DE OMZETTING VAN HET VRUCHTGEBRUIK...DANKWOORD De totstandkoming van dit werk werd mede...
Transcript of DE OMZETTING VAN HET VRUCHTGEBRUIK...DANKWOORD De totstandkoming van dit werk werd mede...
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2013 – 2014
DE OMZETTING VAN HET VRUCHTGEBRUIK
Masterproef van de opleiding
'Master in de rechten'
Ingediend door
Evelien De Winne
Studentennr. 00900861
Promotor: Prof. Dr. Jan Bael
Commissaris: Dhr. Daan De Witte
DANKWOORD
De totstandkoming van dit werk werd mede verwezenlijkt dankzij de hulp en de ondersteuning
die ik ontving uit mijn omgeving.
Mijn bijzondere dank gaat uit naar prof. Jan Bael, mijn promotor, en dhr. Daan De Witte, mijn
commissaris, voor het aanreiken van het onderwerp, de nuttige feedback en de suggesties voor
de opbouw van dit werk. Hun uitstekende begeleiding en inzicht waren een grote meerwaarde.
Een aantal mensen verdienen een eervolle vermelding. Ten eerste wil ik mr. Dirk De
Meulemeester bedanken voor de tijd die hij vrijmaakte om met mij te brainstormen over dit
onderwerp. Ten tweede wil ik dhr. Bjorn De Vriese, hoofdgriffier van het vredegerecht (2e
kanton) te Gent en dhr. Wim Orbie, hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Ieper
bedanken voor de mogelijkheid die zij mij gaven om in ongepubliceerde rechtspraak te
grasduinen. Ten derde wens ik mr. Ann Maelfait te bedanken voor haar boeiende uiteenzetting
en voor de terbeschikkingstelling van haar documentatie over dit onderwerp.
Tot slot wens ik ook mijn familie en vrienden te bedanken voor alle steun die zij mij gaven. Daarbij
richt ik mij speciaal tot mijn ouders, die mij steeds aangemoedigd hebben en vele uren
gespendeerd hebben aan het nalezen van dit werk.
1
INHOUDSTAFEL
Inleiding ............................................................................................................................................................ 6
Hoofdstuk 1: Het ontstaan en de ratio van de omzetting van het vruchtgebruik ................... 9
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................................................... 9
Afdeling 2: Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot ........................................................................ 9
Afdeling 3: Nadelen aan de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom ....................................... 10
Afdeling 4: Nood aan een oplossing ................................................................................................................. 11
Afdeling 5: De wet van 14 mei 1981: een mijlpaal ..................................................................................... 12
Afdeling 6: De langstlevende wettelijk samenwonende .......................................................................... 13
§ 1. Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende .................................................. 13
§ 2. Het omzettingsrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende ................................. 16
Hoofdstuk 2: De juridische kwalificatie en de kenmerken van het omzettingsrecht ......... 17
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................................................ 17
Afdeling 2: Omzetting van het vruchtgebruik sensu lato ......................................................................... 17
§ 1. Omzetting van het vruchtgebruik sensu stricto .............................................................................. 17
§ 2. Inkoop van de blote eigendom van de preferentiële goederen ............................................... 18
Afdeling 3: Juridische kwalificatie van de omzetting ................................................................................ 18
§ 1. Afzonderlijk vermogensbestanddeel? ................................................................................................ 18
§ 2. Verdeling krachtens artikel 815 BW? ................................................................................................. 19
Afdeling 4: Kenmerken van de omzetting ...................................................................................................... 21
§ 1. Persoonlijk karakter .................................................................................................................................. 21
§ 2. Geen openbare orde-karakter ............................................................................................................... 23
§ 3. Translatief karakter ................................................................................................................................... 24
§ 4. Deelbaar recht .............................................................................................................................................. 24
A. Ten aanzien van de goederen van de nalatenschap .................................................................... 24
B. Ten aanzien van de erfgenamen .......................................................................................................... 25
§ 5. Geen terugwerkende kracht ................................................................................................................... 25
Hoofdstuk 3: De rechthebbenden van het omzettingsrecht en de termijn waarbinnen zij
hun recht kunnen uitoefenen .................................................................................................................. 27
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................................................ 27
Afdeling 2: Samenloop van de langstlevende echtgenoot met afstammelingen van de erflater,
zijn geadopteerde kinderen of de afstammelingen daarvan .................................................................. 27
Afdeling 3: Samenloop van de langstlevende echtgenoot met andere erfgerechtigden ............. 30
§ 1. Omzettingsrecht van de langstlevende echtgenoot ...................................................................... 30
A. Omzetting sensu stricto ........................................................................................................................... 30
B. Inkoop van de blote eigendom ............................................................................................................. 30
§ 2. Omzettingsrecht van de blote eigenaars ........................................................................................... 32
Afdeling 4: Uitzonderingen op het initiatiefrecht ....................................................................................... 32
2
§ 1. De omzetting van het vruchtgebruik op de preferentiële goederen ...................................... 32
§ 2. De omzetting van het vruchtgebruik op de goederen die aan het recht van wettelijke
terugkeer onderworpen zijn ........................................................................................................................... 36
Afdeling 5: Verzaking aan het omzettingsrecht ........................................................................................... 37
Hoofdstuk 4: Het voorwerp van het omzettingsrecht .................................................................... 38
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................................................ 38
Afdeling 2: Het vruchtgebruik dat krachtens de wet verkregen werd ............................................... 38
Afdeling 3: Het vruchtgebruik dat ingevolge testament verkregen werd ......................................... 39
Afdeling 4: Het vruchtgebruik dat ingevolge huwelijkscontract verkregen werd ........................ 39
Afdeling 5: Het vruchtgebruik dat ingevolge contractuele erfstelling verkregen werd.............. 41
Afdeling 6: Het vruchtgebruik van een tegenwoordig goed dat bij schenking verkregen werd
.......................................................................................................................................................................................... 42
Afdeling 7: Het vruchtgebruik dat ten bezwarende titel bekomen werd .......................................... 44
Afdeling 8: Het vruchtgebruik dat bekomen werd als accessorium van een overeenkomst met
derden ........................................................................................................................................................................... 44
Afdeling 9: Het vruchtgebruik op een goed dat slechts gedeeltelijk tot de nalatenschap
behoort .......................................................................................................................................................................... 46
Afdeling 10: Het vruchtgebruik dat voor 6 juni 1981 ontstaan is ........................................................ 47
Afdeling 11: Besluit .................................................................................................................................................. 48
Hoofdstuk 5: De modaliteiten van de omzetting.............................................................................. 50
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................................................ 50
Afdeling 2: Omzetting van het vruchtgebruik sensu stricto .................................................................... 51
§ 1. Omzetting in volle eigendom .................................................................................................................. 51
A. Begrip .............................................................................................................................................................. 51
B. Verdeling? ..................................................................................................................................................... 51
C. Moeilijkheden in de praktijk .................................................................................................................. 52
D. Voorwerp van de ruil ............................................................................................................................... 53
E. Gevolgen ......................................................................................................................................................... 53
§ 2. Omzetting in een geldsom ........................................................................................................................ 54
A. Begrip .............................................................................................................................................................. 54
B. De afkoopsom .............................................................................................................................................. 55
§ 3. Omzetting in een rente .............................................................................................................................. 56
A. Begrip .............................................................................................................................................................. 56
B. Rente ............................................................................................................................................................... 57
C. Indexatie ........................................................................................................................................................ 57
D. Waarborg ...................................................................................................................................................... 58
Afdeling 3: Inkoop van de blote eigendom van de preferentiële erfgoederen ................................ 59
Afdeling 4: Besluit .................................................................................................................................................... 59
Hoofdstuk 6: De conventionele wijziging van het recht van omzetting .................................. 61
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................................................ 61
Afdeling 2: Conventionele beperking van het omzettingsrecht ............................................................ 62
3
§ 1. Principe ........................................................................................................................................................... 62
§ 2. De wettelijke uitzonderingen ................................................................................................................. 62
A. Ten voordele van de langstlevende echtgenoot ........................................................................... 63
1. Omzettingsrecht betreffende de preferentiële goederen ..................................................... 63
2. Verschil met de langstlevende wettelijk samenwonende .................................................... 64
B. Ten voordele van de afstammelingen uit een vorige relatie van de vooroverleden
echtgenoot ......................................................................................................................................................... 64
C. Verhouding tussen het vetorecht van de langstlevende echtgenoot en de bescherming
voor de afstammelingen uit een vorige relatie van de erflater ................................................... 65
D. Besluit ............................................................................................................................................................ 65
§ 3. De door de rechtsleer gecreëerde uitzonderingen ....................................................................... 66
Afdeling 3: Conventionele uitbreiding van het omzettingsrecht ......................................................... 69
Afdeling 4: Wijzigingsmogelijkheid naargelang de oorsprong van het vruchtgebruik ............... 69
§ 1. Het omzettingsrecht van de langstlevende echtgenoot .............................................................. 69
A. Contractueel toegekend vruchtgebruik ........................................................................................... 69
B. Testamentair en intestaat vruchtgebruik........................................................................................ 70
C. Bij huwelijksvoordeel toegekend vruchtgebruik ......................................................................... 70
D. Bij contractuele erfstelling toegekend vruchtgebruik ............................................................... 71
E. Vruchtgebruik toegekend bij schenking buiten huwelijkscontract of wijzigingsakte van
het huwelijksvermogensstelsel ................................................................................................................ 71
§ 2. Het omzettingsrecht van de afstammelingen van de erflater ................................................... 73
A. Bij testament toegekend vruchtgebruik .......................................................................................... 73
B. Bij huwelijksvoordeel toegekend vruchtgebruik ......................................................................... 73
C. Bij contractuele erfstelling toegekend vruchtgebruik ................................................................ 73
Afdeling 5: Besluit .................................................................................................................................................... 74
Hoofdstuk 7: De waardering van het om te zetten vruchtgebruik ............................................. 75
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................................................ 75
Afdeling 2: Punt van discussie ............................................................................................................................ 75
Afdeling 3: De gevolgen van de finaliteit van de omzetting op de waardering .............................. 76
§ 1. Het standpunt van de minderheidsstrekking .................................................................................. 76
§ 2. Het standpunt van de meerderheidsstrekking ............................................................................... 77
§ 3. Besluit .............................................................................................................................................................. 78
Afdeling 4: Wettelijke waarderingscriteria ................................................................................................... 79
§ 1. Algemeen ........................................................................................................................................................ 79
§ 2. De waarde van de goederen ................................................................................................................... 80
§ 3. De opbrengst van de goederen .............................................................................................................. 80
§ 4. De schulden en de lasten aan de goederen verbonden ............................................................... 82
§ 5. De vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker ............................................................... 83
Afdeling 5: Waarderingsmethodes ................................................................................................................... 84
§ 1. Algemeen ........................................................................................................................................................ 84
§ 2. Methode van het Wetboek Successierechten en van het Wetboek Registratierechten . 85
4
§ 3. Methode LEDOUX ........................................................................................................................................... 85
§ 3. Methode SCHRYVERS ..................................................................................................................................... 87
§ 4. Methode LEVIE, LEVIE, LEVIE ...................................................................................................................... 88
§ 5. Methode TAYMANS en GRÉGOIRE .............................................................................................................. 88
§ 6. Methode JAUMAIN .......................................................................................................................................... 89
§ 7. Methode DE WULF, BAEL en DE VOS........................................................................................................ 90
§ 8. Methode CLAEYS ............................................................................................................................................ 90
§ 9. Wetsontwerp houdende wijziging van de regelgeving omtrent de waardering van het
vruchtgebruik bij omzetting ............................................................................................................................ 91
§ 10. Besluit ............................................................................................................................................................ 92
Afdeling 6: Bijzondere bescherming voor de kinderen uit een vorige relatie van de
vooroverleden echtgenoot .................................................................................................................................... 93
Afdeling 7: Het uitgesteld of eventueel vruchtgebruik ............................................................................. 97
Hoofdstuk 8: De procedure tot omzetting van het vruchtgebruik ............................................ 99
Afdeling 1: Inleiding ................................................................................................................................................ 99
Afdeling 2: Minnelijke omzetting van het vruchtgebruik ........................................................................ 99
§ 1. Algemeen ........................................................................................................................................................ 99
§ 2. Bekwaamheid ............................................................................................................................................. 100
§ 3. Vormvereisten ........................................................................................................................................... 100
Afdeling 3: Gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik ................................................................ 101
§ 1. Algemeen ..................................................................................................................................................... 101
§ 2. Inleiding van de procedure .................................................................................................................. 101
§ 3. Tussenkomst van een deskundige of notaris ................................................................................ 102
§ 4. Bevoegdheid van de rechter ................................................................................................................ 102
1. Geen beoordelingsbevoegdheid ........................................................................................................ 103
2. Discretionaire appreciatiebevoegdheid ......................................................................................... 103
A. Algemeen ............................................................................................................................................... 103
B. Beknopte rechtspraakanalyse ...................................................................................................... 104
C. Schriftelijke parlementaire vraag aan de minister van Justitie ....................................... 111
D. Besluit ..................................................................................................................................................... 111
§ 5. Afwikkeling van de omzetting ............................................................................................................. 112
A. Door de rechtbank .................................................................................................................................. 112
B. Taak van de notaris ................................................................................................................................ 114
Hoofdstuk 9: De fiscale aspecten van de omzetting van het vruchtgebruik ........................ 116
Afdeling 1: Inleiding ............................................................................................................................................. 116
Afdeling 2: Behandeling in het registratierecht ........................................................................................ 116
§ 1. Principe ......................................................................................................................................................... 116
§ 2. Toepassingsvoorwaarden ..................................................................................................................... 117
§ 3. Heffingsregels ............................................................................................................................................ 118
§ 4. Verplichting tot registratie ................................................................................................................... 118
Afdeling 3: Besluit ................................................................................................................................................. 118
5
Hoofdstuk 10: De gevolgen van de omzetting van het vruchtgebruik ................................... 120
Afdeling 1: Inleiding .............................................................................................................................................. 120
Afdeling 2: Hereniging van de volle eigendom .......................................................................................... 120
Afdeling 3: Herverdeling actief en passief van de nalatenschap ........................................................ 120
Afdeling 4: Geen beschermingsmaatregelen krachtens art. 745ter BW meer vereist .............. 121
Afdeling 5: Definitief verworven erfgoederen ........................................................................................... 121
Afdeling 6: Invloed van de omzetting op inkorting of inbreng ........................................................... 122
Hoofdstuk 11: Besluit .............................................................................................................................. 123
Bibliografie .................................................................................................................................................. 127
6
INLEIDING
1. Een overlijden in de familie zorgt niet alleen voor veel verdriet, maar ook voor onzeker-
heid over wat er zal gebeuren met het vermogen van de overledene. Wanneer de overledene geen
andere erfgenamen nalaat dan zijn echtgenoot, erft deze de volle eigendom van de nalatenschap
en is er geen probleem. Wanneer de langstlevende echtgenoot1 echter met de kinderen of met
andere erfgenamen van de eerststervende overblijft, erft de langstlevende echtgenoot ab
intestato minstens het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap van de overledene, de andere
erfgenamen erven de blote eigendom. De nalatenschap wordt dus opgesplitst in vruchtgebruik
en blote eigendom. Deze opsplitsing kan in sommige situaties zeer nadelige gevolgen hebben
voor de vruchtgebruiker, voor de blote eigenaars en zelfs voor het algemeen belang2. Dit heeft de
wetgever ertoe gebracht te voorzien in de figuur van de omzetting van het vruchtgebruik. Vrucht-
gebruik dat wordt omgezet, wordt vervangen door een ander recht of een ander goed van
dezelfde waarde3. De wetgever heeft daarnaast ook voorzien in een speciale regeling die het voor
de langstlevende echtgenoot mogelijk maakt om niet meer afhankelijk te moeten zijn van de blote
eigenaars voor wat betreft de gezinswoning en het huisraad dat zich in de gezinswoning bevindt.
Dit is de regeling van de inkoop van de blote eigendom, dewelke de langstlevende toelaat de blote
eigendom af te kopen van de blote eigenaars. Op deze twee manieren kan er aldus een einde
gemaakt worden aan de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom tussen de langstlevende
echtgenoot en de erfgenamen waarmee hij in samenloop tot de nalatenschap komt.
De mogelijkheid tot omzetting bestaat in principe voor ieder vruchtgebruik. Als zowel de vrucht-
gebruiker als de blote eigenaars meerderjarig en bekwaam zijn, kan de omzetting verwezenlijkt
worden in onderling akkoord. Hier hoeft geen rekening gehouden te worden met de wettelijke
beperkingen en er kunnen ook andere dan de wettelijk vastgelegde criteria in acht genomen
worden. Wanneer er tussen de partijen echter geschillen rijzen omtrent de mogelijkheid of de
modaliteiten van de omzetting, zal een gerechtelijke procedure gestart moeten worden. De
wettelijke regeling van de omzetting betreft enkel het vruchtgebruik dat de langstlevende
echtgenoot uitoefent op de goederen van de overleden echtgenoot.
2. Wat voorligt is een analyse van de regeling van de omzetting van het vruchtgebruik in
ruime zin. Het opzet van deze masterproef bestaat er in de knelpunten van de omzettingsregeling
bloot te leggen, nieuwe inzichten te bieden en te analyseren hoe de rechtspraak uitwerking
gegeven heeft aan de wettelijke omzettingsregeling.
1 In dit werk wordt in het belang van de leesbaarheid telkens de term “langstlevende echtgenoot” gebruikt. Het spreekt voor zich dat wat voor de langstlevende echtgenoot geldt, ook geldt voor de langstlevende echtgenote. 2 J. VERSTRAETE, “Erfrecht en familierecht. De toestand van de nieuw samengestelde gezinnen.”, T.Not. 2010, 376. 3 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 804; A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamen-gestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE; A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 328.
7
3. In het eerste hoofdstuk van dit werk wordt de voorgeschiedenis van de omzettings-
regeling geschetst. Er wordt toegelicht aan welke problemen de omzettingsregeling het hoofd
tracht te bieden en wat de ratio van de regeling is. Er wordt ook besproken of op de langstlevende
wettelijk samenwonende dezelfde regeling van toepassing is en wat de verschillen zijn tussen
zijn situatie en die van de langstlevende echtgenoot.
In het tweede hoofdstuk wordt de aard van de omzettingsregeling onderzocht. Daarbij wordt
eerst ingegaan op de term “omzetting sensu lato”, die zowel de regeling van de omzetting sensu
stricto als de regeling van inkoop van de blote eigendom omvat. Daarna wordt ingegaan op
verschillende discussies omtrent de kwalificatie van het omzettingsrecht. Nadien volgt de
bespreking van de andere karakterkenmerken van de omzettingsregeling en hun gevolgen.
In het derde hoofdstuk wordt geschetst wie het recht bezit om de omzetting van het vrucht-
gebruik te vorderen en binnen welke termijn dat dient te gebeuren. Er wordt een onderscheid
gemaakt tussen de situatie waarin de langstlevende in samenloop komt met afstammelingen van
de erflater en de situatie waarin de langstlevende in samenloop komt andere erfgenamen. Er
wordt ook ingegaan op de uitzonderingen op het recht om de omzetting te vorderen en op de
mogelijkheid om er aan te verzaken.
In het vierde hoofdstuk wordt geanalyseerd welk vruchtgebruik het voorwerp kan zijn van de
omzettingsregeling. Zoals gezegd kan elk vruchtgebruik het voorwerp zijn van de minnelijke
omzetting. Bij de gerechtelijke procedure worden er echter strenge eisen gesteld, zowel door de
wet als door de rechtsleer. Ook de discussies die ter zake gerezen zijn, worden behandeld.
In het vijfde hoofdstuk wordt toegelicht welke omzettingsmodaliteiten de wetgever voorzien
heeft en hoe deze door de praktijk worden ingevuld. Ook de inkoop van de blote eigendom wordt
in dit hoofdstuk besproken.
In het zesde hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag of de erflater het omzettings-
recht kan beperken, uitsluiten of uitbreiden. De vraag rijst of de erflater er voor zijn dood al voor
kan zorgen dat de verhouding tussen de blote eigenaars en de vruchtgebruiker onaantastbaar zal
zijn, zodat de langstlevende niet zal moeten vrezen voor een vordering tot omzetting en
waardoor tevens verhinderd wordt dat de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen tegen
de wil van de blote eigenaars in vervreemd kunnen worden op verzoek van de vruchtgebruiker.
In het zevende hoofdstuk wordt onderzocht hoe het vruchtgebruik bij de omzetting gewaardeerd
dient te worden. Eerst zal ingegaan worden op de punten van discussie die ter zake bestaan.
Daarna wordt ingegaan op de finaliteit van de omzettingsregeling en het belang daarvan voor de
waardering van het vruchtgebruik. Nadien worden de wettelijke waarderingscriteria en enkele
door de praktijk ontwikkelde waarderingsmethodes besproken. Uiteindelijk volgen twee
bijzonderheden: de bescherming voor de stiefkinderen en het uitgesteld vruchtgebruik.
8
In het achtste hoofdstuk worden de procedurele aspecten van de omzetting van het vrucht-
gebruik behandeld. Eerst komt de minnelijke omzetting aan bod, nadien de gerechtelijke
procedure. Bij de gerechtelijke omzetting wordt geanalyseerd hoe de rechter zijn appreciatie-
bevoegdheid in de praktijk uitoefent. Ook wordt de taak van de notaris toegelicht.
In het negende hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de fiscale aspecten van de omzettings-
regeling. Door toepassing van het evenredig verdelingsrecht op de omzetting heeft de wetgever
erkend dat de opsplitsing van het eigendomsrecht in blote eigendom en vruchtgebruik niet altijd
wenselijk is. Het principe, de toepassingsvoorwaarden en de heffingsregels van deze verdelings-
taks worden in dit hoofdstuk toegelicht. Er wordt ook kort ingegaan op de registratieplicht
betreffende de omzettingsakte.
In het tiende hoofdstuk worden de belangrijkste gevolgen van de omzetting toegelicht. Het
eigendomsrecht zal niet meer opgesplitst, maar terug volledig in handen van één partij zijn. Het
actief en het passief van de nalatenschap van de erflater worden herverdeeld. De beschermings-
maatregelen voor de blote eigenaars zullen niet meer nodig zijn. De ingevolge omzetting
toebedeelde erfgoederen zullen definitief verworven zijn. Tot slot wordt toegelicht dat er geen
beïnvloeding is van hetgeen ingebracht of ingekort is.
In het laatste hoofdstuk van deze uiteenzetting wordt bij wijze van besluit een evaluatie gemaakt
van de inmiddels dertig jaar bestaande omzettingsregeling, alsook nagegaan waar er nood is aan
nieuw wetgevend optreden.
9
HOOFDSTUK 1: HET ONTSTAAN EN DE RATIO VAN DE OMZETTING
VAN HET VRUCHTGEBRUIK
Afdeling 1: Inleiding
4. Om te begrijpen waarom de wetgever de omzettingsregeling in het leven geroepen heeft,
moet men eerst de positie van de langstlevende echtgenoot in het erfrecht kennen. Daarom wordt
dit eerst kort toegelicht. Daarna wordt uiteengezet welke nadelen de opsplitsing van het
eigendomsrecht in vruchtgebruik en blote eigendom kan veroorzaken voor de partijen, alsook de
oplossing die de wetgever hiervoor ontwikkeld heeft. Daarna wordt de vergelijking gemaakt met
omzettingsregeling voor wettelijk samenwonenden.
Afdeling 2: Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot
5. Het erfrechtelijk aandeel dat aan de langstlevende echtgenoot toekomt, verschilt naar-
gelang de erfgenamen waarmee hij in samenloop komt4. Wanneer de langstlevende echtgenoot
als enige erfgerechtigde tot de nalatenschap komt, erft hij, ingevolge de wettelijke devolutie, de
volle eigendom van de gehele nalatenschap (art. 745bis § 1, lid 3 BW). Wanneer de langstlevende
echtgenoot samen met afstammelingen van de overledene tot de nalatenschap komt, verkrijgt de
langstlevende het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap (art. 745bis § 1, lid 1 BW). De nalaten-
schap omvat daarbij niet alleen de eigen goederen van de erflater, maar ook zijn aandeel in het
gemeenschappelijk vermogen, de ingekorte goederen en in beginsel ook de goederen die als
voorschot op erfdeel geschonken werden. Wanneer de langstlevende echtgenoot samen met
andere erfgerechtigden dan afstammelingen van de erflater tot de nalatenschap komt, erft hij het
vruchtgebruik op de eigen goederen van de erflater en de volle eigendom van het deel van de
erflater in het gemeenschappelijk vermogen (art. 745bis § 1, lid 2 BW). 5
6. Door toekenning van vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot en blote eigendom
aan de andere erfgenamen, heeft de wetgever getracht twee moeilijk verenigbaar lijkende
belangen met elkaar te verzoenen. Enerzijds wil men de langstlevende echtgenoot zo lang
mogelijk garantie bieden op de levensstandaard die hij voor het overlijden van zijn echtgenoot
had. Anderzijds wil men vermijden dat de eigendomsrechten op de nalatenschapsgoederen voor
de eigen familie verloren gaan. 6
4 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 268. 5 J. VERSTRAETE, “Erfrecht en familierecht. De toestand van de nieuw samengestelde gezinnen.”, T.Not. 2010, 375. 6 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel” in A-L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 73.
10
Afdeling 3: Nadelen aan de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom
7. De opsplitsing van het eigendomsrecht in vruchtgebruik en blote eigendom wordt
algemeen beschouwd als een correcte optie die vergroeid is met onze volksaard. Toch heeft deze
opsplitsing vele nadelen, zowel op juridisch, praktisch als economisch vlak7, en dit zowel voor de
partijen als voor het algemeen belang8. De gedwongen verhouding die ontstaat tussen de vrucht-
gebruiker en de blote eigenaars heeft een systematische opsplitsing van vele eigendommen tot
gevolg9. Behoudens overeenkomst tussen vruchtgebruiker en blote eigenaars, kan het goed niet
verkocht worden in volle eigendom waardoor het goed vaak uit de handel is10. Bovendien kan
het vermogensbeheer dat de vruchtgebruiker of de blote eigenaars voor ogen hebben in vele
gevallen niet verwezenlijkt worden als gevolg van de opsplitsing van het eigendomsrecht11.
8. De vruchtgebruiker, die vooral geïnteresseerd is in de inkomsten die het goed hem
opleveren, zal wellicht ook niet steeds (tijdig) zorgen voor de behoorlijke instandhouding en het
onderhoud van het goed waarvan hij het vruchtgebruik geniet12. Doordat het blote eigendoms-
recht vaak verspreid wordt over meerdere personen, zal ook vanuit die hoek geen krachtdadig
optreden verwacht moeten worden. Vele blote eigenaars zullen immers naar de andere blote
eigenaars kijken zonder zelf initiatief te nemen. Bovendien zullen vele blote eigenaars proberen
de kosten te ontvluchten die zich aan hen opdringen, te meer omdat ze nog niet kunnen
beschikken over inkomsten uit de goederen. 13
9. Een ander nadeel van de opsplitsing van het eigendomsrecht is het geblokkeerd geraken
van de kapitalen bij grote vermogens ten nadele van de actieve generatie14. De kinderen hebben
enkel de blote eigendom van de kapitalen die hen nagelaten zijn door hun eerststervende ouder,
waardoor zij er geen investeringen mee kunnen doen. Bij het latere overlijden van de langst-
levende echtgenoot zijn de kinderen soms een aantal decennia ouder en niet meer of minder
geneigd om te investeren of het kapitaal te gebruiken. Ook kredietverlening wordt geblokkeerd
7 Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 18 (hierna verkort Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2); M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2. 8 J. VERSTRAETE, “Erfrecht en familierecht. De toestand van de nieuw samengestelde gezinnen.”, T.Not. 2010, 376. 9 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2. 10 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 44; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 40. 11 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 18; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 774. 12 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 45. 13 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel” in A-L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 73. 14 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 55.
11
door de eigendomsopsplitsing: het is vrijwel uitgesloten dat een hypotheek verleend zal worden
op een onverdeeld part in de blote eigendom15.
10. De onderlinge spanningen als gevolg van een niet optimale verstandhouding tussen de
vruchtgebruiker en de blote eigenaars mogen niet onderschat worden16. De gedwongen relatie
tussen de langstlevende echtgenoot en de andere erfgenamen kan tot veel frustraties aanleiding
geven. Beiden partijen zitten gevangen in een positie waarin ze afhankelijk zijn van elkaar. De
langstlevende echtgenoot wil zo weinig mogelijk inmenging en bemoeienissen van de andere
erfgenamen. De andere erfgenamen willen daarentegen zo veel mogelijk inspraak hebben over
het goed waarvan zij voorlopig enkel de blote eigendom hebben. Dat ze zullen moeten wachten
tot de langstlevende echtgenoot overleden is om de erfenis in volle eigendom in handen te
krijgen, is vaak een harde noot17. Het spreekt voor zich dat de situatie in wedersamengestelde
gezinnen in veel gevallen nog delicater is18.
Afdeling 4: Nood aan een oplossing
11. Wanneer het vruchtgebruik niet snel lijkt te zullen eindigen, de leeftijd en de
gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker in aanmerking genomen, kan dit beide partijen
ertoe brengen opties te onderzoeken om uit hun gedwongen verhouding te stappen. De langst-
levende echtgenoot zou kunnen proberen zijn vruchtgebruik te verkopen, maar hij zal slechts op
weinig interesse kunnen rekenen voor deze speculatieve aankoop. Bovendien kunnen de blote
eigenaars zich verzetten tegen deze verkoop. Ook de blote eigenaars zullen weinig succes kennen
wanneer zij hun blote eigendom wensen te verkopen als het vruchtgebruik in handen is van een
jonge, gezonde vruchtgebruiker. Dit blijkt overigens voor de blote eigenaars zelf ook niet ideaal,
want zij laten op die manier de erfgoederen uit de familie verdwijnen. Wellicht is dit het laatste
dat zij wensen. Er is duidelijk nood aan een andere oplossing. 19
12. Een vordering tot uitonverdeeldheidtreding krachtens artikel 815 BW zal ook geen einde
kunnen stellen aan de gedwongen verhouding tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaars.
De vruchtgebruiker en de blote eigenaars hebben immers geen gelijke zakelijke rechten op het
goed. Er kan daardoor tussen hen van een onverdeeldheid of een mede-eigendom geen sprake
15 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel” in A-L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 73. 16 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 774. 17 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 273. 18 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 40. 19 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel” in A-L. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 73.
12
zijn20. Noch door de vruchtgebruiker, noch door de blote eigenaars kan een vordering tot
uitonverdeeldheidtreding ingesteld worden21.
Afdeling 5: De wet van 14 mei 1981: een mijlpaal
13. De wetgever zag zelf in dat er dringend nood was aan een oplossing voor de vele nadelige
gevolgen van de opsplitsing van het eigendomsrecht van de nalatenschapsgoederen22. In 189623
werd, geïnspireerd door het algemeen belang24, voorzien in de mogelijkheid om het vrucht-
gebruik om te zetten25, waardoor vruchtgebruik en blote eigendom onder bepaalde voorwaarden
opnieuw herenigd kunnen worden (art. 745quater § 1 BW).
14. In de wet van 14 mei 198126 werd de mogelijkheid tot omzetting van het vruchtgebruik
uitgebreid op verschillende vlakken, met name voor wat betreft de omzettingsmodaliteiten, het
initiatiefrecht, de termijn waarbinnen de vordering tot omzetting ingesteld kan worden en de
oorsprong van het vruchtgebruik. De wet van 14 mei 1981 heeft ook de positie van de
langstlevende echtgenoot sterk verbeterd waardoor deze zelfs gezien kan worden als grootste
rechthebbende van het leerstuk van de omzetting van het vruchtgebruik. De langstlevende
echtgenoot treedt sinds de wet van 14 mei 1981 immers op als volwaardige en regelmatige
erfgenaam die beschikt over ab intestato en reservataire erfrechten in de nalatenschap van de
echtgenoot. 27
De omzetting van het vruchtgebruik kan in onderlinge overeenstemming tussen de vrucht-
gebruiker en de blote eigenaars te allen tijde worden doorgevoerd, en aldus een einde stellen aan
het vruchtgebruik, op de wijze die zij bepalen28. In bepaalde gevallen kan de omzetting op
verzoek van de blote eigenaars of van de vruchtgebruiker tegen de wil van de wederpartij door
de rechter worden opgelegd29. In de meeste gevallen echter komen de vruchtgebruiker en de
20 A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE; A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 329; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 159; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 210; A. Verbeke, “Creatief met vruchtgebruik”, T.Not. 1999, 536. 21 In Frankrijk zijn de regels betreffende overeenkomsten inzake mede-eigendom wel van toepassing op de situatie tussen vruchtgebruikers en blote eigenaars (art. 815-18 CC: "Les dispositions des articles 815 à 815-17 sont applicables aux indivisions en usufruit en tant qu'elles sont compatibles avec les règles de l'usufruit"). 22 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 18. 23 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 210. 24 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2. 25 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 55. 26 Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei 1981 (in werking getreden op 6 juni 1981). 27 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2. 28 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 55. 29 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 302.
13
blote eigenaars tot een minnelijk akkoord. Slechts een minderheid van de omzettingsgeschillen
moet door de rechter beslecht worden30.
15. De wetgever heeft naast de figuur van de omzetting ook voorzien in een aantal
beschermingsmaatregelen voor de blote eigenaar. Deze zijn in het leven geroepen om wanbeheer
of kwade trouw van de vruchtgebruiker tegen te gaan. De blote eigenaars kunnen eisen dat er
een boedelbeschrijving van de roerende goederen wordt opgemaakt, dat er een staat van de
onroerende goederen wordt opgemaakt, dat de geldsommen worden belegd en dat de effecten
aan toonder ofwel in inschrijvingen op naam worden omgezet ofwel op een gemeenschappelijke
bankrekening worden gedeponeerd, naar keuze van de langstlevende echtgenoot (art. 745ter
BW). Op deze beschermingsmaatregelen wordt in deze uiteenzetting niet verder ingegaan.
Afdeling 6: De langstlevende wettelijk samenwonende
§ 1. Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende
16. Pas in 2007 werd ook een intestaat erfrecht ten voordele van de langstlevende wettelijk
samenwonende ingevoerd (wet van 28 maart 200731). Dit erfrecht verschilt evenwel danig van
het erfrecht van de langstlevende echtgenoot. Het is immers beperkt tot het vruchtgebruik van
het onroerend goed dat het gezin tijdens het samenwonen tot gemeenschappelijke verblijfplaats
diende en van het daarin aanwezige huisraad, of, wanneer de woning werd gehuurd, tot het recht
op de huur van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de
vooroverleden wettelijke samenwonende het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende
en het vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad (art. 745octies § 1, lid 1 en 2 BW). Boven-
dien is het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende niet reservatair en zijn zijn
erfaanspraken steeds dezelfde, ongeacht de hoedanigheid van de erfgenamen met wie hij tot de
nalatenschap komt32.
17. De wetgever is helaas zeer onnauwkeurig geweest bij de omschrijving van het voorwerp
van de erfaanspraken van de langstlevende wettelijk samenwonende, hetgeen voor de nodige
discussies zorgt.
Een eerste inconsistentie is te vinden in de vergelijking van het erfrecht van de langstlevende
echtgenoot en het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. De langstlevende
30 E. ADRIAENS, “Hoe kan het vruchtgebruik binnen de minnelijke omzetting worden gewaardeerd?” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 235. 31 Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007. 32 R. BARBAIX, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner”, TEP 2007, 443; W. PINTENS, C. DECLERCK
en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 282.
14
wettelijk samenwonende krijgt het vruchtgebruik van “het onroerend goed dat tijdens het samen-
wonen tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende” (art. 745octies § 1, lid 1 BW). De langst-
levende echtgenoot krijgt daarentegen het vruchtgebruik van “het onroerend goed dat bij het
openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende” (art. 745quater § 4 BW).
Het spreekt voor zich dat dit verschil in bewoording een voedingsbodem voor discussies is.
Volgens sommigen kan de langstlevende wettelijk samenwonende kiezen op welk onroerend
goed hij zijn recht van vruchtgebruik toepassing zal laten vinden33. Anderen zijn van mening dat
de wetgever hier bedoeld heeft dat de langstlevende wettelijk samenwonende het vruchtgebruik
op alle gemeenschappelijke verblijfplaatsen krijgt34. Een derde strekking neemt aan dat art.
745octies § 1, lid 1 BW doelt op exact dezelfde goederen als de preferentiële goederen van art.
745quater § 4 BW en art. 915bis § 2 BW35. Deze laatste strekking draagt ook mijn voorkeur weg.
Een tweede inconsistentie is te vinden binnen het erfrecht van de langstlevende wettelijk samen-
wonende. In art. 745octies § 1, lid 1 BW spreekt de wetgever over het vruchtgebruik van “het
onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats
diende”. Deze bewoording impliceert dat de langstlevende wettelijk samenwonende zijn erf-
rechtelijke aanspraken op het vruchtgebruik op de preferentiële goederen niet verliest wanneer
de wettelijk samenwonenden op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap feitelijk
gescheiden leefden36. Art. 745octies § 1, lid 2 BW betreft het recht op huur en heeft het over “het
onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de vooroverleden wettelijk
samenwonende het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende”. Wanneer de wettelijk
samenwonenden feitelijk gescheiden leefden op het ogenblik van het overlijden van de eerst-
stervende, zal de langstlevende wettelijk samenwonende het recht op huur niet kunnen
verkrijgen. Er lijkt geen objectieve verantwoording voor dit verschil voorhanden. In het geval
waarin de samenwonenden niet gescheiden leefden op het ogenblik van het overlijden van de
eerststervende, kan men zich de vraag stellen of de langstlevende lid 1 en lid 2 kan combineren
en aldus kan genieten van zowel het vruchtgebruik van een onroerend goed als het recht op huur
van een ander onroerend goed. Ook al is dit theoretisch mogelijk, toch kan men twijfelen aan het
antwoord, daar de cumulatie van beide erfaanspraken volgens de parlementaire voorbereiding
niet de bedoeling van de wetgever was37.
33 H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 61. 34 A. MAYEUR, “Droits successoraux du cohabitant légal survivant”, Droits de succession 2007, afl. 8, 2. 35 J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 80; M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1905; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 22. 36 H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 128; R. BARBAIX, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner”, TEP 2007, 448. 37 Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek houdende regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/1, 11-12; R. BARBAIX, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner”, TEP 2007, 448; C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 63.
15
16
§ 2. Het omzettingsrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende
18. Bij de wet van 28 maart 200738 werden de regelen inzake de omzetting van het vrucht-
gebruik van de langstlevende echtgenoot van overeenkomstige toepassing verklaard op het
erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende (art. 745octies § 3
BW). Doordat het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende echter beperkter is dan
dat van de langstlevende echtgenoot, heeft zijn omzettingsrecht een beperkter toepassings-
gebied.
19. In voorliggend werk mag men er van uit gaan dat wat geldt voor de langstlevende
echtgenoot eveneens geldt voor de langstlevende wettelijk samenwonende, tenzij uitdrukkelijk
anders aangegeven.
38 Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007.
17
HOOFDSTUK 2: DE JURIDISCHE KWALIFICATIE EN DE KENMERKEN
VAN HET OMZETTINGSRECHT
Afdeling 1: Inleiding
20. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit drie componenten. Eerst wordt kort het mechanisme van
de omzettingsregeling toegelicht. Daarna wordt ingegaan op de juridische kwalificatie van het
omzettingsrecht, hetgeen een heikel punt blijkt. Door sommigen wordt aangenomen dat het een
afzonderlijk vermogensbestanddeel is, dat de langstlevende echtgenoot uit de nalatenschap put.
Anderen argumenteren dat het omzettingsrecht nog niet aanwezig was in het vermogen van de
erflater. Ook over de kwalificatie van de omzetting als verdeling of een met de verdeling gelijk-
gestelde rechtsfiguur bestaat geen eensgezindheid. Nadien worden de belangrijkste kenmerken
van het omzettingsrecht besproken: het persoonlijk karakter, geen openbare orde-karakter, het
translatief karakter, de deelbaarheid en de non-retroactiviteit.
Afdeling 2: Omzetting van het vruchtgebruik sensu lato
21. De omzetting van het vruchtgebruik sensu lato is een specifieke wijze van beëindiging van
het vruchtgebruik waarbij het vruchtgebruik vervangen wordt door een ander recht of een ander
goed van dezelfde waarde39. Het omzettingsrecht sensu lato bevat twee componenten: het
omzettingsrecht sensu stricto enerzijds en het recht om de inkoop van de blote eigendom van de
preferentiële goederen te eisen anderzijds.
§ 1. Omzetting van het vruchtgebruik sensu stricto
22. Het omzettingsrecht sensu stricto is krachtens art. 745quater § 1 BW het recht van de
langstlevende echtgenoot of de blote eigenaars om te vorderen dat het vruchtgebruik geheel of
gedeeltelijk wordt omgezet in volle eigendom, in een geldsom of in een gewaarborgde en
geïndexeerde rente40. Het resultaat van de omzetting is dat de blote eigenaars de goederen in
volle eigendom in hun vermogen krijgen, terwijl de langstlevende een geldsom of rente in de
plaats krijgt. Enkel bij omzetting in volle eigendom krijgen zowel de langstlevende echtgenoot als
de blote eigenaars goederen in volle eigendom in hun vermogen.
39 A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE en A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 328; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 804. 40 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 775; J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 32; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 160.
18
§ 2. Inkoop van de blote eigendom van de preferentiële goederen
23. Het inkooprecht van de langstlevende echtgenoot is het recht van de langstlevende om
de blote eigendom van de preferentiële goederen die deel uitmaken van de nalatenschap41 af te
kopen van de blote eigenaars wanneer zij geen afstammelingen van de erflater zijn (art.
745quater § 2, lid 2 BW). Dit recht heeft dus een beperkter toepassingsveld dan het
omzettingsrecht sensu stricto: het komt enkel toe aan de langstlevende echtgenoot, het betreft
uitsluitend de preferentiële goederen en het kan slechts toegepast worden wanneer de blote
eigenaars geen afstammelingen van de erflater zijn. Het resultaat van de inkoop is dat de
langstlevende volle eigenaar wordt van de gezinswoning en het huisraad, terwijl de blote
eigenaars gelden in de plaats krijgen.
Afdeling 3: Juridische kwalificatie van de omzetting
§ 1. Afzonderlijk vermogensbestanddeel?
24. Door sommigen42 wordt het omzettingsrecht gekwalificeerd als een afzonderlijk
vermogensbestanddeel dat de langstlevende echtgenoot terugvindt in de nalatenschap en aldus
verkrijgt ingevolge erfopvolging.
25. Tegenstanders43 van voorgaande stelling argumenteren dat het omzettingsrecht nog niet
aanwezig is in het vermogen van de erflater waardoor het ook niet door erfopvolging kan over-
gaan. In deze opvatting is het omzettingsrecht een bijkomend recht dat verbonden is aan de
hoedanigheid van het vruchtgebruik dat op de vruchtgebruiker en/of de blote eigenaars overgaat
ingevolge het overlijden van de erflater. Deze redenering leidt ertoe dat de kinderen van een
erfgenaam met omzettingsrecht dit omzettingsrecht niet zullen erven als die erfgenaam zelf nog
geen omzetting vroeg44.
26. Mijns inziens zal het omzettingsrecht pas ontstaan na het openvallen van de
nalatenschap. Het kan aldus geen afzonderlijk bestanddeel zijn dat uit de nalatenschap van de
erflater geput wordt, waardoor de eerste stelling verworpen wordt. Ook bij de tweede stelling
kan men zich vragen stellen. Want volgens deze redenering zullen de kleinkinderen van de
erflater die bij plaatsvervulling tot de nalatenschap komen wel over een omzettingsrecht
beschikken, terwijl de kleinkinderen die de blote eigendom erven door overdracht ten algemene
titel bij overlijden van hun ouder (na het overlijden van de erflater) niet over een omzettingsrecht
41 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 218. 42 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, TPR 1981, 643. 43 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 160. 44 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 809.
19
zullen beschikken. Dit leidt wellicht tot ongewenste gevolgen en doet vraagtekens ontstaan over
de objectieve verantwoording van de ongelijke positie tussen deze kleinkinderen.
§ 2. Verdeling krachtens artikel 815 BW?
27. Het recht om de omzetting van het vruchtgebruik te vragen moet, zoals hierboven reeds
kort werd aangehaald, onderscheiden worden van het recht om een uitonverdeeldheidtreding of
verdeling te kunnen vorderen45. Artikel 815 BW geeft aan onverdeelde mede-eigenaars te allen
tijde het recht om de uitonverdeeldheidtreding te vorderen. Een uitonverdeeldheidtreding is
logischerwijs slechts mogelijk als er een onverdeeldheid bestaat tussen de partijen. Van een
onverdeeldheid kan pas sprake zijn als verschillende partijen dezelfde zakelijke rechten op een
bepaald goed hebben, hetgeen niet het geval is bij de vruchtgebruiker en de blote eigenaar46. Het
is voor hen onmogelijk om artikel 815 BW in te roepen met het oog op het beëindigen van de
verhouding vruchtgebruik – blote eigendom47.
28. Ondanks het feit dat er niet aan de vereisten voldaan is om artikel 815 BW te kunnen
inroepen, bestaat er onenigheid over de vraag of de omzetting van het vruchtgebruik als een
verdeling gekwalificeerd kan worden. Het positief beantwoorden van deze vraag heeft
belangrijke gevolgen. Ten eerste zal de omzetting van het vruchtgebruik dan krachtens art. 887
BW aanvechtbaar zijn voor benadeling voor meer dan een vierde48. Ten tweede is het voorrecht
verbonden aan de vordering tot betaling van een opleg dan ook toepasselijk op de geldsom die
de blote eigenaars aan de langstlevende echtgenoot verschuldigd zijn bij de omzetting in een som
geld49. Ten derde is er in dat geval ook een vrijwaringsverplichting50.
29. Pro de kwalificatie van de omzetting van het vruchtgebruik als verdeling of als een met
de verdeling gelijkgestelde rechtshandeling kan geargumenteerd worden dat de omzetting,
ondanks het niet bestaan van een onverdeeldheid tussen de vruchtgebruiker en de blote
eigenaars, hoe dan ook een einde maakt aan het samen gerechtigd zijn op hetzelfde goed51.
45 Voor de wet van 14 mei 1981 werd het beperkt omzettingsrecht als een verdeling beschouwd. De omzetting moest gevraagd worden binnen een tijdspanne van 1 jaar na het openvallen van de nalatenschap. De omzetting kon enkel gebeuren in een geïndexeerde rente en moest het gehele vruchtgebruik tot voorwerp hebben. Deze omzetting had een retroactief karakter en werkte terug tot het overlijden van de erflater (oud art. 767, II, § 7 BW). A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vrucht-gebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 159. 46 Gent 3 april 2003, NJW 2003, afl. 53, 1374; Antwerpen 25 mei 1998, T.Not. 1999, 67. 47 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2. 48 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 213. 49 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 807; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 248. 50 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 160. 51 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 189; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER
MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 160; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 273.
20
Bovendien resulteert de omzetting van het vruchtgebruik in het toekennen van rechten aan de
vruchtgebruiker en de blote eigenaars die gelijkwaardig zijn aan hetgeen ze voorheen bezaten52,
geheel in overeenstemming met het doel van de verdeling. Heel wat regelen met betrekking tot
de verdeling zijn ook van toepassing op de omzetting53. In beide procedures moeten alle
medegerechtigden betrokken worden. De vordering tot omzetting kan net zoals bij de verdeling
tot gevolg hebben dat de in het geding zijnde goederen openbaar verkocht worden. De notaris
kan bij de omzetting ook tussenkomen, net als bij de verdeling (art. 1206, 1207 en 1225 BW). De
omzetting en de verdeling kunnen het voorwerp van een minnelijke overeenkomst zijn. Bij zowel
de verdeling als de omzetting speelt het principe van de gelijkheid een belangrijke rol waardoor
een partij niet meer kan ontvangen dan hetgeen waartoe zij gerechtigd is. Voor wat betreft de
terugwerkende kracht, hetgeen een kenmerk van de verdeling maar niet van de omzetting is, kan
als volgt geredeneerd worden: enerzijds was het niet nodig om uitdrukkelijk te bepalen dat de
omzetting een niet-retroactief karakter heeft daar de wetgever er geen verdeling in zag, ander-
zijds behoort het retroactief karakter van de verdeling niet tot de essentie van deze rechtsfiguur.
Het verschil tussen de verdeling en de omzetting op vlak van retroactiviteit wordt daarom door
sommigen verwaarloosd54. Een laatste en niet onbelangrijk argument voor de kwalificatie van de
omzetting als verdeling is dat de twee figuren op bepaalde vlakken werkelijk door elkaar
gevlochten worden. Zo kan men bij de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik beroep
doen op de procedure van de gerechtelijke verdeling55. Bovendien onderwerpt art. 109, 3° W.Reg
de omzetting aan het voordelig tarief van het verdelingsrecht, op voorwaarde dat aan bepaalde
vereisten voldaan is.
30. Ondanks het feit dat er vele regelen met betrekking tot de verdeling mede van toepassing
zijn op de omzetting, moeten de twee rechtsfiguren goed uit elkaar gehouden worden56. Dat blijkt
uit de mogelijkheid om de omzetting of de inkoop te vorderen zonder te moeten overgaan tot
vereffening en verdeling van de nalatenschap57. Bovendien is de uitonverdeeldheidtreding een
recht, zoals blijkt uit de bewoordingen van art. 815 BW: “Niemand kan worden genoodzaakt in
onverdeeldheid te blijven; en de verdeling kan te allen tijde worden gevorderd, niettegenstaande
enige hiermee strijdige verbodsbepaling of overeenkomst.” De rechter heeft ter zake geen
beoordelingsbevoegdheid, hetgeen betekent dat hij zich enkel dient uit te spreken over de
52 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 160; H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 189. 53 Zie uitgebreider: A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 160; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 806. 54 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 273. 55 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 189. 56 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 302; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 159; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 214. 57 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2.
21
ontvankelijkheid en niet over de gegrondheid van de vordering58. De omzetting van het vrucht-
gebruik daarentegen kan niet beschouwd worden als een recht, dan wel slechts in beperkte mate.
Zo zal bijvoorbeeld het vruchtgebruik met betrekking tot de preferentiële goederen slechts
kunnen worden omgezet met instemming van de langstlevende echtgenoot. Ook is een verdeling
deelbaar, terwijl de omzetting dat niet is ten aanzien van de goederen. Bovendien werkt een
uitonverdeeldheidtreding declaratief en retroactief, terwijl de omzetting van het vruchtgebruik
translatief en niet-retroactief is. 59
31. Het komt mij voor dat de wetgever van 1981 de omzetting duidelijk niet wenste te
kwalificeren als verdeling of een daarmee gelijkgestelde rechtshandeling, hoewel de omzetting
vóór 1981 wel als een wijze van verdeling beschouwd werd60. Men mag zich niet laten misleiden
door de overeenkomstige toepassing van vele regelen betreffende de verdeling op de omzetting
van het vruchtgebruik.
Afdeling 4: Kenmerken van de omzetting
§ 1. Persoonlijk karakter
32. De wetgever heeft het omzettingsrecht gekwalificeerd als een persoonlijk recht, hoewel
het in wezen een zuiver patrimoniaal recht is (art. 745quinquies § 1, lid 2 BW)61. Ook het recht
van vruchtgebruik is een patrimoniaal zakelijk recht dat wordt gerealiseerd door een daad van
beschikking62. In de praktijk uit het persoonlijk karakter van het omzettingsrecht zich op twee
vlakken. Ten eerste bepaalt het wie gerechtigd is om de omzetting te vorderen. Ten tweede
bepaalt het in welke mate het omzettingsrecht overgedragen kan worden. Hieronder worden
deze twee elementen verder toegelicht.
33. Het persoonlijk karakter van het omzettingsrecht leidt er toe dat de omzetting enkel door
de wettelijke titularissen63 gevorderd kan worden. De schuldeisers van de rechthebbenden
worden op die manier uitgesloten64, hoewel zij in principe op basis van art. 1166 BW via een
zijdelingse vordering alle rechten met een patrimoniaal karakter van hun debiteur kunnen
58 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 214. 59 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2. 60 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, TPR 1981, 650. 61 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 247. 62 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 302. 63 Zijnde de langstlevende echtgenoot, de langstlevende wettelijk samenwonende, de blote eigenaars/ afstammelingen en soms ook andere erfgerechtigde bloedverwanten/blote eigenaars. 64 A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2003, 33; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS
en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 247; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU
MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 777.
22
uitoefenen65. Algemeen wordt aangenomen dat de uitsluiting van de schuldeisers niet alleen
betrekking heeft op de vraag tot omzetting van het vruchtgebruik op preferentiële goederen,
maar geldt ten aanzien van elke vraag tot omzetting van vruchtgebruik66.
De ratio van deze bepaling is de bezorgdheid van de wetgever dat de langstlevende echtgenoot
zijn vruchtgebruik indirect zou kunnen verliezen door handelingen van zijn schuldeisers of van
schuldeisers van de blote eigenaars of van degenen die door erfuitkoop erfrechten onder de
levenden verkregen hebben67.
De schuldeisers van de blote eigenaars hebben uiteraard wel steeds de mogelijkheid om de
verdeling of de verkoop van de blote eigendom (al dan niet van de preferentiële goederen) te
vorderen (art. 1561 Ger. W.), daar dit geen invloed heeft op het omzettingsrecht en het vrucht-
gebruik van de langstlevende echtgenoot68. In de verdeling van de blote eigendom kunnen de
schuldeisers tussenkomen om te beletten dat de verdeling met bedrieglijke benadeling van hun
rechten zou geschieden (art. 882 BW)69.
34. Als gevolg van het persoonlijk karakter van het omzettingsrecht is het niet vatbaar voor
overdracht, zoals door de wetgever expliciet bepaald werd in art. 745quinquies § 1, lid 2 BW.
Onder het begrip “overdracht” dient zowel de kosteloze overdracht als de overdracht ten
bezwarende titel begrepen te worden.
Er bestaat discussie over de overdracht ingevolge overlijden. Volgens sommigen sluit het
persoonlijk karakter van het omzettingsrecht niet uit dat de erfgenamen en de rechtsopvolgers
te algemene titel van de blote eigenaars het omzettingsrecht kunnen uitoefenen70. Anderen
beweren echter dat ook elke overdracht bij overlijden uitgesloten is71. De aanhangers van deze
laatste stelling baseren zich op drie elementen: ten eerste op de ruime bewoordingen van art.
65 Rb. Gent 9 november 2004, T.Not. 2005, 300; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 247. 66 Het feit dat in art. 745quinquies § 1, lid 1 BW verwezen wordt naar de preferentiële goederen (door verwijzing naar art. 745quater § 4 BW), heeft enkel betrekking op de toewijzing in volle eigendom. W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 777; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS
en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 247. 67 Rb. Gent 9 november 2004, T.Not. 2005, 300; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogens-recht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 777; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 248. 68 Vred. Roeselare 9 januari 2007, T.Not. 2007, afl. 10, 550; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 777; M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 8. 69 Cass. 3 december 1999, R.Cass. 2000, 153; Rb. Luik 29 november 1993, RTDF 1995, 323; J. VERSTRAETE, “Kenmerken van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 106. 70 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 160; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 777. 71 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 807; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 248; C. DE WULF, "Bedenkingen bij enige interpretaties van de Wet van 14 mei 1981" in X., Liber amicorum Edmond Bouttiau et Jacques Demblon, Louvain-La-Neuve, Academia, 1987, 105.
23
745quinquies § 1, lid 2 BW, ten tweede op het feit dat het omzettingsrecht geen afzonderlijk
vermogensbestanddeel is72 en ten derde op het feit dat het leeftijdsverschil tussen de langst-
levende echtgenoot en de blote eigenaars na overdracht bij overlijden wellicht veel groter zal
zijn, waardoor zij in mindere mate nood hebben aan een omzettingsrecht73.
Doordat het omzettingsrecht niet voor overdracht vatbaar is, zal de langstlevende echtgenoot
nog steeds de omzetting van zijn vruchtgebruik kunnen vorderen wanneer de blote eigendom
door de blote eigenaars overgedragen werd. De blote eigenaars zullen hun omzettingsrecht
eveneens nog kunnen uitoefenen wanneer de langstlevende echtgenoot zijn vruchtgebruik over-
gedragen heeft74.
Wanneer blote eigenaars besluiten over te gaan tot verdeling van de blote eigendom op grond
van art. 815 BW, heeft dat tot gevolg dat een deel van de blote eigenaars hun gerechtigheden aan
de andere blote eigenaars overdragen. Omwille van de retroactieve werking van de verdeling
komt dat niet neer op afstand van blote eigendom, waardoor het omzettingsrecht dan ook niet
verloren gaat75.
§ 2. Geen openbare orde-karakter
35. Het omzettingsrecht is niet van openbare orde. Dit betekent dat het kan gemodaliseerd
worden, zowel qua omvang als qua modaliteiten76, hetgeen in de praktijk vaak wenselijk blijkt.
Het omzettingsrecht kan ook het voorwerp van een overeenkomst tussen de erfgenamen zijn, op
voorwaarde dat die overeenkomst na het openvallen van de nalatenschap gesloten wordt77.
36. De erflater kan de bedoeling hebben om via uitbreiding, inperking of ontneming van het
omzettingsrecht aan een omzettingsgerechtigde de positie van de langstlevende echtgenoot te
versterken, dan wel een hogere bescherming aan zijn kinderen te waarborgen. Door bijvoorbeeld
het omzettingsrecht te beperken in de mate dat enkel een omzetting in een lijfrente mogelijk is,
kan de erflater de langstlevende echtgenoot een blijvend inkomen bezorgen. Aan de langst-
levende echtgenoot kan door de erflater ook een rustig genot van het vruchtgebruik verschaft
worden door te bepalen dat het vruchtgebruik niet voor omzetting vatbaar is. Anderzijds kan de
72 Zie ook randnummer 24 e.v.; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 160. 73 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 8. 74 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 8. 75 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 807; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 248. 76 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 162; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303. 77 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 162.
24
erflater vermijden dat familiegoederen definitief voor de familie verloren gaan door te bepalen
dat het vruchtgebruik niet voor omzetting vatbaar is. De mate waarin het omzettingsrecht
gemodaliseerd en wegbedongen kan worden, wordt verderop in dit werk besproken. Er zal
blijken dat er bijzonder veel mogelijkheden zijn die desgewenst en binnen de perken zelfs met
elkaar gecombineerd kunnen worden78.
37. Het recht van inkoop van de blote eigendom van de preferentiële goederen van de
langstlevende echtgenoot kan niet gemodaliseerd worden79. Het is een dwingend recht dat de
wetgever aan de langstlevende echtgenoot toekent ter zijner bescherming.
§ 3. Translatief karakter
38. De omzetting heeft geen aanwijzend, maar een overdragend karakter. Dit houdt in dat
aan de algemeen geldende verplichtingen voor overdragende akten zal moeten voldaan worden.
Bij omzetting van vruchtgebruik op onroerende goederen zal men aldus een aantal fiscale
notificaties moeten doen, alsook bepaalde administratieve verplichtingen volbrengen, zoals daar
zijn: de elektriciteitskeuring, het EPC-attest, het bodemattest, enz. 80
§ 4. Deelbaar recht
A. Ten aanzien van de goederen van de nalatenschap
39. Krachtens artikel 745quater § 1 BW kan gevorderd worden dat het vruchtgebruik geheel
of ten dele wordt omgezet. Dit betekent dat de omzetting van het vruchtgebruik gevraagd kan
worden ten aanzien van de gehele nalatenschap, voor een deel ervan of slechts voor bepaalde
goederen81. Men zou bijvoorbeeld een vordering tot omzetting kunnen instellen voor het vrucht-
gebruik op de niet-renderende eigendommen waaraan veel lasten verbonden zijn, terwijl de
langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik behoudt op de gezinswoning en het daarin
aanwezige huisraad82.
78 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 162; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 42. 79 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 249. 80 J. VERSTRAETE, “Kenmerken van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 104. 81 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 218. 82 J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 85.
25
B. Ten aanzien van de erfgenamen
40. Over de deelbaarheid van het omzettingsrecht voor wat betreft de gerechtigden, is er
discussie. Volgens sommigen geldt de omzetting altijd ten aanzien van alle gerechtigden, ook al
werd ze slechts door één gerechtigde partij gevorderd83. Dit impliceert uiteraard dat alle
gerechtigden in het geding betrokken moeten worden84. Ook al staat het niet zo te lezen in de
wettekst van artikel 745quater BW, toch wordt aangenomen dat dit overeenstemt met de
bedoeling van de wetgever: het is duidelijk dat de wetgever met de figuur van de omzetting van
het vruchtgebruik beoogde een einde te maken aan de -soms zeer oncomfortabele- situatie
waarin het vruchtgebruik berust bij de langstlevende echtgenoot en de blote eigendom bij andere
erfgenamen. Een partiële omzetting zou bijgevolg alleen nog maar meer problemen creëren in
die zin dat dan een bijkomende onverdeeldheid van de volle eigendom ontstaat naast het over-
blijvende vruchtgebruik en de overblijvende blote eigendom85.
Andere auteurs zijn het hier niet mee eens en oordelen dat het omzettingsrecht ten aanzien van
de erfgenamen enkel ondeelbaar is als de omzetting als autonome vordering ingesteld werd, los
van enige verdeling. Als dat het geval is, moeten alle rechtverkrijgenden betrokken worden bij de
procedure van omzetting. Wanneer de blote eigendom echter al verdeeld is, zijn er geen redenen
om zich er tegen te verzetten dat één erfgenaam de omzetting van het vruchtgebruik vordert met
betrekking tot de hem toebedeelde goederen terwijl de rechter akte neemt van een status quo
ten aanzien van de overige erfgenamen86.
§ 5. Geen terugwerkende kracht
41. De omzetting van het vruchtgebruik heeft geen terugwerkende kracht, zoals uitdrukkelijk
bepaald in art. 745sexies BW87. Dit heeft een aantal belangrijke gevolgen. Ten eerste zullen de
vruchten die de langstlevende echtgenoot genoot voor de omzetting, definitief door hem
verworven zijn88. Ten tweede kan de langstlevende echtgenoot geen vordering instellen tot
terugbetaling van de intresten die hij voor de erfschulden betaalde. Ten derde zullen de daden
van beheer en de daden van beschikking die de vruchtgebruiker en de blote eigenaars gesteld
hebben voor de omzetting van het vruchtgebruik en binnen de perken van hun bevoegdheid, niet
83 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 779; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikels-gewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 84 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 85 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 219; M. COENE; A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 86 J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 86. 87 Luik 22 oktober 1998, Rec.gén.enr.not. 2000, 189; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 798; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 271. 88 J. VERSTRAETE, “Kenmerken van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 103.
26
in het gedrang komen door de omzetting89. Het is daardoor bijvoorbeeld mogelijk voor de
vruchtgebruiker om een huurovereenkomst te sluiten met betrekking tot het goed waarvan hij
het vruchtgebruik heeft. Ook na de omzetting zal die huurovereenkomst haar volle uitwerking
blijven hebben90. Een vierde gevolg van de niet-retroactiviteit van de omzetting is dat het
vruchtgebruik gewaardeerd moet worden op het ogenblik van de omzetting en niet op het
ogenblik van het instellen van de vordering tot omzetting of op het ogenblik van het openvallen
van de nalatenschap (art. 745sexies §3 BW). Dit betekent dat de waardeschommelingen op de
met vruchtgebruik belaste erfgoederen in de berekening opgenomen worden tot op het ogenblik
van de omzetting van het vruchtgebruik.
89 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 838; C. DE WULF, "Bedenkingen bij enige interpretaties van de Wet van 14 mei 1981" in X., Liber amicorum Edmond Bouttiau et Jacques Demblon, Louvain-La-Neuve, Academia, 1987, 104; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 272. 90 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 211.
27
HOOFDSTUK 3: DE RECHTHEBBENDEN VAN HET OMZETTINGSRECHT
EN DE TERMIJN WAARBINNEN ZIJ HUN RECHT KUNNEN UITOEFENEN
Afdeling 1: Inleiding
42. Bij het toekennen van het omzettingsrecht, heeft de wetgever een onderscheid gemaakt
naargelang de erfgenamen waarmee de langstlevende echtgenoot tot de nalatenschap van de
erflater komt91. Er moeten twee situaties onderscheiden worden: ten eerste de situatie waarin
de langstlevende echtgenoot in samenloop komt met de afstammelingen van de erflater, zijn
geadopteerde kinderen of de afstammelingen daarvan, en ten tweede de situatie waarin de
langstlevende echtgenoot in samenloop komt met andere erfgerechtigden. Als de langstlevende
echtgenoot de enige erfgenaam is, erft hij de volle eigendom van de hele nalatenschap, waardoor
de figuur van de omzetting van het vruchtgebruik uiteraard geen toepassing kan vinden92.
Afdeling 2: Samenloop van de langstlevende echtgenoot met
afstammelingen van de erflater, zijn geadopteerde kinderen of de
afstammelingen daarvan
43. Wanneer de langstlevende echtgenoot tot de nalatenschap komt met de afstammelingen
van de erflater, zijn geadopteerde kinderen of de afstammelingen daarvan, of met legatarissen
van de erflater wanneer zij behoren tot een van de vorige categorieën93, kunnen zowel de langst-
levende echtgenoot als één of alle blote eigenaars te allen tijde de gehele of gedeeltelijke
omzetting van het vruchtgebruik vragen (art. 745quater § 1 en art. 745octies § 3 BW)94.
44. Aan het begrip afstammelingen moet de meest ruime betekenis gegeven worden. De wijze
van vaststelling van de afstammingsband speelt geen enkele rol95. Ook de in overspel door de
91 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 58. 92 J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 32. 93 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 58. 94 A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2003, 33; J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 34; C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 47. 95 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 7; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 222.
28
erflater verwekte kinderen96, zijn geadopteerde kinderen en hun afstammelingen97 en de
afstammelingen die geen ab intestato erfgenaam zijn, maar een schenking of een legaat in blote
eigendom gekregen hebben van de erflater98 worden geacht begrepen te zijn in het begrip
afstammelingen, zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 745quater § 1 BW: "Wanneer de
blote eigendom behoort aan de afstammelingen (…)". Andere begiftigde blote eigenaars
beschikken niet over een omzettingsrecht.
45. Wanneer een vordering tot omzetting ingesteld wordt, is de rechter niet verplicht deze
toe te staan. Bij zijn beslissing over de gegrondheid van de vordering zal de rechter rekening
houden met de belangen van alle partijen en deze belangen in de mate van het mogelijke afwegen
aan objectieve maatstaven en aan de billijkheid99.
46. De uitoefening van het omzettingsrecht is aan geen termijn gebonden en kan gebeuren
zolang het vruchtgebruik bestaat100. De dertigjarige verjaring speelt hier niet. Als gevolg daarvan
leven de partijen tot het einde van het vruchtgebruik in onzekerheid over de ontwikkeling van
hun rechten101.
47. In twee gevallen echter eindigt het omzettingsrecht door toedoen van de langstlevende
echtgenoot. In de eerste plaats zal het omzettingsrecht vervallen wanneer de langstlevende echt-
genoot ingestemd heeft met een vereffening-verdeling waarbij het vruchtgebruik ophoudt102. In
de tweede plaats zal het omzettingsrecht teniet gaan wanneer de langstlevende echtgenoot
toestemt in de verkoop van de volle eigendom ten aanzien van de met vruchtgebruik bezwaarde
erfgoederen zonder zich daarbij rechten voor te behouden. Ook in dat geval houdt het vrucht-
gebruik op. Hij zal slechts vruchtgebruik op de verkoopprijs kunnen uitoefenen indien dit
overeengekomen werd. 103
96 Art. 745quater § 1, lid 2 BW verbood de in overspel verwekte kinderen de omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot te vorderen. De rechtbank van eerste aanleg te Brussel stelde bij vonnis van 4 mei 2006 aan het Arbitragehof een prejudiciële vraag over het al dan niet discriminerende karakter van deze wetsbepaling, aangezien andere afstammelingen en zelfs geadopteerde kinderen van de overledene wel reeds de mogelijkheid hadden om de omzetting van het vruchtgebruik te vorderen. Nog voor het Arbitragehof een antwoord op deze prejudiciële vraag kon geven, had de wetgever dit euvel reeds verholpen: art. 745quater § 1, lid 2 BW werd opgeheven door de wet van 1 juli 2006, met verwijzing naar het discriminatoire karakter van deze regeling. Het Arbitragehof heeft nadien beslist dat art. 745quater § 1, tweede lid BW effectief een schending van het gelijkheidsbeginsel inhield (Arbitragehof 28 maart 2007, nr. 52/2007, BS 29 mei 2007, 28.491; NJW 2008, afl. 176, 119, noot G. VERSCHELDEN); G. VERSCHELDEN, Nieuwe afstammingswetgeving, Mechelen, Wolters Kluwer, 2007, 51; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 780. 97 Met uitzondering van de afstammelingen van de gewoon geadopteerde kinderen. 98 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 816; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 7; C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 47. 99 Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28; Rb. Gent 7 oktober 2008, RW 2009-10, 808; A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X, Familiale vermogensplanning (2003-2004), XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2004, 716. 100 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 305. 101 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 58. 102 Hieruit mogen geen verkeerde conclusies getrokken worden: het omzettingsrecht staat los van de vereffening-verdeling; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 305. 103 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 781.
29
30
Afdeling 3: Samenloop van de langstlevende echtgenoot met andere
erfgerechtigden
§ 1. Omzettingsrecht van de langstlevende echtgenoot
A. Omzetting sensu stricto
48. In de hypothese waarin de langstlevende echtgenoot met andere erfgenamen dan de
afstammelingen van de erflater, zijn geadopteerde kinderen of de afstammelingen daarvan tot de
nalatenschap komt, kan hij binnen de vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap de
omzetting van het vruchtgebruik eisen. De rechtbank is verplicht deze eis in te willigen, tenzij
hierdoor ernstige schade toegebracht wordt aan de belangen van een onderneming of van een
beroepsarbeid (art. 745quater § 2, lid 3 BW)104.
49. De termijn van vijf jaar is een vervaltermijn die niet vatbaar is voor opschorting of
stuiting105. Als de langstlevende echtgenoot de termijn van vijf jaar overschrijdt, zal zijn
omzettingsvordering in beginsel geweigerd worden, tenzij hij kan bewijzen dat er doorslag-
gevende, billijke motieven zijn om de omzetting alsnog toe te kennen106. In de voorbereidende
werken van de wet van 14 mei 1981 wordt een exemplarische opsomming gegeven van
elementen die ertoe kunnen leiden dat een te laat ingestelde omzettingsvordering toch
toegestaan wordt: een verkrot pand dat geen inkomsten oplevert, een goed dat aan een termijn-
gebonden verkavelingsvergunning onderworpen is en dat door verloop van deze termijn aan
waarde zal verliezen107. De voorbereidende werken maken duidelijk dat de wetgever deze
uitzondering slechts zelden toepassing wilde zien vinden108.
B. Inkoop van de blote eigendom
50. Het is voor de langstlevende echtgenoot ook mogelijk om de blote eigendom van de
preferentiële goederen die deel uitmaken van de nalatenschap af te kopen als de blote eigenaars
geen afstammelingen van de erflater zijn109. Het inkooprecht geeft de langstlevende het recht om
te allen tijde te eisen dat hem de blote eigendom van de gezinswoning en het huisraad tegen
104 Rb. Aarlen 2 juni 2006, RTDF 2007, afl. 4, 1144; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 105 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 306; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 222. 106 Rb. Brussel 12 september 1994, RW 1994-95, 827; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 222. 107 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 18; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 309. 108 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 48. 109 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 218.
31
betaling afgestaan wordt (art. 745quater § 2 in fine BW)110. Door de inkoop wordt de langst-
levende echtgenoot volle eigenaar van deze erfgoederen.
51. De vordering tot inkoop van de blote eigendom kan ingesteld worden zolang het vrucht-
gebruik duurt. De rechter kan deze eis niet weigeren, tenzij de belangen van een onderneming of
een beroepsarbeid er ernstig door geschaad zouden worden (art. 745quater § 2, lid 3 BW)111. De
uitoefening van het inkooprecht vereist niet dat het vruchtgebruik op de andere erfgoederen
omgezet wordt, zoals blijkt uit de voorbereidende werken van de wet van 14 mei 1981112. De
inkoop kan wel samen met de gehele of gedeeltelijke omzetting van het vruchtgebruik op de
andere erfgoederen gevorderd worden113.
52. De langstlevende echtgenoot is niet verplicht om zich zowel de volle eigendom van de
gezinswoning als de volle eigendom van het huisraad te laten toewijzen. Het is mogelijk om de
inkoop van de blote eigendom te beperken tot ofwel de gezinswoning ofwel het huisraad. De ratio
van deze bepaling is te vinden in het feit dat de gezinswoning en het huisraad niet alleen een
waarde hebben in functie van een geheel, al dan niet vanuit economisch oogpunt bekeken, maar
ook losstaand van elkaar114.
53. Men kan zich vragen stellen bij de omvang van de bescherming die aan de langstlevende
echtgenoot geboden wordt middels zijn recht van inkoop van de blote eigendom van de
preferentiële goederen. Het rechtstreeks gevolg van de inkoop is dat de betreffende erfgoederen
definitief uit het familiepatrimonium verdwijnen. Hier stelt de wetgever de belangen van de
langstlevende echtgenoot duidelijk boven de belangen van de andere erfgenamen. Sommige
auteurs vinden dit voordeel voor de langstlevende echtgenoot te verregaand115, vooral wanneer
de langstlevende echtgenoot na het overlijden van de erflater hertrouwd is. De preferentiële
goederen die behoorden tot het eigen vermogen van de erflater zijn vaak familiegoederen die nu
ook door de echtgenoot in het tweede huwelijk van de langstlevende echtgenoot verkregen
kunnen worden116.
110 Algemeen wordt aangenomen dat het inkooprecht conventioneel kan worden uitgebreid ten aanzien van de personen en de goederen. J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 34. 111 J. VERSTRAETE, “Wie kan de omzetting vorderen?” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 87. 112 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 20. 113 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 47. 114 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 776; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 220. 115 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 216; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 220. 116 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 220.
32
§ 2. Omzettingsrecht van de blote eigenaars
54. De blote eigenaars kunnen in deze hypothese in beginsel geen omzetting verkrijgen.
Nochtans kunnen ze wel een omzettingsvordering instellen die door de rechtbank uitzonderlijk
toegestaan kan worden als hun vraag tot omzetting billijk is117. Bij het beoordelen van de
vordering, houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden eigen aan de zaak (art.
745quater § 2, lid 4 BW)118. Voorbeelden van omstandigheden die kunnen leiden tot toekenning
van de vordering tot omzetting zijn: het verkrotten van het pand, het nakende verval van de
verkavelingsvergunning waardoor de verkoopwaarde ineen zakt of waardoor de hoedanigheid
van bouwgrond verloren gaat, het gebrek aan onderhoud dat het pand niet meer bewoonbaar
maakt, de slechte staat van het goed als gevolg van brand, overstroming of storm119.
55. De blote eigenaars kunnen evenwel op geen enkele manier de omzetting van het vrucht-
gebruik op de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad verkrijgen als de langstlevende
echtgenoot daar niet mee instemt (art. 745quater § 4 BW)120.
Afdeling 4: Uitzonderingen op het initiatiefrecht
56. Op het initiatiefrecht, zoals in de twee bovenstaande afdelingen uiteengezet, bestaan
twee uitzonderingen. De eerste uitzondering beschermt de langstlevende echtgenoot door hem
een vetorecht te geven voor de omzetting op de preferentiële goederen. De tweede uitzondering
bestaat in het voordeel van de anomale erfgenamen.
§ 1. De omzetting van het vruchtgebruik op de preferentiële goederen
57. De langstlevende echtgenoot moet er zich van bewust zijn dat hij op elk ogenblik
geconfronteerd kan worden met een omzettingsvordering vanwege de blote eigenaars. Immers,
wanneer de blote eigenaars afstammelingen van de erflater zijn, is hun omzettingsvordering aan
geen tijdslimiet gebonden121. Wanneer de blote eigenaars andere erfgenamen zijn, hebben ze in
beginsel geen omzettingsrecht, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden, en ook dan zijn ze niet
door een tijdslimiet gebonden. De wetgever zag in dat dit voor de langstlevende echtgenoot een
117 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 20; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 223; J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 34. 118 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 175; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 119 J. VERSTRAETE, “Wie kan de omzetting vorderen?” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 89. 120 Infra randnummer 57 e.v. 121 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 47.
33
grote onzekerheid creëert. Om te vermijden dat de langstlevende de dreiging van een omzettings-
vordering tot het einde van zijn vruchtgebruik moet vrezen, werd voorzien in een fundamentele
bescherming van zijn vruchtgebruik op de preferentiële goederen. De blote eigenaars kunnen op
geen enkele manier de omzetting van het vruchtgebruik op de gezinswoning en het daarin
aanwezige huisraad verkrijgen als de langstlevende echtgenoot daar niet mee instemt (art.
745quater § 4 BW).
58. De wetgever plaatst hier het individueel belang van de langstlevende echtgenoot boven
het algemeen belang122. Het doel van deze regel is het waarborgen van het vertrouwde leefmilieu
van de langstlevende echtgenoot zodat hem door de blote eigenaars niet opgedrongen kan
worden de gezinswoning te verlaten tegen zijn wil. Het is duidelijk dat dit een bijzonder
belangrijk beschermingselement uit de wet van 14 mei 1981 is.
59. De concrete omvang van de bescherming ingevolge art. 745quater § 4 BW blijkt niet uit
de wet en is reeds veelvuldig aan bod gekomen in de rechtspraak. Zo werd onder meer bepaald
dat het vetorecht van de langstlevende echtgenoot een absoluut recht is123, waardoor het niet
door de rechter afgewezen kan worden. Omdat dit vetorecht een attribuut van de erfaanspraak
van de langstlevende echtgenoot is, kan de langstlevende er ook een beroep op doen als hij de
dood van de erflater veroorzaakt heeft zonder daarvoor erfrechtelijk onwaardig verklaard te
zijn124. Ook de stiefouder kan er een beroep op doen met betrekking tot de gezinswoning die een
familiegoed van de erflater is125.
60. Er is discussie over het vetorecht van de langstlevende echtgenoot in het geval waarin de
gezinswoning niet voor het geheel deel uitmaakt van de nalatenschap. De langstlevende is in dat
geval slechts vruchtgebruiker van een deel van de woning. Volgens sommigen kan de langst-
levende echtgenoot zich in ieder geval verzetten tegen de omzetting van zijn vruchtgebruik op
de gezinswoning. Daar de wetgever de langstlevende echtgenoot expliciet bescherming van het
vruchtgebruik op de gezinswoning geboden heeft, maar daarbij niet gespecifieerd heeft dat die
bescherming de gehele gezinswoning tot voorwerp heeft, kan aangenomen worden dat deze
voorwaarde dan ook niet toegevoegd hoeft te worden aan de wet126. Door anderen wordt
geargumenteerd dat het vetorecht van de langstlevende vervalt als het onroerend goed niet voor
het geheel deel uitmaakt van de nalatenschap127. De rechter kan dan discretionair beslissen over
122 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 224. 123 Antwerpen 25 mei 1998, T.Not. 1999, 67; Antwerpen 8 mei 2000, AJT 2001-02, 126; RW 2000-01, 1279. 124 Antwerpen 8 mei 2000, AJT 2001-02, 126; RW 2000-01, 1279. 125 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 224. 126 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 58; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 12. 127 Rb. Brugge 17 januari 1992, T.Not. 1992, 275; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 617; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 12.
34
het verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik, zonder rekening te moeten houden met een
verzetsrecht van de langstlevende echtgenoot128. Het verschil in behandeling van enerzijds de
langstlevende echtgenoot die het vruchtgebruik op het geheel van de gezinswoning bezit en
anderzijds de langstlevende echtgenoot die slechts vruchtgebruik op een deel van de gezins-
woning bezit, leidt niet tot een schending van de artikelen 10 en 11 van de grondwet omdat het
verschil in behandeling tussen de twee categorieën verantwoord wordt door een verschillende
oorsprong en door duidelijk onderscheiden betrokken belangen, aldus het hof van beroep te
Brussel129. Bovendien heeft de langstlevende toch geen echte woongarantie als gevolg van zijn
partieel vruchtgebruik130.
Vroeger waren hieromtrent niet veel problemen te bespeuren. Tegenwoordig zijn er echter
steeds meer wedersamengestelde gezinnen met als gevolg dat de gezinswoning regelmatig niet
meer volledig tot de nalatenschap van de erflater zal behoren. Door de langstlevende echtgenoot
hier zijn vetorecht te ontnemen, wordt hem eveneens een sterke onderhandelingspositie
ontnomen, hetgeen wellicht niet de bedoeling van de wetgever was.
Wanneer de langstlevende echtgenoot slechts het vruchtgebruik op een gedeelte van de gezins-
woning geërfd heeft en de gezinswoning wenst te blijven betrekken na het overlijden van de
eerststervende echtgenoot, is het billijk dat hij een woonstvergoeding betaalt, te berekenen
volgens de huurwaarde van de woning en van het vruchtgebruik waarover hij niet beschikte131.
61. Art. 745quater § 4 BW betreft zowel het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste
woning diende bij het openvallen van de nalatenschap, als het daarin aanwezige huisraad en alle
toebehoren die een geheel vormen met de gezinswoning, waaronder de tuin en een achter-
liggende grond132. Om te bepalen welke goederen een geheel vormen met de gezinswoning, moet
steeds gekeken worden naar de functie die de goederen vervulden op het moment van het open-
vallen van de nalatenschap133.
62. Als de langstlevende echtgenoot de gezinswoning reeds vrijwillig verlaten had voor het
openvallen van de nalatenschap, kan hij geen aanspraak meer maken op een recht krachtens art.
745quater § 4 BW, ook al had de erflater het vruchtgebruik op de preferentiële goederen niet
ontnomen aan de langstlevende echtgenoot134. Wanneer de langstlevende echtgenoot de gezins-
woning voor het openvallen van de nalatenschap op niet-vrijwillige basis verlaten had, bijvoor-
beeld om naar een rusthuis te gaan, moet de bescherming voor de langstlevende echtgenoot op
128 Brussel 8 januari 2001, RW 2001-02, 314; Rb. Gent 7 oktober 2008, RW 2009-10, 808; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 617. 129 Brussel 8 januari 2001, RW 2001-02, 314. 130 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 12. 131 Brussel 8 januari 2001, RW 2001-02, 314. 132 Antwerpen 8 mei 2000, AJT 2001-02, 126; RW 2000-01, 1279. 133 Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427. 134 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 37; Rb. Brussel 20 maart 1987, T.Not.1989, 366.
35
basis van art. 745quater § 4 BW uiteraard blijven bestaan. De partijen kunnen de effectieve
bewoning van de gezinswoning bewijzen met alle middelen van recht, waaronder ook
getuigen135.
63. Wanneer de langstlevende echtgenoot pas na het openvallen van de nalatenschap de
gezinswoning vrijwillig verlaat en deze verhuurt aan een derde, vervalt zijn vetorecht niet136. Op
deze brede interpretatie van art. 745quater § 4 BW kan kritiek geleverd worden137: als de langst-
levende echtgenoot zich verzet tegen de omzetting wanneer hij de gezinswoning zelf niet (meer)
bewoont, kan dit verzet wellicht geïnterpreteerd worden als rechtsmisbruik. Het verzet tegen de
omzetting van het vruchtgebruik kan dan immers niet meer gekaderd worden binnen de ratio
van deze rechtsregel, namelijk de garantie voor de langstlevende echtgenoot dat hij niet uit zijn
vertrouwde omgeving weggedreven kan worden, aangezien de langstlevende zelf weggetrokken
is uit de gezinswoning.
Wanneer de langstlevende echtgenoot echter op niet-vrijwillige basis de gezinswoning moet
verlaten na het openvallen van de nalatenschap, bijvoorbeeld om naar een rusthuis te gaan, lijkt
de bescherming die de wetgever hem wil bieden wel terecht138.
64. De langstlevende echtgenoot kan zijn vetorecht niet meer uitoefenen als de gezinswoning
in een vennootschap ingebracht werd. De rechter zal in dat geval naar billijkheid oordelen over
het verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik139.
65. De langstlevende echtgenoot die de gezinswoning niet onderhoudt zoals het een normaal
vruchtgebruiker betaamt, kan vervallen verklaard worden van zijn recht op vruchtgebruik op
grond van art. 618 BW140. De langstlevende echtgenoot zal, dit gegeven indachtig, best enige
waakzaamheid aan de dag leggen.
66. Daar het recht van de langstlevende echtgenoot krachtens art. 745quater § 4 BW van
dwingend recht is, kan de erflater het aan de langstlevende echtgenoot niet ontnemen. De
langstlevende echtgenoot kan wel zelf over dit recht beschikken en er desgevallend aan verzaken
na het overlijden van de erflater. Het recht beschermt immers enkel de privébelangen van de
langstlevende echtgenoot en is dus niet van openbare orde141.
135 A. VASTERSAVENDTS, “Art. 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, losbl., 27. 136 Gent 26 september 1997, T.Not. 1999, 151. 137 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 224. 138 Eveneens die mening toegedaan is H. CASMAN: H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 822. 139 M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE, N. GEELHAND, I. VERHAERT en R. BARBAIX, “Overzicht van rechtspraak: erfenissen (1996-2004)”, TPR 2005, 489. 140 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 822; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 224. 141 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 225.
36
67. Het vetorecht van de langstlevende echtgenoot waarborgt enkel dat het vruchtgebruik
van de gezinswoning en van het daarin aanwezige huisraad niet zonder toestemming van de
langstlevende echtgenoot omgezet kan worden. De blote eigenaars kunnen uiteraard wel steeds
beschikken over de blote eigendom van deze preferentiële goederen, daar dit geen aantasting
van het vruchtgebruik van de langstlevende impliceert. De blote eigendom van de preferentiële
goederen is aldus ook vatbaar voor beslag door de schuldeisers van de blote eigenaars. 142
68. De bescherming waarover de langstlevende echtgenoot beschikt krachtens art.
745quater § 4 BW, geldt evenzeer voor de langstlevende wettelijk samenwonende (art. 745octies
BW). Hier moet nogmaals gewezen worden op de jammerlijke gevolgen van de inconsistentie van
art. 745octies BW en art. 745quater BW: het onroerend goed waarop het vruchtgebruik
uitgeoefend wordt, is niet noodzakelijk het onroerend goed dat het gezin bij het overlijden van
de eerststervende tot voornaamste gezinswoning diende. 143
§ 2. De omzetting van het vruchtgebruik op de goederen die aan het recht van
wettelijke terugkeer onderworpen zijn
69. De langstlevende echtgenoot kan zijn intestaat vruchtgebruik ook uitoefenen op de
goederen die aan het recht van wettelijke terugkeer onderworpen zijn, tenzij anders bepaald in
de akte van schenking of in het testament (art. 745bis § 2 BW). De omzetting van het vrucht-
gebruik op deze goederen kan in beginsel alleen gevorderd worden door degene die dat recht
bezit (art. 745quater § 3 BW)144. Het kan dus in principe niet door de langstlevende echtgenoot
gevorderd worden, maar enkel door anomale erfopvolgers. De anomale erfgenaam hoeft hierbij
geen termijn in acht te nemen145. Met deze rechtsregel heeft de wetgever ervoor willen zorgen
dat de aan het recht van wettelijke terugkeer onderworpen goederen uiteindelijk naar de familie
zullen terugkeren146.
70. Ook wanneer de goederen onderworpen aan het recht van wettelijke terugkeer
preferentiële goederen zijn, geldt dat in beginsel enkel de anomale erfgenaam de omzetting van
het vruchtgebruik kan vorderen. De langstlevende echtgenoot kan zich hier echter, krachtens art.
745quater § 4 BW en zoals eerder besproken, tegen verzetten147.
142 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 227. 143 Supra randnummer 17; R. BARBAIX, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner”, TEP 2007, afl. 5, 456. 144 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 48; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 8; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 227. 145 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 784; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 820; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 233. 146 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 16. 147 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 783.
37
71. Op het principe van art. 745quater § 3 BW bestaat een uitzondering. De erflater kan het
omzettingsrecht op de anomale nalatenschap testamentair toekennen aan de langstlevende
echtgenoot, aangezien hij de wettelijke terugkeer volledig kan uitschakelen door vervreemding
van de goederen die aan de wettelijke terugkeer onderworpen zijn148.
Afdeling 5: Verzaking aan het omzettingsrecht
72. Algemeen wordt aanvaard dat er aan het omzettingsrecht verzaakt kan worden, doch
slechts na het ontstaan ervan149. Toekomstige erfgenamen kunnen aldus niet verzaken aan hun
recht om de omzetting te vorderen of aan een attribuut van dit recht zolang de nalatenschap van
de eerststervende echtgenoot niet opengevallen is, aangezien het omzettingsrecht pas ontstaat
bij het overlijden van de erflater. Indien de erfgenamen toch aan hun omzettingsrecht zouden
verzaken voor het openvallen van de nalatenschap, zal dit gekwalificeerd moeten worden als een
afstand van een toekomstig erfrecht, die nietig is op grond van art. 791 en 1130 BW150. Hierop
wordt een uitzondering gemaakt: het is niet verboden om voor het openvallen van de
nalatenschap reeds te verzaken aan het recht van omzetting van het vruchtgebruik op gemeen-
schappelijke goederen dat bij huwelijkscontract tussen echtgenoten toegekend werd151.
73. De verzaking aan het omzettingsrecht kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren. De stil-
zwijgende verzaking zal echter niet altijd gemakkelijk aanvaard worden. Wanneer de blote
eigenaars onderling tot verdeling overgaan en daarbij het vruchtgebruik van de langstlevende
echtgenoot op de gehele nalatenschap ongemoeid laten, zien de meeste auteurs dit niet als
stilzwijgende afstand van het omzettingsrecht door de blote eigenaars152. Sommige auteurs
achten dit moment wel geschikt voor de blote eigenaars om ter zake standpunt in te nemen153.
148 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 175; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 784. 149 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 234; J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 111. 150 J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 111; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 779. 151 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 779. 152 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 177; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 781; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 234. 153 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 234.
38
HOOFDSTUK 4: HET VOORWERP VAN HET OMZETTINGSRECHT
Afdeling 1: Inleiding
74. In gemeenschappelijk overleg kan elk vruchtgebruik omgezet worden. Welk vrucht-
gebruik voor gerechtelijke omzetting in aanmerking komt, is bepaald in art. 745quinquies § 1, lid
1 BW: “Het recht om de omzetting van het vruchtgebruik of de toewijzing in volle eigendom van de
goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4, te vorderen, geldt voor elk vruchtgebruik van de
langstlevende echtgenoot, onverschillig of het verkregen is krachtens de wet of bij testament, dan
wel ingevolge huwelijkscontract of contractuele erfstelling”. Uit deze bepaling blijkt duidelijk dat
het omzettingsrecht een attribuut is van meer dan alleen het versterferfrecht154.
75. In dit hoofdstuk wordt vruchtgebruik opgesplitst in verschillende categorieën naargelang
de oorsprong ervan. Per categorie zal toelichting gegeven worden bij de omzetbaarheid en de
eventuele discussies die ter zake bestaan.
Afdeling 2: Het vruchtgebruik dat krachtens de wet verkregen werd
76. Met "vruchtgebruik dat verkregen werd krachtens de wet" doelt de wetgever op het
erfrechtelijk vruchtgebruik dat op grond van de wettelijke devolutie aan een erfgenaam
toekomt155.
77. Dit vruchtgebruik heeft betrekking op de bestaande goederen van de nalatenschap van
de vooroverleden echtgenoot en op de goederen die via inbreng of inkorting naar de
nalatenschap moeten terugkeren. De langstlevende echtgenoot oefent ook vruchtgebruik uit op
de goederen die onderworpen zijn aan het recht van wettelijke terugkeer, tenzij anders bedongen
in de akte van schenking of in het testament (art. 745bis § 2 BW). Het vruchtgebruik dat aan de
langstlevende echtgenoot werd geschonken, is in beginsel een voorschot op erfenis en derhalve
omzetbaar. 156
Bij wettelijk samenwonenden kan, gezien hun beperkter erfrecht, enkel een schenking van
vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad een in te brengen schenking zijn157.
154 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 235; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 155 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 235. 156 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2. 157 J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 80.
39
Afdeling 3: Het vruchtgebruik dat ingevolge testament verkregen werd
78. Het feit dat de wetgever in art. 745quinquies § 1 BW ook spreekt van vruchtgebruik dat
bij testament verkregen werd, is vreemd. Anno 1981 had dit namelijk weinig betekenis. Ingevolge
de wettelijke devolutie erft de langstlevende echtgenoot minstens het vruchtgebruik op de ganse
nalatenschap, waardoor het moeilijk is om in een uitbreiding te voorzien bij testament. Een
inperking van het vruchtgebruik van de langstlevende is wel mogelijk, maar slechts in één geval:
wanneer de langstlevende echtgenoot tot de nalatenschap komt samen met andere erf-
gerechtigden dan de afstammelingen van de erflater. De langstlevende erft dan ab intestato het
vruchtgebruik op de eigen goederen van de erflater en de volle eigendom van het deel van de
erflater in het gemeenschappelijk vermogen (art. 745bis § 1, lid 2 BW). Het is mogelijk om hem
bij testament de blote eigendom te ontnemen van het gedeelte van het gemeenschappelijk
vermogen dat in de nalatenschap van de erflater viel, waardoor de langstlevende er enkel het
vruchtgebruik van krijgt. Dat vruchtgebruik blijft dan wel omzetbaar, maar het kan in geen geval
gekwalificeerd worden als vruchtgebruik dat verkregen werd bij testament, het blijft vrucht-
gebruik dat aan de langstlevende echtgenoot toekomt op grond van de wettelijke devolutie. 158
79. Vermits de omzettingsregelen van overeenkomstige toepassing verklaard werden op het
vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende, zoals eerder vermeld, is ook het
vruchtgebruik dat testamentair verleend werd aan de langstlevende wettelijk samenwonende
voor omzetting vatbaar159. Het beperkt ab intestato vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk
samenwonende kan –anders dan bij de langstlevende echtgenoot– wel nog uitgebreid worden bij
testament160.
Afdeling 4: Het vruchtgebruik dat ingevolge huwelijkscontract verkregen
werd
80. De wetgever heeft in art. 745quinquies § 1 BW uitdrukkelijk bepaald dat het vrucht-
gebruik dat verkregen werd ingevolge huwelijkscontract ook omgezet kan worden. Over de
interpretatie van deze regel bestaat evenwel geen eensgezindheid. Er kunnen ter zake drie
stellingen onderscheiden worden161.
81. Volgens de eerste stelling doelde de wetgever met de verwijzing naar “huwelijkscontract”
enkel op het vruchtgebruik dat verkregen werd ingevolge een contractuele erfstelling die bij
158 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 235. 159 J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 80. 160 Feitelijk samenwonenden kunnen elkaar ook rechten in vruchtgebruik bij testament toekennen. Op dat vruchtgebruik zal de wettelijke omzettingsregeling echter in geen geval van toepassing zijn. 161 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 236.
40
huwelijkscontract bedongen is162. Met andere woorden: volgens deze stelling is enkel het vrucht-
gebruik met erfrechtelijk karakter vatbaar voor omzetting. Het vruchtgebruik dat aan de
langstlevende echtgenoot toekomt ingevolge een beding van (ongelijke) verdeling van het
gemeenschappelijk vermogen, werd bekomen krachtens het huwelijksvermogensrecht en zal
daarom volgens deze stelling niet omgezet kunnen worden. Deze redenering is gebaseerd op het
feit dat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel en de vereffening-verdeling
van de nalatenschap onafhankelijk van elkaar en zelfs op een ander tijdstip kunnen gebeuren.
Een ander argument dat deze redenering staaft, is het feit dat vruchtgebruik dat verkregen werd
op basis van het huwelijksvermogensrecht in wezen onder bezwarende titel toegekend werd, in
zoverre het plafond van de verkrijging als huwelijksvoordeel niet overschreden wordt163.
Deze stelling werd aanvaard in een arrest van het hof van beroep te Gent164 dat oordeelde dat het
vruchtgebruik dat bij huwelijkscontract op de gemeenschappelijke goederen toegekend wordt
aan de langstlevende echtgenoot een huwelijksvoordeel is, dat geen erfrechtelijk karakter heeft
en daarom niet beheerst wordt door de wet van 14 mei 1981.
Deze eerste interpretatie wordt fel bekritiseerd omdat ze ingaat tegen wat uitdrukkelijk in de
wet geschreven staat en omdat ze een achterpoortje creëert dat toelaat te ontsnappen aan de
omzettingsregeling door middel van het huwelijksvermogensrecht. Bovendien spreken de voor-
bereidende werken deze stelling tegen165 aangezien daarin geen onderscheid wordt gemaakt
tussen vruchtgebruik met erfrechtelijk karakter en vruchtgebruik zonder erfrechtelijk karakter.
Als het vruchtgebruik bij huwelijksvoordeel toegekend is, is het omzetbaar.
82. De tweede stelling interpreteert art. 745quinquies § 1 BW iets ruimer dan de eerste: het
vruchtgebruik dat in gevolge huwelijkscontract verkregen werd, kan omgezet worden als het niet
onder bezwarende titel verkregen werd166. Het verschil met de eerste strekking wordt hier
duidelijk. Men maakt geen onderscheid meer naargelang het vruchtgebruik een erfrechtelijk
karakter heeft of niet. Wanneer de wettelijke grenzen voor de verkrijging als huwelijksvoordeel
overschreden worden (art. 1458, 1464 en 1465 BW), moet men het surplus als een schenking
beschouwen. Als dit surplus vruchtgebruik bevat, zal dat vruchtgebruik vatbaar zijn voor
omzetting167.
162 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 158; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 811; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 784. 163 Art. 1458, 1464 en 1465 BW, zie M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 236. 164 Gent 30 april 1992, T.Not. 1992, 482, noot M. PUELINCKX-COENE. 165 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 22. 166 Hetgeen slechts uitzonderlijk het geval zal zijn, zo stelt M. PUELINCKX-COENE in M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 237. 167 Niet iedereen is het eens met deze stelling: A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 167; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 237.
41
Deze tweede interpretatie voegt alweer een extra voorwaarde in die de wetgever niet stelt. Noch
in de wet, noch in de voorbereidende werken staat te lezen dat het vruchtgebruik om niet
verkregen moet zijn om omzetbaar te zijn.
83. Een derde stelling gaat uit van een zeer strikte en letterlijke wetsinterpretatie en vat daar
art. 745quinquies § 1 BW ruimer mee op dan de eerste en de tweede stelling168. De voorwaarde
van de verkrijging om niet speelt hier niet. De wetgever stelt namelijk geen enkele voorwaarde
voor de omzetbaarheid van het vruchtgebruik dat verkregen werd ingevolge huwelijkscontract.
Ook het vruchtgebruik dat verkregen werd ingevolge huwelijksvoordeel is volgens deze
redenering dus omzetbaar. De aanhangers van deze stelling staven hun redenering door erop te
wijzen dat de wetgever de woorden “ingevolge huwelijkscontract” pas ingevoegd heeft tijdens de
tweede lezing in de Senaatscommissie voor de Justitie, ook al werd er in de eerdere ontwerptekst
reeds uitdrukkelijk gewag gemaakt van de omzetbaarheid van vruchtgebruik dat verkregen werd
ingevolge een contractuele erfstelling169. Terzelfdertijd werd de wettekst ook gewijzigd naar
“elk” vruchtgebruik, terwijl er voorheen alleen sprake was van “erfrechtelijk vruchtgebruik”.
Hieruit blijkt duidelijk dat de wetgever de bedoeling had om ook vruchtgebruik zonder louter
erfrechtelijk karakter voor omzetting vatbaar te maken170.
Mijn voorkeur gaat uitdrukkelijk uit naar deze zienswijze. De kritiek op de eerste en de tweede
stelling kan hier niet van toepassing zijn: er worden geen extra voorwaarden voor omzetbaarheid
gecreëerd en het is onmogelijk om via het huwelijksvermogensrecht te ontsnappen aan de
omzettingsregeling.
Afdeling 5: Het vruchtgebruik dat ingevolge contractuele erfstelling
verkregen werd
84. Uit een letterlijke interpretatie van art. 745quinquies § 1 BW volgt dat het vruchtgebruik
dat verkregen werd ingevolge een contractuele erfstelling vatbaar is voor omzetting. Het maakt
daarbij geen verschil of de contractuele erfstelling bij huwelijkscontract bedongen werd, dan wel
het voorwerp uitmaakt van een gift tussen echtgenoten gedaan tijdens het huwelijk171. Het zal,
zoals eerder uiteengezet172, moeilijk zijn om de erfaanspraken van de langstlevende nog te
vergroten door toekenning van vruchtgebruik. Als men toch vruchtgebruik toekent aan de
168 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 116; J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE
(eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 80; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS; W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 237. 169 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 74; M. PUELINCKX-COENE, "De omzetbaarheid van vruchtgebruik dat bij huwelijksvoordeel werd toegekend", T.Not. 1992, 275-293. 170 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 237. 171 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 168. 172 Supra randnummer 78.
42
langstlevende echtgenoot via een contractuele erfstelling bij huwelijkscontract (of bij wijzigings-
akte daarvan) bedongen, biedt hem dat een belangrijke zekerheid, daar er door de andere
echtgenoot niet eenzijdig op teruggekomen kan worden (art. 1096 BW) 173.
Afdeling 6: Het vruchtgebruik van een tegenwoordig goed dat bij schenking
verkregen werd
85. Er bestaat geen eensgezindheid over de omzetbaarheid van geschonken vruchtgebruik
op tegenwoordige goederen. De wetgever heeft ter zake niets bepaald. Er kunnen drie stellingen
onderscheiden worden.
86. De eerste stelling neemt aan dat de opsomming van art. 745quinquies § 1 BW niet
limitatief is. Hoewel vruchtgebruik ingevolge schenking niet vermeld is in de wettelijke
opsomming van omzetbaar vruchtgebruik, neemt deze stelling aan dat het toch omzetbaar is. De
wetgever poneert immers dat “elk” vruchtgebruik vatbaar is voor omzetting174. In de
voorbereidende werken van de wet van 14 mei 1981 wordt de schenking bovendien wel
uitdrukkelijk vermeld als oorzaak van omzetbaar vruchtgebruik175.
87. Volgens de tweede stelling moet art. 745quinquies § 1 BW veel enger geïnterpreteerd
worden176: het geschonken vruchtgebruik op tegenwoordige goederen is niet vatbaar voor
omzetting omdat het niet voorkomt in de opsomming van art. 745quinquies § 1 BW.
88. De derde stelling stelt eveneens dat het geschonken vruchtgebruik niet voor omzetting
vatbaar is, maar baseert zich hiervoor op het feit dat dit vruchtgebruik buiten de nalatenschap
om verkregen werd en daardoor geen erfrechtelijk karakter heeft177. Deze redenering moet
echter genuanceerd worden door een onderscheid te maken tussen verschillende hypothesen178.
173 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 236. 174 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 238. 175 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 22. 176 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 116. 177 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 167; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 307; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 814; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 611. 178 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 239.
43
Het kan ten eerste gaan om een voorschot op erfdeel in volle eigendom. Als de langstlevende
echtgenoot ab intestato en ten aanzien van dat goed slechts aanspraak kan maken op vrucht-
gebruik, dan zal deze schenking na inbreng in principe herleid worden tot alleen maar vrucht-
gebruik179. Dit vruchtgebruik heeft een erfrechtelijk karakter en is vatbaar voor omzetting.
Ten tweede kan het gaan om een schenking buiten erfdeel in volle eigendom. In dat geval behoudt
de langstlevende echtgenoot het gedeelte dat binnen de grenzen van het beschikbaar deel valt in
volle eigendom. Hier is er geen omzetting nodig. Als de schenking aan de langstlevende
echtgenoot ingekort moet worden, dan gebeurt dat in principe alleen op de blote eigendom. Het
vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot mag houden, weegt op de reserve van de
kinderen en is vatbaar voor omzetting180.
Ten derde kan het gaan over een schenking aan de langstlevende echtgenoot van enkel vrucht-
gebruik. In wezen is dit niets meer dan een bevestiging van de erfaanspraak ab intestato van de
langstlevende echtgenoot, waardoor de schenking wellicht altijd als voorschot op erfdeel
gekwalificeerd zal worden. In de mate dat het geschonken vruchtgebruik op de reserve van de
kinderen van de erflater weegt, is het omzetbaar. Men kan zich afvragen of de rest ook omzetbaar
is. Dit lijkt het geval te zijn, ook al kan de schenker bedingen dat die rest in hoofde van de kinderen
(ongeacht of ze gemeenschappelijk of uit een vorig huwelijk zijn) onomzetbaar is181.
Ten vierde kan het gaan over een accessorium van een overeenkomst met een derde. Deze optie
zal verderop in dit hoofdstuk toegelicht worden182.
89. Een schenking onder de levenden aan iemand anders dan de langstlevende echtgenoot
waarbij de erflater zich het vruchtgebruik voorbehield, impliceert dat het vruchtgebruik bij het
overlijden van de erflater door aanwas toekomt aan de begiftigde/blote eigenaar. Deze wordt
dan volle eigenaar. Als de langstlevende echtgenoot de inbreng of de inkorting in vruchtgebruik
kan eisen van de schenking in volle eigendom, is het vruchtgebruik omzetbaar183.
179 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 158. 180 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 784. 181 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 239. 182 Infra randnummer 91 e.v. 183 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 784.
44
Afdeling 7: Het vruchtgebruik dat ten bezwarende titel bekomen werd
90. Het vruchtgebruik dat tussen echtgenoten ten bezwarende titel verkregen werd, de
huwelijksvoordelen hier buiten beschouwing gelaten184, is in geen enkel geval omzetbaar185.
Afdeling 8: Het vruchtgebruik dat bekomen werd als accessorium van een
overeenkomst met derden
91. Vaak wordt door de echtgenoten in een overeenkomst met een derde een clausule
bedongen waardoor de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik zal kunnen blijven
uitoefenen op een goed dat door hen beiden aangekocht of vervreemd werd. Het vruchtgebruik,
dat aldus verkregen werd van een derde op grond van een overeenkomst met die derde, is niet
vatbaar voor omzetting. 186
92. Wanneer echtgenoten een goed in onverdeeldheid aankopen voor wat de blote eigendom
betreft, met een tontinebeding ten voordele van de langstlevende echtgenoot voor wat het
vruchtgebruik betreft, zal dit vruchtgebruik niet voor omzetting vatbaar zijn omdat het
verkregen werd van een derde (nl. de verkoper)187. Zelfs als dit beding een onrechtstreekse
schenking tussen partners zou bevatten, bijvoorbeeld omdat slechts één van hen de aankoop
gefinancierd heeft, dan heeft deze schenking als voorwerp de som die de eerstgestorvene ervoor
betaald heeft en niet de helft van het goed in vruchtgebruik. 188
93. Als het vruchtgebruik verkregen werd door middel van een beding van aanwas zal het als
niet omzetbaar gekwalificeerd worden wanneer men aanvaardt dat het vruchtgebruik ten
bezwarende titel aan de langstlevende toegekomen is, aangezien een beding van aanwas een
kanscontract is. De gevolgen zijn anders dan bij een tontinebeding omdat de langstlevende
echtgenoot het vruchtgebruik hier rechtstreeks van de vooroverleden echtgenoot verkrijgt.
Wanneer men echter aanvaardt dat het vruchtgebruik door de langstlevende echtgenoot om niet
verkregen werd, kwalificeert men het beding als een schenking. In wezen gaat het hier dan over
een schenking van vruchtgebruik die pas bij het overlijden van de vooroverleden echtgenoot
uitwerking krijgt. Het vruchtgebruik zal in dat geval niet omzetbaar zijn als men uitgaat van een
letterlijke interpretatie van art. 745quinquies § 1 BW (waardoor vruchtgebruik enkel omzetbaar
184 De huwelijksvoordelen worden geacht ten bezwarende titel verkregen te zijn hoewel ze toch een voordeel tot gevolg hebben. M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 6. 185 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 239; M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 6. 186 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 240. 187 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 611. 188 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 6.
45
is als het verkregen werd op een van de wijzen die de wetgever uitdrukkelijk in dat artikel voor-
zien heeft). 189
94. Wanneer echtgenoten een gemeenschappelijk of onverdeeld goed vervreemden onder
voorbehoud van vruchtgebruik en hierbij als last van de vervreemding stipuleren dat het vrucht-
gebruik op het aandeel van de eerstgestorvene toekomt aan de langstlevende, dan is dat vrucht-
gebruik niet vatbaar voor omzetting. Het vruchtgebruik werd dan niet verkregen uit de nalaten-
schap van de overleden echtgenoot, maar van de begiftigde in uitvoering van de last van de
vervreemding. 190
95. Wanneer een echtgenoot die volle eigenaar is van een goed, zich bij vervreemding van dat
goed het vruchtgebruik voorbehoudt tot aan het overlijden van de langstlevende echtgenoot, kan
dat vruchtgebruik niet omgezet worden. Wanneer de echtgenoot-eigenaar als eerste overlijdt,
heeft hij zich het vruchtgebruik voorbehouden voor een periode die nog niet beëindigd is,
waardoor het vruchtgebruik deel uitmaakt van zijn nalatenschap. Op die manier kan dit
vruchtgebruik ab intestato aan de langstlevende echtgenoot toekomen. Hoewel het vrucht-
gebruik in de interne verhouding tussen de echtgenoten erfrechtelijk van aard is, is het in de
externe relatie ten aanzien van de derde contractueel van aard en daarom niet gerechtelijk
omzetbaar. 191
96. Vruchtgebruik is in geen geval omzetbaar wanneer de blote eigendom niet aan de erflater
toebehoorde. Een toepassing hiervan is de aankoop van een goed voor de blote eigendom op
naam van een derde en voor het vruchtgebruik op naam van de langstlevende echtgenoot. Ook
na het overlijden van de vooroverleden echtgenoot kan de langstlevende nog genieten van het
vruchtgebruik op dat goed. Het vruchtgebruik is echter niet gerechtelijk omzetbaar omdat de
blote eigendom niet aan de vooroverleden echtgenoot toebehoorde. Een andere toepassing van
dit principe is de schenking aan een derde waarbij het vruchtgebruik aan de langstlevende
echtgenoot van de begiftigde toegekend wordt en waarbij een beding van conventionele
terugkeer ervoor zorgt dat de schenking naar de schenker zal terugkeren. Het vruchtgebruik van
de langstlevende echtgenoot zal ook hier niet omzetbaar zijn. 192
189 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 240. 190 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 50; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 241. 191 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3,116; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 241. 192 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 241.
46
Afdeling 9: Het vruchtgebruik op een goed dat slechts gedeeltelijk tot de
nalatenschap behoort
97. In beginsel is het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot maar voor omzetting
vatbaar als het volledig tot het gemeenschappelijk vermogen of tot de nalatenschap van de eerst-
stervende echtgenoot behoorde193. De reden hiervoor is simpel: het omzettingsrecht kan geen
afbreuk doen aan de verworven rechten van derden.
98. Een veel voorkomende situatie is deze: op het ogenblik van het overlijden van de erflater
behoorde de blote eigendom van het goed al volledig toe aan de kinderen uit een vorige relatie
van de erflater194. De erflater bezat enkel het vruchtgebruik op het goed. Bij zijn overlijden komt
zijn vruchtgebruik te vervallen, waardoor er zelfs geen sprake meer is van een vruchtgebruik
voor de langstlevende echtgenoot, ook al betrof het de gezinswoning. Daar er geen vruchtgebruik
meer is, kan er uiteraard ook geen sprake zijn van een omzettingsrecht.
99. Wanneer de langstlevende echtgenoot vruchtgebruik heeft op de helft van een goed en
de andere helft van dat goed in volle eigendom bezit, is zijn vruchtgebruik vatbaar voor
omzetting. Deze hypothese komt vaak voor bij geërfde gemeenschapsgoederen. De langstlevende
echtgenoot wordt van dat goed mede-eigenaar voor de helft (tenzij anders bepaald bij huwelijks-
contract) en kan op de andere helft in samenloop met de afstammelingen ab intestato vrucht-
gebruik uitoefenen195. In dit geval ontstaat er een onverdeeldheid van de blote eigendom tussen
de langstlevende echtgenoot en de afstammelingen van de erflater, waardoor er een uitonver-
deeldheidtreding ex art. 815 BW geëist kan worden door de langstlevende echtgenoot, uiteraard
uitsluitend met betrekking tot de blote eigendom. Het vruchtgebruik van de langstlevende
echtgenoot is hier, zoals gezegd, vatbaar voor omzetting. 196
100. Indien de erflater het goed in onverdeeldheid met derden bezat, waardoor de langst-
levende echtgenoot enkel op zijn deel vruchtgebruik heeft, bestaat er discussie over de omzet-
baarheid van dat vruchtgebruik. Sommige auteurs menen dat het vruchtgebruik niet voor
omzetting vatbaar is omdat dit afbreuk zou kunnen doen aan de verworven rechten van
derden197. Andere auteurs werpen op dat de omzetting van dit vruchtgebruik enkel een
193 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 610; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 242. 194 J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 78. 195 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 242; J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 78. 196 J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 78. 197 Rb. Brugge 17 januari 1992, T.Not. 1992, 275; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 610; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 242.
47
verandering van de verhoudingen tussen de partijen teweeg brengt en allerminst afbreuk doet
aan de rechten van derden198.
Het is duidelijk dat de omzetting van het vruchtgebruik op een deel van het goed niet tot gevolg
kan hebben dat de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van dit goed zou verkrijgen of
het vruchtgebruik zou verkrijgen op het aandeel van deze derden, aangezien dit wel een
aantasting van deze verworven rechten van de derden zou zijn199.
101. Bijzondere aandacht vergt het geval waarin de erflater de gezinswoning in onverdeeld-
heid met derden bezat. De langstlevende echtgenoot heeft na het overlijden van de erflater een
reservatair vruchtgebruik op een niet-geïndividualiseerd deel van de gezinswoning. De vraag
rijst of de langstlevende zich kan verzetten tegen de omzetting van zijn vruchtgebruik op de
gezinswoning. In het vorige hoofdstuk werd hierop een antwoord gegeven200.
Afdeling 10: Het vruchtgebruik dat voor 6 juni 1981 ontstaan is
102. Er bestaat betwisting over de vraag of het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot
voor omzetting vatbaar is wanneer de nalatenschap opgevallen is voor de datum van inwerking-
treding van de wet van 14 mei 1981, zijnde 6 juni 1981.
103. De meerderheidsopvatting aanvaardt dat het recht om omzetting van het vruchtgebruik
te vorderen een afzonderlijk erfrechtelijk recht is, zodat het enkel uitgeoefend kan worden
binnen de grenzen van de wetgeving die van kracht is op het moment dat de nalatenschap
openvalt201. Het toepassen van de huidige omzettingsregeling op nalatenschappen die
opengevallen zijn voor de inwerkingtreding van de wet van 14 mei 1981 wordt in deze
redenering verworpen omdat de devolutie en de omvang van de aanspraken in vruchtgebruik bij
die nalatenschappen nog bepaald moeten worden volgens de oude -en minder gulle- wet202.
198 Zie de illustratie in M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 242; J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 79; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 58. 199 J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 79. 200 Infra randnummer 60 e.v. 201 Brussel 27 september 1985, TBBR 1987, 135; C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 53; M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, TPR 1981, 738; J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 77; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 814; H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 221. 202 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 243.
48
104. De minderheidsopvatting poneert dat de omzettingsregeling een modaliteit van de
vereffening en verdeling van een nalatenschap is en daarom onmiddellijke uitwerking heeft203.
Ook het feit dat de omzetting slechts een wijze van beëindiging van het erfrechtelijk vrucht-
gebruik is, wordt aangehaald om de omzettingsregeling toch van toepassing te kunnen verklaren
op nalatenschappen die zijn opengevallen voor 6 juni 1981. Bij het wijzigen van een wijze van
beëindiging van een zakelijk recht, is de nieuwe regeling onmiddellijk toepasselijk op dergelijke
zakelijke rechten die voorheen tot stand gekomen zijn. Toch moet men bij het aanvaarden van
deze stelling ruimte laten voor een uitzondering met betrekking tot het vruchtgebruik dat
conventioneel verkregen werd. Op overeenkomsten blijft de oude wetgeving van toepassing,
althans in de mate dat de oude wetgeving geen inbreuk pleegt op bepalingen die volgens de
nieuwe wet van openbare orde of van dwingend recht zijn. 204
Afdeling 11: Besluit
105. Het is duidelijk dat er nog heel wat onenigheid bestaat over het voorwerp van het
omzettingsrecht. De wetgever heeft in art. 745quinquies § 1, lid 1 BW voor een tegenstrijdigheid
gezorgd door enerzijds te bepalen dat het recht om de omzetting te vorderen, geldt voor elk
vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, en door anderzijds een opsomming te geven van
vier categorieën vruchtgebruik waarvoor het omzettingsrecht geldt.
De eerste twee categorieën (krachtens de wet en bij testament verkregen vruchtgebruik) en de
laatste categorie (ingevolge contractuele erfstelling verkregen vruchtgebruik) zorgen voor
weinig interpretatiemoeilijkheden. De derde categorie (ingevolge huwelijkscontract verkregen
vruchtgebruik) is echter het voorwerp van discussie, zoals hierboven gebleken is. Ook met
betrekking tot vruchtgebruik met een andere oorsprong dan de in de wet opgesomde
categorieën, rijzen er diverse moeilijkheden.
106. Mijns inziens kan de wetgever duidelijkheid en rechtzekerheid scheppen op drie vlakken.
Met name door ten eerste te verklaren hoe de tegenstrijdigheid in art. 745quinquies § 1, lid 1 BW
geïnterpreteerd moet worden en dus te verduidelijken of de omzetbaarheid van vruchtgebruik
beperkt is tot de vier opgesomde categorieën. Ten tweede door te verklaren of er extra voor-
waarden, zoals verkrijging om niet of een erfrechtelijk karakter, gesteld kunnen worden aan het
vruchtgebruik dat ingevolge huwelijkscontract verkregen werd. Ten derde is het aan de wetgever
om een standpunt in te nemen over de omzetbaarheid van vruchtgebruik dat een andere
oorsprong heeft dan de vier in de wet opgesomde categorieën. Zelfs als de wetgever zou bepalen
dat vruchtgebruik enkel omzetbaar is als het behoort tot een van de vier categorieën, rijzen er
nog altijd vraagtekens over de omzetbaarheid van het vruchtgebruik op goederen die slechts
203 Rb. Luik 21 mei 1990, Rec.gén.enr.not. 1991, 405; Rb. Luik 3 maart 1997, RTDF 1997, 221; M. VAN QUICKENBORNE, “Het overgangsrecht in verband met de wet van 14 mei 1981 over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot” in M. COENE, Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 124. 204 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 244.
49
gedeeltelijk tot de nalatenschap behoren en van het vruchtgebruik in nalatenschappen die
opengevallen zijn voor 6 juni 1981. Uiteraard zullen er steeds minder problemen bestaan met de
omzetbaarheid van vruchtgebruik dat ontstaan is voor 6 juni 1981, naarmate de tijd verstrijkt.
Toch kan het voor de enkelingen die ermee geconfronteerd worden nuttig zijn dat de wetgever
ter zake alsnog verduidelijking geeft.
50
HOOFDSTUK 5: DE MODALITEITEN VAN DE OMZETTING
Afdeling 1: Inleiding
107. Voor de wet van 14 mei 1981 bestond enkel de mogelijkheid om het vruchtgebruik om te
zetten in een lijfrente (oud art. 767 § 3 BW). De blote eigenaars verkregen de volle eigendom van
de betreffende erfgoederen en betaalden een lijfrente aan de langstlevende echtgenoot in ruil.
Sinds de wet van 14 mei 1981 kan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot geheel of
gedeeltelijk omgezet worden in volle eigendom, in een geldsom of in een gewaarborgde en
geïndexeerde rente205. De omzetting in volle eigendom heeft tot gevolg dat zowel de langst-
levende als de blote eigenaars erfgoederen in volle eigendom in hun vermogen krijgen. De
omzetting in een geldsom of in een rente heeft als gevolg dat enkel de blote eigenaars de volle
eigendom van de betreffende erfgoederen verkrijgen.
Degene die de omzetting vordert, moet een keuze maken tussen de drie omzettingsmodaliteiten.
Wanneer de verweerder echter eveneens gerechtigd is om de omzetting te vorderen, kan deze
eisen dat de omzetting gebeurt op een andere wijze. De rechter zal dan, rekening houdend met
de belangen van alle partijen, een keuze maken206.
108. Naast de drie modaliteiten van omzetting sensu stricto kan ook het inkooprecht van de
langstlevende echtgenoot een einde stellen aan de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom
(onder bepaalde voorwaarden). De inkoop van de blote eigendom van de preferentiële goederen
door de langstlevende echtgenoot, gebeurt tegen een opleg van gelden (art. 745quater § 2, lid 2
BW) en heeft als resultaat dat de langstlevende volle eigenaar wordt van de preferentiële
goederen207.
109. De bepalingen betreffende de omzettingsmodaliteiten van de omzetting sensu stricto en
de inkoop van de blote eigendom zijn niet op dwingende wijze voorgeschreven door de wetgever.
De partijen kunnen er dus van afwijken208, maar kunnen elkaar niet dwingen tot het aanvaarden
van afwijkingen209.
205 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 216. 206 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 194. 207 A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE en A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 329. 208 Bijvoorbeeld het afstaan van een goed uit het eigen vermogen in ruil voor de stopzetting van het vruchtgebruik. 209 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 302.
51
Afdeling 2: Omzetting van het vruchtgebruik sensu stricto
§ 1. Omzetting in volle eigendom
A. Begrip
110. De omzetting van het vruchtgebruik in volle eigendom houdt in dat de vruchtgebruiker
het vruchtgebruik op een bepaald goed afstaat in ruil voor de verwerving van de blote eigendom
op andere tot de massa behorende goederen210. Door de omzetting in volle eigendom worden
zowel de blote eigenaars als de vruchtgebruiker volle eigenaars van de desbetreffende
erfgoederen211. De vruchtgebruiker krijgt een goed in volle eigendom waarvan hij in beginsel
enkel het vruchtgebruik had. De blote eigenaar krijgt op zijn beurt een ander goed in volle
eigendom waarvan hij in beginsel enkel de blote eigendom had. Beide partijen hebben hun
oorspronkelijk recht op het desbetreffend erfgoed als gevolg van de omzetting definitief verloren
aan elkaar212.
111. De mogelijkheid om vruchtgebruik om te zetten in volle eigendom creëert voor de
langstlevende echtgenoot in wezen een manier om, zij het via een omweg, erfgenaam van
erfgoederen in volle eigendom te worden, zelfs als er afstammelingen zijn. Volgens sommigen213
heeft de wetgever deze oplossing bedacht om de langstlevende een erfdeel in volle eigendom te
gunnen wanneer hij samen met de afstammelingen van de erflater tot de nalatenschap komt,
zonder te moeten antwoorden op de vraag welk breukdeel in volle eigendom best aan de
langstlevende echtgenoot toegekend wordt.
112. Art. 745sexies § 4 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de omzetting geen terugwerkende kracht
heeft, hetgeen betekent dat de omzetting geen weerslag meer heeft op de heffing van successie-
rechten.
B. Verdeling?
113. Deze wijze van omzetting lijkt op een verdeling214, omdat zowel de vruchtgebruiker als
de blote eigenaars in hun rechten worden voldaan door toebedeling van erfgoederen. Toch is de
omzetting in volle eigendom in geen geval een verdeling, waardoor ook de regels van de verdeling
210 Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 2. 211 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 212. 212 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 3. 213 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 214. 214 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 195.
52
hier niet toepasselijk zijn215. Een verdeling gebeurt per definitie in natura door middel van
vorming van gelijke kavels, samengesteld uit goederen van dezelfde aard en toebedeeld bij
lottrekking216. Bij de omzetting van het vruchtgebruik gaat het om rechten van erfgenamen die
niet gelijk maar in tegendeel verschillend zijn, waardoor lottrekking uitgesloten is. Zo is het
mogelijk dat de langstlevende echtgenoot een bepaald goed toebedeeld krijgt, terwijl de andere
erfgenamen de overige goederen in onverdeeldheid toebedeeld krijgen. Wanneer deze
erfgenamen de onverdeelde goederen later onder elkaar verdelen, zullen de regels van de
verdeling in natura wel weer van toepassing zijn217.
114. De kavels worden in beginsel in onderling overleg toebedeeld. Pas wanneer de partijen
niet in staat zijn een minnelijke regeling te treffen, zal de rechter soeverein beslissen hoe de
kavels opgevuld en verdeeld worden. Hierbij houdt hij rekening met de respectieve belangen van
de partijen218 en baseert hij zich desgevallend op de gegevens van een deskundig verslag219.
C. Moeilijkheden in de praktijk
115. De omzetting van het vruchtgebruik in volle eigendom is in de praktijk bijzonder moeilijk
te realiseren220. De waarde van de rechten van de vruchtgebruiker en de waarde van de rechten
van de blote eigenaars moeten worden vastgesteld op basis van berekening of schatting. Dit
betekent dat de waarde in volle eigendom van de om te zetten erfgoederen berekend moet
worden, waarna de kapitaalswaarde van het vruchtgebruik en de blote eigendom moeten
bepaald worden. Vaak zal men beroep moeten doen op een deskundige voor deze waarde-
bepalingen221.
116. Nadien volgt de toebedeling van de goederen in volle eigendom aan de vruchtgebruiker
en aan de blote eigenaars in verhouding tot de waarde van hun respectievelijke rechten222.
Eventueel zal een partij een opleg moeten betalen om ongelijke kavels te compenseren223,
215 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 213. 216 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 214. 217 J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 84. 218 Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28; A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X, Familiale vermogensplanning (2003-2004), XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2004, 716. 219 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 220 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 213. 221 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 196. 222 J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 32; C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 46. 223 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Brussel, Story-Scientia, 1988, 127; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4; H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en
53
hetgeen frequent voorkomt aangezien het zeer moeilijk is om loten van erfgoederen te vormen
waarvan de waarde in volle eigendom exact gelijk is aan de geschatte waarde van de rechten van
de vruchtgebruiker en van de blote eigenaars224. Een lot mag evenwel niet overwegend of
volledig bestaan uit opleggelden. De loten van de vruchtgebruiker en de blote eigenaars kunnen
opgevuld worden met gelden uit de nalatenschap225. Sommige auteurs menen dat enkel gelden
uit de nalatenschap die bezwaard zijn met vruchtgebruik gebruikt kunnen worden voor het
opvullen van de loten. Gebruikt men gelden uit de nalatenschap die niet met vruchtgebruik
bezwaard zijn, dan komt dat in feite neer op een omzetting in een geldsom226.
D. Voorwerp van de ruil
117. De omzetting in volle eigendom is slechts mogelijk wanneer voldoende goederen in de
nalatenschap aanwezig zijn om de rechten van alle partijen te voldoen227. Is dat niet het geval,
dan zal de rechter de vordering tot omzetting in volle eigendom afwijzen228. De ratio van deze
regel is duidelijk: geen van de partijen kan er toe gedwongen worden afstand te doen van haar
zakelijk recht op een erfgoed in ruil voor een zakelijk recht op een niet-erfgoed229. De langst-
levende echtgenoot die slechts vruchtgebruik uitoefent op één goed zal niet de omzetting in volle
eigendom van dat goed kunnen verkrijgen, daar hij geen vruchtgebruik op andere goederen kan
afstaan in ruil voor de blote eigendom op dat goed230. Uiteraard kunnen de partijen in der minne
overeenkomen om het vruchtgebruik van een goed uit de nalatenschap te ruilen tegen de blote
eigendom van een eigen goed van de blote eigenaars. Er is dan geen sprake meer van een
omzetting van het vruchtgebruik, maar van een overdracht onder bezwarende titel die onder-
hevig kan zijn aan een heffing van registratierechten (art. 44-45 W.Reg.)231.
E. Gevolgen
118. Hoewel de wetgever hierover niets bepaald heeft, wordt door sommigen aangenomen dat
een omzetting in volle eigendom als resultaat mag hebben dat alle partijen een goed in
huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 171; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vrucht-gebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 197. 224 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 225 Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28. 226 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 775. 227 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 20; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 775. 228 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 212. 229 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 832; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 212. 230 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 212. 231 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 195.
54
onverdeeldheid in volle eigendom bezitten232. Aan deze nieuwe onverdeeldheid kan een einde
gesteld worden door middel van de gemeenrechtelijke regels van de onverdeeldheid (art.
815 BW). Deze stelling wordt echter niet unaniem aanvaard233. Men kan zich afvragen of het wel
de bedoeling van de wetgever geweest kan zijn en of het wenselijk is dat de gedwongen situatie
tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaar vervangen kan worden door een eveneens
gedwongen onverdeeldheid234.
119. De omzetting in volle eigendom van de met vruchtgebruik belaste goederen kan een
dramatische vermindering van de inkomsten van de vruchtgebruiker tot gevolg hebben, vooral
wanneer de vruchtgebruiker een hoge leeftijd heeft. De rechten van de vruchtgebruiker zullen
dan immers zeer laag gewaardeerd worden waardoor hij slechts een kleine kavel blote eigendom
in ruil voor zijn vruchtgebruik zal krijgen. Bovendien speelt het vermoeden van art. 108 W.Succ.
als de vruchtgebruiker overlijdt binnen de drie jaar na de omzetting. Toch zal deze omzettings-
modaliteit vaak gekozen worden wanneer de vruchtgebruiker en de blote eigenaars in onmin
met elkaar leven235.
§ 2. Omzetting in een geldsom
A. Begrip
120. Een tweede modaliteit van omzetting is de omzetting in een geldsom. De vruchtgebruiker
staat zijn vruchtgebruik af ten voordele van de blote eigenaar, die een som geld ter waarde van
de kapitaalswaarde van het vruchtgebruik overmaakt aan de vruchtgebruiker236. Het logische
gevolg van deze omzettingswijze is dat de blote eigenaars nu volle eigenaar van de goederen
worden237. Op die manier kunnen de blote eigenaars voorkomen dat de familiegoederen in
handen van niet-familieleden komen. Wanneer de blote eigenaars onvoldoende gelden hebben
om het vruchtgebruik van de langstlevende af te kopen, kunnen de partijen overeenkomen om
het goed te verkopen aan een derde, waarna ze de verkoopsom onderling verdelen. Bij gebrek
aan overeenstemming tussen de partijen kan de rechter de verkoop van de goederen bevelen238.
De finaliteit van deze omzettingswijze impliceert dat in beginsel enkel blote eigenaars een
vordering tot omzetting in een geldsom kunnen instellen239.
232 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 153. 233 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 775. 234 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 235 J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 83. 236 J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 32; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en
W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 214. 237 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 5. 238 J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 84. 239 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 215.
55
B. De afkoopsom
121. De omzetting in een som geld gebeurt in de eerste plaats met in de nalatenschap
aanwezige gelden, hetgeen in feite neerkomt op een omzetting in volle eigendom240. Sommigen241
maken daarbij nog een onderscheid tussen gelden uit de nalatenschap die met vruchtgebruik
bezwaard zijn en gelden uit de nalatenschap die niet met vruchtgebruik bezwaard zijn. Zij stellen
dat de omzetting in een geldsom moet gebeuren met de in de nalatenschap aanwezige gelden die
niet met vruchtgebruik bezwaard zijn, tenzij wanneer dit nadelig is voor een van de partijen. Het
gebruik van met vruchtgebruik bezwaarde gelden uit de nalatenschap komt neer op een
omzetting in volle eigendom242.
122. Wanneer er geen of onvoldoende gelden aanwezig zijn in de nalatenschap, kan de
omzetting ook gebeuren met eigen gelden om te vermijden dat de familiegoederen openbaar
verkocht moeten worden243. Het volstaat niet zich enkel te verzetten tegen de openbare
verkoop244, de blote eigenaars moeten uitdrukkelijk aanbieden om het vruchtgebruik met eigen
gelden af te kopen245. Dit doet een persoonlijke schuld in hoofde van de blote eigenaars ontstaan.
Alle blote eigenaars zijn zonder hoofdelijkheid of ondeelbaarheid tot hun aandeel van de
persoonlijke schuld gehouden. Er is namelijk geen wettelijke grondslag die tot hoofdelijkheid of
ondeelbaarheid aanleiding zou kunnen geven246. Uit de rechtspraak blijkt dat de rechter de
kapitaalkracht van de blote eigenaars in aanmerking kan nemen om het verzoek tot omzetting
van het vruchtgebruik in een som geld al dan niet toe te staan247. Het afkopen van het vrucht-
gebruik met eigen gelden kan niet als een verdeling beschouwd worden248.
123. Indien de rechter toch de openbare verkoop van de erfgoederen beveelt, wordt de
opbrengst van de verkoop pro rata verdeeld tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaars249.
De waarde van het vruchtgebruik moet hier berekend worden aan de hand van de potentiële
240 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 215. 241 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 775; J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 84; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 3. 242 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 115; C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 46. 243 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 46. 244 M. PUELINCKX-COENE en J. VERSTRAETE, "Overzicht van rechtspraak: erfenissen (1978-1987)", TPR 1988, 946. 245 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 246 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 216. 247 Rb. Brussel 23 oktober 2009, RNB 2010, 575, noot. D. STERCKX. 248 Gent 3 april 2003, NJW 2003, 1374. 249 J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 32; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 775; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 5; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN
(eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 215.
56
opbrengst van het geldbedrag, en niet volgens de potentiële huurwaarde van het verkochte goed,
zoals bevestigd werd door het Hof van Cassatie in 2007250.
Door de verkoop van de volle eigendom van de met vruchtgebruik belaste goederen wordt het
vruchtgebruik automatisch omgezet251. Door akkoord te gaan met de verkoop, heeft de vrucht-
gebruiker toegestemd met de beëindiging van zijn rechten als vruchtgebruiker. Dit kan ernstige
gevolgen hebben voor zijn inkomsten. De verkoop heeft niet als gevolg dat er zaakvervanging
plaatsvindt, wat betekent dat het vruchtgebruik ook niet overgaat op de verkoopsom252.
Conventioneel zou men echter wel kunnen bedingen dat het vruchtgebruik overgaat op de
prijs253. De verkoop van de familiegoederen kan grote gevolgen hebben voor de erfgenamen, daar
het vaak gaat om goederen met emotionele waarde.
§ 3. Omzetting in een rente
A. Begrip
124. De omzetting van het vruchtgebruik kan ook gebeuren in een gewaarborgde en
geïndexeerde rente. Deze wijze van omzetting vervangt het vruchtgebruik door een schuld-
vordering (namelijk het recht op rente) die gekoppeld wordt aan de waarde van het vrucht-
gebruik. De rente wordt door de blote eigenaars aan de vruchtgebruiker betaald, in ruil waarvoor
de blote eigenaars de volle eigenaars worden van de erfgoederen254.
125. Deze wijze van omzetting is vaak de gemakkelijkste voor de blote eigenaars255 die op die
manier niet in één keer een groot kapitaal moeten ophoesten. Toch is omzetting in een rente niet
altijd aan te raden omdat er na de omzetting een gedwongen verhouding tussen de partijen blijft
bestaan256.
250 Cass. 11 januari 2007, RNB 2007, 188; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 215. 251 J. VERSTAPPEN, “Vruchtgebruik en blote eigendom bij onroerende en roerende goederen – Fiscale aspecten”, T.Not. 1999, 522; J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 84. 252 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 838. 253 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 215. 254 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 212. 255 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 46. 256 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 6.
57
B. Rente
126. De rente waarin het vruchtgebruik omgezet wordt, moet geen lijfrente zijn. Toch zullen
de partijen dit vaak wel overeenkomen. De partijen kunnen eveneens overeenkomen dat de rente
slechts gedurende een bepaalde duur verschuldigd zal zijn. 257
127. De rente die aan de langstlevende betaald wordt, zal in verhouding staan tot de waarde
van zijn vruchtgebruik. De partijen moeten een keuze maken tussen de kapitaalrente en de
opbrengstrente258. De kapitaalrente is gebaseerd op het gekapitaliseerde vruchtgebruik. De
opbrengstrente is gebaseerd op de gemiddelde netto-opbrengst van het vruchtgebruik. Door hun
verschillende berekeningsmethode leiden deze twee methodes niet noodzakelijk tot hetzelfde
resultaat259. De opbrengstrente is de oudste en eenvoudigste methode. Onder het oude recht was
dit zelfs de enige omzettingsmogelijkheid260. Om het vruchtgebruik te kunnen omzetten in een
opbrengstrente is vereist dat de goederen die bezwaard zijn met vruchtgebruik effectief
inkomsten genereren261. Is dat niet het geval en kiest men toch voor de omzetting in een rente,
dan gaat het noodzakelijkerwijze om een kapitaalrente. De koppeling aan een kapitaalrente is
minder eenvoudig omdat er een aantal onzekere elementen, zoals de levensverwachting van de
vruchtgebruiker, in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van de
kapitalisatiecoëfficiënt262. In geval van discussie zal men best opteren voor de opbrengstrente,
daar deze rente het best aansluit bij het doel van de wetgever: dezelfde situatie als tijdens het
leven van de erflater zo lang mogelijk waarborgen aan de langstlevende echtgenoot263.
C. Indexatie
128. De rente waarin omgezet wordt, moet geïndexeerd zijn264. De wetgever wilde met deze
bepaling vermijden dat de vruchtgebruiker nadeel zou ondervinden van de inflatie, want zonder
indexering zou de rente beperkt blijven tot het numerieke bedrag van de opbrengst van de
goederen op het ogenblik van de omzetting, zonder rekening te houden met de effecten van
muntontwaarding265.
257 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 776; J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 85. 258 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 216. 259 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 7. 260 Oud artikel 767 § 7 BW, zie M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 216. 261 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 7. 262 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 7. 263 J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 85. 264 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 7. 265 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 217.
58
De wetgever heeft echter niet bepaald aan welke index de rente gekoppeld moet worden.
Aangenomen wordt dat hier dezelfde regeling geldt als voor de geïndexeerde rente die door de
erfgenamen aan de langstlevende betaald wordt wanneer zij een gift onderworpen aan inbreng
door mindere ontvangst gekregen hebben. Die regeling houdt in dat het indexcijfer niet dat van
de kleinhandelsprijzen is, en dat er rekening moet gehouden worden met de aard van de
goederen waarvan het vruchtgebruik omgezet wordt. Naargelang de aard wordt de rente
gekoppeld aan het inkomen van de goederen zelf, de wettelijke rente, de marktrente of enig ander
indexcijfer. 266
129. Eens de rentekoppeling en de modaliteiten van aanpassingen bepaald zijn, is het niet
mogelijk om daaraan nog wijzigingen aan te brengen, ook al waren latere schommelingen van
het gekozen indexcijfer niet eerder voorzienbaar267. Dit verplicht de partijen zich goed te laten
informeren voor zij hun keuze vastleggen. Om eventuele onbillijke toestanden te vermijden, is
het aan te raden om de rente niet te koppelen aan slechts één index, maar aan het gemiddelde
van twee indexcijfers of om de binding aan een welbepaald indexcijfer te matigen268.
D. Waarborg
130. De rente moet gewaarborgd worden. Dit is een belangrijke vereiste, waarvan de ratio niet
ver te zoeken is: het zakelijk recht van de vruchtgebruiker wordt vervangen door een persoonlijk
vorderingsrecht dat onderhevig is aan alle risico's die het vermogen van de renteplichtige
schuldenaar kan ondergaan, zoals insolventie269.
131. De waarborg kan bestaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid. Voorbeelden
hiervan zijn de hypotheek, de inpandgeving, de bankwaarborg en een overeenkomst met een
levensverzekeringsmaatschappij270. Het is de taak van de rechter om op het ogenblik van de
omzetting na te gaan of de blote eigenaars voldoende zekerheden bieden. Bij twijfel kan de
rechter de omzetting afhankelijk maken van het voorzien in voldoende zekerheden271. Wanneer
de oorspronkelijke zekerheden na verloop van tijd teniet gegaan zouden zijn door overmacht of
266 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 34; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 217; J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 32. 267 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 8. 268 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 200; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 217. 269 J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 32. 270 M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 9. 271 J. VERSTRAETE, “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 85; M. COENE en A. VERBEKE, "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 9.
59
toeval, door toedoen van de overheid, door een fout van de renteschuldenaar, door een fout van
een derde of bij onvermogen van de borg, kan een aanvullende zekerheid geëist worden272.
132. Wanneer de erflater voorziet dat het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot
mogelijks omgezet zal worden in een rente, heeft hij de mogelijkheid om af te wijken van de
vereiste om aan de rente bepaalde zekerheden te koppelen. Toch is deze vrijstelling van
zekerheidsstelling beperkt tot het niet-reservataire vruchtgebruik van de langstlevende
echtgenoot en daarom weinig risicovol. 273
Afdeling 3: Inkoop van de blote eigendom van de preferentiële erfgoederen
133. Wanneer de langstlevende echtgenoot tot de nalatenschap komt met andere personen
dan de afstammelingen van de erflater, zijn geadopteerde kinderen of de afstammelingen
daarvan, kan hij te allen tijde eisen dat hem de blote eigendom van de preferentiële goederen
tegen geld wordt overgedragen (art. 745quater § 2, lid 2 BW).
134. De inkoop van de blote eigendom kan door de langstlevende echtgenoot gefinancierd
worden met eigen middelen. Hierdoor moet hij geen vruchtgebruik op andere erfgoederen
afstaan. De waardebepaling van de blote eigendom gebeurt op dezelfde manier als de waarde-
bepaling van vruchtgebruik. De vergoeding zal door de langstlevende in één keer betaald worden
aan de blote eigenaars, niet in de vorm van een rente. 274
Afdeling 4: Besluit
135. De wetgever heeft voorzien in een waaier van mogelijkheden waarin de omzetting van
het vruchtgebruik kan gebeuren. De partij die de omzetting vordert, moet vooraf goed overwegen
welke elementen voor haar doorslaggevend zijn en op basis daarvan een omzettingsmodaliteit
kiezen.
136. Wanneer een blote eigenaar de omzetting vordert om te vermijden dat de erfgoederen
verloren gaan aan de familie, kiest hij best voor een omzetting in een rente of in een geldsom. De
omzetting in een geldsom kan slechts plaatsvinden als er voldoende (niet met vruchtgebruik
bezwaarde) gelden aanwezig zijn in de nalatenschap of in het vermogen van de blote eigenaar. Is
dat niet het geval, dan zal de verkoop van de goederen waarvan de omzetting gevraagd werd,
zich opdringen. Zo komen de familiegoederen toch terecht bij derden, hetgeen de blote eigenaar
net probeerde te vermijden.
272 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 199. 273 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 218. 274 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 840; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 219.
60
137. Wanneer de langstlevende echtgenoot volle eigenaar van bepaalde erfgoederen wenst te
worden, zijn zijn opties beperkt. Als hij de preferentiële erfgoederen in volle eigendom wil en de
blote eigenaars zijn geen afstammelingen van de erflater, kan hij zijn inkooprecht uitoefenen. Zijn
voordeel is dat hij geen vruchtgebruik op andere goederen hoeft af te staan, maar hij moet wel
over voldoende financiële middelen beschikken om de blote eigendom af te kopen. Als de
langstlevende wel met afstammelingen van de erflater tot de nalatenschap komt, of als hij volle
eigenaar zou willen worden van niet-preferentiële goederen, kan hij de omzetting in volle
eigendom vorderen. In dat geval moet hij wel vruchtgebruik op andere erfgoederen afstaan. Hij
moet er ook rekening mee houden dat hem een opleg gevraagd kan worden als het niet mogelijk
is de kavels gelijk te verdelen. Hoe ouder de langstlevende is, hoe nadeliger de omzetting in volle
eigendom is voor hem. Zijn vruchtgebruik wordt steeds minder waard, waardoor hij er steeds
minder blote eigendom voor in de plaats krijgt. Hij zal vooraf best nagaan of zijn vruchtgebruik
voor hem meer waard is dan de waardering die aan zijn vruchtgebruik gegeven zal worden bij
omzetting.
138. In het geval waarin de blote eigenaars de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom
willen beëindigen, maar niet in staat zijn een grote som geld in eens te betalen, opteren zij best
voor de omzetting in een rente. Bijkomend voordeel van deze omzettingsmodaliteit is dat er geen
kavels moeten gevormd worden, waar er ook geen problemen kunnen zijn met de opvulling
daarvan en eventuele opleggelden die vereist worden om ongelijke kavels aan te vullen. De
partijen moeten echter zeer goed nadenken over de index waaraan zij de rente zullen koppelen.
Eens vastgelegd, kunnen er geen wijzigingen meer doorgevoerd worden, zelfs niet indien er zich
later onvoorziene waardeschommelingen voordoen.
139. Wanneer de partijen in onvrede met elkaar leven en een einde willen maken aan hun
gedwongen verhouding, kan men kiezen tussen de omzetting in een geldsom of in volle
eigendom. Beide omzettingsmodaliteiten zorgen ervoor dat de partijen na de omzetting niet
meer van elkaar afhankelijk zijn.
61
HOOFDSTUK 6: DE CONVENTIONELE WIJZIGING VAN HET RECHT VAN
OMZETTING
Afdeling 1: Inleiding
140. De omzettingsregeling werd door de wetgever gecreëerd in het algemeen belang. Toch
ligt deze regeling aan de basis van een aantal problemen die kunnen ontstaan op individueel vlak
waardoor de omzettingsmogelijkheid niet altijd wenselijk is.
141. Ten eerste leidt het gebrek aan een vervaltermijn voor het instellen van de omzettings-
vordering tot rechtsonzekerheid. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de langstlevende echtgenoot
die het familiepatrimonium in stand wil houden en er een rustig genot van wil hebben275. Jaren-
lang moet hij leven met de idee dat er elk moment een omzetting van zijn vruchtgebruik gevraagd
kan worden. Door de ruime beoordelingsbevoegdheid van de rechter wordt deze rechtsonzeker-
heid nog vergroot. De langstlevende ziet de dreiging van een vordering als een spreekwoordelijk
zwaard van Damocles boven het hoofd hangen276.
142. Ten tweede kan het omzettingsrecht ook voor de kinderen, en vooral voor de stief-
kinderen, problematisch zijn. De stiefkinderen wensen vaak dat het kapitaal en de goederen van
hun ouder niet teloor gaan, maar integendeel in handen van henzelf en hun familie blijven. De
omzettingsregeling houdt geen rekening met deze wens en veroorzaakt vaak het tegenover-
gestelde effect. De stiefouder erft in principe het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap van de
overledene. De stiefkinderen erven slechts de blote eigendom van de nalatenschap. In geval van
omzetting zien de stiefkinderen mogelijks (een deel van) de nalatenschap van hun overleden
ouder in volle eigendom in handen van hun stiefouder komen. Deze goederen gaan op die manier
definitief verloren voor de eigen familie277.
143. Toch kan het omzettingsrecht in bepaalde gevallen als zeer wenselijk beschouwd worden.
Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de afstammelingen van de erflater dezelfde levens-
verwachting als hun stiefouder hebben. De aanspraken van deze afstammelingen zouden hun
hele leven beperkt zijn tot de blote eigendom als zij geen omzetting zouden kunnen vragen278.
275 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 228. 276 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 117; M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 8. 277 A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X, Familiale vermogensplanning (2003-2004), XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2004, 717. 278 A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X, Familiale vermogensplanning (2003-2004), XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer, 2004, 717.
62
144. Het omzettingsrecht blijkt in sommige situaties absoluut niet wenselijk, maar in andere
gevallen zeer noodzakelijk. Als gevolg van deze vaststelling stelt zich de vraag of en in welke mate
de erflater het omzettingsrecht kan beperken, uitsluiten of uitbreiden. In dit hoofdstuk zal een
antwoord op voornoemde vraag geboden worden.
Afdeling 2: Conventionele beperking van het omzettingsrecht
§ 1. Principe
145. Het recht om de omzetting van het vruchtgebruik te vorderen is niet van openbare orde.
De erflater kan het omzettingsrecht dus in beginsel aanpassen om het aan zijn wensen te laten
beantwoorden279. Dit blijkt ook uit de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 14 mei
1981: het omzettingsrecht kan door de erflater onder meer bij testament ontnomen worden aan
zowel de langstlevende echtgenoot als aan de verkrijger van de blote eigendom280.
146. Dit principe is echter niet absoluut. De wetgever heeft namelijk in twee gevallen het
omzettingsrecht beschermd, waardoor het niet aangetast kan worden door de erflater. Boven-
dien heeft ook de rechtsleer uitzonderingen op dit principe gecreëerd. De wettelijke en de door
de rechtsleer gecreëerde uitzonderingen worden hieronder besproken.
147. In de mate waarin de erflater over de mogelijkheid beschikt om het omzettingsrecht van
zijn erfgenamen te beperken, kan hij dit doen ten aanzien van een enkele erfgenaam of een
categorie van erfgenamen zonder daarbij aan het omzettingsrecht van andere erfgenamen te
raken281.
§ 2. De wettelijke uitzonderingen
148. De wetgever heeft het omzettingsrecht van twee kwetsbare categorieën willen
beschermen. Ten eerste gaat het om de langstlevende echtgenoot voor wat de gezinswoning en
het huisraad betreft. Ten tweede gaat het om de afstammelingen uit een vorige relatie van de
erflater282. Dit betekent dat het omzettingsrecht in die gevallen onder geen beding ontnomen of
beperkt kan worden.
279 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 15. 280 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 22. 281 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 233. 282 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303.
63
A. Ten voordele van de langstlevende echtgenoot
1. Omzettingsrecht betreffende de preferentiële goederen
149. De eerste wettelijke uitzondering op het principe dat er aan het omzettingsrecht
gesleuteld mag worden, betreft het dwingend recht van de langstlevende echtgenoot om van de
preferentiële goederen de omzetting van het vruchtgebruik of de inkoop van de blote eigendom
te vorderen (art. 745quiquies § 2, lid 2 BW)283.
150. Er bestaat geen eenduidig antwoord op de vraag naar de ratio van deze bepaling. Dat het
hier niet gaat om een regel die aan de langstlevende echtgenoot enkel het genot van de
preferentiële goederen wil waarborgen, is duidelijk284. Als dat wel zo was, was deze regel
overbodig, daar de langstlevende echtgenoot als gevolg van het intestaat erfrecht al het vrucht-
gebruik op de preferentiële goederen bezat en er dus het genot van had. Mogelijks wilde de
wetgever hier rekening houden met de soms benarde situatie van een langstlevende echtgenoot
die geld nodig heeft om zijn verblijf in het bejaardentehuis te financieren of met de wens om de
gezinswoning te verkopen en in te ruilen voor een kleiner, onderhoudsvriendelijker huis of
appartement.
151. Als voorwaarden voor het recht van de langstlevende echtgenoot om van de preferentiële
goederen de omzetting van het vruchtgebruik of de inkoop van de blote eigendom te kunnen
vorderen, wordt ten eerste gesteld dat de langstlevende echtgenoot op het moment van het
overlijden van de erflater woonachtig moet zijn in de gezinswoning. Als de langstlevende de
gezinswoning na het overlijden van de erflater verlaat, behoudt hij zijn rechten om omzetting of
inkoop te vragen285. Een tweede voorwaarde houdt in dat de gezinswoning niet tot de anomale
nalatenschap mag behoren, anders verliest de langstlevende echtgenoot zijn bescherming (art.
745quater § 3 BW).
152. De langstlevende echtgenoot heeft dan wel steeds het recht om de omzetting van het
vruchtgebruik te vragen, toch moet de rechter zijn vordering niet steeds toestaan, zoals eerder
uiteengezet286. De vordering tot inkoop van de blote eigendom door de langstlevende kan
daarentegen niet afgewezen worden als aan de toepassingsvoorwaarden voldaan is (art.
745quater § 2, lid 2 BW).
283 Gent 3 maart 1995, T.Not. 1996, 143. 284 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 229. 285 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 229. 286 Supra hoofdstuk 3.
64
2. Verschil met de langstlevende wettelijk samenwonende
153. Het erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende is, in
tegenstelling tot het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, geen reservatair vrucht-
gebruik. Het gevolg daarvan is dat de erflater hem het vruchtgebruik op de preferentiële
goederen volledig kan ontnemen. Er wordt aangenomen dat de erflater hem daarom ook het
omzettingsrecht betreffende dat vruchtgebruik kan ontnemen287. Dit is een toepassing van het
principe “wie het meerdere kan, kan ook het mindere”288. De langstlevende wettelijk samen-
wonende bevindt zich hier dus in een slechtere positie dan de langstlevende echtgenoot. 289
B. Ten voordele van de afstammelingen uit een vorige relatie van de vooroverleden
echtgenoot
154. De tweede wettelijke uitzondering op het principe dat er aan het omzettingsrecht
gesleuteld mag worden, betreft het omzettingsrecht van de afstammelingen uit een vorige relatie
van de erflater (art. 745quinquies § 2, lid 1 BW).
155. De wetgever heeft deze regel bedoeld als compensatie voor de stiefkinderen omdat aan
de stiefouder/langstlevende echtgenoot bij de wet van 14 mei 1981 dezelfde ruime erfrechten
toegekend werden als aan de gemeenschappelijke ouder290. Dat de erflater na zijn eerste huwelijk
hertrouwd is met een partner die in leeftijd soms niet veel verschilt met de kinderen uit zijn
eerste huwelijk is geen ongekend fenomeen. Als aan de kinderen uit zijn eerste huwelijk het recht
ontnomen zou worden om de omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot
te vragen, zou dat kunnen betekenen dat hun erfaanspraken tot aan het overlijden van de stief-
ouder beperkt blijven tot de blote eigendom, waardoor zij amper van een erfrecht kunnen
genieten291.
156. Het begrip “afstammelingen uit een vorige relatie” wordt heel ruim geïnterpreteerd. De
gelijkheid van alle kinderen impliceert immers dat alle afstammelingen bedoeld worden, ook de
in overspel verwekte kinderen en de geadopteerde kinderen en hun afstammelingen292.
287 R. BARBAIX, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner”, TEP 2007, afl. 5, 457. 288 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 15. 289 J. VERSTRAETE, “Wie kan de omzetting vorderen?” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 90. 290 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 229. 291 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303. 292 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 790; J. VERSTRAETE, “Wie kan de omzetting vorderen?” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 90.
65
157. Dat de stiefkinderen steeds het recht hebben om de omzetting van het vruchtgebruik van
de langstlevende echtgenoot te vorderen, betekent eveneens niet dat hun vordering nood-
zakelijkerwijze toegestaan moet worden door de rechter293.
C. Verhouding tussen het vetorecht van de langstlevende echtgenoot en de bescherming
voor de afstammelingen uit een vorige relatie van de erflater
158. Hoe verhoudt het recht van de langstlevende echtgenoot om zich te verzetten tegen de
omzetting van het vruchtgebruik van de preferentiële goederen zich tot het recht van de stief-
kinderen om de omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot te vorderen?
In 2003 werd hierover een parlementaire vraag gesteld aan de minister van Justitie294. De
minister stelt dat er geen tegenstelling bestaat tussen het recht van de stiefkinderen en het recht
van de langstlevende echtgenoot. De wetgever heeft een afweging van beider belangen gemaakt.
De bescherming die de stiefkinderen genieten krachtens art. 745quinquies § 2, lid 1 BW geldt
slechts ten aanzien van de pogingen van de erflater om het omzettingsrecht te ontnemen aan de
stiefkinderen. Dit artikel doet geen afbreuk aan andere wettelijke bepalingen die dit
omzettingsrecht betreffen, zoals art. 745quater § 4 BW.
159. De belangen van de langstlevende echtgenoot (zoals daar zijn: het behoud van zijn
vertrouwde omgeving en het rustig genot van de preferentiële goederen) gaan in de redenering
van de wetgever duidelijk voor op de belangen van de stiefkinderen. Dit is mijn inziens niet altijd
correct. De belangen van de langstlevende echtgenoot kunnen uiteraard niet onderschat worden.
Het kan voor hem een belangrijke zekerheid zijn te weten dat hem niet het genot van de gezins-
woning en het huisraad ontnomen zal worden. Toch moet hier ook goed voor ogen gehouden
worden dat de stiefkinderen grote problemen kunnen ondervinden in verband met hun blote
eigendom als ze geen goede verstandhouding met hun stiefouder hebben. Dat hun vordering tot
omzetting van het vruchtgebruik eenvoudig tegengehouden kan worden door de langstlevende
echtgenoot, doet de bescherming die de wetgever hen initieel wou bieden krachtens art.
745quinquies § 2 BW volledig teniet. Door bepaalde auteurs295 wordt zelfs de vraag gesteld of er
nog wel gesproken kan worden van een appreciatiebevoegdheid voor de rechter bij de vordering
tot omzetting van het vruchtgebruik op de preferentiële goederen. Als de belangen van de
langstlevende echtgenoot steeds moeten voorgaan op de belangen van de stiefkinderen, zal het
resultaat van de beoordeling door de rechter op voorhand al gekend zijn.
D. Besluit
160. Door het veilig stellen van het omzettingsrecht van de langstlevende echtgenoot en van
de afstammelingen uit een vorige relatie van de erflater, heeft de wetgever ervoor willen zorgen
293 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303. 294 Vr. en Antw. Kamer, 21 oktober 2003, nr. 51/009, 982 (Vr. nr. 68 Y. LETERME). 295 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 230.
66
dat deze partijen steeds de mogelijkheid hebben om de verhouding vruchtgebruik – blote
eigendom te beëindigen. Er is echter één element dat de wetgever over het hoofd gezien heeft.
Aangezien de rechter niet steeds verplicht is om de omzettingsvordering van de langstlevende
echtgenoot of de stiefkinderen toe te staan, is hun bescherming onvolkomen296. In wezen hebben
zij slechts de mogelijkheid om aan te geven dat ze de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom
wensen te beëindigen.
§ 3. De door de rechtsleer gecreëerde uitzonderingen
161. Het is duidelijk dat de wetgever niet gewild heeft dat er aan het omzettingsrecht van
bepaalde erfgenamen gesleuteld wordt. Uit deze vaststelling en uit het feit dat de wetgever zich
voor het overige hult in een stilzwijgen, zou a contrario afgeleid kunnen worden dat het
omzettingsrecht in alle andere gevallen wel ontnomen of beperkt kan worden297. Deze opvatting
wordt evenwel betwist298.
162. Door sommigen wordt aanvaard dat de erflater bij het sleutelen aan het omzettingsrecht
van zijn erfgenamen niet alleen rekening moet houden met de wettelijke beperkingen, maar ook
met de regels van de erfrechtelijke reserve299. Zo kan de erflater het omzettingsrecht dat niet
door de wetgever op dwingende wijze toegekend is, ontnemen aan zijn erfgenamen voor wat
betreft het beschikbare deel van zijn nalatenschap. Deze mogelijkheid wordt door sommige
auteurs afgeleid uit de algemene regels van het erfrecht300. De reservataire erfgenamen, zoals zijn
kinderen en de langstlevende echtgenoot, hebben recht op hun reserve, vrij en onbelast.
Aangezien de erflater zijn erfgenamen wel het beschikbaar deel kan ontnemen, kan hij ook de
omzettingsmogelijkheid met betrekking tot het vruchtgebruik in dat beschikbaar deel kan
ontnemen. Wie het meerdere kan, kan ook het mindere301.
296 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303. 297 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 60. 298 J. VERSTRAETE, “Wie kan de omzetting vorderen?” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 91; C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 74; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 230; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 779. 299 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 412; A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE en A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 332; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 230; M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, TPR 1981, 641; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (ed.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 193; C. DE WULF, "Bedenkingen bij enige interpretaties van de Wet van 14 mei 1981" in X., Liber amicorum Edmond Bouttiau et Jacques Demblon, Louvain-La-Neuve, Academia, 1987, 101; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 60. 300 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 122; C. DE WULF, "Bedenkingen bij enige interpretaties van de Wet van 14 mei 1981" in X., Liber amicorum Edmond Bouttiau et Jacques Demblon, Louvain-La-Neuve, Academia, 1987, 104; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 231; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH
en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 779. 301 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 230.
67
De erflater kan het omzettingsrecht volledig ontnemen aan zijn ascendenten en zijn zijverwanten
in de gevallen waarin zij een omzettingsrecht genieten. De ascendenten van de erflater kunnen
hun omzettingsrecht immers niet ten aanzien van de langstlevende echtgenoot uitoefenen en zijn
zijverwanten hebben geen enkele reservataire aanspraak. De erflater beschikt daarentegen niet
over de mogelijkheid om het omzettingsrecht te ontnemen aan de langstlevende echtgenoot ten
aanzien van zijn vruchtgebruik op de preferentiële goederen, aangezien dit behoort tot de
concrete reserve van de langstlevende echtgenoot. Hetzelfde geldt voor de andere goederen
waarvan de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik geërfd heeft wanneer zijn abstracte
reserve groter is dan zijn concrete reserve302. De erflater beschikt ook niet over de mogelijkheid
om het omzettingsrecht te ontnemen aan zijn (gemeenschappelijke of in overspel verwekte)
kinderen wanneer dit hun reserve aantast. Enkel ten belope van het beschikbaar deel kan de
erflater zijn kinderen onterven of hen het omzettingsrecht daarvan ontnemen303.
Door te aanvaarden dat het omzettingsrecht enkel beperkt kan worden binnen de grenzen van
het beschikbaar deel, zal de beperking van het omzettingsrecht meestal niet kunnen gelden voor
de nalatenschap in haar geheel, hetgeen vaak wel beoogd wordt door de erflater. Dit heeft voor
gevolg dat de beperking van het omzettingsrecht veel minder efficiënt is dan erflater gehoopt
had304.
163. Zoals gezegd aanvaarden sommigen voorgaande stelling niet omdat art. 745quinquies §
2, lid 1 BW hierdoor overbodig gemaakt wordt. Deze auteurs voeren aan dat de wetgever er door
de creatie van de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom en van de omzettingsregeling zelf
al voor gezorgd had dat de reserve niet door de erflater geregeld kan worden305. Uit het feit dat
de wetgever in een dwingende bescherming van het omzettingsrecht heeft voorzien ten voordele
van de afstammelingen uit een vorige relatie en ten voordele van de langstlevende echtgenoot
van de erflater, kan impliciet afgeleid worden dat buiten deze twee gevallen wel een beperking
of ontneming van het omzettingsrecht mogelijk is.
De vraag rijst of de wetgever wel degelijk de bedoeling had om het omzettingsrecht door de
erflater te laten inperken in alle andere gevallen dan de twee beschermde gevallen, ook wanneer
dit leidt tot een belasting van de reserve van zijn erfgenamen306. Daar in de parlementaire
voorbereiding nergens sprake is van deze stelling, lijkt het erop dat de wetgever deze bedoeling
302 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 231. 303 R. BARBAIX, “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht”, in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN
(eds.), Koekoekskinderen, Brussel, Larcier, 2009, 65; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 231. 304 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 233. 305 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 193; H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijks-vermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 167. 306 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 17.
68
niet had. De wetgever zou wellicht duidelijker geweest zijn als hij werkelijk de bedoeling had om
afbreuk te doen aan een algemeen erfrechtelijk principe van het erfrecht waaraan hij nog steeds
erg gehecht blijkt307. Het lijkt opportuun om voorzichtig te zijn bij het interpreteren van de
bedoeling van de wetgever en dergelijke afwijking niet impliciet af te leiden.
Als men aanneemt dat de wetgever door het toekennen van de dwingende bescherming in de
twee eerder besproken gevallen werkelijk de bedoeling had om in alle andere gevallen de
conventionele beperking of ontneming van het omzettingsrecht mogelijk te maken, dan heeft dat
voor gevolg dat er discriminatie gecreëerd wordt tussen kinderen uit een vorige relatie van de
erflater enerzijds en gemeenschappelijke en in overspel verwekte kinderen anderzijds. Art.
745quinquies § 2, lid 1 BW bepaalt namelijk enkel dat het omzettingsrecht niet ontnomen kan
worden aan de afstammelingen uit een vorige relatie van de erflater. Het is mogelijk dat de
kinderen uit een vorige relatie van de erflater op een kleiner leeftijdsverschil met de
langstlevende echtgenoot stuiten dan de gemeenschappelijke en de in overspel verwekte
kinderen, zodat zij meer geduld moeten uitoefenen voor zij de volle eigenaars worden van de
erfgoederen. Toch kan dit naar mijn mening geen objectieve rechtvaardiging zijn voor het
onderscheid dat gemaakt wordt, in die zin dat het omzettingsrecht van de kinderen uit een vorige
relatie beschermd wordt, terwijl de gemeenschappelijke of de in overspel verwekte kinderen hun
omzettingsrecht wel beperkt of ontnomen kunnen zien door de erflater308.
Zelfs als men de stelling verdedigt dat het omzettingsrecht enkel beperkt kan worden voor wat
het niet-reservataire erfdeel betreft, kan er nog een beperkte vorm van discriminatie tussen de
kinderen uit een vorige relatie van de erflater enerzijds en de gemeenschappelijke en de in
overspel verwekte kinderen anderzijds waargenomen worden309. In de hypothese dat een
vruchtgebruik bij huwelijksvoordeel toegekend werd en men dit vruchtgebruik als omzetbaar
kwalificeert, zal dit (uiteraard in de mate dat het niet als schenking te kwalificeren is) niet meer
ter sprake komen bij de vereffening/verdeling van de nalatenschap, hoewel de reservatairen
enkel daarin hun reserveaanspraak kunnen laten gelden. Wanneer het vruchtgebruik echter als
niet omzetbaar gestipuleerd werd, kunnen de langstlevende echtgenoot en de afstammelingen
uit een vorige relatie zich beroepen op art. 745quinquies § 2 BW. De gemeenschappelijke en de
in overspel verwekte kinderen kunnen dat niet.
164. Alle bovenstaande argumenten in aanmerking genomen, lijkt het mij duidelijk dat de
wetgever geenszins de bedoeling had om de reserveregeling aan de kant te schuiven en aan te
nemen dat het omzettingsrecht gewijzigd kan worden in alle andere gevallen dan de twee
wettelijk beschermde gevallen. De wetgever heeft de omzettingsregeling gecreëerd om een
307 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 232. 308 R. BARBAIX, “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht”, in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN
(eds.), Koekoekskinderen, Brussel, Larcier, 2009, 65; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 233. 309 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 232.
69
oplossing te bieden voor de vele negatieve gevolgen van de eigendomsopsplitsing vruchtgebruik
– blote eigendom. Het omzettingsrecht zou vanuit dat opzicht in het algemeen belang aan de
partijen moeten gegarandeerd worden op de ruimst mogelijke manier. Aanvaarden dat de
reserveregeling aan de kant geschoven mag worden, waardoor de erflater ook het omzettings-
recht van reservatair vruchtgebruik kan beperken of uitsluiten naar eigen goeddunken geeft hem
een bijna absolute macht, hetgeen onverenigbaar lijkt met het doel van de omzettingsregeling.
Afdeling 3: Conventionele uitbreiding van het omzettingsrecht
165. De erflater heeft steeds de mogelijkheid om het omzettingsrecht van zijn erfgenamen uit
te breiden, met als enige grens dat hij de reserve van de andere erfgenamen niet mag beperken.
Dit volgt uit het algemeen aanvaarde principe dat de reserve door de erflater beïnvloed mag
worden, voor zover dit tot voordeel van de reservataire erfgenaam strekt. 310
166. De erflater kan aldus voorzien dat de langstlevende echtgenoot de mogelijkheid heeft om
de omzetting te vragen gedurende meer dan vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap,
indien hij in samenloop komt met andere erfgenamen dan zijn afstammelingen. 311
Afdeling 4: Wijzigingsmogelijkheid naargelang de oorsprong van het vrucht-
gebruik
167. De erflater moet rekening houden met de oorsprong van het vruchtgebruik ten aanzien
waarvan hij het omzettingsrecht wenst te wijzigen. De manier waarop de langstlevende
echtgenoot het vruchtgebruik verkregen heeft, is immers bepalend voor de wijze waarop het
omzettingsrecht betreffende dat vruchtgebruik gewijzigd kan worden.
§ 1. Het omzettingsrecht van de langstlevende echtgenoot
A. Contractueel toegekend vruchtgebruik
168. Indien de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik contractueel toegekend kreeg, is
het voor de erflater logischerwijs niet mogelijk om de rechten die aan de langstlevende
echtgenoot op grond van de overeenkomst toekomen, te beperken312. Dit vloeit voort uit art.
1134 BW. Het omzettingsrecht van contractueel toegekend vruchtgebruik kan dus niet beperkt
of uitgesloten worden.
310 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303. 311 C. DE WULF, "Bedenkingen bij enige interpretaties van de Wet van 14 mei 1981" in X., Liber amicorum Edmond Bouttiau et Jacques Demblon, Louvain-La-Neuve, Academia, 1987, 104. 312 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 245.
70
B. Testamentair en intestaat vruchtgebruik
169. Het omzettingsrecht betreffende het vruchtgebruik dat bij testament toegekend werd,
dient bij testament geregeld te worden313. Dit kan gebeuren in hetzelfde testament of in een later
testament. Deze regel geldt ook voor het vruchtgebruik dat aan de langstlevende echtgenoot
toekomt als gevolg van het intestaat erfrecht314. Principieel kan men hierover geen regeling onder
de levenden treffen, daar dit gekwalificeerd zou kunnen worden als een verboden erfovereen-
komst (art. 1130, lid 2 BW)315. Afwijkingen zijn enkel mogelijk in de gevallen die bij de wet
bepaald worden316.
C. Bij huwelijksvoordeel toegekend vruchtgebruik
170. Het is wel mogelijk om in onderling akkoord met de langstlevende echtgenoot het
omzettingsrecht te beperken ten aanzien van vruchtgebruik dat in een gemeenschapsstelsel317
aan de langstlevende echtgenoot bij huwelijksvoordeel toegekend werd318. In de praktijk zal dit
vaak afgesproken worden om te garanderen dat de goederen die aan de erflater behoorden na
het overlijden van de langstlevende echtgenoot naar de familie van de erflater zullen terugkeren.
Deze stelling kan uiteraard enkel bijgetreden worden als men ook aanvaardt dat het vrucht-
gebruik dat bij huwelijksvoordeel toegekend werd, voor omzetting vatbaar is. Een dergelijke
afspraak kan niet gekwalificeerd worden als een overeenkomst over een nog niet opengevallen
nalatenschap. Het bij huwelijksvoordeel toegekend vruchtgebruik wordt immers bij de
vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel toebedeeld319. Op dat moment is de
vereffening-verdeling van de nalatenschap nog niet gebeurd en is de reserveproblematiek nog
niet aan de orde (behalve in geval van overschrijding van het wettelijk plafond voor de
verkrijging als huwelijksvoordeel320). Indien men niet aanvaardt dat het bij huwelijksvoordeel
toegekend vruchtgebruik omzetbaar is, kunnen er logischerwijs ook geen afspraken gemaakt
worden over een eventuele beperking van het omzettingsrecht.
171. Het is uiteraard onmogelijk om de langstlevende echtgenoot zijn omzettingsrecht of
inkooprecht te ontnemen ten aanzien van zijn vruchtgebruik op de preferentiële goederen (art.
313 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 245. 314 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 824. 315 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 76. 316 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 824. 317 J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 111. 318 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 245. 319 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 245. 320 Art. 1458, 1464 en 1465 BW.
71
745quinquies § 2, lid 2 BW), ongeacht afwijkende bepalingen in het huwelijkscontract. De langst-
levende kan ook zelf geen afstand doen van zijn recht om zich te verzetten tegen een omzettings-
vordering die de het vruchtgebruik op de preferentiële goederen betreft321.
D. Bij contractuele erfstelling toegekend vruchtgebruik
172. Een contractuele erfstelling is een wettelijk toegelaten overeenkomst over een niet-open-
gevallen nalatenschap die aan de langstlevende echtgenoot een voordeel wil toekennen en in
geen geval tot doel heeft hem iets te ontnemen322. Het bij contractuele erfstelling toegekend
vruchtgebruik wordt bij de vereffening-verdeling van de nalatenschap toebedeeld, waardoor de
reservebescherming hier wel een rol speelt. Binnen de grenzen van het beschikbaar deel kan men
het omzettingsrecht van andere erfgenamen dan de langstlevende echtgenoot inperken via een
gunstigere regeling voor de langstlevende323. Zoals hierboven uiteengezet kan de erflater het
omzettingsrecht ten aanzien van het reservatair vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot
niet modaliseren. Uitzonderingen op het verbod van erfovereenkomsten moeten restrictief
geïnterpreteerd worden. Volgens sommigen valt een uitsluiting of beperking van het omzettings-
recht van de langstlevende echtgenoot niet meer onder de strikte toepassing van de uitzondering
waardoor er zelfs geen enkel gevolg aan gegeven moet worden324. Volgens anderen is dit wel
mogelijk, maar slechts op voorwaarde dat er niet geraakt wordt aan de reserve en aan het onaan-
tastbaar omzettingsrecht m.b.t. de preferentiële goederen van de langstlevende echtgenoot (art.
1094, lid 3 BW )325.
E. Vruchtgebruik toegekend bij schenking buiten huwelijkscontract of wijzigingsakte van
het huwelijksvermogensstelsel
173. Krachtens art. 1096 BW zijn schenkingen tussen echtgenoten buiten huwelijkscontract of
akte tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel te allen tijde eenzijdig herroepbaar. De
erflater kan dus steeds ad nutum wijzigen wat ten aanzien van het omzettingsrecht werd
overeengekomen bij contractuele erfstelling buiten huwelijkscontract. Dit kan alleen bij
testament gebeuren omdat dit een beding over een nog niet opengevallen nalatenschap is326.
321 J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 112. 322 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 824; J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 113; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 246. 323 J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 113. 324 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 824; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 246. 325 J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 113. 326 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 246.
72
73
§ 2. Het omzettingsrecht van de afstammelingen van de erflater
A. Bij testament toegekend vruchtgebruik
174. Het omzettingsrecht betreffende bij testament toegekend vruchtgebruik kan steeds
gewijzigd worden bij testament. Dit kan zowel in hetzelfde als in een later testament gebeuren327.
B. Bij huwelijksvoordeel toegekend vruchtgebruik
175. Er is discussie over de vraag of echtgenoten bij overeenkomst het omzettingsrecht van de
afstammelingen van de erflater kunnen beperken. Bepaalde auteurs menen dat dit strijdig zou
zijn met art. 1165 BW omdat de echtgenoten op die manier rechten ontnemen aan derden die
geen partij zijn bij de overeenkomst328. Deze redenering kan in vraag gesteld worden daar art.
1165 BW enkel bepaalt dat een overeenkomst geen verplichtingen aan derden kan opleggen noch
dwingend opgelegde rechten aan die derden kan ontnemen. Als het beperken van het omzettings-
recht van de afstammelingen van de erflater niet in strijd is met de dwingende bescherming die
de wetgever aan sommige afstammelingen toegekend heeft, dan kan dit gekwalificeerd worden
als deel van de aard van het recht dat aan een contractspartij toegekend wordt waardoor dit aan
derden tegenstelbaar is329. Concreet betekent dit dat de echtgenoten het omzettingsrecht
betreffende vruchtgebruik dat bij huwelijksvoordeel toegekend werd, in geen geval kunnen
ontnemen aan de afstammelingen uit een vorige relatie van de erflater (art. 745quinquies § 2, lid
1 BW).
C. Bij contractuele erfstelling toegekend vruchtgebruik
176. Het omzettingsrecht van de afstammelingen van de erflater betreffende bij contractuele
erfstelling toegekend vruchtgebruik, kan beperkt worden, maar slechts ten aanzien van het
vruchtgebruik dat niet op hun reserve weegt330. Dit komt neer op een beding over een nog niet
opengevallen nalatenschap, maar deze regeling verschaft een voordeel aan de langstlevende
echtgenoot en valt daarom binnen de wettelijke uitzondering van de contractuele erfstelling.
Wanneer de erflater er toch zou toe overgaan het omzettingsrecht te wijzigen van bij contractuele
erfstelling toegekend vruchtgebruik dat onder de erfrechtelijke reserve valt, moet dit
327 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 124. 328 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 49; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 246. 329 E. DIRIX, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Kluwer, 1984, 17. 330 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 246.
74
gekwalificeerd worden als verboden overeenkomst over een nog niet opengevallen
nalatenschap331.
Afdeling 5: Besluit
177. Er is veel onduidelijkheid over de mogelijkheden van de erflater om het omzettingsrecht
van zijn erfgenamen te beperken, uit te sluiten of te verbreden. De wetgever geeft slechts
summiere ruggensteun door enkel te voorzien in bescherming van het omzettingsrecht van twee
kwetsbare categorieën en zich voor het overige te hullen in stilzwijgen. De concrete invulling van
die wettelijke bepalingen is onderworpen aan discussie in de rechtsleer. Ook over de vraag of de
reservebescherming toepassing vindt in de omzettingsregeling is de rechtsleer onverdeeld. Het
gevolg hiervan is dat de erflater die het omzettingsrecht van zijn erfgenamen wenst aan te passen
enkel kan constateren dat hem weinig zekerheid geboden kan worden omtrent de juiste
toepassing en de grenzen van de wijzigingsmogelijkheden. Nochtans kan het voor de erflater
absoluut nuttig zijn om aan het omzettingsrecht van zijn erfgenamen te kunnen sleutelen. Zo zou
hij de langstlevende echtgenoot een onaantastbaar zakelijk recht van vruchtgebruik op andere
goederen dan de preferentiële goederen kunnen toekennen. Hij zou ook zijn kinderen kunnen
verzekeren dat bepaalde familiegoederen niet vervreemd zullen worden door de langstlevende
echtgenoot.
178. Zolang er geen rechtszekerheid gecreëerd wordt over het al dan niet van toepassing zijn
van de reservebescherming op de omzettingsregeling kan de erflater best zijn voorzorgen nemen
en bij het beperken van het omzettingsrecht nauwkeurig aanwijzen op welke goederen binnen
het beschikbaar deel hij zijn clausule toepassing wil laten vinden332. Een algemene clausule
zonder onderscheid tussen reserve en beschikbaar deel, kan door de rechter ongeldig verklaard
worden. Enkel de bepalingen met betrekking tot het beschikbaar deel zullen nog toegepast
mogen worden333.
331 In een arrest van de rechtbank van eerste aanleg te Gent werd geoordeeld dat het recht van de kinderen om de omzetting van het erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot te vragen, niet ontnomen kan worden in het huwelijks-contract of in de wijzigingsakte bij toepassing van art. 1388 BW; Rb. Gent 11 juni 1992, T.Not. 1993, 170, noot F. BOUCKAERT; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 247; C. DE BUSSCHERE, “Wijziging van het huwelijksstelsel tijdens het huwelijk. Enkele capita selecta,”, Not.Fisc.M. 1990, 191. 332 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 124. 333 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 124.
75
HOOFDSTUK 7: DE WAARDERING VAN HET OM TE ZETTEN
VRUCHTGEBRUIK
Afdeling 1: Inleiding
179. De waardebepaling van het om te zetten vruchtgebruik is een bijzonder belangrijk aspect
in de procedure tot omzetting van het vruchtgebruik. Als gevolg van de omzetting wordt het
vruchtgebruik vervangen door geld of andere goederen. Alvorens te kunnen overgaan tot de
effectieve omzetting van het vruchtgebruik, moet men uiteraard weten hoeveel het vrucht-
gebruik waard is334.
180. De waardering van het vruchtgebruik heeft het bepalen van de actuele of de
geactualiseerde waarde van het vruchtgebruik tot doel. Men berekent aldus de waarde die
beantwoordt aan de nog te verwachten inkomsten uit de met vruchtgebruik bezwaarde
goederen, verminderd met een discontovoet omdat de inkomsten als gevolg van de omzetting
onmiddellijk toegekend worden, terwijl deze normaal gezien gespreid over het leven van de
vruchtgebruiker uitbetaald zouden worden335. Hoe hoger de te verwachten intresten, hoe hoger
de discontovoet en hoe lager het te verrekenen kapitaal336.
181. In dit hoofdstuk zal eerst ingegaan worden op de discussiepunten die ontstaan zijn met
betrekking tot de waardering van het vruchtgebruik. Daarna wordt ingegaan op de finaliteit van
de omzettingsregeling en het belang daarvan voor de waardering van het vruchtgebruik. Nadien
zullen de wettelijke waarderingscriteria en enkele door de praktijk ontwikkelde waarderings-
methodes besproken worden. Uiteindelijk volgen twee bijzonderheden: de bescherming voor de
stiefkinderen en het uitgesteld vruchtgebruik.
Afdeling 2: Punt van discussie
182. De wetgever heeft niet geregeld hoe de waardering van het vruchtgebruik bij de
omzetting dient te gebeuren, hetgeen geleid heeft tot veel discussie en onzekerheid, zowel bij de
minnelijke337 als bij de gerechtelijke omzetting338. Wanneer de partijen er niet in slagen een
overeenkomst te bereiken over de waardering, zal de rechter er uitspraak over doen339.
334 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 830. 335 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 1. 336 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 261. 337 C. DE BUSSCHERE, "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-11, 139; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 789. 338 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 63. 339 J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 33.
76
183. Reeds voor de wet van 14 mei 1981 was de waardebepaling van het vruchtgebruik een
punt van discussie340. Hoewel het Wetboek Successierechten in artikel 21 een oplossing voor-
zag341, werd deze niet overgenomen in de wet van 14 mei 1981. De waarderingsmethode in het
Wetboek Successierechten wordt bestempeld als te star en te forfaitair342, bovendien beoogt ze
slechts een benaderende waardering, hetgeen kan leiden tot een onbillijk resultaat en de
benadeling van de vruchtgebruiker of de blote eigenaar343. De wetgever van 1981 heeft duidelijk
gewild dat de waardebepaling van het vruchtgebruik zo reëel mogelijk zou gebeuren. De Senaats-
commissie oordeelde daarom dat er voor de omzetting zelf beter geen strenge uniforme regels
opgesteld worden, maar slechts criteria die bij de berekening in aanmerking kunnen genomen
worden. Dit is uiteindelijk gebeurd in art. 745sexies § 3 BW. De criteria kunnen door de rechter
of de notaris gehanteerd worden in elk concreet geval. Het werd aan de rechtsleer, de rechtspraak
en de notariële praktijk overgelaten om ter zake een aantal concrete regels uit te werken. Zoals
verderop in dit werk besproken zal worden, zijn er verschillende voorstellen, maar geen van allen
kan eenvormigheid en rechtszekerheid verwezenlijken. De economische crisis heeft het er
bovendien niet eenvoudiger op gemaakt.
184. De erflater kan anticiperen op eventuele latere betwistingen over de waardering van het
vruchtgebruik door in zijn testament een waarderingsmethode voor te schrijven344.
Afdeling 3: De gevolgen van de finaliteit van de omzetting op de waardering
185. Er is onenigheid over de finaliteit van de omzetting van het vruchtgebruik. Hieronder
worden de standpunten van de minderheidsstrekking en de meerderheidsstrekking toegelicht.
§ 1. Het standpunt van de minderheidsstrekking
186. De minderheidsstrekking, waartoe onder andere SCHRYVERS345 behoort, gaat er van uit dat
de bescherming van de langstlevende echtgenoot centraal moet staan bij de omzetting van het
vruchtgebruik. De omzetting wil de langstlevende echtgenoot minstens in een gelijkaardige
positie plaatsen als bij de verdere uitoefening van het vruchtgebruik. Het omzettingskapitaal
moet de vruchtgebruiker namelijk in staat stellen om gedurende de rest van zijn leven te genieten
van een rente die zowel in waarde als in duur gelijk is aan wat hij uit het vruchtgebruik zou
340 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 255. 341 Krachtens artikel 21 W.Succ. wordt de opbrengst van een goed forfaitair geschat op 4% van zijn reële waarde. Die rente wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt die per leeftijdscategorie toegekend wordt. 342 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 26; A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2003, 37; Kritiek: H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 833. 343 E. ADRIAENS, “Hoe kan het vruchtgebruik binnen de minnelijke omzetting worden gewaardeerd?” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 239. 344 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 81. 345 J. SCHRYVERS, "De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik", T.Not. 2007, afl. 12, 647.
77
verkregen hebben346. Het vruchtgebruik kan daarbij zelfs hoger gewaardeerd worden dan de
waarde van de volle eigendom, bijvoorbeeld in het geval van hoogrenderende goederen die na
verloop van tijd meer inkomsten opbrengen dan de waarde van de volle eigendom van die
goederen347.
Het aanvaarden van deze stelling maakt het moeilijk om aan de blote eigendom een waarde toe
te kennen als men weet dat het vruchtgebruik meer waard is dan de volle eigendom. Dit leidt
mijns inziens tot een zeer onbillijk resultaat voor de blote eigenaars aangezien zij wel
successierechten betaald hebben op basis van art. 21 W.Succ.348, maar toch een blote eigendom
zonder waarde in handen hebben.
§ 2. Het standpunt van de meerderheidsstrekking
187. De meerderheidsstrekking349, onder andere gevolgd door LEVIE350, LEDOUX351, TAYMANS en
GRÉGOIRE352, DE WULF353 en het Comité voor Studie en Wetgeving354, gebruikt als uitgangspunt dat
de figuur van de omzetting ingevoerd werd omwille van het algemeen belang355. De omzetting
van het vruchtgebruik kan gevraagd worden op grond van gerechtvaardigde redenen in hoofde
van een of alle betrokken partijen, en niet enkel ter bescherming van de langstlevende echtgenoot
zoals wel het standpunt van de minderheidsstrekking is. De omzetting van het vruchtgebruik
beoogt bovendien niet noodzakelijk het behoud van de economische positie van de langstlevende
echtgenoot, maar moet als gevolg hebben dat voor de vruchtgebruiker en de blote eigenaars in
een billijke vergoeding bij equivalent voorzien wordt voor de afstand van hun respectievelijk
zakelijk recht356.
Deze strekking aanvaardt dat de vruchten na verloop van tijd meer waard kunnen zijn dan de
waarde van de volle eigendom van de goederen, maar enkel als de opsplitsing vruchtgebruik –
346 J. SCHRYVERS, "Problemen bij omzetting vruchtgebruik langstlevende echtgenoot", Juristenkrant 2005, afl. 118, 3. 347 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 64; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 256. 348 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 256. 349 E. ADRIAENS, “Proeve van een wettelijke waarderingsmethode bij de gerechtelijke omzetting van vruchtgebruik”, TEP 2011, 54; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 791; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 257. 350 G. LEVIE, C. LEVIE en F. LEVIE, Methode voor de omzetting van het vruchtgebruik en de berekening van de lijfrente op grond van de sterftetafels 1995-1997, Brussel, Bruylant, 1999, 150. 351 D. STERCKX, “La controverse des valeurs de l’usufruit”, JT 2002, afl. 6061, 523. 352 J.-F. TAYMANS en M. GRÉGOIRE, "L'estimation de l'usufruit successoral du conjoint survivant" in J.L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, 144. 353 C. DE WULF, “Erfenissen. Het omzettingsrecht i.v.m. het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en de kapitalisatie van het vruchtgebruik” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF en J. BAEL (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat, 10, Brugge, die Keure, 2007, 84. 354 C.S.W., “Recommendations en matière d’évaluation de l’usufruit converti, Dossier nr. 1956”, Versl.CSW 2001, 109. 355 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 64; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 256. 356 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 257.
78
blote eigendom blijft bestaan, hetgeen dus niet geldt wanneer het vruchtgebruik van de goederen
omgezet is. De omzetting kan aldus impliceren dat de rechten van de vruchtgebruiker
geschonden worden. De vruchtgebruiker van een hoogrenderend goed zal namelijk geen
omzettingskapitaal krijgen dat evenwaardig is aan de vruchten die hij tot het einde van zijn leven
had kunnen genieten als hij vruchtgebruiker gebleven was.
Deze strekking aanvaardt ook dat de blote eigenaars de goederen in volle eigendom toebedeeld
kunnen krijgen, zelfs als de waarde van de vruchten groter was dan de waarde van de volle
eigendom, maar opnieuw slechts zolang de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom in stand
gehouden wordt. Dit is het gevolg van de autonome werking van de zakelijke rechten van de
vruchtgebruiker en de blote eigenaars ten aanzien van het bezwaarde goed. Bij omzetting van
het vruchtgebruik in volle eigendom kan de som van de vergoeding van de vruchtgebruiker en
van de vergoeding van de blote eigenaars niet meer bedragen dan de waarde van het goed in
volle eigendom357. Wanneer de toegepaste waarderingsmethode er toch toe zou leiden dat de
waarde van het vruchtgebruik de waarde van de volle eigendom overstijgt, zal de waarde van het
vruchtgebruik beperkt worden tot een percentage van de venale waarde van de volle eigendom.
Op die manier wordt de vruchtgebruiker zo veel mogelijk beschermd zonder de blote eigendom
als waardeloos te bestempelen358.
§ 3. Besluit
188. Mijns inziens hebben beide strekkingen te kampen met een aantal pijnpunten waardoor
geen van beiden als ideaal bestempeld kan worden. De minderheidsstrekking probeert de
langstlevende echtgenoot zo veel mogelijk te beschermen, zelfs als dat ten koste van de blote
eigenaars gaat. Dit zal wellicht niet de bedoeling van de wetgever en nog minder die van de
erflater zijn. De meerderheidsstrekking probeert de minderheidsstrekking te corrigeren, maar
laat toe dat de langstlevende echtgenoot er na de omzetting mogelijks financieel slechter aan toe
is dan voor de omzetting. Nochtans heeft de wetgever de langstlevende echtgenoot een
belangrijke bescherming willen geven door toekenning van het erfrechtelijk vruchtgebruik, en
wordt deze bescherming gedeeltelijk teniet gedaan indien de omzetting de economische positie
van de langstlevende echtgenoot aantast.
In de gevallen waarin de rechter beschikt over een beoordelingsmarge voor het al dan niet
toekennen van de vordering tot omzetting, legt hij, mijns inziens, best enige gereserveerdheid
aan de dag als de omzetting van het vruchtgebruik een nadeel voor de langstlevende echtgenoot
dreigt in te houden. Zo werd een vordering tot omzetting van de blote eigenaars door het hof van
beroep te Antwerpen terecht afgewezen omdat de vruchtgebruiker de voorkeur gaf aan de
357 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 64. 358 E. ADRIAENS, “Proeve van een wettelijke waarderingsmethode bij de gerechtelijke omzetting van vruchtgebruik”, TEP 2011, 54.
79
stabiele inkomsten uit de huurgelden en de blote eigenaars niet konden aantonen dat de
omzetting noodzakelijk was om grote herstellingen uit te voeren359.
Afdeling 4: Wettelijke waarderingscriteria
§ 1. Algemeen
189. In art. 745sexies § 3 BW staat te lezen op welk tijdstip de waarde van het vruchtgebruik
berekend moet worden alsook met welke criteria rekening dient gehouden te worden bij de
waardering van het vruchtgebruik:
“Het vruchtgebruik wordt berekend volgens de waarde op de dag van de omzetting. Bij die
waardering wordt onder meer en naargelang van de omstandigheden rekening gehouden met de
waarde en de opbrengst van de goederen, de eraan verbonden schulden en lasten en de
vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker.”
190. De bepaling dat het vruchtgebruik berekend moet worden volgens de waarde op de dag
van de omzetting360 is bijzonder belangrijk, want zowel roerende goederen als onroerende
goederen zijn voortdurend aan waardeschommelingen onderhevig361. De wetgever heeft er zo
voor gezorgd dat de waardeschommelingen die eventueel plaatsvinden tussen de dag van het
overlijden van de erflater en de dag van de omzetting in aanmerking genomen moeten worden
bij de berekening van de kapitaalswaarde van het vruchtgebruik362.
191. De wetgever heeft niet geconcretiseerd hoe de criteria van art. 745sexies § 3 BW in de
praktijk toegepast moeten worden, noch of steeds met alle criteria rekening gehouden dient te
worden, noch of bepaalde criteria doorslaggevend zijn. De wetgever heeft bovendien geen
limitatieve opsomming gegeven waardoor de rechter eventueel nog met andere criteria rekening
zou kunnen houden363. Aangenomen wordt dat de rechter niet met alle in de wet opgesomde
criteria rekening moet houden en dat de opsomming niet limitatief is364. Mogelijks zou men nog
rekening kunnen houden met andere criteria, zoals de aard van de goederen, de staat en de
359 Antwerpen 20 november 2006, NJW 2007, afl. 160, 321. 360 En dus a contrario niet volgens de waarde op de dag van het overlijden. Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427; Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28; Rb. Nijvel 21 maart 2002, JT 2002, afl. 6061, 520. 361 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 25. 362 Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS
en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 259. 363 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 259. 364 Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427; H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 169; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 259.
80
onderhoudskosten van de goederen365. Toch beperkt de juridische praktijk zich tot de wettelijke
criteria omdat deze moeilijk combineerbaar blijken met andere criteria366.
192. Al deze elementen werken rechtsonzekerheid in de hand en leiden er toe dat de recht-
zoekende over de omzetting geen standpunt kan innemen met kennis van zaken. Hij weet immers
niet op voorhand aan de hand van welke criteria de rechter het vruchtgebruik zal waarderen. Dit
zou men kunnen oplossen door aan de partijen de gelegenheid te geven zich tot de rechtbank te
wenden met het oog op het vastleggen van de omzettingscriteria367. Deze methode kan echter
slechts in een concreet geval als oplossing kan dienen. De algemene rechtsonzekerheid die de
wetgever gecreëerd heeft, verdwijnt er allerminst door.
193. Hieronder worden de wettelijke criteria toegelicht.
§ 2. De waarde van de goederen
194. Het eerste criterium dat door de wetgever aangereikt wordt, is de waarde van de
goederen. Hiermee doelt de wetgever op de verkoopwaarde van de goederen, zoals uitdrukkelijk
uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt368. De afstand van het vruchtgebruik op een goed
doet een financieel en/of economisch voordeel ontstaan. Zelfs de emotionele waarde die men aan
een goed hecht en die men zal verliezen door omzetting is waardeerbaar volgens sommigen369.
Dit criterium wordt onder meer gehanteerd wanneer een goed verkocht wordt dat ofwel zeer
geringe opbrengsten, ofwel geen opbrengsten genereert. De waarde van een goed dat niet
verkocht wordt, moet geschat worden aan de hand van vergelijkingspunten370.
§ 3. De opbrengst van de goederen
195. Het tweede criterium dat we in art. 745sexies § 3 BW vinden, is de opbrengst van de
goederen. Dit werd steeds gezien als het belangrijkste criterium omdat de vruchten de kern van
het vruchtgebruik zijn371. Bovendien wil de wetgever dat de waardering van het vruchtgebruik
zo nauw mogelijk strookt met de werkelijkheid, waardoor de vruchten van het vruchtgebruik
best als basis van de berekening genomen worden372.
365 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 209. 366 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 612. 367 D. STERCKX, “La controverse des valeurs de l’usufruit”, JT 2002, afl. 6061, 522; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 788. 368 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 25. 369 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 3. 370 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 789. 371 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 259. 372 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 260.
81
196. Omdat de langstlevende echtgenoot ook moet bijdragen in de schulden en de lasten van
de nalatenschap, zoals de verzekering, de belasting en het onderhoud van het goed373, gaat de
wetgever uit van de netto-opbrengst. De netto-opbrengsten van een goed kunnen gedefinieerd
worden als de opbrengsten die overblijven na aftrek van de schulden en de lasten die aan het om
te zetten vruchtgebruik verbonden zijn374.
197. Dit criterium dient ingevuld te worden aan de hand van de normale opbrengst van het
goed, ook wanneer dat goed al dan niet tijdelijk om bepaalde redenen meer of minder opbrengt
dan gebruikelijk375. Deze benadering streeft een realistische waardering na, eerder dan een
waardering aan de hand van een onzekere of virtuele opbrengst376.
198. In het licht van de economische crisis die bij ieder nog vers in het geheugen zit, kan deze
benadering alleen maar aangemoedigd worden. Het zou niet billijk zijn om het vruchtgebruik een
zeer lage waardering te geven omdat een goed (tijdelijk) weinig opbrengt. De omzetting van het
vruchtgebruik resulteert in een bedrag dat voor eens en voor altijd vast staat. Dit zou kunnen
betekenen dat de vruchtgebruiker voor de rest van zijn leven genoegen zou moeten nemen met
een laag gewaardeerd vruchtgebruik, terwijl hij wel had kunnen genieten van de eventuele
stijging van zijn opbrengsten, als hij vruchtgebruiker gebleven was. Door de normale opbrengst
van een goed in aanmerking te nemen bij de waardering vermijdt men dat er op een bepaald
moment misbruik van de situatie gemaakt wordt om zich onrechtmatig te verrijken377. Als blijkt
dat een partij toch misbruik tracht te maken van de situatie, is het aan de rechter om de omzetting
te weigeren.
199. Uiteraard zal de opbrengst van een goed verschillen naargelang de aard van dat goed. In
de parlementaire voorbereiding wordt er uitdrukkelijk verwezen naar een aantal goederen die
wegens hun aard geen opbrengsten genereren378. Zo zullen bouwgronden normaal geen
inkomen, maar wel lasten genereren, hetgeen veelal tot gevolg heeft dat ze belast worden op de
waarde bij verkoop. Ook goud, edele metalen, schilderijen en antiquiteiten zullen geen inkomen
maar hoogstens genot en lasten genereren. Dit kan niet als gevolg hebben dat er geen waarde aan
het vruchtgebruik op deze goederen toegekend dient te worden. Integendeel, het feit dat de
vruchtgebruiker zijn vruchtgebruik afstaat aan de blote eigenaars betekent voor hen een
economisch voordeel dat gewaardeerd moet worden379. Bij de waardering van het vruchtgebruik
373 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 3. 374 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 788; J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogens-planning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 97. 375 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 177. 376 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 260. 377 J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 98. 378 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 25. 379 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 260.
82
zal men dan geen gebruik maken van de opbrengst van het goed als criterium, maar wel van de
verkoopwaarde van het goed.
200. Andere goederen zullen slechts een heel geringe opbrengst genereren, zoals verpachte
gronden en landbouwgronden. Hier geldt dezelfde redenering als bij de goederen die geen enkele
opbrengst genereren. Goederen die slechts geringe inkomsten opbrengen, kunnen desondanks
toch een niet te onderschatten economisch voordeel voor de blote eigenaars opleveren wanneer
hen het vruchtgebruik op die goederen afgestaan wordt. Daarom zal men ook hier voor de
waardering van het vruchtgebruik niet alleen de opbrengst van het goed, maar ook van de
verkoopwaarde van het goed in aanmerking nemen.
201. De vraag rijst in welke verhouding het criterium van de netto-opbrengsten gehanteerd
moet worden ten opzichte van het criterium van de verkoopprijs van het goed, vooral wanneer
de goederen toch geringe inkomsten genereren. De wetgever heeft niets bepaald over de
onderlinge verhouding van deze criteria, hetgeen te betreuren valt380. Economisch gezien
resulteert de verhouding van de opbrengst van een goed tot de waarde van dat goed in het
rendement van dat goed381. Goederen met dezelfde verkoopwaarde hebben echter niet
noodzakelijk hetzelfde rendement. Omdat het in de praktijk vaak onmogelijk is om van elk met
vruchtgebruik bezwaard erfgoed het rendement individueel vast te stellen, wordt er soms voor
geopteerd om de potentiële netto-opbrengst van een deel of het geheel van de erfgoederen als
basis te nemen voor de waardering van het vruchtgebruik. Met potentiële netto-opbrengst wordt
dan gedoeld op de normale opbrengst die algemeen verwacht kan worden van een kapitaal, gelijk
aan de venale waarde van de volle eigendom van de vruchtgebruikgoederen. Het rendement
wordt berekend aan de hand van het rendement van de financiële markten op het moment van
omzetting. 382
202. Wanneer de omzetting van het vruchtgebruik slechts gevorderd wordt voor een deel van
de nalatenschap of voor bepaalde goederen, zal men een schatting moeten maken van de
gemiddelde opbrengst van alle met vruchtgebruik bezwaarde goederen383.
§ 4. De schulden en de lasten aan de goederen verbonden
203. Het derde criterium waarmee rekening gehouden kan worden bij de waardering van het
vruchtgebruik betreft de schulden en de lasten die aan de goederen verbonden zijn. Hiermee
doelt de wetgever onder meer op kosten van onderhoud, verzekeringskosten en fiscale lasten. In
de parlementaire voorbereiding wordt uitdrukkelijk vermeld dat er rekening gehouden moet
380 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 834. 381 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 260. 382 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 260. 383 J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 98.
83
worden met de onroerende voorheffing en met het feit dat het kadastraal inkomen bij het overige
inkomen gevoegd moet worden. 384
§ 5. De vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker
204. Het vierde criterium dat de wetgever in art. 745sexies § 3 BW aanhaalt, is de
vermoedelijke levensverwachting van de vruchtgebruiker op het ogenblik van de omzetting.
Volgens de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 mei 1981 moet er bij de waardering
van het vruchtgebruik steeds gebruik gemaakt worden van de meest recente sterftetafels en
moet er een onderscheid gemaakt worden naargelang het geslacht van de vruchtgebruiker385. Er
mag, zoals eerder toegelicht, geen rekening gehouden worden met art. 21 W.Succ.386.
205. De vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker wordt berekend aan de hand van
sterftetabellen. Vaak wordt er gebruik gemaakt van de sterftetafels van de FOD Economie387.
Deze behoren tot de categorie “klassieke” of “stationaire” sterftetafels, wat betekent dat er enkel
rekening gehouden wordt met statistische gegevens en niet met de steeds stijgende levens-
verwachting. De klassieke sterftetafels geven voor elke leeftijd en voor elk geslacht het aantal
waargenomen sterfgevallen in de huidige populatie weer. Er zijn daarnaast ook “prospectieve”
sterftetafels, zoals de MR-FR-tafels van de verzekeringssector of de sterftetabellen van LEDOUX,
of van LEVIE388. Prospectieve sterftetafels anticiperen op de toekomstige sterfteontwikkeling
door de sterftecijfers van alle generaties voor elke leeftijd afzonderlijk te analyseren.
De klassieke sterftetafels worden bekritiseerd omdat ze als uitgangspunt nemen dat de sterfte in
de toekomst op hetzelfde niveau zal blijven als tijdens de observatieperiode. Dit betekent dat ze
geen rekening houden met het gegeven dat de gemiddelde levensduur steeds langer wordt. De
levensverwachting van een pasgeborene wordt berekend aan de hand van cijfermateriaal dat
bekomen werd na observatie van de vorige generaties, hetgeen ertoe leidt dat alle generaties met
elkaar vermengd worden. Het is nochtans onwaarschijnlijk dat een pasgeborene dezelfde sterfte-
kansen heeft als iemand van de vorige generatie, gezien de geëvolueerde levensomstandigheden.
389
De Franstalige Kamer van het Comité voor Studie en Wetgeving erkent de moeilijkheden bij een
individuele waardering die aangepast is aan de aard en de opbrengst van de goederen, maar
384 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 25. 385 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 25; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 260. 386 Om successierechten te berekenen, wordt het vruchtgebruik op een specifieke manier gewaardeerd: de toegekende coëfficiënt per leeftijdscategorie wordt vermenigvuldigd met een rente aan 4%. J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 33. 387 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 82. 388 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72; J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 33. 389 J. SCHRYVERS, “Tafels Schryvers-Aoust 2011, Wat verstaat men onder prospectieve sterfte en hoe berekent men ze?”, http://www.tafelsschryvers.be/sites/default/files/JSA_Tafel.pdf.
84
weigert te aanvaarden dat notarissen altijd gebruik mogen maken van forfaitaire tabellen390.
Volgens het Comité is het de notaris slechts toegelaten om het gebruik van een forfaitaire
methode te adviseren wanneer het rendementspercentage en de discontovoet verenigbaar zijn
met de aard van de goederen die omgezet worden.
206. Het startpunt bij de berekening is de leeftijd van de vruchtgebruiker op het ogenblik van
de omzetting van het vruchtgebruik. Op basis daarvan wordt de vermoedelijke overlevingsduur
van de vruchtgebruiker bepaald in jaren en maanden391. Hier rijst de vraag in hoeverre bij deze
berekening ook rekening gehouden mag worden met de persoonlijke, specifieke kenmerken van
de vruchtgebruiker zoals daar zijn: zijn gezondheidstoestand, levensstijl, nationaliteit en levens-
omstandigheden392. In bepaalde gevallen kan volgens sommigen afgeweken worden van de
standaardberekeningswijze, bijvoorbeeld omwille van de gezondheidstoestand van de vrucht-
gebruiker393. De werkelijke gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker kan echter enkel in
rekening gebracht worden met het oog op het verlagen van de levensverwachting en niet voor
het verhogen ervan394. Dit brengt grote moeilijkheden met zich mee aangezien de rechter de
langstlevende echtgenoot niet kan verplichten om zich te onderwerpen aan een geneeskundig
onderzoek dat toelaat te verifiëren of de op basis van nationale statistieken opgestelde
sterftetabellen op hem van toepassing zijn. In de meeste gevallen zal daarom een omzetting in
lijfrente aan de rechter gevraagd worden in de plaats van een afwijkende berekening395.
Afdeling 5: Waarderingsmethodes
§ 1. Algemeen
207. In de praktijk zijn er sinds 1981 een aantal methodes tot stand gekomen om de waarde
van het vruchtgebruik te bepalen. De keuze voor een bepaalde methode kan grote gevolgen
hebben, gezien de uiteenlopende resultaten van de verschillende methodes396.
Hieronder zullen de belangrijkste methodes kort uiteengezet worden. Eerst komen de fiscale
methodes uit het Wetboek Successierechten en het Wetboek Registratierechten aan bod. Nadien
390 C.S.W., “Recommendations en matière d’évaluation de l’usufruit converti, Dossier nr. 1956”, Versl.CSW 2001, 110; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 263. 391 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72. 392 J.-F. TAYMANS en M. GRÉGOIRE, "L'estimation de l'usufruit successoral du conjoint survivant" in J.L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, 136. 393 Bergen 27 juni 1996, RTDF 1998, 149; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 788. 394 J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 98. 395 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 178. 396 E. ADRIAENS, “Hoe kan het vruchtgebruik binnen de minnelijke omzetting worden gewaardeerd?” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 236.
85
wordt de in de praktijk meest gebruikte methode LEDOUX toegelicht397. Daarna worden nog zes
andere door de rechtsleer ontwikkelde methodes besproken. Nadien wordt een wetsontwerp
houdende wijziging van de regelgeving omtrent de waardering van het vruchtgebruik bij
omzetting besproken.
§ 2. Methode van het Wetboek Successierechten en van het Wetboek Registratie-
rechten
208. De waarderingsmethode uit artikel 21 van het Wetboek Successierechten schat de
opbrengst van goederen forfaitair op 4% van hun reële waarde, ongeacht de aard van de
goederen. De aldus bepaalde jaarlijkse opbrengst moet met een per leeftijdscategorie
vastgestelde coëfficiënt vermenigvuldigd worden. Het resultaat van deze methode is weinig
precies, star en slechts benaderend. De oorzaak hiervan is de wijze waarop de coëfficiënt
vastgesteld wordt. Er wordt namelijk geen onderscheid gemaakt naargelang het geslacht van de
vruchtgebruiker, en de onderverdeling in leeftijdscategorieën is zeer ruim398. Zo zal telkens tien
jaar lang dezelfde coëfficiënt toegepast moeten worden als de vruchtgebruiker tussen twintig en
vijftig jaar oud is, en gedurende vijf jaar als de vruchtgebruiker ouder dan vijftig jaar is.
Zoals gezegd werd deze methode uitdrukkelijk afgewezen in de voorbereidende werken van de
wet van 14 mei 1981 wegens te ongenuanceerd. Hoewel hier in de rechtspraak geen probleem
van gemaakt werd399, kwam er veel kritiek vanuit de rechtsleer op de totale afwijzing van art. 21
W.Succ. Deze waarderingsmethode werd door notarissen immers vaak gebruikt. De rechtsleer
wees er op dat deze methode gebaseerd is op weloverwogen actuariële berekeningen en dat deze
fiscale berekeningswijze nuttige criteria bevat400.
209. De waarderingsmethode uit artikel 47 W.Reg. hanteert dezelfde coëfficiënt als de
waarderingsmethode uit het Wetboek Successierechten, hetgeen meteen ook de achilleshiel van
deze methode is. Deze methode vermenigvuldigt de coëfficiënt met de reële jaarlijkse opbrengst
of de theoretische huurwaarde van het goed. Van belang voor de bepaling van de juiste coëfficiënt
is de leeftijd van de vruchtgebruiker op de dag van de akte401.
§ 3. Methode LEDOUX402
397 M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak: erfenissen (1988-1995)”, TPR 1997, 175. 398 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 74. 399 Rb. Brussel 9 oktober 1986, T.Not. 1989, 363; Rb. Luik 21 mei 1990, Rec.gén.enr.not. 1991, 405; Rb. Luik 18 maart 1991, RNB 1992, 225; T.Not. 1993, 87. 400 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 2; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 833. 401 E. ADRIAENS, “Hoe kan het vruchtgebruik binnen de minnelijke omzetting worden gewaardeerd?” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 238. 402 J.-L. LEDOUX, “L’évaluation de l’usufruit converti. Nouvelles tables commentées”, RNB 1995, 226-235; J.-L. LEDOUX, "Évaluation capitalisée de l'usufruit: où actuaire et juriste doivent faire bon ménage" in X, Liber Amicorum Paul Delnoy,
86
210. Een van de meest gebruikte methodes om het vruchtgebruik te waarderen is de methode
LEDOUX403. Deze werd in 1982 uitgewerkt en wordt nog steeds regelmatig bijgewerkt. Het
uitgangspunt van deze forfaitaire methode is dat de som van de waarde van het vruchtgebruik
en de waarde van de blote eigendom gelijk is aan de waarde van de volle eigendom.
211. De methode LEDOUX werkt als volgt. Er wordt een rendementsvoet berekend op basis van
de verkoopwaarde van het goed in volle eigendom. Die rendementsvoet geeft de potentiële
opbrengst van een vermogen van dezelfde waarde als de verkoopwaarde van het goed aan. Het
maakt niet uit dat een goed geen reële opbrengst heeft, de rendementsvoet wordt ook toegepast
op goederen zonder opbrengst. Daarna wordt de bekomen waarde verdisconteerd volgens een
discontovoet die gelijk is aan de rendementsvoet. In zijn eerste voorstellen ging LEDOUX uit van
een rentevoet van 4 % tot 5 %404. Als gevolg van de gewijzigde economische omstandigheden
heeft hij zijn voorstellen aangepast zodat hij nu uitgaat verschillende rendementsvoeten die
variëren tussen 1,5 % en 3,5 %405. De bedoeling hiervan is het bepalen van de actuele
gekapitaliseerde waarde van deze opbrengst, die normaal gezien levenslang zou kunnen genoten
worden door de langstlevende echtgenoot406, zodat de som van de bekomen waarde voor het
vruchtgebruik en de bekomen waarde voor de blote eigendom uiteindelijk gelijk zouden zijn aan
de waarde van het goed in volle eigendom407. Doordat er rekening gehouden wordt met de
inflatie, weerspiegelen de percentages in de tabellen LEDOUX het verschil tussen de discontovoet
en de inflatie408. LEDOUX maakt gebruik van de levensannuïteitstabellen van de FOD Economie409.
Dit betekent dat er rekening wordt gehouden met de vermoedelijke levensduur van de vrucht-
gebruiker, maar dat er enkel gedifferentieerd wordt op basis van geslacht en leeftijd.
212. De methode LEDOUX is eenvoudig en resulteert in een gelijkaardige oplossing als de
methode van het Wetboek Successierechten. Toch zijn er enkele verschillen waardoor tegemoet
gekomen wordt aan de kritiek die in de parlementaire voorbereiding geuit werd op de methode
van het Wetboek Successierechten: er wordt gebruik gemaakt van de recentste sterftetafels en
de waarde wordt berekend volgens elk verschillend leeftijdsjaar410.
Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 309-322; M. DENUIT en J.-L. LEDOUX, "Capitalisation de l'usufruit. 'Tables Ledoux' 2007", RNB 2007, 174-187; M. DENUIT en J.-L. LEDOUX, “Capitalisation de l’usufruit. ‘Tables Ledoux’ 2011”, RNB 2011, 370-384. 403 Rb. Brussel 21 oktober 2011, RNB 2013, afl. 3070, 65; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (ed.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 209; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 835. 404 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 835. 405 E. ADRIAENS, “Hoe kan het vruchtgebruik binnen de minnelijke omzetting worden gewaardeerd?” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 245; C. JAUMAIN, “Waardering van het vruchtgebruik in het burgerlijk recht. Een synthesemethode.”, http://www.christian-jaumain.be/pdf/FULLN.pdf, 3. 406 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 7. 407 M. DENUIT en J.-L. LEDOUX, "Capitalisation de l'usufruit. 'Tables Ledoux' 2007", RNB 2007, 180. 408 M. DENUIT en J.-L. LEDOUX, "Capitalisation de l'usufruit. 'Tables Ledoux' 2007", RNB 2007, 184. 409 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 263. 410 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 7.
87
Er wordt evenwel kritiek geuit op de methode LEDOUX vanuit verschillende hoeken. Zo wordt de
methode door sommigen eveneens afgedaan als te simpel, te rigide411 en onvoldoende rekening
houdend met de aard van de onderliggende goederen412. LEDOUX benadrukt evenwel zelf dat zijn
methode in bepaalde gevallen aan de kant geschoven kan worden413. Dit zal onder meer het geval
zijn bij de omzetting van het vruchtgebruik op een goed met een standvastig rendement en
wanneer de vruchtgebruiker in een slechte gezondheid verkeert. Bovendien wordt een nadelige
situatie gecreëerd voor de langstlevende echtgenoot wanneer het reële rendement van een goed
hoger is dan het opbrengstpercentage dat in de tabellen vermeld is. Dit nadeel wordt echter
geneutraliseerd door ook een opbrengstpercentage toe te kennen aan de goederen die in
werkelijkheid geen of zeer weinig opbrengsten genereren. Een tweede nadeel van de methode
LEDOUX betreft de berekeningswijze die gesteund is op gemiddelde cijfers en daardoor in principe
geen maatoplossing maar een veralgemeende situatie weergeven. In enkele zeer specifieke
omstandigheden kan dit aanleiding geven tot onbillijke situaties414.
§ 3. Methode SCHRYVERS415
213. De visie van SCHRYVERS wijkt af van de visie van LEDOUX, waardoor ook zijn methode op
enkele punten verschillend is van de methode LEDOUX. Op zijn website stelt hij een bestand ter
beschikking waarmee de omzettingswaarde geraamd kan worden op basis van een zelf te
bepalen opbrengst, kapitalisatierentevoet en inflatie416.
214. De methode SCHRYVERS is gebaseerd op de MR-FR-tafels, anders dan LEDOUX die, zoals
eerder gezegd, uitgaat van de levensannuïteiten van de FOD Economie. SCHRYVERS verantwoordt
die keuze door te stellen dat de sterftetafels van de FOD Economie te weinig rekening houden
met de toekomstige stijging van de levensduur waardoor ze al verouderd zijn wanneer ze
gepubliceerd worden. De MR-FR-tafels geven de werkelijke levensduur mogelijks beter weer
door kunstmatige verlenging van de gemiddelde levensduur417.
SCHRYVERS vertrekt van de reële netto-opbrengst van een goed en vermenigvuldigt deze met de
leeftijd van de vruchtgebruiker en de reële netto-rentevoet waartegen het kapitaal als lijfrente
belegd zou kunnen worden. Deze methode wil leiden tot een kapitaal waarmee de maandelijkse
financiële positie van de vruchtgebruiker bestendigd kan worden418. In deze methode wordt niet
411 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 263. 412 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 792. 413 J.-L. LEDOUX, "Évaluation capitalisée de l'usufruit: où actuaire et juriste doivent faire bon ménage" in X, Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 309. 414 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 7. 415 J. SCHRYVERS, “De berekeningsparameters voor de omzetting van het vruchtgebruik”, T.Not. 2007, afl. 12, 641-651; J. SCHRYVERS, “Sterfte- en kapitalisatietafels bij de berekening van de omzetting van vruchtgebruik naar kapitaal”, http://tablesschryvers.be/sites/default/files/conversie.pdf. 416 www.tafelsschryvers.be 417 J. SCHRYVERS, "La conversion du l'usufruit du conjoint survivant", J.T. 2006, 38. 418 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 78.
88
gewerkt met een discontovoet die identiek is aan de rendementsvoet, zoals wel gebeurt in de
methode LEDOUX. Volgens SCHRYVERS is die regel financieel niet te rechtvaardigen en schaadt hij
de belangen van veel vruchtgebruikers omdat de waarde van het vruchtgebruik er lager door
uitvalt dan bij berekening met een rendementsvoet die verschillend is van de discontovoet419.
SCHRYVERS geeft de voorkeur aan een vaste annuïteit, hetgeen volgens sommigen leidt tot een
stelselmatige overwaardering van het vruchtgebruik420.
215. Het gevolg van deze berekeningswijze is dat de berekende waarde van het vruchtgebruik
de waarde van de volle eigendom kan overstijgen in specifieke gevallen, zoals bij hoog
renderende goederen, een lage rentevoet of een jonge vruchtgebruiker421. Deze stelling is, zoals
eerder besproken, vatbaar voor discussie.
§ 4. Methode LEVIE, LEVIE, LEVIE422
216. LEVIE, LEVIE en LEVIE wilden een meer gedifferentieerde berekeningswijze tot stand
brengen. Ze gaan in hun methode uit van de potentiële netto-opbrengst van het om te zetten goed
en trachten op die manier de toevallige extreme opbrengsten uit te schakelen423. Bij goederen die
geen of slechts een zeer geringe opbrengst genereren, wordt de verkoopwaarde in acht genomen.
Overeenstemmend met de methode LEDOUX worden de sterftetafels van de FOD Economie
gebruikt en moet de kapitalisatievoet gelijk zijn aan de rendementsvoet424.
Ook deze berekeningswijze kan ertoe leiden dat de waarde van het vruchtgebruik de waarde van
de volle eigendom overstijgt. De auteurs geven er de voorkeur aan om de waarde van het
vruchtgebruik desgevallend te plafonneren op 90 % van de volle eigendom425. Deze maatregel
komt ten goede aan de blote eigenaars die de waarde van hun blote eigendom niet tot 0
gereduceerd zien. Men kan zich echter afvragen of de vruchtgebruiker niet ernstig benadeeld
wordt door de omzetting, aangezien hij zich dan tevreden moet stellen met een waarde die
kleiner is dan wanneer hij vruchtgebruiker gebleven was.
§ 5. Methode TAYMANS en GRÉGOIRE426
419 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 7. 420 C. JAUMAIN, “Waardering van het vruchtgebruik in het burgerlijk recht. Een synthesemethode.”, http://www.christian-jaumain.be/pdf/FULLN.pdf, 3. 421 J. SCHRYVERS, "La conversion du l'usufruit du conjoint survivant", J.T. 2006, 40. 422 G. LEVIE, C. LEVIE en F. LEVIE, Methode voor de omzetting van het vruchtgebruik en de berekening van de lijfrente op grond van de sterftetafels 1995-1997, Brussel, Bruylant, 1999, 211 p. 423 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 792. 424 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 79. 425 G. LEVIE, C. LEVIE en F. LEVIE, Methode voor de omzetting van het vruchtgebruik en de berekening van de lijfrente op grond van de sterftetafels 1995-1997, Brussel, Bruylant, 1999, 150. 426 J.-F. TAYMANS en M. GRÉGOIRE, "L'estimation de l'usufruit successoral du conjoint survivant" in J.L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, 83-157.
89
217. De methode TAYMANS en GRÉGOIRE gaat uit van een vaste rentevoet die verschilt
naargelang het rendement van de om te zetten goederen. Zo worden er drie categorieën goederen
onderscheiden: goederen met een normaal rendement, goederen met een zwak rendement en
goederen met een sterk rendement427. Op die manier bereiken de auteurs het gebruik van
verschillende forfaitaire tabellen, zoals ook aanbevolen wordt door de Franse Kamer van het
Comité voor Studie en Wetgeving428. Volgens sommigen429 houdt deze werkwijze echter te veel
rekening met de feitelijke toestand van de goederen op het ogenblik van de omzetting, en te
weinig rekening met hun venale waarde en de mogelijkheden om de waarde te herbeleggen. Een
goed met een zwak rendement moet volgens TAYMANS en GRÉGOIRE gekapitaliseerd worden aan
een lage rendementsvoet, terwijl dit goed echter de dag na de omzetting verkocht zou kunnen
worden, waarna de gelden belegd zouden kunnen worden in een vorm van normaal of hoog
rendement. Het lijkt daarom niet billijk om een voorlopig lagere opbrengst als basis van de
vergoeding van de vruchtgebruiker te nemen.
Door kapitalisatie tegen een hoge netto beleggingsintrest wordt vermeden dat de waarde van het
vruchtgebruik de waarde van de volle eigendom overstijgt. De methode TAYMANS en GRÉGOIRE is
echter ook op dit punt onderhevig aan kritiek omwille van de benadeling van de vruchtgebruiker
die eruit voortkomt. Geen enkele spaarder kan immers in de huidige economische situatie zo een
hoge rentevoet voor een veilige belegging krijgen en niets wijst er op dat dat in de toekomst wel
zal kunnen. 430
§ 6. Methode JAUMAIN431
218. JAUMAIN stelt op zijn website software ter beschikking die de gebruiker toelaat de waarde
van zijn vruchtgebruik te berekenen. Daarbij krijgt de gebruiker keuze tussen een benadering die
uitgaat van het inkomen van het goed en een benadering die uitgaat van de waarde van het goed.
Er kan bovendien ook gekozen worden voor ofwel een stationaire sterftetafel, ofwel een
prospectieve sterftetafel.
219. Deze methode wil bereiken dat de vruchtgebruiker met het ontvangen omzettings-
kapitaal een inkomen heeft dat gelijk is aan de waarde van zijn vruchtgebruik. De waarderings-
rentevoet mag daarom niet speculatief zijn, aangezien daarmee niet de betaling van intrest en
van terugbetaling van het kapitaal gegarandeerd kan worden. De risicoloze rentevoet die naar
voor geschoven wordt in de benadering die uitgaat van de waarde van het goed, is die van de
staatsleningen waarvan de solvabiliteit geacht wordt absoluut te zijn en die overeenstemt met
de gemiddelde duur van het vruchtgebruik. De benadering die uitgaat van het inkomen van het
427 J.-F. TAYMANS en M. GRÉGOIRE, "L'estimation de l'usufruit successoral du conjoint survivant" in J.L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, 147. 428 C.S.W., “Recommendations en matière d’évaluation de l’usufruit converti, Dossier nr. 1956”, Versl.CSW 2001, 27-110. 429 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 83. 430 J. SCHRYVERS, "Problemen bij omzetting vruchtgebruik langstlevende echtgenoot", Juristenkrant, afl. 118, 2005, 3. 431 C. JAUMAIN, “Waardering van het vruchtgebruik in het burgerlijk recht. Een antwoord op het wetsvoorstel om art. 745sexies van het Burgerlijk Wetboek aan te vullen.”, T.Not. 2012, afl. 5, 271.
90
goed indexeert het inkomen en gaat uit van een waarderingsrentevoet die gelijk is aan de reële
netto rentevoet. 432
§ 7. Methode DE WULF, BAEL en DE VOS433
220. Deze methode is gelijkaardig aan de methode LEDOUX. De waarderingstabellen van DE
WULF, BAEL en DE VOS zijn zuivere kapitalisatietabellen waarin een onderscheid tussen mannen
en vrouwen gemaakt wordt. Deze methode laat keuze tussen rentevoeten die variëren tussen 1,5
% en 7 %. De netto-opbrengst van het goed wordt vermenigvuldigd met een factor die overeen-
stemt de leeftijd van de vruchtgebruiker. 434
Deze methode gaat er net zoals de methode LEDOUX van uit dat de waarde van het vruchtgebruik
niet hoger mag zijn dan de waarde van de volle eigendom. Een andere gelijkenis met de methode
LEDOUX is de voorkeur voor het gebruik van een gelijke rentevoet voor de berekening van de
kapitalisatie en de berekening van het rendement435.
§ 8. Methode CLAEYS436
221. De methode CLAEYS bestaat uit allerlei tafels die verschillen naargelang de regionale
ligging van het goed, de woonplaats van de vruchtgebruiker en het geslacht van de vrucht-
gebruiker. Op die manier houdt CLAEYS rekening met de verschillende verkoopwaarden van
onroerend goed en de verschillende sterftecijfers in de drie gewesten437.
Net als de methode LEDOUX gaat deze methode er van uit dat het vruchtgebruik niet meer waard
kan zijn dan de volle eigendom van het goed438.
432 C. JAUMAIN, “Waardering van het vruchtgebruik in het burgerlijk recht. Een synthesemethode.”, http://www.christian-jaumain.be/pdf/FULLN.pdf, 1. 433 C. DE WULF, “Erfenissen. Het omzettingsrecht i.v.m. het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en de kapitalisatie van het vruchtgebruik” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF en J. BAEL (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat, 10, Brugge, die Keure, 2007, 84; C. DE WULF, J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht: het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 491-498. 434 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 8. 435 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 94. 436 D. CLAEYS, Usufruit et nue-propriété. Principes et actualités, Waterloo, Kluwer, 2007, 140. 437 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 8. 438 D. CLAEYS, Usufruit et nue-propriété. Principes et actualités, Waterloo, Kluwer, 2007, 182.
91
§ 9. Wetsontwerp houdende wijziging van de regelgeving omtrent de waardering van
het vruchtgebruik bij omzetting
222. Alle betwistingen en familieruzies die ontstaan zijn bij gebrek aan concrete regels voor
de waardering van het vruchtgebruik, hebben ertoe geleid dat er een wetgevend initiatief tot
wijziging van art. 745sexies BW tot stand gekomen is439. Dit wetsontwerp wil op een eenvormige
wijze de procedure bepalen voor de door de wet voorziene omzetting met het oog op
bescherming van de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende.
De minister van Justitie krijgt de opdracht om jaarlijks op 1 juli twee omzettingstabellen te
bepalen: een voor mannen en een voor vrouwen. Die omzettingstabellen bepalen de waarde van
het vruchtgebruik als een percentage van de normale verkoopwaarde van de om te zetten
goederen. Daarbij wordt rekening gehouden met de gemiddelde rentevoet over de laatste twee
jaar van de lineaire obligaties waarvan de maturiteit gelijk is aan de levensverwachting van de
vruchtgebruiker, of de rentevoet die overeenstemt met de hoogste maturiteit als de levens-
verwachting de maturiteit overschrijdt. Men gebruikt de Belgische prospectieve sterftetafels die
jaarlijks gepubliceerd worden door het Federaal Planbureau. De waardering van het vrucht-
gebruik gebeurt op basis van de leeftijd van de vruchtgebruiker, de verkoopwaarde van de
goederen en de omzettingstabellen op datum van indiening van het verzoekschrift tot omzetting.
De waarde van het vruchtgebruik is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de volle
eigendom en de waarde van de blote eigendom. De wetgever kiest er dus, in navolging van de
aanbevelingen van de Franse Kamer van het Comité voor Studie en Wetgeving en vele auteurs,
expliciet voor om de waarde van het vruchtgebruik nooit de waarde van de volle eigendom te
laten overstijgen. De waarde van de blote eigendom is gelijk aan een breuk waarvan de teller
gelijk is aan de waarde van de volle eigendom en de noemer gelijk is aan 1 + de rentevoet,
verheven tot de macht die gelijk is aan de levensverwachting van de vruchtgebruiker.
De vruchtgebruiker behoudt het vruchtgebruik van de goederen tot wanneer de kapitalisatie-
waarde van zijn vruchtgebruik hem effectief betaald is. Tot dat ogenblik brengt de kapitalisatie-
waarde hem geen intresten op, behalve als hij na definitieve vaststelling van de kapitalisatie-
waarde van zijn vruchtgebruik beslist om afstand te doen van het genot van de zaak. De intrest
waarop de vruchtgebruiker dan recht heeft, is gelijk aan de wettelijke intrest vanaf het ogenblik
waarop hij aan de blote eigenaars bevestigt dat hij afstand gedaan heeft van het genot van de
zaak en hem in gebreke stelt tot het betalen van deze intrest.
439 Wetsontwerp (G. SWENNEN) houdende invoeging van artikel 624/1 in het Burgerlijk Wetboek en tot wijziging van artikel 745sexies van het Burgerlijk Wetboek teneinde de regels vast te leggen voor de waardering van het vruchtgebruik in geval van omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en van de langstlevende wettelijk samenwonende, Parl.St. Kamer 2013-2014, nr. 3451.
92
De rechter kan de omzetting van het vruchtgebruik weigeren of de toepassing van de omzettings-
tabellen uitsluiten en andere omzettingsvoorwaarden bepalen als de gezondheidstoestand van
de vruchtgebruiker ertoe noopt dat zijn levensverwachting manifest lager is dan deze van de
statistische tabellen.
223. Het wetsontwerp is op dit ogenblik definitief aangenomen en overgezonden naar de
Kamer ter bekrachtiging. De wet zal in werking treden tien dagen na de bekendmaking van de
omzettingstabellen in het Belgisch Staatsblad. De hierboven geschetste regeling zal van
toepassing zijn op elk verzoek tot omzetting van vruchtgebruik dat ingediend wordt vanaf de
inwerkingtreding van de wet.
§ 10. Besluit
224. De wetgever van 1981 heeft de fiscale forfaitaire waarderingsmethodes uitdrukkelijk
verworpen en het aan de praktijk overgelaten om concrete regels uit te werken aan de hand
waarvan de waarde van het vruchtgebruik berekend kan worden. Dit is gebeurd in de vorm van
een aantal praktische methoden en tabellen440. Deze methoden en tabellen laten toe dat de
waarde van het vruchtgebruik snel en accuraat berekend wordt.
225. Toch moet er vastgesteld worden dat de waardering van het vruchtgebruik bij omzetting,
ondanks de inspanningen van de juridische praktijk ter zake, bijzonder onoverzichtelijk blijft.
Afhankelijk van de gehanteerde methode kan het resultaat sterk verschillen, hetgeen te wijten is
aan de vele variabelen en onbekenden.
Er is bovendien weinig gepubliceerde rechtspraak ter zake, niettegenstaande het feit dat de
omzetting van het vruchtgebruik tot de dagdagelijkse notarispraktijk behoort. Meestal kiest de
rechtspraak voor de methode LEDOUX441, hoewel in specifieke omstandigheden een andere
methode aangewezen kan zijn. Ook het gebruik van gemiddelden op basis van meerdere
methodes kan soms soelaas bieden.442
226. Er wordt door sommigen gepleit voor het inbouwen van meer flexibiliteit in de
waarderingsmethodes en voor differentiatie naargelang de om te zetten goederen443. Toch kan
het mijns inziens niet de bedoeling zijn om voor elk om te zetten goed afzonderlijk de meest
aangewezen waarderingsmethode te bepalen en toe te passen. Dit zou niet alleen bijzonder
tijdrovend zijn, maar ook de rechtsonzekerheid in de hand werken. Partijen zullen dan immers
440 E. DE NOLF, "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)", Notariaat 2008, afl. 7, 8. 441 Rb. Gent 10 september 2009, RNB 2011, afl. 3050, 234; RTDF 2010; Luik 24 juni 2009, RNB 2011, afl. 3056, 689; RTDF 2011, afl. 2, 538; Rb. Brussel 21 oktober 2011, RNB 2013, afl. 3070, 65. 442 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 264. 443 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745sexies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 22.
93
niet op voorhand kunnen inschatten welke waarde aan het vruchtgebruik toebedeeld zal worden
wanneer ze de omzetting vorderen.
227. De wetgever heeft via het wetsontwerp houdende wijziging van de regelgeving omtrent
de waardering van het vruchtgebruik bij omzetting getracht om conflicten te vermijden en de
rechtzekerheid te verhogen. Er is oog geweest voor de vele kritiek op reeds bestaande
waarderingsmethodes. Zo zal er gewerkt worden met prospectieve sterftetafels, zal het vrucht-
gebruik niet meer waard kunnen zijn dan de volle eigendom, wordt er een risicoloze rentevoet
in aanmerking genomen, wordt er gedifferentieerd op basis van geslacht en kan de gezondheids-
toestand van de vruchtgebruiker ertoe leiden dat de omzetting geweigerd wordt of doorgevoerd
wordt op basis van andere omzettingsvoorwaarden. Dit wetgevend ingrijpen zorgt ervoor dat
een gerechtelijke vordering tot omzetting geen sprong in het duister meer is op vlak van de
waardering van het vruchtgebruik. Het valt uiteraard nog af te wachten hoe de praktijk met deze
nieuwe wettelijke regels zal omgaan en of ze ook in de minnelijke omzettingsregeling een rol
zullen spelen.
Afdeling 6: Bijzondere bescherming voor de kinderen uit een vorige relatie
van de vooroverleden echtgenoot
228. In het Burgerlijk Wetboek werd voorzien in een bijzondere bepaling voor de situatie
waarin de langstlevende echtgenoot met afstammelingen van de vooroverleden echtgenoot uit
een vorige relatie in samenloop tot de nalatenschap komt. De langstlevende echtgenoot wordt in
dat geval geacht minstens 20 jaar ouder te zijn dan de oudste afstammeling uit de vorige relatie
(art. 745quinquies § 3 BW)444.
229. Art. 745quinqiues § 3 BW speelt niet alleen in het geval van samenloop tussen de
langstlevende echtgenoot en de afstammelingen uit een vorig huwelijk van de erflater, maar sinds
de wet van 28 maart 2007445 ook in alle gevallen van samenloop tussen de langstlevende
echtgenoot en afstammelingen buiten het huidige huwelijk van de erflater (m.a.w. ook in geval van
samenloop met voorhuwelijkse kinderen en in overspel verwekte kinderen). Het feit dat deze
bescherming voorheen enkel voorzien werd voor de afstammelingen uit een vorig huwelijk van
de erflater gaf in de praktijk evenwel meestal geen aanleiding tot discriminatie van
444 Deze fictieve leeftijdsverhoging geldt enkel voor de omzetting van het vruchtgebruik, en niet voor de berekening van de waarde van het vruchtgebruik op fiscaal vlak. Zie: A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE en A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 332. Het niet parallel lopen van de burgerrechtelijke en fiscale regels leidt tot onbillijkheid daar de langstlevende successierechten betaalt op iets wat hij/zij niet gekregen heeft, op een hogere heffingsgrondslag dan degene die gediend heeft om het vruchtgebruik op burgerrechtelijk vlak te waarderen. Zie: N. GEELHAND DE MERXEM, “Koekoeks-kinderen: successie- en schenkingsrechten” in R. BARBAIX, S. EGGERMONT en N. GEELHAND DE MERXEM (eds.), Handboek Estate Planning, Gent, Larcier, 2009, 116; J. RUYSSEVELDT, Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 34. 445 Art. 6 van de wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samen-wonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouw-bedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007.
94
voorhuwelijkse, in overspel verwekte of uit een vorige relatie afkomstige kinderen446. Vaak
immers is er tussen hen en de langstlevende echtgenoot een leeftijdsverschil van meer dan 20
jaar.
230. Ook wanneer de langstlevende wettelijk samenwonende in samenloop komt met
afstammelingen uit een vorige relatie van de erflater, wordt hij geacht minstens 20 jaar ouder te
zijn dan de oudste afstammeling uit deze vorige relatie447.
231. De ratio van deze bepaling is te vinden in het feit dat er niet altijd een groot leeftijds-
verschil tussen de kinderen van de erflater en hun stiefouder is. Hierdoor is er meer kans dat
deze kinderen hun stiefouder niet zullen overleven en daardoor nooit zullen kunnen genieten
van de volle eigendom. Om de pijn voor de kinderen te verzachten en om te vermijden dat ze een
al te hoog bedrag zouden moeten betalen voor het uitkopen van de stiefouder, heeft de wetgever
art. 745quinquies § 3 BW ingevoegd. De fictieve veroudering van de langstlevende echtgenoot
heeft als gevolg dat de vermoedelijke levensduur van de langstlevende daalt, waardoor de
waarde van de blote eigendom stijgt448.
232. Toch is de fictieve veroudering van de langstlevende echtgenoot als beschermings-
mechanisme voor de kinderen van de erflater niet veel waard in sommige gevallen, waaronder
veel gevallen die de wetgever bij uitstek beoogde bij het invoeren van deze bepaling449. De
wetgever wil deze kinderen voornamelijk beschermen in de situatie waarin er een te groot
leeftijdsverschil bestaat tussen de erflater en de langstlevende. Wanneer echter het oudste kind
uit de vorige relatie van de erflater zelf nog heel jong is, zal de fictieve veroudering van de langst-
levende geen soelaas kunnen bieden. Als het oudste kind bijvoorbeeld 20 jaar is, dan zal de
fictieve veroudering tot gevolg hebben dat de langstlevende echtgenoot geacht wordt minstens
40 jaar te zijn. Maar zelfs dan blijft de waarde van het vruchtgebruik hoger dan de waarde van de
blote eigendom. 450
233. De bescherming die art. 745quinquies § 3 BW aan de stiefkinderen wil bieden, heeft geen
invloed op hun recht om de omzetting van het vruchtgebruik te vragen451. De rechter is niet
verplicht hun verzoek in te willigen452.
446 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 266. 447 R. BARBAIX, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner”, TEP 2007, afl. 5, 456. 448 A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE en A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 332. 449 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 22. 450 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 266. 451 Art. 745quinquies § 2 BW. 452 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 266.
95
234. De fictieve veroudering van de langstlevende echtgenoot bij de waardering van het
vruchtgebruik wordt enkel toegepast indien de langstlevende in samenloop komt met
afstammelingen uit een vorige relatie van de erflater. Door het begrip “afstammelingen” te
gebruiken, heeft de wetgever niet uitgesloten dat de fictieve veroudering ook van toepassing kan
zijn als de langstlevende in samenloop komt met kleinkinderen of achterkleinkinderen van de
erflater453. Ook als de oudste afstammeling uit de vorige relatie van de erflater overleden is, blijft
het referentiepunt hetzelfde: de leeftijd die de overleden oudste afstammeling gehad zou hebben
als hij nog in leven was op het moment van de omzetting van het vruchtgebruik454. Het is daarbij
irrelevant of de kleinkinderen van de erflater in eigen hoofde of bij plaatsvervulling opkomen in
de nalatenschap.
235. De fictieve veroudering van de langstlevende echtgenoot geldt zowel voor de stief-
kinderen waarvan het leeftijdsverschil met de stiefouder minder dan 20 jaar bedraagt als voor
de jongere stiefkinderen455.
236. Wanneer zowel kinderen uit een vorige relatie van de erflater als gemeenschappelijke
kinderen in samenloop met de langstlevende tot de nalatenschap komen, rijst de vraag of de
fictieve veroudering van de langstlevende echtgenoot ook geldt ten aanzien van de gemeen-
schappelijke kinderen456.
Door sommigen wordt aangenomen dat het antwoord op die vraag positief is457. Deze redenering
wordt gestoeld op het gelijkheidsbeginsel dat eist dat ten aanzien van alle kinderen, ongeacht in
welke relatie ze geboren zijn, met de fictief verhoogde leeftijd van de langstlevende rekening
gehouden wordt. Een ander argument is dat alle gerechtigden bij de omzetting van het
vruchtgebruik betrokken moeten worden. Het gebruik van de fictief verhoogde leeftijd bij de
berekening van de waarde van het vruchtgebruik ten aanzien van alle afstammelingen van de
erflater kan er bovendien voor zorgen dat de omzettingsprocedure niet nog ingewikkelder wordt
dan ze al is.
Toch wordt door anderen geargumenteerd dat dit juist strijdig is met het gelijkheidsbeginsel458.
Hoewel het gelijk behandelen van gemeenschappelijke kinderen en kinderen uit een vorige
453 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 266. 454 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 789; H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 180; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 267. 455 R. BARBAIX, “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht”, in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN
(eds.), Koekoekskinderen, Brussel, Larcier, 2009, 45. 456 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 267. 457 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 180; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 267. 458 R. BARBAIX, “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht”, in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN
(eds.), Koekoekskinderen, Brussel, Larcier, 2009, 45; M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M.
96
relatie in een concreet geval leidt tot gelijkheid, leidt dit meer globaal gezien tot een ongelijke
behandeling van gemeenschappelijke kinderen die in de nalatenschap opkomen met een
halfbroer of –zus ten opzichte van gemeenschappelijke kinderen die niet in de nalatenschap
opkomen met een halfbroer of –zus. Gemeenschappelijke kinderen die bijvoorbeeld in de
nalatenschap opkomen met een halfbroer die minder dan twintig jaar scheelt met de
langstlevende echtgenoot, zullen kunnen genieten van de fictieve leeftijdsverhoging van de
langstlevende voor de berekening van de waarde van hun erfdeel. Gemeenschappelijke kinderen
die slechts halfbroers of –zussen hebben die meer dan twintig jaar schelen met de langstlevende
echtgenoot of gemeenschappelijke kinderen die geen halfbroer of –zus hebben, zullen niet
kunnen genieten van de fictieve leeftijdsverhoging van de langstlevende echtgenoot.
237. Het lijkt wenselijk dat de wetgever dienaangaand een standpunt inneemt. Mijns inziens
dienen de afstammelingen van de erflater opgesplitst te worden in verschillende categorieën
naargelang de relatie waarin ze ontstaan zijn, waarna de waardering van het vruchtgebruik per
categorie afstammelingen kan gebeuren. Dit zal inderdaad de omzettingsprocedure nog
complexer maken, aangezien dit soms voor één nalatenschap een dubbele berekening zal
vereisen, daar waar nu maar één berekening vereist is. Bovendien zullen de kinderen van de
erflater in een concreet geval niet gelijk behandeld worden. Maar deze ongelijkheid kan objectief
verantwoord worden. De kinderen die ontstaan zijn uit een vorige relatie van de erflater hebben
nood aan een hogere bescherming dan de gemeenschappelijke kinderen, want zij zien de
familiegoederen die aan de langstlevende echtgenoot toebedeeld worden, definitief verloren
gaan voor de familie. Gemeenschappelijke kinderen kunnen echter bij het overlijden van de
langstlevende recupereren wat deze meer gekregen heeft, hetgeen voor hen slechts een “uitstel
van erfrecht” betekent459.
238. Over een eventuele verdere opsplitsing van de afstammelingen binnen de gemaakte
categorieën bestaat er geen eensgezindheid. Volgens sommigen moet er per categorie
afstammelingen eenzelfde berekeningswijze gehanteerd worden, waardoor er enkel een onder-
scheid gemaakt wordt tussen de verschillende categorieën afstammelingen en niet tussen de
afstammelingen van een bepaalde categorie460. Zo zal de fictieve veroudering van de langst-
levende echtgenoot ook gelden voor de afstammelingen uit een vorige relatie die meer dan
twintig jaar jonger zijn dan de langstlevende. Volgens anderen daarentegen moet er per kind
COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 15; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 268; J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 100. 459 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 267. 460 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 267.
97
beoordeeld worden of de fictieve veroudering van toepassing is461. Dit heeft als gevolg dat er een
ongelijkheid ontstaat tussen kinderen van eenzelfde categorie.
239. De afstammelingen uit een vorige relatie van de erflater kunnen van deze beschermings-
regel afstand doen, daar deze enkel van dwingend recht en niet van openbare orde is. Er kan
slechts van deze bescherming afstand gedaan worden na het openvallen van de nalatenschap462.
Wanneer de langstlevende voorstelt om bij de omzetting van het vruchtgebruik op de gezins-
woning rekening te houden met zijn werkelijke leeftijd, kan daar dus op ingegaan worden door
de stiefkinderen. Ten aanzien van andere goederen waarop de omzetting toegestaan is door de
rechter, blijft de fictieve veroudering van de langstlevende echtgenoot wel gelden, tenzij anders
overeengekomen. 463
240. De door de wetgever ingevoerde bescherming voor de stiefkinderen heeft geen invloed
op de heffing van het successierecht in hoofde van de stiefouder464. Er zal met andere woorden
geen rekening gehouden worden met de waardevermindering van het omgezette vruchtgebruik
als gevolg van de fictieve veroudering van de langstlevende echtgenoot van de erflater.
Afdeling 7: Het uitgesteld of eventueel vruchtgebruik
241. Er is sprake van uitgesteld, opgeschort, toekomstig of eventueel vruchtgebruik wanneer
iemand een recht van vruchtgebruik heeft op een goed waarop nog een recht van vruchtgebruik
van een andere titularis rust465.
Een uitgesteld vruchtgebruik komt voor in de volgende situatie466: een man en een vrouw zijn
gehuwd en hebben een zoon. De zoon is ook gehuwd. De vader van de zoon overlijdt. Het
vruchtgebruik over zijn volledige nalatenschap komt toe aan de weduwe van de vader en het
blote eigendomsrecht valt toe aan zijn zoon. Nadien overlijdt de zoon. De weduwe van de zoon
erft het vruchtgebruik op de nalatenschap van de zoon. In deze nalatenschap zit echter onder
andere het blote eigendomsrecht dat de zoon bezat in de nalatenschap van zijn vader. Aldus krijgt
de weduwe van de zoon een recht van vruchtgebruik op een goed waarop nog het recht van
vruchtgebruik van de weduwe van de vader rust. Het gevolg hiervan is dat de weduwe van de
zoon haar vruchtgebruik niet kan uitoefenen zolang de weduwe van de vader in leven is. Het
vruchtgebruik van de weduwe van de zoon is uitgesteld vruchtgebruik.
461 R. BARBAIX, “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht”, in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN
(eds.), Koekoekskinderen, Brussel, Larcier, 2009, 47. 462 Afstand doen van deze beschermingsregel voor het openvallen van de nalatenschap komt neer op een erfovereenkomst over een niet-opengevallen nalatenschap die verboden is bij wet. 463 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 267. 464 J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 100. 465 J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 101. 466 F. BUYSSENS, “Het eventueel vruchtgebruik”, Not.Fisc.M. 1995, 2, afl. 2, 2; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 826.
98
242. Doordat er twee titularissen van het vruchtgebruiksrecht zijn, zal de toestemming van
beide titularissen vereist zijn bij verkoop van de volle eigendom van het goed.
243. Bij omzetting van het vruchtgebruik zal een waardebepaling moeten gebeuren van
enerzijds het effectief of actueel vruchtgebruik en van anderzijds het uitgesteld of toekomstig
vruchtgebruik, opdat beide titularissen hun tegenwaarde zouden kunnen bekomen. In beginsel
zal de vruchtgebruiker van het actueel vruchtgebruik ouder zijn dan de titularis van het
uitgesteld vruchtgebruik. Na schatting van de waarde van het uitgesteld vruchtgebruik, wordt de
waarde van het actueel vruchtgebruik van dat bedrag afgetrokken. Daarna verkrijgt de titularis
van het actueel vruchtgebruik de waarde van zijn recht. Het overblijvende komt toe aan de
titularis van het uitgesteld vruchtgebruik. In de gevallen waarin de waarde van het toekomstig
vruchtgebruik lager is dan het actueel vruchtgebruik, zal het wellicht moeilijk zijn om de
toestemming van de toekomstig vruchtgebruiker te verkrijgen voor de omzetting van het
vruchtgebruik. Een oplossing kan dan gevonden worden in een voorafgaande billijkheids-
regeling467.
244. In het kader van de problematiek van de omzetting van het vruchtgebruik moet men
steeds de situaties van beide titularissen los van elkaar bekijken. Het is immers mogelijk dat de
omzetting van het vruchtgebruik voor de ene titularis steeds geëist kan worden, terwijl vereist is
dat de andere titularis zijn toestemming geeft voor de omzetting468.
467 J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 101. 468 J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 102.
99
HOOFDSTUK 8: DE PROCEDURE TOT OMZETTING VAN HET
VRUCHTGEBRUIK
Afdeling 1: Inleiding
245. Als de vruchtgebruiker en de blote eigenaars meerderjarig en bekwaam zijn, kunnen ze
een overeenkomst sluiten over de omzetting van het vruchtgebruik. De partijen moeten dan geen
rekening houden met de wettelijke beperkingen. Wanneer er tussen de partijen echter geschillen
rijzen, kan een vordering tot omzetting voor de rechter gebracht worden. In dat geval moet de
wettelijke regeling van art. 745quater – 745sexies BW gevolgd worden.
Afdeling 2: Minnelijke omzetting van het vruchtgebruik
§ 1. Algemeen
246. De voorwaarden voor een minnelijke omzetting worden beschreven in art. 745sexies § 1
BW:
“Indien alle blote eigenaars en de langstlevende echtgenoot meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn, kunnen zij in iedere stand van de zaak, in onderlinge overeenstemming en op de wijze die zij
hebben vastgesteld, overgaan tot de omzetting of tot de overdracht van de blote eigendom van de
goederen bedoeld in artikel 745quater, § 4. Indien een van hen minderjarig of anderszins
onbekwaam is, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 1206 van het Gerechtelijk Wetboek.”
247. Wanneer de langstlevende echtgenoot en de blote eigenaars met elkaar overeenkomen
om het vruchtgebruik om te zetten, is deze verrichting onderworpen aan de contractsvrijheid.
Omzetting is mogelijk van elk vruchtgebruik, ongeacht de wijze van totstandkoming, op gelijk
welke goederen en op gelijk welke wijze469. De regeling zoals uiteengezet in de artikelen
745quater – 745sexies BW vindt bij de minnelijke omzetting geen toepassing op dwingende
wijze470. Toch merken sommige auteurs471 op dat de onderhandelingen in der minne gebeuren
"in de schaduw van het recht", waarmee men bedoelt dat bij de onderhandelingen rekening moet
gehouden worden met de juridische positie en de afdwingbaarheid in rechte van de
overeenkomst. Behoudens afwijkende clausules, zal de minnelijke omzetting plaats vinden op
het ogenblik dat het akkoord tussen de partijen tot stand komt.
469 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 793. 470 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 210. 471 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 47; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 211.
100
248. Als de partijen zich houden aan de wettelijk voorziene formules van omzetting, wordt de
verrichting vanuit fiscaal oogpunt getaxeerd als verdeling472. De partijen kunnen aldus genieten
van een fiscale gunstregeling voor de minnelijke omzetting van de met vruchtgebruik belaste
goederen in volle eigendom, in een geldsom of in een rente, en voor de minnelijke inkoop van de
blote eigendom van de preferentiële goederen473.
249. Als gevolg van het feit dat er geen onverdeeldheid bestaat tussen de vruchtgebruiker en
de blote eigenaars kan de omzetting van het vruchtgebruik in der minne in beginsel gebeuren
buiten de vereffening-verdeling van de nalatenschap om474. Soms is voorafgaand echter een
vereffening-verdeling met kavelvorming nodig om te bepalen welke goederen met het vrucht-
gebruik bezwaard zijn475.
250. De partijen hebben er alle belang bij om de omzetting van het vruchtgebruik in der minne
te regelen aangezien de gerechtelijke procedure veel onzekerheid met zich mee brengt op vlak
van inwilliging van het verzoek door de rechter en de waardering van het vruchtgebruik.
§ 2. Bekwaamheid
251. Indien een van de partijen minderjarig of onbekwaam is, wordt krachtens art. 745sexies
§ 1 BW gehandeld overeenkomstig artikel 1206 van het Ger.W. Dit betekent dat er een notariële
verdeling moet gebeuren, onder voorzitterschap en met goedkeuring van de vrederechter die
bevoegd is voor de standplaats van de instrumenterende notaris. De minderjarige of onbekwame
zal vertegenwoordigd worden door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Als deze vertegen-
woordiger echter tegenstrijdige belangen heeft, zal de vrederechter een voogd ad hoc aanstellen.
Wanneer de vrederechter de verdeling niet goedkeurt, zullen de partijen een gerechtelijke
vordering tot omzetting of inkoop moeten instellen. 476
§ 3. Vormvereisten
252. Er gelden geen bijzondere vormvereisten bij de minnelijke omzetting. Enkel voor de
tegenwerpelijkheid aan derden en de bewijslevering zal een geschrift moeten worden opgesteld.
Wanneer de omzetting van het vruchtgebruik betrekking heeft op onroerende goederen, is een
472 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 50; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 805. 473 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 118. 474 Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28. 475 J. VERSTRAETE, “Procedure” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 93; A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (ed.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 183. 476 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 794; A. WYLLEMAN, “De rol van de notaris en van de raadslieden in de nieuwe procedure tot gerechtelijke vereffening-verdeling. De verkoop of toewijzing van de goederen van de te verdelen boedel”, in X., Rechtskroniek voor het Notariaat 2011-12, Brugge, die Keure, 2012, 80.
101
notariële akte met het oog op de overschrijving op het hypotheekkantoor noodzakelijk477. Wat
de roerende goederen betreft, volstaat een gewoon geschrift dat geregistreerd moet worden om
vaste datum te bekomen478.
Afdeling 3: Gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik
§ 1. Algemeen
253. Indien er tussen de blote eigenaars en de langstlevende echtgenoot geen overeen-
stemming kan bereikt worden over de omzetting van het vruchtgebruik, kan er een beroep
gedaan worden op de rechter om een gerechtelijke omzetting te verkrijgen, zoals te lezen staat
in art. 745sexies § 2 BW: “Bij gebreke van overeenstemming wordt de zaak bij de rechtbank
aanhangig gemaakt op verzoekschrift; alle rechtverkrijgenden worden in het geding geroepen bij
gerechtsbrief”. De betwisting tussen de blote eigenaars en de vruchtgebruiker kan alle aspecten
van de omzetting betreffen.
§ 2. Inleiding van de procedure
254. De bevoegde rechtbank is voorlopig de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar
de nalatenschap opgevallen is (art. 627, 3° Ger.W.), welke de plaats van de laatste woonplaats
van de erflater is (art. 110 BW)479. Vanaf 1 september 2014 zal de familierechtbank bevoegd
zijn480.
255. De vordering tot omzetting wordt ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak (art.
1034bis – 1034sexies Ger.W.)481. Dit, in combinatie met de oproeping van de andere recht-
verkrijgenden bij gerechtsbrief, zorgt ervoor dat deze vordering een contradictoir karakter
krijgt482. Als de vordering ten onrechte niet bij verzoekschrift, maar bij dagvaarding aanhangig
gemaakt wordt, heeft dat niet de onontvankelijkheid of de nietigheid van de vordering tot gevolg.
De verweerder kan dan wel eisen dat de eventueel nodeloos gemaakte kosten ten laste van de
eiser blijven op grond van art. 1382 BW483. De vordering tot omzetting van het vruchtgebruik kan
samen met een vordering tot verdeling van de niet met vruchtgebruik bezwaarde goederen
477 J. VERSTRAETE, “Procedure” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 93. 478 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (ed.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 183. 479 Rb. Hasselt 30 mei 2000, Limb.Rechtsl. 2001, 70. 480 Art. 74 en 75 Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013. 481 Rb. Brussel 2 april 1993, JT 1993, 504; Gent 3 maart 1995, T.Not. 1996, 143; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 308. 482 C. DE BUSSCHERE, "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-11, 130. 483 J. VERSTRAETE, “Procedure” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 94.
102
worden gevorderd. In dat geval zal de vordering wel ingeleid moeten worden bij dagvaarding
aangezien dan de procedure van een gerechtelijke verdeling gevolgd moet worden484.
256. Het verzoekschrift tot omzetting van het vruchtgebruik moet onder meer volgende
gegevens bevatten: de identiteit van alle medegerechtigden, de opgave van de goederen waarvan
de omzetting van het vruchtgebruik gevorderd wordt, de oorsprong van dat vruchtgebruik en de
gewenste omzettingswijze485.
257. Alle rechtverkrijgenden moeten opgeroepen worden bij gerechtsbrief (art. 745sexies § 2
BW). Met rechtverkrijgenden doelt de wetgever op allen die rechten kunnen laten gelden op de
om te zetten goederen486. Deze verplichting is voorgeschreven op straffe van onontvankelijkheid
van de vordering487. Indien een medegerechtigde niet gevonden kan worden, zal de regeling
betreffende afwezigheid toegepast worden (art. 113 BW)488.
§ 3. Tussenkomst van een deskundige of notaris
258. Vooraleer de rechtbank een beslissing neemt over de vordering tot omzetting, kan zij een
deskundige aanstellen om de waarde van het vruchtgebruik te laten schatten489. De rechtbank
kan ook advies vragen aan een notaris490. Een notaris is soms beter gepositioneerd dan de rechter
om met kennis van zaken en rekening houdend met alle relevante omstandigheden de voor- en
nadelen van een omzetting af te wegen, de beste wijze van omzetting voor te stellen en tot een
billijke oplossing te komen491.
§ 4. Bevoegdheid van de rechter
259. De rechter is niet altijd verplicht om de omzettingsvordering toe te staan492. In bepaalde
gevallen heeft hij een discretionaire beoordelingsbevoegdheid493. Het past hier op het verschil
484 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigen-dom", T.Not. 2006, afl. 3, 119; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 826; J. VERSTRAETE, “Procedure” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 94. 485 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 795; J. VERSTRAETE, “Procedure” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 94. 486 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745sexies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 9. 487 J. VERSTRAETE, “Procedure” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 94. 488 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 184. 489 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 831. 490 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 45. 491 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 798; C. DE BUSSCHERE, "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-11, 132. 492 A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2003, 33. 493 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 44.
103
met de uitonverdeeldheidtreding te duiden, waar de rechter geen enkele beoordelingsvrijheid
heeft494.
1. Geen beoordelingsbevoegdheid
260. In drie situaties heeft de rechter geen beoordelingsbevoegdheid om de omzetting al dan
niet toe te staan. Hij beoordeelt in beginsel alleen de ontvankelijkheid van de eis tot omzetting.
Een ontvankelijke eis is automatisch gegrond.
261. Ten eerste kan de langstlevende echtgenoot de omzetting eisen als hij tot de nalatenschap
komt met andere erfgenamen dan de afstammelingen van de erflater en de omzetting binnen vijf
jaar na het openvallen van de nalatenschap vraagt (art. 745quater § 2, lid 1 BW). De omzetting
kan echter toch door de rechter geweigerd worden wanneer deze de belangen van een onder-
neming of een beroepsarbeid ernstig schaadt. De langstlevende echtgenoot die met anderen dan
afstammelingen tot de nalatenschap komt kan bovendien te allen tijde de inkoop van de blote
eigendom van de preferentiële goederen eisen (art. 745quater § 2, lid 2 BW). De eis tot inkoop
kan om dezelfde reden geweigerd worden495. De belangen van een onderneming of beroeps-
arbeid worden ernstig geschaad wanneer de omzetting noopt tot stopzetting van een landbouw-
of tuinbouwbedrijf, een handelszaak of een ambachtelijke onderneming496.
262. Ten tweede zal de rechter de ontvankelijke omzettingsvordering moeten toestaan
wanneer de verweerder zich met de omzetting akkoord verklaard heeft. Een partij die zich
akkoord verklaarde met de omzetting, kan daar achteraf niet op terugkomen497.
263. Ten derde kan de rechter het verzet van de langstlevende echtgenoot tegen de omzetting
van het vruchtgebruik op de preferentiële goederen niet naast zich neerleggen (art. 745quater §
4 BW).
2. Discretionaire appreciatiebevoegdheid
A. Algemeen
264. In andere dan de drie hierboven opgesomde gevallen heeft de rechter in principe een
discretionaire appreciatiebevoegdheid bij de vordering tot omzetting498. De rechter kan zelfs
andere voorstellen doen of andere voorstellen laten onderzoeken door een notaris of
deskundige499.
494 Luik 7 maart 2000, RNB 2001, 248. 495 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 20. 496 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 20. 497 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 250. 498 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 795. 499 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 19.
104
265. De rechter zal telkens naar billijkheid en rekening houdend met de belangen van alle
partijen en met de specifieke omstandigheden van de zaak oordelen over de vordering tot
omzetting500. Hij kan verschillende materiële en concrete elementen in overweging nemen.
Volgens de parlementaire voorbereiding zal de rechter rekening moeten houden met bepaalde
objectieve criteria zoals501: de inkomsten en de financiële draagkracht van de partijen, de
instandhouding van het patrimonium, de opbrengst van het patrimonium, de mogelijkheid van
verdeling, de toekomstmogelijkheden van de erfgenamen enz.
266. Het is de taak van de rechter om na te gaan of de omzetting van het vruchtgebruik geen
van de partijen onverantwoord bevoordeligt, dan wel benadeelt502. In principe primeert noch het
belang van de langstlevende echtgenoot, noch het belang van de blote eigenaars. In de mate van
het mogelijke moeten de belangen van de partijen afgewogen worden aan de hand van objectieve
maatstaven503.
267. De rechter heeft bij het beoordelen van het verzoek tot omzetting een bijzonder delicate
opdracht die grote gevolgen teweeg kan brengen. Er wordt daarom van hem verwacht dat hij zijn
beslissing uitvoerig motiveert504.
268. In de parlementaire voorbereiding worden twee voorbeelden gegeven van situaties
waarin de rechter de omzetting zou kunnen afwijzen op grond van omstandigheden eigen aan de
zaak505. Het eerste voorbeeld betreft de vordering tot omzetting van het vruchtgebruik op een
onbebouwd perceel bouwgrond dat gelegen is naast een bebouwd perceel. Samen vormen de
twee bouwgronden een geheel. Voor het gebouw wordt geen omzetting gevraagd. De splitsing
van de twee percelen zou onbillijk kunnen zijn omdat alleen omzetting gevraagd wordt van de
goederen die geen inkomen opleveren. Bovendien zou de splitsing een minderwaarde voor het
geheel tot gevolg kunnen hebben. Het tweede voorbeeld betreft de vordering tot omzetting in
volle eigendom van het vruchtgebruik op een landbouwbedrijf of handelsonderneming, die de
verkoop van het goed vereist, waardoor het inkomen van de langstlevende echtgenoot in gevaar
gebracht wordt en waardoor de toekomst van een opvolger-helper in het bedrijf onmogelijk
gemaakt wordt.
B. Beknopte rechtspraakanalyse
500 Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS
en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 251. 501 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 19. 502 Gent 15 januari 1988, T.Not. 1989, 436; Rec.gén.enr.not. 1990, 291; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 251. 503 Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28; Rb. Gent 7 oktober 2008, RW 2009-10, 808; Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427. 504 Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427. 505 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 19.
105
269. In wat volgt, wordt geanalyseerd op welke criteria de rechtbank zich kan steunen bij de
beoordeling van de vordering tot omzetting van het vruchtgebruik. De criteria worden onder-
verdeeld in twee categorieën: de economische overwegingen en de niet-economische over-
wegingen. Waar mogelijk worden de criteria afgetoetst aan de rechtspraak.
a) Economische overwegingen
270. Het inkomen en de financiële draagkracht van de partijen kunnen belangrijke gegevens
zijn bij de beoordeling van de vordering tot omzetting506. Het inkomen van de partijen wordt in
de voorbereidende werken expliciet als criterium aangehaald, maar ook met de financiële
draagkracht van de partijen wordt in de praktijk vaak rekening gehouden. Wanneer de
langstlevende echtgenoot niet beschikt over een voldoende groot inkomen en behoeftig is, kan
dit de rechter ertoe aanzetten de vordering tot omzetting van het vruchtgebruik toe te staan.
Door de omzetting zal de langstlevende echtgenoot kunnen genieten van een rente of kunnen
beschikken over een goed in volle eigendom of over een som geld, anders dan genoegen te
moeten nemen met de mogelijks povere opbrengst van zijn vruchtgebruikgoederen. Dit criterium
kan zeker een rol spelen wanneer de langstlevende echtgenoot zijn intrek in een rusthuis moet
nemen en geen voldoende inkomsten of vermogen heeft om de kosten daarvan te dragen.
Het hof van beroep te Antwerpen achtte het verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik
vanwege de blote eigenaars ongegrond omdat zij dit financieel niet nodig hadden507. In een
andere zaak wees het hof van beroep te Gent het verzoek van de langstlevende echtgenote tot
omzetting van het vruchtgebruik in volle eigendom af omdat ze over voldoende inkomsten
beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien en omdat de omzetting de instandhouding
van het patrimonium zou schaden508. Ook door het hof van beroep te Antwerpen werd een
vordering tot omzetting afgewezen omdat de omzetting niet vereist was om in het levens-
onderhoud van de langstlevende echtgenote te voorzien509. Financiële overwegingen hebben
volgens het hof dan ook bezwaarlijk meegespeeld bij het instellen van de vordering tot omzetting
van het vruchtgebruik. De vruchtgebruikster verwerft inkomsten uit verschillende goederen die
ze uit de nalatenschap in volle inkomsten verworven heeft. De langstlevende echtgenote slaagt
er niet in om aan te tonen dat ze kosten ten hare laste heeft in die mate dat de huurgelden die ze
ontvangt uit de goederen die met vruchtgebruik belast zijn onvoldoende zijn om haar in staat te
stellen er een behoorlijke levensstandaard op na te houden. Ook het hof van beroep te Luik wees
een vordering tot gedeeltelijke omzetting van het vruchtgebruik af, onder meer op grond van het
niet bestaan van een financiële behoefte aan omzetting bij de blote eigenaars510. Eveneens om die
reden werd een vordering tot omzetting van het vruchtgebruik op een villa, ingesteld door de
506 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 251. 507 Antwerpen 8 mei 2000, AJT 2001-02, 126; RW 2000-01, 1279. 508 Gent 15 januari 1988, T.Not. 1989, 436; Rec.gén.enr.not. 1990, 291. 509 Antwerpen 18 juni 2007, RTDF 2010, afl. 1, 427; RW 2008-09, 1433. 510 Luik 7 maart 2000, RNB 2001, 248.
106
langstlevende echtgenoot, afgewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel511. De
financiële moeilijkheden die de langstlevende inriep, waren onvoldoende. Bovendien kon ze niet
bewijzen dat ze een regelmatig inkomen uit de villa heeft willen halen.
271. Wanneer de langstlevende echtgenoot niet de nodige zorg besteedt aan de instand-
houding en het onderhoud van het patrimonium, kan de rechter op basis daarvan de omzetting
toestaan. Indien hij hier geen rekening mee houdt, kan dit voor gevolg hebben dat de blote
eigenaars bij het overlijden van de vruchtgebruiker een totaal verwaarloosd patrimonium in
handen krijgen. In de voorbereidende werken wordt het voorbeeld gegeven van een pand dat
aan het verkrotten is512. Bij gebrek aan onderhoud is het pand niet meer bewoonbaar en
genereert het geen inkomsten, maar uitsluitend lasten waardoor de waarde van het pand snel zal
dalen.
272. Het feit dat er grove herstellingen moeten gebeuren aan het patrimonium kan de partijen
ertoe brengen de omzetting van het vruchtgebruik te vorderen. Uiteraard zal gepreciseerd
moeten worden welke grove herstellingen het betreft. Dit criterium hangt nauw samen met het
vorige criterium. Krachtens de wet is de blote eigenaar verplicht de grove herstellingen aan het
patrimonium voor zijn rekening te nemen (art. 605 BW). De enige uitzondering die hierop bestaat
zijn de grove herstellingen die moeten gebeuren als gevolg van verzuim van herstellingen tot
onderhoud door de vruchtgebruiker sinds de aanvang van het vruchtgebruik, in welk geval de
grove herstellingen ten laste van de vruchtgebruiker uitgevoerd worden. Het begrip “grove
herstellingen” wordt gedefinieerd in art. 606 BW. Het hof van beroep te Antwerpen wees een
verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik vanwege de blote eigenaar af omdat deze niet kon
aantonen dat hij grote herstellingen aan het onroerend goed moest laten uitvoeren513.
273. De rechter kan rekening houden met het feit dat de omzetting een latere verdeling
onmogelijk maakt514. Een gedeeltelijke omzetting, die geen rekening houdt met het geheel van de
goederen van de nalatenschap en die van de aard is om elke latere verdeling in natura onmogelijk
te maken, is niet billijk, zo oordeelde het hof van beroep te Luik515. Het verzoek tot gedeeltelijke
omzetting ging uit van bepaalde blote eigenaars, die er nochtans geen financiële behoefte aan
hadden.
274. Wanneer de rechter oordeelt dat de omzetting de instandhouding van het patrimonium
in gevaar brengt, kan dit hem er toe brengen de vordering tot omzetting af te wijzen. Het in de
voorbereidende werkzaamheden geschetste voorbeeld van de twee naast elkaar gelegen
percelen bouwgrond is hiervan een toepassing516. Het hof van beroep te Gent wees een verzoek
511 Rb. Brussel 23 oktober 2009, RNB 2010, 575, noot. D. STERCKX. 512 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 19. 513 Antwerpen 20 november 2006, NJW 2007, afl. 160, 321. 514 A. VERBEKE, Knelpunten familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2003, 33; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 303. 515 Luik 7 maart 2000, RNB 2001, 248. 516 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 19.
107
tot omzetting af op grond van dit criterium517. De afstammelingen wensten het kapitaal dat ze
van hun vader in blote eigendom geërfd hadden, in stand te houden. De langstlevende echtgenote,
eiser in het geding, kon niet argumenteren waarom ze de omzetting van het vruchtgebruik
wenste. Ook de rechtbank van eerste aanleg in Brussel oordeelde in die zin518. De langstlevende
die de vordering tot omzetting instelde, heeft geen afstammelingen. De blote eigenaar en zijn
naasten hechten belang aan het behoud van het goed in het familievermogen en zij beschikken
niet over de middelen om het vruchtgebruik af te kopen.
275. De rechter kan de vordering tot omzetting van het vruchtgebruik weigeren wanneer hij
van oordeel is dat de omzetting zal leiden tot een vermindering van de opbrengsten uit het
patrimonium, hetgeen de vruchtgebruiker in geen geval ten goede komt519. Soms brengen de met
vruchtgebruik bezwaarde goederen echter zo weinig vruchten op, dat de omzetting van het
vruchtgebruik leidt tot een betere financiële positie voor de vruchtgebruiker, hetgeen kan leiden
tot gegrondheid van de omzettingsvordering.
Het feit dat de omzetting van het vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenote een hoger
inkomen zal verschaffen dan de opbrengst van de vruchten van de goederen waarop zij het
vruchtgebruik heeft, is onvoldoende om de omzetting toe te staan volgens het hof van beroep te
Gent520. Het hof vond de instandhouding van het patrimonium belangrijker dan het verhogen van
de inkomsten van de langstlevende echtgenote door omzetting van haar vruchtgebruik. Daarbij
motiveerde de rechter zijn beslissing door aan te geven dat de langstlevende echtgenote over
voldoende inkomsten beschikt om te voorzien in haar levensonderhoud. Bovendien heeft ze niet
aangetoond dat de omzetting van haar vruchtgebruik noodzakelijk is voor het behoud van de
levensstandaard die ze genoot ten tijde van haar huwelijk met de erflater. Door het hof van
beroep te Antwerpen werd geoordeeld dat een gepensioneerde langstlevende echtgenote die als
vruchtgebruikster beschikt over huurinkomsten van de onroerende goederen die tot de
nalatenschap behoren, er terecht de voorkeur aan geeft om het, normaliter steeds stijgend,
huurgeld te blijven ontvangen van de goederen waarvan zij het vruchtgebruik geniet, in plaats
van de variabele rente die een geldsom haar na omzetting zou opbrengen521.
276. De omzetting van het vruchtgebruik kan ernstige schade veroorzaken aan een onder-
neming of een beroepsarbeid die uitgeoefend wordt in een onroerend goed dat deel uitmaakt van
de nalatenschap van de erflater. De vordering van de langstlevende echtgenote tot omzetting van
haar erfrechtelijk vruchtgebruik in een geldsom moet worden afgewezen wanneer er
onvoldoende gelden in natura in de nalatenschap voorhanden blijken te zijn om onmiddellijk aan
517 Gent 15 januari 1988, T.Not. 1989, 436; Rec.gén.enr.not. 1990, 291. 518 Rb. Brussel 23 oktober 2009, RNB 2010, 575, noot. D. STERCKX. 519 A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE en A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 331. 520 Gent 15 januari 1988, T.Not. 1989, 436; Rec.gén.enr.not. 1990, 291. 521 Antwerpen 20 november 2006, NJW 2007, afl. 160, 321; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 258.
108
die eis te voldoen, zo werd geoordeeld door de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk522. De
onroerende (nalatenschaps-)goederen waarin één van de kinderen zijn handelszaak uitoefent,
zouden hiertoe moeten verkocht worden, wat de belangen van deze handelszaak ernstig zou
schaden.
277. De langstlevende echtgenoot kan er naar streven zijn levensstandaard van voor het
overlijden van de erflater te behouden. Door het hof van beroep te Gent werd de vordering van
de langstlevende echtgenote tot omzetting van haar vruchtgebruik in een kapitaal afgewezen
omdat zij niet kon aantonen dat de omzetting noodzakelijk is om in haar levensbehoeften te
voorzien of zou leiden tot instandhouding van haar vroegere levensstandaard en omdat de
stiefkinderen het erfdeel van hun vader ongeschonden wensen te bewaren523.
278. Ook de leeftijd van de partijen kan een belangrijke rol spelen. Meer in het bijzonder kan
de rechter zich bij zijn beslissing laten leiden door de waarde van het vruchtgebruik die bepaald
wordt door de leeftijd van de vruchtgebruiker. Zo werd beslist door het hof van beroep te Gent
dat het verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik ingewilligd kon worden, onder meer op
grond van de (hoge) leeftijd van de vruchtgebruikster die met zich mee bracht dat de waarde van
het vruchtgebruik op de goederen uit de nalatenschap van de erflater eerder gering is ten
opzichte van de waarde van de blote eigendom524. Bovendien oordeelde het hof dat de vrucht-
gebruikster, rekening houdend met de beperkte opbrengst van de gelden die aanwezig waren in
de nalatenschap en haar leeftijd, in staat moet zijn over de nodige financiën te beschikken voor
haar verzorging en onderhoud.
279. Het vredegerecht van het tweede kanton te Gent525 oordeelde dat het verzoek tot
omzetting in volle eigendom, ingesteld door de langstlevende echtgenote, ingewilligd moet
worden wanneer dit in het belang van de minderjarige (blote eigenaar en zoon van de langst-
levende echtgenoot en de erflater) is. Het kapitaal dat de langstlevende in volle eigendom
verkrijgt door de omzetting, wordt aangewend voor de aankoop van een onroerend goed waar
de minderjarige woongenot van zal hebben. Het kapitaal dat de minderjarige in volle eigendom
ontvangt, wordt geblokkeerd tot zijn meerderjarigheid. Dit draagt bij tot de opbouw van een
stabiel vermogen dat de minderjarige ten goede kan komen.
280. De vruchtgebruiker heeft een aantal verplichtingen, zoals opgesomd in de art. 600-616
BW. Hij moet ten eerste een boedelbeschrijving van de roerende goederen en een staat van de
onroerende goederen laten opmaken. Ten tweede moet hij borg stellen om als een goed huis-
vader te genieten, tenzij hij van borgstelling is ontslagen. Indien hij geen borg vindt, volgen een
aantal sancties. Ten derde is hij verplicht om herstellingen tot onderhoud te doen. Ten vierde
522 Rb. Kortrijk 23 juni 1987, T.Not. 1989, 438; Rec.gén.enr.not. 1990, 289. 523 Gent 15 januari 1988, T.Not. 1989, 436; Rec.gén.enr.not. 1990, 291. 524 Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28; W. PINTENS, S. MOSSELMANS en C. DECLERCK, Praktijkboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 281. 525 Vred. Gent (II) 14 februari 2014, onuitg.
109
moet hij alle jaarlijkse lasten van het erf dragen. Ten vijfde moet de algemene vruchtgebruiker of
de vruchtgebruiker onder algemene titel bijdragen in de betaling van de schulden. Ten zesde is
hij gehouden tot de kosten van rechtsgedingen die het genot betreffen. Als laatste moet hij een
derde die de rechten van de eigenaar krenkt daarvan kennisgeven. Wanneer de vruchtgebruiker
deze verplichtingen niet kan nakomen, kan de omzetting van het vruchtgebruik een oplossing
bieden. Zo werd ook beslist door de rechtbank van eerste aanleg te Luik526 die de
omzettingsvordering van de langstlevende echtgenoot toestond. Deze had het vruchtgebruik van
de oude echtelijke woonst gekregen, maar kon slechts moeizaam de verplichtingen van een
vruchtgebruiker op zich nemen. De dochter uit een vorig huwelijk van de erflater kon niet
bewijzen dat ze niet in staat was om een bedrag te investeren ter waarde van het vruchtgebruik,
noch dat er ernstig risico zou bestaan dat het onroerend goed zou worden verkocht.
b) Niet-economische overwegingen
281. Er bestaat discussie over de vraag of de rechter ook niet-economische belangen in
aanmerking kan nemen bij zijn beslissing over de vordering tot omzetting van het vruchtgebruik.
In de parlementaire voorbereiding wordt de rechter immers opgedragen zich te steunen op
objectieve maatstaven527.
282. In een arrest van het hof van beroep te Gent werd geoordeeld dat de rechter op grond van
de ratio legis van het omzettingsrecht zowel economische als niet-economische elementen, in
aanmerking kan nemen bij de beoordeling van de vordering tot omzetting528. De ratio legis van
het omzettingsrecht is volgens het hof niet alleen gelegen in het ondervangen van de (soms)
zware economische nadelen die kunnen verbonden zijn aan het vruchtgebruik, maar ook in het
ondervangen van de spanningen tussen vruchtgebruiker en blote eigenaars. Een niet-
economisch criterium waar in casu rekening mee gehouden werd bij het toestaan van het verzoek
tot omzetting, uitgaand van de langstlevende echtgenote, is het feit dat er duidelijk een grote
onenigheid bestaat tussen de langstlevende echtgenote en haar enige dochter.
283. Ook in een aantal andere arresten werd het verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik
toegestaan omwille van emotionele belangen529. In Gent stond de rechtbank van eerste aanleg
een vordering tot omzetting toe wegens het bestaan van een sfeer van grovelijk wantrouwen, het
manifest afwezig zijn van de minste wil tot samenwerking en het volledig zoek zijn van elke
communicatie tussen de partijen530. In de sfeer van wederzijds wantrouwen zou het volgens de
rechtbank bijzonder onpraktisch zijn om de verhouding van blote eigendom en vruchtgebruik te
526 Rb. Luik 20 februari 2012, RTDF 2013, afl. 4, 1085. 527 Verslag COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 19; Antwerpen 8 mei 2000, AJT 2001-02, 126; RW 2000-01, 1279; Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28; Rb. Gent 7 oktober 2008, RW 2009-10, 808; Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427. 528 Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28. 529 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 251. 530 Rb. Gent 7 oktober 2008, RW 2009-10, 808.
110
handhaven. In casu ging het verzoek tot omzetting uit van de blote eigenaar, de enige
afstammeling van de erflater, en was het gericht tegen de vruchtgebruikster, haar stiefmoeder en
langstlevende echtgenote van de erflater. De langstlevende echtgenote kan haar vetorecht niet
uitoefenen aangezien het verzoek tot omzetting niet de preferentiële erfgoederen betrof. In een
andere zaak oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Nijvel531 dat de langstlevende
echtgenoot, in functie van de omstandigheden en meer bepaald de spanningen tussen de partijen,
de omzetting van het vruchtgebruik met toekenning van de laatste echtelijke woonplaats kan
vorderen, ook al is dit een eigen familiegoed van de erflater. De kinderen van de erflater kunnen
zich daar niet tegen verzetten.
284. Het feit dat de relatie tussen moeder en zoon verstoord is en dat de relatie vrucht-
gebruiker-blote eigenaar enkel nog tot grotere moeilijkheden aanleiding kan geven wanneer het
erop aankomt de bijdragen in de onkosten onderling te regelen, werd door het hof van beroep te
Brussel in overweging genomen bij de toekenning van de vordering tot omzetting in volle
eigendom, uitgaand van de langstlevende echtgenote532. Het hof neemt ook aan dat het
appartement in kwestie een emotionele connotatie voor de langstlevende echtgenote meebrengt
en dat de erflater gewild heeft dat de langstlevende voor het grootst mogelijk beschikbaar deel
zou blijven beschikken over de goederen uit zijn nalatenschap. De blote eigenaar kon niet
aantonen welk nadeel de omzetting van het vruchtgebruik voor hem zou kunnen meebrengen.
285. Door de rechtbank van eerste aanleg te Ieper533 werd de vordering tot omzetting van de
blote eigenaars afgewezen omdat het voor de vruchtgebruikster, stiefmoeder van de blote
eigenaars, niet evident is om te moeten verhuizen, gezien haar leeftijd van bijna 88 jaar. Dit
menselijk en gevoelsmatig argument dient te primeren volgens de rechtbank.
286. Morele en emotionele belangen worden evenwel niet altijd aanvaard. Het hof van beroep
te Gent hield geen rekening met het gegeven dat de partijen in onvrede met elkaar leven omwille
van het niet-determinerend karakter van dat gegeven534. Het hof oordeelde dat de langstlevende
echtgenote vrij kon overgaan tot belegging van de gelden waarvoor ze de omzetting vroeg, op
voorwaarde dat de financiële instelling die de belegging zal uitvoeren, waarborgt dat de gelden
blijven toebehoren aan de afstammelingen van de erflater (de stiefkinderen van de langstlevende
echtgenote).
287. In een arrest van het hof van beroep van Antwerpen werden de argumenten van morele
aard, aangevoerd door de kinderen van de erflater, afgewezen als zijnde onvoldoende om het
verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik gegrond te verklaren535. In casu hadden de redenen
van morele aard betrekking op de veroordeling van hun vader om “zonder het oogmerk om te
531 Rb. Nijvel 21 maart 2002, JT 2002, afl. 6061, 520. 532 Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427. 533 Rb. Ieper, 1 april 2011, onuitg. 534 Gent 15 januari 1988, T.Not. 1989, 436; Rec.gén.enr.not. 1990, 291. 535 Antwerpen 8 mei 2000, AJT 2001-02, 126; RW 2000-01, 1279.
111
doden, de overledene opzettelijke slagen en verwondingen te hebben toegebracht met de dood
tot gevolg” waaronder begrepen moet worden: het zo toetakelen van zijn echtgenote dat ze eraan
bezweken is, het niet verlenen van hulp en het verbranden van haar lichamelijk overschot. Ook
nadat de kinderen een overzicht van hun financiële situatie bijbrachten, beoordeelde het hof de
vordering tot omzetting van het vruchtgebruik ongegrond.
C. Schriftelijke parlementaire vraag aan de minister van Justitie
288. In een schriftelijke parlementaire vraag aan de minister van Justitie werd gevraagd te
verduidelijken op welke criteria de rechter zich dient te baseren wanneer hij de gegrondheid van
een ontvankelijke vordering tot omzetting dient te beoordelen536. In de parlementaire vraag
werd ook gesuggereerd dat de wetgever via wetgevend optreden zou kunnen zorgen voor meer
rechtszekerheid.
289. De minister geeft geen concreet antwoord op de vraag welke criteria de rechter bij zijn
beoordeling dient te gebruiken. Er wordt enkel verwezen naar de wetsartikelen en de
parlementaire voorbereiding daaromtrent. De minister verduidelijkt eerst het feit dat de rechter
niet elk verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik verplicht moet inwilligen. Daarna wordt
verduidelijkt dat de rechter in de gevallen waarin hij beschikt over een appreciatiebevoegdheid
kan overgaan tot het afwijzen, het toestaan of het gedeeltelijk toestaan van het verzoek tot
omzetting. De rechter moet steeds in concreto oordelen naar billijkheid en waken over het niet
onaanvaardbaar benadelen of bevoordelen van een partij.
290. Daarna somt de minister de gevallen op waarin de rechter in beginsel niet beschikt over
een beoordelingsvrijheid en aldus de eis tot omzetting automatisch gegrond moet verklaren.
291. Uiteindelijk wijst de minister ook nog op de inhoud van artikel 745quater § 4 BW, hetgeen
de rechter bindt en hem verplicht rekening te houden met de al dan niet bekomen instemming
van de langstlevende echtgenoot bij de omzetting van het vruchtgebruik op de preferentiële
goederen.
D. Besluit
De rechter heeft een bijzonder belangrijke taak in deze problematiek. Het feit dat de partijen zich
tot de rechtbank wenden, duidt er al op dat ze geen overeenstemming hebben kunnen bereiken
over de omzetting. Het is aan de rechter om de partijen een billijke oplossing bieden voor hun
geschil. In de gevallen waarin de rechter over een discretionaire beoordelingsbevoegdheid
beschikt, is hij volledig vrij in zijn beslissing zolang hij oordeelt naar billijkheid en geen enkele
partij ernstig en onaanvaardbaar bevoordeelt of benadeelt. Omdat de rechter in de wetgeving
536 Vr. en Antw. Kamer, 14 oktober 2013, nr. 53/137, 73 (Vr. nr. 1125 I. DE MEULEMEESTER).
112
geen enkele houvast geboden wordt, is het onvermijdbaar dat sommige criteria voor de ene
rechter dan ook meer zullen doorwegen dan voor de andere. Dit leidt er toe dat de partijen
absoluut geen zekerheid hebben over de uitkomst van het geding. Afhankelijk van de rechter die
over de zaak beslist, kan de uitspraak in het voordeel van de ene, dan wel van de andere partij
zijn.
292. De vraag rijst of de wetgever hier via wetgevend initiatief geen houvast zou kunnen
bieden. Het zou de rechtszekerheid ten goede komen als de wetgever zou overgaan tot het
concretiseren van enkele criteria en eventueel tot het vastleggen van een hiërarchie van criteria.
Toch mag het belang van wetgevend tussenkomen niet overschat worden. Ook al zou er een
bepaalde hiërarchie vastgelegd worden, een beoordeling in concreto van elke zaak is cruciaal. Het
is nuttig om de rechter bepaalde steunpunten te geven, zonder te raken aan zijn vrijheid om de
omstandigheden eigen aan de zaak concreet te beoordelen.
§ 5. Afwikkeling van de omzetting
A. Door de rechtbank
293. Wanneer de rechtbank beslist om de eis tot gerechtelijke omzetting van het vrucht-
gebruik geheel of gedeeltelijk toe te wijzen, kan zij deze onmiddellijk zelf doorvoeren na de
beslechting van alle betwistingen537. De rechtbank bepaalt dan de wijze van omzetting of de prijs
die moet worden betaald voor de inkoop. De rechtbank kan ook bevelen dat de met vruchtgebruik
bezwaarde goederen of een deel daarvan moeten verkocht worden. Ten slotte kan de rechtbank
de verdeling van de met vruchtgebruik belaste goederen bevelen, zelfs als er geen onverdeeld-
heid bestaat (art. 745sexies § 2, lid 2 BW)538.
294. Er is discussie over de bevoegdheid van de rechtbank betreffende de bepaling van de
omzettingswijze. Volgens sommigen kan de rechtbank in alle vrijheid de wijze van omzetting van
het vruchtgebruik bepalen539. Dit principe moet echter genuanceerd worden in die zin dat dat de
rechter geen omzettingswijze kan opleggen die niet door de wet voorzien wordt of die door de
537 De rechter kan, mag en moet zich enkel uitspreken over de elementen die ter discussie staan. Zo oordeelde het hof van beroep te Brussel in 2010 dat het zich enkel moest uitspreken over de meest aangewezen waarderingswijze van het vrucht-gebruik en niet over de betwiste vraag naar de omzetbaarheid van vruchtgebruik dat bij huwelijksvoordeel aan de langst-levende echtgenoot toegekend werd. De partijen verzetten zich immers niet tegen de omzetbaarheid van dat vruchtgebruik en vochten ook het vonnis in eerste aanleg, dat de conversie toestond, niet aan. Brussel 16 maart 2010, RNB 2010, 589; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 249. 538 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 45; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 252. 539 Het hof van beroep te Gent oordeelde dat de langstlevende echtgenoot de toewijzing van de volle eigendom van de gezins-woning kan vragen en dat er voor de overige onroerende goederen een omzetting in een som geld dient te gebeuren wanneer de omzetting in volle eigendom of in een gewaarborgde en geïndexeerde rente niet gevraagd werd. Gent 3 maart 1995, T.Not. 1996, 143; C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 45; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 253.
113
erflater op een rechtsgeldige wijze uitgesloten werd540. Wanneer de eiser niet gepreciseerd heeft
welke omzettingsmodaliteit hij wenst, leidt dat niet tot onontvankelijkheid van zijn eis. Anderen
zijn daarentegen van oordeel dat de rechter gebonden is door het beschikkingsbeginsel bij de
bepaling van de omzettingswijze541: hij kan dan niet ultra petita beslissen door een omzettings-
modaliteit op te leggen die niet door de partijen werd gevraagd542. Wanneer de eiser in zijn
verzoekschrift de gewenste omzettingsmodaliteit niet gepreciseerd heeft, is de vordering tot
omzetting onontvankelijk. Als de verweerder een ander voorstel doet, uiteraard in de
veronderstelling dat hij ook initiatiefrecht heeft, zal de rechter de omzettingsmodaliteit opleggen
die hem het meest passend lijkt543.
295. De gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik kan, net als de minnelijke omzetting, in
beginsel gebeuren buiten de vereffening-verdeling om. De enige uitzondering op dit principe is
het geval waarin niet vaststaat welke goederen het vruchtgebruik exact behelst544. De rechter kan
naar aanleiding van de vordering tot omzetting ook meteen de verdeling bevelen545, of
omgekeerd: naar aanleiding van de vordering tot verdeling al uitspraak doen over het geschil
betreffende de omzetting van het vruchtgebruik. De partijen kunnen de vordering tot omzetting
ook combineren met de vordering tot vereffening-verdeling. Het is de partijen geboden waak-
zaam te zijn wanneer zij beide vorderingen wensen te combineren. Als in het oorspronkelijk
verzoekschrift tot omzetting geen melding gemaakt wordt van akten of feiten waarop de
vordering tot vereffening-verdeling gesteund kan worden, zal een verzoek tot vereffening-
verdeling dat in een latere conclusie geformuleerd wordt op onontvankelijkheid stuiten546.
540 Zo werd in een arrest van 29 maart 2007 door de rechtbank van eerste aanleg te Gent geoordeeld dat de opsomming in artikel 745quater BW voor de rechter niet bindend is waardoor hij een andere omzettingsmodaliteit kan aanwijzen als die hem in een concreet geval beter passend lijkt. De rechter moet daarbij zoeken naar de in casu meest aangewezen omzettings-modaliteit van de in de opsomming voorziene modaliteiten. Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 798; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 253. 541 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 309. 542 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (ed.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 190; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 798. 543 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 253. 544 Rb. Gent 9 november 2004, T.Not. 2005, 300. 545 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 121; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 830. 546 Antwerpen 18 juni 2007, RTDF 2010, afl. 1, 427; RW 2008-09, 1433; J. VERSTRAETE, “Procedure” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS
en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 94.
114
B. Taak van de notaris
296. In plaats van zelf de afwikkeling van de omzetting door te voeren, kan de rechtbank de
partijen ook verwijzen naar een notaris (art. 745sexies § 2, lid 2 BW)547. In dat geval zal de notaris
de omzettingsprocedure afhandelen volgens de procedure van de gerechtelijke verdeling (art.
1207-1225 Ger.W.). De rechtbank kan deze beslissing nemen zonder dat er bijkomende
voorwaarden vervuld moeten zijn. Het is niet vereist dat de partijen hierom verzocht hebben en
de debatten moeten niet heropend worden om het standpunt van de partijen hierover te kennen.
In beginsel mogen de partijen kiezen welke notaris door de rechtbank gelast zal worden met de
omzetting van het vruchtgebruik548. Eventueel kan de rechtbank bepalen welke
waarderingsmethode de notaris dient te volgen bij de omzetting van het vruchtgebruik549. De
notaris zal in zijn akte verwijzen naar de rechterlijke beschikking op grond waarvan hij
aangesteld werd en een fiscale verklaring opnemen550.
297. Men kan zich afvragen of het wenselijk is dat de rechtbank een gerechtelijk aangesteld
notaris belast met de verrichtingen van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik. Uit de
rechtsleer551 en de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 14 mei 1981552 komt naar
voor dat dit verkieslijk is om verschillende redenen. Zoals reeds gezegd, wordt de notaris geacht
beter geplaatst te zijn om tot een billijke oplossing te komen. Bovendien heeft de notaris een
onderzoeksplicht, een informatieplicht, een raadgevingsplicht en een verzoeningsplicht die in dit
kader relevant zijn. Zijn onderzoeksplicht553 gebiedt hem de relevante omstandigheden na te
gaan die de omzetting van het vruchtgebruik toelaten. Zijn informatieplicht554 gebiedt hem alle
betrokken partijen in te lichten over hun rechten, hun plichten en de lasten die de omzetting van
het vruchtgebruik voor hen zal meebrengen. Zijn raadgevingsplicht555 gebiedt hem op
onpartijdige wijze aan alle betrokken partijen raad te geven over de omzetting van het
547 Rb. Hasselt 30 mei 2000, Limb.Rechtsl. 2001, 70; A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE en A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 331; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 252; C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 45. 548 Brussel 16 maart 2010, RNB 2010, afl. 3045, 589; C. DE BUSSCHERE, "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-11, 131. 549 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 253. 550 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 73. 551 H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 829; M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745sexies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 14; C. DE BUSSCHERE, "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-11, 131. 552 C. DE WULF, "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 45. 553 C. DE BUSSCHERE, "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-11, 134. 554 Art. 9 en 11 Deontologische code vastgesteld door de Nationale Kamer van notarissen, aangenomen door de algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen op 22 juni 2004, BS 22 juni 2004. 555 Art. 9 en 11 Deontologische code vastgesteld door de Nationale Kamer van notarissen, aangenomen door de algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen op 22 juni 2004, BS 22 juni 2004.
115
vruchtgebruik. Zijn verzoeningsplicht556 wil dat hij steeds poogt de partijen te verzoenen en zich
onthoudt van iedere daad die zijn opdracht als bemiddelaar in het gedrang kan brengen. Als de
notaris er niet in slaagt de partijen een algemeen of gedeeltelijk akkoord te laten bereiken, dan
zal hij bij de rechtbank neerlegging doen van een staat met zijn advies over de zwarigheden,
waarna de rechtbank zelf het geschil zal beslechten557.
298. De rechter kan een deskundige aanstellen om de notaris bij te staan bij de schatting van
de waarde van de (onroerende) erfgoederen558. Zo een aanstelling wordt soms in vraag gesteld
en verworpen als niet opportuun, in strijd met de goede rechtsbedeling en als miskenning van de
gebruikelijke taak van de gerechtelijk aangestelde notaris559. Door zijn specifieke positie kent de
notaris de vastgoedmarkt immers bijzonder goed, vooral in zijn gerechtelijk arrondissement.
Omdat hij over veel vergelijkingspunten beschikt, is hij uitstekend geplaatst om de raming van
de waarde van onroerend goed te doen560.
299. Wanneer een notaris door de rechtbank gelast werd om de omzettingsprocedure af te
handelen, zal de omzetting slechts gerealiseerd zijn op het ogenblik van de ondertekening van
het proces-verbaal van omzetting dat de notaris voorgesteld heeft of op het moment van het in
kracht van gewijsde gaan van het vonnis waarbij de rechtbank de door de notaris voorgestelde
akte van omzetting homologeert, eventueel na beslechting van zwarigheden561.
556 Artikel 10 Deontologische code vastgesteld door de Nationale Kamer van notarissen, aangenomen door de algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen op 22 juni 2004, BS 22 juni 2004. 557 Brussel 16 maart 2010, RNB 2010, 589. 558 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 253. 559 C. DE BUSSCHERE, "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-11, 140. 560 C. DE BUSSCHERE, "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-11, 141. 561 C. DE WULF, "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 119.
116
HOOFDSTUK 9: DE FISCALE ASPECTEN VAN DE OMZETTING VAN HET
VRUCHTGEBRUIK
Afdeling 1: Inleiding
300. De wetgever heeft ook in de fiscale regelgeving erkend dat de verhouding vruchtgebruik
– blote eigendom niet altijd wenselijk is562. Door art. 109, 3° W.Reg in te voeren wordt de
omzettingsregeling onderworpen aan een evenredig verdelingsrecht en op die manier zelfs
gunstiger behandeld dan verkoop of ruil563. In dit hoofdstuk wordt eerst de toepassing van het
evenredig verdelingsrecht op de omzetting als principe uitgelegd. Nadien worden de
toepassingsvoorwaarden toegelicht. Daarna worden de heffingsregels besproken en uiteindelijk
wordt er kort even ingegaan op de registratieplicht betreffende de omzettingsakte.
Afdeling 2: Behandeling in het registratierecht
§ 1. Principe
301. Art. 109 e.v. W.Reg. vestigen een evenredig recht van 1 % op de verdeling van onroerende
in België gelegen goederen en op de afstand van een onverdeeld aandeel in een in België gelegen
onroerend goed. Ingevolge art. 109, 3° W.Reg. wordt de omzetting van het vruchtgebruik van de
langstlevende echtgenoot met een verdeling gelijkgesteld en eveneens aan het gunstig evenredig
verdelingsrecht onderworpen564, ook al is er juridisch geen onverdeeldheid tussen de blote
eigenaars en de vruchtgebruiker565.
Met betrekking tot in het Vlaamse Gewest gelegen onroerende goederen is het tarief van de
verdeeltaks sedert 1 augustus 2012 vastgesteld op 2,5 %566. Deze verhoging is het gevolg van een
nijpend tekort aan inkomsten, zoals bleek uit de begrotingscontrole van 2012. De zeer nefaste
financiële gevolgen van deze verhoging hebben echter in april 2014 geleid tot een voorstel van
decreet met als doel het opnieuw verlagen van de verdeeltaks tot 1% voor de omzetting van het
vruchtgebruik. Op termijn is het zelfs de bedoeling om de taks tot 0 % te herleiden. 567
302. Aanvankelijk was de inkoop van de blote eigendom van de preferentiële goederen door
de langstlevende echtgenoot, zoals bedoeld in art. 745quater § 2, lid 2 BW, niet aan het evenredig
562 N. GEELHAND, E. VAN TRICHT en S. SNAET, Cursus Registratierechten 2013-2014, onuitg. Syllabus Notariaat UGent, 2013, 167. 563 S. VAN CROMBRUGGE, Registratierechten, onuitg. Syllabus Rechten UGent, 2013, 83. 564 Artikel 33 van de wet van 14 mei 1981. 565 S. VAN CROMBRUGGE, Registratierechten, onuitg. Syllabus Rechten UGent, 2013, 82. 566 Decreet 13 juli 2012 houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijkstaande overdrachten, BS 23 juli 2012. 567 Voorstel van decreet (L. VEREECK et al.) houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijkstaande overdrachten, Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2534/1.
117
verdelingsrecht, maar wel aan het kooprecht onderworpen wanneer hij geen onverdeelde mede-
eigenaar van het onroerend goed was. Het evenredig verdelingsrecht kon slechts genoten
worden als er een onverdeeldheid bestond tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaars.
Later heeft de administratie beslist om een ruime interpretatie aan de term “omzetting” te geven
en daarmee ook de inkoop van de blote eigendom door de langstlevende echtgenoot onder de
toepassing van art. 109, 3° W.Reg. te brengen zodat er steeds een verdelingsrecht genoten kon
worden, ongeacht het bestaan van een onverdeeldheid568.
§ 2. Toepassingsvoorwaarden
303. Men neemt aan dat het evenredig verdelingsrecht slechts verschuldigd is als de omzetting
van het vruchtgebruik betrekking heeft op in België gelegen onroerende goederen, ook al wordt
niet expliciet melding gemaakt van onroerende goederen in art. 109, 3° W.Reg.569.
304. Er moet aan twee bijzondere voorwaarden voldaan zijn opdat de omzetting van het
vruchtgebruik aan het evenredig verdelingsrecht onderworpen kan worden.
Ten eerste moet het gaan om het vruchtgebruik waarvan de omzetting door de wet geregeld
wordt. Hiermee doelt de wetgever op erfrechtelijk vruchtgebruik dat door de langstlevende
echtgenoot wordt verkregen, ongeacht of hij dat verkrijgt krachtens de wet, bij testament of
ingevolge huwelijkscontract of contractuele erfstelling. De regeling van art. 109, 3° W.Reg. geldt
niet voor vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot op andere wijze toekomt, bijvoorbeeld
ingevolge een beding van aanwas of een schenking van tegenwoordige goederen570. Voor het
vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot uitoefent als gevolg van de inbreng van
schenkingen, gelden bijzondere regels571. Het evenredig verdelingsrecht geldt eveneens voor de
omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende. De regeling zal
slechts toegepast kunnen worden wanneer de omzetting gebeurt op vordering uitgesproken
door de rechtbank of naar aanleiding van een contract met de erfgenamen van de vooroverleden
echtgenoot of wettelijk samenwonende572.
Ten tweede moet de tegenprestatie beantwoorden aan de door de wet bepaalde criteria573. Er
moet voldaan zijn aan de criteria bepaald in art. 745quater § 1 BW voor de omzetting sensu stricto
en art. 745quater § 2, lid 2 BW voor de inkoop van de blote eigendom van de preferentiële
goederen. Het evenredig verdelingsrecht is dus niet van toepassing bij afstand van blote
eigendom aan de langstlevende echtgenoot van andere dan de preferentiële goederen wanneer
568 E. SPRUYT, “Het hervormd Vlaams verdelingsrecht: een oude dame in een fonkelnieuwe jurk”, T.Not. 2012, afl. 11, 588. 569 Vr. en Antw. Kamer 1981-82, 26 mei 1982, 421, (Vr. nr. 184 A. LE HARDY DE BEAULIEU); E. SPRUYT, “Het hervormd Vlaams verdelingsrecht: een oude dame in een fonkelnieuwe jurk”, T.Not. 2012, afl. 11, 588. 570 E. SPRUYT, “Het hervormd Vlaams verdelingsrecht: een oude dame in een fonkelnieuwe jurk”, T.Not. 2012, afl. 11, 588. 571 N. GEELHAND, E. VAN TRICHT en S. SNAET, Cursus Registratierechten 2013-2014, onuitg. Syllabus Notariaat UGent, 2013, 176. 572 F. WERDEFROY, Registratierechten 2010-2011, II, Mechelen, Kluwer, 2010, 955. 573 F. WERDEFROY, Registratierechten 2010-2011, II, Mechelen, Kluwer, 2010, 1343.
118
er geen onverdeeldheid van blote eigendom bestaat tussen de langstlevende echtgenoot en de
blote eigenaars574.
§ 3. Heffingsregels
305. Het evenredig verdelingsrecht is, ingevolge art. 110 W.Reg., verschuldigd op alle
verrichtingen van de omzetting. Wanneer de omzetting tot gevolg heeft dat zowel de langst-
levende echtgenoot als de blote eigenaars een goed in volle eigendom bekomen, betekent dit dat
er rechten verschuldigd zijn op de waarde van het vruchtgebruik van het goed dat toekomt aan
de blote eigenaars, en op de waarde van de blote eigendom van het goed dat toekomt aan de
langstlevende echtgenoot. 575
306. De heffingsgrondslag voor het evenredig verdelingsrecht wordt in eerste instantie
bepaald door de overeengekomen waarde en in tweede instantie door de forfaitaire waarde van
het vruchtgebruik die berekend kan worden middels de criteria van art. 47 – 50 W.Reg.576.
§ 4. Verplichting tot registratie
307. De akte tot omzetting van het erfrechtelijk vruchtgebruik van de overlevende echtgenoot
en de wettelijk samenwonende in een rente of in eigendom, zoals bepaald bij de artikelen
745quater en 745quinquies BW, wordt gekwalificeerd als een aanwijzende akte en moet daarom
geregistreerd worden ingevolge art. 19, lid 1, 2° W.Reg.
Afdeling 3: Besluit
308. Door de omzettingsregeling fiscaal niet te willen afremmen, heeft de wetgever erkend dat
de omzetting een soms noodzakelijke en economisch nuttige verrichting is. Het is voor alle
partijen uiteraard een goede zaak dat de omzetting kan gebeuren aan een fiscaal gunstig tarief.
De verhoging van de verdeeltaks voor het Vlaamse Gewest in 2012 was als het ware een
financiële straf voor de partijen bij de omzetting, die moest helpen het gat in de begroting te
dichten. Het recente voorstel van decreet wil daar gelukkig verandering in brengen door de
verdeeltaks opnieuw te herleiden tot de oorspronkelijke 1%-taks en op termijn zelfs tot 0.
Wellicht zal pas dan overeenstemming bereikt worden met de wil van de oorspronkelijke
wetgever, die de omzetting zo min mogelijk fiscaal wilde afremmen.
309. De voorwaarden waaronder het gunsttarief toepassing kan vinden zijn echter vrij strikt.
Het is daarom aangewezen dat de partijen zich goed informeren alvorens over te gaan tot de
574 F. WERDEFROY, Registratierechten 2010-2011, II, Mechelen, Kluwer, 2010, 1345; N. GEELHAND, E. VAN TRICHT en S. SNAET, Cursus Registratierechten 2013-2014, onuitg. Syllabus Notariaat UGent, 2013, 176. 575 S. VAN CROMBRUGGE, Registratierechten, onuitg. Syllabus Rechten UGent, 2013, 89. 576 N. GEELHAND, E. VAN TRICHT en S. SNAET, Cursus Registratierechten 2013-2014, onuitg. Syllabus Notariaat UGent, 2013, 177.
119
omzetting. In dat opzicht kan gewezen worden op de belangrijke taak van de notaris om de
partijen in te lichten over het risico voor een eventuele herkwalificatie van hun handeling door
de administratie. De notaris wordt aanbevolen om te akteren dat hij zijn doorlichtingsplicht ter
zake nagekomen is577.
577 J. VERSTRAETE, "Modalisering van het omzettingsrecht" in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 311.
120
HOOFDSTUK 10: DE GEVOLGEN VAN DE OMZETTING VAN HET
VRUCHTGEBRUIK
Afdeling 1: Inleiding
311. De omzetting van het vruchtgebruik wil de verhouding vruchtgebruik – blote eigendom
beëindigen. Dit brengt een aantal belangrijke gevolgen met zich mee. Ten eerste worden blote
eigendom en vruchtgebruik weer herenigd tot volle eigendom. Ten tweede worden het actief en
het passief van de nalatenschap van de erflater herverdeeld. Ten derde is er geen nood meer aan
de beschermingsmaatregelen van art. 745ter BW. Ten vierde zullen de verworven goederen
definitief verworven zijn. Hieronder worden deze gevolgen en hun implicaties toegelicht. Als
laatste wordt toegelicht dat de omzetting geen invloed heeft op hetgeen voor de omzetting
gebeurd is door inkorting of inbreng.
Afdeling 2: Hereniging van de volle eigendom
312. Door de omzetting worden vruchtgebruik en blote eigendom weer herenigd tot volle
eigendom. Meestal komt die volle eigendom in handen van de blote eigenaars, doch soms in
handen van de vruchtgebruiker. In bepaalde gevallen kan de omzetting van het vruchtgebruik
leiden tot de verkoop van de met vruchtgebruik belaste erfgoederen in volle eigendom aan een
derde, waarna de verkoopprijs verdeeld wordt tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaars
naar rato van de waarde van het zakelijk recht dat ze op het verkochte erfgoed hadden578. Er
bestaat geen zaakvervanging van rechtswege waardoor het vruchtgebruik zou overgaan op de
verkoopsom. Dit kan wel conventioneel bedongen worden. 579
Afdeling 3: Herverdeling actief en passief van de nalatenschap
313. De omzetting van het vruchtgebruik heeft tot gevolg dat (een deel van) het actief van de
nalatenschap herverdeeld wordt. De omzetting zorgt er dus voor dat de langstlevende
echtgenoot geen erfgenaam meer is van het vruchtgebruik op de erfgoederen, waardoor de
bepalingen die eerder van toepassing waren op het erfrecht in vruchtgebruik nu niet meer
toegepast moeten worden580.
578 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 269. 579 VASTERSAVENDTS, A., "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 211; H. CASMAN, "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 837. 580 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 269.
121
314. Dit heeft voor gevolg dat ook het passief van de nalatenschap herverdeeld wordt. De
langstlevende echtgenoot is na de omzetting van het vruchtgebruik proportioneel gehouden tot
betaling van de schulden en dus niet enkel meer tot betaling van de intresten op de som die de
blote eigenaars betaald hebben ter voldoening van de schulden (artikel 612 BW). Hij moet de
andere erfgenamen in die mate vergoeden voor hetgeen zij reeds betaalden, eventueel zelfs ultra
vires successionis581.
Afdeling 4: Geen beschermingsmaatregelen krachtens art. 745ter BW meer
vereist
315. Als gevolg van de omzetting zijn er geen belangen van blote eigenaars meer te
waarborgen. Daarom is de langstlevende echtgenoot niet meer verplicht om de waarborgen
krachtens art. 745ter BW te voldoen582. Dit werd bevestigd in 2007 door het hof van beroep te
Gent583. Het verzoek van de blote eigenaar om een inventaris op te laten stellen van de met
vruchtgebruik bezwaarde erfgoederen, de gelden te beleggen en de effecten aan toonder om te
zetten of te deponeren in effecten op naam, werd afgewezen omdat de blote eigenaar reeds te
kennen gegeven had in te gaan op de vordering van de vruchtgebruiker tot omzetting van het
vruchtgebruik. De redenering van het hof wordt door sommigen echter in twijfel getrokken op
grond van het feit dat er nog enige tijd kan verstrijken vooraleer de omzetting van het
vruchtgebruik effectief uitgevoerd is584. De bewaringsmaatregelen kunnen in die tussentijd nog
wel van nut zijn.
Afdeling 5: Definitief verworven erfgoederen
316. De omzetting van het vruchtgebruik impliceert dat de goederen die ingevolge de
omzetting aan de langstlevende echtgenoot of de blote eigenaars in volle eigendom toebedeeld
werden, definitief door hen verworven zijn. De omzetting kan in geen geval ongedaan gemaakt
worden. Het feit dat de langstlevende echtgenoot kort na de omzetting overlijdt of van zijn
vruchtgebruik vervallen verklaard wordt, verandert daar niets aan585.
Wanneer de goederen in volle eigendom omgezet zijn, waardoor de langstlevende echtgenoot
volle eigenaar van een goed uit de nalatenschap geworden is, heeft dit verstrekkende gevolgen
voor de andere erfgenamen van de erflater. Zij zien dit erfgoed immers definitief verloren gaan
581 A. VASTERSAVENDTS, "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH (ed.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 214; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN
GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 269. 582 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 270. 583 Gent 27 maart 2007, RW 2008-09, 329. 584 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 270. 585 N. GEELHAND, M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE, I. VERHAERT en R. BARBAIX, “Overzicht van rechtspraak (1996-2004): Erfenissen”, TPR 2005, 488; M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 271.
122
voor de familie daar het na het overlijden van de langstlevende zal behoren tot zijn nalatenschap
en dus zullen toekomen aan zijn rechtsopvolgers. Als de omzetting van het vruchtgebruik niet
had plaatsgevonden, dan zou dit met vruchtgebruik belast erfgoed ingevolge het overlijden van
de langstlevende echtgenoot in volle eigendom in handen van blote eigenaars gekomen zijn.
317. Het definitieve karakter van de omzetting vereist een precieze bepaling van het ogenblik
van omzetting. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen omzetting in der minne en
gerechtelijke omzetting. Bij omzetting in der minne vindt de omzetting plaats op het ogenblik dat
het akkoord tussen de partijen tot stand komt, uiteraard behoudens afwijkende clausules. Bij
gerechtelijke omzetting vindt de omzetting plaats bij het in kracht van gewijsde treden van de
rechterlijke uitspraak of bij het definitief worden van de door de notaris opgemaakte staat van
vereffening wanneer de rechter de partijen naar een notaris verwezen heeft586.
Afdeling 6: Invloed van de omzetting op inkorting of inbreng
318. De omzetting van het vruchtgebruik heeft geen invloed op hetgeen ingevolge inbreng of
inkorting gebeurd is voor de omzetting587.
319. De inbreng door mindere ontvangst van een gift aan de langstlevende echtgenoot heeft
alleen betrekking op de blote eigendom. Het vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot
behoudt, blijft omzetbaar. De langstlevende kan zich echter bevrijden van inbreng in natura door
de tegenwaarde van de blote eigendom te vergoeden. Het gevolg daarvan is dat er geen vrucht-
gebruik meer is om om te zetten. Wanneer een gift aan een kind van de erflater ingebracht wordt
door mindere ontvangst, kan het kind zich bevrijden door de langstlevende echtgenoot een
geïndexeerde, en eventueel gekapitaliseerde, rente uit te betalen. Het kind behoudt zo de volle
eigendom van het gekregen goed, waardoor er geen om te zetten vruchtgebruik is. 588
320. Na inkorting van een gift ten voordele van de langstlevende echtgenoot, blijft het
vruchtgebruik omzetbaar. De gewone omzettingsregels zijn van toepassing.
586 De door de notaris opgemaakte staat van vereffening wordt definitief door het uitblijven van beweringen en zwarigheden binnen de gestelde termijn of door het in kracht van gewijsde treden van het vonnis dat de staat van vereffening homologeert. J. VERSTRAETE, “Kenmerken van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 104. 587 M. PUELINCKX-COENE, "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 270. 588 M. COENE en A. VERBEKE, “Commentaar bij art. 745sexies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 31.
123
HOOFDSTUK 11: BESLUIT
321. De regeling betreffende de omzetting van het vruchtgebruik bestaat inmiddels meer dan
dertig jaar. De wetgever van 1981 wenste er mee tegemoet te komen aan de problemen die
ontstaan uit de opsplitsing van het eigendomsrecht in vruchtgebruik en blote eigendom als
gevolg van het erfrecht. Doorheen de jaren heeft de omzettingsregeling haar nut bewezen en aan
veel erfrechtelijke twisten een einde gemaakt. Toch heeft de regeling een aantal pijnpunten.
322. De omzettingsregeling die van toepassing is op het vruchtgebruik van de langstlevende
echtgenoot is van overeenkomstige toepassing op het vruchtgebruik van de langstlevende
wettelijk samenwonende. Doordat het intestaat erfrecht van de langstlevende wettelijk samen-
wonende beperkter is, heeft ook zijn omzettingsrecht evenwel een beperkter toepassingsveld.
Hij bevindt zich zelfs enigszins in een slechtere positie omdat de erflater hem zijn omzettings-
recht volledig kan ontnemen, hetgeen onmogelijk is bij de langstlevende echtgenoot.
323. De omzetting van het vruchtgebruik wordt in het merendeel van de gevallen in der minne
geregeld, zoals blijkt uit het beperkte hoeveelheid rechtspraak over deze problematiek en mij
bevestigd werd door vele magistraten, griffiers en notarissen. Wanneer de partijen zich dan toch
tot de rechtbank wenden, indiceert dat de ernst van hun conflictsituatie. Het is duidelijk dat de
rechter ter zake een bijzonder belangrijke taak heeft. De problematiek van de omzetting raakt de
partijen niet alleen financieel en zakenrechtelijk, maar ook emotioneel. Dit geldt nog meer voor
de –tegenwoordig steeds vaker voorkomende– situaties van nieuw samengestelde gezinnen
waarin afstammelingen met hun stiefouder tot de nalatenschap komen.
324. Mijns inziens is de wetgever van 1981 tekortgeschoten op meerdere vlakken. Zowel over
de mogelijkheid om te sleutelen aan het omzettingsrecht als over de waardering van het vrucht-
gebruik hult de wetgever zich bijna volledig in stilzwijgen. Het gevolg daarvan zijn ettelijke
discussies en onvermijdelijke rechtsonzekerheid.
325. De erflater kan in geen geval raken aan het omzettingsrecht van de langstlevende
echtgenoot voor wat de gezinswoning en het huisraad betreft, en evenmin aan het omzettings-
recht van zijn afstammelingen uit een vorige relatie. Zo heeft de wetgever getracht deze
kwetsbare erfgenamen extra te beschermen. De goede bedoelingen van de wetgever zijn
duidelijk, maar aan de effectiviteit van deze beschermingsmaatregelen kan getwijfeld worden.
De rechter is immers niet steeds verplicht hun omzettingsvordering toe te staan. Wat de
wetgever wel bereikt heeft, is dat de opportuniteit van een vordering tot omzetting van de
langstlevende of de stiefkinderen nu niet door de erflater, maar wel door de rechter beoordeeld
zal worden.
124
Hoewel het bijzonder nuttig kan zijn voor de erflater om het omzettingsrecht van zijn erfgenamen
te kunnen uitbreiden, beperken of zelfs volledig uitsluiten met betrekking tot zijn ganse
nalatenschap, zal hij zich best beperken tot het omzettingsrecht op goederen in het beschikbaar
deel. Als hij toch wil raken aan het omzettingsrecht op goederen die reservatair beschermd zijn,
moet hij rekening houden met een eventuele ongeldigverklaring door de rechter.
326. Dat er onzekerheid bestaat over de waardering van het vruchtgebruik is een nog groter
probleem, aangezien het vruchtgebruik gewaardeerd moet worden bij elke omzetting, ongeacht
of die minnelijk of gerechtelijk gebeurt. De wetgever heeft het aan de praktijk overgelaten om
concrete waarderingsregels uit te werken. De waarderingsmethoden en –tabellen die in de loop
der jaren ontstaan zijn, zijn talrijk. Helaas zijn er verschillende opvattingen over de variabelen
die gebruikt moeten worden, waardoor het vruchtgebruik een andere waarde krijgt, afhankelijk
van de gehanteerde methode. In de rechtspraak wordt meestal geopteerd voor de methode
LEDOUX, hoewel een andere methode soms meer aangewezen is. Het gebruik van een gemiddelde
van verschillende waarderingsmethoden kan soelaas bieden. Recent werd een wetsontwerp
ingediend met het oog op het realiseren van een eenvormige waarderingsmethode. De
voorgestelde regeling houdt rekening met de kritiek op de door de rechtsleer ontwikkelde
methodes. Het valt echter af te wachten of en wanneer deze regeling haar intrede zal doen, en
hoe de praktijk er mee zal omgaan.
327. Het recht om de omzetting te vorderen geldt voor elk vruchtgebruik van de langstlevende
echtgenoot, onverschillig of dat vruchtgebruik verkregen is krachtens de wet, bij testament,
ingevolge huwelijkscontract of ingevolge contractuele erfstelling. Er bestaat onenigheid over het
eventueel limitatief karakter van die opsomming en over de concrete invulling van deze
categorieën vruchtgebruik. Ook over het vruchtgebruik dat ontstaan is vóór de inwerkingtreding
van de huidige omzettingsregeling en over vruchtgebruik op goederen die niet volledig tot de
nalatenschap behoren, is discussie. Ook hier is dus nog ruimte voor verduidelijking.
328. Er kan niet ontkend worden dat de wetgever veel moeite gedaan heeft om de
langstlevende echtgenoot te beschermen. Via het intestaat erfrecht wordt hem minstens het
vruchtgebruik op de gehele nalatenschap van de erflater toegekend, waardoor getracht wordt de
levensstandaard die hij had tijdens het huwelijk te bestendigen. Om te vermijden dat de blote
eigenaars hier via de omzettingsregeling al te zeer afbreuk aan doen, kan hij zich verzetten tegen
de omzetting die de gezinswoning en het huisraad betreft. Via zijn inkooprecht kan hij deze
goederen onder bepaalde voorwaarden zelfs uit het familiepatrimonium halen en er volle
eigenaar van worden, zonder dat de rechter dit kan tegenhouden. Men kan zich evenwel afvragen
of deze beschermingsmaatregelen niet te verregaand zijn. Uiteraard moet de langstlevende erop
kunnen vertrouwen dat zijn woonmilieu beschermd blijft na het overlijden van zijn echtgenoot,
maar er zijn situaties denkbaar waarin het onfair aanvoelt dat de langstlevende familiegoederen
van de erflater simpelweg overhevelt naar de eigen familie.
125
329. Ook voor kinderen die met een stiefouder tot de nalatenschap komen, heeft de wetgever
extra bescherming voorzien. De langstlevende echtgenoot wordt geacht minstens 20 jaar ouder
te zijn dan de oudste afstammeling uit de vorige relatie van de erflater. Op die manier heeft het
vruchtgebruik van de langstlevende minder waarde, waardoor de blote eigenaars hem kunnen
uitkopen voor een kleiner bedrag. Deze regeling is een zeer effectieve bescherming gebleken.
Door de rechtspraak werd deze regeling verder ingevuld. Er is echter nog een punt van
onduidelijkheid: het al dan niet van toepassing zijn van de fictieve veroudering op gemeen-
schappelijke kinderen wanneer die eveneens tot de nalatenschap komen.
330. Het feit dat de rechter in een aantal gevallen volledig discretionair kan beslissen over de
omzettingsvordering is een mes dat aan twee kanten snijdt. Uiteraard is het voor de partijen een
geruststelling dat de rechter een belangenafweging zal maken aan de hand van hun concrete
situatie. Evenwel komt deze appreciatiebevoegdheid de rechtzekerheid niet ten goede, te meer
omdat er weinig rechtspraak is, waardoor men nauwelijks kan inschatten welke houding de
rechter zal aannemen in een bepaalde situatie. Afhankelijk van de rechter en het belang dat hij
hecht aan welbepaalde omstandigheden, kan de uitspraak totaal verschillend zijn. Wellicht kan
de wetgever de rechtzekerheid van dienst zijn door de rechter een houvast te bieden bij zijn
beslissing. Het is uiteraard onmogelijk en ook niet wenselijk dat de rechter zijn
appreciatiebevoegdheid volledig verliest. Maar als de partijen beter zouden kunnen inschatten
wanneer hun vordering tot omzetting gegrond is, kan dit proceseconomisch alleen maar
voordelen opleveren.
331. Vanaf 1 september 2014 zal de omzettingsprocedure licht gewijzigd worden in die zin dat
het verzoek tot omzetting vanaf dan ingesteld moet worden bij de familierechtbank. Dat betekent
dat de vordering tot omzetting behandeld zal worden door gespecialiseerde rechters die zich
eveneens over alle andere familiale dossiers zullen buigen. Wellicht komt dit de belangen van de
partijen en de eenvormigheid van de rechtspraak ten goede.
332. De wetgever heeft zelfs in de fiscale wetgeving erkend dat de omzetting noodzakelijk en
nuttig kan zijn door toepassing van het evenredig verdelingsrecht op de omzetting. Het is voor
alle partijen uiteraard een goede zaak dat de omzetting kan gebeuren aan dit fiscaal gunstig tarief.
Dat het Vlaams Gewest in 2012 overging tot verhoging van de verdeeltaks omwille van
budgettaire moeilijkheden, is betreurenswaardig en wellicht niet in overeenstemming met de
bedoeling van de oorspronkelijke wetgever om de omzetting zo min mogelijk fiscaal af te
remmen. Zeer recent werd er echter een voorstel van decreet ingediend om het tarief van de
verdeeltaks opnieuw te verminderen. De voorwaarden voor de toepassing van het verdeeltarief
zijn bijzonder strikt, waardoor de partijen zich best grondig informeren alvorens over te gaan tot
omzetting. De notaris heeft in dit kader een zeer belangrijke taak. 333. De omzettingsregeling zoals ingevoegd door de wet van 14 mei 1981 is een zeer degelijke
en goede oplossing gebleken voor de vruchtgebruiker en de blote eigenaar die om welke reden
dan ook hun gedwongen erfrechtelijke verhouding willen beëindigen. Toch kan niet anders dan
126
besloten worden dat de wetgever weinig pogingen ondernomen heeft om de hierboven
geschetste moeilijkheden en discussies te verhelderen.
127
BIBLIOGRAFIE
WETGEVING
Artikel 110, 113, 600-616, 618, 745bis-745sexies, 745octies, oud 767, 791, 815, 882, 915bis, 1094,
1096, 1130, 1165, 1166, 1206, 1207, 1225, 1382, 1388, 1458, 1464, 1465 Burgerlijk Wetboek.
Artikel 627, 1034bis-1034sexies, 1206-1225, 1561 Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 19, 44, 45, 47-50, 109, 110 Wetboek Registratierechten.
Artikel 21, 108 Wetboek Successierechten.
Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei
1981.
Deontologische code vastgesteld door de Nationale Kamer van notarissen, aangenomen door de
algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen op 22 juni 2004, BS 22 juni 2004.
Wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking
tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, BS 29 december 2006.
Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende
wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet van 29 augustus
1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de
continuïteit, BS 8 mei 2007.
Decreet van 13 juli 2012 houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijk-
staande overdrachten, BS 23 juli 2012.
Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27
september 2013.
Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens
de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer COOREMAN, Parl.St. Senaat, 1980-81, nr.
600/2.
Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek houdende regeling van het erfrecht van
de langstlevende wettelijk samenwonende, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/1.
Voorstel van decreet (L. VEREECK et al.) houdende wijziging van het tarief op het recht op
verdelingen en gelijkstaande overdrachten, Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2534/1.
Wetsvoorstel (G. SWENNEN) tot wijziging van artikel 745sexies van het Burgerlijk Wetboek
teneinde de regels vast te leggen voor de waardering van het vruchtgebruik in geval van
128
omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en van de langstlevende
wettelijk samenwonende, en houdende invoeging van artikel 624/1 in het Burgerlijk Wetboek,
Parl. St. Senaat 2013-2014, nr. 5-2338/1.
Wetsontwerp (G. SWENNEN) houdende invoeging van artikel 624/1 in het Burgerlijk Wetboek en
tot wijziging van artikel 745sexies van het Burgerlijk Wetboek teneinde de regels vast te leggen
voor de waardering van het vruchtgebruik in geval van omzetting van het vruchtgebruik van de
langstlevende echtgenoot en van de langstlevende wettelijk samenwonende, Parl.St. Kamer
2013-2014, nr. 3451.
Vr. en Antw. Kamer 1981-82, 26 mei 1982, 421, (Vr. nr. 184 A. LE HARDY DE BEAULIEU).
Vr. en Antw. Kamer, 21 oktober 2003, nr. 51/009, 982 (Vr. nr. 68 Y. LETERME).
Vr. en Antw. Kamer, 14 oktober 2013, nr. 53/137, 73 (Vr. nr. 1125 I. DE MEULEMEESTER).
RECHTSPRAAK
Brussel 27 september 1985, TBBR 1987, 135.
Rb. Brussel 9 oktober 1986, T.Not. 1989, 363.
Rb. Brussel 20 maart 1987, T.Not.1989, 366.
Rb. Kortrijk 23 juni 1987, T.Not. 1989, 438; Rec.gén.enr.not. 1990, 289.
Gent 15 januari 1988, T.Not. 1989, 436; Rec.gén.enr.not. 1990, 291.
Rb. Luik 21 mei 1990, Rec.gén.enr.not. 1991, 405.
Rb. Luik 18 maart 1991, RNB 1992, 225; T.Not. 1993, 87.
Rb. Brugge 17 januari 1992, T.Not. 1992, 275.
Gent 30 april 1992, T.Not. 1992, 482, noot M. PUELINCKX-COENE.
Rb. Gent 11 juni 1992, T.Not. 1993, 170, noot F. BOUCKAERT.
Rb. Brussel 2 april 1993, JT 1993, 504.
Rb. Luik 29 november 1993, RTDF 1995, 323.
Rb. Brussel 12 september 1994, RW 1994-95, 827.
Gent 3 maart 1995, T.Not. 1996, 143.
129
Bergen 27 juni 1996, RTDF 1998, 149.
Rb. Luik 3 maart 1997, RTDF 1997, 221.
Gent 26 september 1997, T.Not. 1999, 151.
Antwerpen 25 mei 1998, T.Not. 1999, 67.
Luik 22 oktober 1998, Rec.gén.enr.not. 2000, 189.
Cass. 3 december 1999, R.Cass. 2000, 153.
Rb. Hasselt 30 mei 2000, Limb.Rechtsl. 2001, 70.
Luik 7 maart 2000, RNB 2001, 248.
Antwerpen 8 mei 2000, AJT 2001-02, 126; RW 2000-01, 1279.
Brussel 8 januari 2001, RW 2001-02, 314.
Rb. Nijvel 21 maart 2002, JT 2002, afl. 6061, 520.
Gent 3 april 2003, NJW 2003, afl. 53, 1374.
Luik 9 december 2003, T.B.B.R. 2006, afl. 2, 135.
Rb. Gent 9 november 2004, T.Not. 2005, 300.
Rb. Aarlen 2 juni 2006, RTDF 2007, afl. 4, 1144.
Antwerpen 20 november 2006, NJW 2007, afl. 160, 321.
Vred. Roeselare 9 januari 2007, T.Not. 2007, afl. 10, 550.
Cass. 11 januari 2007, RNB 2007, 188.
Gent 27 maart 2007, RW 2008-09, 329; T.Not. 2009, 28.
Arbitragehof 28 maart 2007, nr. 52/2007, BS 29 mei 2007, 28.491; NJW 2008, afl. 176, 119, noot
G. VERSCHELDEN.
Gent 29 maart 2007, RW 2008-09, afl. 8, 329; T.Not. 2009, afl. 1, 28.
Antwerpen 18 juni 2007, RTDF 2010, afl. 1, 427; RW 2008-09, 1433.
Rb. Gent 7 oktober 2008, RW 2009-10, 808.
130
Brussel 17 februari 2009, T.Not. 2009, afl. 5, 311; RTDF 2010, afl. 1, 427.
Luik 24 juni 2009, RNB 2011, afl. 3056, 689; RTDF 2011, afl. 2, 538.
Rb. Gent 10 september 2009, RNB 2011, afl. 3050, 234.
Rb. Brussel 23 oktober 2009, RNB 2010, 575, noot. D. STERCKX.
Cass. 3 april 2009, T.Not. 2010, 77.
Brussel 16 maart 2010, RNB 2010, afl. 3045, 588.
Rb. Ieper, 1 april 2011, onuitg.
Rb. Brussel 21 oktober 2011, RNB 2013, afl. 3070, 65.
Rb. Luik 20 februari 2012, RTDF 2013, afl. 4, 1085.
Vred. Gent (II) 14 februari 2014, onuitg.
RECHTSLEER
Boeken
ADRIAENS, E., “Hoe kan het vruchtgebruik binnen de minnelijke omzetting worden gewaardeerd?”
in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, 235-274.
BAEL, J., Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer,
2006, 1043 p.
BARBAIX, R., “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht”, in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N.
GEELHAND en F. SWENNEN (eds.), Koekoekskinderen, Brussel, Larcier, 2009, 37-109.
BARBAIX, R. en VERBEKE, A., Beginselen erfrecht, Brugge, Die Keure/La Charte, 2013, 329 p.
CASMAN, H. en VASTERSAVENDTS, A., De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijks-
vermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 254 p.
CASTELEIN, C., Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht
door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 109 p.
CLAEYS, D., Usufruit et nue-propriété. Principes et actualités, Waterloo, Kluwer, 2007, 413 p.
COENE, M. en VERBEKE, A., "Commentaar bij art. 745quater B.W." in M. COENE (ed.), Erfenissen,
schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en
rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 1-21.
131
COENE, M. en VERBEKE, A., “Commentaar bij art. 745quinquies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen,
schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en
rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 1-26.
COENE, M. en VERBEKE, A., “Commentaar bij art. 745sexies B.W.”, in M. COENE (ed.), Erfenissen,
schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en
rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 1-38.
DEMBLON, Y., "La conversation et le rachat" in E. BOUTTIAU et. al., Les droits succesoraux du conjoint
survivant, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, 53-102.
DE WULF, C., "Het omzettingsrecht" in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot,
Antwerpen, Kluwer, 1982, 44-54.
DE WULF, C., "Bedenkingen bij enige interpretaties van de Wet van 14 mei 1981" in X., Liber
amicorum Edmond Bouttiau et Jacques Demblon, Louvain-La-Neuve, Academia, 1987, 91-121.
DE WULF, C., Opstellen van notariële akten. Deel IIa Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 1116 p.
DE WULF, C., “Erfenissen. Het omzettingsrecht i.v.m. het vruchtgebruik van de langstlevende
echtgenoot en de kapitalisatie van het vruchtgebruik” in G. VERSCHELDEN, A. WYLLEMAN, C. DE WULF
en J. BAEL (eds.), Rechtskroniek voor het notariaat, 10, Brugge, die Keure, 2007, 93-135.
DIRIX, E., Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Kluwer, 1984, 312
p.
GEELHAND DE MERXEM, N., “Koekoekskinderen: successie- en schenkingsrechten” in R. BARBAIX, S.
EGGERMONT en N. GEELHAND DE MERXEM (eds.), Handboek Estate Planning, Gent, Larcier, 2009, 111-
170.
GEELHAND, N., VAN TRICHT, E. en SNAET, S., Cursus Registratierechten 2013-2014, onuitg. Syllabus
Notariaat UGent, 2013, 180 p.
LEVIE, G., LEVIE, C. en LEVIE, F., Methode voor de omzetting van het vruchtgebruik en de berekening
van de lijfrente op grond van de sterftetafels 1995-1997, Brussel, Bruylant, 1999, 211 p.
LEDOUX, J.-L., "Évaluation capitalisée de l'usufruit: où actuaire et juriste doivent faire bon ménage"
in X, Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 309-322.
PINTENS W., VAN DER MEERSCH, B. en VANWINCKELEN K., Inleiding tot het familiaal vermogensrecht,
Leuven, Universitaire Pers, 2002, 997 p.
PINTENS, W., MOSSELMANS, S. en DECLERCK, C., Praktijkboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 559 p.
132
PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J. en VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogensrecht,
Antwerpen, Intersentia, 2010,1345 p.
PINTENS, W. en DECLERCK, C. en VANWINCKELEN, K., Schets van het familiaal vermogensrecht,
Antwerpen, Intersentia, 2012, 440 p.
PUELINCKX-COENE, M., Erfrecht, Brussel, Story-Scientia, 1988, 430 p.
PUELINCKX-COENE, M., "Erfrecht" in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van het
Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 946 p.
RUYSSEVELDT, J., Sterven en erven, Roeselare, Roularta Books, 2012, 272 p.
TAYMANS, J.-F. en GRÉGOIRE, M., "L'estimation de l'usufruit successoral du conjoint survivant" in J.L.
RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant,
2004, 83-157.
VAN CROMBRUGGE, S., Registratierechten, onuitg. Syllabus Rechten UGent, 2013, 164 p.
VAN QUICKENBORNE, M., “Het overgangsrecht in verband met de wet van 14 mei 1981 over het
erfrecht van de langstlevende echtgenoot” in M. COENE, Het erfrecht van de langstlevende
echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1982, 103-127.
VASTERSAVENDTS, A., "De omzetting van het vruchtgebruik" in W. PINTENS en B. VAN DER MEERSCH
(eds.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 157-221.
VASTERSAVENDTS, A., “Art. 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en
testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I,
Mechelen, Kluwer, 1987, losbl.
VERBEKE, A., “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed.) De vereffening
van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 37-81.
VERBEKE, A., Knelpunten familiaal vermogensrecht, Gent, Larcier, 2003, 109 p.
VERSCHELDEN, G., Nieuwe afstammingswetgeving, Mechelen, Wolters Kluwer, 2007, 453 p.
VERSTRAETE, J., "Omzetting vruchtgebruik" in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.),
Handboek Estate Planning 5, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 305-343.
VERSTRAETE, J., "Modalisering van het omzettingsrecht" in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE
(eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005,
305-341.
VERSTRAETE, J., “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS
en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5),
Gent, Larcier, 2014, 73-76.
133
VERSTRAETE, J., “Welk vruchtgebruik is omzetbaar” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.),
Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014,
77-81.
VERSTRAETE, J., “Wijze van omzetting van het vruchtgebruik (art. 745quater, § 1 en § 2 BW)” in A.
VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en
testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 83-86.
VERSTRAETE, J., “Wie kan de omzetting vorderen?” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.),
Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014,
87-92.
VERSTRAETE, J., “Procedure” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning
met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier, 2014, 93-96.
VERSTRAETE, J., “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en
H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5),
Gent, Larcier, 2014, 97-102.
VERSTRAETE, J., “Kenmerken van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE
(eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier,
2014, 103-108.
VERSTRAETE, J., “Modalisering van het omzettingsrecht” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE
(eds.), Vermogensplanning met effect na overlijden: erfrecht en testament (boek 5), Gent, Larcier,
2014, 109-116.
WERDEFROY, F., Registratierechten 2006-2007, I, Mechelen, Kluwer, 2007, 697 p.
WERDEFROY, F., Registratierechten 2010-2011, II, Mechelen, Kluwer, 2010, 2591 p.
WEYTS, L, VERBEKE, A-L., CASTELEIN, C., Notariële clausules, Antwerpen, Intersentia, 2007, 804 p.
WYLLEMAN, A., “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X, Familiale
vermogensplanning (2003-2004), XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Mechelen, Kluwer,
2004, 701-725.
WYLLEMAN, A., “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, H. CASMAN, Y.-
H. LELEU, K. MATTHIJS, J.-L. RENCHON, J. VERSTRAETE en A. WYLLEMAN, Familie op maat/Famille sur
mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 315-344.
WYLLEMAN, A., “De rol van de notaris en van de raadslieden in de nieuwe procedure tot
gerechtelijke vereffening-verdeling. De verkoop of toewijzing van de goederen van de te verdelen
boedel”, in X., Rechtskroniek voor het Notariaat 2011-12, Brugge, die Keure, 2012, 67-91.
134
Tijdschriften
ADRIAENS, E., “Proeve van een wettelijke waarderingsmethode bij de gerechtelijke omzetting van
vruchtgebruik”, TEP 2011, 45-67.
BARBAIX, R., “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner”, TEP 2007, 442-
486.
BROHÉE-MANNES, M., "La conversion de l'usufruit du conjoint survivant", RNB 1986, 218-241.
BUYSSENS, F., “Het eventueel vruchtgebruik”, Not.Fisc.M. 1995, 2, afl. 2, 1-12.
CASMAN, H., "De omzetting van het vruchtgebruik", TPR 1991, 803-844.
CASMAN, H., “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk
samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 125-132.
C.S.W., “Recommendations en matière d’évaluation de l’usufruit converti, Dossier nr. 1956”,
Versl.CSW 2001, 27-110.
DE BUSSCHERE, C., “Wijziging van het huwelijksstelsel tijdens het huwelijk. Enkele capita selecta,”,
Not.Fisc.M. 1990, 189-219.
DE BUSSCHERE, C., "De wettelijke opdracht van de diverse notarissen aangewezen in het raam van
de gerechtelijke omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot", RW 2010-
11, 130-143.
DE NOLF, E., "De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e)",
Notariaat 2008, afl. 7, 1-8.
DENUIT, M. en LEDOUX, J.-L., "Capitalisation de l'usufruit. 'Tables Ledoux' 2007", RNB 2007, 174-
187.
DENUIT, M. en LEDOUX, J.-L., “Capitalisation de l’usufruit. ‘Tables Ledoux’ 2011”, RNB 2011, 370-
384.
DE WULF, C., "Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, het recht van omzetting en de
toewijzing in volle eigendom", T.Not. 2006, afl. 3, 115-125.
JAUMAIN, C., "Waardering van het vruchtgebruik in het burgerlijk recht", T.Not. 2012, afl. 5, 254-
282.
JAUMAIN, C., "Keuze van de waarderingsrentevoet: een opiniepeiling", T.Not. 2012, afl. 5, 283-285.
LEDOUX, J.-L., “L’évaluation de l’usufruit converti. Nouvelles tables commentées”, RNB 1995, 226-
235.
135
MAYEUR, A., “Droits successoraux du cohabitant légal survivant”, Droits de succession 2007, afl. 8,
1-4.
PUELINCKX-COENE, M., “De grote promotie van de langstlevende echtgenote. Beschouwingen bij de
integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, TPR 1981, 593-747.
PUELINCKX-COENE, M. en VERSTRAETE, J., "Overzicht van rechtspraak: erfenissen (1978-1987)", TPR
1988, 907-1027.
PUELINCKX-COENE, M., "De omzetbaarheid van vruchtgebruik dat bij huwelijksvoordeel werd
toegekend", T.Not. 1992, 275-293.
PUELINCKX-COENE, M., VERSTRAETE, J. en GEELHAND, N., “Overzicht van rechtspraak: erfenissen
(1988-1995)”, TPR 1997, 133-480.
PUELINCKX-COENE, M., VERSTRAETE, J., GEELHAND, N., VERHAERT, I. en BARBAIX, R., “Overzicht van
rechtspraak: erfenissen (1996-2004)”, TPR 2005, 449-744.
PUELINCKX-COENE, M., “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langst-
levende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1895-1992.
SCHRYVERS, J., "Problemen bij omzetting vruchtgebruik langstlevende echtgenoot", Juristenkrant
2005, afl. 118, 3.
SCHRYVERS, J., Sterfte- en kapitalisatietafels bij de berekening van de omzetting van vruchtgebruik
naar kapitaal, http://tablesschryvers.be/sites/default/files/conversie.pdf, 2011, 4 p.
SCHRYVERS, J., "La conversion du l'usufruit du conjoint survivant", J.T. 2006, 37-42.
SCHRYVERS, J., "De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik", T.Not.
2007, afl. 12, 641-651.
SPRUYT, E., “Het hervormd Vlaams verdelingsrecht: een oude dame in een fonkelnieuwe jurk”,
T.Not. 2012, afl. 11, 572-620.
STERCKX, D., “La controverse des valeurs de l’usufruit”, JT 2002, afl. 6061, 521-524.
STORME, M.E., "Noch terugwerking, noch overdracht: bij verdeling of aanwas verkrijgt men niets
wat men al niet heeft. Tegelijk een bijdrage over de Gesamthand in ons recht", TPR 2004, 653-
683.
VERBEKE, A., "Creatief met vruchtgebruik", T.Not. 1999, 530-579.
VERHAEGHE, I., "Notariële topics m.b.t. de rangregeling", T.Not. 2010, 650-665.
136
VERSTAPPEN, J., “Vruchtgebruik en blote eigendom bij onroerende en roerende goederen – Fiscale
aspecten”, T.Not. 1999, 494-529.
VERSTRAETE, J., “Erfrecht en familierecht. De toestand van de nieuw samengestelde gezinnen.”,
T.Not. 2010, 373-380.
VERSTRAETE, J., "Zin en onzin van het verdelingsbeding", T. Not. 2010, afl. 6, 313-315.
Elektronische bronnen
JAUMAIN, C., “Waardering van het vruchtgebruik in het burgerlijk recht. Een synthesemethode.”,
http://www.christian-jaumain.be/pdf/FULLN.pdf.
SCHRYVERS, J., “Tafels Schryvers-Aoust 2011, Wat verstaat men onder prospectieve sterfte en hoe
berekent men ze?”, http://www.tafelsschryvers.be/sites/default/files/JSA_Tafel.pdf.