DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om...

179
KINDEREll UIT Mil KLAS DOOR P. J. COHEN DE VRIES W. DE HAAN - UTRECHT

Transcript of DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om...

Page 1: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

KINDEREll UIT Mil KLAS

DOOR

P. J. COHEN DE VRIESW. DE HAAN - UTRECHT

Page 2: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een
Page 3: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een
Page 4: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

KINDEREN UIT M'N KLAS.

Page 5: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een
Page 6: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

KINDEREN UIT M'N KLAS

DOOR

P. J. COHEN DE VRIES.

DERDE DRUK.

W. DE HAAN - UTRECHT - 1923

Page 7: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een
Page 8: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

flan m'n man.

Page 9: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een
Page 10: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

VOORWOORD.

Niet zonder schroom trokken de „Kinderen uit m'nklas" voor 't eerst de wijde wereld in. Bij de NieuweRotterdamsche Courant vonden ze een gastvrij onder-dak en tot hun groote vreugde werden ze door de lezersvan dat blad zeer hartelijk ontvangen. Veel vriendenmochten ze zich verwerven en zelfs ontvingen ze her-haaldelijk de uitnoodiging, om nog eens en dan te samente verschijnen. Zoo staan ze dan gereed voor de nieuwereis, trotsch op het keurige pakje, waarin ze voor dezegelegenheid gestoken zijn en echt in hun schik, dat zevoortaan bij elkaar mogen blijven.

HILVERSUM, Juli '22.

BIJ DEN TWEEDEN DRUK.

Ons land blijkt veel kindervrienden rijk te zijn.M'n jongens en meisjes hebben overal zoo'n hartelijkwelkom gevonden, dat ze moed hebben gevat voor eentweede tocht. Goeie reis, kinderen I

HILVERSUM, Nov. '22.

Page 11: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

INHOUD.

Bladz

Chris

Liesbeth 9

Piet 18

Elsje 2 6

Arie Bombarie 38

Mientje 49

't Prinsje 59

Trui 67

Jopie 77

De Meijertjes 86

Steven 96

Immetje 105

Gaassie 115

Juudje 123

Jan 131

Engelientje 138

Jessie 147

Wiekje '55

Page 12: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

CHRIS.De bel gaat. 't Is negen uur.Gehoorzaam trekken m'n paardjes aan; de wagen rolt

kalm in 't zelfde spoor van alle dagen, de les is begon-nen.

Daar gaat de deur open. Het Hoofd komt binnen, meteen nieuwen jongen.

Lieve hemel! denk ik. Dat wordt No. 4o. De klas is alzoo von En toch al zooveel jongens!

Met den oogopslag zie ik, dat hij groot en forsch is.„Misschien komt hij maar op proef en kan een klas hoo-ger geplaatst worden," is mijn laatste troost.

„Juffrouw," begint het Hoofd, „hier kom ik 11 eennieuwen leerling brengen; die wil graag in deze klaskomen!"

M'n nieuwe leerling en ik bekijken elkaar.„Hoe heet je?" vraag ik.„Chris Manders."„En hoe oud ben je?"Hij is een jaar ander dan de norm van m'n klas. Toch

ziet hij er niet dom nit, of achterlijk. Ook heeft hij niethet verlegene en stugge van de zittenblijvers. Hij kijktme zelfs vriendelijk aan, uit een paar diepblauwe oogen.Maar 't gezicht heeft iets onkinderlijks, iets vroeg-wijs.'k Geloof, dat het voornamelijk zit in den trek om denmond.

Ondertusschen heeft hij mij met evenveel aandachtKinderen nit m'n klas. 1

Page 13: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

2

opgenomen, als ik hem. Maar nu schijnt hij met zijnonderzoek gereed. Hij kijkt eerst eens door 't raam enmonstert dan de klas, d. w. z. alleen de jongensrijen.

„'t Is een kleine zwerver," fluistert 't Hoofd achter deleerplichtkaart, die hij in de hand heeft. „Eenig kindvan een weduwe met nieuwe trouwplannen. Nu is dejongen natuurlijk te veel. Hij is de laatste maanden bijzijn grootmoeder, een door en door fatsoenlijke vrouw.Ze heeft hem zoo pas zelf gebracht. Hij komt van schoolNo ... uit de ... straat. Maar daar draaide hij gere-geld stukjes. 't Gewone liedje he, geen toezicht thuis!En 't was voor dat mensch, dat zelf nog uit werken gaat,te ver, om hem geregeld te brengen. Daarom heeft zeoverplaatsing gevraagd en nu is ze vol moed, dat 't hierbeter zal gaan. Ze woont hier vlak bij, en wil hem elkenmorgen brengen."

Ik zucht even. 'k Heb eenige ervaring op dat gebied.Maar enfin, we zullen 't met Chris moeten probeeren.

't Hoofd heeft zijn taak volbracht en laat den nieuwe-ling bij mij achter. En ik zoek met nauwgezetheid eenplaats voor hem in de voile klas.

Neen, niet op de achterste rij; ook niet naast JantjeKroeze, dat gaat geen twee dagen goed. Vooraan danmaar? Nee, die bank is te klein voor hem, en daar zit hijook de kleinere jongens achter hem in den weg. Tenslotte vind ik toch een schikking, die me zoowat be-vredigt.

En dan kan eindelijk de wagen weer voortrollen.

Natuurlijk heeft de nieuwe leerling dien morgen m'nvoile aandacht. 't Begint ten minste goed: hij valt alseen wolf op zijn sommen aan. Rekenen kan hij geluk-kig; maar als ik hem moeilijker werk geef, blijkt het,

Page 14: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

3

dat hij toch niet in een hoogere klas past. In Godsnaam,dan moet hij maar hier blijven.

Als de bel gaat voor 't speelkwartier, regent het, dathet giet. Dat wordt dus binnen blijven.

„K.rijg je leien maar, dan mag je wat gaan teekenen."Vijf minuten later kijk ik eens over de gebogen hoof-

den heen. Mijn troepje is vol animo bezig. Sommigenzitten met het ernstigste gezicht te teekenen, 't voorhoofdin rimpels getrokken, de mond half open, 't puntje vanhun tong er even uit; anderen krassen maar wat, of ma-ken de teekening die op 't bord staat nog maar eens na.Zelfs zijn er een paar, wier picturale aanleg zoo geringis, dat ze er de voorkeur aan geven, hun lei vol te krab-belen met tafels, of uit 't hoofd een versje over te schrij-ven.

Ik kijk eens naar Chris; hij zit te teekenen, of hij 'tvoor z'n brood doet, met een kleur van opwinding. Allejongens om hem heen hangen over zijn lei, een en alaandacht. En al teekenend geeft hij de verklaring ergratis bij. 'k Word ook nieuwsgierig, drentel eens doorde rijen, blijf achter hem staan.

„Da's Sinniklaas in se autau", legt hij den omstandersuit. „Nou gaat ie na de franse besar, om kedootjes foorde soete kindere te koope. En Pietermeknecht is sjefeur.En nou benne se dr. Nou gaat Sinniklaas na binne enPiet blijft op de autau passe en jaagt de jonges weg,die dr an wille komme. En dan komt Sinniklaas weer nabuite, en dan loopt er een fent achter 'm an met eenheele mand fol pakkies, en dan mot Swarte Piet hellepe,om die mand bofe op de autau te sette; en dan rife seweer ferder."

Hoe hij 't 'm levert, weet ik niet, ik zou 't hem heuschniet na kunnen doen, maar al de tafreeltjes staan op z'n

Page 15: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

4

lei. De jongens gapen het wonder aan, merken niet eens,dat ik er bij sta. Chris zelf blaakt van ambitie. Hij isnu aan een nieuwe serie begonnen:

„En nou sit Sinniklaas in se fliegmesjine, en swartePiet sit dr naast met al de pakkies. En nou gane sestrooie door de schoorsteene, en se gooie bij al de soetekindere wat in dr schoen. En nou staat hier een kleinhuisie en die jonge die wou nooit na school. En noupakke se 'm uit se bed en nou mot-ie mee na Spanje. Ennou sit-ie to griene in de sak."

De „sak" wordt geteekent als een groote lus, zoodatje den zondaar er in kunt zien zitten „griene". 's Is eenminiatuur poppetje; een kat zou in een zak nog meerplaats innemen. Ook „zit" hij niet, maar zweeft metuitgespreide armen en beenen door de ruimte binnen inden zak. Maar wat hindert dat? De kinderen vinden 'tallemaal even prachtig, en dat vind ik eigenlijk ook.Mijn nieuwe Chris heeft dus fantasie. En hij is sportief.De traditioneele schimmel bevredigt dit moderne stads-kind niet meer.

„Sinniklaas in de fliegmesjine", prachtig anachronis-me. En in m'n eentje lachend loop ik verder door de rij.

Dien heelen eersten dag doet Chris zijn uiterste best.Het taallesje schrijft hij netjes, tot het laatste woord.Onder 't lezen let hij op en weet zijn beurt.

En als ik 's middags naar huis ga —hoe 't komt, weetik zelf niet — misschien door zijn mooie helder-blauwekijkers, misschien door zijn „Sinniklaas in de autau",misschien omdat zijn vader dood is en zijn moeder „welvan 'm of wil", maar dan voel ik, dat die kleine zwerveral een plekje in mijn hart heeft veroverd.

't Gaat goed met m'n Chris, een heele week, twee

Page 16: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

5

heele weken. 't Schoolhoofd kijkt voldaan: Zie je, aanz ij n school ... Ikzelf krijg er ook al een beetje moed op.

Tot op een goeien morgen zijn plaats leeg blijft. Maarde andere jongens verzekeren me, dat hij niet ziek is.Ze hebben hem gezien; hij hing achter aan de tram.

Dan krijg ik een bang vermoeden en laat het Hoofdwaarschuwen. Die stuurt dadelijk een boodschap. Nee,zijn grootmoeder weet er niets van.

Dien heelen dag komt Chris niet boven water. Denvolgenden ochtend brengt het Hoofd hem binnen, als

de les al begonnen is. De jongen lijkt heelemaal onder-steboven. Hij druid zich snikkend tegen den muur endaar staat hij met een arm voor zijn gezicht, terwijl jehem in zijn tranen wasschen kunt.

Het Hoofd houdt nog een Lange boetpredikatie, dienatuurlijk over zijn hoofd heen tot de klas gericht is.Dan mag hij naar zijn plaats gaan. Den geheelen och-tend gedraagt hij zich best en houdt hij een berouwvolgezicht. Na schooltijd laat ik hem even blijven.

„Waarom ben je nu eigenlijk van school weggeble-ven?" vraag ik.

Ik krijg een lang, onsamenhangend verhaal. Er waseen „mellekkar omgefalle" en ik hoor al de details vangebroken flesschen en weggestroomde melk. Nou en toenhad hij toch moeten „hellepe", en toen was 't „feels tolaat" geworden. En toen had hij niet meer durven aan-bellen en was maar blijven spelen.

„En 's middags dan?"Z'n hoofd zakt voorover; hij mompelt nog wat van

„niet durven".En ik kijk op dat gebogen hoofd en voel niets dan

medelijden. Want wie eenmaal voor deze verleiding be-zweken is, die zal elken dag weer naar de zoete vrij-

Page 17: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

6

heid verlangen en de groote stad biedt belangwekkendetooneelen genoeg, die de aandacht vasthouden tot „deschool toch al dicht is." Laat het gisteren een omgeval-len melkkar geweest zijn, morgen zal 't een aanrijdingwezen, of een dronken man, die opgebracht wordt, ofeen bekeuring van een slagersjongen, of een troep sol-daten met muziek voorop, of desnoods een ruzie tus-schen een paar buurvrouwen.

En wat kan de straat voor goeds leeren aan een klei-nen jongen van acht jaar? Nog is hij niet bedorven; ikmerk het aan zijn omgang met de andere kinderen, aanz'n gesprekken en spelletjes in 't vrije kwartier. Maaronafwijsbaar moet op den duur de verderfelijke invloedvan de straat op hem inwerken. En dan, arme Chris, watmoet er dan van je terecht komen?

Omdat het mijn plicht is, praat ik toch ook nog eenstegen hem. En hij is heelemaal overtuigd. Hij slaat z'ngroote blauwe oogen naar mij op en belooft me alles,alles wat ik maar wil. En we scheiden als de beste vrien-den.

Werkelijk gaat 't weer een weekje goed. En ik zouhem niet eens weer willen missen. Want hij is eenprettige leerling, altijd er bij, en lang niet dom. En in't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij allejongens om zich heen.

Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een kluit in een heel lang touw; de voe-ring uit hun pet hebben ze naar buiten getrokken en dietoen weer opgezet met de klep als een hanekam bovenop 't hoof d. Nu hebben ze een helm op, als de brandweer.Tingelingeling, daar komen ze aan, in vollen draf. Op eengegeven oogenblik staan ze plotseling stil, hier is „debrand". Met den arm omhoog, de beenen wijd van el-

Page 18: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

7

kaar, staan ze te spuiten, pssj, pssj, met doodernstigegezichten. Als ik voorbij kom, zeg ik: „Denk er om,dat je eerst alle menschen moet redden", en ze knikkenwijs, al spuitend, en geen van alien lacht.

Zoo kan 't morgen „de bereje plietsie" zijn, of „motor-rile". Dat laatste vooral doet Chris graag. Zie hem op hethek zitten, met z'n voeten op de dwarsplank, de armenvoor zich uitgestrekt, de vuisten geklemd om een denk-beeldig stuur, den rug voorover gebogen, de oogen voorzich uitstarend. De vreemste klanken, waarvoor in 't alfa-bet geen letters bestaan, stoot hij uit; knalgeluiden, snor-geluiden, blaasgeluiden. 'k Geloof zeker, dat hij 8o K.M.per uur aflegt, daarboven op dat hek. En zooaIs hij daarmet z'n oolijken snuit zit te tuffen, — kun je zoo kwaadop hem blijven? Ook al is hij gisteren weer den geheelendag op sjouw geweest?

Nee, telkens moet je weer denken: Arme stakkerd,had je maar een flinken goeien vader, in plaats van dieoude afgewerkte grootmoeder! Wie weet, wat er dannog van je terecht kwam!

En zoo sukkelen we nu al een half jaar voort metonzen Chris. 'k Heb een geluk, en dat is, dat hij mijnandere jongens niet mee op sleeptouw neemt. 'k Geloof,hij vindt ze te kinderachtig en zoekt liever zijn vroegerekornuiten op. Wat dat voor heeren wezen zullen? Heelveel bizonders vast niet. Wat ze met elkaar uitvoerenlangs 's Heeren wegen?

„Spelen op 't zand," heeft hij eens geantwoord, toen.ik 't hem vroeg.

Toch heb ik hem nog nooit betrapt op de ondeugden,die gewoonlijk uit straatslijpen voortkomen: snoepen,.rooken stelen. Nooit heeft hij snoepgoed of centenop zak, nooit mis ik wat in de klas.

Page 19: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

8

En ook nog steeds komt hij in tranen badend weer opschool, als berouwvol zondaar. Dan hebben „de anderejongens" gezegd, dat het nog tijd genoeg was, of hijmoest „eerst" nog een boodschap voor z'n grootmoederdoen, of hij heeft weer een ander uitvlucht. Maar altijdbelooft hij, dat 't nu „nooit meer gebeuren zal."

Arme Chris, je bent me een raadsel. Soms denk ik:Zou het toch nog mogelijk zijn, dat je aan je noodlotontkomt? Dat je onvatbaar blijft voor de besmetting methet gif van de straat? Of dat je, v6Or het vat op je krijgt,nog eens onder betere leiding komt? Als nu b.v. zoo'ntweede vader eens schik in je kreeg en je bij zich inhuis nam?

Maar voor 't oogenblik kunnen we er niets anders aandoen, dan hem niet al te afkeerig van de school te maken,en voor de rest — er maar 't beste van blijven hopen!

Page 20: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

LIESBETH.'t Is de eerste morgen van den nieuwen schoolcursus.De moeders komen hun kleintjes brengen. Ze zijn ter

eere van de plechtige gebeurtenis netjes gewasschen engekamd en in de beste plunje gestoken.

„Ja juffrouw, Henricus Theodorus, maar wij zeggenaltijd maar Harrie. Kom jonge, zeg de juffrouw drisgedag. Nee, met je mooie handje!"

Zoo maak ik kennis met m'n drie dozijn nieuwe leer-lingen en ik krijg een eerste blik uit hun kinderkijkers.Och, wat een verschil al in dien eersten blik! Ik zie ver-legen, nieuwsgierige, brutale, zachte fluweelen, rustigverstandige, ook stugge onvriendelijke, zelfs onver-schillige kijkers en helaas heel veel fletse ziekelijke;maar de vroolijke, guitige zijn er toch ook altijd bij.

Ik wijs ieder nieuwelingetje voorloopig z'n plaats aanen luister geduldig naar de vermaningen der moeders.Of ik Jopie vooral niet op de tocht zal laten zitten, want't schaap hoest z'n eige alle nachte kepot, en of Wimpiewel dalek naar achter mag, astie drom vraagt, want hijis zoo zwak op 't water. Ook vroolijker gesprekken: „Jajuffrouw, da's nou Marietje, 't zusje van Jan en Sientje,die ook bij u in de klas hebben gezeten. Nou, u zal vanhaar ook niet veel last hebben, ze is een zoete meid,niewaar Marie?" En 't kind kijkt je met blij vertrouwenaan, ze kent je al lang, er is thuis al over gepraat, datze de juffrouw van Jan en Sientje krijgt.

Gelukkig, de stroom begint to luwen, 't groepje vrou-wen wordt kleiner en kleiner. Eindelijk is de laatste

Page 21: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I 0

moeder de deur uit, na nog een vermanend: „Nou, dagHenkie, en nou maar goed oppasse op school". En dankan ik m'n nieuwe stelletje eens bekilken.

Er zijn veel menschen, die rood haar leelijk vinden.'k Heb een moeder gekend zelf was ze vaal grauw-blond en haar man dito-dito, maar er „zat" rood haar inzijn familie, — die een allerliefst rood jongetje had vaneen jaar of drie. Toen ze haar tweede kindje verwachtte,had ze al haar hoop gevestigd op een „blond meisje".Nog hoor ik haar bitter teleurgesteld: „Wat zegt u ernu van, alweer een rooie zoon!" toen ik haar eenigedagen na haar bevalling kwam opzoeken. 't Was of zeeen misgeboorte ter wereld had gebracht. En in 'twiegje naast haar lag 't liefste ronde poppetje, dat eenmoeder zich droomen kan, kopje vol rosse krulletjes.

Ik heb zooveel kinderen onpartijdig bekeken, en 'kmoet eerlijk zeggen: „Er zijn net zooveel mooie enleelijke kinderen met rood haar, dan van welke anderekleur ook. Maar in de klas, en nu moet ik een zwakheidbekennen, ben ik dol op een roodkopje. Het fleurt jeheele klas op. Zelfs in de triestige dagen zit er nog eenbeetje gloed in en met zonnig helder weer kunnen devonken er afspatten. 't Eerste wat ik dan ook altijd doe,als ik een nieuwe klas monster, is 't zoeken naar delichte vlasblondjes, de pittige zwartjes en vooral naarde glanzige roodbontjes tusschen de grauwe blond-bruinen, die in ons land 't overheerschende type vormen.

Zoo'n mooi rood kopje had ook Liesbeth en daardooralleen viel ze mij al dadelijk op. Een flink schrandergezichtje met een hoog blank voorhoofd en een paarstevige rooie wangen. Bedaard en onderzoekend zat ze

Page 22: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

II

mij aan te kijken, daar van haar bank bij 't raam. Volverwachting ging ze de komende gebeurtenissen tege-moet, volkomen zeker van zichzelf.

De eerste dagen, wat zijn ze vaak van groote betee-kenis! Wat omwentelingen brengen ze in menig kinder-gemoed! Niet voor de bewaarschoolklantjes. Die zijndadelijk thuis; de klas lijkt een beetje op die andere klasen de juffrouw op hun vorige juffrouw, of de hoofdjuf-frouw, of op de juffrouw, die toen een paar dagen kwam,toen hun eigen juffrouw ziek was. En je moet hier ookstil zitten en je vinger opsteken, als je wat zeggenwilt. — En als de leien uitgedeeld of de potlooden rond-gegeven worden, zetten ze een gezicht van: „Allenschon dagewesen."

Maar de moeders kindertjes! Voor die is alles nieuw,alles vreemd, alles anders, dan ze 't ooit in hun ganschebestaan ondervonden hebben. En 't vreemdste is „dejuffrouw", de nieuwe „moeder" van de school. Watpraat ze raar, wat is alles gek en „anders" aan hear!Haar kleeren, haar gezicht, haar manier van opstaan engaan zitten, haar handbewegingen. Maar 't ergste is, ze„duet" heel ander dan moeder, je weet nu net heelemaalniet, wat je aan haar hebt.

Maar ik wou van Liesbeth vertellen.'k Had de kinderen rij voor rij meegenomen naar de

gang en ze daar de kapstok gewezen. Het een: opstaan,twee: naast je bank, drie: op stap in rij en gelid, kendenze nu meteen in een moeite door. Nu zaten ze weer stilop hun plaats, terwijl ik de deur sloot en de ramen gingopenzetten. Nieuwe verbazing voor velen: een raam,dat van boven schuin openvalt!

Opeens hoor ik duidelijk achter m'n rug: „Nou zeg!'t Begint hier pas een beetje warm te worden!"

Page 23: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I2

Verbluft keer ik mij om en kijk regelrecht in haargroote grijsbruine oogen. Ze heeft de wenkbrauweneen beetje samengetrokken, haar heele gezicht zegt:„Mankeert het je nou in je bovenkamer?"

Op school leer Se wel, om niet alles te zien en tehooren. Vooral bij de kleintjes. Lieve hemel, als jeeens overal op ingingl En dus ben je ook gewend, in devermakelijkste situatie's een glad gezicht te houden.Maar dit was me toch haast te gortig, en ik draaide medus vlug weer naar 't raam om 't opkomende lachen teverbergen. En daarbij was 't geval mij opeens zoo klaarals glas. Natuurlijk 't eenige of anders toch het oudstekind van een domme moeder, die ze in de zes jaar vanhaar leven volkomen de baas is geworden. Thuis wordtgeen kopje gewasschen, geen bloemkooltje gekocht,waar zij niet eerst advies in geeft. En die sukkel vaneen moeder is er nog trotsch op, vertelt aan grootmoe ende tantes of aan iedere buurvrouw op straat: „En 't iszoo'n bijdehandje! Wil u wel gelooven dat 'k niks meerbij d'r te vertellen heb?" Daar staat het bijdehandje danzelf met gepaste trots bij, tot 't haar begint te vervelenen ze haar met de woorden: „Kom nou Moe, ga noumee," de verdere conversatie afsnijdt. Misschien ookberust de moeder niet zoo gemakkelijk in de degradatieen is 't dagelijksch een vechten om de laatste restjesvan 't gezag, waarbij 't kind natuurliik telkens meerveld wint.

En nu komt zoo'n kleine Suffer Albedil op school enzet zonder de minste aarzeling haar gedragslijn voort.Zoo pas heeft ze gezien, dat de juffrouw de kachel op-pookte, en nu gaat me die suffert de ramen openzetten.Daar moet ze toch even een eind aan maken!

Wat er dien ochtend wel in dat kleine rooie kopje is

Page 24: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

13

omgegaan, toen ik doodkalm de andere ramen ook open-zette en niet de minste notitie van haar nam? Is ze ver-baasd, gegriefd, beleedigd geweest? Vond ze, dat dewereld in de school op z'n kop staat? Of heeft ze ge-dacht: „Wacht maar, je bent me nu nog te vreemd,maar een volgend keer, dan zal ik 't je nog wel eensanders vertellen?"

De nadere kennismaking met de moeder, eenige dagenlater, bevestigde mijn vermoeden geheel en al.

Daar stond ze op een morgen in de deuropening van't lokaal, een klein onaanzienlijk vrouwtje, en nijdig,nijdig als een spin, al deed ze haar uiterste best ombeleefd en zoetsappig te blijven.

„Dag juffrouw, ik ben de moeder van Liesebetje enik kom es hooren, hoe of dat nou eigenlijk zit."

Ik vroeg, waarmee ik haar van dienst kon zijn. Toenwerd ze rood van woede en barstte los: „Ziet u, da'stoch geen manier van doen, om mijn kind zoo te behan-delen. Ik betaal het hoogste schoolgeld, en daar heb ikook niks tegen, want m'n man verdient het gelukkig.Maar dan hoeft u mijn kind toch ook niet de slechtsteplaats te geven, heelemaal achteran en naast zoo'n kindmet klieren op d'r hoofd en een kappie op van dekliniek! Mot mijn kind dat soms over krijgen?"

Toen de woordenstroom wat bedaarde, probeerde ikhaar aan 't verstand te brengen, dat haar kind heuschgeen gevaar liep; dat zoo'n kind met een goed hoofd-verband, dat twee keer per week vernieuwd wordt,vaak een onschuldiger en zindelijker buurtje is, daneen ander met de mooiste krullebol. Maar 'k merkte algauw, dat ik m'n woorden wel kon sparen.

„Ja, as u de pik op me kind het, dan kan ik dr ookniks an doen," kijfde ze verder. „Eerst zet u dr naast

Page 25: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

14

een jodekind en nou naast een met een zeer hoofd!"„Was u bij dat jodenkind ook bang, dat ze 't over zou

krijgen", informeerde ik belangstellend. Maar ze begreepme niet, keek me een oogenblik dom aan, en raasde toenverder:

„Afijn, dat was nog tot dAäraan toe, toen heb 'k nogniks gezegd; maar nou met die klieren, dat wil ik niethebben, en — dat zal me man ook niet permeteeren!"

Pof, 't was eruit, dear lag haar hoogste troef. Als danniets hielp, dan zou ik bij die bedreiging toch wel inm'n schulp kruipen. Haar man, nou, als ik nu nog nietbang werd!

'k Had toch medelijden met het opgewonden schep-seltje. Kon zij 't eigenlijk helpen, dat ze zoo bekrompenvan geest was en geen gewone logische taal begreep?Ze vocht voor haar kind en in haar domme hersens hadnu 't idee post gevat, dat ik 't te kort wou doen. En alsje dan toch betaalde voor een stallesplaats, hoefde jetoch geen genoegen te nemen met het schellinkje I

Voor geen geld wou ik haar nog meer verbitterendoor een weigering. Ze mocht, wat mil betrof, ook nogde voldoening smaken, dat 'k gezwicht was voor debedreiging met „de sterke man, die ijzerdraad pruimt."En dus beloofde ik haar, dat ik nog wel eens zoeken zounear een ander plaatsje voor Liesbeth en troonde haarmet een zoet lijntje de deur uit.

Wat een moeder voor zoo'n flink schrander kind,dacht ik bij mezelf, toen ik voor de zoetjes babbelendeklas ging zitten. Wat zal die haar kind tot steun wezen,later, bij de moeilijke problemen van de opvoeding!

Daar voelde ik opeens twee armpjes op m'n knie.'t Kleine ding had blijkbaar van haar pleats onzewoordenwisseling gadegeslagen, had moeders drift en

Page 26: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I5

boosheid bemerkt en — kwam me nu troosten. Ver-trouwelijk leunde ze tegen mij aan, lachte me eens toeen zei, een beetje spottend:

„Wat was ze nijdig, he? Maar je hoeft je er niks vanaan te trekken, want ze doet toch nooit wat."

'k Wierp een Lange, vertroostende bilk in die wijde,grijze kijkers en 'k dacht: „Kind, je hebt gelijk, ze doetje nooit wat. Jij met je gezond, klaar verstand en jesterke wil, jij zult er toch wel komen, al mis je demoederlijke leiding."

Toen streelde ik haar even over 't glanzige kopjeen zei:

„Je bent een beste meid. Maar nu moet je gauw naarje plaats gaan."

We hebben het met onze Liesbeth wel hard te ver-duren gehad, die eerste dagen! Zoowel de kinderen alsik zelf. Ze was ons levend geweten, de geincarneerdecritiek. Niets ontsnapte aan haar waakzaam oog, niemandwas voor haar aanmerkingen veilig.

Midden in de mooiste vertelling, op 't spannendsteoogenblik, daar had je haar scherp stemmetje: „Juf-frouw, die jongen let niet op, hij zit op z'n schoenen tespugen."

Stond ik bij een klein onbeholpen gansje en probeerdeik haar te leeren, hoe ze haar griffel houden moest, dat't niet zoo afschuwelijk piepte, dadelijk boog ze zich uithaar bank, om 't stumpertje nog eens vermanend toe tevoegen: „Zie je nou wel? Ik had je toch ook al gezegd,dat je niet zoo mocht krassen?"

Maar ik was zelf evenmin veilig. Bij 't voorteekenenbrak de punt van 't krijt af. „Je drukt ook veel te hard,"kwam 't dadelijk onverbiddelijk uit haar mond. De deur

Page 27: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

6

sprong open. „Je hebt hem daareven ook niet goed in 'tslot getrokken," riep m'n meedoogenlooze rechter.

't Leukst was 't op een morgen, in 't speelkwartier.'t Was van dat druilige winterweer, dat je nauwelijkskunt uitmaken, of 't regent of dat 't droog is. Ik wou erwel graag even met de kinderen uit, maar 'k wou zetoch geen nat pak bezorgen. Besluiteloos tuurde ik in deeffen grijze lucht.

„'k Zou er maar in blijven. 't Is veel te nat buiten,"kwam daar opeens m'n gratis advies uit de derde bank.

'k Was net tot de conclusie gekomen, dat 't op 't oogen-blik droog was, dat de lucht wat lichter werd en dat ik't dus maar even wagen zou.

'k Telde dus: Opstaan, een, twee, drie. En een paarminuten later waren we in 't plantensoentje tegenoverde school.

Werkelijk bleef 't even droog. Maar v6Or 't einde vanden speeltijd, daar was al weer mis. En zoodra ik deeerste druppels voelde, klapte ik 't troepje bij elkaar.

Liesbeth kwam het eerst. Blijkbaar had ze er opgelo erd.

„Zie je nou wel? zei ze triomfantelijk, toch ook meteen ietsje verwijt in haar stem .,,Heb ik 't je niet vooruitgezegd? Nou heb je 't land, dat je emit gegaan bent!"

Zoo was 't schering en inslag den eersten tijd. Hoelang 't geduurd heeft? Vast niet langer dan een of tweeweken.

Hoe ze 't afgeleerd heeft? 'k Zou haast zeggenvanzelf.

Ze was verstandig genoeg om gauw in te zien, dat „dejuffrouw" een eenigszins andere persoonlijkheid was,dan haar moeder, en dat er van haar op- en aan-merkingen niet heel veel notitie werd genomen. Ook

Page 28: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

17

merkte ze natuurlijk, dat Been der andere kinderen zooiets deed. En ten slotte, ofschoon ik nooit een kinduitlachen zal, moet ze toch of en toe aan iets in m'ngezicht gezien hebben, hoe komisch 'k haar vond. Ende slimsten ander de andere kinderen zagen dat ook,en begonnen haar lachend aan te kijken, als ze weeriets over de klas heen riep.

Nu is een kind voor niets gevoeliger dan voor spot.Dat zij, Liesbeth, 't knappe kind, iets belachelijks deed,dat zal wel de genadeslag hebben toegebracht aan haarzucht tot kritiek. En als haar nog eens de eene of anderebazigheid ontsnapte en de anderen keken spottend om,dan kreeg ze een kleur als vuur en had wel een halfuur noodig, om weer op haar verhaal te komen.

En zoo is ze me een prettige, flinke leerling geworden.Maar wat er die eerste dagen in dat rooie bolletje is

omvergehaald en overeind gezet? Als ze 't zelf nog zouweten en ze kon 't voor me opschrijven, wat zou ik 'tgraag eens lezen!

Kinderen nit m'n klas.

Page 29: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

PIET.„Een mooi koopje heb je me daar geleverd!" mop-

perde ik, terwijl we om twaalf uur samen den weg uitgingen. „Zoo'n loteling, tusschen je kinderen in, 't is meeen pretje! Daar kan ik plezier aan beleven. Had je medat nu niet kunnen besparen en hem mee over latengaan?"

M'n collega keek me lachend aan.„Ik kon er heusch nets aan doen, hoor. Hij kon met

geen mogelijkheid mee. 't Vorig half jaar heb ik hemmee over gesleept, omdat hij ook al twee keer in dederde klas had gezeten; maar nu moest hij zitten blijven.Je zult het zelf wel merken, hij zal nauwelijks met dejouwe mee kunnen. Vooral z'n lezen is een mis6re."

„Hoe oud is hij wel?" zuchtte ik.„Zou hij nog niet haastdienstplichtig wezen? Lieve hemel, wat een lengte!"

„Ja," lachte ze weer, „hij moet tusschen de anderekinderen wel een heel eind uitsteken. Bij mij was hijal verreweg de grootste."

„'t Is net Gulliver tusschen de Lilliputters. — En zijninvloed zal zeker wel veredelend op ze werken. Zulkeexemplaren geven meestal een schitterend voorbeeld."

„O nee, last zul je niet met hem hebben. 't Is geenkwaadjong. Alleen natuurlijk hopeloos traag van begrip."

Ik zuchtte opnieuw, 'k was er niet heelemaal gerustop. 'k Had wel vaker zulke type's in m'n klas gehad. Tedom om het onderwijs te volgen, dat hun bovendien nietinteresseert, omdat het op jonger kinderen ingericht is,(de leeslesjes b.v. zijn te kinderachtig, den inhoud ken-nen ze al van een vorige cursus, al kunnen ze de woor-

Page 30: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

19

den ook nu nog niet lezen) zoeken ze den heelen dagnaar een andere bezigheid voor hun geest, die dan ge-woonlijk bestaat in het bedenken van kattekwaad. Enomdat kattekwaad uitvoeren in je eentje zoowat alle be-koring mist, zijn ze steeds op zoek naar gezelschap enhalen gedurig de andere kinderen van hun werk af. Zoovergen ze voortdurend je volle aandacht,tob je er dag in,dag uit maar mee door, zonder dat je ze een oogenblikuit het oog mag verliezen. En als ze ten slotte met hunvroegrijpe straatwijsheid nog maar niet den geest van jeheele klas bederven, mag je nog best tevreden wezen.

lets dergelijks verwachtte ik nu van m'n nieuwenPiet. En daarom zag ik het zwaar met hem in.

Maar als me iets in m'n leven is meegevallen, dan ishet m'n dagelijksche omgang met Piet geweest, gedu-rende het halve jaar, dat nu volgde.

't Bleek een jongen te zijn met een ziel, zoo zuiverals glas en zoo week als was. Een droomer, die z'n ge-dachten maar voor een heel klein deel bij zulke prozal-sche dingen als sommen en taaloefeningen kon houden.Voor mijn plezier wou hij zich soms wel even inspan-nen, om er bij te blijven; dan zat hij met z'n grove jon-gensknuist heel zoet 't kinderachtige lesje te volgen,regel voor regel, woordje voor woordje. Maar al heelgauw werd het hem toch weer te machtig, de wijsvin-ger bleef rusten, de gedachten namen hun vlucht en z'nlichtblauwe bolle oogen staarden in de ruimte, waar zijwie weet welke verborgen schoonheden ontdekten.

Maar kwaad was er geen haar aan den heelen jongen.Opletten, neen, dat kon hij niet, maar als je hem maarmet rust liet, dan had je er ook geen kind aan. Nooitzou hij een ander van 't werk af halen, hij had er ookniemand bij noodig, aan z'n droomen had hij genoeg.

2*

Page 31: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

20

Soms gaf ik hem een standje, als hij z'n beurt niet wist;eigenlijk meer voor de andere kinderen dan voor hemzelf, want 'k zag gauw genoeg, dat het boter aan de galggesmeerd was. Dan glimlachte hij goedig en ook eenbeetje verlegen, alsof hij zeggen wou:

„Och m'n goeie mensch, dat kan ik jou zoo niet uit-leggen. Jij vindt zoo'n verhaaltje uit een leesboek zekerheel erg de moeite waard, om er een half uur Lang metje gedachten bij te blijven. 1k kan 't je niet eens kwalijknemen, dat je me er elken dag opnieuw mee komt ver-velen, je weet blijkbaar niet beter."

Dan keek hij even bij z'n buurman, waar „het was";wees, om z'n goeien wil te toonen, drie minuten bij. Endan, dan zweefde z'n geest weer ver buiten mijn bereik.

Niet zoodra echter was de bel voor 't speelkwartiergegaan, of er kwam leven in den jongen. Spelen, daarkon je 'm voor krijgen, dat gaf aan z'n fantasie vol-doende voedsel. Steeds was hij de ziel van 't spel, 'tmiddelpunt van al de jongens; of 't vanzelf sprak, hadhij dadelijk de leiding en bij ieder spel de hoogste func-tie. Voor een deel kwam dat natuurlijk door z'n grootteen z'n meerdere kracht, maar toch 't echte geheim er-van schuilde in z'n uitgesproken talent voor het beden-ken en leiden van alle soorten spelletjes. Hij maakteechter geen misbruik van zijn overwicht; nooit zag ikhem een kleineren jongen plagen of slaan, z'n houdinghad eerder iets beschermends, iets vaderlijks zou ikhaast zeggen.

't Was dan ook enkel aan hem te danken, dat ik dathalfjaar oogluikend „diefie" kon toelaten, het lievelings-spel van alle jongens, maar dat ik steeds verbood uitvrees voor gehavende kleeren en vechtpartijen. Nu, metPiet als „hoofdkommesares" durfde ik 't wagen, zijn

Page 32: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

21

leiding waarborgde me, dat het zonder „kleerscheuren"zou afloopen. Werd er een „dief" gevangen en „opge-bracht", Piet z'n blonde kop stak boven 't verwardekiuwen uit en dan was ik gerust. „Niet te wild, jongens"waarschuwde ik nog eens onder 't voorbijloopen, „u leter wel op, meneer de commissaris!" Dan tikte hij, ge-heel in z'n rol, even aan z'n pet, lachte me met z'nzachte blauwe oogen geruststellend toe en zei: „Ja juf-frouw." En dan liet ik ze hun gang maar weer gaan.

Z'n prestige in den speeltuin werkte ook in de klasnog door. Daaraan schrijf ik het ten minste toe, dat hijnooit werd uitgelachen, als hij zich bij de leesbeurtmoeizaam en hakkelend door de zinnen heen werkte,fout op fout makend. Of als hij, groote lummel van elfjaar, nog maar steeds de tafels niet onder de knie konkrijgen, en me geen antwoord wist te geven op m'nvraag, hoeveel 7 keer 8, of g keer 6 was. 'k Geloof, datde heele klas volkomen mijn meening deelde, dat Piet„heel erg dom" was, maar dat je op de heele wereldgeen betere jongen zou kunnen vinden.

Toch was er nog een leervak, waarbij ik altijd op Pietz'n voile aandacht kon rekenen. En dat was bij het zingen.

Op de eerste zangles ontdekte ik het al. Ze mochtenzelf om de beurt een van de liedjes kiezen, die ik ze inde vorige klas geleerd had. En natuurlijk koos er eentjeal heel gauw: „Duifje, met uw blanke veeren". Waarom„natuurlijk?" Omdat ze merkten dat ik 't zelf nooit koos.Toch had ik 't ze eerst geleerd en vond ik het zelf ookeen lief liedje, maar ze „zakten" onder 't zingen zoo ge-weldig, dat 't niet om aan te hooren was. En mijn stemhad niet altijd de kracht, om ze op de goede hoogte tehouden: er wordt veel gevergd van je keel, als je voorde klas staat. Daarom zong ik 't niet graag met ze. En

Page 33: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

22

als ze 't zelf kozen, dan liet ik ze in Godsnaam maarzakken en zette ieder nieuw coupletje weer hooger in.

Vooruit dan maar, dacht ik dien dag ook weer en galden toon voor ze aan. De zittenblijvers kenden 't blijk-baar ook, ze zongen ten minste mee. Maar al bij deneersten regel werd m'n aandacht getroffen door eennieuw geluid in 't gemengde koor, een hooge, helderestem, die zuiver den toon hield en 't heele koortje droeg.

Verrast bleef ik luisteren. Van wien kwam die stem?Van een van de zittenblijvers? Dat moest ik eens gauwonderzoeken. 'k Liep stapje voor stapje de jongensrijendoor, terwijl m'n klas, zonder in 't minst gezakt te zijn,het 2de coupletje inzette: „Waait het al te hard daarbuiten ...." Opeens, daar had ik den zanger: Vlak naastzijn bank bleef ik staan, om beter te kunnen genieten.Wat een mooie stem had die jongen!

Hijzelf had er in 't minst geen erg op, dat ik naar hemstond te luisteren. Verdiept in zijn eigen gezang, zelfgenietend van den helderen klank, zat hij voor zich uitte staren, als een vogel op een tak, die alles om zichheen vergeet in de vreugde der zoete melodieen enschallende trillers.

„'k Moet hem ook eens alleen hooren", dacht ik. Entoen 't liedje uit was, riep ik hem voor de klas.

„Jij houdt zeker veel van zingen, he? Ken je nog eenliedje, dat de andere juffrouw jullie geleerd heeft? Danmag je 't ons eens voorzingen."

Een beetje aarzelend en verlegen eerst, zette hij z'nliedje in. Jongens schamen zich gauw, om te zingen,behalve natuurlijk als 't straatliedjes zijn. Maar al bijde eerste woorden geraakte hij weer onder de betoove-ring van de muziek en zong zonder de minste verlegen-heid verder.

Page 34: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

23

'k Geloof, dat ook de klas merkte, dat 't „mooi" was.Ze luisterden aandachtig, mil of en toe eens aankijkend,als om te vragen, of ik 't ook mooi vond. Nergens zagik ook maar een zweem van spot, dat die lange jongendaar met zoo'n ernst zulk een kinderachtig liedje stondte zingen.

Wat mijzelf betrof, 'k was met mijn gedachten plot-seling verplaatst in de groote Dom te Keulen. Jaren ge-leden had ik daar den dienst eens bijgewoond en wasin extase geraakt bij 't plotseling invallen van 't jon-genskoor. Die zuivere, hooge jongensstemmen, met huneigenaardige schel timbre, nu hoorde ik ze weer. Enmet voile teugen genoot ik van 't gezang van mijn „koor-knaap", zooals ik hem meteen in gedachten doopte.

Nog ben ik niet aan het eind met m'n loftuitingen opPiet.

Al heel gauw merkte ik, dat de jongen voor alles, be-halve dan voor leeren, uitstekend bruikbaar was.

Voor schooltijd begon het:„Piet, kun je eens een plaat voor me opzoeken?"Dan glom z'n heele gezicht al.„Dan moet je eerst naar den meester van de elide

klas gaan, die weet je toch wel te vinden?"Een stomme hoofdknik, vol ongeduld.„En daar vraag je den sleutel van de platenkist, die

hiernaast op het portaal staat. En dan moet er een plaatin wezen, met een ooievaar, die op zijn nest staat; eneen andere ooievaar vliegt door de lucht. Kun je 't goedonthouden?"

Weg was hij al, om na een paar minuten triomfanterlijk met de bedoelde plaat terug te komen.

„Prachtig, Piet! Heb je de kist weer gesloten en densleutel teruggebracht?"

Page 35: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

24

't Was altijd in orde. In dat opzicht was hij zijn leer-tijd eerder vooruit dan ten achter.

Geen dag ging er voorbij, dat hij me niet op een ofandere wijze van dienst was. Er was b.v. een jongen,die te veel rauwe stoofperen gegeten had, en wiensmaag er op een gegeven oogenblik, midden onder deles, de brui aan gal. Dadelijk zocht mijn oog m'n altijdgewillig factotum.

„Och Piet, wil jij even meegaan, om hem eens netjesof te wasschen? En haal je dan wat zand om hier over-heen te strooien? Ja, de bank wil je wel even met despons afnemen, he? Maar daarna frisch uitspoelen, Piet!"

Kwam de perensnoeper weer binnen, en zag hij nogbleek en glazig, dreigend met recidive, dan was het:

„Zeg, Piet, je moest den hoofdonderwijzer eens gaanopzoeken. Neem Jantje maar mee, en vraag, of je hemeven naar huis mag brengen."

En dan kon ik er heel gerust op zijn, dat Jantje veiligbij zijn moeder zou belanden.

Moesten de inktpotten bijgevuld of schoongemaaktworden, tot wien kon ik mij beter wenden dan tot Piet?Met het grootste plezier bleef hij er een half uur voorna, en verrichtte het onsmakelijke baantje handig envlug. 'k Geloof dat hij, ook zonder de reep chocolade,die 'k vond dat hij dan toch ten minste wel hebben mocht,tevreden om half vijf naar huis zou gegaan zijn.

Z'n groote onmisbaarheid bleek me echter pas, toenhet kachelweer werd. Voor kachels aanmaken en- hou-den had hij een beslist talent. En na een paar dagen lietik dien tak van dienst dan ook met de meeste gerustheidin zijn handen.

„Piet, kijk eens, of er niet wat bij de kachel moet.".„Ja juffrouw, d'r mot een beetje bij. Maar de emmer

Page 36: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

25

is leeg. Ik zal maar een bakkie gaan halen." En dansjouwde hij een vollen drager cokes uit het kolenhok aan.

Een ander keer was het: „Juffrouw, hij left leelijk.D'r mot een stukkie turref op. Zal ik maar effies naarhet turfhok gaan? Wacht, 'k zal me lei meenemen, datdee ik bij de vorige juffrouw ook altijd."

En dan kwam hij met z'n lei volgestapeld met stukjeslosse turf en een paar minuten later snorde m'n kachelweer, zonder dat ik er naar omgekeken had.

Zoo liep het halfjaar ten einde en 't werd weer „ver-hooging".

In gemeenschappelijk overleg besloten 't Hoofd en ik,dat Piet dit keer maar mee over moest. 't Was wel netmet de hakken over de sloot, maar je kon hem toch nietlanger in de vierde laten. En misschien zou het zijnijver en eerzucht nog wat aanwakkeren, dat hij nu „ver-hoogd werd".

Den laatsten dag kwam z'n moeder me bedanken voor„het genoten onderwijs." 't Brave mensch verbeelddezich beslist, dat zij mil heel dankbaar moest wezen. „Jajuffrouw, Piet heeft het me zeif verteld, als u niet zoouw best op hem gedaan hadt

Met gepaste bescheidenheid hoorde ik dien lofzangaan. In m'n hart echter stelde ik ondertusschen de ba-lans op.

Op de eene schaal kwam al het plezier, dat ik steedsvan Piet had gehad: de surveillance van m'n jongensin 't speelkwartier, het „dragen" van m'n koor, zilnsolozang, de boodschappen, de inktkokers, 't aanhoudenvan de kachel. Op de andere lag enkel 't poovere beetjewetenschap, dat ik hem had kunnen bijbrengen.

Och Piet, wat sloeg de schaal aan jouw kant toen diepdoor

Page 37: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

ELSJE.„ .... en toen ze weer wakker werden, waren ze heel

verbaasd dat hun Vader en Moeder er niet meer waren.Ze sprongen overeind, om ze te gaan zoeken en ze rie-pen zoo hard ze konden: „Va-a-der!" en „Moe-oe-der!",dat het door het heele bosch weergalmde. Maar ant-woord kregen ze niet. Toen werden ze toch wel eenbeetje ongerust. Waar konden Vader en Moeder geble-ven zijn? En weer riepen en schreeuwden ze, en zekeken naar alle kanten uit, of ze hen nog niet zagenaankomen. Maar — alles tevergeefs.

„Toen began hun hartje toch wel heel hard te klop-pen, want ze voelden zich zoo eenzaam in dat grootebosch. De oudsten hielden hun tranen nog in en blevenmaar roepen, al beefden hun stemmetjes ook. Maar dekleintjes snikten en schreiden zoo luid ze konden, ter-wijI zij ...."

„O, juffrouw, ik ben zoo bang," klinkt opeens eenstemmetje, dwars door m'n vertelling heen.

't Is Elsje. Ze staat overeind in haar bank, de oogenwijd open van ontzetting. Voor dit gevoelige hartje zijnzooveel angst en spanning te zwaar om te dragen.

Door de klas gaat een gemompel van teleurstelling.He, dat flauwe kind ook weer! 't Werd nu juist zoo mooiEn ze kijken me smeekend aan, om mij te bezweren,me er toch niet aan te storen. Ze lezen de woorden vanm'n lippen en de temperament-volsten roepen: „He juf-frouw, gaat u nou verder."

Maar eerst moet ik m'n kleine Elsje wat geruststellen.

Page 38: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

27

„je kent het verhaaltje toch," zeg ik. „Je weet tochwel, dat ze naar Klein Duimpje gaan, en dat die er welraad op weet. Luister nu maar stil, dan zul je hooren,dat 't goed afloopt."

„O juffrouw, ik vind het zoo naar! Mag ik dan zoo-lang bij u komen staan, tot het uit is?"

Haar twee kleine handjes omklemmen de mijne, haarhoofdje duwt ze in de plooien van m'n boezelaar. Zoo,dicht tegen mij aangedrukt, voelt ze wat troost en be-scherming en nu kan ze het sprookje weer verder aan-hooren.

Als 't goed gaat, als Klein-Duimpje dank zij de wittesteentjes zijn weg terug vindt, heft ze haar kople weerop, ziet me vol spanning aan. En als het hutje weer be-reikt is en Vader en Moeder omhelzen de verloren ge-waande kinderen, dan stralen haar lieve oogen me volvreugde tegen, maar ook vol dankbaarheid, omdat ikhet zoo goed laat afloopen.

Maar voor de andere kinders begint het nu pas. Im-mers, nu komt het tweede bedrijf, met de broodkruimels.„En dan kunnen ze den weg niet terugvinden. En danverdwalen ze! En dan, dan wordt het donker!"

Voor mij ligt hier altijd het hoogtepunt van het drama.De verdere avonturen, ze zijn angstaanjagend en ver-schrikkelijk ; het verblijf in de woning van den reus, die„kindertjes eet", je moet er niet aan denken; als hij„menschenvleesch ruikt" en overal zoeken gaat, dankunnen er koude rillingen over je rug loopen. Maar toch,'t zijn sprookjesavonturen, ieder kind weet in z'n hart,dat reuzen en menscheneters niet bestaan, en dat hetdus ook niet „echt gebeurd" is. Terwijl de beklemming,die van het groote, in avondschemering gehulde boschuitgaat, het gevoel van hulpeloosheid en angst voor

Page 39: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

28

allerlei dreigende gevaren zoo revel is, dat het ons vol-wassenen nog den adem kan doen stokken.

Daarom weid ik bij die episode altijd wat langer uit;de donkere schaduwen, de krakende tak, de geluiden inde verte, het fladderen van den nachtuil, alles krijgt z'nbeurt, totdat we ten slotte allemaal met verademing hetroode lichtje tusschen de donkere stammen zien ver-schijnen, en met een diepe zucht de huivering van onsafschudden, de huivering, die toch zoo'n genot was.

Aileen die eene kias, waartoe Elsje hoorde, die heeftKlein Duimpje niet gehad, zooals 't behoort. Toen ikvoelde, hoe die ijskoude handjes trilden, hoe het lievekopje zich in namelooze angst tegen mij aandrukte, als-of 't bij mij bescherming zocht, toen heb ik het roodelichtje maar gauw laten verschijnen, veel te vroeg

En de vrouw van den reus is dat keer een allerbe-minnelijkste gastvrouw geweest en de reus zelf eenbeetje brommerige, maar toch nets kwaadsbedoelendeopa. De vreugde van de behouden thuiskomst echter,die heb ik met de el uitgemeten.

En toch was de heele water-en-melk Klein Duimpjenog veel te gepeperde kost voor m'n kleine, lieve Elsje.Want nooit zag ik gevoeliger kindje.

Ik weet nog, dat ik eens een jongen zijn griffels af-nam, waarmee hij, na herhaalde waarschuwingen, tochweer zat te spelen. 'k Was zelf nog jong en streng enik wou de straf eens terdege indrukwekkend maken.Daarom zei ik: „En nu krijg je ze ook niet terug. Ikweet nog wel heel arme kinderen, die altijd goed op-passen. Aan die zal ik ze geven."

„O juffrouw," kwam daar opeens het hooge stemmetjevan Elsje, „geeft u ze aan arme kindertjes? Mag ik erdan ook een paar bij doen, ik kan er best wat missen."

Page 40: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

29

Met een handjevol griffels kwam ze uit haar bank ge-stapt, en — weg was het indrukwekkende van m'n straf.Het leek eerder een belooning, nu, iets uitverkorens,dat mogen geven aan „arme kindertjes."

Lief klein ding! Tegelijk met je mooiste griffels hebje me toen een paedagogische les gegeven, die ik nooitheb kunnen vergeten!

Door den invloed van de school en den omgang metde andere kinderen leerde ze zich op den duur wel watbeheerschen. Maar een overgevoelig zieltje was en bleefze. Toch was 't geen moeilijk kind in de klas, want meteen blik was ze te regeeren.

Soms kon ze wel eens opgewonden of luidruchtig zijnen moest ze zich uiten in gebabbel of gelach. Maar arsik dan zei, met een tikje verwijt in stem en blik: „ZegEls, hoe heb ik het nu met je, vandaag? Je maakt hetme zoo lastig!" dan kreeg ze een kleur als vuur en pro-beerde dadelijk weer kalm en oplettend te worden.

Het moederlijk gevoel was ook vroeg bij haar ontwik-keld: het liefst speelde ze met de allerkleinsten. Enwerd zoo'n nieuwelingetje op de speelplaats soms eensomver geloopen, dan was zij de eerste die het zag ente hulp snelde. Met de grootste zorg werd het kleintjedan opgeraapt en afgeveegd, getroeteld en getroost. Enkreeg ze dan nag de vereerende opdracht, am hem on-der de kraan wat of te wasschen, dan stapte ze heenmet haar beschermeling aan de hand en 't was, als liepzij over rozen.

Maar o wee, als er eentje wat hard te vallen kwam, enhet werd een buil, een geschaafde knie of een bloed-neus! Dan had ik alle moeite, haar in 't spoor te houden.Meest redde ik den toestand met een grapje: „Kind, be-

Page 41: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

30

waar je tranen nog even, morgen gaat hij pas dood."Of: „Straks komt de zieken-auto voor. Els mag meerij-den op den bok, maar eerst moet ze even lachen."

Een blikken keteltje was ze: gauw heet en gauwkoud.

„En juffrouw," vroeg het Hoofd, toen hij even in deklas moest wezen, „hebt u 't ze al verteld?"

„Nee m'nheer," zei ik haastig, in de hoop, dat ik hetgevaar nog afwenden kon, „dat heeft nog wel even dentijd."

Maar hij scheen me niet te begrijpen, en zei: „Nu danzal ik het ze maar eens vertellen."

Breed en vierkant plaatste hij zich midden voor deklas, leunde met beide handen op de voorste bank enoverzag de rijen met een veldheersblik.

Als een electrische stroom ging het door de kinderen;ze voelden 't allemaal: er kwam wat, en 't was slechtnieuws. Hulpeloos keken ze eerst naar mij en toen weernaar het strenge gezicht van den hoofdonderwijzer.

Nadat hij op deze wijze stemming gemaakt had, be-gon hij pas te spreken. Zijn stem had de plechtige klank,die ieder onderwijzer er bij gepaste gelegenheden inweet te leggen:

„Kinderen, jullie mag je juffrouw nog wel eens goedaankijken. Want — ze gaat bij ons vandaan, naar eenandere school, een heel eind hier uit de buurt."

Even wachtte hij; toen kwam, verpletterend als eendoodvonnis, de klap op de vuurpijl: „Aanstaanden Za-terdag is ze hier voor 't laatst."

Met een zekere spanning liet ik mijn blik over de klasgaan, want ik was toch benieuwd, hoe ze het zoudenopnemen.

Page 42: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

31

Neen hoor, ik had me niet in ze vergist: ze vondenhet naar. Er lag iets van verwijt in hun blik; ik hoorde:„He, juffrouw!" en „Wat jammer!" roepen.

Maar opeens klonk van Elsie's plaats een luide uit-roep, haast een schreeuw:

„Nee meneer, nee, nee!"Heftig schudde zij het hoofdje, keek den grooten man

woedend aan. Toen zochten haar oogjes mij, en daarbijwerd haar blik zacht en smeekend:

„Nee, he juffrouw?"En toen ik nets anders wist te doen, dan enkel maar

zachtjes van ja te knikken, toen wierp ze zich vooroverop haar bank en begroef het hoofd in beide handen on-der luid geschrei.

Nu is schreien altijd aanstekelijk. Ik weet zeker, dater zonder Elsje geen traan vergoten zou zijn. Maar nuze haar zoo erbarmelijk hoorden huilen, werden de ge-voeligsten onder mijn meisje toch ook een beetje aan-gedaan. Zeker vonden ze het, nu ze er goed over na-dachten, toch eigenlijk ook wel heel erg. En de een nade ander haalde de waterlanders voor den dag en be-gon een deuntje te schreien.

Jongens huilen niet, en zeker niet, als ze al negen oftien jaar zijn. Dus lachten ze een beetje spottend naarelkaar, om die „flauwe schapen", maar het lachen gingtoch niet heelemaal van harte en zelfs zagen bij eenpaar de oogen bedenkelijk rood.

Het Hoofd stapte de klas uit, het aan mijn beleid over-latend, hoe ik het schreiende troepje weer tot rede zoubrengen. Bij de deur knikte hij nog eens, echt voldaan:hij had bloed gezien.

1k ging voor de klas zitten, zocht mijn overredendstetoon uit en begon met ze te praten. Dat ik het ook niet

Page 43: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

32

prettig vond, maar dat er niets aan te doen was. En datze vast wel een aardige juffrouw tern zouden krijgen,of misschien wel een meester! En als ze me nu die laat-ste dagen nog eens echt plezier wilden doen, dan moe-sten ze nu niet langer schreien, maar goed gaan op-letten.

Vooral het laatste hielp. Ze droogden hun tranen,vouwden devoot de handjes en keken me braaf aan:„Zitten we zoo zoet genoeg?"

Alleen Elsje was niet tot bedaren te brengen. En om-dat ik uit ervaring wist, dat iedere verdere poging haarnog maar meer van streek zou waken, liet ik haar stilaan haar lot over. En ik gaf een zucht van verlichting,toen eindelijk de bel ging en ze, nog steeds snikkend,in de rij mee liep.

Toen kwam de laatste ochtend.De kinderen hadden het blijkbaar thuis verteld. De

meesten waren „op hun Zondagsch." Sommige brach-ten bloemen voor mij mee, of hun portretje.

Het deed me toch even aan. Ik had daartoe trouwensniet veel noodig, want ik was zelf een beetje onder denindruk van het naderend afscheid.

Het was mijn eerste „vaste" klas geweest. DaarviltOrhad ik in veel klassen gewerkt, eerst als kweekeling,toen als volontair, eindelijk als „tijdelijke". Maar dat wastoch allemaal nog niet je ware. Je moest je richten naarde onderwijzeres van wie de klas hoorde, en, wat 'tvoornaamste was, je wist, dat je over een paar wekende kinderen toch weer verlaten zou. Neen aan zoo'n„tijdelijke klas, daar wilde je je niet te veel aan hechten.

Maar toen werd ik voor „vast" benoemd en trof toe-vallig de nieuwe cursus en „de kleintjes". Zoo kwamen

Page 44: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

33

we dus dien eersten dag samen in een nieuwe omgeving,vol hoop en verwachting en met frissche idealen. Geenwonder, dat we dus dadelijk een band hadden.

Ik heb geploeterd en gewerkt met die klas en natuur-lijk ook heel wat geblunderd. Maar ik blaakte van lusten ijver. Het Hoofd had er schik in en liet me begaan.Vroeg ik om zulke schriftjes of dat soort pennen, ikkreeg ze. Zelfs het mooie nieuwe stel leesboeken, waarik zoo naar verlangde, ofschoon de andere nog bestbruikbaar waren. Voor mijn Sinterklaas bouwde hij eenestrade, waar een echte bisschop tevreden mee geweestzou zijn en haalde toen uit zijn woning, die naast deschool lag, zijn eigen fluweelen armstoel. En dan konhij me soms eens wijs toeknikken en zeggen: „Ik maghet wel, dat idealisme van de jeugd; ik ben alleen be-nieuwd, hoe lang je 't zult houden."

En die zelfde klas had ik nu al haast drie jaar, toenik overgeplaatst werd. Natuurlijk was er wat mutatie ingeweest, maar toch niet zoo heel veel, want de schoollag in een uithoek van de stad, waar de ouders niet zoovaak verhuizen. En het scheiden was een heel ding voorme.

Ik wou dien laatsten morgen dan ook niet gewoonmijn rooster volgen en daarom begon ik, met ieder eenschoon blaadje papier to geven.

Toen zei ik: „Nu moet je bovenaan eerst je naamschrijven, want die blaadjes zal ik bewaren als een her-innering aan jullie. En dan mag je zelf kiezen, wat jehet heist doen gaat: de sommen van het bord maken, ofeen taallesje, 'of een les uit je leesboek overschrijven.'t Is mij precies eender; als je 't maar op z'n allermooistdoet."

In een oogenblik waren ze vol wijding aan het werk.Kinderen nit m'n klas. 3

Page 45: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

34

En ik had de handen vrij om m'n kast op te ruimen, m'neigendommen bij elkaar te zoeken, kortom, alles voor deverhuizing gereed te maken. Toen deelde ik nog watplaatjes en andere voor den dag gekomen schatten uit,liet de blaadjes ophalen, boeken, penhouders enz. uit dekastjes opbergen en zoo kregen we den tijd v66r hetspeelkwartier om.

Na het spelen had ik nog ruim een uur. En dien tijdhad ik bestemd voor de „fuif". Ik haalde een paar grootezakken lekers uit m'n tasch en zei: „Kinderen, nu ga iktot slot trakteeren en een mooi verhaal vertellen. Watzeggen jullie van zoo'n gezelligheid?"

Maar ik had buiten m'n Elsie gerekend. Ze had zichden heelen morgen goed gehouden, maar nu ik van trak-teeren en vroolijkheid sprak, werd het haar te machtig.Verwijtend keek ze mij aan en haar oogen vulden zichmet tranen.

„Lieve hemel, kind, doe me dat niet aan," dacht ik bijm ez elf .

En gauw, om het onheil nog te bezweren, zette ik eender zakken voor haar neer.

„Kijk eens, wat een lekkere koekjes! Wil jij die eensneties voor me uitdeelen? Je gaat maar net zoo langrond, tot alles op is. Maar er niet van snoepen, hoor!"

Jawel, ik had goed grapjes maken. Daar lag haarhoofdje alweer op de bank, de beide armen eromheen,terwijl het heele lijfje schokte van 't snikken.

Met een zucht gaf ik de zak aan een ander kind. Maarik wou me nu eens niet door dat kleine overgevoeligeding van de wijs laten brengen. Ten slotte gebeurde ertoch geen onheil. Over een paar maanden zouden zewaarschijnlijk toch in andere handen zijn overgegaan.En ik wist vooruit, dat de meesten a.s. Maandag vriende-

Page 46: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

35

lijk tegen m'n opvolgster zouden lachen. En als ze maareen beetje slag had, om hun harten te winnen, dan wasze binnen veertien dagen meester van het terrein.

Dus asjeblieft de stemming er in gehouden!„Daar," zei ik, tegen een dikke jongen, met vrij

schoone handen. „Jij de borstplaatjes. Maar kinderen,houdt 'm in de gaten, want ik zie aan z'n neus, dat hijde dikste voor zich zelf wil uitzoeken."

Toen het uitdeelen klaar was, begon ik m'n verhaal.Natuurlijk had ik gezorgd voor een „komische film,"zooiets van een aap, die het heele huis op stelten zet metzijn streken, of van een heel dommen knecht bij een rij-ken ouden heer, iets, waar kinderen niet van kunnen totbedaren komen van de pret. Den vorigen avond, toen ikhet opgezocht had, was ik zeer tevreden geweest overmijn vondst en had me er een groot succes van voor-gesteld.

Maar, het lag zeker aan mijn vertellen, dien ochtend,of aan de kleine snikkende gedaante, het hoopje trooste-looze ellende daar op de derde bank: de fuifstemming,ze wou niet komen, hoe ik me ook inspande. En met deaandacht voor mijn vertelling stand het meer dan treu-rig. Enkele meisjes hadden den zakdoek te voorschijngehaald en zaten daarmee ijverig in hun oogen te wrij-yen, andere knabbelden op hun koekjes of staarden hetraam uit. De meesten zaten me suffig aan te kijken, maarluisterden blijkbaar toch niet. Want als er „gelachen"moest worden, keken ze eerst even verstrooid op en lach-ten dan witjes mee.

Nooit heb ik zoo verteld! Het was net een nachtmer-rie. En het ergste was, dat mijn horloge blijkbaar metde booze geesten samenspande: het wou maar niet voor-uit. Eerst talmde het afschuwelijk met half twaalf aan

5*

Page 47: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

36

te wilzen. En toen het eindelijk op half twaalf stand,toen wou het er ook niet weer vandaan. Het was om dolte worden.

En zoo vertelde ik mijn verhaaltje af, under het „suc-ces d'estime" van mijn toehoorders. Toen het eindelijkuitging als een nachtkaars, wees mijn horloge tien minu-ten over half twaalf! Nog twintig minuten dus.

Hoe ik ze heb omgekregen, weet ik niet meer. Ik lietde kinderen al hun mooiste liedjes nog eens zingen,maar zelfs dat gaf niet meer: de pittigste melodietjeslijsden en sleepten ze, dat het niet om aan te hooren wasen ik bij mezelf dacht: Dat zijn nu de resultaten van driejaar zangonderwijs.

En toen eindelijk — toen ik de hoop al began op tegeven — ging de bel! Ik was zoo doodop, dat ik nietsanders wist te bedenken dan: „Nou kinderen, 't ga julliegoed hoar! En doe maar Oink je best bij de nieuwefrouw."

Ik ging bij de gangdeur staan om ze een voor eengoeiendag te zeggen. Sommigen had ik wel graag eenswillen pakken, maar ik wou geen onderscheid maken.Op de beurt gaven ze me een handje, keken me evenaan, drukten soms even hun snoetje tegen mijn hand ofgaven me hun twee handjes tegelijk. En daarbij kreegik allerlei betuigingen van trouw en genegenheid en„dat ze bij de nieuwe juffrouw goed zouden oppassen."

Het allerlaatst kwam mijn kleine Els aangesloft, moe-geschreid en op van al de emotie. Ik nam het kleinebehuilde gezichtje in mijn twee handen en probeerdehet op te heffen, maar ze wou me niet aankijken: denatte wimpers bleven op haar wangen liggen. Toenbukte ik bij haar neer en zei, dat ze nu een groote, ver-standige meid moest wezen, en dat ze vast een veel lie-

Page 48: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

37

vere juffrouw terug zou krijgen. Maar ik weet niet, ofze me verstond. Toen ik haar na een paar lieve woordjeslosliet, zakte haar hoofdje weer voorover en zoo, methangende schoudertjes, haar tasch bungelend langshaar beenen, sjokte ze de gang door.

Er was nog een, die 't zag. Het Hoofd stond als ge-woonlijk bij de straatdeur en toen ik het rampzaligefiguurtje nog even nakeek, ving ik zijn blik op.

Met een ruk keerde ik me om. Hem ging 't in iedergeval niet aan.

In de leege klas was het kil en doodsch nu. Viug pakteik mijn eigendommen bij elkaar, toch opgelucht, dat hetnu achter den rug was. Het afscheid van mijn collega'skon kort zijn: met de enkele, voor wie ik sympathie hadopgevat, bleef ik de kennis toch aanhouden.

Ziezoo, ik was zoo ver. Even nog een laatste afscheids-blik langs de bankenrijen

En toen opeens zag ik iets, dat me, ondanks mijn zelf-bedwang, toch de tranen in de oogen deed. springen:

Op Elsje's bank lag een kleurig hoopje lekkers. /dip„traktatie", die had ze versmaad!

Page 49: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

ARIE BOMBARIE.„Ja juffrouw, u hoeft me d'r eigenlijk niks van te zeg-

gen, ik kan me best begrijpen, wat u met 'in uitstaat.'k Zeg van de week nog tegen me man, die juffrouw vande school, zeg ik, dat mensch raakt al d'r zonden an diejongen kwijt. Hoe u 't klaarspeelt om vijf uur op eendag stil te houden, daar staat mijn verstand bij stil. Ikvoor mijn zie geen kans, hem vijf minuten op z'n stoelte plakken; zoo heb ik m'n hielen gedraaid, of hij smeert'm weer, de straat op. En een brutale mond, dat hij op-zetten kan! Van al de andere vier samen, heb 'k nietzooveel last als van dat kind alleen."

Zij had me na vieren bij school opgewacht, moederVan Ekeren, om eens te vragen, „hoe 't nou met Arieging, op school!" Maar nauwelijks had ik m'n mondopen gedaan, of ze was me in de rede gevallen met eenstortvloed van woorden, om haar overvol moederharteens uit te storten.

„Weet u wat ik wel eens denk?" ging ze voort, enaan het dalen van haar stem en haar geheimzinnig ge-zicht kon ik merken, dat er een confidentie in aantochtwas, „toen hij komen moest, werd net me moeder ziek.An 't hart had ze 't, ziet u. En toen heb ik wat verlangd,om nog es naar d'r toe te gaan! Maar ik kon niet weg he,'k zat hier met vier kleine kinderen en eentje op dekomst, breek daar maar ineens uit. En 't was nog nieteens naast de deur. Moeder woonde heel in Groningen.

Page 50: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

39

Nou, en toen is ze dan ook gestorven, zonder dat ik 'rnog eens gezien heb. Niet eens op de begrafenis ben ikgeweest, want 't liep net op 't laatst met me; veertiendagen later werd 't kind geboren. En nou denk ik altijd,dat 't schaap die onrust van me meegekregen heit. Meman lacht me d'r om uit, maar wat zegt u nou juf-frouw?"

Ja wat zou ik zeggen? Als onderwijzeres raak je ge-wend aan heel wat zonderlinge vragen: „Of 't nouheusch komt, doordat me man vroeger bij de huzarenheeft gediend, dat al de kinderen zulke kromme beenenhebben" en „of ze nou die kale plek op Jantje z'n hoofdnog niet eens met Haarlemmer olie zou insmeren?"Maar deze kwestie was me nog nooit voorgelegd en 'kzei dus maar op goed geluk, dat het „best mogelijk"was. Maar bij mezelf dacht ik: Als 't alleen door deziekte van z'n grootmoeder komt, dat die jongen zoo'nlastpak is geworden, dan had ik 't goeie mensch tochnog graag een jaar van volmaakte gezondheid gegund.

't Was een knap gezin, de Van Ekerens. De drieoudste jongens waren gewone bengels, waar je netsextra mee te stellen had. Daarop volgde het zusje, eenlief zacht kind, een beetje zorgelijk moedertje. En danwerd de rij gesloten door onze Arie, die dus volgens z'nmoeder erfelijk belast was met haar onrust. Maar vol-gens welke geheimzinnige wet hij al de ondeugendheidgeerfd had, van z'n drie broertjes samen, en al de bru-taliteit die z'n vader, een beleefd, onderdanig schoen-makertje, z'n heele leven te weinig had gehad? En wievan z'n voorouders hem dat plagerige in zijn aard hadmeegegeven, die trek om ieder, dien hij aandurfde, het:leven lastig te maken?

't Was een verbazend moeilijk kind in de klas. Had

Page 51: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

40

je er gemiddeld vijf zoo, dan zou je 't baantje er aanmoeten geven. 'k Vergeleek hem in gedachten vaak bijeen jong stiertje, zoo woest en ontembaar was hij. 't Hadeen van de beste leerlingen kunnen zijn, want hij hadeen uitstekend verstand, maar hij verkoos geen vijfminuten achtereen op te letten of z'n best te doen. Maaktehij b.v. een taallesje, dan was 't opmerkelijk, het verschilte zien tusschen den eersten regel en den laatsten. Trou-wens, schrijven was niet zijn lievelingsvak, altijd brakhij de punt van z'n potlood, altijd trof hij een griffel, datkraste.

En toen we met pen en inkt begonnen, werd 't nogslimmer. Nu eens „spatte die akelige pen zoo erg", danweer „zat er telkens een haar aan" of „viel er zoo maaropeens een klad op z'n werk". Dat waren nog de dagendat hij te regeeren was. Maar nu kon je 't ook nog tref-fen, dat hij een van z'n woeste buien had. Dan smeerdehij getroost z'n heele schrift vol, „want er was een mopop gevallen, en dat had hij niet gezien en toen had hijer zoo met z'n hand over gestreken." En als hij nogmaar niet met opzet propjes papier in z'n inktkokerstopte en daarmee z'n heele bank vol knoeide, dan hadik nog niet eens wat voor 't zeggen.

In 't speelkwartier was hij 't ergst. Je k o n hem haastniet met de andere kinderen laten meespelen. Altijdwerd 't ruzie en vechten in zijn hoek. Bij ieder spelwou hij de lakens uitdeelen, en begon dat de andere jon-gens te vervelen, en lieten ze hem niet meedoen, danzocht hij z'n troost in 't plagen van de kleintjes. „Juf-frouw, Arie het me pet over de schutting gegooid. Ariehet me fliegmessientje afgegapt, Arie smijt me suurtjein 't sand", klonk het dan huilend van alle kanten. Ofhij kreeg z'n „kippekuur" en begon als een gek over

Page 52: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

41

de speelplaats te hollen, zwaaiend met z'n armen enalles en iedereen omver loopend. Geen oogen had jegenoeg voor dien jongen.

Eens kregen we een nieuweling, een oolijke kaaskop.Die had blijkbaar z'n oogen en ooren op de rechte plaats.Met zijn oordeel over Arie was hij tenminste gauw klaaren 't was raak ook. In 't speelkwartier stond hij eersteven met een stuk of wat jongens te smoezen en te gnif-felen. Toen maakten ze een lange rij en begonnen metgroote stappen de speelplaats of te loopen, precies in demaat. En daarbij riepen, neen schreeuwden ze uit voileborst:

Arie-bombarie,Je neus staat krom!Een dubbeltje segareEn 'n dubbeltje werom!

't Vers sloeg oogenblikkelijk in. Alle kinderen hieldenop met spelen en keken lachend toe. Toen 't voor dentweeden keer ingezet werd, was de rij al dubbel zooLang, 'k geloof dat de heele klas er achteraan wilde.Maar daar had je Arie. Met z'n vuisten wou hij den nieu-weling te lijf en 'k moest er vlug tusschen komen.

„Bedaar maar', zei ik, „'t gaat heelemaal niet op jou,want je neus staat toch niet krom. Maar als je zoo'nvechtersbaas blejft dan kon je er wel eena een tiktegen krijgen, dat ze reden hadden, het te zingen."

En den kaaskop gaf ik den raad, dat versje maar voorz'n moeder te bewaren, want dat ik 't niet meer hoorenwou. En dat de kinderen hier uit de klas elkaar nooitmochten plagen.

Daarmee was 't nit en 't rijmpje hoorde ik ook nietmeer. Maar de bijnaam was t e toepasselijk, te mooi. Die

Page 53: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

42

zat. Eerst werd hij er woest om en gaf 't aldoor klop-partijen. Maar toen gingen ook de jongens uit de hoo-gere klassen hem zoo noemen, en zelfs z'n eigen grootebroers. Toen kon hij er niet meer tegen op, hield zichgroot en lachte er om. Ja, op 't laatst werd hij er, geloofik, zelfs trotsch op.

En zoo bleef het Arie-Bombarie. Of liever nog voor 'tgemak enkel Bombarie.

Wie nooit voor schooltijd alleen in een leege klas isgeweest, kan zich geen voorstelling maken, van heteigenaardige rumoer, dat dan door de open ramen naarbinnen dringt. Wij ingewijden kennen het echter zoogoed, dat wij er de fijne nuancen van leeren onderschei-den. Zoo hooren wij b.v. al aan 't leven voor de school,wat voor weer het buiten is. Bij mooi weer zijn de kin-deren druk en uitgelaten, bij groote hitte hoor je zehaast niet, dan hangen ze landerig op stoepen of tegenden muur. Bij stortregen ook niet, want dan komen zezoo laat mogelijk, of schuilen, zoo lang in een portiekof onder een afdak. 't Stilst is het, als er ijs in de grach-ten ligt, dan staan er alleen de heele kleintjes aan moe-ders hand en hoor je enkel 't zeurige gekles: „Och juf-frouw, wat u seit? En sal ik nou is wat segge ..." Maarligt er sneeuw, dan is 't lawaai dubbel sterk, maar 't iseen vroolijke, aardige drukte. 't Ergst is de herrie bijstormachtig weer, dan hebben ze den wind in 't hoofden gillen als dol door elkaar. Dan zuchten we eens tegenelkaar en zeggen: „floor je ze? Dat kan weer een dagjeworden. Ik zal ze maar dadelijk de pen op den neuszetten."

Natuurlijk is 't rumoer ook grooter op dagen, dat zebizonder opgewonden zijn: bij prijsuitdeeling, met Sin-terklaas, den laatsten dag voor de vacantie, enz. En op

Page 54: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

43

gewone dagen kan plotseling fel tumult losbarsten, wan-neer iets de gemoederen in beroering brengt. Och, 'thoeft heusch niet zooveel belangrijks te zijn, een kleinevechtpartij is al voldoende. En dan moet een der on-derwijzers juist aankomen en de twee schuldigen alvast„mee naar binnen" nemen! Dan volgen er heftige de-batten, wie gelijk had en wie „begonnen" is, waaraanzelfs de kleintjes deelnemen.

't Feist echter laaien de vlammen van hun emotie op,als de „plietsie" er aan te pas komt. Een jongen heeftb.v. een ruit ingegooid, een deur volgekrast, een voor-bijganger gemolesteerd en nu wordt hij huilend en weldoor een diender naar school gebracht, omstuwd doorde heele bende. Dan moet je ze hooren! Allen schreeu-wen ze door elkaar en ieder wil den ander weer over-schreeuwen. En er zijn zulke veelbelovende stemmetjebij, als 't ware „geschapen" om later met garnalen ofradijs, met visch of komkommers te venten, om „delaatste stuiptrekkinge fan 't kappitaol" te colporteeren,of om eenvoudigweg maar een klein twistgesprek meteen buurvrouw op touw te zetten, waarbij de heelebuurt uitloopt. Wat ze dan zoo heftig te betoogenhebben? Wel, ten eerste rijst er onmiddellijk verschilover de kwestie of beklaagde al dan niet schuldig is aan't hem ten laste gelegde: op z'n minst de heeft begintzonder dat zij er iets van afweten, te roepen, dat „hijhet niet eens gedaan heeft." En dan wordt de zwaartevan de straf overwogen: of hij vannacht op 't politie-bureau zal moeten blijven? en: of z'n vader 't zaImoeten betalen?

Maar, zooals ik al zei, er hoeft volstrekt niet zoo ietsernstigs gebeurd te zijn. 'k Ben ook wel eens bij plot-seling geschreeuw ongerust naar 't venster geloopen

Page 55: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

44

voor — een jongen met een matrozenhoed op. „Haje-wiet, hajewiet," gilde de bende „een jonge mit 'n maas-sieshoed!"

En dus schrok ik ook niet, toen op een middag voorschooltijd opeens de storm weer opstak. Ik keek uit hetraam, zag de kinderen in clubjes bijeen staan, heftig be-toogend en gesticuleerend, maar ze schreeuwden zoodoor elkaar, dat ik er geen woord van verstaan kon.„Zeker een vlieg in het water gevallen", dacht ik bijmezelf, „zoo meteen zal ik 't wel hooren."

't Hoofd scheen de ongewone drukte ook gemerkt tehebben: hij zette maar gauw de deuren open.

En daar had je ze, daar kwamen ze aanstormen, hol-derdebolder de trap op, elkaar duwend en stompend,om toch maar de eerste te zijn, die 't groote nieuws aande juffrouw kwam brengen. In een prop drongen ze dedeur in, hijgend en opgewonden:

— Juffrau, Arie is oferreje.— Hij is onder 'n auto gekomme.— Ja juffrau, mit se hoofd dr onder.— Nietes, mit se beene.— Och seg, jij sting dr niet eens bij.— Hij is dood, juffrau!— Och ga weg.— Welles, hij had se ooge toe, toe die meneer

optilde.— Nou, dan hoeft-ie toch nog niet dood te zijn. Seg!

Die is goed.— En die meneer het 'm in de autau gedrage.— En toe benne se met 'm weggereje.— Waar benne se nou met 'm na toe, juffrau?— Nou, na se moeder.— Nietes, na 't gasthuis.

Page 56: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

45

— Of na de plietsie.— Nee hoor, na 't lijkehuisie.Zoo schreeuwden en kibbelden ze door elkaar.1k voelde, dat ik wit en strak van de schrik werd.

Mn hemel, dat levendige, bewegelijke kind! Zou 'tmogelijk zijn, dat die dood was! Of, nog erger, vex.-minkt, hulpbehoevend voor en verdere leven? Ilt moester niet aan denken. 'k Zag hem vi5Or me, in tien ver-schillende houdingen, maar altijd in beweging en ookaltijd bezig iets verbodens to doen: glijdend langs detrapleuning, klimmend in een lantaarnpaal, dansend op't dunste ijs, hangend achter aan de tram, dravenddwars voor een hollend paard. Nee, 't was eigenlijkgeen wonder, dat hij een ongeluk gekregen had.

„Hoe is 't zoo gekomen?" vroeg ik. En dadelijk brakde stortvloed weer los.

—Nou, we deee bokkie, soo met petje-af. En toe kwamopeens die autau de hoek om. En toe lagge onse pettedr nog. En toe is de autau dr net bij en toe pakt Ariese pet nog gauw en toe kwam die dr onder, soo met sehoofd voorover. En 't wiel ging soo over se beene! Endie meneer, die stapte sellef uit, en toe hep-tie met desjefeur same Arie dr in gedrage, en toe benne se weg-gerej e."

Ja, 'k zag het voor m'n oogen gebeuren, 'k zag deLange rij bokspringers, 'k zag ze uiteenstuiven voor denaderende auto, en toen moest Arie, branie als altijd,natuurlijk weer laten zien, wat hij wel durfde. En nu,och Heer, deze eene keer was 't mis gegaan...

En ik rilde bij de gedachte aan dat tooneel.Den heelen middag bleef 't me bij. En met vreezen

en beven stapte ik na vieren de kleine schoenmakers-werkplaats binnen.

Page 57: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

46

Daar zat wader van Ekeren met z'n blauwe voor-schoot aan de tafel bij 't raam. 't Werk lag in z'n schooten over z'n stalen bril keek hij vol aandacht naar z'nvrouw, die midden in 't vertrek druk stond te betoogen.Zoodra zij me zag, riep ze uit:

„Och kijk nou es, daar heb je z'n juffrouw ook. Wateen jongen, he juffrouw, je staat er toch wat mee uit!Wil je wel gelooven dat de schrik me nog in mebeene zit?"

En ze viel neer op een der stoelen.Ik herademde. 't Was dus niet ernstig.„Hoe is 't nu met hem?" vroeg ik.„O, 't is Goddank goed afgeloopen, dit keer. 1k kom

zoo van 't gasthuis en 'k sta 't al net an me man te ver-tellen; de zuster zegt tegen me: — Hij is al heelemaalthuis hier en hij heeft allemans praats." Nou, dat kennenwe, he juffrouw, dan is hij weer boven Jan."

„Waar heeft hij zich eigenlijk bezeerd?"„Ja, hij zit overal met builen en schrammen. En z'n

eene voet zit in 't verband. Maar 't heeft niets te betee-kenen, zeggen ze. Ze houen 'm alleen voor de sekurig-heid nog wat in bed. Maar met een paar dagen krijg ikhem weer thuis."

Moeder van Ekeren had 't zich wel wat al te rooskleu-rig voorgesteld. 't Duurde nog wel een paar weken.

En, — ik dud 't haast niet te vertellen, — maar elkendag genoot ik van m'n rust. En de klas ook. Er kwameen kalmte over de kinderen, waar ik me telkens weerover verbaasde. Zoo gehoorzaam en zoet als engelenwaren ze.

Tot ik op een morgen m'n Bombarie weer in de ganghoorde schetteren. En daar stond hij al voor me, netjes

Page 58: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

47

schoon gewasschen, z'n haar in een keurige scheidinggekamd en met de traditioneele spiksplinternieuweblouse aan. (Dat is zede, alle kinderen die uit hetziekenhuis komen, krijgen een nieuw kleedingstuk aan.'k Heb 't nog nooit anders gezien).

„Zoo, ben je daar weer?" zei ik, zoo hartelijk moge-lijk. „Nou, jij blij he, dat je uit dat gasthuis bent."

Maar met z'n oude branie trok hij z'n schouders op.„Huh, 't was dr wat leuk! Van de zusters moch ik

alles en die eene dokter die maakte aldoor lolletjes. Endr was zoo 'n grotte steene bouwdoos, en die kreeg ikaltijd. En die meneer van de auto die het tweemaal eengroote kist druive gestuurd, heelemaal voor mijn alleen,en toe moch ik se uitdeele, voor de heele saal."

De kinderen stonden er met open mond omheen, enin hun oogen las ik de bewondering en ook een beetjeafgunst. Die Arie, die 't zoo fijn had gehad! Dat konik toch niet goed verdragen. Ik had juist paedagogischemunt geslagen uit dit geval: „Nou zien jullie 't eens;die Arie die altijd zoo wild en onvoorzichtig is, nu moethij in 't gasthuis liggen en pin lijden." En toen haddenze allemaal wijs geknikt en ze waren diep onder denindruk geweest. En nu zou die jongen 't weer heele-maal bederven. Dan wou ik toch eerst ook nog eenwoordje zeggen.

„Nou", begon ik, „'t was toch niet allemaal plezier.Toen je daar onder die auto lag, toen kon je je lachentoch wel laten."

Maar hij troefde me leelijk.„Huh, 't dee haast niet eens piin. En die meneer die

lee me soo fersichtig neer en hij hield se handschoenean. En toe see die tege de sjefeur: sachies rije. En iefroeg maar als, of ik errege pijn had. Maar 'k lee wat

Page 59: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

48

lekker op die sachte kusses, en hij sat sellef op 't kleinebankie. En 't was soo prachtig binnen in die autau, drhing een spiegeltje in en twee faasies met bloeme...

't Leek wel de zegetocht van Asschepoester in deglazen koets. M'n kinderen gaapten van bewonderingen afgunst. En ik gaf 't maar op.

„Kom, kijk maar eens, of je je plaats nog vindenkunt," zei ik. En terwijl hij door de rij liep, hoor ikhem nog verder opscheppen over z'n autotocht. Toenliet hij zich in z'n bank zakken en besloot z'n verhaal:„Nou hoor, emmes faan gereje!"

0, Arie Bombarie!

Page 60: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

MIENTJE.Hij was koloniaal geweest en uit Indie teruggekomen

met een stijven arm, een klein pensioentje en eenmedalje op z'n borst voor 'k weet-niet-hoeveel jarentrouwen dienst. Toen had hij hier een betrekking alskantoorlooper gekregen. En, toen hij zoo tegen devijftig liep, was de liefde over hem gekomen.

Zij had van haar twaalfde jaar of „gediend", hadaltijd „deftige diensten" gehad, war ze netjes werkenen respect voor 't gezag had geleerd. Een spaarbank-boekje zal ze ook wel gehad hebben. En toen overhaar de liefde kwam, was ze al aardig dicht bij deveertig. In elk geval, ze hadden geen van beiden deouderlijke toestemming meer noodig.

En het eenige pand hunner jonge liefde, WilhelminaHelena en nog wat (best mogelijk, dat ze haar naar deKoningin genoemd hadden), kwam op een goeienmorgen aan Moeders hand m'n klas binnen.

Nog zie ik ze vii6r me; 't was geen stel, zooals jeze alle dagen tegenkomt. De moeder liep mank op eeneigenaardige resolute manier. Bij iederen stap zwaaidehaar bovenlijf een eind schuin-rechts naar achteren,maar ze kwam evengoed vooruit als een ander en scheener ook in 't minst geen last van to hebben. Ze droegeen Lange, wijde rok, die 't stof van den vloer bij elkaarveegde, een soort ouderwetsche schoudermantel, waar-schijnlijk een erfstuk, en een torenhoog kapotje, waar-

Kinderen nit m'n klas. 4

Page 61: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

50

van de gitjes vroolijk heen en weer schommelden bijiederen ruk van haar rechterbeen. Haar gezicht leekvan hout, 't was geelbleek en vierkant en deed medadelijk aan Katrijn uit de poppenkast denken. Ze zager niet bepaald „gemakkelijk" uit, maar tegen mij wasze suikerzoet en uiterst beleefd, want ik vertegen-woordigde in haar oogen de autoriteit: den Burge-meester, de Leerplichtwet, alsjebliefl

't Kind zag er nog zonderlinger uit. 't Had eendonkerbruin jurkje aan van een stijve, onmogelijke stof,een lang strak lijfje en een ruime geplooide rok, diehaast op haar sehoenen hing. 't Grauwe sluike haarwas met veel water achteruitgekamd en bijeengehoudendoor een ijzeren sluitkam. Maar 't meest trof met hetgezichtje; och Heer, nooit zag ik zoo'n kindergezichtle,zoo ouwelijk en triest. Uit haar groote bruine oogenkeek mij een ziel aan, die voorgoed afstand had gedaanvan 's levens blijheid en die met doffe berusting alleverdere slagen van 't noodlot afwachtte.

Zoo kwam het tweetal voortaan elken morgen hetlokaal binnen. Pas bij haar bank liet Mientje Moedershand los. Dan ging ze dadelijk, stil als een muisje naarhaar plaats, vouwde de witte handjes aan den rand enging me zitten aankijken.

Een paar maal probeerde ik, 't haar of to leeren: „Dathoeft niet Mien, je mag nu nog zitten, zooals je wilt.Straks als de bel gedaan is, zal ik nog wel waar-schuwen." Dan kwam er even een glimlach op 't groen-bleeke gezichtje en gehoorzaam maakte ze haar handjeslos. Maar geen minuut later zat ze weer „in de hou-ding". Blijkbaar vond ze den securen weg toch altijdmaar den besten, je kon nooit eens weten, hoe die belsoms onverwachts zou gaan. En zeker had ze ook niet

Page 62: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

SI

zooveel behoefte aan beweging en vrijheid als eenander kind.

Onder de les spande zij zich in met een liver, die mesoms zeer deed. Ze was niet zoo heel vlug van begripen ze verzuimde vaak. Toch bleef ze bij, met grootewilsinspanning. Vooral met rekenen had ze moeite, danhielp ik haar nog wel even apart en dan ploeterde enzwoegde ze zelf verder, tot ze de nieuwe sommen weerde baas was. Maar angstig en gejaagd bleef ze, ondanksmijn herhaalde geruststelling; vrees voor een afkeuringof voor schoolblijven hing steeds als een dreigendewolk boven haar armzalig leventje.

Zag ik b.v. een luie, speelsche jonge dame, die lieverpoppetjes teekende, dan haar sommen af te maken enzei ik dan: „Hoor eens, al wat je niet of krijgt, mag jena twaalven maken," dan zag ik dadelijk, dat Mientje't zich aantrok. Twee roode vlekjes kwamen op haarwangen, 't mondje prevelde gejaagd cijfers: „7 en 9,7 en g, eerst doe ik bij de zeven drie ..." En of ik danal zei: „Tegen jou is 't niet bedoeld, boor Mientje; alheb jij geen een som af, dan mag je toch naar huis, want'k weet dat jij je best wel doet," toch was ze maar halfgerustgesteld.

Ja, ze verzuimde vaak, 't stakkertje. 't Begon al naeen paar weken. Daar hoorde ik Moeders bekendenstap in de gang, en daar kwam ze al binnen, maarMientje had ze niet bij zich. Ze putte zich uit in ver-ontschuldigingen, de juffrouw moest niet denken, datzij 't kind zonder reden zou thuis houden, ze wist heelgoed, dat dat tegenwoordig niet mocht van de wet,trouwens 't kind ging zelf veel te graag naar de school.Maar vannacht had ze zoo gehoest en vanmorgen keek

4*

Page 63: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

52

ze z605 koortsig uit 'r oogjes, dat ze 't niet op dr verant-woording dorst te nemen, haar met dat gore weer erdoor te sturen.

Ik verzekerde haar, dat ik overtuigd was van haargoeden wil en beloofde haar, dat ik m'n best zou doen,het dien dag zonder Mientje te redden. Of ze wel vakerhoestte, informeerde ik. En daar kwam ze los.

„Och juffrouw, als 'k u dat allemaal eens vertelde. 'tWurm het er van dr geboorte af an geleje. Toen zezeven maanden oud was, toen het ze zoo de slijmhoestgehad, dat 'k kompleet dacht, dat ze dr in stikken zou.De tanden zatte vast op dr borsie, ziet u."

Ik knikte wijs.„Nou, en na die tijd, s645 as ze in de tocht komt, het se

't weer te pakken. De dokter weet 't ook al precies, 'khoef me mond niet eens open te doen; zoo as die mesiet, schrilft ie al soon recepsie voor een drank, eenbeste drank, soon sterke rooie, u weet misschien wel.En daar knapt se dan soetjes-an weer van op. 'k Ga drsoo meteen maar weer eentje bij de dokter halen."

Ik wenschte haar beterschap en goed succes met desterke rooie drank. En werkelijk kwam Mientje eenpaar dagen later weer op school. Wel had ze nog lee-lijke hoestbuien af en toe, maar ze hield 't toch weereen poosje dapper vol. Tot op zekeren dag Moederweer alleen verscheen met dezelfde boodschap van deneersten keer. Op 't laatst was ik al even ver als dedokter: als 'k haar hoofd maar om de hoek van de deurzag, moist ik al, hoe laat het was.

Zoo kwamen we met vallen en opstaan den winterdoor. Op 't eind van Maart echter miste ze weer op 'tappel, dit keer duurde 't drie, vier weken en nog steedsbleef haar plaatsje ledig. Toen besloot ik, haar eens te

Page 64: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

53

gaan opzoeken. En op een middag na vieren stond ikonder aan de donkere steile trap en op 't schelle: „wiedaar?" van uit de zwarte holte, riep ik op goed geluknaar boven: „de juffrouw van de school; ik kom Mientjeeens opzoeken." Toen begon ik maar te klimmen, ver-trouwend dat ik wel ergens bij Mientje en haar Moederzou belanden.

Er hing een weee waim van vuil waschgoed, ver-mengd met een scherpen geur van bleekpoeder of ietsdergelijks; hoe hooger ik kwam, hoe benauwder delucht werd, 't benam me haast den adem. Eindelijk opde derde of vierde verdieping ('k was de tel kwijtgeraakt) werd ik op 't nauwe portaaltje verwelkomddoor de moeder, die ik in 't halfdonker haast niet her-kende in haar paars jak, zonder de schoudermantel ende wiebelende gitjes. De deur naar 't achterkamertjestond open en daar stond op 't fomuis de pot te broeien,die de vreeselijke lucht door 't heele huis verspreidde.'k Moest al m'n moed bijeenverzamelen, om er binnente gaan.

Maar o, die vreugde van dat kind, toen ze me zag!Met haar twee klamme handjes pakte ze m'n hand vasten zó8 verheerlijkt keek ze me aan, of ik minstens eenengel uit den hemel was, die haar de belofte van deeeuwige zaligheid kwam brengen.

„Ja" zei ik, „ik kom maar eens naar jou toe, want jijschijnt geen zin weer te hebben, om bij mij te komen."

Ze lachte, een treurig lachje. Toen wou ze watzeggen, maar op 't zelfde oogenblik kreeg ze een hoest-bui. Moeder bood me een stoel aan en maakte haar ver-ontschuldigingen, dat ze me niet in de „mooie" kamerontving, maar met een gebaar naar 't hoestende kind,ze kon dat schaap toch niet in zoo'n koude kamer laten.

Page 65: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

54

't Arme kind kon niet tot bedaren komen, ze wasbloedrood geworden en de aderen stonden dik op 'tvoorhoofdje. Ik kon 't niet langer aanzien, beschroomdvroeg ik aan Moeder, of ze misschien niet even 't raameen eindje zou open zetten.

't Was of ik voorstelde, 't kind met haar hoofdje in dekokende waschketel te stoppen. 't Mensch keek me aan,vol verwijt, ook met een tikje medelijden, of ik nouheusch niet wijzer was.

„Maar juffrouw, 't raam open! En u ziet, hoe 't schaapal geen asem kan hale van 't hoeste 1 Se kan geen tochievele, dat siet u toch wel."

„'t Is maar om de waschlucht," waagde ik nog te zeg-gen, „daar zal ze last van hebben."

Maar Moeder schudde medelijdend het hoofd, dat 'kzoo weinig begrip had.

„Dat 's nou juistement wat ze hebbe mot" leeraardeze. „Hoe weer natte wasem, hoe beter. Heb u dan nooitgehoord, dat se bij kindere, die de kroep hebbe, eenketel water te stoome sette?"

Ik voelde 't hopelooze van iedere verdere discussieen zweeg dus maar. Gelukkig herinnerde ik me op datoogenblik 't zakje ulevellen, dat ik onderweg voorMientje gekocht had, en haalde 't voor den dag. Het galeen welkome afleiding. Moeders gezicht stond weergeheel verteederd en toen het kind er eentje in denmond stak, bedaarde gelukkig de hoestbui ten slotte.

En laat je juffrouw nou eris zien, waar je net meebezig was," moedigde Moeder aan. „Guns juffrouw, datkind het toch zoo'n ijver, de heele dag zit ze semme temaken, want anders is ze bang, dat ze niet verhoogdwordt. Nou vandaag zijn 't allemaal sommetjes met„keer", he Mien, want die vindt ze zoo moeilijk, zegt ze."

Page 66: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

55

Mientje liet me haar lei zien; 't schaap had 'm volgeschreven met vermenigvuldigsommetjes, die ik de klasgeleerd had, juist voordat zij ziek werd. En ze had zich-zelf niet gespaard, de moeilijkste had ze uitgezocht.

'k Doorliep de lange rijen cijfers, met zooveel moeiteen inspanning verkregen en bij m'n deernis voor 't stum-pertje voegde zich eerbied en bewondering voor haarijzeren plichtsgevoel.

„je bent een knappe meid," prees ik. „Maar je hebtze veel te moeilijk gemaakt. Zoo ver zijn de anderekinderen nog lang niet."

Er kwam een blijde glans op 't smalle gezichtje.„Nee hoor, sommen hoer je nu verder niet meer te

maken. Ik zal je morgen een mooi leesboekje sturen,dan mag je de verhaaltjes lezen en de prentjes kijken.En op je lei moet je dan maar eens wat moois teekenen.Jij zitten blijven? Geen sprake van, ik neem je vast meeover!"

'k Voelde een brok in m'n keel, toen ik de donkeretrap weer af stommelde. En met bitterheid zei ik bij me-zelf „Als die tobberd over een week of wat in dr kistjegelegd wordt, dan heeft ze tenminste nog voor haardood vermenigvuldigsommetjes geleerd."

Want 'k dacht geen oogenblik, dat ze 't er door zou

halen.

Maar ik had 't niet goed gezien. 't Leven is soms taai.Toen de lente kwam, knapte Mientje weer op en trouwkwam ze weer elken dag naar school. Ze was niet meerzoo schuw voor me, dat hadden zeker de ulevelletjesklaar gespeeld. Ze kwam me nu 's morgens eerst goeien-dag zeggen, voor ze naar haar plaats ging, en af en toekreeg ik wel eens een woordje uit haar. Maar verder

Page 67: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

56

den heelen dag bleef ze 't feillooze schoolkind, dat nooitpraatte, nooit lachte, nooit zat ze to draaien, nooit on-oplettend was onder de les.

En dat was een groot gemak. Haar bank werd mijnsanatorium voor onrustige zielen. De ergste babbelkous,de grootste draaitol kalmeerde onder Mientjes invloed.Ze w a s gewoon niet van het pad der deugd of te krij-gen. Vaak heb ik gezien, hoe de verleiding haar be-sloop, maar nooit zag ik haar wankelen.

Zoo herinner ik mij, dat ze eens een flodderig meisketot buurvrouw had, zoo een die thuis niet een al te besteopvoeding krijgt: op haar leerplichtlijst stond achter„Naam van den Vader" en streep en haar moeder wasvroeger heel deugdzaam geweest.

't Was een onverbeterlijke snater en daarom had ikhaar maar eens naast Mientje gezet, voor haar eigenzielerust en tevens voor de mijne. En nu was er op eenmorgen een gaping tusschen twee lessen ('k geloof, datik nieuwe leesboekjes had moeten opzoeken), waarvande klas gebruik had gemaakt om heerlijk aan 't babbe-len te raken.

Toen ik zoo ver klaar was, en weer bij m'n afgedwaal-de kudde terugkeerde, zag ik, dat Floddertje er werkelijkin geslaagd was, Mientjes aandacht te trekken. Ze hadeen voetje op de zitplank opgetrokken en demonstreer-de iets bizonder prachtigs, een gelakt laag schoentjemet een „echt sillefere" gespje of een breede zijdenveter, of misschien een opengewerkt wit sokje met eenlichtblauw randje. 't Groezelige hoofdje met de inge-zette krulletjes, waarop een reusachtige zalmkleurigestrik danste, schudde waardig op en neer: „ ....he 'kgistere fan me Aume gekreige, het wel seife guides ge-kost."

Page 68: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

57

Mientje was er zoowaar dwars voor in de bank gaanzitten, en bekeek met oprechte bewondering het reusach-tige geschenk. Woorden vond ze niet, haar mondje hinghalf open en zoo zat ze de sprookjesprinses en haar ver-fomfaaiden opschik aan te gapen. Floddertje genoot haartriomf met voile teugen, maar ze was' nog niet „au boutde son latin". Ze liet haar voetje weer zakken, tildehaar rokje op. Wat had ze nog meer te vertoonen? Eengeborduurd strookje aan 't broekje of onderjurk? Eensmoezelig zakdoekje met „haar eigen letter" er op ofeen gekleurd randje er langs? Of bevatte het onderzakjenog andere schatten? 'k Ben er nooit achter gekomen,want op dat oogenblik tikte ik met m'n liniaaltje, het ge-wone sein voor „opletten"! Tegelijk hield ik Mientje in't oog. Toe kind, bezwijk nu ook eens voor de verleiding,kijk nog even; wat zou er wel in dat onderzakje zitten?

Maar jawel hoar, met een ruk zat Mientje al weerrecht, handjes saam aan den rand, en devoot zag zenaar me op. Floddertje waagde nog even een stootjeaan haar elleboog en een gefluisterd: „seg, kijk dan",maar ze kon haar moeite gerust sparen. Mientjes wenk-brauwen trokken zich samen, de aangestooten elleboogmaakte een beweging van: och, laat me toch! en gedu-rende de heele les nam ze evenveel notitie van haarbuurvrouw, alsof die niet 'k weet-niet-wat voor verlei-delijks onder haar rokje verborgen hield.

Wie onzer durft, wanneer er van nauwgezette plichts-betrachting gesproken wordt, naast mijn kleine arm-zalige Mientje gaan staan?

Ze is twee jaar bij me in de klas gebleven. 's Winterswas ze meer thuis dan op school, maar 's zomers tee-kende ze weer bij. Ze bleef klein en schraal, bleek en

Page 69: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

58

onooglijk, maar — ze bleef in leven. Toen ging ze overnaar een „meester" en 'k zag haar nog maar zelden.Maar als 'k haar nog eens tegenkwam, in de gang of voorde school, dan merkte ik wel aan haar heele gezicht ende manier waarop ze me toeknikte, dat 'k nog steeds„dr juffrouw" voor haar bleef. En toen ze met „loffelijkontslag" van school ging, kwam ze me nog eens „bedan-ken voor 't genoten onderwijs".

Sedert heb ik haar niet meer gezien. Wat er van haargeworden zou zijn? 'k Denk haast wel, dat Moeder „eendiensie" voor haar gezocht heeft. Dan kan ze nu zoo-wat een volleerde dienstbode zijn. En wat voor een!Eerlijk als goud, doodfatsoenlijk, onderworpen, gedweeen — goeie hemel, wat een ilver en plichtsgevoel! Watzal ze zwoegen en ploeteren voor „dr mefrou" en dekinderen, wat zal ze een zorg hebben voor „dr keuken"en „dr eten!" Wie zou de gelukkige zijn, die in dezentijd dat lot uit de loterij getrokken heeft?

Daar valt me iets in. Me dunkt, ik heb toch de oudsterechten, ik heb haar „vermenigvuldigen" geleerd. Op't oogenblik ben ik zelf gelukkig goed voorzien, maarzoodra ik ooit weer verlegen raak, roep ik haar op, peradvertentie in alle bladen.

'k Weet zeker, dat ze den volgenden morgen voor mestaat. En over loon en uitgaansdagen worden we 't vastwel eens. Haar eenige voorwaarde zal wezen, dat zeeen behoorlijken opzegtermijn krijgt voor die „anderemefrou". Want — plicht en fatsoen boven alles, niet-waar Mientje?

Page 70: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

't PRINSJE.Ze zeggen, dat ze niet meer bestaan, de booze toove-

naars en de goede feeen, de sprookjesprinsen en -prin-sessen. Maar ik weet beter, want 'k heb zelf zoo'n prinsjein de klas gehad.

Hij was geboren in een marmeren paleis met goudenpoorten. Zijn ivoren wiegje was bekleed met dons ensatijn en had kanten gordijntjes, zoo fijn als spinrag.Toen hij wat grooter werd, zat hij vaak op een fluwee-len kussen aan de voeten van zijn moeder, de Koningin,die een schoone jonge vrouw was en steeds een siee-pend, zijden gewaad droeg. Dan vertelde zij luiste-rend prinsje bonte verhalen of zong hem weemoedigeballaden voor, waarbij ze zich al tokkelend op de harpzelf begeleidde. Soms nam zijn vader, de Koning, hemmede op zijn tochten door bosch en veld. De ernstigeman sprak niet veel, maar hier of daar wees hij 'tknaapje aan zijn hand een der vele wonderen uit denatuur: een kleurige vlinder, die voor eerst de stra-lende vleugels ontvouwde, of de duizenden doorzichtigeblaadjes, die in een nacht aan den statigen ouden beukwaren ontloken.

Zoo groeide 't prinsje op, to midden van schoonheiden goedheid, de vreugde en trots van het edele konings-paar. Tot op een vreeselijken dag de booze toovenaarkwam. 'k Weet niet, wat zijn toorn zoo had opgewekt,ook niet, wien zijn wraak voornamelijk gold, het prinsjezelf of zijn rampzalige ouders. Maar heimelijk, in 't hoist

Page 71: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

6o

van den nacht, ontvoerde hij 't slapende kind en brachthet — naar de groote, zwarte stad, waar de glazenwas-scher Jan Krul met z'n gezin woonde. Geruischloosnam hij den kleinen Kees, die, wat leeftijd en groottebetrof wel wat op 't prinsje geleek, uit de bedstee enlegde 't vorstenkind op zijn plaatsje. Daarop bestreekhij de oogen van vader en moeder Krul met tooverzalf,zoodat zij den anderen morgen de verwisseling niet be-merkten. Zoo heette 't prinsje voortaan Kajsie Krul enleefde in 't gezin van den glazenwasscher. En zoo ge-beurde het, dat hij te midden van veertig gewone yolks-kinderen bij mil in de klas kwam.

Moeder Krul kwam hem zelf brengen, den eerstendag.

„Da's nou nummer vaif," lachte ze. „Maar nou raakik ook soowat door me sorteering heen, 'k het er nogmaar twee thuis, een meissie van vier en eentje in dewieg."

't Prinsje stond voor me met neergeslagen oogen.Een glanzende, zachtbruine lok viel over z'n blank voor-hoofd, de zijden wimpers lagen trillend op z'n even-rose wangetjes. Hij draaide en plukte aan 't parelmoe-ren knoopje van z'n kieltje, en 'k lette op, dat z'n yin-gertjes slank en fijn waren, met bolle ovale nageltjes endat 't smalle handje en 't tengere polsje een delicateronding hadden.

Moeder Krul scheen m'n verwonderden blik te zien.„Hij is een beetle vreemdig," zei ze zachtjes, als ver-

goelijkend. „Maar sacht as een lam, hij gaat maar stil-letjes se aige gang, je het er gain kind an. Daarom is tieook niet na 't klaine schooltje geweest, nog gain dag; 'twas sonde fan de cente. Maar nou kent ie ook nog niks,niet eens tot tien telle. De juffrouw mot maar een beetje

Page 72: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

6i

geduld met 'in hebbe — hier haperde ze even — niette hard anpakke."

Hem niet te hard aanpakken!Heel voorzichtig nam ik z'n hoofdje tusschen m'n

beide handen en streelde even z'n wangetjes. Ze warenzoo zacht, zoo zacht — nee, wie nog nooit een betoo-verd prinsje gestreeld heeft, kan zich toch niet voorstel-len, hoe zacht die wangetjes waren.

En toen opeens, als het wonder in een sprookje, daarsloeg hij de sidderende wimpers op en gunde me eenenkelen blik in z'n wijde, lichtbruine droomkijkers metde groote schitterende pupillen. En meteen had hij zeook weer neergeslagen. Maar ik voelde me vreemd ont-roerd, alsof ik een groote gift ontvangen had, iets heelgeheimzinnigs en heel moois. En toen begreep ik, dat't geen gewoon proletarenkind was, dat voor me stond,maar een betooverd sprookjesprinsje.

Hij leerde lezen en schrijven en sommetjes maken,gelijk op met de andere kinderen. Vooral schrijven deedhij allerliefst, fijne puntige letters met beverig-dunneophaaltjes. Trouwens, alles wat uit z'n handles kwam,was onberispelijk, de cijfers van z'n sommetjes stondenkaarsrecht onder elkaar en bijna nooit was er een loutin. Wat kon 't me dan schelen, dat hij nauwelijks eenrijtje sommen of had, als de meeste kinderen er al vierklaar hadden!

Uit zichzelf praten deed hij nooit; als je hem watvroeg, kreeg je nauwelijks een gefluisterd woordjeterug. Z'n stemmetje kreeg je pas te hooren bij de lees-beurt, want dan moest het. 't Was een hoog, hel geluidje,haast met iets angstigs er in. Maar bij 't zingen — jemoest dicht langs z'n bank loop en, want hij deed 't maar

Page 73: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

62

heel zachtjes en je moest net doen, of je heelemaal nietop hem lette — klonk het welluidend en fijn als eenvogelgeluidje.

De jongens uit de klas namen in 't minst geen notitievan mijn prinsje, maar de meisjes waren dol op hem.In 't speelkwartier waren er altijd wel een paar, die hembij de hand namen en mee in den kring trokken. Danliep hij een klein poosje gewillig mee in de rondte todraaien, van

Blauwe, blauwe fingeroedHadde we cheld en hadde we choed

tot hij zachtjes z'n handjes los maakte en als een muisjetusschen de woelige bende doorglipte. Even later kon jehem dan in een hoekje van de speelplaats vinden, ge-heel verzonken in de bewondering van een glazen stui-ter, die binnenin al de kleuren van den regenboog ver-toonde of met z'n teere vingertjes een stukje glanzendrood staniol liefkoozend en er voorzichtig de kreukelsuit strijkend. En als ik hem dan zoo zag staan, kon iknooit de gedachte van mij afzetten; „Nu herinnert hijzich de duizend kleuren van de springfontein voor zijnvoorvaderlijk paleis, of hij denkt aan de zijden gewaden,die zijn gracielijke moeder droeg."

Al wat ik aan dergelijk moois in handen kreeg, be-waarde ik dan ook voor hem: het goudpapieren „hoedje"van een apothekersfleschje, of een plakplaatje met eenrose satijnen roosje; want ik wist, dat ik hem daar denheelen dag gelukkig mee maakte. Wat hij er in zag? Degouden koningskroon van zijn vader, de bloemen uit hetslotpark? Hij nam m'n geschenken altijd zwijgend aan,als een hulde, die hem vanzelf toekwam, bekeek ze lang

Page 74: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

63

en aandachtig en beloonde me alleen of en toe, met evenz'n zachte kijkers naar me op te slaan.

DE was trouwens niet de eenige, die hem verwende.Vaak midden onder 't spelen, kwam een troep meisjesmet fladderende witte schorten als een zwerm vogelsneergestreken, meest een van de groote zusjes Krul methaar vriendinnetjes. Onder luid gesnater omringden zehet prinsje, streelden en troetelden hem en brachtenhem wat lekkers. Met neergeslagen oogen, het hoofdjewat afgewend en met een nauw merkbaar glimlachjein de hoekjes van z'n mond aanvaardde hij haar hulde,maar toch geloof ik, dat hij altijd blij was, als ze na eenlaatste haastige liefkoozing weer wegvlogen. Dan zochthij een eenzaam hoekje op, en ging op een paaltje van't hek of op een stoeptreetje naar hartelust zitten droo-men. Zoo, in elkaar gedoken, de handjes om de knieeen,was hij weer terug in z'n eigen sfeer, herdacht hij depurperen zonsondergangen op z'n lievelingplekje in 'tpark en hoorde de klagende tonen van de gouden too-verharp en 't liefelijke gezang van de schoone Koningin.

Een keer heb ik m'n sprookjesprins een kleinen dienstkunnen bewijzen en de herinnering daaraan verheugtme nog.

't Werd winter, en 't werd koud. En nog elken dagkwam hij op school in 't zelfde afgewasschen katoenenkieltje, waarvan de mouven hem maar even over deellebogen reikten. Z'n armpjes zagen akelig blauw, 'tsatijnen velletje voelde koud als marmer.

Toen vroeg ik hulp bij een van m'n kennissen, diezelf een zoontje in dien leeftijd had. En ze gaf me eenallerliefst martozenbloesje, dat haar jongsten zoon teklein was geworden, maar dat hij nog haast niet

Page 75: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

64

dragen had. Ik zie het nog voor me; 't was van cremecheviot met koperen knoopjes, een fijn zijden lintle vanvoren en een geborduurd anker op de linkermouw.Graag had ik er m'n prinsje zoo mee gezien, maar datwou ik moeder Krul toch niet aandoen, en daarombesloot ik, het eerst marineblauw te laten verven.

's Middags voor schooltijd ging ik het halen en namhet meteen mee naar school. Al uit de verte zochtenm'n oogen het prinsje. Jawel hoor, daar stond hij tegenden muur geleund in z'n gewone houding, de oogenomlaag. Honderd kinderen speelden en stoeiden onderluid lawaai om hem heen, knikkerden, sprongentouwtje, zaten elkaar schreeuwend achterna, keven,vochten samen en sarden elkaar, — hij stond er onbe-wogen tusschen in en draaide in z'n dunne vingertjeseen stukje griffel om en om, al maar genietend van 'tmooie velletje met schuine paarse strepen.

'k Tikte 'in op z'n bolletje: „Zeg, wil je me helpendragen? Dan mag je vast mee naar binnen. Maar nietlaten vallen, dan breekt het."

Doodvoorzichtig nam hij het pakje aan, en het behoed-zaam in beide handjes voor zich uitdragend, liep hij metme mee. In de leege klas gekomen, zei ik: „Ziezoo, numoet je maar eens kijken, wat er in zit, want het is voorjou."

Dat begreep hij niet zoo gauw, en daarom maakte ikhet pakje maar voor hem open. 't Bloesje was keuriggeworden; zoo als het daar lag, netjes opgevouwen engestreken, leek het werkelijk gloednieuw.

't Prinsje stond er bij te kijken. Z'n wangetjes kleur-den er van, z'n oogen glansden, het mondje stond halfopen, z'n handjes trilden even. Maar hij wist toch nogniet goed, of het droom of werkelijkheid was.

Page 76: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

65

Ik vond het te mooi, om er alleen van te genieten enhaalde er een van m'n collega's bij, die al evenveelbewondering voor m'n prinsje had, als ik zelf. En samenkleedden we hem aan.

't Zat hem als „gegoten". We strikten het zijdenlintje met zorg, trokken den kraag nog wat af, keerdenhem om en om; hij was in een woord onberispelijk.

't Prinsje keek en keek maar. Naar de glimmendeknoopjes, naar 't mooie strikje, naar 't zijden anker, naarz'n twee fijne handjes, die nu zoo klein en sierlijk uit degoed-sluitende mouwtjes kwamen kijken en toen, even,naar ons. Z'n groote, reebruine oogen met de zwarteschaduwstreepjes der lange wimpers hadden een war-men gloed, 't heele gezichtje bloosde, hij was middenin het tooverland.

En dien ganschen middag is hij daar gebleven. Deklas heeft gelezen, geteekend, gezongen, m'n prinsjeheeft gekeken, genoten, gedroomd. Telkens op nieuwgleden z'n blikken liefkoozend langs 't mooie blauwekieltje, dan, aarzelend, krabbelde z'n rose vingertjeeven over 't koperen knoopje, peuterde aan 't strikje,streelde eerbiedig het geborduurde anker. Ik kon erm'n oogen niet af houden. Maar zoodra hij m'n blikvoelde, trok 't vingertje gauw terug en blozend wenddehij 't hoofdje af. Even later was de verleiding echterweer te machtig en dan kroop het tastend vingertje weervoor den dag en dwaalden z'n oogen weer over denontzaglijken rijkdom heen. 'k Weet werkelijk niet, wiedien middag meer genoten heeft, m'n prinsje of ik zelf.

Uit mijn handen is hij overgegaan in die van een„meester". Of die 't geheim van z'n vorstelijke afkomstook dadelijk geraden en hem „niet hard aangepakt"

Madero/ uit m'n klas. 5

Page 77: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

66

heeft? En ook degene, onder wiens leiding hij ver-volgens is gekomen?

En wat hij later worden moet? Stratemaker, om-roeper, fabrieksarbeider, of misschien ook glazen-wasscher?

Ik kan me maar een oplossing denken, en zoo zal 'took zeker wel gebeuren. In ieder sprookje toch heb jenaast den boozen toovenaar altijd de goede tooverfee.Zij moet 't geweest zijn, die 't prinsje de bonte droomenen heerlijke visioenen voor oogen tooverde en hem, alshij op z'n stoepje zat, de mooie sprookjes in 't oor ge-fluisterd heeft. Ongetwijfeld waakt ze steeds over hemen tracht het uur van zijn bevrijding to bespoedigen.En slaat dat uur, dan hervindt mijn prinsje zichzelf,stralend van jeugd en schoonheid, gekleed in 't witsatijn, rijk met goud bestikt! Dan bestijgt hij juichendzijn vurig, zwart ros en snel als de gedachte verdwijnthij voor onze oogen en rijdt zegevierend het wonder-schoone sprookjesland binnen!

Page 78: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

TRUI.Vooruit Trui, vandaag is 't jou beurt. Kom maar eens

voor den dag!Terwijl ik haar uit m'n herinnering te voorschijn

roep, voel ik hoe ze zich verzet, met al haar krachttegenspartelt. Want ze was zoo dwars en onhandelbaarals een varkentje, de jonge dame: om haar vooruit tekrijgen, moest je haar altijd aan haar staartje trekken.

'k Weet niets van haar afkomst en familie-omstandig-heden. Haar naam Trui Dekker was Hollandsch genoeg,maar als ze Tsji-Sang-shu had geheeten of zoo'n derge-lijke naam, die je met drie keer niesen nog niet uit-gesproken hebt, had 't me niets verbaasd. Want haarvoorkomen was beslist Mongoolsch. Op uiterlijk schoonkon ze niet bogen: ze had een breed, vierkant gezicht,matgele tint, vooruitstekende jukbeenderen, een platteneus, groote mond en schuinstaande gele oogen. Hetzwarte, steile haar hing in slappe slierten langs haarhoofd.

En toch was haar uiterlijk nog innemend, bij haar in-nerlijk vergeleken. Van de factoren, die daartoe meege-werkt hadden, weet ik evenmin iets af. Toen ik haarleerde kennen, was ze al een kind van een jaar of tien;wie weet, wat ze al voor leelijks en slechts ondervondenhad! 'k Weet alleen, dat ze het kwaadaardigste, terug-stootendste schepseltje was, dat ik ooit gezien had.

Ze was midden in den cursus naar onze school over-

Page 79: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

68

geplaatst. De onderwijzeres, bij wie ze kwam, wilt ergeen raad mee.

„Gelukkig is 't gauw verhooging," zei ze tegen me.„Dan mag jij je krachten eens op haar beproeven, ikben er op uitgestudeerd. 't Is net een wilde boschkat.Opletten en haar best doen vertikt ze gewoon, en zewas toch al bij de andere kinderen ten achter. Natuur-lijk kan ik haar niet mee laten gaan. En nu maak ik mevoor die paar weken ook maar niet ongelukkig om 'tkind. Weet je wat ik gedaan heb? 'k Heb een bankachteruit geschoven, heelemaal tegen den muur aan,dat is m'n strafkolonie. Daar mag ze nu net zooveelen zoo weinig uitvoeren, als ze verkiest, zonderdat de andere kinderen of ikzelf er te veel last vanhebben."

Zoo kreeg ik 't erfstuk over. Toen ik met m'n kias 'tontruimde lokaal binnenkwam, en haar op haar straf-bank zag zitten, zonk me 't hart in de schoenen, dat witik eerlijk bekennen. Een paar grove laarzen met los-hangende veters bengelden buiten de voetenplank, voorde rest zag ik niets van 't aanminnige wezentje dan eenklein stukje rug, een ruig zwart achterhoofd en eennijdige elleboog. 't Was niet bepaald aanlokkelijk.

Toch nam ik me dadelijk heldhaftig voor, die bankaan te schuiven, en haar zoo lang 't maar even ging bijde andere kinderen te laten zitten. En — 'k schrijf hetniet zonder trots neer, want vaak was de verleiding mehaast te machtig en stond ik op het punt, den strijd opte geven dien heelen cursus is de bank niet weervan z'n plaats geweest!

Maar 't heeft heel wat van m'n krachten gevergd,vooral in de eerste dagen. Ze verkoos eenvoudig niette doen, wat je zei.

Page 80: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

6g

„Leesboeken open blz. 17!" Trui bleef bedaard zittenmet de armen over elkaar.

Gelukkig had je er dan nog een kleine veertig over,die 't wel deden. Dus begon je rustig de les en namvan haar geen notitie. Na een paar minuten sloeg zedan uit verveling ook haar boek wel open of je liepschijnbaar toevallig langs haar plaats: „Och kind, konje 't niet vinden?" en zocht de bladzij voor haar op.

Doch zoo ging 't den geheelen dag:„Boeken opbergen!" — Trui las met groote aandacht

verder.„Schrijfboeken op tafel!" — Zij verroerde zich niet.„Kinderen, ophouden! Pennen drogen!" — Vol

animo schreef ze door.En niet altijd had je dan evenveel geduld. Bovendien

mocht ze ook vooral niet merken, dat je haar ontzag,dan was je heelemaal verloren.

Dus moest je of en toe wel eens net doen, of je werke-lijk meende, dat je de baas was. En dan kwamen erscenes, waarbij je met dat kleine stekelvarken om deheerschappij vocht, ... met meer of minder succes.

Zoo herinner ik me, dat 'k haar een der eerste dagenverzocht, haar bank uit te komen. Ze bleef me treiterigzitten aankijken, met een gezicht van: „ik doe hetlekker toch niet." Blijkbaar vond ze me een lam vangoeiigheid en wou ze nu eens zien, hoe ver ze gaankon. Maar ik had nu eens geen zin, het voor de tweedekeer te zeggen, en, voor ze er op verdacht was, had ikhaar opgepakt en de bank uit gezet, duwde haar toenvoor me uit en liet haar pas los voor de klas, met dewoorden: „Ziezoo, blijf hier nu maar eens netjes staan."

Ze was zoo beduusd, dat ze werkelijk gehoorzaamdeen blijkbaar dien heelen dag nog onder den indruk

Page 81: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

70

bleef; ze lokte tenminste geen nieuwe scene uit. 't Wasbeslist een overwinning, de heele klas had er respectvoor, dat voelde ik.

Prat op m'n glorie, wou ik bij de volgende gelegen-heid weer hetzelfde kunststuk uithalen. Maar ditmaalwas Trui er op verdacht en had tijd, haar voorberei-dende maatregelen te treff en. Toen 'k haar bij de schou-ders uit de bank tilde, bleef ik met een ruk steken: zehad haar voeten om de plank gehaakt!

De klas keek met spanning toe; 't dreigde op eenechec voor me uit te loopen. Gelukkig had ik de tegen-woordigheid van geest, me niet kwaad te maken en aanhaar te gaan rukken. 'k Liet haar zoetjes vieren endaar lag ze bezijden haar bank, in een aller-ongemakke-lijkste houding. Heel zoetsappig zei ik: „Maar kind, gaje nu al liggen, zoo vroeg in den morgen?"

De klas gichelde, ik had het nog gewonnen. Truikrabbelde beschaamd overeind en liet zich zonderverder tegenspartelen meevoeren tot voor de klas. Maar'k voelde toch wel, dat 't maar een schijn-overwinningwas geweest en dat 't maar een haartje gescheeld had,of ik had formeel de nederlaag geleden.

En den volgende keer pakte ik de zaak weer andersaan.

„Ga eens voor me naar de hoogste klas," zei ik tegenwie 't dichtst bij de deur zat, „en vraag of meneer degrootste en sterkste jongen even kan missen."

't Kind ging; Trui keek wat onrustig.„Nu mag je zelf kiezen," zei ik doodbedaard. „je

mag ook nog vlug uit jezelf hier komen, maar anderszal die jongen je wel een handje helpen."

De klas zat doodstil; ze vlasten op een relletje.Daar kwam m'n boodschapper terug, op de hielen ge-

Page 82: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

71

volgd door een fikschen jongen van een jaar ofdertien.

Meteen stond Trui naast haar bank; kop omlaag,schoppend en schuifelend kwam ze aangeslenterd. Zehad eieren voor haar geld gekozen.

,Ben jij nogal sterk? Zou je dat zware bord, dat daarop die ezel staat, voor me kunnen omkeeren?" vroeg ik.

De jongen lachte. „Ik denk het wel, juffrouw," enversjouwde het bard.

„Dank je wel. Mag ik je nog eens laten roepen, als ikje noodig heb?"

De heele klas had het door, ze konden hun lachen nietlaten. En Trui voelde, dat ze 't onderspit had gedolvenen voor een poosje was ze wat meer gedwee.

Toch ging er met dat al zoowat geen les om, dat zem'n vrede niet bedreigde. Zelfs ons kostelijk verteluurtjekon ze of en toe verstoren. Midden onder de vertelling,soms op 't spannendste oogenblik, zag ik dan een deromzittende kinderen onrustig worden, zitten draaien,fluisteren of onder de bank kijken, en jawel hoar, opeensklonk dan een luide noodkreet over de klas:

„Juffrau, Trui sit aldoor tege me schoone jurk an tetrappe," of „Trui het me heele nieuwe boeselaar volmet inkt gesmeerd en nou krijg ik soo fan me moeder.''

Dan stand plots de heele klas op stelten, de meisjesriepen: „O!" en „he!" en „och juffrau, kaak u nu toches!" en wierpen woedende blikken op de schuldige. Inhun hart dachten ze dan: „Akelig kreng, lekker, noukrijg je weer!"

„Ja, dat was eigenlijk het allermoeilijkste bij Trui, dateeuwige geharrewar met de andere kinderen. Als ikalleen met haar te doen had gehad, had ik het nog weIklaargespeeld. Maar de klas had zoo'n vurigen hekel

Page 83: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

72

aan haar, dat ze me alles, wat ik nu eens niet gemerkthad, of eens niet merken wou, kwamen overbrengen.

Ze konden zoo echt met wellust van haar komenklikken.

„Juffrau, Trui het dr tong tege de bofemeester uitge-stoke! heusch waar juffrau, achter se rug."

„Juffrau, Trui is an 't fechte met een groote jonge uitde sefende klas; om 't hoekie benne se, se het 'm seheele gesicht kepot gekrabd!"

„O juffrau, ik durref haas niet te fertelle, wat eenfreeselijke Hoek Trui daar fan u gesegt hep," (Kinderennoemen alles wat plat en grof klinkt een „floek.")

Natuurlijk was ik volstrekt niet benieuwd naar zoo'n„floek", 'k wist vooruit, dat 't varieeerde tusschen:„pestwaaf," „stinkwaaf", „rotwaaf" en dergelijk fraais,en poeierde zoo'n klikkebekje altijd af, met een: „Zoo,pas jij anders maar op jezelf." Maar al wisten ze, datze steeds nul op 't rekest kregen, toch moesten ze telkensweer opnieuw kwaad van Trui spreken; 't was te heer-lijk. 'k Geloof, dat ze haar wel graag eens geknoeidhadden, als ze maar niet zoo bang voor haar groveschoenen en scherpe nagels geweest waren.

En zoo tobden we al een paar maanden met Truivoort, zonder eenige hoop op verbetering, toen 'k opeen goeien dag opeens vat op haar kreeg. En dat kanik zonder eenigen trots vertellen, want 't kostte me nietde minste inspanning, 't was louter toeval.

'k Had in de klas een stuk of wat plantjes, cadeautjesvan de kinderen. En nu had ik de gewoonte, elk kindvoor z'n eigen plantje te laten zorgen. De kinderenvonden 't heerlijk en — ik had er geen omkijken naar.'t Eenige nadeel was een kleine overstrooming af en

Page 84: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

73

toe, want ze hadden meestal een royale hand vanschenken, maar onze smyrnatapijten konden gelukkiggoed tegen water, en 't „mogen" opdweilen was opzichzelf ook weer een traktatie.

Maar nu gebeurde het, dat een van de kleine geefstersovergeplaatst werd naar een andere school. 'k Had diendag een beetje luie bui en 'k zat gemoedelijk voor deHas met de kinderen te babbelen:

„Ja, nou is Sientje van school, maar wie meet er nuvoor haar varentje zorgen? Jullie begrijpt wel, dat 'kdaar maar niet de eerste de beste voor gebruiken kan,want nu is het een gedachtenis aan Sientje, en 'k zouniet graag willen, dat het dood ging. 'k Meet er eenkind voor uitkiezen, dat niet wild of ruw er mee zalzijn, dat trouw elken dag school komt en geen een keervergeten zal, het water te geven."

Toen 'k zoo ver met m'n verhaal was, keek ik de rijeneens langs, vast overtuigd, dat er zich genoeg lief-hebbers zouden aanbieden.

Daar viel m'n oog op Trui. Zoowaar, ze had ookgeluisterd, ze zat me aan te kijken, en opeens ontdekteik een fel Licht in haar gele oogen.

'k Had een ingeving, een helder oogenblik en 'k vroegvriendelijk: „Zou jij 't willen, Trui?"

Ze werd vuurrood, gal een stommen hoofdknik.„Nou, dan is 't in orde; zorg er maar goed voor."En bij mezelf dacht ik: „'t Zal me benieuwen, hoe dat

afloopt. In 't ergste geval smijt ze in een woedende bui't potje tegen den grond, dan is er nog niets gebeurd."

Maar m'n vrees was ongegrond geweest: Trui smeetniets. Integendeel, ze zorgde voor haar plantje met eenhartstocht, die tegelijk komisch en aandoenlijk was.'s Morgens voordat de school aan ging, stond ze al tegen

Page 85: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

74

de deur gedrukt, om toch vooral niet te laat te zijn.Werd de deur dan open gezet, dan stormde ze de trapop, baande zich met haar ellebogen een weg door degangen en was een der eersten, die de klas binnen-kwam. Dadelijk nam ze 't waterkannetje, posteerdezich bij de kraan en liet niemand genaken, voor ze 'tam- en omgespoeld en opnieuw gevuld had. En danwerd haar pleegkind rijkelijk begoten, tot 't water over't schoteltje liep. Varentjes kunnen gelukkig veelnattigheid verdragen; dit exemplaar tenminste ver-dronk niet, maar floreerde bepaald. Vervolgens stompteTrui zich een doorgang tusschen de pratende kinderen,al stonden de sterkste jongens uit de klas haar ook inden weg. „La me door, 'k mot de bordedoek," en gingvol wijding 't schoteltje aflappen en de heele venster-bank schoonvegen. Als ze maar gedurld had, had zede andere bloempotjes oak wel ander handen genomen,maar ze wist wel, dan was er oorlog van gekomen.

a had er m'n schik in en liet haar begaan. Op eendag zei ik: „Weet je, wat je eens doen moest, Trui? 'tVarentje in den gootsteen zetten en 't dan zoo met jehand besproeien, dan spoelt al 't stof er af en zal je eenszien, hoe 't opfrischt."

Ze zei niets, maar toen 'k even later naar haar keek,zag ik, dat ze vol ijver bezig was, 't plantje precies vol-gens mijn voorschrift te behandelen. En 'k dacht: datis nu de eerste keer, dat ze vrijwillig doet, wat ik haargezegd heb.

Maar 't zou nog beter warden. Een paar dagen laterkwam ze uit eigen beweging bij me: „Kaak nou 'sjuffrau, nou kraagt ie soo'n rond, groen knoppie."

„Warempell" riep ik opgetogen. „Hij gaat een nieuwblad maken. Nu, dat 's een bewijs, dat hij het goed

Page 86: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

75

heeft. Lief he, zoo'n jong, opgerold blaadje! Dat kunje nu elken dag zien groeien."

Ze had een kleur van plezier en keek me regelrechtin de oogen. En voor 't eerst zag ik iets vriendelijks inhaar blik. Toen wist ik, dat ik 't gewonnen had. Wantals je een kind maar zoo ver krijgt, dat het je mag, danis zelfs het moeilijkste karakter te regeeren; dan zijnze van goeden wille en „bedelen om je gunst en recom-mandatie", zooals een collega van mij 't eens kern-achtig uitdrukte.

Na dien tijd..../k ken een moeder, die haar kind graag verhaaltjes

vertelt. Maar ze zijn altijd naar 't volgend model ge-knipt:

I. Inleiding: Jantje was wel een lief jongetje, maarerg ongehoorzaam aan z'n moeder. Als ze zei „ enz.

II. Voorbereiding tot III: Op een dag lag er een dunlaagje ijs in de grachten, maar 't was niet sterk genoeg,om een kind te dragen. Jantje vroeg aan z'n moesjeenz.

III. Catastrophe.W. Apotheose: Na dien tijd ...... enz.Laatst zou ze hem weer op een verhaal trakteeren.„He ja Moeder," zei 't ventje. Maar dan eens niet

zoo'n verhaal van „na dien tijd."Ik merk met schrik, dat m'n verhaal van Trui ook

veel gaat lijken op een van „na dien tijd."Nee hoor, ze werd heusch geen suikeren engel. Ze

was en bleef 't zelfde lastige, dwarse, humeurige kinden ze maakte nog even vaak ruzie met haar klasge-nootjes. Maar ze deed 't niet meer met opzet, ze pro-beerde werkelijk, goed op te passen. Natuurlijk luktedat den eenen keer beter dan den anderen, maar dan

Page 87: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

76

begonnen we allebei den volgenden dag weer net, ofer nets gebeurd was.

En een dag herinner ik me, toen heeft ze zichzelfovertroffen. 'k Was erg verkouden en zoo heesch, dat'k geen geluid kon geven. Toen om negen uur de belging, riep ik fluisterend de clementie van de klas in. Ikschreef wat werk voor ze op 't bord en dacht bij mezelf:„Hoe komt die dag om!"

Ze hebben allemaal hun best gedaan, dien dag. Maar't is niet alien even zwaar gevallen. Een ordelijk rustigkind heeft niet veel moeite, met eens een dag extra stilte zitten. Maar dat ik Trui dien heelen langen dag nieteen keer heb behoeven te verbieden! Kunnen wij vol-wassenen ons zelfs maar indenken, hoeveel inspanninghet dat ongebonden, balsturige schepseltje heeft gekost,om vijf voile uren lang stil te zitten en gehoorzaam tewezen en alles te doen waar ze hekel aan had, zonderoak maar een keertje te zondigen?

Ik vind, dat ze dien dag de gouden medaille voor zelf-beheersching heeft verdiend.

Page 88: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

JOPIE.'t Was zoo'n echt „lekker" jongetje. Hij had een lief,

rond kopje, een paar guitige, bruine kijkers en eenmondje met nog echte baby-tandjes, snoeperig om naarte kilken, vier parelmoeren blokjes boven en benedenmet aan weerszijden de dartele puntige hoektandjes. Jezou hem alleen al aan 't lachen maken, om die tandjeste zien te krijgen. Maar veel was daartoe niet noodig,want hij lachte al, als je hem maar aankeek. En eengezellige babbelaar, dat het was! Hij bracht zoo'n ge-noeglijke sfeer van huiselijkheid in de kille schoolat-mosfeer.

Als de kinderen pas op school komen, hebben ze dathaast allemaal. Dan komen ze alles wat ze weten aan de„juffrouw op school" vertellen, en 't is maar goed, datde ouders niet hooren, wat intimiteiten hun kleuterssoms zoo onnoozel, argeloos-weg staan te verklappen.Niet, dat het veel hindert; je lacht er bij jezelf om en 'tgaat je 't eene oor in en 't andere weer uit. Trouwens,je hebt ook geen tijd, om al 't gebabbel aan te hooren,daarvoor komen de kinderen per slot niet op school.En zoo rem je zoetjes-aan hun gesnater en na een paarweken heb je een klas gewone schoolkinderen.

Maar bij Jopie was iets van die kinder-ziekte blijvenzitten; er ging haast geen dag voorbij, dat hij niet z'nvertrouwelijk babbeltje met me had. Zoo herinner ikme, dat hij een der eerste dagen bij me kwam, me aan

Page 89: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

78

m'n mouw trok en me ernstig toevertrouwde: „Segjuffrau, hoor es, ik wor gauw jarig!"

„Zoo", zei ik belangstellend; „en wanneer?"„Nou, ofer sajfetien wajke en dan op een dingesdag."En toen ik in den lach schoot: „Heusch waar, me

broertje het 't sellef foor me uitgerajkend."Van dien dag of hield hij m'n belangstelling warm, en

geregeld kwam hij me vertellen, hoe lang 't nog durenmoest. Een paar weken later, daar had je 'm op eenmorgen: „Seg juffrau, sa 'k u nog es wat segge? As 'kjarig bin, mag 'k uitdajle!" en weer een poosje later:„Als 'k uitdajle mag, dan kraag u auk wat!"

Vaak consulteerden we samen, wat „likkerder" zouwezen „koekies of suurtjes of droppies of flikkies"; 'twas allemaal zoo lekker vond hij, hij had de klas welop alles willen trakteeren. Tot hij me een paar wekenvoor den heugelijken datum de eindbeslissing kwammededeelen: „Nau wait ik 't sajker, 't worre aasbongs-bongs en u mag een hajle rajp!"

Nog zie ik hem binnenkomen dien morgen, rijk engelukkig met z'n grooten zak lekkers. De zak werd op't tafeltje gelegd en den heelen ochtend moesten we ernaar kijken en dan gaven we elkaar een knipoogje. Wijsamen wisten het van de verrassing en haast was hetzoo ver. En 't laatste halfuur, onder 't zingen, wenkte ikhem: „Nu Jopie, ga je gang dan maar."

Trotsch als een koning stapte hij door de rijen, zwel-gend in 't genot van to mogen „uitdajle". Dat was nu 'thoogtepunt van z'n verjaardag, waar hij weken lang vangedroomd had, dat ronddeelen van z'n lekkers, van z'neenig verjaringsgeschenk. Want van verdere cadeautjeshoorde ik niets en ik denk, als ik gevraagd had: „Watheb je nu voor je verjaardag gekregen?" dan had hij me

Page 90: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

79

met groote oogen aangekeken: „'k mag ommers uit-dajle!"

Toen hij de klas rond geweest was en alle handjes enmondjes genoeg kleefden van de „aasbongsbongs", lietik hem op 't trapje klimmen, naast m'n stoel. „Neejongen, nog hooger, op 't bovenste treetje". En toenmochten alle kinderen „uit voile borst" voor hem zingenvan: „Lang salle se lajfe in de glaureja!" En toen 't uitwas, hebben we driemaal geroepen van: „Hiep, hiep,hoera!" dat het daverde door de klas.

Zoo vierde Jopie z'n verjaardag, „glorierijk" en „ver-heven."

Ik vind het heel verkeerd voor onderwijzers, om er„lievelingetjes" op na te houden. 't Is slecht voor hetkind zelf en afschuwelijk voor de andere. En daaromhoud ik mij altijd gestreng voor, geen verschil te maken.

En toch, en toch, een mensch is maar een mensch enniemand zal 't me kwalijk nemen, dat Jopie, als 't er opaankwam, toch een streepje bij me v6Or had, al liet ikhet in de klas ook niet blijken.

't Werd winter, en Jopie verzuimde vaak. „Se schoenebenne stuk", kwam 't grootere broertje zeggen. En ein-delijk was het: „Se schoene kenne niet meer gemaakt,segt de schoenmaker."

„ja maar", zei ik, „moet hij dan voortaan maar thuisblijven?"

En 't broertje lichtte mij in: „As me fader es een goeiewajk het, dan kraagt-ie een paar nieuwe."

„Maar hij kan toch schoolklompen krijgen", hield ikvol.

„Daar ken die niet op foort, se foete doene d'r sooseer in."

Page 91: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

8o

Ja, 't was waar, hij was maar een tenger stadskindje;die zijn niet gewend aan klompen. Maar hij kon toch ookniet den heelen winter thuis blijven zitten. Dien dagmiste ik z'n lachend bekje en gezellig babbeltje meerdan anders, en opeens bedacht ik, dat ik nog een bonvoor een paar gulden van een schoenwinkel had vanschoenen, die ik geruild had. Ik wist wel, dat je metzoo iets eigenlijk niet kunt beginnen op school. maar —'t was voor Jopie. En niemand hoefde het te weten.

'k Liet de moeder op school komen en ze moest mebeloven, het aan niemand te vertellen, welke belofte zeniet al te nauwgezet hield. Tenminste den volgendenmorgen kwam Jopie me prinsheerlijk z'n nieuwe stap-pers vertoonen: „Kaak es juffrau, dat benne se nau!"

Sinds waren we, als 't kan, nog dikker vrinden. Naschooltijd bleef hij vaak op me wachten en als ik dande deur uit kwam, liep hij met me mee: „'k Bring u eenendje weg; sa'k uws tassie drage?" Zoo klein als hijwas, had hij al iets beschermends in z'n optreden, ietsridderlijks zou 'k haast zeggen, en 'k geloof, dat z'n ge-leide naar huis half als eerbetoon maar ook een tikjeals zorg voor m'n veiligheid bedoeld was.

Eens kwam ik 's middags weer naar school, toen hijverbaasd op me toe kwam springen: „Waar kom u noufandaan?" 't Bleek, dat hij me om 12 uur niet gezienhad, toen ik de deur uit kwam en nog altijd trouw stondte wachten, om me naar huis te brengen.

„'k Doch al, wat bin u laat", zei m'n kleine page.Zijn moeder zag het wel, dat „de juffrouw van school

zoo mal met Jopie was". En, slim als een mensch, werk-te ze het nog een beetje in de hand.

Op een middag hield ze me staande. Of 'k ook nietvond, dat Jopie er zoo slecht uitzag? Ze was met 'm bij

Page 92: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

8i

den dokter geweest en die zei, dat ie klierachtig was.En nou had ie levertraan, maar ze kon 't er met geenmogelijkheid bij 'm inkrijgen.

Jopie stond er bij en lachte tegen me.„Waarom wil jij je levertraan niet zoet innemen?"

deed ik barsch.„O juffrouw, 'k wed dat ie 't voor u wel doen zou; u

moet es hooren, hoe die thuis over u praat. 't Is de heeledag: de juffrouw doet zus en de juffrouw zegt zoo!"

„Breng jij die levertraan maar mee", zei ik, trotschop m'n overwicht.

En werkelijk, ofschoon we allebei al griezelden, als't fleschje open ging, toch slikte 't kind gewillig het wal.gelijke goedje, nu ik 't hem voerde. En 't werd een bandmeer tusschen ons.

Hij had voor mijn persoonlijke aangelegenheden alevenveel interesse als ik voor de zijne. 's Middags navieren bleef hij nog wel even omhangen in de klas. „Sa'k 't bord maar schaunfajge?" was 't dan, of: „Mag ikde lichte uitdraaie?"

Zag hij dan, dat ik me nog niet dadelijk aankleeddeen nog 't een of ander to doen had, dan had hij mede-lijden.

„Mot u nau al die boekies nog nakaake?" vroeg hijdan meewarig, „En auk nog een lessie foor morrege op't bord schraafe?"

Eens — 't was een paar dagen voor de zomervacan-tie vroeg hij me: „Wat gaan u nau de hajle dag doenas 't fekansie is?"

Ik vertelde hem dat ik naar buiten ging, naar hetbosch, en alle dagen groote wandelingen ging maken.

„En kan 't poesie dan maj? Naj? Wie mot er dan foor'm sorrege?

Kinderen uit m'n klas. 6

Page 93: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

82

Ik had de klas een paar dagen geleden van ons Jongpoesje verteld en van al de grappen, die 't uithaalde.Sedert deelde 't poesje ook in Jopie's zorgen.

„Ik wait wel een kettewinkel baj ons in de straat",begon hij ernstig. „Sa 'k es foor u gaan frage, of se derdaar sau lang op passe kenne?"

En 's middags kwam hij me 't resultaat van z'n be-moeiingen al brengen:

„'t Kost een kwartje per dag!"„Een kwartje?" schrok ik. „Wat een geld!"„Ja, dat see-ik auk, en toe see die kettebaas, dat de

mellek sau duur was en dat alle kette een hajle ken mel-lek krege."

Ik proestte 't uit. „'t Is nog pas zOO'n klein poesje, datdrinkt nog zooveel niet."

Hij lachte hartelijk mee: „Naj he juffrau, soo'n klaanbajssie mit soo'n graute ken mellek, daar ken die welin fersuipe, 'k sal die fint nog es gaan segge, dat 't maarsau'n klaan poesie is".

Maar de kattenbaas bleek niet te vermurven, en daar-om kwam m'n vrind den volgenden dag met een nieuwvoorstel.

„'t Poesie ken sau lang wel baj ons komme. 't Magecht fan me moeder, en ik sal der wel goed op passe,want ik hoef ommers toch niet na schaul".

En hij was wat teleurgesteld, toen 'k hem vertelde,dat 't poesje al ergens anders te logeeren gevraagd

was.

't Ging ze blijkbaar niet erg voor den wind, in 't gezinvan Jopie. Toen 't weer herfst werd, vroeg z'n moeder,of hij in aanmerking kon komen voor „Kindervoeding".En schoolklompen droeg hij nu ook. Maar hij bleef er

Page 94: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

83

even vroolijk en genoegelijk bij. Hij vertelde me, dat 't„faan" was op de „ajtsaal", en als ik dan vroeg, wat hijgehad had, klonk het met groote voldaanheid: „snirt"of „kepsaanders" of „gort mit resaane". 't Kind scheengeen weet te hebben van de zorgelijke omstandighedenthuis.

Op een avond werd er bij mij thuis gebeld. 't Was 'tbroertje van Jopie, of hij me even spreken mocht, hijhad een boodschap van moeder. En daar kwam hij voorden dag met een lang verhaal: Vader had al zoo langgeen werk en nou was hij in Duitschland gaan werkenen nu had hij al een heeleboel geld verdiend en zou eindvan de week thuiskomen. Maar Moeder had geen centmeer in huis en de bakker wou zonder geld geen broodmeer geven. En of de juffrouw nou asjeblieft wat voor-schieten wou tot het eind van de week. Moeder zou 'tzelf terug komen brengen.

Jopie stond er bij, hij was zeker mee gekomen, omhet huis te wijzen. Toen 'k hem aankeek, lachte hij mevroolijk toe, alsof hij zeggen wou: „Als we jou er maarbij halen, dan komt de zaak wel in orde, he?"

Want was ik niet de goede fee, die met een zwaai vanhaar tooverstaf alles verschaff en kon, wat hij noodighad: schoenen, klompen, lekkere, warme schoolpantof-feltjes, een plaats in de „ajtsaal"? Wat was eenvoudiger,dan dat ik m'n zorgen ook uitstrekte over moeder en debroertjes?

De rest van de geschiedenis is gauw verteld. 'k Hie1peenmaal, andermaal en toen nog eens. Maar 'k begreepzelf al, dat het zoo toch niet voortgaan kon. En toen 'kbovendien merkte, dat moeder misbruik maakte van m'ngenegenheid voor Jopie en kwam lamenteeren, dat iktoch „sellef zoo feel fan 't schaap hield" en toch niet

6*

Page 95: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

84

zou willen, dat hij zoo'n honger had, toen maakte ik erkort en goed een eind aan.

Den volgenden morgenVriendschap is een grillig ding. Soms wordt het je

zoo in den schoot geworpen, zonder dat je er jets voorgedaan hebt, soms ook kun je 't in lange jaren niet deel-achtig worden. Nu eens blijkt ze taai als koekedeeg: jeveronachtzaamt je vrienden keer op keer en toch blij-ven zij je telkens opnieuw toegenegen, — dan weerbroos als glas buiten je schuld, door misverstand, doorde omstandigheden, door derden ook al, plotseling knaptze af en is onherstelbaar gebroken. De vriendschap vanJopie was een geschenk, dat 'k nergens mee verdiendhad, dat me zoo maar geworden was op 't oogenblik, datwe elkaar voor 't eerst aangekeken hadden. Maar evenonverdiend als ik haar verkregen had, moest ik haarook weer verliezen.

Toen hij dien volgenden morgen op school kwam, was't mijn Jopie niet meer. 't Was een gewoon schoolkind,een beetje stil, schuw joggie, dat zonder te spreken naarzijn plaats ging. 'k Probeerde een grapje: hij keerde z'nhoofd verlegen af, knipte met de oogen, alsof hij in eente fel licht keek.

'k Liet hem met rust en troostte me nog: 't Zal welslijten. Morgen of overmorgen komt hij weer gewoonnaar me toe.

Maar 't was „le vase brise": „N'y touchez pas, it estbrise."

Wat er in dat hoofdje en hartje is omgegaan, ben iknatuurlijk nooit te weten gekomen. Was hij in mij teleuri-gesteld, nu m'n feeenmacht uitgeput bleek? Had hijthuis een boel leelijks van mij moeten hooren, toen 'tbroertje na m'n weigering terugkwam? Had moeder

Page 96: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

85

hem verboden, voortaan vriendelijk tegen mij tozijn?

Hoe 't zij, mij verdedigen kon ik niet, 't misverstanduit den weg ruimen evenmin. Zwijgend moest ik 't dra-gen, hoe Jopie mij onverschillig voorbij liep, net deedof ik nooit wat voor hem geweest was. Uit was het voort-aan met zijn warme belangstelling in al m'n aangelegen-heden, met het ridderlijke geleide naar huis, uit met degansche genegenheid van z'n lief kinderhartje!

Van 't geld zag ik natuurlijk nooit iets terug. Dat wasop zichzelf al slim genoeg. Maar dat ik er bovendienm'n vriendje bij verloor, dat was nog veel erger. Datheeft me echt zeer gedaan — en, als 'k er weer overdenk, dan kan 't me nog verdrieten.

Page 97: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

DE MEIJERTJES.„Alida Antonia en Antonia Alida — of andersom,"

stelde het Hoofd ze voor, met een quasi-plechtige arm-beweging.

Ze stonden kleintjes en armoedig tegen elkaar aan ge-drukt in de groote schoolgang, maar hun loerende oogjeskeken toch dadelijk met een zekere vrijmoedigheid naarmij op. 'k Zag twee precies eendere bleeke oude-vrouwtjes-gezichtjes met rood omrande oogjes ondertwee gelijke kakelbonte wollen mutsen, twee dezelfdesolide wintermantels (knappe kleeren, maar zonder zorgof smaak gekozen voor deze schriele kindertjes) en daar-onder twee paar stokkerige dunne beentjes, waar de tewijde kousen slordig omheen slobberden. Ondanks denbetrekkelijken welstand van hun kleeding maakten zezoo'n zieligen, armzaligen indruk, dat het meelij mebekroop.

Maar toen ik ze meenam naar de klas en ze in hetzijgangetje hun kapstok wees, vielen ze me toch weermee. Wel leken ze zonder die dikke jassen haast angst-wekkend dun en schraal en hingen de confectie-jurkjeszoo wijd am hun magere polsen en nekjes, dat m'neerste gedachte was: „He, even een naald en draad, omal die drukknoopjes te verzetten," maar zij zelf schenenzich behaaglijk en op hun gemak te voelen. Zij begon-nen tenminste dadelijk heel vertrouwelijk met me tebabbelen.

„Op 't foorige school hinge me ook altijd naas me-

Page 98: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

87

kaar", vertrouwde de een me toe, waarop de ander voort-ging: „en me satte ook naas mekaar in de bank."

„Hoe noemt moeder jullie nu eigenlijk?" vroeg ik,want ik voelde toch de noodzakelijkheid, ze vroeg oflater uit elkaar te leeren kennen, al zag ik er voorloopigook niet de minste kans toe. En daar ratelden ze weerdoor elkaar als een lesje, dat ze al zoo vaak hadden op-gezegd, dat ze 't wel droomen konden: „Ikke beet Alien ik Tonia. En we heete allebei na ons pa en moe —want me moe heet Alida en me pa Anton."

„Ali en Tonia," dacht ik, terwijl ik ze samen in eenbank zette. ,Dan moet ik Ali links hebben, zoo leer ikze het vlugst uit elkaar." En toen ze daar zoo naast el-kander zaten, de twee precies eendere figuurtjes, had iker toch wel schik van. 'k Was er geloof ik zelfs, eenbeetje trotsch op, 'k vond het zoo iets, waar je thuis vanvertellen kunt:

„'k Heb een tweeling in de klas gekregen, en ze lijkenop elkaar als twee druppels water. Ik ken ze met geenmogelijkheid uit elkaar, als ze niet op hun vaste plaatsjezitten."

'k Voelde 't haast, alsof ze van mezelf waren. Och,och, wat zou m'n vreugde me gauw vergaan!

Zij zullen misschien twee of ten hoogste drie dagenin de klas geweest zijn, toen op een morgen een kleinmeisje, dat achter ze zat, plotseling in tranen uitbarstte:„Juffrau, dat nieuwe meissie het me sponsedoos afge-gapt," waarop het tweeling dadelijk in koor begon teschreeuwen: „Nee juffrau, wij niet, gerust niet, fraagu maar aan de andere kindere."

M'n eerste werk was natuurlijk, de gemoederen tekalmeeren.

Page 99: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

88

„Bedaar maar," zei ik tegen 't kleine ding, „diesponsedoos komt wel weer terecht. Maar 'k vind 't nietmooi van je, dat je zoo maar dadelijk zegt, dat datnieuwe meisje 'm heeft, want je hebt toch niet gezien,dat ze 'm wegnam."

„Nee juffrau, maar ze het er eerst aldoor soo na sittekijke."

„Dan wat 't zeker een heele mooie. Hoe ziet hij eruit?"

Ze lachte gevleid, door haar tranen heen.„Aan de eene kant staat de Koningin en aan de

andere kant Julejaantje en in 't midden de heele optochtmet de gauwe koets!"

„Ja, dat is zeker prachtig. Zoek nu eerst nog maareens goed in je kastje en onder al de voetenplanken, dankomt bij vast wel voor den dag."

Hij kwam echter niet voor den dag. En tijdens 'tzoeken bemerkte ik een zekere onrust bij m'n twee.lingen, een telegrafeeren en scharrelen met elkaar, datme in 't geheel niet beviel. Daarom zei ik: „Zoekenjullie nu allemaal eens in je kastjes en dan in je zakken.Misschien heeft een van jullie 'm per ongeluk in z'nzak gestoken."

Uverig gezoek; geen sponsedoos.„Ja, dan zal i k maar eens gaan zoeken. 'k Begin maar

het dichst bij Nellie's bank."En ik begon een der Meijertjes te fouilleeren, — en

had dadelijk beet. Groote ontsteltenis in de klas, terwillNellie riep: „Ja juffrau, dat is 'in." Maar daar begon medie kleine deugniet te keer te gaan: „'t Is toch me eigesponsedoos, 'k heb er ook soo een," en 't zusje onder-steunde haar: „Ja heusch juffrau, me moe hep 'm sellefvoor d'r gekocht in 't besarretje bij ons in de sraat."

Page 100: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

8g

'k Geloofde er natuurlijk geen woord van, maar nuwou ik toch Nellie's eigendomsrecht bewezen zien. En'k had een goeden inval.

„Vertel me dan maar eens," begon ik, „aan welkekant je het sponsje geborgen hebt." En tegen Nellie:„Jij je mond dicht!"

Ze had nog nooit de kansrekening bestudeerd en wistdus niet, dat ze met brutaal raden 50 pct. kans maakte.Ze liet 't hoofdje opzij hangen en keek verlegen.

Toen tegen Nellie: „Weet jij 't?" En die rateldedadelijk zonder aarzelen:

„'t Sponsie sit bij Julejaantje en 't lappie bij deKoningin en dr binne drie gaatjes in."

En daar een nader onderzoek deze getuigenis vol-komen bevestigde, kreeg Nellie de sponsedoos terug,terwijl ik tegen 't Meijertje alleen zei: „Je hebt je zekervergist, je moet thuis nog maar eens naar je eigensponsedoos zoeken."

Ze schikte zich heel gelaten in deze uitspraak, blijk-baar in haar schik, dat ze er zoo goed afkwam. Maarmij stond het geval lang niet aan, niet zoozeer nog om't bezwijken voor de verleiding, als wel, om de geraf-fineerde wijze waarop die twee kleine dingen gelogenen gedraaid hadden. Hoe slim het echter met ze stond,daarvan had ik nog geen flauw vermoeden. Dat bleekpas eenige dagen later.

De kwestie van het snoepen is op de volksschoolheusch geen onbelangrijke. Je moogt het natuurlijkonder de les niet toelaten, maar je kunt toch best be-grijpen, dat een kleuter, die een zakje lekkers rijk is,daar geen paar uur van kan afblijven. Daarom tref ikaltijd met m'n leerlingen de volgende schikking: Bij

Page 101: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

90

't binnenkomen deponeeren ze vrijwillig hun schatten(ook speelgoed is daarin begrepen) op 't tafeltje enin 't speelkwartier neemt ieder z'n eigendom weerterug. Dat tafeltje is heilige grond: wie 't wagen zou,daarvan wederrechtelijk iets of te nemen, zou vrees.ik, gelyncht worden. Vaak kan er een allersmakelijkstecollectie uitgestald liggen: drie zuurtjes, een balletje,vijf stukjes drop, een aangebeten appel, een cent, eentol, vier knikkers, enz. Voelt de bezitter zich echtermoreel sterk genoeg, om z'n schatten onaangeroerd inz'n zak te laten zitten, dan is hij daarin geheel vrij.Maar blijkt de verzoeking te sterk, dan gaat de zaak ookzonder pardon in de prullemand, al is 't een zak voIkoekkruimels.

Toen 'k Tonia dus onder 't lezen rustig zag zittenkauwen, met een mond zwart van de drop, verzocht ikhaar vriendelijk, mij den inhoud van haar zak maar eenste vertoonen. Na eenig tegenstribbelen kreeg ik dejonge dame zoo ver, dat ze met blijkbare tegenzin eenzakje drop voor den dag haalde. Maar 't onderzakje leekme nog zoo vol en m'n argwaan was nu eenmaal opge-wekt, dus zei ik: „zoek nog maar eens, misschien hebje nog wel wat." En toen kwam onder luid geschreimet horten en stooten een collectie snoepgoed voor dendag, waarvan ik de waarde toch minstens op een stuiverof zes schatte.

„Kind, hoe kom je aan al dat lekkers?" vroeg ik ver-baasd.

„He 'k van me moe gekrege," huilde ze.„Hoeveel centen heeft moe je dan wel gegeven?"„Een dubbeltje."„Dat heb je dan toch niet a 11 e m a al uitgegeven?

Hoeveel centen heb je nog over?"

Page 102: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

91

Aarzelend grabbelde ze twee centen under uit haarzak. Toen wist ik genoeg en 'k liet haar de heele zak om-keeren. Er rolden een stuk of wat dubbeltjes en centen uit.

„Hoe kom je aan dat geld?"„'k Mot een boodschap voor me moe doen, as 'k uit

school kom." Ze begon nu onraad te vermoeden enbrulde of ze gekeeld werd.

„Wat moet je dan halen?"„Een pond farkeslappies, bij de slager."'k Begon nu te gelooven, dat ze vanochtend werkelijk

geld voor een boodschap had meegekregen en er dehelft van versnoept had. Maar heelemaal zeker was iknog niet. Toen kwam ik op de gedachte, ook bij 'tzusje eens den inhoud van haar zak te onderzoeken enhaalde daar een zoowat even groot kwantum lekkers eneen ongeveer gelijk bedrag aan geld uit. Nu was ik dekluts heelemaal kwijt.

„En hoe kom jij aan al dat geld?" vroeg ik streng.„'k Mot ook farkeslappies foor me moe hale," blerde

ze met een vierkante huilmond.'k Vond het geval ernstig genoeg, om er werk van te

maken en verloor dus maar geen tiid met pogingen, ombij die twee achter de waarheid te komen. 'k Nam al't geld en snoepgoed in beslag en ging 't Hoofd inlichten.Die trok ook een bedenkelijk gezicht en zei: „We zullendadelijk de moeder hier laten komen."

En zoo werd ik een half uurtie later uit de klas ge-roepen: „Meneer fraagt, of u effetjes in 't kamertje wilkomme."

Toen 'k door 't leege, holle schoolportaal liep, warenze in een der hoogere kiassen aan 't zingen. Uit de on-geoefende kelen klonk het schel, in afschuwelijk groote-stadsdialect:

Page 103: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

92

Au teidre-e juigd, Au teidre-e juigdWien sand gaj niet beha-a-gen!

Een keurige ulster, fluweelen toque met een pluim, 'ngroote bont om, zoo zat moeder Meyer in 't kamertje.Eerst had ze nogal verontwaardigd gedaan: wat er noumet de kindere an de hand was, en of 't nou wel demoeite waard was, am haar uit dr werk te halen? Maar't Hoofd had kalm gezegd: „de juffrouw zal u alles welvertellen."

'k Gaf zoo kort mogelijk verslag van 't gebeurde. Endadelijk barstte ze los: „O God-nog-an-toe, hebbe zeweer in dr vaders jaszak gezete, die kleine krenge!Me man is tramconducteur, moet u wete en nou laat-iealtijd z'n fooien in z'n zak zitten. En nou had-ie gister-avond late dienst en toen het-ie z'n natte jas in dekeuken gehange en toen hebbe die slimme diere drvanmorgen vroeg de cente uit gegannefd!"

„Maar als u dat dan weet, waarom ziet u er dan nietwat beter op toe?" vroeg 't Hoofd.

„Och God meneer, 'k heb 't me man al zoo dikwijlsvoorgehoue, maar aan die heb ik niks geen steun. Als tie't merkt, vloekt en raast-ie tege mijn, dat 't mijn schuldis, dat de kindere zoo bennen en dan zeg ik: pas jij danbeter op je cente. Zeg u nou zelf, wat kan een vrouwalleen tegen zoo iets beginne, as dr eige man dr tegen-werkt? Och Heere, dat 'k dat nog an me kindere motbeleve, 'k ben zelf zoo fatsoendelijk opgebracht!"

Ze haalde haar zakdoek voor den dag en snikte.'t Hoofd en ik wisselden een meewarigen blik, wehadden er toch medelijden mee. En we probeerden,haar wat moed in te spreken: 't Was wel verdrietig, alsde kinderen zulke neigingen hadden, maar zij moest

Page 104: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

93

't toch ook niet al to zwaar inzien. Ze waren nog jong,'t kon nog best terecht komen. Met verstandige leidingen goed toezicht hadden we nog alle hoop, dat ze 'theelemaal afleeren zouden.

Ze liet zich wonderlijk gauw troosten; ze veegdehaar oogen af, stak den zakdoek weer op zak en kniktevolkomen overtuigd. Och ja, he, snoepe was alle kindereeige, begon ze, en als de kindere 't geld niet ver-snoepten, dee dr man het zelf, of wat ie dr anders meeuitvoerde, dat wist ze niet, want — opeens haar woedeniet meer meester — zij zag dr nooit een cent van. „Meloon ken le krijgen, 't fooiengeld hou ik zelf," zei diealtijd. „En daarom — nu vertrouwelijk — as ik dr watvan noodig heb voor 't huishoue, dan mot ik 't zelf weIneme. En 't was me vanmorgen ook niet overkomme,dat 'k die neste van meide de baas heb late spele metdie cente, as 'k vannacht niet zoo opgetobd had met hetkleintje, want daardoor was 'k een beetje laat op, ziet u.Maar u kan dr gerust op rekene — dit weer met moeder-lijke waardigheid — dat ze dr portie van me hebbezalle; 's kijke, of we die streke dr niet uit krijge kenne!"

Weer wisselden we een blik van verstandhouding.„'n Verloren proces," telegrafeerden onze oogen. Entoen stond ik maar op, 'k had er meer dan m'n be-komst van.

Toen ik 't portaal weer overstak, was 't zingen nogin vollen gang. Maar ze zongen nu een ander liedje,'k ving er net een brokstuk van op:

„Waar moeder ons leifdrajk gelajdde aan haar hand,Waar fader ons formde naar hart en verstand."Meer dan een jaar hield ik de Meijertjes in m'n klas.

't Lijk misschien niet zoo lang, maar wat ik in dien tijdmet ze uitgestaan heb, weet ik zelf nauwelijks meer.

Page 105: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

94

Steeds moest ik alles achter slot en grendel houden:'t Schoolgeld, de pennen, de potlooden. Alle kinderenwaren op hun qui-vive, centen mochten niet op 't tafeltjeneergelegd worden, want daarvan was 't eigendomsrechtzoo dadelijk niet te bewijzen. En toch gaf 't iederoogenblik nog scenes. Hoeveel keer ik ze de zakkenvol snoepgoed boven de prullemand liet uitschudden,hoeveel keer ik de gevonden centen met een briefje naarmoeder terugstuurde ('t mensch laten komen deden wenooit meer), hoe vaak ik ook een of allebei naar huismoest laten brengen, omdat ze zich onpasselijk gegetenhadden aan al die delicatessen, 'k zou het heusch nietkunnen zeggen. Ook niet, hoeveel klachten er kwamenvan de winkeliers uit de buurt, waar ze quasi met eenboodschap binnenliepen en dan met aapachtige sneiheid't lekkers van de toonbank gristen. En nooit kon je zetot een bekentenis brengen, ze zetten dadelijk een ver-vaarlijke keel op en dreinden, dat ze 't „heusch niet"gedaan hadden en dat 't dan zeker „me sussie" was ge-weest, wat bil hun groote gelijkenis en eendere kleedingook werkelijk moeilijk uit te maken was.

Hun armzalige gezichtjes leerde ik op den duur welnit elkaar, hun nog armzaliger zieltjes echter nooit.'k Zou niet weten, wie de leugenachtigste, de door-trapste van de twee was. Meestal beraamden ze samenhun plannetjes en speelden elkaar er voor uit, als 'tontdekt werd. Ook als leerling waren ze een ramp inde klas: lui, slordig, babbelziek, onoplettend, zonderliefhebberil of belangstelling voor iets. Ze waren echterniet dom genoeg, om ze te kunnen laten zitten en zoosleepte ik ze een paar maal mee over.

Tot ze me op een goeien dag kwamen vertellen: „Juf-frau, me moe het soo'n rusie gehad met de juffrau van

Page 106: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

95

een hoog, en nou gane me lekker verhuise." En eenpaar dagen later: „we komme heelemaal in de ... straatte wone en dan gane me bier fan 't school af."

'k Dorst m'n ooren niet te gelooven, maar 't Hook'kwam 't mij spoedig bevestigen.

Den laatsten dag brachten ze me hun portret. Daarstonden ze ten voeten uit, in hun mooiste plunje, terweerszijden van een bloemstuk of een tuinhek ofzoo iets.

Toen 'k dien middag thuis kwam, heb ik 't portret nogeens goed bekeken en het toen — wat 'k voor en na dientijd nooit met het portret van een leerlingetje gedaanheb — in kleine stukjes gescheurd.

En 's avonds bij de thee heb ik op iets heel lekkersgetrakteerd.

Page 107: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

STEVEN.„Kijk u 's juffrouw," hoorde ik opeens Riekje's opge-

togen stemmetje achter me, terwijl ik in 't speelkwartierheen en weer drentelde door 't plantsoentje vOtir deschool. En, omkeerend zag ik haar staan, stralend vantrots, met aan de hand een allerliefsten kleinen kerelvan een jaar of vier, vijf.

„Da's nou Steefie," zei ze bij wijze van voorstelling,„niewaar Steef?" En ze trok moederlijk z'n bontenschortje nog wat of en zette z'n rood katoenen flaphoedjerecht, terwijl Steefie z'n gaaf, rond kindergezichtje naarmij ophief en me met z'n schrandere donkere kijkersaandachtig bekeek.

„Wel," zei ik, „wat een flinke jongen ben jij! En magje al zoo alleen in 't plantsoentje komen spelen?"

„We wone hier vlak bij in de straat," zei Riekje ge-ruststellend. „Moeder kan 'm zoo van uit 't raam zien.En hij had al zoo lang gedwonge, om ook es hier tomagge komme, as wij met de klas hier an 't spele zijn."

„Nu, dan moet hij ook maar met de groote kinderenmeedoen. Neem hem maar mee in de kring, Riek."

Zielsgelukkig stapte het tweetal heen en nadat m'nmeisjes onder elkaar uitgevochten hadden, wie Steefie„aan den anderen kant" een handje mocht geven, werdde kleine vent ingewijd in de geheimen van:

„En die vrouw die kiest een kind."Sinds dien dag kwam hij ons vrij geregeld de eer

aandoen en zijn grootste vreugde was, als ik in de

Page 108: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

97

handen klapte om mee in de rij to mogen loopen tus-schen al de „groote kinderen." Dan straalden z'noogen als sterren en hij stapte, alsof 't parade was.

En een enkel keertje, als de „groote deur" al dichtwas (de laagste klassen hadden een aparten ingang) enniemand ons dus zag, mocht hij heel eventjes mee naarbinnen en naast z'n zusje in de bank zitten. Dan haddenwe allemaal evenveel plezier, Steefie, de kinderen enik, want we wisten allemaal wel, dat 't eigenlijk contra-bande was. En dan vond ik altijd nog wel een mooiplaatje of een suikerpepermuntje in de kast en daarnazei ik tegen een van de jongens: „Laat jij 'm zachtjeseven de deur uit, maar loop op je teenen, want alleklassen zijn al weer lang aan 't leeren!"

„Ik kom later ook bij u in de klas," zei Steven altijdmet groote beslistheid en dan antwoordde ik: „Da's goedhoor, dat doe je." En werkelijk wilde het toeval, dat toenhij op school kwam, ik juist m'n klas aan een „meester"moest overgeven en afdaalde naar de kleintjes.

Toen z'n moeder hem kwam brengen en 't Hoofd onsofficieel aan elkaar won voorstellen, moesten we allebeitoch wel erg lachen en we schudden elkaar de hand alseen paar oude bekenden.

Je kunt je dus al geen beter verstandhouding denken,dan die tusschen kleinen Steven en mij. En 't lijkt mis-schien ongeloofelijk, als ik nu ga vertellen, dat we haastgeen dag vrede met elkaar gehad hebben in al de tweejaar, dat bij mij in de klas zat.

Was hij dan zoo ondeugend? Och nee, dat niet; hijkwam uit een knap, ordelijk gezin en had geen bizondere

fouten of gebreken.Te dom misschien? Was hij dat maar geweest! Met

domme kinderen heb ik altijd heel veel geduld en als ze

Kinderen nit m'n klas. 7

Page 109: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

98

dan niet afgeblaft en -gesnauwd worden, zijn ze je zoodankbaar, dat ze zich meestal bizonder aan je hechten.

Nee, juist het omgekeerde was 't geval — Steven waste knap!

Een van de vele nadeelen van 't klassikale onder-wijs — ongetwijfeld heeft het ook veel voordeelen —bestaat hierin, dat le dezelfde leerstof behandelen moetmet veertig kinderen van zeer verschillende aanleg enontwikkeling. Je voelt je ongeveer als een moeder, dieacht kinderen heeft, waarvan 't oudste vijftien jaar en't jongste drie maanden is en die voor alien samen maareen gerecht mag koken. Al gebruikt ze nu nog zooveeloverleg, toch zal 't onvermijdelijke gevolg wezen, datde oudste met honger van tale! gaat en dat 't kleintjezich een indigestie eet. En een dergelijk proces vol-trekt zich dag aan dag in onze scholen. Als ik ietsnieuws ga leeren, b.v. een nieuwe letter bij 't lezen,of een nieuw „geval" bij 't rekenen, dan zijn er altijdeen stuk of wat, die 't van te voren al weten, na vijfminuten zijn de tien schrandersten er achter, na eenkwartier zoowat drie kwart van de klas, en als 't halveuur om is, blijven er nog een stuk of vijf over voor wie't dan nog pikzwarte nacht is. Zoo ben je den heelendag bezig met de middelmatigen en de dommerts envoor de flinken schiet er nauwelijks tijd en aandachtover. Die leeren 't toch wel, denk je dan.

Den eersten dag vertrouwde kleine Steven mij al toe:„Lezen kan ik al een beetje en rekenen tot honderd."'t Was of hij zeggen wou: „je zult niet al te veel werkmet mij hebben."

1k zei, dat ik dat prachtig vond, en nam het niet al tezwaar. Kinderen komen zoo vaak met zulke verhalen en

Page 110: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

99

dan is 't al mooi, als ze „hun eigen letter" en „die vanVader en Moeder" kennen en als ze kunnen t ellen tothonderd. Maar vraag je ze: hoeveel is vijf en drie, danstaan ze met den mond vol tanden. En dat is maar geluk-kig ook, want op onze volksschool is 't eerste halfjaargewijd aan de getallen tot 1o, in 't tweede brengen ze't tot twintig, het derde halfjaar leer je ze optellen enaftrekken tot honderd en in 't vierde komen de tafels ende deelsommetjes aan de beurt. Zoo breng je dus voiletwee jaar zoek, met wat Steven — 'k merkte na kortentijd met schrik, dat hij waarheid had gesproken — alten naastenbij wist, toen hij op school kwam.

Met lezen was 't al net zoo: hij kende eenige letters enleerde zich zelf de andere van opschriften, naambord-jes, winkel-etalages, of zelfs uit de krant. Wist hij vaneen woord maar een of twee letters, dan vroeg hij aanz'n zusje b.v. „Wat staat daar?" en vond dan zelf uit,uit welke andere letters het woord bestond. Met dienieuwe letters, was hij dan weer in staat, andere woor-den te ontcijferen, en zoo hadden al die vreemde figuur-tjes in korten tijd voor hem geen geheimen meer. Druk-of schrijf-, gewone of hoofdletters, hij las ze alle metevenveel gemak. En had hij 't moeilijkste woord maarBens goed angekeken, dan had hij de spelling ervan ookmeteen in zijn schrander brein opgenomen. Zoo ver-raste hij mij een der eerste weken, toen 'k de klas woord-jes op de lei liet schrijven naar eigen keuze, met inplaats van de traditioneele serie: aap, oom, roos enz.,een collectie drie- en vier-lettergrepige woorden neer teschrijven, zooals: WETERINGSCHANS, VARKENS-SLAGERIJ enz., alle in Hoofd-drukletters! En al diewoorden kon hij lezen en hij wist precies waar hij zehad zien staan 1

7*

Page 111: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I00

Als men nu weet, dat we in die laagste klassen denheelen dag niets anders doen dan lezen, rekenen en„woordjes maken," met tot afwisseling wat schrijven,teekenen en zingen, dan kan ieder begrijpen, dat m'narme Steven zich niet verzadigen kon aan het rantsoengeestelijk voedsel, dat de school hem bood. Z'n geestleed dag in, dag uit geeuwhonger en 't was me, of ik 'tverwijt in z'n blik las: „Mensch, dat weet ik toch alle-maal al lang! Waarom kom je me er dan telkens weermee vervelen? Vertel me toch eindelijk eens watnieuws."

Ik raadpleegde het Hoofd, of we hem niet in een hoo-gere klas konden plaatsen. Maar die ontraadde 't sterk.

„In de derde, vierde klas is hij al evenmin op z'nplaats," zei hij. En in een paar maanden schiet hij diekinderen toch ook voorbij. Bovendien hoort hij, wat z'nleeftijd betreft, toch niet tusschen die grooteren. Wezullen liever eens met de ouders praten, of ze hem nietop een duurdere school willen doen, waar 't leerplanwat uitgebreider is en 't leeren toch altijd iets vluggeropschiet."

Toen moeder kwam, was ze uiterst verbaasd. Wat! deschool waar Riekje zoo „lief" leerde, zou voor Stevenniet deugen? En ze was nogal zoo blij geweest, dat Stee-fie hier ook geplaatst was en dezelfde juffrouw had ge-troffen, die Riekje zulke mooie liedjes en zoo aardigschrijven had geleerd! Ja, dr man en zij hadden ook welgemerkt, dat de jongen erg „bijdehand" was en ze had-den er al over gepraat, of hij later niet wat verder zoukunnen leeren, als hij van school kwam. Maar nu al opeen andere school! En 't kind boven z'n stand opbren-gen! Ze wist niet, of dr man daar wel voor to vindenzou zijn. Maar ze zou er nog wel eens met 'm overt

Page 112: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

IOI

praten, en ze zou 'm alles vertellen, wat meneer ge-zegd had.

Daar bleef het bij ik hield Steven in m'n klas. 't Kindwerd knorrig en onvriendelilk, ongehoorzaam en watze met een schoolterm noemen „onoplettend." Terwijlde klas en ik ons verdiepten in 't mysterie van: eenhaak — tien ha-ken, een raam — vier ra-men, bouwdehij een spoorbrug van griffels en potlooden, of trachtteuit te vinden, onder welke helling le een sponsedoos opde bank kunt plaatsen, eer hij met kletterend geraasover den planken vloer komt rollen. En als ik dan heelingespannen met de klas bezig was, wist ik er weleens geen anderen weg op, — 'k weet nog niet, of ik erom lachen of huilen moet — dan hem eens een kwar-tiertje „voor straf" in den hoek te zetten. Daar stondhij dan en beschouwde misschien de constructie van z'nschoenen, of mogelijk wel van het schoolkaal, of andersdie van het spinneweb, dat boven z'n neusje hing. Hijzal er zich in ieder geval iets geleerd hebben en die ge-dachte was ook nog m'n eenige troost.

Een enkele maal kon ik wel eens iets vertellen, datook hem interesseerde, b.v. als er in de leeslesjes sprakewas van maaien, hooien, dorschen of zoo iets en ik dekinderen daar in een paar zinnen iets van uitlegde. Ofals het eens te pas kwam en ik in 't kort vertelde waarthee en koffie, rijst of katoen vandaan komt. Dan keekhij me de woorden haast uit den mond en wist het menatuurlilk den volgenden keer haarfijn terug te vertel-len. En, o ja, dan was er nog een les....

Zoo 's middags tegen half vier, als we al gelezen engeteekend of een taallesje geschreven en sommetjes ge-maakt hebben, dan kijk ik wel eens, of er voor 't laatsteleervak niet: „Taal (vent.)" op 't lesrooster staat. En als

Page 113: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

102

't er niet op staat, dan — schoolopzieners en inspec-teurs zullen toch deze verhaaltjes niet lezen en jongestudeerende onderwijzers hebben er gelukkig geen tijdvoor, want 't is een ernstige zonde, om van 't lesroosterof te wijken en ik zou ze niet graag op 't verkeerde padbrengen — dan doe ik maar net, of 't er w el op stond.Vooral 's winters, als 't licht al aangestoken is en m'nziel altijd een beetje in opstand komt tegen „nachtar-beid" voor zulke peuters en ik niet meer van ze eischenwil, dat ze dan nog zich ernstig inspannen om „mooi"te schrijven, alle letters even ver van elkaar en alle„pootjes" even schuin en even dik!

Als dan de lees- of teekenboekjes weggeborgen zijn,en de klas is zoo ongemerkt aan 't babbelen en roezengeslagen, in afwachting van 't bekende tikje, dat zeweer tot de orde moet roepen, dan heb ik er ieder keerweer m'n aardigheid in, om 't zelfde trucje uit te halen.Ik ga op m'n dooie gemak op m'n hoogen stoel voor deklas zitten, de armen over mekaar, en staar, als in ge-dachten verzonken, voor mij uit. 't Is of ik de heele klasen alles om mij heen vergeten ben. Of 't kan ook betee-kenen: „Ziezoo, wachten is nu maar op jullie".

In minder dan tijd heeft er een mij in 't oog gekregenen 't is, of er een electrische schok door zoo'n kind gaat.Als door een veer gespannen, strekt het den rug, 't zet devoeten netjes naast elkaar op de plank, vouwt de handenaan den rand en gaat me zitten aankijken. In een oogen-blik zitten er zoo drie, acht, twintig. De overige hebbennog geen erg, babbelen en spelen door. Dan gaan zewenken, fluisteren, naar mij wijzen met waarschuwendeblikken: „Zeg, kijk dan, mooi zitten, de juffrouw gaatvertellen!" Een enkele, die 't nog maar niet begrijpenwil, krijgt een goedbedoelde por: „Toe dan suffert!"

Page 114: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

103

En ik zit maar voor mij uit te kijken en zie en hoorer nets van. Eindelijk zitten ze allemaal als geschil-derd, met groote bedelende oogen. En dan ontwaak ikuit m'n gepeins: „Nee maar, wat zitten jullie mooi! Watis er aan de hand?"

Dan hebben ze erge pret. „U gaat toch vertellen!"Maar ik houd me onnoozel. „Hoe weten jullie dat?"

Meestal komt er dan iets van: „Nou, dat kenne wezien". En een enkel keer roept er een: „Omdat u zooging zitten", of „U zat al een verhaaltje te bedenken!"En dan laat ik me vermurwen en zeg: „Nou, luister danmaar," en ik steek van wal.

Concurrentie of critiek heb ik niet te duchten, hoogeentreeprijzen zijn er niet betaald en dus vinden ze 't ge-lukkig altijd „mooi."

Een spookje of een realistische vertelling, een antiekof een modern verhaal, een treurspel of een lachsucces,ze slikken 't met evenveel graagte en als 't uit is, zuch-ten ze diep en zeggen: „he!" van voldoening. En als debel gaat en ik houd plotseling op en zeg: „ja, nu moetenjullie naar huis", dan trappelen ze van ongeduld: „hejuffrouw vertelt u 't dan eventjes uit, he toe juffrouw,gauw dan even!"

En dit was ook het eenige leervak, waarmee ik m'nSteven nog kon boeien. Dan zat hij onafgebroken naarmij te kijken in gespannen aandacht, de mond stijfdichtgeperst, de ellebogen op tafel, de wenkbrauwentot een accolade vertrokken boven de felle oogen.

't Leek wel, of hij zeggen wilde: „Zie je, je hoeft nietaltijd zoo vervelend te wezen, je kunt ook wel mooiedingen vertellen. Als je maar wou, dan zou je me besteen boel prettige dingen kunnen leeren."

Maar den volgenden dag begon 't zelfde lieve leventje

Page 115: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

104

weer van voren af: lezen, rekenen, een taallesje. Endan had hij 't in minder dan Been tijd al en kon de les-jes droomen en 'k wed van voor naar achter en van ach-ter naar voor uit 't hoofd opzeggen. En dan verveeldehij zich en z'n geest feed weer honger!

Arnie Steven, 't was een verdriet, maar voor mij evengoed als voor jou. Voor mij was 't ook niet prettig, jedaar te zien zitten, te weten wat je noodig hadt en 't jeniet te mogen geven. Vaak heb ik gedacht: „He, zoo'njongen privaatles te geven!"

Dan had ik hem eens wat anders laten proeven, dan 'tdunne watersoepje, dat ik dag aan dag in de klas op-lepelde!

Maar toch, de vreugde was kort geweest. Want 'kvrees m'n jongen, dat je in korten tijd m'n geestelijkevoorraadschuur geheel uitgeput zoudt hebben, en ik jeaan knapper koppen had moeten toevertrouwen, om jeonverzadiglijken honger naar kennis verder te stillen!

Page 116: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

IMMETJE.'k Moet er den heelen dag aan denken; telkens schiet

het me opnieuw in de gedachte. En dan vraag ik me af:Wat zou jij gedaan hebben? Had jij dat ook kunnendoen? en is het ten slotte zoo wel het beste?

En telkens rijst er een nieuwe vraag. Maar ik kangeen van alle beantwoorden.

Ze zit nu al een paar maanden bij me in de klas, vlakvooraan op de eerste bank. Daar had ik haar den eerstenmorgen gezet, omdat ze er zoo frisch en proper uitzagin haar licht flanellen jurkje en heldere, stijf gestrekenboezelaar. 't Glanzende goudblonde haar was in tweestevige vlechtjes verdeeld, met een vroolijk rood strikjeer om. 't Heele kindje zag er zoo smakelijk en welver-zorgd uit, dat ik mij er voorloopig maar op trakteerde,haar vlak vOar mij te hebben. En dienzelfden morgengaf zij mij ook nog een extra verrassing.

'k Liet ze allemaal de handjes opsteken, om de zin-delijkheid te inspecteeren. Eerst van binnen en toen vanbuiten. En 'k vertelde ze, dat ik dat nu voortaan elkenmorgen en elken middag zou doen. Want dat is eenvaste gewoonte van mij. Doordat ze geregeld gecontro-leerd worden, wennen de kinderen er aan, voor 't naarschool gaan, de handen te wasschen, de smeerpoesenstuur je naar de kraan, ze al of niet bestraffend en deleerboekjes blijven aanmerkelijk langer schoon. Boven-dien, al heeft het niets met het principe te maken, is 'tme telkens weer een genot, 't bekijken van die veertigpaar kinderhandjes.

Page 117: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

io6

Wat me er zoo in bekoort, zou 'k niet precies onderwoorden kunnen brengen, maar er zit een groote charmein al die verschillende soorten handjes, de grove naastde fijne, de mollige en de magere, de forsche en de ten-gere, de blanke en de bruine; al die opgeheven handjesmet hun uitgespreide vingertjes, ze zijn in hun soorteven mooi en aantrekkelijk. En terwijl ik met speurders-blik als een nijdige politieagent door de rijen loop, hebik alle moeite m'n gezicht in die barsche plooi te houdenen niet hier en daar zoo'n snoeperig handje te streelenen te knuffelen. En 'k zou die verkwikking voor oog enhart aan 't begin van elken schooltijd niet graag willenmissen.

Maar toch, hoe zeer ik in dit opzicht verwend ben,toch kreeg ik dien morgen een schok toen haar handjesomhoog gingen. En nog iederen dag opnieuw sta ik erstil naar te kijken en begrijp nog maar niet, waaromdie handjes zoo roerend mooi zijn. 'k Ben Been schilderof beeldhouwer en weet niet, waarin de bizondereschoonheid schuilt, 'k zie alleen een paar kleine, sier-lijke rose handjes met onbewust-bevallige gebaartjesen, 't zij in rust of in beweging, in iedere houding ver-heugen ze mij door hun schoonheid en poezie.

Nu ik zoo uitweid over haar uiterlijke bekoorlijkheid,lijkt het haast, of die alleen me getroff en heeft dieneersten dag. Maar ik kreeg ook een klein tipje opgelichtvan den sluier, die haar veel bekoorlijker innerlijk nogvoor mij verborg.

„Immetje" stond ze op de lijst. 't Was een naam, dienik niet kende en 'k deed m'n traditioneele vraag: „Enwat zegt Moeder tegen je?"

Ze hief 't ronde kopje op en 't hooge stemmetje zong:„Immy." En 't leek me opeens de liefste naam, die je

Page 118: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

107

zoo'n klein blondje geven kunt. Maar blijkbaar vond zehaar antwoord nog niet volledig genoeg en met eenvertrouwelijken blik in haar lieve kijkers ging zijverder: „En als 'k heel zoet ben, dan zegt ze Schatte-poes."

Wie na een dergelijke confidentie van zoo'n pop haarniet dadelijk een klein plaatsje in z'n hart inruimt, moettoch wel heelemaal van steen wezen, dunkt me.

En zoo dit ze nu al een maand of drie op haar plaatsjein de voorste bank en is m'n dagelijksche vreugde. Alsonderwijzeres kan ik 't eigenlijk niet goed praten dat 'khaar die plaats laat houden, want ze is een van de orde-lijkste, rustigste leerlingen en daarbij heel schrander endie hoor je op de achterste banken te zetten, of, als zedaarvoor te klein zijn, dan in een van de buitenste rijen,terwijl je zoo'n daaldersplaatsje vlak 3/66r je hoort te re-serveeren voor den grootsten droomer of den ergstenwoelwater. Maar tot nu toe heb 'k nog geen afstand kun-nen doen van 't plezier, haar dicht bij me te hebben,want moeder heeft gelijk: als ze zoet is, is ze eenschattepoes, en ze is altijd zoet. Ze heeft het natuurlijkaanvallige van een Jong poesie, al wat ze zegt, komt ereven innemend uit. En ze kan zulke grappige dingenzeggen!

Verleden week stak ze onder 't lezen opeens haar rosevingertje op en verraste me met de verbazingwekkendemededeeling: „Juffrouw, wij hebben thuis een boek endaar staan al de letters in van hier op school."

Blijkbaar verkeerde ze in de meening, dat die letterseen speciale uitvinding van mij zijn en dat ik ze haar ende andere kinderen alleen leer uit tijdverdrijf, om denlangen dag op school om te krijgen.

Page 119: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

x o8

Dezer dagen zat ik voor schooltijd schrijfvoorbeeldenin de boekjes voor te schrijven. Immy stond met beidearmpjes op 't tafeltje geleund en hield me gezelschap.Voor me stond een bakje viooltjes. Zij bekeek ze aan-dachtig, toen begon 't hooge stemmetje te zingen: „Mooizijn ze, he juffrouw, net fluweel. Maar ze zijn toch nietvan fluweel, is het wel?" En heel teer streek haar sier-lijk vingertje over de donzen bloemblaadjes.

Toen opeens kwam 't er schuchter en geheimzinniguit: „Waarvan zijn ze dan eigenlijk w e 1 gemaaktjuffrouw?"

En toen 'k eerlijk bekende, dat 'k dat ook niet wist,keek ze me wat ongeloovig aan en zei berustend: „Als'k later groot ben en in zoo'n hooge klas zit, dan zal ikhet nog wel leeren, he?"

Ze heeft een allerliefst glashelder sopraantje en is dolop zingen. Ze kent een nieuw liedje ook dadelijk en alsik dan zeg: „Nu mag Immy 't ons eens komen voorzin-gen", dan is haar dag goed. Ze spreekt ook niet plat,zooals bijna alle volkskinderen in de groote stad.Misschien wel, omdat ze in een betere buurt woont,zooals ik laatst ontdekte.

'k Liep door een der rustige straten van de deftigewijk, die aan onze schoolbuurt grenst, toen 'k opeensm'n kleine Immy op 't trottoir zag staan touwtjespringen.

„Kind," zei ik, „ hoe kom je hier zoo verzeild?"„Ik woon hier toch", lachte ze en wees me een zware

deur, waarop ik den naam van een bekend specialist las.En m'n verbaasd gezicht ziend, ging ze voort: „Niet inal die mooie kamers, die zijn allemaal van Dokter, zal iku eens vertellen, hoeveel kamers die wel heeft?" Ze teldeop haar vingertjes: „Eerst de spreekkamer en de wacht-kamer en 't eetkamertje en boven de salon en de slaap-

Page 120: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

1 09

kamer en de badkamer." Toen, op het sousterrain wij-zend: „Daar is de keuken en de kamer en de slaap-kamer, daar wonen wij, ziet u. Maar touwtje springenmoet ik altijd voor de deur doen, want ik mag geen le-ven waken voor Dokter."

Er wordt onder schoolmeesters nog wel eens gediscus-sieerd over de vraag, wie prettiger leerlingen zijn, dejongens, of de meisjes. Wat mij betreft, ik zou het nietkunnen zeggen, behalve voor 't speelkwartier. Wantofschoon je met de jongens veel meer zorg en onrustuitstaat, spelen ze toch zooveel aardiger, dat het gewoonniet te vergelijken is. Zoo gauw ze den voet op de speel-plaats gezet hebben, komen ze in actie. De allerwildstenbeginnen onder luid geschreeuw en met uitgepreidearmen heen en weer te rennen, om hun longen te vullenen de stramheid uit hun leden te jagen. De overigen drin-gen in een beweeglijk kluwen om een, die met z'n tan-den de knoopen uit een eind touw staat te trekken. Danpakt hij er vlug twee bij den arm en „spant in". Nog eenstuk of wat warden in het touw geduwd, dan geeft deeigenaar, zonder op het roepen der anderen: „He Piet,mag ik auk?" acht te slaan, een flinken ruk aan de leid-sels: hrrt! En weg stuift de „brandweer" of „gefangenis-wage" of wat ze dien dag moeten voorstellen!

De achtergeblevenen kijken het span even verlangendna, maar ook maar heel even. Dan geeft er een plots eengevoeligen opstopper aan wie 't dichtst naast hem staat:„pats, jaj bint 'm", en de heele troep vliegt uit elkaarvoor „kraagertje" of „sitkraagertje" of „foetje fan deHoer." En zoo zijn binnen twee minuten al je jongensmet bezweete koppen in 't volst van hun spel.

Nu de meisjes. In druk discours komen ze op de speel-

Page 121: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

10

plaats aangedrenteld zonder eenige haast. Laten we nueens zeggen, dat een van haar ook een touw uit den zakhaalt, en dat het voornemen bestaat, daarmee te gaantouwtje springen. Dan heeft 't eerst heel wat voeten inde aarde, eer ze haar keus bepaald heeft, wie al en wieniet mee zal doen. En het versmade Grietje of Sientjelegt zich ook niet zwijgend bij die uitsprak neer.

„Sau", heet het dan, en werom mag ik nie majdoen?'k Heb jau gistere toch auk in de kring gekause?"

Of als ze minder logisch aangelegd is: „As je maannie kiest, dan sal ik a u k es fertelle, wat jar ...., of „watjau sussie" of iets dergelijks.

De eigenares van het touw aarzelt bij die bedreiging,maar nu smijt Jetje, die tot de uitverkorenen hoort, plotshet touw neer: „Dan doen i k niet maj." En dan is erruzie en gekibbel, en gehuil en „'k sal 't lekker an dejuffrau segge." En ondertusschen is 't speelkwartier alvoor 't grootste deel om.

Een ander keer hebben ze hun keus misschien wateerder bepaald, maar nu blijven ze toch zeker steken bijde oplossing van de vraag, wat er gesprongen moet wor-den. De eene heeft verklaart zich voor: „Ajn, twaj, hoe-saj!" de andere drenzen om: „Schajpe saale ofer desaj." En wordt eindelijk na veel gesnib en vinnig ge-kibbel de knoop doorgehakt, dan kun je er zeker vanzijn, dat een stuk of wat nijdig wegloopen: jesses naj,de dubbelde, dan doen ik niet maj." En ook dan is 't vol-strekt geen uitzondering, als ik ze hun gang laat gaan,dat ze nauwelijks of nog niet eens begonnen zijn, alswe weer naar binnen moeten.

M'n Immy kan nog maar steeds niet den smaak in datsoort spelen te pakken krijgen. Ze is nooit haantje-devoorste, daarvoor heeft ze een te zachten aard. Met

Page 122: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

III

een paar groote bezorgde kijkers staat ze mee in denkring 't aftellen aan te kijken. Die „af" is, zet dan ge-woonlijk een grooten mond op, dat 't „falsch" gegaanis — en ik moet toegeven, meestal wordt er „falsch"afgeteld — en dan beginnen ze weer „over" af te tellen,en soms gaat daar ook 't heele kwartier mee verloren.Verdriet het haar dan al te zeer, dan glipt ze als eenaaltje uit den kring en komt haar troost bij mij zoeken.Ze geeft me een arm en begint te babbelen:

„Zal 'k u es wat vertellen? Gistermiddag mocht ikmee naar boven, om te helpen dekken, en toen wasDokter al thuis. En toen vroeg-ie of ik al mooie liedjesleerde op school. En weet u, wat ik toen voor hemgezongen heb? Van: „Als vogels en bloemetjes slapengaan." En toen zei hij, dat 't een heel mooi liedje was,en toen mocht ik de mooiste appel van 't dessert uit-kiezen."

En als ik haar dan uit haar zonnig wereldje haal metde woorden: „Waarom speel je nu niet met de anderemeisjes mee?" dan drukt ze haar kopje tegen m'n 'armals een kleine poes en zegt zachtjes: „Och, ze spelenniks aardig vandaag. Eerst mocht Beppie niet meedoen,omdat ze een kapotte schort voor heeft en 't is maarzoo'n klein scheurtje. En nou Saartje ook weer niet,want ze wil haar dropjes niet uitdeelen. Nou, en ze zegt,dat ze 't niet mag van dr moe, want ze zijn voor dehoest en niet om te snoepen, dat kan ze toch niethelpen?"

Van morgen komt ze verrukt binnen huppelen: „Kijku nou es juffrouw, kijk es, wat ik om heb?"

Om 't blanke halsje droeg ze een fijn zilveren kettinkje,waaraan een glimmend blauw hartje bengelde.

Page 123: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

112

„Kind", zeg ik, „wat een prachtige ketting!"Ze lacht me beschermend toe. „Dat is geen ketting,"

zegt ze goedig-terechtwijzend. „Weet u, hoe dat heet?Dat is een colliertje."

„Zoo, dat wist ik niet. En van wie heb je dat mooiswel gekregen?"

„Van m'n oom en tante." Op een toon, alsof ze zeggenwou: „Dat spreekt toch vanzelf."

„Nou maar, jij hebt een lieve oom en tante, hoor!"'t Gouden kopje knikte toestemmend. Toen zichzelf

bekijkend: „Dit boezelaar heb 'k ook pas gekregen enm'n schoenen." En de oogen weer naar mij opslaand:„En verleden jaar, toen 'k hier gekomen ben, heb 'kalles nieuw gekregen en ook allemaal nieuw onder-go ed."

En plotseling m'n verbaasd gezicht bemerkend, zongze met haar hoog stemmetje: „Ik krijg toch alles vanoom en tante! 1k woon toch bij ze in huis!"

Ik had er nets van geweten. „En Vader en Moederdan?" vroeg ik, zoo gewoon als ik maar kon met dicht-geknepen keel.

„Vader is toch dood! En Moeder woont in Den Haag,met Henk en Jan. En als oom en tante naar haar toegaan, dan mag 'k altijd mee."

Alles heeft ze me verteld, 'k ben nu geheel op dehoogte. Na Vaders dood heeft zijn broer de weduwe, diemet drie jonge kinderen achterbleef, willen helpen.'t Kinderlooze echtpaar wilde wel een der kinderenaannemen, maar, zelf dienstbaar als huisbewaarders,konden ze de twee wilde jongens van 8 en 10 jaar niethebben; alleen voor lieve, zachte Immy heeft „Dokter"toestemming willen geven. En bedenkend, dat het kindbij oom en tante beter verzorgd is, heeft Moeder, die nu

Page 124: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I13

zelf haar brood moet verdienen, afstand gedaan vanhaar Schattepoes.

Toen is de bel gegaan en we zijn met 't leeren be-gonnen, Immy vlak voor me op de eerste bank. En 'kheb m'n oogen niet van haar of kunnen houden. Onder't lezen zat ze kaarsrecht, 't lieve, rose wijsvingertjevolgde aandachtig rij na rij de eentonige zwarte letters,'t ronde mondje vormde zoetjes de moeilijke woordenen fluisterde ze zachtjes voor zich heen. Bij 't zingenhield ze de handjes gevouwen, 't vochtige mondje halfopen, de groote kijkers onafgebroken op mil gevestigd,'t was net een engeltje van een oude schilderij.

Maar 't aandoenlijkst vond ik haar onder 't schrijven,'t gouden kopje ernstig gebogen, zoodat ik 't sneeuw-blanke nekje met 't fijne zilveren „colliertje" te zienkreeg, de wonder-mooie handjes op de bank, 't eene inrust op 't schrijfboekje, 't andere dapper voortwerkendaan al die moeilijke op- en neerhalen van zoo'n m, endan nog zoo'n m en dan nog een, een heele rij vol, eerje 't potlood mag neerleggen.

En Moeder, aldoor heb ik aan jou moeten denken.Hoe heb je het gekund? Als ik bedenk, dat ik, devreemde, de „schooljuffrouw" haar voor geen lief dinghier van de bank zou willen missen, hoe heb jij, demoeder, dan de kracht gehad ... nee, 't is niet eens bijelkaar te vergelijken.

Ik ken je niet, 'k weet niet of je gevoelig of onver-schillig, ijverig of gemakzuchtig van aard bent. 'k Hoophaast voor je, dat je een koude egoiste bent, dat je zegt:„Ziezoo, voor dat kind heb 'k tenminste niet meer tezorgen." Maar 'k weet wel beter, zoo ontaard kun jeniet zijn, want je bent Immy's moeder.

Rinderen nit m'n klae. 8

Page 125: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

114

Moederliefde denkt niet om zichzelve, is 't wel? Enje hebt gedacht: „Ze zal het ginder goed hebben enbeter verzorgd worden en ik kan haar niet alles geven,wat ze noodig heeft." En voor 't welzijn van je kindheb je je opgeofferd.

Moeder, ik bewonder je in ik breng je m'n eerbiedigehulde! Maar dieper dan bewondering en eerbied voelik toch m'n medelijden. En telkens als ik aan je denk,springen m'n oogen weer vol tranen.

Page 126: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

GAASSIE.Z'n entree was niet bepaald glorierijk.'k Herinner het me, alsof 't gisteren was. Nog zie ik

het holle, vierkante schoollokaal met z'n naakte smake-loosrose gekalkte muren, nog troosteloozer in het valelicht van den grauwen Januari-morgen. Nog voel ik deijzige door merg en been dringende kilte, die dezeruimte blijkbaar gedurende de Kerstvacantie heeftopgespaard en die zich, ofschoon de Etna-kachel rood-gloeiend staat, maar niet zoo in een half uur verjagenlaat. En nog kan me hetzelfde gevoel van onmachtbekruipen, als ik bedenk, hoe dan al dat kleine grut bijje binnengebracht wordt, dat z'n aandeel verstandelijkeen zedelijke leiding, z'n portie onderwijs en opvoedingvan je komt eischen en dat je, om te beginnen, niet eenseen behoorlijk verwarmd vertrek voor hun blauwe ver-kleumde leedjes kunt aanbieden.

Opeens, in de gang, een luid gebrul, als van een var-ken, dat gekeeld wordt. 't Gebrul zwelt aan, steeds meeren — als je voelt, dat het niet harder meer kan — ver-schijnt hij opeens in de deuropening, voortgesleurd dooreen resolute moeder.

Ze maken tegenwoordig wel van die poppetjes vanwollen draad; als ze goed gemaakt zijn, kun je bestraden, wat de armen en wat de beenen moeten voor-stellen. Bij een arbeiderskind in winterdos is dat nietaltijd zoo gemakkelijk uit te maken; gelukkig weten ze

8*

Page 127: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

116

het zelf, zoodat je vrij gerust kunt aannemen, dat waarze op staan, hun voeten zijn en het bovenste stuk hunhoofd bevat. Als zoo'n vormelooze klomp kwam ook't brullende varkentje naar binnen rollen; 't eenige aanhem, dat „den mensch" deed vermoeden, was z'n „on-menschelijk" geluid en een paar vuurroode knuistjesboven een wijden vierkanten schreeuwmond ergens opeen klein plekje, dat per ongeluk open gebleven wastusschen een ruige wollen ijsmuts en een enorme, zeskeer om-en-omgewikkelde roodwollen das.

„ja juffrau, Gaasbertus Krnajles. En hier het u sepokkebriefie!" En daarop tegen den brullenden anti-wetenschaps-mensch: „Sa je nau stil wajse! Mo'k 'nsmajres hale?" vergezeld van een paar stevige op-stoppers, die, misschien wel dank zij z'n meer danvoldoende kleeding even weinig uitwerking hadden alsde bedreiging met de gewapende macht.

„Haj wil liefer nie na schaul, siet u," legde de resolutemoeder mij uit, voor 't geval, dat de zaak mij nog nietvolkomen helder zou zijn. „Maar 't sal wel wenne, watu?" Waarop ze zich omkeerde met een: „Nau, dan gaan'k maar, om twalef uur kom ik 'm wel hale," en eengezicht van: „Knap jij dat zaakje nu maar verder op,daar word je voor betaald."

M'n eerste werk was, Gaasbertus Krnajles wat of tepellen, of liever hem te ontdoen van z'n buitenstengroven bolster. Dat had al dadelijk een dubbel resul-taat: niet alleen kwam er een stevig vierkant kereltjevoor den dag met een paar rooie wangen, een brutalewipneus, pientere bruine kijkers en een lekkeren rondenkaasbol, maar ook hield oogenblikkelijk het brullen op.Want nu z'n oogen en z'n ooren vrij kwamen, had onsjongmensch zooveel te zien en te hooren in deze nieuwe

Page 128: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I 17

omgeving, dat hij heusch tijd te kort kwam, om ook nogz'n misnoegen kenbaar te maken.

Trouwens, dat misnoegen zakte bij de minuut en inminder dan een kwartier waren we de beste vrinden.Hij vertelde, dat hij „Gaassie" heette en z'n „klaanesussie: Jaupie", dat hij thuis ook nog een „klaan poesie"had, „kaak maar!" waarbij hij z'n beide handen toonde,die vol krabben zaten. En nog zooveel meer had hitme te vertellen, dat het alleen maar jammer was, datik m'n aandacht niet bij hem alleen kon bepalen; 'k hadmij best met hem geamuseerd. Maar 'k had warempelnog wel iets anders te doen. Dus zette ik hem op z'nplaats en zei, dat hij daar stil moest blijven zitten enz'n mondje houden, dan ging ik nu aan alle kindereniets vertellen, aan hem ook.

Maar jawel! Nauwelijks had ik mij omgedraaid of ikvoelde hem achter aan de slip van m'n schort: „Tante!Haur nau nog's effies!" En daar barstte een lang ver-ward verhaal los, dat niet te remmen of te stuiten was.Tot hij eensklaps het telraam ontdekte en met eenstralenden lach op z'n gezicht zichzelf onderbrak: „Wat'n lollige balletjes! die ke je niet ajte, he? sajkers omfan te lajre!"

Met een zoet lijntje troonde ik hem weer naar z'nplaats en probeerde, mij even met een paar anderenbezig te houden, die m'n hulp en steun nog meer noodighadden. Maar daar klonk z'n forsch geluid alweer overde klas: „Au kaak es, 'n poes! daar op 't dak an d'aufer-kant! Haj sit op de mussies te loere; wat 'n kreng, he?Sa 'k 'm 'n stain na se kop smajte?"

En zoo ging het dien heelen eersten morgen. Geenoogenblik kwam hij tot rust. Alles wat hij opmerkte,aan mij, aan de andere kinderen, aan 't lokaal, dat alles

Page 129: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I18

moest tot uiting komen. Met groote belangstelling in-formeerde hij naar doel en beteekenis van alles, wathem nieuw en onbekend was: het bord, het rekenrek,de leesplank, het podium, de mantel om de kachel, hetventilatie-toestel. En onveranderlijk dreunde dan z'nrefrein: „Sajkers auk om fan te lajre, he tante?"

Wij „menschen van 't yak" moesten eigenlijk alle-maal zelf een hok vol kinderen hebben. Of anders ten-minste ergens in huis wonen, waar de kinderzegen grootis. Om eenig begrip van kinderen te krijgen, bedoel ik.Want niemand moet zich verbeelden, dat je dat krijgt,wanneer je ze alleen in hun doen en laten op schoolmeemaakt. Op school draagt ieder kind een masker(behalve misschien de paar eerste dagen), op schoolgelden andere wetten, wordt onder „deugd" en „on-deugd" heel iets anders verstaan dan in 't gewone leven.En wie dus kinderen alleen kent uit de klas, loopt ge-vaar, een saai, doodsch, levenloos kind w e r k el ij kbraver te v i n d e n — niet het te zeggen, want dat doenwe allemaal wel eens dan eentje dat vief, levendigen mededeelzaam van aard is. Een kind kan thuis harden gevoelloos, een despoot voor de jongere broertjes enzusjes — zelfs misschien voor vader en moeder —wezen en op school het „lievelingetje van de juffrouw"worden, alleen omdat het intelligent is en netjes werkenen, — bovenal — stil zitten en z'n mond houden kan.En, omgekeerd, komt het maar al te vaak voor, datmoeders hartelap, het gevoeligste, liefste, guitigste ding,bij „de juffrouw op school" maar geen goed kan doen,en dag aan dag thuiskomt met afkeuringen of straf-werk: „Ik mag onder de les niet praten", of „Ik moetin de bank stil zitten"; heist tien of vijf-en-twintig keer

Page 130: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I19

of eenig veelvoud daarvan. Alsof ooit eenig kind zelf-beheersching kan leeren door 't maken van strafregels!

Maar, cm op Gaassie terug te komen, in eenige dagenontpopte hij zich tot een allerleukst jong — en tot eenallerverschrikkelijksten leerling. Had ik hem alleenonder m'n leiding kunnen hebben, had ik een flinkenlap grond voor hem beschikbaar gehad, ik zou mij geenidealer leerling hebben kunnen denken. Gezond enschrander, altijd eerlijk en rechtuit, levendig belang-stellend in al wat van God geschapen of door menschen-handen gemaakt is, handig en practisch, begiftigd meteen goed hart, een opgewekt humeur en en een grootedosis echten otivervalschten volkshumor, wat kan eenmensch nog meer verlangen? En wat praat ik van aparteleiding? De jongen was overal op z'n pleats, leerde vanalles en van iedereen, wist precies, hoe een chauffeureen auto bestuurt, een hoefsmid een paard beslaat, eenmelkbezorger de maat afmeet, de wagenbestuurder detram laat wisselen, de schoenmaker een zool onder eenschoen zet en de koekebakkersjongen zes taartedoozenop z'n hoofd belanceert en dan nog kans ziet op enof z'n fiets te komen en de voorbijgangers te molesteeren.

En daarbij was hij ijverig en hulpvaardig genoeg.Zoolang ik hem kon bezighouden met baantjes als kolenhalen, banken versjouwen, boodschappen loopen, stapelsschriften of leien naar 't berghok brengen, — liefst leien,die zijn zwaarder — had ik heusch geen kind aan hem.„Het u nog wat faur me te doen?" was 't dan, en „Laaiu maar op juffrau, 'k bin sterrek! 'k Heb gistere paarde-flajsch gegajte I"

Maar in de klas, onder de gewone les! 0, laat me daarniet aan denken! Job's geduld en Salomo's wijsheid hadje noodig gehad — en dan was je er misschien nog niet

Page 131: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

120

gekomen. Want stilzitten, 't was hem puur onmogelijk,dat beweeglijke kerngezonde jong met z'n ijzersterkespieren en z'n krachtig stroomend bloed. En z'n mondhouden — hoe kan een mensch in 's hemelsnaam z'nmond houden, als hij haast overloopt van nieuws, als z'nmoeder 's middags aardappels heeft gebakken met eenui „dr daurhajngesnaje", als er in de „Faaselstraat" eenhond is auferraje en toe ..." ('k zal u de details maarsparen), als er bij ... zulke „faane sakmesse faur derame legge", als — waar zou ik eindigen als ik eenswerkelijk een lijst wou opmaken van alles, wat zoo'njeugdig stadsbewoner merkwaardig genoeg vindt, omer z'n gedachten mee bezig te houden en bovendienkennis van te geven aan z'n medemenschen?

En nu doe ik nog net, of z'n toehoorders van hout ensteen waren, in plaats van levende wezens, die tochdagelijks ook hun wel en wee hebben en evenmin vanhun hart een moordkuil willen maken. En dan, niet-waar, de eene confidentie lokt de andere uit!

't Is het begin van den schooltijd, de kinderen zittenaan hun sommen. Opeens, gegniffel en gelach in denhoek, waar Gaassie zit. Ik kijk op en ontdek z'n linker-schouder en z'n achterhoofd. Hij schudt van de pret ende twee jongens in de bank achter hem, evenzoo. Hetheilig boontje naast hem — ik zorgde altijd voor denheiligste der heiligen als z'n buurman — werkt zoetdoor.

„GUM"Dadelijk keert hij zich om, nog stikkend van 't lachen.

„Juffrau, ken dat nou? Jen, die saat, dat ..."„Nee Gijs, ik hoef het niet te weten. Aan je werk!"Gehoorzaam buigt hij zich over z'n sommen, maar ik

Page 132: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

121

weet, dat ik hem in 't oog heb te houden. En geen drieminuten later zit hij dan ook weer „omgedraaid".

„Gijs!"Ditmaal kijkt hij schuldbewust. „Ja jfrau" en buigt

het zondig hoofd opnieuw voorover.Maar even later zie ik hem met een been uit z'n bank

hangen en met een hoogst emstig gezicht een nieuwengoocheltoer voordoen aan z'n buurlui links van hetgangetje.

„Pak je lei maar op Gijs en ga maar weer bij 'ttafeltje staan."

Het tafeltje is m'n verbeteringsgesticht, de afzon-dering wil nog wel eens heilzaam werken. Gaassiebezocht deze inrichting dan ook vrij geregeld, metmeerder of minder succes. Maar op dagen als deze, alshij al te onrustig is — zeker „paardeflajsch gegajte" —helpt zelfs dit isolement ook niet. Als ik dan ook na,laten we zeggen, vijf minuten voor den vierden keernaar het tafeltje kijk, is hij weer ontsnapt. Hij staateen heel eind verder, bij de meisjesrij en is blijkbaarin een twistgesprek gewikkeld met een mijner Xan-tippe's, z'n kop achterover, een elleboog vooruit: „Sig!as j4 me nau!"

Dit keer hoef ik nets te zeggen: hij voelt m'n blik,kijkt op en druipt af als een geslagen hond.

„Zijn je sommen af, Gijs?"„Naj jfrau, baana." Heel penibel en hard voortwer-

kend.Dan is het circa half drie. Hoe we zoo'n middag dan

om kregen, hoe we allebei tobden, worstelden, ploeter-den? Als ik het letterlijk opschreef, ik vrees, dat m'nverhaal zeer eentonig zou worden. En je kunt zoo'n kindook niet de straat op sturen met een cent om knikkers

Page 133: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

122

te koopen en daarna zichzelf te leeren rekenen in 'tplantsoentje v6Or de school; dat verbieden de verorde-ningen en de „paedagogiek."

Maar als het dan eindelijk vier uur was en je stondmet ze in de gang, trillend op je beenen en te moe, omuit je oogen te kijken, dan kwam hij soms opeens be-rouwvol op je al: „Mauj lastig bin ik femiddag gewajst,he? Maar u sal 'r es sien, morrege gaan ik effies faan op-passe 1" En terwijl de rij afmarcheert, knikt hij me nogeens veelbelovend toe: „Sal u dr es sien!"

Gaassie, Gaassie! Du meine Wonne, o, du meinSchmerz!

Page 134: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

JUUDJE.Enfant, vous etes l'aube et mon ime est la plaineQui des plus douces fleurs embaume son haleine

Quand vous la respirez.VICTOR HUGO.

Wat is het toch, dat ons zoo machtig in het kind be-koort, ons zoo onweerstaanbaar tot hem aantrekt, onssteeds opnieuw weer weet te boeien?

Zou 't niet het nieuwe, frissche, ongerepte wezen?Die oogen, zoo helder en klaar, dat velletje zoo zuiveren fluweelig, de tandjes zoo blinkend wit, het haar zoofin en zoo glanzigl En meer dan dat alles tezamen, z'nzieltjel Is er iets bekoorlijker, aantrekkelijker, boeien-der dan de kinderziel? lets frisscher, nieuwer, oorspron-kelijker?

Het kind volgt nog niet de versleten, platgetraptepaden van ons conventioneele denken, het oordeelt enhandelt naar z'n eigen — meest zeer logischen — ge-dachtengang. En de resultaten zijn steeds belangwek-kend, vaak oerkomisch, soms zelfs verrassend 1

De wereld bestaat uit ooms en tantes, koekjes en bon-bons zijn gratis overal verkrijgbaar, een veldbloempje,een blank kiezelsteentie zijn niet genoeg te waardeerenschatten, een vlechtmatje (liefst rood-met-goud of blauw-met-zilver) is oneindig veel mooier dan Moeder's Per-zische kleedje, de hond van den melkboer is een zeergezien persoon, wiens relatie op hoogen prijs wordtgesteld, met de schillenkar een eindje mee mogen rii-

Page 135: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

124

den behoort tot de zaligste genoegens, den „Usco-man"een uurtje helpen, tot de hoogste onderscheidingen.

Zoo zou ik kunnen doorgaan en ieder uwer zou m'nlijst kunnen verrijken met teekenende grappige voor-beelden.

Want elk kind, 't zij dom of schrander, stil of uit-bundig, gesloten of mededeelzaam, onbeduidend ofgeestig — verraadt ons nu en dan door een komischgezegde verrukkelijk-origineele van z'n denken envoelen. Een kind, beroofd van dit echt-kinderlijke,kunnen we ons haast niet voorstellen. 't Zou doendenken aan een lente zonder bloemen, aan een vruchtzonder sap, aan een bosch zonder vogels

„Judith" las ik op de leerplichtkaart. En voor mijnverbeelding rees een Oostersche prinses met trotschegebaren en een ongenaakbare houding, met amberkleu-rige huid en Egyptische oogen, gekleed in kleurige zijdeen getooid met gouden sieraden en fonkelende juweelen.

„Juist juffrouw, zoo staat ze ingeschreven, maar wijzeggen altijd maar Juudje."

Nog met het beeld van m'n Oostersche prinses vooroogen, richtte m'n blik zich op het bleeke, sjofele kindjein haar groenig-zwarten omslagdoek. En ik was blij omdie naamsverandering.

„Ik kom 'r zelf even brengen", ging de vader voort,zich blijkbaar niet heelemaal op z'n gemak voelend indeze omgeving van moeders-met-kinderen. „Want 'rmoeder is niet meer zoo erg goed ter been, ziet u, diekan alle dagen numero vier verwachten." En, dadelijkm'n vragenden blik begrijpend, met echte vadertrots:„Ja, zij is de oudste, onder haar heb 'k nog een jongenen een meisje!"

Page 136: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

125

Weer keek ik naar m'n Oostersche prinses. En opeens,met een schok, zag ik, dat dit kind geen kind was, maareen oud vrouwtje in miniatuur. Kwam het door dieouwelijke omslagdoek, door de gelige bleekheid van 'tmagere gezichtje, door het wisselen der tandjes, wathaar een mummelmondje gaf? Nee, dat was het allemaalniet: 't was het ouwelijke, zorgelijke kijken der halftoegeknepen oogjes, 't was het ouwelijke, zorgelijkezieltje zelf, dat me uit die oogjes aankeek.

Ze schenen te weten, die oogjes, van al de zorgen enpijnen der aanstaande bevalling, ze schenen me levens-wijs toe te knikken met een: „Ja, wat zeg je dr van, nonal nommer vier, waar moet het op die manier naar toe?En wat een moeite en getob, om die allemaal fatsoenlijkgroot te brengen!"

En met ontzetting dacht ik: Wat moet dat kind in diezes jaar van haar bestaan aan levensvreugde te kort zijngekomen,met hoeveel zorgen en zorgjes is dat heel-jongezieltje al bezwaard, dat het nu reeds iedere frischheid,iedere veerkracht mist! Of, erger nog, zou het die ooitwel bezeten hebben? Zouden misschien de zorgen enbekommernissen van een Lang voorgeslacht al vO6r degeboorte hun stempel op haar hebben gedrukt; zou zemet dit nude versleten zieltje op de wereld zijn gekomen?

Twee jaar hield ik Juudje in m'n klas, niet een keer inal dien tijd zag ik haar als een echt kind. Spelen deed zenooit. „Je schoene hebbe dr zoo van te lije en de kinderetrekke je altijd je goed stuk", antwoordde ze, als 'k haarvroeg, waarom ze niet mee hinkelbaantje of kruip-door-sluip-door speelde. Veel liever kwam ze aan m'n armhangen, om me deelgenoot te maken van alles, wat erzoo zwaar op haar hartje woog.

Page 137: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

126

Want snateren kon ze en deed ze graag, als een echtoud wijfje. En terwijl ze zoo bezadigd naast me heen enweer drentelde, onthulde het schelle stemmetje met descherpe keelgeluidjes me heel de intimiteit van het huis-houden, waarin ze leefde. Van kleine Iesie af, die „nietzuigen wou" en „dauwwurrem" had, tot Opoe toe, diemet oome Mau ook bij hen inwoonde en die kookte en deaardappels schilde, terwijl oome Mau met Vader opnegosie ging.

't Scheen wel, of dat kind nooit een pop of prentenboekbezeten had, of ze nooit vroeg naar bed ging, of ze nooitiets anders deed dan tusschen de groote menschen zitten,hun gesprekken afluisteren, en hun zorgen en zwarig-heden in haar klein hoof* opnemen en verwerken. Enook scheen 't, alsof er nooit iets anders dan zorg ennarigheid verhandeld werd in dat gezin!

Met de andere kinderen ging Juudje om, zooals ze 'tdenk ik, van haar moeder met de buurvrouwen had af-gekeken: wantrouwig, scherp, venijnig en bovenal, cri-tisch! „Gunst, wat een gekke hoed heb je op!" „Ajak-kes, dat zou ik niet lusten, hoor," of „'t Gaat jou wat an,as me moeder me haar zoo wil strengele".

Maar nooit zag ik haar met een „vriendinnetje" samenvan dezelfde appel bijten, hapje am hapje, zooals kin-deren zoo graag doen, of met de armen om mekaars halsen oogen als sterren elkaar de gewichtigste geheimeninfluisteren: „Nee zeg, en moet je hooren ...."

Zelfs met haar eigen broertje en zusje speelde ze niet,veeleer had ze iets van een bedillerige zure gouver-nante. Als 't Zaterdagsmorgens mooi weer was, kwamze, keurig uitgedost, met ze naar 't plantsoen, am mij in't speelkwartier to begroeten. En dan moest je haar hoo-ren: „Lewietje, geef de juffrouw een handje ... Nee

Page 138: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

zzq

domme jongen, je mooie handje .... he je nou weer eenvuile neus? waar he je je zakdoek dan gelate? .... Se-fietje! wil je hier blijve, mot je valle en je mooie jurkvuil make? .... Lewie schop niet zoo tege die steentjes,je stoot je heele schoene stuk!"

Meen niet, dat ze niet van ze hield. Maar haar liefdewist geen andere uiting dan de getrouwe nabootsingvan moeders opvoedingssysteem en ze kwam dus nietverder dan tot knibbelen en vitten en een angstvalligezorg voor hun kleeren en schoeisel. En broer en zusjevan hun kant? Noch het nerveuze rustelooze jongetje,noch de kleine waggelende dikzak met haar rooie wan-gen en tintelende pretkijkers trokken zich iets aan vande vermaningen van groote zus Juudje, maar evenmintoonden ze haar eenige aanhankelijkheid. 't Leek meeen ondankbaar werk, de educatie van Lewietje en Se-fietje, maar toch gaf zij er nooit den moed bij op.

Het voorjaar bracht eenigen welstand in 't gezin:Vader was nou „in de bloeme", zooals Juudje me, nietzonder trots, vertelde. En de bewijzen daarvan ontvingik dan ook spoedig genoeg: Alle voor den handel afge-keurde koopwaar werd grootmoediglijk voor mij be-stemd, zoodat van nu af aan m'n lokaal steeds vol stondmet verlepte, half-uitgevallen bloemen.

't Was een echte bezoeking. Toch had ik niet het hart,ze weg te gooien, eer ik er met Juudje over geconfereerdhad en we samen tot de conclusie waren gekomen, dathet mooie er nu toch wel zoowat af was. En ook pro-beerde ik maar ieder keer opnieuw een opgetogen ge-zicht te zetten, als ze weer met zoo'n handjevol slappegeknakte pronkstukken kwam aanzetten. Erkend dientte worden, 't koninklijke gebaar, waarmee ze mij wer-den aangeboden, maakte veel goed. En bovendien kreeg

Page 139: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

128

ik bij iedere bezending een gratis les in de plantkundeop den koop toe.

„Weet u nou, wat dat benne?" vroeg ze dan, met eenneerbuigende vriendelijkheid.

„'k, Geloof een soort dubbele narcissen?" giste ikaarzelend, vooruit al bevreesd, dat 'k weer „onvoldoen-de" zou halen.

Haar meelijden glimlachje bevestigde m'n vrees.„Nee", wees ze me terecht, zooals je 't een klein kinddoet, dat vraagt, of die rooie dingetjes daar boven in dedenneboomen nou geen worteltjes zijn, „nee juffrouw,dat benne prins-augeenejussen! En die, dat bennekweenviktorejaa's!"

Ja, dank zij 't „Geschaft" van haar vader, had ze vanveel artikelen verstand. Toen ze eens een klein ventjein verrukking zag over een purperkleurige capsule vaneen flesch, goot ze koud water op z'n enthousiasme doorte beweren, dat „dat geen cent waard" was. Een vol-gend keer wist ze een andere dreumes, die zich schatrijkwaande met een stuk zilverpapier, nauwkeurig in telichten, dat het geen „echt zilver" was en dat haarvader dat verkocht voor z66veel centen het kilo. Voorhoeveel centen wist ze ook precies, maar ik ben het totm'n spijt vergeten.

Op mijn beleid viel ook heel wat aan te merken, vondJuudje. Lieve hemel, wat was ik roekeloos! Ik nam zoomaar een nieuw pijpje krijt, als 't andere nog niet heele-maal op was. In 't begin hadden we zelfs formeel strijdover dit laatste punt. Als zij 's Zaterdags verzuimd haden dus 't blad van haar schrijfboek niet mee had kunnenvol schrijven, verzette zich haar gansche ikheid er tegen,om 's Maandagsochtends op een nieuw blaadje to begin-nen en steevast kwam dan haar vingertje omhoog: „Juf-

Page 140: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

129

frouw, mijn blaadje is nog 1 ang niet vol." Tot ik haarvertelde, dat ze later, als ze 't heelmaal netjes volge-schreven had haar schrijfboekje mee naar huis mochtnemen. „En dan kun je je thuis nog eens oefenen op aldie open plekjes". Toen was ze met het idee verzoend:„en daar kan me moeder dan nog es een briefie opschrijve", oordeelde ze praktisch.

't Ergste had ze het te stellen, als ik nieuwe pennenuitdeelde. Ten eerste: waren al die pennen nu wel ge-noegzaam versleten? Zij had b.v. met de hare gisterennog best kunnen schrijven. Stel nu eens, dat er nog eenstuk of wat zulke dragelijke pennen onder waren, die ooknog eenige dagen meegekund hadden! 't Was eenvoudigniet om aan te zien, zoo'n kapitaalsvemietiging! En dan,dan liet ik al die oude pennen ophalen — en zoo maarin de prullemand gooien! We gooide nu iets weg, datnog zooveel waarde had? Wie weet, hoeveel ze nog welper kilo opbrachten!

Zoo ongeveer moet haar gedachtengang wel geweestzijn, want alleen op die manier kan ik haar aarzelendverzoek verklaren, of zij die pennen mocht hebben, diein de prullemand lagen. En gelukkig heb ik het begre-pen en haar stellig beloofd, dat ik ze een volgenden keervoor haar zou bewaren. Intusschen schijnt ze echterbij wader haar licht te hebben opgestoken, betreffendede handelswaarde van roestige pennen; ze heeft er ten-minste nooit weer om gevraagd.

Arme kleine Juudje! Voor ons allen breekt eens dedag aan, waarop we tot de droeve ontdekking komen,dat er op de wereld ook nog andere menschen zijn, dan„ooms en tantes", die slechts ons welzijn beoogen. Vroe-ger of later ervaren we, dat veel van wat zoo mooi blonken schitterde, enkel klatergoud of „zilverpapier" was.

Kinderen nit m'n klae. 9

Page 141: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

130

Maar nog nooit is iemand door die wetenschap geluk-kiger geworden.

En daarom bekruipt me telkens, als 'k weer aan m'narme Juudje denk, het diepste medelijden. Want nietslijkt me troosteloozer, dan het leven nooit anders danvan z'n meest dorren, prozalschen kant te hebben beke-ken, en dus nooit volop kind te zijn geweest. En heelsmartelijk voel ik, dat de toekomst geen schatten genoegkan brengen, om haar dit gemis te vergoeden.

Page 142: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

JAN.Paedagogiek is een dik woord en 't heeft een deftigen

klank. Je kunt het uitstekend gebruiken, als je eens bi-zonderen indruk wilt maken op een moeder (niet op eenvolksmoeder natuurlijk, die zou je aankijken, of 't je inje bovenkamer mankeerde): „Ja mevrouw, ziet u, uitpaedagogische overwegingen ..." Maar verder — laatik 't nu maar eens eerlijk uit „de school" klappen —verder heb je van de paedagogiek, die je voor je oplei-ding uit de boekjes geleerd hebt, een bedroefd beetje —om nu niet te zeggen heelemaal geen — nut, wanneerje voor de klas komt te staan.

't Grootste bewijs voor deze stoutmoedige stelling is,dat geen twee onderwijzers eender met hun klas om-gaan. Bij den een regent het den heelen dag grapjes, bijden ander wordt geen overbodig woord gesproken, maarwerken de kinderen zoo vlijtig als bijen, een derde zoektz'n heil in strengheid en een ijzeren consequentie, bijden vierden is 't al geduld en zachtheid. En probeerheusch maar niet, om 't „net te doen" als je buurman,want, zoo ergens, dan geldt hier de waarheid: Als tweemenschen hetzelfde doen, dan is het daarom nog niethetzelfde.

't I s ook niet uit een boekje te leeren, het leiden vankinderen, want het is zuiver een kwestie van intultie. Jemoet voelen, wat voor een kind belangrijk is en wat niet,wat hem verheugt of bedroeft en — bovenal: wat hem

9*

Page 143: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

132

kwetst, wat z'n eergevoel of z'n rechtvaardigheidsgevoelbeleedigt. Dit laatste vooral is volgens mij een cardinaalpunt en ik heb de ervaring, dat je, wanneer je die ge-vaarlijke klip omzeilen kunt, al een heel eind op dengoeden weg bent. je hoeft de kinderen heusch niet zoo-veel goed te doen, je hoeft ze niet aan te halen, niet over-matig te prijzen, geen presentjes te geven of prijzen uitte loven. Als je met je min of meer vergrofd en afge-stompt gevoel van volwassene maar niet al te veel en tevaak over hun ziel krast, zullen ze je steeds weer be-loonen met een schat van genegenheid en roerend kin-dervertrouwen.

En als je dan bovendien maar gedurig bedenkt, watvoor onnatuurlijken dwang je 't kind den heelen dag op-legt, met zooveel uren aaneen „stilzitten" en „mond-

houden" en aandacht voor je eigen gulden woorden vanhem te eischen, als je hieraan gedachtig maar een beetjetolerant bent voor z'n n o o d z a k el ij k e ardwalingenvan 't pad der schooldeugd, doch, dan red je 't met iederegemiddelde klas wel vanzelf.

Natuurlijk tref je er of en toe toch nog wel eentje,waar je met den besten wil van de wereld maar geenvat op kunt krijgen, een bizonder gevoelige of een bi-zonder ongevoelige, een die met geen geweld in of uitz'n rust is te krijgen en waar je dag aan dag vergeefsje zenuwen op verslijt.

En dan, o die allerprettigste kant van ons vak! danoverkomt het je ook nog wel eens, dat je plotseling totje groote verrassing merkt, het gewonnen te hebben bijeentje, die je al zoowat had opgegeven. 1k denk, datzoo'n kind dan op den langen duur tot de overtuiging isgekomen, dat je 't toch niet zoo kwaad met hem meenten dat je hem niet speciaal voor je eigen plezier het

Page 144: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

133

leven zoo zuur maakt. Maar de aanleiding, die hem erdan ten slotte toe brengt, de wapens neer te gooien enzich onder je vaandel te scharen, die aanleiding is altijdeen heel toevallige en — je zult er vergeefs in eenigpaedagogiekboek naar zoeken.

Voor de aardigheid wil ik eens vertellen, hoe ik, jarengeleden, het hart won van Jan.

Het is op onze scholen een wet van Meden en Perzen,dat de kinderen gedurende de eerste twee leerjaren on-der leiding staan van een onderwijzeres, om dan over tegaan in de handen van het „sterke geslacht." Dit heeftonder de kinderen de vaste overtuiging gevestigd, dateen „juffrouw" hen in een hoogere klas niet meer „an-kan" en daardoor is 't ook een nationale schande gewor-den, om na je achtste of negende jaar nog „baj een juf-frau te sitter'

Was het dan wonder, dat Jans's elfjarig hart heele-maal in opstand kwam, toen hij, in de zesde klas zittenblijvend, na op zijn minst een jaar de zegeningen vaneen „majster" te hebben genoten, ook nog deze degra-datie moest ondergaan? En, als comble, nog bovendiende juffrouw van z'n kleine broertje! Was er, goed be-schouwd, voor hem wel een andere uitweg, om 't laatsterestje van z'n prestige tegenover z'n broertje op te hou-den, dan door regelrecht in de oppositie te gaan?

Hoe blij ik ook was, dat ik dien keer m'n klas eersthet vijfde, en daarna ook nog het zesde halfjaar mochthouden, m'n vreugde werd toch wel een beetje getem-perd, toen ik bij 't binnenkomen in de „zesde" daar denslungeligen Jan zag zitten met z'n spits bleek gezichten z'n lange lattige ledematen. Want ofschoon ik metden kleinen Nico nooit last had en hem, al was 't ook in

Page 145: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

134

de achterste gelederen, nog steeds mee over had kunnensleepen, 't heele gezin stond toch ongunstig bekend.

Vader was kellner en blijkbaar geen geheel-onthoui-der, moeder een eerste ruziezoekster, 't groote zusjekende ik al uit de handwerkklas als een lastige onhan-delbare meid en over Jan luidde 't oordeel van den on-derwijzer, die hem nu had laten zitten: een onverschil-lige vlegel, waar nets meet te beginnen was.

Toen er dus tegenover mij nog onwil bij kwam, ofliever de zeer bewuste wil om duidelijk te demonstree-ren, dat hij „maling had an dat malle waaf", kan iederbegrijpen, hoe'n plezierige leerling ik aan hem kreeg.

Onomwonden verklaarde hij door z'n heele gedrag,dat hij niet verkoos door te werken, op te letten, z'nbest te doen, in een woord: mij te gehoorzamen.

'k Geloof, dat hij graag had gezien, dat 'k mij vreese-lijk kwaad op hem gemaakt had; hoe meer scenes, hoeliever. Maar gelukkig was ik zoo wijs, den vrede in m'nprettige klas zoo min mogelijk door hem te laten ver-storen. Ik zette hem achteraan in den onschadelijkstenhoek en liet hem daar maar in z'n eigen sop gaar koken.En pas wanneer hij de rust van de andere kinderen ofvan mijzelf al te zeer bedreigde, zei ik: „Jan, ik kan jeniet 'anger gebruiken, ga maar een beetje aan den muurstaan!"

Nu had ik nog een voorrecht en dat was, dat ik geengeweld met hem hoefde te gebruiken. Ik denk haast, dathet tegen z'n eer was, om zich nog door een „juffrau" telaten aanraken. Tenminste na zoo'n sommatie stond hijaltijd dadelijk op, trok een gezicht, alsof hij zeggen wou:„Mensch, 'k ben blij, dat ik es even niet naar je ver-velend gezicht hoef te kijken" en slofte naar den muur,waar hij als een baliekluiver tegenaan ging staan hangen.

Page 146: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

135

Na een kwartiertje had hij dan ook daar wel weer ge-noeg van; dan ging hij wat ordentelijker staan om tetoonen, dat hij desnoods wel weer naar z'n plaats terugwou — en dan liet ik hem maar weer gaan zitten.

Natuurlijk kwam er op die manier niet heel veel vanz'n werk terecht. En, als ik aan die school niet toevalligtusschen 12 en 2 had moeten overblijven, vrees ik, datik m'n geweten daar ook niet al te zeer mee had be-zwaard. Nu ik echter op zijn minst tot half een in deklas bleef, leek het mij nog de natuurlijkste straf ('t wastrouwens ook de eenige, die ik voor hem wist te beden-ken), hem na twaalven het achterstallige werk te lateninhalen. En werkelijk, 't zij door z'n verlangen naar devrijheid, 't zij omdat er nu toch geen publiek was, amz'n „branie" te bewonderen, dan werkte hij gedweeachter elkaar door, tot ik hem de rest cadeau deed enhem gaan liet.

En zoo sukkelden we een week of wat met elkaarvoort, zonder dat er eenige verandering in ons gedragmerkbaar was. Tot... nu komt het groote on-paedago-gische moment!

Op een middag had ik als naar gewoonte m'n tafeltjewat opgeruimd, m'n boek klaargelegd en m'n boteramuitgepakt (een boteram met een gekookt ei er tusschen),toen Jan z'n griffel neerlei en me aankondigde, dat hij„klaar" was. Met een hoofdknik riep ik hem bij mij, omz'n sommen na te zien.

„In orde," zei ik. „Nu nog je taalwerk." En liet hemde lei weer wegnemen. Maar op datzelfde oogenblikkeek ik toevallig naar hem op.

Men moet zelf een-en-twintig jaar geweest zijn en eensvanaf je 's morgens inderhaast ingepropte boteram-van-acht-uur tot over twaalven gevast hebben, om te weten,

Page 147: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

136

hoe lekker en ook hoe doordringend sterk zoo'n boteram-met-ei ruikt. M'n eigen geprikkeide reukzenuwen wezenme den rechten weg en onmiddellijk begreep ik de rich-ting van Jan's schuw-begeerigen blik. En tegelijkertijdvoelde 1k aan m ij n maag, wat een honger die jongenook moest hebben.

Ik lei een halve boteram op den hoek van 't tafeltje:„Daar, proef maar eens!" Half van mij afgedraaid greephij het, bromde iets, dat werkelijk wel „dank-je" konverbeelden en verdween er mee achter z'n lei.

Toen ik den volgenden morgen m'n twaalf-uurtje stondklaar te maken, zag ik opeens het bleeke spitse gezichtvan m'n dierbaren Jan voor me en — pakte er voor hemook een boteram bij in. Uit bravigheid? Of om zeif nietsvan m'n rantsoen te hoeven afstaan? Of om straks vanm'n maal te kunnen genieten zonder door Jan's hon-gerigen blik gestoord te worden? De overwegingen vooronze daden zijn niet altijd precies op te geven, maar ditweet ik wel: met paedagogiek hadden ze op dat oogen-blik niets uit te staan.

En na twaalven, toen 'k weer aan m'n tafeltje zat,maakte ik 't nog erger. Zoo onpaedagogisch mogelijk zeiik tegen m'n vis-à-vis daar ginds op de achterste bank:„Zie je, 'k dacht het al wel, dat jij me vanmiddag weergezelschap zou houden. 'k Heb voor jou ook maar eenboteram meegebracht. Hier, kom 'm maar halen."

We hadden teekenen dien middag en op een gegevenoogenblik stond ik iets op 't bord voor te doen. Daarhoorde ik gegrinnik achter m'n rug. 't Kwam uit denhoek, waar Jan zat en zonder er verder bij te denken,keerde ik me om en zei: „Ga maar zoo fang uit je bank,Jan."

Page 148: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

137

Opeens zag ik heusch wel goed? — daar liet diegroote lummel zich voorover op z'n bank vallen en begonte huilen als een klein kind!

Als ik het op een gloeienden Augustusdag uit eenstrakblauwen hemel plotseling had zien sneeuwen, hadik niet gekker kunnen opkijken. Daar moest ik meervan weten! Ik liep er heen, zag Jan's echte tranen, toenhet roode schuldbewuste gezicht van kleine Evert naasthem — en was in tien tellen geheel op de hoogte.

Jan h a d het niet gedaan! Hij had juist z'n levenwillen beteren, goed willen oppassen, zelfs heldhaftigweerstand geboden aan Evert's „lolletjes". En toen —niet alleen dat 'k niets van z'n heilig streven gemerkt had,maar bovendien had ik zonder eenigen vorm van proceshem maar dadelijk schuldig verklaard! Dat was te veel,dat had de maat bij hem doen overloopen

'k Had het vooruit kunnen weten. Hoe vaak had ik 'tniet gehoord, dat „de weg naar het hart van een mandoor z'n maag gaat"!

En wat ik voortaan meer wist? Dat een boteram nietalleen voor 't lichaam maar ook voor de ziel „opvoed-kundige" waarde kan hebben!

Page 149: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

ENGELIENTJE.Sp eelkwartier !Zalig oogenblikje van verademing, voor jezelf op z'n

minst evengoed als voor de kinderen. Even ontspanningvan je ijzeren zelfbeheersching, even het verslappen vanje voortdurende waakzaamheid, het sluiten van de hon-derd pear oogen en ooren, die, over je heele lichaamverspreid, onder de les gedurig in telefonisch contactmet elkaar staan en het wonder mogelijk maken, dat jemet je rug ziet en met je handen hoort — hoe anderszou je 't ooit kunnen klaarspelen, terwijl je op Jantje'slei kijkt en z'n sommen narekent, terzelfder tijd in jeop te nemen, dat Chris „gebbetjes" zit te maken, dat Kooz'n sponsedoos laat vallen, dat Saartje haar vinger op-steekt en daarbij op de traditioneele wijze zit te draaien,om de bedoeling van die opgestoken vinger wat teillustreeren, dat Gijs weer hartverscheurend met z'ngriffel over z'n lei krast, dat Aaltje doodbedaard vanNellie zit of te kijken, dat m'n arm stumpertje van 'nJopie weer zoo treurig aan 't hoesten is, dat die kleinekat van een Sientje heel handig en stiekem een stuksnoepgoed in haar mondje steekt, dat Klaas z'n zakdoekweer niet bij zich heeft en er toch zoo bitter om verlegenis, en ten slotte — maar dit helaas een onderdeel vaneen seconde te laat — dat Piet natuurkundige proevenneemt met z'n inktkoker en probeert vast te stellen, hoever hij 'm schuin houden kan, eer de inkt er uit komtloop en?

Page 150: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

139

Speelkwartier: verkwikkend hapje frissche lucht nade bedompte atmosfeer, doortokken van tallooze on-noembare geuren, die je eenige uren achtereen hebtmoeten inademen!

En ten slotte — niet het geringste voordeel — onbe-taalbare gelegenheid om de kinderen in hun spel gadete slaan, om ze te bestudeeren en te leeren kennen. Wantpas op de speelplaats gooien ze hun schoblmasker af,vertoonen ze hun ware aard en geneigdheid. Meer daneens heb ik versteld gestaan over de ruwheid en degrove teal, die in 't vuur van haar spel uit het mondjekwam van o, zoo'n keurig meiske, maar ook weer daneens heb ik met verbazing geluisterd naar de geduldigegoeiigheid, waarover m'n ergste lastpak beschikte, alshij met z'n kleine broertje speelde.

En dan moet je op een morgen moeite met ze gehadhebben! Je hebt je kwaad gemaakt, je vondt ze lastig,ongehoorzaam, brutaal. Ten slotte zag je ze als eentroep onwillige deugnieten, die je 't leven vergalden,haast zelfs als vijanden, waarmee je op leven en dood tekampen hadt. En dan, o zegen, dan gaat de bel! Je laatze los op de speelplaats, je voelt je nog altijd gegriefd,verstoord, verbitterd ... en dan zie je ze spoortje,krijgertje, hinkelbaantje, schooltje „doen" en als meteen tooverslag is je woede bekoeld, je verbittering ge-weken, je zou jezelf om je ooren kunnen slaan, dat je jezoo bespottelijk hebt aangesteld. Want opeens zie jeweer, wat een hummels en drummels het toch nog maarzijn, zoo klein en onbeholpen en toch zoo koddig-par-mant, zoo vermakelijk gewichtig in hun meenens spel

Ja, van 't speelkwartier kun je soms heel wat leeren.En 't zijn rake, goeie lessen ook, die je niet zoo lichtweer vergeet. En dat is dan ook zeker de reden, waarom

Page 151: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

140

ik later nog zoo dikwijls aan je gedacht heb, Engelientje,en waarom je me nog steeds zoo levendig voor dengeest staat.

Een echte „Baangrachter" was ze, kort en stevig inelkaar getimmerd, met een paar felle blauwe oogen,strooblond haar waar een gouden gloed over lichtte, eenbrutaal sproeten-neusje en een mondwerk, zoo rad,zoo rad ... alleen van het aanhooren kon je al buitenadem raken. Een geboren baas-speelster: als ze ophaar kleine sterke beenen zoo resoluut aan kwam stap-pen met haar air van: Menschen ga opzij, daar komt„Ik" an! dan moest je je vermannen, OM te blijven staan.

Ze regeerde de heele klas. Zoowel voor en na school-tijd als in 't speelkwartier ordonneerde z ij, wat er ge-speeld moest worden, kortaf zonder eenig amendementte dulden; en wie er mee mochten doen, met een blikvan haar pientere oogen: „jij, jij, jij jij niet!" Enaan dat vonnis viel dan ook niet meer te tornen, zelfsniet door mij.

Voor de aardigheid heb ik 't wel eens geprobeerd.„Zeg Mien — tegen zoo'n rondzwervend eenlingetje

met haar treurig verongelijkt snoetje — waarom doeje niet met de andere kinderen mee?"

Even een groote blik: „'k Mag niet meedoen vanEngelientje!"

„Kom, dat heeft ze niet zoo gemeend. Ga maar mee,dan zal ik 't nog eens voor je vragen."

„Kinderen, Mientje zegt, dat ze niet met jullie meemag doen. Dat 's toch een vergissing, he?"

Algemeen verlegen stilzwijgen, stomme blikken naarEngelientje. Maar die aarzelt geen oogenblik, ze zal me't geval wel even uitleggen. „Ja, ziet u, juffrau, se hetsoo'n lange jurk en die sliert aldoor in 't touw."

Page 152: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

141

„Nou, maar dan zal ze d'r jurk wel goed omhoog hou-den, nietwaar Mien?"

En meteen duw ik haar in het kringetje.„Nau, fruit dan maar; achteran!" snauwt m'n En-

geltje, terwijl haar oogen vonken schieten.Geen vijf minuten later zwerft Mientje weer alleen;

ze is er handig en netjes door haar tegenstandster uitgewerkt.

Als ik er dan weer op af ga, heet het, dat ze „falschdee", of dat ze „sellef nie meer wou" of doodbedaard,dat ze „af is!" Mensch, wat wil je, zoo zijn nu eenmaalde regels van 't spel.

Maar nu zet ik door: „Mientje speelt mee en daarmeeuit!"

'k Heb m'n hielen nog niet gelicht, of Engelientje ver-klaart: „'k Doen 't niet meer!" verzamelt een stuk ofwat gunstelingen om zich been, (waaronder natuurlijkde eigenares van het touw) en laat de rest van hettroepje in diepe verslagenheid achter, als schapenzonder herder.

Daar komt ze bedaard en triomfantelijk aanwandelen,ter weerszijden geflankeerd door twee trouwe tra-wanten. Napoleon zelf zou trotsch op zoo'n dochtergeweest zijn.

Waag ik het dan nog te vragen: „Waarom springenjullie geen touwtje meer?" dan kan ik ten antwoord krij-gen: „We wiere dr soo heet fan, en dan krijge me sukkenatte hande en dan kenne me strakkies niet netjesschrijve!" Alles zonder blikken of blozen.

Maar in de klas erkende ze zonder morren de onaan-tastbaarheid van m'n macht: ze wist wel, dat er dan nietmee te spotten viel. Zelfs was ze niet eens een on-plezierige leerling: schrander, altijd vol aandacht en

Page 153: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

142

belangstelling en — verzot op een pluimpje! Alsik zee.: „Nee maar, wat heb jij je sommen vlug af",of „Wat heb jij keurig geschreven vandaag", danglom ze.

't Eenige, waar ik me met groote angstvalligheid voormoest hoeden, dat was: haar aan 't woord te latenkomen. Verdiende ze een keertje ook eens straf, zat zeb.v. al een pons met haar buurvrouw te kribben en bleefm'n verbieden zonder uitwerking, dan kende ik preciesm'n weg: „Annie en Engelientje, kom allebei maarhier!" Ik zette de eene links, de andere rechts van me:„Wie 't mooiste stilstaat, mag 't eerst weer naar z'nplaats".

Nu ben ik in 't geheel geen voorstander van langepredicaties en uitleggingen aan kinderen. Je hebt ertrouwens op school geen tijd voor, maar ze zijn ook ab-soluut overbodig. Een kind, dat iets doet, wat niet mag,w e e t het. En als het er zelf op een oogenblik evengeen erg op had, dan herinnert het 't zich onmid-dellijk weer, zoodra je het aankijkt, of z'n naam noemt.En neem nu het uitzonderingsgeval, dat een kind wer-kelijk in heilige onwetendheid zondigt, dan is diezelfdeblik of dat noemen van z'n naam volkomen voldoende,om het hem te doen b e g r ij p e n. Heusch, kinderenzijn knap genoeg in 't maken van logische gevolg-trekkingen. Zelfs maak ik me sterk, dat zoo'n kindzonder een woord van verdere explicatie met zichzelfdoor-redeneert: „Zoo, mag dat niet? Waarom dan niet?"en zoo voor zichzelf ook de r eden van dit nieuwe ver-bod vaststelt.

Dit alles neemt echter niet weg, dat je een kind voorz'n eigen gevoel van rechtvaardigheid toch graag evenz'n zaak laat verdedigen: „Vertel me toch es, waarom

Page 154: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

1 43

zitten jullie zoo te kribben samen?" Maar bij Engelientjewist ik vooruit, dat ik zoo overstelpt zou worden met„en-toe-see-ik"s en „en-toe-see-sirs, dat ik er dan maarde voorkeur aan gaf, aanklacht en verdediging over teslaan en dadelijk over te gaan tot het uitspreken vanhet vonnis.

Ja, dat mondje, dat mondje! Met een veertje had je't open en nog met geen ankerketting snoerde je 't weerdicht. „Of ze niet heel voorlijk met praten was ge-weest?" informeerde ik daarom eens bij haar moeder,toen die me op een middag na vieren opwachtte, om tevragen „hoe ze 't op school maakte."

Maar moeder ging er enistig op in. „Nee, dat kon zezich niet meer zoo precies herinneren. Wel met tandenkrijgen!" Wat ik met een wijze hoofdknik verklaarde,ook best te kunnen aannemen.

Dochterlief stond intusschen ongeduldig aan moedershand to trekken: „Nou Moe, ga nou mee!" Toen tegen 'toudere broertje, die er ook bij kwam: „En ikke magtoch lekker met moe mee naar Opoe, en jij lekker niet!"

Moeder keek me eens veelbeteekenend aan en maaktehaar hand los: „Ga zoolang nog maar effe spele." Zemoest haar overkropt gemoed eens lucht geven.

„Zoo'n kleine sallemander, he! Ja, de juffrouw ziet hetnatuurlijk ook welt En me drie jonges zulke lobbesse!Pietje het ook nog bij u gezete, nietwaar? Ja, dan iseen mensch niet tevreje, je zou ook zoo graag eenmeissie hebbe. Gunst, as ik toch nog bedenk, hoe malof me man met dat kind was! Zoo'n sacht meissie, zeedie, dat zou nou onze troost worre, voor onze ouwedag! — Hoofdschuddend hield ze even op — En wilu wel geloove, dat 'k al meer spul met die eene gehadheb, as met de drie groote same?"

Page 155: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

1 44

„Misschien verandert ze nog wel, als ze wat ouderwordt," troostte ik, tegen beter weten in.

Maar de moeder schudde mismoedig 't hoofd. „'t Ziter in geboren," legde ze me uit. „Tege me man kan 'kdat zoo niet zegge — 't bloed kruipt toch, waar 't nietgaan kan, he? — maar ik zie d'r precies me man'smoeder in. 0, dat 's ook zoo'n kernalje, as u die esbijwoonde! Dr eige groote zoons zou ze nog wel opdrlui kop wille zitte — en raijn dr bij, as ik 't me maarliet doen! En nou die kleine kattekop hier — met eenzijdelingsche blik naar haar luid kakelende spruit —da's krek dr lieve Opoe! En as dat dr eenmaal inzit, danransel je 't er niet meer uit — Weet u, wat die Ka zeit,as 'k maar effe naar dr wijs? „En dan gaan ik lekkerschreeuwe, dat al de bure 't kenne hoore!" Zoo'n feeks,he? En van dr vader krijgt ze nog altijd gelijk ook, da's't ergste; — ze zuchtte eens — nooit hebben we anderseen woord, daar ken u navraag na doen, maar om datkind, zou je de oorlog in huis krijge! — Maar 'k staanu maar op te houwe, u zal dr in school ook genoeg meete stelle hebbe ..."

„Lief duifje in onze ark, uw mondje bracht denvrede", citeerde ik bij mijzelf, terwijl ik verder ging.

En nu, wat ik van Engelientje geleerd heb?Kijk, je hoeft nog maar heel kort voor de klas te staan,

of je merkt al wel, dat je 't met kalmte en zelfbedwang't verste brengt. „Nur die Ruhe kann's bringen." Hoevaker je je opwindt, hoe kwajer je je maakt, hoe driftigerje wordt, — hoe verder je je doel voorbijschiet. Teneerste verstoor je den geregelden gang van de les, tentweede plant je de onrust van je eigen ziel ook op dekinderen over. Een deel wordt bang voor die booze stem

Page 156: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

145

en die groote oogen van de juffrouw, een deel ookamuseert zich kostelijk als bij een vertooning van depoppenkast (daar immers is 't kijven en ruzie-makenook altijd 't allermooiste) en de rest luistert heelemaalniet en zoekt z'n amusement maar zoolang op z'n eigenhoutje. Van verbetering van den bewusten zondaar (ofzondaars — hoe meer je er tegelijk „en gros" wiltbemoraliseeren, hoe kleiner de resultaten) natuurlijkgeen sprake.

Zooals ik zei, dat weet je al heel gauw. Maar tus-schen dat weten en het in-praktijk-brengen ligt nog eenheele stap. Een mensch is maar een mensch, nietwaar?En de kinderen zijn wel eens woelig en je bent zelf weleens moe — en 't lucht je zoo heerlijk op, eens goed uitte razen! Maar na zoo heerlijk uitgeraasd te zijn, gunik geen een onderwijzeres een Engelientje in haarklas te hebben, dat dan in 't speelkwartier op den on-zaligen inval komt, „schooltje" te willen spelen.

Ze speelde graag schooltje. En dan natuurlijk zij „dejuffrouw", (Zoodra een ander zich voor die rol opwierp,verdijde zij het, langer mee te doen). Trouwens, ze waser geknipt voor. Regeeren, bazen, 't was haar lust enleven. Hoe meer kinderen er tegenover haar op 't hekjezaten, waar ze tegen schreeuwen en kijven kon, hoebeter ze in haar element kwam. Want schreeuwen enkijven moest het worden, natuurlijk, dat vertegen-woordigde in haar oogen het baantje van „schooljuf-frouw". Wat was er voor plezier aan, de passieve rolvan „juffrouw" te spelen, als de kinderen gehoorzaamaan 't leeren waren? Nee, stout moesten ze wezen, dankon je zoo „echt" tegen ze opspelen en ze straf geven ennaar hartelust plukharen!

„Kindere, nou allemaal oplette! Ik gaan Somme op-Kinderen nit m'n Ida,. 10

Page 157: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

146

gene l" — Ze komt vlak voor het rijtje staan en wijstbeurtelings kind voor kind aan. — „Hoeveel is 2 en 2?3 en 3? 4 en 4? ... Wat! weet je dat niet? Suffert! Gamaar in den hoek staan. Om twaalf uur al je sommeovermake! Nou jij! 5 en 5?... Luilak, kom maar hier,je het ook niet opgelet! — Hardhandig word het slacht-offer door mekaar gerammeld. 't Heele troepje giert,heeft uitbundig plezier, het slachtoffer zelf 't aller-meest. — „Wat kwaje meid, mot jij lache? VOOr je kijke!Hoor je niet, wat ik seg?" — Pats, pats, links en rechts;de kinderen bezwijken haast van 't lachen. — „Brutalemeide, ik sal jullie, pas op, as ik nog een van jullie hoor,dan gaat-ie in 't hok tot fenavend an toe ..."

En zoo ging het door. Als in een lachspiegel, ver-minkt en verwrongen, maar voor mezelf toch heel dui-delijk te herkennen, hield ze me het beeld voor van m'neigen tekortkomingen. En als iets me geleerd heeft, mevoor de klas te beheerschen, dan is het zeker in de eersteplaats de vrees geweest, om op Engelientje te lijken,als ze schooltje speelde!

Page 158: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

JASSIE.Eigenlijk heefte hij Eleazar en zoo had de onder-

wijzeres, bij wie hij 't eerste halfjaar in de klas hadgezeten, hem ook genoemd. Maar toen ik hem bij dezittenblijvers kreeg, en van dien langen plechtigen naamop de lijst voor mij naar dat kleine onooglijke kereltjekeek, kon ik mij niet weerhouden, te vragen: „Hoenoemt moeder je eigenlijk?"

Hij werd rood en bleek en begon te hakkelen. Datdeed hij altijd, als hij zenuwachtig of opgewonden was,geen wonder dus nu, zoo'n eersten dag bij een nieuwejuffrouw. „Eel, ... Eele Elejaasr," bracht hij er metveel moeite uit.

„Ja," zei ik, „zoo heet je, dat weet ik wel. Maar noemtmoeder je ook zoo, zoo heelemaal voluit?"

Ja — knikte hij stom, met 't hoofd omlaag.„Weet je wat," zei ik toen, „de dagen zijn tegen-

woordig zoo erg kort voor zoo'n langen naam, dan zalik maar Elie tegen je zeggen."

Nu, daar had hij blijkbaar nets tegen. En zoo bleefhet dan ook. Maar een paar dagen later hoorde ik luid-keels over de speelplaats schreeuwen: „Jassie! (eigen-lijk riepen ze „Jessie") kom dan hierau! Je mag maj-doene!" En daar kwam hij aanstormen, dolblij dat hij„majdoene" mocht.

Sedert hoorde ik hem geregeld Jassie noemen door deandere kinderen. En op een morgen kwam ook z'n

10*

Page 159: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

148

oudste broertje bij me: „Juffrouw, Jassie het vannachtzoo gehoest, dat Moeder hem maar thuis gehouwe het"

'k Vond het zoo'n allerleuksten, origineelen naam enzoo geknipt voor dit eigenaardige ventje, dat ik, toen hijweer op school kwam, 't ook eens waagde, hem zoo tenoemen.

Maar dat viel niet in goede aarde. Even keek hij mevan opzij aan. 'k Zag z'n oogen nijdig vonken, toen deedhij net, of hij heelemaal niet begreep, dat 'k hem bedoeldhad. Een paar dagen later herhaalde ik de proef — met't zelfde resultaat. 't Was zoo klaar als de dag: Thuisen voor de kinderen op school wou hij Jassie heeten,voor de juffrouw niet.

Natuurlijk heb ik mij verder overeenkomstig z'nwensch gedragen. Maar hier, Jassie — ik kan 't heuschniet helpen en je moet er ook niet driftig om worden —hier wil ik je bij je waren naam noemen. Want Jassieheette je toch en onder dien naam ben je ook in m'nherinnering blijven voortleven.

Als 't waar is, wat de theosofen beweren, dat onze zielmeermalen op deze aarde wederkeert, dan had ik Jassiewel graag eens in z'n vorig leven willen bijwonen. Vasten stellig moet hij een heel voomaam personage zijngeweest, een Turksch grootvizier of een Oosterscheprins of misschien wel de onbeperkte alleenheerscherover een onmetelijk rijk, in ieder geval dus iemand, diegewend was te bevelen en gehoorzaamd te worden.Want het commandeeren zat hem in 't bloed en tegen-spraak kon hij niet velen. Haast onverdraaglijk was 'them, iemand boven zich te dulden en eerbied of ontzagkende hij niet. Kon hij 't helpen, dat hij, met dienheerschersaard, geboren was als nummer zooveel in een

Page 160: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

149

ongelukkig gezin, waarvan de vader op een gegevenoogenblik „er vandoor was gegaan", moeder met 't heelenest onverzorgde jongen achterlatend? Dat hij van z'ngeboorte of nets dan armoede en ontbering had gekend,bleek en bloedeloos was gebleven, een min, klierachtigkereltje in gelapte havelooze kleeren, wiens voorkomennederigheid en deemoed deed verwachten? En dat diemarkante tegenstelling tusschen z'n ingeboren aard ende positie waarin 't noodlot hem geplaatst had, telkensweer aanleiding gaf tot tragi-komische conflicten?

Thuis was hij haast niet te regeeren en meermalenkwam z'n moeder, een wager afgebeuld sloofje, mehaar nood klagen. „'t Is een baasspeler, juffrouw; alsde groote jongens niet naar z'n pijpen dansen, danmaakt hij spektakel; nou, u begrijpt, dan lachen ze 'min z'n gezicht uit en dan zou hij ze kunnen vermoorden!'k Hou soms me hart vast, want zoo'n kind zou z'n eigein z'n drift nog een ongeluk aandoen, nietwaar? En dansoebat en smeek ik de andere jongens maar, om eenbeetje z'n zin te geven. Maar 't is wel es een heele toer,om den vrede met 'm te bewaren, dat kan ik u ver-zekeren."

De school met z'n kille, starre tucht en orde, met z'neeuwenoud prestige, dat al zooveel ontembare, drukkekinderen gebiologeerd heeft, zooals de gapende muil vande slang het 't vogeltje of 't konijntje doet, — die schoolimponeerde ook kleine Jassie ondanks hemzelf endaaraan had ik 't ongetwijfeld te danken, dat hij nog zooten naastebij deed, wat ik zei. Soms had hij zelfs eenoverdreven ijver in 't gehoorzamen. Als ik ze dan b.v.aan de sommen liet beginnen, dan trok hij met een vaartz'n lei uit z'n kastje en keek gebiedend om zich heen,alsof hij zeggen wou: „Vooruit, slaven, wie is er nog

Page 161: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

150

niet aan den arbeid? Ik, de rechterhand en vertrouwderaadsman van ons aller vorstin en gebiedster verwaardigmij nog wel, eigenhandig aan jullie werk deel te nemen.Laat ieder zich dus beijveren, mijn voorbeeld te volgen!"

Maar al te vast moest ik niet bouwen op die gehoor-zaamheid, vooral niet, als 't meneer eens een dag nietzinde. En vaak genoeg heb ik al m'n bereid noodig ge-had, om mezelf een eervollen terugtocht te verschaffen.

Zoo gingen z'n broertjes en hij alle dagen even voortwaalven uit school, want het lokaal, waar ze ritueelbereid middageten kregen, was een minuut of tien bijons vandaan. Een van de broertjes kwam dan aan dedeur kloppen en dan mocht Jassie mee. Maar op eendag, dat hij eens heel dwars en ongezeglijk was ge-weest, had ik de onvoorzichtigheid om te zeggen: „Hoareens, als je nu niet beter oppast, dan zeg ik straks aanje broertje, dat je nog niet mee mag gaan."

Er kwam een groen licht in z'n oogen; toen hakkeldehij, dol van drift: „Dan k horn ik te laat en dank krijg ik n ...niks meer."

„Doe dan nog maar goed je best," zei ik kalmeerend,dan hoeft het niet."

Maar hij was door 't idee alleen zoo overstuur, dat hijnu heelemaal niet meer opletten kon. En of en toehoorde ik hem de vreeselijkste bedreigingen mompelen:hij zou me wel dit en hij zou me wel dat en ik moesthet maar eens probeeren, hem n i et naar de eetzaal telaten gaan.

Toen eindelijk 't broertje aanklopte, zat hij me aan tekijken in zoo'n hevige spanning, dat ik de wijste partijkoos en zei: „Nu, je hebt het gelukkig nog verdiend, gamaar gauw." Waarop hij snel naar de deur liep met eengezicht van „'t was je anders ook geraje geweest."

Page 162: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

151

Maar niet altijd was 't me mogelijk, conflicten met m'nkleinen grootvizier te vermijden, en dan had ik soms m'nhanden vol met hem. Maar was de scene eenmaal achterden rug, dan bleef hij ook sans rancune en waren weweer beste maatjes. Dan kon hij me b.v. zoo'n zelfdenmiddag na vieren voor de school opwachten: „'k gaan

een endje met u mee." En dan slofte hij op z'n grooteafgetrapte schoenen (afleggertjes van z'n moeder) ge-moedelijk naast je voort. 't Is wel eens gebeurd, dat ikbij den hoek van de straat gekomen, tegen hem zei:„Ziezoo, ga nu maar gauw naar je moeder, maar pas opvoor de trams." Daar moet niemand iets onvriendelijksvan denken, maar die straat kwam uit op een van onzegroote pleinen en Jassie met z'n verfomfaaide, rafeligepruik ongekamd haar, z'n altijd druipend neusje, z'nhavelooze kleedij en veel te groote schoenen, waarvande leege punten als van een schaats omhoog staken,Jassie was heusch een cavalier, waarmee je bekijks hadbij 't oversteken van een druk plein. Maar hij liet zichniet afpoeieren, keek me eens beschermend aan en zeidan: „ik bring u eerst nog een eindje." En ik had niethet hart, er iets verder van te zeggen, want dan zou ikhem doodelijk beleedigd hebben.

Dom was hij Lang niet, en ik heb nooit begrepen,waarom m'n collega hem had laten zitten-blijven. Z'nwerk was wel altijd slordig, maar wie kan van een kinddat altijd slordigheid en onzindelijkheid voor zich ge-zien heeft, dat nog nooit van z'n leven goed-schoonehanden en heldere passende kleeren gehad heeft, ver-wachten, dat het onberispelijk werk zal afleveren? Ookwas het lezen een struikelblok, z'n stotteren werd natuur-lijk nog eens zoo erg, als hij z'n eigen stem zoo alleenover de kias hoorde. Maar voor de rest kon hij best mee

Page 163: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

152

en sommen maken deed hij zelfs graag en goed. Als hijmaar niet zoo'n ongelukkige driftige bui had, was hijheusch geen naar kind in de klas, want hij was levendigen altijd vol belangstelling. Ook had hij beslist eenhartelijken aard en zelf ook veel behoefte aan hartelijk-heid. 't Was soms zelfs aandoenlijk om te zien, hoe hijaansluiting zocht bij de andere jongens, die hem medenom z'n buitenissigheid en z'n onredelijke driftbuien.'t Meest speelde hij ook met een paar van de suffigsten,waar hij naar hartelust baas over speelde. Maar mochthij eens een keertje met de groote troep meedoen, danstraalde hij van plezier — tot plotseling een werkelijkeof vermeende grief hem in woede deed losbarsten. Endan had je 't lieve leven gaande.

't Beetje ontzag, dat de school hem nog inboezemde,raakte bij zoo'n echte driftbui ook in de verdrukking.Autoriteit bestond dan eenvoudig niet meer voor hem.Zoo herinner ik me, dat hij eens rood en bleek, huilendvan drift, stond te stampvoeten naast z'n bank, toen ikopeens in 't lokaal naast het onze het Hoofd gewaarwerd.

„Jongen!" riep ik, hopend hem te intimideeren, „houje toch stil! Als de bovenmeester je hoort, komt hij jenog halen en dan stopt hij je misschien wel in 't kolen-hok!"

„De b ...bofemeesterl" smaalde hij en toen opeens,woest: „de b baufemeester k ...kän me!"

Nog sterker was 't een anderen keer, met de prijsuit-deeling. Dat is altijd een heel evenement voor de kin-deren en 't lid van de schoolcommissie, dat die kostbaregeschenken van zes of zeven stuivers — de kleintjeskrijgen zelfs een for van zes heele centen — komtreiken, wordt aangestaard als een wezen van hooger

Page 164: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

153

orde. Toen dan ook bij zoo'n gelegenheid Jassie weereens extra woelig en onrustig was, waagde ik m'nhoogste troef: „Denk er om, de dame van de prijsuit-deeling kan ieder oogenblik binnenkomen." Maar m'njeugdige khalif van drie turven hoog, verklaarde onom-wonden, dat hij „m maling had aan dat pr praase-waaf!"

Vaak heb ik het kind met zorg er op aangekeken enbij mezelf gedacht: „Stumper, wat moet er van jouterecht komen? Hoe zul jij je ooit door 't leven slaan?"Dan probeerde ik mezelf wijs to maken, dat hij zich nogwel zou leeren beheerschen en zich aanpassen zou aande wetten der maatschappij. Maar in m'n hart zag ikz'n leven steeds weer eindigen met de gevangenis of deeene of andere inrichting voor zenuwlijders.

Intusschen, de Voorzienigheid had 't beter met hemvoor, wist een wijze oplossing voor het raadsel.

't Was wel vreeselijk snel in zijn werk gegaan endaarom schrok ik wel heel erg, toen een van de broertjes't mij 's morgens voor schooltijd kwam vertellen. Keel-ontsteking was 't geweest. Pas drie dagen was z'nplaatsje leeg; z'n griffels lagen nog in z'n laatje, op z'nlei stonden de laatste sommen nog.

'k Heb uit de stapels schriftjes al de zijne bijeen-gezocht en ze meegegeven voor z'n moeder. Hij had ervaak zoo bloedig z'n best op gedaan, 't leek me eenroerende gedachtenis aan z'n heldhaftig streven met zoogering resultaat!

Kleine Jassie, ik beklaag je niet. 't Leven is voor geenvan ons alien gemakkelijk, maar voor jou had 't onver-mijdelijk slechts ramp en teleurstelling gebracht.

En misschien — misschien hebben de theosofen gelijk.In een volgend leven wil ik mij je zoo graag voorstellen

Page 165: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

154

als een gezond, krachtig kind uit een beter milieu, waarje karakter zich in de goede richting kan ontplooien.Dan zou je met je goed verstand, je warm hart, jesterken wil en je zucht tot heerschen een groot mankunnen worden, misschien zelfs een van de o, zoo wei-nigen, die de Menschheid een klein stapje verder voerenop haar moeizamen weg naar het verre Geluk.

Page 166: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

WIEKJE.„Na mijn mot de juffrouw maar niet kijke: 'k bin zoo

maar midde uit me werk komme loope."Verbaasd keek ik de vrouw er eens op aan; 't goeie

mensch zag er immers heel ordentelijk uit. Tot m'n oogop 't kleine ding viel, dat ze bij de hand hield. Toenbegreep ik opeens de beteekenis van haar woorden enzelfs 't onuitgesproken vervolg erop: „maar me kind,dat mag gezien worde; gerust!"

Werkelijk, 't mocht gezien worden! Zoo frisch ge-wasschen en glad gekamd, zOO'n brandhelder jurkje enhagelwit schortje, zulke spiegelblank gepoetste schoen-tjes en keurige strakgetrokken kousjes!

En — dat was nog pas de bolster. Nu 't kindje zelf:zOO'n teer doorschijnend gezichtje, niet mooi, heelemaalniet, maar onbeschrijfelijk lief en innemend, zulkezachte blauwe oogjes — och wat een schoongewasschen,onbeduimeld, smetteloos zieltje!

Moeder scheen iets to voelen van m'n verteedering:'t stugge donkere gezicht ontspande zich, ze duwde't kind nog wat naar voren: „Zeg de juffrouw deresgedag, as 'n groote meid."

„Da' jfwau."Een hoog overslaand stemmetje, haast een vogel-

geluidje.„Hoe heet je?" vroeg ik, terwijl ik het koude kleine

handje vasthield.„Wiekie."

Page 167: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

I56

„Hendrika Geertruida," verduidelijkte Moeder. „Zeken nog niet al de letters zeggen, maar ze mot ook nogzes worde."

„Dat 's 't minste, dat leeren we haar hier gauw ge-noeg," beloofde ik lichtvaardig. „We moeten zoo'nheelen dag toch ook wat met ze uitvoeren, nietwaar?"

'k Stond nog steeds met het slappe kleine handje in m'nhand. 't Voelde zoo week en lenig, net 't pootje van eenjong poesje, of 't wiekje van een jong vogeltje. Wiekje,dacht ik. Zou ze zoo meteen niet, ij1 als een veertje, dooreen windvlaag opgenomen de lucht in zweven?

„Nou, dan gaan 'k maar," zei Moeder. „D'r zit thuisnog een hok vol op me te wachte." Ze scheen er nuverder wel gerust op te weten en na een hartelijkeomhelzing en een vermaning om „braaf op te passen,"liet ze Riekje bij mij achter „tot het aanleeren van ge-paste en nuttige kundigheden".

Zouden er wel veel menschen zijn, die nog weten,hoe ze lezen, schrijven en rekenen geleerd hebben, ofdie er zich nog wel eens in verdiepen, hoe ze indertijdin die mysterien zijn ingewijd? Sterker nog, bedenkenze wel ooit, wat mysterien er eerst voor hun blikkenontsluierd moesten worden, eer ze in het schoonewonderland konden binnenkijken, geven ze zich welooit rekenschap van de tallooze moeilijkheden, die dooronze zes-jarigen moeten overwonnen worden?

Bij 't lezen b.v. Daar komen eerst een onnoemelijkaantal figuurtjes op de proppen: haakjes, krulletjes,pijpjes, slangetjes, die toch ieder een aparten naamblijken te bezitten en die je nooit ofte nimmer met dennaam van z'n broertje mag aanspreken, al lijken ze ooknog zoo benauwend veel op elkaar (men denke eens aan

Page 168: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

157

de ie en de ei, aan de verwarrende gelijkenis van b, pen d). Maar dat is nog pas 't begin. Je moet ook leerenbegrijpen, dat alles, wat je totnogtoe als heel en ondeel-baar beschouwd hebt, in stukken gebroken kan worden,van „moe" en „oom" of tot zwarte „does" toe; en dankomen de wonderen: neem het lijf van does weg, middentusschen z'n kop en staart uit, zet er een ander figuurtjevoor neer, enkel maar twee ronde hoepeltjes — enopeens is 't een „doos" geworden! Welk tooverprenten-boek, welk sprookjesverhaal is bij dit echte wonder tevergelijken?

En dan die prachtige raadsels? Er staan 2 of 3 van diegeheimzinnige hieroglyphen naast elkaar, goed, 't kindkent ze reeds, hij weet al, dat ze r oo en s heeten. Maaral zeg je ze nu honderd keer achtereen, 't zij langzaamen vloeiend of vlug en scherp geaccentueerd, dan hebje toch nog geeneen keer roos gezegd en er moet eersteen wonderbaar licht in 't denkvermogen van 't kindopgaan, eer 't uit die losse klanken het levende woordleert opbouwen.

Maar nog is 't geen lezen! Nu komen de korte zin-netjes, de heel-kleine verhaaltjes. Denk eens, 3 of 4woorden tegelijk leeren overzien, waarvan elk toch nogz'n moeilijkheden meebrengt en den ganschen menschvordert en dan nog denkkracht over te houden, om debeteekenis van zoo'n zinnetje in je op te nemen! Enonderschat vooral niet dit eene, dat 't kind totdusverregeen andere taal heeft gehoord dan de spreektaal (enwat voor spreektaal meestal) en dus bovendien eensimpel zinnetje als „hier is een roos" eerst nog in z'neigen idioom moet overzetten, b.v. „hierau daar he-je-'nraussie" of „kaak es, watte faan blommetje".

Als je die moeizame tocht van 't kinderbrein zoo dag

Page 169: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

158

aan dag en stapje voor stapje volgt, dan pas krijg jeeenig inzicht in 't aantal der geheimenissen, die eerstontsluierd moeten worden. En tegelijkertijd een grooteneerbied voor 't menschelijke bevattingsvermogen! Wantoch, 't gaat zoo vlug! Na een week of zes houden demeesten van die kleuters den sleutel tot de onmetelijkedrukinktwereld toch al zoo parmantig in hun kleinehandjes!

De meesten, ja. Maar niet alien. Er blijven altijd eenstuk of wat, in wier bolletje 't nog pikzwarte nacht is.En bij die begint dan pas je eigenlijke taak. Dan zoekje en tast je en span je je hersens in, om er achter tekomen, waar nog een schakel ontbreekt, welk kleincontact nog aangebracht moet worden om ook hier 'theldere licht van 't weten te doen stralen. En o, dievoldoening, als 't je lukt! Twijfel is buitengesloten: op't moment, dat van binnen 't licht opgaat, schittert het jeook al tegen uit twee stralende begrijpende kijkers.

Helaas, 't lukt je niet altijd.Bij klein Riekje ook niet. Och, ze was zoo lief en

deed zoo heilig haar best en zat zoo gehoorzaammuisjesstil met haar kleine handjes gedwee aan denrand van de bank gevouwen!

En ze vond alles op school ook even mooi en belang-wekkend: de leesplank met z'n prachtige plaatjes en z'ngrappige zwarte figuurtjes daaronder, het rekenrek metz'n groote houten ballen, het dolgezellige stuk speelgoed,dat telraam beet, de stapels leien en schriftjes, tot zelfsde deftige lange zwarte potlooden! En de juffrouw, datwas een best mensch, waar ze met 't grootste plezier engeduld wel den heelen dag naar wou zitten luisteren.En ook was ze met de heele schoolbevolking — van den„bovenmeester" of tot den stugsten kleinen Duvels-

Page 170: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

159

hoeker toe — al dadelijk de allerdikste vrinden. 't Wasdus alles even goed en best — alleen, waar 't nu eigen-lijk op aankomt op school, de portee van de zaak, datdrong in 't minst niet tot haar door.

Nog zie ik haar voor 't rekenrek staan, om de ballen,plaatjes, blokjes, die er op liggen, te tellen. Een vooreen krijgen de ballen een zacht liefkoozend aaitje, somsslaat ze er wel eens eentje over, maar dan herstelt zehaar fout ook wel weer en gaat nog eens naar dien eenenterug. En tellen doet ze er ook bij in haar lief brabbel-taaltje: een, twee, dwie, view ... Maar 't verband tus-schen ieder aaitje en iedere tel ontgaat haar en als zevier ballen moet tellen, kan ze even goed bij drie als bijzeven uitkomen.

Koppig is ze echter niet: heeft ze met vaste over-tuiging verkondigd: „twee ballen en nog twee ballenzijn samen dwie ballen" en rekenen we 't haar dan betervoor, dan wil ze graag dadelijk op ons gezag aannemen,dat 't er „view" zijn. Maar 't vaste en onomstootelijkevan dit feit, wat begreep ze daar van? Bekommert zichdaar 't konijntje om in 't zonnige duin? Of 't huppelendlammetje in de wei, 't hertje in 't groote vredige bosch?Kon ik 't dan verlangen van m'n luchtig Wiekje?

't Grappigst werd 't, toen we echte „sommetjes" be-gonnen te maken. Met heiligen ijver en goeden wilschreef ze de opgaven van 't bord over: eerst een 2,

dan een teeken, dan een nu nog een teeken,ziezoo, dat was klaarl Dat 't voor de andere kinderennu pas begon, daarvan had ze niet 't flauwste idee; zekeek nog eens goed, jawel hoor, 't was precies zooalsde juffrouw 't voorgeschreven had, ze Icon met een ge-rust hart aan de volgende „som" gaan. En als ik dande rijen langs kwam, om na te kijken? Is 't heel erg en

Page 171: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

162

„Ja", zei ik, „maar zoo onder de hand moeten ze tochook nog 't een en ander leeren."

Nou, maar daar had ha a r kind nog nooit wat van uit-gelate, zei ze wantrouwig. 't Was op zoo'n manier zondevan de cente; had ze dat gewete, dan had ze 't kindnog beter thuis kenne houe.

„Ze heeft toch heusch nog wel i e t s geleerd", troostteik. „En dat zal haar dit tweede halfjaar stellig wel vannut zijn."

Maar zelfs die verzekering kon haar niet zachter stem-men: hoogst ontevreden droop ze of en nog in de ganghoorde ik haar mopperen over „die luie medamme, diewel de duite konne opstrijke, maar die zich verders vande rest ook niks an de kindere gelege liete legge ...."

Page 172: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

PERSBEOORDEELINGEN.

De schetsen door mevr. P. J. Cohen de Vries in de „N. Rott.Ct." gepubliceerd, verschijnen thans als boek. Zij seven eengoeden kijk op de moderne onderwijzeres en haar paedagogischeinzichten. Twee dingen worden tegenwoordig meer dan vroegervan degenen gevraagd, die kinderen, en vooral kinderen vanarme ouders, hebben op te leiden. Psychologische doordringings-kracht en me del ij d e n. In deze schetsen doet het nu goed,dat de schrijfster overal en altijd van zoo'n warm medegevoelvoor haar leerlingen is doordrongen. Zij leeft met en in haarkinderen mede, is voor ze een beschermster, een vriendin, jalaat ons het maar zeggen, een moeder. Dit bock heeft zijngroote waarde als paedagogisch fragment. En zij, die de schoolals carriêre kiezen, zullen door de lezing van dit boek kunnenleeren, wat in de toekomst de sfeer zal zijn, waarin zij zichzullen hebben te bewegen. H a a g s c h e Post.

In de N. R. C. komen van tijd tot tijd feuilletons voor over„Kinderen uit m'n klas," geschreven door mevr. P. J. Cohende V r i e a. Het zijn keurig afgewerkte miniatuurtjes, die graagworden gelezen. Ze getuigen van voortreffelijk waarnemingsver-mogen, maar ook van genegenheid voor kinderen, en deze schet-sen zijn in waarheid „une vie vue A travers d'un temperament,"maar dan: Kinderleven gezien door den goudblauwen nevel derliefde. Verschillende dezer feuilletons zijn thans verschenen ineen bundel. Dit werk behoort tot het beste, dat litterair-psycho-logisch is verschenen in de laatste jaren en als bijdrage tot de„Kinderkennis uit de litteratuur" schijnt deze bundel ons vanhooge waarde. Maar ook als zuivere belletrie is dit werk eenaanwinst. Alg. Handelsblad.

Een boekje, dat men van 't begin tot het einde uitleest, zij hetook niet achtereen. En toch staat er niets overweldigends, niets

Page 173: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

groots in. Schetsen uit kinderleven, in school, en in eenvoudigentrant, op vlotten toon beschreven. Maar gezien door eene, dieniet alleen van kinderen houdt, maar die ze kent, ze doorziet,met hen meeleeft, en — die ze ook weet te beschrijven. En zoozijn al deze kinderen van Chris tot Jassie — die eigenlijk Elea-zar heette, — door de oogen en onder de handen van mevr.Cohen de Vries menschen geworden, jonge menschen met hunfeilen en deugden, die wij voor ons zien, waaronder we leven. Eris in deze schoolwereld een verscheidenheid als in de grootemaatschappij en zoo blijft de belangstelling 't heele boekje doorbestaan. Voor veel ouders en jonge onderwijzers geeft het boven-dien een praktische paedagogiek.

Nieuws van den Dag.

Het „greif nur hinein" van Goethe geldt niet alleen het „voileMenschenleben" doch begint reeds met de kinderjaren. Wie

twijfelt er nog aan na deze reeks van beminnelijke schetsen(overgedrukt uit de Nieuwe Rotterdammer) waarin de schrijfsternaast een diep paedagogisch inzicht en scherpe opmerkingsgaveeen hart vol liefde toont te bezitten voor het schoolkind, en nietuitsluitend voor aanminnige kleinen met prinselijke hartjes, dochook voor die kinderen, welke in hun schooltijd reeds anderen,en de onderwijzers niet het minst tot last zijn door hunne onaan-gename eigenschappen, eigenschappen die zich later ongetwijfeldnog sterker zullen ontwikkelen. Mevr. Cohen de Vries — diedit boek heeft opgedragen aan haar man — bezit de algemeenemenschenliefde, welke alles wat ons omringt weet te aanschou-wen in een zachter licht en voor de daden van anderen die niet

goed zijn steeds nog een verontschuldiging weet te vinden.

Natuurlijk speelt bij het schoolkind het milieu een groote rolen de schrijfster heeft de thans door haar te boek gestelde er-

varingen blijkbaar opgedaan onder een klasse kinderen, die vande onderste lagen der maatschappij niet ver verwijderd was.Welk een verscheidenheid van karakters zoo jong reeds, spon-

tane en sluwe, guile en gierige, oprechte en diefachtige, ijverigeen luie, vroegrijpe en achterlijke. Meer dan een kind, verstokt

in de ondeugd, heeft onze onderwijzeres door een medevoelendeen tactvolle houding, plotseling doen omslaan tot het goede enallicht voor goed gebracht op een beteren weg.

Utrechtsch Dagblad.

Page 174: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

Het bescheiden boek is goed voor geheel ons corps van onder-wijzend personeel, maar ik zag het juist gaarne in de handenvan onze beginnende onderwijzeressen en onderwijzers, die defacto nog al eens, zij het m.i. verkeerdelijk, met de leiding dereerste leerlingen worden belast. Zij beginnen met o! zulk eenfrissche liefde, maar tevens schiet de ontgoocheling als dage-lijks wassend onkruid, op den akker van hun toewijding zoowelig op. Laten zij vooral uit dit boek van mevr. Cohen de

Vries leeren, dat niet het onkruid de liefde, dock de liefde hetonkruid moet en kan verstikken: zoo zullen zij iederen morgenweer opnieuw met bezieling naar de eigen „kinderen uit m'nklas" opgaan: een opgang, die voor vele jonge leerkrachten zulkeen wanhopige kruisweg kan zijn. Ook voor alien, die belang

stellen of moeten stellen, krachtens welken ambtsplicht ook, inhet kind, bevat het bock enkele krachtige en practische recepten.Het boek stemt tot nadenken en zelfcontriile.

Nog veel zouden wij kunnen spreken over en naar aanleidingvan dit boek.

pater Bergman, Senior, O.P.in „De Tijd" en in „Ons eigen Blad."

De meeste dezer schetsen hebben als feuilleton in de „NieuweRotterdamsche Courant" een plaatsje gevonden en daar zoovelevrienden gemaakt, dat hun verschijning in een bundel daarvanhet gevolg is. Zij vormen kostelijke lectuur voor ieder die maareenigszins belang stelt in kinderen. Een onderwijzeres verhaaltbier over de kinderen uit haar klas en doet dit van uit zulk eenwarm, moederlijk hart, met zooveel fijn begrijpen van den kin-deraard, zooveel humor en paedagogischen zin en in zulk een goe-den, vlotten stijl, dat men geboeid en geinteresseerd blijft lezenen beseft, dat deze bundel een aparte plaats inneemt in onze

litteratuur. De Vrouw en haar Huis.

Nu deze schetsjes, die vroeger in de N. R. Crt. verschenen, inboekvorm werden uitgegeven, zouden we willen, dat ze in han-den kwamen van alien, die kinderen hebben op to voeden:

ouders, onderwijzers, en onderwijzeressen. Hier geen bespiege-lingen en theorie maar echte practijk en levenswijsheid. Wat eenwarme hartelijkheid voor het kind en wat een diep inzicht inhet kinderleven.

Page 175: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

Ouders, onderwijzers, schaft u dit boekje aan, leest en her-leest het en ge zult er meer kennis uit opdoen dan uit menigopvoedkundig handboek. Bredasche Courant.

Zij getuigen van een groot paedagogisch talent bij de schrijf-ster, die op zeldzaam boeiende wijze weet te vertellen van deverschillende karakters harer leerlingen. A r n h. C o u r an t.

Ook in dit werkelijk keurige pakje hebben haar kindertjessucces; van elle zijden wordt dit aardige groepje met vreugdeingehaald en warm geprezen.

Vogels van verschillende pluimage zijn het ongetwijfeld, op't oog heel gewone, onbelangrijke schepseltjes; maar hoe diepdringt haar blik in hun ziel, hoeveel interessants vermag zijonder die blagen te ontdekken en hoe boeiend, hoe smakelijk,hoe sympathiek weet zij van hen te vertellen. Wij zien ze voorons: de drukke Arie Bombarie, het schattige Immetje, het lievebetooverende Prinsje, de bazige Engelien, het onooglijke, maarplichtgetrouwe Mientje, en daarachter hun moeders, met wie hetnog moeilijker is om te gaan, dan met haar geliefde en te veelbewonderde spruiten.

Hoe gaarne zouden wij weten hoe het later afloopt met diekinderen, welke ons zoo bekend en zoo duidelijk voor oogenstaan; voor wie wij jets zijn gaan voelen.

M. S. in „Boekenschouw".

Page 176: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

Man leze vooral de hierna verschenen nieuwe

bundel:

UIT DE SCHOOL GEKLAPTDOOR

P. J. COHEN DE VRIES

Prijs ingenaaid in geIllustreerd

omsiag f t.go; gebonden f 2.75

Deze tweede verzameling schetsen uit het school-

leven zal zeker een even gunstig onthaal vinden als

„KINDEREN UIT M'N KLAS"

W. DE HAAN - UITGEVER - UTRECHT

Page 177: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een

Bij W. DE HAAN, Utrecht zijn van dezelfde Schrijfster

verschenen:

JAN - JO?

Met vier platen en bandteekening van RIE CRAMER

Verhaal voor meisjes van 11-14 jaar

Groot octavo formaat, ingenaaid f 1.9o, gebonden 12.90

HET DRUIVEJURKJE

Met zes platen, band en omslagteekening van

RIE CRAMER

Vertelling voor kinderen van 6 —8 jaar

Kwarto formaat gecartonneerd f 1.25

Ter perse, om to verschijnen in het najaar van 1923

HET VACANTIEVRIENDINNETJE

Met vier platen en bandteekening van RIE CRAMER

Verhaal voor meisjes van 9-12 jaar

Groot octavo formaat, ingenaaid f 1.40, gebonden 12.2 5

HOE 'T ZONNETJE HAAR DAGBESTEEDDE

Met vier gekleurde platen en tal van illustraties van

RIE CRAMER

Vertelling voor kinderen van 6-8 jaar

Kwarto formaat gecartonneerd f 1.50

Page 178: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een
Page 179: DOOR P. J. COHEN DE VRIES · 't speelkwartier is hij de ziel van 't spel, heeft hij alle jongens om zich heen. Vandaag is 't brandweertje. Ze draven met z'n ach-ten of tienen op een