DE MUNTKLAPPER - Nu naar

7
www.egmp.be DE MUNTKLAPPER EUROPEES GENOOTSCHAP VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE vzw Koninklijke Vereniging Driemaandelijks tijdschrift - 72 - oktober-november-december 2011 Mode naar de laatste snit in staal gesneden Nieuwjaarspenningen van de Habsburgers in de Nederlanden Jacques Roëttiers, Nieuwjaarspenning voor het jaar 1740, Kenis 192 – Jean Elsen, veiling 100-133, 29 maart 2009, koper, 34 mm. In de achttiende eeuw liet het bewind van de Oostenrijkse Nederlanden nieuwjaars- penningen slaan als geschenk voor relaties en hoogwaardigheidsbekleders 1 . Deze penningen waren in de regel van zilver en hadden een gemiddelde oplage van 480 exemplaren 2 . Op de voorzijde van de penning stond de bewindvoerder van dat moment en op de keerzijde een actuele gebeurtenis in beeld of woord. Het uitgeven van dergelijke penningen stoelde op een oude traditie en tijdens het Oostenrijkse bewind van de Zuidelijke Nederlanden verscheen er tussen 1717 en 1793 goeddeels elk jaar een nieuwe penning. In een tijdsbestek van een kleine eeuw werden de bustes uiteraard een aantal keren vervangen. Tot 1726 sierde het hoofd van keizer Karel VI de nieuwjaarspenningen. Daarna prijkte zijn zuster Maria-Elisabeth als landvoogdes op de penningen. Na haar overlijden in 1741 verscheen hertog Karel van Lotharingen op de voorzijde die op zijn beurt in 1776 door het echtpaar Maria Christina van Oostenrijk en Albert Casimir van Saksen-Teschen werd opgevolgd. De hekkensluiter was aartshertog Karel Lodewijk die nauwelijks een jaar gouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden was en slechts op één nieuwjaarspenning werd afgebeeld. Verantwoordelijke uitgever : L. VERBIST, Berkelei 31, 2860 SINT-KATELIJNE-WAVER Afgifte Kantoor Gent X P209161

Transcript of DE MUNTKLAPPER - Nu naar

www.egmp.be

DE MUNTKLAPPER EUROPEES GENOOTSCHAP VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE vzw

Koninklijke Vereniging

Driemaandelijks tijdschrift - 72 - oktober-november-december 2011

Mode naar de laatste snit in staal gesneden Nieuwjaarspenningen van de Habsburgers in de Nederlanden

Jacques Roëttiers, Nieuwjaarspenning voor het jaar 1740,

Kenis 192 – Jean Elsen, veiling 100-133, 29 maart 2009, koper, 34 mm. In de achttiende eeuw liet het bewind van de Oostenrijkse Nederlanden nieuwjaars-penningen slaan als geschenk voor relaties en hoogwaardigheidsbekleders1. Deze penningen waren in de regel van zilver en hadden een gemiddelde oplage van 480 exemplaren2. Op de voorzijde van de penning stond de bewindvoerder van dat moment en op de keerzijde een actuele gebeurtenis in beeld of woord. Het uitgeven van dergelijke penningen stoelde op een oude traditie en tijdens het Oostenrijkse bewind van de Zuidelijke Nederlanden verscheen er tussen 1717 en 1793 goeddeels elk jaar een nieuwe penning.

In een tijdsbestek van een kleine eeuw werden de bustes uiteraard een aantal keren vervangen. Tot 1726 sierde het hoofd van keizer Karel VI de nieuwjaarspenningen. Daarna prijkte zijn zuster Maria-Elisabeth als landvoogdes op de penningen. Na haar overlijden in 1741 verscheen hertog Karel van Lotharingen op de voorzijde die op zijn beurt in 1776 door het echtpaar Maria Christina van Oostenrijk en Albert Casimir van Saksen-Teschen werd opgevolgd. De hekkensluiter was aartshertog Karel Lodewijk die nauwelijks een jaar gouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden was en slechts op één nieuwjaarspenning werd afgebeeld.

Verantwoordelijke uitgever : L. VERBIST, Berkelei 31, 2860 SINT-KATELIJNE-WAVER

Afgifte Kantoor Gent X P209161

2

Verschillende graveurs hebben in de achttiende eeuw de stempels geleverd voor de nieuwjaarspenningen, te beginnen met vertegenwoordigers van het geslacht Roëttiers3: Philippe en Philippe-Louis Roëttiers, vanaf 1734 opgevolgd door Jacques Roëttiers. De penning voor 1771 werd gemaakt door de Oostenrijkse medailleur Johann Martin Krafft4. Na de dood van Jacques Roëttiers in 1772 maakte Jean-Baptiste Harrewyn de stempels voor de vier opvolgende jaren. Daarna brak het tijdperk van Theodoor van Berckel aan dat in 1776 begon en dat tot het einde van het Oostenrijkse bewind in 1794 zou duren.

Jacques Roëttiers, Nieuwjaarspenning voor het jaar 1766,

Kenis 210 – Jean Elsen, veiling 100-165, 29 maart 2009, zilver, 33 mm.

Vooral in de eerste periode lag de nadruk vooral op de keerzijde van de penning. Door middel van vaak fraaie afbeeldingen werd de actualiteit belicht. De portretten op de voorzijde waren daarentegen jaar in jaar uit nagenoeg hetzelfde, met misschien nog als grootste verandering dat Jacques Roëttiers het profiel van hertog Karel vanaf 1763 van rechts naar links wendde.

Jean-Baptiste Harrewyn was enkele jaren voor de dood van Jacques Roëttiers in feite al de maker van de stempels voor de nieuwjaarspenningen. Hij gebruikte de poinçoenen5 van Roëttiers voor de buste, maar sneed zelf de stempels voor de keerzijde. Toen Jacques Roëttiers overleed, werd tamelijk radicaal gebroken met de traditionele ronde penningvorm. In plaats daarvan kwamen er achthoekige penningen waarop de buste van hertog Karel weer naar rechts was gewend.

Harrewyn maakte vier achtereenvolgende jaren achthoekige penningen met een vrijwel identieke voorzijde. Met uitzondering van de laatste stond op de keerzijde alleen tekst. De laatste penning uit die serie is interessant omdat die de overgang naar het werk van Van Berckel markeert. Deze penning had als thema de oprichting van het standbeeld van Karel van Lorreinen voor diens paleis in Brussel.

Jean-Baptiste Harrewyn, Nieuwjaarspenning voor het jaar 1776 (gemaakt in 1775), Kenis 219 – Jean Elsen, veiling 100-178, 29 maart 2009, zilver, achthoekig 36 mm.

In 1775 was Roëttiers al een aantal jaren overleden en de post van graveur-generaal

3

aan de Munt van Brussel was nog steeds vacant. De graveur-generaal had de eindverantwoordelijkheid over het stempelatelier en zorgde voor de vervaardiging van alle moederstempels voor zowel munten als penningen. Harrewyn was gegadigde voor de functie. Hij was tot dan toe graveur-particulier, de verantwoordelijke voor de muntstempelproductie. Hoewel Harrewyn bepaalde voorrechten had, kwam hij niet in aanmerking omdat hij het artistiek niveau ontbeerde dat van de graveur-generaal werd verlangd. Intussen was het bewind er nog niet in geslaagd om een goede en beschikbare opvolger te vinden.

Theodoor van Berckel, Oprichting standbeeld Karel van Lorreinen in 1775,

Kenis 69 – Jean Elsen, veiling 100-51, 29 maart 2009, zilver, 39 mm.

Ook Theodoor Victor van Berckel had belangstelling voor de vacante post. Niet lang na de dood van Roëttiers solliciteerde hij, maar werd afgewezen omdat zijn eisen niet werden geaccepteerd. Bovendien ging de voorkeur uit naar de eerder genoemde Krafft, maar het lukte niet om hem naar Brussel te krijgen6. Van Berckel was als zelfstandig graveur in Rotterdam gevestigd. Hij maakte in 1775 enkele penningen voor de Brabantse en Vlaamse markt waarmee hij zijn naamsbekendheid in die contreien hoopte te vestigen7. In het jaar dat Harrewyn de nieuwjaarspenning met het standbeeld van hertog Karel vervaardigde, maakte Van Berckel een penning met exact hetzelfde onderwerp. De penning van Harrewyn was achthoekig, die van Van Berckel rond, maar het belangrijkste verschil zat in de kwaliteit. Korte tijd later schreef Van Berckel zich in voor een concours dat de nieuwe graveur-generaal moest opleveren. Hij slaagde met vlag en wimpel. Saillant was dat Harrewyn niet aan het concours deelnam8.

Theodoor van Berckel, Nieuwjaarspenning voor het jaar 1779,

Kenis 222 – Jean Elsen, veiling 100-181, 29 maart 2009, zilver, achthoekig, 34 mm.

In zijn nieuwe arbeidsbetrekking maakte Van Berckel in navolging van Harrewyn achthoekige nieuwjaarspenningen. Op de voorzijde het verplichte portret van de bewindvoerder, op de keerzijde alleen tekst met wat ornamenten. Het is altijd de vraag welke beperkingen er bij zulke opdrachten werden opgelegd. Koos Van Berckel

4

zelf voor de achthoek? Was het zijn eigen idee om de keerzijde alleen van tekst te voorzien, of was dat voorgeschreven? Binnen de marges zag Van Berckel kennelijk genoeg mogelijkheden om meer uit het ontwerp te halen dan er in leek te zitten. Als men de penningen van zijn voorgangers bestudeert, blijkt dat zij tamelijk vlakke en vrijwel identieke portretbustes graveerden. Van Berckel legde daarentegen veel nadruk op de expressie van het portret. Hij koos er bovendien voor om de reliëfs zo hoog mogelijk te maken.

Zijn eerste vier nieuwjaarspenningen dragen het portret van hertog Karel met het imposante hoofd van een man die in weelde leefde. Voor wie niet goed kijkt lijken de penningen op elkaar, maar voor de oplettende kijker, zijn de verschillen duidelijk. Het gelaat is het enige dat elk jaar hetzelfde bleef, maar de aankleding en het kapsel zijn telkens verschillend. Over de borstplaat plooide Van Berckel ieder jaar nieuwe draperieën en ook het weelderige haar werd steeds op een andere manier gekapt. Na de dood van hertog Karel in 1780, volgde het echtpaar Albert en Maria Christina hem op. Ook bij de 11 nieuwjaarspenningen die hun bewind opleverde, was de gezichtsuitdrukking steeds gelijk, maar de aankleding en coiffure was dat in het geheel niet. Van Berckel leefde zich vooral uit op de schitterende haardracht van de aartshertogin. Geheel volgens de rococomode werd het haar hoog opgestoken en met pijpenkrullen versierd. Ook haar jurken zijn met smaak vormgegeven. Hertog Albert werd voorzien van kurassen, toga’s, sjerps, ridderordes en pruiken met wapperende paardenstaarten in steeds wisselende samenstelling.

Theodoor van Berckel, Nieuwjaarspenning voor het jaar 1783,

Kenis 226 – Jean Elsen, veiling 100-186, 29 maart 2009, zilver, achthoekig, 34 mm.

Ter vergelijking: Theodoor van Berckel, Nieuwjaarspenning voor het jaar 1791,

Kenis 233 – Jean Elsen, veiling 100-193, 29 maart 2009, zilver, achthoekig, 34 mm.

Van Berckel ging met het maken van deze stempels heel geraffineerd te werk. Ik zal proberen een tipje van de “rococo”sluier op te lichten. In het gebouw van de Koninklijke Munt van België wordt een groot aantal stempels van Van Berckel bewaard. Naast werkmatrijzen zijn er ook nog poinçoenen aanwezig. Uit bestudering van de stempels is veel van de werkwijze te reconstrueren. Aan de hand van een

5

portretbuste van keizerin Maria Theresia valt dat duidelijk op te maken. Van Berckel maakte in zacht staal een poinçoen, dat wil zeggen een opwaartse moederstempel, met daarop de buste van Maria Theresia. Hij liet echter een groot deel van haar kapsel achterwege. We kijken daarom naar de gedeeltelijk kale schedel van de keizerin. Ook zijn haar schouders naakt. Na het snijden van de buste in staal werd de poinçoen verhit tot het roodgloeiend was. Daarna werd het staal plotseling afgekoeld. Hierdoor werd het hard en daarmee geschikt om er krachten op uit te oefenen.

Poinçoen met opwaartse buste van Maria Theresia. Collectie: KMB, Lippens 754.

Na het afwerken van de harde moederstempel maakte Van Berckel hiermee onder een pers in een ander blok zacht staal een afdruk. Vervolgens voorzag Van Berckel de keizerin in het zachte staal met de hulp van graveergereedschap, zoals burijnen en ponsen, van een kapsel en kleding. Daarna werd er met slagletterponsen een legende in de stempels geklopt en was de stempel klaar om gehard te worden. Na het afwerken van de werkstempels kon de penningproductie beginnen.

Onvoltooide inwaartse stempel: Maria Theresia met decolleté, sluier en diadeem.

Collectie: KMB, Lippens 753.

6

Werkstempel met rondtekst: Maria Theresia met decolleté, sluier en diadeem.

Let op de verschillen in het kapsel en tenue op deze en de vorige foto. Collectie: KMB, Lippens 752

Uiteraard was de werkwijze in werkelijkheid ingewikkelder. Maar het stelde Van Berckel in staat om steeds weer met verrassende variaties op hetzelfde thema te komen. Hoewel hij niet de bedenker van deze methode was, paste hij haar zeer virtuoos toe. De resultaten daarvan vielen zeer in de smaak. Door zijn werk tilde Van Berckel de penningkunst van de Zuidelijke Nederlanden, met zijn goed gelijkende portretten en de verfijnde uitvoering van de stempels, naar een sinds lange tijd ongekend hoog peil.

Lei Lennaerts Met dank aan: Jean Elsen & ses fils s.a. – Brussel De Koninklijke Munt van België – Brussel Mw. G. van der Meer – Den Haag

Naschrift: Op de website van het Van Berckel Genootschap staat een animatie waarop goed te zien is hoe de nieuwjaarspenningen met de portretten van Maria Christina van Oostenrijk en Albert Casimir van Saksen-Teschen van jaar tot jaar veranderden. Zie: www.theodoorvanberckel.nl/biografie4.htm (onder aan de pagina).

Lei Lennaerts (1965) is graveur/stempelmaker. Hij woont en werkt in ’s-Hertogen-bosch. Hij is medeoprichter van het Van Berckel Genootschap, dat zich bezighoudt met de bestudering en promotie van het leven en werk van Theodoor Victor van Berckel. 1 Het territorium van de gewesten die voor een belangrijk deel het huidige België vormden, werden van 1434 tot 1794 achtereenvolgens door Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse heersers bestuurd. Vanwege ingewikkelde erfeniskwesties kwamen de Zuidelijke Nederlanden vanaf 1714 in handen van de Oostenrijkse tak van het huis Habsburg. De achtereenvolgende keizers Karel VI, Maria Theresia, Josef II, Leopold II en Franciscus II mochten zich hertog van Brabant, graaf van Vlaanderen, etc. noemen. In hun naam stelden zij landvoogden aan die de Nederlanden vanuit Brussel bestuurden. De bekendste en meest geliefde landvoogd uit die periode was Karel Alexander, hertog van Lotharingen en Bar. Hij was de zwager van keizerin Maria Theresia. Karel van Lorreinen, zoals hij beter bekend was, voerde tot zijn dood in 1780 het bewind. Zie ook: De Aufklärung in Munt en Medaille 1683-1794, en Karel Alexander van Lotharingen, gouverneur-generaal van de Oostenrijkse Nederlanden. Beide tentoonstellings-catalogi in het kader van Europalia 87 Oostenrijk, Drukkerij der Nationale Bank België, Brussel, 1987.

7

2 Catalogue des Médailles et Jetons des Pays-Bas Autrichiens 1714-1794 – Y. Kenis, pagina 145 en volgende. 3 Het van oorsprong Vlaamse geslacht Roëttiers leverde generaties lang stempelsnijders aan de munthuizen van Parijs, Londen en Brussel. Voor nadere achtergronden bij het geslacht Roëttiers in de Oostenrijkse Nederlanden: Les Roettiers, graveurs en médaille des Pays-Bas Méridionaux – J. Bingen. (Bruxelles, 1952; Mémoires de l’Académie royale de Belgique, Classe des Beaux-arts 8). 4 Kenis 62 ; Catalogue des Médailles et Jetons des Pays-Bas Autrichiens 1714-1794 – Y. Kenis, p. 70 en Bernhard Koch: Krafft, Johann Martin (1738-1781). In: Neue Deutsche Biographie (NDB). Band 12, Duncker & Humblot, Berlijn 1980, p. 648 en 649. 5 Een poinçoen wordt ook wel moederstempel genoemd. 6 G. Cumont, Histoire du concours auquel fut soumis T. van Berckel, Revue belge de Numis-matique, 1887, p. 205-224 en 1889, p. 580-586. 7 Bijvoorbeeld een herdenkingspenning voor het jubileum van Sint-Rombout, de patroonheilige van Mechelen, Kenis 351. 8 G. Cumont, Histoire du concours auquel soumis Théodore van Berckel pour obtenir le titre de Graveur général de la Monnaie, à Bruxelles – Bruxelles: Fr. Gobbaerts, 1887 – Extrait de la Revue belge de Numismatique.

Jeugdportret van Theodoor Victor van Berckel geschilderd door diens broer Rutger.

Schilderij uit particulier bezit, ca. 40 x 50 cm.