Dit is marketing! - Uitgeverij Coutinho · c meer gebaseerd op interne gegevens dan op externe...

24
Meerkeuzevragen bij Dit is marketing! Loek ten Berge Johan van Kooten met medewerking van Esther de Berg Tweede, herziene druk bussum 2012 c uitgeverij coutinho

Transcript of Dit is marketing! - Uitgeverij Coutinho · c meer gebaseerd op interne gegevens dan op externe...

Meerkeuzevragen

bij

Dit is marketing!

Loek ten BergeJohan van Kooten

met medewerking vanEsther de Berg

Tweede, herziene druk

bussum 2012

c u i t g e v e r ijc o u t i n h o

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

2 van 24

Deze meerkeuzevragen horen bij Dit is marketing! van Loek ten Berge, Johan van Kooten en Esther de Berg.

© 2006 Uitgeverij Coutinho bvAlle rechten voorbehouden.Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door foto-kopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoe-dingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.repro-recht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofd-dorp, www.stichting-pro.nl).

Eerste druk 2006Tweede, herziene druk 2012

Uitgeverij CoutinhoPostbus 3331400 AH [email protected]

Noot van de uitgeverWij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever.

ISBN 978 90 469 0303 2NUR 802

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

3 van 24

Hoofdstuk 1

1 ‘Leuker kunnen we ’t niet maken. Wel makkelijker.’ Een belastingmaatregel heeft vaak grote (financiële) gevolgen voor zowel particulieren als organisaties. Een belasting-maatregel is voor een organisatie een:a meso-omgevingsfactor.b macro-omgevingsfactor.c micro-omgevingsfactor.d interne omgevingsfactor.

2 Pongo’s, een nieuw zoutje, blijken een succes te zijn. De productmanager krijgt vier we-ken na introductie de volgende gegevens van zijn marktonderzoeksbureau:■ de spontane naamsbekendheid is 23 procent;■ de cumulatieve penetratie wordt 40 procent;■ de geholpen naamsbekendheid is 78 procent;■ het herhalingspercentage wordt 80 procent;■ de gebruiksintensiteit is 1.

Helemaal blij door dit succes rekent de productmanager uit wat het marktaandeel van Pongo’s uiteindelijk gaat bedragen. Wat is de uitkomst?a 11,2 procent.b 14 procent.c 17 procent.d 32 procent.

3 In de handel met sommige landen is het gebruikelijk dat, wanneer men goederen le-vert, deze ‘betaald’ worden in andere goederen. Hoe heet deze handelswijze?a Bartering.b Compensation deal.c Buy-back system.d Counter purchase.

4 Wat is de juiste omschrijving van het begrip ‘marketingconcept’?a De opvatting dat een onderneming de afnemers moet leveren wat ze verlangen.b De filosofie die stelt dat de onderneming de behoeften en belangen van de afne-

mers centraal moet stellen.c De filosofie die stelt dat de marketingafdeling binnen het organisatieschema van de

onderneming ten minste op gelijk niveau moet staan met de overige functionele afdelingen.

d De opvatting dat de uitgaven voor marketingactiviteiten de hoogste prioriteit in de onderneming hebben.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

4 van 24

5 Scheepswerf Joustra te Sneek heeft diverse ontwikkelingsstadia doorlopen. Op dit mo-ment staat de werf op het punt over te gaan van een verkoopgerichte benadering van de markt naar een marketinggerichte benadering. Welke principiële verandering vindt dan plaats?a Er zal nu naar veel meer rederijen reclamewerk worden gezonden.b Er vindt veel meer onderzoek plaats naar de markt en de ontwikkelingen daarin.c Er wordt getracht via trainingen de acquisitie van de orders te verbeteren.d De verkoop binnendienst wordt naar een cursus ‘order handling’ gestuurd.

6 Welke van onderstaande uitspraken is typerend voor een organisatie met een productgeoriënteerde benadering?a ‘Een goed en betrouwbaar product verkoopt zichzelf.’b ‘Men kan alle producten afzetten, als men maar voldoende aan reclame- en ver-

koopondersteuning doet.’c ‘Een product is pas goed wanneer het voldoet aan de wensen in de markt.’d ‘Efficiency bij het vervaardigen van een product biedt de meeste kansen op een blij-

vend concurrentievoordeel.’

7 Welke stelling met betrekking tot de 4 P’s (de marketingmix) en de 3 R’en is juist?a De 3 R’en zijn in de loop van de jaren negentig de 4 P’s gaan vervangen.b Omdat organisaties zich met hun 4 P’s niet meer kunnen onderscheiden, wordt ge-

zocht naar andere mogelijkheden en deze werden gevonden in de 3 R’en.c Bij de marketing van materiële producten zijn de 4 P’s de belangrijkste instrumen-

ten, maar bij de marketing van diensten hebben de 3 R’en de meeste betekenis.d De 4 P’s zijn vooral van belang om klanten te winnen, maar de 3 R’en zijn het be-

langrijkst in de strijd om de klanten te behouden.

8 Een producent van bloempotten heeft veel ervaring op de consumentenmarkt. Na een marktonderzoek besluit de directie het productieproces te automatiseren, zodat de verkoopprijs van het product kan dalen met € 1,50. Dit bedrijf werkt:a product- of productiegericht.b verkoopgericht.c marketinggericht.d maatschappelijk marketinggericht.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

5 van 24

9 Een productgroep heeft een penetratie in de huishoudens van 60 procent. Het gemid-deld verbruik in eenheden is 10 stuks per jaar. Yosia AG besluit de markt op te gaan met een nieuw artikel, waarmee het een penetratie in de huishoudens van 6 procent wenst te bereiken bij een gemiddeld verbruik van 12 eenheden per jaar. De helft van de gebruikers van dit nieuwe artikel komt uit de bestaande gebruikers van het pro-duct, waarbij zij eenzelfde gemiddelde hoeveelheid blijven gebruiken. De andere helft bestaat uit niet-gebruikers van de bestaande producten uit de productgroep. Welk marktaandeel verkrijgt Yosia AG met het nieuwe artikel, indien het zijn doelstellingen realiseert?a 9,5 procent.b 10,0 procent.c 11,3 procent.d 12,9 procent.

10 De productmanager van de Senseo Crema wil weten wat de penetratiegraad van het product binnen Nederlandse huishoudens is. Welk gegeven is bij het bepalen van de penetratiegraad van belang?a Het aantal koffiedrinkende gezinsleden per huishouden.b De gemiddelde levensduur van het Senseo-apparaat.c Het aantal buitengebruikstellingen.d Het aantal huishoudens met één of meer Senseo-apparaten.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

6 van 24

Hoofdstuk 2

1 Bols heeft zijn assortiment in zijn markt verbreed met de import van alcoholische dranken. Volgens de matrix van Ansoff is de verbreding voor Bols een voorbeeld van:a marktontwikkeling.b verticale integratie.c diversificatie.d productontwikkeling.

2 Segmentatie op basis van leeftijd en sekse is een vorm van:a psychografische segmentatie.b lifestylesegmentatie.c benefitsegmentatie.d demografische segmentatie.

3 Een fabrikant van kauwgom heeft de markt opgedeeld in drie groepen consumenten, die voornamelijk belang hechten aan respectievelijk schone en gezonde tanden, een frisse adem en de smaak van het product. Dit is een vorm van:a socio-demografische segmentatie.b benefitsegmentatie.c lifestylesegmentatie.d psychologische segmentatie.

4 Het verdelen van de markt met een grote heterogeniteit van afnemers in markten die ieder voor zich een homogene groep afnemers bevatten, noemen we:a differentiatie.b segmentatie.c ontwikkeling van een oligopolie.d marktpositionering.

5 Wanneer een bedrijf zich richt op één marktsegment en hiervoor een specifiek en aan-gepast product- of marketingprogramma ontwikkelt, is er sprake van:a gedifferentieerde marketing.b geaggregeerde marketing.c geconcentreerde marketing.d ongedifferentieerde marketing.

6 Het begrip positionering maakt voor een gegeven merk de relatie duidelijk tussen:a het product, de gebruiker en de reclame.b het product, de gebruiker en de andere merken van dezelfde aanbieder.c de levenscyclusfase van het product en de reclame.d het product, de consument uit de doelgroep en de concurrerende merken.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

7 van 24

7 Wil marktsegmentatie zinvol en verantwoord zijn, dan moet aan een aantal voorwaar-den worden voldaan. Onder deze voorwaarden vallen onder meer:a heterogeen zijn, innoverend zijn, voldoende groot zijn.b meetbaar zijn, moeilijk toegankelijk zijn, voldoende groot zijn.c meetbaar zijn, een dynamisch karakter vertonen, beperkt in omvang zijn.d meetbaar zijn, bereikbaar zijn, voldoende groot zijn.

8 Vergeleken met een tactisch marketingplan is een strategisch marketingplan:a meer gericht op de korte termijn.b meer operationeel van aard.c meer gebaseerd op interne gegevens dan op externe gegevens.d meer gericht op de opstelling van de marketingdoelstellingen.

9 Van de sbu die alle kwadranten van de bcg-matrix doorlopen, moet normaliter ver-wacht worden dat de volgorde waarin die kwadranten aan de orde komen is:a star, cash cow, question mark en dog.b cash cow, dog, question mark en star.c dog, question mark, star en cash cow.d question mark, star, cash cow en dog.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

8 van 24

Hoofdstuk 3

1 De Arbo-wetgeving is voor veel ondernemers een vervelende bijkomstigheid die veel tijd en geld kost. Voor deze ondernemers is de Arbo-wetgeving een:a meso-omgevingsfactor.b macro-omgevingsfactor.c micro-omgevingsfactor.d interne omgevingsfactor.

2 Het vijfkrachtenmodel van Porter omvat de volgende elementen:a nieuwe markten, nieuwe producten, marktpenetratie, differentiatie en substituut-

producten.b differentiatie, integratie, specialisatie, penetratie en parallellisatie.c bestaande concurrenten, nieuwe toetreders, afnemersmacht, leveranciersmacht,

substituten.d bestaande concurrenten, nieuwe toetreders, uittredingsbarrières, toetredings-

barrières en substituten.

3 Tot de sterke of zwakke punten van een producent van kauwgom behoren:a een verscherping in de wetgeving inzake het gebruik van onnatuurlijke smaak-

stoffen.b het faillissement van een van de grootste concurrenten.c een daling van het aantal 10- tot 20-jarigen.d de bereidheid van een handelsbank om krediet te verstrekken.

4 Een aantal houtproducenten heeft gezamenlijk het fsc-keurmerk ontwikkeld voor duurzaam geproduceerd hout. Vanuit welke omgeving is dit houtmerk ontstaan?a De micro-omgeving.b De meso-omgeving.c De macro-omgeving.d De culturele omgeving.

5 Een leverancier van audioapparatuur verlengt de garantietermijn voor zijn producten met een jaar om de verkoop te stimuleren. Tot welk marketingdeelbeleid wordt deze actie gerekend?a Het productbeleid.b Het promotiebeleid.c Het verkoopbeleid.d Het prijsbeleid.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

9 van 24

6 Er zijn verschillende typen organisatiestructuren bekend. Een van deze organisatie-vormen is de ‘lijnorganisatie’. Waardoor wordt een lijnorganisatie gekenmerkt?a Een lijnorganisatie wordt gekenmerkt door centralisatie van de leiding en een

(groot) aantal hiërarchische niveaus.b Een lijnorganisatie is een organisatiestructuur waarbij de leiding van het bedrijf

ondersteund wordt door gespecialiseerde functionarissen, die niet geautoriseerd zijn om opdrachten te geven aan de overige functionarissen.

c Een lijnorganisatie is een organisatie met een groot aantal hiërarchische lagen tus-sen topleiding en uitvoerend niveau. Eindverantwoordelijkheden worden recht-streeks naar de direct uitvoerende manager gedelegeerd.

d Het kenmerk van de lijnorganisatie is dat gespecialiseerde functionarissen binnen een bedrijf ter ondersteuning worden toegevoegd aan de operationeel verantwoor-delijke managers.

7 De firma Koda heeft een organisatiestructuur waarin een marketingdirecteur leiding-geeft aan een verkoopmanager, een marketingonderzoeksmanager, een promotiema-nager en een fysieke-distributiemanager. De organisatiestructuur van Koda kan het best worden omschreven als:a een functionele organisatie.b een marktgeoriënteerde organisatie.c een matrixorganisatie.d een productgeoriënteerde organisatie.

8 Jelle de Vries gaat als marketingmedewerker aan de slag bij Fenit, de brancheorgani-satie van ict-bedrijven. Hij zal zich daar gaan bezighouden met het ontwikkelen van activiteiten op het gebied van mesomarketing. Mesomarketing is:a het geheel van marketingtaken en -functies waarmee een bepaalde volkshuishou-

ding in haar behoefte voorziet.b het geheel van marketingtaken en -functies waarmee een bepaalde organisatie in

specifieke behoeften van een doelgroep voorziet.c het geheel van marketingtaken en -functies op bedrijfstakniveau.d het geheel van marketingfuncties en -taken dat erop gericht is een optimale afstem-

ming binnen het bedrijf te realiseren.

9 Porter definieerde de ‘waardeketen’. Welke vijf primaire activiteiten onderscheidt Porter?a Infrastructuur, ingaande logistiek, operations, uitgaande logistiek, marketing/

verkoop.b Ingaande logistiek, operations, uitgaande logistiek, marketing/verkoop en service.c Inkoop, ingaande logistiek, operations, uitgaande logistiek en marketing/verkoop.d Inkoop, operations, uitgaande logistiek, marketing/verkoop en service.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

10 van 24

10 Welke van de volgende samenwerkingsverbanden is kenmerkend voor een matrix-organisatie?a De samenwerking tussen de directie en het directiesecretariaat.b De afstemming tussen de verkoopleiders van diverse productgroepen.c De afstemming tussen de diverse regiomanagers bij het opzetten van de verkoop-

targets voor de volgende periode.d Het op projectbasis samenwerken tussen de diverse geledingen van een organisatie.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

11 van 24

Hoofdstuk 4

1 Het complex van cognitieve, affectieve en conatieve stellingnamen van een persoon ten aanzien van een bepaalde persoon, zaak of kwestie noemt men:a een attitude.b een perceptie.c een cognitieve dissonantie.d een selectieve perceptie.

2 In de leer van het consumentengedrag worden culturele, sociale, persoonlijke en psychologische factoren onderscheiden. Welke van de volgende factoren is een sociale factor?a Levensstijl.b Perceptie.c Referentiegroep.d Sociale klasse.

3 Wat is de beste schatting van het aantal mensen dat een merk in de evoked set heeft?a Het aantal gebruikers.b Het aantal mensen dat een positieve koopintentie heeft.c Het aantal mensen dat het merk spontaan kent.d Het aantal mensen dat het merk ‘geholpen’ kent.

4 Welke van onderstaande activiteiten van de consument draagt niet bij tot het reduce-ren van zijn cognitieve dissonantie?a Het vermijden van negatieve informatie over het gekochte product.b Het product retourneren of ruilen.c De aankoop van het product uitstellen.d Een negatieve houding aannemen ten opzichte van alternatieve producten.

5 Iemand koopt bij Kruidvat een verzamelbox met alle orgelwerken van Bach, om deze een prominente plaats in de cd-collectie te geven. Hoe kan deze aanschafmotivatie in termen van Maslow aangeduid worden?a Veiligheid en beschutting.b Affiliatie en sociale contacten.c Sociale erkenning en achting.d Behoefte aan zelfverwerkelijking.

6 Bij productstrategieën op industriële markten zal ten opzichte van consumentenmark-ten de nadruk veelal liggen bij:a meerdere functies voor verpakkingen.b eenvoudige primaire productkarakteristieken.c grote differentiatie op producteigenschappen.d kleine wijzigingen bij nieuwe productontwikkelingen.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

12 van 24

7 Op industriële markten heeft men te maken met een afgeleide vraag. Een gevolg hier-van voor bedrijven van industriële marketing is dat:a er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van sterke merken uit de consumentenmarkt.b er frequent gewerkt wordt met prijsaanbiedingen.c een fabrikant veel reclameactiviteiten richt op de directe (potentiële) afnemers.d aandacht dient te worden besteed aan het analyseren van de finale vraag.

8 Marketingstrategie in industriële markten is sterk gebonden aan de koopsituatie en de beslissingsfase. Welk marketinginstrument zal worden ingezet in de fase van probleem-herkenning bij een new task-situatie?a In bruikleen geven van het product.b Gedetailleerde productinformatie.c Technische assistentie.d Communicatie.

9 Als een leverancier van een onderneming sterk wordt betrokken bij de ontwikkeling en de productie van het uiteindelijke product van die onderneming, dan is er sprake van:a een make-or-buy-beslissing.b een co-makership.c just-in-time-marketing.d een venture-teamorganisatie.

10 Wat wordt onder het begrip ‘consumentisme’ verstaan?a Het centraal stellen van de consumentenwensen bij de ontwikkeling van nieuwe

producten en bij regelgeving met betrekking tot consumentenaangelegenheden.b Een beweging die gericht is op een klantvriendelijke benadering van de consument.c Een stroming onder consumenten met als belangrijkste doel het waarborgen en

verbeteren van de rechten van de consument en het versterken van hun positie als marktpartij.

d Het streven naar de zogenoemde buyer’s market, waarop consumenten een relatief sterke invloed kunnen uitoefenen.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

13 van 24

Hoofdstuk 5

1 De penetratiegraad van wasmachines is 92 procent. Dit betekent dat 92 procent van het marktpotentieel (alle gezinnen in Nederland):a in het afgelopen jaar een wasmachine heeft aangeschaft.b van plan is een wasmachine te gaan kopen.c een wasmachine bezit.d wel eens een wasmachine heeft gekocht.

2 Naar schatting is het aantal personen in een bepaald gebied 20 miljoen en de gemid-delde omvang van de huishoudens is 2,5 personen. Er zijn in dat gebied 4 miljoen pc’s bij huishoudens in gebruik. De verdeling van de pc’s over de pc-bezittende huishou-dens is als volgt: huishoudens met 1 pc 90 procent, huishoudens met 2 pc’s 10 procent. Wat is de penetratiegraad van pc’s binnen de huishoudens in dit gebied?a 45 procent.b 50 procent.c 90 procent.d 100 procent.

3 Gegevens verkregen uit desk research zijn:a altijd slechter dan die verkregen uit field research.b bestaande gegevens die niet specifiek voor het betreffende onderzoek zijn verza-

meld.c gegevens die worden verzameld nadat field research heeft plaatsgevonden.d altijd verouderd en onvolledig.

4 Een productmanager vraagt bij de administratie de omzetcijfers op van zijn product van de afgelopen twee jaar. Deze cijfers zijn uitgesplitst naar de verschillende verkoop-rayons. Hij maakt gebruik van:a interne, primaire gegevens.b externe, primaire gegevens.c interne, secundaire gegevens.d externe, secundaire gegevens.

5 Het kenmerk van een ordinale schaal is dat:a een getalsmatige afstand tussen de waarnemingen de rangorde bepaalt.b er geen rangorde is aan te geven.c een nulpunt ontbreekt, maar er wel een rangorde is aan te geven.d een nulpunt aanwezig is, maar er geen rangorde is aan te geven.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

14 van 24

6 In een enquête wordt een beoordeling van een product gevraagd. De beoordeling moet worden gegeven op de volgende schaal: Uitstekend / Goed / Matig / Slecht.Volgens welke schaal wordt hier gemeten?a Ordinale schaal.b Intervalschaal.c Nominale schaal.d Ratioschaal.

7 Regelmatig wordt in de financiële pers melding gemaakt van een ‘ranglijst van de hon-derd grootste ondernemingen ter wereld’. Welk schaaltype is hier aan de orde?a Nominale schaal.b Intervalschaal.c Ordinale schaal.d Ratioschaal.

8 Een fabrikant van snoepgoed wil informatie over het koopgedrag van zijn doelgroep: gezinnen met een of meer kinderen, van wie de jongste jonger is dan zes jaar. De fa-brikant geeft de opdracht aan een marktonderzoeksbureau, met de aanwijzing dat de steekproef representatief moet zijn. Wat wordt hiermee bedoeld?a Dat de steekproefresultaten generaliseerbaar moeten zijn voor de doelgroep.b Dat een steekproef van substantiële omvang moet worden getrokken, om voldoen-

de nauwkeurigheid te bewerkstellingen.c Dat de uitkomsten een goed beeld moeten geven van het koopgedrag van de Ne-

derlandse snoepgoedkopende consument.d Dat een enkelvoudige, aselecte steekproef dient te worden getrokken uit de popu-

latie.

9 Als men bij een onderzoek vermeldt dat de betrouwbaarheid ervan 95 procent is, wil dit zeggen:a dat 5 procent van de totale steekproef weigerde aan de enquête mee te werken

(non-respons).b dat indien men het onderzoek honderd keer herhaalt, er de kans bestaat dat er vijf

keer een andere uitslag zal komen.c dat er gewerkt is met een nauwkeurigheid van 5 procent.d dat de uitslag slechts voor 95 procent vertrouwd kan worden.

10 Een nadeel van de toepassing van het rekenkundig gemiddelde bij marktonderzoek is dat extreme waarden het gemiddelde sterk beïnvloeden. Dit bezwaar neemt af wan-neer:a de waarnemingen niet door externe variabelen worden beïnvloed.b er sprake is van een groot aantal waarnemingen.c er sprake is van een klein aantal geselecteerde waarnemingen.d de validiteit van het onderzoek toeneemt.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

15 van 24

Hoofdstuk 6

1 Het aantal merken op de biermarkt in Tanzania is de laatste jaren gestaag gestegen. Een en ander hangt samen met het toetreden van vele regionale brouwerijen. De to-tale bierverkopen stijgen de laatste tijd in een gelijk tempo als waarmee de bevolking groeit. De prijzen zijn ondanks sterke kostenstijgingen niet al te veel gestegen. Veel su-permarkten proberen kopers aan te trekken door topmerken tegen lagere prijzen aan te bieden. In welke fase van de productlevenscyclus bevindt bier zich in Tanzania?a Introductie.b Teruggang.c Verzadiging.d Groei.

2 De firma Rookveld levert computers en computerbenodigdheden aan bedrijven in de regio. Het succes van Rookveld is mede gebaseerd op het feit dat men zich realiseert dat klanten meer geïnteresseerd zijn in snelle reparaties, garantie, efficiënte software en dergelijke dan in de computer zelf (de hardware). Het productniveau waarop Rookveld denkt, is:a het core product.b het tangible product.c het augmented product.d het core en tangible product.

3 Het totale product bestaat uit het uitgebreide product en de afgeleide eigenschappen. Welke eigenschap is een voorbeeld van afgeleide eigenschappen?a De technische kwaliteit van het product.b De vastgestelde prijs van het product.c De vermeende duurzaamheid van het product.d De informatieverstrekking over het product.

4 Het ‘merkbeeld’ van een product of dienst is:a de associatie van specifieke (product)eigenschappen met een bepaald beeldmerk

en een bepaalde merknaam.b het visueel herkenbare deel van een merk (symbool, vignet).c de naam en het beeld van een merk (trademark).d de naamgeving, vormgeving en herkenbaarheid van het product.

5 In het productontwikkelingsproces kennen we de screeningfase. Wat omvat deze fase?a Het maken van speciaal bedrukte verpakkingsdummy’s ten behoeve van markt-

onderzoek.b Het uitzeven van onduidelijkheden in het productconcept.c Het testen van het prototype bij potentiële gebruikers.d Het reduceren van het aantal ideeën voor nieuwe producten.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

16 van 24

6 Hoe manifesteert zich het verschil tussen de adoptiecurve (innovators enzovoort) en de plc? De plc geeft de afzet weer, terwijl de adoptiecurve:a uitsluitend de initiële vraag weergeeft.b de initiële vraag, de herhaalvraag en de additionele vraag weergeeft.c de initiële vraag en de herhaalvraag weergeeft.d de totale vraag weergeeft.

7 Welke bewering is kenmerkend voor convenience goods?a Zij worden vooral gekocht in de winkels in de buurt.b Zij zijn vrijwel altijd gemakkelijk te bewaren.c De consument doorloopt hiervoor een langdurig koopproces.d Het zijn kant-en-klaarproducten.

8 Wat wordt verstaan onder productdifferentiatie?a Het aanbrengen of vergroten van verschillen tussen bestaande en verwante produc-

ten, voor dezelfde markten/segmenten.b Het ontwikkelen en op de markt brengen van geheel nieuwe producten voor an-

dere markten/segmenten.c Het introduceren van bestaande producten op andere markten/segmenten.d Het ontwikkelen en op de markt brengen van geheel nieuwe producten op be-

staande markten/segmenten.

9 Wat zijn kenmerken van een verbruiksgoed?a Niet duurzaam, relatief lage waarde, relatief hoge aankoopfrequentie.b Niet duurzaam, relatief hoge waarde, relatief lage aankoopfrequentie.c Duurzaam, relatief lage waarde, relatief hoge aankoopfrequentie.d Duurzaam, relatief hoge waarde, relatief lage aankoopfrequentie.

10 Volvo heeft in zijn reclame-uitingen lange tijd het accent gelegd op de kwaliteit en de duurzaamheid van de auto. Voor een nieuwe reclamecampagne overweegt Volvo de volgende slagzin te hanteren: ‘Een man in een Volvo hoeft zich niet meer te bewijzen.’ Als deze wijziging in reclamebenadering wordt doorgevoerd, welke positioneringsver-andering beoogt Volvo dan? Van een positionering:a op grond van bepaalde producteigenschappen, naar een positionering op basis van

expressieve waarden.b op basis van gebruik of toepassing, naar een positionering naar instrumentele ei-

genschappen.c op grond van bepaalde producteigenschappen, naar een positionering op rationele

waarden.d op grond van bepaalde producteigenschappen, naar een positionering ten opzichte

van de consument.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

17 van 24

Hoofdstuk 7

1 Wat is de omschrijving van het begrip ‘prijsperceptie’?a De subjectieve waardering of beleving door een afnemer van de prijs(hoogte) van

een product.b Het prijsniveau waarboven er geen product meer wordt gekocht.c De reactie van afnemers op prijsveranderingen van een product.d De cognitieve verwerking door de consument van de verschillende prijsniveaus die

zich in de markt manifesteren.

2 De prijselasticiteit van de vraag van een product is -2. Bij een verkoopprijs van € 1 zal een detaillist 1.000 stuks van dit product verkopen. De variabele kosten per product zijn € 1. Bij welke prijs zal de detaillist de hoogste winst behalen (btw kan buiten be-schouwing worden gelaten)?a Bij een verkoopprijs van € 1,25.b Bij een verkoopprijs van € 1,40. c Bij een verkoopprijs van € 1,50.d Bij een verkoopprijs van € 2,00.

3 Wat is de correcte omschrijving van het begrip ‘prijsdiscriminatie’? Aan verschillende afnemers worden:a verschillende prijzen berekend, hoewel de kostprijs gelijk ligt.b verschillende prijzen berekend op grond van verschil in kostprijs.c gelijke prijzen berekend, hoewel de kostprijs verschillend is.d gelijke prijzen berekend daar de kostprijs gelijk ligt.

4 De verkoopprijs van een artikel wordt verlaagd van € 6 naar € 5,75. Tegen de oude prijs werden er 200.000 stuks van verkocht, nu worden er in een overeenkomstige periode 207.000 stuks van verkocht. Wat is de prijselasticiteit van de vraag naar dit artikel?a -0,84.b -1,01.c -1,08. d -1,19.

5 De vraag naar een product zal over het algemeen meer prijselastisch zijn:a naarmate er meer substituutproducten beschikbaar zijn.b naarmate het product voorziet in een noodzakelijke behoefte.c als het gaat om een zogenaamd inferieur product.d als het gaat om een zogenaamd complementair product.

6 Onderstaande beweringen hebben betrekking op een product met een prijselasticiteit van de vraag groter dan -1. Welke bewering is juist?a Bij een prijsverlaging blijft de omzet gelijk.b Bij een prijsverlaging neemt de omzet af.c Bij een prijsverhoging neemt de omzet toe.d Bij een prijsverhoging neemt de omzet af.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

18 van 24

7 De omzet van product Y in 2011 was € 250.000. De prijs per eenheid in 1998 bedroeg € 5. De prijselasticiteit van de vraag is berekend op -2. Per 1 januari 2012 wordt de prijs met 4 procent verlaagd. Waar zal de omzet in 2012 volgens de gegevens op uitkomen?a € 234.250.b € 239.400.c € 259.200.d € 268.900.

8 Productgroep A heeft een omzet van € 500.000. Productgroep B heeft een omzet van € 200.000. De variabele kosten bedragen voor zowel product A als B 60 procent van de omzet. De totale, in de tijd onveranderlijke, vaste kosten voor A en B samen bedra-gen € 200.000. Na verbijzondering van de vaste kosten komt 40 procent ten laste van productgroep A, dus 60 procent ten laste van productgroep B. Na berekening van de nettoresultaten per productgroep besluit de productmanager productgroep B te eli-mineren. Met welk bedrag zal het nettoresultaat dan veranderen?a € 80.000 lager.b € 40.000 lager.c € 40.000 hoger.d € 120.000 hoger.

9 Wanneer we in onze marketingactiviteiten de nadruk leggen op de zogenaamde non-price marketingmixvariabelen, dan zal het meest voor de hand liggende effect op de vraagcurve zijn:a de vraagcurve verschuift naar rechts.b de vraagcurve verschuift naar links.c beweging naar rechts langs de vraagcurve.d beweging naar links langs de vraagcurve.

10 Een fabrikant verkoopt zijn product (consumptiegoed met vastgestelde verkoopprijs) via een agent rechtstreeks aan de detailhandel. Omdat de afzet de laatste jaren een flinke groei heeft doorgemaakt, vraagt de fabrikant zich af of het bij een bepaalde af-zetgrootte niet voordeliger (goedkoper) zou zijn een vertegenwoordiger in te schake-len in plaats van een agent. De gegevens zijn de volgende:Consumentenprijs: € 80 per stuk.Variabele productiekosten: € 20 per stuk.Vaste productiekosten: € 300.000 per jaar.Verkoopkosten agent: 10 procent van de door hem behaalde netto-omzet.Verkoopkosten vertegenwoordiger: € 42.000 vaste kosten per jaar en 3 procent provisie over de behaalde netto-omzet.Detailhandelsmarge: 25 procent van de consumentenprijs.(btw kan buiten beschouwing worden gelaten)

De kritische afzet in stuks waarboven de vertegenwoordiger goedkoper is dan de agent is:a 8.000 stuks.b 9.000 stuks.c 10.000 stuks.d 12.000 stuks.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

19 van 24

Hoofdstuk 8

1 Zestien weken na de nationale introductie van een nieuw consumentenproduct ont-vangt de productmanager de volgende gegevens:marktbereik (gewogen distributie): 55 procent;verwachte cumulatieve penetratie: 40 procent;reclameaandeel: 30 procent;omzet af-fabriek van de onderneming tot nu toe: € 600.000;gebruiksintensiteit: 5 procent boven het gemiddelde in de betreffende markt;verwachte herhalingsaankopen als percentage van initiële aankopen: 30 procent;ongewogen distributie: 45 procent.Op grond van deze gegevens mag de productmanager redelijkerwijs verwachten dat zijn marktaandeel op volumebasis zal zijn:a 8,1 procent.b 10,8 procent.c 12,6 procent.d 27,0 procent.

2 Een fabrikant van niet-duurzame consumentengoederen heeft met een artikel een marktbereik (gewogen distributie) van 25 procent. De selectie-indicator van dit artikel is 0,625. Het omzetaandeel van dit artikel is 60 procent. Welke actie is het meest ge-schikt om het marktaandeel te vergroten?a Inschakeling van grotere distributeurs.b Meer nadruk leggen op exclusieve distributie.c Meer nadruk leggen op selectieve distributie.d Verhoging van de omzetsnelheid bij de huidige distributeurs.

3 Als het gekozen distributiekanaal voor een product leidt tot een gewogen distributie van 25 procent, een omzetaandeel van 60 procent en een selectie-indicator van 0,8, wat is dan het marktaandeel?a 12 procent.b 15 procent.c 20 procent.d 48 procent.

4 Een onderneming levert merk J direct aan detaillisten. De totale markt bedraagt 15.000.000 eenheden. Er zijn in totaal 15.000 detaillisten, van wie 6.000 merk J verko-pen. In totaal verkopen deze 6.000 detaillisten 9.000.000 eenheden, waarvan 3.000.000 eenheden merk J. Hoe groot is het afzetaandeel van merk J?a 20 procent.b 33 procent.c 40 procent.d 60 procent.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

20 van 24

5 Een producent kan een aantal keuzen maken hoe zijn producten gedistribueerd wor-den. Waarvoor zal een producent van shopping goods kiezen?a Intensieve distributie via een lang kanaal.b Selectieve distributie via een kort kanaal.c Massadistributie via een direct kanaal.d Intensieve distributie via een direct kanaal.

6 Het aantal contactlijnen van vijf fabrikanten en tien potentiële afnemers wordt door inschakeling van één tussenpersoon verminderd met:a 30 procent.b 50 procent.c 70 procent.d 90 procent.

7 Product X heeft een numerieke distributie van 40 procent en een gewogen distributie van 60 procent. Wat betekent dit?a De fabrikant heeft hier gekozen voor selectieve distributie.b Het product staat in winkels met een meer dan gemiddelde omzet in de product-

groep.c De uit-voorraadsituatie voor dit product is uitermate zorgwekkend.d De fabrikant heeft hier gekozen voor exclusieve distributie.

8 Onder intensieve distributie wordt verstaan dat:a het product een maximale spreiding heeft bij een winkeltype.b het product verkrijgbaar is op een zo groot mogelijk aantal verkooppunten.c de verkooppunten zeer frequent en regelmatig bevoorraad worden.d het product op verschillende, in het oog springende plaatsen in de winkel staat.

9 Zeeuwsche Roem (margarine) wordt verkocht door 70 procent van de potentiële verkooppunten. Bij die 70 procent heeft Zeeuwsche Roem een aandeel in de totale margarineomzet van 30 procent. De verkooppunten met Zeeuwsche Roem verkopen gemiddeld 20 procent minder margarine dan de totale gemiddelde margarineomzet per verkooppunt. Bereken op basis van deze gegevens het marktbereik.a 50 procent.b 56 procent.c 70 procent.d 80 procent.

10 Fabrikant Rando, die strijkijzers produceert, opereert in een markt waarvan de volgen-de gegevens bekend zijn: de omvang van de markt wordt geschat op 150.000 strijkij-zers per jaar. De markt wordt verzorgd door 1.500 verkooppunten, waarvan er 600 de strijkijzers van de firma Rando verkopen. In totaal verkopen deze 600 verkooppunten 90.000 strijkijzers per jaar, waarvan 30.000 van het merk Rando. Wat is de grootte van de selectie-indicator van Rando?a 0,5.b 0,67.c 1,5.d 2,0.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

21 van 24

Hoofdstuk 9

1 Wanneer wordt collectieve reclame vooral toegepast?a Als een fabrikant een nieuw product introduceert.b Als de concurrentie binnen de branche hevig is.c Als er sprake is van een monopolie binnen de branche.d Als de branche onder druk staat bij veranderende consumptiepatronen.

2 Een communicatiedoelstelling kan op vele manieren worden uitgedrukt. Welke doel-stelling is geen communicatiedoelstelling?a Het verbeteren van het imago van het bedrijf bij de handel.b Het verbeteren van de moraal van de werknemer in de onderneming.c Het verbeteren van de rentabiliteit.d Het vergroten van de geholpen bekendheid.

3 Wat is het verschil tussen een dagblad en een huis-aan-huisblad?a Het al dan niet hebben van betaalde verspreiding.b De grootte van het distributiegebied.c Het al dan niet hebben van redactionele pagina’s.d De kwaliteit van het papier.

4 Waarop heeft institutionele reclame betrekking?a Een organisatie.b Een totaal assortiment.c Een productgroep.d Een bedrijfskolom.

5 Er zijn verschillende methoden om een reclamebudget vast te stellen. Hoe noemt men de budgetteringsmethode waarbij een onderneming een vast percentage van de omzet over het vorige jaar als reclamebudget hanteert?a Taakstellende methode.b Omzetgerelateerde methode.c Analytische methode.d Anticyclische methode.

6 Een producent van jenever voert een promotionele actie waarbij de consument bij aanschaf van een fles jenever een oud-Hollands jeneverglas voor € 2,50 (= kostprijs) kan kopen. Deze actie is te karakteriseren als een:a dealer incentive.b self-liquidating premium.c sweepstake.d sampling.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

22 van 24

7 Een reclame-uiting wordt in een bepaald tijdschrift geplaatst. Normaal gesproken wordt dit tijdschrift door 100.000 personen gekocht en/of gelezen. Hiervan behoren 60.000 personen tot de doelgroep waarop de reclame-uiting is gericht. Men heeft becijferd dat deze 60.000 personen 50 procent van de doelgroep uitmaken. Welke bewering is juist?a Het mediumbereik bedraagt 60.000 personen.b Het mediumbereik bedraagt 50 procent van de doelgroep.c De (medium)dekking bedraagt 50 procent.d De (medium)dekking bedraagt 60 procent.

8 In een land bereikt tv-reclame 85 miljoen mensen. Radioreclame bereikt 35 miljoen mensen, van wie 15 miljoen dezelfde als met tv-reclame. Via dagbladen worden 45 miljoen mensen bereikt, van wie 20 miljoen ook bereikt worden via radio en/of tv. Hoe groot is het nettobereik (dat wil zeggen het aantal verschillende mensen dat bereikt wordt) bij inschakeling van tv, radio en dagbladen?a 105 miljoen.b 120 miljoen.c 130 miljoen.d 165 miljoen.

9 Een bekende Nederlander spreekt in een populair televisieprogramma zijn grote voor-keur uit voor een product van een Nederlands bedrijf. Tussen deze bekende Nederlan-der en dit bedrijf bestaat op geen enkele wijze een relatie. Hoe classificeert de marke-tingliteratuur deze uiting?a Persoonlijke verkoop.b Free publicity.c Salespromotion.d Reclame.

10 In een eenmalige advertentie is gekozen om het conatieve aspect te benadrukken. Dit betekent dat is gekozen voor:a themareclame.b actiereclame.c selectieve reclame.d institutionele reclame.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

23 van 24

Hoofdstuk 10

1 Welk kenmerk is typerend voor diensten?a Het aanbod is vergankelijk.b Product en consumptie vallen samen.c Alle elementen van het aanbod zijn tastbaar.d De afnemer consumeert slechts, hij heeft geen invloed op het aanbod.

2 Een restauranthouder heeft, zoals alle dienstverleners, veel problemen met de vergan-kelijkheid van zijn te leveren diensten. Dit vergankelijkheidsprobleem kan hij trachten te reduceren door:a de inkoop van goederen beter te timen.b de productie (bereiding van maaltijden) beter te verzorgen.c een huis-aan-huisfolder te distribueren, waarin de gezellige sfeer en de goede

keuken worden benadrukt.d extra activiteiten in de daluren te ontplooien.

3 Het kenmerkende verschil tussen een profitorganisatie en een non-profitorganisatie is:a het ontbreken van marketingactiviteiten bij de non-profitorganisatie.b het ontbreken van een doelbewust winststreven bij de non-profitorganisatie.c het ontbreken van een ruilproces bij de non-profitorganisatie.d het ontbreken van inkomsten bij de non-profitorganisatie.

4 Bij welke bron van inkomsten verwacht de geldgever géén tegenprestatie van de non-profitorganisatie?a Contributie.b Sponsoring.c Subsidie.d Donatie.

5 Stelling 1 Er is géén verschil tussen dienstenmarketing en non-profitmarketing.Stelling 2 Het kenmerkende verschil tussen consumentenmarketing en non-profit- marketing is de markt.Welk antwoord is juist?a Stelling 1 is juist; stelling 2 is onjuist.b Stelling 1 is onjuist; stelling 2 is onjuist.c Stelling 1 is onjuist; stelling 2 is juist.d Stelling 1 is juist; stelling 2 is juist.

6 Welk winkeltype heeft de volgende kenmerken: diep, smal en hoog assortiment, des-kundig, bedienend personeel, nadruk op kwaliteit en service?a Supermarkt.b Warenhuis.c Speciaalzaak.d Discounter.

Meerkeuzevragen bij Dit is marketing!

24 van 24

7 Welk winkeltype zal vermoedelijk het minst last hebben van een recessie?a Discounter.b Speciaalzaak.c Supermarkt.d Zelfbedieningszaak.

8 Onder winkelrouting wordt verstaan:a het bepalen van de wijze waarop de winkel is ingedeeld.b de wijze waarop de artikelen in de looproute zijn geplaatst.c de wijze waarop de artikelen zijn gegroepeerd naar consumptie- of koopverwant-

schap.d de indeling van artikelen naar diverse plaatsingsverbanden.

9 De cultuur van een land behoort tot de:a niet-beheersbare lokale factoren.b beheersbare lokale factoren.c niet-beheersbare algemene factoren.d beheersbare algemene factoren.

10 Als een exportonderneming gebruikmaakt van de verkooporganisatie van een reeds gevestigde collega-exporteur, spreken we van:a internationale franchising.b piggyback.c een exportcombinatie.d internationale licentie.