiboekenis vastgelegd zoals het Basisoverleg en het epidemiologenoverleg komt in hoofdstuk 7 aande orde.

41 Brief minister aan de Tweede Kamer 16-1-2003.42 jaarverslag AID, 200243 Hierin zitten bijvoorbeeld onder meer een hoofdinspecteur, beleids- en controle adviseurs, team-

leiders, de coördinator crisismanagement en dergelijke.

Page 54: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 50

De LNV-crisisorganisatie is ingebed in de reguliere LNV-organisatie. Dit betekent dat ergeen aparte eenheid in de lijnorganisatie bestaat met exclusieve verantwoordelijkheden ophet gebied van crisismanagement.44 Alle mogelijk betrokken directies en diensten binnende LNV-organisatie zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van voorbereidingen op – ende bestrijding van crises. Elke directie bij LNV heeft een contactpersoon crisismanagementen diverse directies zoals VVA hebben een cluster crisismanagement.

De eerstverantwoordelijke directie of dienst op wier terrein zich een crisis voordoet, is ver-antwoordelijk voor het melden van een crisis. De Secretaris Generaal is verantwoordelijkvoor de ambtelijke leiding aan de gehele LNV-crisisorganisatie.

De formele crisisorganisatie van LNV wordt in figuur 4.2 weergegeven. De crisisorganisatievan LNV onderscheidt twee niveaus:

x Departementaal niveau (Departementaal Crisiscentrum).

x Regionaal niveau (Regionaal Crisiscentrum).

Afhankelijk van de omvang van de crisis kunnen de verschillende teams binnen deze ni-veaus operationeel worden gemaakt. De LNV crisisorganisatie hoeft niet bij elke crisis vol-ledig opgetuigd te worden. Op basis van bijvoorbeeld de aard en omvang van de crisis kanmen besluiten tot verticale en/ of horizontale opschaling. Men spreekt van horizontale op-schaling als coördinatie wordt uitgebreid op hetzelfde bestuursniveau. Bij verticale opscha-ling wordt coördinatie naar een hoger bestuursniveau getild.

44 Wel heeft de directie Kabinet een bijzondere rol in dezen. Op departementaal niveau bezit zij via

de coördinator crisismanagement de exclusieve bevoegdheden in normale omstandigheden tenaanzien van de crisispreparatie LNV Handboek crisisbesluitvorming versie 1.0, maart 2002.

Page 55: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 51

Figuur 4.2 Crisisorganisatie nationaal-departementaal-regionaal.

Bron: LNV Handboek Crisisbesluitvorming, maart 2002, versie 1.0.

In de volgende subparagrafen beschrijven we kort de rollen en taken van de belangrijksteonderdelen van de crisisorganisatie van LNV. Voor een uitgebreide opsomming van alleorganisatieonderdelen en hun taken en verantwoordelijkheden en voor de bezetting vandeze onderdelen verwijzen we naar bijlage 4. Overigens zullen bij een crisis uiteraard ookvaak andere actoren zoals brandweer, politie en leger. maar ook gemeenten en provinciesen andere overheidsinstanties, betrokken zijn, die ook hun eigen crisisorganisaties kennen.We richten ons hier echter uitsluitend op de (inbedding van de) crisisorganisatie van LNV.

Nationaal Coördinatiecentrum (NCC)

Afhankelijk van de aard en de grootte van een crisis kan naast het DCC-LNV een samen-werkingsverband worden ingesteld van het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC) en meteen of meer DCC’s van andere ministeries.45

45 De rollen en verantwoordelijkheden op nationaal niveau zijn beschreven in het Nationaal Hand-

boek Crisesbesluitvorming (Ministerie van BZK).

Page 56: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 52

Binnen deze nationale crisisorganisatie blijft elk departement overigens verantwoordelijkvoor het beheersen van crisisaspecten op het eigen beleidsterrein. De nationale crisisorga-nisatie is in figuur 4.2 weergegeven als de balk boven DCC-LNV en RCC-LNV. Het NCC isin feite het fysieke centrum waarbinnen crisisactiviteiten op landelijk niveau zijn georgani-seerd en van waaruit de crisisbestrijding op nationaal niveau wordt gecoördineerd. Wan-neer bij een crisis meerdere departementen zijn betrokken, wordt de besluitvorming geco-ordineerd en afgestemd door het Interdepartementaal Beleidsteam (IBT). In de regel ope-reert het IBT vanuit het NCC. De rollen en verantwoordelijkheden op nationaal niveau zijnbeschreven in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming van het Ministerie van BZK.

LNV centraal - Departementale Crisisstaf (DCS)

De DCS46 is op departementaal niveau het hoogste besluitvormend orgaan ten tijde van cri-sis. De staf heeft onder meer tot taak om de crisissituatie en de beleidsopties te beoordelen,om de minister te adviseren en om beleidsbeslissingen te vertalen in opdrachten aan hetdepartementaal beleidsteam (DBT). De samenstelling van de DCS staat deels vast en is tendele facultatief.47

LNV centraal - Departementaal Beleidsteam (DBT)

Het DBT ondersteunt de DCS en staat onder leiding van een coördinerend directeur diemeestal de directeur is van de meest betrokken dienst. Het DBT is belast met de voorberei-ding en uitwerking van besluiten.48 Het team bereidt beleidsstukken voor ten behoeve vande crisisstaf. Taken van het DBT zijn onder meer het opzetten van een beleidsinformatie-systeem; het signaleren van ontwikkelingen in de samenleving; communiceren en afstem-men met het regionaal beleidsteam; formuleren van beleidsvoorstellen; opstellen situatie-rapporten; verzorgen interdepartementale afstemming; organiseren van klankbordgroepen,etc. Evenals voor de bezetting van de DCS, geldt voor de bezetting van het DBT dat dezegedeeltelijk gegeven is en gedeeltelijk facultatief is.

LNV regionaal – Regionale Crisisstaf (RCS)

Op regionaal niveau is de regionale crisisstaf het besluitvormend orgaan. De RCS is ver-antwoordelijk voor de coördinatie van de inzet van LNV-diensten in de regio (LASER,VWA/RVV, AID).49 Daarnaast is de RCS verantwoordelijk voor de rapportage en adviseringaan de DCS en het DBT en voor de communicatie en afstemming met het openbaar be-stuur (provincie, gemeente, politie, brandweer, defensie, etc.) en met regionale belangenor-ganisaties.

46 Tijdens de crisis is dit de Centrale Crisisstaf (CCS) genoemd.47 Standaard zitten in de DCS, de SG en DG, de directeur Voorlichting en de coördinerend directeur

departementaal beleidsteam, de coördinator crisismanagement, een medewerker SAL en de coör-dineren regiodirecteur.

48 LNV Handboek Crisisbesluitvorming, versie 1.0, maart 2002.49 Overigens betekent dit niet dat de lijnaansturing van landelijk naar regionaal binnen deze dien-

sten stopt.

Page 57: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 53

LNV regionaal – Afstemmingsoverleg

Het afstemmingsoverleg is een overleg tussen de RCS en de (coördinerend) burgemeester,provincie, politie en OM. Binnen dit overleg wordt informatie uitgewisseld in het kader vande openbare orde en veiligheid.

LNV regionaal – Klankbordgroep(en)

Afhankelijk van de omstandigheden wordt door de coördinerend regiodirecteur besloten tothet instellen van een of meer klankbordgroepen met belanghebbenden. Bestuurlijke af-stemming, informatie-uitwisseling en draagvlakvorming, toetsing van de haalbaarheid vanmaatregelen en dergelijke zijn belangrijke doelen van dit overleg.

LNV regionaal - uitvoeringsdiensten

Uitvoerende diensten van LNV, zoals de AID en LASER zijn in de crisisorganisatie ingebedbinnen de regionale crisisorganisatie (RCC), zoals ook duidelijk wordt in figuur 4.2. De co-ordinatie van de uitvoeringswerkzaamheden vindt plaats binnen het RCC. Crisismanagersvan de betrokken uitvoerende diensten zijn vertegenwoordigd in de regionale crisisstaf(RCS). Overigens kunnen betrokken uitvoerende diensten tevens worden uitgenodigd voordeelname aan de Departementale Crisisstaf (DCS).

LNV regionaal - VWA/RVV

De VWA/RVV is verantwoordelijk voor het veterinaire uitvoeringsproces ten tijde van dier-ziektecrises. De VWA/RVV is een uitvoerende dienst van LNV en onderdeel van de Voedselen Waren Autoriteit. Onder de afdeling Dierziekten op centraal niveau valt de afdelingNCC-VWA/RVV. Verdenkingen van dierziekten worden via deze afdeling afgehandeld. De-ze afdeling coördineert totdat het RCC is ingesteld.

De crisisorganisatie van de VWA/RVV bij een vogelpestcrisis bestaat enerzijds uit een vete-rinair uitvoeringsgedeelte onder een chef veterinaire (met afdelingen als screenen, ruimen,traceren) en anderzijds uit een non-veterinair gedeelte onder een chef de bureau (met afde-lingen als bureau protocollen, huisvesting, middelenbeheer en dergelijke). Deze beide chefsvallen direct onder de crisismanager, die hoofd VWA/RVV binnen het crisiscentrum is (ziebijlage 4 voor de crisisorganisatie AI van de VWA/RVV).

LNV regionaal - AID

De AID is een dienst van het Ministerie van LNV. De dienst is verantwoordelijk voor toe-zicht, inspectie en handhaving van maatregelen. In crisistijd zijn dit bijvoorbeeld vervoers-beperkingen en -verboden, compartimentering, en dergelijke.50 De AID kan de politie in-schakelen voor ondersteuning wanneer sprake is van verzet op te controleren adressen ofbij dreigende ordeverstoringen.51

50 DG(SANCO)9174/2003-MR Final.51 Draaiboek Crisisbeheersing AID, 5,2002.

Page 58: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 54

LNV regionaal - LASER

LASER is een agentschap van LNV. De crisisorganisatie van LASER is ingebed in de regu-liere LASER-organisatie.52 LASER is als uitvoerende organisatie opgedeeld in een departe-mentaal gedeelte en een regionaal gedeelte. LASER fungeert tijdens een crisis als admini-stratie- en betaalkantoor en speelt als uitvoerende dienst een rol bij de uitvoering van deopkoopregelingen en een heeft uitvoerende rol bij de borging van de financiële en admini-stratieve afwikkeling van de crisis. LASER is het administratiekantoor van het Diergezond-heidsfonds (DGF). Uit dien hoofde is LASER verantwoordelijk voor de financiële verant-woording naar de financiers van het DGF (de productschappen en de overheid) en naar deEU in het kader van de declaratie van de gemaakte kosten en tegemoetkomingen in deschade.53

Europese Commissie en de Tweede Kamer

Aan de organisatorische inbedding van de relatie met de EU tijdens crises wordt in hetHandboek Crisisbesluitvorming, maar ook in andere hand- en draaiboeken geen aandachtbesteed. Ook staat niet beschreven hoe tijdens een crisis zal worden omgegaan met deTweede Kamer.54 In de praktijk verloopt de communicatie met de Tweede Kamer en de Eu-ropese Commissie via de gewone lijnorganisatie, ook ten tijde van een crisis.

4.4 BEMENSING EN MATERIËLE TOERUSTING

In deze paragraaf beschrijven we kort de bemensing en materiele toerusting ten behoevevan een crisis, zoals deze in verschillende hand- en draaiboeken worden weergegeven.

Materiële toerusting

Het DCC-LNV en het RCC-LNV zijn de fysieke centra van waaruit de crisisbestrijding op(respectievelijk) centraal en regionaal niveau plaatsvindt. Bij de dreiging en/of het ontstaanvan een crisis besluit de SG tot de inrichting van het DCC en een of meerdere RCC’s. Dezefysieke centra bevatten de faciliteiten en voorzieningen voor de LNV-crisisorganisatie.

Het DCC kan binnen 4 uur worden ingericht en is gehuisvest in de zogenoemde 3000-gang van het departementale vergadercentrum. De SG wijst bij instelling van het DCC dedirecteur FEZ aan als Concern Crisis Controller. Deze is verantwoordelijk voor alle facilitai-re, personele, financiële en andere niet-beleidsmatige zaken (informatietechnologische on-dersteuning, en dergelijke).55

Uitgangspunt ten aanzien van het RCC is om dit in principe in te richten op de locatie diehet meest gunstig gelegen is in het kader van de gegeven crisis. Binnen het RCC wordt eenfacilitymanager RCC benoemd die op regionaal niveau alle niet-beleidsmatige zaken voorzijn rekening neemt.

52 Dierziektebestrijding Draaiboek Crisisbeheersing LASER, 2003, 8.53 Draaiboek Crisisbeheersing LASER, 2003, 15.54 In het Handboek Communicatie wordt alleen aangegeven dat zo veel mogelijk zal worden ge-

werkt met schriftelijke bronnen (waaronder brieven aan de Tweede Kamer).55 LNV Handboek Crisisbesluitvorming 2002.

Page 59: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 55

In het Draaiboek AI wordt gedetailleerder ingegaan op materiële aspecten van het RCC.Hierin staat een gedetailleerde beschrijving van de eisen die gesteld worden aan de huisves-ting en de materiële uitrusting van het RCC.56 Ook wordt een opsomming gegeven van demiddelen die bestaan voor het doden van vogels in het kader van de bestrijding van AI. HetDraaiboek AI geeft aan dat het voorkeurmiddel voor het doden van grote groepen vogels/pluimvee HCN (ook wel bekend als blauwzuur) is. Omdat dit middel uitsluitend gebruiktmag worden door gespecialiseerde bedrijven, wordt hiervoor verwezen naar zo’n gespeciali-seerd bedrijf. In die gevallen waarin HCN niet toegepast mag worden, kan volgens hetdraaiboek bij kleine aantallen vogels/pluimvee T61 worden gebruikt. Dit middel dient bijeen operatie altijd door een dierenarts beheerd te worden. Hiernaast kunnen volgens hetdraaiboek andere middelen worden overwogen. Bijvoorbeeld: andere gassen en gasmeng-sels in luchtdicht afgesloten stallen, een vacuümcel en het slaapmiddel Fenobarbital.

Personele bezetting

Uitgangspunt voor de personele bezetting in een crisis binnen LNV is om in ieder geval inde crisisfase standaard te werken met een dubbele bezetting.57 Dit ‘duofunctie’principemoet de continuïteit van de personele bezetting tijdens een crisis waarborgen.58 Ten aan-zien van de samenstelling van de teams en crisiseenheden is het uitgangspunt om enerzijdsmedewerkers met ervaringsdeskundigheid in te zetten maar om anderzijds ook minder er-varen medewerkers eraring te laten opdoen, bijvoorbeeld als trainee of als tweede persoonin een duo.

In het Draaiboek AI wordt uitgebreider ingegaan op de inzet van personeel ten behoeve vaneen AI-crisis. Uitgangspunt bij de inzet van personeel is dat de medewerkers bewust moe-ten kiezen voor tijdelijke (ver)plaatsing in de crisisorganisatie. Ook dienen die medewerkersgekozen te worden die expertise hebben op het gebied en dienen de functies van deVWA/RVV in het kader van de crisis in beginsel vervuld te worden door eigen medewer-kers, in zoverre dit niet leidt tot uitholling van de staande organisatie. Bij een uitbraak vangrote omvang worden tevens externen aangetrokken.

Afspraken inzake rekrutering en het beschikbaar stellen van extern personeel met weten-schappelijke instituten, gezondheidsdiensten en uitzendbureaus zijn vastgelegd in raam-contracten.59 Met niet alle partijen waren deze contracten afgesloten. Tevens zijn de raam-contracten onvoldoende gespitst op benodigde kwalificaties en te behalen prestaties.

De daadwerkelijke inzet van het personeel is in de praktijk afhankelijk van de aard en om-vang van de crisis. Het draaiboek gaat kort in op de eisen die gesteld moeten worden aancrisismedewerkers (flexibiliteit, stressbestendigheid) en aan de inzet van extra dierenartsenen studenten diergeneeskunde.

Het Draaiboek AI 2001 stelt echter dat een formeel mobiliteitsplan dat voorziet in het aan-bod van voldoende gekwalificeerd personeel voor een crisis ontbreekt. 56 Ten aanzien van de huisvesting wordt bijvoorbeeld gesteld dat er 4 grote containers moeten wor-

den geplaatst voor douches, kleedruimten e.d., dat er ruimte moet zijn voor het instrueren van 50personen en dergelijke.

57 Handboek Crisisbesluitvorming 2002.58 Dit uitgangspunt geldt in ieder geval voor alle functies binnen de genoemde LNV-crisiseenheden.

Wanneer een dienst niet in staat is dit principe te waarborgen met de eigen medewerkers, moe-ten medewerkers van andere dienstonderdelen worden betrokken.

59 Draaiboek AI.

Page 60: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 56

4.5 ANALYSE EN BEOORDELING

In deze paragraaf analyseren en beoordelen wij de wijze waarop en de mate waarin het Mi-nisterie van LNV en betrokken organisaties voorbereid waren op een uitbraak van de vogel-pest. We analyseren achtereenvolgens de hand- en draaiboeken, strategie en scenario’s, oe-fening en opleiding, de crisisorganisatie op papier en de voorbereidingen ten aanzien vande bemensing en de materiële toerusting.

Bij de uitbraak van AI bestond er een heel stelsel van relevante hand- en draaiboeken. Ener-zijds waren er algemene crisishand- en draaiboeken beschikbaar, zoals de overkoepelendeLNV-brede handboeken en de crisisdraaiboeken van diensten als de AID en LASER. Ander-zijds bestonden er crisisspecifieke draaiboeken, die ingaan op de maatregelen en de werk-processen in het kader van een specifieke dierziekte.

De algemene crisishand- en draaiboeken die bestaan bij de uitbraak van de vogelpestcrisiszijn ofwel nieuw opgesteld ofwel gewijzigd en verder ontwikkeld naar aanleiding van leer-punten uit de MKZ-crisis in 2001. Zo zijn bijvoorbeeld de nationale en regionale crisis-handboeken geïntegreerd en zijn er nieuwe organisatieonderdelen - die een rol speeldenbinnen de MKZ-crisis - toegevoegd aan de LNV-crisisorganisatie. Ook is een handboekCommunicatie bij crisis verder ontwikkeld en vastgesteld. Deze hand- en draaiboeken date-ren allemaal van na 2001 en zijn dan ook actueel te noemen. Een aantal hand- en draaiboe-ken is ook nog maar net voor de uitbraak van de vogelpest gereed. Deze zijn daarom nogniet allemaal in brede kring bekend (bijvoorbeeld het handboek Communicatie bij crisis).Een aantal draaiboeken van uitvoerende diensten is bij de uitbraak ook nog niet (helemaal)gereed (bijvoorbeeld het Draaiboek Crisisbeheersing van LASER). De vogelpest komt voordeze boeken eigenlijk ‘te vroeg’.

De specifieke voorbereiding ten aanzien van AI kent zwakke plekken, zoals ook tijdens decrisis meermalen zal blijken. Allereerst is het uitvoeringsdraaiboek AI, dat dateert uit 2001,ten tijde van de uitbraak nog niet volledig. Sommige belangrijke modules ontbreken. Hethoofdstuk dat de aanpak van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee zou moeten beschrij-ven, is leeg. Ook ontbreekt in het draaiboek een formeel mobiliteitsplan, dat moet voorzienin het aanbod van voldoende gekwalificeerd personeel voor een crisis. Het draaiboek is ookniet helemaal actueel. Zo geeft het Draaiboek AI aan dat het voorkeurmiddel voor het dodenvan grote groepen vogels/pluimvee HCN (blauwzuur) is. Dit middel mag echter als gevolgvan een verbod door het Ministerie van VWS al een aantal jaren niet meer gebruikt worden.

Ook de nieuwe systematiek, die LNV naar aanleiding van de MKZ-crisis hanteert voor hetverbeteren van de draaiboeken, is nog niet gereed voor AI. Deze nieuwe systematiek is eropgericht om voor de belangrijkste besmettelijke dierziekten beleidsmatige draaiboeken op testellen. Omdat dit nog niet is gebeurd voor de vogelpestcrisis, zijn mogelijke strategisch-beleidsmatige keuzen en scenario’s niet uitgewerkt. Ook daarbuiten bestaan geen scenario’sof een beleidmatige strategie voor een mogelijke vogelpestuitbraak. Het gevolg hiervan isdat er niet voor alle problemen die tijdens de crisis ontstaan, plannen van aanpak liggen endat er dus geïmproviseerd moet worden.

Hierdoor kunnen dergelijke thema’s in de praktijk blijven ‘zweven’. Zoals we zullen zien isde mestproblematiek een belangrijk voorbeeld hiervan (zie hoofdstuk 5).

Page 61: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 57

Ook in het kader van trainingen en oefeningen komt de vogelpestcrisis ‘te vroeg’. Na deMKZ-crisis is zowel op het departement als bij de uitvoeringsorganisaties geoefend en be-staat er ook op centraal LNV-niveau een opleidingsplan. Juist voor 2003 staat een aantal in-tegrale oefeningen gepland. De beoogde oefeningen doelen er ook op om te oefenen metexterne partijen die binnen een dierziektecrisis een belangrijke rol spelen (op beleidsmatigniveau met de bovengemeentelijke organisatie voor rampenbestrijding en op uitvoeringsni-veau met de GD, CIDC en dierenartsen). Deze plannen worden echter doorkruist door deuitbraak van de vogelpestcrisis. Mede hierdoor is er met een aantal nieuw vastgesteldehand- en draaiboeken nog niet geoefend.

De crisisorganisatie zoals die op papier bestaat tijdens de uitbraak van de crisis, is verbeterddoor de ervaringen met eerdere crises.60 De instelling van een Regionaal Communicatie-team, is een voorbeeld van een organisatieonderdeel dat onder meer naar aanleiding van deMKZ-crisis een vaste plaats krijgt in het RCC.

De crisisorganisatie is op verschillende niveaus uitgewerkt (van de centrale en regionalecrisisorganisatie van LNV, tot en met de crisisorganisaties van de uitvoerende diensten). Decrisisorganisatie op papier beschrijft echter niet alle onderdelen die een belangrijke rol(zullen) spelen tijdens de vogelpest. De EU (en de rol van de PV-EU), die - mede in het ka-der van de communautaire financiering - een cruciale rol speelt bij alle dierziektecrises,ontbreekt bijvoorbeeld in het Crisishandboek. Informatievoorziening verloopt via de regu-liere lijnen binnen de staande organisatie.

Er bestaan geen afspraken met de Tweede Kamer over hoe de informatievoorziening tentijde van een crisis te organiseren. Indien er een informatiebehoefte is, voldoet LNV hier-aan. Het verdient aanbeveling om in de toekomst standaard afspraken te maken met deTweede Kamer over hoe de informatievoorziening tijdens crises te organiseren.

De personele en materiële voorbereiding is op sommige onderdelen onvoldoende. Welis-waar schetst het handboek het algemene beleid voor de inzet van medewerkers (competen-ties, het duobeginsel) maar er bestaat ten tijde van de uitbraak geen direct inzetbare poolvan crisispersoneel. Het plan dat hiervoor bestaat, is nog niet ingevuld als gevolg van onvol-doende capaciteit. In de praktijk zullen de posities veelal ingevuld worden door medewer-kers, die reeds in eerdere crises functies vervulden en derhalve de nodige ervaring hebbenmet aanpak van dierziektecrisis.

Voor de inzet van extern personeel (wetenschappelijke instituten, gezondheidsdiensten enuitzendbureaus) bestaan raamcontracten. Met niet alle partijen waren deze contracten afge-sloten. Tevens zijn de raamcontracten onvoldoende gespitst op benodigde kwalificaties ente behalen prestaties. In de voorbereiding is nog winst te behalen door te werken met zoge-naamde waakvlamovereenkomsten, die in vredestijd kunnen worden voorbereid. Bij hetafsluiten van raamcontracten zouden de te leveren prestaties en kwalificaties centraal moe-ten staan.

60 Naar aanleiding van de evaluatie van de MKZ-crisis, heeft LNV de LNV coördinatie van het cri-

sismanagement in vredestijd uitgebreid. Niet alleen is naast de coördinator crisismanagement(die in vredestijd een bijzondere rol heeft in de crisispreparatie) tijdelijk een f.t.e. extra ingezet,ook is binnen de meest crisisgevoelige directie - namelijk de directie VVA - een permanent crisis-team ingesteld (het ‘cluster crisismanagement VVA’).

Page 62: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 58

De materiële voorbereiding blijkt al in het begin van de crisis ontoereikend, omdat de in hetdraaiboek beschreven methode voor het doden van grote groepen vogels achterhaald blijkt(zie hoofdstuk 5). Hierdoor moet naar alternatieven worden gezocht. De materiële toerus-ting op het RCC (het aantal benodigde werkplekken) moet in de praktijk een aantal maalworden opgeschaald (zie hoofdstuk 7).

Page 63: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 59

5. DE AANPAK VAN DE CRISIS

5.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de verschillende stappen in de aanpakvan de crisis, van signalering tot en met de afbouwfase. Dit hoofdstuk is voornamelijk ge-richt op de pluimveebedrijven. Hoofdstuk 6 besteedt aandacht aan de specifieke situatierond hobbydieren.

Paragraaf 5.2 geeft een beschrijving van de signalering bij de uitbraak van de vogelpest.Vervolgens gaat paragraaf 5.3 in op de aanpak tijdens de AI-crisis van de maatregelenscreening, tracering en monitoring. Daarna komt in paragraaf 5.4 de wijze waarop de rui-mingstrategie in de praktijk is uitgevoerd aan de orde. Onder meer wordt ingegaan op debeschikbare dodings- en destructiecapaciteit en de uitvoering van de ruimingen. De uitvoe-ring van de taxaties en de opkoop beschrijven we in paragraaf 5.5. Paragraaf 5.6 gaat in opandere maatregelen die ten tijde van de crisis zijn genomen. Belangrijke componenten zijnin dit kader de verschillende vervoersverboden en -beperkingen. Mede in dit licht is dehandhaving van de maatregelen tijdens de crisis van belang. Handhaving wordt derhalvebesproken in paragraaf 5.8. Paragraaf 5.7 beschrijft eerst nog de mestproblematiek. In para-graaf 5.9 bespreken we vervolgens de aanpak in het kader van de volksgezondheid. Daarnakomen achtereenvolgens de herbevolking en de afbouwfase van de crisis en ten slotte demaatschappelijke effecten van de crisis aan de orde (respectievelijk paragraaf 5.10, 5.11 en5.12). We besluiten dit hoofdstuk met de analyse en beoordeling.

In de crisis zijn verschillende soorten gebieden ingesteld, waarbinnen verschillende bestrij-dingsregimes en maatregelen kunnen gelden. Voordat we in de volgende paragrafen ingaanop de aanpak, beschrijven we deze gebieden kort.

De volgende gebieden zijn tijdens de crisis onderscheiden:

x De 1-km-zone rondom een besmettingshaard. Gedurende de gehele crisis wordt ineen straal van 1-km rondom elke besmettingshaard (preventief) geruimd. Deze 1-km-zone is gebaseerd op ervaringen ten aanzien van andere besmettelijke ziekten (waar-onder de varkenspest) en op het gezamenlijk advies van adviserende epidemiologen(zie ook hoofdstuk 3).

x Het beschermingsgebied: een zone van ten minste 3 km rondom een besmettings-haard. Een beschermingsgebied dient op grond van Richtlijn 92/40/EEG ingesteld teworden rond elke besmettingshaard. De grenzen van deze zones worden medebepaald aan de hand van de handhaafbaarheid (natuurlijke grenzen en wegen zijngoed handhaafbaar). In deze zones dienen onder andere screenings plaats te vinden.Vanaf begin april hebben in een aantal beschermingsgebieden ook preventieve rui-mingen plaatsgevonden.

Page 64: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 60

x Het toezichtsgebied: een zone van ten minste 10 km rondom een besmettingshaard.Ook deze dient op grond van Richtlijn 92/40/EEG ingesteld te worden rond elkebesmettingshaard. Binnen dit gebied gelden bijvoorbeeld bepaalde vervoersverboden(zie paragraaf 5.7). Bij het trekken van de grenzen van deze zones, wordt - conform deEU-bestrijdingsrichtlijn - rekening gehouden met geografische, administratieve,ecologische en epizoötiologische aspecten (bijvoorbeeld in het kader van handhaaf-baarheid). Deze aspecten kunnen er in de praktijk toe leiden dat een toezichtsgebiedruimer is dan een ring van 10 kilometer.

x De bufferzone is een breder gebied dan een toezichtsgebied en wordt ingesteld om tevoorkomen dat het virus zich verder verspreidt. De bufferzones worden (preventief)geruimd. Ook ten aanzien van de grenzen van bufferzones wordt rekening gehoudenmet factoren als handhaafbaarheid en dergelijke, zodat grenzen vaak bepaald wordendoor natuurlijke grenzen, zoals een bos of een rivier. Op 25 maart bericht ministerVeerman aan de Tweede Kamer61 dat na overleg met de Europese Commissie beslo-ten is twee bufferzones in te stellen, één bij Wageningen en één bij Putten. Later zijner meer bufferzones ingesteld.

x Ten slotte is Nederland tijdens de crisis onderverdeeld in verschillende compartimen-ten. Binnen de compartimenten kunnen verschillende maatregelen gelden. Doel vande compartimentering is om het risico van verdere verspreiding te beperken, doormiddel van het beperken van risicovolle vervoersstromen. Onderstaand kader geeftmeer achtergrond aangaande compartimentering.

COMPARTIMENTERING

Al vanaf het begin van de crisis is gesproken over de mogelijkheid van het instellen van comparti-menten, teneinde verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Met de compartimenteringwordt de regulering van risicovolle vervoersstromen uitgewerkt. De bedoeling van deze regeling is tevoorkomen dat het virus zich kan verspreiden door vervoermiddelen die vervoer hebben verzorgdvan of naar bedrijven waar AI-gevoelige dieren worden gehouden en die vervolgens naar of in ande-re gebieden vervoer verzorgen naar bedrijven waar ook AI-gevoelige dieren worden gehouden.Compartimentering maakt tevens een gedifferentieerd beleid mogelijk. Per compartiment kunnenspecifieke vervoerscondities gelden.

Op 27 maart 2003 treedt om 13.00 uur de Regeling compartimentering AI-gevoelige dieren 2003 inwerking (zie ook 5.6). In deze regeling wordt Nederland in drie compartimenten ingedeeld; het ge-bied Gelderse Vallei, het Gebied Beneden-Leeuwen en een gebied dat de rest van Nederland omvat.Een aantal dagen later wordt besloten om, ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus,ook het gebied dat de rest van Nederland omvat verder op te delen in compartimenten: op 31 maartwordt de compartimentering daarmee uitgebreid van drie naar vijf compartimenten.

Deze regeling wordt gedurende de crisis diverse keren aangepast, op basis van de ontwikkelingenvan de crisis. Zo wordt het aantal compartimenten verder uitgebreid, is het toepassingsgebied vande regeling aangescherpt (zo valt bijvoorbeeld in een later stadium van de crisis ook alle dierlijkemest onder de regeling), zijn regimes binnen bepaalde compartimenten aangescherpt, en zijn gren-zen aangepast. Belangrijke overwegingen bij de wijzigingen zijn controleerbaarheid en handhaaf-baarheid, de inhoud van de veterinaire maatregelen die worden genomen, de uitvoerbaarheid van demaatregelen en het dierenwelzijn. In totaal is de regeling meer dan 30 keer gewijzigd.

61 Brief aan Tweede Kamer, 25-03-2003, kenmerk VVA 03.1004GM.

Page 65: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 61

Vanaf halverwege mei wordt het, gezien het feit dat er al enige tijd geen nieuwe uitbraken van AIzijn geconstateerd, veterinair verantwoord geacht versoepelingen aan te brengen in het regime. Deversoepelingen worden gefaseerd in bepaalde compartimenten ingevoerd. Hierbij is onder meer hetmoment van de laatste besmetting in het betreffende gebied en de situatie in de omliggende gebie-den dan wel het aangrenzende buitenland van belang. Op 18 juni wordt het dan bestaande aantalcompartimenten van 8 teruggebracht naar 4 en omstreeks een maand later wordt het toepassings-gebied van de regeling sterk gereduceerd. Vanaf 14 augustus worden de laatste drie compartimen-ten opgeheven. Dit naar aanleiding van het feit dat op de bedrijven in de vervoersbeperkingsgebie-den binnen deze compartimenten, waar de verklikkerdieren zijn geplaatst geen virus meer wordtaangetroffen. Met het opheffen van het vervoersbeperkingsgebied Gelderse Vallei kan op 22 augus-tus het laatste compartiment (A) vervallen.

Figuur 5.1 geeft de onderlinge samenhang tussen de gebieden weer.

Compartiment

T - gebied (10 km)

B - gebied (3 km)

1 km

Bufferzone

Figuur 5.1 Gebieden rondom een besmettingshaard.

Elke nieuwe besmettingshaard geeft aanleiding tot het aanleggen van de in de figuurgeschetste gebieden rondom die haard (behalve de buffergebieden en compartimenten; de-ze worden niet bij voorbaat altijd aangelegd): rondom elke besmettingshaard wordt dus een1-km-zone, een beschermings- en een toezichtsgebied getrokken. Daar waar zich steeds re-latief dicht bij elkaar nieuwe besmettingshaarden voordoen, ontstaat overlap in de verschil-lende zones van de verschillende besmettingshaarden.

Page 66: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 62

5.2 SIGNALERING

Op 22 februari worden op een bedrijf in de Gelderse Vallei de eerste ziekteverschijnselengeconstateerd, die zich later doorzetten in een verhoogde uitval. De lokale dierenarts vanhet bedrijf en de veehouder zelf zijn primair verantwoordelijk voor de signalering van eendierziekte. De dierenarts stelt een eerste diagnose en beslist of nader onderzoek nodig is.62

Op maandag 24 februari start er diagnostisch onderzoek door de Gezondheidsdienst voorDieren (GD) op basis van door de lokale dierenarts ingestuurde sectiematerialen en mon-sters. Op woensdag, donderdag en vrijdag worden er meer monsters ook van andere bedrij-ven in de buurt ingestuurd. De betrokken dierenartsen denken niet meteen aan AI. De dia-gnoses, zoals gesteld door de dierenartsen op de bedrijven, wijzen op infectie met een coli-bacterie, salmonella en vlekziekte. Hier is vervolgens door de GD op getest. Dit is de ‘nor-male’ procedure. Voor het niet direct stellen van de diagnose AI worden door onze ge-sprekspartners als verklaringen gegeven dat AI zich al 80 jaar niet meer heeft voorgedaanin Nederland en de symptomen niet overeenkwamen met de symptomen van AI, zoals diein de literatuur werden omschreven en in Italië werden waargenomen. Op vrijdagochtend28 februari is duidelijk geworden dat de salmonellatesten negatief zijn. De uitval bleef ech-ter in een dusdanige mate doorgaan dat de GD tot de conclusie kwam dat er iets ernstigsaan de hand was. Diezelfde ochtend is een dierenarts van de GD naar het bedrijf gestuurden is in het laboratorium van de GD op AI getest, door middel van een IFT-test. Die vrij-dagmiddag werd de uitslag van de test bekend. Deze was positief. GD heeft toen contactopgenomen met het Centraal Meldpunt Dierziekten dat is ondergebracht bij de AID.

Op 28 februari om 17.00 uur is de VWA/RVV op de hoogte gebracht door het CentraalMeldpunt Dierziekten. Tien minuten daarvoor is het hoofd van de afdeling Dierziekten vande VWA/RVV al geïnformeerd door de directeur van de GD. Er is een specialistenteam meteen VWA/RVV-dierenarts, een dierenarts van de GD en de lokale dierenarts ingesteld, dathet bedrijf heeft bezocht. Vervolgens worden ook de andere verdachte bedrijven bezocht.Naar aanleiding van deze bezoeken worden die avond de eerste maatregelen getroffen.63

In de avond en nacht van vrijdag 28 februari op zaterdag 1 maart heeft het CIDC sectie uit-gevoerd en zijn PCR-testen uitgevoerd op het materiaal van zes bedrijven. Tegelijkertijd zijnvoorbereidingen getroffen om de crisisorganisatie in te richten. Op zaterdag is vast komente staan dat er in Nederland voor het eerst sinds 1926 sprake was van AI. De virusstam wasH7. Op zondagmiddag wordt vastgesteld dat het gaat om een N7-type. Parallel aan hetCIDC-onderzoek heeft een vakgroep van de Erasmus Universiteit Rotterdam onderzoekverricht op het materiaal van één van de zes bedrijven. Deze vakgroep komt tot dezelfdeconclusies als het CIDC.

62 Naast de lokale dierenarts spelen ook voorlichters en dierenartsen van pluimvee-integraties een

belangrijke rol bij het insturen van materialen voor nader onderzoek.63 Om 1.30 uur wordt in de Gelderse Vallei een vervoersbeperkingsgebied van circa 10 km rond de

betrokken bedrijven vastgesteld

Page 67: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 63

De signalering is in eerste instantie uitgevoerd met testen die niet officieel erkend zijn,maar die wel sneller de diagnose hebben kunnen stellen (PCR, IFT). De uitslag van de PCR-test is bekend binnen 24 uur. Deze levert een tijdwinst op ten opzichte van de in de EU-bestrijdingrichtlijn genoemde test die binnen maximaal twee weken uitsluitsel geeft. HetCIDC heeft op dinsdag 4 maart de diagnose bevestigd door middel van deze officieelerkende test - de zogenoemde virusisolatietest. Volgens het RVV-draaiboek AI is erkenningaangevraagd voor de ‘officieuze’ testen. Dit draaiboek stelt tevens dat bij de bestrijding vaneen AI-crisis niet gewacht zal worden op de erkende testresultaten voordat maatregelenworden genomen: een positieve PCR-test is dus voldoende om maatregelen te treffen (zieook hoofdstuk 3). Ten tijde van de crisis heeft LNV dan ook voor het instellen van maatre-gelen gebruikgemaakt van deze snelle tests. Wel is daarnaast altijd de officieel erkende testuitgevoerd.

5.3 SCREENING, TRACERING, MONITORING

In deze paragraaf beschrijven we de aanpak van de maatregelen screening, tracering enmonitoring. Doel van deze maatregelen is om inzicht te krijgen in de verspreiding van hetvirus en het opsporen van besmettingshaarden.

5.3.1 Screening

Screening van AI kan worden verdeeld in inventarisatie-, vervolg- en eindscreening (zie ookhoofdstuk 3). De inventarisatiescreening doelt erop om door middel van klinisch onderzoeken eventueel bloedonderzoek zo snel mogelijk een goede indruk te krijgen van de mogelijkeverspreiding van het AI-virus en om de exacte aantallen dieren binnen het beschermings-gebied te inventariseren. Gedurende de crisis worden tevens zogenoemde vervolgscree-nings uitgevoerd om op de hoogte te blijven van de aantallen gevoelige dieren en de moge-lijke verspreiding van het virus in een gebied. Ten slotte zijn de zogenoemde eindscree-nings uitgevoerd. Deze vormen één van de voorwaarden voor het opheffen van de beper-kende maatregelen.

Er bestaat een belangrijke samenhang tussen screening en tracering. Wanneer tijdens descreening verschijnselen van AI worden waargenomen, wordt contact opgenomen met deafdeling Tracering. In overleg wordt dan besloten welke monsters genomen moeten wor-den. Bedrijven die gedurende een screeningsbedrijfsbezoek verdacht verklaard zijn, vallenniet meer onder het screeningsprotocol, maar onder de afdeling Tracering binnen het RCC.Tracering bezoekt dan zelf ook het bedrijf voor het traceringswerk. Bedrijven waarbij naverloop van tijd de verdachtstatus wordt opgeheven (onder beheer van afdeling Tracering),vallen weer onder het screeningsprotocol voorzover ze zijn ingesloten in een bescher-mingsgebied. Deze bedrijven worden weer verder bewerkt door de afdeling Screening.64

De screeningen worden uitgevoerd door screeningsteams van de VWA/RVV. Een minimaalscreeningsteam bestaat altijd uit een dierenarts en een VWA/RVV-er. Het aantal inventari-satiescreeningen neemt in de eerste weken snel toe, parallel aan het toenemend aantalnieuwe besmettingsgevallen. Bij een uitbraak van AI op een gecombineerd bedrijf (pluim-vee/varkens) worden, conform het Draaiboek AI, ook varkens (steekproefsgewijs) serolo-gisch onderzocht op een besmetting met het AI-virus. Dit wordt tijdens de crisis besloten,nadat signalen ontstonden dat het AI-virus ook door varkens zou kunnen worden verspreid.

64 RVV draaiboek AI, oktober 2001.

Page 68: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 64

Ten aanzien van de screening van hobbydierhouderijen geldt dat alleen de houderijen dieeen Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben, zijn gescreend.

Volgens gegevens van de VWA/RVV is de VWA/RVV in week 10 (vanaf 3 maart) gestartmet de screening van alle bedrijven in een straal van 3 km rond de besmettingshaarden inRenswoude, Scherpenzeel en Barneveld. De volgende figuur geeft een overzicht van hetverloop van de screenings in de tijd. Het totaal aantal screenings leidt tot 91 verdenkingen.65

Aantal uitgevoerde screenings, vervolg- en eindscreenings per week

0

50

100

150

200

250

300

350

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34

Weeknummer

Aan

tal

Screenings

Vervolgscreenings

Eindscreenings

Figuur 5.2: Aantal uitgevoerde screenings per week. Bron: VWA/RVV.

Uit de figuur is af te lezen dat er in de maanden maart en april (week 10 tot en met 18) veelscreenings worden uitgevoerd. Dit vereist een grote personele capaciteit. In de screenings-teams, die onder leiding stonden van een dierenarts van VWA/RVV, waren in de praktijkveelal studenten diergeneeskunde vertegenwoordigd. Hiermee werd de personele capaciteitvergroot. Omdat de werkzaamheden onder normale omstandigheden alleen zijn voorbe-houden aan daartoe gekwalificeerde personen, is hiervoor een aparte regeling ingesteld.66

Deze inzet is volgens onze gesprekspartners goed verlopen.

Volgens onze gesprekspartners van LNV en VWA/RVV zijn de werkzaamheden ten aanzienvan screening over het algemeen goed gegaan. Volgens enkelen van hen zijn de hygiëne-voorschriften over het algemeen beter nageleefd dan in voorgaande crises. Vooral de direct-betrokkenen (boeren, dierenartsen, professionele ruimers) hebben in hun ogen geleerd vanvorige crises.

65 CD-rom, VWA/RVV, Klassieke vogelpest in Nederland.66 Regeling inzet studenten aviaire influenza 2003, ingegaan op 3 maart 2003. Ten tijde van het

onderhavige onderzoek geldt deze niet meer.

Page 69: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 65

5.3.2 Tracering

Bij tracering worden alle contacten van een besmet bedrijf onderzocht. Hiermee wordt be-oogd om de mogelijke besmettingswijze te bepalen en om informatie te verkrijgen over decontactbedrijven van het besmette bedrijf, om zodoende verdere verspreiding van het virusin kaart te kunnen brengen en te voorkomen. De afdeling Tracering van het RCC is verant-woordelijk voor de uitvoering.

De besmette bedrijven worden bezocht door traceringsteams (bestaande uit één VWA/RVV-dierenarts en een medewerker van de AID) om alle contacten in kaart te brengen. Perbesmet bedrijf worden de contacten in kaart gebracht tot 6 weken voor detectie van hetbesmette bedrijf (om te achterhalen waar de infectie vandaan is gekomen) en na de besmet-ting (om te achterhalen waar het virus zich eventueel verder heeft verspreid). Tracering iseen bijzonder arbeidsintensieve bezigheid.

Vanaf de eerste week van de crisis trekt het traceringteam alle mogelijke risicovolle contac-ten in de omgeving van de besmetting na door de routes van afvoerende vrachtauto’s, die-renartsen en andere professionele bezoekers van verdachte bedrijven te traceren. Hiervanwordt een traceringverslag gemaakt. Op basis van de gegevens in dit verslag kunnen con-tactbedrijven door een hiervoor gemandateerde ambtenaar of de VWA/RVV-crisismanagerverdacht worden verklaard. In het kader van de tracering worden al deze contactbedrijvenbezocht en bemonsterd.67 Zeer risicovolle contacten zijn preventief geruimd.

De volgende figuur geeft een overzicht van het aantal uitgevoerde traceringen per week. Uitde FVO-rapportage van begin mei blijkt dat naburige contacten (nabijgelegen bedrijven),menselijke contacten en transporten als de belangrijkste besmettingswijzen worden be-schouwd, die een verklaring kunnen vormen van de besmettingen op de onderzochte be-drijven. Begin mei is het onderzoek echter in veel gevallen nog niet afgerond: in meer dan50% is nog geen waarschijnlijke besmettingsbron gevonden. 68

Aantal uitgevoerde traceringen per week

0

20

40

60

80

100

9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 33 34

Weeknummer

aant

al

Tracering

Figuur 5.3: Aantal uitgevoerde traceringen per week. Bron: VWA/RVV.

67 RVV-draaiboek, oktober 2001.68 Bron: FVO-rapportage, 19-20.

Page 70: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 66

5.3.3 Monitoring

Op 8 maart wordt de Regeling Monitoring AI69 ingesteld. Deze regeling houdt onder meerde aanpassing van het bestaande monitoringsprogramma in, naar de aanwezigheid van(laagpathogene) AI. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de GD in opdracht van het Minis-terie van LNV en onder toezicht van en in samenwerking met het CIDC. Twee dagen laterwordt medewerking aan dit onderzoek verplicht gesteld.70

In de periode tussen 8 en 19 maart zijn door de GD ruim 1.300 bedrijven onderzocht. Uithet onderzoek is gebleken dat op een drietal bedrijven in de buurt van Dinteloord pluimveeserologisch positief is bevonden. Deze bedrijven zijn direct geruimd. Hiernaast zijn er nogtwee positieve gevallen gevonden in Drenthe en Limburg (geen H7-type). Minister Veermantrekt uit het onderzoek de conclusie dat er geen sprake is van wijdverbreide aanwezigheidvan laagpathogeen AI, gezien het feit dat bijna de helft van de pluimveebedrijven in Neder-land zijn onderzocht. De monitoring wordt voortgezet en tweewekelijks worden vermeerde-ringsbedrijven gecontroleerd op AI. In het verdere verloop van de crisis levert dit echterniets op: er worden verder geen laagpathogene stammen van AI aangetroffen.

De regeling Monitoring AI en de daaropvolgende wijzigingen betekenen tevens een verdereaanscherping van het zogenoemde Early Warning System (EWS). De FVO-rappotage con-stateert dat in sommige gevallen gedurende de crisis meldingen relatief laat worden ge-daan. Opgemerkt wordt dat onvoldoende betrokkenheid van practici soms leidt tot late noti-ficatie.71 Het EWS wordt ingericht om het risico van te late meldingen te voorkomen enonmiddellijke melding van symptomen van (onder meer) HPAI aan het Centraal MeldpuntDierziekten te bewerkstelligen.72 In de regeling Monitoring AI is vastgelegd wanneer enwaar gemeld moet worden. Op basis van deze regeling zijn pluimveehouders verplicht omonverwijld elke verhoogde sterfte van AI-gevoelige dieren van meer dan 3% per week aanhet Centraal Meldpunt Dierziekten te melden. Personen die bedrijfsmatig kalkoenen eneenden houden, mogen op basis van de regeling ook zelf, op instructie van de GD, bloedafnemen bij deze dieren. Voor kippen was dit al geregeld. Dit wordt vervolgens in laborato-ria onderzocht op Aviaire Influenza. Pluimveehouders zijn daarbij verplicht om een dieren-arts te consulteren wanneer er bij pluimvee zichtbare klinische verschijnselen zijn.73 Tenslotte moet een consult van een dierenarts plaatsvinden als er een reductie van voer- endrinkwateropname van meer dan 20% optreedt. Dierenartsen moeten hiervan vervolgensbinnen 8 uur de Gezondheidsdienst voor Dieren op de hoogte te brengen.74

69 Regeling monitoring Aviaire Influenza 2003, ingegaan op 8 maart 2003 en gewijzigd op 10

maart, 21 maart, 3 april en 21 april.70 Wijziging ingegaan op 10 maart 2003.71 In haar reactie op de conceptrapportage van de FVO-missie, merkt LNV dan op dat deze laattijdi-

ge notificatie tegen de achtergrond zou moeten worden geplaatst dat zich al meer dan tachtig jaargeen AI heeft voorgedaan in Nederland, zodat het niet ongebruikelijk is dat niet direct aan AIwordt gedacht. Bron: Brief DIZ/LNV aan de directeur FVO, 25-7-2003.

72 In feite bestaat deze plicht al op basis van de GWWD, waarin voor zowel voor de houder van die-ren als voor dierenartsen een meldingsplicht is opgenomen. Met de bedoelde regeling wordt dezeplicht in feite aangescherpt in het kader van de AI-crisis.

73 Ongeacht of deze verschijnselen al dan niet direct wijzen op Aviaire Influenza.74 Brief Minister aan Kamer, 29 januari 2004.

Page 71: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 67

De dierenarts krijgt daarbij ook een meldingsplicht wanneer hij geen aanwezigheid van AIvaststelt.75 De GD registreert de meldingen in het Early Warning System. Het systeem voor-ziet ook in een tweede bezoek aan het pluimveebedrijf door de dierenarts; dit teneinde deontwikkeling van de ziekte en de resultaten van een eventuele behandeling te peilen. DeFVO-missie is positief over het EWS en constateert begin mei - ondanks het feit dat hetEWS dan nog maar kort als dusdanig functioneert - een toename in de meldingen.76

5.4 BEPALING EN UITVOERING RUIMINGSTRATEGIE AI

In deze paragraaf gaan we in op de wijze waarop de ruimingstrategie in de praktijk is uitge-voerd. Allereerst beschrijven we de tijdens de crisis beschikbare dodings- en destructie-capaciteit zowel in termen van materiële als personele capaciteit. Vervolgens gaan we in ophet feitelijke uitvoeringsproces van de ruimingen. In deze paragraaf richten we ons op deaanpak ten aanzien van bedrijven. Hierbij maken we een onderscheid tussen besmette enpreventief geruimde bedrijven. De aanpak ten aanzien van hobbydieren wordt apartbeschreven in hoofdstuk zes.

5.4.1 Dodings- en destructiecapaciteit

Dodingscapaciteit: materieel

Het Draaiboek AI gaat voor het doden van grote aantallen pluimvee uit van doding metHCN (blauwzuur) door de firma Degesch. Dit middel mag echter als gevolg van een verboddoor het Ministerie van VWS al een aantal jaren niet meer gebruikt worden.77 De eersteoperationele dodingsapparatuur is beschikbaar bij het bedrijf HKI. Dit bedrijf beschikt overapparatuur voor het doden van pluimvee op de bedrijven zelf met behulp van CO2.78

Tijdens de eerste dagen van de crisis bestaat de ruimingcapaciteit uit minder dan 1.000vogels per uur per ruimingploeg en per ruimingapparaat. De eerste dagen zijn er een paarvan deze apparaten beschikbaar. De gemiddelde omvang van een bedrijf bedraagt echter30.000 vogels. Daarbij worden binnen een paar dagen rond de 20 besmette bedrijvengevonden.79 Om de dodingscapaciteit voor massale pluimveedoding zo snel mogelijk op teschalen, start LNV vanaf de eerste dagen een nader onderzoek naar alternatieve mogelijk-heden van doding. Reeds in de eerste week wordt, onder meer dankzij assistentie van ande-re lidstaten, de dodingscapaciteit sterk opgeschaald tot zo’n 160.000 vogels per dag op8 maart.80 De hoeveelheid apparatuur die op basis van CO2 werkt wordt zeer snel verhoogd.Tevens wordt dan nieuwe vergassingsapparatuur aangekocht.81 Naast HKI wordt gebruik-gemaakt van bedrijven die gebruikmaken van de zogenoemde stalvergassingstechniek.

75 Wijziging Regeling Monitoring AI , 22 april.76 FVO-rapportage, 14.77 Directie Arbeidsveiligheid en gezondheid. FVO-rapportage, 16.78 Het HKI heeft ten behoeve van crises prioriteitscontracten bij Stork voor het binnen een afge-

sproken (korte) tijd leveren van dodingsmachines. Het eerste operationele systeem in de crisiswas een mobiel liftsysteem dat vier kratten kippen per keer kon behandelen.

79 FVO-rapport, 16.80 PVC-rapportage, 9 maart.81 PVC-rapportage, 9 maart.

Page 72: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 68

Het blijft tot eind maart lastig om bij de dan bestaande werkwijze het aantal te ruimen die-ren substantieel te verlagen: het aantal te ruimen dieren dat er dagelijks bijkomt overstijgt,ondanks de opschaling van de dodingscapaciteit, het aantal dieren dat geruimd kan worden.Er komen nog steeds nieuwe verdenkingen en besmettingen bij en een groot deel van dedan nog te ruimen bedrijven is klein van omvang. Tijdens een algemeen overleg van 4 aprilmerkt de minister op dat de grenzen van het ruimen met de dan bestaande methodiekenzijn bereikt.

Vanuit de sector en de Tweede Kamer is de druk om in een hoger tempo en op grotereschaal te ruimen groot. Het ministerie blijft tot halverwege april zoeken naar anderemethoden van doding. Bij het zoeken naar alternatieve dodingsmethoden spelen verschil-lende overwegingen een rol. Zo moet er worden voldaan aan eisen op het gebied van (mi-nimale) risico’s van verspreiding, effectiviteit en snelheid van doding, milieu en arbeidsom-standigheden en dierenwelzijn.

Er worden gedurende de crisis verschillende dodingsmethoden ingezet.82

DODINGSMETHODEN

x Vergassen met CO2 met behulp van grote machines uit andere lidstaten en een aantal kleineremachines met (dientengevolge) een beperktere capaciteit.

x Vergassen met CO2 en CO (de Belgische methode) waarbij geheel afgeplakte kippenschuren wor-den volgespoten met gas. Omdat de CO- en CO2-dodingen aanvankelijk plaatsvinden buiten hetbestaande wettelijk kader, wordt op 21 maart de Tijdelijke Regeling doden AI-gevoelige Dieren2003 van kracht.83 Hierbinnen worden de dodingsmethoden met CO en CO2 geformaliseerd.

x Vergassen in containers (de Deense methode). Hoewel deze methode tot een snelle dood leidt,heeft het als nadeel dat het relatief zwaar is voor het personeel. De commissie-Wensing adviseertderhalve deze methode in te zetten voor kleinere ruimingen.

x Elektrocutielijnen. Op 5 maart is een elektrocutie wagen in bedrijf waarin 7.000 kippen per uurkunnen worden gedood. Op 8 maart zijn hiervoor twee mobiele machines in gebruik. In de loopvan de crisis worden elf elektrocutielijnen ingezet. De methode is doorgaans effectief, maar tenopzichte van vergassing minder efficiënt: elektrocutie is niet geschikt voor alle kippen, de metho-de is arbeidsintensief (de kippen moeten gevangen worden) en kost derhalve veel tijd en inzet vanmedewerkers.84

x Euthanaticum T61. Op kleinere pluimveebedrijven wordt pluimvee gedood door middel van eeninjectie. Evenals elektrocutie is deze methode effectief, maar niet efficiënt: voor deze methode isveel hoog opgeleide personele capaciteit nodig (dierenartsen).85

x Het toedienen van Neocidol aan pluimveevoeder. Een praktijkproef bij een preventief te ruimenbedrijf lijkt succesvol. Verwacht wordt dat met deze dodingsmethode op grotere schaal kan wor-

82 Bronnen: PVC-rapportage; Overzicht van de mogelijkheden van doden van vogels in het kader

van de bestrijding van besmettelijke dierziekten, ID-Lelystad, 99.076; brieven van de Ministeraan de Kamer.

83 Deze tijdelijke regeling is gebaseerd op het Besluit doden van dieren, waarmee invulling wordtgegeven aan artikel 44, eerste lid van de GWWD.

84 Commissie-Wensing, week 10, Overzicht van de mogelijkheden van doden van vogels in het ka-der van de bestrijding van besmettelijke dierziekten, ID-Lelystad, 99.076.

85 Overzicht van de mogelijkheden van doden van vogels in het kader van de bestrijding van be-smettelijke dierziekten, ID-Lelystad, 99.076.

Page 73: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 69

den geruimd. De commissie-Wensing adviseert wel de methode alleen toe te passen indien nietaan de termijn van 48 uur (voor het ruimen van preventief te ruimen bedrijven) kan worden vol-daan. Op 21 maart vinden de eerste ruimingen met het middel Neocidol plaats.86 Op basis vaneen eerste implementatie in de bestrijding bij vijf legbedrijven blijkt het middel in de praktijk ech-ter een wisselend tot slecht effect te hebben op de dieren waardoor het dodingsproces niet altijdsnel en efficiënt verloopt. Reeds op 22 maart wordt daarom het hanteren van deze methode ge-staakt. Besloten wordt om het gebruik van deze methode op te schorten.

x Slachterij. Hoewel aanvankelijk overwogen wordt om het ruimen van de klinisch-verdachte be-drijven in de 1-km-zone te laten plaatsvinden in een slachterij in het gebied, wordt deze methodeniet ingezet vanwege mogelijke besmettingsrisico’s langs de aanvoerroute en rondom de slachte-rij. Omdat begin april echter rekening wordt gehouden met een eventuele uitbraak van AI buitende Gelderse Vallei en omdat het ministerie besluit om ook het beschermingsgebied GelderseVallei te ruimen, wordt vanaf 2 april een kippenslachterij ingeschakeld voor preventieve ruimin-gen.87 Daarmee wordt voldoende (ruiming)capaciteit aangehouden.

x Mechanische doding. Deze methode wordt weinig gebruikt aangezien deze methode arbeidsin-tensief is. Voor kuikens en embryo’s wordt het gebruik van shredders (vermalingsmachines) alsdodingsmethode toegestaan.88

Eind maart wordt een expertgroep opgericht om te adviseren over (alternatieve) dodings-methoden om zodoende de beschikbare capaciteit te verhogen. Deze expertgroep adviseertin hoofdzaak om de dan bestaande dodingscapaciteit optimaler in te zetten.89 Pas in eenlater stadium zou eventueel kunnen worden gedacht aan het inzetten van Neocidol enblauwzuurgas (HCN).90

Begin april bestaat, volgens de VWA/RVV een totale dodingscapaciteit van 800.000 vogelsper dag. De volgende figuur geeft een overzicht van de ingezette dodingscapaciteit permethode per week. Te zien is dat de verschillende methoden in de eerste weken sterk zijnopgeschaald. Veruit de meeste dodingen vinden plaats door middel van complete stalver-gassingen met CO2 (de methode CO2 in de grafiek). In totaal zijn hiermee bijna 700 loca-ties geruimd.

86 RCC dagjournaal, 21 maart.87 RCC-dagjournaal, 1 april.88 Crisisstafverslag 20 maart, bijlage I.89 Advies expertgroep doden en ruimen, 16 april.90 Wat betreft het inzetten van blauwzuurgas, adviseert de groep dit middel niet in te zetten alvorens

hierover overeenstemming wordt bereikt met het Ministerie van VWS. De Inspectie voorGezondheidszorg distantieert zich van het eventuele gebruik van blauwzuurgas. Hierbij komt datinzet niet haalbaar is omdat slechts een persoon de methode kan hanteren en derhalve slechtseen bedrijf per dag kan worden geruimd met blauwzuurgas (TK 28 807, nr. 33). Gezien deonvoorspelbare resultaten van de Nedocidol-methode en (derhalve) de negatieve effecten voor hetdierenwelzijn wordt ook de directe inzet van dit middel niet geadviseerd.

Page 74: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 70

Inzet dodingsmethoden

0

20

40

60

80

100

120

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26

Weeknummer

Aan

tal g

erui

mde

loka

ties

CO

CO2

HKI

Neocidol

T61

Overig

Figuur 5.4: Dodingsmethoden. Bron: VWA/RVV.

Personele capaciteit voor de ruimingen

De dodingscapaciteit wordt niet alleen bepaald door het beschikbare materiaal, maar ookdoor de inzet van mensen.

Ten behoeve van de efficiëntie van de ruimingen en met het oog op het zo gering mogelijkhouden van het besmettingsgevaar wordt de voorkeur gegeven aan vaste ruimingploegen(een vaste groep medewerkers). Belangrijk onderdeel van een ruimingsteam is het hulpper-soneel voor het ruimen van gedode dieren. Volgens het Draaiboek AI worden - wanneer bijde VWA/RVV geen geschikt personeel voorhanden is - professionele servicebedrijven uit depluimveesector (vang- en laadploegen) ingezet.

In de praktijk is op deze meer gespecialiseerde pluimveeservicebedrijven tijdens de crisisslechts minimaal een beroep gedaan. De reden die hiervoor in de evaluatie van het PVEwordt aangegeven, is dat enkele bedrijven bij het ruimen niet de hygiënevoorschriften inacht nemen.91 Andere redenen zijn volgens de sector en bij de ruimingen betrokkengesprekspartners, dat pluimveeservicebedrijven uit niet-besmette delen van het land vaakniet ingezet willen worden vanwege strenge hygiënevoorschriften en een beperking aan demogelijkheden om hun dagelijkse werkzaamheden te verrichten op niet-besmette bedrij-ven.92 Wel maakt de VWA/RVV gebruik van de Agrarische Bedrijfsverzorging (AB) een uit-zendbureau dat gespecialiseerd is in het leveren van personeel voor land- en tuinbouwbe-drijven.93 Voor het HKI zijn tijdens de crisis zo’n 300 mensen aan het werk in het kadervan de logistieke ondersteuning en voor het rapen van kippen. Het gaat hierbij om profes-sionele vangploegen.

91 PVE-rapportage, 10.92 De hygiëneregels bepalen bijvoorbeeld dat men na een bedrijfsbezoek met verdachte of besmette

dieren, men voor een bepaalde tijd (72 uur) niet op bedrijven mag komen met AI-gevoelige dier-soorten (te ruimen bedrijven zijn hiervan uiteraard uitgezonderd).

93 RCC-dagjournaal.

Page 75: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 71

Door een gebrek aan personeelscapaciteit voor het ruimen, maakt het Ministerie van LNVook veelvuldig gebruik van uitzendkrachten. Hiervoor bestaat een mantelovereenkomst metuitzendbureau Start. De overeenkomst betekent dat het uitzendbureau binnen 24 uur vol-doende en goed gekwalificeerd personeel aan LNV moet leveren bij crisissituaties. In depraktijk kan Start onvoldoende personeel op de been brengen. Hierdoor worden vanaf14 maart via een servicebedrijf ook asielzoekers bij de ruimingen ingezet. Door het service-bedrijf zijn met het CWI afspraken gemaakt om tewerkstellingsvergunningen te verkrij-gen.94 De asielzoekers worden onder de naam F. Vogelpest en onder één sofi-nummer doorde belastingdienst ingeschreven.95

In totaal zijn naast de ingezette asielzoekers, naar schatting zo’n 4.o00 personen betrokkenbij de ruimingen. In totaal zijn er 97 tewerkstellingsvergunningen verstrekt.96 Gegevens,die een nadere specificatie van deze groep medewerkers naar werkgeversoort mogelijkmaken, ontbreken.

Destructiecapaciteit; materieel en personeel

De overheid heeft de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een infrastructuur om kada-vers en slachtafval op te halen en te vernietigen. De destructietaak is wettelijk belegd bij hetdestructiebedrijf Rendac. Bedrijven hebben de verplichting om kadavers bij Rendac aan temelden. Deze worden de eerstvolgende werkdag door Rendac opgehaald. Voor deze taak-uitvoering heeft Rendac, als enige bedrijf in Nederland, een vergunning op grond van deDestructiewet. In crisistijd is Rendac ook verantwoordelijk voor het ophalen van kadavers,om deze vervolgens te vernietigen. In het VWA/RVV-draaiboek AI is geen specifiek plan inhet kader van destructie in crisistijd opgenomen. Binnen het kader van de wettelijke taakvan Rendac, vindt overleg plaats over opschaling en alternatieve destructiemethoden met deLNV-crisisorganisatie. Rendac had een conceptcalamiteitenplan dat is gebruikt tijdens decrisis.97 Dit plan werd juist aangepast naar aanleiding van onder meer veranderde regelge-ving en bedrijfsaanpassingen.98

Tijdens de crisis worden verschillende opschalingsstappen gezet vanwege de toename vanhet aantal besmettingen en dus ook de toename van het aantal af te voeren kadavers. Uit-gangspunt bij deze stappen was het AI-gevoelig materiaal zo veel mogelijk te verwerken bijRendac in Son (Rendac Son). Een deel van deze maatregelen is er dan ook op gericht hetreguliere destructiemateriaal dat Rendac verwerkt op een andere plaats te vernietigen ofdoor destructie van regulier materiaal uit te stellen.

94 Deze afspraak wordt gemaakt onder voorwaarde dat de benodigde verklaringen van de minister

van Justitie zouden volgen en onder de voorwaarden dat aan alle overige vereisten van de betref-fende wetgeving (Wav) wordt voldaan. De tewerkstellingsvergunningen worden op 28 maart ver-strekt. Bron: kamervragen Van Vroonhoven-Kok en Verburg, DGB 2003-0318, 16 juli 2003.

95 Na afloop van de crisis wordt een onderzoek uitgevoerd naar illegale tewerkstelling bij werk-zaamheden in het kader van de vogelpest. Bron: kamervragen Van Vroonhoven-Kok en Verburg,DGB 2003-0318, 16 juli 2003.

96 Bron: Brief met antwoorden op de Kamervragen van Van Vroonhoven-Kok en Verburg, DGB2003-0318, 16 juli 2003.

97 Inmiddels ligt er bij LNV een aangevuld concept-calamiteitenplan, waarin voor toekomstige uit-braken van dierziekten verschillende scenario’s per dierziekte voor opschaling en inzet van capa-citeit worden weergegeven.

98 Antwoorden Minister Veerman op kamervragen d.d. 16-04.

Page 76: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 72

We bespreken de verschillende opschalingsstappen hieronder:

x Opschalen van de capaciteit van de destructielijn van Rendac Son tot aan de maxi-male capaciteit. De normale capaciteit bedraagt circa 9.200 ton materiaal. De regulie-re aanvoer van materiaal bedraagt ongeveer 7.200 ton per week.99 Als eerste kon deonbenutte ruimte worden ingezet.

x Bedrijfstijdverlenging. Doordat bij Rendac ook in het weekend kon worden doorge-werkt, kon de normale capaciteit verder worden verhoogd.

x Afvoer van destructiemateriaal naar het buitenland. Vanaf 21 maart wordt regulierdestructiemateriaal afgevoerd naar België en Duitsland.100 Eind maart wordt dezeafvoer echter tijdelijk stilgelegd door het Ministerie van VROM, omdat er een pro-bleem met de vergunningen is. Dit heeft een (tijdelijk) negatief effect op de capaciteit.Nadat dit geregeld is, kan afvoer naar het buitenland weer opgestart worden. Deafvoer naar België wordt gestopt, nadat daar ook besmettingen worden geconstateerd.

x Ombouwen van de veermeellijn van Rendac naar een SRM-lijn die geschikt is voor dedestructie van kippen. Vanaf week 12 (derde week van maart) wordt deze methodeingezet.

x Invriezen van destructiemateriaal. Door deze maatregel wordt de destructie van regu-lier materiaal uitgesteld. Invriezen gebeurt dus niet met besmette en verdachte die-ren. De aanleiding voor het invriezen is de vrees dat nieuwe uitbraken zullen leidentot een te geringe destructiecapaciteit. Op 8 april wordt een succesvolle proef gehou-den met het invriezen van kalkoenen.101 Knelpunt is hier dat de vrieshuizen een ver-gunning moeten hebben voordat het mogelijk is om kadavers in te vriezen. Na eenopstartfase is dit proces versneld.

x Verbranden in de Afvalverwerker. Mede gezien de aanpassingen die dit vergt, kunnenniet meteen andere verbrandingsinstallaties worden ingezet. Ook gezien de logistiekeconsequenties is dit niet (meteen) haalbaar. Moeilijkheid hierbij is dat de kadaverseerst voorbereid moeten worden (crushen), alvorens te kunnen worden verbrand.Vanaf week 15 wordt deze methode ingezet. Ook wordt halverwege april gekeken ofhet mogelijk is om de nog te verwerken eieren bij andere afvalverbrandingsinstalla-ties aan te bieden.

x Storten van destructiemateriaal. Storten wordt gezien als noodmaatregel die alleen zalworden ingezet wanneer overige mogelijkheden volledig benut zijn. Hiervoor isafstemming gezocht met VROM en de provincies Limburg en Gelderland en debetrokken gemeenten. VROM en de provincie Limburg gaan uiteindelijk akkoord methet instellen van deze noodmaatregel. Ook de gemeente Ambt Montfort heeft zijnmedewerking toegezegd. Vanaf week 15 (halverwege april) is men begonnen met hetstorten van karkassen op Ambt Montfoort. Alleen gedode dieren van bedrijven dieniet verdacht zijn (die preventief zijn geruimd) of die geruimd zijn in verband metwelzijnsproblemen, worden naar een stortplaats afgevoerd.

99 Antwoorden Minister Veerman op kamervragen d.d. 16-04.100 PVC-rapportage, 24 maart, RCC-dagjournaal.101 RCC-dagjournaal.

Page 77: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 73

De dieren worden in lekvrije wagens aangevoerd en zijn verpakt in zogenoemde big-bags die geen stof of veertjes doorlaten. Na het storten worden de bigbags afgedektmet een halve meter grond. Daaroverheen komt regulier afval. Voor de wagens waar-in de bigbags worden aangevoerd gelden strenge regels voor het reinigen en ontsmet-ten. Ook bestond er nog het idee om karkassen op te slaan in een calamiteitenloodsin Noord-Brabant. Dit is uiteindelijk niet doorgegaan.

Naast de hiervoorstaande methoden is ook nog bekeken of het mogelijk was om een fabriekvan Rendac in Bergum om te bouwen voor de opschaling van de destructiecapaciteit. Vandeze mogelijkheid is echter afgezien omdat dit een te grote omschakeling betekende vanhet karakter en de bedrijfsprocessen van deze fabriek.

Tijdens de aanpak van de crisis is op verschillende momenten in de maanden maart enapril melding gemaakt van een tekort aan destructiecapaciteit bij Rendac.102 Aan de oplos-sing van dit tekort wordt gewerkt door de verschillende opschalingsstappen. Hierbij komtdat dit tekort niet alleen veroorzaakt wordt door een tekort aan absolute capaciteit, maar ookdoor andere factoren. Als oorzaken worden onder meer genoemd de lange reistijd naarRendac in Son, de wachttijden bij het legen van de destructiewagens, de duur van reinigenen ontsmetten en het wachten op de controleurs na de reiniging en ontsmetting.103 Doordeze vertragingen blijven dieren langer gedood op bedrijven liggen. In de beginfase werd deplanning door de VWA/RVV gedaan en werd deze vervolgens voorgelegd aan Rendac.Nadat Rendac zelf fysiek planners op het RCC had geïnstalleerd en meer direct betrokkenwas bij de planning, verbeterde de inzet van Rendac.

Halverwege april meldt de minister aan de Tweede Kamer dat de bestaande destructiecapa-citeit weliswaar voldoende is, maar dat bij pieken in de aanvoer en bij storingen en/ofonderhoud er een (tijdelijk) tekort kan ontstaan.104

De mogelijkheden om de destructiecapaciteit te verhogen, worden in belangrijke matebepaald door milieuwetgeving en de Destructiewet. In het kader van de milieuwetgeving isLNV afhankelijk van medewerking van gemeenten, provincies en VROM. Bij de eerderebeschrijving van de verschillende opschalingsstappen is al vermeld dat deze afstemming,met name bij invriezen en afvoer naar het buitenland tot enige vertraging heeft geleid.

De capaciteit wordt met bovenstaande methoden vergroot van 2.000 ton destructiemateri-aal per week in de eerste week van maart naar meer dan 8.500 ton in midden April, meteen topcapaciteit van 2.200 ton AI-destructiemateriaal per dag.105 De volgende grafiek geefteen overzicht van het wekelijks aan Rendac geleverde AI-destructiemateriaal.106 In totaalgaat het om ruim 55 duizend ton.

102 RCC-dagjournaal 20 maart, crisisstafverslagen begin april en FVO-rapport.103 RCC-dagjournaal, 20 maart.104 TK 28 807, nr. 34.105 FVO-rapport, 17.106 Opmerking: gevalideerde gegevens LASER.

Page 78: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 74

Figuur 5.5: Aan Rendac aangeleverd AI-destructiemateriaal. Bron: Laser

5.4.2 Uitvoering Ruimingstrategie

De in hoofdstuk 3 geschetste strategie vormt één van de fundamentele pijlers van debestrijding van een AI-crisis. Deze komt erop neer dat AI-gevoelige dieren van besmette enverdachte bedrijven zo snel mogelijk geruimd worden op de bedrijven zelf, dat risicomate-riaal als mest en dergelijke zo snel mogelijk wordt vernietigd en dat de bedrijven gereinigden ontsmet worden. Om verspreiding van het virus te voorkomen, moet het ruimen daarbijin principe zo snel mogelijk gebeuren:

x Besmette bedrijven moeten worden geruimd binnen 24 uur na besmetverklaring.

x Preventief te ruimen bedrijven (in de 1-km-zone en contactbedrijven) moeten wordengeruimd binnen 4 dagen na besmetverklaring van de besmettingshaard. Verdachtebedrijven krijgen hierbij voorrang. 107

x Voor hobbydieren wordt in feit dezelfde aanpak gekozen als voor bedrijven (zie ookhoofdstuk 6). Daarbij geldt wel dat ruiming van bedrijven prioriteit heeft.

107 Draaiboek AI.

Page 79: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 75

De door LNV gevolgde ruimingstrategie wordt in feite gebaseerd op twee pijlers. Naast debeschikbare ruimingscapaciteit die - noodzakelijkerwijs - leidend is voor de gehanteerdestrategie, is dit de ‘contactstructuurtheorie’.108

Epidemiologen wijzen erop dat de contactstructuur (denk aan verspreiding via mensen,transporten) de belangrijkste factor is in de verspreiding van het virus. Reeds op 5 maartwordt om deze reden besloten dat bedrijven in de 1-3-km-zone rondom een besmet bedrijfniet zullen worden geruimd. Argument om dit niet te doen, is dat het merendeel van deinfecties waarschijnlijk in een kleine straal rondom een besmetting plaatsvindt (buurtinfec-ties). Daar komt bij dat het ruimen van een grotere zone gezien de beschikbare ruimingca-paciteit niet haalbaar is. Ruimen in een grotere zone zou betekenen dat er vertragingenzouden ontstaan in de ruimingen, hetgeen per saldo een negatief effect zou kunnen hebbenop de effectiviteit van de bestrijding. Door de sector wordt dit besluit echter ter discussiegesteld, mede omdat er volgens de sector signalen zijn dat het virus zich door de lucht ver-spreidt. De sector is derhalve ook van mening dat op grotere schaal geruimd moet worden,namelijk in een straal van 3 kilometer rondom de besmette en ernstig verdachte bedrijven.Daarbij is de sector van mening dat niet van binnen naar buiten maar juist van buiten naarbinnen zou moeten worden geruimd. Zie het onderstaande kader voor een uitgebreider be-schrijving van deze discussie.

VAN BINNEN NAAR BUITEN OF ANDERSOM

De sector staat een ruimingstrategie voor waarin geruimd wordt in een straal van 3 kilometerrondom besmette bedrijven. Ook zou niet zoals binnen de bestaande strategie wordt gedaan vanbinnen naar buiten moeten worden geruimd maar juist van buiten naar binnen, kortom: beginnenmet ruimen aan de rand van een beschermingsgebied (3-km-zone) en van daaruit naar binnen toeruimen. Zodoende moet worden voorkomen dat het zich via de lucht verspreidende virus niet eenander bedrijf zou kunnen besmetten of uit het te ruimen gebied kan ontsnappen109. Ook in de Ka-mer wordt op verschillende momenten melding gemaakt dat pluimveehouders constateren dat kip-pen het eerste doodgaan bij de luchtinlaat en de ventilatoren van de stallen. De verspreiding van hetvirus zou op basis van de windrichting zijn te volgen.

Sommige deskundigen zijn echter onder meer op basis van ervaringen in Italië van mening datzogenoemde ‘aerogene transmissie’, transport van naakte virusdeeltjes via de lucht, weliswaar mo-gelijk maar onwaarschijnlijk is. Volgens het epidemiologen overleg110 zou het virus maar kort in delucht kunnen overleven, zodat verspreiding buiten de 1-km-zone via de lucht niet waarschijnlijkis.111 Het ruimen in een zone van drie kilometer zou daarom nauwelijks nuttiger zijn: weliswaar zouhet - als het vanuit het oogpunt van de beschikbare dodingscapaciteit mogelijk zou zijn - wel watnieuwe uitbraken kunnen voorkomen. Onder de bestaande omstandigheden met de beperkte rui-mingcapaciteit zou het netto-effect van ruimen in een 3-km-zone per saldo negatief kunnen zijn: erzullen dan immers vertragingen optreden in de ruimingen. Omdat de infectiedruk (de concentratievan het virus) het sterkst is dichtbij de besmette bedrijven, zou juist van binnen naar buiten moetenworden geruimd volgens deze deskundigen. Door eerst dichtbij een besmet of ernstig verdacht be-drijf te ruimen, bewerkstelligt men dan immers de sterkste reductie van het virus.

De discussie over de effectiviteit van de bestrijdingsstrategie houdt gedurende lange tijd aan. Doorhet ministerie wordt op verschillende momenten advies ingeroepen van deskundigen en van deEuropese Commissie. Dit geeft echter geen aanleiding om de strategie te wijzigen. Nieuwe besmet-tingen worden steeds toegeschreven aan persoons- of transportcontacten en de minister doet bijherhaling een dringend beroep op de betrokkenen om deze contacten tot een minimum te beper-ken. Onder deskundigen lopen de ideeën over de waarschijnlijkheid van aerogene verspreiding uit- 108 Zie TK 28 807, nr. 40 en TK 28 807, nr. 19.109 Evaluatie PVE110 Zie hiervoor hoofdstuk 7111 Crisisstafverslag, 19 maart.

Page 80: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 76

een. Een enkeling is van mening dat het zogenoemde kippenstof via de mechanische ventilatie bui-ten terechtkomt en vele tientallen kilometers meegesleept kan worden. Een geringer aantal infectiesis te danken aan de regelmatige regen, die een ongunstige factor zou zijn voor dit virustransport.Andere wetenschappers wijzen erop dat aerogene transmissie nooit wetenschappelijk is aange-toond. Over transport van virus aan mestdeeltjes en veren door de lucht bestaat meer overeen-stemming. De afstand waarover is echter onbekend.

De discussie wordt aan de zijde van de Tweede Kamer evenmin beslecht. Ook de verantwoordelijkminister van België stelt dat er ernstige aanwijzingen zijn dat het virus door de lucht is verspreid112.Dit is echter niet aangetoond. Op 9 april wordt de motie-Oplaat en Van de Brink ingediend, waarinaangedrongen wordt op ruimingen in grotere cirkels om de besmette en ernstig verdacht bedrijvente ruimen van buiten naar binnen. Deze motie wordt niet aangenomen.

Met name vanuit de Tweede Kamer en de sector bestaat gedurende de crisis de nodige kri-tiek op het tempo van de ruimingen. Mede als gevolg van de beperkte dodingscapaciteitworden vertragingen opgelopen bij het ruimen van verdachte bedrijven. Over de duur vande vertragingen bestaat onduidelijkheid. De FVO-missie vermeldt in haar rapport vertra-gingen tot 8 dagen na verdachtverklaring.113 In haar reactie op dit rapport geeft LNV echteraan dat de vertragingen maximaal oplopen tot 4 dagen. Het verschil zou te maken kunnenhebben met het gegeven dat in sommige gevallen bij de eerste melding nog niet altijd spra-ke was van duidelijke verschijnselen van AI en dat pas bij een later bezoek werd vastgestelddat het zeer waarschijnlijk AI betrof.114 Ook het preventief ruimen van alle bedrijven in de 1-km-zone rondom de besmettingshaarden gebeurt minder snel dan beoogd. In het kader vande welzijnsopkoop worden ruimingen tegen het einde van maart gezien de gebrekkigedodingscapaciteit soms uitgesteld.115 De welzijnsruimingen krijgen minder hoge prioriteitdan de zogenoemde ‘veterinaire ruimingen’.116

Vanuit het epidemiologisch overleg wordt steeds benadrukt dat de effectieve bestrijding vanhet virus met name afhangt van de snelheid van de ruimingen. Eind maart adviseert ditoverleg naar aanleiding van de conclusie dat de bestrijding dan nog niet effectief is, dat deruimingen op besmette en sterk verdacht bedrijven binnen 24 uur plaats moeten vinden.Preventieve ruimingen moeten vanaf dan binnen 48 uur worden geruimd om het virus debaas te kunnen worden. Op 25 maart wordt binnen het overleg geconstateerd dat de ge-wenste intervallen tussen verdacht- en of besmetverklaring en de ruiming weliswaar verkortzijn, maar nog niet gehaald worden: het duurt doorgaans langer dan 24 uur voordat eenbesmet bedrijf geruimd wordt en meer dan 48 uur dat een verdacht bedrijf geruimd wordt.Weliswaar heeft de opschaling die dan heeft plaatsgevonden wel enig effect, maar nog on-voldoende om te spreken van een effectieve bestrijding.117

112 Verslag van een Algemeen Overleg, 12 mei 2003113 FVO-rapport, 16.114 Dat vertragingen oplopen tot 4 dagen hangt volgens LNV regelmatig samen met het feit dat er

een zondag tussen verdachtverklaring en ruiming zit. Er werd niet altijd op zondag geruimdvanwege morele bezwaren hiertegen van te ruimen bedrijven. Bron: Reactie bevinding Commis-sie, IZ-2003-1326, 25-7-2003.

115 Crisisstafverslagen, 20 maart.116 Crisisstafverlag, Bijlage 14, 20 maart.117 Crisisstafverslagen: Advies epidemiologen overleg, 25 maart.

Page 81: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 77

Gedurende de AI-crisis wordt de ruimingstrategie op een aantal punten gewijzigd en aan-gescherpt. Zo moet het tempo van de ruimingen worden opgevoerd118 en worden vanaf be-gin april aanvullende maatregelen genomen door de VWA/RVV om stofvorming als gevolgvan de ruimingen zo veel mogelijk te voorkomen.119 De belangrijkste strategische wijzigin-gen beschrijven we hierna.

Op 25 maart wordt besloten om rond de vervoersbeperkingsgebieden pluimveevrije buffer-zones te realiseren. Zowel bedrijfsmatig als hobbymatig gehouden dieren in deze gebiedenworden preventief geruimd. Hiermee wordt een volgende barrière opgeworpen tegen deverspreiding van het virus. De buffergebieden worden ingesteld nadat twee zwakke plekkenzijn geconstateerd in de contactstructuur van de Gelderse Vallei en de gebieden daarom-heen. De dreiging bestaat volgens de minister dat het virus uit het besmette gebied ont-snapt via regionale contacten met als gevolg nieuwe besmettingen in aangrenzende pluim-veegebieden.120 De toenemende dodingscapaciteit maakt dit ook mogelijk. Gedurende decrisis worden verschillende buffers ingesteld, waaronder ook in Limburg.

Over de instelling van buffergebieden is intensief overleg gevoerd in Brussel. De EuropeseCommissie stemt in met het Nederlandse initiatief en legt de preventieve ruimingen in debuffergebieden neer in een beschikking, waaraan de lidstaten binnen het SCOFCAH hungoedkeuring hebben gehecht. De overwegingen bij het instellen van deze gebieden zijndrieledig: er kan dierlijk materiaal aanwezig zijn in het te beschermen gebied dat essentieelis voor de Nederlandse en (zelfs) wereldwijde pluimveesector, extra bescherming kan nodigzijn vanwege de relatief grote pluimveedichtheid en tenslotte kunnen buffers nodig zijnvoor de bescherming van buurlanden. Ruiming in de buffers verdient volgens epidemiolo-gen hoge prioriteit.121Met ingang van 1 april wordt in aanvulling op de buffergebieden beslo-ten de preventieve ruimingen in de Gelderse Vallei uit te breiden met alle pluimvee in eenaangewezen beschermingsgebied (3-km-zone). In de toezichtsgebieden worden daarbijrisicobedrijven geruimd122. Dit besluit wordt genomen na vooroverleg tussen Nederland ende Europese Commissie en doelt er eveneens op het risico voor verdere verspreiding vanhet AI-virus buiten de Gelderse Vallei te beperken.123 De vrees bestaat dat het virus over zalspringen naar Noord-Brabant en Limburg. De sector pleit dan al langer voor deze oplossing.In de praktijk worden in het toezichtsgebied niet alle bedrijven geruimd, maar die bedrijvenwaarmee de natuurlijke buffers verder worden versterkt.

118 Op basis van advies van epidemiologen wordt besloten dat de ruimingen op besmette en ernstig

verdachte bedrijven binnen 24 uur plaats moet vinden en ruimingen van bedrijven binnen de 1-kilometer zone binnen 48 uur.TK 28 807, nr. 13, 4 april 2003.

119 Hiertoe worden gedode dieren besproeid met water en afgevoerd via overdekte transportbanden(Crisisstafverlagen). Er wordt een onderscheid gemaakt in de ruimingswijze ten aanzien van bat-terijdieren en ‘strooisel-stallen’. Door een ander regime te voeren voor zogenoemde strooiselkip-pen wordt de hoeveelheid stof die wordt verspreid bij het ruimen beperkt (TK 28 807, nr. 44).

120 Brief van de Minister aan de Kamer van 25 maart.121 Crisisstafverslag, 25 maart.122 TK 28 807, nr. 40.123 Achtergrond is dat het aantal besmettingen en verdenkingen in de Gelderse Vallei niet afneemt

zelfs niet als binnen 24 uur de verdachte en besmette bedrijven en binnen 48 uur de bedrijven inde 1-km-zone worden geruimd, en het feit dat de Gelderse Vallei inmiddels al grotendeels is ge-ruimd.

Page 82: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 78

Vanaf 30 maart ziet de prioriteitstelling er dan als volgt uit:

x Eerste prioriteit: het ruimen van verdachte en besmette bedrijven en de bedrijven ineen cirkel van 1 kilometer daarom heen.

x Tweede prioriteit: het ruimen van bedrijven in de buffergebieden.

x Derde prioriteit: het ruimen van AI-gevoelige dieren in de beschermingsgebieden enrisico bedrijven in de toezichtsgebieden.

Als begin april blijkt dat het virus zich ook verspreid heeft naar Limburg wordt vanaf 9 aprilbesloten ook alle pluimveebedrijven in de 1-3-km-zone rond besmette en verdachte bedrij-ven in het Toezichtsgebied Nederweert te ruimen. Dit is mede mogelijk dankzij het feit dater dan meer ruimingscapaciteit bestaat. In het algemeen wordt in de crisisstaf meegedeelddat in Limburg in het beschermingsgebied alle pluimvee (zowel hobby- als bedrijfsmatig)zal worden geruimd.124

Omdat in Limburg bij vijf kalkoenbedrijven AI wordt geconstateerd, wordt vanaf begin aprilten aanzien van kalkoenen in dat gebied een nieuwe strategie gehanteerd.125 Deze strategievloeit voort uit de bedrijfsstructuur in de kalkoensector, die besmetting van vele kalkoenbe-drijven in de hand zou werken, en het vermoeden dat de klinische verschijnselen bij kal-koenen veel minder duidelijk zijn dan bij andere AI-gevoelige dieren. De strategie ziet er alsvolgt uit:

x Kalkoenbedrijven worden preventief geruimd te beginnen in het Beschermingsge-bied en daarna uit te breiden naar een groter gebied. De precieze begrenzing wordtbepaald aan de hand van onder meer de aanwezigheid van natuurlijke buffers, de be-staande structuur van integraties en de bijbehorende contactstructuur.

x Wanneer kalkoenen bij de ruiming klinische verschijnselen vertonen, worden in eenstraal van 1 km rond de locatie waar dit plaatsvindt alle AI-gevoelige dieren geruimd.Bij de lichtst mogelijke verdenking van een kalkoenbedrijf wordt al het pluimvee ineen 1-km-zone daaromheen geruimd. Dit gezien de aanzienlijke aantallen pluimvee,die zich binnen het gebied bevinden.

x Alle kalkoenbedrijven die worden geruimd, worden getest op AI. De uitslagen hier-van zijn de volgende dag beschikbaar. Indien de uitslag positief is, dan worden alsnogdirect alle pluimveebedrijven in een straal van 1 kilometer eromheen geruimd.

Op 8 april besluit het ministerie om alle vleeskalkoenen in het toezichtsgebied Nederweertpreventief te ruimen.126 Door de zuidwaartse verspreiding van het virus, bevindt het viruszich halverwege april vlakbij de grens met België en Duitsland. Het Toezichtgebied in Lim-burg ligt voor een deel op Belgisch en Duits grondgebied. Vanuit Nederland wordt de Duit-se en Belgische overheid intensief op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen inNederland. Op dat moment wordt bij uitbraken in de buurt van de Belgische en Duitsegrens grootschalig rond deze bedrijven geruimd, waarbij aangesloten wordt bij de lands-grens en natuurlijke buffers.

124 Crisisstafverslag, 17 april.125 Brief Minister aan Kamer, 7 april.126 RCS-verslag, 8 april.

Page 83: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 79

Er wordt dan geruimd binnen gebieden welke afgebakend worden door 'natuurlijke' geo-grafische grenzen. In plaats van de grenzen van de 1 en 3-km-zones zijn deze natuurlijkegrenzen leidend.

Begin mei merkt de minister op dat de straal waarbinnen de ruimingen plaatsvinden af-hankelijk is van de tracering en van de aanwezigheid van natuurlijke buffers. Natuurlijkebuffers zijn minder aanwezig in het gebied Nederweert dan in de Gelderse Vallei. 127 Delaatste commerciële ruiming vindt plaats op 20 mei128.

Uitvoering ruimingen op bedrijven

Aan het ruimen ligt een ingewikkelde logistieke operatie ten grondslag. Betrokkenen vanverschillende organisaties en uitvoerende diensten van LNV hebben gezamenlijk de rui-ming ter hand genomen. Hoe de operatie er op papier uitziet, is in onderstaand kader be-schreven.

RUIMINGSOPERATIE OP PAPIER

De unit bedrijfsbezoeken van de afdeling Ruimen van de VWA/RVV is verantwoordelijk voor de ge-hele planning rondom een ruiming, variërend van de planning van de catering, tot en met alle facili-taire voorzieningen en ruimingsmaterieel.129 Een ruimingsteam is als volgt opgebouwd: eenVWA/RVV-dierenarts, twee VWA/RVV-medewerkers, personeel van de ontsmetter, personeel vanruimingbedrijven, een chauffeur van de destructievrachtauto en variërende aantallen hulppersoneelvoor het ruimen van dieren (afhankelijk van de grootte van het bestand) .130 Het ruimingsteam magpas op pad wanneer een taxatierapport met plattegrond aanwezig is. Per ruimingsploeg wordt voorhet hele proces op een bedrijf een ploegbaas benoemd.131 De ruiming mag niet beginnen voordat detracering is uitgevoerd.132 De ruimingsploegen moeten vervolgens de bedrijven ruimen op basis vaneen werkinstructie ruiming. Het pluimvee dat bij een ruiming gedood wordt, dient vervolgens vanhet bedrijf te worden afgevoerd in geheel gesloten vrachtwagens. De destructiewagens en de trans-portwagens van het veevoer worden bij de destructor onder toezicht van de VWA/RVV vol en leeggewogen. Na het ruimen moeten de bedrijven worden gereinigd en ontsmet. De veehouders zelf zijnverantwoordelijk voor het reinigen. De ontsmettingswerkzaamheden op het bedrijf worden door eenR&O-bedrijf uitgevoerd in opdracht van de VWA/RVV.

In de praktijk vervult de AID ook een belangrijke rol bij de ruimingen, onder meer door haar liaison-functie tussen ruimingsploeg en politie. Gedurende de crisis gaat de AID ook identiteitspapieren vanruimers controleren en houdt de AID toezicht of de leden van de ruimingsploegen voldoen aan dehygiënevoorschriften.

127 In een Algemeen Overleg van begin mei meldt de Minister aan de Kamer dat als een boerderij

met kippen wordt verdacht, in een straal van 3 kilometer alle pluimvee wordt geruimd.TK 28 807,nr. 44.

128 Bron VWA/RVV.129 Deze afdeling is verantwoordelijk voor onder meer de bemensing van de ruimingsteams,

(de-)briefing, indeling ruimingen, planning van (eventuele) afvoer van veevoer mest en strooisel,R&O, controles en dergelijke.

130 RVV Draaiboek AI, 44-54.131 TK 28 807, nr. 44.132 RVV Draaiboek AI, 49.

Page 84: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 80

Planning

In de praktijk was VWA/RVV leidend voor het maken van afspraken voor ruimingen. Deplanning van de ruimingen is gedaan aan de hand van de capaciteitsopgave van de ver-schillende ruimingmethoden en het aantal beschikbare apparaten. Deze planning wordtvervolgens voorgelegd aan de ruimingbedrijven, waarna de planning - indien noodzakelijk -is aangepast. In principe werd de planning een dag van tevoren steeds gemaakt en kregenoverige aanwezigen bij een ruiming, zoals de AID (liaisonfunctie), eventuele hulpkrachten(via uitzendbureau) en Rendac dat een dag van tevoren te horen. Zeker in het begin van decrisis toen de ernstige verdenkingen en besmettingen elkaar relatief snel opvolgden, moestde planning nogal eens worden bijgesteld.

Omdat het zo’n ingewikkelde afstemmingsoperatie was, kwam het voor dat bij ruimingenniet alle organisaties en niet al het materiaal op de juiste tijd aanwezig was, waardoor deruimingen vertraging opliepen. De enquêteresultaten bevestigen het beeld. In ruim de helftvan de gevallen kon de ruiming niet direct van start gaan, volgens respondenten. De wacht-tijd bedroeg volgens hen in meer dan de helft van de gevallen meer dan 2 uur.

Na verloop van tijd is de afstemming over de planning verbeterd. Zogenaamde liaisons vanHKI, Rendac, maar ook de AID schoven aan bij de opstelling van de planning. Dit heeft deeffectiviteit van de uitvoering van ruimingen verbeterd.

Uitvoering op bedrijven

72% van de respondenten van de geruimde bedrijven geeft aan goed en correct op de hoog-te gesteld te zijn van de verdenking van besmetting met AI. Eerst telefonisch, later per brief.Deze brief was duidelijk. 91% geeft aan op tijd en correct op de hoogte te zijn gesteld van dedatum van ruiming.

Op de bedrijven is de VWA/RVV eerstverantwoordelijk voor de uitvoering van de ruimin-gen. Een liaison van de AID is aanwezig op de bedrijven als aanspreekpunt voor de pluim-veehouder en eventuele aanwezigen buiten het terrein. Gesprekspartners geven aan dat ervaak niet één persoon was die de logistieke coördinatie van de gehele ruiming op zich namen het ruimingbedrijf, tot de vangploeg en het destructiebedrijf aanstuurde. Dit was afhan-kelijk van de desbetreffende persoon. In sommige gevallen adviseerde de pluimveehouderde ruimingsploeg. In de regionale crisisstaf wordt halverwege maart ook opgemerkt dat deregie bij welzijnsopkopen soms ontbreekt.133

Tijdens de crisis ontstaat de nodige kritiek op de hulpkrachten uit de ruimingsploeg. Er issprake van een gebrek aan kennis en een gebrekkige motivatie gecombineerd met taalpro-blemen van het ingezette personeel van de uitzendbureaus.134 Het ingeleende personeelwordt weliswaar ge(de-)briefd, maar ontvangt nauwelijks training. Zeker in de eerste wekenzijn er mede als gevolg hiervan - maar ook als gevolg van de beperkte technische capaciteit -nogal wat meldingen dat de ruimingen erg lang duren.

133 RCS-verslag, 16 maart.134 Dit blijkt onder meer uit gesprekken met pluimveehouders en uit de evaluatie PVE. Daarnaast

blijkt dit uit de Achmea Arbo risico-inventarisatie en –evaluatie van de ruimingen ten gevolge vande vogelpest (standopname 19-4-2003). In de risico-inventarisatie wordt gewag gemaakt vanknelpunten ten aanzien van raappersoneel (varierend van slechte motivatie tot incidenten met fy-siek geweld). Als knelpunt wordt daarbij tevens genoemd dat incidenten (rapers die bijvoorbeeldworden weggestuurd) niet centraal gemeld worden.

Page 85: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 81

Dit leidt tot de nodige irritatie aan de zijde van de pluimveehouders. Nadat per groep raperseen voorman werd meegestuurd naar de ruimingen, verbeterde deze situatie volgens deVWA/RVV.

Begin mei bericht de minister de Tweede Kamer dat er bij de uitvoering van de ruimingenproblemen worden gesignaleerd. Om deze reden wordt strikt toezicht gehouden, aldus deminister. Ook vanuit de Kamer wordt melding gemaakt dat wordt gesignaleerd dat de rui-mingen niet altijd goed verlopen. Er doen zich problemen voor met communicatie, de uit-voering van de ruimingen en het slordig achterlaten van geruimde bedrijven.135

Een moeilijkheid die zich voordoet bij de ruimingen, is het gegeven dat niet elke dodings-methode geschikt blijkt voor alle dieren en/of stallen. De dodingsmethode moet wordenvastgesteld op basis van de soort en omvang van de stal.136 In een enkel geval moeten speci-ale methoden worden toegepast als gevolg van de grootte en inrichting van de stal en desoort dieren.137 Dit leidt in sommige gevallen tot vertraging en dubbele inzet van personelecapaciteit. Ruimingsploegen beginnen tegen eind maart steeds vaker melding te maken vanverzet bij de ruimingen. Dit verzet leidt eveneens tot vertragingen in de ruimingen.138

De enquêteresultaten geven aan dat de geruimde bedrijven in meer dan 90% van de geval-len het optreden van de ruimingsploeg als correct beoordelen. Ongeveer 25% van de res-pondenten is van mening dat de mensen van de ruimingsploeg niet goed geïnformeerd wa-ren over de specifieke omstandigheden op hun bedrijf (de soort en het aantal dieren). Uitgesprekken met VWA/RVV komt naar voren dat de telefonisch opgegeven gegevens door depluimveehouder ook niet altijd juist zijn doorgegeven. In (de)briefings is wel gepoogd deteamleiders van ruimingsploegen zo goed mogelijk te instrueren over de uit te voeren rui-ming. In het merendeel van de gevallen is het goed gegaan: ruim 60% van de pluimvee-houders bevestigt dat de ruimingsploeg goed geïnformeerd was.

Van VWA/RVV hebben we gegevens gekregen over het aantal dagen dat zit tussen plan-ning en einde van een ruiming uitgesplitst naar besmettingen en preventieve ruimingen.Deze gegevens hebben betrekking op de ruimingen van bedrijfsmatige locaties.

135 TK 28 807, nr. 4o, blz. 3.136 Commisie-Wensing.137 Crisisstafverslagen, PVE-rapport, 10.138 RCC-dagjournaals, v.a. 21 maart.

Page 86: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 82

Aantal dagen tussen plandatum en einde ruiminggemiddelde besmet: 1,36 dagen

gemiddelde preventief: 2,93 dagen

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

40%

45%

50%

aantal dagen

perc

enta

ge v

an r

uim

inge

n

besmet/ernstig verdachtpreventief

Figuur 5.6: Aantal dagen tussen plandatum en einde ruiming. Bron: brongegevens VWA/RVV: CDROM Klassieke vogelpest in Nederland 2003, voorlopige cijfers.

Uit deze gegevens valt af te leiden dat ruim 60% van de besmette locaties binnen de daar-voor gestelde 24 uur zijn geruimd. Ook wordt ruim 60% van de preventieve ruimingenbinnen de daarvoor gestelde 48 uur geruimd139. Deze gegevens zijn gemiddelden over deduur van de gehele crisis. Met name aan het begin van de crisis werden de termijnen nietaltijd gehaald, vanwege de beperkte dodingscapaciteit. Naarmate de crisis vorderde, werdende termijnen beter gehaald. Overigens werden de ruimingen pas officieel afgesloten als alledode dieren van het bedrijf waren afgevoerd. De ruiming zelf was dus al eerder afgerond.Figuur 5.6 geeft de tijd tussen start en officiële afsluiting van de ruiming en geeft daarmeeeen ietwat vertekend beeld aangaande de tijdsduur.

Naleving hygiëneprotocollen

Tijdens de crisis ontstaan signalen over matige naleving van hygiënevoorschriften bij deruimingen.140 Bij het ruimen moeten medewerkers zich houden aan een hygiëneprotocol.Naar aanleiding van deze signalen constateert de VWA/RVV een aantal verbeterpunten enverzoekt de minister VWA/RVV om te blijven controleren of deze voorschriften wel wordennageleefd.141 Het idee dat de ruimingsploegen een rol zouden spelen in de verspreiding vanhet virus, blijft niettemin bestaan. In reactie op een artikel in de Volkskrant waarin daarvanmelding wordt gemaakt, stelt de minister dat hiervoor geen aanwijzingen bestaan.142 Deminister stelt vast dat bij de ruimingen de hygiëneprotocollen nauwgezet worden toege-past.143

139 In het begin van de crisis stond er 96 uur voor preventieve ruimingen.140 Commissie-Wensing, brief minister aan de Kamer, 1 april.141 Brief aan de Tweede Kamer, 1 april.142 Brief aan de Tweede Kamer, 15 april.143 TK 28 807, nr. 33.

Page 87: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 83

Eind april meldt minister Veerman dat een groep deskundigen een aantal opmerkingenheeft gemaakt over het risico van verspreiding als gevolg van de werkwijze bij ruimingen.Deze opmerkingen leiden tot wijzigingen van het beleid.144

Vanaf 1 mei worden structurele Arbo-controles uitgevoerd bij de ruimingen van zowelbesmette als preventief geruimde bedrijven.145 Het zogenoemde Arbo-veldteam dat danwordt ingesteld, kijkt niet alleen vanuit ‘Arbo-perspectief’ maar tevens vanuit veterinair per-spectief naar de wijze van reiniging en ontsmetting. Dit in aanvulling op de controles hier-op door de VWA/RVV. Ook vóór 1 mei hebben al inspecties plaatsgevonden van Achmea-arbo en van de arbeidsinspectie in het veld. Naar aanleiding van deze inspecties wordenknelpunten geconstateerd ten aanzien van werktijden en planning, kleding en beschermingen medische gezondheid (bijvoorbeeld het niet slikken van de profylaxe door een groot aan-tal rapers).146

De enquêteresultaten bevestigen bovenstaande beeld overigens niet. Er bestaat een grotetevredenheid bij pluimveehouders over het naleven van de voorschriften voor reiniging enontsmetting door de ruimingsploeg. Ook de instructie die na afloop is uitgedeeld, is voor demeeste mensen duidelijk.

Afvoer van materiaal

Respondenten van geruimde bedrijven geven aan dat in ruim driekwart van de ruimingenhet destructiemateriaal direct is afgevoerd. Praktisch al het materiaal was binnen 48 uurafgevoerd.

Meer dan de helft van de pluimveehouders is alles overwegend tevreden over de manierwaarop reiniging en ontsmetting heeft plaatsgevonden.

5.5 TAXATIE EN OPKOOP

Artikel 86 van de GWWD bepaalt dat een veehouder bij ruiming van zijn dieren en bij hetonschadelijk maken van producten en voorwerpen, recht heeft op een tegemoetkoming inde schade. Deze tegemoetkoming wordt bekostigd uit het Diergezondheidsfonds.147 Op ba-sis van het convenant ‘bestrijding besmettelijke dierziekten’ tussen de minister van LNV ende PBO’s148 zijn afspraken gemaakt over de financiering hiervan.

144 Tk 28 807, nr. 40, 8.145 Op dat moment zijn tevens 10 ruimers weggestuurd als gevolg van het feit dat zij zich niet kon-

den legitimeren. RCC-dagjournaal.146 Achmea Arbo Risico-inventarisatie en –evaluatie van de ruimingen ten gevolge van de vogelpest,

maart-april 2003 (standopname 19-4-2003).147 Artikel 95a van de GWWD.148 Convenant gesloten in juli 2000. De pluimveesector draagt maximaal € 11,3 miljoen bij. Het ove-

rige deel wordt gefinancierd door het Rijk. Dit vooruitlopend op de introductie van een systeemvan diergezondheidsheffingen.

Page 88: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 84

De hoogte van de tegemoetkoming voor geruimde dieren is afhankelijk van of er sprake isvan een verdacht dier of van een ziek dier (artikel 86, tweede lid):

x Voor een ziek dier wordt 50% van de waarde van het dier in gezonde toestand uitge-keerd.149

x Voor een verdacht dier wordt de waarde van het dier in gezonde toestand uitgekeerd.

Verder dient in de praktijk voor producten (voer en eieren) de laatste factuur als basis voorde overname. De verpakking van de eieren wordt voor een vast bedrag overgenomen.

Voor dode dieren bestaat in beginsel geen tegemoetkoming. De minister kan bepaalde kor-tingspercentages toepassen bij de tegemoetkoming in de schade. Op 5 maart geeft ministerVeerman aan dat de kortingsregeling die is toegepast bij ruimingen tijdens de MKZ-periodeniet zal worden toegepast.

5.5.1 Opkoop

Vanaf halverwege maart geldt een opkoopregeling voor vleespluimvee binnen het B/T-gebied.150 Op grond van de aanhoudende welzijnsproblematiek besluit het Kabinet om- weliswaar onder voorbehoud van communautaire goedkeuring - een opkoopregeling voorlevende vleeskuikens, vleeseenden en vleeskalkoenen open te stellen in het B/T-gebiedGelderse Vallei.151 De opkoopregeling geldt voor dieren waarbij zich ernstige welzijnspro-blemen voordoen en die vanwege de ingestelde vervoerverboden niet kunnen worden afge-voerd naar een slachterij of een ander pluimveebedrijf. Op 14 maart wordt de zogenoemderegeling subsidie opkoop in vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 van kracht. De op-koopregeling komt volledig voor rekening van Nederland en wordt goedgekeurd door deEU. LASER is belast met de uitvoering van de regeling. Het opkopen en schadeloosstellengebeurt op basis van draaiboeken van LASER. Hiervoor wordt maximaal € 10 miljoen be-schikbaar gesteld.

De vergoeding voor deze dieren komt overeen met 80% van de vergoeding die betaaldwordt bij het ruimen van besmette bedrijven en preventief te ruimen bedrijven. De overige20% is vastgesteld als ondernemersrisico voor de pluimveehouder. Hiertoe besluit deminister om de eigen verantwoordelijkheid van de sector te benadrukken. Ook is hiervoorgekozen om te voorkomen dat welzijnsopkoop economisch aantrekkelijk zou worden.152 Bijeen vergoeding van 100% zou de overheid ten slotte marktpartij worden, volgens de minis-ter.

149 Artikel 2, besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten.150 Ook heeft het kabinet dan besloten een noodfonds in het leven te roepen. In dat fonds komt

€ 5 miljoen. Het kabinet verdubbelt verder elke euro die door andere partijen in het fonds wordtgestort.

151 Zo nodig zal de regeling nog worden aangepast indien dat in verband met deze communautairegoedkeuring, dan wel wegens het van kracht worden van een communautaire regeling terzakenoodzakelijk is.

152 TK 28 807, nr. 23.

Page 89: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 85

Bedrijven kunnen zich vrijwillig voor de opkoopregeling aanmelden.153 Met de opkoop vande vleeskuikens, vleeskalkoenen en vleeseenden op het desbetreffende bedrijf moeten wel-zijnsproblemen voor een langere periode worden voorkomen. Daarvoor is het wel noodza-kelijk dat alle op de betrokken bedrijfslocatie aanwezige vleeskuikens, vleeskalkoenen envleeseenden worden opgekocht, om zodoende herhaalde opkoop voor destructie te voorko-men.

De opkoop betekent dat door middel van een bedrijfsbezoek aantal en soorten dieren wor-den bepaald en dat vervolgens aan de hand van een waardetabel een schadeloosstellingbe-schikking wordt opgesteld.

UITBREIDING OPKOOPREGELING

De opkoopregeling wordt een aantal keren uitgebreid. Een voorbeeld is de uitbreiding naar opfok-hennen en de uitbreiding van de regeling naar andere gebieden. Op 21 maart wordt de opkoop-regeling uitgebreid voor bedrijven met opfokhennen in het vervoersbeperkingsgebied GelderseVallei.154 Dit naar aanleiding van het feit dat de commissie-Wensing ernstige welzijnsproblemenconstateert bij deze bedrijven. Normaliter worden opfokhennen rond een leeftijd van 17 weken ver-plaatst van de opfokbedrijven naar de productiebedrijven. Dit is echter door de vervoersbeperkingenniet mogelijk. Op 15 april besluit de minister daarbij om de welzijnsopkoopregeling uit te breidennaar de nieuwe B/T-gebieden van Beneden-Leeuwen, Nederweert en Echt. Daar wordt de opkoop-regeling opengesteld voor vleeskuikens en -eenden en kalkoenen met welzijnsproblemen. Dit zijndiersoorten waarvoor welzijnsproblemen worden gemeld en waarvoor geen andere mogelijkheidbestaat dan opkoop. De uitbreiding van de regeling naar deze B/T-gebieden kan dan nog gefinan-cierd worden uit de € 10 mln. die het Kabinet voor de welzijnsopkoop ter beschikking heeft gesteld.

Op 3 juni blijken er ondanks het gegeven dat de slacht van pluimvee in een aantal Toe-zichtsgebieden weer toegestaan is, toch nog welzijnsproblemen te bestaan. De welzijnsop-koopregeling is dan echter in die gebieden niet meer van kracht. De oorzaak van het ont-staan van de welzijnsproblematiek ligt sommige volgens gesprekspartners in het niet totovereenstemming komen tussen pluimveehouders en slachterijen over de slacht. Aan deproblematiek liggen bedrijfseconomische motieven ten grondslag. Het vlees van de dierenvan deze bedrijven moet worden voorzien van een rondmerk en mag alleen worden afgezetop de nationale markt, hetgeen tot verminderde opbrengsten leidt.155

De voorwaarden voor de opkoop worden door een aantal gesprekspartners bekritiseerd.Deze zouden te rigide zijn en tot gevolg hebben dat koppels dieren pas worden opgekochtals er reeds duidelijke welzijnsproblemen bestaan. Koppels waarvan welzijnsproblemenweliswaar voorzien worden, maar nog niet zijn ontstaan, vallen buiten de regeling. Het ge-volg hiervan is volgens de sector dat deze nog een aantal weken worden gevoerd maar ver-volgens alsnog worden opgekocht.156 De criteria voor de opkoopregeling zouden derhalveleiden tot hogere kosten en frustratie bij pluimveehouders.

153 Bij de vaststelling van de hoogte van de subsidie en vergoeding voor opkoop is aansluiting

gezocht bij de systematiek van de waardebepaling van de vergoedingen die op grond van deGezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt uitbetaald.

154 Persbericht 21 maart.155 In een algemeen overleg van 5 juni met de Kamer bericht de Minister dat de afvoer naar de slacht

dan begonnen is en dat de oorzaak van de problemen niet zozeer lag aan pluimveehouders diehun dieren niet kwijt wilden, maar dat gezien de bedrijfs-economische calculatie van de slachterijenige aansporing van de slachterij vanuit LNV nodig was. Bron: TK 28 807, nr. 60.

156 PVE-rapportage, 19.

Page 90: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 86

Uit de enquêtes volgt dat ongeveer een kwart van zowel geruimde als niet-geruimde bedrij-ven te maken heeft gehad met welzijnsproblemen. De enquêtes bevestigen het beeld dat erbij pluimveehouders veel onvrede heerst over de oplossing van welzijnsproblemen.

5.5.2 Taxaties

In het kader van ruimingen vinden taxaties plaats. Dit gebeurt voordat een ruiming daad-werkelijk plaatsvindt. De waardevaststelling gebeurt door een door de VWA/RVV aangewe-zen taxateur. In artikel 88, eerste lid van de GWWD is bepaald dat de waardevaststellingmoet geschieden door een door de minister (of door een door de minister aangewezen amb-tenaar) beëdigd deskundige. De taxateur moet voldoen aan eisen met betrekking tot onaf-hankelijkheid, vakbekwaamheid en deskundigheid. LASER is in de praktijk verantwoorde-lijk voor de inhuur van taxateurs.

De EU vereist voor de declaratie dat een niet meer dan marktconforme vergoeding wordtuitgekeerd.157 Voor het taxeren van pluimvee maakt de taxateur gebruik van waardetabellenvoor de verschillende soorten pluimvee. Deze worden opgesteld door het LEI en wordenminimaal jaarlijks in overleg met het bedrijfsleven herzien en eventueel aangepast, volgenshet Draaiboek AI.

TAXATIEPROCES OP PAPIER

Het taxatieproces verloopt op papier als volgt. Bij de afdeling Taxatie van de VWA/RVV (binnen hetRCC) komen opdrachten binnen. Op basis van de opdracht bepaalt het hoofd Taxatie welke des-kundigheid is vereist en wijst op basis daarvan een taxateur aan uit het ‘overzicht van beëdigde taxa-teurs’. Eventueel kan er een tweede taxateur worden aangewezen, wanneer specifieke deskundig-heid nodig is op meerdere disciplines. Het hoofd Taxatie deelt de datum en het tijdstip van de taxa-tie per telefoon door aan de betrokken veehouder. In de praktijk schakelt de VWA/RVV het RIC inom boeren te bellen om de taxatie- en ruimingplanning door te geven.158 De taxateur taxeert vervol-gens in bijzijn van een VWA/RVV-er op het betreffende bedrijf alle te doden dieren en te vernieti-gen producten en voorwerpen. Voordat de taxatie wordt uitgevoerd controleert de VWA/RVV-medewerker of het aantal dieren overeenkomt met eerdere tellingen/gecontroleerde aantallenpluimvee. Wanneer geen overeenstemming bestaat met eerdere tellingen, wordt voor verdere in-structies altijd contact opgenomen met de Crisismanager van de VWA/RVV. Artikel 88, derde lidbepaalt dat wanneer geen overeenstemming wordt bereikt over de waardevaststelling, het bedraggeldt dat het gemiddelde is van de verschillende waarnemingen.

Voor het tellen en rubriceren van dieren bestaat een instructie. Voor het bepalen van de waarde vandieren, voorwerpen en producten gelden verschillende criteria. Na het taxeren vult de taxateur detaxatieformulieren in. De VWA/RVV-medewerker vult op zijn beurt het formulier Mededeling in(artikel 89, GWWD), waarin ook de door de taxateur bepaalde waarde van de te doden dieren en tevernietigen producten en voorwerpen moet worden ingevuld. Dit formulier moet worden onderte-kend door de eigenaar en de taxateur.

Vervolgens gaan de bescheiden naar het hoofd Taxatie, die deze beoordeelt en doorstuurt naar deafdeling Financiële Administratie. Deze afdeling beoordeelt of de waardevaststelling op een juistewijze tot stand is gekomen. Wanneer deze afdeling akkoord gaat met de wijze waarop de waarde isvastgesteld, wordt een brief gestuurd naar de veehouder met het bedrag van de tegemoetkoming.Wanneer de afdeling Financiële Administratie niet akkoord is met het proces van waardevaststel-ling op grond van cijfermatige beoordeling (omdat de getaxeerde waarde als te hoog wordt veron-dersteld of vanwege een ander zwaarwegend bezwaar) kan worden overgegaan tot hertaxatie. Ook

157 Brief LASER aan crisistaf, 5 maart. De EU vereist in het kader van de cofinanciering een markt-

conforme schadeloosstelling, in die zin dat een hogere vergoeding dan de marktwaarde niet inaanmerking komt voor cofinanciering.

158 TK 28 807, nr. 19.

Page 91: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 87

als de pluimveehouder niet akkoord gaat met de taxatie, wordt overgegaan op hertaxatie. Voor her-taxatie worden twee nieuwe taxateurs aangesteld naast de oorspronkelijke door de Kantonrechter.Bij hertaxatie is het niet nodig om te wachten met ruimen totdat alle hertaxaties zijn verricht.

Bron: Draaiboek AI.

In de praktijk is LASER verantwoordelijk voor het huren van de taxateur en voor de controleop de taxatierapporten. Taxatie vindt plaats tussen de screening en de ruiming. In de crisis-staf is afgesproken dat de AID in alle gevallen de uitgevoerde taxaties zal bijwonen. Eenaantal dagen na de screening gaat een taxateur samen met een AID-medewerker langs bijhet bedrijf. De AID-er geeft de aantallen dieren door die hij waarneemt en legt dit vast ineen soort ‘proces-verbaal’.

Bij welzijnsopkoop vindt taxatie plaats op de dag van ruiming of de dag ervoor. Eerst wordtdoor een taxateur en een AID-medewerker de pluimveestapel geïnventariseerd (aantallen,leeftijd, en dergelijke). Vervolgens stelt de taxateur het taxatiebedrag vast.

Driekwart van de respondenten van de enquête geeft aan dat ze geïnformeerd zijn overwanneer de taxatie zou plaatsvinden. De taxatieploeg verscheen in 65% van de gevallen opde afgesproken tijd op het bedrijf. In een kleine 10% van de gevallen werden de gemaakteafspraken volgens de pluimveehouders niet nagekomen. De taxatieploeg kwam niet opda-gen. Ook een nieuwe afspraak werd niet altijd nagekomen.

Er blijkt soms veel tijd tussen de screening en de taxatie te zitten. In een Algemeen Overlegvan 20 maart verzoekt de Tweede Kamer de minister van LNV om na te gaan of het tijds-verschil tussen de screening en de taxatie kan worden bekort. In deze periode zou er extrauitval plaats kunnen vinden die dan vervolgens bij de taxatie niet meer voor vergoeding inaanmerking komt.159 Daarom besluit de minister om het moment van screening als uit-gangspunt te nemen voor de bepaling van het aantal schadeloos te stellen dieren. Dit wordtgedaan op basis van de bedrijfsadministratie van de pluimveehouder.160 Op basis van ondermeer deze bedrijfsgegevens van de pluimveehouder en op basis van controlelijsten wordtdan bepaald hoe de bedrijfsomvang (aantallen) eruit gezien heeft op de dag van de scree-ning. Deze bepaling vormt vanaf dan de basis voor de taxatie.

Voor de kosten (met name voerkosten) die de pluimveehouder maakt in de periode tussentaxatie en de feitelijke ruiming ontvangen vanaf eind maart alle bedrijven een dagvergoe-ding, als de periode tussen taxatie en moment van ruiming langer duurt dan 24 uur.161

De waardetabellen die door het LEI op basis van meerjarige cijfers worden opgesteld, zijnonderwerp van kritiek, met name vanuit de sector. Ze zouden de waarde niet adequaatweergeven. Nadat de minister hier tijdens de crisis regelmatig op is geattendeerd, laat hijonderzoek doen. Hieruit blijkt dat de dan gebruikte taxatietabellen een tweetal onjuisthedenbevatten. Vanaf 15 april worden deze tabellen aangepast. Ook alle taxaties die voor die da-tum zijn uitgevoerd en die pluimveehouders benadeeld hebben, worden dan aangepast.

159 Niet alle screeningen leiden overigens tot ruiming, zoals duidelijk zal zijn.160 Op basis van zogenoemde ‘opzet- of hoklijsten’ waarin onder meer aantallen dieren en de uitval

wordt bijgehouden.161 Brief aan de Tweede Kamer, 1 april.

Page 92: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 88

De sector uit ook kritiek op het onjuist inschatten van het aantal zieke dieren. Door beidefactoren krijgen pluimveehouders in hun ogen te maken met onjuiste taxatiewaarden.Pluimveehouders maken bezwaar en er volgen hertaxaties. In totaal zijn 1.114 taxaties uitge-voerd, waarna in 369 gevallen hertaxatie heeft plaatsgevonden.162

Signalen uit de Tweede Kamer dat het zou voorkomen dat gelijkwaardig pluimvee verschil-lend wordt getaxeerd en dat het mogelijk zou zijn om te onderhandelen over de taxatieprijs,worden door de minister van LNV van de hand gewezen, immers de waarde is vastgelegd inwaardetabellen.163 Van verschillende kanten ontstaan geluiden dat pluimveehouders nadathet pluimvee is geruimd en de taxatierapporten getekend zijn, te horen krijgen dat de over-eengekomen taxatiewaarde zou worden gekort.164 In de praktijk kon worden gekort als gro-tere verschillen werden geconstateerd in de terug- en verrekening. In de CCS is echterbesloten om nadelige correcties als gevolg van aangepaste waardetabellen achteraf niet tecorrigeren.

Hoewel de minister aan de Tweede Kamer toezegt om de betaling van schadevergoedingvoor geruimde dieren binnen 14 dagen af te handelen, blijkt dit vanwege het grote aantalbedrijven en particulieren in het begin niet in alle gevallen gehaald te worden.165 Afhande-ling vergt daarnaast meer tijd vanwege de ingediende bezwaren tegen de toe te kennen ver-goeding of door onvolledigheid van of omissies in de verstrekte gegevens. Om die redenbesluit de minister om LASER een voorschot ter grootte van 90% te laten betalen wanneereen dossier niet binnen een termijn van 14 dagen tot betaling kan leiden.

Ongeveer 70% van de ondervraagde pluimveehouders is van mening dat de taxateurs hunwerk correct tot zeer correct deden. In de hoogte van de taxatie door de taxateurs kan 51%zich wel en 42% zich niet vinden. Maar 4% heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid omeen eigen taxateur in te schakelen. Alles overwegend is iets meer dan 40% tevreden over demanier waarop de taxatie heeft plaatsgevonden. Ongeveer 23% is niet tevreden, maar ookniet ontevreden, terwijl 35% van de ondervraagden ontevreden is over de manier waarop detaxatie heeft plaatsgevonden.

5.6 OVERIGE BESTRIJDINGSMAATREGELEN

In het kader van de bestrijding van de vogelpestcrisis is een groot aantal nationale regelin-gen van kracht geworden. Doel van deze regelingen was het voorkomen van virusversprei-ding door het opleggen van verboden en beperkingen. Ten eerste geven we in de paragraafeen korte beschrijving van de regelingen. Vervolgens gaan we in algemene zin in op wijzi-gingen van en bekendheid van de sector met de regelingen. We sluiten deze paragraaf afmet een beschrijving van een aantal gevolgen die de regelingen hebben gehad.

162 Bron: LASER.163 TK 28 807, nr. 52.164 PVE-rapportage, 8.165 Brief aan de Tweede kamer, 23 april.

Page 93: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 89

5.6.1 Beschrijving Regelingen

x Regeling verzamelverbod pluimvee Nederland 2003.

Met ingang van 1 maart 2003 wordt de regeling verzamelverbod pluimvee Nederland 2003van kracht. De Europees-rechtelijke basis daarvan wordt gevormd door Richtlijn90/425/EEG en 92/40/EEG. De nationaal-rechtelijke basis wordt gevormd door deGWWD. Met inwerkingtreding van deze regeling worden markten, verkopingen en veilin-gen waarop pluimvee wordt verhandeld, alsmede tentoonstellingen, keuringen en andereevenementen in Nederland geschorst. Uiteindelijk wordt de regeling op 22 augustus inge-trokken.

x Regeling vervoersbeperkingen pluimvee Gelderse Vallei 2003.

Met ingang van 1 maart 2003 wordt de regeling vervoersbeperkingen pluimvee GelderseVallei 2003 van kracht. De Europeesrechtelijke basis daarvan wordt gevormd door Richtlijn90/425/EEG. De nationaal-rechtelijke basis door de GWWD. Met inwerkingtreding van deregeling wordt in de Gelderse Vallei een vervoersbeperkingsgebied van circa 10 km rondomzes ernstig verdachte bedrijven ingesteld. Binnen dit gebied geldt een aantal maatregelen.Elk vervoer van pluimvee, gebruikt strooisel en pluimveemest en broed- en consumptie-eieren vanuit, naar en binnen het gebied is verboden. Ook het verplaatsen van vervoermid-delen gebruikt of kennelijk bestemd voor het vervoer van deze dieren en producten is van-uit, naar en binnen het gebied niet toegestaan. In de regeling wordt ook de ophokplichtgeregeld. Met inwerkingtreding van de regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee2003 komt de hier beschreven regeling op 2 maart te vervallen.

x Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003.

Met ingang van 2 maart 2003 wordt de Regeling vervoersbeperkingen pluimvee 2003 vankracht. In deze regeling zijn maatregelen opgenomen die gelden binnen vervoersbeper-kingsgebieden rond besmette en verdacht verklaarde bedrijven. De maatregelen gesteld inde Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee Gelderse Vallei 2003, worden hiertoe oponderdelen aangepast en aangescherpt. Zo wordt de houder van pluimvee verplicht gesteldmaatregelen te nemen zodat elk contact tussen bezoekers en pluimvee is uitgesloten en alhet noodzakelijke te doen, dan wel na te laten om te voorkomen dat besmetting met of ver-spreiding van aviaire influenza zich voordoet.

Bij inwerkingtreding van de regeling worden er twee vervoersbeperkingsgebieden ingesteld.Het eerste gebied vervangt het op 1 maart 2003 vastgestelde vervoersbeperkingsgebied in deGelderse Vallei. Het andere gebied betreft een gebied rond een ernstig verdacht bedrijf inLaren. Gedurende de crisis komen er nieuwe vervoersbeperkingsgebieden bij en wordenbestaande gebieden uitgebreid. Vanaf half mei worden er gefaseerd versoepelingen in hetregime geldend voor vervoersbeperkingsgebieden ingevoerd. Vanaf half juli worden ver-voersbeperkingsgebieden opgeheven. De regeling wordt op 22 augustus ingetrokken.

x Tijdelijke regeling vervoers- en exportverbod pluimvee 2003.

Met ingang van 1 maart 2003 wordt de tijdelijke regeling vervoers- en exportverbod pluim-vee 2003 van kracht. De Europeesrechtelijke basis daarvan wordt gevormd door Richtlijn90/425/EEG. De nationaalrechtelijke basis door de GWWD. In verband met de besmette-lijkheid van aviaire influenza wordt in deze regeling een verbod ingesteld om pluimvee enbroedeieren buiten Nederland te brengen. Voorts geldt een algeheel verbod om binnenNederland pluimvee, broedeieren en gebruikt strooisel en pluimveemest te vervoeren.

Page 94: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 90

Ook het verplaatsen van vervoermiddelen gebruikt of kennelijk bestemd voor het vervoervan deze dieren en producten binnen Nederland is verboden. Deze regeling legt daarmeeeen regime vast voor geheel Nederland naast de maatregelen die gelden in de vervoersbe-perkingsgebieden. Deze regeling wordt op 4 maart 2003 ingetrokken onder gelijktijdigeinwerkingtreding van de tijdelijke regeling vervoers- en exportverbod pluimvee 2003 I.

x Tijdelijke regeling vervoers- en exportverbod pluimvee 2003 I.

Met ingang van 4 maart wordt de tijdelijke regeling vervoers- en exportverbod pluimvee2003 I van kracht. Ten opzichte van de oude regeling bevat de onderhavige regeling enkeletechnische aanpassingen om de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid te verbeteren enwordt voorts de verplichting geïntroduceerd om vervoermiddelen die gebruikt worden voorhet - onder bepaalde voorwaarden toegestane - vervoer van pluimvee te reinigen en ont-smetten. Deze verplichting bestaat eruit dat na elk bezoek aan een pluimveebedrijf de wiel-kasten van het vervoermiddel worden gereinigd en ontsmet en dat na elk bezoek aan eenslachterij het gehele vervoermiddel wordt gereinigd en ontsmet. Deze regeling wordt op22 augustus ingetrokken.

x Regeling compartimentering AI-gevoelige dieren 2003.

Met ingang van 27 maart wordt de regeling compartimentering AI-gevoelige dieren 2003van kracht. De Europeesrechtelijke basis daarvan wordt gevormd door Richtlijn 92/40/EEGen 90/425/EEG. De nationaalrechtelijke basis door de GWWD. Deze regeling beoogt virus-verspreiding te voorkomen door het opleggen van beperkingen binnen en tussen compar-timenten. Bij instelling wordt Nederland opgesplitst in drie compartimenten: het gebiedGelderse Vallei, het gebied Beneden-Leeuwen en het gebied dat de rest van Nederland om-vat. Gedurende de crisis worden compartimenten toegevoegd, waarbinnen verschillenderegimes kunnen gelden. De grenzen van de compartimenten worden zo veel mogelijkgevormd door natuurlijke barrières. Deze regeling wordt op 22 augustus ingetrokken.

x Bezoekersregeling Aviaire Influenza 2003.

Met ingang van 27 maart wordt de bezoekersregeling Aviaire Influenza 2003 van kracht. DeEuropeesrechtelijke basis daarvan wordt gevormd door Richtlijn 92/40/EEG en90/425/EEG. De nationaalrechtelijke basis door de GWWD. Om de verspreiding van AI tevoorkomen, worden in de onderhavige regeling voorwaarden gesteld waaronder personenmet het oog op de uitoefening van beroep of bedrijf een bedrijf mogen betreden waar AI-gevoelige dieren worden gehouden. De bezoekersregeling wordt op 22 augustus ingetrok-ken.

x Regeling stand still AI-gevoelige dieren 2003.

Met ingang van 4 april wordt de regeling stand still AI-gevoelige dieren 2003 van kracht. DeEuropeesrechtelijke basis daarvan wordt gevormd door Richtlijn 92/40/EEG en90/425/EEG. De nationaalrechtelijke basis wordt gevormd door de GWWD. Aanleidingvoor instelling van de regeling is een ernstige verdenking van besmetting met AI bij eenbedrijf in Ospel (gemeente Nederweert). Dit bedrijf is op een dermate grote afstand gelegenvan het huidige vervoersbeperkingsgebied Gelderse Vallei/Beneden-Leeuwen dat stringen-tere maatregelen geboden zijn. De stand-still-periode zal worden benut voor het tracerenvan de besmetting in Ospel en onderzoek naar mogelijk nieuwe verdenkingen.

Page 95: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 91

De in deze regeling opgenomen verboden gelden bovenop de reeds geldende maatregelenuit de verschillende regelingen. Met de stand still wordt een onmiddellijke en algehele stopop de verplaatsing van mogelijke virusdragers bereikt. Op 10 april wordt de stand-still-periode beëindigd.

5.6.2 Wijzigingen regelingen

Gedurende de crisis worden de verschillende ingestelde regelingen meerdere malen gewij-zigd. Regelmatig werden regelingen meerdere malen per week gewijzigd, soms meerderemalen per dag. Aanleidingen hiervoor zijn onder andere de snelle verspreiding van AI,waardoor er bijvoorbeeld meerdere gebieden in aanmerking komen om als vervoersbeper-kingsgebied te worden aangemerkt, de verduidelijking van bepaalde artikelen en handhaaf-baarheid van regelgeving. Regelingswijzigingen aan het einde van de crisis hebben metname betrekking op versoepelingen die dan kunnen worden doorgevoerd, omdat er een tijdgeen nieuwe uitbraken werden geconstateerd. Bij het doorvoeren van versoepelingen werdook steeds nadrukkelijk naar het (economische) belang van de sector gekeken, in afwegingmet de veterinaire risico’s.

Verschillende gesprekspartners vanuit de sector en ook vanuit de organisaties van hobby-dierhouders wijzen erop dat de complexiteit en het grote aantal wijzigingen van de regelge-ving in bepaalde gevallen heeft geleid tot ondoorzichtigheid. Zo ontstond onder meer dis-cussie over grenzen van compartimenten en overige gebieden. Met name de sector wijsterop dat het (besluitvormings)proces rond het trekken van de grenzen soms te mechanischen onvoldoende flexibel is. Hierdoor ontstaan volgens hen soms situaties waarbij een be-paalde stal net buiten de grens valt terwijl daarvoor vanuit veterinair oogpunt geen goedeverklaring lijkt te zijn. Het niet bestaan van vaste compartimenten voorafgaand aan de crisiswerd als nadelig ervaren. Bovendien waren de grenzen niet duidelijk gemarkeerd.

5.6.3 Bekendheid en nut en noodzaak regelingen

Wij hebben geruimde en niet-geruimde pluimveebedrijven in de enquête gevraagd in hoe-verre zij bekend zijn geweest met de verschillende regelingen ten tijde van de AI-crisis. Deonderstaande tabel geeft de resultaten weer.

REGELINGEN/BEKENDHEID MET GERUIMDE BEDRIJVEN NIET GERUIMDE BEDRIJVEN

Vervoersbeperking/ -verbod 89% 86%

Exportverbod pluimvee 80% 83%

Compartimentering 57% 42%

Bezoekersregeling 79% 70%

Verzamelverbod pluimvee 62% 50%

Uit de tabel is af te leiden dat de geruimde en niet-geruimde bedrijven over het algemeenredelijk goed op de hoogte zijn van de verschillende regelingen. De Regeling Compartimen-tering AI-gevoelige dieren is het minst bekend.

Page 96: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 92

Ongeveer tweederde van de geënquêteerde geruimde bedrijven geeft aan dat nut en nood-zaak van de maatregelen over het algemeen duidelijk was. Eenderde geeft aan dat nut ennoodzaak soms wel en soms niet duidelijk was. Van de ondervraagde niet-geruimde bedrij-ven geeft iets meer dan de helft aan dat nut en noodzaak van de maatregelen over het alge-meen duidelijk waren. Het overige deel geeft aan dat nut en noodzaak soms wel en somsniet duidelijk waren.

5.6.4 Gevolgen van de regelingen

De ingestelde maatregelen op grond van de hiervoor genoemde regelingen hebben nietalleen gevolgen voor de bedrijven die gedurende de crisis geruimd moeten worden. Demaatregelen hebben ook gevolgen voor verschillende deelsectoren uit de pluimvee- en eie-rensector.

Onderstaand kader geeft een aantal gevolgen van de regelingen vanuit de optiek van de sec-tor kort weer.

Het verbod op vervoer van consumptie-eieren naar onder meer pakstations heeft geleid tot schade bijlegpluimveebedrijven en pakstations. De eieren zijn afgevoerd naar eiproductenindustrie of de de-structor.

De maatregelen ten aanzien van broedeieren hebben tot een overschot aan broedeieren geleid. Metname vermeerderingsbedrijven hebben hiervan schade ondervonden. De eieren konden wel afge-voerd worden naar de eiproductenindustrie.

De kuikenbroederijen die in de vervoersbeperkingsgebieden zijn komen te liggen (in totaal 11), kon-den geen eendagskuikens meer afvoeren. In het kader van het Diergezondheidsfonds (DGF) bestaanten tijde van de crisis geen afspraken over schadevergoedingen aan geruimde kuikenbroederijen.Tijdens de crisis wordt hierover een afspraak gemaakt door de minister met de sector over het gevenvan een gedeeltelijke schadevergoeding uit het DGF.

In de voorwaarden voor de opkoopregeling was opgenomen dat dieren pas werden opgekocht indienze daadwerkelijk welzijnsproblemen vertoonden. Koppels waarvan duidelijk was dat ze binnen en-kele weken welzijnsproblemen zouden gaan vertonen, werden niet opgekocht. Dit heeft ertoe geleiddat pluimveehouders onnodige voerkosten maakten, omdat de dieren wel gevoerd moesten worden,totdat ze daadwerkelijk de welzijnsproblemen vertoonden.

In de perioden waarin verplaatsing van opfokhennen niet was toegestaan, is het dierenwelzijn aange-tast.

Nederlandse slachterijen kregen vanwege het importverbod dat vanaf 1 maart 2003 gold geen aan-voer meer vanuit Duitsland. Eind maart wordt een Nederlandse slachterij aangewezen en later nogeen. Dit heeft tot schade geleid bij Nederlandse pluimveeslachterijen en Duitse pluimveebedrijven.De aanvoer naar slachterijen binnen Nederland is op een aantal momenten in de crisis beperkt, van-wege de vervoersverboden voor bepaalde AI-gevoelige dieren. Ook dit heeft tot schade geleid.

Voor gemengde bedrijven zijn ten aanzien van de een- en evenhoevigen aparte regels gesteld. In eenaantal gevallen heeft dat problemen gegeven.

Bron: Evaluatie van de AI-bestrijding in Nederland in de periode maart-augustus 2003, PVE, 23 oktober 2003.

In de enquête zijn de geruimde en niet-geruimde bedrijven gevraagd aan te geven of zijproblemen hebben ervaren als gevolg van de ingestelde maatregelen. Bijna alle bedrijvendie de enquête hebben ingevuld, geven aan nadelige gevolgen van de maatregelen te heb-ben ondervonden.

Page 97: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 93

Ongeveer 20% van de geruimde en niet-geruimde bedrijven geeft aan grote problemen tehebben ervaren met de afvoer en/of opslag van eieren. Ten aanzien van de aanvoer van voerervaren met name niet-geruimde bedrijven problemen: 41% geeft aan hiermee problemente hebben ervaren tegenover 17% van de geruimde bedrijven.

Ongeveer 15% van de geruimde en niet-geruimde bedrijven heeft aangegeven grote pro-blemen te hebben ervaren met het welzijn van dieren. De afvoer van pluimvee was voor17% van de niet-geruimde bedrijven een groot probleem.

Uit de enquête komen kritiekpunten van de sector ten aanzien van de bruikbaarheid van deaangedragen oplossingen door de crisisorganisatie naar voren. Dit blijkt ook uit gesprekkenmet vertegenwoordigers van de sector en PVE-evaluatie. Gesprekspartners vanuit de crisis-organisatie geven aan dat steeds zo goed mogelijk is geprobeerd om passende en bruikbareoplossingen te zoeken. Er waren ook problemen die niet opgelost konden worden. Het isonvermijdelijk dat er partijen zijn die nadelen ondervinden van maatregelen; het is immerscrisis. De sector heeft hierin tenslotte ook een eigen verantwoordelijkheid.

5.7 MESTPROBLEMATIEK

Met de inwerkingtreding van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee GelderseVallei 2003 is op 1 maart een vervoersverbod van kracht geworden voor pluimveemest van-uit, naar en binnen het vervoersbeperkingsgebied Gelderse Vallei. Ook het verplaatsen vanvervoermiddelen gebruikt of kennelijk bestemd voor het vervoer van pluimveemest is bin-nen dit gebied verboden. Bovendien gelden deze maatregelen met de inwerkingtreding vande regeling vervoers- en exportverbod pluimvee 2003 op 1 maart binnen heel Nederland.166

Op 6 maart 2003 wordt het verbod uitgebreid naar alle dierlijke mest van gemengde bedrij-ven binnen vervoersbeperkingsgebieden. Op 8 maart geldt dit verbod voor heel Nederland.Achtergrond van het verbod is dat mest van besmette pluimveebedrijven en gemengdebedrijven besmettingsgevaar kan opleveren. Voor gemengde bedrijven geldt dat vaak (indi-rect) contact bestaat tussen dier- en mestsoorten.

LNV heeft in de eerste week van maart een inventarisatie gemaakt van de mestproblematiekdie op korte termijn zal ontstaan.167 Een plan van aanpak in het kader van mest is niet op-genomen in de hand- en draaiboeken ten aanzien van crisisbestrijding. LNV en sector be-kritiseren elkaar vanwege de gebrekkige voorbereiding. Wel hebben de voorgaande crisesgeleid tot leerervaringen.

Volgens gesprekspartners uit de sector bestaat te lang onduidelijkheid over de wijze waaropmet de mest moet worden omgegaan. De informatie die bedrijven hierover naar verloop vantijd ontvangen, bevat daarbij tegenstrijdigheden.168 Over de duur dat de mest besmettelijkis, bestaat onduidelijkheid.169

166 Deze regelingen worden later vervangen door de regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee

en de regeling vervoers- en exportverbod pluimvee 2003 I. De verboden gelden daarmee binnende vervoersbeperkingsgebieden.

167 Inventarisatie mestproblematiek met name korte termijn, DL, 6 maart.168 Zie ook: PVE-rapportage, 25.169 Zie ook nieuwsbrief nr. 4, 14 maart. Deskundigen gaan er mede op basis van de ervaringen in

Italië vanuit dat het virus gedurende lange tijd actief kan blijven.

Page 98: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 94

Besloten wordt om de mest onder bepaalde condities op te slaan op het bedrijf zelf, gedu-rende een periode van minimaal 42 dagen.170 Mest, voer en gebruikt strooisel moeten daar-naast afgedekt worden. Om extra opslagcapaciteit op de bedrijven te realiseren, worden(onder strenge) voorwaarden containers en later mestzakken gedistribueerd. Dit zijn nood-voorzieningen teneinde de opslagcapaciteit te vergroten. De opslagruimte van vaste mest inde vervoersbeperkingsgebieden begint dan snel vol te raken. Begin mei wordt het regimeenigszins versoepeld. De dierlijke mest van een- en evenhoevigen afkomstig van bedrijvenmet pluimvee mag onder strikte voorwaarden afgevoerd worden, zowel in de vervoersbe-perkingsgebieden als in de overige delen van Nederland. Op 12 mei wordt dit zelfde bepaaldvoor mest van niet-AI-gevoelige dieren afkomstig van besmet of verdacht verklaarde bedrij-ven.

De mestafvoer is een voorwaarde van de Europese Commissie voor het vrijgeven van debesmette bedrijven en Toezichtsgebieden. Bij de herbevolking ontstaat wederom discussieover de vraag in hoeverre de mest gedurende een bepaalde tijd op de bedrijven zou moetenblijven of van een bedrijf zou moeten worden afgevoerd.171

De gebruikte vorm van virusdoding in de mest van besmette bedrijven (door middel vangecontroleerde broei) wordt onvoldoende gevonden door de EC. Derhalve wordt besloten totde centrale opslag van vaste mest. Hoewel LNV de organisatie van deze mestafvoer op zichneemt, neemt het ministerie de mest niet over: ze wordt met andere woorden geen eigenaarvan de mest. In overleg met LTO-NOP besluit het ministerie de betrokken pluimveehou-ders in de besmette gebieden voor de verwerking van de mest een bepaald bedrag te latenbetalen. De mestafvoer is verplicht.172 In de praktijk blijkt de mestafvoer niet zonder slag ofstoot georganiseerd te zijn, mede als gevolg van het feit dat de Wet Milieubeheer hierbijkomt kijken (zie ook paragraaf 5.9).173

Een aanzienlijk aantal bedrijven heeft problemen gekend met de opslag en afvoer van mest.In de enquête geeft 62% van de niet-geruimde bedrijven aan dat dit voor hen problemenopleverde, bij 17% waren dat grote problemen. Bij de geruimde bedrijven ligt dit percentagelager. De opslag en/of afvoer van mest leverden voor 34% problemen op, bij 17% waren hetgrote problemen.

Als gevolg van het mestregime ontstaan problemen met de mestwetgeving (onder andereMINAS-heffingen). Over de reparatie van de nadelige gevolgen van de vogelpest voor demestwetgeving wordt overeenstemming bereikt met LTO-NOP en Cumela.174 Op14 november presenteert de minister de oplossingen aan de Tweede Kamer.175

170 De noodvoorzieningen vallen onder de Wet Milieubeheer. Om deze reden treffen de bevoegde

gemeenten een voorziening. De noodopslag moet gemeld worden bij de gemeente middels eenspeciaal formulier. Nieuwsbrief, 12 maart.

171 PVE-rapportage, 25.172 Nieuwsbrief, nr. 8, 2 juni.173 Nota OM aan DCS, 5 juni.174 Nieuwsbrief, nr. 9, 19 juni.175 Brief van de Minister aan de Kamer, 14 november.

Page 99: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 95

5.8 DE HANDHAVING VAN DE MAATREGELEN

Vrijdagnacht 28 februari voert de AID de eerste patrouilles uit in het besmette gebied. Deeerste nacht worden reeds 10 opleggers van een transportbedrijf, die in colonne de GelderseVallei uitrijden, aangehouden. De AID schaalt de handhavingscapaciteit vanaf vrijdagavondop en zondagavond wordt de landelijke werkinstructie van de AID opgesteld.176

De handhavingstaken door de AID ten tijde van de crisis bestaan met name uit toezicht optracering, taxaties en ruimingen en - niet in de laatste plaats - de vervoerscontrole. Daar-naast is de AID onder meer belast met controle van de ophokplicht en controle op hobby-dieren (verbaliseren bij niet melden en identificeren uitgezonderde speciale rassen en soor-ten). De handhaving van de maatregelen met betrekking tot het grensoverschrijdend ver-voer is aan de Douane.

De gehanteerde handhavingsstrategie richt zich op het tegengaan van de verspreiding vanAI. De strategie gaat enerzijds uit van preventief toezicht, door zichtbaar aanwezig te zijn(de inzet van zichtbare dienstwagens en oranje jassen) en door middel van ‘handhavings-communicatie’. Anderzijds is sprake van repressief toezicht door middel van strafrechtelijkoptreden en het uitvoeren van opsporingsonderzoeken in samenwerking met het OM. Deinvulling van de handhavingsstrategie wordt gedurende de crisis aangepast op basis van deontwikkelingen van de ziekte en de daarmee gepaard gaande wijzigingen in de bestrijdings-regimes (bijvoorbeeld de compartimentering).

Na de MKZ-crisis was de AID gestart met het voeren van gesprekken over de inzet van an-dere handhavers bij dierziektecrises. Door de AID uitgevoerde berekeningen hadden aange-toond dat de handhavingscapaciteit van de AID te beperkt was om landelijke vervoersverbo-den in het kader van een mogelijke dierziektecrisis te handhaven. Tijdens de vogelpestcrisisis dan ook relatief snel sprake van capaciteitsproblemen. Halverwege maart wordt het ge-heel aan beschikbare capaciteit van de AID ingezet, zodat er sprake is van een tekort. Metname de vervoerscontroles kosten de nodige capaciteit. Van de 450 f.t.e. aan controleurswordt dan ongeveer 300 f.t.e. ingezet bij de handhaving van de vogelpest. De overige wor-den ingezet bij de controle van verplichte Europese en nationale taken.177 Om de handha-vingscapaciteit efficiënter in te zetten, worden eind maart handhavingsprioriteiten gefor-muleerd voor de vervoerscontroles, die worden uitgewerkt in controleplannen en uitgezetbij surveillance teams. De speerpunten worden benoemd door de AID in samenwerkingmet het Ministerie van LNV. Doel van de speerpunten is onder meer om de bestaande ca-paciteit optimaal te benutten door gericht controles te sturen.178 Voorbeelden van thema’szijn; controle op naleving bij vervoer slachtkippen, naleving ophokplicht, naleving op de-structiewet en dergelijke.179

176 IBT-verslag, 4 maart.177 Handhaving van de ophokplicht heeft vanwege deze capaciteitsproblemen minder hoge prioriteit

(Notitie Handhavingscapaciteit AI, 17 maart). Er wordt voorrang gegeven aan andere handha-vingstaken- en uitvoeringswerkzaamheden (bijvoorbeeld de liaisonfunctie bij de ruimingen, detraceringswerkzaamheden, handhaving van de vervoersverboden, en dergelijke). De ministermerkt in het kader van de nationale ophokplicht op te weinig controleurs te hebben. Om dezereden wordt uiteindelijk besloten dat de AID toeziet op de naleving van de ophokplicht doorsteekproefsgewijze controles uit te voeren in het hele land (Persbericht, 14 maart).

178 Notitie voor CCS, 25 maart.179 Bijlage Overtredingen Vogelpest, april.

Page 100: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 96

De AID werkt vanaf het begin samen met de politie en douane. De verscherping van hetvogelpestregime (onder andere de compartimenteringsregeling) maar ook (bijvoorbeeld) detoenemende ruimingscapaciteit, leiden tot een toenemende druk op de beschikbare hand-havingscapaciteit. Eind maart vindt een bijeenkomst plaats met de vertegenwoordigers vande KLPD (LSBGO)180, de Koninklijke Marechaussee, de Douane, de Inspectie Verkeer enWaterstaat en de AID. Dit ter uitvoering van besluiten die zijn voorbereid in het NCC. Bin-nen het overleg worden afspraken gemaakt rond de te verlenen ondersteuning door deandere opsporingsdiensten, de coördinatie van de uit te voeren controleactiviteiten, de in-formatievoorziening en de wijze van terugkoppeling van de resultaten. Het overleg leidt toteen uitbreiding van de controlecapaciteit met 200 extra opsporingsambtenaren van anderediensten, zoals Douane (toezicht oostelijk en zuidelijke grensstreek), Inspectie Verkeer &Waterstaat (controles snelwegen met de AID) en het KLPD (langs de snelwegen) en deregiopolitie (binnen de eigen regio).181 De Koninklijke Marechaussee geeft dan aan pas inzette plegen na ontvangst van een ministeriële aanwijzing om bijstand te verlenen. Hiervoormoet eerst de capaciteit van de politie uitgeput zijn.

Het toezicht op naleving van de vogelpestmaatregelen wordt hiermee bijna verdubbeld. Deinzet van de externe handhavers doelt er op de subjectieve pakkans te verhogen. Hiervoorwordt van 1 tot 4 april tevens een controleprogramma opgezet, dat erop is gericht om dedoelgroep van de handhaving ervan te overtuigen dat controle daadwerkelijk plaatsvindt.182

De AID-ers worden primair ingezet bij de tracering, bij de taxaties en bij de ruimingen.Vanwege het agrarisch karakter van deze taken zijn deze taken voorbehouden aan de daar-voor deskundige AID-ers.183 Hiervoor worden dan ook geen externe handhavers ingezet.184

Daarnaast voert de AID in samenspraak met het OM opsporingsonderzoeken uit. Ook in devervoersbeperkingsgebieden wordt vanwege de veelheid en complexiteit van de regelgeving,in de surveillanceteams altijd in ieder geval één AID-er ingezet.185 Buiten die gebieden wor-den zo veel mogelijk externe handhavers ingezet en vervult de AID een meer ondersteu-nende rol.

Op 4 april meldt het NOS dat minister Veerman - in het kader van de nieuwe uitbraak inLimburg - ook militairen zal inzetten om toezicht te houden op de vervoersverboden. Voorhet betrokken lokale bestuur en de politie komt de inzet van militairen, volgens een aantalvan onze gesprekspartners, als een verrassing. In een brief aan de Tweede Kamer bericht deminister dat hij en de minister van Defensie ‘en marge’ van de ministerraad op 4 april be-sloten hebben tot de inzet van militairen ten behoeve van de handhaving van het vervoers-verbod.186 Bijstand kan volgens de formele procedures pas worden verleend als de burge-meesters op wiens grondgebied de militairen worden ingezet, hiertoe via het Ministerie vanJustitie een aanvraag indienen bij het Ministerie van Defensie.

180 Als gevolg van de spanningen rond Irak had de KLPD de Landelijke Staf Bijzonder en Grootscha-

lig Optreden (LSBGO) ingericht. Het LSBGO is ingezet voor het onderhouden van de operatio-nele contacten tussen de crisisorganisatie van de AID en de regionale politieorganisaties.

181 Persbericht LNV, 31 maart.182 Landelijke Handhavingsrapportage, 8 april.183 TK 28 807, nr. 44, 7.184 Handhavingsstrategie, 16 april.185 Surveillances in de vervoersbeperkingsgebieden worden samengesteld uit twee AID-ers of uit een

AID-er en een externe handhavers (de zogenoemde combicontroles).186 Brief Minister aan Kamer, 7 april.

Page 101: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 97

De minister heeft daarom op 4 april de burgemeesters van de betrokken gemeenten aange-raden met spoed een bijstandsverzoek te doen. Na bestuurlijk overleg op lokaal niveau komtdit verzoek in de nacht van vrijdag op zaterdag bij het Ministerie van Defensie binnen. Deeerste militairen worden in de vroege ochtend van zaterdag 5 april ingezet. Vijf dagen laterworden nog 40 militairen ingezet om het gebied in Noord-Brabant en Limburg te bewa-ken.187 Het gaat hierbij om luchtmacht en mariniers. In totaal zijn dan 150 militairen aan-wezig om de veertig op- en afritten langs de snelweg te bewaken.

In de praktijk blijkt onduidelijkheid te bestaan ten aanzien van de procedures rond de aan-vraag van bijstand van militairen. Er bestaat onder meer onduidelijkheid over de vraag of debesluitvorming van het NCC bindend is en wat de positie van de Marechaussee is.188 Vantevoren bestaat ook geen duidelijk beeld wat van de inzet van militairen wordt verwacht, erzijn geen plannen van inzet van de militairen beschikbaar. De plannen worden gaandewegopgesteld. In de praktijk hebben de militairen ook feitelijk geen bevoegdheden en kunnenzij derhalve alleen statisch toezicht houden, onder begeleiding van de politie of de AID. Deinzet van de militairen blijkt alleen voor een aantal specifieke taken mogelijk. Militairenblijken weliswaar goed inzetbaar voor het afzetten van de gebieden, maar het meerijdenmet controleurs door militairen heeft geen toegevoegde waarde.189

De bijstandsverlening van de externe partners wordt halverwege april eveneens als een for-se belasting op de beschikbare capaciteit ervaren. De eigen werkzaamheden van deze exter-ne handhavers - en volgens onze gesprekspartners met name bij de politie - komen onderdruk te staan.190 Toezicht door de politie, de IVW en de Douane, vindt mede hierom vaakplaats in samenhang met de reguliere surveillancetaken.191 Gedurende de crisis worden ver-schillende evaluaties belegd in het kader van de samenwerking tussen de verschillendehandhavende partijen. In de evaluaties wordt aangegeven dat de samenwerking tussen dehandhavers als positief wordt ervaren.192

De AID geeft aan in totaal twee keer haar gehele handhavingscapaciteit ingezet te hebbenten behoeve van de vogelpestcrisis. Buiten deze perioden werd een deel van de capaciteitvan de AID ingezet voor de uitvoering van de verplichte nationale en Europese taken.

Naleving regelgeving en handhaving

In de praktijk wordt de snelheid en complexiteit van de wijzigingen in de regelgeving erva-ren als knelpunt voor de handhaving. De toenemende complexiteit van de regelingen (ont-heffingen en vooral het zich snel wijzigende regime binnen compartimenten), de snelheidwaarmee regelingen wijzigen en het hoge detailniveau betekent dat soms overtredingenworden begaan zonder dat men daarvan op de hoogte blijkt te zijn en maakt handhavinggecompliceerd. Dit levert complexe werkinstructies op. Daarnaast zijn niet alle regels in depraktijk eenvoudig uitvoerbaar en handhaafbaar, onder andere als gevolg van definitiepro-blemen.193

187 NOS nieuws, 10 april.188 Landelijke handhavingsrapportage, 8 april.189 Evaluatie van de inzet van de AID (Trimension).190 Brief Minister aan Kamer, 15 april.191 Tussentijdse evaluatie externe handhavers, 28 mei.192 Tussentijdes evaluaties externe handhavers, 7 mei, 26 mei.193 Zie ook Evaluatie van de inzet van de AID (Trimension).

Page 102: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 98

Voorbeelden zijn de ophokplicht van struisvogels en watervogels en de handhaving van hetbroedeierentransport.194 In de praktijk van de handhaving blijkt ook de aanvankelijke onbe-kendheid van burgers en bedrijven met de regelingen een knelpunt.195

In een interview met de Volkskrant uit de minister begin april kritiek op de sector. De sec-tor is volgens de minister onzorgvuldig en zou voor een belangrijk deel verantwoordelijkzijn voor de verspreiding: de naleving van de hygiënevoorschriften is onvoldoende en devervoersbeperkingen zijn volgens de minister veelvuldig overtreden. Volgens de sector is ditechter niet geheel te wijten aan hen omdat de wegen tijdens de ruimingen regelmatig nietzijn afgesloten, terwijl zij dat wel hadden verzocht. Wegen worden niet fysiek afgeslotenmaar worden van een bord of kenteken voorzien, waarop is aangegeven dat het een gebiedbetreft waar vervoersbeperkende maatregelen van toepassing zijn. Dat weekend schrijft deAID de nodige processen-verbaal uit, waarvan de meeste in het kader van het overtredenvan de ophokplicht maar ook bijvoorbeeld het smokkelen van kippen, hetgeen tijdens decrisis als een strafbaar feit geldt.

Vanaf halverwege april wordt de handhavinginzet verder opgeschaald.196 Op 15 april berichtde minister de Tweede Kamer dat er relatief veel overtredingen worden vastgesteld.197 Welworden vanuit de sector signalen afgegeven dat door de zichtbare aanwezigheid een hogerecontroledruk wordt ervaren. Naast de ophokplicht die de eerste tijd in de crisis slecht wordtnageleefd, leiden de eerste maand met name de mestregels tot overtredingen en wordenverboden transporten uitgevoerd. Tot en met 13 april worden bijna 10.000 controles uitge-voerd, waarbij 357 overtredingen worden geconstateerd. De meeste overtredingen blijkenbetrekking te hebben op de vervoersbeperkingen.198

Op 23 april bericht de minister op verzoek van de Tweede Kamer over de strafmaat van deovertredingen.199 Er worden dan nog steeds overtredingen vastgesteld. Met het OM is danreeds een lik-op-stukbeleid overeengekomen voor overtredingen die eenvoudig handhaaf-baar zijn.200 Om dit beleid te kunnen uitvoeren, heeft het OM vertegenwoordigers op hetRCC. De kritiek op het aantal overtredingen houdt echter aan.201 Hoewel de maatregelenmeermalen naar een breed publiek zijn gecommuniceerd202, maakt de AID nog dagelijksprocessen-verbaal op. Volgens de minister pakt de sector het virus weinig vastberaden aan.Een belangrijk deel van de overtredingen wordt begaan door hobbyboeren, volgens deminister.203 Met name handhaving in de Gelderse Vallei blijkt lastig, vanwege het grote aan-tal kleine wegen.

194 Brieven AID aan CCS, 10 en 25 maart en 1 mei.195 Handhavingsrapportage, 7 maart.196 IBT-verslag, 6 mei.197 Brief van de minister aan Kamer, 15 april.198 Zie Brief van Minister aan Kamer, 15 april, overzicht handhavingsactiviteiten.199 Brief Minister aan Kamer, 23 april.200 Het lik-op-stukbeleid houdt in dat de overtreder na overtreding een transactie wordt aangeboden

en de overtreding versneld wordt afgehandeld. De geldboete in het geval van een transactie be-draagt - afhankelijk van de overtreding - minimaal € 990 en maximaal € 5000.

201 TK 28 807, nr. 44.202 Door middel van flyers, internet en brieven.203 TK 28 807, nr. 44.

Page 103: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 99

Op 9 mei merkt de minister op dat het aantal overtredingen afneemt. Het blijkt evenwelmoeilijk om de handhaving effectiever te maken, gezien de dan reeds ingezette capaciteit.Gezien de ernst van de situatie dringt het ministerie daarom aan bij het OM op afdoeningen toepassing van de geëigende strafmaat. De inzet van de externe handhavers levert vol-gens de minister een substantiële bijdrage aan het nalevingsniveau.

Tot einde juni worden 26.000 controles uitgevoerd. Hierbij worden in totaal 548 overtre-dingen vastgesteld. Veruit de meeste overtredingen betreffen de ophokplicht. Het gaatdaarbij vooral om particulieren die - meestal na een waarschuwing - niet voldoen aan deophokplicht. Andere belangrijke overtredingen betreffen het niet afdekken van AI-gevoeligemest en het niet houden aan de compartimenteringsregels (bijvoorbeeld het gebruikmakenvan voertuigen die niet zijn voorzien van stickers). Er wordt vanaf eind juni tevens geconsta-teerd dat het aantal waargenomen overtredingen afneemt maar dat serviceverleners hieropeen uitzondering vormen. Deze blijken zich niet aan de compartimenteringsregels te hou-den. Vanaf dan kan de inzet van externe handhavers geleidelijk aan worden afgebouwd.

5.9 AANPAK MET BETREKKING TOT DE VOLKSGEZONDHEID

Op zaterdag 1 maart wordt in de eerste vergadering van de CCS direct het belang van devolksgezondheid onderkend. De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) brengt een advies uit.Tussen de bewindspersonen van LNV en VWS is er vanaf het begin en gedurende de crisisveel contact over de volksgezondheidsaspecten van de vogelpest. Het BAO (Bestuurlijk Af-stemmings Overleg Infectieziekten van het Ministerie van VWS), dat namens de ministerwordt voorgezeten door de DG Volksgezondheid, adviseert de bewindspersoon van VWS opbasis van een inhoudelijk advies van het Outbreak Management Team Influenza (OMT) datonder voorzitterschap staat van de directeur Volksgezondheid van het RIVM.

Op 3 maart komt het OMT voor het eerst bijeen om te bespreken of de uitbraak van AI ookeen gevaar betekent voor mensen en zo ja, wat de aanpak dan moet zijn. Het enige wat erop het moment bekend is over een werking van AI-type H7N7 bij een mens, is een besmet-ting van een Engelse die eenden hield. Het OMT constateert dat voor personen die in directcontact komen met besmette dieren of besmette mest een zeer klein doch niet uit te sluitenrisico is om een infectie met het AI-virus door te maken. Het gaat hierbij om een infectiemet milde verschijnselen (conjunctivitis). Op 5 maart bericht de minister de Tweede Kamer,mede namens de staatssecretaris van VWS, ‘dat de risico’s voor de volksgezondheid ver-waarloosbaar klein zijn’. Hiermee baseert hij zich op de adviezen van het BAO en OMT204.

Op 3 maart adviseert het OMT aan BAO over het nemen van hygiënische maatregelen enhet inenten tegen griep van degenen die bij de ruimingen zijn betrokken. Het advies houdtin dat de daarvoor in aanmerking komende medewerkers de gelegenheid wordt gebodenzich te laten vaccineren tegen griep. Wie daarvoor in aanmerking komen, wordt nog bezienmet VWS. Op 4 maart neemt BAO dit advies over en brengt het in de CCS van 8 maart.Ook de CCS neemt het advies over. Hiernaast adviseert het CIDC om personen die in depluimveestallen werken ook oogbescherming te laten dragen. Ook dit voorstel wordt over-genomen. Op 11 maart start het daadwerkelijk inenten.

204 Brief minister aan de Tweede Kamer, 28807, nr. 1

Page 104: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 100

De GGD is dan aanwezig bij het regionaal crisiscentrum om mensen uit de ruimingsploe-gen een griepprik te geven (zie voor de feitelijke werking van de volksgezondheidsstructuurtijdens de crisis paragraaf 7.2.2). RCC en GGD bepalen op 12 en 13 maart wat er onder debegrippen uit het BAO-advies moet worden verstaan en op wie deze betrekking hebben. Ditwordt door de GGD naar BAO en VWS teruggekoppeld.

Wanneer er een aantal ruimers gediagnosticeerd wordt met gezondheidsklachten als gevolgvan het virus en nadat aanwijzingen worden gevonden voor de mogelijkheid van mens-tot-mens besmetting, verandert de situatie. Aanvankelijk geeft dit aanleiding tot enige onrust.Op 14 maart komt het OMT met verdergaande maatregelen die het BAO wederom over-neemt. Er komt nog meer nadruk op hygiëne, om het mogelijke risico van verspreiding vanmens-tot-mens tegen te gaan. Het al geldende beleid om mensen te vaccineren die inten-sieve, langdurende contacten hebben met verdachte of besmette bedrijven wordt uitgebreidnaar pluimveehouders en hun gezinnen op professionele bedrijven en hun werknemers.Daarnaast wordt er Tamiflu gegeven aan mensen met conjunctivitis om de kans op over-dracht te verminderen. Tamiflu zal ook preventief worden verstrekt aan alle ruimers enbewoners en werkers met langdurige intensieve contacten met (mogelijk) besmette kippen.Vanaf 15 maart is het algemene informatienummer voor vragen over de vogelpest ookbeschikbaar voor volksgezondheidsaspecten.

De angst neemt echter snel af wanneer in de loop van eind maart blijkt dat het aantalbesmette personen gering is. In de eerste week van maart zijn dit slechts enkele gevallen enop 17 maart 31. De klachten blijven bij een onschuldige oogaandoening. Op 18 april, na dedood van de dierenarts ontstaat er opnieuw onrust. In de CCS van 19 april wordt direct eenaantal acties afgesproken:

x Er is een groot aantal vragen te verwachten, het LNV-loket zal goed moeten wordenbemenst.

x Antwoorden op de te verwachten vragen moeten klaar liggen. VWS zal hiervoor zor-gen.

x Bij de ruimingen betrokken medewerkers worden voorafgaand aan hun dienst geïn-formeerd en in de gelegenheid gesteld om bij hen levende vragen te stellen.

x VWS verzorgt een advies over de vraag of personen die incidentele contacten met die-ren hebben ook alle beschermende maatregelen moeten nemen om besmetting tevoorkomen.

Het overlijden van de dierenarts is aanleiding voor vele vragen in de Tweede Kamer. Destaatssecretaris van VWS en de minister van LNV zeggen de Tweede Kamer daarom op24 april 2003 toe een commissie in te stellen die de gang van zaken onderzoekt.

De onafhankelijke commissie die wordt ingesteld, bestaat uit de dr. R.B. Bot205 en prof. dr.L.G. Thijs206. Zij worden ambtelijk ondersteund door beide betrokken ministeries. In juni2003 komt de commissie-Bot met haar bevindingen. Ten aanzien van de dierenarts consta-teert de commissie-Bot in haar rapportage dat zijn ziekteverloop uniek is gebleken. Besmet-ting van mensen met het virus H7N7 met dergelijke catastrofale gevolgen was tot dan nietbekend en heeft zich nadien ook niet meer voorgedaan. 205 Onder meer voormalig secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Perma-

nent Vertegenwoordiger van Nederland bij de Europese Gemeenschappen.206 Internist-intensivist, voormalig hoogleraar aan de VU te Amsterdam.

Page 105: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 101

De dierenarts heeft volgens de commissie alle voor hem geldende veiligheidsmaatregelennauwgezet in acht genomen. Hij viel, bij de werkzaamheden die hij uitvoerde voor het spe-cialistenteam van de VWA/RVV, onder het normale regime dat altijd geldt buiten tijden vaneen crisis. Voor hem was ‘prikken en slikken’ dus niet verplicht. De slotsom van de com-missie-Bot is dat de dierenarts slachtoffer is geworden van een bijzonder ongelukkigesamenloop van omstandigheden (zie voor andere aanbevelingen Commissie-Bot paragraaf7.2.2).

Na de AI-crisis heeft het RIVM207 de balans opgemaakt: er zijn uiteindelijk naar schatting4.500 mensen blootgesteld aan het H7N7-virus. Van deze mensen hebben 453 gezond-heidsklachten: 349 melden conjunctivitis (oogontsteking), 90 hebben griepachtige ver-schijnselen en 67 hebben andere verschijnselen. Eén persoon is aan het virus overleden. Ingesprekken met verschillende betrokkenen komt duidelijk naar voren dat LNV en VWS derisico’s voor de volksgezondheid al vanaf het begin in het vizier hadden. De aanpak was erin eerste instantie op gericht te voorkomen dat een menselijk griepvirus zich vermengt methet AI-virus met het oog op een pandemie (wereldwijde uitbraak). Later was de aanpak ookgericht op het voorkomen van gezondheidsklachten ten gevolge van het AI-virus.

Gedurende de crisis was LNV verantwoordelijk voor de omstandigheden waaronder hetpersoneel dat betrokken is bij de ruimingen werkt. De betrokken diensten van LNV werdengeacht zelf ervoor te zorgen dat de medewerkers zich bij de GGD zouden melden voor vac-cinatie en het verkrijgen van antivirale middelen. Vanuit het RCC zijn flyers gemaakt inverschillende talen ten behoeve van de vele ingezette ruimers die de het Nederlands nietbeheersten. Bij de maatregelen gold: wie niet aan de beschermende voorwaarden voldoet,kan niet voor de bestrijding worden ingezet. De VWA/RVV-dierenarts was bij screeningen,traceringen en ruimingen eindverantwoordelijke voor de verplichtingen tot vaccinatie, hetdragen van mondkapjes en brillen, van speciale kleiding, laarzen en handschoenen en (van-af medio maart) het slikken van antivirale pillen. De controle op preventieve volksgezond-heidsmaatregelen is een taak van de arbeidsinspectie, welke zij ook tijdens de uitbraak vanAI heeft uitgevoerd. De monitoring op de naleving van de vaccinatievoorschriften vond ookplaats door het interne controleteam208. Deze controle gebeurde op basis van de uitgereikteen zichtbaar te dragen vaccinatiebadges, aangevuld met steekproefsgewijze controles, waar-bij men zich moest legitimeren in relatie tot de tenaamstelling van de badge. In totaal kon-den twee rapers zich niet legitimeren in relatie tot de tenaamstelling en zijn verwijderd vanhet pluimveehoudersbedrijf. Op het daadwerkelijk tijdig en juist innemen van de antiviralepillen kon alleen gemonitord worden door steekproefsgewijs de verpakking te laten tonenen de inhoud daarvan te beoordelen.209

De uitvoering van het beleid op het gebied van de volksgezondheid stuitte op problemen, zoblijkt uit gesprekken met VWS. Zo heeft de GGD/ hulpverleningsdienst Gelderland Mid-den problemen met het verkrijgen van de adressen van pluimveebedrijven voor het ver-strekken van vaccinaties en Tamiflu. De adresbestanden zijn gebrekkig en verouderd, watde uitvoering bemoeilijkt.

207 Koopmans, M, Wilbrink, B, Conyn, M, et al. Transmission of H7N7 avian influenza A virus tot

human beings during a large outbreak in commercial poultry farms in the Netherlands. The Lan-cet; 2004; 363; 587-593.

208 Antwoorden op de kamervragen naar aanleiding van het rapport van de commissie-Bot, 8 juli2003.

209 Antwoorden op de kamervragen naar aanleiding van het rapport van de commissie-Bot, 8 juli2003.

Page 106: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 102

Uitvoeringsproblemen komen ook naar voren in de twee rapporten van de Inspectie voor deGezondheidszorg (IGZ)210 die in oktober toegezonden worden aan de Tweede Kamer, doorde minister van VWS, mede namens de minister van LNV. De rapporten beschrijven deuitvoering van de preventieve maatregelen op volksgezondheidsgebied tijdens de epidemievan aviaire influenza door de GGD-en in de regio’s Gelderland-Midden en Noord- en Mid-den-Limburg .211

De conclusies van de IGZ geven aan dat de nodige verbeteringen noodzakelijk zijn. Uit derapportages van de IGZ komt naar voren dat de laatste schakel in de infectieziektebestrij-ding ten tijde van het vogelpestvirus op onderdelen gebrekkig heeft gefunctioneerd. De bei-de GGD-en hebben met veel inzet hun werk gedaan, zo stelt de IGZ, maar over de hele linieoordeelt de IGZ dat de kwaliteit van de lokale uitvoering niet is wat men van een professio-nele organisatie mag verwachten. Er is dus alle aanleiding om hieruit lering te trekken en tezorgen dat dit beter wordt, zowel voor de betrokken gemeentebesturen die verantwoordelijkzijn voor de GGD-en inclusief de daadwerkelijke uitvoering, als voor wat betreft het systeemvan infectieziektebestrijding in Nederland. De minister van VWS verwijst naar de beleids-agenda VWS 2004, waar al wordt aangekondigd dat de structuur voor infectiebestrijdingaangepast gaat worden. Ook wil de minister bij het RIVM een organisatie opzetten die tenminste voor de infectieziektebestrijding een centrale rol heeft in het verzamelen enbeschikbaar stellen van kennis, het 'vertalen' van beleid naar praktijk en de coördinatie vanlandelijke taken die decentraal (door gemeenten) worden uitgevoerd.

In de volgende tabel zijn de enquêteresultaten ten aanzien van de informatievoorzieningover de effecten van de vogelpest op de gezondheid van mensen opgenomen. Hieruit valt afte lezen dat met name de gemeenten neutraal over de informatievoorziening zijn. Zij mel-den dat de informatie niet altijd duidelijk en soms tegenstrijdig was en men soms eerst viade media werd geïnformeerd. Gesprekken met gemeenten bevestigen dit beeld. Sommigegemeenten stellen dat de berichtgeving over de risico’s van vogelpest voor de mens na hetoverlijden van de dierenarts summier was. De informatie sloot niet aan bij de vragen dieleefden bij de inwoners van de regio en de hulpverleners die bij de bestrijding van de vogel-pest betrokken waren. Wel waren de verantwoordelijkheden van VWS en LNV volgens ge-meenten helder. Enkele gemeenten zijn ten slotte nog van mening dat de overheid meervoorzichtigheid had moeten betrachten ten aanzien van de opvatting dat de risico’s voor devolksgezondheid verwaarloosbaar klein zijn. Ongeveer de helft van de pluimveebedrijven is(zeer) tevreden over de informatievoorziening. 50% van de geruimde bedrijven is (zeer) te-vreden, 21% is (zeer) ontevreden. Uit de opmerkingen van de laatste groep komen met na-me veel onzekerheid en zorgen over de risico’s van AI voor de volksgezondheid naar voren,met name na het overlijden van de dierenarts.

210 'Verslag toezichtsbezoek GGD Noord en Midden Limburg 13-05-2003' en 'Verslag toezichtsbe-

zoek aan de Hulpverlening Gelderland Midden 15-05-2003211 In dit geval is de Wet collectieve preventie volksgezondheid van toepassing. Die geeft de gemeen-

ten de taak en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de infectieziektebestrijding. Dezewordt vervolgens onder verantwoordelijkheid van de gemeenten uitgevoerd door de GGD-en. HetStaatstoezicht beoordeelt vervolgens de kwaliteit.

Page 107: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 103

In hoeverre was u tevreden over de informatie over de effecten van vogelpest op de gezondheid vanmensen?

(Preventief)geruimde bedrijven

Sector Gemeenten

(Zeer) tevreden 50% 53% 31%

Niet tevreden/niet ontevreden 22% 25% 48%

(Zeer) ontevreden 21% 13% 14%

Weet niet/n.v.t. 6% 8% 8%

Basis 165 317 52

Tabel 5.2 Informatievoorziening over effecten op gezondheid, bron: enquête evaluatie AI.

5.10 DE HERBEVOLKING

De formele procedure voor het herbevolken van geruimde bedrijven staat beschreven in hetDraaiboek AI-crisis van de VWA/RVV van oktober 2001. Dit draaiboek beschrijft op hoofd-lijnen de procedures en leidende principes die gevolgd worden bij herbevolking.

Aangezien dit draaiboek als leidraad beschouwd dient te worden, en op sommige puntenniet tegemoetkomt aan de specifieke gevallen van deze crisis, besluit LNV een nieuw planvoor herbevolking op te stellen. Ook de sector zelf komt op eigen initiatief met een planvoor herbevolking.

PVE komt snel met een eigen plan voor herbevolking. Op 22 april 2003212 wordt door hetPVE een bijeenkomst georganiseerd waarin verschillende aspecten ten aanzien van herbe-volking van de geruimde bedrijven worden besproken. Aan deze bijeenkomst hebben verte-genwoordigers vanuit de pluimveesector, LNV, Universiteit Utrecht en de Gezondheids-dienst bijgedragen. De bijeenkomst leidt tot de oprichting van een werkgroep, die een planvoor herbevolking opstelt. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de GD, NOPen PVE.

Op 22 mei vindt er bestuurlijk overleg plaats tussen PVE en LNV over plannen voor herbe-volking. Het blijkt dat de ideeën over aanpak van PVE en LNV in grote lijnen overeenko-men en besloten wordt om een gezamenlijke werkgroep van LNV, GD en PVE het herbe-volkingsplan verder te laten uitwerken. Op 6 juni komt de werkgroep met een nader uitge-werkt herbevolkingsplan. Het blijkt dat de aanpak van de sector en LNV in grote lijnenovereenkomen.

212 Plan van aanpak voor herbevolking geruimde pluimveebedrijven, PVE.

Page 108: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 104

Met herbevolking van een bedrijf kan begonnen worden, wanneer het gebied waarin hetbedrijf zich bevindt vrijgegeven is. De procedure voor vrijgave van een gebied ziet er alsvolgt uit:

Herbevol-king

Plaatsen vansentinels*

Eindscreenings-gebied

Afvoeren vanmest

Definitief ontsmetten vanalle besmette bedrijven

Uitslag moetnegatief zijn

Uitslag moetnegatief zijn

Vrijgavegebied

* Het plaatsen van sentineldieren is alleen verplicht voor met AI-besmette bedrijven.

Mestafvoer

Het afvoeren van mest van serologisch en virologisch positieve bedrijven is een noodzake-lijke voorwaarde voor vrijgave van toezichtgebieden, aangezien het AI-virus onder bepaaldecondities kan overleven in mest. In het kader van de herbevolking wordt op 2 juni ondertoezicht van LNV begonnen met het afvoeren van deze mest. De mest wordt vervoerd naarcentrale opslagplaatsen waar de mest 120 dagen afgesloten bewaard wordt voordat het vi-rusvrij verklaard kan worden. Al gauw blijkt dat er veel meer mest aanwezig is dan oor-spronkelijk door de bedrijven is opgegeven aan LNV en de opslaglocaties raken vol.

Op 10 juni 2003 wordt besloten een gebiedsgewijze aanpak voor het afvoeren van mest in testellen. Deze aanpak zorgt ervoor dat het afvoeren van de mest behapbaar wordt. Zo wordengebieden met weinig besmettingen samengenomen. De toezichtgebieden met meer dan 50geruimde besmette locaties worden opgedeeld in delen van maximaal 50 geruimde besmet-te locaties. De locaties met een gering aantal besmettingen en geruimde locaties krijgenprioriteit, vervolgens de delen in Noord-Brabant van het B-T-gebied Beneden-Leeuwen enNederweert, en ten slotte de overige deelgebieden naar volgorde van de termijnen waarbin-nen de besmettingen zich hebben voorgedaan.

Het grootste deel (62%) van de niet-geruimde bedrijven geeft aan in zekere mate proble-men ondervonden te hebben met de opslag of afvoer van mest. Van de geruimde bedrijvenligt dit percentage veel lager (34%).

Definitief ontsmetten van bedrijven

Direct nadat een bedrijf is geruimd heeft al een eerste ontsmetting plaatsgevonden, gevolgddoor een stalverbod van twee weken. Wanneer alle mest is afgevoerd, volgt nog een aantaldeelstappen om het bedrijf definitief te ontsmetten:

x Reiniging van de stallen en installaties door de veehouder, gevolgd door een schoon-melding. De doorlooptijd is afhankelijk van het type stal en het aantal stallen.

x Tweede ontsmetting, na goedgekeurde schoonmelding.

x Derde ontsmetting, één week na de tweede ontsmetting. Deze ontsmetting geldt al-leen voor de serologisch en virologisch positieve bedrijven.

Page 109: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 105

De laatste ontsmetting vindt op 23 juli plaats. Er zijn veehouders die besluiten niet te her-bevolken. Deze bedrijven worden aangemerkt als niet-doorstarters, waarbij geen herbevol-king mag plaatsvinden. Niet-doorstarters die besmet waren moeten de volledige R&O-procedure doorlopen. De preventief geruimde niet-doorstarters hoeven niet de volledigeR&O-procedure te doorlopen. Het RCC inventariseert de doorstarters en de niet-doorstarters.

Van de geruimde bedrijven geeft 93% aan dat de medewerkers van de ontsmettingsploegenzich allemaal of bijna allemaal correct gedroegen. De instructie van de VWA/RVV voor hetzelf reinigen van de stal was voor het overgrote deel (84%) van de geruimde bedrijven dui-delijk. Alles overwegend is 76% van de geruimde bedrijven neutraal tot zeer tevreden overde aanpak voor reiniging en ontsmetting.

Plaatsen van sentineldieren en eindscreening

Het plaatsten van sentineldieren (of ‘verklikkerkippen’) is verplicht voor de besmet bevon-den bedrijven. Geruimde bedrijven, die niet besmet zijn bevonden na bemonstering, zijnniet verplicht sentineldieren te plaatsen en mogen, zodra de vervoersbeperkingen in hetbetreffende gebied zijn opgeheven, weer beginnen met herbevolken.

Sentineldieren zijn seronegatieve AI-gevoelige dieren. Het plaatsen van deze dieren magniet eerder dan vijf dagen na de laatste ontsmetting geschieden. De eerste sentineldierenzijn op 27 juni in Deurne, Koningsbosch en Opheusden geplaatst, de laatste op 28 juli.Wanneer na 21 dagen na plaatsing van de sentineldieren geen AI wordt aangetroffen, kangeconstateerd worden dat de dieren AI-vrij zijn.

Om het vrijgeven van gebieden te bespoedigen, wordt pluimveehouders eenmalig de gele-genheid geboden sentineldieren in te zetten op kosten van LNV. Indien zij geen gebruikvan deze mogelijkheid maken, behouden zij ook na definitieve reiniging en ontsmetting deverdachtstatus en mag men pas nieuwe dieren neerzetten wanneer op eigen kosten de sen-tinelprocedure geheel doorlopen is.

Op 20 augustus vindt bij een bedrijf in de Gelderse Vallei de laatste bemonstering van sen-tineldieren plaats, waarbij de uitslag negatief is.

Tegelijk met het plaatsen van sentineldieren wordt de eindscreening in het betreffende ge-bied uitgevoerd. Alle bedrijven met pluimvee binnen toezicht- en beschermingsgebiedenworden bezocht en de nog aanwezige dieren worden klinisch geïnspecteerd. Hierbij wordengeen bloedmonsters genomen; dit gebeurt alleen bij sentineldieren en dieren die zijn uitge-zonderd van ruiming. De laatste eindscreening wordt parallel aan de laatste bemonsteringvan sentineldieren op 20 augustus uitgevoerd; ook hier is de uitslag negatief.

Vrijgave

Bij negatief resultaat van zowel de bemonstering van sentineldieren als de uitslag van deeindscreening kan tot vrijgave van het gebied worden overgegaan. Wel blijft de RegelingMonitoring AI van kracht en de alertheid op een uitbraak aanwezig. Vrijgave is pas moge-lijk wanneer van alle besmette bedrijven, dus ook de besmette bedrijven die met de be-drijfsvoering wensen te stoppen, de mest is afgevoerd en de reinigings- en ontsmettings-procedure is doorlopen.

Page 110: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 106

Voor herstart van een besmet bedrijf is het doorlopen van de sentinel-procedure eveneenseen voorwaarde. Ten slotte geldt een definitieve eindscreening voor alle bedrijven waar nogpluimvee aanwezig is in het betreffende gebied.

Differentiatie naar vrijgave van gebieden is mogelijk door het verschil in tijdstippen vanbestrijdings-, reinigings- en ontsmettingsmaatregelen. Zo wordt het gebied Beneden-Leeuwen 14 augustus vrijgegeven en de Gelderse Vallei 22 augustus. Van de geruimde be-drijven geeft 84% aan per brief door het Ministerie van LNV geïnformeerd te zijn over devrijgave van het gebied waar zijn bedrijf zich in bevindt. Na de vrijgave kan met de herbe-volking van bedrijven begonnen worden.

5.11 DE AFBOUWFASE VAN DE CRISIS

De bestuurlijke afstemming (het basisoverleg) wordt begin juni teruggebracht tot eenmaandelijks overleg. Tevens wordt deze afstemming overgedragen aan de regionalebeleidsdirecties, evenals de klankbordoverleggen met de doelgroepen.

Tot halverwege mei komt de CCS dagelijks bij elkaar, daarna wordt het overleg afgebouwdnaar driemaal per week. Vanaf 12 juni wordt dit tweemaal per week. In juli wordt de CCSverder afgebouwd en vindt er nog eenmaal per week overleg plaats, na 23 juli nog eenmaalper twee weken. De activiteiten in deze laatste maanden richten zich vooral op het vrijgevenvan toezichtgebieden, het afhandelen van welzijnsopkopen en financiële zaken en hetmonitoren van AI.

Het DBT wordt na 14 juni eveneens afgebouwd: twee coördinatoren worden ingesteld omde verdere gang van zaken te bewaken, gesteund door twee medewerkers. Van de anderebetrokken partijen komen de vertegenwoordigers nog tweemaal per week bijeen. Debeleidsdirectie VVA coördineert dit overleg.

Besloten wordt het Vraag & Antwoord Team (VAT) langer in de lucht te houden dan dat ditten tijde van de MKZ-crisis is gedaan: de ervaring toentertijd was dat deze te snel werd op-geheven. Het 0800-nummer en het bijbehorende belteam worden nog tot het einde van hetjaar instandgehouden om als één loketingang voor de direct getroffen bedrijven te dienen.

De activiteiten van het RCC in Stroe en de dependance in Blerick (Limburg) zijn vooral ge-richt op de bestrijding van de vogelpest. Na de laatste eindscreening en vrijgave (22 augus-tus) is dit werk afgerond en is de noodzaak van het RCC en de dagelijkse afstemming tus-sen VWA/RVV, LASER, AID en beleid niet langer noodzakelijk. De afbouw van het RCC inStroe en Blerick lopen parallel aan de planning van eindscreening en vrijgave van gebieden.Het crisiscentrum in Stroe wordt half september gesloten, de dependance in Blerick al op1 augustus.

Page 111: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 107

Afbouwregelingen

De regelingen die golden ten tijde van de crisis worden stapsgewijs afgebouwd. Voor deverschillende compartimenten worden regimes vastgesteld. De regimes bestaan uit de cate-gorieën II, I en O. Ieder regime bepaalt in meer of minder strenge mate (II is het strengst,O is het soepelst) hoe omgegaan dient te worden met de compartimenteringgrenzen, be-zoekersregeling, een- en evenhoevige dieren, een-op-een vervoer van AI-dieren en broedeie-ren, de reinigings- en ontsmettingsvoorschriften, de vervoersmogelijkheden voor pluim-veeproducten, de herstart van de keten, de ophokplicht, evenementen, het verzamelverboden ten slotte de im- en export van AI-dieren en broedeieren. Voor dit laatste (de im- enexport van AI-dieren en broedeieren) is toestemming vanuit Brussel nodig.

Voor de compartimenten Noord, Noord-West, Zuid-Oost en Zuid-West geldt tot 3 juni 2003regime II, van 3 tot 13 juni regime I en na 13 juni regime O. Voor de compartimenten Gel-derse Vallei, Beneden-Leeuwen en Nederweert en overige toezichtgebieden blijft een stren-ger regime gelden.

Op 17 juni neemt de Europese Commissie een beschikking aan waarvan het belangrijkstepunt is dat de export van levend pluimvee en broedeieren weer mogelijk is vanuit zevenprovincies (Groningen, Friesland, Drenthe, Noord-Holland, Overijssel, Zeeland en Zuid-Holland). Voor de overige 5 vijf provincies (Flevoland, Gelderland, Noord-Brabant, Limburgen Utrecht) blijven nog regimes van kracht in de toezichtgebieden.

De laatste landelijk geldende beperkingen worden op 22 augustus 2003 opgeheven. Welblijven twee regelingen van kracht: de Regeling Monitoring Aviaire Influenza 2003 en detijdelijke vrijstellingsregeling enten AI-gevoelige dieren dierentuinen 2003. Deze regelin-gen gelden nog steeds.

Afhandeling Financiële Zaken

Ten aanzien van de financiële afwikkeling maakt de minister op 17 september in een briefaan de Tweede Kamer213 de stand van zaken op: 1.145 getroffen bedrijven hebben een scha-devergoeding voor dieren en producten ontvangen. Daarnaast is aan 109 bedrijven een ver-goeding verstrekt in het kader van de welzijnsopkoopregeling voor dieren. Via het PVEhebben 11 bedrijven een vergoeding ontvangen voor broedeieren. Ten slotte is aan 16.490hobbydierhouders een vergoeding voor de geruimde dieren verstrekt.

In het kader van het Noodfonds (stand van zaken 9 september 2003) zijn 82 aanvrageningediend. Hiervan zijn er 20 afgerond, waarvan 14 zijn gehonoreerd. Met het honorerenvan deze 14 aanvragen is een bedrag van € 1.023.000 gemoeid. Van de overige 6 afgerondeaanvragen zijn er 4 afgewezen en 2 ingetrokken. Van de 62 nog niet-afgeronde aanvragenwaren er op 9 september 2003 17 in de acceptatiefase en 45 in de beoordelingsfase.

De aanvraagtermijn van het Noodfonds loopt tot augustus 2004, aangezien herbevolkingvan de stallen veel tijd vergt en de economische schade die hierdoor ontstaat, kan vanwegede langere openstellingstermijn worden meegewogen in de beslissing over het eventueleberoep op het Noodfonds.

213 Brief Minister Veerman aan de Tweede Kamer, VVA 2003/2728.

Page 112: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 108

5.12 DE MAATSCHAPPELIJKE, SOCIAAL-PSYCHOLOGISCHE EN ECONOMISCHE EFFECTEN

VAN DE AI-CRISIS

De aanpak van de AI-crisis moet ook worden gezien in het licht van de uiteindelijke effectenop de maatschappij, de economische schade die veel bedrijven hebben ondervonden en depsychische schade die bij betrokkenen is ontstaan. Deze effecten hebben wij ten deleonderzocht. De financieel-economische en sociaal-economische gevolgen van de AI-crisisvallen buiten het bestek van dit onderzoek. Naar de emotionele aspecten van de crisis wordteen aparte inventarisatie verricht.214

Maatschappelijke effecten

Al in 2000 voorspelde de staatssecretaris van LNV in een brief aan de Tweede Kamer dat demaatschappelijke acceptatie van het bestrijdingsbeleid problematisch zou kunnen zijn,vooral op het punt van het (preventief) doden van (gezonde) dieren. Deze voorspelling isuitgekomen. Er is veel maatschappelijke aandacht voor de crisis geweest en deze heeft eengrote impact gehad. Zo zijn er vervoersbeperkingen, moeten mensen hun hobbydierenmelden, worden evenementen afgelast en gaat het gerucht dat er een schaarste aan eierenzal optreden. De landelijke en regionale media hebben dagelijks alle aandacht voor de uit-braak en de AI-crisis in de opening van het nieuws. De discussies lopen bij vele groepen inde samenlevingen hoog op, bij hobbydierhouders, de ondernemers en hun families, bijwetenschappers, bij overheden, dierenartsen en bij een breed front van maatschappelijkeorganisaties en plaatselijke en regionale belangengroeperingen.

Na enkele maanden is er meer en meer verzet tegen het bestrijdingsbeleid. Het maatschap-pelijk draagvlak brokkelt af. Het leidt tot onrust in het land. De door ons bevraagde gemeen-ten zijn voor 33% van mening dat de onrust onder de bevolking groot tot zeer groot was.57% van de gemeenten noemt de onrust onder de bevolking beperkt. In de vraaggesprekkenblijkt ook dat gemeenten veel van de onrust gemerkt hebben die door de crisis is ontstaan.Ze zijn overladen met telefoontjes en brieven.

Sociaal-psychologische effecten

Het ruimen is voor alle betrokkenen (pluimveehouder, hobbydierhouder, ruimer, dieren-arts, raper, etc.) een emotionele gebeurtenis. Bij de MKZ-crisis is dit onderzocht door Alter-ra.215 De onderzoekers concluderen onder meer dat de MKZ-crisis een jaar na de ruimingnog steeds een belangrijk invloed blijkt te hebben op het (dagelijks) handelen van de res-pondenten. De onderzoekers hebben ernstige verstoringen in de stabiele psychologischesituatie waargenomen. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heeft LNV een programmavan emotionele en psychosociale nazorg voor getroffenen opgezet. LNV coördineert, andereinstanties zoals Kerk en Maatschappij voeren het uit. Zo worden er onder andere huiska-mergesprekken georganiseerd waar lotgenoten met elkaar kunnen praten.

Dat de crisis nog vers in het geheugen ligt, bemerkten wij in de interviews en de groepsge-sprekken. De emoties kwamen veelvuldig boven. Bedrijven die na jaren van investeringenop eens terug bij af zijn. Of hobbydierhouders bij wie het vertrouwen in de overheid totaalweg is.

214 Bestek voor evaluatie-onderzoek bestrijding AI-crisis; 28-07-2003, definitief.215 Veerkracht; Alterra-rapport 539, Wageningen, 2002.

Page 113: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 109

De berichtgeving over de uitbraken van de vogelpest begin 2004 in Azië bezorgen sommi-gen slapeloze nachten. Ook de stapels correspondentie die wij met name van hobbydier-houders ontvingen, getuigt ervan dat de crisis nog veel oproept. In gesprekken metmedewerkers van de uitvoeringsorganisatie VWA/RVV en AID komen de emotionele as-pecten van de crisis ook veelvuldig aan bod. Volgens enkele gesprekspartners zijn de gren-zen van de uitvoering bereikt tijdens deze crisis. De werknemers worden emotioneel, fysieken sociaal te veel belast.

In de enquête hebben wij de hobbydierhouders gevraagd hoe zij terugkijken op de AI-crisis.Bijna 20% noemt het een zeer ingrijpende en zeer emotionele ervaring, 26% een ingrij-pende en emotionele ervaring en 52% een vervelende ervaring. 8% geeft aan nog geenafstand te hebben genomen en nog steeds met de verwerking bezig te zijn. 79% van dehobbydierhouders geven aan voldoende sociale en/of psychologische steun te hebben ge-had. Dit aantal wijkt niet ver af van de pluimveehouders. 82% van hen geeft aan voldoendesociale en/of psychologische steun te hebben gehad.

De gemeenten hebben wij ook gevraagd naar de emotionele schade die de burgers volgenshen hebben. Die schade schatten zij hoog in. 59% van de gemeenten is van mening dat deemotionele schade onder burgers groot tot zeer groot is. 33% noemt deze schade beperkt.

Economische effecten

De kosten die tengevolge van de uitbraak van AI zijn ontstaan, bedragen circa € 270 mil-joen. Deze kosten bestaan hoofdzakelijk uit tegemoetkomingen in de schade en uitvoe-ringskosten. De EU betaalt 50% van de tegemoetkoming en 50% van een deel van de uit-voeringskosten. Op basis van het convenant ‘bestrijding besmettelijke dierziekten’ geslotenin 2000 tussen Rijk en PBO’s, draagt de pluimveesector € 11,3 miljoen bij. Daarnaast heeftde sector veel schade geleden. Naast gederfde omzet en kosten voor bestrijding is volgensde sector veel marktaandeel verloren. De bestrijdingsmaatregelen die door LNV zijn geno-men, zijn volgens sommige geïnterviewden uit de sector veterinair onvoldoende onder-bouwd, terwijl de economische schade buitensporig en onnodig is.

Ook zijn de maatregelen volgens hen niet te herleiden tot Europese wet- en regelgeving. Ofzoals PVE stelt: bestrijdingsmaatregelen kunnen niet in de vorm van een ‘gentlemen-agreement’ worden overeengekomen, maar moeten worden vastgelegd in regelgeving.216

In de enquête geven de niet-geruimde bedrijven aan dat zij veel economische schade heb-ben ondervonden van de AI-crisis. 47% heeft zowel omzetderving als andere financiëleschade ondervonden. 22% heeft alleen omzetderving ondervonden, 12% heeft alleen finan-ciële schade ondervonden. Slechts 19% heeft helemaal geen schade ondervonden. De om-zetderving onder niet-geruimde bedrijven is aanzienlijk. In vergelijking met dezelfdemaanden in 2002, heeft men per maand gemiddeld de volgende omzetderving gehad.

216 Evaluatie van de AI-bestrijding in Nederland in de periode maart-augustus 2003.

Page 114: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 110

Percentage omzetdervingin vergelijking met 2002

Legsector

Aantal

Legsector

%

Vleeskuiken-sector

Aantal

Vleeskuiken-sector

%

Totaal

Aantal

Totaal

%

0-10% 19 31% 17 16% 38 18%

11-20% 11 18% 24 22% 41 19%

21-30% 7 11% 23 21% 38 18%

31-50% 12 20% 17 16% 35 16%

51-75% 3 5% 10 9% 21 10%

76-100% 3 5% 12 11% 26 12%

Niet ingevuld 6 10% 5 5% 14 7%

Totaal 61 100% 108 100% 213 100%

Tabel 5.3 Omzetderving leg-, vleeskuikensector en totaal. Bron: enquête evaluatie AI.

In totaal heeft 22% van de bedrijven meer dan 51% omzetderving gehad en een derde vande bedrijven heeft 21% tot 50% omzetderving gehad.

5.13 ANALYSE EN BEOORDELING

In deze paragraaf analyseren wij de aanpak van de crisis. Wij doorlopen de aanpak van sig-nalering tot en met de afbouwfase. Ook de handhaving, de volksgezondheids- en maat-schappelijke effecten van de crisis komen aan de orde. Analyse en conclusies ten aanzienvan de aanpak van hobbydieren komen in het volgende hoofdstuk aan bod.

Signalering

Na signalering van de eerste klinische verschijnselen op een aantal pluimveehouderijen,duurde het vijf/zes dagen voordat AI werd geconstateerd. Dit is lang te noemen. Hieraanliggen verschillende redenen ten grondslag. Allereerst waren er verschillende pluimveebe-drijven betrokken, die soms niet direct een dierenarts raadpleegden. Bovendien werden ver-schillende dierenartsen geraadpleegd, zodat er geen overzicht was van de omvang van deverschijnselen en de situatie in de omgeving. Ten tweede kwamen de gesignaleerde symp-tomen niet overeen met de symptomen van AI, zoals die in de literatuur werden omschre-ven en in Italië waren waargenomen. De diagnoses, zoals gesteld door de dierenartsen opde bedrijven, wezen niet op een lijst-A-ziekte, zodat geen melding werd gedaan bij het Cen-traal Meldpunt Dierziekten. Ten derde stond AI onvoldoende op het netvlies van de betrok-kenen, omdat deze ziekte al lang niet in Nederland was voorgekomen. De procedures zijngevolgd, het vermoeden van AI rees echter heel laat. Toen het vermoeden van AI er was, isde melding bij het Centraal Meldpunt Dierziekten de inschakeling van het CIDC binnenenkele uren gedaan. Nederland heeft overigens tijdwinst geboekt, doordat er gewerkt is mettesten die niet officieel erkend zijn, maar die wel sneller de diagnose hebben kunnen stellen(PCR, IFT).

Naar ons oordeel heeft de late signalering Nederland op achterstand gezet. Als de ziekteeerder gesignaleerd zou zijn, als de diagnose eerder zou zijn gesteld, is de kans groter datde verspreiding van het virus - en dus de crisis - minder groot zou zijn geweest. Nu hebbenzich immers nog gedurende enkele dagen allerlei bewegingen kunnen voordoen van hetvirus. Achteraf is dit makkelijk gezegd.

Page 115: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 111

Toch concluderen wij voor de toekomst dat de partijen die bij de signalering een rol spelen(bedrijf, dierenarts en onderzoeker) na moeten denken hoe zij een grotere alertheid aan dedag kunnen leggen voor lijst-A-ziekten die in Europa voorkomen. Dat is niet de verant-woordelijkheid van één partij, maar voor de keten van betrokkenen.

Het is verder de vraag of het systeem van signalering goed heeft gefunctioneerd. Het sys-teem belemmert het tijdig melden van vermoedens. Omdat de consequenties voor het be-drijf groot zijn, is de verleiding bij twijfel groot ‘het nog maar een dagje aan te zien’. Ditterwijl bij de pluimveehouder de verantwoordelijkheid ligt voor het melden van dierziekten.Zijn rol is cruciaal, juist bij signalering waarvoor geldt: ‘hoe eerder, hoe beter’. Kortom, deprikkels in het huidige systeem zijn onvoldoende gericht op dat principe en frustreren dezezelfs. Het is de vraag of het Early Warning System (EWS) dat gedurende de crisis is ontwik-keld voldoende tegemoetkomt aan deze nadelen. Aanpassing van het huidige signalerings-systeem is een verantwoordelijkheid voor de overheid, ondernemer en alle andere partijendie bij de signalering van dierziekten in de pluimveeketen een rol spelen.

Screening, tracering en monitoring

De werkzaamheden ten aanzien van de screening, tracering en monitoring zijn goed verlo-pen. Ze zijn vlot van start gegaan en het ministerie heeft adequaat gereageerd op de ver-schillende uitkomsten. De activiteiten hebben veel personele capaciteit gekost. Het ministe-rie en de uitvoeringsorganisaties hebben dit goed weten te organiseren.

Dodings- en destructiecapaciteit

Bij de uitbraak van vogelpest moest men in feite vanaf het nulpunt de dodingscapaciteit op-bouwen, omdat de dodingsmethode waar het Draaiboek AI van uitgaat, namelijk HCN, ver-boden is. Door een slechte voorbereiding ten aanzien van de dodingsmethode was er een‘koude start’ van de crisisbestrijding. Het ruimen kwam traag op gang waardoor het aantaldieren waarin het virus zich kan voortplanten, niet snel genoeg werd geminimaliseerd. Ditis uit epidemiologisch oogpunt onwenselijk.

Noodzakelijkerwijs verrichten de medewerkers van LNV en VWA/RVV direct nader onder-zoek om alternatieve mogelijkheden van doding te achterhalen. Omdat de dodingscapaciteitachterblijft bij het aantal te ruimen dieren, blijft het ministerie tot in april zoeken naar an-dere methoden van doding. Het ministerie stelt hiervoor ook een expertgroep in. Deinspanningen leiden uiteindelijk tot resultaat. Er worden vele dodingsmethoden geïdentifi-ceerd, die overigens om uiteenlopende redenen niet allemaal worden ingezet, en de do-dingscapaciteit wordt al vanaf de eerste week flink opgeschaald. De uiteindelijkedodingscapaciteit bestaat uit 800.000 vogels per dag, hetgeen een exponentiële verhogingis ten opzichte van de capaciteit van enkele tienduizenden vogels per dag in het begin vande crisis. De destructiecapaciteit was al vanaf het begin aanwezig, omdat overcapaciteit vanhet destructiebedrijf kon worden ingezet. Hiervoor waren in vredestijd gemaakte principe-afspraken beschikbaar. Al snel kon men het aantal kadavers niet aan met deze ‘normale’overcapaciteit en vormde de destructiecapaciteit een bottleneck. Toen zijn ook alternatievemethoden ingezet.

Page 116: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 112

Ten aanzien van de dodings- en destructiecapaciteit concluderen wij dat de medewerkersvan LNV en betrokkenen een grote inventiviteit aan de dag legden, wat leidde tot groteopschaling. De dodings- en destructiecapaciteit werd niet alleen bepaald door het beschik-bare materiaal, maar ook door de inzet van mensen. Al direct erkende men de noodzaakexternen in te huren. Gedurende de crisis is het ministerie er goed in geslaagd de personelecapaciteit op te schalen.

Ruimingsstrategie en uitvoering ruimingen

De dodings- en destructiecapaciteit vormden het uitgangspunt voor het bepalen van deruimingsstrategie. Als gevolg van de beperkte capaciteit vonden in het begin onvoldoenderuimingen plaats en was de snelheid van de ruimingen onvoldoende. Hierdoor kon hetvirus langer bestaan en zich verspreiden. Gedurende de epidemie werd de capaciteit opge-bouwd en werden de zones waarin geruimd werd groter.

Over de ruimingsstrategie werd verschillend gedacht. Het ministerie werd flink onder drukgezet om direct vanaf het begin op grotere schaal te ruimen. Ook bestaan er verschillendezienswijzen ten aanzien van de wijze waarop het virus zich verspreidt (de ‘contacttheorie’versus de ‘aerogene theorie’) en over het ‘van buiten naar binnen’ of ‘van binnen naar bui-ten’ ruimen. De standpunten van veterinairen, epidemiologen, de sector en de politiekliepen sterk uiteen. Het ministerie liet zich adviseren door externe deskundigen, zoals hetepidemiologenoverleg. Achteraf kunnen we concluderen dat de minister in zijn strategieeen evenwicht heeft weten te vinden tussen de verschillende belangen die speelden. Tedenken valt aan het veterinaire belang, het sociaal-economische belang, de ethische aspec-ten, het maatschappelijk draagvlak en het financiële aspect. Naar ons oordeel is steeds ge-zocht naar de meest optimale ruimingsstrategie en is deze, ondanks de knelpunten bij deuitvoering, een effectief bestrijdingsinstrument gebleken.

De snelheid waarmee moest worden geruimd en de vele betrokken partijen zorgen voor eencomplexe logistiek, die vooral in het begin problematisch verliep. Met name de afstemmingmet betrokken bedrijven moest op gang komen. Na enkele weken verbeterde dit doordatbetrokken partijen ook gehuisvest werden op het RCC en aanschoven bij de opstelling vande planning. Ook de coördinatie op de bedrijven zelf verliep niet altijd even soepel. Hierbijspeelde dat er gewerkt werd met deels onervaren personeel. Zeker in de eerste weken warener mede als gevolg hiervan nogal wat meldingen dat de ruimingen erg lang duren. Er dedenzich problemen voor met communicatie, de uitvoering van de ruimingen en het slordigachterlaten van geruimde bedrijven. Een andere moeilijkheid die zich voordeed bij de rui-mingen is het gegeven dat niet elke dodingsmethode geschikt bleek voor alle dieren en/ofstallen. Ook was er soms verzet bij de ruimingen en leverden pluimveehouders onvoldoen-de of onvolledige informatie aan over hun bedrijf. Dit alles leidde tot vertraging en dubbeleinzet van personele en materiële capaciteit.

Tijdens de crisis zijn er signalen dat de hygiënemaatregelen niet goed op worden gevolgd,wat onnodige besmettingsrisico's met zich meebrengt. Naar ons oordeel heeft de crisis-organisatie hier goed op gereageerd, door enkele malen de protocollen en het beleid bij testellen en hier veel op te controleren.

Wij concluderen dat de uitvoering van de bedrijfsmatige ruimingen in zijn geheel genomengoed verlopen is. Ook de enquêteresultaten geven aan dat de geruimde bedrijven in meerdan 90% van de gevallen het optreden van de ruimingsploeg als correct beoordelen. In detoekomst zal wel beter nagedacht moeten worden over de inhuur van externen.

Page 117: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 113

Prestatiegerichte raamcontracten met meerdere partijen zullen beter tegemoet kunnenkomen aan de grote vraag aan personeel ten tijde van een crisis. Ook is er een les geleerdten aanzien van de logistieke plannen: externe partijen die hier een rol inspelen moetenvanaf het begin aansluiten bij de planning.

Opkoop en taxatie

Een oordeel over maatregelen ter oplossing van welzijnsproblemen is niet eenvoudig te ge-ven. Enerzijds moest een oplossing gevonden worden voor de welzijnsproblemen, ander-zijds was grootschalig transport van levende dieren vanuit bestrijdingsoogpunt ongewenst.Naar ons oordeel heeft het Ministerie van LNV hier een balans in gevonden. Het is goed dathet Ministerie van LNV al vroeg in de crisis oog voor het welzijnsbelang heeft gehad en decommissie-Wensing heeft ingesteld toe te zien op het dierenwelzijn. Deze commissie heeftwekelijks gerapporteerd over haar bevindingen.

Er is veel kritiek op de opkoopregeling, die te rigide zou zijn en waarbij wordt gewacht tot-dat welzijnsproblemen zich daadwerkelijk voordoen. De enquêtes bevestigen het beeld dater bij pluimveehouders veel onvrede heerst over de oplossing van welzijnsproblemen. Invredestijd zou de systematiek van de opkoop bezien moeten worden.

Tijdens de crisis blijkt dat de waardetabellen bedoeld voor taxaties onjuistheden bevatten.De minister past deze vervolgens aan. Ook alle taxaties die voor de aanpassing zijn uitge-voerd, worden herzien. De afhandeling van de betaling in 14 dagen levert het ministerieproblemen op, waarna voorschotten worden verstrekt in die gevallen waar de afhandelingniet in 14 dagen lukt of de pluimveehouder in beroep gaat.

De enquête laat zien dat ongeveer 70% van de ondervraagde pluimveehouders van meningis dat de taxateurs hun werk correct tot zeer correct deden. Naar ons oordeel heeft hetministerie adequaat gehandeld ten aanzien van de taxaties, zowel wat de aanpassing van dewaardetabellen als de betalingen. In de toekomst zouden sector en overheid moeten afspre-ken dat waardetabellen periodiek moeten worden geactualiseerd, om onjuistheden te voor-komen.

Overige bestrijdingsmaatregelen/toepassing

LNV is alert gebleken bij het treffen van maatregelen. Regelingen werden erg snel gemaakten gepubliceerd. Het ministerie heeft een goede balans weten te vinden tussen veterinaireen economische afwegingen. De toenemende complexiteit van de regelingen (ontheffingen,de instelling en vooral het zich snel wijzigende regime binnen compartimenten), de snel-heid waarmee regelingen wijzigen en het hoge detailniveau betekende echter wel dat somsovertredingen werden begaan zonder dat men dat wist, en dat de handhaving gecompli-ceerd was. De bekendheid met de regelingen was doorgaans groot, al wordt het taalgebruikingewikkeld gevonden.

Naar ons oordeel is de alertheid van de LNV-crisisorganisatie prijzenswaardig. Dit neemtniet weg dat er wel verbeteringen mogelijk zijn. In vredestijd zou het ministerie eens vanuithet perspectief van ‘de klant’ moeten kijken naar het functioneren van het huidige systeemvan maatregelen, de presentatie, het taalgebruik en de complexiteit. Door eenvoudige verbe-teringen kan het gemak voor de gebruiker, de toepassing en ook handhaving verbeterdworden.

Page 118: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 114

Aanbeveling in dit kader is nog het in vredestijd vaststellen van de compartimenten. Ditvergroot de duidelijkheid voor de verschillende betrokken partijen en heeft daarnaast alsvoordeel dat vooraf in plaats van ad-hocafwegingen gemaakt kunnen worden van verschil-lende belangen die hierbij spelen.

Mestproblematiek

Tijdens de crises ontstaan grote problemen met de opslag van mest op de bedrijven. Eenplan van aanpak hiervoor en een goede voorbereiding ontbreken. De problematiek wordtgedurende de crisis tijdig onderkend, al duurt het enige tijd voordat besloten wordt hoe metmest moet worden omgegaan. Na overleg met het bedrijfsleven vindt afvoer plaats onderregie van de overheid, om te voorkomen dat individuele ondernemers of andere belangheb-benden de vrijgave van een groter gebied kunnen verhinderen.

Naar ons oordeel heeft het ministerie de problematiek weten op te lossen door de regie naarzich toe te trekken. Dit was nodig om de duur van de crisis te bekorten. Mestafvoer isimmers een voorwaarde van de Europese Commissie voor het vrijgeven van besmette be-drijven en toezichtsgebieden. In de toekomst zouden ministerie en sector zich beter moe-ten voorbereiden op de mestproblematiek en de verantwoordelijkheden duidelijk moetenafspreken.

Handhaving

De handhaving van de maatregelen is in het algemeen goed verlopen, al was deze lastigdoor de snel wisselende en moeilijk handhaafbare regelgeving. Al snel had de AID veel ca-paciteit nodig om zijn taken uit te kunnen voeren. De AID heeft hier goed op geanticipeerddoor al in vredestijd gesprekken te voeren over de inzet van externe handhavers. Wij vindenhet een sterk punt dat gedurende de crisis verschillende evaluaties werden belegd in hetkader van de samenwerking tussen de verschillende handhavende partijen.

De inzet van militairen heeft maar een beperkte toegevoegde waarde gehad. Er ontstondonduidelijkheid over de procedures rond de aanvraag van bijstand van militairen. Ook be-stond er geen duidelijk beeld wat van de inzet van militairen wordt verwacht en waren ervooraf geen plannen van inzet van de militairen beschikbaar. De inzet van de militairenbleek alleen voor een aantal specifieke taken mogelijk. Procedures en de toegevoegde waar-de van de inzet van militairen zullen in vredestijd nader moeten worden bezien.

Volksgezondheid

De ministeries van LNV en VWS hebben de risico’s voor de volksgezondheid al vanaf hetbegin in het vizier gehad. Naar onze mening zijn de risico’s in eerste instantie onder-schat.217 Gezondheidsklachten leiden in eerste instantie alleen tot maatregelen voor mensenmet intensieve, langdurende contacten met verdachte of besmette bedrijven. Nadat ruimersworden gediagnosticeerd met oogontsteking, wordt dit uitgebreid naar pluimveehouders enhun gezinnen.

217 Het OMT meldt op 3 maart een ‘klein, doch niet uit te sluiten risico om een infectie met het AI-

virus door te maken. Het gaat hierbij om een infectie met milde verschijnselen (conjunctivitis)’.Aan de Tweede Kamer wordt een ‘verwaarloosbaar klein risico voor de volksgezondheid’ gemeld(Tweede Kamer, 28807, nr.1).

Page 119: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 115

De dood van de dierenarts is een dieptepunt in de crisis. Er ontstaat onrust, waarop hetministerie direct een aantal acties in gang zet. Ook stellen de staatssecretaris van VWS ende minister van LNV een commissie in die de gang van zaken onderzoekt.

Gedurende de crisis was LNV verantwoordelijk voor de omstandigheden waaronder hetpersoneel dat betrokken is bij de ruimingen werkt. De controle op volksgezondheidsmaat-regelen werd uitgevoerd door de arbeidsinspectie en een intern controleteam.218 Uit inter-views en de twee inspectierapporten van de IGZ blijkt dat de uitvoering van de preventievemaatregelen op volksgezondheidsgebied tijdens de epidemie op veel problemen heeft ge-stuit. Er is alle aanleiding om lering te trekken uit deze problemen, zowel voor betrokkengemeentebesturen als voor het hele systeem van infectiebestrijding in Nederland.

Met name gemeenten zijn niet tevreden over de informatievoorziening ten aanzien van devolksgezondheid. Informatie was niet altijd duidelijk en soms tegenstrijdig. De berichtge-ving over de risico’s van vogelpest voor de mens na het overlijden van de dierenarts wasnaar hun mening summier.

Wij concluderen dat medewerkers van LNV en VWS adequaat hebben gereageerd op eencrisis die de nauwe verwevenheid tussen humane en veterinaire virologie aan het lichtbracht. Dierziekten in Nederland hadden immers nog niet eerder geleid tot volksgezond-heidsproblemen. Het is van groot belang dat beide ministeries zich in de toekomst geza-menlijk voorbereiden op de verwevenheid tussen dierziekten en de volksgezondheid. Ditdoor beide crisisorganisaties beter op elkaar te laten aansluiten, zowel aan de beleidskantals in de uitvoering, zoals deze in de rapporten van de commissie-Bot en de IGZ naar vorenzijn gekomen. Eén van de problemen in de uitvoering was het verkrijgen van actuele encomplete adresbestanden. Ook de informatievoorziening in crisistijd richting burgers engemeenten ten aanzien van de volksgezondheid zullen beide ministeries moeten bezien.

In de voorbereiding dienen beide ministeries scenario’s met bijbehorende draaiboeken teontwikkelen en deze ‘tussen de oren’ te krijgen door training en oefening. Ook verdient hetaanbeveling kennis te bundelen en verder te ontwikkelen ten aanzien van de effecten vanvirussen voor de volksgezondheid.

Herbevolking, afbouw en effecten van de AI-crisis

Zowel de herbevolking, als de afbouw van regelingen en de crisisorganisatie is goed verlo-pen. De financiële afwikkeling met de Europese Commissie is nog niet achter de rug. Er zalnog moeten blijken in hoeverre de dossiers van LNV en de uitvoeringsorganisaties voldoenaan de gestelde eisen.

De crisis riep bij vele groepen in de samenlevingen emotie op. Ook ontstond tijdens de cri-sis meer en meer verzet tegen het bestrijdingsbeleid en brokkelde het maatschappelijkdraagvlak af. Met name gemeenten hebben de onrust onder de bevolking bemerkt en noe-men de emotionele schade bij hobbydierhouders. Ook bij medewerkers van het ministerieen de uitvoeringsorganisatie VWA/RVV en AID zijn de grenzen bereikt. De sector heeftveel economische schade geleden, die volgens sommigen buitensporig en onnodig is.

218 Antwoorden op de kamervragen naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de Commissie-Bot, 8 juli 2003.

Page 120: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 116

Naar ons oordeel zijn de effecten van de AI-crisis een gevolg van de in vredestijd afgespro-ken kaders. Dat het draagvlak voor het op grote schaal doden van dieren als bestrijdingsstra-tegie steeds kleiner is, is het Ministerie van LNV zich ook tijdens de crisis bewust. Deminister heeft vorig jaar al uitgesproken dat het massaal doden van gezonde dieren nietmeer voor zal komen219. Omdat vaccinatie nog niet voor alle dierziekten door de EuropeseCommissie en andere lidstaten geaccepteerd wordt, zal op Europees en nationaal niveaunog hard moeten worden gewerkt om die belofte daadwerkelijk na te kunnen komen.Natuurlijk ligt hier ook een verantwoordelijkheid voor de sector en hobbydierhouders.

219 Kabinetsstandpunt inzake toekomst intensieve veehouderij in Nederland, brief Minister LNV aan

Tweede Kamer, 19-12-2003.

Page 121: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 117

6. DE AANPAK VAN DE CRISIS TEN AANZIEN VAN HOBBYDIEREN ENDIERENTUINEN

In dit hoofdstuk besteden we specifiek aandacht aan het onderwerp hobbydieren. Achter-eenvolgens worden besproken: de voorbereiding ten aanzien van hobbydieren (paragraaf6.1), de bepaling van de ruimingsstrategie (paragraaf 6.2), de uitvoering van de ruimings-strategie (paragraaf 6.3), het uitvoeren van ruimingen bij hobbydierhouders (paragraaf 6.4),de taxatie (paragraaf 6.5), de handhaving (paragraaf 6.6), de herbevolking (paragraaf 6.7),de aanpak bij dierentuinen (paragraaf 6.8) en het maatschappelijk effect van de aanpak(paragraaf 6.9). Dit hoofdstuk sluit af met een analyse en beoordeling van de aanpak tenaanzien van hobbydieren en dierentuinen.

6.1 DE VOORBEREIDING

Naar aanleiding van de ervaringen tijdens de MKZ-crisis heeft LNV besloten apart aandachtte besteden aan hobbydieren en hobbydierhouders. Om hieraan uitvoering te geven, is bin-nen LNV in 2002 een ‘account beleidsstrategie hobbydierhouderij’ opgezet. Doelstellingvan dit account was onder meer om nut en noodzaak van een uitvoeringsbeleid voor hobby-dieren en hobbydierhouders te onderzoeken en dit vervolgens op te stellen. Vervolgstap washet opnemen van dit beleid in de relevante hand- en draaiboeken voor crisisbestrijding vandierziekten. Ook werden de mogelijkheden voor Identificatie en Registratie onderzocht.

Ten tijde van de uitbraak van AI waren de werkzaamheden van de ‘account beleidsstrategiehobbydierhouderij’ in volle gang. Derhalve komt een aparte aanpak ten aanzien van hobby-dieren ook niet in de verschillende relevante hand- en draaiboeken voor. In het RVV-draaiboek220 staat in de inleiding opgenomen dat er een apart hoofdstuk gewijd gaat wordenaan de aanpak van niet-commercieel gehouden pluimvee. Dit hoofdstuk is ten tijde van deuitbraak nog niet gereed. Ook zijn er geen strategieën en scenario’s ten aanzien van deaanpak van hobbydieren doordacht en voorhanden. Tijdens de bestrijding van de crisis zijndeze draaiboeken en strategieën gaandeweg opgesteld.

6.2 BEPALEN RUIMINGSSTRATEGIE

Op zondag 2 maart wordt in de Centrale Crisisstaf bepaald dat voor hobbydieren in principedezelfde aanpak zal worden gevolgd als voor bedrijfsmatig gehouden dieren. Hoewelpluimvee dat niet bestemd is voor de productie van vlees en/of consumptie-eieren of datbedoeld is om in het wild te worden uitgezet niet onder de bestrijdingsrichtlijn 92/40/EEGvalt, staat deze richtlijn toe dat maatregelen worden genomen ten aanzien van dit pluimvee.

Op grond van artikel 10 van richtlijn 90/425/EEG is een lidstaat verplicht tot het nemenvan alle passende maatregelen om de ziekte te bestrijden.221 Voor het nemen van maat-regelen op grond van deze richtlijn moet dan wel een veterinaire noodzaak zijn. De veteri-naire motivatie hiervoor is dat het virus geen onderscheid maakt tussen commercieel ge-houden pluimvee en niet commercieel gehouden pluimvee.

220 Versie oktober 2001.221 Zie hiervoor onder meer schriftelijke antwoorden op kamervragen van 23-06-2003.

Page 122: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 118

Met andere woorden: een kip is een kip. Dit betekent dat hobbydieren onder hetzelfdebestrijdingsregime vallen als commercieel gehouden pluimvee.

Door dit besluit wordt hobbypluimvee dat zich binnen de 1-km-zone van een besmettings-haard bevindt vanaf het begin van de crisis geruimd. De maatregelen die gelden binnen debeschermings- en toezichtgebieden, zoals ophokplicht en vervoersverboden, gelden even-zeer voor hobbydierhouders.

Uitzonderingen van ruiming

Binnen de crisisstaf wordt op diezelfde zondag 2 maart afgesproken dat er binnen de LNV-crisisorganisatie verder wordt bezien in hoeverre een aparte aanpak voor (bepaalde) hobby-dieren wenselijk en ook mogelijk is.

Een aparte klankbordgroep voor hobbydierhouders acht de CCS niet nodig. Op 4 maartwordt in de CCS gesproken over het betrekken van de organisaties voor hobbydierhoudersin de crisisoverleggen. Omdat er regelmatig gesprekken plaatsvinden met verschillendeorganisaties van hobbydierhouders wordt aparte klankbordgroep niet nodig geacht.

In de eerste week van maart wordt besloten om de postduif uit te zonderen. Het CIDC heeftde crisisstaf hierover geadviseerd. Volgens het CIDC is er wetenschappelijk geen reden teveronderstellen dat postduiven een actieve bijdrage leveren aan verspreiding van het virusanders dan de wilde fauna. Dit advies wordt gestaafd door andere wetenschappelijke onder-zoeken en het EU-referentielaboratorium.

Half maart wordt de ophokplicht voor halfwilde watervogels en struisvogels na besluit vande crisisstaf versoepeld. De crisisstaf besluit ook een aantal specifieke uitzonderingen vanruiming te maken. In ieder geval worden de soorten met een bijzondere internationalebeschermingsstatus uitgezonderd van ruiming, vanwege de beleidsverantwoordelijkheid dieLNV heeft op dit gebied. Het gaat om de soorten uit bijlage A van de EU-Cites verordeningen soorten met de status ‘critically endangered’ op de IUCN-rode lijst van bedreigde dier-soorten.

Hiernaast wordt een lijst gemaakt van zeldzame rassen die in aanmerking komen om uit-gezonderd te worden van ruiming. Het uitgangspunt hiervoor is een lijst die is opgenomenin het rapport ‘landenrapport Nederland over Dierlijke Genetische Bronnen.222’ Voor eenactualisatie van de lijst wordt contact gelegd met de Stichting Zeldzame Huisdierrassen(SZH). Deze Stichting richt zich specifiek op het behoud van Nederlandse rassen. Samenmet de Nederlandse Bond van Hoender-, Dwerghoender, Sier- en Watervogelhouders(NHDB) wordt een lijst opgesteld. Ook Aviornis stelt een lijst op. Hieruit ontstaat eenlonglist van zeldzame uit te zonderen rassen die op 12 maart voorligt in de crisisstaf.

Deze longlist wordt na besluit van de crisisstaf sterk ingekort. Er blijven 10 rassen over. Hetcriterium dat hierbij wordt gehanteerd, is ‘uniciteit van voorkomen van een bepaald ras’.Indien de populatie van een bepaald ras bedreigd is in Nederland, maar in Europa of anderewerelddelen nog voldoende populatie aanwezig is, biedt dit geen grond voor uitzondering.De dan totstandgekomen shortlist wordt gedurende de crisis meerdere malen aangepast.Ten tijde van vaststelling van de shortlist stonden hier de zeldzame rassen op uit de op datmoment te ruimen gebieden. Doordat de B/T-gebieden zich uitbreiden, kwamen er dusmeerdere rassen in aanmerking om als zeldzaam te worden aangemerkt. 222 September 2002.

Page 123: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 119

Voor het pluimvee dat uitgezonderd kan worden van ruiming, geldt dat uitzondering alleenkan plaatsvinden onder strikte quarantaine mogelijkheden, zoals isolatie en zo veel moge-lijk vermijden van mens-diercontact. Ook geldt dat alleen de geringde dieren en kuikensjonger dan 8 weken (die zijn nog niet geringd) niet worden geruimd, omdat die een rolhebben in de fokkerij.

Instellen meldingsplicht

Er bestond tijdens de crisis in tegenstelling tot bedrijfsmatig gehouden pluimvee, geenoverzicht waar hobbydieren worden gehouden. Bovendien is de groep hobbydierhouderszeer divers, uiteenlopend van particuliere kippenhouders met drie kippen, tot een kinder-boerderij tot fokkers van zeldzame rassen en bedrijven waar een aantal stuks pluimveerondloopt. Daarom besluit de crisisstaf op 10 maart tot een verplichte melding van dehobbydieren. Volgens LNV is de grondslag hiervoor vastgelegd in de GWWD in onder meerartikel 19 en 20. Hobbydierhouders dienen hun dieren aan te melden via het nummer vanhet LNV Loket in Assen. Aanvankelijk wordt geen einddatum gesteld voor aanmelding.Halverwege april wordt als einddatum voor melding in de Gelderse Vallei 2 mei gesteld.Daarna zal de AID overgaan tot opsporing van hobbydierhouders die zich niet hebben aan-gemeld. Tegelijk met het instellen van de meldingsplicht wordt een telefoonnummer inge-steld waar men kan melden waar houders van hobbydieren zitten. In de volksmond is dit de‘kliklijn’ gaan heten.

Communicatie

Uit Crisisstaf-verslagen, LNV-notities en gesprekken blijkt dat de potentiële weerstand diehobbydierhouders zouden kunnen hebben tegen ruimingen, in een zeer vroeg stadiumwerd onderkend. Ervaringen tijdens de MKZ-crisis hadden dit ook aangetoond. BinnenLNV werd de inschatting gemaakt dat hobbydierhouders behoefte hebben aan specifiekeinformatievoorziening. Daarom heeft de crisisstaf besloten tot een actieve, specifieke engerichte communicatiecampagne op hobbydierhouders met inschakeling van de regionalemedia. Dit om nut en noodzaak van de te nemen maatregelen goed voor het voetlicht tebrengen. Zie hiervoor hoofdstuk 8, informatievoorziening.

Prioritering en opzet uitvoering ruimingsstrategie

In de crisisstaf wordt afgesproken dat ruimingen op commerciële bedrijven voorrang heb-ben op ruimingen van hobbydierhouders. Een veterinaire verklaring hiervoor is het feit datop bedrijven de concentratie aan pluimvee groter is en daarmee de kans op besmetting.Ook de hoeveelheid geproduceerde smetstof na infectie is groter op bedrijven.

In eerste aanleg was de strategie dat de ruiming van hobbydieren voornamelijk op de locatiezelf plaatsvond. De doding van de dieren geschiedde voornamelijk door toediening van eeninjectie (T61). De ruiminggebieden breiden zich echter gedurende de crisis steeds verderuit. Vanwege het extra beslag dat dit zou leggen op de benodigde capaciteit als deze zelfdestrategie overal zou worden toegepast, worden alternatieve strategieën ontworpen diebovendien de benodigde uitvoeringstermijn verkorten. Zo zijn hobbydieren ten zuiden vande rivieren veelal levend opgehaald in kratten en vervolgens op een centrale locatie gedood.

Page 124: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 120

6.3 UITVOEREN RUIMINGSSTRATEGIE

De eerste ruiming van hobbymatig gehouden pluimvee vindt plaats op 8 maart in Wouden-berg.223 VWA/RVV maakte bij de start van de crisis geen onderscheid in registratie en aan-pak van bedrijven en hobbydierhouders. In principe was het ruimingprotocol dat van toe-passing was op bedrijven ook van toepassing op hobbydierhouders. De ruiming van 8 maartis achteraf gecategoriseerd als een ruiming bij een hobbydierhouder. Ten aanzien van descreening geldt dat lang niet alle hobbydierhouders kunnen worden gescreend. Dit omdatlang niet iedere hobbydierhouder staat geregistreerd. In ieder geval zijn hobbydierhoudersmet een UBN onderdeel van de screening.

Halverwege maart wordt in de crisisstaf het ruimingprotocol voor het ruimen van hobby-dieren vastgesteld. Een ruimingsteam bestaat minimaal uit 6 personen. Een dierenarts vande RVV heeft de leiding. Er wordt gesteld dat er gewaakt moet worden voor de grootte vaneen ruimingsteam vanwege de overweldigende effecten die dat kan hebben op de hobby-dierhouder.

Naarmate de maand maart vordert, worden er steeds meer hobbydieren bij hobbydierhou-ders geruimd. Vanaf april neemt het aantal sterk toe (zie hiervoor hoofdstuk 2). De priorite-ring die ten aanzien van ruimingen is gekozen, bepaalt dat bedrijven voorgaan op hobby-dierhouders. Deze prioritering verklaart, zeker in het begin van de crisis wanneer het aantalbesmettingen van bedrijven per dag toeneemt, het feit dat de hobbyruimingen langzaam opgang komen. De capaciteit die ingezet kan worden ten aanzien van ruiming, is namelijkeindig. Hierdoor kan een beperkte hoeveelheid ruimingen per dag plaatsvinden. Hoewelsnel opschalingen plaatsvinden, leidt dit toch tot uitstellen van ruimingen bij hobbydier-houders. Hobbyruimingen vonden veelal plaats als de bedrijven al waren geweest. De grotebulk van de ruimingen van pluimvee van hobbydierhouders vond plaats vanaf 9 mei. Vanafdat moment zijn nog maar enkele tientallen bedrijven geruimd.

In het gebied van de Gelderse Vallei heeft de ruiming van hobbydieren voornamelijk op delocatie zelf plaatsgevonden. Ook zijn dieren levend afgevoerd op uitdrukkelijk verzoek vanhobbydierhouders. Begin mei zijn daartoe 30 ruimingsploegen actief; 20 met een dieren-arts en 10 zonder. Het totaal aantal ruimingen komt daarmee op ongeveer 350 per dag.224

Ten aanzien van de ruiming in het gebied ten zuiden van de Gelderse Vallei wordt door decrisisstaf ingestemd met een gedifferentieerde ruimingsstrategie die de snelheid van deruimingen moet vergroten. Deze strategie luidt:

x In de 1-km-gebieden Koningsbosch, Deurne, Heesch, Nistelrode, Heeswijck-Dintheren Helenaveen wordt gekozen voor een strategie dat de dieren ter plekke worden ge-dood. Dit omdat er in de directe omgeving nog commercieel gehouden pluimveeaanwezig is en het dus niet verantwoord is levende AI-gevoelige dieren te vervoeren.

x In Nederweert, Zundert en de 1-km-gebieden Hunsel, Ell en Tungelroy wordt eenstrategie gekozen waarbij mensen het pluimvee naar een centrale locatie brengen. Ineen tweede fase bestaat de mogelijkheid om te melden en wordt het pluimvee terplekke gedood.

223 Bron: RVV- normlijst.224 Notitie RCC Aanpak ruiming AI-gevoelige dieren bij particulieren in gebied Nederweert-G, 2 mei.

Page 125: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 121

Op 6 mei wordt de strategie ten aanzien van het brengen van het pluimvee naar een cen-trale locatie gewijzigd mede op aangeven van gemeenten. Gemeenten verzetten zich tegendeze strategie, omdat ze bij de burgers veel weerstand verwachten. Bovendien vinden zedeze strategie moeilijk aan hun burgers uit te leggen. De strategie wordt dat eigenaren vanhobbydieren voor de ruimingen zelf hun dieren vangen en in kratten voor vervoer klaarzet-ten. Deze worden dan opgehaald, waarna de dieren op een centrale locatie worden gedood.Voor deze zogenoemde ‘krattenmethode’ wordt ook gekozen omdat ruimingsploegen veeltijd kwijt zijn met het vangen en in kratten stoppen van de hobbydieren.225 Deze grootscha-lige ruiming, schattingen liepen uiteen van tussen de 10.000 en 25.000 adressen, zou tus-sen 6 en 8 mei moeten aanvangen en uiterlijk 1 juni gereed moeten zijn.

Vaccinatie

Verschillende belangenverenigingen van hobbydierhouders, zoals de NBvH en de NHDBhebben gedurende de crisis incidenteel overleg gehad met vertegenwoordigers van decrisisorganisatie. In deze overleggen hebben zij onder meer gepleit voor vaccinatie vanhobbypluimvee. Vanaf het begin van de crisis wijst minister Veerman vaccinatie als alterna-tieve bestrijdingsstrategie echter af.226 Vaccinatie biedt pas na drie weken bescherming te-gen het virus en er dient meerdere malen gevaccineerd te worden alvorens het effectief is.Vaccinatie tegen het virus gaat de verspreiding niet tegen. Bovendien is het vaccineren zeerarbeidsintensief en bestaat er een risico van verdere verspreiding van het virus. Daar komtbij dat vaccinatie gevolgen heeft voor de handel. Een laatste argument is dat er geenmarkervaccin is. Voor de argumentatie baseert minister Veerman zich op een advies vanhet CIDC.

Vanuit de wetenschap komt kritiek op deze argumentatie. Wetenschappers betwisten dat eraltijd meerdere malen gevaccineerd moest worden, voordat het vaccin effectief was. Deeffecten van vaccinatie op virusverspreiding waren niet duidelijk. Ook waren de gevolgenvan vaccinatie van hobbydieren voor de handel onduidelijk.

Alle verzoeken en ingediende entplannen zijn mede op basis van de hiervoor genoemdeargumentatie afgewezen. De enige uitzondering ten aanzien van vaccineren is na besluit-vorming van de Europese Commissie gemaakt voor dierentuinen. De argumenten die voordierentuinen gelden, onder meer de beperkte hoeveelheid dieren, de goede quarantaine-mogelijkheden en de maatschappelijke en educatieve functie, gelden echter niet met be-trekking tot hobbydieren.227

Ook individuele hobbydierhouders hebben verzoeken tot vaccinatie ingediend. Van deondervraagde hobbydierhouders geeft 12% aan een dergelijk verzoek te hebben ingediend.44% hiervan geeft aan geen antwoord op dit verzoek te hebben ontvangen. 19% geeft aanpas antwoord gekregen te hebben na de ruiming. Alle verzoeken, met uitzondering van eenaantal verzoeken tot verkrijging van de dierentuinstatus, zijn afgewezen.

225 RCC dagjournaal, 7 mei.226 Tweede Kamer vergaderjaar 2002-2003, 28807, nr.2, nr. 25 en nr. 37.227 Tweede Kamer vergaderjaar 2002-2003, 28807, nr. 37.

Page 126: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 122

Rol Europese kader bij de besluitvorming over hobbydieren

Het Ministerie van LNV heeft bij de besluitvorming over hobbydieren de Europese regelge-ving als volgt geïnterpreteerd. LNV stelt dat een lidstaat formeel gezien op basis van richt-lijn 92/40/EEG de vrijheid heeft om al dan niet maatregelen te nemen ten aanzien vanhobbymatig gehouden pluimvee, omdat deze dieren niet onder de reikwijdte van de richt-lijn vallen. Op grond van de vrijwaringsplicht, zoals neergelegd in artikel 10, eerste lid, vanRichtlijn 90/425 is een lidstaat echter verplicht tot het nemen van alle passende maatrege-len om de ziekte te bestrijden. Gelet op de hoge mortaliteit en de snelle verspreiding van deziekte zag minister Veerman zich genoodzaakt om ook bestrijdingsmaatregelen te nementen aanzien van hobbymatig gehouden dieren.228 Begin mei is het ruimingbeleid ten aan-zien van hobbydieren ook door de rechter bevestigd.229

Vertegenwoordigers van de Europese Commissie230 zijn van mening dat Nederland, geziende ernst van de situatie en het om zich heen slaan van het virus, alle reden had om het rui-mingbeleid ten aanzien van hobbydieren zo in te richten als is gebeurd. De Nederlandsemaatregelen ten aanzien van hobbymatig gehouden dieren zijn dan ook door de commissiebevestigd en aangevuld in diverse achtereenvolgende beschikkingen.231 Deze beschikkingenzijn totstandgekomen via de procedure via het SCOFCAH en zijn daarmee ‘agreed decisi-ons’.232 Na uitvaardiging van de beschikking zijn de maatregelen verplicht.

Stopzetten ruiming hobbydieren

Gedurende de crisis ontstaat meer en meer discussie over de veterinaire noodzaak van hetruimen van hobbydieren. Met name in mei laait de discussie op. Het belangrijkste argu-ment tegen de ruimingen is dan dat de hobbyruimingen op grote schaal doorgaan, terwijlde besmettingshaarden in deze gebieden al lang zijn geruimd en de incubatietijd ruim-schoots is verstreken. Is het nog wel nodig om door te gaan met de ruimingen in deze ge-bieden?

Uiteindelijk wordt op 17 juni in de crisisstaf besloten dat wordt gestopt met het ruimen vanhobbypluimvee. Er is op dat moment geen veterinaire noodzaak meer om door te gaan metde ruimingen. Minister Veerman meldt dit op 20 juni in het NRC. De laatste besmetting isal een aantal weken geleden geconstateerd, de mest is afgevoerd van de bedrijven in de om-geving en daarmee is er geen besmettingsgevaar meer.

In juli 2003 verschijnt een rapport van de Universiteit Utrecht waarin het niet waarschijn-lijk wordt geacht dat hobbydieren een grote rol hebben gespeeld in de verspreiding van hetvirus. De verschillende besmettingen bij hobbydierhouders zijn hier nader onderzocht. Hetveterinaire nut van preventief ruimen in een bepaald gebied nadat de incubatietijd is ver-streken sinds het ruimen van het laatste besmette bedrijf aldaar is niet zinvol.233

228 Tweede Kamer vergaderjaar 2002-2003, 28807, nr. 56 en nr. 59.229 Uitspraak door College van Beroep voor het Bedrijfsleven in kort geding, 7 mei 2003.230 Bron: gesprek met betrokken ambtenaren van de Europese Commissie.231 Beschikking 2003/290/EG van 25 april 2003, later gewijzigd met beschikking 2003/357/EG van

16 mei 2003. Deze wijziging betreft een verduidelijking van artikel 3.232 Zie hiervoor hoofdstuk 3.233 Klassieke Vogelpest uitbraak in Nederland 2003, Universiteit Utrecht, juli 2003.

Page 127: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 123

Op 29 augustus 2003 wordt per brief aan de Tweede Kamer het verschil in aantal hobbybe-smetting uitgelegd, omdat daar verschil van inzicht over bestaat. Van de 22 hobbybesmet-tingen is er bij 14 actief virus gevonden en zijn er 8 serologisch positieve gevallen.

6.4 UITVOEREN RUIMINGEN BIJ HOBBYDIERHOUDERS

Conform de ingestelde meldingsplicht moeten hobbydierhouders hun dieren aanmeldenbij het LNV Loket. Zo kon een inventarisatie gemaakt worden van waar zich hobbydierenbevonden. Gedurende de crisis melden zich steeds meer hobbydierhouders aan. Praktischalle respondenten van de door ons gehouden enquête onder hobbydierhouders waarvan dedieren zijn geruimd, geven aan dat ze zich hebben aangemeld.234

Nadat de hobbydierhouders zich hadden aangemeld, werden ze opgenomen in de procedu-re om te worden geruimd. Hiertoe kregen ze een brief waarin stond dat hun dieren ver-dacht verklaard werden en als gevolg daarvan geruimd. 70% van de respondenten zegt eendergelijke brief gekregen te hebben van VWA/RVV. Het overige deel van de respondentenzegt geen brief te hebben gekregen of zich dat niet meer te kunnen herinneren. Overigensgeven hobbydierhouders aan dat die brief soms vlak voor de ruiming uitgereikt kregen.

Voor de uitvoering van de ruiming werd een afspraak gemaakt. Het overgrote deel van dehobbydierhouders, zowel de hobbydierhouders waarvan de dieren ter plekke zijn geruimdals de hobbydierhouders waarvan het pluimvee is opgehaald in kratten, geven aan dat ereen afspraak is gemaakt voor het ruimen.

De punctualiteit van de ruimingsploegen kan in de ogen van de hobbydierhouders verbe-terd worden. Hobbydierhouders waarvan de dieren ter plekke zijn geruimd, geven aan datde ploeg in ruim 60% van de gevallen op de afgesproken dag en in ongeveer 60% van degevallen kwam men op de afgesproken tijd of eerder. In de overige gevallen kwam men oflater of men kwam niet. Bij aankomst kon de ruimingsploeg praktisch altijd direct aan hetwerk. In incidentele gevallen moest er gewacht worden op materiaal. De hobbydierhouderswaarvan het pluimvee is opgehaald in kratten, geven ook aan dat in ruim 80% van de ge-vallen een afspraak is gemaakt. Zij zijn positiever over de punctualiteit 80% kwam op deafgesproken dag en ook ongeveer 60% kwam op tijd. Vanuit het ministerie wordt aangege-ven dat ook hobbydierhouders zich niet altijd aan de afspraken hielden, waardoor plannin-gen in de war raakten.

Hobbydierhouders geven in de enquête aan dat de ruimingsploeg in ongeveer de helft vande gevallen goed geïnformeerd was over het aantal en soort te ruimen dieren. Hiernaastgeven zij aan dat soms een behoorlijke termijn zat tussen het moment van eventuele scree-ning, taxatie en ruiming. Er worden termijnen genoemd die uiteenlopen van 3 weken tot6 weken. Hoewel screening niet automatisch leidt tot ruiming (alleen bij positief resultaatof indien de hobbydierhouder zich in een preventief te ruimen gebied bevindt), geven hob-bydierhouders aan dat ze hierdoor niet precies weten waar ze aan toe zijn.

Meerdere gesprekspartners geven ook aan dat ruimingsploegen soms meerdere malen opdezelfde locatie kwamen, terwijl die de eerste keer al was geruimd of dat een ploeg hele-maal niet kwam.

234 De respondentengroep bestond voor ongeveer driekwart uit hobbydierhouders waar de dieren ter

plekke zijn geruimd en voor ongeveer een kwart uit hobbydierhouders waar de dieren in krattenzijn opgehaald.

Page 128: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 124

Ook is het voorgekomen dat een ruimingsploeg een aantal adressen uit een straat op zijnlijst had, en een dag later een andere ruimingsploeg kwam om de andere adressen in destraat te ruimen. Gesprekspartners uit de crisisorganisatie bevestigen het beeld dat ploegensoms niet op de afgesproken tijd kwamen.235 Het is in hun ogen inherent aan een crisis datniet alle gemaakte afspraken precies op de afgesproken tijd kunnen plaatsvinden. De plan-ning die op RCC-niveau werd gemaakt, verdient in crisistijd blijvende aandacht en wordtveelvuldig aangepast aan nieuwe onverwachte ontwikkelingen.

Ook bevestigen zij dat ruimingsploegen soms meerdere malen dezelfde straat bezochten.In hun ogen werd dat mede veroorzaakt doordat hobbyhouders die zagen dat er in hunstraat geruimd werd en zich nog niet hadden aangemeld, zich alsnog meldden.

Heel incidenteel geven hobbydierhouders aan dat hun dieren geruimd zijn, terwijl ze zelfniet thuis waren. Gesprekspartners vanuit de crisisorganisatie bevestigen het beeld dat er ineen aantal gevallen is geruimd als men niet thuis was of als alleen de kinderen thuis waren.Zij stellen echter dat er nooit is geruimd zonder dat mensen van tevoren wisten dat er ge-ruimd zou worden. Onder deze uitzonderingsgevallen bevinden zich gevallen waarin men-sen zich verzetten tegen de ruiming.

De hobbydierhouders waarvan hun dieren ter plekke zijn gedood, geven in 65% van de ge-vallen aan dat de ruimingsploeg de ontsmetting heeft gedaan. 20% van de respondentengeeft aan dat er is verteld hoe er ontsmet moest worden. De hobbydierhouders waarvan hundieren in kratten zijn meegenomen, geven in overgrote meerderheid aan dat ze informatieover hoe te reinigen en ontsmetten hebben gekregen. Incidenteel wordt aangegeven dat deruimingsploeg niet heeft verteld dat er ontsmet moest worden. De middelen voor reinigingen ontsmetting zijn conform besluit in de RCS van 2 mei door de crisisorganisatie ver-strekt.236

Ruim 80% van de respondenten van de enquête vindt dat de ruimingsploeg merendeelscorrect optrad. Uit gesprekken met een aantal hobbydierhouders komen echter ook veelslechte ervaringen met het optreden van de ruimingsploegen naar voren. Deze hebbenonder andere betrekking op de manier waarop hobbydierhouders werden benaderd. Het ophet erf komen van grote ruimingsploegen in witte jassen met mondkapjes op wordt als bui-tenproportioneel beschouwd. Veel hobbydierhouders geven aan dat een ruimingsploeg voorhen vaak geen duidelijk aanspreekpunt had.

Slechte ervaringen hebben ook betrekking op het doden van dieren op een dieronterendemanier. Dieren werden afgeschoten of de nek werd gebroken. Meerdere mensen moestengrote vogels vasthouden voordat een injectie gegeven kon worden of er werd met schoppenop de dieren ingeslagen. Ook het achterlaten van materialen wordt genoemd. Illustratief isin dit kader ook het Zwartboek Vogelpest.237 Gesprekpartners vanuit de ruimingsploegengeven op hun beurt aan dat zij zich op bepaalde momenten zelf ook niet helemaal veilighebben gevoeld. De benadering door hobbydierhouders was in een aantal gevallen zeervijandig te noemen. Het doden van grotere vogels vereist nu eenmaal wat afwijkende me-thodes. De emoties konden daarbij hoog oplopen.

235 Zie hiervoor bijvoorbeeld ook Crisisstaf van 9 april en RCC-dagjournaal van 7 mei.236 Zie hiervoor, RCS-verslag 2 mei 2003.237 Vogelpest, het verdriet van Nederland, Waarheidscommissie Vogelpest, november 2003.

Page 129: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 125

De wijzigingen die plaatsvonden in de lijst van zeldzame rassen en soorten hebben in com-binatie met de niet altijd aanwezige kennis over soorten en rassen tot uitvoeringsproblemengeleid bij de ruiming. De ruimingsploegen hadden lang niet altijd de beschikking over ge-specialiseerde kennis van rassen en soorten. Hierdoor moest terug gekoppeld worden methet RCC of moest een andere keer teruggekomen worden. Met de toename van het aantalbesmettingen en de uitbreiding van de gebieden kwamen er steeds meer aanvragen voor uitte zonderen rassen. Deze werden ook (deels) gehonoreerd. Of een bepaald ras nu wel ofniet uitgezonderd werd van ruiming heeft tot discussie geleid.

Hobbydierhouders konden bezwaar maken tegen het ruimen van de hobbydieren. De be-zwaarclausule was standaard in de verdachtverklaringsbrief opgenomen. Hobbydierhoudersgeven aan dat ze niet goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheid van het aantekenen vanbezwaar. Ruim 40% geeft aan in het geheel niet geïnformeerd te zijn. Ongeveer 11% van degeënquêteerde hobbydierhouders zegt bezwaar te hebben aangetekend. De overgrote meer-derheid is ontevreden of zeer ontevreden over de afhandeling van het bezwaar. Een redenhiervoor is in ieder geval dat het bezwaar geen opschortende werking had voor de ruiming.40% geeft aan geen antwoord op het bezwaarschrift te hebben gehad. Dit is ook een verkla-ring voor de ontevredenheid. Bij het afhandelen van bezwaren zijn ook vertragingen opge-treden. Gesprekspartners uit de crisisorganisatie geven aan dat door de werkvoorraad determijnen niet altijd konden worden gehaald.

6.5 TAXATIE

Hobbydierhouders waarvan hun pluimvee is geruimd, komen in aanmerking voor een ver-goedingsregeling op grond van de GWWD. LASER was verantwoordelijk voor de uitvoeringvan de taxaties en de financiële afhandeling richting hobbydierhouders waarvan het pluim-vee werd geruimd. Bij de melding van de dieren worden soort en aantallen geïnventari-seerd.

In de crisisstaf van 12 maart wordt besloten dat LASER een forfaitaire waarde per diersoortbepaalt. Als de taxatieploeg niet uit de forfaitaire waardebepaling komt, dan wordt een taxa-teur ingeschakeld. Ook wordt de inschakeling van keurmeesters van pluimveefokkerij-organisaties bekeken.

In het begin van de crisis vond taxatie zo veel mogelijk plaats conform het regime dat ookvoor pluimveebedrijven gold. Bij de eventuele screening werd een schatting gemaakt, deexacte telling vond een aantal dagen daarna plaats en bij de ruiming werd op nieuw eenschatting gemaakt. Deze strategie is gedurende de crisis doorgezet, voornamelijk bij dehobbydierhouders die een grotere en zeldzamere collectie bezaten en de inschakeling vaneen taxateur daadwerkelijk nodig was. Bij de hobbydierhouders die slechts enkele kippen ofander hobbymatig pluimvee bezaten, vonden taxatie en ruiming veelal tegelijkertijd plaats.

Volgens de geënquêteerde hobbydierhouders is er bij hen in het merendeel van de gevalleneen taxatie gemaakt. In 18% van de gevallen is er geen taxatie gemaakt. Verreweg de meestehobbydierhouders geven aan dat deze taxatie is gemaakt vlak voor de ruiming. Het overigedeel gaf aan dat taxatie na de ruiming plaatsvond. In incidentele gevallen is aangegeven datde taxatie ruim voor de ruiming plaatsvond en dat dit een termijn van enkele weken betrof.Deze termijn kan worden veroorzaakt doordat de planning van ruimingen moest wordengewijzigd vanwege nieuw geconstateerde besmettingen.

Page 130: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 126

Ongeveer tweederde van de respondenten geeft aan dat de taxatieploeg op de afgesprokentijd verscheen. De deskundigheid van de taxateurs wordt wisselend beoordeeld. Als belang-rijkste redenen voor ondeskundigheid worden aangegeven dat men niet over voldoendekennis over rassen en soorten beschikte, dat men over onjuiste informatie beschikte tenaanzien van hobbydieren en dat men de waarde van bepaalde dieren niet goed kon inschat-ten. Ook verschillende waardering van dezelfde soorten en rassen wordt genoemd.

Aan het begin van de crisis bestonden er geen waardetabellen voor de taxatie van hobby-pluimvee analoog aan commercieel gehouden pluimvee. Tijdens de crisis is hobbypluimveeingedeeld in bepaalde groepen en zijn per groep richtprijzen uitgevaardigd. Enkele hobby-dierorganisaties hebben hiervoor input geleverd.

De overzichten van groepen en waarde werden gedurende de crisis aangepast en aangevuld,zowel wat vergoedingen als wat rassen en soorten betreft. Volgens hobbydierhouders bleefhet voorkomen dat bepaalde soorten niet op de overzichten stonden. Gesprekspartners van-uit de crisisorganisatie erkennen dat taxatie van hobbydieren soms lastig was. Hier is speci-fieke kennis voor nodig. Moeilijkheid hierbij is het feit dat er geen beëdigde pluimveetaxa-teurs bestaan. Met de hulp van keurmeesters van pluimveefokkerij-organisaties werd ditprobleem getracht op te vangen.

68% van de hobbydierhouders geeft aan dat zij het eens waren met de hoogte van de ver-goeding. Volgens hobbydierhouders konden zij als zij wilden er gemakkelijk meer geld uit-slepen gezien het feit dat de taxatieploeg geen goede soorten kennis had. LASER bevestigtdat taxaties soms in het voordeel van de hobbydierhouder zijn uitgevallen. Overigens gevenveel hobbydierhouders aan dat zij het verkrijgen van een vergoeding en of die hoog genoegwas ondergeschikt vonden aan de onrechtvaardigheid die hen werd aangedaan doordat dedieren hen werden afgenomen. De emotionele waarde van de hobbydieren is niet te ver-goeden.

In totaal geeft 13% van de hobbydierhouders aan schriftelijk bezwaar te hebben gemaakttegen de hoogte van de vergoeding. In iets meer dan de helft van de gevallen heeft dit geleidtot een verandering in de toegekende vergoeding. 40% van de respondenten geeft aan onte-vreden te zijn over de afhandeling van het bezwaar, 30% is tevreden en 30% antwoordt hierneutraal op.

Op 17 september geeft minister Veerman in een brief aan de Tweede Kamer aan dat definanciële afwikkeling richting de bedrijven en hobbydierhouders is afgerond. Praktisch allerespondenten geven in de enquête aan de toegekende vergoeding te hebben ontvangen. Deafwikkeling is daarmee nagenoeg afgerond.

6.6 HANDHAVING

Hobbydierhouders moesten in beginsel aan dezelfde vereisten voldoen als bedrijven. De-zelfde maatregelen moesten worden nageleefd. We gaan hieronder nader in op een aantalspecifieke handhavingsthema’s ten aanzien van hobbydierhouders, namelijk de ophok-plicht, de meldingsplicht en vervoersverboden.

Ten aanzien van de handhaving van de ophokplicht meldt de AID op 5 maart aan de crisis-staf dat ze problemen verwacht ten aanzien van de handhaving. Het aantal hobbydierhou-ders is dusdanig groot dat de handhaving van de ophokplicht een grote personele inzet zalvergen.

Page 131: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 127

Deze houders staan niet geregistreerd en daarbij komt dat men zich naar verwachting vande AID veelal niet bewust is dat men onder de ophokplicht valt. De AID pleit voor eencommunicatiecampagne en zal bij blijvende nalatigheid proces-verbaal opmaken.

In de praktijk blijkt er ook onduidelijkheid te zijn bij hobbydierhouders ten aanzien vanwelke dieren moeten worden opgehokt. De Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee2003 wordt daartoe verduidelijkt. Naar aanleiding van signalen die de crisisstraf krijgt overproblemen met ophokken van bepaalde vogels, wordt half maart de ophokplicht voor half-wilde watervogels en struisvogels na besluit van de crisisstaf versoepeld. De versoepelingwordt niet in bovengenoemde regeling opgenomen. Dit leidt tot problemen in de handha-ving, omdat deze niet is opgenomen in de regeling.

De AID meldt dat wel of niet mogelijk zijn van ophokken regelmatig onderwerp van discus-sie vormt tijdens de handhavingpraktijk. Wegens het ontbreken van een juridische basisheeft de AID geen handvatten, een en ander komt in de praktijk neer op ‘gedogen’.238

Ten aanzien van de meldingsplicht is de afgesproken lijn dat de AID gerichte controles uit-voert. Bij nalatigheid worden betrokkenen schriftelijk gewezen op de meldingsplicht. Bijblijvende nalatigheid volgt strafrechtelijk optreden. Een handhavingsprobleem dat ontstaatnaar aanleiding van de meldingsplicht is dat aanvankelijk geen einddatum is ingesteld, zo-dat het voor meldingsplichtigen niet duidelijk is vóór welke datum zij zich moeten aanmel-den. Een ander probleem is dat de bewijslast dat men aantoonbaar niet heeft gemeld bij deAID ligt. Nadat de einddatum voor de Gelderse Vallei op 2 mei is ingesteld, voert de AIDgerichte controles uit. Op basis van de meldingen die de AID telefonisch binnenkrijgt overniet gemeld hobbydieren, voert men zichtcontroles uit. Na een controle begin mei wordt ineen enkel geval pluimvee gevonden. In veel gevallen blijken de meldingen onjuist. Naarma-te mei vordert melden zich toch steeds meer hobbydierhouders vrijwillig aan.

Naar aanleiding van ervaringen van de AID dat in een klein aantal gevallen verzet ontstaattegen de ruiming van hobbypluimvee, wordt een plan van aanpak gemaakt. Hierin wordt dewijze van omgang met dergelijke hobbydierhouders geregeld. Dit plan van aanpak is doorde AID en VWA/RVV gezamenlijk opgesteld en heeft de instemming gekregen van deCCS. De strategie is eerst de meest lastige houders aan te pakken en deze ruimingen publi-citair te begeleiden. Ook wordt de mogelijkheid tot binnentreden van een woning tegen dewil van de bewoner(s) geregeld. De aanpak heeft volgens de AID redelijk goed gewerkt. Welzaten er moeilijke en emotionele ruimingen bij.

De handhaving ten aanzien van overtredingen van het vervoersverbod is voor de AID lastig.Hoe herken je een auto waar een hobbydier inzit? De AID heeft met steekproefsgewijzecontroles getracht overtreders te betrappen.

6.7 HERBEVOLKING

Herbevolking van hobbydieren kon, analoog aan herbevolking van bedrijven, plaatsvindennadat een gebied was vrijgegeven. Zie voor deze procedure hoofdstuk 5. De hobbydieren dieuitgezonderd zijn van ruiming op grond van het feit dat het zeldzame soorten of rassen be-trof, zijn meegenomen in de eindscreening en hebben bloedonderzoek ondergaan.

238 Notitie aan CCS, 1 mei 2003.

Page 132: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 128

In dit kader is het nog relevant te vermelden dat een aantal gesprekspartners uit met namede fokkerij aangeeft dat de uitgekeerde vergoedingen lang niet altijd voldoende zijn ompluimvee terug te kopen.

6.8 DIERENTUINEN

Op 8 maart komt de ‘dierentuinproblematiek’ voor het eerst in de CCS. De CVO bespreekthet verzoek van dierentuinen om gevogelte te mogen vaccineren. Sinds de uitbraak van deepidemie heeft de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) zowel bij de Neder-landse overheid als bij de EU in Brussel hierop aangedrongen. Twee contactpersonen vanLNV onderhouden het contact met de dierentuinen, dat goed verloopt.

Naar aanleiding van het verzoek van de dierentuinen bereidt het CIDC vervolgens eenadvies voor, waaruit blijkt dat vaccinatie vooral als aanvulling op te nemen quarantaine-maatregelen moet worden gezien. Op 10 maart wordt besloten dat de beslissing om al danniet te vaccineren aan de dierentuinen zelf wordt overgelaten. Voorafgaand hieraan vindtdoor de CVO overleg met de EC plaats om na te gaan of AI-vaccinatie van dierentuinen deinstemming van de EC kan krijgen.

Op 3 april besluit de CCS dat dierentuinen worden uitgesloten van ruimen. Voor deze apar-te status wordt een aantal argumenten genoemd. De dierentuinen hebben niet alleen eenbijzondere functie ten aanzien van de biodiversiteit, wetenschappelijk onderzoek en de edu-catie van het publiek, maar voldoen ook aan bepaalde veterinaire voorwaarden zoals gesteldin het Dierentuinenbesluit. De onder dat besluit vallende dierentuinen zijn vergunning-plichtig en dienen aan een aantal eisen te voldoen met betrekking tot huisvesting, verzor-ging en soorten behoud. De mogelijkheid dat van een uitzondering voor dierentuinen pre-cedentwerking uitgaat naar hobbydierhouders wordt onderkend. Hobbydierhouders kun-nen immers in bepaalde gevallen dezelfde veterinaire garanties bieden als dierentuinen.Een beschikking van de Europese Commissie zal een uitzondering voor dierentuinen nogmeer kunnen ondersteunen en de precedentwerking mogelijk kunnen verkleinen.

Op 8 april wordt reeds aan de CCS gemeld dat de EU mondeling toestemming heeft gege-ven voor vaccinatie van dierentuinen. In de CCS van 17 april blijkt dat de EC telefonischheeft laten weten dat de schriftelijke goedkeuring voor de vaccinatie van AI-gevoelige die-rentuindieren in het ophokgebied in de SCOFCAH-vergadering van 23 april gegeven zalworden. Omdat men in Brussel vakantie heeft, kan geen schriftelijke toestemming wordenverleend. De CCS accepteert de mondelinge toezegging. Op 18 april komt dit nieuws naarbuiten. Op 22 april wordt de Tijdelijke Vrijstellingsregeling Enten AI-gevoelige dieren die-rentuinen 2003 gepubliceerd239, die met terugwerkende kracht op 18 april ingaat. Hierinzijn de strikte voorwaarden voor vaccinatie opgenomen die met de EC zijn overeengeko-men.

De NVD gaat vervolgens tot vaccinatie over van de dierentuinen die in de besmette gebie-den liggen. Het gaat om Ouwehands Dierenpark in Rhenen, Dierenpark Amersfoort, deApenheul in Apeldoorn, de Wissel in Epe en Burgers' Zoo in Arhem.

239 Gepubliceerd op 22 april, gewijzigd met ingang van 1 mei, 9 mei en 18 mei.

Page 133: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 129

Na de bekendmaking dat dierentuinen mogen enten, is er een aantal hobbydierhouders enniet-professionele dierinrichtingen die onder het begrip vergunningplichtige dierentuin endaarmee ook onder de tijdelijke vrijstellingsregeling willen vallen. Ze dienen hiertoe eenaanvraag ter verkrijging van de dierentuinstatus in bij LASER. Het indienen van een derge-lijke aanvraag heeft in de praktijk een opschortende werking ten aanzien van het ruimen.

Met ingang van 18 mei wordt de tijdelijke vrijstellingsregeling gewijzigd. Deze wijzigingmaakt dat uitsluitend professionele dierentuinen een beroep op de regeling kunnen doen.Deze dierentuinen zijn in de bijlage opgenomen. De aanvragen die voor publicatie van dewijziging in de Staatscourant zijn ingediend, worden nog in behandeling genomen, diedaarna nog binnenkomen, niet meer. Op 23 mei wordt in de CCS gemeld dat er van de 30ingediende aanvragen 17 op tijd waren. De definitieve cijfers van LASER laten zien dat ervan de 43 ingediende aanvragen 12 zijn gehonoreerd.

De overige aanvragen zijn of afgewezen vanwege te weinig soorten (in 3 gevallen) of omdatze niet in aanmerking kwamen om te mogen enten (in 28 gevallen). Vier van de afgewezenaanvragers zijn alsnog geruimd.240

6.9 MAATSCHAPPELIJKE EFFECTEN

De groep van hobbypluimveehouders in Nederland is een grote en diverse groep, die uit-eenloopt van houders met drie kippen tot houders met een grote collectie zeldzame dier-soorten. In de enquête hebben wij de groep hobbydierhouders waarvan hun pluimvee isgeruimd gevraagd hoe zij terugkijken op de AI-crisis. Bijna 20% van de geënquêteerdehobbydierhouders geeft aan dat de crisis voor hen een zeer ingrijpende en zeer emotioneleervaring is geweest, 26% spreekt over een ingrijpende en emotionele ervaring en 52%spreekt over een vervelende ervaring. 8% geeft aan nog geen afstand te hebben genomen ennog volop met de verwerking bezig te zijn. 79% van de hobbydierhouders geven aan vol-doende sociale en/of psychologische steun te hebben gehad. Dit betekent dat er nog steedsveel emotie naar aanleiding van de crisis is. Hobbydierhouders zeggen in de enquête voor-namelijk steun te hebben gehad aan elkaar.

Vanaf de start van de crisis bestaat er onder een aantal hobbydierhouders weerstand tegenhet ruimingbeleid van LNV. Bij deze hobbydierhouders bestaat geen begrip heeft voor hetruimen van gezonde dieren. Ze hebben het gevoel de dupe te worden van overheidsmaatre-gelen die genomen worden om de sector de hand boven het hoofd te houden. Ook deonmogelijkheid om preventief te vaccineren, stuit op weerstand. Naarmate de crisis vordert,neemt de weerstand toe. Slechts een kwart van de geënquêteerde hobbydierhouders zegtterugkijkend tevreden te zijn over hoe de AI-crisis in zijn geheel door de overheid is aange-pakt.

De weerstand krijgt vorm in allerlei acties van hobbydierhouders in individueel of groeps-verband. Zo zoeken hobbydierhouders de publiciteit en worden onder andere op 9 mei inNederweert en 17 mei in Hunsel demonstraties georganiseerd in samenwerking met ondermeer de Dierenbescherming, Wakker Dier en de Nederlandse Belangenvereniging vanHobbydierhouders. Hoewel er zich naarmate de crisis vordert ook steeds meer hobbydier-houders melden, zijn er ook steeds meer mensen die zich aan het overheidsbeleid onttrek-ken en hun dieren verborgen houden. Er komt een vrijwilligersnetwerk voor onderduik-adressen voor hobbydieren in beweging genaamd de Ark. 240 Bron: Gegevens LASER.

Page 134: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 130

Het instellen van een telefoonnummer waar hobbydierhouders die zich niet hebben aan-gemeld door anderen gemeld kunnen worden, brengt volgens hobbydierhouders maat-schappelijke onrust teweeg. Er ontstaat, aldus gesprekspartners, een sfeer waarin je nietmeer weet wie je kunt vertrouwen.

In de periode na de crisis richten betrokkenen naar aanleiding van de vogelpestepidemie deWaarheidscommissie Vogelpest (WCV) op. Deze commissie publiceert het ZwartboekVogelpest, dat in december 2003 aan minister Veerman wordt aangeboden. In dit boekgeeft de commissie haar visie op de aanpak van de crisis door de Nederlandse overheid. Hetonderdeel ‘Bloemlezing’ bevat verzamelde verhalen en belevenissen van getroffenen. Bij hetin ontvangst nemen van het boek heeft minister Veerman gezegd de inhoud van het zwart-boek waar mogelijk te betrekken bij zijn beleidsafwegingen.241

6.10 ANALYSE EN BEOORDELING

Voorbereiding

Bij de aanvang van de AI crisis waren er geen draaiboeken, scenario’s en strategieën gerichtop de bestrijding ten aanzien van hobbydieren voorhanden De wijze van bestrijding tenaanzien van hobbydieren is gedurende de crisis ontwikkeld.

Wij concluderen dat de crisisorganisatie van LNV onvoldoende voorbereid was op de be-strijdingsaanpak ten aanzien van hobbydieren. Naar aanleiding van leerervaringen uit deMKZ-crisis had LNV de formulering van een ‘hobbydierbeleid’ in gang gezet. Deze ervarin-gen waren nog niet doorvertaald in draaiboeken, strategieën en scenario’s voor crisisbestrij-ding. Eerdere crises hebben er mede voor gezorgd dat de crisisorganisatie zich direct be-wust was van de ‘hobbydierhouder’ en dat de ‘hobbydierhouder’ als aparte groep naast desector op het netvlies van de crisisorganisatie stond. Ook is de potentiële weerstand diehobbydierhouders zouden kunnen hebben tegen de bestrijdingsmaatregelen in het kaderAI direct onderkend.

Bepalen en uitvoeren ruimingstrategie

Aan het begin van de crisis was het duidelijk dat er een noodzaak was om ook maatregelente nemen aangaande hobbydieren. Dit omdat het virus zich snel verspreidde en hobbydie-ren ook mogelijk vatbaar zijn voor het virus. Op basis van deze noodzaak werd besloten inprincipe dezelfde bestrijdingsaanpak voor hobbydieren te laten gelden als voor bedrijfsma-tig gehouden dieren.

Vanwege de aanvankelijk beperkte dodingscapaciteit en het leggen van de prioriteiten bijhet ruimen van bedrijven startte de bestrijding van de hobbydieren later dan de bedrijfsma-tig gehouden dieren. De bestrijdingsstrategie ten aanzien van hobbydieren is tijdens de cri-sis verder ontwikkeld en is uitgebreid van alleen ruiming in de 1-km-zone naar ook ruimingin buffergebieden.

241 Reactie op zwartboek vogelpest, 3 december 2003.

Page 135: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 131

In de loop der tijd zijn onderdelen van de bestrijdingsaanpak verder uitgewerkt. In de eersteplaats is na enig onderzoek een lijst opgesteld van uit te zonderen dieren. In de tweedeplaats zijn praktische en meer specifiek op de bestrijding van hobbydieren gerichte zakennader uitgewerkt in protocollen en dergelijke. In de derde plaats zijn er alternatieve rui-mingsmethoden ontwikkeld en toegepast om de ruimingen sneller te kunnen afronden(bijvoorbeeld het levend ophalen in kratten).

LNV heeft gedurende de crisis consequent de strategie gehanteerd van het uitsluitend rui-men van hobbydieren om zo de eventuele verdere verspreiding van AI tegen te gaan. DeEuropese Commissie heeft dit overgenomen. Het valt ons op dat wij in de bestudeerdedocumenten geen (afweging van) alternatieve strategieën en scenario’s voor de ruiming vanhobbydieren aangetroffen hebben, met uitzondering van de eventuele inzet van vaccinatie.Hoewel de focus bij de bestrijding van een dierziekte logischerwijs is gericht op snel han-delen om de crisis te bezweren, is er in onze ogen, nadat besloten was tot ruimen van hob-bydieren, te beperkt gekeken naar eventuele alternatieven op verschillende momenten in debestrijding van AI. Een alternatieve strategie zou op een gegeven moment geweest kunnenzijn om bijvoorbeeld te ruimen in een kleiner gebied in combinatie met isoleren en/ofscreenen in een groter gebied242. Aangezien de Europese Commissie de precieze bestrij-dingsstrategie binnen de Europese kaders in principe aan de lidstaten overlaat, zijn wij vanmening dat Nederland de ruimte had alternatieve strategieën te ontwikkelen. Wellicht hadhet ruimen van hobbydieren eerder kunnen worden beëindigd. Hierbij merken we wel opdat er tijdens de crisis geen eensluidende veterinaire kennis was over onder andere de rolvan hobbydieren in de verspreiding van AI en de beste wijze van bestrijden van de ziekteonder hobbydieren. Mede hierdoor was het niet gemakkelijk een keuze te maken tussenveterinaire noodzaak en politiek maatschappelijke druk aangaande het ruimen.

Ten tijde van de grootschalige ruimingen van hobbydieren in mei en juni bereikte de(maatschappelijke en wetenschappelijke) discussie over de veterinaire noodzaak van deruimingen van hobbydieren haar hoogtepunt. Steeds meer wetenschappers en burgers twij-felden aan de veterinaire noodzaak van ruimingen van hobbydieren in het algemeen en de-ze grootschalige ruimingen in het bijzonder. Ook de Tweede Kamer voerde de druk op omde ruimingen te stoppen.

Het einde van de ruimingen van hobbydieren was misschien veterinair gezien nog wel goedverklaarbaar, maar kwam uiteindelijk nogal plotsklaps en ongelukkig bij de betrokkenenover. Daarbij kwam dat de gelijktijdige stopzetting van het opsporen van hobbydierhoudersdie zich niet hadden gemeld aan de wel-melders een gevoel van onrechtvaardigheid gaf.

Uitvoeren ruimingen en taxatie bij hobbydierhouders

Uit de resultaten van de enquête onder hobbydierhouders kunnen we concluderen dat deuitvoering van ruiming en ook de taxatie merendeels goed is verlopen.

242 Zo heeft België de EC een andere aanpak voorgesteld die ook is overgenomen door de Europese

Commissie. In België zijn alleen hobbydieren geruimd binnen 1-km van een besmetting. Hierbijpast overigens wel de kanttekening dat de hevigheid van de crisis in België minder was dan inNederland.

Page 136: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 132

Het uitvoeren van ruimingen bij hobbydierhouders is moeilijk. In een aantal gevallen heb-ben zich bij ruimingen incidenten voorgedaan. De benadering van hobbydierhouders doorruimingsploegen en de manier waarop soms dieren werden gedood hebben bij hobbydier-houders tot hoog oplopende emoties en frustraties geleid.

De manier waarop sommige hobbydierhouders hun weerstand uiten, heeft ook weer totonveilige gevoelens bij ruimingsploegen geleid. Juist deze ernstige gevallen hebben veelpubliciteit gehad en zetten de toon.

Wij concluderen dat deze incidenten, die weliswaar in een minderheid van de gevallen heb-ben plaatsgevonden, een diepe impact hebben gehad. Wij bevelen aan om blijvende aan-dacht te hebben voor het menselijke optreden in dergelijke situaties. Dit kan altijd wordenverbeterd.

Wij zijn van mening dat de crisisorganisatie alles in het werk heeft gesteld om het procesvan taxatie zo goed mogelijk te laten verlopen. Het feit dat er tijdens de crisis waardeover-zichten van rassen en soorten werden opgesteld en ontwikkeld, heeft er in combinatie metde schaarsheid aan deskundigheid op het gebied van pluimveerassen en -soorten voorgezorgd dat hobbydierhouders soms bevoordeeld zijn bij taxaties. Overigens geven hobby-dierhouders aan de vergoeding ondergeschikt te vinden aan de emotionele waarde die ge-paard ging met het verlies van het dier.

De afhandeling van bezwaren en het halen van de termijnen is niet altijd goed verlopen.Het is gemakkelijk om te zeggen dat dit beter kan. Er bestaat echter wel een spanning tus-sen de noodzaak van het nemen van maatregelen in het kader van de crisisbestrijding en denauwkeurige afhandeling van bezwaren. De wijze van behandeling van bezwaren moet zoveel mogelijk recht doen aan de rechtspositie van betrokkenen en moet de werkzaamhedenin het kader van crisisbestrijding zo min mogelijk frustreren. Hier moet gezocht wordennaar een balans.

Handhaving

De AID voerde periodieke en gerichte controles uit in de handhaving van maatregelen zoalsvervoersverbod, ophokplicht en meldingsplicht. Hierbij heeft de AID in onze ogen zo goedmogelijk geprobeerd haar taak uit te oefenen. Wij achten het vrijwel onmogelijk dat hetresultaat van de handhaving is dat alle overtredingen aan het licht komen. Er zullen altijdovertredingen onopgemerkt blijven. Wel zijn wij van mening dat er bij de inzet van bepaal-de maatregelen, zoals de ‘kliklijn’ en de aparte aanpak van weigeraars, onvoldoende is gere-aliseerd wat de maatschappelijke gevolgen zijn van de instelling van dergelijke maatregelen.De crisisorganisatie dient zich in onze ogen goed rekenschap te geven van deze maatschap-pelijke gevolgen en wij bevelen aan hier bij het formuleren van toekomstig beleid rekeningmee te houden.

Aanpak ten aanzien van dierentuinen

De aanpak ten aanzien van de dierentuinen is in onze ogen in algemene zin goed gegaanen had in onze ogen ook eerder de aandacht dan in voorgaande crises. Wel verbaast het onsdat er zo veel tijd zit tussen de eerste behandeling in de crisisstaf (8 maart), het besluit omdierentuinen uit te sluiten van ruiming (3 april) en de inwerkingtreding van de TijdelijkeVrijstellingsregeling Enten AI-gevoelige dieren dierentuinen 2003 (18 april).

Page 137: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 133

Ook is er bij het opstellen van de regeling niet een duidelijke definitie van dierentuinengemaakt. Deze is een maand na inwerkingtreding verduidelijkt. In de tussenliggendemaand probeerde een aantal hobbydierhouders met succes via de indiening van een aan-vraag voor dierentuinstatus ook onder de voorwaarden van de regeling te vallen.

Het tussentijds aanpassen van de regeling, zodat hobbydierhouders niet langer onder deregeling konden vallen, heeft tot onbegrip geleid.

Maatschappelijk effecten en toekomstig beleid

Wij zijn van mening dat het maatschappelijk draagvlak voor een aanpak met grootschaligeruimingen van (hobby)dieren is afgebrokkeld. Slechts 8% van de geënquêteerde hobbydier-houders geeft aan het met een dergelijke aanpak eens te zijn. Een gezamenlijk advies vande Raad voor Dierenaangelegenheden en de Raad voor het Landelijk Gebied concludeerthetzelfde.243 Er is geen draagvlak meer voor het huidige beleid. Een beleidswijziging is no-dig. Op deze manier nogmaals een crisis aanpakken is onmogelijk.

Hobbydierhouders zijn het dus grotendeels oneens met het ruimingsbeleid. Over de uitvoe-ring van de crisisbestrijding door de overheid zijn ze positiever. 25% van de geënquêteerdehobbydierhouders is tevreden, 31% is niet tevreden of ontevreden en 41% is ontevreden.

Gedurende de crisis was er geen structureel overleg met organisaties van hobbydierhou-ders. De CCS achtte de instelling van een aparte klankbordgroep niet nodig. De overleggendie er tijdens de crisis waren, bijvoorbeeld over de lijst van uitzonderingen, waren vaak tus-sen één of enkele organisaties van hobbydierhouders en vertegenwoordigers van de crisis-organisatie. Wij zijn van mening dat een structureel overleg met organisaties van hobby-dierhouders, analoog aan het idee van het basisoverleg met de sector, de dialoog tussenLNV en hobbydierhouder had kunnen versterken en absoluut noodzakelijk is voor de for-mulering van toekomstig beleid.

Wij bevelen aan om in de toekomst de (wetenschappelijke) kennis in Nederland te mobili-seren en in overleg met de Europese Commissie goed na te de denken over de inzet vanvaccinatie bij hobbydieren. Overigens heeft minister Veerman al verscheidene malen aan-gegeven hier voorstander van te zijn. Ook bij de sector vindt dit geluid steeds meer gehoor.Minister Veerman wil hierover een open dialoog voeren met de hobbydierhouders. Het uit-gangspunt van deze dialoog is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

243 Dierziektebestrijding met beleid, advies over de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten,

deel 1 advies, december 2003.

Page 138: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 134

7. HET FUNCTIONEREN VAN DE CRISISORGANISATIE

In dit hoofdstuk gaan we in op het functioneren van de crisisorganisatie van het Ministerievan LNV ten tijde van de vogelpestcrisis. Allereerst geven we in paragraaf 7.1 een beschrij-ving van het functioneren van de crisisorganisatie tijdens de eerste dagen - vanaf hetmoment dat de melding binnenkomt bij de VWA/RVV. Vervolgens gaan we in op de crisis-organisatie van LNV op centraal en op regionaal niveau. In paragraaf 7.2 bespreken we dande samenwerking tussen (de crisisorganisatie van) LNV en externe partijen, zoals de EU enbuurlanden, gemeenten en provincies, andere departementen en de landbouwsector. Para-graaf 7.3 besluit dit hoofdstuk met een analyse en beoordeling van het functioneren van decrisisorganisatie.

7.1 HET FUNCTIONEREN VAN DE CRISISORGANISATIE VAN LNV

De crisisorganisatie ten tijde van de vogelpestcrisis bestond uit een departementaal crisis-centrum (DCC), gehuisvest op het Ministerie van LNV, en één regionaal crisiscentrum(RCC), gevestigd in Stroe. Als gevolg van de uitbreiding van de vogelpest functioneerde latertevens een steunpunt van het RCC in Blerick.

7.1.1 Eerste dagen en opschaling

Op 28 februari 2003 wordt, direct nadat door de AID melding van een verdenking vanvogelpest is gedaan aan de VWA/RVV, de Chief Veterinary Officer (CVO) gealarmeerd (zieook hoofdstuk 3). De CVO komt diezelfde middag bijeen met de VWA/RVV en meldt deverdenking aan de SG, de verantwoordelijke DG, de minister en de directeur VVA. Tevenslicht de CVO de Europese Commissie telefonisch in.244 Diezelfde avond komt een aantalmedewerkers van de Directie Voorlichting bijeen op LNV. Ook begint de AID vrijdagnachtmet patrouilleren, nadat om 1.30 uur in de Gelderse Vallei een vervoersbeperkingsgebiedvan circa 10 km rond de betrokken bedrijven is vastgesteld.245

De burgemeesters van de betrokken gemeenten en provincies en de sector worden even-eens de avond van de 28ste op de hoogte gesteld. De nacht van vrijdag op zaterdag is eenbeperkt comité van LNV-ers aanwezig op het ministerie. De eerste voorbereidingen voor hetoptuigen van de crisisorganisatie worden getroffen.

Op zaterdagochtend 1 maart heeft het eerste overleg van de Centrale Crisisstaf (CCS) plaats,onder leiding van de verantwoordelijke DG.246 Ze geeft aan dat vanaf dat moment zal wor-den gewerkt volgens het LNV Handboek Crisisbesluitvorming. Deze uitspraak zorgt voorduidelijkheid over de organisatie van en besluitvorming tijdens de crisisbestrijding.

244 Op 1 maart wordt de melding bevestigd middels een fax. Op 2 maart wordt ook de OIE ingelicht.245 Brief Minister aan Kamer, 3 maart.246 In het Handboek Crisisbesluitvorming wordt gerefereerd naar de Departementale Crisisstaf. In

de praktijk wordt deze tijdens de crisis Centrale Crisisstaf genoemd. Wij hanteren derhalve debenaming Centrale Crisisstaf (CCS).

Page 139: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 135

In het overleg van de CCS wordt besloten om een Regionaal Coördinatie Centrum (RCC) opte richten.247 Het VWA/RVV-NCC op het hoofdkantoor van VWA/RVV stuurt de bestrijdingvan aangifteplichtige dierziekten aan totdat het RCC operationeel is.248 Dit VWA/RVV-NCCis permanent bemenst.

Verder is vanaf 15.00 het LNV-loket249 ingericht en operationeel en kunnen pluimveehou-ders en andere belanghebbenden vanaf maandagochtend terecht bij het regionaal informa-tiecentrum (RIC).250 Zaterdagmiddag wordt ook het eerste Basis Overleg met vertegen-woordigers uit de sector belegd.251 Ook vindt dan het eerste afstemmingsoverleg plaats (hetBestuurlijk Overleg Vallei) met de burgemeesters van de getroffen gemeenten, provincies,de politie, de brandweer, de Regionaal Crisismanager van LNV, de regionaal crisismanagervan de AID, de VWA/RVV-crisismanager en de CVO. Binnen deze vergadering wordt beslo-ten om niet het gehele gebied af te sluiten, maar alleen de bedrijven af te sluiten en het ver-voersverbod te controleren.252

Het Departementaal Coördinatiecentrum (DCC), dat zich in het vergadercentrum van hetMinisterie van LNV bevindt, is in feite nog operationeel als gevolg van het feit dat dan juistde dioxine-affaire achter de rug is. Vanaf zaterdag wordt het DCC ingericht voor de AI-crisisen vinden bijeenkomsten plaats over de personele invulling van het DepartementaalBeleidsteam (DBT) en het Departementaal Communicatieteam (DCT). Vanaf maandag ishet DCC operationeel.

In de nacht van zondag op maandag wordt het tijdelijke RCC vanuit een sporthal in Barne-veld operationeel.253 De sporthal vormt samen met het RVV-kantoor in Arnhem en het kan-toor van de regiodirectie LNV-Oost in Deventer het RCC, in afwachting van een meer per-manente huisvesting.

Tijdens de eerste dagen van de crisis, op 4 maart, wordt een eerste IBT-overleg belegd metde DG’s van de meest betrokken departementen (zie paragraaf 7.2.2). Los daarvan wordencontacten gelegd met het Ministerie van SZW en het Ministerie van Financiën, inzakewerktijdverkorting en administratieve fiscale tegemoetkomingen.254

Op 3 maart bezoekt een expert van de EU Nederland, om Nederland te ondersteunen.255

Ook wordt dan assistentie gevraagd van andere lidstaten bij het vergaren van dodingsappa-ratuur. Op 3 maart wordt begonnen met de eerste ruimingen.

247 Het RCC staat onder leiding van de LNV regionaal crisismanagers van LNV. Dit zijn in de regel

regiodirecteuren van de betrokken LNV-regiodirecties. In de praktijk wordt de oud regiodirecteurvan de directie Oost aangewezen, die reeds deze functie vervulde tijdens de MKZ-crisis.

248 Zie FVO-rapportage, 13. Niet te verwarren met het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC) dat isgehuisvest op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

249 Het gratis telefoonnummer van het LNV-Loket fungeerde als algemeen informatienummer voorde crisis voor zowel bedrijven als het algemeen publiek (zie hoofdstuk 8).

250 Brief Minister aan Kamer, 3 maart.251 Het Basis Overleg is tijdens de crisis het belangrijkste landelijke overleg tussen LNV en de sector.252 Binnen de MKZ-crisis was wel besloten het gehele gebied af te sluiten. In de praktijk deden niet

alle gemeenten dit echter, zodat er verschillende regimes ontstonden tussen verschillende ge-meenten. Om dit te voorkomen wordt nu besloten om niet het gehele gebied af te sluiten.

253 RCC dagjournaal, 7 maart.254 Brief Minister aan kamer, 7 maart.255 DG SANCO.E2: Animal Health and Welfare, zootechnics, 1.

Page 140: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 136

Vanwege mogelijke gevaren voor de volksgezondheid komt ook het Ministerie van VWS inactie. Zo wordt de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI) geacti-veerd. Op 3 maart komt het Outbreak Management Team (OMT) voor het eerst bijeen omte bespreken of de uitbraak van AI ook een gevaar betekende voor mensen, en zo ja, wat deaanpak moest zijn. Besmetting van mensen met het AI-virus was op dat moment nog nietgemeld. Op 4 maart brengt het OMT advies uit aan het Bestuurlijk Afstemmings OverlegInfectieziekten (BAO). Het BAO vertaalt medische adviezen voor de praktijk.

Het definitieve RCC is vanaf woensdag 5 maart operationeel vanuit een militair terrein bin-nen het toezichtsgebied te Stroe.

Op 5 maart vindt tevens een vergadering van het Standing Committee for the Food Chainand Animal Health (SCOFCAH) plaats (zie ook hoofdstuk 3). Dit is de eerste SCOFCAH-vergadering in het kader van de uitbraak van de vogelpest.

Vanaf 7 maart is het crisiscentrum in Stroe geheel ingericht.256 Knelpunt bij de planningvan de infrastructuur van het RCC is het inschatten van de benodigde grootte van het RCC(het aantal benodigde werkplekken).257 Gesprekspartners vanuit het Ministerie van LNVgeven aan dat het moeilijk kunnen inschatten van de infrastructuur van het RCC geenknelpunt is: opschaling is inherent aan een crisis, waar de infrastructuur de omvang van decrisis volgt. Oorspronkelijk wordt het RCC in Stroe ingericht met 50 computers. 258 HetRCC moet verschillende keren worden opgeschaald.259 In een week tijd zijn er in Stroe 200werkplekken beschikbaar.260

7.1.2 Functioneren van de crisisorganisatie

Tijdens een crisis verschuift de reguliere ‘chain of command’ naar de departementalecrisisorganisatie. Deze bestaat in ‘vredestijd’ alleen op papier en wordt tijdens een crisis viahet principe van opschaling ingevuld. Mensen krijgen een specifieke crisisfunctie toegewe-zen, waarop ze behoren te zijn voorbereid. Tijdens een crisis zijn vele personen en dienstenbij de bestrijding betrokken, met verschillende verantwoordelijkheden, taken en bevoegd-heden. Om het geheel van activiteiten goed te laten verlopen, zijn goede samenwerking encoördinatie belangrijke vereisten.

De departementale crisisorganisatie heeft ten tijde van de vogelpestcrisis een centrale eneen regionale component: de CCS en de RCS.

De CCS is een besluitvormend orgaan. De CCS is verantwoordelijk voor de besluitvormingin het kader van de aanpak van de crisis op strategisch niveau, variërend van te nemenmaatregelen (bijvoorbeeld het ruimen in een grotere zone, de buffergebieden), tot commu-nicatie omtrent de crisis en ontheffingen. De RCS is verantwoordelijk voor de ‘operationelebesluitvorming’. Zij adviseert onder andere over de wijze waarop besluiten uitgevoerd kun-nen worden en over de inzet van de (uitvoerende) diensten. Dagelijks wordt door het RCCeen situatierapport opgesteld, waarin onder meer wordt ingegaan op de huidige en ver-wachte situatie en beslispunten voor de CCS.

256 TK 28 807, nr. 19.257 Interne Evaluatie LNV, onderdeel RCC, 153.258 Het Draaiboek AI hanteert als uitgangspunt dat in beginsel werkruimte moet worden ingericht

voor minimaal omstreeks 30 medewerkers.259 Interne Evaluatie LNV, onderdeel RCC, 153.260 Tijdens de crisis loopt dit op tot maximaal 300 werkplekken.

Page 141: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 137

Onze gesprekspartners van de zijde van LNV zijn vrijwel zonder uitzondering zeer te spre-ken over de snelheid waarmee de opschaling is verlopen en de wijze waarop functies zijningevuld. Bij het invullen van functies kon gebruik worden gemaakt van personen met er-varing die was opgedaan bij eerdere crises. Ook de samenwerking en coördinatie binnen decrisisorganisatie wordt door onze gesprekspartners in het algemeen positief beoordeeld.Wel geven sommige gesprekspartners aan dat het in de praktijk soms lastig bleek om ‘tweeheren’ te dienen: de directeur in de staande organisatie en de crisismanager. Hoe de ver-antwoordelijkheden in de crisisorganisatie liggen, is in het begin niet voor allen duidelijk.Onze gesprekspartners verhalen over de positieve gevolgen van een crisis zoals de vogel-pest, voor de organisatie. Tijdens een crisis zijn de lijnen kort, is de motivatie van mensenhoog en wordt hard gewerkt. De crisis eist na verloop van tijd wel zijn tol. Al onze ge-sprekspartners wijzen op de grote wissel die de vogelpestcrisis heeft getrokken op de velebetrokken LNV-medewerkers, terwijl dit door de buitenwereld nauwelijks wordt waarge-nomen.

7.1.3 Functioneren crisisorganisatie op centraal niveau

De LNV-crisisorganisatie op centraal niveau is voor het grootste deel geactiveerd zoals om-schreven in het Handboek Crisisbesluitvorming. Over het functioneren van de crisisorgani-satie op centraal niveau zijn onze gesprekspartners positief. In deze paragraaf bespreken wehet functioneren van de belangrijkste onderdelen van de crisisorganisatie ten tijde van deAI-crisis.

Centrale Crisisstaf

De crisisstaf heeft een tweeledig karakter. Enerzijds is de CCS een besluitvormend orgaan,anderzijds vindt er informatie-uitwisseling plaats. Ten gevolge hiervan kent de CCS in depraktijk relatief veel deelnemers. De bezetting van de CCS ten tijde van de crisis komt glo-baal overeen met de bezetting die wordt beschreven in het Handboek Crisisbesluitvorming.De facultatieve bezetting is aangepast aan de crisis, zodat ook het CIDC het BZK-NCC enhet Ministerie van VWS aansluiten. De voorzittersfunctie van de CCS wordt in de praktijkingevuld door de verantwoordelijke DG en niet door de SG. De SG is gedurende de crisisdesalniettemin op diverse momenten betrokken bij de crisisorganisatie en is regelmatigaangeschoven bij de CCS en andere gremia. De bezetting van de CCS tijdens de crisis zieter als volgt uit: de CVO, coördinator crisismanagement LNV, (plv.) directeuren van (ondermeer) VVA, DL, DV, JZ, FEZ (agendalid), AID, LASER, de VWA/RVV, een vertegenwoordi-ger van het management van het DBT, een regionaal crisismanager LNV (RCS), medewer-ker SAL, een vertegenwoordiger van het BZK-NCC, CIDC en twee vertegenwoordigers vanhet Ministerie van VWS.261 Vertegenwoordiging van het maatschappelijke geluid is in deCCS niet toebedeeld aan een specifieke functionaris.

261 Uitgangspunt in de crisisorganisatie is gezien de zware belasting van het personeel overigens in

het algemeen dat directies en diensten vooraf voorzien in een structurele vervanging van perso-nen die een functie in de crisisorganisatie vervullen (LNV Handboek Crisisbesluitvorming).

Page 142: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 138

Tot aan de eerste week van mei komt de CCS iedere doordeweekse dag in volle samenstel-ling bijeen.262 Gedurende de crisis wordt ook een aantal keren op zater- en feestdagenoverlegd in kleinere kring - het zogenoemde ‘Beraad in Kleine Kring’.

Binnen dit kleinschalig overleg zijn de DG, de CVO, de directeur VVA, VWA/RVV, AID enVoorlichting, een jurist, een SAL-medewerker en het CIDC aanwezig. Voorts is hierbijregelmatig een representant van het RCC aanwezig. Ook na afloop van de algemene crisis-staven gebeurt dit soms, bijvoorbeeld in het kader van de begrenzing van gebieden.263 Ininterviews die wij hebben afgenomen, komt naar voren dat in eerste instantie niet schrifte-lijk is teruggekoppeld uit dit kleinschalige overleg, later waren er wel verslagen.

Ten behoeve van adequate informatie-uitwisseling behoort de regionale crisismanager aan-wezig te zijn in de CCS. De geografische afstand tussen RCC en DCC maakt dit evenwelonmogelijk. Om die reden wordt de regionaal crisismanager in de praktijk vervangen doorandere LNV/RCC-vertegenwoordigers. Deze liaisons wisselen gedurende de crisis regelma-tig. In beginsel wordt een LNV/RCC-liaison geselecteerd op managementniveau, om ervoorte zorgen dat de liaison voldoende ‘gewicht’ heeft om de regionale problematiek adequaat tevertegenwoordigen. Naarmate de crisis vordert, blijkt het echter lastig om steeds op dit ni-veau te selecteren en worden ook medewerkers op andere niveaus dan het management-niveau geselecteerd. Deze blijken echter volgens sommigen van onze gesprekspartnersvanuit het Ministerie van LNV, vanwege hun positie minder gemakkelijk gehoor te krijgenin de CCS. Mede hierdoor wordt soms een discrepantie ervaren tussen hetgeen de CCS be-sluit en de behoefte van het RCC.264

Dagelijks vindt in de CCS om 9 uur een crisisoverleg plaats over de stand van zaken en dete volgen strategie. VWA/RVV deelt allereerst de actuele stand van zaken mee. Nieuw bin-nen de AI-crisis is dat de crisisstaf, conform het LNV Handboek Crisisbesluitvorming, uit-sluitend (vooraf afgestemde) stukken accepteert van het Departementaal Beleidsteam(DBT). Via het DBT wordt het aanbod van beleidsnota’s, beslisdocumenten en anderedocumenten, met andere woorden, getrechterd. Twintig minuten voor aanvang ontvangende leden van de CCS doorgaans de stukken. Standaard wordt tijdens het overleg eenagendapunt mededelingen RCC opgenomen.265

Voor de besluitvorming zijn met name veterinaire standpunten leidend en spelen debestaande juridische kaders een belangrijke rol. Wanneer de CCS niet tot een besluit kankomen, heeft de voorzitter het executief primaat. In de praktijk blijkt echter sprake van col-legiale besluitvorming, zodat dit primaat niet hoeft te worden uitgeoefend.

Besluiten die worden genomen in het CCS, worden in de praktijk via de CVO in Brusselgetoetst, volgens onze gesprekspartners. Vrijwel direct nadat binnen de crisisstaf eenbesluit wordt genomen wordt door Juridische Zaken steeds de regelgeving aangepast enafgekondigd.

262 Vanaf mei komt de CCS in volle samenstelling drie keer per week bijeen. Tegen het einde van de

crisis is er ten slotte nog tweemaal per week een crisisoverleg (in volle samenstelling). InterneEvaluatie LNV, onderdeel CCS, 147.

263 Interne Evaluatie LNV, onderdeel CCS, 148.264 Deze problematiek wordt eveneens ervaren door de vertegenwoordigers van de uitvoerende dien-

sten in de CCS: ook de vertegenwoordigers op regionaal niveau van deze diensten signaleren weleens een kloof. Interne Evaluatie LNV, onderdeel CCS, 146.

265 Interne Evaluatie LNV, onderdeel CCS, 146.

Page 143: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 139

Besluiten van de CCS worden vastgelegd in verslagen en naar de direct betrokkenen ver-zonden. Ook worden besluiten vaak mondeling aan betrokkenen in ‘het veld’ meege-deeld.266

De crisisorganisatie is beslissingsgericht. Besluitvorming in de CCS verloopt daardoor inhet algemeen snel. Wel geeft de CCS aan met enige regelmaat terug te moeten komen opeerdere besluiten, omdat stukken nog niet geheel zijn uitgewerkt/uitgekristalliseerd. Gevolghiervan is volgens de crisisstaf dat dan reeds gepubliceerde regelgeving moet worden her-zien. 267

Epidemiologen overleg

Het veterinair epidemiologen overleg is één van de overlegstructuren waar vragen vanuithet beleid over de bestrijding kunnen worden neergelegd. Op 11 maart wordt in de crisisstafbij de rondvraag besloten dat de CVO een regulier epidemiologenoverleg zal verzorgen. Hetepidemiologenoverleg is op initiatief van LNV ook al bij eerdere crises bijeengeroepen,maar is niet vastgelegd in hand- of draaiboeken. Tussen crises door leidt het overleg eenslapend bestaan. Het epidemiologenoverleg komt in wisselende samenstelling bijeen, aan-wezigen waren onder meer: de CVO, het CIDC, de Animal Science Group (ID Lelystad), deGD en vertegenwoordigers van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit vanUtrecht, de KNMvD, Wageningen (Agrarische Bedrijfseconomie), de VWA/RVV.

Het overleg is tijdens de crisis ongeveer eenmaal per week bijeengekomen en heeft advie-zen aan de CVO en CCS verstrekt.268 Tegen het einde van de crisis neemt het aantal bijeen-komsten sterk af. De belangrijkste adviezen van het epidemiologenoverleg gaan in op deaanpak van de crisis. Er wordt geadviseerd over de effectiviteit van de bestrijdingsmaatre-gelen en eventuele aanpassing of aanvulling daarvan.

In de praktijk wordt een aantal problemen geconstateerd ten aanzien van het overleg.269

Het overleg beantwoordt alleen ad-hocvragen en is in veel gevallen niet betrokken bij deepidemiologische afwegingen rond de genomen maatregelen. Ook wordt geconstateerd dathet overleg onvoldoende vaak plaatsvindt; problemen en de beslissingen over de te nemenmaatregelen moeten op dagelijkse basis worden aangepakt, terwijl het overleg eenmaal perweek plaatsvindt. Ten slotte wordt geconstateerd dat onvoldoende analyse van de gegevensplaatsvindt, hetgeen tot gevolg heeft dat beslissingen slechts kunnen worden genomen opbasis van expert opinions. Er vindt ook geen terugkoppeling plaats of de voorgestelde maat-regelen ook worden uitgevoerd, wat er met de adviezen van de epidemiologen wordt gedaanen welke overwegingen daarbij een rol spelen. Bovendien wordt het noodzakelijk gevondenom de effectiviteit van de maatregelen te evalueren. Voorgesteld wordt om op korte termijnwel een data-analyse te doen om zodoende een eventuele veterinair onderbouwde bijsturingvan het beleid mogelijk te maken. Hoewel dan niet zeker is dat deze nieuwe kennis voor deAI-epidemie nog kan worden toegepast, wordt het nodig geacht om deze kennis bij eventu-ele verspreiding van het virus naar andere regio’s en bij eventuele tegenvallers bij de herbe-volking te kunnen gebruiken.

266 Interne Evaluatie LNV, onderdeel CCS, 148.267 Interne Evaluatie LNV, onderdeel CCS, 144.268 Voorstel input veterinair epidemiologen voor advisering ten behoeve van bestrijding AI epidemie,

30 april.269 Voorstel input veterinair epidemiologen voor advisering ten behoeve van bestrijding AI epidemie,

30 april.

Page 144: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 140

Volgens het Ministerie van LNV moet het functioneren van het epidemiologenoverleg wor-den gezien in het licht van de hectiek van de crisis, waar alle beslissingen onder zeer hogetijdsdruk moeten worden genomen. De inbreng van epidemiologen werd zeer gewaardeerden ook meegenomen bij het bepalen van beleid, maar de uitvoering kon onmogelijk wach-ten op de voorgestelde nadere analyses en evaluaties, die minstens enkele dagen zoudenduren. Het ministerie kon de uitvoering van ruimingen niet opschorten.

Om de potentiële bijdrage van de epidemiologen ten behoeve van de (bijsturing) van de be-strijdingsstrategie te verbeteren, wordt eind april een aantal opties voorgesteld vanuit hetoverleg. Volgens betrokken gesprekspartners wordt hiermee echter niets gedaan.

Het Departementaal Coördinatie Centrum (DCC) en het DepartementaalBeleidsteam

Het DCC is het fysieke Departementale coördinatiecentrum tijdens de crisis. Het DCC isiets uitgebreider ingericht dan in het LNV Handboek Crisisbesluitvorming is beschreven.Het DCC herbergt tijdens de crisis, naast de afdeling Bedrijfsvoering, drie organisatie-onderdelen. Alleen het DBT is in het Handboek Crisisbesluitvorming beschreven, de overi-ge twee komen in dit handboek niet voor.

x Het Departementaal Beleidsteam (DBT). Dit team is verantwoordelijk onder andere voor de be-leidsvorming.

x Het Kennis Informatie Team (KIT). Dit onderdeel verzorgt de informatielevering en helpt bij devoorbereiding van de beleidsvorming binnen het DBT. Ook stelt het KIT situatierapporten op terinformatie aan overige overheden. In het KIT zitten beleidsadviseurs van het ExpertisecentrumLNV. Zij vormen de brug tussen het expertisecentrum en de crisisorganisatie. Binnen het KITwordt tijdens de crisis tevens de Denkgroep-Lange-Termijn opgehangen. De ophanging van ditorgaan binnen het KIT wijkt af van dat wat in het Handboek Crisisbesluitvorming is beschreven.Het Handboek gaat uit van een denkgroep die ook gelieerd is aan het Regionaal Beleidsteam

x Het Vragen- en antwoord team (VAT). Dit team is verantwoordelijk voor het uitzetten in deorganisatie van de binnengekomen vragen en het terugkoppelen naar de vrager. Directie Voor-lichting is eindverantwoordelijk voor het communicatieproces. De inhoudelijke verantwoorde-lijkheid ligt bij het Hoofd-DCC. Het team is ondersteund door het KIT en door het DBT.

De beslissingen in de CCS worden voorbereid door het DBT. Omdat dit multidisciplinairgebeurt, komt dit de kwaliteit van de beslissingen ten goede. Het DBT zorgt tijdens de crisisonder meer voor een georganiseerde agenda voor de CCS en bereidt daarnaast het Basis-overleg voor. Het voorbereidende proces is gericht op het faciliteren van een snelle besluit-vorming in de crisisstaf. Volgens het Handboek moeten keuzen daartoe zo helder mogelijkworden voorgelegd aan de crisisstaf, inclusief de daarmee samenhangende gevolgen.270

Omdat het DBT intensief bezig is om de CCS in staat te stellen beslissingen te nemen, ont-breekt het in de praktijk soms aan het communiceren van een goede motivering van diebeslissingen.271

270 Handboek Crisisbesluitvorming, 23.271 Interne evaluatie LNV, 8.

Page 145: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 141

Het hoofd van het DCC is de plv. directeur van de Directie VVA, die tevens het DCC/DBTvertegenwoordigt in de CCS. Naast het hoofd, is er een plaatsvervangend hoofd DCC. Beidefuncties zijn duobanen.272 Voor de verschillende onderdelen binnen het DCC zijn coördina-toren aangesteld.

De bezetting van het DBT tijdens de crisis komt overeen met het Handboek Crisisbesluit-vorming. De samenstelling van het DBT is multidisciplinair en ziet er als volgt uit: decoördinatoor crisismanagement (deze vervult binnen het DCC tevens de functie van mana-ger proceskwaliteit), een liaison van het RCC(-RBT) en vertegenwoordigers van verschillen-de directies.273 De dagelijkse aansturing van het DBT gebeurt door de coördinator-DBT.

Ook maakt een vertegenwoordiger van de AID (permanent) deel uit van het DBT. Alle func-ties binnen het DCC/DBT (het management en het beleidsteam) zijn duofuncties. 274 DeVWA/RVV en LASER hebben liaisons gestationeerd in het DCC. Deze liaisons werkensamen met het DBT.

Omdat deze liaisons niet permanent aanwezig zijn en omdat de liaison van het RCC nietalle uitvoerende diensten dekt die in Stroe werkzaam zijn, is de procedure rond de afstem-ming van stukken met de directies/diensten, niet altijd optimaal.275 Dit vloeit, volgensgesprekspartners vanuit het Ministerie van LNV tevens voort uit het gegeven dat niet iedereliaison voldoende mandaat heeft om op adequate wijze de stukken vooraf af te stemmen.Ook het gegeven dat de VWA/RVV niet is vertegenwoordigd in het DBT wordt als knelpuntervaren.276

De samenstelling van het DBT varieert en wisselt volgens onze gesprekspartners vanuit hetMinisterie van LNV veelvuldig. Dit is onder meer het gevolg van het ontbreken van eencrisispool in ‘vredestijd’, die kan worden ingezet ten behoeve van een crisis. De personele‘doorloopsnelheid’ binnen het DBT is relatief hoog en met name tegen het einde van decrisis bestaat het DBT uit onvoldoende medewerkers, volgens de leden van de CentraleCrisisstaf.277

De denkgroep-lange-termijn wordt, zoals hiervoor aangegeven, binnen het KIT belegd enmoet anticiperen op de langeretermijneffecten binnen de crisis (bijvoorbeeld de mest- enveevoerproblematiek). Volgens sommige van onze gesprekspartners vanuit LNV sloot detijdhorizon van de denkgroep in eerste instantie niet aan op de beleving van met name debetrokkenen uit de regio, omdat deze te ver in de toekomst lag, in plaats van enkele weken(drie tot vier weken) vooruit. In latere instantie verwaterde het langetermijnperspectief ech-ter geheel, omdat het KIT zich naar verloop van tijd ging concentreren op haar andere taak,het ondersteunen van het beleidsteam voor de kortere termijn. Diverse van onze gespreks-partners hebben de wenselijkheid van een echte ‘reflectie-eenheid’ tijdens dierziektecrisesbenadrukt.

272 Dit betekent dat twee personen in dezelfde tijd dezelfde functie bekleden, zodat er altijd mini-

maal een aanwezig is.273 Per ‘opdracht’wordt een directie als verantwoordelijke aangewezen (die verantwoordelijk is voor

de afstemming met andere partijen.274 Het KIT en het VAT werken in ploegendiensten.275 Evaluatie CCS, 145.276 Evaluatie DBT, 150.277 Evaluatie CCS, 145.

Page 146: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 142

Een van de kerntaken van het DBT is het voorbereiden van goed onderbouwde besluitvor-ming. In de praktijk blijkt de onderbouwing van besluiten echter niet altijd tijdig en overalbeschikbaar te komen. Dit betekent dat diegenen die moeten werken met de besluiten enigetijd kwijt zijn met het achterhalen van de achterliggende motivatie van besluiten. Dit is metname lastig voor het LNV-Loket, dat uitleg moet geven aan het publiek (zie ook hoofdstuk8).

Concern Crisis Control-team (3-CT)

Het 3-CT is een coördinerend overleg van bij de crisis betrokken stafdirecteuren. Voorzitteris de directeur FEZ in zijn functie van concerncontroller. Ook het secretariaat wordt vanuitFEZ ingevuld. Naast de directeur FEZ zijn tevens de directeur P&O en directeur IFA lid vanhet 3-CT. Directeur AD is adviserend lid. Vanaf het begin van de bestrijding van de AI zijnook de controllers van de operationele diensten VWA/RVV, LASER en AID deel gaannemen. Dit is niet opgenomen in het Handboek crisisbesluitvorming.

De stafdirecteuren zijn verantwoordelijk voor hetgeen binnen hun domein ten behoeve vande crisis moet gebeuren: de centrale logistieke, personele en facilitaire zaken op centraalniveau en ondersteuning op decentraal niveau. Daarnaast is het 3-CT onder meer belast methet financieel management van de crisis en de ondersteuning op het gebied van ICT. Het3-CT zorgt voor kaders en richtlijnen en, indien nodig, voor afstemming tussen de activitei-ten van de stafdirecties. Bij problemen binnen het domein van de stafdirecties zorgt het3-CT voor overleg en voor oplossingen. In het algemeen zijn betrokkenen tevreden over hetfunctioneren van het 3-CT.

Borgingsstaf278 en Crisis Auditteam

De Borgingsstaf monitort de naleving van de administratief/financiële kaders, die wordenbepaald door het 3-CT, geeft mede op basis van auditrapportages functionele adviezen aanuitvoerende diensten en beleidsdirecties en brengt verslag uit aan de DCS. De Borgingsstafwordt voorgezeten door de DG en bestaat daarnaast uit vertegenwoordigers van uivoerendediensten, de managers proceskwaliteit, een vertegenwoordiger van de Audit Dienst en éénof meerdere vertegenwoordigers van de directie Financieel-Economische Zaken en de be-leidsdirectie VVA. In afwijking van hetgeen daarover in het LNV Handboek Crisisbesluit-vorming staat, nemen geen vertegenwoordigers van het regionaal FPF-team deel aan hetoverleg. De Borgingsstaf is, overeenkomstig het LNV Handboek Crisisbesluitvorming, op-drachtgever van het Crisis Audit Team (CAT). De uitgangspunten voor de werkzaamhedenvan het CAT zijn in het Borgingsstaf van 10 maart besproken. Volgens betrokkenen heeftde Borgingsstaf in het algemeen goed gefunctioneerd. Belangrijkste kritiekpunt bij de geïn-terviewden was dat het niet altijd duidelijk was of de Borgingsstaf besluitvormend of advise-rend was. Mede als gevolg van de vele personele unies tussen het 3-CT en de Borgingsstafwas het ook niet altijd duidelijk wat de rol van 3-CT was ten opzichte van de Borgingsstaf.

Het CAT is nadrukkelijk buiten de crisisorganisatie gepositioneerd om zodoende een zoonafhankelijk mogelijk oordeel te kunnen vormen over de crisisbestrijding en het daarbijgevoerde financieel en materieelbeheer.

278 De borgingsstaf is in de praktijk het borgingsoverleg genoemd.

Page 147: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 143

Het CAT treedt niet op als interne auditor, maar beoordeelt de werkzaamheden auditorsvan de interne auditdienst van LASER, de interne controleafdeling en de afdeling Kwali-teitsmanagement van de VWA/RVV, en voert risicoanalyses uit ten behoeve van de priori-teitstelling van de Borgingsstaf. Het CAT staat onder leiding van een MT-lid van de AuditDienst en bestaat uit twee auditmanagers en twee auditors. Het CAT rapporteert wekelijksaan de Borgingsstaf en onderhoudt nauwe contacten met het 3-CT. Ook wordt wekelijksoverleg gevoerd met de interne controlediensten van LASER en de VWA/RVV. Hoewel heteven heeft geduurd voordat het CAT op stoom kwam, heeft het CAT in de ogen van de geïn-terviewden verder goed gefunctioneerd en bijgedragen aan de kwaliteit van uitvoering.

Departementaal Communicatieteam

Het DCT is verantwoordelijk voor de communicatie over het beleid (de bestrijdingsstrate-gie, de regelingen, enzovoort). Voor een uitgebreide beschrijving van het DCT verwijzen wenaar hoofdstuk 8.

7.1.4 Functioneren van de crisisorganisatie op regionaal niveau

Ook op regionaal niveau is de crisisorganisatie voor het grootste deel geactiveerd zoals om-schreven in het Handboek Crisisbesluitvorming. Net als over het functioneren van de cri-sisorganisatie op centraal niveau zijn onze gesprekspartners ook te spreken over het functi-oneren van de crisisorganisatie op regionaal niveau. Verschillende gesprekspartners bena-drukken de korte lijnen, de goede relaties tussen de diensten en het goede functioneren vande regionale crisisorganisatie op betrekkingenniveau.

Het RCC kent een tweekoppig (duo) MT. Dit zijn de crisismanager RCC-LNV en eenplaatsvervangend RCC-LNV crisismanager. Beide werken in duo’s. Zoals gezegd zijn dezecrisismanagers regiodirecteuren van LNV regiodirecties.

De RCC-LNV-crisismanager zit de Regionale Crisisstaf (RCS) voor. In het Handboek Cri-sisbesluitvorming wordt niet scherp geformuleerd wat de taakverdeling tussen de crisisma-nager en zijn plaatsvervanger is. Ter plaatse worden werkafspraken gemaakt tussen deLNV-RCC-crisismanagers. Het RCC is ten tijde van de AI-crisis gevestigd in Stroe. Wanneerde crisis zich uitbreidt, wordt een steunpunt van het RCC ingesteld in Blerick (Venlo). Van-uit dit steunpunt worden activiteiten ontwikkeld ten behoeve van het Zuid-Oosten van hetland. Hiervoor wordt geen apart MT ingesteld.279

De regionale crisisstaf

De RCS bestaat tijdens de vogelpestcrisis uit de crisismanager RCC-LNV, de voorzitter vande RCS, en de aangewezen crisismanagers van de uitvoerende diensten (VWA/RVV,LASER en de AID). Dit is een iets beperktere bezetting dan beschreven in het HandboekCrisisbesluitvorming. Het handboek gaat uit van een verdere bezetting met een Facility-manager RCC, het hoofd van het RBT en het hoofd van het RCT. De crisismanager RCC-LNV overlegt in de praktijk wel dagelijks met deze functionarissen, echter buiten de regio-nale crisisstaven om. Ook worden deze functionarissen soms op ad-hocwijze uitgenodigd inde RCS.

279 Interne Evaluatie LNV, onderdeel RCC, 153.

Page 148: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 144

De eerste crisismanagers van de VWA/RVV, AID en LNV hebben deze rol ook vervuld tij-dens de MKZ-crisis (en sommigen van hen ook tijdens de klassieke varkenspest in 1997),hetgeen als voordeel meebrengt dat ze niet alleen ervaring hebben met besluitvorming on-der druk, maar ook goed op elkaar zijn ingespeeld.

De RCS komt evenals de CCS dagelijks bijeen.280 Van deze overleggen worden verslagengemaakt. Namens de RCS worden onder andere situatierapporten aangeleverd bij de CCS.De RCS is onder meer verantwoordelijk voor de rapportage en advisering aan de CCS, viade crisismanager RCC-LNV. Lopende de crisis is, zoals gezegd, een aantal malen verwisseldvan vertegenwoordiger van het RCC in de CCS.281 Hiervoor is al aangegeven dat sommigevan deze vertegenwoordigers vanwege hun positie niet altijd voldoende gehoor krijgen bin-nen de CCS om op adequate wijze de regionale problematiek te vertegenwoordigen.

Mede hierdoor verlopen de behoeften ten aanzien van de besluitvorming niet altijd syn-chroon tussen het RCC en het DCC; de RCS is niet altijd tevreden over de snelheid waar-mee vragen aan het DBT worden beantwoord (met name aangaande mest, dierenwelzijn enverklikkerkippen).

Regionaal Beleidsteam

De bezetting van het RBT tijdens de crisis varieert en bestaat maximaal uit 5 LNV-beleidsmedewerkers van de verschillende regiodirecties en staat onder leiding van eenhoofd en zijn plaatsvervanger. Het RBT is verantwoordelijk voor het opstellen van situatie-rapporten, ontwikkelen van scenario’s, info-uitwisseling over beleidsontwikkeling en-uitvoering met de uitvoerende diensten, en dergelijke. Ook is het RBT verantwoordelijkvoor de informatievoorziening naar gemeenten en provincies en de voorbereiding op enverslaglegging van de afstemmingsoverleggen en de klankbordgroepen.

Dagelijks vindt een RBT-overleg plaats waarin de stand van zaken worden doorgenomen enwaarin de taken verdeeld worden, hetgeen leidt tot een duidelijke taakverdeling.282 Via deliaison-RCC/RBT in het DBT wordt contact onderhouden met de centrale crisisorganisatie.Daarnaast worden de resultaten van het CCS-overleg dagelijks direct mondeling terugge-koppeld aan het RBT.

Eenduidige interpretatie van de regelingen voor verdachte en besmette bedrijven blijkt inhet RBT in de praktijk soms een knelpunt, mede omdat er geen jurist van de Directie JZ isvertegenwoordigd binnen het RCC. Een goede procedure om dit proces te borgen ont-breekt.283

Facilitair Team

Het facilitair team is op het niveau van de regionale crisisorganisatie verantwoordelijk voorde facilitaire functies. Het facilitair team is samengesteld uit verschillende diensten.

280 FVO-rapportage.281 Interne Evaluatie LNV, onderdeel CCS, 146.282 Interne Evaluatie LNV, onderdeel RCC, 151.283 Interne Evaluatie LNV, onderdeel RCC, 151.

Page 149: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 145

Regionaal communicatieteam (RCT) en Regionaal nformatiecentrum (RIC)

Het regionaal communicatieteam heeft binnen het Regionaal Coördinatiecentrum de ver-antwoordelijkheid voor de communicatie over de uitvoering. Onderdeel van het RCT is hetRIC. Het RIC benadert verdachte en besmette bedrijven om ze te informeren over de maat-regelen in hun specifieke situatie en wordt bemand door medewerkers van de Dienst Land-bouwvoorlichting. Het RIC is beschreven in het Handboek Communicatie bij Crisis en be-treft de implementatie van een verbeterpunt dat direct uit de MKZ-crisis is voortgekomen.Voor een uitgebreider beschrijving en beoordeling van RCT en RIC wordt verwezen naarhoofdstuk 8.

Crisisorganisatie Regionaal: uitvoerende Diensten

In het RCC zijn alle betrokken uitvoerende diensten aanwezig. In de loop van de crisis ves-tigen ook een aantal vertegenwoordigers van externe partijen zich op het RCC. Zo zijn naverloop van tijd destructiebedrijf Rendac, ruimingbedrijf HKI, een vertegenwoordiger vanStart en personeelsplanners van servicebedrijven aanwezig op het RCC. Daarnaast wordtonder meer samengewerkt met gasleveranciers (doding), de GD, de GGD, PVE, CBD (metde afdeling R&O) en het CIDC (afdeling Monstername).

De uitvoerende LNV-diensten hebben gedurende een crisis een eigen crisisorganisatie eneigen crisisdraaiboeken. De liaisons van deze diensten rapporteren aan de centrale afdelin-gen van de diensten. De lijnen tussen regionaal en centraal niveau van de diensten verlopenvia de representanten van de uitvoerende diensten in het RCC en via vertegenwoordigingvan de directeuren van deze diensten in de CCS (en doorvertaling hiervan via de lijnen vande staande organisaties) en via de representant van het RCC-LNV.

De verschillende diensten hebben elk hun eigen automatiseringssystemen. Voor een effec-tieve crisisbestrijding, met name voor de planning van activiteiten, is het echter van grootbelang om uit te gaan van dezelfde operationele gegevens. Tijdens de AI-crisis worden ge-deeltelijk gedeelde bestanden gehanteerd. De koppeling tussen met name de bestanden vanLASER en de RVV blijkt tijdens de crisis echter niet geheel optimaal.284 Ook is het voorge-komen dat bestanden niet altijd tijdig werden bijgewerkt door de ene dienst, hetgeen gevol-gen had voor de planning door een andere dienst.

LASER

LASER wordt vertegenwoordigd in het RCC door de plaatsvervangend crisismanager vanLASER.285 Het regiebureau voert vanuit Den Haag de regie over de inzet van LASER afde-lingen. Op hoofdlijnen is de crisisorganisatie van LASER gevolgd zoals die in de draaiboe-ken is vastgelegd. Wel is een liaison toegevoegd die op het Ministerie van LNV in Den Haagzit en rechtstreeks geïnformeerd wordt door het DBT. De liaison rapporteert in beginsel aanhet hoofd Regiebureau van LASER. Soms bestaat er ook direct contact met het RCC.

284 EC-LNV, interne evaluatie LNV, 8.285 Dit is de unitmanager van de LASER Unit Diemen. De crisismanager LASER (plv. directeur

LASER) neemt deel in de CCS.

Page 150: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 146

LASER is gedurende de crisis verantwoordelijk voor de uitvoering van de welzijnsopkopen,contractering van Rendac, de administratieve afhandeling van de mestafvoer en het vastleg-gen van goederenstromen. Ook voor het sluiten van alle contracten ten behoeve van de uit-voering van de bestrijding, is LASER verantwoordelijk. Een belangrijke taak, conform hetLASER Draaiboek, is integrale dossiervorming rondom de ruimingen ten behoeve van definanciële verantwoording in het kader van de vergoedingen van de EU. De VWA/RVVheeft in het kader van de integrale dossiervorming de verantwoordelijkheid voor het veteri-naire gedeelte. De veterinaire eindverantwoording is dan ook aan de VWA/RVV. Voor dedossiervorming bestaat een protocol. Onze gesprekspartners geven aan dat tijdens devogelpestcrisis soms onduidelijkheid bestaat tussen beide diensten over de vraag of stukkendie niet in het protocol staan, wel of niet in het dossier opgenomen moeten worden, en overdefinities waardoor in sommige gevallen niet duidelijk is over welke bedrijven er op welkmoment verantwoording afgelegd moet worden.

Tijdens de AI-crisis krijgt LASER - binnen haar algemene uitvoerende rol bij de borging vande financiële en administratieve afwikkeling van de crisis - een aantal taken toebedeeld, dieniet zijn aangegeven in de draaiboeken, maar ook al tijdens de MKZ-crisis werden uitgeoe-fend. Zo wordt LASER, en niet, zoals in het Draaiboek AI is aangegeven de VWA/RVV,belast met de organisatie van de taxaties en de inhuur van taxateurs. Dit betekent in het be-gin van de crisis enige improvisatie, het aanpassen van werkwijzen en procedures op dievan de VWA/RVV en het gebruikmaken van sommige faciliteiten van de VWA/RVV (zoalsP&O-faciliteiten).286 Tijdens de crisis wordt door LASER een coördinator hobbydierhoudersin het leven geroepen. LASER heeft wat betreft hobbydieren een (financieel-)admi-nistratieve taak in het kader van de voorbereiding en de ruimingen (taxatie). Zo maaktLASER bijvoorbeeld adresbestanden en verzamelt andere relevante gegevens van te ruimenadressen van hobbydierhouders en is LASER aangewezen voor de financiële afhandeling.De crisismanager van LASER in het RCC wordt voorts aangewezen als hoofd Comparti-mentering. LASER is daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling compar-timentering AI-gevoelige dieren 2003.

Ten aanzien van de financiële administratie in het uitvoeringsproces wordt in het kader vande samenwerking tussen LASER en de VWA/RVV enkele knelpunten gesignaleerd. Zowordt de financiële administratie in ‘het veld’ niet altijd goed bijgehouden, volgens ver-schillende betrokkenen. 287

AID

De AID wordt in de RCS vertegenwoordigd door de AID-crisismanager. Daarnaast is eenliaison ingesteld tussen de AID-crisisorganisatie en externe handhavers, zoals de politie,douane en de IVW. Ook is de AID samen met de crisiscoördinator vertegenwoordigd in hetIBT. De AID-crisisorganisatie beschikt op regionaal niveau over een eigen crisisstaf. De uit-voering van de controlewerkzaamheden zijn daarbij een vast agendapunt. 286 Ten tijde van de MKZ-crisis had LASER een engere taak en had de VWA/RVV een grotere rol in

administratieve taken. Na de MKZ-crisis zijn de VWA/RVVen LASER gezamenlijk begonnen aaneen herziening van de taakverdeling op het gebied van administraties.

287 Tijdens de crisis hebben de teamleiders van de VWA/RVV een beperkte financieel-administratieve taak bij de ruimingen (bijvoorbeeld het invullen van uurbrieven). In de nazorgfa-se blijkt een relatief groot aantal contracten en uurbrieven te ontbreken, volgens onze gespreks-partners. LASER is van mening dat zij bij crises zelf de financieel-administratieve taken - ook diein het veld - in eigen hand moet nemen.

Page 151: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 147

Eventuele problemen worden voorgelegd in de CCS.288 Tijdens de crisis worden beleidsad-viseurs en controleadviseurs ingezet in de crisisorganisatie.289 Daarnaast zijn in Stroe eenOperationeel Centrum, waar de AID-activiteiten worden aangestuurd en ingepland, en eenLandelijk Ondersteuningspunt ingesteld. De AID-crisisorganisatie is vanaf het begin van deAI-crisis actief met het monitoren van de eigen werkzaamheden. De coördinator Crisisbe-heersing vervult tijdens de crisis de rol van procesbewaker en initieert kwaliteitsonderzoe-ken.

De AID voert evenals LASER tijdens de crisis een aantal nieuwe taken uit. Zo stelt de AIDbij de taxaties een zogenoemd ‘schaduwtaxatierapport’ op (op aantallen) en wordt de liai-sonfunctie tussen de VWA/RVV en de politie uitgebreid (controle op hygiëne, en dergelij-ke). Ten aanzien van de ruimingen vervult de AID een liaisonfunctie. Daarnaast vervult deAID een belangrijke rol ten aanzien van de voorbereiding en planning van hobbydierrui-mingen waarbij problemen werden voorzien. Voor deze hobbydierruimingen organiseert deAID in de praktijk de (de-)briefings. Voor de planning voor de ruimingen en de taxatiesvolgt de AID voor het overige respectievelijk de VWA/RVV en LASER.

In het volgende overzicht zetten we de organisatie van de handhaving ten tijde van de crisiskort uiteen.

ORGANISATIE VAN DE HANDHAVING TEN TIJDE VAN DE CRISIS

Het Landelijk Ondersteuningspunt (LOP) van de AID ondersteunt de (externe) handhavers metwerkinstructies en een telefonische helpdesk en verzorgt de briefings van de eigen en de externehandhavers. Het LOP vertaalt steeds de nieuwe regelgeving in handhavingsinstructies. Op het LOPwordt veelvuldig een beroep gedaan door de externe handhavers.290

Aan het Operationele Crisis Centrum van de AID wordt een liaison toegevoegd die de contactenverzorgt tussen de AID-crisisorganisatie en de politieorganisaties. De politieorganisaties zijn verte-genwoordigd in de Landelijke Staf Bijzonder en Grootschalig Optreden (LSBGO). De operationelecontacten worden hoofdzakelijk onderhouden via de politieregio’s. Soms is de liaison ook aanwezigbij het IBT.

Op NCC-niveau worden de intenties besproken met de andere departementen over de beschikbaar-heid van externe handhavers en worden ook afspraken gemaakt over de rapportageverplichtingenvan de betrokken diensten. De externe handhavers hebben een landelijk contactpersoon. Terugkop-peling naar de AID van handhavingsinspanningen vindt dagelijks via deze contactpersonen plaats.Tweemaal per week vindt operationeel overleg plaats tussen de liaison en de landelijke contactper-sonen.291 Op- en afschaling verloopt via het NCC. De handhavingsstrategieën die de AID tijdens decrisis opstelt, worden voorgelegd aan de CCS voor besluitvorming. De CCS legt deze voor aan hetIBT. Dagelijks legt de AID handhavingsrapportages voor aan de CCS.

De feitelijke invulling van de in te zetten capaciteit wordt op operationeel niveau binnen de hand-havende dienst(en) van de departementen vastgesteld.

In het kader van de andere bestuurslagen (voor de inzet van militairen) worden de intenties geope-rationaliseerd via (de daarvoor aangewezen kanalen van) de Burgemeesters en de CdK’s.292

288 Interne Evaluatie LNV, onderdeel AID, 17.289 Interne Evaluatie LNV, onderdeel AID, 18.290 Brief minister aan Kamer, 14 mei.291 Notitie Handhavingsstrategie voor CCS, 16 april.292 Notitie Handhavingsstrategie voor CCS, 16 april.

Page 152: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 148

VWA/RVV

Tijdens een dierziektecrisis verleent de VWA/RVV met name technische ondersteuning inde CCS en RCS. De crisisorganisatie van de VWA/RVV is iets anders ingesteld dan be-schreven in het Draaiboek AI. Zo zijn, zoals gezegd, de taxaties in de praktijk uitgevoerddoor LASER.

RCC - VWA/RVV

BABDAT

Communicatie

Protocollen

ChefVeterinair

Operationeleafdelingen

SecretariaatP&O / MiddelenAutomatiseringOntheffingen

Chefde Bureau

CrisismanagerVWA/RVV

Markeren Screenen Traceren Ruimen NazorgR&O

Herbevolken Monstername

Operationeleafdeling

Het BAB is een nieuw ingesteld operationeel stafbureau, verantwoordelijk voor de data-integriteit van locaties en voor door het RCC uit te voeren bezoeken. Ook is BAB verant-woordelijk voor de dagelijkse managementrapportage en de actualisatie van locatiebestan-den. Het BAB wordt door de afdelingshoofden RCC-VWA-RVV gewaardeerd.293

Afdelingen van de VWA/RVV werken veel samen met andere organisaties (naast LASER ende AID), waarvan sommigen zoals gezegd tevens vertegenwoordigd zijn in het RCC: Ren-dac, HKI, Start, personeelsplanners van servicebedrijven. De gemaakte planningen voor deruimingen kunnen hierdoor bijvoorbeeld eenvoudig worden voorgelegd aan de ruimingbe-drijven en, indien noodzakelijk, worden aangepast.

293 De afdeling resulteert in een relatief laag aantal bedrijven dat voor niets bezocht is en vormt der-

halve een verbetering ten opzichte van eerder crises.

Page 153: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 149

7.2 SAMENWERKING MET ANDERE OVERHEDEN

In deze paragraaf gaan we in op de samenwerking tussen LNV en andere overheden. Webeginnen met een beschrijving van de samenwerking met de EC en buurlanden.

7.2.1 Samenwerking met de Europese Commissie en buurlanden

Belangrijkste orgaan op Europees niveau omtrent de bestrijding van de vogelpestcrisis ishet Standing Committee for the Food Chain and Animal Health (SCOFCAH, zie hoofdstuk3). Dit is de CVO-overlegstructuur met alle lidstaten. Er is een SCOFCAH-vergadering voorvolksgezondheid en voor diergezondheid. De plaatsvervangend CVO van het Ministerie vanLNV had hier namens Nederland zitting in. In de SCOFCAH-vergaderingen worden geza-menlijke adviezen over voorgestelde maatregelen voorbereid. De commissie neemt dezeadviezen in de regel over.

De SCOFCAH-vergaderingen tijdens de vogelpestcrisis worden voorbereid in een wekelijksoverleg in Brussel tussen de plaatsvervangend CVO, een medewerker van de Directie Juri-dische Zaken (JZ) van het Ministerie van LNV en ambtenaren van het directoraat Healthand Consumer Protection en de Unit Animal Health and Welfare van de EC. Dit voorover-leg biedt mogelijkheden om de Nederlandse aanpak goed voor het voetlicht te brengen. Deaanwezigheid van de jurist van het Ministerie van LNV - een nieuwe constructie die niettijdens eerdere crisis is toegepast - maakt het mogelijk om sneller dan in vorige crises tereageren op regelgeving van de EC.

Parallel aan dit circuit vindt afstemming plaats met de permanente vertegenwoordiging vanNederland in Brussel. De rol van de Permanente Vertegenwoordiging EU (PV-EU) in eencrisis is niet beschreven in het Handboek Crisisbesluitvorming. Tijdens de vogelpestcrisisis de PV-EU in veel gevallen op ad-hocwijze betrokken en geïnformeerd en niet duidelijkstructureel ingebed in de procedures. Aanvankelijk vindt geen vooroverleg plaats met dePV-EU over de doelstellingen van Nederland met betrekking tot de EC-beschikkingen enwordt ook niet gezamenlijk opgetreden binnen het overleg met de commissie en hetSCOFCAH-overleg.294 Na enige tijd wordt de PV-EU wel aangesloten.

Naast deze formele overleggen is er dagelijks bilateraal contact tussen de plaatsvervangendCVO van het Ministerie van Landbouw en de DG Health and Consumer Protection. De lid-staten, waaronder de buurlanden Duitsland en België, worden tussendoor via e-mail ensms-berichten op de hoogte gehouden. De EU heeft een informatiesysteem, het zogenoem-de ADNS, waarin de status en het voorkomen van dierziekten in landen in de wereld ver-meld staat. Dit is op papier het officiële kanaal om te communiceren met overige lidstaten.Na de eerste melding die, in overeenstemming met de Europese Richtlijn (82/894/EEG),binnen 24 uur na bevestiging van de uitbraak via ADNS wordt gemeld, ontstaan gedurendeenige tijd vertragingen in het melden van navolgende besmettingen.295 In de praktijk func-tioneren andere informatiebronnen (bijvoorbeeld informele bilaterale contacten) ten tijdevan de crisis dan ook sneller. België en Duitsland laten zich over het Nederlandse beleiddan ook tevens informeren via de betrokken departementen. Het contact met de buurlan-den is volgens onze gesprekspartners goed verlopen. Het contact tussen Nederland en Bel-gië wordt gewaardeerd door België. Voor een uitgebreider beschrijving van de informatie-voorziening naar de buurlanden verwijzen we naar hoofdstuk 8.

294 Evaluatie PV-EU, 93-94.295 FVO-rapportage, 15.

Page 154: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 150

Op 18 maart prijst eurocommissaris Byrne in de AGRI-vergadering van het Europees Par-lement de bestrijdingsactiviteiten van en de samenwerking met Nederland. Op 28 april2004 bezoekt eurocommissaris Byrne, op uitnodiging van LNV, het Ministerie van LNV enhet crisiscentrum in Stroe. Hij participeert onder meer in een rondetafelgesprek met lokaleboeren en regionale en lokale vertegenwoordigers in Barneveld. De heer Byrne waardeert demanier waarop Nederland het vogelpestvirus bestrijdt en geeft aan na de crisis een onder-zoek te willen instellen, om na te gaan welke lessen voor de toekomst uit deze crisis kunnenworden getrokken.296

Van 1 tot 5 mei vindt een missie van de Food and Veterinary Office (FVO) plaats. Deze mis-sie is een controlebezoek naar de stand van zaken van de AI in Nederland en de wijze waar-op de bestrijding door de Nederlandse Autoriteiten wordt opgepakt.

De FVO-missie297 concludeert dat Nederland direct de noodzakelijke bestrijdingsmaatrege-len heeft genomen en voorts ook verdergaande maatregelen heeft genomen dan minimaalvereist op basis van de relevante richtlijnen, door een landelijke stand still en een exportver-bod af te kondigen. Voorts concludeert de missie dat Nederland ondanks snelle en omvang-rijke activiteiten, de epidemie niet snel onder controle heeft kunnen krijgen, als gevolg vanonzekere epidemiologische factoren, de soms wat late meldingen van nieuwe besmettingenen de aanvankelijk beperkte ruimingscapaciteit. De FVO-missie stelt ook dat de bestrij-dingsmaatregelen ten tijde van de missie op volle sterkte worden ingezet en dat Nederland‘een aantal indrukwekkende maatregelen’ heeft genomen (waaronder de opzet van eengrootschalig RCC, de schaal van de ruimingen en de compartimentering).298 De missie doetonder meer de aanbeveling om het Draaiboek AI beter bij te houden om zodoende te voor-komen dat tijdens een crisis problemen kunnen ontstaan omdat bijvoorbeeld bepaaldedodingsmethoden niet (meer) kunnen worden toegepast.

7.2.2 Samenwerking met andere departementen

Hoewel de vogelpestcrisis zich in hoofdzaak op het beleidsterrein van LNV afspeelt, zijn ergevolgen voor de beleidsterreinen van andere departementen. Ten behoeve van de interde-partementale coördinatie wordt een Interdepartementaal Beleidsteam (IBT) ingesteld. Defaciliteiten daarvoor worden verzorgd door het Nationaal Coördinatie Centrum (NCC). HetNCC fungeert tevens als departementaal coördinatiecentrum van het Ministerie van BZKen is in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de coördinatie (van de informatievoorzie-ning) naar de besturen van andere overheden, zoals gemeenten. Met dat laatste wordt directgestart. In het eerste weekend van de crisis gaan er brieven met nadere informatie over decrisis naar de Commissarissen van de Koningin. Dit is gedurende de gehele crisis voortge-zet.

Het IBT is tijdens de vogelpestcrisis breed samengesteld, veel departementen zijn verte-genwoordigd. Vanuit LNV zijn onder meer de DG, de coördinator van het DBT, de coördi-nator crisismanagement en een beleidsadviseur van de AID (die tevens aangesloten is ophet DBT) vertegenwoordigd. Andere departementen die vertegenwoordigd zijn in het IBT,zijn Defensie, VROM, VWS, vertegenwoordigers van BZK, BUZA, SZW, Financiën, Eco-nomische Zaken, Justitie en AZ.

296 Brief Minister aan Kamer, 29 april.297 FVO-rapportage, 22.298 FVO-rapportage, 23.

Page 155: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 151

Naast dit IBT onderhoudt de coördinator crisismanagent LNV bilateraal contact met de in-dividuele crisiscoördinatoren van de departementen, ook van de ministeries die niet verte-genwoordigd zijn binnen het IBT. LNV stelt dagelijks situatierapporten op, die worden ver-spreid door de crisiscoördinatoren.

Het eerste IBT vindt plaats op 4 maart en komt in het begin van de crisis tweemaal perweek samen. Later in de crisis vindt één keer per week overleg plaats. In totaal komt hetIBT elf maal tijdens de crisis bijeen. Vaste onderwerpen op de agenda zijn: stand van zaken,openbare orde en maatschappelijke onrust, volksgezondheid en de te verwachten situatie.

In de praktijk wordt het ritme van de vogelpestbestrijding vooral bepaald door LNV. HetMinisterie van LNV heeft een sterke regierol, waardoor het IBT voornamelijk een informe-rend en geen besluitvormend karakter draagt. Volgens het Nationaal Handboek Crisisbe-sluitvorming is een IBT niet primair voor informatie-uitwisseling bedoeld: het behoort eenafstemmingsorgaan te zijn, waar geïntegreerde besluitvorming plaatsvindt299. Afstemmingtussen ministeries vond tijdens deze crisis echter vooral bilateraal, en in een eerder stadi-um, plaats.

Dat gold ook voor het zwaarwegende belang van de volksgezondheid. Meerdere van onzegesprekspartners gaven aan dat de bestrijding ‘handboekgetrouwer’ had gekund.

Vanuit het Ministerie van LNV is de samenwerking met de andere departementen over hetalgemeen als bevredigend ervaren.300 Wel zijn de relaties zeer verschillend van karakter ge-weest.

Ministerie van VWS

Snel na de uitbraak van vogelpest is onderkend dat het virus mogelijk ook besmettelijk isvoor mensen. Daarmee werd de crisis ook een aangelegenheid voor het Ministerie vanVWS. Het was de eerste maal dat bij een recente dierziektecrisis ook volksgezondheidsas-pecten in het geding waren (anders dan verband houdend met de consumptie van besmetvoedsel).

Het bestel voor de (humane) infectieziektenbestrijding in Nederland is decentraal georgani-seerd. De gemeenten dragen, op grond van de Wet collectieve preventie volksgezondheid(WCPV), de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de collectieve preventie van infec-tieziekten. Hiertoe worden GGD’en instandgehouden, die op professioneel niveau de ge-meenten adviseren over het te voeren beleid en dit beleid vervolgens ook uitvoeren. HetMinisterie van VWS is systeemverantwoordelijk voor de infectieziektenbestrijding. In deWCPV is vastgelegd dat de minister van VWS gemeenten aanwijzingen kan geven over hoete handelen in crisissituaties.

In 1995 is ten behoeve van de coördinatie van het crisismanagement de Landelijke Coördi-natiestructuur voor de Infectieziektenbestrijding (LCI) opgezet. In deze structuur werkenVWS, de inspectie volksgezondheid, GGD’en en het RIVM, elk onder eigen verantwoorde-lijkheid, samen. De LCI is een structuur waarin expertise en communicatie gecoördineerdworden; het niet het centrum van een hiërarchisch geordend crisisbestrijdingsapparaat.

299 Nationaal handboek crisisbesluitvorming300 Ec interne evaluatie, 7.

Page 156: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 152

De LCI bestaat in crisistijd in hoofdzaak uit twee gremia: het Outbreak Management Team(OMT), dat medische adviezen geeft, en het BAO (Bestuurlijk Afstemmings Overleg) dat demedische adviezen vertaalt voor de praktijk. Daarnaast functioneert het Landelijk OverlegInfectieziektenbestrijding (LOI) dat buiten crisistijd protocollen en draaiboeken opstelt.

Tijdens de vogelpestcrisis wordt de LCI geactiveerd. Het blijkt dat het Ministerie van LNVniet goed van deze structuur op de hoogte is, zoals men bij VWS overigens niet goed op dehoogte is van de crisisorganisatie van LNV.301

Op 3 maart komt het OMT voor het eerst bijeen om te bespreken of de uitbraak van vogel-pest ook een gevaar betekende voor mensen, en zo ja, wat de aanpak zou moeten zijn.Besmetting van mensen met het aviaire influenzavirus was op dat moment nog niet ge-meld. Op 4 maart wordt advies uitgebracht aan het BAO. Aangedrongen wordt op hygiëni-sche maatregelen, en op het inenten tegen griep van degenen die bij ruimingen zijn be-trokken. De uitvoeringsverantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de plaatselijke GGD’en.

Iets buiten het terrein van het RCC in Stroe wordt daartoe een actiecentrum van de GGDingericht.302 De crisismanager GGD neemt, evenals de crisismanager RCC regelmatig deelaan het BAO.303 Het OMT is elke keer als zich een nieuwe ontwikkeling voordeed opnieuwbijeengekomen en ook nam het BAO beslissingen over deze adviezen richting te treffenmaatregelen.

De maatregelen die worden genomen ter voorkoming van infectieziekten kunnen vrijwilligzijn of dwingend. Dwingende maatregelen (zoals quarantaine) kunnen door de burgemees-ter worden opgelegd zodra het gaat om infectieziekten met een hoog risicogehalte. . Vogel-pest behoort daar niet toe. Dwingende maatregelen kunnen dus niet op voorhand wordengenomen. Wel worden alleen degenen die preventieve maatregelen treffen toegelaten totbestrijdingswerkzaamheden, met name ruimingen.

Vanaf het moment dat vogelpest een ziekte was die ook besmettelijk kon zijn voor mensen,neemt op landelijk niveau een vertegenwoordiger van VWS deel aan de CCS van LNV. DeCCS fungeert daardoor feitelijk als scharnierpunt in de communicatie tussen de ministeriesvan LNV en VWS. De commissie-Bot, die wordt ingesteld om onderzoek te doen naar deomstandigheden rond het aan AI-overlijden van een dierenarts, concludeert in haar rapportdat de samenwerking tussen de beide ministeries en hun betrokken diensten in de praktijkgoed is verlopen.304 Dat heeft vooral te maken met de personele aanwezigheid van verte-genwoordigers van beide ministeries in elkaars crisisoverleggen. De commissie-Bot wijst openkele formele lacunes. Doordat LNV-vertegenwoordigers die deelnamen aan de overleggenvan de CCS ook deelnamen aan het overleg in het BAO, was sprake van een duidelijkdwarsverband. Wat betreft de BAO-adviezen die door de vertegenwoordiger van VWS in deCCS zijn ingebracht: deze werden zonder meer overgenomen. Formeel zijn de adviezenvan het BAO echter nooit (schriftelijk) ingebracht in de CCS. Besluiten van de CCS zijn ver-volgens weer mondeling aan de betrokken medewerkers in het veld meegedeeld.

301 Rapportage Commissie-Bot, 13.302 Op basis van de Wet Collectieve Preventie hebben gemeenten taken bij het opsporen en voorko-

men van infectieziekten. Deze taken worden uitgevoerd door de GGD’en. Voor het gezondheids-beleid ten aanzien van de pluimveehouders en zijn medewerkers, zijn de GGD’en dus verant-woordelijk (Rapportage Commissie-Bot, 13).

303 Rapportage Commissie-Bot, 13.304 De dierenarts was als specialist pluimveekundige in dienst van de GD en voerde onderzoek uit bij

een verdacht bedrijf buiten het dan aangewezen bestrijdingsgebied.

Page 157: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 153

Hoewel dit geen nadelige gevolgen heeft gehad, doet de commissie de aanbeveling omvoortaan een schriftelijke vertaalslag te laten plaatsvinden van centrale besluiten naar uit-voerende diensten.

Onze gesprekspartners vanuit de ministeries LNV en VWS ondersteunen de zienswijze vande commissie-Bot in zijn algemeenheid. Het decentrale bestel van de humane infectieziek-tenbestrijding (de uitvoeringsverantwoordelijkheid ligt niet bij VWS, maar bij de gemeen-ten/GGD’en) bevordert een snelle informatievoorziening binnen de crisisorganisatie vanhet Ministerie van LNV over de volksgezondheid echter niet. Enkele geïnterviewden wijzenin dit verband op een gebrek aan centrale (externe) regie op de naleving van de getroffenvoorzorgsmaatrgelen op het gebied van de volksgezondheid. Ook het rapport van de com-missie-Bot wijst hierop.

Ministerie van Defensie

Het Ministerie van Defensie heeft tijdens de vogelpestcrisis aanvankelijk een louter facili-taire rol (bijvoorbeeld de huisvesting en voorzieningen van het RCC in Stroe). Voor derge-lijke militaire steun is het voldoende dat de coördinator crisismanagement LNV vraagt omsteun bij zijn collega bij Defensie. Op 4 april wordt en marge van de ministerraad door deminister van LNV en van Defensie besloten dat militairen ingezet zullen worden voorhandhavingsdoeleinden.305 Dit besluit wordt door de minister van LNV ook aan de persmeegedeeld. Het besluit bleek voor gemeenten en politie een verrassing, was niet conformde reguliere procedures voor het aanvragen van militaire bijstand genomen, en er lagendaardoor ook geen inzetplannen voor de militairen gereed.

De procedure voor het aanvragen van dergelijke militaire bijstand verloopt, anders dan bijhet vragen om militaire steun, normaliter via de openbaar-bestuurkolom, dat wil zeggen opverzoek van het lokale gezag. Doordat deze procedure nu niet werd gevolgd, was van de zij-de van het NCC enige administratieve ‘rompslomp’ noodzakelijk om de militairen uitein-delijk operationeel inzetbaar te krijgen. Op sommige leden van de LNV-crisisorganisatie,met name binnen het RCC, is dit nogal ‘bureaucratisch’ overgekomen.

Overige ministeries

Belangrijke ministeries waarmee moest worden afgestemd op het gebied van toezicht enhandhaving, zijn de ministeries van BZK en Justitie. Met het Ministerie van VROM wordt(onder meer) overleg gevoerd over de vergunningverlening rondom storting en destructievan dode dieren. Voor een overzicht van de samenwerking met deze ministeries, zie hoofd-stuk 5.

305 Brief Minister aan Kamer, 7 april.

Page 158: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 154

7.2.3 Samenwerking met gemeenten en provincies

De uitbraak van de vogelpest heeft directe gevolgen voor het openbare leven in een grootaantal gemeenten. Onderstaand kader gaat kort in op de voorbereiding van gemeenten opeen dergelijke crisis.

VOORBEREIDING GEMEENTEN

De betrokken gemeenten hebben vrijwel direct na het uitbreken van de crisis de eigen crisisorganisa-ties (gedeeltelijk) in werking gezet. Ook de getroffen gemeenten in het Zuiden hebben vrijwel vanafde uitbraak in de Gelderse Vallei een regionale rampenstaf geactiveerd. Een aantal geïnterviewdegemeenten geeft aan hun crisisorganisaties te hebben geprofessionaliseerd naar aanleiding van erva-ringen in eerdere dierziektecrises (MKZ, Varkenspest). De enquêtes geven aan dat de belangrijkstevoorbereiding van de gemeenten gelegen is in eerdere ervaringen en de algemene voorbereidingenop het gebied van rampenbestrijding. 52% van de gemeenten geeft zo aan ten dele te zijn voorbereidop een crisis als de vogelpestcrisis. Van specifieke voorbereiding op een vogelpestcrisis is nauwelijkssprake. Meer dan 50 procent van de respondenten geeft ook aan niet bekend te zijn geweest met devogelpest voor de uitbraak ervan op 28 februari 2003 (46% geeft aan wel bekend te zijn geweest metde vogelpest).

Tijdens de crisis worden de burgemeesters en de betrokken provincies steeds direct op dehoogte gesteld van nieuwe uitbraken binnen hun gebied. De minister bezoekt twee dagenna het bekend worden van de uitbraak het getroffen gebied, alwaar hij persoonlijk overlegvoert met de betrokken burgemeesters. Dit wordt door bestuurders zeer op prijs gesteld.

Om de activiteiten van de crisisorganisatie en die van gemeenten te coördineren, wordt con-form het LNV Handboek Crisisbesluitvorming, een (bestuurlijk) afstemmingsoverleg tus-sen de RCS en de betrokken burgemeesters in het leven geroepen. Het overleg met de bur-gemeesters vindt plaats op initiatief van de LNV-crisisorganisatie. Anders dan bij voorgaan-de crises is aan de burgemeesters gevraagd of zij voor een voorzitter konden zorgen. Ach-tergrond hiervoor is een streven naar nog meer draagvlak en betrokkenheid op bestuurlijkniveau dan bij voorgaande crises.

Het afstemmingsoverleg heeft in de praktijk verschillende doelen:

x De coördinatie van het crisisbeleid.

x Het voorbereiden van besluitvorming over maatregelen, en het informeren vangemeenten over de uiteindelijke genomen besluiten en de betekenis en consequen-ties daarvan.

x Algemene informatie-uitwisseling over aandachtspunten, vragen die onder burgersleven, en dergelijke.

De eerste weken van de crisis vindt dagelijks afstemmingsoverleg plaats, later wordt defrequentie verminderd.306 Het afstemmingsoverleg krijgt in de verschillende crisisgebieden- de Gelderse vallei en de zuidelijke regio’s - verschillend vorm.

306 TK 28 807, nr. 19. Uit het afstemmingsoverleg komt het zogenoemde Barnevelds Beraad voort.

Page 159: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 155

Gelderse Vallei

De getroffen gemeenten binnen de Gelderse Vallei hebben een bestuurlijk overleg in devorm van het Burgemeesters overleg. Zaterdagmiddag 1 maart heeft het eerste afstem-mingsoverleg met (onder meer) LNV en de burgemeesters plaats. Volgens het HandboekCrisisbesluitvorming wordt het afstemmingsoverleg gevoerd met de coördinerend burge-meester(s). In de praktijk wordt binnen de Gelderse Vallei echter een collectief overleg ge-voerd met alle betrokken burgemeesters. De regionale crisismanager laat dit overleg instand, omdat het al tijdens het eerste overleg goed blijkt te werken.

De frequentie is de eerste weken dagelijks, daarna is deze afgebouwd. In het afstemmings-overleg (het zogenoemde Bestuurlijk Overleg Vallei) zijn alle burgemeesters van de getrof-fen gemeenten in de Groot Gelderse Vallei vertegenwoordigd en ook de politie, de brand-weer, de kabinetchefs, de Officier van Justitie, de VWA/RVV, AID en is het RCC-LNV ver-tegenwoordigd (soms is de crisismanager RCC aanwezig). Ook de Commissaris van deKoningin van de provincie Gelderland en Utrecht zijn regelmatig aanwezig. Ook de GGDneemt deel aan het afstemmingsoverleg.

Alle gemeenten hebben in Stroe een vast aanspreekpunt bij de crisisorganisatie. De burge-meesters krijgen voorts het 06-nummer van de crisismanager RCC en een voor henbedoeld e-mailadres. Deze voorzieningen treft de regionale crisismanager tegen de achter-grond van de ervaringen opgedaan met de MKZ-crisis. Naast het afstemmingsoverleg fun-geren de eigen crisisorganisaties van de gemeenten.307

Gesprekspartners van de zijde van LNV zijn van oordeel dat het bestuurlijk afstemmings-overleg in de Gelderse vallei goed heeft gewerkt. De burgemeesters en ambtelijke vertegen-woordigers van de gemeenten uit dit gebied, die wij in het kader van dit onderzoek hebbengesproken, bevestigen dit beeld. Zij zijn positief over de samenwerking met LNV in hetalgemeen en over de kwaliteit van de informatie en de sfeer tijdens het overleg.

Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Oost (Noord-)Brabant

In het ‘Zuiden’ functioneert een eigen bestuurlijke overlegstructuur, die is geënt op het-geen gebruikelijk is in het kader van de rampenbestrijding en het daarbijbehorende wette-lijke kader. Vanaf de uitbraak in de Gelderse Vallei is, mede op basis van ervaringen meteerdere crises, een regionale rampenstaf, bestaande uit een Operationeel Team (OT) en eenBeleidsteam (BT), actief geworden in Noord- en Midden-Limburg. Ook worden eerste con-tacten gelegd door het Operationeel Team met de regiodirectie LNV-Zuid. Op 7 maart 2003vinden eerste bijeenkomsten van OT en BT plaats, waarbij de procedure ‘besmet vee’ voorde hulpverleningsdiensten in werking wordt gesteld. Het BT geeft aan gemeenten hetadvies om contacten met veehouders te beperken. Wanneer op 3 april een ernstige verden-king rijst van besmetting van een bedrijf in Ospel wordt het BT definitief ingericht. In hetBT zijn de burgemeesters van gemeenten met grote concentraties pluimvee vertegenwoor-digd.

307 Uit het afstemmingsoverleg is het Barnevelds Beraad voortgekomen (hierin zitten de naast de

gemeente de Rabobank, KvK en partijen uit de sector), dat zich bezighoudt met de nasleep van decrisis.

Page 160: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 156

De verschillende gebieden (Noord-, Zuid-, Midden-Limburg en Zuid-Oost (Noord-)Brabant)worden vertegenwoordigd door coördinerend burgemeesters.308 In Zuid-Oost-Brabantwordt een eigen regionale crisisorganisatie opgebouwd, die analoog is aan die in Limburg.De coördinerend burgemeester van Zuid-Oost-Brabant neemt tevens deel aan de vergade-ringen van Limburg.

Het afstemmingsoverleg met LNV (het zogenoemde Burgemeestersberaad) is het platformvoor overleg met LNV in beide regio’s. Naast de burgemeesters van de getroffen regio’s zijnonder meer vertegenwoordigers van LNV, AID, VWA/RVV, de provincie, de politie enbrandweer, vertegenwoordigers van het OT en de GGD aanwezig. Dit afstemmingsoverlegwordt georganiseerd door LNV en opereert in hoofdzaak als forum voor het informeren vande gemeenten en is niet ingericht als besluitvormend overleg voor een gezamenlijke opstel-ling ten aanzien van de crisis.309 LNV heeft geen zitting in het OT of BT dat door beide re-gio’s in het leven is geroepen.

Het oordeel van de burgemeesters uit dit gebied die wij in het kader van dit onderzoek heb-ben gesproken zijn veel minder positief over de samenwerking met LNV dan hun collega’sin de Gelderse Vallei. De zuidelijke gemeenten zijn van mening dat aanwezigheid van LNVin de eigen bestuurlijke crisisorganisatie de effectiviteit van de bestrijdingsactiviteiten zouhebben vergroot, met name waar het gaat om de communicatie naar de bevolking (ziehoofdstuk 8). Het Ministerie van LNV heeft volgens hen te weinig oog gehad voor de relatievan de gemeenten met de burgers en er heeft onvoldoende afstemming plaatsgevondenover maatregelen die van invloed waren op het openbare leven en de openbare orde.

Eind april, begin mei betrekt het ministerie de rampenbestrijdingsstructuur van Noord- enMidden-Limburg wel bij het ruimen van hobbydieren. De betrokken gemeenten zijn vanmening, dat deze samenwerking zowel op bestuurlijk als op operationeel niveau tussen deregionale rampenstaf en de crisisorganisatie van LNV goed verloopt.

Enquêteresultaten

Uit onze enquête onder getroffen gemeenten komt naar voren dat een groot deel van debevraagde gemeenten positief is over de samenwerking met LNV: 41% kwalificeert desamenwerking als goed en 28% als redelijk. Een kwart van de gemeenten noemt desamenwerking matig tot slecht.

Gevraagd naar de samenwerking met specifieke LNV-organisaties is het beeld vrijwel het-zelfde. Men is iets positiever over de samenwerking met het RCC en iets minder positiefover de samenwerking met LASER.310 Zie daarvoor de volgende figuur.

308 Als coördinerend burgemeester voor Noord-Limburg treedt op de burgemeester van Venray. De

burgemeester van Weert is coördinerend burgemeester voor Midden-Limburg. Deze laatsteonderhoudt tevens contact met de coördinerend burgemeesters van Zuid-Limburg (Landgraaf) envan Zuid-Oost-Brabant (de burgemeester van Gemert-Bakel). Voor de zeven gemeenten in Zuid-Oost Brabant is de Burgemeester van Gemert-Bakel coördinerend burgemeester.

309 Zie Evaluatie Vogelpest Rijk, versie 1.0, 7.310 39% van de gemeenten geeft aan in meer of mindere mate contact te hebben gehad met LASER.

Page 161: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 157

Beoordeling samenwerking met LNV door gemeenten

0% 20% 40% 60% 80% 100%

LNV Landelijk

RCC

RIC

LASER

AID

RVV

UitstekendGoedRedelijkMatigSlecht

Figuur 7.1 Beoordeling samenwerking met LNV door gemeenten.

Onder andere in het groepsinterview dat wij afnamen bij een selectie van gemeenten, werdnaar voren gebracht dat het Ministerie van LNV tijdens de bestrijding van de crisis te weiniggebruik heeft gemaakt van lokale kennis. Het betreft dan met name geografische kennis,die benut had kunnen worden bij de begrenzing van gebieden. Hier staat volgens gespreks-partners van LNV tegenover, dat de omtrek van de cirkels (de begrenzing) wettelijk bepaaldis. Daarbij komt, volgens deze gesprekspartners, dat de snelheid van het trekken van gren-zen in het kader van de bestrijding van belang is.

Het geluid van de gemeenten dat zij menen dat te weinig gebruik is gemaakt van lokalekennis wordt bevestigd in onze enquête. Tweederde van de bevraagde gemeenten (67%)heeft niet het idee dat LNV voldoende gebruik heeft gemaakt van kennis die bij gemeente-ambtenaren aanwezig was; slechts 13% heeft wél dat idee. Tot zeer grote ontevredenheidover de wijze waarop LNV met de lokale situatie is omgegaan leidt dit overigens niet: dehelft van de bevraagde gemeenten is niet tevreden; 44% is dat wél.

In overeenstemming met de hierboven opgetekende resultaten is daarbij overigens sprakevan een groot verschil in beoordeling door gemeenten in de Gelderse Vallei en de zuidelijkegemeenten: waar driekwart van gemeenten in de Gelderse Vallei aangeeft tevreden te zijnover de wijze waarop LNV is omgegaan met de lokale situatie, is minder dan eenderde datvan mening in de zuidelijke gemeenten.

Datzelfde verschil, hoewel iets minder groot, is zichtbaar wanneer wordt gevraagd naar hetalgehele oordeel waarop de AI-crisis door de verschillende organisaties en instanties is aan-gepakt. Gemiddeld genomen geeft 32% van de gemeenten aan daarover tevreden tot zeertevreden te zijn; 21% is ontevreden tot zeer ontevreden. Bijna de helft (46%) van degemeenten is noch tevreden noch ontevreden. In de Gelderse Vallei is 54% tevreden engeeft 46% een neutraal antwoord, terwijl in de zuidelijk gemeenten 31% (zeer) tevreden is,41% neutraal scoort en 28% (zeer) ontevreden is.

Page 162: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 158

7.2.4 Samenwerking met de sector en bedrijven

Het Basis Overleg is tijdens de crisis het belangrijkste nationale overleg tussen LNV en desector: de koepelorganisaties van de verschillende geledingen in de pluimveeketen zijn hier-in vertegenwoordigd. Op regionaal niveau wordt, conform het Handboek Crisisbesluitvor-ming, een klankbordgroep georganiseerd met pluimveehouders uit de Gelderse Vallei. De-ze wordt later aangevuld met een klankbordgroep voor pluimveehouders uit het Zuiden.

Het basisoverleg is niet opgenomen in het Handboek Crisisbesluitvorming, maar staatvermeld in het met de sector opgestelde Convenant financiering bestrijding dierziekten uit2001 en in het (niet-vastgestelde) Algemeen Bestuurlijk Draaiboek Verdenking en Bestrij-ding Dierziekten.311 In het protocol overleg bestrijding dierziekten, dat voortvloeit uit hetconvenant, zijn twee overleggen afgesproken: een overleg in vredestijd (voor de besprekingvan draaiboeken) en een voor het overleg ten tijde van crisis (het Basis Overleg). Het BO isprimair wederzijds informerend, volgens het protocol. Hieraan kunnen in beginsel de or-ganisaties deelnemen die betrokken zijn bij of de effecten ondervinden van maatregelen dieworden genomen in het kader van de bestrijding.312

Het Basis Overleg wordt aanvankelijk voorgezeten door de DG (voorzitter CCS). Later wordthet voorzitterschap overgenomen door de Directie VVA (directeur, CVO en hun plaatsver-vangers).313 In het BO zijn vertegenwoordigers van LNV en de VWA/RVV betrokken en ver-tegenwoordigers van Anevei, CBL, COV, Cumela, de Dierenbescherming, KNMvD, LTO,NBHV, Nepluvi, Nevedi, NOP, NVV, NZO, PVE en TLN. Veel organisaties zijn bij hetoverleg aanwezig met meerdere vertegenwoordigers.314 Hoewel het BO volgens het protocolniet toegankelijk is voor individuele bedrijven, komt het in de praktijk voor dat een aantalindividuele bedrijven aanwezig is.

Naarmate de crisis vordert, neemt het aantal deelnemers uit de sector toe. Verschillendepartijen wijzen erop dat de omvang van het overleg te groot is en karakteriseren het overlegals een Poolse Landdag’. De structuur van het BO is in de volgende figuur weergegeven.

Praktijk

Brussel

Achterban

RVV

CVO

Sector

DBT

Basisoverleg

Crisisstaf

Figuur 7.2 Het Basisoverleg. 311 PVE-rapportage, 2.312 PVE-rapportage, 3.313 Evaluatie CCS, 146.314 PVE-rapportage, 3.

Page 163: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 159

In de beginfase van de crisis vindt twee keer per week een basisoverleg plaats.315 Aan dehand van een vaste agenda wordt overleg gevoerd, waarvan een verslag wordt opgemaakt datwordt rondgestuurd waarin tevens een actiepuntenlijst is opgenomen. Het DBT bereidt hetoverleg voor. Na afloop van het BO worden door het DBT nieuwe actiepunten geïnventari-seerd, die worden meegenomen in de beleidsvoorbereidende werkzaamheden van het DBT.De informatie uit het Basis Overleg wordt door de voorzitter van het DBT of door de voorzit-ter van het overleg teruggekoppeld aan de CCS.

De sector is over het algemeen positief over de snelheid waarmee het eerste BO wordtbelegd en over het BO als informerend overleg. Er bestaat echter niet bij alle partijen duide-lijkheid over het karakter van het overleg: als informerend of als medebesluitvormendorgaan.316 Ook is voor de sector niet duidelijk wat er met hun geluiden wordt gedaan. Verte-genwoordigers van het bedrijfsleven zijn verder van mening dat door LNV bij de bestrijdingvan de vogelpestcrisis te weinig gebruik is gemaakt van kennis die aanwezig is in de sector.

Het klankbordgroepoverleg heeft tot doel te communiceren met de direct getroffen sectorover de operationele kant van de crisisbestrijding. Tijdens de (regionale) klankbordgroepkunnen vertegenwoordigers uit de sector vragen stellen en ideeën uitspreken en kunnenanderzijds oplossingen en voorstellen bij hen worden getoetst. In eerste instantie komt deklankbordgroep dagelijks bijeen. Begin april gaat deze frequentie omlaag naar één keer perweek.317 Eind juni 2003 wordt het klankbordoverleg vervangen door een wekelijks spreek-uur in de Gelderse Vallei. In de regio Zuid is later een eigen klankbordgroep in het levengeroepen met vertegenwoordigers van de pluimveesector in Limburg en Noord-Brabant.

In de zomer van 2003 vinden een vijftiental evaluatiebijeenkomsten plaats. In deze bijeen-komsten wordt het gevoerde beleid geëvalueerd en denken de aanwezigen na over de toe-komst van de sector.

Buiten het BO en de klankbordgroep hebben veel organisaties uit de sector een vast aan-spreekpunt bij LNV. Hiervan wordt blijkens de interviewrondes veelvuldig gebruikgemaakt.Dit wordt ook positief gewaardeerd door de sector. Een aantal organisaties uit de sector hadnaast het basisoverleg vaak individueel overleg met het Ministerie van LNV. De sector geeftaan dat in deze overleggen een goede afstemming en samenwerking plaatsvond. Zo onder-houdt het hoofd van het DBT dagelijks contacten met het PVE.318

Met de individuele getroffen bedrijven bestaat contact via het belteam van het RIC. Ditwordt positief gewaardeerd.

Resultaten enquête

In onze enquête hebben we ook bedrijven gevraagd naar hun beoordeling van de samen-werking met LNV-organisaties en de bestrijding van de vogelpestcrisis. Van de (preventief)geruimde bedrijven kwalificeert 28% de samenwerking met het Ministerie van LNV alsgoed en 34% als redelijk. Dit beeld is voor de verschillende LNV-organisatie nagenoeg het-zelfde. Over de AID, VWA/RVV en het RCC is men iets positiever en over LASER en hetLNV-loket wat minder positief. De volgende figuur geeft de resultaten weer. 315 Later in de crisis wordt dit afgebouwd tot 1 keer per week en tenslotte 1 keer per twee weken LNV-

interne Evaluatie AI, 7.316 Zie ook evaluatie CCS, 147.317 Sitrap RCC, 4 april 2003.318 LNV-interne evaluatie, 7.

Page 164: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 160

Niet geruimde bedrijven is gevraagd naar de tevredenheid over de diverse instanties. Hier-uit komt geen duidelijk beeld naar voren. Steeds antwoordt circa eenderde van de bedrijvenneutraal (niet tevreden/niet ontevreden), is ongeveer eenderde (zeer) tevreden en is eender-de (zeer) ontevreden.

De redelijk positieve beoordeling door geruimde bedrijven van de samenwerking met LNVvertaalt zich niet terug in een positief algemeen oordeel over de crisisbestrijding. Gevraagdnaar een algemeen oordeel over de wijze waarop de AI-crisis in zijn geheel door de ver-schillende organisaties en instanties is aangepakt, laat 19% van de geruimde bedrijven we-ten (zeer) tevreden te zijn. 31% is noch tevreden, noch ontevreden en 45% is (zeer) ontevre-den.

De niet-geruimde bedrijven is niet gevraagd naar een algemeen oordeel over de AI-crisis alsgeheel. Wel is gevraagd of zij, alles overwegend, tevreden zijn over de wijze waarop proble-men rond dierenwelzijn, afvoer van dieren, opslag en afvoer van mest en eieren en de aan-voer van veevoer zijn opgelost. 34% van de bedrijven is daarover (zeer) tevreden, 30% is niettevreden maar ook niet ontevreden en 33% is (zeer) ontevreden.

Tevredenheid over LNV-organisaties van geruimde bedrijven

0% 20% 40% 60% 80% 100%

LNV Den Haag

RCC

LNV-loket

RVV

AID

LASER

Zeer tevredenTevredenneutraalOntevredenZeer ontevreden

Figuur 7.3 Tevredenheid over LNV-organisaties van geruimde bedrijven.

7.3 ANALYSE EN BEOORDELING

Het Ministerie van LNV is tijdens de vogelpestcrisis (opnieuw) in staat gebleken om in kor-te tijd een omvangrijke crisisorganisatie op te tuigen en deze maandenlang op adequaatniveau te laten functioneren.

De opschaling van de crisisorganisatie verliep snel en soepel. Direct nadat op 28 februari2003 door de AID een verdenking van vogelpest was gemeld aan de VWA/RVV, werd eengroot aantal personen in de LNV-organisatie, de Europese Commissie, de betrokken bur-gemeesters en de pluimveesector ingelicht. Er werden vervoersbeperkende maatregelengetroffen, voorlichters kwamen bijeen en dezelfde nacht vonden patrouilles plaats. Op za-terdagochtend werd het departementaal crisiscentrum ingericht, vond overleg plaats in decentrale crisisstaf en met burgemeesters in het getroffen gebied. Ook werd het informatie-loket ingericht.

Page 165: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 161

Van zondag op maandag werd het regionale crisiscentrum operationeel, eerst vanuitBarneveld. Na een week was in Stroe een crisiscentrum met een paar honderd werkplekkeningericht. Dit is erg snel te noemen.

Bij het invullen van functies in de crisisorganisatie kon gebruik worden gemaakt van per-sonen met ervaring opgedaan bij eerdere crises. Dit blijkt voor de crisisbestrijding een grootvoordeel. Niet alles is immers in crisisplannen en draaiboeken te vangen. Veerkracht enimprovisatievermogen zijn sterk bij ervaring gebaat. De crisis eiste na verloop van tijd welzijn tol. Al onze gesprekspartners wijzen op de grote wissel die de vogelpestcrisis heeft ge-trokken op de vele betrokken LNV-medewerkers, terwijl dit door de buitenwereld nauwe-lijks werd waargenomen. Waardering voor de inzet van betreffende medewerkers is zekerop zijn plaats.

Het zwaartepunt in de coördinatie van de crisisbestrijding lag bij de centrale en regionalecrisisstaf. Tussen beide organen bestond een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling: decentrale staf was verantwoordelijk voor de besluitvorming in het kader van de aanpak van decrisis op strategisch niveau; de regionale staf was verantwoordelijk voor de operationele be-sluitvorming. De staven waren sterk beslissingsgericht. In een hoog tempo werden beslis-singen genomen, maatregelen afgekondigd en bijbehorende regelgeving aangepast en uit-voerende activiteiten gestart. Besluiten werden naar de direct betrokkenen gecommuni-ceerd. Deze beslissingsgerichtheid mag van crisisstaven worden verwacht, hoewel het hogetempo er soms voor heeft gezorgd dat op eerder genomen beslissingen moest worden te-ruggekomen, omdat stukken nog niet geheel zijn uitgewerkt.

De beslissingsgerichtheid van de crisisstaven is voor een belangrijk deel te danken aan devoorbereiding van de besluitvorming door het centrale en het regionale beleidsteam. Dezeteams hadden in de huidige vorm niet tijdens eerdere crises gefunctioneerd. Het kanalise-ren van stukken ter besluitvorming voor de centrale crisisstaf via het departementale be-leidsteam kan een verbetering genoemd worden. Wel wordt geconstateerd dat de afstem-ming met de liaisons en de positionering van deze liaisons soms optimaler zouden kunnen.Ook zijn er enkele kanttekeningen bij de voorbereiding van de crisisbesluitvorming teplaatsen. Omdat het departementale beleidsteam intensief bezig was om de centrale crisis-staf in staat te stellen beslissingen te nemen, ontbrak het in de praktijk soms aan het com-municeren van een goede motivering van die beslissingen, wat problemen gaf in de com-municatie naar de buitenwereld. Verder wisselde de samenstelling van het beleidsteamveelvuldig, hetgeen de interne communicatie bemoeilijkte, en zijn er tegen het einde van decrisis onvoldoende mensen voor de bemensing te vinden.

Dit is onder meer het gevolg van het ontbreken van een crisispool in ‘vredestijd’, die kanworden ingezet ten behoeve van een crisis.

De bezetting van de crisisstaven op centraal en regionaal niveau kwam grotendeels overeenmet de bezetting zoals die wordt voorgeschreven in het crisishandboek. De KVP- en MKZ-crisis hebben eerder duidelijk gemaakt dat dierziektecrises tegelijk ook maatschappelijkecrises kunnen zijn. Opvallend is dat noch in de crisishandboeken van na die tijd, noch in depraktijk van de vogelpest een specifieke voorziening is getroffen om de maatschappelijkeeffecten nadrukkelijk in de crisisbesluitvorming te betrekken, bijvoorbeeld door een functi-onaris aan te wijzen die in de centrale crisisstaf specifiek het maatschappelijk geluid (naasthet veterinaire perspectief) vertegenwoordigt. Een dergelijke ‘tegendenkende’ functionarishad mogelijk kunnen bewerkstelligen dat de crisisorganisatie eerder op de maatschappelij-ke problematiek rond het ruimen van hobbydieren had geanticipeerd.

Page 166: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 162

Eveneens opvallend is dat de LNV-crisisorganisatie geen duidelijke plek geeft aan externeveterinaire en epidemiologische deskundigen. Zo heeft het epidemiologenoverleg eenonduidelijke status. Het werd, net als tijdens eerdere dierziektecrises, ad hoc bijeengeroe-pen, en het is onduidelijk in welke mate de adviezen worden gebruikt ten behoeve van debestrijding. Het ministerie geeft aan dat aan de wens van de externe epidemiologische enveterinaire deskundigen om de uitvoering van het ruimingsbeleid op te schorten om destrategie nader te bepalen, geen gehoor kon worden gegeven. Het ruimen stond onder zeerhoge tijdsdruk, waarbij elk uitstel onacceptabel was. Tijdens crises is het zaak om niet ach-ter de feiten aan te lopen. In de handboeken is hierin voorzien door een denkgroep-lange-termijn in het leven te roepen, die moet anticiperen op de langere termijn effecten binnende crisis. Deze nuttige voorziening heeft in de praktijk niet als zodanig gefunctioneerd, ineerste instantie omdat de tijdshorizon van deze denkgroep te ver in de toekomst lag en inlatere instantie omdat het ondersteunen van het beleidsteam voor de kortere termijn cen-traal ging staan. Dit is een gemiste kans geweest, met name met het oog op bijvoorbeeld demest- en veevoerproblematiek en de maatschappelijke reactie op het ruimen van hobbydie-ren.

Betrokkenen zijn over het algemeen positief over het functioneren van de crisisorganisatie,zowel op centraal niveau als op regionaal niveau. Ook over de samenwerking tussen de cen-trale en regionale crisisstaf is men tevreden. Wel kent de structuur van de crisisorganisatieeen praktisch knelpunt wat dat laatste aangaat. De regionale crisismanager vervult in deinformatievoorziening tussen de centrale en de regionale staf een scharnierfunctie. De geo-grafische afstand maakte dit in de praktijk evenwel onmogelijk. Om die reden werd de regi-onaal crisismanager vervangen door andere vertegenwoordigers, die namens het RCC deel-nemen in de CCS. Het is tijdens de vogelpestcrisis echter lastig gebleken om hiervoor altijdfunctionarissen te vinden met voldoende gewicht en gezag. Mede hierdoor zijn de behoef-ten aan beslissingen bij het regionale en centrale niveau niet altijd dezelfde.

De uitvoerende diensten zijn in de centrale en regionale crisisstaven vertegenwoordigd, enhebben gedurende de crisis een eigen crisisorganisatie. Sommige uitvoerende dienstenhebben tijdens de bestrijding van de vogelpest op professionele wijze taken uitgevoerd dietijdens eerdere crises niet aan hen waren toebedeeld. Wel verdient de samenwerking in cri-sistijd tussen sommige diensten, met name LASER en VWA/RVV, meer aandacht.

LNV heeft zich met het oog op een effectieve crisisbestrijding actief opgesteld richtingEuropa. De besluitvorming op Europees niveau is voorbereid in een wekelijks overleg inBrussel met ambtenaren van de Europese Commissie. Dit vooroverleg is goed benut, ondermeer door een adequate informatievoorziening en de inzet van juridische expertise. Hetcontact over de crisis met de buurlanden is volgens onze gesprekspartners eveneens goedverlopen.

Hoewel de vogelpestcrisis zich in hoofdzaak op het terrein van LNV afspeelt, zijn er gevol-gen voor de beleidsterreinen van andere departementen. De samenwerking tussen de cri-sisorganisatie en andere ministeries verliep over het algemeen goed. Ten behoeve van deinterdepartementale coördinatie wordt een Interdepartementaal Beleidsteam ingesteld. Inde praktijk wordt het ritme van de vogelpestbestrijding echter vooral bepaald door LNV,waardoor het IBT voornamelijk een informerend en geen besluitvormend karakter draagt.Een IBT is echter niet primair voor informatie-uitwisseling bedoeld: het behoort volgens hetnationaal handboek crisisbesluitvorming een afstemmingsorgaan te zijn. Afstemming tus-sen ministeries vond tijdens deze crisis vooral bilateraal, en in een eerder stadium, plaats.

Page 167: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 163

Daardoor is naar twee kanten de structuur voor nationale crisisbesluitvorming niet altijdvoldoende benut; in de eerste plaats richting volksgezondheid. De afstemming tussen debestrijding van de vogelpest en de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid heeft nuvooral plaatsgevonden door de aanwezigheid van VWS-ambtenaren in de crisisorganisatievan LNV en andersom. Een formele afstemmingsstructuur, anders dan via het IBT bestondniet. Wanneer het volksgezondheidsvraagstuk zich prominenter in deze crisis zou hebbengemanifesteerd, had bilaterale afstemming niet kunnen volstaan om een goede afwegingtussen belangen te kunnen maken. Gelet op het verschil in de wijze waarop de LNV-crisisorganisatie interdepartementale inbreng borgt en de wijze waarop dit volgens hetnationaal handboek crisisbesluitvorming zou moeten, verdient het aanbeveling na te gaanhoe beide systemen in crisistijd aansluiting bij elkaar zouden kunnen vinden.

In de tweede plaats is een kans onbenut gebleven om tot een betere afstemming te komentussen de crisisbestrijding door de ‘LNV-kolom’ en de ‘lokale en regionale bestuurlijkekolom’. Waar de bestrijding van een dierziektecrisis op landelijk niveau centraal wordtvormgegeven, werkt de bestuurlijke kolom vanuit een lokale verantwoordelijkheid voorcrisisbestrijding. Dit verschil kan gemakkelijk aanleiding geven tot spanningen. Deze heb-ben zich ook tijdens de vogelpestcrisis voorgedaan, zij het in mindere mate dan tijdens deMKZ-crisis in 2001.

De spanningen tussen de crisisorganisatie en het lokale gezag hebben in de praktijk vooralplaatsgevonden in de zuidelijke crisisgebieden. In de Gelderse Vallei heeft een bestuurlijkafstemmingsoverleg gefunctioneerd naar volle tevredenheid van zowel de vertegenwoordi-gers van de crisisorganisatie als die van de betrokken gemeenten. In de zuidelijk gebiedenhebben de betrokken gemeenten een crisisstructuur opgezet conform de organisatie van derampenbestrijding. Een voorzetting van de overlegvorm die in de Gelderse Vallei was geko-zen, bleek hier niet haalbaar. Het is de vraag of LNV voldoende flexibel is omgesprongenmet de behoeften van betrokken burgemeesters, die - in hun rol als verantwoordelijke voorde openbare orde en als die van burgervader - immers ook door de bevolking op de conse-quenties van de crisisbestrijding worden aangesproken. Wat betreft samenwerking metgemeenten, is een algemene klacht dat LNV meer gebruik had moeten maken van lokalekennis. De crisisorganisatie had deze kennis, met name betreffende de afgrenzing van ge-bieden, relatief gemakkelijk kunnen aanboren en daarmee bovendien zichzelf een dienstbewezen. Ten aanzien van het bovenstaande is het wel de vraag of het benutten van de lo-kale crisisstructuur van de rampenbestrijding en het betrekken van de gemeenten bij hettrekken van de grenzen ten goede komt aan de hierbij geboden snelheid. Gelet op de geble-ken spanningen tussen de behoeften van de LNV-crisisorganisatie bij de bestrijding vandierziekten en die van het lokale gezag, verdient het aanbeveling om - in samenwerking methet Ministerie van BZK, de VNG en het IPO - na te gaan of er een uniform samenwer-kingsprotocol kan worden opgesteld tussen LNV en toekomstige veiligheidsregio’s vooroverleg tijdens crisissituaties. Goed overleg met de sector is een eerste vereiste om draag-vlak te verwerven voor de bestrijdingsstrategie en -maatregelen. Het basisoverleg is snel op-gestart en heeft goed gefunctioneerd als informerend overleg. Het karakter van het overleg- informerend en niet besluitvormend - is echter niet voor alle partijen duidelijk geworden.Evenals gemeenten zijn ook de bedrijven van mening dat LNV bij de bestrijding van de vo-gelpestcrisis te weinig gebruik heeft gemaakt van kennis die aanwezig is bij betrokkenen, indit geval de sector.

Page 168: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 164

8. INFORMATIEVOORZIENING

8.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk beschrijven we het verloop van de informatievoorziening richting de ver-schillende doelgroepen gedurende de AI-crisis. Ten tijde van crisis heeft LNV de verant-woordelijkheid relevante informatie naar binnen en naar buiten toe te ontsluiten. Naar bin-nen betreft dit de verschillende lagen van de LNV-crisisorganisatie. Naar buiten betreft ditcollega-overheden, inclusief de Europese Unie en de buurlanden, getroffen pluimveehou-ders, koepelorganisaties van de sector, de Tweede Kamer en het algemene publiek. Dithoofdstuk behandelt het verloop van de informatiestromen binnen de crisisorganisatie,319

van en naar collega-overheden, de sector en de maatschappij.

8.1.1 Verantwoordelijkheden

De primaire verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening ligt in vredes- en crisistijdbij de Directie Voorlichting (DV). Ten tijde van crisis is de organisatie en inhoud van decommunicatie integraal onderdeel van de crisisorganisatie. De DV is dan ook, wat de crisis-communicatie betreft, onderdeel van de crisisorganisatie. De directeur van de DV heeft zit-ting in de crisisstaf om te waarborgen dat communicatie als integraal onderdeel van de cri-sisaanpak wordt meegenomen. De DV verzorgt de informatievoorziening naar het algeme-ne publiek via middelen als persvoorlichting, het LNV-Loket (call-center) en de internetsite.Als onderdeel van het RCC richt de DV zich op de informatievoorziening richting de getrof-fen pluimveehouders en burgers. De communicatie richting de EU, de buurlanden en deTweede Kamer geschiedt via de bestaande kanalen van de lijnorganisatie. De CVO speelteen belangrijke rol in de informatievoorziening naar de buurlanden en de EU. De DirectieVVA van LNV speelt een belangrijke rol in de informatievoorziening richting de TweedeKamer. Ten slotte vindt de informatievoorziening van en naar de uitvoeringsorganisatiesvan LNV, de betrokken gemeenten en de (koepel)organisaties uit de sector in belangrijkemate plaats via het zogenaamde trechtermodel.

319 Voorzover dit nog niet aan bod gekomen is in hoofdstuk 7.

Page 169: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 165

8.1.2 Organisatie van de communicatie tijdens de AI-crisis

In de volgende figuur staat de organisatie van de informatievoorziening schematisch weer-gegeven.320

Figuur 8.1 Organisatie van de informatie voorziening.

Op zaterdag 1 maart 2003 is direct het Departementaal Communicatieteam (DCT) in wer-king getreden. In het DCT hebben zitting: vijf persvoorlichters, drie communicatieadvi-seurs en twee redacteuren voor internet en teletekst. Ook heeft een vertegenwoordiger vande Directie Kabinet zitting in het DCT. Andersom is het DCT vertegenwoordigd in de over-leggen van het Departementaal Informatiecentrum (DIC) en is het DCT aanwezig bij deoverleggen van het LNV-Loket. De directeur van de DV heeft zitting in de departementalecrisisstaf en voert ook bilateraal overleg met de coördinator van het DBT. Daarnaast is erregelmatig overleg tussen de DV en de afdeling Juridische Zaken, zodat de DV goed kananticiperen op aankomende regelgeving. Ook is er overleg tussen de DV en de coördinatorvan het cluster crisismanagement van VVA, die de brieven aan de Tweede Kamer schrijft,zodat DV kan anticiperen op de communicatie met het parlement.

Conform het handboek, wordt er direct een communicatieadviseur naar de regio gestuurddie fungeert als hoofd van het Regionale Communicatie Team (RCT). Het RCT wordt daar-naast bemenst door onder andere medewerkers van de regionale beleidsdirecties, het LNV-Loket, aangevuld met enkele specialisten.

320 Uit het Handboek Communicatie bij Crisis LNV, versie 2.0

Page 170: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 166

Gedurende de crisis kan het RCT putten uit ongeveer tien medewerkers van deze organisa-ties. Gedeeltelijk zijn dit communicatiedeskundigen. Daarnaast is er altijd een persvoorlich-ter van de DV aanwezig vij het RCC. Drie persvoorlichters wisselen elkaar daarbij af. Bin-nen het RCT is er tevens een aparte afdeling die de telefonische communicatie richting ge-troffen pluimveehouders verzorgt, het Regionaal Informatie Centrum (RIC). Dit belteambestaat op enig moment uit zo’n achte mensen. Een team van 25 mensen werkt voor hetRIC in drie ploegen, twee dagen op, vier dagen af. Het RIC neemt actief contact op met degetroffen pluimveehouders, waarna een ‘geheim’ telefoonnummer wordt overhandigd.Getroffenen kunnen bij dit telefoonnummer terecht met al hun vragen van ’s ochtends8.00 uur tot ’s avonds 22.00 uur. Alle telefonische communicatie vanuit het RCC naar degetroffen pluimveehouders verloopt via het RIC, dus ook bijvoorbeeld de ruimingmeldin-gen.

Het DCT is verantwoordelijk voor de communicatie richting de pers en het algemene pu-bliek. Het RCT is verantwoordelijk voor de communicatie richting de getroffen pluimvee-houders en overige betrokkenen in de regio. Daarnaast heeft het RCT een belangrijke func-tie om signalen uit het veld door te spelen naar het departement. Het DCT maakt de pers-berichten en houdt de internetsite bij. Het RCT verzorgt nieuwsbrieven voor de pluimvee-houders in de regio, flyers richting hobbydierhouders en verzorgt een gedeelte van de pers-voorlichting richting de regionale en landelijke pers. Dagelijks heeft de directeur van de DVtelefonisch contact met de communicatieadviseurs in het RCC.

8.1.3 Het trechtermodel

Belangrijk onderdeel in de organisatie van de communicatie is het zogenaamde trechter-model (zie figuur 8.2). Via dit systeem wordt een databestand met vragen en antwoordenbeheerd en actueel gehouden en wordt de uniformiteit in de beantwoording van de vragengewaarborgd.

Via het trechtermodel is een groot aantalorganisaties aangesloten op de crisisinforma-tie van LNV. Het betreft hier de uitvoerings-organisaties van LNV, organisaties uit de sec-tor en andere overheden. Elke organisatieheeft één contactpersoon voor LNV die op hetsysteem is aangesloten. De front-office van detrechter is de informatiedienst (ID). De IDontsluit relevante informatie naar de contact-personen via infobulletins. Daarnaast kunnendeze contactpersonen op hun beurt per e-mail vragen stellen aan de ID. De ID koppelthet antwoord op die vragen dan terug naaralle aangesloten contactpersonen.

Figuur 8.2 Schematisch overzicht trechtermodel.

ID

Page 171: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 167

De directeur van de DV is verantwoordelijk voor het aanstellen van een hoofd voor de ID.De back-office van de trechter is het Departementaal Informatiecentrum (DIC). Deze afde-ling is verantwoordelijk voor de inhoud van informatie. Zij verzorgt de inhoud van de info-bulletins en zorgt ervoor dat er antwoord op vragen komt die bij de ID gesteld worden. Decoördinator van het DBT is eindverantwoordelijk voor het DIC.

8.1.4 De communicatiestrategie

De communicatiestrategie van LNV tijdens de AI-crisis heeft vanaf het begin in het tekengestaan van drie doelstellingen:

x Het overbrengen van feitelijke informatie: wat is AI, hoe wordt het verspreid? Hoe-veel besmettingen zijn er op welk moment, etc.?

x Het overbrengen van de bestrijdingsstrategie van LNV.

x Het kweken van begrip voor deze bestrijdingsstrategie.

Deze strategie is tot het einde van de crisis gevolgd. LNV heeft daarbij de legitimiteit van debestrijdingsstrategie naar buiten toe consistent verdedigd; dit om de geloofwaardigheid vanhet ministerie te waarborgen. Toen het virus naar Brabant was overgeslagen, zwol de kritiekop de bestrijdingsstrategie en de minister aan.321 De reactie van LNV bleef daarbij dat zoweldeskundigen van het departement als externe veterinairen de strategie onderstreepten,maar dat een crisis altijd ontwikkelingen kent die niet voorspelbaar zijn.

In het Handboek Communicatie bij Crisis LNV staat de inzet van specifieke middelen perdoelgroep omschreven. Doelgroepen die genoemd worden, zijn de staande LNV-organisatieen de crisisorganisatie, doelgroepen in het getroffen gebied, de media en het algemene pu-bliek. De meeste middelen die genoemd staan, zijn ook daadwerkelijk ingezet ten tijde vande crisis, zoals onder andere internet, advertenties, teletekstvoorziening, flyers, nieuwsbrie-ven en het LNV-Loket.

Richting de hobbydierhouders is ten tijde van de crisis een aparte communicatiestrategieontwikkeld. Subparagraaf 8.4.4 gaat hier nader op in.

8.2 INFORMATIEVOORZIENING TUSSEN DE VERSCHILLENDE NIVEAUS VAN DE

CRISISORGANISATIE

8.2.1 Voorbereiding

Het Handboek Communicatie bij Crisis LNV beschrijft nauwkeurig wanneer er sprake isvan een crisis, hoe de organisatie van de communicatie binnen het departement gedurendeeen crisis eruit ziet en welke middelen er richting pers en het algemene publiek wordeningezet, zowel op centraal niveau als in de regio (zie hiervoor ook hoofdstuk 4). Op hetmoment dat de AI-crisis uitbrak, had de DV zojuist de nieuwe versie van het handboekvastgesteld. Dit was echter nog niet ter bespreking aangeboden aan de Bestuursraad. Ditbetekende dat de nieuwe versie van het handboek binnen de DV zeer goed op het netvliesstond, maar dat het verder binnen LNV nog weinig bekend was. Belangrijkste aandachts-punt in het nieuwe handboek was de informatievoorziening in de regio.

321 Vanaf eind maart, zie media analyse paragraaf 8.5.5

Page 172: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 168

Ten tijde van de MKZ-crisis waren er wel mensen van de DV fysiek aanwezig in de regio,maar de DV had daarbij niet het voortouw. Er waren ook geen regionale informatiecentra(RIC) en regionale communicatieteams (RCT). Het nieuwe handboek beveelt dit aan. Depraktijk van de informatievoorziening kwam grotendeels overeen met de inhoud van hetdraaiboek. Tussen de MKZ-crisis en de uitbraak van de AI-crisis vonden er twee crisisoefe-ningen plaats op LNV waarvan communicatie een integraal onderdeel uitmaakte. Een vande twee oefeningen betrof een simulatie waarbij het handelen van groepen en individuendaadwerkelijk getoetst werd. Met het nieuwe handboek als geheel was nog niet geoefend.

8.2.2 Informatievoorziening tijdens de crisis

Uit onze interviewronde blijkt dat alle belangrijke betrokkenen binnen LNV, bestuurders inde regio en uit de sector, vrijdagavond 28 februari 2003 op de hoogte zijn gesteld over devermoedelijke uitbraak van AI in de Gelderse Vallei. Die vrijdagavond is ook direct deDirectie Voorlichting in actie gekomen.

In de crisisstaf wordt op 6 maart een protocol voor de communicatie rondom elke nieuwebesmettingen vastgesteld. De lijnen lopen als volgt:

x De VWA/RVV informeert de CVO.

x De CVO informeert de directeur DV en VVA, de SG/DG en de crisismanager RCC.

x De directeur DV informeert de minister.

x De directeur DV checkt bij de crisismanager van het RCC of de pluimveehouders ende burgemeesters op de hoogte zijn gesteld. De directeur DV krijgt daarbij een te-rugmelding van de crisismanager van het RCC.

x Zodra de pluimveehouders en burgemeesters zijn ingelicht kan DV met het nieuwsnaar buitengaan.

De informatievoorziening richting de minister loopt via de directeur DV. Dit om te voor-komen dat de minister in de openbaarheid eerder uitspraken doet over nieuwe besmettin-gen dan de DV.

Deze afstemmingslijnen hebben gedurende de crisis goed gewerkt. Tijdens het hoogtepuntvan de crisis bleek het echter wel moeilijk het grote aantal besmette pluimveehouders thuistelefonisch te bereiken. Als deze pluimveehouders niet thuis waren, moest er vaak terugge-beld worden. Dit conflicteerde op enig moment met de informatievoorziening naar de persdie graag het exacte aantal besmettingen op een bepaald tijdstip wilde weten. Sommige ge-gevens konden dan nog niet naar buiten worden gebracht omdat de betrokken pluimvee-houders nog niet op de hoogte gesteld waren. 322 Dit is kortstondig een probleem geweest.

De communicatie tussen DCC, RCC en de uitvoeringsorganisaties vond op drie manierenplaats (zie ook hoofdstuk 7):

x Via vertegenwoordiging van de directeuren van de LNV onderdelen VWA/RVV, AIDen LASER en een representant van het RCC in de crisisstaf (en doorvertaling via delijnen van de staande organisaties).

322 Briefing Directie Voorlichting naar aanleiding van de crisisstaf d.d. 22 april.

Page 173: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 169

x Deze directeuren wezen vaste contactpersonen aan voor informatie-uitwisseling tus-sen DCC, RCC en de uitvoeringsorganen binnen hun organisatie.

x Tussen centrale en regionale crisisstaf en de uitvoeringsorganisaties vindt informatie-uitwisseling plaats via verslagen en situatierapporten.

Daarnaast waren alle uitvoeringsorganisaties van LNV ook aangesloten op het trechtermo-del van het kerndepartement. Zo werden ook individuele afdelingen van LASER,VWA/RVV, e.d. rechtstreeks geïnformeerd door middel van infobulletins. Deze bulletinsbestonden uit een aantal A4’tjes met daarin het laatste nieuws, de meest gestelde vragenover de AI-crisis, de gepubliceerde persberichten en de van kracht zijnde regelingen. Ditbulletin werd via de e-mail verspreid. In totaal zijn er tijdens de crisis 60 infobulletins ver-stuurd.

De VWA/RVV in Stroe had tevens een informatiefunctie richting de ruimingsploegen. Al-daar vervaardigde de VWA/RVV dagelijks een zogenaamd dagjournaal voor medewerkersvan het RCC, VWA/RVV, AID, LASER in het veld. In het journaal stonden human-interest-verhalen, feitelijke informatie en weblinks. Ook was er het ‘praathuis,’ een plek in het RCCwaar medewerkers op adem konden komen en met elkaar konden praten.

Binnen het kerndepartement werd via het personeelsblad Met Name en Met Name digitaalen intranet gecommuniceerd naar die medewerkers die niet direct betrokken waren bij decrisis. Daarnaast heeft een aantal informatiebijeenkomsten plaatsgevonden. Het algehelegevoelen bij betrokkenen bij de crisis is dat de sfeer op het kerndepartement met betrekkingtot de aanpak van de crisis beter was dan ten tijde van de MKZ crisis.

8.3 INFORMATIEVOORZEINIG NAAR ANDERE OVERHEDEN

8.3.1 Bestuurlijk overleg

De overleggen met de burgemeesters in de Gelderse Vallei en Noord-Brabant en Limburgvervulden een belangrijke functie in de informatievoorziening richting gemeenten. Naastde coördinatie van het beleid en het voorbereiden van besluitvorming met de gemeentenvond er in deze overleggen ook informatieoverdracht over en weer plaats (zie hiervoor ookhoofdstuk 7).

Minister Veerman heeft ook bezoeken gebracht aan de regio. Al snel na de eerste uitbraak,op maandag 3 maart, bezocht hij de gemeente Barneveld alwaar hij persoonlijk overleg ge-voerd heeft met de betrokken burgmeesters. Op zondag 9 maart was hij wederom in deGelderse Vallei om een kerkdienst bij te wonen en te praten met getroffen pluimveehou-ders. Op 12 maart was de minister in Stroe aanwezig voor gesprekken met de klankbord-groep, het RCC en de burgemeesters. Minister Veerman heeft ook twee keer een bezoekgebracht aan het zuiden van het land.

Naast de formele afstemming in de verschillende bestuurlijke overleggen en bezoeken vande minister werd er richting de gemeenten en provincies een aantal specifieke communica-tiemiddelen ingezet zoals infobulletins via het trechtermodel, telefoonnummers en bijeen-komsten. Hieronder zullen deze middelen aan bod komen.

Page 174: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 170

8.3.2 Infobulletins via het trechtermodel

Via het trechtermodel was een groot aantal gemeenten aangehaakt bij de crisisorganisatievan LNV. Zodra er uitbraken bekend waren bij een gemeente, werd de desbetreffende ge-meente door het RCC gebeld. Hierbij werden zij geïnformeerd over de uitbraak binnen hungemeentegrenzen en werd aan hen gevraagd de naam en gegevens van een gemeentelijkcontactpersoon te overleggen. Deze contactpersoon werd aangesloten op alle informatie vande crisisorganisatie. Zo kreeg hij toegang tot het digitale datasysteem van LNV, kon hij con-tact opnemen met de Informatiedienst van LNV en kreeg hij regelmatig infobulletins toege-stuurd. Deze contactpersoon was verantwoordelijk voor de verspreiding van de informatiebinnen de eigen gemeente.

Uit de gesprekken die wij gevoerd hebben, blijkt dat de werking van het informatiesysteemvia het trechtermodel over het algemeen goed gefunctioneerd heeft. Wel hangt de werkingheel erg af van de individuele contactpersoon per gemeente en de snelheid waarmee vragenbeantwoord kunnen worden. Sommige contactpersonen hebben deze rol actiever opgepaktdan anderen. Richting communicatieadviseurs van gemeenten heeft het trechtermodelminder goed gewerkt (zie subparagraaf 8.3.4).

8.3.3 Regionaal Crisiscentrum en gemeenten

Alle gemeenten kregen daarnaast toegang tot een speciaal telefoonnummer van het RCC inStroe. In principe was dit bestemd voor de burgemeester of wethouder. Zij kregen met hettelefoonnummer rechtstreeks contact met de crisismanager van het RCC. Ook hete-mailadres van de directie van het RCC vervulde een belangrijke rol, niet alleen voor be-stuurders maar ook voor ambtenaren van gemeenten. Daarnaast was er rechtstreeks contacttussen gemeenteambtenaren en LNV-ambtenaren via de mobiele telefoon. Uit de enquêteblijkt dat de gemeenten overwegend positief zijn over de contacten met het RCC. Het RCCwas goed bereikbaar en kon individuele vragen van gemeenten goed beantwoorden.

8.3.4 Afstemming in de voorlichting richting gemeenten

Het op goede wijze onderhouden van contact met gemeentelijke en provinciale communi-catie afdelingen was voor LNV een belangrijk leerpunt uit de MKZ-crisis. De communica-tieadviseurs van de betrokken gemeenten waren via het trechtermodel aangehaakt op decrisisinformatie van LNV. Via hun gemeentelijke contactpersoon konden zij informatiehalen bij LNV, maar ook signalen uit het veld melden. Het RCC heeft daarnaast gerichtcontact gezocht met de gemeentelijke voorlichters naar aanleiding van de informatievoor-ziening richting hobbydierhouders. Hiervoor is bilateraal contact geweest en zijn op19 maart de voorlichters van de betrokken gemeenten in het RCC bij elkaar gekomen om tepraten over de woordvoering ten aanzien van het ruimen van hobbydieren. Ook voor dezuidelijke gemeenten is op het initiatief van de gemeenten een dergelijke bijeenkomst ge-weest.

Bij het kerndepartement was er daarnaast op 10 maart 2003 een bijeenkomst waarbij allevoorlichters van de betrokken gemeenten, van de sectororganisaties en de hobbydiervereni-gingen waren uitgenodigd om met elkaar van gedachten te wisselen over de communicatie.

Page 175: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 171

8.3.5 Overige resultaten uit de enquête en gesprekken met gemeenten

De enquête en de gesprekken met gemeenten laat zien dat de spreiding rondom de beoor-deling van de informatievoorziening erg groot is. De gemeenten in de Gelderse Vallei zijnover het algemeen positief over de informatievoorziening. De gemeenten in Limburg zijnminder positief.

De gemeenten in de Gelderse Vallei waarderen het bestuurlijk overleg positief als platformom informatie uit te wisselen. Het bestuurlijk overleg heeft ook een rol gespeeld om metelkaar een ‘eenduidige taal’ te spreken over de crisis. Zij stellen dat het Ministerie van LNVde communicatie veel beter en sneller heeft opgepakt dan tijdens de MKZ-crisis. Hierdoorhebben de gemeenten minder telefoontjes gehad dan tijdens de MKZ-crisis. Ook waarderenzij het vaste aanspreekpunt bij het RCC. Toen de uitbraken elkaar snel opvolgden, werd decommunicatie wel lastig. Gemeenten werden toen vaker gebeld. Gemeenten kregen toeneen sterke signaleringsfunctie om aan te geven bij het RCC wat de problemen uit het veldwaren. Onzed gesprekspartners melden dat LNV redelijk goed op deze signalen heeft inge-speeld.

De bestuurders van de betrokken gemeenten in Noord-Brabant en Limburg hebben zelf eenschriftelijke evaluatie opgesteld en zijn daarin vrij kritisch.323 Zij stellen dat met name in hetbegin van de crisis de communicatie met het Ministerie van LNV stroef verliep. Nadat desamenwerking was gestart rondom het informeren van hobbydierhouders, waarderen zij desamenwerking met het Ministerie van LNV beter.

De gemeenten uit het zuiden zeggen in hun evaluatie dat er in het begin geen duidelijkaanspreekpunt was voor de gemeentelijke voorlichters. Het RCC functioneerde hier nietoptimaal voor. Zij stellen dat zij tegenstrijdige berichtgeving ontvingen van het LNV-Loket,de internetsite en het RCC. De gemeenten zijn toen zelf aan de slag gegaan om hun bur-gers te informeren maar geven aan dat zij soms onjuiste berichten hebben verspreid omdatzij zelf onvoldoende op de hoogte waren. De gemeenten uit het zuiden stellen daarnaast dater vanuit LNV een afwijzende houding was als het ging om het meedenken over de inhouden wijze van communiceren. Zij vinden dat de wijze van communicatie richting burge-meesters en hulpdiensten hen in een reactieve positie manoeuvreerde. De burgemeesterwas niet verantwoordelijk voor het beleid maar werd daar door de burger wel op aangespro-ken.

Een aandachtspunt dat zowel de gemeenten uit de Gelderse Vallei als de zuidelijke gemeen-ten aangeven, is dat zij van mening zijn dat het Ministerie van LNV nog meer gebruik hadkunnen maken van lokale kennis en gegevens die bij de gemeenten aanwezig was. Het gaathier dan om kenmerken van bedrijven, topografische kennis en kenmerken van de getrof-fen gemeenschappen, zoals respect voor de zondagsrust.

323 Evaluatie Vogelpest, De samenwerking van de gemeenten en rampenbestrijdingsorganisatie met

het Rijk tijdens de crisis, versie 1.0, 4 december 2003.

Page 176: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 172

Uit de enquête blijkt verder dat internet, de contacten met het RCC en de bestuurlijkeoverleggen voor de gemeenten de belangrijkste informatiebronnen waren. Daarnaast warende landelijke en regionale media ook een bron van informatie. Het oordeel van gemeentenover de informatie over het ruimen van bedrijven is genunanceerd. Gemeenten in de Gel-derse Vallei en provincie Utrecht zijn iets tevredener dan gemeenten in het zuiden (tabel8.1). In het zuiden zijn overigens de gemeenten in Noord-Brabant bweer iets tevredener dande gemeenten in Limburg.

TEVREDEN NEUTRAAL ONTEVREDEN TOTAAL

Gelderland/Utrecht 9 (45%) 3 (15%) 8 (40%) 20 (100%)

Noord-Brabant/Limburg 8 (35%) 4 (17%) 11 (48%) 23 (100%)

Totaal 17 (40%) 7 (16%) 19 (44%) 43 (100%)

Tabel 8.1 Oordeel informatie over het ruimen bedrijven.

Met betrekking tot de informatievoorziening omtrent de ruimingen van hobbydieren is hetoordeel van de gemeenten erg kritisch (tabel 8.2). Met name de gemeenten in de GelderseVallei en Utrecht zijn ontevreden over de informatie over het ruimen van hobbydieren. Debelangrijkste reden voor deze kritische opstelling is dat gemeenten aangeven dat zij onvol-doende informatie hadden om de ruimingen van hobbydieren te verdedigen en vaak niet opde hoogte waren wanneer hobbydieren geruimd werden in hun gemeente. Zo vonden ge-meenten het vaak lastig uit te leggen waarom hobbydieren geruimd moesten worden enbijvoorbeeld wilde vogels niet.

TEVREDEN NEUTRAAL ONTEVREDEN TOTAAL

Gelderland/Utrecht 1 (5%) 5 (26%) 13 (68%) 19 (100%)

Noord-Brabant/Limburg 6 (27%) 4 (18%) 12 (54%) 22 (100%)

Totaal 7 (17%) 9 (22%) 25 (61%) 41 (100%)

Tabel 8.2 Oordeel informatie over het ruimen van hobbydierhouders.

Tabel 8.3 gaat meer inhoudelijk in op de door LNV verstrekte informatie. In het algemeenwordt de toegankelijkheid en actualiteit gewaardeerd. Met name de Limburges gemeentenhebben krtike op de actualiteit van informatie. Er is bij alle gemeenten meer kritiek op deduidelijkheid van de verstrekte informatie. Dit heeft met name betrekking op de onduide-lijkheid van de begrenzing van gebieden voor gemeenten en de uitwerking van regelingenin hele specifieke individuele gevallen.

VOLDOENDE NEUTRAAL ONVOLDOENDE TOTAAL

Toegankelijkheid 23 (48%) 18 (38%) 7 (14%) 48 (100%)

Duidelijkheid 11 (23%) 14 (29%) 16 (33%) 48 (100%)

Actualiteit 24 (50%) 12 (25%) 12 (25%) 48 (100%)

Tabel 8.3 Inhoudelijk oordeel gemeenten informatievoorziening LNV.

Met betrekking tot de mate waarin signalen uit het veld werden opgepikt, scoort vooral hetRCC goed. Ook LASER, AID, VWA/RVV en de PVE hebben volgens de gemeenten goedgeluisterd. Met name de VWA/RVV en de PVE krijgen hier een zeer positieve beoordelingvoor.

Page 177: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 173

8.3.6 Voorlichting van het Ministerie van VWS

De afstemming tussen LNV en VWS geschiedde in het CCS. Gedurende de crisis verzorgdeVWS de woordvoering met betrekking tot de gezondheidsrisico’s voor mensen. Afstem-ming over de woordvoering was niet formeel geregeld, maar geschiedde door goede bilate-rale en persoonlijke contacten. De publieksvoorlichting was gecentraliseerd door het Post-bus 51 telefoonnummer onder het LNV-Loketnummer te hangen. Mensen die belde met hetLoket, kregen zo als een van de keuzemogelijkheden informatie over gezondheidsrisico’saangeboden. De informatievoorziening richting betrokkenen bij de ruimingen en pluim-veehouders met betrekking tot het nemen van voorzorgsmaatregelen voor de gezondheid isverzorgd door de GGD Midden-Nederland die ook de verstrekking van antivirale middelencoördineerde. Uit de enquête blijkt dat 31% van de gemeenten tevreden is over de informa-tievoorziening over de gezondheidseffecten van de AI-crisis. 48% oordeelt hier neutraalover en 14% is hierover ontevreden.

8.4 INFORMATIEVOORZIENING NAAR DE SECTOR

8.4.1 Informatie richting (koepel)organisaties uit de sector

Voorafgaande aan de AI crisis was er een goede sfeer met open communicatielijnen tussende pluimveesector en LNV. Alle gesproken organisaties uit de sector geven aan dat zij tijdig(vrijdag 28 februari) door het Ministerie van LNV op de hoogte zijn gebracht van de uit-braak van AI. De meeste organisaties zijn telefonisch daarvan in kennis gesteld. Het for-mele overleg tussen LNV en de sector was het basisoverleg waarin de koepelorganisatiesvan de verschillende geledingen in de pluimveeketen vertegenwoordigd waren. Het basis-overleg kende zo’n 35 deelnemers, waaronder een aantal individuele bedrijven. Door dehoeveelheid deelnemers vond in het basisoverleg in de praktijk met name informatieover-dracht vanuit LNV plaats. Ook via het trechtersysteem kregen de organisaties uit de sectorregelmatig de infobulletins van LNV.

Page 178: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 174

8.4.2 Communicatiemiddelen richting bedrijven

LNV heeft een veelheid aan communicatiemiddelen ingezet richting bedrijven uit de sector.Hierna laten wij deze kort de revue passeren.

Internet

In de communicatie richting de sector speelde digitale middelen een grote rol. Internet washet belangrijkste medium om de regelingen snel te communiceren. Deze regelingen wer-den een halfuur nadat JZ deze had aangeleverd, aan de DV gepubliceerd op internet enhadden vanaf dat tijdstip rechtsgeldigheid. Voorafgaande aan de integrale tekst van de rege-ling werd een beknopte, toegankelijke toelichting van de regeling vermeld. Daarnaast werdbelangrijke informatie, zoals de compartimentering die ook buitenlandse transporteurs zoutreffen, in het Engels vertaald voor de internationale site. Vanaf 26 maart staan er op de in-ternetsite ook kaartjes van de beschermings- en toezichtsgebieden.324 De eerste paar dagenwaren er enige problemen met de capaciteit van het systeembeheer van LNV. Dit heeft niettot zichtbare problemen naar de buitenwereld toe geleid.

Uit de enquête blijkt dat voor 40% van de geruimde bedrijven internet een van de driebelangrijkste informatiebronnen tijdens de crisis was en voor niet-geruimde bedrijven wasdit 51%. Uit de gespreksronde blijkt dat alle doelgroepen de snelheid en kwaliteit van deinternetsite zeer waarderen.

E-mailnieuwsbrieven

Direct gekoppeld aan het plaatsen van de regelingen op de internetsite was het versturenvan die regeling aan zo’n 12.500 bedrijven uit de veeteeltsector en een heel scala aan andereorganisaties. Dit bestand is opgebouwd naar aanleiding van de varkenspest en MKZ-crisisen is in de loop der tijd uitgebreid. Via de internetsite van LNV kon iedereen zich abonne-ren op deze e-mailservice. LNV zag deze service niet als primaire informatiebron. Hiervooris het bestand ook te diffuus. LNV beschouwt deze service als extra dienstverlening.

LNV-Loket

Het gratis telefoonnummer van het LNV-Loket fungeerde als algemeen informatienummervoor de crisis voor zowel bedrijven als het algemeen publiek.

Het Loket is vanaf zaterdag 1 maart in de middag operationeel. De openingstijden zijn van8.30 uur tot 22.00 uur, ook in het weekeinde. Deze openingstijden worden vanaf half maartlangzaam afgebouwd. Het Loket blijft tijdens de paasdagen geopend. Vanaf half mei zijn deopeningstijden dan van 8.30 uur tot 18.00 uur door de week en op zaterdag van 10.00 uurtot 16.00 uur.

Vanaf maandag 3 maart krijgt het LNV-Loket conceptteksten van regelingen te zien zodat decall-center-medewerkers goed voorbereid zijn en bellers erop kunnen attenderen dat er eennieuwe regeling in aankomst is en dat zij de internetsite van LNV in de gaten moeten hou-den. Als het Loket geen antwoord kan geven op een vraag, maakt de loketmedewerker metde beller een terugbelafspraak.

324 CSS verslag van 26 maart 2003.

Page 179: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 175

Op 5 maart meldt het Loket dat zij geen vast aanspreekpunt heeft voor de beantwoordingvan nieuwe vragen en dat antwoorden uit het DBT lang op zich laten wachten.325 Het Loketbeantwoordt ook binnengekomen e-mails en brieven door middel van een speciaal daartoeingesteld brieventeam. Alle e-mails moeten binnen 48 uur worden afgehandeld. Brievenbinnen één week en zeer belangrijke of urgente brieven binnen 2 dagen.

Veel vragen die bij het Loket binnenkomen, gaan over de ophokplicht, wat wel en niet magin vervoersbeperkingsgebieden, de compartimenten en bufferzones, en vragen rondom destand still. De bellers zijn naast veel particulieren en bedrijven ook medewerkers van ge-meenten en andere instellingen.

De eerste twee dagen ontvangt het Loket zo’n 200 vragen per dag. Daarna neemt dat expo-nentieel toe (bijna 1.1oo op 3 maart). In de voortgangsrapportage van 14 mei staat dat er totdan 68.123 telefoontjes zijn beantwoord en 2.450 keer is teruggebeld. Daarnaast zijn er1.810 e-mailberichten beantwoord en 561 brieven.

De medewerkers van het LNV-Loket hebben ook een signaleringsfunctie vervuld doordatbellers in het begin van de crisis soms meldden dat medewerkers van LNV in de regio rege-lingen anders interpreteerden dan de informatie op internet of die zij van de gemeente kre-gen. Door dit snel door te spelen naar het DBT, kon hier op gereageerd worden.

Van de geruimde bedrijven is 28% tevreden over het Loket, 30% is neutraal en 42% is hierontevreden over. Van de niet-geruimde bedrijven zijn iets meer respondenten tevreden overde informatievoorziening van het LNV-Loket. Als geënquêteerden ontevreden zijn, geven zijmeestal aan dat het LNV-Loket individuele vragen in eerste instantie niet kon beantwoordenen dat het terugbellen lang duurde.

RCC-informatienummer

Elk individueel getroffen pluimveehouder kreeg een vast aanspreekpunt bij het RCC. HetRIC gaf deze pluimveehouders een persoonlijk telefoonnummer van het RCC. Daar werdvia een clientvolgsysteem een dossier van de getroffen pluimveehouders aangemaakt. Uitde enquête blijkt dat 38% van de geruimde bedrijven de antwoorden van het RCC goed be-oordeelt, 34% is neutraal en 23% geeft een onvoldoende. Bij de beoordeling van de informa-tie van het RIC is er een verschil tussen bedrijven in de Gelderse Vallei en Noord-Brabant/Limburg. In het zuiden zijn de bedrijven ontevredener. Als bedrijven ontevredenzijn, geven zij meestal aan dat het belteam individuele vragen in eerste instantie niet konbeantwoorden en dat het terugbellen lang duurde.

Teletekst en nieuwsbrieven

Op teletekst werd tevens de continue actuele informatie inzake de AI-crisis gemeld. Dezeinformatie was vanaf 6 maart operationeel. In het RCC werden papieren nieuwsbrievenvervaardigd. Voor de regio’s Gelderse Vallei, Beneden-Leeuwen en Nederweert, Echt enZundert zijn aparte nieuwsbrieven gemaakt. De nieuwsbrieven werden naar alle pluimvee-bedrijven in de regio gestuurd, alsmede de gemeenten.

325 CCS 5 maart, 2003.

Page 180: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 176

Overige middelen

Naast de inzet van digitale, schriftelijke en telefonische middelen vanuit LNV heeft ook desector zelf een belangrijke communicatiefunctie vervuld. Zowel Nevedi als Nepluvi als dePVE en Cumela stuurden bijna dagelijks e-mailberichten of faxen naar hun leden om henop de hoogte te brengen van de laatste regelingen. Zo konden individuele pluimveehouderszowel bij LNV als bij hun koepelorganisaties informatie verkrijgen.

Een kenmerk dat de communicatie heeft versoepeld, is dat de getroffen gemeenschappenveelal kleinschalig en hecht zijn. Dit betekende dat de informatie via persoonlijke contactenzich zeer snel verspreidde. Voor ruim een kwart van de geruimde bedrijven waren per-sooenlijke contacten één van de drie belangrijkste informatiebronnen gedurende de crisis.

Overige resultaten enquête en gesprekken

Uit de enquête blijkt dat driekwart van de geruimde bedrijven via de landelijke en regionalemedia voor het eerst hoorde over de uitbraak van AI. Deze media bleven voor veel bedrijvende belangrijkste informatiebron gedurende de crisis. Ook voor de niet-geruimde bedrijvenwaren de media een belangrijke informatiebron. De meeste geruimde en niet geruimdebedrijven zijn goed te spreken over de informatievoorziening (tabel 8.4). De leesbaarheid,duidelijkheid, compleetheid en actualiteit en tijdigheid van de informatie krijgen allemaaleen neutraal tot goed oordeel. Een kritische kanttekening die een aantal bedrijven en orga-nisaties uit de sector hierbij aangeven, is dat de argumentatie en motivatie achter het beleidsoms onvoldoende duidelijk waren.

VOLDOENDE NEUTRAAL ONVOLDOENDE TOTAAL

Geruimde bedrijven 76 (48%) 44 (28%) 28 (18%) 158 (100%)

Niet geruimde bedrijven 156 (52%) 93 (31%) 51 (17%) 300 (100%)

Tabel 8.4 Overall-oordeel (niet-)geruimde bedrijven informatievoorziening.

Met betrekking tot de taxaties van de te ruimen pluimveestapel is de informatievoorzieninggoed gelopen. Ook de informatie over het opheffen van de verdachtstatus en de herbevol-king verliep goed. Met betrekking tot het laatste punt vervulde de AI-nieuwsbrieven van hetMinisterie van LNV een belangrijke rol. De bedrijven zijn over het algemeen zeer goed opde hoogte van de regelingen en specifiek van de opkoopregeling. Via vakpers en overigemedia, de internetsite van LNV en de dierenarts houdt men zich in vredestijd verder op dehoogte van dierziekten.

8.4.3 Informatievoorziening naar hobbydierhouders

Op zondag 2 maart besloot de crisisstaf dat voor hobbydieren dezelfde aanpak zou geldenals voor professionele bedrijven. Veterinaire overwegingen gaven hierbij de doorslag. Decrisisstaf heeft deze beslissing genomen, in de wetenschap dat voor deze boodschap moei-lijk draagvlak te verkrijgen zou zijn.

Page 181: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 177

Beleid en organisatie

De crisisstaf stelde het communicatiebeleid richting hobbydierhouders vast. Dit beleid werddoor het RCT, in samenspraak met de DV voorbereid. De coördinatie van de uitvoering vande communicatie lag in handen van het RCT. Het RCT heeft de gemeenten in de GelderseVallei en Noord-Brabant en Limburg vervolgens ingezet voor de ondersteuning bij de ver-spreiding van informatie.

De informatie richting hobbydierhouders wordt al snel onderkend als een belangrijk punt.Op 3 en 4 maart 2003 komt de communicatie richting hobbydierhouders al aan bod in hetCCS. Doelstellingen zijn om begrip te vragen voor de bestrijdingsmaatregelen en paniek enonrust te voorkomen. Er wordt afgesproken een apart communicatiepakket in te zettenrichting hobbydierhouders en een apart aanspreekpunt binnen LNV daarvoor aan te wijzen.

Op 12 maart komt het specifieke communicatieplan voor hobbydierhouders aan bod in hetCCS. Het kweken en het tonen van begrip staat centraal in deze communicatiestrategie.Doel is dat LNV uitlegt waarom het veterinaire risico bij zowel professioneel gehouden die-ren als hobbydieren hetzelfde is. Middelen die in het plan genoemd worden, zijn onder an-dere: persberichten en persoptredens van de crisismanager van het RCC in de regionalepers, een A4-flyer voor gemeenten die huis-aan-huis en tevens aan dierenartsen en dieren-winkels wordt verspreid. Verder moet teletekst en de website van LNV onder de aandachtvan hobbydierhouders worden gebracht. De aanbeveling in het plan is dat de communicatieover ruimingen persoonlijk wordt overgebracht. De situatierapportage van 27 maart meldtdat er 31 maart 55.000 flyers op de gemeentehuizen zullen liggen. In totaal worden er gedu-rende de crisis 230.000 flyers verspreid. Op 8 april wordt er een dependance van het LNV-Loket in het RCC opgezet. Negen medewerkers houden zich aldaar exclusief bezig met deafhandeling rondom meldingen van hobbydierhouders.

Op 4 mei stelt het RCT een tweede communicatieplan op voor het ruimen van hobbydierenin Zuid-Nederland, inclusief het hele buffergebied. Het communicatieplan vermeldt datLNV en de minister tot dan toe nog onvoldoende erin geslaagd zijn de noodzaak voor hetbeleid over te brengen. Het verzet bij hobbydierhouders neemt toe en de media heeft hierveel aandacht voor. De communicatiestrategie is erop gericht om begrip en emoties voorhobbydierhouders te benadrukken, maar tegelijkertijd ook de noodzaak van het beleid. Hetplan stelt een maximale media inzet van de minister voor en vraagt ook om extra aandachtvoor de communicatie met de jeugd. Optredens van de minister in het jeugdjournaal en opscholen en dergelijke zouden het begrip kunnen vergroten. De crisisstaf beslist echter omdeze extra middelen niet in te zetten. Extra communicatieinzet zou de problemen in debeeldvorming kunnen uitvergroten.

In Noord-Brabant en Limburg werden particulieren uiteindelijk op dezelfde manier als inde Gelderse Vallei geïnformeerd. Ingezette middelen zijn een huis-aan-huis-flyer,advertenties in regionale bladen, posters bij dierenwinkels en gemeentehuizen. Hobbydier-houders wiens dieren geruimd worden, krijgen een brief van de burgemeester die tevensinformatie over vaccinatie bevat.

Verloop van de informatievoorziening en enquêteresultaten

De communicatie richting hobbydierhouders heeft voor problemen gezorgd, met name methobbydierhouders in het zuiden van het land. Een probleem was dat in de eerste fase van decrisis de professionele bedrijven voorrang kregen bij het ruimen.

Page 182: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 178

Hierdoor was er bij hobbydierhouders het idee ontstaan dat het ruimen van hobbydierenniet zo’n vaart zou lopen. Toen later wel op grote schaal hobbydieren geruimd werden, washier veel onbegrip over en werd het ruimen ook als overbodig ervaren.

Daarnaast was een belangrijke vraag hoe de doelgroep bereikt kon worden. Er is geen hogeorganisatiegraad van hobbydierhouders alhoewel zij zich na de MKZ-crisis meer zijn gaanorganiseren. Er was dan ook contact met een aantal verenigingen die intermediair in decommunicatie waren. Na verloop van tijd uitten sommige verenigingen echter felle kritiekop het beleid van LNV en waren zij minder geschikt voor deze intermediaire functie.

Uit de verslagen van het CCS blijkt dat de uitvoering van het eerste communicatieplan tiendagen na bespreking in de CCS op gang komt. Eenmaal op gang verloopt het daarna goed.Het plan wordt op 12 maart besproken in CCS en op 21 maart bericht de situatierapportagevan het RCC dat de gemeenten op dat moment begonnen zijn met het huis-aan-huis ver-spreiden van de informatie. Op 3 april meldt de situatierapportage dat gemeenten steedskritischer worden over het nut en de noodzaak van het bezorgen van de flyers. De emotio-naliteit van de gesprekken bij het LNV-Loket neemt toe waardoor de wachttijden voor ge-sprekken oplopen. Dit blijkt een kortstondig probleem te zijn.

Uit de enquête gehouden onder hobbydierhouders blijkt dat de landelijke en regionale me-dia verreweg de belangrijkste informatiebron voor hen waren. Daarna waren de internetsiteen vrienden, kennissen en collega’s belangrijke informatiebronnen, alhoewel uit een aantalgesprekken naar voren komt dat internetgebruik onder hobbydierhouders nog niet wijdver-breid is. De genoemde informatiebronnen worden ook goed gewaardeerd. Rondom hetaanmelden van de hobbydieren was de gemeente de belangrijkste informatiebron. LNV wasvoor hobbydierhouders telefonisch goed bereikbaar. Het merendeel van de ondervraagdengeeft aan een duidelijke brief gekregen te hebben waarin stond dat de hobbydieren geruimdzouden worden en goed geïnformeerd te zijn over het tijdstip van ruimen. Van de onder-vraagden heeft 34% ook gebeld naar het RCC met specifieke vragen. 73% kreeg bij het RCCvoldoende informatie via dit telefoonnummer.

8.5 INFORMATIEVOORZIENING NAAR DE MAATSCHAPPIJ

Onder informatie richting de maatschappij verstaan wij de communicatie van LNV richtinghet algemene publiek. Een aantal middelen die in de vorige paragrafen behandeld zijn,fungeerden ook als communicatiemiddel richting het algemene publiek zoals de internetsi-te en het LNV-Loket. Daarnaast is een belangrijke bron van informatie voor het publiek demedia: kranten, radio en televisie. In deze paragraaf zullen we allereerst kort aandachtschenken aan de publiekswaarde van de internetsite, het LNV-Loket en een aantal anderemiddelen die zijn ingezet. Daarna behandelt deze paragraaf het persbeleid van LNV. Eenkorte media-analyse schetst ten slotte de beeldvorming die er in de maatschappij ontstaan isover de AI-crisis.

8.5.1 Publiekswaarde internetsite en LNV-Loket

Op de internetsite van LNV was gedurende de crisis een Vogelpestdossier ontsloten.Belangrijkste onderdeel hiervan was de publicatie van regelingen. Doordat korte toelichtin-gen van de regelingen voorafgingen aan de juridische teksten, waren deze toegankelijk voorhet algemene publiek. Daarnaast stond er op de site feitelijke informatie over de vogelpest.Ten slotte stonden alle persberichten en brieven aan de Tweede Kamer op de site.

Page 183: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 179

Het algemene publiek kon ook het LNV-Loket bellen voor vragen over de vogelpest. Ook hetLoket beantwoordde algemene vragen zoals wat de vogelpest is, hoe het wordt verspreid,wat voor maatregelen er genomen worden, etc. LNV geeft aan dat het de bedoeling was dathet Loket ook regiospecifieke informatie moest kunnen doorgeven. Zo hingen er gedetail-leerde kaarten in het call-center waar de telefonisten in detail konden zien welke straten erin de toezichts- en beschermingsgebieden vielen. LNV stelt dat het in de praktijk wel lastigbleek te definiëren hoe ver het Loket moest gaan in specifieke lokale informatievoorziening.Het LNV-Loket is over het algemeen goed bereikbaar geweest. Op de overgrote meerderheidvan de dagen dat de crisis duurde, werden bellers binnen twee minuten te woord gestaan.326

Een vijftiental dagen gedurende de crisis was deze wachttijd hoger, gemiddeld een paar mi-nuten. Een uitschieter vond plaats op zaterdag 5 april 2003 toen de wachttijd opliep naar 10minuten. De dag hierna was de wachttijd weer genormaliseerd. Bij het Loket kwamen vanhet algemene publiek veel vragen binnen over de stand still, de ophokplicht, de vervoersbe-perkende maatregelen en het aanmelden van hobbydieren.

De zuidelijke gemeenten geven in hun evaluatie aan327 dat zij signalen van hun bevolkingkregen dat het LNV-Loket onvoldoende vragen van burgers in de regio kon beantwoorden,met name vragen van burgers die in de toezichtsgebieden woonden en dat het Loket moei-lijk te bereiken was. Gemeenten kregen de neiging om zelf antwoord te gaan geven op devragen die gesteld werden. Zij gingen voor het antwoord vaak shoppen bij de verschillendeLNV-kanalen. De gemeenten gaven dan soms antwoord aan hun burgers dat later fout bleekte zijn.

8.5.2 Advertenties

Op 18 april besluit de CCS op voorstel van de DV dat in een reeks dagbladen rubrieksadver-tenties worden geplaatst om het brede publiek alert te houden wat betreft de naleving vanmaatregelen en adviezen. De advertenties zijn pakkende one-liners met verwijzingen naarde website. Tot deze maatregel wordt besloten vanwege de veelheid aan adviezen en ookomdat de media de nadruk legt op de ruimingen in de sector. Er is te weinig aandacht ge-weest in de media voor preventieve maatregelen, die ruimingen zouden moeten voorko-men. Uiteindelijk zijn de rubrieksadvertenties niet geplaatst vanwege de dood van de die-renarts.

8.5.3 Onderzoek

De DV heeft in april 2003 kwalitatief onderzoek laten doen naar de publieke opinie omtrentde bestrijding van AI en de informatievoorziening hieromtrent. Aanleiding is de verwach-ting dat kritische reacties zouden aanzwellen toen het virus naar het zuiden van het landwas overgesprongen.

Doel van het onderzoek was om een beeld te krijgen van de achtergronden van de publiekeopinie, de beleving en de risicoperceptie. De uitkomsten zouden kunnen leiden tot het bij-stellen van de communicatiestrategie. Het onderzoek is gehouden vóór het bekendmakenvan het overlijden van de dierenarts en vóór het ontstaan van de commotie rondom hetruimen van hobbydieren. Het onderzoek levert een aantal opvallende conclusies op.

326 Memo ‘Stand van zaken LNV-Loket tot 01 september 2003 met betrekking tot de vogelpest’327 Evaluatie Vogelpest, De samenwerking van de gemeenten en rampenbestrijdingsorganisatie met

het Rijk tijdens de crisis, versie 1.0, 4 december 2003.

Page 184: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 180

De kennis bij het algemene publiek over de AI-crisis is erg gering. Het wordt gekoppeld aande bio-industrie en de consumptiemaatschappij (eigen schuld consument). De aantallenbesmette en geruimde bedrijven en dieren worden schromelijk onderschat. Door een ge-brek aan persoonlijke betrokkenheid zijn mensen minder bereid zelf informatie tot zich tenemen en blijft de crisis ‘abstract.’ De meeste respondenten zijn laconiek over de crisis.Men is er na de zoveelste dierziektecrisis aan gewend massale ruimingen te zien. Het isvooral zeer triest voor de getroffen pluimveehouders. Diezelfde pluimveehouders verdenktmen wel van het overtreden van de regels. Het snelle verspreiden van het virus wordt hier-voor als bewijs gezien. Men heeft niet het idee dat de EU een belangrijke rol speelt in decrisis. De media wordt beticht van eenzijdige en sensatiebeluste berichten. Men heeft hetidee dat de informatie, de omgang en nazorg vanuit LNV richting de sector goed is.

De crisisstaf neemt het rapport ter kennisgeving aan en ziet een bevestiging van het gevolg-de communicatiebeleid. Er treden naar aanleiding van het rapport geen grote wijzigingenhierin op.

8.5.4 Persbeleid Ministerie van LNV

Beleid en organisatie

Het beleid van DV was om in alle openheid en pro-actief te communiceren. Zo is er voor demedia gelegenheid gecreëerd om bij een van de ruimingen aanwezig te zijn.

Het primaat van de persvoorlichting ligt bij de DV, net als in vredestijd. Het RCC commu-niceert met name met de regionale pers en pas na afstemming met DV. Door de statione-ring van een persvoorlichter van de DV bij het RCC verloopt de afstemming hierover vol-gens de DV goed.

Aan het einde van de eerste week van de crisis heeft LNV beschikking gekregen over voor-lichters van andere departementen. Dit is geregeld via de VORA (Voorlichtingsraad). In hetVORA-overleg hebben zitting alle directeuren van de Directies Voorlichting van de ver-schillende departementen. De toegewezen communicatieadviseurs van de andere departe-menten kregen ook fysiek een plek binnen LNV. Met het Nationaal Voorlichtings Centrum(NVC) zijn weinig tot geen contacten geweest met betrekking tot de woordvoering.

Daarnaast had de AID haar eigen persvoorlichter. Hij communiceerde uitsluitend over deaantallen controles en geconstateerde overtredingen. Dagelijks verzorgde de AID hier eenpersbericht over. De afdeling Voorlichting van het VWA/RVV communiceerde niet zelf-standig over de ruimingen. De voorlichting over aantallen besmettingen en ruimingen ver-liep via de DV. Omdat de publieksvoorlichting en persvoorlichting nadrukkelijk voorbehou-den waren aan LNV, is hieraan vanuit de gemeenten alleen een doorverwijzende rol ver-vuld.

Inzet middelen

De media werden met name bediend door persberichten vanuit LNV en mondelinge toe-lichting door de mediavoorlichters. Er zijn in de periode van 1 maart tot en met eind augus-tus 2003 in totaal 40 persberichten verstuurd. Deze hadden vaak betrekking op de ingestel-de regelingen. De persberichten werden ook bekend via het ANP. ANP Press Support wasvoor veel media ook een bron van informatie.

Page 185: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 181

Daarnaast heeft de crisismanager van het RCC ook een rol gespeeld in de informatievoor-ziening richting de media. Gedurende de hoogtijdagen van de crisis was hij elke dag op deradio in Gelderland en Utrecht; later incidenteel in Noord-Brabant en Limburg.

Persconferenties met de minister zijn minder vaak ingezet. Uit de archieven blijkt dat er intotaal twee officiële persconferentie zijn geweest, een aan het begin van de crisis, en een bijhet uitzetten van de ‘verklikkerkippen’. Minister Veerman komt daarnaast regelmatig in dekranten met uitspraken en interviews. Op de televisie treedt hij onder andere op in Net-werk, NOVA en het NOS-journaal al is het minder vaak dan in de kranten.

Met name het eerste weekend van de uitbraak, reden de camera- en reporterploegen af enaan in het besmette gebied. Vanwege besmettingsgevaar was het de media echter niet toe-gestaan op het terrein van besmette bedrijven te komen. De AID meldt op 12 maart dat eenfilmploeg van Netwerk proces-verbaal heeft gekregen vanwege het betreden van een besmetbedrijf. De politie in Gelderland-Midden heeft op een gegeven moment een ontmoetingmet een getroffen boer geregeld voor de media om de behoefte van de media om met ge-troffenen te praten te faciliteren.

De AID is van mening dat er een protocol opgesteld zou moeten worden met afspraken enspelregels voor de media over toegang tot het crisisgebied en bezoeken aan individuele be-drijven en woningen.

Uit gesprekken met de (regionale) media komt naar voren dat zij de informatievoorzieningvan het Ministerie van LNV over het algemeen goed waarderen. De persvoorlichters warengoed bereikbaar en hielden rekening met de verschillende deadlines van de verschillendemedia. Op de meeste vragen kwam snel en adequaat antwoord alhoewel de veelheid encomplexiteit van de regelingen de berichtgeving soms lastig maakten. Internet was voor demedia ook een belangrijke bron in deze.

Een zeer beperkt aantal regionale media geeft aan dat de informatievoorziening vanuit hetministerie beter kon. Men geeft dan aan dat één duidelijk aanspreekpunt bij DV voor zakenbetreffende een specifieke regio wenselijk was geweest. Daarnaast is de informatievoorzie-ning rondom het stopzetten van het ruimen van hobbydieren rommelig verlopen. Sommigemedia waren hier wel, andere waren hier niet van op de hoogte.

De zuidelijke gemeenten stellen in hun evaluatie328 dat zij de indruk hebben dat LNV teweinig gebruikgemaakt heeft van lokale en regionale media.

8.5.5 Media-analyse

Een bron voor de beeldvorming over de AI-crisis in de maatschappij is de berichtgeving inde media. Daartoe is een media-analyse gedaan, waarbij de berichtgeving van een aantallandelijke bladen is bestudeerd.329

328 Evaluatie Vogelpest, De samenwerking van de gemeenten en rampenbestrijdingsorganisatie met

het Rijk tijdens de crisis, versie 1.0, 4 december 2003.329 Algemeen Dagblad, Agrarisch Dagblad, NRC, Telegraaf, Trouw, Volkskrant.

Page 186: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 182

Uit deze analyse blijkt dat de kranten op maandag 3 maart al uitgebreid berichtten over deuitbraak van AI. Daarbij was er aandacht voor de feiten zoals waar is AI uitgebroken? Welkemaatregelen heeft LNV genomen? Waar zijn de meeste kippen in Nederland te vinden. Watis een virus, hoe werkt het en hoe wordt het overgedragen? Wat zijn de ziektekenmerkenvan AI? Is het gevaarlijk voor mensen?330 Tevens werd meteen die eerste twee dagen berichtover alle overige aspecten aan de crisis:

x De effectiviteit van de genomen maatregelen.

x De herkomst van het virus.331

x De reacties van de Tweede Kamer.

x Sfeerbeelden uit het gebied.

x Ethische en economische vragen over de crisis.

x Handhaving van de regelgeving.

Deze issues blijven gedurende het verloop van de crisis domineren.

Ruimingsstrategie

Opvallendheden zijn dat vanaf de eerste dag tot het einde van de crisis de sector in de vormvan woordvoerder Wolleswinkel van NOP, kritiek heeft geuit op de ruimingsstrategie zowelmet betrekking tot het ruimen van binnen naar buiten als het tijdstip van het instellen vanbufferzones. Vanaf dag één zetten in de media ook de PvdA- en de VVD-fracties vraagte-kens hierbij. Doorlopend blijft dit een discussie. 3 maart meldt het NRC-Handelsblad daar-naast dat er problemen zijn met de dodingscapaciteit. De traagheid van de ruimingen blijfteen aantal dagen doorklinken in de mediaberichtgeving. Vanaf 6 maart wordt er bericht dathet tempo nu goed is opgevoerd en goed verloopt alhoewel af ten toe weer vragen opdui-ken.332

330 De eerste dagen van de crisis waren de feitelijkheden omtrent het gevaar voor de mens nog niet

bekend. De meeste kranten berichtten de eerste twee dagen dat AI ongevaarlijk is voor de mens.Op 11 maart komt de eerste melding van een oogontsteking bij mensen die betrokken zij bij deruimingen. Vanaf dat moment komt er iets meer aandacht voor dit thema. Na de dood van dedierenarts, wordt de berichtgeving opgeschaald.

331 Daaraan gekoppeld de schuldvraag (vrije uitloopkippen van biologische landbouw of de intensieveveehouderij). Het CIDC stelt in de eerste week dat de vermoedelijke oorzaak eendenmest vanovervliegende eenden in de vrije uitloop is (5-3 Volkskrant).

332 Onder andere het Agrarisch Dagblad meldt op 20 maart dat de RVV nog steeds achter de ruimin-gen aanloopt.

Page 187: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 183

Ethiek

In de media komen daarnaast redelijk veel opiniërende artikelen voor, waarbij kritisch ge-keken wordt naar de maatschappelijke kosten en baten van de intensieve veehouderij. Op15 maart staat er een interview van minister Veerman in het NRC-Handelsblad waarin deminister stelt dat de laagste kostprijs per dier niet meer de drijvende kracht achter depluimveesector kan zijn. De kip en het ei zullen duurder moeten worden en dat zal de con-sument moeten gaan betalen. Dit interview roept veel reacties op. Opvallend is dat vragendie bij de MKZ speelden zoals in hoeverre het verantwoord is om massaal gezonde dierente doden om het virus de kop in te drukken tijdens de AI-crisis minder of niet in de mediavoorkomen. Wel wordt er aandacht besteed aan de manier van ruimen.333 Ook is er snelaandacht voor de welzijnsproblemen bij niet-besmette bedrijven in de keten. Over het al-gemeen richten de ethische vragen zich op de ethiek van de bio-industrie en niet zozeer opde ethiek van het ruimen.

Bewindspersonen

De eerste week schets de media een positief beeld van de minister van LNV. De ministerwordt gewaardeerd omdat hij de sector goed begrijpt, en dat er beter gecommuniceerdwordt met de sector dan ten tijde van de paarse kabinetten. Vanaf eind maart, als het virusoverslaat naar Noord-Brabant, wordt de berichtgeving kritischer. Op 5 april stelt de ministerin actualiteitenrubriek Nova dat iedereen het virus onderschat heeft.

Hobbydieren

Ook de problematiek van de hobbydierhouders komt al vroeg aan bod in de kranten. Opdinsdag 4 maart uit de NBvH in het AD al haar zorgen over het mogelijk ruimen van hob-bydieren.334 Eind maart, begin april komen de hobbydierhouders meer in beeld en eindapril, begin mei beleeft deze berichtgeving haar hoogtepunt. Eerst is er een pleidooi voorvaccinatie, daarna komen er veel rapportages van individuele getroffen hobbydierhoudersen overtreders aan bod.

8.6 INFORMATIEVOORZIENING NAAR DE TWEEDE KAMER

8.6.1 Structuur en verantwoordelijkheden

Vanuit de MKZ-crisis was goede communicatie met de Tweede Kamer als aandachtspuntnaar voren gekomen. De communicatie met de Tweede Kamer tijdens de AI-crisis kendevanaf het begin van de crisis een duidelijke structuur. Elke week vond er op donderdag eendebat in de Tweede Kamer plaats over de crisis. De woensdag daaraan voorafgaande stuurdeminister Veerman een brief naar de Tweede Kamer. In de beginperiode van de crisis zijn ermeerdere brieven per week verstuurd. De afspraak om wekelijks brieven te sturen is al snelin samenspraak met de griffie van de Tweede Kamer totstandgekomen.

333 In Trouw staat er op 5 april bijvoorbeeld een artikel waarin gedetailleerd beschreven is hoe ver-

gassing in zijn werk gaat.334 Ook op 5-3-3 in Telegraaf.

Page 188: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 184

De formele procedurele contacten liepen via de Directie Kabinet van LNV en de griffier vande Tweede Kamer. Soms was er ook rechtstreeks contact tussen de griffie en de directeurvan VVA van het Ministerie van LNV. De inhoudelijke voorbereiding van de corresponden-tie met het parlement en de algemene overleggen was neergelegd bij de directie VVA.

Naast de berichtgeving van de minister informeerde de Tweede Kamer zich door:

x Rondetafelgesprek met de sector (informeel).

x Enkele openbare gesprekken met organisaties.

x Technische briefings van LNV en specialisten.

In de verslagen van de CCS blijkt dat het ook in de bedoeling lag dat de vaste kamercom-missie van LNV op 21 maart een bezoek zou brengen aan het RCC in Stroe. Uiteindelijkgaat dit bezoek niet door. Gemeld wordt dat een aantal kamerleden zelf (hobby)dieren heeften het verspreidingsrisico niet willen vergroten.

8.6.2 Informatiebehoefte en Informatievoorziening

In de debatten van de commissie staan in maart en april vragen rondom de ruimingstrate-gie en destructiecapaciteit, alsmede het noodfonds en de opkoopregeling centraal. Met na-me mogelijke verspreiding via de lucht en het ruimen van buiten naar binnen dominerende discussie. De commissieleden brengen in de discussie ook veel ‘informatie uit de prak-tijk’ in die zij horen van pluimveehouders en de sector en plaatsen dit tegenover het ‘expert-advies’ van LNV. Ook aan bod komen de uitleg van EU-regelgeving met betrekking tot ver-goedingen, de conclusies van de commissie-Wensing, het non-vaccinatiebeleid en de hand-having van de regelgeving.

Eind april, begin mei zorgt de uitbreiding van de crisis naar het zuiden van het land ervoordat de kritiek van de kamercommissie groter wordt. Ook na bekendwording van de doodvan de dierenarts zet de kamercommissie vraagtekens bij de aanpak van de staatssecretarisvan VWS op het gebied van de bestrijding van de gezondheidsrisico’s voor mensen die deruimingen uitvoeren.

In juni en juli worden er in de kamercommissie ook vragen over het ruimen van hobbydie-ren gesteld. Hieromtrent speelt met name de vraag of het ruimen van hobbydieren wettelijkverplicht gesteld wordt door de Europese regelgeving of dat dit een aanvullend besluit isgeweest van het Ministerie van LNV.

De discussies gaan vaak in detail op de onderwerpen in. Zo wordt de commissieleden ver-teld hoe de procedures rondom ruimingen precies verlopen en hoe de communicatie hier-over naar getroffen pluimveehouders is gelopen. De commissieleden dragen zelf regelmatigook alternatieve beleidsmaatregelen aan.335 Ook wordt de minister regelmatig gevraagd naarincidenten die gemeld worden in de media. De PvdA heeft een aantal keer gevraagd of decommunicatie richting de sector voldoende is.

In totaal zijn er drie keer schriftelijke vragen ingediend over de AI-crisis. Deze kamervragenhadden betrekking op de destructie- en ruimingscapaciteit en het wettelijk kader voor hetruimen van hobbydieren.

335 Verslag vergadering van 9 mei, 2003, pagina 3, voorstel van de heer Oplaat bijvoorbeeld.

Page 189: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 185

Gedurende de hoogtepunten van de crisis veranderde de actualiteit zo snel dat de ministerhet kamerdebat soms begon met het vertellen van de laatste ontwikkelingen. In de brievenaan de Tweede Kamer is in de loop der tijd ook een verschuiving zichtbaar van feitelijke in-formatie naar steeds meer de politieke achtergrond van besluiten. Ook uit de media-analyseblijkt dat de crisis in de media al heel snel een politiek karakter kreeg.

Net als in eerdere dierziektecrises, zij het in minder mate, vroeg de Tweede Kamer de mi-nister informatie over operationele aangelegenheden. In sommige gevallen betekende ditdat details van operationele aangelegenheden in eerste instantie in de gesprekken met deTweede Kamer aan bod kwamen en daarna pas met betrokkenen in de regio.

De staatssecretaris van VWS, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en destaatssecretaris van Financiën hebben ook een aantal keer vragen beantwoord in de kamer-commissie LNV. Discussie over de AI-crisis vond ook plaats in andere debatten bijvoorbeelddie betrekking hadden op Europese Zaken. In deze debatten zijn vragen gesteld door deVVD of Nederland in de Landbouwraad gedurende de crisis advies heeft gevraagd naaraanleiding van de ervaringen in Italië.

8.7 INFORMATIEVOORZIENING NAAR DE EU

Gedurende de AI-crisis verliepen de contacten met de Europese Unie via de staande lijnor-ganisatie. Dit betekende dat de primaire verantwoordelijkheid voor de informatie richtingde EU organen bij de CVO van het Ministerie van LNV ligt.

Zoals hoofdstuk 7 reeds meldde, vond er gedurende de AI-crisis wekelijks overleg plaats inBrussel met ambtenaren van het directoraat Health and Consumer Protection en de UnitAnimal Health and Welfare van de EU ter voorbereiding op de SCOFCAH vergadering. Be-hulpzaam bij deze vergaderingen waren de informatierapporten die Nederland overlegt metactuele overzichten van de stand van zaken van de bestrijding, op het gebied van (bijvoor-beeld) ruimingen, screening en tracering en van de ontwikkeling van de ziekte en met kaar-ten van de besmette gebieden. Deze informatievoorziening wordt gewaardeerd door deambtelijke vertegenwoordigers van EC.

De samenwerking en informatievoorziening met de PV-EU van Nederland komt langzaamop gang maar fungeert na verloop van tijd goed. De PV-EU geeft aan dat het Ministerie vanLNV ten tijde van de crisis nog meer gebruik had kunnen maken van de ambtelijke diplo-matieke kanalen van de permanente vertegenwoordiging om het beleid in Brussel voor tebereiden.

Naast deze formele overleggen fungeerde de dagelijks bilaterale contacten tussen de plaats-vervangend CVO van het Ministerie van Landbouw en de DG Health and Consumer Protec-tion als belangrijke informatiekanaal. De lidstaten werden tussendoor via e-mail en sms-berichten op de hoogte gehouden.

8.8 INFORMATIEVOORZIENING NAAR BUURLANDEN

De informatie richting de buurlanden verliep tijdens de AI-crisis via de staande lijnorgani-satie van het Ministerie van LNV. Dit betekende dat de CVO de primaire verantwoordelijk-heid hadden om Duitsland en België te informeren.

Page 190: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 186

De informatievoorziening richting België verliep met name via bilaterale contacten met degedelegeerd Bestuurder van het Belgische Federaal Agentschap voor de Veiligheid van deVoedselketen. In deze gesprekken kwam ook de agenda en de informatievoorziening rich-ting de Europese Commissie aan de orde. België waardeert de communicatie met Neder-land. Tijdens de crisis is er een aantal meningsverschillen geweest waaromtrent een opencommunicatie plaatsvond en een formele briefwisseling. Deze meningsverschillen betrof-fen onder andere de opslag van mest in Nederland in de buurt van de Belgische grens enhet feit dat België in Nederlandse ogen snel overging tot de slacht van kippen voor de Belgi-sche markt.

Uit de media-analyse blijkt dat deze meningsverschillen veel aandacht hebben gekregen inde kranten. De Belgische burgemeester van Kinrooi heeft bijvoorbeeld de Nederlandse aan-pak van de vogelpest in de media bekritiseerd. Zijn kritiek is specifiek gericht op ruimersuit de Gelderse Vallei die met hetzelfde materieel in Noord-Brabant aan de slag zouden zijngegaan zonder de 72 uur wachttijd in acht te nemen.336

De contacten met buurland Duitsland verliepen ook via de CVO. Ook met Duitsland warener met name bilaterale contacten. Het Ministerie van LNV beoordeelt het verloop van dezecontacten als goed. Ook het Verbraucherschutz Ernäherung und Landwirdtschafte is posi-tief over de informatievoorziening van de Nederlandse overheid.

Daarnaast is er contact geweest met het Verenigd Koninkrijk en Denemarken met betrek-king tot de inhuur van destructiemateriaal van die landen. Ook heeft een Italiaanse ambte-naar een bezoek aan Nederland gebracht om met het Ministerie van LNV ervaringen te de-len betreffende de uitbraak van AI in Noord-Italië.

8.9 ANALYSE EN BEOORDELING INFORMATIEVOORZIENING

8.9.1 Algemeen oordeel

De informatievoorziening ten tijde van de AI-crisis is over het algemeen goed verlopen. Deinformatie is tijdig, actueel en duidelijk alhoewel de praktische betekenis van regelingensoms niet volledig duidelijk is. Met name de organisatie en de infrastructuur van de infor-matievoorziening stonden zeer snel op poten en hebben effectief gefunctioneerd. De com-municatiestrategie identificeerde veel verschillende middelen richting de verschillendedoelgroepen. Deze ingezette middelen richting de verschillende doelgroepen hebben overhet algemeen goed gefunctioneerd. Met name de internetsite vervulde een centrale rol in deinformatievoorziening. De site was actueel en voldoende volledig. Met betrekking tot decommunicatiestrategie was de boodschap soms minder gedifferentieerd dan de middelen.Dit geldt voor de informatievoorziening richting hobbydierhouders, de media en politiek,en betrokken gemeenten.

Deze paragraaf zal bovengenoemde algemene conclusies nader onderbouwen.

336 In Agrarisch Dagblad van 16-4.

Page 191: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 187

8.9.2 Voorbereiding

De informatievoorziening was goed voorbereid. Wat hierbij hielp was de ervaring die hetMinisterie van LNV en individuele medewerkers van de DV hadden opgedaan bij de MKZ-crisis en de varkenspest. Leerpunten waren reeds opgepakt door de DV en in het HandboekCommunicatie bij Crisis van LNV verankerd. De medewerkers waren ook beter getraind engeoefend. De informatievoorziening was hierdoor goed voorbereid, met name in organisa-torische zin. Ook de herziene versie van het Handboek Communicatie bij crisis van LNVwas bij de DV goed bekend.

8.9.3 Organisatie

Het Ministerie van LNV heeft in korte tijd een enorme organisatie en uitvoeringskracht inde informatievoorziening op poten weten te zetten. Zowel de formele overlegstructuur(DCT, RCT e.d.) met betrekking tot de informatievoorziening, alsook een groot aantal mid-delen (internet, LNV-Loket e.a.) functioneerde direct het weekend nadat de uitbraak officieelbekend gemaakt werd. De snelheid en daadkracht waarmee dit gepaard is gegaan, zijnlovenswaardig.

De informatievoorziening tussen de verschillende lagen van de crisisorganisatie is over hetalgemeen goed verlopen. Dit is te danken aan de vertegenwoordiging van alle lagen van decrisisorganisatie in crisisorganisatiestructuur (zie ook hoofdstuk 7), goede bilaterale contac-ten en het stroomlijnen van de inhoudelijke informatievoorziening via het trechtermodel.Het trechtermodel heeft met name voor de sector en de verschillende lagen van de crisisor-ganisatie goed gefunctioneerd. Richting gemeenten heeft het voor sommige gemeenten welgoed en voor sommigen minder goed gewerkt (zie hiervoor subparagraaf 8.9.5).

8.9.4 Communicatiestrategie

Het communicatiebeleid was ingebed in de overall-crisisstrategie. Dit blijkt uit de zitting enbijdrage van de DV in het CCS. Bij het voorbereidend overleg van de CCS, het DBT, is deaandacht voor de informatievoorziening soms minder. Dit blijkt uit de interne evaluatie vanhet Ministerie van LNV waarbij het LNV-Loket aangeeft dat het DBT vragen uit het veldsoms met onvoldoende snelheid kon beantwoorden. Organisatorisch was het Loket goedaangesloten bij het DBT. Zij was vertegenwoordigd in het DBT-overleg en tevens was erbilateraal overleg tussen de directeuren van het DBT en de DV. Dit aandachtspunt blijktmet name te liggen in de prioriteit die het DBT aan de informatievoorziening gaf en minderin de structuur van de informatie-uitwisseling.

De communicatiestrategie rondom de AI-crisis was met name gericht op het overbrengenvan feitelijke informatie en het kweken van begrip voor de bestrijdingsstrategie. In hetoverbrengen van feitelijke informatie is LNV goed geslaagd. Met name de schriftelijke endigitale middelen zoals de actualiteit en toegankelijkheid van de internetsite hebben hierbijgeholpen.

Het Ministerie van LNV is er in mindere mate in geslaagd begrip te kweken voor de bestrij-dingsstrategie, in het begin richting de sector en de politiek, later richting hobbydierhou-ders (voor hobbydierhouders zie subparagraaf 8.9.7).

De context waarbinnen de minister en het Ministerie van LNV moesten opereren, was ereen waarin met name de politiek, en in zekere mate de sector en de media, een continuekritische discussie op operationeel en veterinair niveau met de minister wilde voeren.

Page 192: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 188

Dit is kenmerkend voor de huidige politieke cultuur en was gezien het gevoerde beleid vanLNV niet te voorkomen geweest. Door een continue stroom van feitelijke informatievoor-ziening is de politiek gevoed om verantwoording over het gevoerde beleid te geven. Maar deinterpretatie van feiten heeft alles te maken met de verwachtingen die bij partijen leefdenten aanzien van de ontwikkeling van de crisis. Als we kijken naar de mediaberichtgevingkomen er in de eerste week van de crisis een aantal keer uitspraken van de minister en hetMinisterie van LNV voor als zouden de ‘laatste ruimingen die week geschieden.’ Het beeldvan de eerste week is dat het een kortstondige crisis zou zijn. Pas toen de directeur van deVWA/RVV in Buitenhof op 9 maart stelde dat het virus zich wellicht inmiddels veel verderhad verspreid, werd dit beeld aangepast.

Hieruit blijkt dat LNV de verwachtingen de eerste week van de crisis hoog gehouden heeft.Toen het virus oversloeg naar Noord-Brabant werden deze verwachtingen door het ministe-rie genuanceerd. De minister stelt uiteindelijk op 5 april dat iedereen de crisis heeft onder-schat. Wellicht dat als deze lijn vanaf de eerste week ingezet zou zijn, de verwachtingenminder hoog gespannen zouden zijn geweest en de feiten voorspelbaarder. In een politiekecontext had deze lijn ook gekund, aangezien Nederland lange tijd niet meer met een derge-lijke dierziekte te maken had gehad. Indien dit explicieter naar voren was gebracht, had ditwellicht het begrip bij de buitenwereld voor de onwetendheid omtrent een aantal karakteris-tieken van de ziekte vergroot.

8.9.5 Naar andere overheden

De informatievoorziening naar gemeenten geeft een gemengd beeld. De gemeenten in deGelderse Vallei zijn over het algemeen goed te spreken over de contacten met LNV. Metname de gemeenten die de grootste concentratie getroffen pluimveehouders hadden zijnpositief over de communicatie met LNV. In Noord-Brabant en Limburg is men minder po-sitief over de communicatie met LNV. Dit betreft met name de eerste periode van de crisis.

Er is een aantal redenen aan te geven waarom de informatievoorziening door de zuidelijkegemeenten minder gewaardeerd wordt. Allereerst verliep de afstemming met LNV via en-kele coördinerende burgemeesters. Ten tweede hadden de afdelingen communicatie van deverschillende gemeenten in eerste instantie geen vast overleg, of vast aanspreekpunt bijLNV. Zij moesten informatie via hun contactpersoon die aangesloten was bij het trechter-model halen. Voor sommigen heeft dit minder goed gewerkt. De contactpersoon van degemeente vervulde zijn rol in onvoldoende mate of men moest te lang wachten op ant-woord. Tenslotte was het RCC gevestigd in Stroe. Dit betekende dat LNV, puur door de ge-ografische nabijheid, beter op de hoogte was van de lokale situatie aldaar en in de omge-ving, dan in het zuiden van het land.

Dit neemt niet weg dat de mate waarin individuele gemeenten actief op zoek zijn gegaannaar informatie sterke verschillen laat zien. Er zijn gemeenten voor wie het trechtermodelmet één vast aanspreekpunt per gemeente perfect functioneerde, ook voor de afdelingencommunicatie. Ook zijn er gemeenten waar ambtenaren makkelijk contact hadden met hetRCC en een aantal 06-telefoonnummers van belangrijke mensen in het RCC of bij hetMinisterie van LNV hadden. De mate waarin individuele gemeenten actief op zoek zijn ge-gaan naar informatie, heeft zeker een rol gespeeld in de uiteindelijke beoordeling van henhiervan.

Page 193: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 189

De samenwerking in de informatievoorziening met andere departementen is goed verlo-pen. De taakverdeling tussen het Ministerie van LNV en VWS was duidelijk en heeft in depraktijk niet voor problemen gezorgd. Er was weinig tot geen samenwerking tussen de DVvan het Ministerie van LNV en het Nationaal Voorlichtingscentrum (NVC) dat onder coör-dinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken staat. Dit is niet verwonderlijk, aange-zien het NVC met name in actie komt rondom nationale rampen. Een dierziektecrisiswordt gezien als een aangelegenheid van het Ministerie van LNV. De inzet van communica-tieadviseurs van andere departementen dan LNV bij deze dierziektecrisis is informeel gere-geld, in goed onderling overleg tijdens de VORA-vergaderingen.

8.9.6 Naar de sector

De sector is tevreden over de informatievoorziening van en naar het Ministerie van LNV.De lijnen waren open en kort. Uit de gevoerde gesprekken blijkt wel dat de samenwerkingtussen de sector en het Ministerie van LNV gekleurd werd door een bepaalde wederzijdsebeeldvorming. De sector stelt bijvoorbeeld dat vanuit LNV vaak het beeld werd opgeroependat de sector met name om economische redenen bepaalde beleidslijnen voorstelde en datLNV de Europese wetgeving zeer nauwkeurig volgde. De sector vond soms dat deze regel-geving minder strikt geïnterpreteerd kon worden.

Uiteindelijk heeft LNV goed weten te balanceren tussen de wensen van de sector en haareigen politiek-bestuurlijke primaat. Dat blijkt uit het overwegend positieve oordeel dat dekoepelorganisaties geven aan de informatievoorziening vanuit LNV.

Individuele bedrijven en een aantal koepelorganisaties geven aan dat de argumentatie ach-ter de regelingen soms onvoldoende duidelijk werd. Het overbrengen van de motivering enargumenten achter de hele bestrijdingsstrategie en individuele regelingen is ten tijde vaneen crisis vaak lastig. In de woordvoering richting media is het altijd maar de vraag of hethele verhaal of delen daarvan worden meegenomen in de berichtgeving. De media hebbenimmers hun eigen verantwoordelijkheid. Wellicht dat op internet explicieter aandacht hadkunnen worden besteed aan de argumentatie achter de regelingen. Op internet moeten in-dividuele bedrijven en burgers deze informatie dan wel zelf gaan zoeken. Desondanks hadde argumentatie achter de regelingen volgens ons bij alle communicatiemiddelen nog betervoor het voetlicht kunnen worden gebracht.

De inzet van de verschillende communicatiemiddelen richting bedrijven heeft over het al-gemeen goed gewerkt. Met name de actualiteit en toegankelijkheid van de internetsite heb-ben zeer goed gefunctioneerd. Het is goed gelukt internet als primair informatiemedium tepositioneren. Hierdoor werd eenduidige informatie richting een scala aan doelgroepen minof meer gegarandeerd. Ten tijde van de MKZ-crisis was internet voor 4% van de onder-vraagde getroffen veetelers de belangrijkste informatiebron,337 ten tijde van de AI-crisis wasdit voor 40% van de getroffenen een van de drie belangrijkste bronnen.

Voor de opvang van individuele vragen heeft het RIC van het RCC goed gefunctioneerd.Uiteindelijk geeft 91% van de ondervraagde getroffen pluimveehouders aan tijdig en ade-quaat geïnformeerd te zijn over het tijdstip van ruimen. Dit is een hoog waarderingspercen-tage.

337 Zie evaluatie MKZ-crisis.

Page 194: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 190

8.9.7 Naar de hobbydierhouders

Richting hobbydierhouders is veel aandacht besteed aan de communicatiestrategie. Hier-voor zijn ten tijde van de crisis aparte plannen geschreven. In deze plannen is er veel aan-dacht besteed aan de verschillende middelen om hobbydierhouders te bereiken en de bood-schappen die daarbij gecommuniceerd konden worden. In de praktijk is een veelheid aangerichte communicatiemiddelen ingezet. Door samenwerking met de gemeenten hierin tezoeken, ontvingen hobbydierhouders wiens dieren geruimd moesten worden deze informa-tie van de overheid die het dichtst bij hun eigen belevingswereld staat, namelijk hun eigengemeente. De weerstand die zich uiteindelijk bij hobbydierhouders manifesteerde, hadmeer te maken met de inhoud van het beleid dan met de manier waarop er met hobbydier-houders gecommuniceerd werd. Uit de enquête blijkt ook dat hobbydierhouders over deinformatievoorziening over het algemeen tevreden zijn.

Alhoewel de informatievoorziening richting hobbydierhouders, zeker gezien de weerstandtegen het beleid, goed verlopen is, is er in de praktijk een aantal ideeën die in de communi-catieplannen voor hobbydierhouders stonden, uiteindelijk niet uitgevoerd. Daarbij speeldein de CCS de discussie of extra aandacht in de communicatie de commotie niet zou vergro-ten. De zorgvuldig geformuleerde boodschappen richting hobbydierhouders die het begripen de emotie zouden moeten expliciteren zijn in de flyer bijvoorbeeld ook minder explicietaan bod gekomen.

Daarbij speelt ook een rol dat sommige boodschappen specifieke middelen vergen om ef-fectief over te komen. Omdat schriftelijke middelen één richting opgaan, zijn deze vaakminder geschikt om emoties bij de ontvangende partij te kanaliseren. Een aantal persoon-lijke communicatieactiviteiten had wellicht de onvrede bij individuele hobbydierhoudersbeter kunnen kanaliseren. Te denken valt dan aan bijvoorbeeld een bijeenkomst voor allekinderen in de gemeente bij de lokale kinderboerderij. Of een inloopspreekuur met koffieen thee voor getroffen hobbydierhouders om ervaringen uit te wisselen.

Een tweede aandachtspunt is de timing van de informatievoorziening. In de periode van hetruimen van bedrijven moesten de hobbydieren ook al aangemeld worden. Hierbij was deverwachting wanneer de dieren geruimd zouden worden onduidelijk. Sommige hobbydier-houders dachten dat dit binnen een paar dagen zou gebeuren. Omdat deze ruimingen uit-eindelijk vaak veel later plaatsvonden heeft dit tot verwarring en onbegrip geleid. Geziendeze situatie zouden wellicht extra communicatiemiddelen en -activiteiten na afloop van decrisis en de ruimingen zinvol zijn geweest.

8.9.8 Naar de maatschappij

Voor het algemene publiek was er een breed scala aan informatiebronnen zoals internet,LNV-Loket, advertenties en berichtgeving in de media.

Internet was zeer toegankelijk voor het algemene publiek door de toelichting die aan elkeregeling voorafging en het kaartmateriaal van besmette gebieden die vanaf eind maart ookop de internsite stonden. De zuidelijke gemeenten stellen dat het LNV-Loket onvoldoendewas voorbereid op algemene vragen van het publiek te beantwoorden. Het LNV-Loket wasin staat om op straatniveau aan te geven in welk gebied een burger zich bevond. Een aantalvragen was echter dermate specifiek dat het LNV-Loket deze (in eerste instantie) niet konbeantwoorden. De vertaling van regelingen naar lokale, specifieke informatie zou nog beterkunnen door de afstemming met de communicatieadviseurs in de betrokken gemeentenbeter vorm te geven door meer direct contact.

Page 195: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 191

Het Ministerie van LNV heeft ook bewust een reflectiemoment ingebouwd met betrekkingtot de informatievoorziening richting het algemene publiek door middel van een onderzoeknaar de publieke opinie tijdens de crisis. Hieruit blijkt dat mensen weinig geneigd zijn ombewust op zoek te gaan naar informatie als de crisis hen persoonlijk niet raakt. Wel hebbenburgers vaak een mening op basis van de weinige informatie die zij tot zich genomen heb-ben. Dit mechanisme maakt het voor een ministerie lastig om direct informatie naar hetalgemene publiek te communiceren. De burger zal immers zelf eerst de stap moeten zettenom bijvoorbeeld het LNV-Loket te bellen of op internet te kijken. De enige bron die burgersmin of meer onbewust tot zich nemen zijn de media omdat deze alomtegenwoordig zijn.De media is echter intermediair en zal informatie vanuit het ministerie filteren op basis vanhaar eigen agenda. Zo blijkt uit de media-analyse dat in de meeste nationale kranten de re-gelingen slechts sporadisch en versnipperd aan bod komen, alhoewel LNV elke keer dat ereen regeling werd ingevoerd deze in een persbericht uitstuurde. Naarmate de regelgevingsteeds sneller wisselde, kwam deze in de landelijke media steeds minder duidelijk over hetvoetlicht.

De zuidelijke gemeenten zijn van mening dat het Ministerie van LNV nog meer aandachtaan de regionale media had moeten geven. Ons eindoordeel hierover is echter genuanceerdomdat de sturing van de media beperkt is. Op basis van onze gesprekken en deskresearchzijn wij van mening dat het Ministerie van LNV voldoende aandacht naar de regionale me-dia heeft doen uitgaan. De regionale media heeft daarbij echter haar eigen agenda en ditbetekent dat niet alle inspanningen van het Ministerie van LNV voor de gemeenten altijdzichtbaar voor die gemeenten zijn overgenomen door de media.

Met betrekking tot de nationale en regionale omroepen valt op dat de aanwezigheid op deTV van het Ministerie van LNV en haar bewindspersonen minder was dan die van de sec-tor. Een grotere aanwezigheid van hen op de TV zou de informatievoorziening richting alledoelgroepen meer hebben ondersteund.

8.9.9 Naar Tweede Kamer, EU en buurlanden

De informatievoorziening richting de Tweede Kamer, de EU en de buurlanden is over hetalgemeen goed verlopen. Richting de Tweede Kamer zat er een duidelijke structuur in deberichtgeving. In de commissieverslagen en vragen van Kamerleden komen ook weinigverzoeken om extra informatie voor. De aanpak van de AI-crisis is wel direct na de eersteuitbraak verpolitiekt. Kamerleden hebben in detail met de minister over operationele enepidemiologische kwesties gedebatteerd. Dit heeft de aanpak absoluut democratischer ge-maakt. De keerzijde hiervan is dat dit als politieke afwegingen een rol spelen in beslissin-gen over bestrijdingsmaatregelen, de aanpak van een dierziektecrisis kan vertragen.

De samenwerking met de Europese Unie is gedepolitiseerd. Richting de Europese Unie isde informatie-uitwisseling naar de tevredenheid van alle partijen verlopen. Met name depraktische informatie over het verloop van de crisis die het Ministerie van LNV vervaardigdeheeft goed gewerkt. Richting de buurlanden zijn er over de informatievoorziening geen bij-zonderheden te melden. Het bilaterale contact verliep goed.

Page 196: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 192

9. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

In dit hoofdstuk komen wij tot een totaalanalyse en beoordeling van de bestrijding van deAI-crisis waarin wij kort alle onderzoeksvragen beantwoorden. In de eerste drie paragrafengaan wij respectievelijk in op de voorbereiding, de aanpak en de informatievoorziening. Inde laatste paragraaf formuleren wij aanbevelingen gericht op de toekomst.

9.1 DE VOORBEREIDING

OnderzoeksvragenHoe was de overheid (naast LNV en RVV ook de andere betrokken departementen, provincies engemeenten) voorbereid op een uitbraak van AI?

x Organisatie: veterinair complex, signaleringssysteem, bekwaamheid, materiële toerusting.

x Beleid: handboeken, draaiboeken, strategie, scenario's.

x Context: politieke en maatschappelijke realiteit, Europese en nationale juridische omgeving,veterinair-technische omgeving.

x Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de crisisvoorbereiding?

Alvorens een oordeel te geven over de voorbereiding op de AI-crisis, plaatsen wij de uit-braak in haar context. In de eerste plaats is van belang te constateren dat AI sinds 1926 nietmeer in Nederland was voorgekomen. Wel was de ziekte in Europa recentelijk in Italië ge-meld. In de tweede plaats is Nederland de laatste jaren meermaals getroffen door dierziek-tecrises. Dit heeft van de direct betrokken organisaties veel gevergd. Toen AI uitbrak, warendeze organisaties net bijgekomen van de afhandeling van de MKZ-crisis. In de derde plaatsbestaat de pluimveesector uit vele deelsectoren met een aaneenschakeling van toeleveran-ciers en afnemers en is er een hoge dichtheid van pluimveebedrijven. Dit maakt de sectorkwetsbaar voor besmettingen. In de vierde plaats was het maatschappelijke draagvlak voorhet op grote schaal doden van gezonde dieren na de laatste crisis (MKZ) gedaald. Kortom,er brak een unieke ziekte uit in een sector die erg gevoelig is voor besmettingen met eencrisisorganisatie die nog aan het ‘uithijgen’ was van de vorige crises. Bovendien was er eenafnemend draagvlak voor het grootschalig doden van dieren. Verder is goed te vermeldendat de AI een zogenaamde A-ziekte is waardoor de bestrijding sterk wordt bepaald door Eu-ropese regelgeving. Ten slotte was er vanuit een in vergelijking met de MKZ-crisis groten-deels nieuwe Tweede Kamer grote politieke belangstelling voor crises rondom de bestrij-ding van dierziekten.

In het algemeen concluderen wij dat de overheid goed was voorbereid op een dierziektecri-sis, maar dat de specifieke voorbereiding op AI onvoldoende was.

In de eerste plaats geldt dit voor de hand- en draaiboeken, strategie en scenario’s. De be-trokken organisaties beschikken over een heel scala aan draai- en handboeken, te hanterenbij het bestrijden van dierziektecrises. Een groot aantal van deze documenten was of werdnet aangepast naar aanleiding van de leerpunten uit de MKZ-crisis. Wij zijn wat dit betreftzeer positief over het lerend vermogen van LNV. Wat AI betreft, was er wel een uitvoerings-draaiboek opgesteld door VWA/RVV, maar dit was echter niet actueel en compleet. Eenspecifiek beleidsdraaiboek AI ontbreekt helemaal. Hierdoor ontbreken ook strategieën ofscenario’s gericht op een mogelijke uitbraak van AI.

Page 197: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 193

In de tweede plaats geldt dit voor de bekwaamheid van mensen. Toen de AI-crisis uitbrak,beschikten het ministerie en betrokken uitvoeringsorganisaties over bekwame medewer-kers. Dit is in beperkte mate een gevolg van oefening en training. Met name door de ver-schillende crises uit het recente verleden zijn medewerkers ervaren geworden in het om-gaan met crises. Er was geen specifieke voorbereiding op een uitbraak van AI.

In de derde plaats geldt dit voor de materiële toerusting gericht op het bestrijden van AI. Demateriële voorbereiding blijkt al in het begin van de crisis achterhaald en ontoereikend. Zois er geen goede toerusting voor het doden van vogels. Deze onvoldoende toerusting bete-kende een ‘koude start’ ten aanzien van de bestrijding.

In de vierde plaats geldt dit voor veterinaire kennis. Deze staat in het algemeen op een hoogniveau in ons land. Voor de uitbraak van AI had onderzoek naar AI nauwelijks prioriteit.Op enkele deelgebieden was enig onderzoek gedaan en werd nieuw onderzoek geïnitieerd.Basiskennis over AI was wel voorhanden.

Wat betreft de voorbereidingen van andere overheden zoals andere departementen, provin-cies en gemeenten concluderen wij het volgende. Deze overheden beschikken in het alge-meen over hun eigen crisisorganisaties en plannen in het kader van hun eigen verantwoor-delijkheid. Specifieke voorbereiding op een vogelpestcrisis ontbreekt in het algemeen. Medegezien het feit dat de formele verantwoordelijkheden bij dierziektecrises bij het Ministerievan LNV liggen, is dit begrijpelijk. De belangrijkste voorbereiding van andere overheden opdierziektecrises zijn de ervaringen opgedaan in eerdere crises (MKZ, KVP).

Bij bovengenoemde punten past de kanttekening dat men zich kan afvragen in hoeverre deoverheid moest zijn voorbereid op de bestrijding van een ziekte die in geen tachtig jaar inons land is voorgekomen. Om verschillende redenen menen wij dat de overheid zich beterhad moeten voorbereiden. AI is aangeduid als een lijst-A-ziekte, de ziekte is recentelijk inde relatieve nabijheid van ons land voorgekomen en de structuur van de pluimveesector iszeer besmettingsgevoelig. Aan de andere kant is het begrijpelijk dat de overheid in de na-sleep van de vele crises van de laatste jaren niet aan de voorbereiding van het bestrijden vanAI is toegekomen.

De crisisorganisatie zoals die op papier bestaat tijdens de uitbraak van de AI-crisis, is verbe-terd door de ervaringen met eerdere crises. De crisisorganisatie is op verschillende niveausgoed uitgewerkt. De crisisorganisatie op papier beschrijft echter niet alle onderdelen die eenbelangrijke rol (zullen) spelen tijdens de vogelpest. De wijze waarop tijdens een crisis zalworden omgegaan met de EU, is niet vastgelegd. Ook bestaan er voorafgaand aan de crisisgeen afspraken met de Tweede Kamer over informatievoorziening gedurende een crisis.

De voorbereiding van de AI-crisisbestrijding richting hobbydieren was onvoldoende. Dedoorvertaling van ervaringen uit eerdere crises in hand- en draaiboeken was in gang gezet.Er waren echter bij de uitbraak van de crisis geen (onderdelen van) draaiboeken, scenario’sen strategieën gericht op hobbydieren voorhanden. De ervaringen uit eerdere crises haddener wel voor gezorgd dat de hobbydierhouder op het netvlies stond van de crisisorganisatie.

Page 198: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 194

9.2 DE AANPAK

Onderzoeksvragen

x Hoe is de uitbraak van AI aangepakt?

x Wat is gebeurd met de eerste signalen omtrent AI?

x In hoeverre heeft het feit dat AI zich al zo lang niet meer had gemanifesteerd een rol gespeeld bij devoorbereiding en de aanpak ervan?

x Hoe is de bestrijding en de handhaving georganiseerd?

x Heeft de organisatie adequaat gehandeld? Werden specifieke ervaringen tijdens de bestrijding om-gezet in leereffecten?

x Wat was de doelmatigheid en de effectiviteit van de gekozen bestrijdingsstrategie en de daarmeesamenhangende communicatie en besluitvorming?

x Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de crisisaanpak?

x Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan:

- De eerste dagen van de uitbraak en daarop volgende opschalingsmomenten.

- De relatie tussen de centrale en de regionale crisisorganisaties.

- De relatie tussen LNV als besturend orgaan met de andere overheden (BZK, VWS, de Belasting-dienst, SZW, provincies en gemeenten), onder meer de afstemming, samenwerking en informa-tievoorziening met de overheden zoals vertegenwoordigd in het Interdepartementaal BeleidsTeam (IBT).

- De relatie tussen Nederland als AI-bestrijder en de EU in het algemeen en de buurlanden in hetbijzonder.

- De wijze waarop door de crisisorganisatie omgegaan is met de aspecten vaccinatie, volksgezond-heid, hobbydieren, openbare orde en veiligheid, opsporing en handhaving en communicatie opverschillende niveaus tot en met de uitvoering.

De aanpak bij bedrijven

Wat betreft de signalering, concluderen wij dat de periode van vijf/zes dagen tussen de eer-ste ziekteverschijnselen en de vaststelling van AI te lang heeft geduurd. In de eerste plaatswordt dit veroorzaakt doordat pluimveebedrijven niet altijd direct dierenartsen raadplegen.Pluimveebedrijven hebben ook verschillende dierenartsen zodat niet snel een integraaloverzicht ontstaat over ziekteverschijnselen in een gebied. In de tweede plaats gaat er vanhet signaleringssysteem geen stimulerende werking uit om symptomen van een ernstigeziekte te melden. Bedrijven kunnen dan voor enige tijd ‘op slot’ gaan met als gevolg groteinkomstenderving voor de pluimveehouder. Zowel pluimveehouder als dierenarts kunnendan al gauw de neiging hebben ‘het nog een dagje aan te zien’, terwijl bij de pluimveehou-der de verantwoordelijkheid ligt voor het melden van dierziekten. In de derde plaats haddenonderzoekers AI niet op het netvlies. De ziekte was immers al heel lang niet meer voorge-komen en de ziekteverschijnselen duidden ook niet op AI. Anderzijds menen wij dat hetcontroleren op zogenaamde A-ziekten (zoals AI en NCD) sneller had moeten gebeuren. Eensnelle signalering luistert erg nauw. Elke dag winst kan de bestrijding veel effectievermaken. Na de constatering van AI zijn de werkzaamheden ten aanzien van de screening,tracering en monitoring goed verlopen.

Page 199: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 195

Nadat AI was geconstateerd, is de bestrijding uiterst voortvarend opgepakt. Grootste pro-bleem in het begin was de beperkte dodingscapaciteit als gevolg van de slechte voorberei-ding hierop. Zodoende kwam het ruimen te traag op gang, waardoor in het begin het risicowerd vergroot dat het virus zich verder kon verspreiden. Hierdoor werd zeker in de, bij debestrijding van dierziekten zo cruciale, eerste weken achter de feiten aangelopen. Op inven-tieve wijze is gezocht naar allerlei oplossingen hetgeen leidde tot een grote opschaling vandodingscapaciteit.

Aangaande de gehanteerde ruimingsstrategie en de uitvoering daarvan zijn wij van meningdat deze zijn doel heeft bereikt en effectief is geweest. De minister heeft met de gehanteer-de strategie op goede wijze gelaveerd tussen veterinaire, sociaal-economische/financiële,ethische en maatschappelijke belangen. Extra complicerend hierbij waren de sterk ver-schillende meningen over de beste ruimingsstrategie als gevolg van kennislacunes over AI.Een lastig te bestrijden ziekte in een grootschalige sector met uitgebreide contactstructurenis uiteindelijk binnen drie maanden uitgeroeid. Dit neemt niet weg dat de bestrijding oponderdelen doelmatiger had gekund. Zo zijn er in het begin afstemmingsproblemen tenaanzien van de planning en de uitvoering, die voortkomen uit de complexiteit van de logis-tiek en de hoge tijdsdruk. In het algemeen heeft de crisisorganisatie adequaat gehandeld engoede oplossingen gevonden voor dergelijke problemen. De opkoop en taxatie kenden in deuitvoering enkele hiaten die gaandeweg grotendeels zijn opgelost.

LNV is alert geweest bij het treffen van een veelheid aan noodzakelijke maatregelen waarbijop goede wijze een balans is gevonden tussen economische en veterinaire afwegingen. Degrote hoeveelheid en vaak veranderende regelingen leidden wel tot enkele praktische knel-punten voor gebruikers. De handhaving van de maatregelen is in het algemeen goed verlo-pen, al was deze lastig door de snel wisselende regelgeving. De AID heeft veel capaciteitweten te organiseren om de benodigde taken uit te kunnen voeren. De samenwerking metexterne handhavers is goed verlopen. De inzet van militairen heeft echter maar een beperk-te toegevoegde waarde gehad.

Tijdens de crisis ontstaan grote problemen met de opslag van mest bij de bedrijven. Eenplan van aanpak hiervoor en een goede voorbereiding ontbreken. De problematiek wordtgedurende de crisis tijdig onderkend, al duurt het enige tijd voordat besloten wordt hoe metmest moet worden omgegaan.

Wij concluderen dat medewerkers van LNV en VWS adequaat hebben gereageerd op eencrisis die de nauwe verwevenheid tussen humane en veterinaire virologie aan het lichtbracht. Hoewel de ministeries van LNV en VWS de risico’s voor de volksgezondheid al van-af het begin in het vizier hebben gehad, zijn de risico’s onderschat. Gezondheidsklachtenleiden in eerste instantie alleen tot maatregelen voor mensen met intensieve, langdurendecontacten met verdachte of besmette bedrijven. Nadat ruimers worden gediagnosticeerdmet oogontsteking, wordt dit uitgebreid naar pluimveehouders en hun gezinnen. De doodvan de dierenarts is een dieptepunt in de crisis. Gedurende de crisis hebben beide betrok-ken ministeries op basis van voortschrijdend inzicht ten aanzien van de volksgezondheids-aspecten adequaat gehandeld.

De herbevolking en afbouw van de crisis zijn in het algemeen goed verlopen.

Page 200: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 196

De aanpak bij hobbydierhouders

Aan het begin van de crisis was het duidelijk dat er een noodzaak was om ook maatregelente nemen aangaande hobbydieren. Dit omdat het virus zich snel verspreidde en hobbydie-ren ook mogelijk vatbaar zijn voor het virus. Op basis van deze noodzaak werd besloten inprincipe dezelfde bestrijdingsaanpak voor hobbydieren te laten gelden als voor bedrijfs-matig gehouden dieren.

Vanwege de aanvankelijk beperkte dodingscapaciteit en het leggen van de prioriteiten bijhet ruimen van bedrijven startte de bestrijding van de hobbydieren later dan de bedrijfsma-tig gehouden dieren. De bestrijdingsstrategie ten aanzien van hobbydieren is tijdens de cri-sis verder ontwikkeld en is uitgebreid van alleen ruiming in de 1-km-zone naar ook ruimingin buffergebieden.

LNV heeft gedurende de crisis consequent de strategie gehanteerd van het uitsluitend rui-men van hobbydieren om zo de eventuele verdere verspreiding van AI tegen te gaan. DeEuropese Commissie heeft dit overgenomen. Het valt ons op dat wij in de bestudeerdedocumenten geen (afweging van) alternatieve strategieën en scenario’s voor de ruiming vanhobbydieren aangetroffen hebben, met uitzondering van de eventuele inzet van vaccinatie.Hoewel de focus bij de bestrijding van een ernstige dierziekte logischerwijs is gericht opsnel handelen om de crisis te bezweren, is er in onze ogen, nadat besloten was tot het rui-men van hobbydieren, te beperkt gekeken naar eventuele alternatieven op verschillendemomenten in de bestrijding van AI. Aangezien de Europese Commissie de precieze bestrij-dingsstrategie binnen de Europese kaders in principe aan de lidstaten overlaat, zijn wij vanmening dat Nederland de ruimte had alternatieve strategieën te ontwikkelen. Wellicht hadhet ruimen van hobbydieren eerder kunnen worden beëindigd. Hierbij merken we wel opdat er tijdens de crisis geen eensluidende veterinaire kennis was over onder andere de rolvan hobbydieren in de verspreiding van AI en de beste wijze van bestrijden van de ziekteonder hobbydieren. Mede hierdoor was het niet gemakkelijk een keuze te maken tussenveterinaire noodzaak en politiek maatschappelijke druk aangaande het ruimen.

Vooral de ruimingen bij hobbydierhouders hebben grote maatschappelijke emoties veroor-zaakt. De benadering van hobbydierhouders door ruimingsploegen en de manier waaropsoms dieren werden gedood, hebben bij hobbydierhouders tot hoog oplopende emoties enfrustraties geleid. De manier waarop sommige hobbydierhouders hun weerstand uiten,heeft ook weer tot onveilige gevoelens bij ruimingsploegen geleid. Indachtig deze moeilijkeomstandigheden zijn wij mede op basis van de enquêteresultaten van oordeel dat de rui-mingen grotendeels goed zijn verlopen.

Het einde van de ruimingen van hobbydieren was misschien veterinair gezien wel goedverklaarbaar, maar kwam uiteindelijk bij de betrokkenen nogal plotsklaps en ongelukkigover. Daarbij kwam dat de gelijktijdige stopzetting van de opsporing van hobbydierhoudersdie zich niet hadden gemeld, de wel-melders een gevoel van onrechtvaardigheid gaf. Wijzijn mede hierdoor van mening dat het grootschalig ruimen van hobbydieren als bestrijdingvoor een dierziekte nu niet meer effectief zal zijn. Los van de veterinaire noodzaak, zullenhobbydierhouders een dergelijke bestrijding massaal ontduiken.

Page 201: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 197

De crisisorganisatie

Wat betreft de crisisorganisatie, concluderen wij dat deze in grote lijnen conform de hand-boeken is ingericht en dat er adequaat is opgetreden. Het Ministerie van LNV is tijdens devogelpestcrisis (opnieuw) in staat gebleken om in korte tijd een omvangrijke crisisorganisa-tie op te tuigen en deze maandenlang op adequaat niveau te laten functioneren. Het is eengroot voordeel geweest dat veel medewerkers van het ministerie ervaring hebben opgedaanmet eerdere crises. Wel constateren wij dat de crisis veel van de medewerkers heeft gevergd.De beslissingsgerichtheid van de verschillende gremia in de crisisorganisatie beoordelenwij als positief. De samenwerking met de Europese Unie en de buurlanden is goed verlo-pen. Dit geldt ook voor de samenwerking met de andere departementen. De samenwerkingmet gemeenten heeft wel goed gefunctioneerd in de Gelderse Vallei en minder goed ge-functioneerd in het zuiden des lands. Dit heeft te maken met het feit dat daar een crisis-structuur is opgezet conform de organisatie van rampenbestrijding die niet helemaal goedaansloot bij de LNV-crisisaanpak. Wij vragen ons af of LNV daar niet flexibeler mee om hadkunnen gaan.

Enkele andere opvallende zaken over het functioneren van de crisisorganisatie zijn:

x De strakke geleiding van de voorbereiding van de crisisstaf via het DepartementaleBeleidsteam (DBT) is een goede keuze geweest. Wel kende het DBT te veel persoon-lijke wisselingen hetgeen de kwaliteit van functioneren niet heeft bevorderd.

x Uit de vorige crises is gebleken dat dierziektecrises ook een sterke maatschappelijkecomponent hebben. Wij constateren dat noch in de crisishandboeken van na die tijd,noch in de praktijk van bestrijding van de vogelpest een specifieke voorziening is ge-troffen om de maatschappelijke effecten nadrukkelijk in de crisisbesluitvorming tebetrekken, bijvoorbeeld door een functionaris aan te wijzen die in de centrale crisis-staf specifiek het maatschappelijk geluid vertegenwoordigt.

x Wij concluderen dat in de crisisorganisatie geen duidelijke plaats gereserveerd is voorhet inwinnen van adviezen van externe epidemiologen en veterinaire deskundigen.Het epidemiologenoverleg wordt ad hoc bijeengeroepen, heeft een onduidelijkestatus en heeft hierdoor niet altijd effectief gefunctioneerd.

x De denkgroep-lange-termijn heeft onvoldoende invulling kunnen geven aan haar taakte anticiperen op de langere termijn effecten binnen de crisis. Deze denkgroep hadaanvankelijk een te verre horizon. Later waren de werkzaamheden gericht op onder-steuning van het DBT en ging de kortere termijn centraal staan.

x Het in de centrale crisisstaf vervangen van de regionale crisismanager door liaisons islastig gebleken omdat zij in de praktijk niet altijd hetzelfde gewicht en gezag kondenuitdragen waardoor uitvoeringspraktijk niet altijd goed werd meegenomen in de be-sluitvorming.

x Het Interdepartmentaal Beleidsteam had in de praktijk voornamelijk een informe-rend karakter en was geen afstemmingsorgaan. De structuur voor nationale crisisbe-sluitvorming is hierdoor niet altijd voldoende benut.

x Het basisoverleg was op zich wel informerend, maar de status van het overleg wasniet iedereen duidelijk. Het aantal deelnemers was te groot en te gevarieerd om heteen gestructureerd afstemmingsoverleg met de sector te laten zijn.

Page 202: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 198

9.3 INFORMATIEVOORZIENING

Onderzoeksvragen

Hoe is de informatievoorziening verlopen?

x Tussen de verschillende niveaus binnen de totale crisisorganisatie?

x Tussen de betrokken overheden onderling?

x Naar de sector?

x Naar de maatschappij?

x Naar de Tweede Kamer, Provincies en Gemeenten?

x Naar Europese Commissie?

x Naar de buurlanden?

x Welke leerpunten blijken uit de evaluatie met betrekking tot de informatievoorziening?

Ten tijde van crises is een goede informatievoorziening naar alle betrokkenen van essenti-eel belang. In het algemeen zijn wij positief over het verloop van de informatievoorziening.De meeste betrokkenen zijn tevreden over de informatievoorziening. Interessant, maar nietverrassend is de constatering dat in vergelijking met de vorige crises het gebruik van inter-net enorm is toegenomen. De volgende aspecten vinden wij sterk:

x De organisatie en infrastructuur stonden zeer snel op poten en heeft grotendeelseffectief gefunctioneerd.

x Het hanteren van het zogenaamde trechtermodel om de informatievoorziening naaralle partijen te kanaliseren, heeft in het algemeen goed gewerkt.

x De communicatiestrategie was met name gericht op het overbrengen van feitelijkeinformatie en het kweken van begrip voor de bestrijdingsstrategie. In het overbren-gen van feitelijke informatie is LNV goed geslaagd.

x De informatie is doorgaans actueel, goed toegankelijk en duidelijk.

x Er zijn diverse communicatiemiddelen gebruikt naar verschillende doelgroepen(overheden, sector maatschappij, etc.). Positief is dat de ingezette middelen varieerdenaar doelgroep.

De volgende aspecten van de informatievoorziening vinden wij zwak en zouden een vol-gende keer beter moeten:

x De inhoud van de informatievoorziening (de boodschap) had wat meer naar doel-groep gevarieerd kunnen worden. In het algemeen is de informatievoorziening erginstrumenteel. Zo beantwoordde de uitvoering van de communicatiemiddelen niet al-tijd aan de emoties die bij hobbydierhouders speelden, alhoewel hierover in de com-municatieplannen wel goede ideeën staan. De informatie zou beter overgekomen zijnals beter was ingespeeld op deze emoties in deze specifieke doelgroepen en meer be-grip was getoond voor de ellende in deze doelgroepen.

Page 203: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 199

x LNV heeft de verwachtingen wat betreft een snelle oplossing van de crisis de eersteweek erg hoog gehouden. Toen het virus oversloeg naar Noord-Brabant, werden dezeverwachtingen pas genuanceerd. Wellicht als het ministerie deze genuanceerde lijnvanaf de eerste week ingezet zou hebben, zouden de verwachtingen minder hoog ge-spannen zijn geweest en de feiten voorspelbaarder.

x De informatievoorziening heeft niet altijd goed gewerkt richting gemeenten. Dit geldtmet name voor de communicatieadviseurs uit de gemeenten voor wie het trechter-model niet of te traag functioneerde. Gedeeltelijk heeft dit ook te maken met demanier waarop de contactpersonen bij de gemeenten deze rol zelf hebben opgepakt.Aanvullende bijeenkomsten met deze adviseurs hadden wellicht dit probleem kun-nen verminderen.

x De informatie over de argumentatie achter de regeling en wat regelingen concreet inde praktijk betekenen, kan nog verder worden verbeterd. In het laatste geval is onvol-doende samengewerkt met gemeenten en had LNV meer gebruik kunnen maken vande lokale kennis bij gemeenten.

9.4 AANBEVELINGEN

Voordat we de aanbevelingen formuleren, willen we benadrukken dat de AI-crisis wederombelangrijke lessen heeft opgeleverd. Meer dan ooit tevoren bracht de AI-crisis de relatie tus-sen mens en dier bij dierziekten in beeld. Ook rijst in het maatschappelijke debat steedsmeer de vraag hoe lang de overheid nog door kan gaan met een systeem van grootschaligruimen van ook gezonde dieren. Dit vanwege de grote economische en emotionele conse-quenties. Wij bevelen aan om goed na te denken over hoe een toekomstig systeem van dier-ziektebestrijding eruit zou moeten zien.

Wat betreft de voorbereidingen op dierziektecrises bevelen wij het volgende aan:

x Blijf van elke crisis leren en pas de draai- en handboeken aan op basis van de leer-ervaringen van de AI-crisis.

x Wees in ieder geval bij voorrang goed voorbereid op de A-ziekten. Zorg dat draai- enhandboeken up-to-date zijn.

x Houd de veterinaire kennis op peil en investeer verder in onderzoeken op het gebied(van de bestrijding) van (lijst-A-)dierziekten.

x Besteed in de hand- en draaiboeken meer aandacht aan de samenwerking met de EU.Maak afspraken met de Tweede Kamer over hoe de informatievoorziening tijdenscrises te organiseren.

x Houd in te ontwikkelen strategieën en scenario’s voor het bestrijden van dierziektenmeer rekening met hobbydierhouders.

Page 204: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 200

Wat betreft de aanpak bij bedrijven, bevelen wij het volgende aan:

x Pas het systeem van signalering, zoals dat ten tijde van de uitbraak functioneerde,aan. Het is de vraag of het Early Warning System (EWS) dat gedurende de crisis isontwikkeld, voldoende tegemoetkomt aan deze nadelen. Aanpassing van het huidigesysteem is een verantwoordelijkheid voor overheid en alle partijen die in de pluim-veeketen een rol spelen.

x Zorg voor een goede voorbereiding ten aanzien van dodings- en destructiecapaciteit.Dit is cruciaal gebleken en zou voor de belangrijkste dierziekten op orde moeten zijn.Europese samenwerking op dit vlak verdient aanbeveling.

x Denk in de toekomst beter na over de inhuur van externen. Prestatiegerichte raam-contracten met meerdere partijen zullen beter tegemoet kunnen komen aan de grotevraag aan personeel ten tijde van een crisis.

x Laat externe partijen, die een rol spelen bij de planning, hier vanaf het begin van decrisis bij aansluiten.

x Maak afspraken met de sector over het periodiek actualiseren van waardetabellen, omonjuistheden te voorkomen.

x Bekijk het huidige systeem van regelingen (complexiteit, snelheid, taalgebruik) eensvanuit het perspectief van ‘de klant’. Stel in vredestijd compartimenten vast.

x Zorg voor een goede voorbereiding ten aanzien van de mestproblematiek. Bespreekde onderlinge verantwoordelijkheden met de sector.

x Bezie de procedures en de toegevoegde waarde van de inzet van militairen tijdens eendierziektecrisis.

x Zorg vanwege de verwevenheid tussen dierziekten en de volksgezondheid voor eengezamenlijke voorbereiding op crises van de ministeries van LNV en VWS. Dit kandoor beide crisisorganisaties beter op elkaar te laten aansluiten, zowel aan de beleids-kant als in de uitvoering. Neem hierbij de aanbevelingen mee zoals deze in de rappor-ten van de commissie-Bot en de IGZ naar voren zijn gekomen. Ook de informatie-voorziening in crisistijd richting burgers en gemeenten ten aanzien van de volksge-zondheid zullen beide ministeries moeten bezien. In de voorbereiding dienen beideministeries scenario’s met bijbehorende draaiboeken te ontwikkelen en deze ‘tussende oren’ te krijgen door training en oefening. Ook verdient het aanbeveling kennis tebundelen en verder te ontwikkelen ten aanzien van de effecten van virussen voor devolksgezondheid.

Wat betreft de aanpak bij hobbydierhouders, bevelen wij het volgende aan:

x De methode van grootschalig ruimen zal bij een volgende crisis niet effectief meerzijn. Zoek op Europees en nationaal niveau naar alternatieven en betrek hier onderandere vaccinatie bij. Voer hiertoe structureel overleg met organisaties van hobby-dierhouders.

x Zoek in tijden van afwezigheid van een crisis (maar ook tijdens) naar alternatievenvoor de ruimingsstrategie ten opzichte van de strategie bij bedrijven.

Page 205: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 201

x Houd zowel bij de voorbereiding als de uitvoering van de crisisbestrijdingsaanpak zogoed mogelijk rekening met de belangen van en emoties die kunnen ontstaan bijhobbydierhouders. Geef je hiertoe rekenschap van de maatschappelijke effecten diede instelling van bepaalde maatregelen tijdens een crisis kunnen hebben.

x Probeer de bestrijding ten aanzien van hobbydieren in de tijd parallel te laten lopenmet de bestrijding ten aanzien van bedrijfsmatig gehouden pluimvee.

Wat betreft de crisisorganisatie bevelen wij het volgende aan:

x Om het vermogen in korte tijd een omvangrijke crisisorganisatie op te kunnen tuigenen deze gedurende langere tijd te laten functioneren en op peil te houden, verdienthet aanbeveling de ervaringen, opgedaan met de bestrijding van de vogelpestcrisis,direct te borgen in planvorming, opleidingen en oefeningen. Met name de nieuweelementen in de crisisorganisatie die goed blijken te hebben gewerkt, verdienen eendergelijke borging, zoals de instelling van beleidsteams als voorportaal voor de crisis-staven en de actieve opstelling richting Europese besluitvorming.

x Hoewel de structuur van de crisisorganisatie over het algemeen goed heeft gefunctio-neerd, verdient het aanbeveling de handboeken, trainingsprogramma’s en organisatieaan te passen op onder meer de volgende elementen:

� Het laten vertegenwoordigen van het maatschappelijke geluid in de samenstel-ling van de crisisstaven, bijvoorbeeld door het aanwijzen van een specifiekefunctionaris die alleen dit perspectief in de besluitvorming inbrengt.

� Het zorg dragen voor de juiste condities opdat een langetermijndenkgroep(reflectiegroep) ook daadwerkelijk kan functioneren.

� Het zorg dragen voor de beschikbaarheid van personen met crisiscompetentiesop sleutelposities in de crisisorganisatie.

� Het creëren van een departementale crisispool in ‘vredestijd’, die kan wordeningezet ten behoeve van een crisis, waardoor vooral het departementale beleids-team een meer constante bezetting kan krijgen.

� Het met een duidelijke rol- en taakomschrijving in de crisisorganisatie verwer-ken van een overleg van externe deskundigen (epidemiologisch, veterinair, wel-zijnsaspecten, economisch) dat ten behoeve van de besluitvorming in de cen-trale crisisstaf adviezen verstrekt aangaande de bestrijding.

x De regionale crisismanager vervult in de informatievoorziening tussen de centrale ende regionale staf een scharnierfunctie. De geografische afstand maakt dit in de prak-tijk evenwel onmogelijk. Het verdient aanbeveling de scharnierfunctie tussen de cen-trale en regionale crisisstaf verder uit te werken, bijvoorbeeld door de externe eninterne functie van het regionale crisismanagement expliciet in de bezetting op tenemen.

x Gelet op het verschil in de wijze waarop de LNV-crisisorganisatie interdepartementaleinbreng borgt en de wijze waarop dit volgens het nationaal handboek crisisbesluit-vorming zou moeten, verdient het aanbeveling na te gaan hoe beide systemen in cri-sistijd meer aansluiting bij elkaar zouden kunnen vinden.

Page 206: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

26437 202

x Gelet op de gebleken spanningen tussen de behoeften van de LNV-crisisorganisatiebij de bestrijding van dierziekten en die van het lokale gezag, verdient het aanbeve-ling om - in samenwerking met het Ministerie van BZK, de VNG en het IPO - na tegaan of er een uniform samenwerkingsprotocol kan worden opgesteld tussen LNV entoekomstige veiligheidsregio’s voor overleg tijdens crisissituaties.

x Sectorkennis en de aanwezigheid van een goed netwerk binnen sectoren zijn wezen-lijk voor een effectieve crisisbestrijding. De aanwezigheid van kennis en netwerkenzijn niet vanzelfsprekend. Het verdient aanbeveling voor elke dierziekte en sector nate gaan wat de stand van zaken aangaande kennis en netwerken is en in welk opzichtde sector daarbij ingeschakeld zou kunnen worden.

Wat betreft de informatievoorziening, bevelen wij het volgende aan:

x Internet is een steeds belangrijker communicatiemiddel. Bij een volgende dierziekte-crisis dient deze wederom als centraal communicatiemiddel te fungeren.

x Wij bevelen aan bij elke crisis goed te doordenken welke doelgroepen er zijn en inhoerverre de boodschap meer per doelgroep gevarieerd kan worden.

x Het trechtermodel functioneert voldoende. Echter, het valt aan te bevelen de aanslui-ting van de afdelingen communicatie van de betrokken gemeenten te bezien. Te den-ken valt daarbij aan het structureel organiseren van een aantal bijeenkomsten met decommunicatieadviseurs bij de crisisorganisatie van het RCC.

x Met betrekking tot de informatievoorziening richting hobbydierhouders is het aan tebevelen meer persoonlijke en symbolische communicatiemiddelen in te zetten bij-voorbeeld het organiseren van specifieke bijeenkomsten voor hobbydierhouders.Dergelijke activiteiten bieden meer gelegenheid tot het kanaliseren van emoties danschriftelijke middelen.

Page 207: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 1

26437 1

BEGRIPPENLIJST EN AFKORTINGEN

Afkorting Betekenis

AI Aviaire Influenza (vogelgriep, vogelpest)

AID Algemene Inspectiedienst

AmvB Algemene Maatregel van Bestuur

ANEVEI Algemene Nederlandse Vereniging van Eierhandelaren

AO Algemeen Overleg

Aviornis Landelijke siervogelvereniging

B–gebied Beschermingsgebied (3-km-zone)

B/T–gebied Beschermings- en toezichtstgebied (3 en 10-km-zone)

BAO Bestuurlijk Afstemmings Overleg Infectieziekten

BO Borgingsoverleg

CAT Crisis Audit Team

CdK Commissaris van de Koningin

CCC (team) Concern Crisis Control (team)

CCS Centrale Crisis Staf

CIDC Centraal Instituut voor Dierziektecontrole te Lelystad

COREPER Comité des Représentants Permanents

CVO Chief Veterinary Officer

DBT Departementaal Beleidsteam

DCC Departementaal Crisiscentrum

DCS Departementale Crisis Staf

DCT Departementaal Communicatieteam

DGF Diergezondheidsfonds

DV Directie Voorlichting

EEG Europese Economische Gemeenschap, voorloper EU (enkele richtlijnenstammen uit de tijd van de EEG)

EC Europese Commissie

EU Europese Unie

FVO Food and Veterinary Office

GCC Gemeentelijk Coördinatiecentrum

GD Gezondheidsdienst voor Dieren

Page 208: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 1

26437 2

GWWD Gezondheids- en Welzijns Wet voor Dieren

HPAI Hoog Pathogeen Aviaire Influenza

IBT Interdepartementaal Beleidsteam

IFA Directie Informatiemanagement en Facilitaire Aangelegenheden LNV

IFT Immuun Fluorescentie Test (diagnose methode voor vaststelling AI)

KIT Kennis Informatie Team

KLPD Korps Landelijke Politiediensten

KNMvD Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

KVPKlassieke Varkenspest

LASER Agentschap van Ministerie van LNV (uitvoeringsorganisatie voor LNV)

LEI Landbouw Economisch Instituut te Wageningen

LPAI Laag Pathogeen Aviaire Influenza

LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

LTO/NOP Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, afdeling Nederlandse Organisa-tie van Pluimveehouders

MKZ Mond- en Klauwzeer

NBvH Nederlandse Belangenvereniging van Hobbydierhouders

NCC Nationaal Coördinatiecentrum

NCD Newcastle Desease (pseudovogelpest)

NEPLUVI Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie

NHDB Nederlandse Bond van Hoender-, Dwerghoender, Sier- en Watervogel hou-ders

NVC Nationaal Voorlichtingscentrum

NVD Nederlandse Vereniging van Dierentuinen

OIE Office international des Epizooties

OMT Outbreak Management Team

PCC Provinciaal Coördinatiecentrum

PCR Polymerase-chain-reaction (diagnosemethode voor vaststelling AI)

PPE Productschap Pluimvee en Eieren

PV Permanente Vertegenwoordiging

PVE Productschap voor Vee, Vlees en Eieren (koepel van PPE en PVV)

PVV Productschap Vee en Vlees

R&O Reiniging en Ontsmetting

Page 209: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 1

26437 3

RBT Regionaal Beleidsteam

RCC Regionaal Crisiscentrum (hoofdvestiging in Stroe, dependance in Blerick)

RCS Regionale Crisisstaf

RIC Regionaal Informatiecentrum

RVV Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees (onderdeel van de VWA)

SCOFCAH Standing Committee for the Food Chain and Animal Health

Sentinels Verklikkerdieren

SG Secretaris Generaal

Sitrap Situation Report

SZH Stichting van zeldzame hobbyrassen

T–gebied Toezichtsgebied (10-km-zone)

TK Tweede Kamer

VAT Vraag- en antwoordteam

VVA Directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden

VWA Voedsel en Waren Autoriteit

WCV Waarheidscommissie Vogelpest

WHO World Health Organization

Page 210: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 2

26437 1

GESPROKEN PERSONEN

Europa en buurlanden

Dhr. P. Vanthemsche, gedelegeerd bestuurder FAVV (Federaal Agentschap voor de Veilig-heid van de Voedselketen België)

Dhr. Jentsch, beleidsmedewerker Bundesministerium für Verbraucherschutz, Ernährungund Landwirtschaft Duitsland

Dhr. B. van Goethem, hoofd DG Health and Consumer Protection, Unit Animal Healthand Welfare, Zootechnics van de Europese Commissie

Mw. M. Pitmann, Vetenairy Administrator DG Health and Consumer Protection, UnitAnimal Health and Welfare, Zootechnics van de Europese Commissie

Dhr. J-P. Vermeersch, Vetenairy Administrator DG Health and Consumer Protection, UnitAnimal Health and Welfare, Zootechnics van de Europese Commissie

Dhr. A. Laddomada, coördinator DG Health and Consumer Protection, Unit Animal Healthand Welfare, Zootechnics van de Europese Commissie

Dhr. C.C.J.M. van der Meijs, Veterinaire Raad Permanente Vertegenwoordiging Koninkrijkder Nederlanden Europese Unie

Mw. M.A.J. Vaes, Agricultural Counsellor Permanente Vertegenwoordiging Koninkrijk derNederlanden Europese Unie

Ministerie van LNV

Dhr. C. J. Kalden, Secretaris-Generaal

Dhr. H. Paul, directeur VVA

Dhr. T. Akkerman, plv. CVO (Chief Vetenairy Officer) Directie VVA (Voedings- en Veteri-naire aangelegenheden)

Dhr. M.J.B.M.Weijtens, plv. CVO, Directie VVA

Dhr. H.J. Buning, beleidsmedewerker Stafbureau Algemene Leiding

Dhr. H. Verkerk, voormalig coördinator crisismanagement vanuit Directie Kabinet

Dhr. D. van Schaardenburg, coördinator crisismanagement vanuit Directie Kabinet

Mw. R.M. Bergkamp, Directeur Generaal LNV

Dhr. H.P. Blom, directeur Directie Voorlichting

Dhr. A.G. Walsweer, teamleider Directie Juridische Zaken

Mw. D.N. Schrijvers van Zenden, wetgevingsjurist Directie Juridische Zaken

Dhr. W.R.J. van den Hende, directeur Financieel-Economische Zaken

Mw. D.D. van der Stelt – Scheele, plv. directeur FEZ

Dhr. H.M.E. de Swaaf, medewerker directie FEZ

Page 211: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 2

26437 2

Mw. A. de Veer, Directie VVA

Dhr. P.A.A.van Velzen, Directie VVA

Dhr. G. Maij, Directie VVA

Dhr. W. Huiskamp, hoofd afdeling Audits Interne Organisatie

Ministerie van LNV Regionaal

Dhr. J.M.M. de Win, communicatieadviseur afdeling Communicatieadvies

Dhr. C.A.C.J. Oomen, verandermanager Directie Regionale Zaken

Mw. C.M. La Chapelle, plv. directeur Directie Noordwest

Uitvoerende diensten en organisaties

Centraal Instituut voor Dierziektecontrole te Lelystad

Dhr. A. Bianchi, directeur CIDC (Centraal Instituut voor Dierziektecontrole) Lelystad

Dhr. G. Koch, senior wetenschappelijk onderzoeker Avaire Influenza en NCD, CIDC (Cen-traal Instituut voor Dierziektecontrole) Lelystad

Gezondheidsdienst voor Dieren (GD)

Dhr. T.H.F. Fabri, veterinair medewerker, hoofd afdeling Pluimveegezondheidszorg

Dhr. J. Braamskamp, dierenarts, programmamanager monitoring

RVV (Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees); onderdeel van VWA (Voed-sel en Waren Autoriteit)

Dhr. A.M.W. Kleinmeulman, algemeen directeur VWA/RVV

Mw. M.J.A. Hellings, plv. directeur VWA/RVV

Dhr. J.F. de Leeuw, directeur-generaal VWA

Dhr. P.F. de Klerk, hoofd afdeling Dierziekten VWA/RVV

Dhr. C.A.H. de Waal, directeur VWA/RVV kring Oost

Dhr. J. van den Berg, directeur VWA/RVV kring Zuid

Dhr. P. van der Wal, hoofdinspecteur VWA/RVV

Dhr. D.D.J. Van Deuren, projectmanager VWA/RVV

Algemene Inspectiedienst (AID)

Dhr. A. Hermans, coördinator Crisisorganisatie

Dhr. H.A. Kamphuis, hoofdinspecteur voor inspectie Noord-Oost-Nederland

Page 212: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 2

26437 3

Mw. A. van Schaijk, teamleider en tevens plaatsvervangend hoofdinspecteur InspectieNoord-Oost-Nederland in Zwolle

Dhr. L. Steens, hoofd stafafdeling Voorlichting hoofdkantoor Kerkrade

Mw. A.M. Sparnaaij, beleidsadviseur Veehouderij/Diergezondheid

Dhr. R. van Haperen, beleidsadviseur Planten

Dhr. H. ten Have, teamleider in de inspectie Noord-Oost-Nederland

Dhr. G. Dijkgraaf, teamleider in de inspectie Noord-Oost-Nederland

Dhr. J. Koning, teamleider in de inspectie Noord-Oost-Nederland

Dhr. F. Reinhardt, controleadviseur

LASER

Dhr. B.H.J. Schimmel, projectmedewerker LASER Deventer

Dhr. W.H. Lanckohr, teammanager LASER Roermond

Mw. M. de Leeuw, seniorprojectleider LASER Diemen

Dhr. J.B. Vestering, teammanager buitendienst LASER Roermond

Dhr. P.L. van der Veen, controller LASER Diemen

Mw. E. Kamminga, hoofd Dienst Administratie

Dhr. C.G.M. Bakker, productmanager LASER Den Haag

Dhr. B.J.M. van Gaal, projectmanager

Dhr. X.R.J. Sinnige, projectmedewerker

Dhr. H.A. Harmsma, plv. directeur LASER

Dhr. P.J. van der Woude, unitmanager Dordrecht

Andere departementen

Dhr. C.M.B. Wichers, hoofd Operatiecentrum Defensie Crisisbeheersingscentrum, Minis-terie van Defensie

Dhr. S. Bos, plv. hoofd Operatiecentrum Defensie Crisisbeheersingscentrum, Ministerievan Defensie

Dhr. R. Duiven, hoofd Nationaal Coördinatiecentrum, Ministerie van BZK

Mw. G. van ’t Bosch, beleidscoördinator ziektepreventie, Directie Preventie en OpenbareGezondheidszorg/afdeling Ziektepreventie Ministerie van VWS

Lokale Overheden

Dhr. W.A. Burgering, burgemeester gemeente Barneveld

Dhr. J. Berkvens, betrokken beleidsmedewerker AI-crisis gemeente Barneveld

Page 213: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 2

26437 4

Dhr. G. Butz, betrokken beleidsmedewerker AI-crisis gemeente Ede

Dhr. C.J.J.S. Majoor, burgemeester gemeente Weert

Dhr. G. van der Hoeven, betrokken beleidsmedewerker AI-crisis gemeente Weert

Dhr. J.H.A.G. van de Maasakkers, burgemeester gemeente Gemert-Bakel

Dhr. P. van Hoorn, betrokken beleidsmedewerker AI-crisis gemeente Gemert-Bakel

Mw. G. Eerdmans, wethouder gemeente Amersfoort

Dhr. K. Vonck, betrokken beleidsmedewerker AI-crisis gemeente Amersfoort

Mw. J.J.H. Colijn – de Raat, burgemeester gemeente Scherpenzeel

Dhr. B. Teerink, betrokken beleidsmedewerker AI-crisis gemeente Tiel

Mw. M. Sluijsmans, betrokken beleidsmedewerker AI-crisis gemeente Wageningen

Sector

Dhr. J.T. Wolleswinkel, voorzitter LTO/NOP (Nederlandse Organisatie van Pluimveehou-ders)

Dhr. B.M. Dellaert, sectordirecteur Pluimvee(vlees) en Eieren PVE

Dhr. H.B.A. Hulsbergen, adjunct-hoofd sectorafdeling Pluimvee(vlees) en Eieren.

Dhr. C.J.J.M. Vermeeren, secretaris NEPLUVI (Vereniging van de Nederlandse Pluimvee-verwerkende Industrie)

Dhr. A. van Dijk, voorzitter ANEVEI (Algemene Nederlandse Vereniging van Eierhandela-ren)

Dhr. W.J.M. Klessens, secretaris COV (Centrale Organisatie voor de Vleessector)

Dhr. M. van de Heuvel, voorzitter sectie Meststoffendistributie CUMELA (Cultuurtechni-sche werken en grondverzet, Meststoffendistributie en Loonwerken in de Agrarischesector in Nederland)

Dhr. J. van Dijk, secretaris sectie Meststoffendistibutie CUMELA

Dhr. F.D. Jorna, beleidsmedewerker NEVEDI (Nederlandse Vereniging Diervoederindu-strie)

Mw. S. de Jong, seniorbeleidsmedewerker CBL (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel)

Dhr. J.P. Ruig, voorzitter NBPW (Nederlandse Bond van Poeliers en Wildhandelaren)

Dhr J. de Jong, algemeen secretaris NBPW (Nederlandse Bond van Poeliers en Wildhande-laren)

Dhr. J. van der Vleuten, Directeur Cobroed

Dhr. J. Lagerwey, Pluimveehouder

Dhr. J.M. Mans, Pluimveehouder

Dhr. H. Bouma, Pluimveehouder

Page 214: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 2

26437 5

Mw. Koebrugge, Pluimveehouder

Dhr. Clemens, Pluimveehouder

Hobbydieren

Dhr. P.A. Maas, Regiovoorzitter siervogelvereniging Aviornis regio Zeeland

Dhr. Wisserhof, lid siervogelvereniging Aviornis

Dhr. Roodbeen, lid siervogelvereniging Aviornis

Mw. J. Hesterman, voorzitter NBvH (Nederlandse Belangenvereniging van Hobbydierhou-ders)

Dhr. M.J. Hendriksen, vice-voorzitter NBvH (Nederlandse Belangenvereniging van Hobby-dierhouders)

Dhr. F. Beekmans, tweede voorzitter NHDB (Nederlandse Bond van Hoeder- en Dwerg-hoender, Sier- en Watervogelhouders)

Dhr. S. Westendorp, praktiserend dierenarts en lid NHDB (Nederlandse Bond van Hoeder-en Dwerghoender, Sier- en Watervogelhouders)

Dhr. S. van Bers, dierenarts en lid waarheidscommissie Vogelpest

Dhr. A. van Noort, lid waarheidscommissie Vogelpest

Dhr. K. Broekman, lid waarheidscommissie Vogelpest

Dhr. P. van der Zwart, lid waarheidscommissie Vogelpest

Dhr. en Mw. G en J. Gloudemans, hobbydierhouder

Mw. E. van Rijn, hobbydierhouder

Dhr. J. Tuinier, hobbydierhouder

Mw. A. Hulsmann, hobbydierhouder

Dhr. F. Bergsma, hobbydierhouder

Mw. S. Gerritsen, hobbydierhouder

Dhr. H. Ringnalda, hobbydierhouder

Dhr. G. Kieft, hobbydierhouder

Dhr. D. van Dijk, hobbydierhouder

Dhr. K. de Graaf, hobbydierhouder

Dhr. J. Smelt, hobbydierhouder

Dhr. A. Boks, hobbydierhouder

Page 215: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 2

26437 6

Dierenartsen

Dhr. H. de Groot, stafmedewerker KNMvD (Koninklijke Nederlandse Maatschappij voorDiergeneeskunde)

Dhr. A. Steentjes, dierenarts te Someren

Dhr. P.M. Cornelissen, pluimveedierenarts Noord-Nederland in Slagharen

Dhr. M. Hagenaar, pluimveedierenarts RVV

Dhr. W. Schaftenaar, dierenarts Blijdorp

Wetenschap

Dhr. A.D.M.E. Osterhaus, hoofd afdeling Virologie, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam

Dhr. A.J. Stegeman, hoofd afdeling Epidemiologie van dierziekten, Universiteit Utrecht

Ruimingsbedrijven

Dhr. S. Beerendonk, director general affairs Rendac

Dhr. C. Rietveld, bedrijfsdirecteur Rendac

Dhr. H. Kiezebrink, directeur Harm Kiezebrink Instituut (HKI)

Dhr. D. van Wijk, Harm Kiezebrink Instituut (HKI)

Overigen

Dhr. K. Brouwer, directeur NVD (Nederlandse Vereniging van Dierentuinen)

Dhr. G. v. Leiden, plv. griffier Tweede Kamer

Page 216: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 3

26437 1

STEEKPROEFVERANTWOORDING EN RESPONS ENQUÊTES

Ten behoeve van de evaluatie is een schriftelijke enquête uitgevoerd onder vier doelgroepen,te weten gemeenten, (preventief) geruimde bedrijven, niet-geruimde bedrijven in de sectoren hobbydierhouders.

Bij het trekken van de steekproef is uitgegaan van een gewenst betrouwbaarheidinterval vanvan –5%/+5% en een responspercentage van 40%. Het veronderstelde responspercentagevan 40% is gebaseerd op de aanname dat de benaderde respondenten een hoge betrokken-heid hebben bij het onderwerp. Het betrouwbaarheidsinterval geeft de interpretatieruimteaan van de uiteindelijke resultaten. Een betrouwbaarheidsinterval van -5%/+5% betekent datwanneer bijvoorbeeld 70% van de geruimde bedrijven het eens is met de (voorbeeld)stelling‘Ik ben goed geïnformeerd over de gevolgen van de AI-crisis voor mijn bedrijf’, dat met95% zekerheid kan worden gesteld dat tussen de 70% (75%-5%) en 80% (75%+5%) van allegeruimde bedrijven het eens is met deze stelling. In onderstaande tabel geven we de res-pons weer naar doelgroep.

Tabel Respons per doelgroep.

DOELGROEPEN

Populatie Benodigde responsbetrouwbaarheids-interval –5%/+5%

Respons Daadwerkelijk be-trouwbaarheidsin-

terval (+/-)

Geruimde bedrijven 1349 299 173 (23%) 6.96%

Niet-geruimde bedrijven insector

2.851 339 325 (38%) 5.12%

Hobbydierhouders 16.490 375 312 (33%) 5.5%

Getroffen en omringendegemeenten338

79 66 53 (67%) 7.77%

Toelichting respons geruimde bedrijven

Bij 24% van de bedrijven is daadwerkelijk besmetting met het AI-virus vastgesteld. De res-pondenten zijn afkomstig uit de gehele breedte van de sector en vaak op meerdere terreinenactief. Van de respondenten is/was 52% actief in de legsector, 15% in de vleeskuikensectoren 6% in de eenden- of kalkoensector. 26% van de geruimde bedrijven heeft aangegeventijdens de AI-crisis (ook) hobbydierhouder te zijn geweest. Binnen de sectoren zijn de res-pondenten redelijk gespreid over de bedrijfstypen. De groep geruimde bedrijven die de vra-genlijst hebben teruggestuurd, bestaat voornamelijk uit legbedrijven (46%), gemengdepluimveebedrijven (20%), opfokbedrijven (15%) en vermeerderingsbedrijven (14%). Daar-naast hebben enkele grootouderbedrijven, broederijen, eierverzamelaars en pakstations devragenlijst ingevuld. Deze spreiding komt goed overeen met de populatie. De bedrijven zijnvrijwel allemaal klein: 96% van hen heeft vijf of minder medewerkers in dienst.339 51% vande geruimde bedrijven die de enquête hebben teruggestuurd, is afkomstig uit de provincieGelderland, 21% uit Noord-Brabant, eveneens 21% uit Limburg en 7% uit Utrecht.

338 Het daadwerkelijke aantal ontvangen vragenlijsten van de gemeenten bedraagt 52. Twee gemeen-

ten hebben echter gezamenlijk de vragenlijst ingevuld met als reden dat zij gezamenlijk de crisis-organisatie hebben gedaan.

339 Meerdere respondenten in deze groep hebben aangegeven ten onrechte door LNV/RVV te zijnaangemerkt als bedrijf.

Page 217: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 3

26437 2

Toelichting respons sector

Van de niet-geruimde bedrijven is/was 38% actief in de legsector, 50% in de vleeskuiken-sector en 4% in de eenden- of kalkoensector. Het betreft voornamelijk legbedrijven (27%),gemengde pluimveebedrijven waar naast pluimvee ook bijvoorbeeld runderen of varkensworden gehouden (21%), vermeerderingsbedrijven (19%), vleeskuikenbedrijven (14%) enopfokbedrijven (14%). Ook hier bestaat het merendeel (89%) uit kleine bedrijven tot vijfmedewerkers. Bijna een kwart (24%) van de bedrijven geeft aan dat zij ten tijde van de AI-crisis in een beschermings- of toezichtsgebied vielen. 14% van de geruimde bedrijven die deenquête hebben teruggestuurd, is afkomstig uit de provincie Gelderland, 28% uit Noord-Brabant, 17% uit Overijssel, 9% uit Drenthe en eveneens 9% uit Groningen. Voor de overi-ge provincies geldt dat minder dan 9% hieruit afkomstig is.

Toelichting respons hobbydierhouders

De hobbydierhouders die de enquête hebben ingevuld, zijn voor het grootste deel afkomstiguit de bestanden van LNV. De hobbydierhouders in dit bestand hebben allen hun dierenaangemeld. Daarnaast heeft een aantal respondenten de vragenlijst verkregen via de websitevan Aviornis. Ruim een kwart (27%) van de hobbydierhouders is afkomstig uit het zuidenvan Nederland.

Toelichting respons gemeenten

Bij 42 van de 53 gemeenten die hebben gereageerd, zijn bedrijven dan wel hobbydieren ge-ruimd (bij 33 zowel bedrijven als hobbydieren, bij zeven alleen bedrijven en bij twee alleenhobbydieren).340 23 van de 29 gemeenten waar daadwerkelijk AI is geconstateerd hebben deenquête teruggestuurd. 19 gemeenten liggen in de provincie Noord-Brabant, 16 in Gelder-land, 12 in Limburg en zes in Utrecht.

340 Zoals aangegeven in de enquête.

Page 218: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 4

26437 1

CRISISORGANISATIE LNV, NATIONAAL EN BIJ VWA/RVV

In deze bijlage geven wij kort samengevat een overzicht van de crisisorganisatie zoals diebestaat op papier bij LNV (centraal en decentraal), nationaal en bij VWA/RVV.

FORMELE CRISISORGANISATIE LNV CENTRAAL

Eenheid Formele Rolbeschrijving Sleutelfunctionarissen

Coördinator Cri-sismanagement

x Bijzondere verantwoordelijkheid voor cri-sispreparatie (ziet er op toe dat documenta-tie, voorzieningen, trainingen voor het ge-hele departement op peil worden gehou-den).

x Betrokken directies blijven overigens zelfverantwoordelijk voor eigen crisisvoorberei-ding.

x Coördinator Crisismana-gement

DepartementaalCoördinatie Cen-trum LNV (DCC-LNV)

x Wordt ingesteld door SG wanneer crisisdreigt of reeds in ontstaan. Kan binnen 4uur worden ingesteld.

x Het fysieke centrum waarbinnen crisisacti-viteiten op departementaal niveau zijn geor-ganiseerd en van waaruit de crisisbestrijdingwordt gecoördineerd.

x Herbergt departementale crisiseenheden.

DepartementaleCrisisstaf341 (DCS)

x Besluitvormend orgaan, heeft tot taak.

x Beoordelen van de crisissituatie.

x Beoordelen beleidsopties.

x Advies aan Minister.

x Nemen maatregelen ten behoeve vanrechtmatige en doelmatige uitvoering vanbeleidsbesluiten.

x Vertalen van beleidsbeslissingen in op-drachten aan het departementaal beleids-team.

x Beoordelen Communicatie/voorlichtings-strategie.

x Onderhouden van de noodzakelijke externeen interne contacten.

Basisbezetting:342

x SG (voorzitter)

x DG Besmettelijke Dier-ziekte

x Directeur Voorlichting

x Coördinerend directeurDBT

x Coordinator crisismana-gement

x Medewerker SAL (secre-tariaat)

x Coördinerend regiodirec-teur

x [Facultatief]

341 Samenstelling varieert al naar gelang aard en grootte van de crisis en/ of de meest efficiënte

werkwijze en wordt gespecificeerd in crisis-specifieke draaiboeken.342 De leden van de crisisstaf hebben een plaatsvervanger. Uitgangspunt in de crisisorganisatie is

gezien de zware belasting van het personeel overigens in het algemeen dat directies en dienstenvooraf voorzien in een structurele vervanging van personen die een functie in de crisisorganisatievervullen.

Page 219: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 4

26437 2

FORMELE CRISISORGANISATIE LNV CENTRAAL

Eenheid Formele Rolbeschrijving Sleutelfunctionarissen

DepartementaalBeleidsteam (DBT)

x Eenheid in LNV crisisorganisatie, die is be-last met de voorbereiding en uitwerking vanbesluiten.343

x Taken zijn onder meer: het opzetten vaneen beleidsinformatiesysteem; het signale-ren van ontwikkelingen in de samenleving;communiceren en afstemmen met het regi-onaal beleidsteam; formuleren van beleids-voorstellen; opstellen situatierapporten; ver-zorgen interdepartementale afstemming;organiseren van klankbordgroepen, et cete-ra.

Basisbezetting:

x Door SG aangewezencoördinerend directeur(leiding)

x Coordinator crisismana-gent

x Manager proceskwaliteit(‘DCC waakhond’ van dekwaliteit van werkproces-sen)344

x MT-lid meest betrokkensectordirectie.

x VerbindingsmedewerkersRCC’s

x Lid Communicatieteam

x Betrokken beleidsmede-werkers (facultatief)

x Medewerkers AID, RVV,PD, LASER (facultatief).

Departementaalcommunicatie-team (DCT)

x Interne en externe Communicatie en Voor-lichting tijdens crises (snelle interne com-municatie, voorlichting publiek en pers, in-formatievoorziening aan de staande LNV-organisatie centraal, call-centre etc.).

x Directeur Voorlichting(leiding) is verantwoor-delijk voor uniformiteitvan de voorlichting cen-traal en regionaal eneventueel afstemmingmet Nationaal Voorlich-tingscentrum (NVC).

Concern CrisisControl Team (3CT)345

x Coördineert voor heel LNV alle (niet beleids-inhoudelijke) facilitaire taken.

x Verantwoordelijk voor normstelling van hetfinanciële beheer, personele, logistieke enmateriele zaken, ICT, documentaire infor-matievoorziening en archivering.

x Directeur FEZ (ConcernCrisiscontroller/ voorzit-ter)

x Directeur P &O

x Directeur IFA

343 LNV Handboek Crisisbesluitvorming, versie 1.0 maart 2002, p.10.344 Zijn taken zijn onder andere: aandacht voor opbouw van de crisisorganisatie; evenwicht werk-

voorraad en formatieve sterkte; continuïteit ploegendienst; afstemming DCC en RCC’s; verza-melen van leer- en verbeterpunten.

345 In de crisisfuncties binnen LNV wordt een onderscheid gemaakt tussen de (beleids)inhoudelijkekant van de crisis enerzijds en de ondersteunende toerusting anderzijds.

Page 220: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 4

26437 3

FORMELE CRISISORGANISATIE LNV CENTRAAL

Eenheid Formele Rolbeschrijving Sleutelfunctionarissen

Borgingsstaf/Borgingsoverleg

x Als sprake is van een dreigende crisis steltDG in overleg met SG een borgingsstaf in.

x Bepaalt administratief/financiele kaders,monitort het nakomen hiervan, geeft functi-onele adviezen mede op basis van auditrap-portages aan uitvoerende diensten en be-leidsdirecties en brengt verslag uit aan DCS.

x Kan opdrachten geven aan het crisis audit-team.

x DG (voorzitter)

x Vertegenwoordigers van3CT

x Regionale teams FPF

x Directeuren uitvoerendediensten

x Managers proceskwaliteit

x Vertegenwoordiger vande Audit Dienst

Crisis Auditteam x Zodra sprake is van een dreigende crisisstelt de directeur Auditdienst in overleg metSG een crisis auditteam in. Onafhankelijkfunctionerende eenheid.

x Beoordeelt opzet en werking van de admini-stratieve organisatie, onafhankelijk van decrisisorganisatie.

x Onder andere Risicoanalyses op draaiboe-ken en regelingen (in normale fase), beoor-deling implementatie crisisorganisatie (aan-dachtsfase), beoordeling administratieveprocedures, kwaliteit en betrouwbaarheidvan informatievoorziening etc.

x Rapporteert aan Borgingsstaf/ Borgings-overleg.

x Directeur auditdienst(AD)

Page 221: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 4

26437 4

FORMELE CRISISORGANISATIE LNV REGIONAAL

Eenheid Beschrijving Sleutelfunctionarissen

Portefeuillehouders crisisma-nagement van regionale be-leidsdirecties. WerkgroepenLNV regiodirecties.

x Bijzondere verantwoorde-lijkheid inzake crisesprepa-ratie.

x Portefeuillehouders crisis-management (MT-lid).

Regionaal Coördinatie CentrumLNV (RCC-LNV)

x Fysiek centrum van waaruitcrisisactiviteiten op regio-naal niveau zijn geconcen-treerd en van waaruit decrisisbestrijding wordt ge-organiseerd.

x Herbergt regionale crisis-eenheden.

x Coördinerend regiodirec-teur

x Facilitymanager RCC (tenbehoeve van alle niet-beleidsmatige zaken)

Regionale Crisisstaf (RCS) x Besluitvormend orgaan,verantwoordelijk voor:

x Coördinatie van de inzetvan LNV diensten in de re-gio (LASER, RVV,PD, DLG,AID)(dit laat onverlet delijnaansturing van landelijknaar regionaal binnen dezediensten).

x Rapportage en adviseringaan de departementale cri-sisstaf (DCS) en het DBT.

x Communicatie en afstem-ming met het openbaar be-stuur en regionale belan-genorganisaties

Basisbezetting:

x Coördinerend regiodirec-teur (voorzitter/tevens lidDCS)346

x Facilitymanager RCC

x Hoofd RBT

x Hoofd communicatieteam

x Unitmanager/liaisonLASER

x Kringdirecteur RVV

x Hoofdinspecteur AID

x Crisismanagers van betrok-ken uitvoerende LNV-diensten

Regionaal Beleidsteam (RBT) x Functioneert ten dienstevan de regionale crisisstaf.

x Heeft o.a. tot taak: in kaartbrengen ontwikkelingen;opstellen situatierapporten;ontwikkelen scenario’s enadviseren; informatie-uitwi-sseling met de LNV-diensten in het RCC; af-stemmen met DBT, com-municatieteam, denkgroeplange termijn; organiserenpsychosociale nazorg voorbetrokkenen.

x Coördinerend regiodirec-teur (leiding) wijst beleids-medewerker aan die wordtbelast met leiding RBT.

x Manager proceskwaliteit(waakhond kwaliteit proces-sen RCC).

346 Indien een crisis meerdere regio’s betreft benoemt de SG per regio een der regiodirecteuren als

coördinerend regiodirecteur.

Page 222: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 4

26437 5

FORMELE CRISISORGANISATIE LNV REGIONAAL

Eenheid Beschrijving Sleutelfunctionarissen

Denkgroep-lange-termijn x Gelieerd aan RBT maarfysiek op afstand van deRCC’s.

x Denkt na over mogelijkescenario’s en de gevolgenvoor de besluitvorming enomgekeerd.

x Medewerker Bureau Strate-gische Beleidsvorming (di-rectie Kabinet)

x Medewerkers regionale encentrale beleidsdirecties.

Regionaal communicatieteam347 x Verantwoordelijk voor decommunicatie tussen decrisis-organisatie en doel-groepen in de regio en voorinterne communicatie RCC-medewerkers.

x Hoofd RCT (neemt tevensdeel aan besprekingen Re-gionale crisisstaf). Is samenmet coördinerend regiodi-recteur namens LNV enigespreekbuis in de regio aan-gaande publieksinformatie.

Regionaal team FPF-zaken x Facilitaire functies van deregionale crisisorganisatie.

x Facilitymanager RCC. Staatin nauw contact met deCCC en de directeur IFA.348

Afstemmingsoverleg overheden x Overleg tussen Regionalecrisisstaf met Burgemees-ter, politie en OM, indiensprake is van –vraagstukkenop het gebied van openbareorde en veiligheid.

x Beperkte vertegenwoordi-ging RCS

x Coördinerend Burgemees-ter

x Hoofd regionale politie

x Officier van Justitie

Klankbordgroep(en) getroffe-nen

x In het kader van bestuurlij-ke afstemming, informatie-uitwisseling, draagvlakvor-ming, toetsing van haal-baarheid van maatregelenetc. wordt regelmatig over-leg gepleegd met belangen-groepen.

x Coördinerend regiodirec-teur (stelt klankborden inen is voorzitter van hetoverleg).

LNV uitvoerende diensten x RVV, AID en eventueel an-dere betrokken uitvoerendediensten zijn ingebed in deregionale crisisorganisatie.

347 Activiteiten van het RCT zijn verder uitgewerkt in het Handboek Communicatie bij crisis.348 Directeur IFA verleent specifieke ondersteuning bij de bouw van een crisiscentrum.

Page 223: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 4

26437 6

FORMELE CRISISORGANISATIE NATIONAAL

Ministerieel Beleidsteam (MBT) Politiek-bestuurlijke goedkeuring.I. Landelijk

Interdepartementaal beleidsteam349

(IBT)Bij een crisis waarbij meerdere departemen-ten zijn betrokken wordt de besluitvorminggecoördineerd en afgestemd door het IBT.In de regel opereert het IBT vanuit het NCC.Het IBT ondersteunt en doet voorbereidingvoor MBT.

Nationaal Coordinatiecentrum(NCC) en Nationaal Voorlichtings-centrum (NVC)

Het fysieke centrum waarbinnen crisisacti-viteiten op landelijk niveau zijn georgani-seerd en van waaruit de crisisbestrijdingwordt gecoördineerd

II. Landelijk

Departementaal Coördinatie Cen-trum (DCC)

Het fysieke centrum waarbinnen crisisacti-viteiten op departementaal niveau zijn geor-ganiseerd en van waaruit de crisisbestrijdingwordt gecoördineerd.

Gedeconcentreerde Rijksdiensten

III. Provinciaal Provinciaal Coordinatiecentrum(PCC)

Het fysieke centrum waarbinnen crisisacti-viteiten op provinciaal niveau zijn georgani-seerd en van waaruit de crisisbestrijdingwordt gecoördineerd.

Regionaal Coördinatie CentrumLNV (RCC)

Fysiek centrum van waaruit crisisactiviteitenop regionaal niveau zijn geconcentreerd envan waaruit de crisisbestrijding wordt geor-ganiseerd.

IV. Gemeentelijkniveau

Gemeentelijk Coordinatiecentrum(GCC)

x Heeft vastgelegde verantwoordelijkhe-den en bevoegheden bij het bestrijdenvan rampen en zware ongevallen.

x Kunnen ook operationeel zijn bij de be-heersing van een crisis.

x De burgemeester is opperbevelhebbervoor de operationele diensten op hetgrondgebied van zijn gemeente.

349 De aard, omvang en ernst van de crises zijn bepalend voor de taken, bevoegdheden en samen-

stelling van het IBT.

Page 224: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 4

26437 7

REGIONAAL CRISISCENTRUM: VETERINAIRE UITVOERING RVV350

x Bureau Protocollen

x Afdeling Tracering:

� Hoofd Tracering

� Unit Tracering besmette bedrijven

� Unit bedrijfsbezoeken afdeling Tracering

� Veldmedewerkers Tracering

� Unit Epidemiologie

x Afdeling Screening:

� Hoofd Screening

� Unit Bedrijfsbezoeken

� Unit Screening

� Screeningsteams (veldmedewerkers)

x Afdeling Markering:

� Hoofd Markering

� Unit Bedrijfsbezoeken

� Unit Markering

� Veldwerkteams markering

x Afdeling Taxatie:

� Directeur RVV

� Crisismanager

� Hoofd Taxatie

� Taxatieteams

x Afdeling Ruiming:

� Hoofd Ruiming

� Administratieve Unit Ruiming

� Unit Bedrijfsbezoeken

� Veldmedwerkers Ruiming

� Nazorgteam (R & O, Afval)

x Afdeling Herbevolking

� Crisismanager

� Hoofd Herbevolking

� Medewerker Herbevolking

� Veldmedewerkers

x (Eventueel) Afdeling Noodvaccinatie. Indien de beschikbare capaciteit van ruimen niet toerei-kend is om de bedrijven in het betreffende gebied te ruimen kan besloten worden een noodvac-cinatie uit te voeren.

� Hoofd Vaccinatie

� Hoofd Regionaal Vaccinatiecentrum

350 Deze informatie is gebaseerd op het draaiboek Aviaire Influenza, afdeling Dierziekten RVV, ok-

tober 2001, versie 1.0.

Page 225: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 4

26437 8

REGIONAAL CRISISCENTRUM: VETERINAIRE UITVOERING RVV350

� Unit bedrijfsbezoeken

� Vaccinatie Hulpkrachten

� Veegploeg

� Bureau inname regionaal vaccinatiecentrum

� Bureau materiaal uitgifte regionaal vaccinatiecentrum

� Vaccinatieteams

REGIONAAL CRISISCENTRUM: NON-VETERINAIRE UITVOERING RVV

x Crisisadministratie

� Algemene administratie

� Secretariaat

� Financiële Administratie van de Crisisorganisatie

x Bureau Ontheffingen. Het beleid is er vooralsnog gericht op het niet afgeven van ontheffingen.Of hiervan incidenteel kan worden afgeweken, wordt bepaald door de CVO/crisisbestuur. Devoorwaarden zullen dan eerst worden vastgesteld.

� Mobiliteit

� Huisvesting

� Middelenbeheer

� Monsterneming

Plv. DirecteurRVV

RuimenH8

Dierziekten, FA, P &O,I & A, FZ

Crisismanager H16

Kwaliteitsmanagement

Dienst Interne Controle

BureauOntheffingen H15

Chef deBureau 16

Chef VeterinaireH16

Bureauprotocollen H3

HuisvestingH18

MobiliteitPersoneels -zaken H17

Middelen-beheer H19

Crisisadmini-stratie H14

Monster-names H20

Automatise-ring

Secretariaat

AlgemeneAdministratie

FinanciëleAdministratie

TaxerenH7

HerbevolkingH9

Overname

MarkerenH 6

TracerenH 4

ScreenenH5

Directeur RVV

Page 226: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 5

26437 1

BRONVERMELDING

Advies expertgroep doden en ruimen, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, april2003.

Agrarisch Dagblad, diverse artikelen aangaande aviaire influenza, periode maart – augustus 2003.

Algemeen Dagblad, diverse artikelen aangaande aviaire influenza, periode maart – augustus 2003.

Avian influenza (AI) in the Netherlands, Belgium and Germany – chronology of main events andlist of decisions adopted by the commission, DG SANCO, e2: animal health and welfare, zoot-echnics, augustus 2003.

Beschikking 2003/290/EG van de Commissie van 25 april 2003 tot vaststelling van beschermendemaatregelen in verband met aviaire influenza in Nederland.

Beschikking 2003/357/EG van de Commissie 16 mei 2003, aanvulling op 2003/290/EG.

Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinairgebied.

Bestek voor evaluatie-onderzoek bestrijding AI-crisis (definitief), Ministerie van Landbouw, Natuuren Voedselkwaliteit, juli 2003.

Bezoekersregeling Aviaire Influenza 2003, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,ingang 27 maart 2003, intrekking 22 augustus 2003.

Brief DIZ/LNV aan de directeur FVO, juli 2003.

CD-rom Klassieke vogelpest in Nederland, VWA/RVV, september 2003.

Centrale Crisisstaf (CCS) verslagen en bijlagen, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwali-teit, maart – augustus 2003.

Dierziektebestrijding met beleid, advies over de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten, Raadvoor Dierenaangelegenheden en Raad voor het Landelijk Gebied, december 2003.

Diverse persberichten van Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, periode maart –au-gustus 2003.

Draaiboek Aviaire Influenza, versie 1.0., RVV afdeling Dierziekten, oktober 2001.

Draaiboek Crisisbeheersing, AID, oktober 2002.

Draaiboek Crisisbeheersing Dierziektebestrijding, LASER, januari 2003.

Eindrapport MKZ 2001, Evaluatie van een crisis, B&A Groep, maart 2002.

Epidemiologische consequenties van vaccinatie, ID-Lelystad, GD Deventer, CIDC-Lelystad, FaculteitDiergeneeskunde UU, mei 2003.

Evaluatie van de AI-bestrijding in Nederland in de periode maart-augustus 2003, vastgesteld in devergadering van het bestuur van PVE, 23 oktober 2003.

Page 227: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 5

26437 2

Evaluatie van de inzet van de Algemene Inspectiedienst vogelpestcrisis 2003, Trimension Rampen-management BV, september 2003.

Evaluatie Vogelpest, de samenwerking van de gemeenten en rampenbestrijdingsorganisatie met hetRijk tijdens de crisis, versie 1.0, verschillende partijen in Noord- en Midden Limburg en de regioZuid Oost Noord-Brabant, december 2003.

Final report of a mission carried out in the Netherlands from 1 to 5 may 2003 concerning aviaire in-fluenza, Food and Vetenairy Office, DG(SANCO), mei 2003.

Handboek Communicatie bij Crisis, versie 2.0, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwali-teit, maart 2003.

Handboek Crisisbesluitvorming, versie 1.0, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,maart 2002.

Handboek financieel management in crisissituaties, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit, Directie Financieel Economische Zaken, januari 2003.

Interdepartementaal beleidsteam (IBT) –verslagen, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit, periode maart – mei 2003.

Interne Evaluatie AI Crisis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, EC-LNV, novem-ber 2003.

Jaarverslag AID, Algemene Inspectie Dienst, 2002.

Ketenconsequenties van de uitbraak van vogelpest, Landbouw Economisch Instituut (LEI), maart2003.

Klassieke Vogelpest uitbraak in Nederland 2003, Universiteit Utrecht, juli 2003.

Memo ‘Stand van zaken LNV-Loket tot 01 september 2003 met betrekking tot de vogelpest’, Ministe-rie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, september 2003.

Nationaal Handboek Crisesbesluitvorming, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrela-ties, maart 2002.

Nieuwsbrieven van het Ministerie van LNV aan de sector, periode maart – augustus 2003.

NOS nieuws, diverse berichten aangaande aviaire influenza op web-archief, periode maart – augus-tus 2003.

NRC Handelsblad, diverse artikelen aangaande aviaire influenza, periode maart – augustus 2003.

‘Overheid pampert getroffen pluimveehouders’, Intermediair, maart 2003.

Overzicht van de mogelijkheden van doden van vogels in het kader van de bestrijding van besmette-lijke dierziekten, ID-Lelystad, 2003.

Plan van aanpak voor herbevolking geruimde pluimveebedrijven, PVE, april 2003.

Pluimveehouderij en besmettelijke dierziekten: inventarisatie van kennis en dilemma’s, WageningenUR, juni 2003.

Preadvies voor de Vereniging voor Agrarisch Recht, mr. A. G. Walsweer, april 2003.

Page 228: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 5

26437 3

PVC-rapportages, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, maart – mei 2003.

Rapportage Welzijnscommissie Wensing, periode maart – augustus 2003.

Rapportage Commissie Bot aan de Ministers van VWS en LNV, juni 2003.

RCC-dagjournaal, Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees, periode maart – augustus 2003.

Reactie LNV op bevindingen FVO-missie, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, juli2003.

Reactie op zwartboek vogelpest, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, december2003.

Regeling compartimentering AI-gevoelige dieren 2003, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voed-sel-kwaliteit, ingang 27 maart 2003, intrekking 22 augustus 2003.

Regeling monitoring Aviaire Influenza 2003, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,ingang 8 maart 2003.

Regeling standstill AI-gevoelige dieren 2003, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,ingang 4 april 2003, intrekking 10 april 2003.

Regeling vervoersbeperkingen pluimvee Gelderse Vallei 2003, Ministerie van Landbouw, Natuur enVoedselkwaliteit, ingang 1 maart 2003, intrekking 2 maart 2003.

Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit, ingang 2 maart 2003, intrekking 22 augustus 2003.

Regeling verzamelverbod pluimvee Nederland 2003, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit, ingang 1 maart 2003, intrekking 22 augustus 2003.

Regionale Crisisstaf (RCS)–verslagen, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, periodemaart – augustus 2003.

Richtlijn 89/662/EEG van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautai-re handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandkoming van de interne markt.

Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controlesin het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het voor-uit-zicht van de totstandbrenging van de interne markt.

Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voor-schriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluim-vee en broedeieren.

Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelenvoor de bestrijding van aviaire influenza.

Risicoinventarisatie en –evaluatie van de ruimingen ten gevolge van de vogelpest, Achmea Arbo,maart-april 2003.

Situatierapportages RCC aan CCS, periode maart – augustus 2003.

Statistisch Jaarrapport 2003, Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren, juli 2003.

Telegraaf, diverse artikelen aangaande aviaire influenza, periode maart – augustus 2003.

Page 229: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004

BIJLAGE 5

26437 4

Tijdelijke regeling vervoers- en exportverbod pluimvee 2003, Ministerie van Landbouw, Natuur enVoedselkwaliteit, ingang 1 maart 2003, intrekking 4 maart 2003.

Tijdelijke regeling vervoers- en exportverbod pluimvee 2003 I, Ministerie van Landbouw, Natuur enVoedselkwaliteit, ingang 4 maart 2003, intrekking 22 augustus 2003.

Tijdelijke vrijstellingsregeling enten AI-gevoelige dieren dierentuinen 2003, Ministerie van Land-bouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ingang 22 april 2003.

Transmission of H7N7 avian influenza A virus tot human beings during a large outbreak in com-merci-al poultry farms in the Netherlands., Koopmans, M, Wilbrink, B, Conyn, M, et al., TheLancet; 2004; 363; 587-593.

Trouw, diverse artikelen aangaande aviaire influenza, periode maart – augustus 2003.

Tussentijdse evaluatie externe handhavers, AID aan CCS, mei 2003.

Tweede Kamer der Staten-Generaal, dossier 28807, nrs. 1 – 73.

Uitspraak door College van Beroep voor het Bedrijfsleven in kort geding, mei 2003.

Veerkracht, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen 2002.

Vogelpest, het verdriet van Nederland, Waarheidscommissie Vogelpest, november 2003.

Volkskrant, diverse artikelen aangaande aviaire influenza, periode maart – augustus 2003.

Wet- en regelgeving omtrent hobbydieren, advies RDA, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voed-selkwaliteit, januari 2003.

Wet van 21 februari 1957, tot regeling van het door verwerking tot nuttige producten onschadelijkmaken van ondeugdelijk materiaal van dierlijke herkomst (Destructiewet).

Wet van 24 september 1992, houdende vaststelling van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren(GWWD).

Hiernaast zijn diverse andere documenten, zoals concepten van draaiboeken, plannen enmemo’s geraadpleegd en is ook een CD-ROM van de VWA/RVV ‘Klassieke vogelpest inNederland 2003, voorlopige versie’ geraadpleegd.

Page 230: Evaluatie bestrijding AI crisis, maart 2004