Duurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapport
-
Upload
willem-van-der-velden -
Category
Documents
-
view
638 -
download
1
description
Transcript of Duurzaamheid in Hart van Brabant, volledig rapport
Naar een duurzaam coöperatief dividend voor Rabobank Hart van Brabant
3
Voorwoord
Rabobank Hart van Brabant is een coöperatieve bank en draagt de samenleving een
warm hart toe. Een deel van de nettowinst stelt zij jaarlijks beschikbaar als Coöpera-
tief Dividend. Hiermee steunt de bank initiatieven die het maatschappelijke en socia-
le leven in de regio versterken. Maar hoe duurzaam zijn die bestedingen eigenlijk?
Binnen de bank ontstond de vraag in hoeverre de inzet van het Coöperatief Dividend
in lijn is met onze oorspronkelijke doelstelling en de duurzame regionale behoefte.
In de afgelopen jaren hebben we veel geld geïnvesteerd in met name maatschappe-
lijke projecten. Betrokken zijn in wat er in de gemeenschap leeft en daarmee de op-
gebouwde waardevolle relaties koesteren is van groot belang. Maar tegelijkertijd
willen we ook naar de toekomst kijken en meer ruimte bieden aan nieuwe initiatie-
ven.
Stap naar verduurzaming
Als je echt iets wilt betekenen voor de samenleving moet je nog een stap extra zet-
ten. Daarom willen we graag het Coöperatief Dividend verduurzamen. Investeren in
(bestaande) activiteiten die een effect hebben op de langere termijn en naast voor-
namelijk maatschappelijk, ook economisch of ruimtelijk van aard zijn.
In samenwerking met diverse vertegenwoordigers van regionale instanties, een aan-
tal specialisten van Rabobank Nederland en onze ledenraadsleden is in opdracht van
Rabobank Hart van Brabant een onderzoek uitgevoerd. In een kwantitatieve analyse,
de zogenaamde Triple P monitor, is de huidige duurzaamheid van de regio in kaart
gebracht. Een aantal workshops en rondetafelgesprekken hebben vervolgens gehol-
pen dit naar de praktijk te vertalen. Resultaat: een lijst met kansen en actiepunten
voor een duurzamer gebied.
In dit rapport presenteren we het resultaat van het onderzoek. De eerste stap in de
richting om keuzes te maken en gezamenlijk te gaan werken aan een sterkere om-
geving.
Martin Houben
directievoorzitter Rabobank Hart van Brabant
4
Inhoudsopgave
VOORWOORD .................................................................................................................................... 3
STAP NAAR VERDUURZAMING ............................................................................................................ 3
SAMENVATTING EN BELANGRIJKSTE CONCLUSIES .................................................... 6
VRAAGSTELLING EN UITWERKING .................................................................................................. 6 DUURZAAMHEID VAN HART VAN BRABANT ................................................................................... 6 NAAR EEN DUURZAAM COÖPERATIEF DIVIDEND ......................................................................... 7
1 INLEIDING .......................................................................................................................... 11
1.1 EEN DUURZAAM COÖPERATIEF DIVIDEND ....................................................................... 11 1.2 CENTRALE VRAAG: OP WELKE WIJZE KAN HET COÖPERATIEF DIVIDEND BIJDRAGEN
AAN EEN DUURZAAM HART VAN BRABANT? ................................................................................ 12 1.3 DE TRIPLE P-MONITOR ...................................................................................................... 12 1.4 HET TEMPELMODEL .............................................................................................................. 14 1.5 LEESWIJZER .......................................................................................................................... 15
2 PEOPLE ................................................................................................................................. 17
2.1 INLEIDING............................................................................................................................. 17 2.2 SOCIALE DUURZAAMHEID IN HART VAN BRABANT ......................................................... 18 2.3 CONCLUSIE ............................................................................................................................ 26
3 PLANET ................................................................................................................................. 27
3.1 INLEIDING............................................................................................................................. 27 3.2 ECOLOGISCHE DUURZAAMHEID IN HART VAN BRABANT ............................................... 27 3.3 CONCLUSIE ............................................................................................................................ 36
4 PROFIT ................................................................................................................................. 37
4.1 INLEIDING............................................................................................................................. 37 4.2 ECONOMISCHE DUURZAAMHEID IN HART VAN BRABANT .............................................. 40 4.3 CONCLUSIE ............................................................................................................................ 48
5 WAT DRAAGT BIJ AAN DUURZAAMHEID? ............................................................... 44
5.1 INLEIDING............................................................................................................................. 44 5.2 BIJDRAGE PER GEMEENTE ................................................................................................... 44 5.3 PRODUCTIE- OF CONSUMPTIEGEBIED – PEOPLE VS PROFIT ......................................... 46 5.4 DE DRUK OP DE LEEFOMGEVING – PEOPLE VS PLANET .................................................. 47 5.5 RUIMTE ALS DRAGER VAN DE ECONOMIE – PROFIT VS PLANET ................................... 48
6 DE BALANS OPGEMAAKT ............................................................................................... 50
6.1 HOGE ECOLOGISCHE KWALITEIT IN DE REGIO ................................................................. 50 6.2 KANSEN VOOR VERDUURZAMING ....................................................................................... 51 6.3 DE WORKSHOPS.................................................................................................................... 52 6.4 CLUSTERING VAN IDEEËN NAAR HET TEMPELMODEL ...................................................... 59
7 NAAR EEN DUURZAAM COÖPERATIEF DIVIDEND ............................................... 62
7.1 INLEIDING............................................................................................................................. 62 7.2 CONFRONTATIE TRIPLE-P SCORES EN COÖPERATIEF DIVIDEND ................................. 62 7.3 UITGANGSPUNTEN VOOR EEN DUURZAAM COÖPERATIEF DIVIDEND ........................... 65 7.4 RICHTEN VAN DE VOLGENS HET TEMPELMODEL GECLUSTERDE ACTIVITEITEN ........... 69
5
7.5 TOETSINGSCRITERIA VOOR TOEKOMSTIGE AANVRAGEN ................................................ 72
BIJLAGE I: KENMERKEN EN BRONNEN TRIPLE P-MONITOR ................................................................. 74
BIJLAGE II: DEELNEMERS RONDETAFELGESPREKKEN EN WORKSHOPS ................................................ 76
COLOFON ......................................................................................................................................... 80
6
Samenvatting en belangrijkste conclusies
Vraagstelling en uitwerking
Vanuit haar Coöperatieve grondslag stelt Rabobank Hart van Brabant jaarlijks een
aanzienlijk bedrag (Coöperatief Dividend) beschikbaar voor haar werkgebied. Het
streven is om deze gelden zodanig te richten, dat ze meer bijdragen aan een
duurzaam werkgebied.
Tegen die achtergrond is aan het directoraat Kennis van Economisch Onderzoek
van Rabobank Nederland (KEO) gevraagd om de duurzaamheid van het werkge-
bied in kaart te brengen, aan te geven op welke wijze het werkgebied verder ver-
duurzaamd kan worden en aansluitend te adviseren hoe het Coöperatief Dividend
(anders) gericht zou kunnen worden om dit te ondersteunen.
Bij de uitwerking zijn verschillende instrumenten en methoden gebruikt. De duur-
zaamheid van het gebied is in kaart gebracht met behulp van de Triple P monitor
van KEO, die langs objectieve en (landelijk) vergelijkbare indicatoren de actuele
duurzaamheid in kaart brengt. De basisgedachte van dit model is, dat een gebied
duurzaam is als het op de drie P’s (People, Planet, Profit) goed scoort en deze
waarden niet ten koste van elkaar gaan. Om inzicht te krijgen in verbeterrichtin-
gen is gebruik gemaakt van het Tempelmodel van Pontifax, dat gelijksoortige
duurzaamheidsdimensies kent (maatschappelijk/people, ruimtelijk/planet en eco-
nomisch/profit) en tevens twee soorten beleidsinstrumenten onderscheidt: gericht
op mensen – sociale instrumenten – en gericht op ‘stenen’ - fysieke instrumenten.
Voorts is dit onderzoek gebaseerd op een inventarisatie van het huidige Coöpera-
tief Dividend (2010), uitgebreide consultatierondes (workshops, rondetafelge-
sprekken) met de ledenraad van de bank en andere deskundigen en beschikbare
literatuur en databestanden.
Duurzaamheid van Hart van Brabant
Als we de totale score van Triple P berekenen (het gemiddelde van de drie dimen-
sies) voor Hart van Brabant als geheel, dan blijkt dat het gebied volgens de uit-
gangspunten van het model per saldo minder duurzaam is dan gemiddeld Neder-
land. Dit geldt ook voor alle drie gemeenten afzonderlijk, ook als zij tegen verge-
lijkbare gemeenten worden afgezet.
De sociale dimensie wordt beïnvloed door een ongunstige bevolkingssamenstelling
(enige krimp, vergijzing) en het beperkte aanbod van werk en voorzieningen. De
regio wordt weliswaar gekenmerkt door een hoge sociale cohesie, toch blijft dit
met het oog op de vergrijzing een aandachtspunt voor de toekomst.
De ecologische kwaliteit van Hart van Brabant laat een positief beeld zien. De
druk vanuit de bevolking en het bedrijfsleven op de ecologische kwaliteit van de
regio is gering. Dit wordt veroorzaakt door de lage bevolkings- en werkgelegen-
heidsdichtheid en de beperkte CO2-uitstoot van bedrijven. Er is weliswaar sprake
van een beperkte versnippering, maar toch staat de kwaliteit van het natuurlijke
gebied onder druk vanwege de lage biodiversiteit. Het platteland is van grote
maatschappelijke en economische waarde, voor het gebied zelf, maar ook voor de
omliggende grote steden.
7
De economische kwaliteit in Hart van Brabant blijft achter bij het landelijk gemid-
delde en is een aandachtspunt voor een duurzame toekomst. Het gebied scoort
vooral lager bij welvaartscreatie en economische vernieuwing.
Naar een duurzaam Coöperatief Dividend De kern van de onderzoeksvraag is om aan te geven hoe het Coöperatief Dividend
kan bijdragen aan een duurzamer werkgebied. Daarvoor is als eerste de duur-
zaamheidsmeting gerelateerd aan een rubricering van het Coöperatief Dividend
(2010) langs de begrippen maatschappelijk/people, ruimtelijk/planet en econo-
misch/profit. We zien dan behoorlijke verschillen tussen enerzijds de duurzaam-
heidscores en anderzijds het bestedingspatroon van het Coöperatief Dividend.
Daarbij valt op dat ruim 80% van het maatschappelijk dividend naar maatschap-
pelijke projecten gaat, in combinatie met een iets achterblijvende waarde op
‘People’. Ook bij economisch/profit zien we verschillen. Het is moeilijk om daaraan
harde conclusies te verbinden, maar het geeft wel aan dat er enige onbalans is,
die mogelijk bij een andere inzet van het Coöperatief Dividend gecorrigeerd kan
worden. Op hoofdlijnen zou duurzaamheid van het gebied per saldo kunnen ver-
beteren als er meer economie/profit komt, maatschappelijk/people verder wordt
versterkt en beide bewegingen niet ten koste gaan of zelfs profiteren van ruimte-
lijk/planet.
Vanuit deze eerste bevindingen hebben intensieve consultatierondes plaatsgevon-
den in de vorm van workshops en rondetafelgesprekken. De workshops zijn daar-
bij vooral gericht geweest op het genereren van ideeën, de rondetafelgesprekken
waren meer kaderstellend, vooruitlopend op het uiteindelijk te formuleren aan-
passingsadvies.
Vergrijzing, ontgroening en aankomende bevolkingskrimp zijn belangrijke elemen-
ten geweest tijdens de workshop maatschappelijk/people. Deze ontwikkelingen
blijken een niet te keren trend te zijn, meebewegen/anticiperen is noodzakelijk.
Betrekken en ondersteunen (o.a. zelfredzaamheid) zijn sleutelwoorden. Het ver-
enigingsleven kan hieraan een belangrijk draagvlak leveren, mits de voorzienin-
gen goed gewaarborgd zijn en blijven. Daarnaast vormt ook het elkaar beter leren
kennen een onderdeel van het anticiperen, met maatschappelijke stages als goed
voorbeeld. Voor wat betreft zorg en samenleving, een terugkerend thema binnen
dit deelgebied, zou de lokale overheid een draaischijf kunnen zijn voor particuliere
initiatieven. Ook focus op huisvesting, met name aandacht voor starters- en le-
vensloopbestendige woningen, is een actueel punt van aandacht.
De Brabantse gemeenschapszin, een gezamenlijke aanpak en de bereidheid om
net even iets anders naar de materie te kijken, kunnen een goede basis vormen
om de uitdaging van vergrijzing, ontgroening en krimp het hoofd te bieden.
In de workshop ruimtelijk/planet is geconstateerd dat de agrarische sector bezig
is met een transitieslag, wat leidt tot een verschuiving naar meer duurzame vor-
men van productie en bedrijfsvoering. Het zoeken naar verbinding en betere
communicatie met andere gebruikers van het landelijke gebied is belangrijk. In-
tensieve, kwalitatieve activiteiten, zouden in het landelijke gebied moeten kunnen
blijven, op voorwaarde van een goede inpassing en acceptatie. Infrastructureel
8
dient de toegevoegde waarde van de verbeterde N65 zich niet alleen op bereik-
baarheid, maar ook op gebiedsontwikkeling of sectorversterking te richten.
Planet heeft een duidelijke link naar de andere ‘P’s’, waaronder Profit. Onderne-
mingen zouden ruimte voor groei bij voorkeur binnen de bestaande contouren
moeten vinden (intensiveren en revitaliseren). Ook verbrede landbouw kan bi j-
drage aan een sterker landelijk gebied, denk aan leisure, zorg en het vermarkten
van streekproducten. Wat betreft Planet is de belangrijkste opgave voor de ker-
nen om hun aantrekkelijkheid (wonen, winkelen, werken) en toegankelijkheid
(bewegwijzering en parkeergelegenheid) te behouden en te vergroten.
Op mentaal gebied zal kennis van aanwezige kwaliteiten van het gebied en daar-
bij het uitdragen van trots de belevingsfactor zeker vergroten.
Het is voor voldoende economie/profit belangrijk om fysiek en beleidsmatig ruim-
te te blijven geven aan startende ondernemers. Er zou kunnen worden aangeslo-
ten op de aandacht elders in de regio (m.n. Eindhoven) voor innovatieve starters
en incubators. Steun voor starters zou tot uiting kunnen komen in het helpen vin-
den van customers, partners en het bieden van coaches en begeleiders (bijv. lo-
kale oud ondernemers), als ook het wegnemen van drempels en/of verlenen van
premies en kortingen. Overheidsbeleid zou in deze een verschuiving van handha-
ving naar stimulering moeten ondergaan. Betere afstemming en aansluiting kan
een goed werkende lokale arbeidsmarkt bevorderen. Op regionale schaal is aan-
sluiting op bestaande kennis- en werkgelegenheidsclusters in Tilburg, Eindhoven
en Den Bosch belangrijk. De Rabobank kan een bijdrage leveren aan het bij el-
kaar brengen van partijen en bij het benadrukken van gemeenschappelijke belan-
gen.
Veel aanbevelingen binnen Profit kunnen worden gegroepeerd onder de noemer
‘samenwerking’, waarbij oog gehouden moet worden voor de best passende ruim-
telijke schaal (vaak deels buiten werkgebied Rabobank Hart van Brabant). Een
sectoroverstijgende benadering kan leiden tot nieuwe bedrijfsconcepten en pro-
ductmarktcombinaties, gebaseerd op kwaliteiten van het gebied.
De belangrijkste uitkomsten van de workshops kunnen binnen de kaders van het
Tempelmodel als volgt worden samengevat.
9
Sociaal
Ruimtelijk Economie Maatschappelijk
Bewustzijn, trots en promo-tie (landelijk) gebied
Relatie kernen en platteland
Promotie/voorlichting na-tuur
Milieugedrag
Human Talent Management
Arbeidsbemiddeling oude-ren
Arbeidsparticipatie
Bedrijfsoriëntatie
Contact- en participatiesti-mulering
Contactstimulering oude-ren/jongeren
Participatie jongeren
Buurtverenigingen
Ondernemerschap
Startende ondernemers / ZZP-ers
Stimuleren ondernemer-schap
Samenbrengen onderne-mers
MVO verenigingen en stich-tingen
Impuls verenigingsle-ven/vrijwilligers
Stimuleren MVO (MVV)
Waardecreatie: innovatie
productvernieuwing
Zorg
Diverse integratie-acties
Waardecreatie: Groene Ruimte
Verbrede landbouw
Relatie recreatiesector
Stimuleren (natuurlijke) streekproducten
Fysiek
Ruimtelijk Economie Maatschappelijk
Kernen: toegankelijkheid en aantrekkelijkheid
Uiterlijke aantrekkelijkheid kernen
Bewegwijzering en parkeer-gelegenheid
Inbreiding vs uitbreiding
Bedrijfshuisvesting
Bedrijfsverzamelgebouw (incubatie)
Parkmanagement / cityma-nagement
Inbreiding vs uitbreiding
Ouderen
ICT Domotica
Zorg
Openbaar vervoer
Buitengebied: transitie nieuwe functies
Plattelandsondernemingen (o.a. zorg)
Eigentijdse landschapsver-sterking
Huisvesting
Starterswoningen (zelf-bouw)
Levensloopbestendige wo-ningen
Collectief wonen
Digitale en fysieke infra-structuur
N65 en A58 (gebiedsont-wikkeling)
Stimuleren digitale infra-structuur
Ontmoetingsplaatsen + cultuur
Wijkcentra
Kleine podia
Het doorlopen proces en de voorgaande constateringen hebben geleid tot het on-
derstaande advies voor het (her)richten van het Coöperatief Dividend. In een ver-
volgtraject zal de bank, in samenspraak met haar ledenraden en themagroepen
10
hieraan invulling moeten geven, in de vorm van het ontwikkelen van een werk-
programma voor bestaande en nieuwe initiatieven en het afronden van bestaande
projecten.
Sociaal
Ruimtelijk Economie Maatschappelijk
Consolideren
Bewustzijn, trots en promo-tie (landelijk) gebied
Intensiveren
Human Talent Management
Consolideren
Contact- en participatiesti-mulering
Ondernemerschap MVO verenigingen en stich-tingen
Waardecreatie: innovatie Zorg
Waardecreatie: Groene Ruimte
Fysiek
Ruimtelijk Economie Maatschappelijk
Afbouwen
Kernen: toegankelijkheid en aantrekkelijkheid
Beperken, consolideren
Bedrijfshuisvesting
Beperken, consolideren
Ouderen
Buitengebied: transitie nieuwe functies
Huisvesting
Digitale en fysieke infra-structuur
Ontmoetingsplaatsen + cultuur
11
1 Inleiding
1.1 Een Duurzaam Coöperatief Dividend
Bijdragen aan een duurzaam werkgebied
In oktober 2010 kwam de nieuwe Rabobank Hart van Brabant tot stand door fusie van
de Rabobanken Hilvarenbeek-Oisterwijk en De Leystroom. Binnen de nieuwe bank is
een belangrijke rol voor de ledenraad weggelegd. Een van de doelstellingen waarvoor
de bank de ledenraad in wil zetten, is het verduurzamen van het coöperatief dividend.
Deze verduurzaming moet plaats vinden door middel van concrete projecten die aan-
sluiten bij de specifieke behoefte van zowel bevolking, bedrijfsleven en maatschappe-
lijke organisaties in de regio. Om inzicht te krijgen in deze behoefte heeft Rabobank
Hart van Brabant aan directoraat Kennis en Economisch Onderzoek (KEO) van Rabo-
bank Nederland gevraagd onderzoek te doen naar de duurzaamheid van het gebied
en concrete aanbevelingen te doen voor de wijze waarop de bank het coöperatief di-
vidend kan verduurzamen. Het werkgebied van Rabobank Hart van Brabant bestaat
uit de gemeenten Haaren, Hilvarenbeek en Oisterwijk en de kernen Berkel-Enschot en
Udenhout (gemeente Tilburg). In onderstaande figuur staat het werkgebied in kaart
weergegeven. In deze rapportage noemen we het onderzoeksgebied ‘Hart van Bra-
bant’. De kwantitatieve Triple P –analyse heeft betrekking op de drie gemeenten die
tot dit gebied behoren (Haaren, Hilvarenbeek en Oisterwijk), waar mogelijk (vanwege
beschikbaarheid van basismateriaal), aangevuld met enige informatie over Berkel-
Enschot en Udenhout (zie grijze tekstkaders).
Figuur 1.1 Werkgebied Rabobank Hart van Brabant
Duurzaamheid in drieën: Triple P
‘Duurzaamheid’ heeft gaandeweg een bredere strekking gekregen dan de oorspronke-
lijke, puur ecologische. Naast ‘goed rentmeesterschap’ over onze natuurlijke omge-
12
ving behelst duurzaamheid dan ook het ‘behoud van welvaart’ en ‘sociale samenhang
en veiligheid’. De sociale, ecologische en economische dimensie worden in het Engels
doorgaans aangeduid als ‘Triple P’: ‘People, Planet, Profit’. Met deze drie dimensies
omvat het begrip ‘duurzaamheid’ de samenleving in de breedste zin.
1.2 Centrale vraag: Op welke wijze kan het Coöperatief Divi-dend bijdragen aan een duurzaam Hart van Brabant?
In dit rapport geven wij de kaders voor een werkprogramma dat Rabobank Hart
van Brabant kan gebruiken om haar coöperatieve dividend te verduurzamen, dat
wil zeggen, (meer) in te zetten ten behoeve van een duurzaam werkgebied. .
Langs de lijnen van de Triple P Monitor en het Tempelmodel (zie volgende para-
grafen) wordt de actuele duurzaamheid van het gebied in kaart gebracht en aan-
gegeven op welke wijze het werkgebied nog duurzamer kan worden en het coöpe-
ratief dividend van de bank daaraan kan bijdragen. Het werkprogramma vormt
het startpunt voor de ledenraad op basis waarvan zij concrete projecten in gang
kan gaan zetten. Het werkprogramma vormt hiermee de onderbouwing van de
toekomstige uitkering van het coöperatief dividend van de bank.
Bij de uitvoering van het onderzoek stonden de volgende vragen centraal:
1. Hoe duurzaam is de regio Hart van Brabant?
2. Welke maatschappelijke vraagstukken spelen er in de regio?
3. Hoe beoordelen betrokkenen (leden, klanten, medewerkers) deze vraagstuk-
ken en de mogelijke aanpak hiervan?
4. Hoe kan Rabobank Hart van Brabant richting geven aan de oplossing voor deze
vraagstukken door sturing met het coöperatief dividend?
1.3 De Triple P-Monitor Om de duurzaamheid van een regio te meten, heeft het regioteam van directoraat
Kennis en Economisch Onderzoek (KEO) van Rabobank Nederland de Triple P-
monitor ontwikkeld. Het instrument meet de kwaliteit van de leefomgeving in een
gebied op sociaal, ecologisch en een economisch terrein, oftewel People, Planet en
Profit. De duurzaamheid op deze drie dimensies wordt gemeten aan de hand van
twaalf eigenschappen die op hun beurt zijn gebaseerd op 46 kenmerken. Boven-
dien staan de drie dimensies niet los van elkaar maar oefenen ze invloed op el-
kaar uit. Zo is economische duurzaamheid afhankelijk van sociale eigenschappen
van een regio en vice versa. Denk daarbij aan het gebruik van arbeidskrachten
(People) door het bedrijfsleven (Profit) en het gebruik dat de bevolking (People)
maakt van voorzieningen zoals winkels (Profit). De aard en omvang van deze in-
vloed komen tot uiting in de zogenaamde connectoren. Figuur 1.2 geeft de di-
mensies en bijbehorende eigenschappen weer.
13
Figuur 1.2 Triple P-Monitor (dimensies en eigenschappen)
Bron: Rabobank
In de Triple P-monitor krijgt een regio een score voor elk kenmerk. De score voor
een eigenschap is de gemiddelde score van alle kenmerken binnen die eigen-
schap. Vervolgens worden de scores van de eigenschappen gemiddeld om de sco-
re voor de betreffende dimensie te bepalen. De uiteindelijke score voor de Triple P
is het gemiddelde van de scores van de drie dimensies. Zo kun je in één oogop-
slag zien in welk opzicht de regio duurzamer of juist minder duurzaam is dan de
rest van Nederland.
Hoewel in de praktijk iedereen een regio op een eigen manier beleeft en waarde
toekent aan de eigenschappen van een regio, is in de Triple P-monitor een keuze
gemaakt voor kenmerken waaraan op basis van een ‘objectief' gemiddelde een
afweging kan worden gemaakt of ze positief dan wel negatief bijdragen aan de
betreffende dimensie van duurzaamheid. Om deze uitkomsten in regionaal per-
spectief te plaatsen, zijn interviews met betrokkenen uit de regio gehouden, heeft
er een workshop plaatsgevonden en zijn diverse beleidsstukken geanalyseerd.
Berekening Triple P scores
In de Triple P-monitor wordt duurzaamheid gemeten op basis van de scores van een regio op de
onderliggende kenmerken (zie bijlage I). Bij ieder kenmerk hebben we gekeken of de betreffende
score positief of negatief bijdraagt aan de betreffende dimensie van duurzaamheid. Het landelijk
gemiddelde is voor ieder kenmerk op 1 vastgesteld. Vervolgens kijken we in hoeverre het onder-
zoeksgebied boven of onder het landelijk gemiddelde scoort. Een score hoger dan 1 betekent dat
het gebied op het betreffende kenmerk beter scoort dan landelijk en dus sterker bijdraagt aan de
duurzaamheid van het gebied. Dit zijn de waardes die worden weergegeven in de grafieken. Een
score hoger dan 1 wordt in de grafiek weergegeven als “gunstig” en een score lager dan 1 als
“ongunstig”. De scores zeggen dus niets over de absolute uitkomst van het betreffende kenmerk
maar wel over de bijdrage van de uitkomst aan de duurzaamheid van het gebied.
14
1.4 Het Tempelmodel In algemene zin is het tempelmodel is een praktisch instrument om een strategi-
sche discussie te structuren, die resulteert in een consistente visie: een samen-
hangend beeld van waar de organisatie/eenheid voor staat, wat men wil bereiken
en hoe dat georganiseerd kan worden. De tempel zorgt ervoor dat alle componen-
ten integraal in beeld komen en voorkomt dat men zoekt naar incidentele oplos-
singen voor deelproblemen.
Toepassing voor Hart van Brabant
Vanuit de basisgedachten van het Tempelmodel heeft Pontifax1 het concept ge-
concretiseerd naar een voor Hart van Brabant toepasbare vorm. Deze drie be-
leidsvelden die ook bij de Triple P worden genoemd (Ruimtelijk/Planet, Econo-
misch/Profit en Maatschappelijk/Sociaal) worden daarbij gecombineerd met twee
typen beleidsinstrumenten: gericht op mensen – sociale instrumenten en gericht
op stenen – fysieke instrumenten.
Figuur 1.3 Tempelmodel
Het Tempelmodel van Pontifax is ten eerste gebruikt om het Coöperatief Dividend
dat Rabobank Hart van Brabant (en haar voorgangers) in haar werkgebied heeft
geïnvesteerd, te rubriceren naar de drie pijlers en het onderscheid tussen ‘men-
________________________________
1 Zie www.pontifax.nl
Organiserend Vermogen
Mensen (Sociale instrumenten)
Stenen (Fysieke instrumenten)
MaatschappelijkRuimtelijk Economisch
Verduurzamings-financieringen© Pontifax
De metafoor van het Tempelmodel (zie ook figuur 1.3)
De tempel is een ruimte voor bezinning, bij voorkeur in afzondering. Die is noodzakelijk om
afstand te kunnen nemen van de waan van de dag en met een frisse blik te komen tot door-
dachte strategische keuzen en concepten.
Elk onderdeel van de tempel staat voor onderdelen van een organisatie en specifieke vragen:
• Het dak staat voor ambitie: wat wil de organisatie bereiken? Wat zijn de visie en ambitie,
uitgaande van de actuele omgevingsfactoren.
• De balk waarop het dak rust, staat voor de positionering die de organisatie kiest in zijn
omgeving. In welke omgeving wil men zich positioneren en de ambitie realiseren?
• De pijlers staan voor de organisatie van de organisatie. Wat is nodig op het gebied van
werkprocessen, mensen, sturing, kennis en middelen?
• Het fundament staat voor de cultuur, de waarden van de organisatie. Het fundament van
het vermogen om het verschil te maken.
15
sen’ en ‘stenen’. Dit geeft de mogelijkheid om een relatie te leggen (zie later in
deze rapportage) tussen de uitkomsten van het Triple-P model en de verdeling
van het huidige Coöperatief Dividend, om van daaruit een toetsingskader op te
stellen dat kan leiden tot een vanuit duurzaamheidsoptiek duurzamere inzet van
het Coöperatief dividend.
1.5 Leeswijzer De volgende drie hoofdstukken (2 t/m 4) behandelen ieder één P en gaan dus in
op de sociale duurzaamheid (People), ecologische duurzaamheid (Planet) en eco-
nomische duurzaamheid (Profit) van Hilvarenbeek, Oisterwijk en Haaren. Ieder
hoofdstuk begint met een uitleg van de samenstelling van de betreffende duur-
zaamheidsdimensie. Iedere volgende paragraaf laat de scores van de regio zien
op de Triple P. Bovendien worden in deze paragrafen de resultaten van de aanvul-
lende analyses weergegeven. Alle drie de hoofdstukken sluiten af met een conclu-
sie voor wat betreft de duurzaamheid van het gebied op de desbetreffende di-
mensie.
Daar waar de bovengenoemde drie hoofdstukken (2 t/m 4) laten zien in hoeverre
de drie dimensies duurzaamheid ondervinden (passief), benadert hoofdstuk 5
duurzaamheid vanuit de andere kant. We laten daarbij zien in welke mate de drie
dimensies zelf ook bijdragen (actief) aan de duurzaamheid van het gebied en hoe
in Hart van Brabant de sociale, ecologische en economische dimensies zich tot el-
kaar verhouden (interactie). Daarmee wordt een eerste inzicht verkregen langs
welke lijnen de duurzaamheid het beste versterkt zou kunnen worden. Ten slotte
wordt in hoofdstuk 6 de balans opgemaakt waarbij we op overzichtelijke wijze la-
ten zien hoe het met de duurzaamheid van Hart van Brabant is gesteld en waar
de kansen liggen om deze in de toekomst te verbeteren. Om zo dicht mogelijk bij
de praktijk te komen, wordt hier ook de input vanuit de workshops gebruikt.
Aansluitend brengt hoofdstuk 7 de uitkomsten van de Triple P analyse en de hui-
dige (2010) verdeling van het Coöperatief Dividend volgens het Tempelmodel van
Pontifax bij elkaar. Als eerste wordt een confrontatie gemaakt tussen enerzijds de
Triple P score van het gebied en anderzijds de verdeling van het Coöperatief Divi-
dend (in het verleden) over de duurzaamheidsthema’s. Waarschijnlijk toont de
vergelijking enige scheefheid, waarbij een eerste indruk zou kunnen ontstaan van
onderwerpen waarop meer of minder geïnvesteerd zou kunnen worden.
Aangevuld met de resultaten van workshops en rondetafelgesprekken wordt aan-
sluitend advies gegeven hoe het toekomstige Coöperatief Dividend te richten, in
(kwalitatieve) termen van consolideren, intensiveren of afbouwen. Daarbij worden
ook enkele thema’s voorgesteld, die aansluiten op de themagroepen die de bank
in haar communicatie hanteert.
Tenslotte wordt een globaal toetsingskader getoond, dat gebruikt zou kunnen
worden om toekomstige aanvragen te toetsen.
16
Schematisch kan de werkwijze als volgt worden weergegeven.
Figuur 1.4 Aanpak en uitvoering opdracht
17
2 People
2.1 Inleiding Sociale duurzaamheid geeft aan in hoeverre een regio beschikt over de kenmer-
ken die nodig zijn om de samenleving in stand te houden. Het zijn in de eerste
plaats de samenstelling en de onderlinge verbondenheid van de bevolking die be-
palen in hoeverre onze samenleving in de huidige vorm kan blijven voortbestaan.
De sociale duurzaamheid van een regio is echter ook afhankelijk van wat de eco-
logische en economische dimensies aan de inwoners te bieden hebben.
Voor de eerste eigenschap –de bevolkingssamenstelling– kijken we naar een aan-
tal ‘harde’ kenmerken, namelijk het aantal bijstandsuitkeringen, het opleidingsn i-
veau, het aantal jongeren en de demografische dynamiek (bevolkingsgroei). Een
samenleving die zorgt voor een volgende generatie en investeert in opleiding is
immers duurzamer dan een samenleving die wordt gekenmerkt door sociale ach-
terstanden en vergrijzing.
De eigenschap sociale cohesie gaat in op de maatschappelijke samenhang in een
regio. Hierbij gaat het om de wat meer ‘zachte’ indicatoren die aangeven hoe de
mens in het leven staat. Sociale cohesie geeft de mate van binding tussen de in-
dividuen weer. Kenmerken van sociale cohesie, zoals het aandeel van de bevol-
king dat participeert in vrijwilligerswerk en de opkomst bij Tweede Kamerverkie-
zingen, geven inzicht in de mate waarin de inwoners betrokken zijn bij hun sa-
menleving. Daarnaast is de wijze waarop sociale interactie plaatsvindt van belang
voor de sociale cohesie. Interactie kan immers gericht zijn op samenwerking en
daarmee de samenleving versterken, maar ook op confrontatie en daarmee de sa-
menleving verzwakken. Daarom zijn ook het aandeel van protestpartijen in de verkie-
zingsuitslag en de criminaliteit belangrijke indicatoren voor de sociale cohesie in een
gebied.
Het bedrijfsleven vervult voor de inwoners van een gebied twee verschillende rol-
len. De economische dimensie heeft daardoor op twee manieren invloed op de so-
ciale duurzaamheid van een regio. In de eerste plaats voorzien bedrijven en in-
stellingen in de behoefte aan producten en diensten op allerlei gebied. In dit kader
is het aanbod van winkels en vrijetijdsvoorzieningen -waarvan de bevolking in de re-
gio gebruik kan maken- van belang. Daarnaast biedt het bedrijfsleven werkgelegen-
heid aan de beroepsbevolking. Daarvoor is gekeken naar de gemiddelde bedrijfsom-
vang en de bereikbaarheid van arbeidsplaatsen in de regio. Deze kenmerken zijn on-
dergebracht in het begrip ‘werk en voorzieningen’.
Voor de inwoners van een gebied is de ecologische dimensie vooral van belang als
woonomgeving. Zij gebruiken hun omgeving om te wonen en te recreëren. De be-
schikbaarheid van fysieke ruimte bepaalt de intensiteit van het ruimtegebruik (stede-
lijkheid) en de aantrekkelijkheid van de woonomgeving. De WOZ-waarde geeft een
indicatie van de fysieke kwaliteit van de woonomgeving. Dit vormt dan ook een indi-
cator voor de mate waarin de fysieke ruimte bijdraagt aan de sociale duurzaamheid
van een regio.
18
2.2 Sociale duurzaamheid in Hart van Brabant2 Het Hart van Brabant heeft een benedengemiddelde sociale duurzaamheid. Welis-
waar is de verbondenheid van de bevolking gunstiger dan die van Nederland als
geheel, maar dit geldt niet voor de samenstelling van de bevolking in de regio.
Ook biedt de regio haar bevolking minder werk en voorzieningen dan gemiddeld.
Met uitzondering van Oisterwijk biedt de regio ook minder beschikbare oppervlak-
te om te wonen.
Figuur 2.1 Sociale duurzaamheid
Bron: Rabobank
Ongunstige bevolkingssamenstelling
De bevolkingssamenstelling in Hart van Brabant is minder duurzaam dan die in de
rest van Nederland. De regio heeft dit ongunstige beeld te danken aan een be-
perkt aantal jongeren tot 25 jaar, het lagere opleidingsniveau en de beperkte de-
mografische dynamiek. Dit komt omdat de bevolkingsomvang hier sinds 2000
minder sterk is gegroeid dan landelijk. In tekstvak 1 wordt verder ingegaan op de
bevolkingsontwikkeling in Hart van Brabant. Positief is dat er in de regio relatief
minder huishoudens afhankelijk zijn van bijstandsuitkeringen dan in gemiddeld
Nederland.
Nederland is weliswaar een klein land, maar laat forse regionale verschillen zien
in het tempo van de bevolkingsgroei. In de ene regio neemt het aantal inwoners
sterk toe (Randstad), in de andere veel minder of is er zelfs sprake van krimp
(Delfzijl en Zuid-Limburg). Deze variatie in demografische ontwikkeling is het ge-
volg van verschillen in de natuurlijke aanwas en het buitenlands migratiesaldo en
vooral van het binnenlands migratiepatroon. Van deze drie factoren is de binnen-
landse migratie het belangrijkste voor de demografische ontwikkeling in ons land.
De binnenlandse migratie kan worden beschouwd als uiting van de aantrekkings-
kracht die regio’s op elkaar uitoefenen. Regio’s met een vestigingsoverschot zijn –
________________________________
2 De Triple P Monitor doet uitspraken op gemeenteniveau, in dit geval de gemeenten Haaren, Hilvarenbeek en Oister-wijk. De kernen Berkel-Enschot en Udenhout behoren tot het werkgebied van de bank, maar zijn bestuurlijk onderdeel van de gemeente Tilburg. Vanwege de omvang en afwijkende problematiek van de gemeente Tilburg is besloten om deze buiten de analyse te houden. Waar mogelijk worden Berkel-Enschot en Udenhout echter wel in deze analyse meegenomen.
19
blijkbaar – aantrekkelijker om in te wonen dan regio’s die een vertrekoverschot
vertonen. De omvang van de migratiestromen tussen regio’s wordt sterk bepaald
door de omvang en de onderlinge afstand van die regio’s. Een regio trekt sterker,
naarmate hij meer inwoners telt. Een regio trekt minder, naarmate hij verder weg
ligt. Echter, ook de mogelijkheden die een regio biedt om in het bestaan te voor-
zien en de kwaliteit van het woon- en leefklimaat zijn van invloed op de binnen-
landse migratie. Een groter aanbod van werkgelegenheid, voorzieningen zoals
(hoger) onderwijs en gezondheidszorg, en ook de bouw van woningen leidt ertoe
dat de instroom van inwoners uit andere regio’s groter is. Datzelfde geldt echter
ook voor een groter aanbod van ‘groen’ en ‘ruimte’. Omgekeerd trekken regio’s
met een lage(re) bevolkingsdichtheid en een sterke economische groei juist min-
der inwoners vanuit andere regio’s aan. De aantrekkelijkheid van regio’s heeft dus
twee gezichten. Enerzijds is een regio aantrekkelijk voor vestiging door een grote
bevolkingsomvang en een groot aanbod van banen en voorzieningen, anderzijds
juist door een geringe bevolkingsdichtheid, een beperkte economische dynamiek
en door de aanwezigheid van ‘rust en ruimte’. In het algemeen vertonen de Rand-
stad, het uiterste noorden en het (zuid-)oosten van ons land een vertrekoverschot
naar andere regio’s in ons land, terwijl de regio’s in de brede zone daartussen een
vestigingsoverschot laten zien.
Figuur 2.2 Bevolkingssamenstelling
Bron: Rabobank
Berkel-Enschot en Udenhout
Berkel-Enschot en Udenhout (beiden behorende tot de gemeente Tilburg, maar onderdeel van het
werkgebied van Rabobank Hart van Brabant) tellen 10.600, respectievelijk 8300 inwoners (2010),
14,4, respectievelijk 11,3% van het totale werkgebied. Vooral Berkel-Enschot is een relatief jeugdige
kern. De groene druk (percentage jonger dan 15 jaar ten opzichte van de middengroep 15-65 jaar)
ligt op 34,4%. De bevolkingsdynamiek ligt in beide kernen niet wezenlijk anders dan in het gehele
werkgebied. In de periode 2004 – 2010 kromp de bevolking in het hele werkgebied met 0,8%, in
Berkel-Enschot was dit 1,0%, in Udenhout 0,5%. Per 1000 inwoners tellen Berkel-Enschot en Uden-
hout 10, respectievelijk 11 bijstandsontvangers, iets onder het gemiddelde van 12 voor het gehele
werkgebied. Het aandeel WW-ers ligt in beide kernen met 15 per 1000 inwoners echter iets hoger
dan in het gehele werkgebied (13 per 1000 inwoners, cijfers 2009).
20
Tekstvak 1 Bevolkingsontwikkeling in Hart van Brabant
Sinds 2000 is de omvang van de bevolking in Hart van Brabant gestegen. Alle gemeenten blij-
ven qua bevolkingsontwikkeling echter achter bij Nederland. De belangrijkste oorzaak is het
negatieve migratiesaldo van de regio. Dit betekent dat er meer mensen de regio verlaten dan
dat er zich vestigen. Het vertrek zien we vooral bij jongvolwassenen in de leeftijd van 15-24
jaar die verhuizen om elders te gaan studeren. Haaren is de enige gemeente die het afgelopen
decennium een krimp van haar bevolking heeft laten zien.
Bevolkingsontwikkeling Hart van Brabant 2000-2010
In het kader van de bevolkingsontwikkeling is de verhouding tussen de verschillende leeftijds-
groepen van belang voor het aanbod van voorzieningen, de woningbehoefte, woningtypen en
het aanbod op de arbeidsmarkt. Het aandeel ouderen in Hilvarenbeek, Oisterwijk en Haaren
ligt hoger dan in de provincie Noord-Brabant en Nederland. In 2010 bestaat in Oisterwijk circa
30% van de potentiële beroepsbevolking uit 65-plussers. De grijze druk in Hart van Brabant
zal in de toekomst sterk toenemen. Dat betekent dat het aandeel 65-plussers ten opzichte van
de potentiële beroepsbevolking nog meer zal groeien, wat negatieve gevolgen heeft voor de
lokale arbeidsmarkt. Het aandeel van het economisch actieve deel van de bevolking zal wat
kleiner zijn en daardoor zal ook het arbeidspotentieel voor het verlenen van zorg aan de ver-
grijzende bevolking relatief klein zijn. Landelijk zal in 2020 ongeveer 30% van de potentiële
beroepsbevolking uit 65-plussers bestaan.
Grijze druk: aandeel 65-plussers ten opzichte van de potentiële beroepsbevolking
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Hilvarenbeek Oisterwijk Haaren Nederland
0
5
10
15
20
25
30
35
Hilvarenbeek Oisterwijk Haaren Noord-Brabant Nederland
21
Sociale cohesie: goede maatschappelijke participatie
De ‘sociale cohesie’ heeft betrekking op de intensiteit waarmee mensen met e l-
kaar omgaan en waarmee zij deelnemen aan het maatschappelijk proces. Deze in-
tensiteit verschilt sterk binnen Nederland. Stedelingen zijn over het algemeen
veel meer individualistisch in hun gedrag dan inwoners van landelijke gebieden,
die meer gericht zijn op contact binnen de kaders van sociale structuren. Stede-
lingen gaan meer naar het café, maar besteden minder tijd aan familie en vrien-
den, verenigingsleven en bezoek aan gebedshuizen, en komen minder opdagen bij
verkiezingen. In Hart van Brabant is de sociale cohesie bovengemiddeld. Het valt
op dat de bevolking relatief veel aan vrijwilligerswerk doet en hiermee dus meer
participeert in maatschappelijke activiteiten dan de gemiddelde Nederlander. Het
aantal misdrijven (criminaliteit) ligt in alle gemeenten lager dan het landelijk ge-
middelde. Ook de verkiezingsopkomst (betrokkenheid) en het aandeel stemmen
op protestpartijen (consensus) bij Tweede Kamerverkiezingen steken in de regio
iets gunstiger af bij het landelijk gemiddelde. Het aantal mensen dat stemt op
protestpartijen als de SP, PVV en de Partij voor de Dieren is lager dan in Neder-
land. In 2010 lag de opkomst van de Tweede Kamerverkiezingen in Nederland
rond de 76%. In Hart van Brabant was de opkomst iets hoger, namelijk 77%.
Figuur 2.3 Sociale cohesie
Bron: Rabobank
Werk en voorzieningen: relatief ongunstige woon-werkregio
Hart van Brabant kent een relatief ongunstige woon-werkbalans. Er bevinden zich
weinig banen binnen een gebruikelijke afstand (<45 minuten enkele reistijd), met
uitzondering van Haaren. Ook de gemiddelde bedrijfsomvang (aantal banen per
bedrijf) blijft ver achter bij het landelijk gemiddelde.
Het aanbod van voorzieningen in het landelijke gebied blijft achter bij het aanbod
in de steden. Dat geldt vooral voor centrumvoorzieningen, die niet dagelijks nodig
zijn en die een groot draagvlak behoeven. Dit draagvlak staat bovendien door de
22
schaalvergroting in de detailhandel, de cultuursector, de gezondheidszorg,
en de toenemende mobiliteit van de consument voortdurend onder druk. Dit pa-
troon zien we ook terug in Hart van Brabant. Vooral het winkelaanbod in Haaren
laat te wensen over. Het winkelaanbod in Oisterwijk ligt dicht tegen het landelijke
niveau.
Naast de voorzieningengraad van winkels is het voor de detailhandel van belang
om te weten wat haar verzorgingsgebied is, oftewel waar haar consumenten van-
daan komen. Dit hebben wij gemeten aan de hand van koopstromen, op basis van
pintransacties van consumenten. Hieruit blijkt dat de koopkrachtbinding3 (totaal,
d.w.z. dagelijkse en niet-dagelijkse goederen) in weinig stedelijke gemeenten cir-
ca 57% bedraagt. Hilvarenbeek wijkt hier niet veel van af (55%), terwijl Oister-
wijk met 47% een veel lagere koopkrachtbinding heeft, ondanks het behoorlijke
aanbod. Kennelijk ervaren inwoners van Oisterwijk sterk de grootstedelijke voor-
zieningen-aantrekkingskracht. Ook Haaren heeft een lagere koopkrachtbinding
dan vergelijkbare niet-stedelijke gemeenten (34% versus 57%). Meer dan de
helft van de uitgaven aan dagelijkse boodschappen besteden inwoners van Hart
van Brabant in de eigen gemeente. In Hilvarenbeek komt circa 75% van de con-
sumentenbestedingen voor dagelijkse boodschappen bij de eigen detailhandel te-
recht. Voor Haaren geldt dit voor 67% en in Oisterwijk blijft circa 52% van de da-
gelijkse consumenteneuro’s in de eigen gemeente. Daarnaast doet de inwoner uit
Oisterwijk een relatief groot deel (19%) van de dagelijkse bestedingen in Tilburg.
Tilburg is in ieder geval voor veel consumenten uit de regio een aantrekkelijke
winkelstad. Ruim een vijfde van de totale consumentenbestedingen in Hilvaren-
beek en Oisterwijk vloeit af naar Tilburg. Voor Haaren geldt dit voor 15%. Haar
inwoners doen tevens veelvuldig boodschappen in Oisterwijk, ‘s-Hertogenbosch en
Boxtel. Omgekeerd komt bijna 15% van de consumenteneuro’s in Hart van Bra-
bant uit Tilburg. Dit betekent dat ook kleinere kernen aantrekkelijk kunnen zijn
voor consumenten, mits ze voldoende kwaliteit en onderscheidend vermogen (bij-
voorbeeld bereikbaarheid, parkeren, dienstverlening) hebben.
Ook laat het aanbod van vrijetijdsvoorzieningen (horeca, sport, cultuur, recreatie)
in de regio te wensen over. Voor bioscopen, theaters, het voortgezet- en hoger
beroepsonderwijs is de regio aangewezen op Tilburg.
________________________________
3 Koopkrachtbinding: het deel van de totale bestedingen dat de consument in zijn woongemeente besteedt.
23
Figuur 2.4 Werk en voorzieningen
Bron: Rabobank
Berkel-Enschot en Udenhout
Berkel-Enschot en Udenhout beschikken dankzij de nabijheid van Tilburg over relatief veel voorzie-
ningen. Het aantal ziekenhuizen binnen een straal van 30 kilometer bedraagt 5,2, respectievelijk 6
(werkgebied 2,9), en Berkel-Enschot biedt relatief veel scholen. De nabijheid van Tilburg heeft echter
een negatief effect op het aanbod van grote supermarkten. Binnen het werkgebied zijn er gemiddeld
5,3 binnen een straal van 5 kilometer, in Berkel-Enschot en Udenhout ligt dit getal op 3. In het gehe-
le werkgebied behoort 76,7% van de bevolking tot het werkende deel. Berkel-Enschot en Udenhout
wijken hier niet veel van af, met 77, respectievelijk 75%. Hilvarenbeek is in dit opzicht een echte
werkgemeente met 81%.
De vergrijzing en de daaropvolgende bevolkingskrimp zullen de afname van voor-
zieningen in het algemeen versterken. De daling van het voorzieningenaanbod als
gevolg van de veranderende bevolkingssamenstelling doet zich voor bij zowel
voorzieningen die door marktpartijen worden aangeboden, zoals winkels, als
voorzieningen waarin de overheid voorziet, zoals gezondheidszorg en onderwijs.
Bovendien kan als gevolg van de vergrijzing een sterke verandering optreden in
het consumptiepatroon in een regio. Ondernemers moeten niet alleen rekening
houden met een daling van het aantal consumenten, maar vooral ook met wijzi-
gingen in de vraag. Waar voorzieningen door institutionele partijen niet langer
kunnen worden aangeboden, zal de bevolking de toegang tot deze voorzieningen
zelf moeten organiseren. Burgerinitiatief is dan ook de enige mogelijkheid om de
leefbaarheid op peil te houden. Vanuit dit perspectief is een nog grotere maat-
schappelijke betrokkenheid en participatie van de bevolking in Hart van Brabant
van groot belang.
Gemengd beeld voor wat betreft de woonomgeving
Het aanbod van voldoende voorzieningen kan een gebied tot een prettige woon-
omgeving maken. Hierin verschillen ‘stad’ en ‘land’ aanzienlijk. Het aanbod van
voorzieningen in steden is veel groter dan in het landelijk gebied. Daar staat te-
genover dat dankzij de beschikbaarheid van ‘rust en ruimte’ de tevredenheid met
de woonomgeving in het landelijk gebied veel hoger is dan in de stad. Het Hart
van Brabant kenmerkt zich door een mooie groene woonomgeving. Hoewel in het
24
gebied veel ruimte aanwezig is om te wonen en te recreëren, wordt hiervoor in
Haaren slechts een beperkte oppervlakte daadwerkelijk gebruikt. Maar ook in Hil-
varenbeek is er relatief weinig ruimte om te wonen. Van de totale woningvoorraad
(circa 50.000 woningen) bevindt 8,2% zich in Berkel-Enschot en 6,4% in Uden-
hout. De aantrekkelijkheid van een woonomgeving komt onder andere tot uiting
in de WOZ-waarde van een woning. De WOZ-waarde geeft een indicatie van de
fysieke kwaliteit van de woonomgeving. Aspecten als verloedering spelen hierin
ook een rol. Uit onderstaande figuur blijkt dat voor alle drie de gemeenten de
WOZ-waarde hoger ligt dan in gemiddeld Nederland. De gemiddelde WOZ-waarde
van woningen ligt in Berkel-Enschot op het gemiddelde van het werkgebied, in
Udenhout circa 3% lager.
Figuur 2.5 Woonomgeving
Bron: Rabobank
Wonen
Kenmerkend voor het woonklimaat in de gemeente Haaren is rust en ruimte. De
huizenprijzen in de gemeente zijn relatief hoog. Er zijn veel vrijstaande woningen
en weinig huurwoningen. Het woningbestand is in de huidige situatie niet even-
wichtig opgebouwd, waardoor jongeren, senioren en alleenstaanden moeilijk aan
passende woonruimte komen. Ook is de woningproductie nog altijd laag in relatie
tot de vraag en in vergelijking met de regio. De gemeente streeft ernaar om de
demografische scheefgroei middels woningbouw te doorbreken. Hierbij wordt
meer belang gehecht aan het bouwen van de juiste woningen dan aan het aantal
woningen. De doelgroepen voor deze huizen vormen de starters, jongeren, jonge
gezinnen en senioren. De toename van één- en tweepersoonshuishoudens in de
nabije toekomst krijgt hierbinnen extra aandacht. In overeenstemming met de
bestuursovereenkomst tussen de gemeente en de provincie Noord-Brabant wor-
den tot aan 2020 een aantal van ongeveer 900 woningen gebouwd.4
Uit bovenstaande grafiek blijkt dat de beschikbare oppervlakte om te wonen het
kleinst is in Hilvarenbeek. Daarentegen zit er wel veel geld in de lokale woning-
________________________________
4 Gemeente Haaren (2011). Gemeente Haaren 2022: een levendige, groene en zelfbewuste gemeente.
25
markt, het gemiddelde prijsniveau ligt hoog. De huidige prijzen van nieuwbouw-
woningen zijn aan de top; duurder is onverkoopbaar. Het woningaanbod heeft een
grote variëteit aan woningen, maar aan de onderkant ontbreken de rijtjeswonin-
gen. Met name op de sociale huurwoningenmarkt is de druk het grootst. Het aan-
tal ingeschrevenen is substantieel en er komen weinig huurwoningen vrij waar-
door de wachttijd lang is. Ook de markt voor koopwoningen loopt vanwege de
moeilijke economische tijd niet voorspoedig. Er is de afgelopen jaren gebouwd in
de appartementensfeer en er staat nog veel op stapel. Makelaars zien dat de ver-
kopen stagneren, niet alleen vanwege de laagconjunctuur van dit moment, maar
ook omdat de appartementenmarkt verzadigd lijkt. Het zijn met name dure ap-
partementen die moeilijk of niet te verkopen zijn. Voor ouderen geldt dat een lo-
catie in de nabijheid van het centrum populair is. Voor de dorpen bestaat een
sterke voorkeur voor grondgebonden woningen voor alle doelgroepen, niet voor
appartementen.
Recreëren
In 2011 was Midden-Brabant goed voor 510.000 binnenlandse vakanties, 24%
van alle binnenlandse vakanties en 2,1 miljoen overnachtingen. De regio trekt
veel gezinnen met kinderen, maar relatief weinig mensen in de leeftijd van 24 –
35 jaar. Opvallend veel mensen komen in Midden-Brabant op vakantie puur en al-
leen omdat zij een attractiepark willen bezoeken: 34%. Het merendeel (68%) van
de vakanties is kort (2-4 dagen).
In de Midden-Brabantse vrijetijdssector zijn 13.650 personen werkzaam (directe
werkgelegenheid), 19% van alle werkzame personen in de Brabantse vrijetijds-
sector. In de regio zijn veel meer dan gemiddeld in Brabant personen werkzaam
in de branche cultuur, recreatie en amusement. De vrijetijdseconomie in Midden-
Brabant is goed voor € 902 miljoen bestedingen, waarvan maar liefst 86% voor
dagrecreatie.5
De gemeente Hilvarenbeek kent een tweetal grootschalige toeristisch-recreatieve
voorzieningen: de combinatie Safaripark Beekse Bergen/Speelland Beekse Ber-
gen/Vakantiepark Beekse Bergen en de combinatie Landal Duc de Brabant (va-
kantiebungalows) en Kempenbos (chalets en stacaravans, waarvan een deel
wordt verhuurd), met een uitbreiding met hotelvoorzieningen.
Opvallend is dat er ondanks de bescheiden oppervlakte relatief veel grote attrac-
ties en natuurgebieden zich in de regio bevinden (Efteling, Beekse Bergen, Loonse
en Drunense Duinen en Oisterwijkse Vennen). Om meer invulling te geven aan
het toerisme- en recreatiebeleid, is er een bezoekerscentrum in Hilvarenbeek ge-
opend. Doel hiervan is om bezoekers te informeren over Hilvarenbeek, het Land
van de Hilver en De Kempen en de diverse mogelijkheden op het gebied van toe-
risme en recreatie in het gebied: agrotoerisme, kunst en cultuur, streekpro-
ducten, verblijfsmogelijkheden, evenementen, et cetera. 6
De gemeente Oisterwijk streeft ernaar om een gevarieerd aanbod van culturele
voorzieningen in stand te houden. Zij is echter van mening dat het draagvlak voor
________________________________
5 Bron: www.kennispleinvrijetijd.nl
6 Bron: Grontmij (2008). Toeristische Visie Hilvarenbeek. Bron: Grontmij (2010). Bezoekerscentrum Hilvaren-
beek. Haalbaarheidsstudie en businessplan.
26
een voorziening meer dan voorheen moet blijken uit de bereidheid van de gebrui-
kers (bezoekers, leden, scholen) om hieraan financieel bij te dragen. Dat geldt
voor zowel de professionele instellingen als de verenigingen. De bezuinigingen
zijn van een zodanige omvang dat efficiëntiemaatregelen niet volstaan. Organisa-
ties ontkomen dus niet aan een fundamentele herbezinning op hun missie en doe-
len. Samenwerking en cultureel ondernemerschap zouden daarbij de leidende
principes moeten zijn en het creëren van sociale samenhang het belangrijkste
doel. Om dit proces te stimuleren wil de gemeente een cultuurfonds instellen.7
2.3 Conclusie Hart van Brabant heeft een benedengemiddelde sociale duurzaamheid. Dit komt
vooral door een ongunstige bevolkingssamenstelling en het beperkte aanbod van
werk en voorzieningen. Kansen liggen in het versterken van het aanbod van voor-
zieningen waardoor de inwoners hiervoor geen beroep hoeven te doen op de stad
Tilburg. Door zelf te zorgen voor een passend voorzieningenaanbod kan ook de
koopkracht meer aan de eigen regio worden gebonden. Bovendien kan dit bijdra-
gen aan een grotere lokale betrokkenheid van de eigen bevolking. De regio wordt
weliswaar gekenmerkt door een hoge sociale cohesie, toch blijft dit met het oog
op de vergrijzing een aandachtspunt voor de toekomst. Een deel van deze voor-
zieningen (zoals sport en cultuur) is vaak afhankelijk van de inzet van vrijwil-
ligers. Door de vergrijzing en de toekomstige bevolkingskrimp staat het voorzie-
ningenniveau onder druk. Bevolkingskrimp gaat over het algemeen samen met
een krimp van voorzieningen. Om het voorzieningenniveau en de leefbaarheid
enigszins op peil te houden, zal de toegang hiertoe door burgers zelf moeten wor-
den georganiseerd. Door de maatschappelijke betrokkenheid en participatie te
vergroten zal ook de haalbaarheid van dergelijke voorzieningen voor de komende
decennia worden vergroot.
Sterkten Zwakten
Sterke sociale cohesie.
Relatief weinig bijstandsuitkerin-
gen.
Hoge WOZ-waarde woningen.
Ongunstige bevolkingssamen-
stelling
Het aanbod van vrijetijdsvoor-
zieningen.
Het aanbod van winkelvoorzie-
ningen.
Gemiddelde bedrijfsomvang is
klein.
Weinig banen binnen goed be-
reikbare afstand (<45 minuten
enkele reisafstand).
________________________________
7 Bron: Gemeente Oisterwijk (2011). Perspectiefnota 2011.
27
3 Planet
3.1 Inleiding Bij ecologische duurzaamheid gaat het erom in hoeverre een regio beschikt over
de kenmerken die nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden.
Natuur en cultuurhistorie in een regio zijn de primaire dragers van de ecologische
duurzaamheid. Maar voor het voortbestaan van onze beschaving is het ook nood-
zakelijk dat de huidige generatie de aarde op zodanige wijze bewoont, dat dit niet
ten koste gaat van de leefbaarheid voor toekomstige generaties. Dit ‘goed rent-
meesterschap’ is afhankelijk van de aanwezigheid en het gedrag van zowel bevo l-
king (sociale dimensie) als bedrijfsleven (economische dimensie).
De eigenschap ‘natuur’ geeft de mate aan waarin in een gebied sprake is van
duurzaamheid qua natuur en landschap. Hiervoor kijken we in de eerste plaats
naar het grondgebruik waarbij de oppervlakte natuur en de ontwikkeling daarvan
relevant zijn. Daarnaast speelt kwaliteit van de natuurlijke omgeving een rol.
Hiervoor kijken we naar de flora in het gebied op basis van het aanwezige aantal
(bedreigde) plantensoorten.
Behalve de natuur dragen culturele elementen bij aan de ruimtelijke kwaliteit en
daarmee de ecologische duurzaamheid van een regio. Hiervoor brengen we het
aantal beschermde gezichten en de aanwezigheid van monumenten en cultuurhis-
torische elementen in kaart.
Daarnaast is de ecologische duurzaamheid afhankelijk van de druk die de bevol-
king en het bedrijfsleven uitoefenen op de natuurlijke omgeving. Enerzijds vormt
de mens alleen al door zijn aanwezigheid een belasting voor het milieu. Deze be-
lasting kan worden weergegeven door de bevolkingsdichtheid en het ruimtebeslag
dat gepaard gaat met de aanwezigheid van deze bevolking. Maar ook het mense-
lijk gedrag is van invloed op het milieu, bijvoorbeeld door autobezit en stroom-
verbruik. Dit meten we aan de hand van de CO2-uitstoot per inwoner.
Ten slotte wordt de ecologische duurzaamheid beïnvloed door de aanwezigheid en
het gedrag van het bedrijfsleven. Net als een individueel mens vormt een onder-
neming door haar aanwezigheid alleen al een belasting voor het milieu. Deze
belasting kan worden weergegeven door de werkgelegenheidsdichtheid en het
ruimtebeslag van bedrijven. Verder zijn bedrijven ook door hun gedrag van in-
vloed op de ecologische duurzaamheid,
bijvoorbeeld door het gebruik van machines en het transport van goederen.
Deze milieubelasting meten we aan de hand van de CO2-uitstoot per baan en per
kilometer weg.
3.2 Ecologische duurzaamheid in Hart van Brabant Van de drie P’s heeft ‘Planet’ de hoogste score in Hart van Brabant. De ecolo-
gische kwaliteit van deze regio blijft ruim voor op de rest van Nederland. Hart van
Brabant scoort op drie van de vier eigenschappen binnen deze dimensie boven het
landelijke gemiddelde. Deze positieve score wordt sterk bepaald door de geringe
intensiteit van het grondgebruik en het groene karakter van het landschap in de
streek. Dit is het gevolg van de ligging in Nationaal Landschap Het Groene Woud,
temidden van steden als Tilburg, ‘s-Hertogenbosch en Eindhoven. Het bestaat uit
28
kleine akkers met verspreide boerderijen en gehuchten. De beken de Reusel, de
Beerze en de Dommel stromen door bos en heide, langs watermolens en landgoe-
deren. Het landschap is kleinschalig, bestaande uit bos, heide, zandverstuivingen,
graslanden en populierenbossen.8
Figuur 3.1 Ecologische duurzaamheid
Bron: Rabobank
Weinig cultuurhistorische elementen
In cultuurhistorisch opzicht heeft Hart van Brabant relatief weinig te bieden. Er
zijn minder monumenten, cultuurhistorische elementen en beschermde gezichten
(stedenschoon) dan gemiddeld in Nederland, ook in vergelijking met andere wei-
nig stedelijke gemeenten. In Hilvarenbeek en Haaren staan oude boerderijen op
de monumentenlijst. In Haaren is tevens Kasteel Nemerlaer een in het oog sprin-
gend bouwwerk en in Moergestel Kasteel Nieuwenhof. Daarnaast staan ook ver-
schillende kerken, woon- en winkelpanden op de rijksmonumentenlijst. In Berkel
is de St. Willibrorduskerk van belangrijke cultuurhistorische waarde, alsmede de
oude Toren van de Sint-Michielskerk in Enschot.
________________________________
8 Bron: http://www.nationalelandschappen.nl
29
Figuur 3.2 Cultuurhistorie
Bron: Rabobank
De natuurlijke kwaliteit blijft voor op Nederland
De natuur in Hart van Brabant draagt bovengemiddeld bij aan de ecologische
kwaliteit van het gebied. De regio heeft een beperkte biodiversiteit (in de grafiek
aangeduid als reservaatfunctie), met uitzondering van Haaren. Dit betekent dat
zich nauwelijks bedreigde plantensoorten in het gebied bevinden. Wel is er veel
variëteit aan plantensoorten. In de regio heeft Haaren de grootste variatie. In
vergelijking met Nederland heeft Hart van Brabant een groot aandeel bos en na-
tuur. In Hilvarenbeek en Oisterwijk is dit zelfs meer dan een kwart van het
grondgebruik. Hierdoor is het landschap weinig versnipperd, in tegenstelling tot
veel andere gebieden in Nederland. Doordat het gebied weinig is versnipperd,
maakt het de uitwisseling van planten- en diersoorten mogelijk. De gemeente met
de laagste natuurlijke kwaliteit van de regio is Oisterwijk. Dit is vooral het gevolg
van een beperkte variëteit, een belangrijk onderdeel van de geïnventariseerde
kenmerken9.
Het Rijk heeft afspraken gemaakt met provincies en gemeenten over de ontwikke-
ling van het platteland. De financiële ondersteuning daarvoor komt uit het Inves-
teringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Rijk en provincies hebben in september
2011 een onderhandelingsakkoord gesloten over decentralisatie van het natuur-
beleid. Onderdeel van dit akkoord is hoe het Investeringsbudget Landelijk Gebied
(ILG) wordt afgerond. Tot en met 2013 wordt het natuurbeheer van de Ecolo-
gische Hoofdstructuur (EHS) betaald uit het restant van het Investeringsbudget
Landelijk Gebied (ILG). Daarna worden de provincies financieel verantwoordelijk
voor de EHS. Vanaf 2014 krijgen de provincies daarvoor jaarlijks € 100 miljoen
extra in het Provinciefonds.10
________________________________
9 De beleving van de gemiddelde ‘natuurconsument’ zal mogelijk anders liggen, maar dat staat los van de geconsta-
teerde waarden.
10 Bron: www.rijksoverheid.nl
30
Tekstvak 2 Ecologische Hoofdstructuur en biodiversiteit
Het Regeerakkoord 2010 geeft de provincie de hoofdrol als regisseur in het landelijke gebied.
Het beleid voor het landelijk gebied, waaronder natuur en landschap, valt nagenoeg geheel
onder verantwoordelijkheid van de provincies (financiën, sturing/regie, wetgeving) als gevolg
van de decentralisatie. De provincie stuurt op hoofdstructuren. Door de wet op de ruimtelijke
ordening hebben ook de gemeenten een grotere verantwoordelijkheid gekregen in het buiten-
gebied. De waterschappen staan van oudsher aan de lat voor de wateropgave. Meer dan in het
verleden zullen (agrarische) ondernemers en burgers verantwoordelijkheid krijgen
bij het vorm geven van natuur en landschap in Hart van Brabant. Dit is een versterkte
voortzetting van de lijn van particulier en agrarisch natuurbeheer, bestaande en nieuwe
landgoederen. De versterking zit ondermeer in het ontwikkelen en toepassen van nieuwe
verdienmodellen die kwaliteit van natuur, landschap en water genereren, combinaties zorg –
natuur, het meer betrekken van burgers bij inrichting en beheer van natuurgebieden of het
ontwikkelen van nieuwe natuurgerichte vormen van landbouw.
(Bron: Provincie Noord-Brabant 2011). De transitie van het Brabantse stad en land. Een nieu-
we koers).
Eén van de doelstellingen die de Provincie stelt is behoud en bescherming van de biodiversi-
teit. Behoud en versterking van de biodiversiteit krijgt vooral gestalte door realisatie van de
Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande na-
tuurgebieden, nieuw te ontwikkelen natuurgebieden, beheersgebieden (natuurgebieden met
behoud van hun agrarische functie), ecologische verbindingszones en robuuste ecologische
verbindingszones.
De Europese regels inzake biodiversiteit - Natura 2000 – (Kampina & Oisterwijkse Vennen is
een Natura 2000 gebied) en waterbeheer (Kaderrichtlijn Water) stellen behoorlijke eisen aan
de ecologische kwaliteit van de regio. Verbetering van de biodiversiteit is van belang omdat zij
een bufferende werking heeft op de water- en luchtkwaliteit en in die zin op onze gezondheid.
Maar zij heeft ook een economische waarde, want ook het producerende vermogen van de
landbouw en de veehouderij zijn afhankelijk van de kwaliteit van de biodiversiteit in een ge-
bied. De Loonse en Drunense Duinen met Helvoirtse Hei, Afwateringskanaal, Guldenberg en De
Brand (Hoornmanken Tiend) zijn belangrijke gebieden voor bosvogels, heidevogels, broedvo-
gels, dagvlinders en andere diersoorten als de Waterspitsmuis en de Boomkikker. Overigens
ontbreken veel vogelsoorten die in dit soort gebieden thuishoren, zoals de Nachtzwaluw en de
Raaf. Momenteel worden er verschillende projecten uitgevoerd, waarmee de biodiversiteit
wordt gestimuleerd. Vooral in het kader van de reconstructie “De Meierij” vinden er allerlei ac-
ties plaats. Er worden ecologische verbindingszones gerealiseerd langs verschillende waterlo-
pen in de gemeente Haaren, natuurgebieden ontsnipperd en natte verbindingen hersteld. Het
buitengebied van Hilvarenbeek bestaat uit een afwisseling van bos en heide, agrarisch gebied
en beekdalen. Beekdalen kennen vanwege de grote variëteit aan landschappen en biotopen
een hoge biodiversiteit. In de gemeente Hilvarenbeek worden de komende jaren maatregelen
genomen om met name de Reusel zo veel mogelijk in haar natuurlijke staat te herstellen.
Daarnaast streeft de gemeente ernaar om kleine landschapselementen, zoals zandwegen, te
herstellen om de verdwenen Geelgors en andere diersoorten weer een plek in het ecosysteem
te geven. De gemeente Oisterwijk heeft, in het kader van biodiversiteit, er in 2008 voor geko-
zen om een diersoort aan haar naam te koppelen en die het gezicht moet worden van de bio-
diversiteit in Oisterwijk. Het betreft de rode eekhoorn. Diverse projecten zijn gericht op be-
houd van deze populatie.
(Bron: Grontmij (2009). Actieplan Biodiversiteit Gemeente Haaren.
Bron: Grontmij (2009). Actieplan Biodiversiteit Gemeente Hilvarenbeek.
Bron: Grontmij (2009). Actieplan Biodiversiteit Gemeente Oisterwijk.)
31
Figuur 3.3 Natuur
Bron: Rabobank
De landbouw is vanouds de belangrijkste economische drager van het landschap,
maar ook een belangrijke sector in de regionale economie (ook al neemt het be-
lang af). Inmiddels hebben de boeren zich ook ontwikkeld als de belangrijkste be-
heerders van het landschap. Voor behoud en versterking van het landschap is
duurzame ontwikkeling van landbouw dus evident voor de toekomst van de regio.
Om het voortbestaan van agrarische ondernemingen veilig te stellen, dient het in-
komen op peil te blijven. Europese regelgeving dwingt de boeren tot schaalver-
groting en verbreding van de bedrijfsvoering. Het huidige Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid is in 2008 geëvalueerd. De belangrijkste punten zijn:
- meer marktwerking waardoor Europese agrarische ondernemers beter de
concurrentie op de wereldmarkt aan kunnen;
- verruimen van het melkquotum (maximaal toegestane melkproductie);
- meer aandacht voor het plattelandsbeleid;
- verduurzaming van de landbouwproductie.
Momenteel wordt door de Europese ministers van Landbouw druk onderhandeld
over de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie over het landbouwbeleid
van 2014 tot 2020. Nederland wil boeren belonen voor maatschappelijke presta-
ties die zij leveren. Dat kan bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer zijn of investe-
ringen in duurzame stallen. De Europese Commissie stelt voor om 30% van de
toekomstige betalingen aan boeren te koppelen aan eisen voor vergroening van
de productie. Staatssecretaris Bleker vindt dit positief, maar is het niet eens met
de concrete invulling die de Europese Commissie kiest. Zo levert een verplichte
wisseling van de teelt van gewassen op het land geen voordeel op voor de biodi-
versiteit, maar wel veel administratieve lasten. Dat geldt ook voor verbod om
grasland te vernieuwen. De voorstellen moeten in zijn ogen meer gericht worden
32
op innovatie, ondernemerschap en vergroening. De onderhandelingen over de
Commissievoorstellen zullen naar verwachting tenminste tot 2013 duren.11
Tekstvak 3 Grondgebruik in Hart van Brabant
Lage milieudruk door wonen
De bevolking van Hart van Brabant legt een relatief lage druk op het milieu. Dit
wordt vooral veroorzaakt door de lage bevolkingsdichtheid. Stedelijke gebieden
kenmerken zich door intensief ruimtegebruik, waarbij functies als wonen, werken
en voorzieningen centraal staan, terwijl de suburbane gebieden vooral een woon-
functie kennen, waarbij er meer ruimte is voor groen en water. Ook is het ruimte-
beslag van wonen beperkt. Het bestaande bebouwde gebied wordt optimaal benut
waardoor wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee
________________________________
11 Bron: www.rijksoverheid.nl
Nederland is een van de dichtst bevolkte en sterkst verstedelijkte landen van Europa. Minder
dan 40% van de bevolking woont op het platteland. Toch beheren boeren en tuinders nog al-
tijd het merendeel van het landoppervlak. Circa 10% van de grond bestaat uit natuurgebie-
den. Ons land als geheel heeft dus nog een sterk ‘groen’ karakter, maar door het geringe reliëf
en door de sterke versnippering van het grondgebruik is toch sprake van een sterke (visuele)
‘verrommeling’. Het landschap in Hart van Brabant wordt vooral gevormd door de agrarische
functie. In vergelijking met Nederland is in de regio het grote aantal hectare grond dat is ge-
reserveerd voor landbouw opvallend. Daarnaast wordt de regio gekenmerkt door een groot
areaal bos en natuur.
Vooral Berkel-Enschot, maar ook Udenhout zijn qua bodemgebruik sterk stedelijke gebieden
met een aandeel stedelijk bodemgebuik van 30, respectievelijk 15% (werkgebied 7%). Deze
hoge score komt vooral op conto van het aandeel ‘ bebouwd’, hoewel in Berkel-Enschot het
aandeel voor verkeer met 8% ook hoog ligt. Het aandeel recreatie ligt in beide kernen rond
het gemiddelde.
2%
2%
2%
3%
4%
10%
6%
8%
4%
3%
1%
2%
61%
57%
72%
55%
28%
26%
16%
12%
2%
2%
1%
9% 10%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Hilvarenbeek
Oisterwijk
Haaren
Nederland
Opp verkeer Opp bebouwd Opp semi-bebouwd Opp recreatie
Opp landbouw Opp bos en natuur Opp binnenwater Opp buitenwater
33
aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Wel blijkt dat de bevolking in Hart van
Brabant een iets hogere CO2-uitstoot per inwoner heeft.
Berkel-Enschot en Udenhout
Het gehele werkgebied heeft een bevolkingsdichtheid van 394 personen per km2. Het stedelijke ka-
rakter van Berkel-Enschot komt duidelijk naar voren in een zeer grote dichtheid van 850. Udenhout
ligt met 468 ook boven het gemiddelde.
Figuur 3.4 Milieudruk wonen
Bron: Rabobank
Weinig druk vanuit het bedrijfsleven op de ecologische kwaliteit
Het bedrijfsleven in Hart van Brabant stoot minder CO2 uit dan gemiddeld in Ne-
derland. Hiermee draagt het in positieve zin bij aan de ecologische kwaliteit van
het gebied. Ook het verkeer heeft een positieve invloed op het gebied als het gaat
om de CO2-uitstoot en daarmee de ecologische kwaliteit van de regio. Hetzelfde
geldt voor de werkgelegenheidsdichtheid: het aantal banen per hectare grond (to-
taal) ligt laag in Hart van Brabant. Ook zijn er gemiddeld veel bedrijven op een
hectare bedrijventerrein gevestigd waardoor de ruimte dus optimaal wordt benut.
34
Figuur 3.5 Milieudruk economie
Bron: Rabobank
35
Tekstvak 4 Financiering van het landschap
Het Rijk wil dat meer mensen en bedrijven zich actief inzetten voor het landschap. Naast be-
trokkenheid roept het Rijk burgers en bedrijven op om bij te dragen aan een duurzame finan-
ciering voor het landschap. Maar de belangstelling van burgers en bedrijven om financieel aan
natuur en landschap bij te dragen, is nog niet erg groot.
Bedrijven sponsoren vooral sport en cultuur. Het sponsoren van sport en cultuur levert hen
vaak naamsbekendheid op en biedt de mogelijkheid om samen met relaties een wedstrijd of
een voorstelling te bezoeken. De motivatie om landschap te sponsoren is voor bedrijven niet
vanzelfsprekend. Voor bedrijven geldt als belangrijke voorwaarde dat het om een erkend goed
doel moet gaan. Verder sponsoren bedrijven bij voorkeur doelen in hun gemeente of regio. Bij
het steunen van landschap gaat de meeste belangstelling van bedrijven uit naar zaken die al
bekend zijn, zoals het kopen van producten of diensten van boeren.
Op lokaal niveau is nog weinig ervaring opgedaan met de financiering voor landschap door
particulieren. Een landschaps- of een gebiedsfonds krijgt niet vanzelf geld van bewoners en
bedrijven. Om adequate financieringsinstrumenten te ontwikkelen heeft het ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vier voorbeeldgebieden ‘Investeren in Landschap’ aan-
gewezen: het Groene Woud, Ooijpolder-Groesbeek, Amstelland en het Binnenveld. In het
Groene Woud wordt met een Streekrekening gewerkt, waarop particulieren een bedrag kunnen
storten. Vervolgens draagt de Rabobank geld af voor projecten in het gebied.
(Bron: LEI, Landbouw Economisch Bericht 2010)
Streekrekening Het Groene Woud
Overheden, bedrijven en streekorganisaties kunnen een Streekrekening openen bij een Rabo-
bank in het Groene Woud en hier hun spaartegoed op zetten. Deelnemers ontvangen over dit
tegoed een marktconforme rente en kunnen vrij beschikken over hun geld. De Rabobank keert
over alle rentevergoedingen 5 procent aan het Streekfonds uit. Daarnaast kunnen de reke-
ninghouders zelf aan het Streekfonds bijdragen door de rente (gedeeltelijk) te schenken of
een bedrag over te schrijven. Eind 2009 telde de Streekrekening 65 deelnemers. Van een
kwart is bekend dat zij ook een bedrag of de rente van hun inleg hebben geschonken aan het
Streekfonds. Het streefbedrag van 200.000 euro voor de streek is in de afgelopen jaren ruim
gehaald. De Rabobank is van plan om de Streekrekening samen met de Provinciale Land-
schappen landelijk uit te zetten. Uiteindelijk moet dit leiden tot veertig tot vijftig streekreke-
ningen, waarop niet alleen bedrijven maar ook bewoners geld kunnen storten op een spaarre-
kening voor een bijdrage aan duurzame projecten in hun regio.
(Bron: LEI, Landbouw Economisch Bericht 2010)
Na 2013…
De financiering van Nationale Landschappen is na 2013 (termijn van het Investeringsbudget
Landelijk Gebied - ILG) onzeker. Dit wordt door veel betrokkenen als een bedreiging gezien
voor het beleid en voor het draagvlak in de gebieden. In het bijzonder zijn er zorgen over het
duurzaam beheer van de nationale landschappen. Mogelijke oplossingen voor een duurzaam
financieel beheer liggen in het genereren van andere middelen. De hervorming van het Euro-
pees Gemeenschappelijk Landbouw Beleid biedt kansen om het beheer van het landschap sub-
sidiabel te maken vanuit beschikbare EU-gelden. De EU gaat het gemeenschappelijk land-
bouwbeleid wijzigen. Het kabinet vindt dat het nieuwe Europese beleid ervoor moet zorgen dat
de landbouwsector meer marktgericht wordt en minder afhankelijk van inkomenssteun. Bedrij-
ven moeten worden beloond voor duurzame, innovatieve en concurrerende landbouw. Boeren
krijgen dan een beloning voor prestaties op het gebied van natuur, milieu, dierenwelzijn of
landschapsbeheer. (Bron: Royal Haskoning (2010). Beleidsevaluatie Nationale Landschappen.
Het succes van de nationale landschappen: tussenstand ‘ja, mits’)
(Bron: www.rijksoverheid.nl)
36
3.3 Conclusie De ecologische kwaliteit van Hart van Brabant laat een positief beeld zien. De
druk vanuit de bevolking en het bedrijfsleven op de ecologische kwaliteit van de
regio is gering. Dit wordt veroorzaakt door de lage bevolkings- en werkgelegen-
heidsdichtheid en de beperkte CO2-uitstoot van bedrijven. Er is weliswaar sprake
van een beperkte versnippering, maar toch staat de kwaliteit van het natuurlijke
gebied onder druk vanwege de lage biodiversiteit. Het platteland is van grote
maatschappelijke en economische betekenis. Voor natuur en landschap, de voed-
selproductie, de biodiversiteit, de recreatie, de volksgezondheid, de werkgelegen-
heid, maar ook voor het helpen oplossen van de klimaatproblematiek.
Het platteland en de stad zijn met elkaar verbonden en steeds meer mensen ver-
toeven op het platteland, wandelend of fietsend in hun eigen omgeving of als re-
creant elders in het landelijk gebied. Economische vitaliteit is een voorwaarde om
lokaal draagvlak voor het natuur- en landschapsbeleid te behouden. Het beleid
voor natuur en landschap kan dus alleen worden voortgezet als dat in evenwicht
gebeurt met de economische ontwikkeling van het platteland. Daarom is een ba-
lans nodig tussen de verschillende functies in het landelijk gebied: wonen, werken
en recreëren.
Sterkten Zwakten
Weinig versnippering.
Lage bevolkingsdichtheid.
Beperkte CO2-uitstoot bedrijven.
Lage werkgelegenheidsdichtheid.
Relatief klein ruimtebeslag be-
drijven.
Weinig cultuurhistorische ele-
menten, monumenten en be-
schermde (dorps-)gezichten.
Beperkte biodiversiteit en soor-
tenrijkdom.
Hogere CO2-belasting door in-
woners.
37
4 Profit
4.1 Inleiding Bij de economische duurzaamheid van een gebied gaat het om de vraag of de re-
gio over die eigenschappen beschikt die ervoor zorgen dat de welvaart in stand
kan worden gehouden. Het bedrijfsleven in het gebied is de belangrijkste drager
van de economische duurzaamheid en draagt hieraan bij door welvaartscreatie en
economische vernieuwing. Maar economische duurzaamheid is ook afhankelijk van
de bevolking als afzet- en arbeidsmarkt (sociale dimensie) en de mogelijkheden
die de fysieke ruimte biedt voor het ontplooien van economische activiteiten (eco-
logische dimensie).
De eerste eigenschap –welvaartscreatie- bestaat uit een aantal bedrijfseconomi-
sche indicatoren. Een gezond bedrijfsleven is immers productief, zodat het welvaart
tot stand brengt en kan investeren in producten en activiteiten die in de toekomst tot
welvaart kunnen leiden. Ook moet het ‘vlees op de botten’ hebben voor mindere tij-
den. Daarom geven de arbeidsproductiviteit en de winstgevendheid een indruk van de
mate waarin het bedrijfsleven is voorbereid op de toekomst. Daarnaast duidt een
goede solvabiliteit erop dat een onderneming over een buffer beschikt waarmee
zij onverwachte tegenvallers kan opvangen. Voor het voortbestaan van de economie
in de toekomst speelt ten slotte de werkgelegenheidscreatie door ondernemingen
een rol. Daarom is ook het tempo van de werkgelegenheidsgroei van belang voor de
duurzaamheid van de economie.
De eigenschap ‘vernieuwing’ geeft de mate weer waarin het bedrijfsleven zich
aanpast aan de voortdurend veranderende omstandigheden. Dit ‘fit’ zijn van het
bedrijfsleven uit zich in het algemeen in investeringen. Investeren staat immers
gelijk aan het uitstellen van het uitkeren van bedrijfsopbrengsten ten behoeve
van toekomstige opbrengsten. In het bijzonder vinden investeringen plaats in ac-
tiviteiten die op speur- en ontwikkelingswerk zijn gericht. Daarnaast is ook de
creatie van een geheel nieuwe onderneming een vorm van vernieuwing. Indicato-
ren voor ‘vernieuwing’ zijn daarom het aandeel van speur- en ontwikkelingsactivi-
teiten in de werkgelegenheid, het aantal starters ten opzichte van de omvang van
de beroepsbevolking, de omvang van investeringen ten opzichte van de toege-
voegde waarde (investeringsratio) en het saldo van vestiging/oprichting en ver-
trek.
Economische duurzaamheid is ook afhankelijk van de bevolkingssamenstelling in
een regio (sociale dimensie). In de eerste plaats vormt de bevolking in een gebied
de afzetmarkt voor het regionale bedrijfsleven. Naarmate de koopkracht van de
inwoners groter is, speelt dat gebied een belangrijkere rol als afzetmarkt. Daar-
naast voorziet de bevolking in arbeidskrachten die voor economische activiteiten
noodzakelijk zijn. Voor de rol die een gebied speelt als arbeidsmarkt zijn de be-
reikbaarheid van de beroepsbevolking en de arbeidsparticipatie in de regio be-
langrijke kenmerken.
Ten slotte is economische duurzaamheid afhankelijk van de mate waarin een regio
ruimte biedt voor economische activiteiten (ecologische dimensie). In dit verband
is de ruimte die het bedrijfsleven en de agrarische sector in beslag nemen rele-
vant. Daarnaast hebben bedrijven infrastructuur nodig voor transport en bereik-
baarheid voor werknemers, klanten en toeleveranciers. Hiervoor kijken we naar
38
de oppervlakte spoor- en hoofdwegen. De beschikbaarheid van fysieke ruimte be-
paalt ook de waarde van het zakelijk onroerend goed in een regio.
39
Tekstvak 5 Economische structuur Hart van Brabant
De huidige economische structuur bepaalt in hoeverre Hart van Brabant zich kan aanpassen
aan veranderende economische omstandigheden. Uit onderstaande figuur blijkt dat de land-
bouw, de bouw en de horeca sterk zijn vertegenwoordigd in de regio. In Oisterwijk is circa
27% van de werkgelegenheid in de handelssector te vinden. Daarnaast is de zorgsector in
Haaren verantwoordelijk voor ruim een vijfde van de banen in haar gemeente. In Haaren is
voornamelijk kleinschalige bedrijvigheid. De grotere werkgevers in de gemeente zijn Cello
(zorg), Prisma (zorg), BTL (boomteelt), ’t Heem (zorg), Matador B.V. (productie en handel),
Van Schijndel Transport (transport) en Van den Oever (boomteelt). (Bron: Gemeente Haaren
(2011). Gemeente Haaren 2022: een levendige, groene en zelfbewuste gemeente.)
Sectorstructuur (banen 2010)
Het aantal banen in de landbouw krimpt. Door schaalvergroting in deze sector is het aantal
landbouwbedrijven in de periode 2000-2010 flink afgenomen. Uit onderstaande figuur blijkt
dat de regio (met uitzondering van Oisterwijk) een kleinere afname van het aantal landbouw-
bedrijven kent dan gemiddeld Nederland. Anno 2010 telt Hilvarenbeek de meeste landbouw-
bedrijven (circa 267), gevolgd door Haaren (232) en Oisterwijk (circa 139). (Bron: CBS)
De agrarische sector wordt tegenwoordig gekenmerkt door grootschaligheid, specialisatie,
multifunctionele landbouw en bedrijfsbeëindiging. Andere functies dan de landbouw eisen op
het platteland steeds meer ruimte op: woningbouw, infrastructuur, zorg, industrie en recrea-
tie.
0% 5% 10% 15% 20% 25%
Landbouw
Industrie
Bouw
Vervoer & opslag
Groothandel
Detailhandel
Horeca
Informatie & communicatie
Financiële instellingen
Zakelijke diensten
Overheid
Zorg
Overige diensten
Hilvarenbeek Oisterwijk Haaren Nederland
60
65
70
75
80
85
90
95
100
105
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Hilvarenbeek Oisterwijk Haaren Nederland
40
4.2 Economische duurzaamheid in Hart van Brabant Hart van Brabant kenmerkt zich door een lage economische kwaliteit. De regio
heeft een gunstige afzet- en arbeidsmarkt, maar biedt weinig ruimte voor econo-
mische activiteiten (productiefactor), met uitzondering van Oisterwijk en het be-
drijfsleven zorgt voor weinig vernieuwing en welvaartscreatie.
Figuur 4.1 Economische duurzaamheid
Bron: Rabobank
Welvaartscreatie: gezond bedrijfsleven
De bijdrage van het bedrijfsleven in Hart van Brabant aan de economische duur-
zaamheid van het gebied is een aandachtspunt. De score op de bedrijfseconomi-
sche kenmerken zijn benedengemiddeld, met uitzondering van de solvabiliteit.
Ook blijft de welvaartscreatie in de regio achter bij vergelijkbare gemeenten in de
rest van Nederland. Het bedrijfsleven in de drie gemeenten realiseert een lager
rendement op vermogen dan gemiddeld; de solvabiliteit ligt daarentegen wel op
het landelijke niveau. De dynamiek in de regio, oftewel de werkgelegenheidsgroei
van de afgelopen tien jaar, is wel hoger geweest dan in Nederland (met uitzonde-
ring van Haaren). Bovendien liggen de winstmarges van het bedrijfsleven in de
regio op een laag niveau. In Oisterwijk is sprake van een relatief hoge omloop-
snelheid van het vermogen. Dit betekent dat het beschikbaar gestelde vermogen
aan het bedrijf efficiënt wordt ingezet.
Opvallend is dat de arbeidsproductiviteit in de regio achterblijft bij het gemiddelde
Nederlandse bedrijfsleven. De gemiddelde arbeidsproductiviteit in Nederland be-
droeg in 2010 € 89.000. De arbeidsproductiviteit is bij uitstek een variabele die
sterk verschilt per sector. Hoe hoger de kapitaalintensiteit (en dus hoe lager de
arbeidsintensiteit), hoe hoger de arbeidsproductiviteit. Zo kennen bijvoorbeeld de
industrie en de delfstoffenwinning de hoogste arbeidsproductiviteit van alle secto-
ren. De landbouw, de bouw en de horeca zijn goed vertegenwoordigd in Hart van
Brabant, maar realiseren in de regio een lagere arbeidsproductiviteit dan deze
sectoren landelijk opbrengen (met uitzondering van Oisterwijk die op het landelijk
niveau ligt). De arbeidsproductiviteit ligt in de handelssector van Oisterwijk wel
hoger dan in Nederland.
41
Verhoging van de productiviteit is van belang, omdat de potentiële beroepsbevol-
king op termijn kleiner zal worden, wat in de komende decennia een rem op de
potentiële economische groei zal zetten. Doordat het arbeidsaanbod in de nabije
toekomst veel minder gemakkelijk uit te breiden zal zijn dan voorheen, neemt het
belang van productiviteitsgroei als bron van economische groei toe. Gegeven de
bestaande economische structuur zal een hogere arbeidsproductiviteit vooral ver-
kregen moeten worden door te investeren in producten met een hogere toege-
voegde waarde en efficiëntere productiemethoden. Innovatie is hiervoor een be-
langrijke sleutelwaarde en levert een belangrijke bijdrage aan de groei van de
productiviteit, maar ook aan het verduurzamen van de economische groei.
Figuur 4.2 Welvaartscreatie
Bron: Rabobank
42
Tekstvak 6 Bruto toegevoegde waarde in Hart van Brabant
Weinig vernieuwing bij het regionale bedrijfsleven
Bedrijvigheid heeft ruimte nodig. De beschikbaarheid van bedrijfshuisvesting,
productie- en distributiehallen en kantoren, is dan ook een belangrijke vestigings-
factor voor ondernemingen en daardoor een belangrijke voorwaarde voor econo-
mische ontwikkeling. Daarbij speelt een belangrijke rol dat bedrijven vanwege de
herkomst van de (startende) ondernemer en van de werknemers doorgaans sterk
aan de regio van vestiging gebonden zijn. Daarom laat een tekort aan huisves-
tingsmogelijkheden in de ene regio zich nauwelijks salderen met vrije ruimte in
een andere regio. Voldoende mogelijkheden om in de huisvestingsbehoefte van
het eigen bedrijfsleven te voorzien zijn dus onontbeerlijk voor de economische
ontwikkeling van Hart van Brabant. Als het gaat om vernieuwing van en door het
bedrijfsleven zien we in de eerste plaats dat de regio tussen 1996 en 2009 een
ongunstig vestigingssaldo heeft laten zien. Dit betekent dat zich hier minder be-
drijven hebben gevestigd dan dat er vertrokken zijn. Ook worden er in Hart van
Brabant relatief weinig nieuwe bedrijven gestart, wat ongunstig is voor de verjon-
ging van het bedrijfsleven.
Verder valt op dat in alle drie de gemeenten sprake is van een hoge investerings-
ratio. De investeringsratio is het deel van de bruto toegevoegde waarde dat wordt
geïnvesteerd. Dit kengetal geeft een indruk van de mate waarin het bedrijfsleven
Uit onderstaande figuur blijkt dat de agrarische sector, de bouw en de horeca een hogere bru-
to toegevoegde waarde realiseren in Hart van Brabant dan in Nederland. De verschillen in sec-
toren tussen de gemeenten zijn echter groot. Zo draagt de handel in Oisterwijk circa 35% van
de totale bruto toegevoegde waarde in de gemeente, terwijl in Haaren de gezondheidszorg
bijna een kwart van de productie voor haar rekening neemt. Deze twee sectoren hebben een
groter belang in de bruto toegevoegde waarde in de regio dan landelijk het geval is. Dit is
verklaarbaar vanwege de sectorstructuur van de gemeenten (zie tekstvak 5). De handel en de
zorg hebben regionaal een groter belang in de werkgelegenheid dan in Nederland.
Binnen de regio zien we dat bijna 60% van de bruto toegevoegde waarde in Oisterwijk wordt
gerealiseerd. Hilvarenbeek en Haaren hebben ongeveer hetzelfde aandeel in de regionale pro-
ductie, namelijk ruim 20%.
Bruto toegevoegde waarde naar sector (2010)
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%
Landbouw
Industrie
Bouw
Handel en reparatie
Horeca
Vervoer, opslag en communicatie
Financiele instellingen
Zakelijke dienstverlening
Overheid en onderwijs
Gezondheidszorg
Overige dienstverlening
Hilvarenbeek Oisterwijk Haaren Nederland
43
bereid is om te investeren en (in sommige gevallen) vertrouwen heeft in de toe-
komst. Dit wijst erop dat bij de bedrijven in Hart van Brabant een relatief hoge
investeringsbereidheid is. Een ander belangrijk aspect van economische vernieu-
wing is het aantal banen dat gericht is op onderzoek en ontwikkeling. In de regio
zijn dergelijke banen ondervertegenwoordigd. In Hart van Brabant is de kennisin-
tensieve sector zoals de industrie ook niet sterk vertegenwoordigd. Evenmin als
de informatie- en communicatiesector. De regio is vooral sterk in de op handel
gerichte bedrijvigheid, zoals in de groothandel en de detailhandel en de agrari-
sche sector. Het aantal banen in onderzoek en ontwikkeling is in de regio vooral
ICT-gerelateerd. Per saldo wordt Hart van Brabant gekenmerkt door een bene-
dengemiddeld ‘fit’ bedrijfsleven.
Figuur 4.3 Vernieuwing
Bron: Rabobank
Gunstige afzet- en arbeidsmarkt
Het Hart van Brabant heeft een ongunstige arbeidsmarkt. In onderstaande figuur
zien we dat de regio deze negatieve score vooral te wijten is aan de beperkte na-
bijheid van een grote beroepsbevolking (binnen 45 minuten reistijd). De niet cen-
trale ligging binnen Nederland zorgt ervoor dat het bedrijfsleven in Hart van Bra-
bant geen beroep kan doen op een groot achterland met potentiële werknemers.
De drie gemeenten van Hart van Brabant telden op 1 januari 2010 circa 54.430
inwoners, inclusief Berkel-Enschot en Udenhout bedraagt het aantal inwoners ca.
75.000. Wanneer we het woon-werkverkeer (oftewel pendelrelaties) analyseren
dan zien we dat in de regio ruim een derde van de werkende bevolking in de ei-
gen gemeente arbeid verricht. Voor Hilvarenbeek en Oisterwijk geldt dat ook circa
een derde van de pendelaars in Tilburg werkt. Circa 15% van de werkenden uit
Haaren, verricht arbeid in ‘s-Hertogenbosch.
Omvang en opleidingsniveau van de beroepsbevolking, oftewel ‘kwantiteit en
kwaliteit’, zijn van grote invloed op de welvaart in een gebied. Daarnaast vormt
het aanbod van arbeidskrachten een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven.
44
In de afgelopen decennia is zowel de arbeidsparticipatie als het gemiddelde oplei-
dingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking sterk toegenomen. In Hart van
Brabant zien we dat de arbeidsparticipatie iets lager is dan in Nederland. Binnen
de regio zien we dat vooral de mannen een hogere participatiegraad hebben dan
de gemiddelde Nederlandse man. De vrouwen daarentegen blijven achter bij het
landelijk gemiddelde.
Ondanks de beperkte nabijheid van een grote beroepsbevolking, kan de regio wel
profiteren van een bovengemiddelde afzetmarkt. Koopkrachtige consumenten ma-
ken het gebied voor het bedrijfsleven tot een interessante afzetmarkt. De bevol-
king van Hart van Brabant heeft een koopkracht die ruim boven het landelijk ge-
middelde ligt.
Figuur 4.4 Afzet- en arbeidsmarkt
Bron: Rabobank
45
Tekstvak 7 Niet-werkende werkzoekenden in Hart van Brabant
Productiefactor: weinig fysieke ruimte voor economische activiteiten
Op de eigenschap ‘productiefactor’ laat Hart van Brabant geen gunstige score zien
(met uitzondering van Oisterwijk). Deze score weerspiegelt de hoeveelheid ruimte
die in gebruik is voor economische activiteiten. De grote oppervlakte landbouw-
grond als productiefactor is echter niet verassend (zie tekstvak 3). De gemeenten
zijn sterk gericht op agrarische economische activiteiten en dat is kenmerkend
voor het gebied.
Hart van Brabant kenmerkt zich door weinig infrastructuur (oppervlakte hoofdweg
en spoor) en weinig oppervlakte bedrijventerrein. Dit maakt de regio een minder
interessante vestigingsplaats voor bedrijven (zie figuur 4.5), wat negatief bij-
draagt aan de economische kwaliteit van het gebied.
De beschikbaarheid van fysieke ruimte bepaalt ook de waarde van het onroerend
goed in een regio. Het bedrijfsleven bezit panden die lager dan gemiddeld worden
gewaardeerd (met uitzondering van Haaren), wat tot uiting komt in de lage WOZ-
waarde die in de gemeenten gelden voor het vastgoed. Oorzaken van een lage
Om een indruk te krijgen van de stand van zaken op de regionale arbeidsmarkt is in onder-
staande figuur het aandeel niet-werkende werkzoekenden (NWW) in vergelijking met de pro-
vincie Noord-Brabant en Nederland weergegeven. Het aantal NWW-ers ligt in Hart van Brabant
onder het provinciale en landelijk gemiddelde. De arbeidsmarkt in de regio Midden-Brabant
wordt in september 2011 als zeer ruim gekarakteriseerd, wat betekent dat er veel kortdurend
niet-werkende werkzoekenden zijn ten opzichte van de openstaande vacatures. Voor de onder
andere de beroepen agrarische arbeiders, productieplanners en boekhouders en secretaresses
is er een overschot aan kortdurend niet-werkende werkzoekenden in zowel de regio als in de
rest van Nederland. Voor metaalarbeiders, mechanisch operators, bankwerkers en lassers is
de arbeidsmarkt juist krap in de regio Midden-Brabant zodat er op dit moment voor werkzoe-
kenden met dit beroep veel kansen zijn op de arbeidsmarkt. Zowel in de arbeidsmarktregio
Midden-Brabant als in Nederland is het merendeel van de werkzoekenden 45 jaar of ouder.
Stand september 2011
Bron: UWV (2011). Basisset Regionale Arbeidsmarktinformatie.
0,0%
1,0%
2,0%
3,0%
4,0%
5,0%
6,0%
7,0%
Hilvarenbeek Oisterwijk Haaren Noord-Brabant Nederland
46
WOZ-waarde voor het vastgoed kunnen worden gezocht in de directe ruimtelijke
omgeving. Onder meer slecht onderhoud aan panden, bestemmingsplanwijzigin-
gen en weinig voorzieningen in de buurt zijn van invloed op de WOZ-waarde.
Figuur 4.5 Productiefactor
Bron: Rabobank
47
Tekstvak 8 Ruimtelijk-economische ontwikkelingen in Hart van Brabant
Boomteelt
In Midden-Brabant zijn naar schatting 200 boomkwekerijen actief die een productiewaarde
realiseren van € 70 miljoen en aan ruim 1.700 mensen werkgelegenheid bieden. De landbouw
blijft de belangrijkste economische drager in het buitengebied. Voor de gemeente Haaren geldt
dat specifiek de boomteeltsector van belang is. De boomteelt is één van de belangrijke eco-
nomische dragers van de gemeente Haaren. Daarnaast is duidelijk geworden dat ook nationaal
gezien Haaren als boomteeltgemeente een factor van betekenis is. Als kleinere onder de gro-
ten onderscheidt Haaren, als centrum voor de boomkwekerij in Midden-Brabant, zich door een
assortiment van stek tot volwaardige boom te kunnen aanbieden. (Bron: Radboud Vorage
(2010). Agenda voor de boomkwekerijsector in Nederland. Bron: www.haaren.nl)
In 2010 werd de vereniging Greenport Midden-Brabant opgericht; een samenwerkingsverband
van en voor boomkwekers en toeleveranciers. Greenport Midden-Brabant richt zich op het sti-
muleren van bedrijfseconomische ontwikkeling van de boomkwekerijsector om daarmee de po-
sitie van individuele boomkwekers te versterken. Daarbij gaat het om initiëren van samenwer-
kingsprojecten en andere partners daarbij te betrekken. De Brabantse boomkwekerij heeft een
strategische visie ontwikkeld voor de periode 2010-2020. De visie is samengesteld door ZLTO,
Greenport Midden-Brabant en Treeport Zundert in opdracht van de Stuurgroep Brabantse
Boomkwekerij. In de strategische visie wordt de provincie Noord-Brabant gevraagd om samen
met de sector en andere partners zodanig beleid te maken dat de sector de concurrentie aan
kan met andere Europese producenten. Er zijn 5 speerpunten benoemd en geprioriteerd:
Ruimtelijke Ordening & Water, Logistiek & Vervoer, Kennis & Innovatie, Markt & Keten en Pu-
blic Relations & Imago. De sector vraagt ontwikkelingsmogelijkheden om de concurrentie aan
te kunnen en ziet graag oplossingen voor belangrijke knelpunten zoals bouwblokgrootte, teel-
tondersteunende voorzieningen, beschikbare teeltgronden en water. Duurzame oplossingen
vragen vaak flexibiliteit in de (toepassing van) wet- en regelgeving. Voor een optimaal- en
duurzaam vervoer van producten is een goed en toegankelijk netwerk van wegen nodig in het
buitengebied en de aansluitende provinciale wegen en rijkswegen. Om de hoeveelheid ver-
keersbewegingen terug te brengen wil de sector een logistieke structuur ontwikkelen met
steunpunten in de regio waar kleine leveringen middels een coördinatiepunt bijeen worden ge-
bracht om zo volle vrachten te realiseren. Hiermee worden transportkilometers bespaard en
wordt de CO2-uitstoot sterk teruggebracht. (Bron: Stuurgroep Brabantse Boomkwekerij
(2010). Strategische visie boomteelt Noord-Brabant 2010-2020. Bron: www.haaren.nl)
De voorlopige cijfers van het CBS laten zien dat het areaal boomkwekerij in 2010 is afgeno-
men met 1.0%. Ook het aantal boomkwekerijbedrijven is in 2010 iets afgenomen. De schaal-
vergroting gaat ook niet aan deze sector voorbij. Binnen de boomkwekerij neemt de speciali-
satie tussen vollegrond en/of containerteelt verder toe. Daarbij neemt het areaal onder glas
toe. Door schaalvergroting en mechanisering/automatisering wordt getracht de kostprijs te
verlagen. Met name op de containerteeltbedrijven zien we snelle ontwikkelingen ten aanzien
van kostprijsverlaging. Er is een tendens naar grotere, gespecialiseerde bedrijven. Schaalver-
groting heeft niet alleen kostprijsverlaging als doel. Steeds belangrijker wordt het verkrijgen
van voldoende kritische massa, voorwaarde om een interessante ketenpartner te zijn. Behalve
door schaalvergroting, kan kritische massa ook door samenwerking tussen producenten wor-
den gerealiseerd. De sector kenmerkt zich nog steeds door een relatieve geslotenheid. In bij-
voorbeeld de glastuinbouw worden (bedrijfs)gegevens gemakkelijker uitgewisseld. Meer hor i-
zontale en verticale samenwerking is daarom gewenst. De overheids- en consumentmarkt met
de bouwmarkten laten een groeiende vraag zien. Tuincentra en bouwmarkten vragen steeds
meer grotere uniforme partijen. De partij welke uniforme partijen van verschillende kwekers
kan leveren heeft de voorkeur.
48
4.3 Conclusie De economische kwaliteit in Hart van Brabant blijft achter bij het landelijk gemid-
delde en is een aandachtspunt voor een duurzame toekomst. Het gebied loopt
achter voor wat betreft de welvaartscreatie en economische vernieuwing. De uit-
daging ligt in het creëren van een zodanig gunstig vestigingsklimaat dat het ook
voor nieuwe ondernemers interessant wordt om zich in dit gebied te vestigen.
Startende ondernemingen vormen doorgaans een essentieel onderdeel van de re-
gionale economie. Nieuwe bedrijven zorgen voor verjonging en vernieuwing van
de economische structuur. Bovendien zijn starters doorgaans een drijvende kracht
achter het innovatieve vermogen van de economie en een belangrijke bron van
werkgelegenheid. Daarnaast zal het bestaande bedrijfsleven –om ook in de toe-
komst gezond te blijven– moeten blijven vernieuwen door te investeren.
Onder invloed van een aantal mondiale, Europese, landelijke en regionale trends
en ontwikkelingen is de agrarische sector constant in beweging. Zo neemt de in-
ternationale concurrentie toe, worden milieuregels aangescherpt en verandert de
consumentenmarkt. Voor agrarische bedrijven is het noodzakelijk dat zij constant
alert zijn op dergelijke ontwikkelingen en daarop inspelen om de concurrentie-
strijd niet te verliezen. Het aandeel van de landbouw in de regionale economie
(productie, werkgelegenheid) neemt steeds verder af. De diensteneconomie is ook
in plattelandsgebieden al lang een feit.
Sterkten Zwakten
Hoge investeringsratio.
Koopkrachtige consumenten.
Groot oppervlakte voor agrarisch
grondgebruik.
Lage werkloosheid.
Lagere winstmarge en rende-
ment op totale vermogen dan
het gemiddelde bedrijfsleven.
Lage arbeidsproductiviteit.
Negatief vestigingssaldo.
Relatief weinig startende onder-
nemers per lid van de potentiële
beroepsbevolking.
Weinig banen op het gebied van
onderzoek en ontwikkeling.
Gemiddeld lagere WOZ-waarde
commercieel vastgoed.
Beperkte oppervlakte infrastruc-
tuur.
Beperkte oppervlakte bedrijven-
terrein.
Onvoldoende bereikbaarheid be-
roepsbevolking.
44
5 Wat draagt bij aan duurzaamheid?
5.1 Inleiding In de Triple P-monitor kijken we in welke mate de drie dimensies bijdragen aan
de duurzaamheid van het gebied. Hierbij gaat het om de vraag of de omstandig-
heden zodanig zijn dat bevolking, natuur en bedrijfsleven ook in de toekomst een
kwalitatief goede (leef)omgeving ervaren. De mate waarin de verschillende di-
mensies duurzaam zijn, is deels afhankelijk van de invloed van de andere dimen-
sies. Met andere woorden: iedere dimensie ontvangt invloeden van de andere
twee dimensies. Dit komt tot uitdrukking in de zogenaamde ‘connectoren’ (de pi j-
len in figuur 5.1). Bijvoorbeeld: de arbeids- en afzetmarkt is een eigenschap van
‘People’. Maar zij draagt tevens bij aan ‘Profit’ doordat zij arbeidskrachten en
klanten levert aan het bedrijfsleven.
Schematisch ziet de Triple P inclusief de connectoren er als volgt uit.
Figuur 5.1 Triple P Monitor: bijdrage van eigenschappen aan
duurzaamheid (dimensies)
Bron: Rabobank
Dit hoofdstuk gaat in op de vraag in welke mate de P’s elkaar beïnvloeden. Als dat
inzicht bestaat, is het mogelijk om een eerste indicatie te geven langs welke li j-
nen aan een duurzamer werkgebied gewerkt zou kunnen worden.
5.2 Bijdrage per gemeente In deze paragraaf laten we als eerste zien welke bijdrage de verschillende dimen-
sies leveren aan de duurzaamheid van Hart van Brabant (figuur 5.2). Het blijkt
dat de sociale dimensie de grootste bijdrage levert aan de duurzaamheid van het
gehele gebied. Dit geldt vooral voor Hilvarenbeek en Haaren, in mindere mate
voor Oisterwijk. Ook de economische dimensie levert een bovengemiddelde bij-
drage, met name dankzij Oisterwijk. In beide gevallen heeft dat vooral te maken
met de beperkte milieudruk van de bevolking en het bedrijfsleven. De ecologische
dimensie draagt juist weinig bij aan de duurzaamheid. De bijdrage is relatief hoog
als het gaat om natuur en ruimte om te wonen, maar juist erg laag wat betreft
cultuur en de ruimte voor ondernemen.
People - samenleving
Profit - bedrijfsleven Planet - natuur & landschap
Milieudruk bevolking
Sociale cohesie
Arbeids- en afzetmarkt
Samenstellingbevolking
Milieudruk economie
Vernieuwing
Werk en voorzieningen
Welvaarts-creatie
Productie-factor
Woon-omgeving
Cultuur
Natuur
45
Figuur 5.2: Bijdrage dimensies aan duurzaamheid
Bron: Rabobank
Welke dimensies aan elkaars duurzaamheid bijdragen, is te zien in onderstaande
grafiek. Hier spreken we dus over de onderlinge beïnvloeding. De paarse balk laat
zien hoe duurzaam de dimensie is, zoals dat aan de orde is gekomen in de hoofd-
stukken 2 tot en met 4. De oranje, blauwe en lichtblauwe balken laten vervolgens
zien aan welke dimensie zij hun duurzaamheid te danken hebben. Deze analyse is
gemaakt voor het gebied in totaliteit.
Figuur 5.3: Ondervonden duurzaamheid per dimensie naar bijdrage per dimensie
Bron: Rabobank
De zwakkere score op Profit blijkt vooral aan Profit zelf (het presteren van het
bedrijfsleven) te wijten te zijn en slechts in geringe mate aan Planet (in dit ver-
band m.n. ruimte voor bedrijvigheid en bereikbaarheid). Voorts blijkt dat Profit
ook de grootste bijdrage levert (in dit geval positief) aan de ecologische duur-
zaamheid (Planet), getuige de zeer gunstige score, gevolgd door People. Dit heeft
46
te maken met de als eerder genoemde lage milieudruk van de bevolking en het
bedrijfsleven. Al eerder hebben we gezien dat de score op People het dichtst bij
de landelijke benchmark ligt. Deze analyse laat zien, dat dat gedeeltelijk aan Pla-
net te danken is, maar ook hier Profit een negatieve bijdrage levert.
Deze analyse geeft een eerste indicatie ‘aan welke knoppen gedraaid zou kunnen
worden’ om tot een duurzamer werkgebied te komen. Profit lijkt de grootste in-
vloed te hebben, zowel in positieve als in negatieve zin. Als het lukt om deze fac-
tor te versterken, waarbij dit niet ten koste zou moeten gaan van Planet, wordt
de duurzaamheid van het gebied in zijn geheel versterkt.
5.3 Productie- of consumptiegebied – People vs Profit De voorgaande globale aanbevelingen zijn gebaseerd op de concrete duurzaam-
heidsscores van het gebied, maar gaan in dit stadium nog voorbij aan de functies
van het gebied, intern en in relatie tot de omliggende gemeenten. Deze functie
blijkt bijvoorbeeld uit de verhouding tussen de werkgelegenheid en de omvang
van de werkzame beroepsbevolking, het voorzieningenaanbod en de verhouding
tussen inkomende en uitgaande koopstromen. Als deze verhoudingen een waarde
opleveren die groter is dan 1, dan heeft een gebied vooral een productiefunctie.
De economische functie overtreft dan de sociale. Bij een waarde kleiner dan 1
vervult een gebied vooral een rol als woonplaats. De sociale functie prevaleert
dan boven de economische.
Werkgelegenheid en voorzieningen zijn in het algemeen veel sterker geconcen-
treerd dan de bevolking. Daardoor vervullen maar weinig gemeenten (en dan
vooral de grotere) primair een functie als werkplaats of voorzieningencentrum.
Deze verschillen worden vooral beleidsmatig bepaald. Omwille van concentratie
en schaalvoordelen is het ruimtelijk-economisch beleid op grotere (groei)kernen
gericht en zijn uitbreidingsmogelijkheden in kleinere kernen doorgaans beperkt.
Veruit de meeste gemeenten in ons land hebben vooral een rol als woonplaats.
Anders gezegd: de meeste gemeenten hebben een lage werkgelegenheidsfunctie
en een beperkt aanbod van voorzieningen. De meeste gemeenten zien per saldo
dan ook koopkracht naar elders afvloeien.
Hart van Brabant vormt op deze regel geen uitzondering. De gemeenten hebben
alle drie een lage werkgelegenheidsfunctie, maar wel voldoende aanbod van voor-
zieningen (met uitzondering van Haaren). De regio ziet per saldo echter koop-
kracht afvloeien. Vooral Tilburg is een belangrijke bestemmingsgemeente van de
lokale consumenteneuro.
Gegeven de beleidsmatige (ruimte) en economische (schaalgrootte) onderliggers
is het lastig om hierin verbetering te brengen. Versterking van de werk- en win-
kelfunctie van Hart van Brabant lijkt onder dergelijke omstandigheden vooral af-
hankelijk van kwalitatieve factoren, zoals een aantrekkelijk en onderscheidend
voorzieningen(winkel)aanbod en stimulering van ondernemerschap, inclusief in-
novatie en waardecreatie, gebaseerd op de natuurlijke kwaliteiten en karakter van
het gebied.
47
Figuur 5.4 Interactie bevolking-economie
Bron: Rabobank
5.4 De druk op de leefomgeving – People vs Planet Vrijwel al het menselijk handelen heeft gevolgen voor de leefomgeving. Anders
dan tot enkele decennia geleden het geval was, zijn we ons tegenwoordig bewust
van de gevolgen van onze manier van leven voor natuur en milieu. Steeds meer
personen en ondernemingen proberen om de negatieve gevolgen van hun hande-
len voor onze natuurlijke omgeving te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
De beeldvorming en kennis van de kwaliteit van natuur en milieu komen naar vo-
ren in de wijze waarop men de omgeving waardeert, in algemene zin en in Hart
van Brabant. Onze welvarende samenleving kan het zich veroorloven om natuur
en landschap een hoge prioriteit te geven en te werken aan oplossingen waarbij
welvaart en (economische) activiteiten niet ten koste gaan van natuurlijke kwali-
teiten. Milieubewust gedrag blijkt (binnen de kaders van deze Triple P analyse) uit
het gebruik van groene stroom, donaties aan natuur- en milieudoelen en de mate
waarin bedrijven de bodem vervuilen. Steeds meer Nederlanders, personen en
bedrijven, hebben er geld voor over om de aantasting van de natuur en het milieu
door hun handelen te verkleinen of te compenseren.
In Hart van Brabant lijkt de sociale dimensie ten opzichte van Planet aan het
kortste eind te trekken, hoewel de verschillen niet groot zijn. Tegelijkertijd zien
we verschillen binnen de regio. Zo doneren de inwoners van Hilvarenbeek meer
aan natuur en milieu dan in de rest van de regio. De waardering van het land-
schap ligt echter alleen in Haaren hoger dan gemiddeld in ons land. Daarnaast
nemen de inwoners van Hart van Brabant gemiddeld meer groene stroom af. Te-
gen deze achtergrond (en binnen de kaders van het analysemodel) zou een bete-
re balans bereikt kunnen worden door te investeren in bewustzijn van en trots op
de ruimtelijke kwaliteiten, zowel voor wat betreft natuur als de onderscheidende
kenmerken van het landelijke gebied, inclusief de agrarische functies.
48
Figuur 5.5 Interactie bevolking-ecologie
Bron: Rabobank
.
5.5 Ruimte als drager van de economie – Profit vs Planet
Economie (Profit) en natuur (Planet) lijken vaak lastig met elkaar in evenwicht te
brengen. De basisgedachte daarbij is, dat economie vaak ten koste gaat van de
ruimtelijke kwaliteiten van een gebied en er langs die li jn ook een (negatieve)
oorzaak-gevolg relatie zichtbaar is.
In geval van Hart van Brabant zien we ook enige onbalans, die bij nader inzien
vooral op het conto van Haaren is te schrijven. Oisterwijk (en in iets mindere ma-
te Hilvarenbeek) scoren rond het landelijke gemiddelde. Simpel gezegd ‘wint’
vooral in Haaren Planet van Profit. Op het niveau van de individuele gemeenten
leidt dit tot de gedachte, dat versterking van de lokale economie van Haaren, ge-
bruik makend (en zeker niet ten koste gaand) van de ruimtelijke kwaliteiten tot
een per saldo betere balans zou kunnen leiden. Het sterke sierteeltcluster (bo-
menteelt) zou hierin een rol kunnen spelen. Schakelen we een niveau hoger (Hart
van Brabant), dan is de stelling verdedigbaar dat accentverleggingen vanuit deze
optiek minder noodzakelijk zijn.
Figuur 5.6 Interactie economie-ecologie
49
Bron: Rabobank
50
6 De balans opgemaakt
6.1 Hoge ecologische kwaliteit in de regio Als we de totale score van Triple P berekenen (het gemiddelde van de drie dimen-
sies) voor Hart van Brabant, dan blijkt dat het gebied volgens de uitgangspunten
van het model per saldo minder duurzaam is dan gemiddeld Nederland. Dit geldt
ook voor alle drie gemeenten afzonderlijk, ook als zij tegen vergelijkbare gemeen-
ten worden afgezet. Oorzaak hiervan is met name de ondergemiddelde score op
People en Profit voor Hart van Brabant. Wel wordt de regio gekenmerkt door een
hoge ecologische kwaliteit. Deze is zelfs hoger dan in vergelijkbare gebieden in
Nederland.
Figuur 6.1 Triple P balans
Bron: Rabobank
De hoge ecologische kwaliteit van Hart van Brabant heeft de regio te danken aan
haar ligging en de natuurlijke waarden. Het is een open gebied met een lage be-
volkingsdichtheid, relatief weinig economische activiteit en dus weinig bebouwing
ten opzichte van de oppervlakte. Om Hart van Brabant klaar te maken voor een
duurzame toekomst is het zaak om niet alleen de focus op de ecologische dimen-
sie te leggen (behouden), maar zeker ook de sociale en economische dimensie
niet uit het oog te verliezen (versterken). De drie dimensies zijn immers onlos-
makelijk met elkaar verbonden. De kernvraag zou ook anders kunnen worden ge-
steld: op welke wijze kan uit de ecologische kwaliteiten meer kracht worden ont-
leend ten faveure van de andere kwaliteiten, zonder dat dit ten koste gaat van de
ecologische kwaliteiten zelf?
Binnen Hart van Brabant heeft Haaren al te maken met demografische krimp. De
overige gemeenten nog niet, maar ze worden wel geconfronteerd met een snel
vergrijzende bevolking, met voelbare sociaal-economische gevolgen, bijvoorbeeld
op het vlak van dynamiek, draagvlak (onder voorzieningen) en zorgvraag. De
vraag hoe de sociale en economische kwaliteit van de regio kan worden versterkt,
zal voor een groot deel daarmee te maken hebben. Vaak zien we dat gemeenten
binnen een (Rabobank werk-)gebied complementair aan elkaar zijn. Goede sa-
51
menwerking en onderlinge afstemming kunnen helpen om de sterkste verschillen
weg te nemen. In het geval van Hart van Brabant zijn de grootste verschillen ech-
ter extern zichtbaar (dat wil zeggen de gemeenten gezamenlijk ten opzichte van
de omliggende grotere kernen) en niet zozeer tussen de drie gemeenten. Dat be-
tekent dat afstemming en samenwerking (en per saldo een betere duurzaam-
heidsbalans) ook met de omliggende regio (en dan met name de gemeenten Til-
burg, ’s-Hertogenbosch en Eindhoven) zouden moeten plaatsvinden, op de the-
ma’s voorzieningen, arbeidsmarkt, woningmarkt en ruimte (in letterlijke en fi-
guurlijke zin) die aan het bedrijfsleven wordt geboden. En hoewel het de vraag-
stelling van deze opdracht overstijgt, zou de redenering ook andersom kunnen
worden opgebouwd. Dus niet de alleen de vraag of de Brabantse stedendriehoek
kan bijdragen aan een economisch sterker Hart van Brabant, maar ook de vraag
in hoeverre Hart van Brabant kan bijdragen aan een ecologisch sterkere steden-
driehoek.
6.2 Kansen voor verduurzaming In de voorgaande hoofdstukken hebben we gezien welke dimensies negatief bi j-
dragen aan de duurzaamheid van Hart van Brabant en welke kwaliteiten daarvan
de gevolgen ondervinden. Waar het uiteindelijk om gaat, is het verbeteren van de
duurzaamheid van Hart van Brabant. In deze paragraaf laten we zien welke ei-
genschappen van het gebied kunnen worden verbeterd zodat de duurzaamheid
van de regio toeneemt.
Figuur 6.2 geeft aan welke bijdragen de drie dimensies en onderliggende eigen-
schappen leveren aan de duurzaamheid van de regio. Een negatieve bijdrage be-
vindt zich links van de middenas, een positieve rechts. Links van de middenas be-
vinden zich hiermee de schakels voor verbetering, rechts voor behoud en verster-
king.
Figuur 6.2 Bijdrage aan duurzaamheid per eigenschap: schakels
voor behoud of verbetering
Bron: Rabobank
52
In de vorige paragraaf zagen we dat de ecologische dimensie het meest duur-
zaamheid is. Dit leunt echter in beperkte mate op kenmerken van Planet zelf (cul-
tuurhistorie en natuur). De voornaamste reden van de hoge Planet-score is de la-
ge druk die de bevolking en het bedrijfsleven uitoefenen op de omgeving, simpel
gezegd door de lage dichtheid van de bevolking en economische activiteiten. Bij
de versterking van de sociale en economische kwaliteit is de kans groot dat hun
positieve bijdrage aan Planet afneemt. Het is daarom van belang om aandacht te
blijven schenken aan de natuurlijke omgeving, aangezien dat het visitekaartje en
kernkwaliteit van de regio is. Verdichten is daarbij te verkiezen boven uitbreiden,
evenals ‘meer doen met minder’, onder meer te realiseren met innovatie en
waardecreatie. Een pleidooi voor meer natuur (in absolute zin) is tegen deze ach-
tergrond niet gemakkelijk verdedigbaar. Bovendien scoort het gebied vooral on-
dergemiddeld op cultuurhistorie, een factor die nauwelijks op de korte termijn be-
invloedbaar is. Wel zou gewerkt kunnen worden aan sterkere beleving van de cul-
tuurhistorie (in termen van kennis en trots), waarmee wordt bijgedragen aan een
sterkere sociale dimensie.
6.3 De workshops Op basis van de belangrijkste constateringen in de Triple P-monitor hebben in oktober
2011 drie workshops plaatsgevonden, waarbij met de ledenraad, externe relaties,
medewerkers en anderszins betrokkenen van gedachten is gewisseld over de uitkom-
sten en de mogelijkheden om tot een nog duurzamer werkgebied te komen.12
De bedoeling van deze inventarisatie is om gevarieerd en diepgaand inzicht te krijgen
in mogelijke projecten, die de duurzaamheid van Hart van Brabant ten goede kunnen
komen. Daarbij moet worden aangetekend, dat er al veel lopende projecten zijn,
waarvan ook toekomstige ondersteuning gerechtvaardigd lijkt. Daarnaast zal een be-
sluit om een project al dan niet op te starten (en aansluitend mogelijk in aanmerking
te laten komen voor ondersteuning vanuit het Coöperatief Dividend) meer onderbou-
wing en argumentatie van diverse partijen vragen. De ervaring leert immers dat de
beste ideeën ‘van onderaf komen’ en het is niet primair aan de leiding van de bank
om een actieve rol te spelen bij het genereren van ideeën en het ontwikkelen van een
plan van aanpak. De uitgebreide inventarisatie geeft de mogelijkheid om bepaalde ro-
de draden in de suggesties te ontdekken en niet in de laatste plaats geven ze een
goed inzicht in de betrokkenheid en actiebereidheid van de aanwezigen, die inzetbaar
is bij een eventueel vervolg.
In deze paragraaf geven we een geclusterd overzicht van de aanbevelingen en gesug-
gereerde actiepunten. In hoofdstuk 7 vertalen we dit naar een advies en noemen we
toetsingscriteria die tot keuzes kunnen leiden, gesteund door randvoorwaarden die in
rondetafelgesprekken met experts op de verschillende thema’s zijn genoemd.
People, sociaal
Vergrijzing, ontgroening en aankomende bevolkingskrimp zijn belangrijke elemen-
ten geweest in de workshops. Daarbij kunnen twee richtingen worden onderschei-
den.
1. Is het mogelijk of wenselijk om de (verwachte) ontwikkeling bij te stellen of te
keren?
________________________________
12 Zie bijlage II voor een overzicht van de deelnemers.
53
2. Op welke wijze zou de regio op de ontwikkelingen kunnen anticiperen, of sterker
nog: daarvan kunnen profiteren?
Bij de eerste vraag is het algemeen gedragen beeld dat de genoemde ontwikke-
lingen een niet te keren trend zijn. Dat geldt voor de demografische trends, maar
ook voor de daarmee samenhangende ruimtelijke ontwikkelingen, zeker op het
niveau van Hart van Brabant. Hooguit zijn maatregelen denkbaar die het proces
enigszins kunnen stroomlijnen of afzwakken, zoals goed openbaar vervoer, vol-
doende betaalbare woonruimte, het evt. splitsen van grote wooneenheden, bou-
wen van levensloopbestendige woningen etc., maar meebewegen/anticiperen lijkt
zinvoller dan verzetten. De concentratie van onderwijsinstellingen in de grote ste-
den en de sterke aantrekkingskracht die grote steden op jongeren hebben, zullen
onverminderd van kracht blijven. Ook de opschaling en ruimtelijke concentratie
van voorzieningen voor ouderen (mede omwille van betaalbaarheid, kwaliteit en
efficiënte personeelsinzet) zijn min of meer autonome trends.
Anticiperen (de tweede optie) biedt waarschijnlijk meer soelaas. Leren van erva-
ringen en best practices die in andere, vooroplopende gebieden spelen, kan daar-
van een onderdeel zijn. Betrekken en ondersteunen van de doelgroep (ook bij
zelfredzaamheid) zijn daarbij sleutelwoorden. Dat geldt voor het verenigingsle-
ven, dat afhankelijk is van betrokken bewoners en steeds op zoek is naar verjon-
ging (leden en bestuurlijk). Het verenigingsleven levert belangrijke
(deel)oplossingen voor sociaal-economische vraagstukken. Een omslag van indivi-
duele naar collectieve ondersteuning en initiatieven van niet traditioneel op de
doelgroep gerichte ondernemingen of instellingen (verbreding en verbinding met
andere sectoren en functies) verruimt ook de perspectieven. Maatschappelijke or-
ganisaties zullen ouderen moeten opzoeken, met elkaar in contact brengen en
drempels zo laag mogelijk maken. Omdat ouderen vaak minder mobiel zijn, zijn
goede en goed bereikbare voorzieningen in de (dorps)kernen van grote betekenis.
Denk daarbij ook aan eetgelegenheden, zorgverleners, maar ook aan technische
zaken, zoals goede en veilige bereikbaarheid. Bepaalde vormen van thuiszorg en
domotica stellen ouderen in de gelegenheid om langer in de eigen omgeving te
blijven wonen en minder afhankelijk te zijn van (gecentraliseerde) voorzieningen.
Een onderdeel van anticiperen is ook elkaar beter leren kennen. Het organiseren
van maatschappelijke stages zal zeker bijdragen aan vergroting van wederzijdse
kennis en begrip, en vormt daarmee een stukje van de oplossing.
Voor zowel jongeren als ouderen is aansluiting op de arbeidsmarkt belangrijk.
Voor jongeren kunnen (meer) stagemogelijkheden soelaas bieden. Daarmee in-
vesteren ondernemers in toekomstig arbeidspotentieel, maar het biedt jongeren
ook inzicht in interessante lokale/regionale werkgelegenheid en (voor jongeren
die moeilijk aansluiting kunnen vinden op de arbeidsmarkt) gewenning aan een
arbeidsleven: Profit steunt People. Maatschappelijk, maar ook sociaal en econo-
misch is het van belang de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen. Deze
trend is landelijk zichtbaar, en zeker in deze regio relevant en noodzakelijk. Zij
(ouderen) zijn dan minder afhankelijk van steun en kunnen mogelijk zelfs een
bijdrage leveren aan de maatschappij en economie.
54
Deze ontwikkelingen sluiten aan op de omslag naar meer eigen verantwoordelijk-
heid en het stimuleren van zelfredzaamheidsinitiatieven, de doe-democratie. Aan
overheidszijde is er strengere controle op misbruik van sociale voorzieningen, met
als risico dat meer mensen tussen de wal en het schip dreigen te vallen als het al-
leen bij die controle blijft. Onder deze omstandigheden zou de lokale overheid de
draaischijf kunnen zijn voor particuliere initiatieven op het vlak van zorg en sa-
menleving (verbinden). Dit zou verbreed kunnen worden naar wederkerigheid:
mensen die zorg/steun ontvangen kunnen deze wellicht ook – op enig moment –
teruggeven. ‘Jong’ en ‘oud’ (en de groepen daar tussenin) worden vaak als aparte
groepen gezien. Als strikt wordt gekeken naar hun wensen, behoeften en motie-
ven is dat op een aantal punten juist. Aan de andere kant zijn er soms ook com-
binatiemogelijkheden. Bijvoorbeeld waar het gaat om de ‘stenenkant’ (voorzienin-
gen) en in het licht van bundeling van activiteiten.
Ontgroening, vergrijzing en (aankomende) krimp zijn vraagstukken die in het ge-
hele land spelen, maar in kleinere kernen in het landelijke gebied zijn ze zicht- en
voelbaarder dan in stedelijke gebieden. Daarmee is het vraagstuk in het werkge-
bied iets prominenter dan bijvoorbeeld in de omliggende grotere Brabantse ste-
den. Aan de andere kant zijn de ontwikkelingen nog niet zo scherp als in meer pe-
rifeer gelegen regio’s van ons land. Dat geeft de mogelijk om te leren van ontwik-
kelingen elders. Daarnaast bestond bij de deelnemers in de workshops te stellige
overtuiging dat de Brabantse gemeenschapszin, een gezamenlijke aanpak en de
bereidheid om soms net even anders naar de materie te kijken (met als resultaat
soms niet conventionele oplossingen) een goede basis vormen om de uitdagingen
het hoofd te bieden.
Planet, ruimtelijk
Uit de kwantitatieve analyse is gebleken dat het gebied relatief hoog scoort op
Planet, de natuurlijke en ruimtelijke waarden. Dit wil echter niet zeggen dat er
geen aandachtspunten zijn of op onderdelen oplossingen gewenst zijn.
De agrarische sector bepaalt in belangrijke mate de kwaliteiten, het aanzien en de
toekomst van ‘Planet’ in het werkgebied. De sector is bezig met een transitieslag
die gevolgen zal hebben voor de natuurlijke en ruimtelijke kwaliteiten van het ge-
bied. De rode draad daarin wordt gevormd door een verschuiving naar meer
duurzame vormen van productie en bedrijfsvoering en een andere relatie met de
fysieke omgeving, een proces dat vordert maar tegelijkertijd nog steeds onder-
steuning verdient. Door deze verschuiving hebben agrarische ondernemers steeds
meer ‘Planet’ in hun bedrijfsvoering zitten (groene weilanden, natuurlijke inpas-
sing van stallen, inzet van technische voorzieningen zoals luchtwassers), zoeken
ze verbinding en betere communicatie met andere gebruikers van het landelijke
gebied en andere stakeholders, waardoor ze van opponent (c.q. gebruiker van het
gebied) steeds meer medestander (vormgever en onderhouder) worden.
Intensieve activiteiten, maar meer gericht op kwaliteit dan op bulk, zouden in het
landelijke gebied moeten kunnen blijven, op voorwaarde van een goede inpassing
(fysiek) en acceptatie (emotie). De achterliggende gedachte daarbij is, dat als de
sector in de knel zou komen, dat uiteindelijk gevolgen zal hebben voor de waarde
en aantrekkelijkheid van het buitengebied. Als de grondgebonden landbouw het
moeilijk heeft, heeft de natuur het ook moeilijk.
55
Afronding en onderhoud van de ecologische hoofdstructuur raakt de agrarische
sector maar ook anderen. Agrarische ondernemers kunnen een rol nemen bij wa-
terbeheersing en randenbeheer. Ook particuliere initiatieven kunnen daaraan bij-
dragen, bijvoorbeeld door bermbeheer onder te brengen bij aanwonenden. Er zijn
al verschillende particuliere initiatieven in deze richting, zoals de Vrienden van de
Voorste Stroom. Zichtbaarheid, betrokkenheid en een gezamenlijke verantwoor-
delijkheid zijn hierbij sleutelwoorden.
Infrastructureel kent het gebied een redelijke bereidbaarheid, hoewel verbetering
van de A58 en met name de N65 noodzakelijk is. Het streven is om de toege-
voegde waarde van de verbeterde N65 niet alleen uit ‘asfalt’ (infrastructuur, ver-
beterde bereikbaarheid) te laten bestaan, maar ook een ontwikkelingsstimulans
(‘motor’) laten zijn voor gebiedsontwikkeling of sectorversterking. Zo zou de voor
de regio belangrijke sierteeltsector (boomteelt) de nieuwe N65 kunnen gebruiken
als showcase en verbindende factor, naast de klassieke infrastructuurfunctie.
Daarnaast zou de weg kunnen helpen om de diverse vrijetijdsvoorzieningen (ook
letterlijk) beter aan elkaar te verbinden: het rijgen van de verschillende parels tot
een mooi collier.
Betere bereikbaarheid leidt ook in dit gebied tot een beter woon-, werk-, vesti-
gings-, sociaal en ondernemingsklimaat. Digitale bereikbaarheid behoort ook
daartoe. Voorts is het van belang om voldoende ruimte te houden voor economi-
sche activiteiten. Het provinciale beleid is gericht op clustering op relatief groot-
schalige bedrijvenlocaties, buiten (maar nabij) het werkgebied. Bedrijven die ‘uit
hun jasje groeien’ zouden naar deze locaties kunnen worden begeleid (anders dan
verjaagd), bedrijven die niet (ruimtevragend) groeien, zouden op hun bestaande
locatie gehuisvest moeten kunnen blijven.
Zowel voor agrarische als niet-agrarische ondernemingen zou ruimte voor groei
bij voorkeur binnen de bestaande contouren moeten worden gevonden. Dit wijst
op intensiveren (verdichten) en revitaliseren (vernieuwen) van bedrijvenlokaties,
wat vaak een iets duurdere optie is dan het ontwikkelen van nieuw bedrijventer-
rein. Voor weinig ruimte vragende ondernemingen (bijvoorbeeld in de zakelijke
dienstverlening) of starters zou een bedrijfsverzamelgebouw een optie kunnen
zijn. Een dergelijke locatie zou ook de gelegenheid bieden om enkele (ook niet d i-
rect economische) voorzieningen te bundelen, zoals kinderopvang.
‘Planet’ heeft een duidelijke link met de andere ‘P’s’, waaronder die van ‘Profit’.
Een bredere invulling van het buitengebied is een belangrijk thema, ook in deze
regio. Door het landelijk gebied niet meer vanuit de beperkingen (regelgeving),
maar mogelijkheden te bekijken, ontstaan nieuwe perspectieven die zowel ruimte-
lijk als economisch vruchten kunnen afwerpen. In het vernieuwde ruimtelijke be-
leid van de Provincie13 worden daarvoor mogelijkheden gegeven.
Het landelijk gebied zou in principe (ook ruimtelijk) kunnen worden versterkt door
met behoud en versterking van de kwaliteiten de mogelijkheden om te wonen
verder te vergroten. Ondanks de (tijdelijke) dip op de woningmarkt, heeft het ge-
bied (intrinsiek en qua ligging) op dit punt veel mogelijkheden. Een dergelijke
ontwikkeling zou ook de leefbaarheid kunnen bevorderen (link naar People). Een
duidelijke keerzijde van (meer) wonen in het buitengebied zal echter zijn, dat het
________________________________
13 Provincie Noord-Brabant: De Transitie van het Brabantse Stadteland
56
draagvlak onder het wonen in de kernen aantast. Gegeven de demografische ont-
wikkelingen14 zal per saldo substantiële uitbreiding van de woningvoorraad on-
waarschijnlijk zijn.
Ook verbrede landbouw zal via de economische band kunnen bijdrage aan een
sterker landelijk gebied. Dat kan tot uiting komen door combinaties te maken met
leisure, zorg en het verder ontwikkelen en (vooral) vermarkten van herkenbare
en hoogwaardige streekproducten. Om dit laatste een stevige economische drager
onder het landelijke gebied te kunnen laten zijn, zou vooral gericht moeten wor-
den op substantiële en efficiënte handelsketens die de producten voor een goede
prijs naar de consument (zowel privaat als institutioneel, denk bijvoorbeeld aan
zorginstellingen) brengen. De klant zal verleid moeten worden om het onder-
scheidende product tegen een acceptabele meerprijs te kopen, wetende dat con-
sumenten en zakelijke inkopers scherp op prijs letten.
‘Planet’ zal vooral worden geassocieerd met het buitengebied. Dat wil echter niet
zeggen dat het aan de kernen voorbij gaat. De belangrijkste opgave voor de ker-
nen is om hun aantrekkelijkheid (wonen, winkelen werken) en toegankelijkheid
(bewegwijzering en parkeergelegenheid) te behouden en bij voorkeur te vergro-
ten. Voor de grotere kernen zal dit een gemakkelijker opgave zijn dan voor de
kleine. De laatste groep zal door het bundelen van voorzieningen moeten trachten
om een noodzakelijk basisniveau te behouden, maar het is de vraag of dat voor
de allerkleinste een haalbare optie is en blijft. Voor de grotere kernen is ook be-
houd van voorzieningen aan de orde, daarnaast gaat het om concurrentiekracht
en onderscheidend vermogen (kwaliteit assortiment, klantgerichtheid, bereik-
baarheid). Voor de grotere kernen zijn de uitgangspunten goed, maar hun positie
is zeker niet onbedreigd, omdat de urbanisatietrend (trek naar de grote steden)
zal aanhouden.
Aan ‘Planet’ en vooral het groene buitengebied zit ook een belangrijk mentaal as-
pect. De beeldvorming is soms enigszins vertekend, geromantiseerd of juist gepo-
lariseerd. De belangrijkste functie van het gebied (voorzien in gezonde voeding en
kwaliteit van leven) dreigt daarmee naar de achtergrond te verdwijnen. Een com-
plicatie daarbij is, dat beleving van duurzaamheid en leefbaarheid sterk persoons-
gebonden en subjectief zijn. De een leidt het af aan fysieke factoren (voorzienin-
gen), de ander aan meer subjectieve (gevoel van sociale samenhang, veiligheid of
hang naar het verleden).
Kennis van aanwezige kwaliteiten en als afgeleide daarvan trots dragen niet direct
bij aan de werkelijke ‘Planet’, maar zal de belevingsfactor zeker vergroten. Erf-
goed is een van de kwaliteiten van het gebied en het ontsluiten van erfgoed,
waaronder leegstaande kloosters, ten behoeve van leisure, zorg, wonen of cultu-
rele bestemmingen kan leiden tot versterking van het landelijke gebied in directe
zin, èn tot toenemende kennis en trots van het eigen gebied bij de eigen bevol-
king en lokale spelers.
Traditioneel wordt het landelijk gebied sterk vanuit sectoren en bestaande verdelingen
en verantwoordelijkheden benaderd. Beleidsmatig (ruimtelijke ordening, economie) is
de sectorinsteek lange tijd ook leidend geweest. Denken in sectoren of bedrijfsko-
________________________________
14 Door huishoudverdunning hoeft krimp van de bevolking niet automatisch te leiden tot een even grote daling van de
vraag naar wooneenheden. Wel zullen de woningen in het algemeen kleiner zijn.
57
lommen (zie de agrarische keten) belemmert bij het maken van nieuwe functies. De
uitdaging zit juist in het leggen van verbindingen tussen voorheen gescheiden activi-
teiten, zodat nieuwe combinaties en functies en zicht op onorthodoxe oplossingen
ontstaan.
Profit
Profit/economie is een belangrijk element van duurzaamheid. Niet alleen in direc-
te zin, maar het versterkt bij een goede inzet ook de andere duurzaamheidsas-
pecten. Per saldo scoort het gebied wat zwakker op Profit dan de landelijke
benchmark. In de workshops is gediscussieerd over de opties en acties om de lo-
kale economie te versterken.
Het is belangrijk om fysiek en beleidsmatig en mentaal ruimte te blijven geven
aan starters. Incubators zouden gekoesterd moeten worden, zonder ze dood te
knuffelen. Dergelijk beleid strookt met de uitgangspunten voor een vitaal platte-
land dat op zoek is naar nieuwe economische dragers. Met dit beleid zou aange-
sloten kunnen worden op de aandacht die elders binnen de regio (met name in en
rond Eindhoven) voor starters en incubators bestaat, of best practices worden
overgenomen. Het is daarbij de vraag of kopiëren van het Eindhovense ‘techmo-
del’ het beste resultaat geeft. De indruk bestaat, dat beta’s graag in Brainport zit-
ten, in een meer stedelijke omgeving in de nabijheid van gelijkgestemden. Het
meer landelijke gebied zou geschikt kunnen zijn voor alfa ’s en de meer mensge-
richten.
Steun voor starters zou ook tot uiting kunnen komen in het helpen vinden van
(launching) customers, partners en het bieden van coaches en begeleiders. Actie-
ve ondernemers of oud-ondernemers met veel ervaring die bij het gebied betrok-
ken zijn of er wonen, zouden als coach of begeleider kunnen optreden: onderne-
mers voor ondernemers. Voor startende ondernemers zou dat een onderdeel kun-
nen zijn van een introductieprogramma, waarbij ze ook elkaar leren kennen en
netwerken kunnen opbouwen. Maar het is ook inzetbaar voor ondernemers met
groeiambities en –potentieel.
Naast ‘offensieve’ startersondersteuning is het ook belangrijk om bestaande kne l-
punten zoveel mogelijk weg te nemen. Het verlagen van financieringsdrempels,
verlenen van aanmoedigingspremies en starterskortingen en wijzen op subsidie-
mogelijkheden zijn daarbij genoemde opties. Banken, de lokale overheid en diver-
se publieke en private intermediairs zouden de dynamiek en het ondernemer-
schap kunnen ondersteunen door kansrijke ontwikkelingen te faciliteren en te on-
dersteunen, met financieringsmogelijkheden, adviezen, trainingen, ontmoetings-
mogelijkheden en het stimuleren tot het maken van nieuwe product-
marktcombinaties, op bekende terreinen, of juist als cross-over. Waarschijnlijk
kan worden volstaan met een betere inzet en communicatie van het bestaande in-
strumentarium en is het niet nodig om nieuwe zaken te ontwikkelen.
Mentaal de ruimte geven aan ondernemerschap kan zich ook vertalen in een evo-
lutie van het overheidsbeleid van handhaving naar stimulering. Het beleid zou
daarmee meer explorerend (onderzoeken van nieuwe mogelijkheden en oprekken
van beleidsgrenzen) moeten zijn, in plaats van toetsend (voldoen aan bestaande
regelgeving). Dit sluit aan op een bestaande maatschappelijke en (deels) bestuur-
lijke trend, waarbij meer ruimte wordt gegeven aan de eigen verantwoordelijk-
58
heid. Durf te experimenteren, maak daar evt. speciale (ruimtelijke) zones voor.
Randvoorwaarden en grenzen zijn belangrijk voor iedereen, maar laat onderne-
mers daarbinnen zoveel mogelijk vrij. Er zijn helaas altijd kwaadwillenden die
over de grenzen gaan, maar laat de goeden daar niet onder leiden. Probeer ook
ruimtelijke procedures zo veel mogelijk te verkorten en te vereenvoudigen, van
belang voor belangrijke speerpunten zoals het agrarische en toeris-
tisch/recreatieve bedrijfsleven.
Voor de economie is een goed werkende arbeidsmarkt belangrijk, evenals overi-
gens voor ‘People’. Samenwerking (ondernemers onderling, maar ook met instan-
ties en onderwijsinstellingen) en betere (kwantitatieve en kwalitatieve) afstem-
ming/aansluiting bevorderen een goed werkende lokale arbeidsmarkt. Op de regi-
onale schaal is aansluiting op de bestaande kennis- en werkgelegenheidsclusters
in Tilburg, Eindhoven en ’s-Hertogenbosch belangrijk.
Ondernemers, overheid en kennisinstellingen (en hun organisaties) hebben direct
belang bij een goed functionerende arbeidsmarkt. Banken behoren tot de groep
‘ondernemers’, en zouden gezien hun positie ook een bijdrage kunnen leveren aan
het bij elkaar brengen van partijen en bij het benadrukken van de gemeenschap-
pelijke belangen. Het is onder de huidige economische omstandigheden verleide-
lijk om niet in de arbeidsmarkt en inzet van medewerkers te investeren, maar dat
zou getuigen van een korte termijn visie, ook in het licht van de demografische
ontwikkelingen. Faciliteer in dat verband stages en biedt waar mogelijk baanga-
ranties voor jongeren die willen investeren in hun kennisniveau en inzetbaarheid.
Investeren in productvernieuwing, innovatie en arbeidsproductiviteit, vooral in ar-
beidsintensieve sectoren heeft duidelijke links naar de arbeidsmarkt. Het is een
duurzaamheidsimpuls als ‘meer met minder kan worden gedaan’ op voorwaarde
dat de arbeidsfactor hierbij kan meegroeien qua kennis en vaardigheden. Investe-
ren en innoveren vraagt niet alleen financieel draagvlak, maar bovenal een duide-
lijke en offensieve ondernemingsstrategie voor de lange termijn en de wil om te
verbeteren, ten gunste van alle factoren, feitelijk alle drie de P’S.
Veel aanbevelingen en ideeën van ‘Profit’ kunnen worden gegroepeerd onder de
noemer ‘samenwerking’. De ondernemerscafés in Hilvarenbeek zijn daarvan een
goed voorbeeld.
Hou bij samenwerking oog voor de best passende ruimtelijke schaal. Soms ligt de
effectiviteit lokaal, soms (boven)regionaal, met name voor meer op de industrie
gerichte bedrijvigheid in Eindhoven, Helmond en Tilburg. Samenwerking begint
vaak met het met elkaar in contact brengen van mensen. Ondernemers weten
vaak niet wat de buurman doet. Je kunt veel meer lokaal doen als je elkaar goed
kent. Dat kan op een eenvoudige, laagdrempelige manier georganiseerd worden
met bedrijfsbezoeken, studiereisjes, presentaties of netwerkborrels. Dat kan op
grote schaal, maar nog liever ook lokaal, op het niveau van het MKB. Het kan ge-
richt zijn op verbetering van het lokale product of juist de vermarkting daarvan.
Het voordeel daarvan is dat het direct raakt aan eigen belangen en het resultaat –
als het goed is – direct zichtbaar is.
Het ligt misschien voor de hand om die samenwerking sectoraal te organiseren.
Daar liggen immers de meest voor de hand liggende belangen. Een andere, waar-
schijnlijk betere, gedachte is om het juist niet sectoraal te doen. Men beschouwt
elkaar dan wellicht eerder als partners dan als concurrenten, in het sectorover-
59
stijgende (cross-overs) zit vaak juist de extra toegevoegde waarde en het zou
kunnen leiden tot nieuwe bedrijfsconcepten en productmarktcombinaties die ge-
baseerd zijn op de kwaliteiten die dit gebied bezit. De reeds bestaande initiatie-
ven op het raakvlak van onder agrarisch, leisure en zorg zouden als vertrekpunt
kunnen dienen als opmaat naar een verdere professionalisering en versterking
van de economie van het gebied.
6.4 Clustering van ideeën naar het Tempelmodel De workshops hebben een rijke oogst aan suggesties en ideeën opgeleverd. Soms
concreet en direct uitvoerbaar – of in een aantal gevallen al onderdeel van pro-
jecten -, soms nog meer in een conceptuele sfeer en de moeite van nadere on-
derbouwing waard. In het volgende hoofdstuk wordt advies gegeven hoe het Co-
operatief Dividend (anders) te richten en worden criteria genoemd, die gebruikt
kunnen worden om (toekomstige) aanvragen uit het coöperatiefonds te toetsen
aan hun bijdrage aan de duurzaamheid van het gebied.
Daaraan voorafgaand sluit dit hoofdstuk af met een clustering van de ideeën en
suggesties naar de uitgangspunten van het Tempelmodel.15
Organiserend vermogen
Keuzes gemeenten rondom wonen, werk, uitvoering regelgeving, doe-democratie (on-dernemerschap), tegengaan verkokering, gebruik en relatie kennisinfrastructuur
Bewaak de grotere scope, het werkgebied als onderdeel van een groter geheel; pas op voor navelstaren
Verbind, maak draaischijven, publiek en privaat
Maak partners van tegenstanders, werk aan acceptatie, wees je bewust van eenzijdige beelden en emoties, bijv. t.a.v. de agrarische sector
Maak regelgeving ondersteunend i.p.v. beperkend
Algemene vraag-, c.q. knelpunten
Waardecreatie buitengebied
Natuurbeheer
Algemene transitie land-bouw/selectief ruimte ge-ven aan groeibehoefte
Identiteit gebied
Zacht tussen de harde techniek (E'hoven) en ma-ken (Tb), Thema-keuze
Wie/wat willen we zijn, m.n. in een groter regionaal geheel?
Bank-gebiedsoverschrijdende samenwerking, begrenzin-gen
Demografische ontwikkeling
Vergrijzing/trek jongeren; het is 5 voor 12, nu antici-peren is straks profiteren
________________________________
15 Bron: Pontifax / Rabobank
60
Sociaal-Ruimtelijk Sociaal-Economie Sociaal-Maatsch.
Bewustzijn en trots
Relatie stad(kern) en plat-teland vraagt goede af-stemming en communicatie
Stimuleer relatie onderne-ming met natuur
Human Talent Management
Arbeidsbemiddeling oude-ren; in beeld brengen en volgen van risicogroepen
Arbeidsparticipatie, m.n. vrouwen en ouderen
Bedrijfsoriëntatie
Contact- en participatiesti-mulering
Contactstimulering oude-ren/jongeren (eenzaam-heid)
Participatie jongeren
Impuls verenigingsleven, ook/m.n. vanwege bredere werking verenigingsleven
Impuls vrijwilligerswerk, maatschappelijke stage
Buurtverenigingen en buurtactiviteiten
Promotie
Promotie/voorlichting na-tuur en (agrarische) bedrij-vigheid
Relatie stad(kern) en plat-teland
Ondernemerschap
Stimuleren ondernemer-schap (advies/training, coa-ching door oud-ondernemers/bestuurders)
Startende ondernemers / zzp'ers / launching custo-mers
Samenbrengen onderne-mers; ondernemerscafé's, bedrijfsrondleidingen
Ketens organiseren, ook / bij voorkeur sectorover-schrijdend
MVO verenigingen en stich-tingen
MVO verenigingen
MVO en sociaal-maatschappelijke betrok-kenheid is hip!
Gedragsverandering
Milieugedrag, voorlichting, communicatie, best practi-ces
Waardecreatie algemeen
Productvernieu-wing/arbeidsproductiviteit; ook/m.n. in arbeidsinten-sieve sectoren
Onderlinge onbekendheid ondernemers (breed qua sectoren)
Citymarketing
Zorg
Diverse integratie acties (jeugd-ouderenzorg e.d.)
Waardecreatie Groene Ruimte
Verbrede landbouw stimule-ren
Relatie recreatiesector met kwaliteiten natuur en erf-goed; keten van functies i.p.v. sectoren.
Exploitatie landgoederen
Stimuleren streekproducten (niet alleen voedsel)
Stimuleren natuurlijk boe-ren, herken/zichtbare ke-tens, lokale productie
Transitieslag L&Tbouw af-ronden; wie dreigen tussen wal en schip te vallen, con-
Stimuleren burgerparticipa-tie en leefbaarheid
Openbaar vervoer, aantrek-kelijkheid dorpskernen
Wijkcentra-mfa's, overige fysieke voorzieningen
Wederkerigheid in ontvan-gen/geven zorg en steun
61
tinuïteit?
Clustering bedrijfsvoorzie-ningen (decentraal park- en citymanagement)
Fysiek-Ruimtelijk Fysiek-Economie Fysiek-Maatsch.
Kernen: toegankelijkheid en aantrekkelijkheid
Bewegwijzering voorzienin-gen binnen dorpskernen
Parkeerplaatsen
Uiterlijke aantrekkelijkheid kernen
Inbreiding vs. uitbreiding
Bedrijfshuisvesting
Bedrijfsverzamelgebouw (incubatie)
Clustering bedrijfsvoorzie-ningen (parkmanagement; citymanagement)
Fysieke huiskamer onder-nemers (zie ook ontmoeten, verbinden, informeren)
Inbreiding vs. uitbreiding
Versterken (win-kel)voorzieningen, samen-hang, onderscheidend ver-mogen
Ouderen
ICT domotica, zorg, open-baar vervoer
Zorgboerderijen, uitbouw, professionalisering, support vanuit beleid
Buitengebied: transitie nieuwe functies (w.o. bele-ving)
Plattelandsondernemingen (bijv. zorg)
Plattelandswoningen (of ouderen juist van landelijk gebied naar kernen?)
Eigentijdse landschapsver-sterking, (private) gebrui-kers betrekken
Ecologische hoofdstructuur afmaken
Huisvesting
Starterswoningen (zelf-bouw)
Levensloopbestendige, aan-pasbare/flexibele woningen
Collectief wonen, splitsen van grote woningen
Maatschappelijke aantrek-kelijkheid dorpskernen
Voldoende variatie in wo-ningaanbod, bovengemeen-telijke afstemming
Digitale en fysieke infra-structuur
N65 en A58, ook vanwege T&R potentieel
Digitaal infrastructuur (bui-tengebied)
Digitale ontsluiting kwalitei-ten, apps
Ontmoetingsplaatsen kleine kernen, Cultuur/erfgoed
Wijkcentra, mfa's
Kleine podia
Financiering
Streekfonds, -rekening, -alternatieve financieringen, -koppeling subsidies-particuliere fondsen, Brussel etc.
Zelfredzaamheidsinitiatieven, coöperaties
Woningfinanciering weer in beweging brengen (levensloop, splitsing, ouderen, over-waarde, drempels voor starters)
Startende ondernemers over hun financieringsdrempels helpen, launching customers
Particulier sponsorschap, evt. in natura; Vrienden van …
Rendement van maatschappelijke / MVO investeringen zichtbaar maken en communice-ren
62
7 Naar een duurzaam Coöperatief Dividend
7.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is langs de lijnen van het Triple P model de actue-
le duurzaamheid van het werkgebied van Rabobank Hart van Brabant in kaart ge-
bracht. Aansluitend is met behulp van het Tempelmodel van Pontifax (met als be-
langrijk kenmerk het onderscheid tussen ‘mensen’ en ‘stenen’ waar het gaat om
oplossingsrichtingen en organiserend vermogen) en met als input drukbezochte
en zeer geanimeerde workshops een groslijst gemaakt van plannen en maatrege-
len die de duurzaamheid van het gebied ten goede kunnen komen. Zoals blijkt uit
de zeer vele ideeën en suggesties en de vele al bestaande plannen, is het niet zo-
zeer de opgave om nog meer ideeën te ontwikkelen, maar om criteria te ontwik-
kelen die Rabobank Hart van Brabant kan toepassen om haar Coöperatief Divi-
dend zodanig te richten en stroomlijnen, dat de fondsen zo effectief mogelijk een
duurzaam werkgebied ondersteunen.
Dit hoofdstuk brengt deze aspecten bij elkaar en eindigt met het voorstel voor
een zo concreet mogelijke themalijst.
Als eerste wordt de belangrijkste uitkomsten van de Triple-P analyse nog even
gerecapituleerd. Aansluitend wordt de verdeling van het huidige Coöperatief Divi-
dend daarnaast gezet. Uit deze vergelijking resulteert een scheefheid tussen
enerzijds de geconstateerde duurzaamheid – en in het verlengde daarvan opties
om de duurzaamheid te verbeteren (ook vanuit de workshops) - en anderzijds de
verdeling van het huidige Coöperatief Dividend. Van daaruit en gebruik makend
van de resultaten van de rondetafelgesprekken worden uiteindelijk adviezen ge-
geven hoe het Coöperatief Dividend (beter) te richten, waarbij wordt aangehaakt
op de themagroepen die de bank georganiseerd heeft.
7.2 Confrontatie Triple-P scores en Coöperatief dividend Uit de voorgaande analyse blijkt dat het gebied volgens de uitgangspunten van
het Triple P model per saldo minder duurzaam is dan gemiddeld Nederland. Oor-
zaak hiervan is met name de benedengemiddelde score op People en Profit voor
Hart van Brabant. Wel wordt de regio gekenmerkt door een hoge ecologische
kwaliteit. Deze is zelfs hoger dan in vergelijkbare gebieden in Nederland.
63
Figuur 7.1 Triple P balans
Pontifax heeft in opdracht van en samen met Rabobank Hart van Brabant het Co-
operatief Dividend van de bank over 2010 geïnventariseerd. In totaal bedroeg de
uitkering € 311.000. De verdeling staat in figuur 7.2.
Figuur 7.2 Coöperatief Dividend Rabobank Hart van Brabant volgens indeling Tempel-model
(2010)
Bron: Pontifax, bewerking Rabobank
De grafiek toont een opvallend scheve verdeling met een sterke nadruk op maat-
schappelijke projecten (€ 251.000, 81% van totaal), op grote afstand gevolgd
door economische projecten (€ 48.000, 15%). Ook als we onderscheid maken
tussen sociaal vs fysiek, resulteert een scheve verdeling, met € 242.000 (78%)
sociaal en € 69.000 (22%) fysiek.
In figuur 7.3 zijn de uitkomsten van de Triple-P en bestedingenanalyse in één fi-
guur visueel weergegeven.
64
Figuur 7.3 Confrontatie Triple-P model en bestedingenanalyse
Bij de figuur horen enkele kanttekeningen.
Beide uitkomsten zijn in cijfers uitdrukbare waarden, maar geven verschil-
lende grootheden weer: de geobjectiveerde Triple-P scores (gestandaardi-
seerde waarden als afwijking van het landelijke gemiddelde) en de werke-
lijke uitkeringen van het Coöperatief Dividend van de bank in 2010 (euro).
Er kan geen eenduidige oorzaak-gevolg relatie worden gelegd. Het is denk-
baar dat het aanzienlijke aandeel van het Coöperatief Dividend dat volgens
de analyse naar ‘Maatschappelijk’ is gegaan, de score op People van de
Triple-P ten goede zal zijn gekomen, maar dat kan niet aan de feiten wor-
den gestaafd.
We zien desondanks dat de relatief zeer omvangrijke ondersteuning van
‘Maatschappelijk’ volgens de bestedingenanalyse samengaat met een wat
achterblijvende score op ‘People’, maar ook dan is het moeilijk om harde
conclusies te trekken. De verschillen zijn echter wel zodanig, dan een zeke-
re disbalans zou kunnen worden verondersteld.
Een tegengesteld beeld zien we bij ‘Ruimtelijk’, c.q. ‘Planet’. Hoge Triple-P
scores gaan hier samen met lage uitgaven. Gezien de aard van de kwaliteit
(vooral fysiek en ruimtelijk bepaald) en de geringe beïnvloedbaarheid met
geld en in de tijd, lijkt een dergelijk groot verschil verklaarbaar.
Voor wat betreft Economie/Profit zijn de verschillen minder pregnant, maar
wel gelijkgericht. Een wat lagere Triple-P score gaat samen met een min-
der groot aandeel economische ondersteuning vanuit het Coöperatief Divi-
dend.
Overigens moeten we ons bij deze eerste aanwijzingen bewust zijn van de
factor tijd. Weliswaar hebben de meeste onderzochte grootheden 2010 als
basisjaar, maar het resultaat van de bestedingenanalyse is een exacte
jaaropname, terwijl de Triple-P scores in de loop van de tijd zijn opge-
bouwd (People, Profit) of zelfs een in de tijd weinig veranderende histori-
sche basis hebben (Planet).
Op hoofdlijnen leidt dit beeld tot de voorlopige conclusie, dat de duurzaamheid
van het gebied per saldo zou kunnen verbeteren als er meer ‘Profit/Economie’
65
komt, ‘People/Maatschappelijk’ verder wordt versterkt wordt en beide bewegingen
niet ten koste gaan of zelfs profiteren van de ‘Planet/Ruimtelijk’.
In werkelijkheid is echter sprake van interactie tussen de drie dimensies. Ze staan
niet los van elkaar, maar er is sprake van wederzijdse beïnvloeding. Hoofdstuk 5
heeft de omvang en de richting van de interactie in beeld gebracht. Als we de uit-
komsten hiervan combineren met de eerder geconstateerde onevenwichtige duur-
zaamheidsmeting, dan kunnen we enkele ‘hoofdknoppen’ benoemen waaraan ‘ge-
draaid’ zou kunnen worden om uiteindelijk een duurzamer werkgebied te krijgen.
Deze zijn:
Planet meer laten bijdragen aan Profit, bijvoorbeeld door meer economi-
sche spin-off en transitie naar nieuwe functies van het buitengebied en na-
tuur, functieverbreding (zorg, energie, verbrede landbouw, bepaalde vor-
men van passende bedrijvigheid, bijvoorbeeld vanuit de dienstensector) en
kapitalisatie van het landelijke gebied, kwaliteits- en toegevoegde waarde
impulsen voor leisure, verbinding van de boomteeltsector met andere kwa-
liteiten en economische functies, intensiever gebruik van bedrijfslocaties en
het stimuleren van onderscheidende, bij het karakter van het gebied pas-
sende en kwalitatief hoogwaardige op de consument gerichte dienstverle-
ning in retail, horeca, leisure, kunst en cultuur, sport en zorg.
Profit meer laten bijdragen aan Profit zelf, bijvoorbeeld door waar no-
dig/noodzakelijk aan te sluiten op bovenregionale bedrijvenclusters (drie-
hoek Tilburg, Eindhoven, ’s-Hertogenbosch), verbeteringen bij bestaande
bedrijven (rendement, investeringen, arbeidsproductiviteit, waardecreatie),
betere onderlinge samenwerking en afstemming, ondernemers voor onder-
nemers, een selectief wervingsbeleid voor nieuwe bedrijvigheid en meer in
algemene zin een zo gunstig mogelijk vestigingsklimaat (overheid, regel-
geving, intermediairs en financiers) wat ook ten goede zou moeten komen
aan starters en (nieuw) ondernemerschap.
Profit meer laten bijdragen aan People, bijvoorbeeld door betere aanslui-
ting via de arbeidsmarkt (jongeren, ouderen, kansarmen), samenwerking
tussen bedrijven en onderwijsinstellingen (stages, leerplekken), flexibele
werkvormen en arbeidscontracten, waardoor de participatie van bepaalde
groepen (bijvoorbeeld herintredende vrouwen) omhoog zou kunnen en
meer betrokkenheid van het bedrijfsleven bij voorzieningen en het vereni-
gingsleven omwille van leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de kernen.
7.3 Uitgangspunten voor een duurzaam Coöperatief Divi-
dend Het slot van het voorgaande hoofdstuk (6) heeft een uitgebreide opsomming ge-
geven van de vele suggesties en verbetervoorstellen die vanuit de workshops zijn
gedaan om tot een duurzamer werkgebied te komen. De beschrijving, maar nog
meer de constructieve sfeer en de betrokkenheid bij de workshops zelf, geven aan
dat bij de ledenraden en anderen veel praktische ideeën bestaan om tot een
duurzamer werkgebied te komen. De diversiteit en gevarieerdheid van ideeën en
suggesties maakt het wel nodig tot een clustering te komen. Deze clustering is
gemaakt aan het slot van hoofdstuk 6, waarbij het concept van het Tempelmodel
(in het bijzonder de zes werkvlakken) als uitgangspunt heeft gediend.
66
De primaire insteek van dit onderzoek is dan ook niet om een zo lang mogelijk
lijst met verbeteringssuggesties op te leveren. Sterker nog: de beste ideeën ko-
men van onderaf en de versnipperdheid van het huidige Coöperatief Dividend en
de vele suggesties dwingen om een aantal criteria te benoemen die het mogelijk
maken om bestaande en nieuwe voorstellen op hun duurzaamheidseffecten te
toetsen.
Om daaraan richting te geven, zijn er zeven rondetafelgesprekken geweest met
sleutelpersonen op het vlak van bestuur en ondernemen, het werkgebied en rele-
vante thematiek. Daarin zijn de onderstaande randvoorwaarden genoemd. Waar
de ideeën en suggesties van hoofdstuk 6 vaak zeer concreet zijn, is de insteek
van de rondetafelgesprekken meer kaderstellend geweest en zijn de uitkomsten
daarvan abstracter van aard. Daarmee vormen ze de opmaat naar een shortlist
van thema’s en een set beoordelingscriteria voor (huidige en toekomstige) aan-
vragen uit het Coöperatief Dividend.
Profit
Hou oog voor en evenwicht in de juiste schaal; soms lokaal, soms boven-
regionaal; zowel ondernemend als bestuurlijk.
Kies voor een beperkt aantal speerpunten; werk bestaande ideeën uit, lie-
ver dan geheel nieuwe ideeën; aanhaken op bestaande projecten betekent
vaak ook aanhaken op beschikbare fondsen.
Maak onderscheid tussen de korte en lange termijn; beiden zijn belangrijk,
maar hebben wel een verschillende doelstelling.
Creëer waarde door initiatieven aan elkaar te verbinden, ook of juist over
bestaande grenzen heen; zoek nieuwe product-markt combinaties binnen
bestaande speerpunten; het werkgebied kan functioneren als kraamkamer
voor nieuwe sociaal-economische initiatieven.
Opereer dicht tegen het bedrijfsleven (MKB, agrarisch) aan; laat onderne-
mers met groeiambitie en –potentieel een voorbeeldfunctie zijn en anderen
inspireren; begeleid ze in hun groeitraject.
Sluit aan op de Brabantse kernwaarden: zorg voor elkaar en collectiviteit.
Laat het traagste schip niet de snelheid van het konvooi bepalen.
Haal schotten en grenzen weg (ook mentaal) door contacten te leggen.
Organiseer en professionaliseer ketenactiviteiten zoals leisure, met als doel
productontwikkeling, een kwaliteitsimpuls, jaarrond-exploitatie, verhoging
van het bestedingsniveau en rendement.
Beschouw, ook economisch gezien, stad en platteland niet als tegenpolen;
kies bij voorkeur versterking voor beiden.
Investeer samen met partners (overheid, onderwijs, bedrijfsleven) in de
arbeidsmarkt als basis voor een sterke economie. Een duurzame samenle-
ving kan het zich niet permitteren om minder kansrijken op de arbeids-
markt (vanwege een beperking, onvoldoende scholing of ervaring) buiten
te sluiten. Ontzorg het bedrijfsleven v.w.b. arbeidsmarktvraagstukken.
De economische speerpunten in het gebied (leisure, zorg) zijn relatief ar-
beidsintensief en vragen dus veel arbeid. Op de korte termijn is dit reden
om alles uit de arbeidsmarkt te halen. Op de lange termijn dwingt het om
te werken aan een hogere arbeidsproductiviteit, door te investeren in inno-
vatie en nieuwe bedrijfsconcepten.
67
Om de groeiende groep ouderen zo lang mogelijk bij het arbeidsproces te
betrekken, is een koerswijziging nodig bij ondernemers, kennisinstellingen
en uiteraard de groep zelf. Misverstanden over productiviteit, ziekte, moti-
vatie moeten zoveel mogelijk worden weggenomen.
Planet
Maak koppelingen tussen bedrijfsleven (economie) en natuur; zet de intrin-
sieke waarden van het gebied in voor de speerpunten leisure, zorg (care,
cure) en sierteelt. Op die manier ondersteunen de (economische) speer-
punten ook de natuur.
Anticipeer actief, positief en waar mogelijk met privaat initiatief op de om-
slag in het ruimtelijk beleid, waarin rood (bebouwd gebied), groen (lande-
lijk gebied) en blauw (water) elkaar aanvullen in plaats van beconcurreren.
Spreek bestuurders er op aan als in de toepassing van de regelgeving toch
meer op de beperkingen dan de mogelijkheden wordt gestuurd.
Positioneer en versterk dit gebied ook ruimtelijk als de groene hart-
longfunctie van Brabant. Dat geeft profiel, versterkt de natuurlijke waarden
en positioneert het gebied als kwaliteitspartner (leven, gezondheid, ont-
spanning, voeding) en proeftuin (letterlijk en figuurlijk) voor de omliggen-
de grote steden.
Ontsluit en borg publieke financieringsbronnen voor de gebiedsontwikkeling
door coalitievorming. Bouw bestaande private financieringsbronnen (bijv.
streekrekening) verder uit.
(Kwantitatieve) groei is op een aantal markten (demografie, woningmarkt)
niet langer vanzelfsprekend. Concentratie is onder dergelijke omstandighe-
den vaak beter dan versnippering, maar impliceert soms wel beleidsombui-
gingen en moeilijke keuzes. Kwaliteit wordt steeds belangrijker dan kwanti-
teit.
Voorzieningen zijn belangrijk voor de leefbaarheid van de kleine kernen.
Door functies te bundelen, kunnen deze zo lang mogelijk in stand worden
gehouden, maar het is denkbaar dat dit op enig moment voor de kleinste
kernen niet meer mogelijk is.
Neem een voorbeeld aan succesvolle gebiedsontwikkelingsmodellen, zoals
het Groene Woud en kopieer de succesfactoren: een offensieve lijn met
duidelijke keuzes en de uitdaging aan actoren (ondernemers, bestuurders,
burgers) om mee te bewegen.
‘Stenen’ zijn niet leidend, maar het sluitstuk van mensen, initiatieven en
plannen. Het gaat niet om het gebouw, maar om de inhoud, functie. We
zien dat bij vastgoed en bedrijfshuisvesting, op de woningmarkt en bij
voorzieningen en zorg. Infrastructuur is uiteraard belangrijk voor bereik-
baarheid, maar kan ook voor gebiedsontwikkeling worden ingezet, zie de
beoogde N65-invulling als showcase voor de sierteeltsector.
Blijf de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied benadrukken, buiten en bin-
nen het gebied (trots, ambassadeurs). Onbekend maakt onbemind, bekend
inspireert en motiveert.
Breng de (menselijke) functies van het gebied weer bij elkaar. Benadruk de
menselijke maat (in extremo als tegenhanger van de globalisering). Leg,
toon en benadruk relaties en verbind natuur met leven en gezondheid. Or-
ganiseer mensen rond het thema natuur en geef ze een eigen rol en ver-
antwoordelijkheid.
68
Verbind (in navolging van het ruimtelijk – stenen – beleid) stad en platte-
land ook via mensen – emotioneel – aan elkaar. Verbeter wederzijdse ken-
nis, neem misverstanden en vooroordelen weg.
Bestrijd (mentale, functionele, beleidsmatige) verkokering op ruimtelijk
gebied (tegenstelling stad en platteland), het zet je bij het zoeken van op-
lossingen op slot.
Combineer verschillende functies onder de gezamenlijke noemer ‘Planet’.
Versterk nieuwe duurzame functies zoals water- en energievoorziening.
Experimenteer met gesloten kringlopen en een circulaire economie.
Benoem raakpunten en grootste gemene delers. Elkaar ondersteunen in
plaats van voor de voeten lopen.
Soms helpt het om met een blanco agenda te beginnen zonder bestaande
argumenten en posities als uitgangspunt te nemen. Topdown werkt vaak
niet omdat de top is vastgeroest. Bottom-up is vaak lastig omdat het be-
gint met los zand.
Sociaal
Door maatschappelijke trends (individualisering) en drastische bezuinigin-
gen staan sociale waarden onder druk. Ondanks een sterk sociaal profiel is
dit gebied geen eiland en zal zij op ontwikkelingen moeten anticiperen.
Anderzijds biedt het wel de gelegenheid om gezamenlijk aan nieuwe uitda-
gingen te werken, zoals mensen vanuit een uitkering (werkloosheid, ar-
beidsongeschiktheid) activeren, ondersteuning van jongeren met een lage
startkwalificatie (leerplekken) of het vitaal houden van oudere werkne-
mers.
Samenwerking tussen overheid, instanties en bedrijfsleven is daarbij es-
sentieel, maar ook erkenning dat niet iedereen een ‘kenniswerker’ kan zijn
en deze groep ook in dit gebied uitstekend een bijdrage aan economie en
samenleving kan leveren.
Op diverse sociale domeinen zien we een beleidsomslag van generiek aan-
bieden naar waar nodig ondersteunen van eigen initiatief. Voorbeelden be-
staan in de zorg – hulp van familie en buren, terugkeer van de wijkver-
pleegster - en op de arbeidsmarkt. Mensen zoeken (noodgedwongen)
steeds meer hun eigen oplossing, gesteund door nieuwe bedrijfsconcepten,
ICT, hulp op afstand etc.
Het dorp van nu is niet meer het dorp van vroeger en zal dat ook nooit
meer worden. Het is zaak om tijdig de koers te verleggen en beelden en
verwachtingen bij te stellen. ‘Behouden’ is voor de kleinste eenheden niet
altijd een duurzame strategie. Laat oude rekensommen (bevolking, wonin-
gen, voorzieningen) geen dogma’s worden. Leefbaarheid heeft veel meer
dan alleen mathematische facetten, het gaat vooral om menselijke relaties.
Demografisch worden we geconfronteerd met onomkeerbare trends, zoals
ontgroening, vergrijzing en de blijvende trek van jongeren naar de grote
steden. Anticiperen is daarbij de enige optie, proberen om de trend om te
buigen is verspilde moeite.
Er zijn perifere regio’s waar deze ontwikkelingen al scherper zichtbaar zijn
en waarvan mogelijk geleerd kan worden.
Een offensievere strategie is om de oplossingen die hier gevonden zouden
kunnen worden (met als ingrediënten de aanwezigheid van toonaangeven-
de bedrijven – zorgverzekeraars - en (zorg)instellingen, een sterke sociale
69
infrastructuur en bestaande initiatieven, in een kwalitatief groen tussenge-
bied temidden van grote steden en een koopkrachtige vraag) in te zetten
als nieuwe economische drager en mogelijk zelf potentieel ‘exportproduct’.
Het verenigingsleven (in de volle breedte, inclusief sport) draagt in belang-
rijke mate de sociale kwaliteiten van het gebied. Haar positie wordt kwets-
baarder, door het wegvallen van ouderen waarop verenigingen vaak draai-
en en de eerder genoemde individualisering.
Gepaste ondersteuning van verenigingen is dan ook belang. Daarbij kan
overwogen worden om meer zakelijke en minder vrijblijvende vormen van
vereniging, zoals de coöperatie, op meer plekken aan te bieden.
In termen van ‘stenen’ is bundeling van voorzieningen en functies voor
kleine kernen de enige optie om deze te behouden, in combinatie met ei-
gen inbreng van de direct betrokkenen. Soms is het daarbij onvermijdbaar
om bestaande voorzieningen op te geven. In de zorg zien we steeds meer
allianties van zorgverleners, combinaties van wonen en zorg en de inscha-
keling van mantelzorgers.
Veel koopkrachtige ouderen zullen bereid zijn om hun huidige (grote) wo-
ning met overwaarde te verruilen voor een woonlocatie en –voorzieningen
waar ze met passende zorg nog lang zelfstandig kunnen blijven wonen. De
moeilijke omstandigheden op de woningmarkt verhinderen dat nu helaas.
7.4 Richten van de volgens het Tempelmodel geclusterde activiteiten
In paragraaf 6.4 zijn de in de workshops genoemde ideeën en suggesties geclus-
terd volgens het Tempelmodel. In paragraaf 7.2 is een confrontatie gemaakt tus-
sen enerzijds de duurzaamheidscores van het gebied en anderzijds de verdeling
van het Coöperatief Dividend, met als raakvlak de uitgangspunten van het Triple
P, respectievelijk het Tempelmodel. In paragraaf 7.3 zijn meer algemene rand-
voorwaarden genoemd die zouden kunnen leiden tot een duurzamer werkgebied.
Op grond van deze bevindingen geeft deze paragraaf (nieuwe) richting aan de
volgens het Tempelmodel geclusterde activiteiten. Omwille van overleg en ver-
volgacties in de themagroepen van Rabobank Hart van Brabant (met inbreng van
o.a. ledenraadsleden, medewerkers en externe stakeholders) benoemen we in dit
onderdeel ook enkele thema’s die in een vervolgstap verder uitgewerkt en gecon-
cretiseerd kunnen worden.
Ruimtelijk sociaal
Kernbegrippen/thema’s Bewustzijn en trots, promotie, gedragsverandering
Aandeel coöperatief dividend: € 5.000, 1,6%
Dit cluster kan worden gezien als een basisvoorwaarde om duurzaamheid van het
gebied blijvend te versterken, het te onderscheiden van omliggende regio’s en
gebruik te maken van de lokale kracht (inwoners, ondernemers, bestuurders) ter
versterking van het geheel. Met relatief geringe inspanningen kan een forse mul-
tiplier worden verkregen, gebruik makend van de reeds aanwezige kwaliteiten en
initiatieven. Intensivering ligt voor de hand en kan samengaan met een verster-
king van de positionering van de lokale bank. Met het Coöperatief Dividend zou
primair ondersteuning kunnen worden gegeven aan initiatieven van derden.
70
Advies: Consolideren, gericht uitbouwen op bewustzijn en
trots.
Ruimtelijk fysiek
Kernbegrippen/thema’s Kernen: toegankelijkheid en aantrekkelijkheid; Bui-
tengebied: transitie nieuwe functies (w.o. bele-
ving), waardecreatie en innovatie, digitale en fysie-
ke infrastructuur; huisvesting voor kwetsbare doel-
groepen (starters en senioren);
Aandeel coöperatief dividend: € 7.000, 2,9%
Activiteiten in dit cluster zijn primair de verantwoordelijkheid van de publieke en
private sector. Veel zaken worden beleidsmatig bepaald en vanuit private fond-
sen, c.q. algemene middelen gefinancierd. Budgettaire problemen (overheid, be-
drijfsleven) zouden tot een toenemend beroep op het Coöperatief Dividend kun-
nen leiden, maar het is de vraag of dat in relatie staat tot de vaak omvangrijke
investeringen en of het Coöperatief Dividend gericht zou moeten zijn op het com-
penseren van tekorten elders. Voor zover gelden beschikbaar worden gesteld,
zouden deze vooral gericht moeten zijn op voorlichting en beïnvloeding, en niet
op de investeringen zelf.
Advies: Afbouwen v.w.b. directe inbreng, uitbouwen van
initiërende en verbindende rol.
Economisch sociaal
Kernbegrippen/thema’s Human talent management, starters en ondernemer-
schap, waardecreatie algemeen, waardecreatie groe-
ne ruimte, clustering bedrijfsvoorzieningen (decen-
traal park- en citymanagement),
Aandeel coöperatief dividend: € 48.000, 15,4%
Economie is een van de thema’s die extra aandacht verdient. De sociale aspecten
van economie, zoals in de clustering omschreven, leggen een belangrijke basis
onder de huidige en toekomstige economische kracht van het gebied. Inspannin-
gen in dit cluster hebben in de breedte een positief effect op de duurzaamheid
van het werkgebied en raken aan de corebusiness van de bank. De arbeidsmarkt-
aspecten (ontgroening, vergrijzing, moeilijk bemiddelbaren) vragen een lange-
termijn en maatschappelijk gedragen visie die de bank vanuit haar brede maat-
schappelijke positie en stabiliteit en continuïteit kan leveren. Er zijn binnen dit
cluster zeer veel praktische aanknopingspunten voor het Coöperatief Dividend die
het noodzakelijk maken om te focussen. Daarbij zou vooral gericht moeten wor-
den op vernieuwende activiteiten en concepten, die ook op de lange termijn toe-
gevoegde waarde leveren (verleggen van de scoop, buiten bestaande kaders den-
ken, (mentale) schotten wegnemen, voorbeelden van elders laten zien) en op ac-
tiviteiten (bestaand, anderen als primaire initiatiefnemer) die snel resultaat kun-
nen opleveren (‘laaghangend fruit').
Advies: Intensiveren, richten op vernieuwing
71
Economisch fysiek
Kernbegrippen/thema’s Bedrijfshuisvesting
Aandeel coöperatief dividend: € nihil, 0,0%
De puur fysieke kant (van de economie van het werkgebied) is niet de verant-
woordelijkheid van de bank. Verondersteld mag worden dat de markt reageert op
de wensen van het bedrijfsleven, of het bedrijfsleven zelf initiatieven neemt. Bo-
vendien is het overheidsbeleid in sterke mate bepalend. Fysieke voorzieningen
zouden wel kunnen bijdragen aan het creëren van ontmoetingsruimte/-momenten
voor (startende, ervaren) ondernemers, maar er zijn voldoende andere locaties of
gelegenheden om daarin te investeren.
Advies: Beperken cf. huidige lijn; signaleren van knelpun-
ten, partijen met elkaar in contact brengen
Maatschappelijk sociaal
Kernbegrippen/thema’s Contact- en participatiestimulering, creëren van ont-
moetingsplaatsen, MVO door verenigingen en stich-
tingen, zorg en ouderen, stimuleren burgerparticipatie
leefbaarheid
Aandeel coöperatief dividend: € 189.000, 60,8%
Dit cluster ontvangt het leeuwendeel van het Coöperatief Dividend en bevat enke-
le speerpunten, die zowel maatschappelijk als economisch voor het gebied van
grote betekenis zijn, bijvoorbeeld in en rond zorg. Hier liggen kansen die tegen de
achtergrond van de ligging en kwaliteiten van het gebied, maar ook de positie van
de bank, met ondersteuning van het maatschappelijk dividend verder kunnen
worden uitgebouwd. De inspanningen zouden dan vooral gericht kunnen zijn op
inspireren en het ondersteunen van verbindende en vernieuwende (non)profit ini-
tiatieven. Door participatie en vrijwilligerswerk te stimuleren wordt de basis onder
de gemeenschap (en in het verlengde daarvan de economie) versterkt en wordt
een antwoord gevonden op de noodgedwongen terugtrekkende beweging van
overheid en instellingen en daarmee samenhangende sociaal-maatschappelijke
verschraling. Ondersteuning van het verenigingsleven is belangrijk, vanwege haar
bijdrage aan de sociale cohesie in het gebied. Dit criterium zou kunnen worden
gebruikt om meer focus (rode draad) aan te brengen en versnippering (iedere
vereniging in iedere kern een beperkt bedrag) te voorkomen.
Advies: Consolideren, concentreren, scherper stellen van
randvoorden en bepalen van verbindende thema’s,
en rode draden voor de lange termijn.
Maatschappelijk fysiek
Kernbegrippen/thema’s Ouderen/jongeren/risicogroepen, huisvesting, ont-
moetingsplaatsen kleine kernen, cultuur/erfgoed
Aandeel coöperatief dividend: € 62.000, 19,9%
72
Evenals bij andere clusters waarin het element ‘fysiek’ zit, kan worden gesteld dat
hier niet de primaire verantwoordelijkheid van de lokale Rabobank ligt, omdat de
markt, c.q. (publieke, private) organisaties er hun kernverantwoordelijkheid heb-
ben. Wel zou ondersteuning vanuit het Coöperatief Dividend kunnen helpen bij
het benoemen, tonen en eventueel ontwikkelingen van oplossingen door voor-
beelden van elders te laten zien en verbindingen te leggen (innovatieve ideeën,
partijen die dezelfde problematiek ervaren of juist elkaar oplossingen kunnen bie-
den).
Advies: Afbouwen, consolideren en richten op concepten
i.p.v. directe investeringen; stimuleren van eigen
initiatieven.
7.5 Toetsingscriteria voor toekomstige aanvragen Op grond van de analyses, workshops en gesprekken is onderstaande indicatieve
criteriatabel opgesteld, die behulpzaam kan zijn voor de beoordeling van (toe-
komstige) initiatieven en aanvragen en de verdeling van het Coöperatief Dividend.
De tabel kan dienen als eerste grove zeef bij de beoordeling, maar geeft uiteraard
geen sluitend antwoord op het beoordelings- en verdelingsvraagstuk voor toe-
komstige aanvragen. Daarbij hoort de volgende toelichting.
De tabel is opgebouwd op tegenstellingen, waarbij iedere keer de opgave is
om daartussen te kiezen. Daarmee zijn het gedwongen keuzes, die helpen
om prioritering en focus te krijgen in de vele keuzemogelijkheden.
Hoewel de tabel het resultaat is van de in het kader van de opdracht uitge-
voerde werkzaamheden, is de weergave rekbaar en afhankelijk van per-
soonlijke opvattingen, waar het raakt aan de (gewenste) kwaliteiten van
het werkgebied en de positie en doelstellingen van de Rabobank en het
Coöperatief Dividend. Het is heel goed mogelijk dat criteria (door anderen,
onder andere omstandigheden) anders beoordeeld worden.
Vanwege bovengenoemde punten is de tabel door de onderzoekers niet in-
gevuld. Overwogen zou kunnen worden om diverse betrokkenen, c.q. ver-
antwoordelijken binnen de bank (bestuur, ledenraad) de waardering te la-
ten invullen, om op die wijze gemeenschappelijke en verschillende stand-
punten te belichten.
In de tabel wordt ‘gedwongen’ een keuze te maken op een vijfpuntsschaal,
wetende dat hiermee nuancering verloren gaat. Waarschijnlijk bestaat de
neiging om bij veel criteria in het midden te gaan zitten, maar dit zou waar
enigszins mogelijk voorkomen moeten worden.
De neiging zou kunnen zijn om de tabel (en verkregen uitkomsten als een
concreet project volgens de tabel wordt getoetst) te kwantificeren. Het is
echter de vraag of dat geen schijnzekerheid geeft. Om goed te kunnen
kwantificeren zou een (discutabele en niet eenduidige) weging tussen de
verschillende criteria moeten worden aangebracht en niet alle criteria zul-
len voor alle initiatieven relevant zijn.
73
Tabel 7.1 Indicatieve toetsingstabel met beoordelingscriteria aanvragen Coöperatief Divi-
dend
People Planet
People Profit
Planet Profit
Stenen Mensen
Korte termijn Lange termijn
Tempo Draagvlak
Commercieel Coöperatief
Gemeenten/kernen Werkgebied
Werkgebied Regio
Kernen Landelijk gebied
Euro's Uren
Veel kleine Enkele grote
Publiek Privaat
Bestaand project Nieuw project
Traditioneel Innovatief
Sectoraal Functioneel
Behouden Ontwikkelen
Richting geven Volgen
Individueel Collectief
Jeugd Ouderen
Concentratie Spreiding
Bedrijfsleven Verenigingen
Zittende bedrijven Starters
Verbinden Polariseren
Intensiveren Extensiveren
Verdichten Uitbreiden
74
Bijlage I: Kenmerken en bronnen Triple P-Monitor
Kenmerk Bron
PEOPLE
samenstelling bevolking afhankelijkheid (% niet-bijstandsgerechtigden) ABF opleidingsniveau (% hoogopgeleiden) ABF jeugdigheid (% 25-) ABF bevolkingsdynamiek (groei%) ABF sociale cohesie betrokkenheid (opkomst% verkiezingen) ABF consensus (% niet-protestpartijen) ABF maatschappelijke participatie (% vrijwilligers) CBS criminaliteit (misdrijven / inwoner) ABF werk en voorzieningen bereikbare arbeidsplaatsen ABF gemiddelde bedrijfsomvang (banen / bedrijf) ABF voorzieningengraad detailhandel (vkp / bedrijf) ABF voorzieningengraad vrije tijd (hor sp recr / bedrijf) ABF woonomgeving aandeel woonoppervlakte (opp wonen etc / totaal) ABF aandeel recreatieruimte (opp recreatie / totaal) ABF gemiddelde WOZ-waarde woning ABF stedelijkheid (adressendichtheid) CBS
PROFIT
welvaartscreatie arbeidsproductiviteit (BTW / arbeidsvolume) BER RTV (winst tov vermogen) BER solvabiliteit (eigen vermogen / balanstotaal) BER economische dynamiek (groei% wgl) ABF Vernieuwing R&D (banen ICT, R&D / totale werkgelegenheid) ABF verjonging (startende ondern / potentiële bb) KvK investeringsratio (investeringen / BTW) BER vestigingssaldo (oprichtingen, vestiging, vertrek) KvK bevolking als arbeids- en afzetmarkt bereikbare (beroeps)bevolking ABF koopkracht (inkomen / hh) ABF arbeidsparticipatie (werkzame bb / bevolking) ABF activiteit (indeling totale bevolking mbt participatie) ABF productiefactor gebruiksruimte werken (opp bedrijven etc / totaal) ABF agrarische ruimte ABF ruimte grondstoffenwinning ABF gemiddelde WOZ-waarde commercieel vastgoed ABF
75
PLANET
Natuur versnippering landschap (opp natuur en ggb agrarisch / totaal) ABF groei areaal natuur (%) ABF variatie flora (hogere planten / ha) Floron reservaatfunctie flora (bedreigde planten / ha) Floron cultuurhistorie stedenschoon (beschermde gezichten / ha) OCW monumentdichtheid (monumenten / ha bebouwd) OCW cultuurhistorische kenmerkendheid (culthist elementen / ha) PBL milieudruk economie werkgelegenheidsdichtheid (banen / ha) ABF ruimtebeslag bedrijven (opp terrein / bedrijven) ABF CO2-uitstoot bedrijfsleven (CO2-uitstoot / banen) SentNovem CO2-uitstoot verkeer (CO2-uitstoot / weglengte) SentNovem milieudruk bevolking bevolkingsdichtheid (bevolking / ha) ABF ruimtebeslag wonen (woningen / woonoppervlak) ABF CO2-uitstoot bevolking (CO2-uitstoot / bevolking) SentNovem
Toelichting bronnen
ABF: ABF Research.
CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek.
BER: Bedrijfseconomische cijfers gebaseerd op de balans en verlies- en
winstrekening van bedrijven die in de boeken staan bij Rabobank.
KVK: Kamer van Koophandel.
Floron: Stichting Floron, coördineert het floristisch onderzoek in Nederland.
OCW: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
PBL: Planbureau voor de Leefomgeving.
SentNovem: SenterNovem, is nu onderdeel van Agentschap NL.
76
Bijlage II: Deelnemers Rondetafelgesprekken en Workshops
Rondetafelgesprekken
Cluster Organisatie Contactpersoon
Ruimtelijk-Sociaal Provinciale Staten Johan Martens
Van Helvoirt Groep BV Bert van Helvoirt
IVN Oisterwijk Frans Tolboom
Rabobank Hart van Brabant Arie Koolen
Ruimtelijk - Fysiek Regionaal Ruimtelijk Overleg Joris van den Bergh
Kempenland Joep van de Ven
Groene Woud Willy Thijssen
Brabants Landschap Jan Baan
Economie - Sociaal (HRM) UWV Jan Peter Rit
SER Brabant Leo Dubbeldam
FNV Mevr. Ruur Spijkerman
Economie - Sociaal (Onder-
nemerschap)
Agro en Co Jac Warmerdam (directeur)
Kempengoed Mattieu de Sevaux
Midpoint Brabant Dhr. Van Kleef
Kamer van Koophandel Gijs Bosch
Economie - Fysiek Midpoint Brabant Jan Bikker
Gemeente Oisterwijk Joost Wagenmakers
BOM bedrijventerreinen Serge Hoppenbrouwers
Maatschappelijk - Sociaal Amarant Ivo Vugs
Provincie - kleine kernen Berna Kousemaker
Jeugdzorg Noord Brabant Kees Swaanen
Gemeente Haaren Johan van den Brand
Maatschappelijk - Fysiek Gemeente Hilvarenbeek Dhr. P. Hesselmans
Amarant Twan de Kort
Workshops
Bedrijf, organisatie Voornaam Achternaam
Maatschappelijk
Ledenraadslid Peter Aa, van der
Ledenraadslid Rinus Boer, den
Teun Boon, de
Ledenraadslid Martien Bos, van den
Rabobank Hart van Brabant Niels Boudeling
Gemeente Haaren Johan Brand, van den
Rabobank Hart van Brabant Francien Brekelmans
Belangen Orgaan Diessen Pum Donders
Cardan Joost Eijckens
Dorpsraad Berkel Enschot Johan Elshof
Ledenraadslid Marjo Gils, van
Ledenraadslid Cees Graaf, de
Ledenraadslid Piet Hair, de
Ledenraadslid Jacques Hest, van
Gemeente Oisterwijk Joop Hezik, van
Rabobank Hart van Brabant Martin Houben
Ledenraadslid Gerti Lensvelt-Mulders
77
Rabobank Hart van Brabant Jan Loo, van de
Pontifax Wiet Meel, van
Culturele Agenda Udenhout Pieter Michielsen
Woningbouwvereniging Heem
en Leijstromen
Cees Oprins
Ledenraadslid Hans Poppel, van
Udenhout Centraal Leo Prins
Ledenraadslid Antoon Sande, van der
Streekhuis Kempenland Paul Schellenkens
Ledenraadslid Elly Snels
Dorpsraad Helvoirt Dhr. Tuyl, van
KEO Willem Velden, van der
Rabobank Hart van Brabant Wendy Vorstenbosch
Rabobank Hart van Brabant Joris Wagenmakers
Economie
Ledenraadslid Paul Beijer, de
HOC Hilvarenbeek Jozef Bijsterveld, van
Kamer van Koophandel Gijs Bosch
Gemeente Tilburg Karin Croes
Land van de Hilver Marcel Dijk, van
SER Brabant Leo Dubbeldam
Rabobank Hart van Brabant Remco Gils, van
Land van de Hilver Ruud Groenendijk
Rabobank Hart van Brabant Paul Heugten, van
ZLTO Louis Hooghiemstra
Rabobank Hart van Brabant Bouwien Janssen
Ledenraadslid Lian Kanters
Smartgroup Roger Lenssen
Pontifax Wiet Meel, van
Ledenraadslid Jan Merode, van
Rabobank Hart van Brabant Maurice Peeters
Ledenraadslid Cristel Rijnen
Rabobank Hart van Brabant Geert Rooij, de
Rabobank Hart van Brabant Wilfred Smit
Centrummanagement Ois-
terwijk
Jan Spijkers
KEO Willem Velden, van der
Ledenraadslid Mylene Ven, van de - Jansen
Ledenraadslid Tim Verheggen
Rabobank Hart van Brabant Wendy Vorstenbosch
Rabobank Hart van Brabant Joris Wagenmakers
Ruimtelijk
Gemeente Haaren Johan Brand, van den
Landgoed De Utrecht Harry Breviers
Natuurambassadeur regio
Hilvarenbeek
Jan Broek, van den
Gemeente Hilvarenbeek Dhr Dirckx
Ledenraadslid John Doormaal, van
Brabants Landschap Ernst Jan Haaften, van
Gemeente Oisterwijk Joop Hezik, van
Rabobank Hart van Brabant Martin Houben
Rabobank Hart van Brabant Arie Jan Jong, de
78
Rabobank Hart van Brabant Arie Koolen
Ledenraadslid Johan Martens
Pontifax Wiet Meel, van
Ledenraadslid Arjan Nuland, van
Gemeente Hilvarenbeek Ryan Palmen
ZLTO Kees Puijenbroek, van
Ledenraadslid Rob Remmers
Gemeente Oisterwijk Cees Rijnen
Gemeente Haaren Frans Ronnes
Ledenraadslid Peter Rooij, de
Land van de Hilver Jac Roozen
Rabobank Hart van Brabant Wilfred Smit
Ledenraadslid Jos van den Hurk
KEO Willem Velden, van der
Brabantse Milieufederatie Nol Verdaasdonk
Greenport Brabant Aad Vermeer
Rabobank Hart van Brabant Wendy Vorstenbosch
Ledenraadslid Arend Vugts
Rabobank Hart van Brabant Joris Wagenmakers
Gemeente Haaren Johan Brand, van den
79
Bijlage III: Informatiebronnen
- Agro & Co (2011). Kansen voor de agrosector in de bio-economie
- Brabants Bureau voor Toerisme (2007). Economische betekenis toerisme & vrije tijd van de 5 Bra-
bantse regio’sBrabants Bureau voor Toerisme. Toerisme en vrijetijdsbesteding leveren geld en banen
op!
- Gemeente Haaren (2008). Biodiversiteit actieplan
- Gemeente Haaren (2009). Visie op Recreatie en Toerisme
- Gemeente Haaren (2010). Samenwerken voor 4 dorpen
- Gemeente Haaren (2011) Toekomstvisie 2022
- Gemeente Hilvarenbeek (2009). Woonvisie
- Gemeente Hilvarenbeek (2010). Structuurvisie Hilvarenbeek
- Gemeente Oisterwijk (2008). Beleidsregels woningbouw binnen strakke contouren 2008
- Gemeente Oisterwijk (2009). Actieplan Eekhoorn
- Gemeente Oisterwijk (2009). Duurzaamheidbalans Oisterwijk 2009
- Gemeente Oisterwijk (2010). Coalitieaccoord 2010 – 2014
- Gemeente Oisterwijk (2011). Perspectiefnota 2011
- Gemeente Oisterwijk (2011). Visie op Oisterwijk in 2030.
- Gemeente Tilburg (2010). Coalitieakkoord Tilburg 2010-2014
- Kempenagenda. Actieprogramma voor de Kempen
- Leader Kempenland. Samen investeren in een leefbaar platteland
- LTO Nederland (2011). Melkveehouderij: Midden in de maatschappij
- Pontifax (2011). Inventarisatie Coöperatief Dividend Rabobank
- Primos prognose 2011.
- Provincie Noord-Brabant (2005). Reconstructie- en gebiedsplannen
- Provincie Noord-Brabant (2008). De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant
- Provincie Noord-Brabant (2011). De transitie van het Brabantse stadteland
- Provincie Noord-Brabant (2011). De transitie van stad en platteland, een nieuwe koers
- Provincie Noord-Brabant (2011). Economie Monitor Brabant
- Provincie Noord-Brabant (2011). Economie, Innovatie en Internationalisering; Economische agenda
Brabant 2020
- Provincie Noord-Brabant (2011). Rapportage analyse ruimtebehoefte aan werklocaties Regio Hart van
Brabant
- Provincie Noord-Brabant (2011). Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
- Rabobank (2010). Demografisch krimp: de nieuwe realiteit in perspectief.
- Rabobank (2011). Ken uw arbeidsmarkt.
- Rabobank Nederland (2011). Branchebeschrijving Boomteelt
- REAP Midden-Brabant (2009). Subsidiegids Milieu, Toerisme en Recreatie
- Samenwerkende Kempengemeenten (2012). Agenda van de Kempen 2012-2015
- Streekraad Het Groene Woud en De Meierij. GebiedsMeerJarenProgramma (GMJP) Het Groene Woud
en De Meierij 2009 – 2013
- UWV (2011). Basisset Regionale Arbeidsmarktinformatie
- Waterschap De Dommel (2010). Waterbeheerplan 2010-2015
80
Colofon
Titel: Naar een duurzaam coöperatief dividend voor
Rabobank Hart van Brabant
Auteurs: Regionaal-Economisch Onderzoek
Rabobank Nederland
Willem van der Velden
Cynthia Briesen
Afsluitdatum: 12 juni 2012
In opdracht van: Rabobank Hart van Brabant
Contactgegevens: Rabobank Hart van Brabant
Afdeling Coöperatie, Marketing & Communicatie
www.rabobank.nl/hartvanbrabant
(013) 508 81 12
Rabobank Nederland
Kennis en Economisch Onderzoek
www.rabobank.com/economie
© Rabobank Nederland, 2012
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto-
kopie of op welke andere wijze dan daaronder mede begrepen gehele of gedeeltelijke bewerking van
het werk, zonder voorafgaande toestemming van Rabobank Nederland.
No part of this publication may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other
means without written permission by Rabobank Nederland.