De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70...

24
Jaargang 15, nummer 2, december 2010 Hobéon is de strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties. Bulletin van Hobéon Groep B.V. Sprookje of werkelijkheid? De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Aktueel In deze Special o.a.: Trends in marktonderzoek Toekomstbestendige talentontwikkeling Instellingsportretten

Transcript of De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70...

Page 1: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

Jaargang 15, nummer 2, december 2010

Hobéon is de strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties.

Bulletin van Hobéon Groep B.V.

Sprookjeof werkelijkheid?

De marktrelevantie van het beroepsonderwijs

Aktueel

In deze Special o.a.:• Trends in marktonderzoek

• Toekomstbestendige talentontwikkeling

• Instellingsportretten

Page 2: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

Adres

Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag.

Telefoon 070 3066800, telefax 070 3066870.

Email: [email protected]

Website: www.hobeon.nl, www.skocert.nl en www.hobeon-services.nl/blog

Twitter: http://twitter.com/hobeon

Hobéon is de strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties.

Het bedrijf heeft een uitgebreid relatiebestand in:

• hoger onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

• Kennisgedreven grootbedrijf, MKB en startende ondernemers

• Organisaties en instellingen op het gebied van kunst, architectuur,

cultuur en monumentenzorg.

Vanaf 29 november 2010 is het nieuwe adres

Lange Voorhout 142514 ED Den Haag

Onder 1 dak, onder 1 naam.

2

Inhoud

Marktrelevantie van het beroepsonderwijs 3

De luiken moeten open. Hoe kunnen onderwijsorganisatie 4 de markt bedienen

Trends in marktonderzoek. Wat verwachten studenten 6 en de arbeidsmarkt van een beroepsopleiding

Bedrijfsleven en onderwijs: niet op elkaars stoel, wel aan 8 dezelfde tafel, interview VNO-NCW/MKB Nederland

De assortimentsscan: Strategische herijking 11 opleidingsaanbod

Toekomstbestendige talent ontwikkeling: 12 the creative classroom

Hoe reageert ROC Nova College op de omgeving 14

Hoe reageren hbo opleidingen op hun omgeving; 16 Domein Techniek HvA als voorbeeld

Instellingsportretten Hogeschool Leiden en Hogeschool Zuyd 18

Versterking van de keten, hbo en bedrijfsleven vinden elkaar 22

Attentie!Hobéon is verhuisd

3

Page 3: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

Sprookje of werkelijkheid?

In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse

ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij maakten de

arbeidsmarkt veelkleuriger en dynamischer, in rap tempo

kwamen er nieuwe functies en beroepen bij. Bovendien leerde

een groeiende groep jongeren door na de middelbare school.

Het beroepsonderwijs ontwikkelde in antwoord op deze nieuwe

vragen nieuwe opleidingen. Scholen fuseerden tot grootschalige

opleidingsinstituten om beter in te kunnen spelen op de actuele

ontwikkelingen. De toegenomen complexiteit riep een nieuwe

vraag op: wie stemt het onderwijs af op de veranderende vraag?

Commissies als Wagner en Rauwenhoff deden voorstellen voor

nieuwe arrangementen tussen onderwijs en werkveld. De landelijke

overheid probeerde via integrale planning en capaciteitsplanning

precies te bepalen hoeveel van elke opleiding nodig was.

Anno 2010 volgen wetenschappelijke en technologische

innovaties elkaar voortdurend op. Het aantal beroepen dijt

verder uit en functies worden voor de niet-ingewijden steeds

meer ‘fuzzy’. Behalve leraar, lasser en laborant behoort

tegenwoordig ook leasure manager of loopbaancoach tot de

mogelijkheden. Daarbij wordt de instroom steeds veelkleuriger:

van jongeren met zeer diverse bagage en verwachtingen tot

werkenden met specifieke opleidingsbehoeften.

Tot slot beïnvloedt de overheid het speelveld met nieuwe

maatregelen op het gebied van bekostiging, planning en toezicht.

De combinatie van maatwerk, transparantie én doelmatigheid

maakt het opleidingsaanbod welhaast tot een gordiaanse knoop.

Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de scholen?

Hoe anticiperen zij op de toekomst, welke kansen zien zij voor

de markt en voor zichzelf?

In deze special belichten we de marktrelevantie van het beroeps-

onderwijs vanuit verschillende perspectieven en staan we stil

bij nieuwe samenwerkingsrelaties tussen scholen, werkveld en

regionale overheden. In onze adviespraktijk bouwen we vaak en

graag mee aan die nieuwe arrangementen en zien we mooie,

perspectiefrijke resultaten, zowel op regionaal als op sectoraal niveau.

We signaleren in deze special onder meer trends in marktonderzoek

en brengen de primeur van ‘docent 3.0’, met inspirerende

ontwikkelingsmogelijkheden voor de professionals in het onderwijs.

We hopen met dit nummer bij te dragen aan een lange en

gelukkige verbintenis tussen beroepsonderwijs en markt.

De redactie

3

Er was eens tijd dat het Land van Onderwijs en Werk blaakte van eenvoud. De arbeidsmarkt was helder afgebakend en scholen leidden jongeren op voor een overzichtelijk aantal beroepen en functies; voor leraar bijvoorbeeld, of voor lasser of laborant. Scholen waren bovendien opgericht voor en vaak ook door specifieke sectoren, waardoor er veel contact was met de arbeidsmarkt.

De marktrelevantie van het beroepsonderwijs

Page 4: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

4 5

'Opleiders bewijzen zichzelf en instromers een dienst door zich een

scherper profiel aan te meten.'

'Om de ambitie van kennisinstituut waar te maken moeten

onderwijsinstellingen keuzes maken voor kernthema’s en continu

investeren in kennisontwikkeling.'

Explosie aan functies en beroepenHet beroepenveld is constant in ontwikkeling. Sinds 1975 is het

aantal functies en beroepen geëxplodeerd, van 5.500 tot ruim

30.000 anno 2010. Niet alleen is het aantal toegenomen, ook de

aard van de beroepen is sterk veranderd. Waren beroepen voorheen

redelijk helder omschreven, sinds een aantal jaren is het een stuk

moeilijker om in een paar woorden te duiden wat een functie precies

inhoudt en wat iemand doet. Bij een groot aantal beroepen en functies

hebben jongeren geen enkele referentie, te meer omdat ook hun

ouders nooit met deze beroepen en functies in aanraking zijn geweest.

De enorme diversiteit aan functies en het gebrek aan referenties

maken het voor hen steeds moeilijker om de juiste opleiding te kiezen.

Dat stelt de onderwijsinstellingen voor een bijzondere uitdaging:

ze moeten veel helderder maken waarvoor ze opleiden.

Keuze voor kernthema’s

Het is de opdracht aan het onderwijs om ontwikkelingen in de

markt te vertalen naar een relevant programma-aanbod, maar het

wordt voor roc’s en hogescholen een steeds grotere opgave om alle

geschetste ontwikkeling bij te houden. Het is overigens de vraag of ze

dat ook moeten willen. Opleiders bewijzen zichzelf en instromers een

dienst door zich een scherper profiel aan te meten: je kunt bij ons vele

opleidingen volgen, maar dit zijn de leidende thema’s waarbinnen

we je extra kunnen begeleiden in je verdere ontwikkeling. Ik zie deze

ontwikkeling nu al komen. In het kader van bijvoorbeeld de vorming

van een nieuw strategisch plan zijn meerdere instellingen bezig met

het doordenken en aanscherpen van hun profiel. Een aantal is daar al

verder in. Wageningen Universiteit en Van Hall Larenstein profileren

zich bijvoorbeeld vrij scherp met drie kernthema’s: gezondheid,

leefmilieu en voeding.

Commissie Veerman

Het voorstel voor een toekomstige inrichting van het hoger onderwijs,

dat in april 2010 door de Commissie Veerman werd gepresenteerd,

ondersteunt deze beweging, en terecht. Hoewel de commissie zich

expliciet heeft uitgesproken over het hbo, gaat het voorstel in mijn visie

evenzeer op voor roc’s. Een van de belangrijkste aanbevelingen is dat

de overheid onderwijsinstellingen, waar nodig, moet prikkelen om zich

duidelijker te profileren. Het voorstel zal ook de opmaat kunnen zijn

naar missiegedreven financiering. Scholen worden zo gestimuleerd om

binnen hun brede aanbod zwaartepunten te kiezen en zich, gegeven de

ontwikkelingen in de demografie en de arbeidsmarkt en in samenspraak

met andere partijen in de regio, op een aantal specifieke thema’s te

profileren. Dat biedt opleiders de mogelijkheid om, buiten een aantal

basisopleidingen en cursussen die gehandhaafd blijven, op een aantal

terreinen meer te investeren in opleidingen en cursussen.

Investeren in kennisontwikkelingDe ontwikkelingen in technologie en arbeidsmarkt gaan razendsnel.

Willen roc’s en hogescholen bijblijven en ook écht bijdragen aan

de ontwikkeling van die vele beroepen en functies waarvoor ze

opleiden, dan zullen ze flink moeten investeren in vernieuwing.

Veel onderwijsinstellingen hebben de ambitie om een kennisinstituut

te zijn of te worden. Neem je die ambitie serieus, dan betekent dat dat

opnieuw keuzes gemaakt moeten worden. Bovendien zullen scholen

meer werk moeten maken van kennisontwikkeling. In het hoger

onderwijs wordt die functie in toenemende mate ondergebracht in

lectoraten. We zijn betrokken bij de ontwikkeling en beoordeling

van veel lectoraten en ik ben er van overtuigd dat hun betekenis de

komende jaren nog veel belangrijker kan én moet worden. Maar de

opdracht van kennisontwikkeling geldt ook voor roc’s. De meeste

roc’s zijn nu uitvoerder van de kwalificatiedossiers. Zij zouden er

goed aan doen het voorbeeld van de hogescholen na te volgen en

ook lectoraten of vergelijkbare functies te ontwikkelen. Daarmee

slaan ze twee vliegen in een klap: ze innoveren mee met bedrijven

én innoveren tegelijkertijd het docentencorps en hun programma’s.

Herdefiniëring van het lectoraat

In 2002 deden de eerste lectoren hun intrede in het hbo. Inmiddels zijn

we toe aan een nieuwe fase, waarin het lectoraat sterker moet worden

De luiken moeten openDrie ontwikkelingen bepalen de komende jaren het operen van onderwijsinstellingen in relatie tot de arbeidsmarkt en de instroommarkt: de explosieve groei aan functies en beroepen, de noodzaak om in kennis te investeren en de tendens om de krachten te bundelen in regionale samenwerkingsverbanden. Hoe kunnen onderwijsorganisaties die de markt continu willen bedienen hierop inspelen?

Door Fred de Bruijn

Page 5: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

4 5

pitje, maar de verwachting is dat deze de komende jaren zullen groeien

met 30-50%. Dat is meer dan alleen een inhaalvraag. Daarnaast zullen veel

particulieren zich willen laten bijscholen zodra de markt weer aantrekt.

Die markt ontwikkelt zich bovendien razendsnel, zeker in technologisch

opzicht. Tel daar de vergrijzing en de demografische ontwikkeling met

dalende aanwas van jongeren bij op en het wordt duidelijk dat deze

ontwikkeling naar een gezamenlijke kennisagenda onontkoombaar is.

Blik naar buiten

Het vereist nogal wat van scholen ten aanzien van de externe oriëntatie

om hierop te anticiperen. Ze zullen, samen met partijen in de regio, hun

keuzes moeten maken. Roc’s en hogescholen zullen in dit kader ook

hechter moeten gaan samenwerken dan nu het geval is. Ook op dit terrein

is Hobéon actief. We brengen partijen bij elkaar, regisseren het proces en

definiëren innovatieagenda’s rond bepaalde thema’s, vaak dwars door de

doorgaande leerweg heen.

Recente voorbeelden zijn het ontwikkelen van regionale competence

centres van, voor en door onderwijs en bedrijfsleven, of het begeleiden van

een consortium van hogescholen op het gebied van robotica en mecha-

tronica. In Brabant ondersteunen en ontwikkelen we al jaren de regionale

agenda van basisonderwijs tot en met hbo, bedrijfsleven en overheid op

het gebied van techniekpromotie. Op maritiem gebied zijn we momenteel

coördinator van een steeds hechter cluster van onderwijsinstellingen in

het vmbo, mbo en hbo, gericht op versterking van de doorgaande leerlijn,

kwaliteitsverbetering en kennisontwikkeling voor en met het werkveld.

Consortia als deze hebben dan ook de toekomst en bieden geweldige

mogelijkheden als het gaat om onderwijs, scholing, onderzoek en

erkenning van verworven competenties (EVC) voor een veel bredere

doelgroep dan de huidige. Wie dit laat liggen bewijst noch zichzelf,

noch de regio een dienst. Mijn advies is om de luiken open te gooien,

duidelijker te profileren en te werken aan een gedeelde kennisagenda.

Vanzelfsprekend willen we daaraan graag een bijdrage leveren.

Fred de Bruijn is in uiteenlopende

functies betrokken bij de vernieuwing

van beroepsonderwijs en hoger

onderwijs. Zowel bij afzonderlijke

onderwijsinstellingen, regionaal en

op landelijk niveau coördineert of

ondersteunt hij vernieuwingstrajecten.

Vertrekpunt daarbij is vrijwel altijd een

betere aansluiting van het onderwijs

op de wensen van nieuwe generatie leerlingen/studenten en van het

bedrijfsleven. Tot zijn belangrijkste activiteiten behoren:

• Ontwikkeling, fundraising en management van grootschalige

onderwijsinnovaties (landelijk of regionaal) op het gebied van

technologieën en zorgsystemen in vmbo-mbo-hbo.

• Restyling’ van opleidingen: d.w.z. integrale vernieuwing (inhoudelijk -

onderwijskundig - organisatorisch) vanuit een strategische heroriëntatie.

• Marktonderzoek en advisering inzake de strategische positionering,

inhoud en organisatie van onderwijsinstellingen, opleidingen,

kenniscentra en lectoraten.

Fred de Bruijn is met regelmaat lead auditor bij beoordelingstrajecten van

onderwijs en onderzoek in het hoger onderwijs en bij EVC-centra.

geïntegreerd in het primaire proces. Dat vraagt om herdefiniëring

van het primaire proces van hogescholen, waarbij het accent

verschuift van onderwijs geven, naar het vertalen van kennisvragen

uit de maatschappelijke omgeving naar een aanbod van opleidingen,

onderzoek en andere vormen van kennisoverdracht.

De onderwijsagenda van de hogeschool evolueert zo tot kennisagenda.

Die agenda is niet het particuliere eigendom van de hogeschool, maar

wordt mede bepaald én mogelijk gemaakt door de maatschappelijke

organisaties waartoe de hogeschool zich verhoudt. Direct en indirect,

via concrete onderzoeksprojecten en de scholing die daaruit voortkomt

voor het onderwijs, wordt daarmee ook het werkveld vernieuwd.

Lectoren vervullen in dit proces een waardevolle brugfunctie. Die

vertaalslag zou ik, zoals gezegd, ook willen zien bij roc’s. Innovatie is

immers niet alleen voorbehouden aan topinnovators die high tech

innoveren. Er zijn tal van vernieuwende bedrijven die op een meer

praktische manier eveneens bezig zijn met vernieuwing van processen

en producten. Roc’s die hierop inzetten bedienen de arbeidsmarkt

én de mensen die ze opleiden met nieuwe kennis. Ook hierin geldt

dat keuzes gemaakt moeten worden. Hobéon ondersteunt roc’s en

hogescholen die samen lectoraten willen ontwikkelen.

Docent 3.0

De ontwikkeling van onderwijsagenda naar kennisagenda heeft ook

gevolgen voor de loopbaanmogelijkheden van docenten en het

HRM-beleid van roc’s en hogescholen. De docent 1.0, de klassieke

schoolmeester die alles kon en deed, vooral voor de klas, heeft zich de

afgelopen tien tot vijftien jaar al geëvolueerd tot docent 2.0. Binnen

het pedagogisch-didactische domein professionaliseert hij of zij zich

tot tutor, mentor, studieloopbaanbegeleider, assessor en dergelijke.

In mijn visie komt er daarnaast nu ruimte voor een docent 3.0, die

kennisvragen van buiten vertaalt naar het onderwijs. Deze docent

heeft kenmerken van de lector: hij of zij opereert meer extern en vertaalt

nieuwe ontwikkelingen in het veld naar onderwijs, onderzoek en

andere activiteiten van de instelling. Deze invulling biedt een prachtige

ontwikkelingsruimte voor docenten met een sterke inhoudelijke drive.

KennisagendaDe derde ontwikkeling hangt hiermee nauw samen. Vernieuwen

kun je niet meer alleen. Partnerships zijn geboden; met andere

onderwijsinstellingen in de keten, met marktpartijen en

kennisinstellingen. Om structureel tegemoet te komen aan vragen uit

de markt zullen onderwijs instellingen in samenspraak met de andere

partijen, zoals branches, over heden en de Kamer van Koophandel,

een kennisagenda moeten ontwikkelen. Dat kan regionaal zijn,

waarbij de regio in het ene geval overigens de stad kan zijn en in het

andere de hele wereld, of gerelateerd aan een specifieke sector. De

onderwijsinstelling kan daarin leidend of één van de partners zijn.

Nieuwe vragen

Binnen deze kennisagenda zal het bedrijfsleven ook steeds meer

de directe klant zijn van onderwijsinstellingen. Als gevolg van de

economische recessie staan de scholingsbudgetten nu nog op een laag

Page 6: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

6 7

In het kader van macrodoelmatigheid beoordeelt de Commissie

Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) sinds juli 2009 de aanvragen

voor nieuwe, bekostigde hbo opleidingen. De CDHO brengt hierover

advies uit aan de Minister van OCW. Commerciële opleidingen vallen

buiten dit bestel, maar moeten, evenals bekostigde opleidingen,

voldoen aan de kwaliteitstoets van de Nederlands-Vlaamse

Accreditatieorganisatie (NVAO).

De CDHO toetst op doelmatigheid,

de NVAO op kwaliteit. In het geval

van de doelmatigheid moeten

opleiders een betrouwbaar onderzoek

naar de instroom- en arbeidsmarkt

overleggen, waarmee ze kunnen

aantonen dat de nieuwe opleiding

aardt in de praktijk en er voldoende

vraag naar is onder werkgevers en

aankomend studenten. De resultaten kunnen ook gebruikt worden

bij de toets van de kwaliteit als onderbouwing van de onderwerpen

‘doelstellingen’ en ‘programma’ in het aanvraagdossier voor de NVAO.

Wij begeleiden onderwijsinstellingen in deze trajecten die betrekking

kunnen hebben op zowel de bachelor als de master en de associate

degree. Daarnaast doen we instroom- en arbeidsmarktonderzoek

ten behoeve van nieuw aanbod in het mbo en in het kader van de

‘restyling’ van bestaande opleidingen in alle onderwijssoorten.

Kwantitatief onderzoek

Voor grootschalige kwantitatieve dataverzameling in het kader

van marktonderzoek werken we veel samen met Markteffect, een

marktonderzoeksbureau met een achtergrond in en affiniteit met het

onderwijs. Zij verzamelen de data, Hobéon is eindverantwoordelijk

en onderhoudt het contact met de opdrachtgever. Markteffect heeft

pools van respondenten in alle

marktsegmenten die gebruikt kunnen

worden als onderzoekspopulatie.

Voor het aanboren van nieuwe en

specifieke groepen respondenten

maakt Markteffect onder andere

gebruik van intermediairs als

beroepsverenigingen of social media

communities, zoals Hyves.

Kwalitatief onderzoek

De centrale vraag bij kwalitatief arbeidsmarktonderzoek is: heeft het nieuwe

of bijgestelde programma voldoende bestaansrecht op regionaal, landelijk

en/of internationaal niveau en welke plaats is er op de arbeidsmarkt voor

afgestudeerden? In samenspraak met het beroepenveld onderzoeken

we onder andere aan welke competenties studenten moeten voldoen

en bij welk soort organisaties ze terecht kunnen komen. Is sprake van een

(nieuwe) deeltijd opleidingsvariant, dan betrekken we bovendien waar

mogelijk werknemers uit de betreffende sector in het onderzoek.

Lifestyleonderzoek

Tot nu toe was het instroomonderzoek hoofdzakelijk kwantitatief

ingestoken. Die kwantitatieve vraag zal binnen het huidige stelsel,

waarin opleiders de macrodoelmatigheid en kwaliteit moeten

aantonen, blijven bestaan. Maar daarnaast signaleren we recentelijk

een verschuiving in de vraagstelling. Opleiders willen meer weten

over de lifestyle, belevingswereld en beweegredenen van jongeren.

Daarom hebben we de optie ontwikkeld om aan kwantitatief

onderzoek meer kwalitatieve elementen toe te voegen. Op basis van

specifieke kenmerken maken we typologieën, clusters van jongeren

met een vergelijkbaar profiel. Naast bestaande vragen over het

belang dat aankomend studenten hechten aan internationalisering,

een Engelstalige variant of een elektronische leeromgeving, kijken we

Trends in marktonderzoek'Opleiders willen

meer weten over de lifestyle, belevingswereld

en beweegredenen van jongeren.'

'Op basis van specifieke kenmerken maken we typologieën van

jongeren met een vergelijkbaar profiel en leggen we de verbinding

met de opleiding.'

'Kwalitatieve marktonderzoeks­gegevens kunnen een

belangrijke bron zijn voor het ontwikkelen en uitwerken

van het strategisch beleid van een instelling,

afdeling of opleiding.'

Door Hans Stoltenborg en Inge Gies Broesterhuizen

De invoering van de beleidsregel macrodoelmatigheid in het hoger onderwijs leidde tot een groeiende vraag naar marktonderzoek. Hans Stoltenborg en Inge Gies Broesterhuizen analyseren de uitkomsten van instroom- en marktonderzoek op geaggregeerd niveau. Vooruitlopend op de resultaten signaleren ze actuele ontwikkelingen en trends.

Page 7: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

6 7

ook naar elementen die te maken hebben met lifestyle.

Jongeren zijn bijvoorbeeld stevige mediagebruikers en

informatie verspreidt zich razendsnel via internet, twitter,

YouTube en Hyves. Welke media gebruiken ze?

Keuzepatroon

In ons instroomonderzoek vragen we meestal niet naar de

persoon van de aankomend student, maar naar belangstelling

voor een opleiding. Toch zien we dat studenten met een

verschillende achtergrond een eigen keuzepatroon hebben,

dat is gevoed door hun opvoeding en cultuur. Bij studenten met

een Turkse achtergrond zien we bijvoorbeeld een sterke oriëntatie

op economische en technische opleidingen, terwijl een sector

als de zorg bij deze groep duidelijk minder belangstelling trekt.

Achtergrond, instelling en leefwereld van aankomend studenten

zijn van belang om rekening mee te houden bij het aantrekken

van nieuwe studenten. Er zijn creatievelingen, harde werkers,

techneuten; elk type opleiding trekt een eigen type student.

Daarnaast kiezen sommige studenten een opleiding puur op

de inhoud, bij anderen speelt de factor ‘studentenstad’ een

belangrijke, zo niet doorslaggevende rol in hun studiekeuze.

Al deze factoren zijn medebepalend voor de keuze voor een

bepaalde opleiding. Wij bundelen de informatie van alle

kwalitatieve metingen, zodat opleiders daar in de ontwikkeling

van de opleiding en in hun PR en marketing op in kunnen spelen.

Meta-analyse

Op grond van de metingen typeren we de doelgroepen en

trekken we conclusies, onder andere ten aanzien van de vraag

hoe opleidingen nieuwe doelgroepen kunnen aanspreken.

We koppelen de uitkomsten van verschillende onderzoeken

ook aan elkaar, waardoor we op metaniveau een interessanter

en betrouwbaarder patroon van de factoren die bij studiekeuze

een rol spelen kunnen onderscheiden.

Strategische vraag

Een opleiding is geen autonoom gegeven, maar is ook een

strategisch instrument om bepaalde groepen te binden en de

positie in de regio te versterken. Scholen willen dan ook weten

hoe de markt zich ontwikkelt en hoe ze daar op in kunnen

spelen. Het antwoord op die vraag kan tevens van belang zijn

voor onderwijsinstellingen die zich - in overeenstemming met

de aanbeveling van de Commissie Veerman - duidelijker willen

profileren. De kwalitatieve gegevens uit het marktonderzoek

kunnen een belangrijke bron zijn voor het ontwikkelen en uitwerken

van het strategisch beleid van een instelling, afdeling of opleiding.

'We krijgen steeds meer opdrachten van hogescholen die gezamenlijk

onderzoek willen laten doen.'

Trends in marktonderzoek

Hans Stoltenborg en Inge Gies Broesterhuizen,respectievelijk senior adviseur en adviseur voeren instroom- en

markt onderzoeken uit bij onder andere middelbare scholieren en

mbo-studenten. Zij doen deskresearch en voeren gesprekken met

keyplayers uit het veld en ook met ouders.

Voorbeelden van onderzoek met de bijbehorende doelgroepen zijn:

• Instroom/studiekeuze onderzoek (potentiële leerlingen en studenten,

ouders, schooldecanen);

• Concept testing (potentiële en zittende leerlingen/studenten);

• Concurrentiepositie op instroom- en arbeidsmarkt (leerlingen/

studenten, ouders, werkgevers);

• Tevredenheidonderzoek (zittende leerlingen/studenten,

medewerkers, ouders, arbeidsmarkt);

• Arbeidsmarktonderzoek (afgestudeerden, werkgevers,

koepelorganisaties);

• Behoefteonderzoek (alle groepen);

• Naamsbekendheid (alle groepen).

In veel gevallen wordt ten behoeve van de analyse en rapportage een

combinatie gemaakt van veldonderzoek en deskresearch.

Gezamenlijk onderzoek

Een andere opvallende trend is dat we vaker opdrachten van

hogescholen krijgen, die gezamenlijk marktonderzoek willen

laten doen. Een voorbeeld is de opleiding Mechatronica, een

interdisciplinair vakgebied, gericht op het ontwikkelen van

technologische systemen met complexe functionaliteit.

De opleiding is gezamenlijk ontwikkeld door vier hogescholen.

In dit traject hebben we instroom- en arbeidsmarktonderzoek

gedaan, een werkveldconferentie georganiseerd en de hogescholen

ondersteund en begeleid bij de aanvraag van de toets op

doelmatigheid bij de CDHO. De aanvraag is inmiddels gehonoreerd,

waarmee de weg vrij is voor de toets op kwaliteit door de NVAO.

Page 8: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

8

Door Marlies Mulder

Scholen en bedrijven krijgen te kampen met ontgroening en vergrijzing. Tel daarbij op dat de vraag naar meer en hoger opgeleide medewerkers groeit en de vraag dringt zich op: hoe kunnen onderwijsinstellingen inspelen op deze tegengestelde ontwikkelingen. Moeten zij zich richten op de arbeidsmarkt van morgen of op de jongeren van nu? En welke rol kan en moet het bedrijfsleven hierin spelen? Frank Hendriks en Fred de Bruijn vroegen Gertrud Visser en Chiel Renique van VNO-NCW / MKB-Nederland naar hun visie. Beiden zijn secretaris onderwijszaken, Visser voor de sector mbo & vmbo en Renique voor het hoger onderwijs.

Bedrijfsleven en onderwijs

Niet op elkaars stoel, wel aan dezelfde tafel

Interview met Gertrud Visser en Chiel Renique

Onderwijsinstellingen bedienen twee werelden, de arbeidsmarkt

en jongeren en andere verwante doelgroepen. Daarbij is soms

sprake van een spagaat. Hoe zien jullie dit?

“Het is een handicap dat het nooit wettelijk geregeld is dat

onderwijsinstellingen zich tot de arbeidsmarkt dienen te verhouden,”

vindt Renique. “Het gevolg is dat er vele vrijblijvende contacten zijn,

maar dat er onvoldoende landelijke componenten in de dialoog tussen

arbeidsmarkt en onderwijs zitten. We moeten van dat vrijblijvende af.”

Visser vult aan dat onderzoek aantoont dat ook in het verleden de

terugkoppeling tussen bedrijfsleven en onderwijsinstellingen beperkt

was. “Als je er vanuit gaat dat een student 50% van zijn onderwijstijd

in het bedrijfsleven werkt, dan zou er dus betere onderlinge afstemming

moeten zijn. Er moeten praktische overeenkomsten komen, maar ook meer

aanspreekpunten in de regio. Het is belangrijk dat er afspraken gemaakt

worden die tot resultaten leiden.” Van een spagaat is volgens Visser en

Renique geen sprake, omdat onderwijsinstellingen zich voornamelijk

richten op studerenden en helaas in mindere mate op het bedrijfsleven.

Gelukkig zijn er voorbeelden van sectoren waar het wel goed gaat, vindt

Renique. “Bijvoorbeeld bij de chemie- en bouwopleidingen. Die wisselen

in samenwerking met het bedrijfsleven veel informatie uit over trends en

behoeften. Maar over het algemeen genomen zou het onderwijs meer

structureel overleg moeten hebben met het bedrijfsleven.”

Als we kijken naar de toon van twee recente beleidsinitiatieven,

dan zie je dat stelselmatiger samenwerken tussen onderwijs

en bedrijfsleven de toon slaat. We doelen daarbij op de nota van

VNO-NCW/MKB-Nederland over het hoger beroepsonderwijs en

op de intentieverklaring van de MBO-raad, MKB-Nederland,

VNO-NCW, FNV, CNV en COLO over het middelbaar beroeps-

onderwijs. Is landelijk overleg de oplossing?

‘Er zijn vele vrijblijvende contacten, maar er zitten onvoldoende

landelijke componenten in de dialoog tussen

arbeidsmarkt en onderwijs.’

Chiel Renique en Gertrud Visser

Page 9: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

9

“In het hoger onderwijs is het beter

geregeld dan in het mbo,” vindt

Renique. “Van origine ziet het hbo

studentenmarkt en arbeidsmarkt

als één. Je zou dus verwachten dat

hogescholen richtingen initiëren die het

aanbod van hbo-opleidingen versterken.

Dat gebeurt echter te weinig. De sectorale adviescommissie HSAO

van de HBO-raad heeft onlangs een notitie geschreven over een

constructief en interessant model om gevarieerd in te gaan op

ontwikkelingen in het werkveld. Werkveld en onderwijs hebben in

dit model een constante dialoog. Het model is een ideale combinatie

van landelijke afspraken en vrijheid voor individuele input voor

onderwijsinstellingen. Het geeft ook meer ruimte voor innovatie.”

Hoe blijven in dit kader innovatie en de ontwikkeling van

‘briljante ideeën’ geborgd? Door de macrodoelmatigheid en de

CROHO-systematiek, waarbij afspraken met de HBO-raad worden

gevolgd, wordt ruimte voor innovatie op regionaal niveau te vaak

ingesnoerd. Dit is immers al op landelijk niveau afgekaart.

Renique: “Om in de sfeer van het model te blijven: het werkveld is

verantwoordelijk om ontwikkelingen in kaart te brengen en dit neer te

leggen bij het hoger beroepsonderwijs. De onderwijsinstellingen vertalen

dit naar een passend opleidingsaanbod. Het is overigens niet altijd nodig

om nieuwe opleidingen te ontwikkelen. Onderwijsinstellingen moeten

zich afvragen of het niet beter past om

bestaande opleidingen te verbreden of juist

te specialiseren. Dit moet dan vanzelfsprekend

wel in overleg en afstemming met het

werkveld gebeuren”.

“In het mbo zou ook beter overleg

tussen het regionale bedrijfsleven en de

onderwijsinstellingen moeten zijn,” vult

Visser aan. “Het is echter naïef te denken

dat dit zo maar in de regio kan worden

ingevoerd, er is dus een landelijke koepel

nodig. Vandaar die intentieverklaring voor

het middelbaar beroepsonderwijs”.

Veel scholen worstelen met de vraag hoe ze het gesprek met het

werkveld moeten organiseren. Wat is jullie zienswijze hierop?

Visser: “In de intentieverklaring is afgesproken dat het bedrijfsleven

minimaal 50% participeert in landelijke – gezamenlijke - initiatieven,

zoals de politiek, lobby’s en onderzoek. De onderwijsinstellingen en het

bedrijfsleven zijn nu echt gelijkwaardige partners. Dat is revolutionair.”

“In sommige sectoren in het hoger onderwijs is al sprake van

constructieve samenwerking. Mooie voorbeelden zijn bètatechniek

en wiskunde, of de TU’s,” reageert Renique. “De opleidingen kampten

lange tijd met een minder aantrekkelijk imago, met als gevolg weinig

instroom op de arbeidsmarkt. Het bedrijfsleven is hier samen met de

onderwijsinstellingen op ingesprongen. Als de nood aan de man is wil

het bedrijfsleven dus zeker inspringen, al was dat zonder geldelijke

steun van de overheid waarschijnlijk niet gebeurd.”

Wil dat zeggen dat er altijd

een financiële prikkel aan dit

soort initiatieven ten grondslag

moet liggen?

“Het is geen bestuurlijke dwangsom,

maar meer een tegemoetkoming in

de kosten. Maar er moeten dus wel

prikkels gezocht worden die als het ware voor een kick-start zorgen,”

denkt Renique. “Je moet niet vergeten dat er geopereerd wordt met

belastinggeld, dus daar moet zorgvuldig mee omgesprongen worden,”

vult Visser aan. “Laat een toekomstig werkgever dus ook maar een rol

spelen in de bekostiging. De vraag is echter of dat door een negatieve

of positieve prikkel moet gebeuren.”

Scholen kiezen soms voor een ‘fancy’ presentatie van

hun opleidingen. Ze staan voor een dilemma: als hun

opleidingsaanbod niet aansluit op de lifestyle van jongeren

trekken ze geen studenten, maar opleidingen die niet aansluiten

op de arbeidsmarkt zijn zinloos. Hoe kijken jullie daar tegen aan?

“Het ministerie van OCW - en daarmee het onderwijs - is nog steeds

te veel gericht op de instroom en te weinig op de arbeidsmarkt,”

antwoordt Visser. “Fancy namen, zoals popmanagement, leisure

management of mediamanagement, moeten jongeren trekken, want

dat levert financiële continuïteit op. Maar eigenlijk zou de uitstroom

naar de arbeidsmarkt bepalend moeten zijn.”

Maken opleiders wel voldoende helder wat de

opleidingen inhouden? Moeten zij jongeren

niet tegen zichzelf in bescherming nemen?

“Jongeren moeten precies weten wat de

inhoud van de door hun gekozen opleiding is

en of het een specialistische of brede opleiding

is” vindt Renique. “Neem bijvoorbeeld de

zogenaamde ‘CSI-opleidingen’, die iedereen

tegenwoordig wil aanbieden. Jongeren

zien de serie op tv en willen ook forensisch

onderzoeker worden, in de veronderstelling dat

zij na hun afstuderen precies hetzelfde gaan doen als de acteurs op tv.

Dat is niet reëel. We moeten eerlijk zijn, daarmee voorkomen we dat er

te veel geswitcht wordt.” Visser: “Nu switcht maar liefst 50%, dat kost

jaarlijks veel belastinggeld. Dus nogmaals: we moeten eerlijk zijn en

goede voorlichting geven. Bij uitval moet er bovendien een prikkel zijn

om studenten binnen de muren van de opleidingsinstelling te houden.

Je moet ze niet zomaar laten vertrekken”.

Wat vinden jullie van de aanbeveling van de Commissie Veerman

dat hogescholen zich meer moeten profileren? Die profilering

zou de basis kunnen vormen voor een deels missiegebonden

financiering. Draagt dit voorstel bij aan een verbeterde

aansluiting op het werkveld en toekomstige doelgroepen?

Visser denkt dat hogescholen en roc’s vooralsnog vooral willen

optimaliseren aan de instroomkant, omdat dat volgens hen

continuïteit garandeert. Het levert immers geld op.

‘Als de nood aan de man is wil het bedrijfsleven zeker inspringen, maar de overheid moet daar wel

aan tegemoet komen.'

'Iedereen biedt tegenwoordig CSI­

opleidingen aan. Jongeren denken dat forensisch onderzoekers hetzelfde

doen als de acteurs op tv. Dat is niet reëel.'

Page 10: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

10 11

‘Scholing voor werkenden zou ook in de private sector

bekostigd moeten worden.’

Renique: “Maar eigenlijk moet de marktvraag het uitgangspunt zijn,

niet de instroom. Een hogeschool heeft een verantwoordelijkheid

richting studenten. Helaas wordt daar momenteel in de bekostiging

geen rekening mee gehouden. Die macrodoelmatigheid prikt daar

niet door heen en de overheid is te nonchalant met het toelaten van

nieuwe opleidingen.”

Het bedrijfsleven krijgt een steeds grotere rol in de ontwikkeling

van competentiegericht onderwijs. Zou het niet logisch zijn als

het bedrijfsleven zou bijdragen in de bekostiging en daarmee

meer invloed op de uitstroom uit kunnen oefenen?

Een opleidingsinstituut zou meer zelfstandigheid moeten krijgen en met

zelfstandig eigenaarschap met sturing vanuit het bedrijfsleven minder

afhankelijk worden van financiering vanuit de overheid, vinden beiden.

Wordt de spagaat waarin onderwijsinstellingen zich

bevinden minder naarmate het partnerschap met het

bedrijfsleven beter wordt?

Zowel Visser als Renique denkt dat die spagaat pas afneemt wanneer

de politieke lijn en de samenwerking met het bedrijfsleven in balans

zijn. Visser: “Het bedrijfsleven en het onderwijs zijn en blijven twee

verschillende sectoren, maar zijn wel complementair. Ze willen niet

op elkaars stoel zitten, maar wel aan dezelfde tafel”.

De markt van onderwijs en scholing verandert de komende

jaren sterk. Het adagium van een leven lang leren wordt heel

snel realiteit, waarbij bedrijven steeds meer inkoper zouden

kunnen worden. Het bekostigde onderwijs, met name voor de

leeftijdsgroep van 14 tot 20 jaar, heeft daar moeite mee. Laten

bekostigde opleiders hier een markt liggen, of blijft dit een

particuliere aangelegenheid?

“Daar is moeilijk antwoord op te geven omdat er grote onderlinge

verschillen zijn,” aldus Renique. “Misschien moeten we de gedachte

laten varen dat alle opleidingsinstellingen beide markten moeten

kunnen bedienen. Laat het de keuze, missie en visie van de instelling

zelf zijn. Niet iedere hogeschool of roc zou het moeten willen om

ook de bijscholingsmarkt te bedienen. Wat wel een belangrijk punt

van aandacht is, is dat private aanbieders dezelfde steun als publieke

aanbieders zouden moeten krijgen. Scholing voor werkenden moet

ook in de private sector worden bekostigd, zoals dat al in de publieke

sector gebeurt. Dat zou een geweldige stap vooruit zijn.

Deze discussie over het zogeheten Open Bestel is echter nog

aangehouden tot 2014. In beginsel moet de markt voor de scholing

van jongeren op orde zijn, omdat werkenden over het algemeen

ook kunnen terugvallen op het aanbod van de particuliere markt.

Het aanbod van opleidingen moet goed geëvalueerd worden.

Een gevolg zal zijn dat bepaalde opleidingen van een hogeschool

of roc meer of minder aantrekkelijk zullen worden voor specifieke

doelgroepen. Dat is niet erg. Een hogeschool kan bijvoorbeeld

regionaal een totaalpakket aanbieden, maar landelijk slechts op

enkele opleidingen als specialist te boek staan." Visser: “Opleiders

moeten keuzes maken, want ze kunnen nooit in alles even goed

zijn. Laat het bepalen van specialisaties mede afhankelijk zijn van

het regionale bedrijfsleven. Er moet als het ware een constante

uitwisseling zijn tussen dat bedrijfsleven en de opleidingsinstelling,

bijvoorbeeld door het oprichten van regionale kenniscentra.”

Renique constateert dat dit in de universitaire wereld ook gebeurt, maar

waarschuwt: “Onderzoek heeft een enorme status verworven binnen

de universitaire wereld. De grootste fout die het beroepsonderwijs

zou kunnen maken is dat men te veel doorslaat naar onderzoek”.

Tot slot: hebben jullie nog een laatste aanbeveling?

Renique: “We zijn er nog niet. We kunnen geen exacte voorspellingen

doen, omdat we afhankelijk zijn van allerlei politieke en economische

ontwikkelingen. Het is echter belangrijk dat we ons blijven realiseren

dat er drie ‘partners in crime’ zijn: de opleidingsinstituten, het

bedrijfsleven en de overheid.”

‘Met zelfstandig eigenaarschap met sturing

vanuit het bedrijfsleven worden opleiders minder

afhankelijk van financiering vanuit de overheid.’

Page 11: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

10 11

'De scan richt zich niet op afzonderlijke of nieuwe

opleidingen, maar op het totale assortiment van de

instelling of van een cluster, domein, school, faculteit.'

“Doen we nog de goede dingen?”

Onderwijsinstellingen besteden grote en groeiende aandacht aan

de kwaliteit van hun opleidingen. Kernvraag hierbij is: “Doen we de

dingen goed”? Daarnaast is echter een andere vraag steeds meer

relevant, namelijk “Doen we nog wel de goede dingen?”. Of, met andere

woorden, sluit ons opleidingsassortiment nog goed aan op de markt?

Integrale herijking

In haar adviespraktijk signaleert Hobéon een groeiende behoefte

van onderwijsinstellingen aan een op feiten onderbouwde

strategische herijking van hun assortiment of van delen daarvan.

De aanleidingen hiervoor zijn velerlei. Enkele voorbeelden:

toenemende aandacht voor de (macro)doelmatigheid van opleidingen,

ontwikkelingen in de wetenschap en de maatschappelijke omgeving,

veranderingen in doelgroepen (leven lang leren, rijksbekostiging,

vergrijzing en ontgroening), opkomst van regionale kennisagenda’s

met flexibele arrangementen voor opleiding en scholing.

Het model waarin nieuwe ideeën en kansen vertaald werden in

evenzoveel nieuwe opleidingen is niet meer houdbaar: te ondoor-

zichtig voor instromers en werkveld en qua bedrijfsvoering niet

optimaal. Reden voor een integrale herijking van het assortiment,

naar inhoud en naar opzet.

Expertise Hobéon

In de afgelopen jaren heeft Hobéon vele tientallen marktonderzoeken

verricht voor ROC’s, hogescholen, universiteiten en particuliere

opleiders, veelal ter verantwoording van de macrodoelmatigheid.

Die marktonderzoeken betroffen doorgaans de marktkansen voor

een nieuwe opleiding, in relatie tot de belangstelling van het

werkveld en/of potentiële leerlingen en studenten. Zij leidden tot

onderbouwde conclusies en aanbevelingen over de haalbaarheid,

de inhoudelijke hoofdlijn en de positionering binnen de rest van

het opleidingsaanbod.

Assortimentscan

In het licht van het voorgaande heeft Hobéon haar expertise doorontwikkeld

in een nieuw diagnose-instrument: de assortimentscan. De scan richt

zich niet op afzonderlijke of nieuwe opleidingen, maar op het totale

assortiment van de instelling of van een cluster, domein, school, faculteit:

nieuw én bestaand; opleidingen én cursussen en eventueel onderzoek. In

dit instrument wordt de expertise uit twee gebieden gebundeld:

1 Onderzoek van regionale of sectorale kennisbehoeften, samen met

de stakeholders. Van daaruit met hen ontwikkelen van regionale of

sectorale kennisagenda’s van onderwijs, overheid en werkveld.

2 Doelgroepenonderzoek naar het instroompotentieel voor

opleidingen en cursussen. Hobéon werkt hierbij samen met haar

partner Markteffect. Onderzoek, o.a. op basis van een segmentatie

naar leefwerelden waarin wij gezamenlijk in kaart brengen welke

doelgroepen met een bepaald assortiment worden bereikt en welke

niet, en wat hun belangrijkste keuzemotieven en factoren zijn. Deze gecombineerde expertise wordt op maat ingezet, afhankelijk van

de specifieke vraagstelling en situatie.

Resultaat

De assortimentscan leidt tot antwoorden op de vraag hoe onderwijs-

ins tellingen hun opleidingsaanbod het beste kunnen inrichten om

de komende jaren de goede dingen nog beter te doen of om ‘slechte

dingen’ te beëindigen; in te spelen op de vraag uit hun omgeving

naar kennis en kennisdragers in het juiste arrangement.

Geïnteresseerd in een dergelijke scan voor uw instelling? Neem dan

contact op met Hobéon, Hans Stoltenberg of Fred de Bruijn.

De assortimentscanStrategische herijking opleidingsaanbod

Onderwijsinstellingen hebben een groeiende behoefte aan een onderbouwde aanpak voor de herijking van hun totale assortiment: sluiten we nog goed aan op de markt, waar liggen kansen, welke maatregelen zijn geboden. Hobéon heeft daarom haar uitgebreide kennis van de instroommarkt en arbeidsmarkt doorontwikkeld in een nieuw diagnose-instrument: de assortimentscan.

Page 12: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

12 13

Daartoe moet een verschuiving komen in het denken over onderwijs,

zoals vijf jaar geleden reeds door het netwerk van Stichting

Toekomstbeeld der Techniek is verkondigd in een toekomstverkenning

‘Techniek als menselijk ontwerp’1. De daarin verwerkte modellen (zoals

van Holland2 en Florida3) zijn nog steeds actueel en onder andere

met succes verwerkt in het nascholingsaanbod van vijf pedagogische

academies voor het basisonderwijs in West-Nederland.

Design based research

Deze inspirerende inzichten zijn tevens verwerkt in mijn lopende

onderzoek naar een beter concept voor bedrijfsbezoeken. Dit onderzoek

van Hobéon wordt uitgevoerd in samenwerking met lector dr. Ellen

Sjoer (tevens werkzaam bij de TU Delft) en dr. ir. Remke Klapwijk van het

lectoraat Kennisinfrastructuur voor Wetenschap & Techniekonderwijs

van De Haagse Hogeschool. Het op basis van design based research

en in samenwerking met diverse partijen verder uit te werken concept

heet de ‘Creative Classroom’. Het beoogt de talentontwikkeling in

de klas te stimuleren met reële, ontwerpgerichte praktijkopdrachten

en het betrekken van de echte wereld (real life learning; in dit W&T

kader de bezoeken aan toekomstgerichte productiebedrijven en

onderzoekslaboratoria) in het leren van de kinderen. Hierbij worden

bijvoorbeeld in de interactie tussen de leraar/doncent en de expert

de professionaliseringsbehoefte en de gedeelde verantwoordelijkheid

Voorbeeld kennisontwikkeling Pabo'sDe afgelopen twee jaar zijn door de ontwikkelaars en onderzoekers van Kenniscentrum Wetenschap en Techniek West succesvol geweest (opdrachtgever Het Platform Bèta Techniek; VTB-Pro) om de ontwikkeling van nieuwe middelen om W&T-onderwijs in het basisonderwijs en de Pabo te verbeteren. De visie van dit samenwerkingsverband van vijf Pabo’s in de regio West Nederland is samen te vatten als: Ieder zijn talent en samen het resultaat. Momenteel wordt gewerkt aan het verbreden van dit netwerk en de samenwerking, met de ‘creative class’ in het onderwijs, zowel in de Pabo’s als in het basisonderwijs en met de intermediairs ook bij de W&T netwerken in deze regio. Hierbij wordt gewerkt vanuit de eigen wens tot professionalisering van de leraren, docenten en W&T experts – de eigen talentontwikkeling - in combinatie met een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijs en bedrijfsleven (en de overheid) ten aanzien van de ontwikkeling van talenten bij kinderen en jongeren.

Toekomstbestendige talentontwikkeling

Door Conny Ouwerkerk

Gezien de toenemende versnelling in de ontwikkeling van wetenschap en techniek (W&T) is het noodzakelijk dat voldoende gemotiveerde en op innovatie gerichte nieuwe medewerkers worden opgeleid. Medewerkers die zich bewust zijn van hun talenten en continu in multidisciplinaire verbanden kunnen samenwerken. Door die ontwikkelingen zijn passende vertalingen van actuele kennis, inzichten en vaardigheden naar onderwijs nauwelijks meer te overzien en te realiseren op microniveau.

Page 13: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

12 13

1 STT 69 onder redactie van Remke Klapwijk: ‘Techniek als menselijk ontwerp’2 De Amerikaanse loopbaandeskundige John Holland onderscheidde in 1997

zes persoonlijkheden voor jongeren: realistisch, onderzoekend, sociaal,

conventioneel, ondernemend, artistiek.3 Richard Florida is een Amerikaanse socioloog en urbane wetenschapper aan

de Amerikaanse George Mason Universiteit. Hij verwierf bekendheid door

zijn publicaties over de creatieve klasse en de rol van deze groep in stedelijke

ontwikkeling, zoals The rise of the creative class (2002).4 Edward de Bono is een Brits psycholoog, arts en managementauteur, bekend

van de zes denkhoeden en een groot pleitbezorger van creatief denken, zoals

in zijn meest recente boek ‘Think! Before it’s too late’, in Nederland vertaald

als ‘Creatief Denken, slimme technieken om problemen op te lossen’ (2009).5 Zie bijvoorbeeld www.ted.com/talks/sir_ken_robinson_bring_on_the_

revolution.html

Conny Ouwerkerksenior adviseur en onderzoeker Hobéon

Conny is momenteel als lid van

de kenniskring van het lectoraat

Kennisinfrastructuur voor Wetenschap

& Techniek bij De Haagse Hogeschool

betrokken bij onderzoek ter uitvoering

van het thema ‘Real Life Learning’

in de beroepspraktijk. Conny geeft

strategisch management advies op het gebied van onderwijs en techniek.

Conny is tevens initiatiefneemster en directeur van Stichting TinK, een

stichting die zich inzet talentontwikkeling van kinderen te stimuleren.

meer zichtbaar gemaakt. Momenteel

wordt de onderzoekscapaciteit gericht op

het basisonderwijs, maar de verbreding

naar het vo, mbo, hbo en wo ligt voor de

hand. Opties voor vervolgonderzoek zijn

voor Hobéon bespreekbaar.

Inspirerende rolmodellen

Voor die verbreding van het draagvlak voor onderwijsinnovatie

lijkt nu een goed momentum, gezien het groeiende besef dat ook

de beroepspraktijk van W&T een gedeelde verantwoordelijkheid

heeft voor de ontwikkeling van kinderen/jongeren en de behoefte

aan meer profilering van onderwijs- en kennisinstellingen.

Iedereen heeft een taak in het tijdig herkennen, erkennen en

ontwikkelen van hun talenten. Kinderen en jongeren zouden ook

meer inspirerende rolmodellen moeten krijgen in het onderwijs,

die hen de ruimte bieden om in W&T en andere domeinen te

zoeken naar hun eigen talenten. Zij dienen reeds jong te leren

dat en hoe leerkrachten met hun talenten een bijdrage kunnen

leveren aan relevante ontwikkelingen in de samenleving. En

daarbij behoren zij zich ook ten doel te stellen kinderen en

jongeren niet te beperken in hun natuurlijke verwondering, maar

juist te stimuleren in creatief denken. Creativiteit zien wij daarbij

als de capaciteit om op basis van bestaand materiaal te komen tot

nieuwe en bruikbare combinaties. In aansluiting op de pleidooien

van De Bono4 verwerkt Hobéon ook stelselmatig deze creativiteit

als basis in (ver)nieuwde opleidingen.

Breed gedragen visie

Bedrijven en onderzoeksinstellingen dienen daartoe nauwer

betrok ken te zijn bij het onderwijs en de onderwijsvernieuwing.

Naast enkele succesvolle regionale netwerken binnen opleidingen

weet men elkaar op metaniveau echter nog nauwelijks te vinden

om kennis en inzichten doelmatig te delen en ook de visie op

onderwijs samen te ontwikkelen. En zo er al visie is, wordt deze

niet breed gedragen ingezet in de onderwijspraktijk; men lijkt er

moe van opgedragen veranderingen, maar innoveert het domein

nauwelijks van binnenuit.

Creative Class

Toch zijn daar voldoende inspirerende

opties voor, onder andere op basis van

co-creatie en inzet van de ‘creative class’.

Richard Florida pleit voor ruimte om mensen

(in steden) zich te laten ontwikkelen tot

zo’n creative class. Hij is ervan overtuigd

dat menselijke creativiteit de nieuwe motor is voor verdere

economische groei, die voor het eerst in de geschiedenis

van de mensheid afhankelijk is van de ontwikkeling van de

menselijke geest en niet van technologische vernieuwing,

of een betere locatie, of strakkere productieprocessen. In het

onderwijs kunnen docenten en experts uit de beroepspraktijk

een vergelijkbare beweging tot stand brengen door hun

talenten te bundelen en hun creativiteit in te zetten.

Onderwijsevolutie

In zijn korte presentaties op TED roept sir Ken Robinson5 op

tot een revolutie in het onderwijs, omdat het onderwijs een

deel van de kinderen en jongeren tekort doet door slechts een

beperkt deel van hun hersenen te ontwikkelen. Ik zou willen

pleiten voor een onderwijsevolutie, daarbij voortbouwend op

de vele goede voorbeelden die er zijn, maar nu wel grote stappen

maken, met een breed draagvlak in en rond het onderwijs.

Zeker bij de noodzakelijke onderwijsvernieuwing voor W&T in het

basis- en voortgezet onderwijs, moet gewerkt worden aan (na-)

scholing door de Pabo’s en lerarenopleidingen, voor een eigen

onderwijsinnovatie.

Zij moeten hun rol nemen als professionals in het onderwijsvak.

Directe betrokkenheid van experts uit het (onderwijskundig)

onderzoek en de beroepspraktijk van het onderwijs én de

domeinen van wetenschap en techniek, bij de ontwikkeling

van de middelen (zoals methodes, materialen en interventies)

zijn niet alleen noodzakelijk, maar ook inspirerend voor de

eigen professionalisering van docenten en leraren op alle

onderwijsniveaus. Als zij ook hun talenten doelmatiger

inzetten, kunnen zij gezamenlijk hun bijdrage leveren aan de

maatschappelijke ontwikkelingen en de trots op hun vak breder

uitdragen, op micro-, meso- en macroniveau.

'Iedereen heeft een taak in het tijdig herkennen,

erkennen en ontwikkelen van jong talent.'

Toekomstbestendige talentontwikkeling

Page 14: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

Scholen richten zich op de arbeidsmarkt, maar willen tevens

jongeren met een opleidingsvraag zo goed mogelijk bedienen.

In mijn ogen is daarbij regelmatig sprake van een spagaat.

Herken je je in deze karakterisering?

“Dat er een spagaat is, is duidelijk. Kijkend naar de toekomst zie ik

een paar zaken op het roc, maar met name op het bedrijfsleven, afkomen.

Ten eerste verwacht ik dat de vraag naar kwalitatief hoog geschoolde

medewerkers toeneemt, vooral in het gebied rond Beverwijk, Haarlem

en Schiphol, waar het ROC Nova College actief is. Ten tweede vergrijst

Nederland. De vraag vanuit de markt sluit niet aan op de demografische

aanwas. Het roc speelt een belangrijke rol in het leggen van de

verbindingen met het werkveld en het neerzetten van de opleidingen.

Als roc moet je een caleidoscoop aan activiteiten ondernemen om

een leerling die instroomt, doorstroomt en met een diploma op zak

uitstroomt, goed te plaatsen in de arbeidsmarkt. Het is overigens de vraag

of jongeren een opleiding willen volgen waar het bedrijfsleven behoefte

aan heeft. Daar zie ik een grote kans voor het bedrijfsleven en ons als roc,

om daar gezamenlijk jongeren voor warm te maken.”

“Aan de ene kant moet dus verdraaid goed worden nagedacht

over de vraag hoe je cursisten bereikt en de juiste, kansrijke keuze

laat maken. Aan de andere kant steken wij ook erg in op interne

scholing binnen bedrijven, bijvoorbeeld met EVC’s, ook wel

ervaringscertificaat genoemd. Stromen zittende werknemers door

naar een hoger niveau, dan komt er meer ruimte voor afgestudeerden

om in te stromen. Daarom is het ook zo belangrijk dat je als roc,

samen met het bedrijfsleven en instellingen, de Kamer van Koophandel,

het Platform Arbeidsmarkt en Onderwijs (PAO), het CWI en gemeenten

in de regio, in een soort masterplan aangeeft wat de trends op

de langere termijn zijn als het gaat om kansrijk werk voor nieuwe

medewerkers. Maar het is de vraag of je vraag en aanbod in de

toekomst één-op-één kunt matchen.”

Een roc moet nieuwe kansen in de markt identificeren.

Je wilt een agenda neerzetten die realistisch is en aansluit bij

de kansen binnen de regio, voor jongeren en de arbeidsmarkt.

Hoe pakken jullie dat aan?

“We kijken goed naar de ontwikkelingen in de markt en anticiperen op

vragen door enerzijds in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en

gezondheidsinstellingen (contract)opleidingen op maat neer te zetten en

anderzijds, in overleg met het vmbo en hbo, opleidingen te ontwikkelen

binnen het reguliere stelsel. We zijn heel actief in het Platform Arbeidsmarkt

en Onderwijs (PAO) in Velsen, Haarlem en de Haarlemmermeer. Ik heb

ooit zelf het initiatief genomen om het VNO-NCW/MKB, CWI, de KvK en

gemeenten aan tafel te krijgen, om te praten over de ontwikkelingen en

kansen in de regio en de consequenties die deze hebben voor (nieuwe)

opleidingen op vmbo- en mbo-niveau. Bovendien besteden we veel

aandacht aan adviescommissies voor de verschillende opleidingen die er zijn.

Wij benoemen zelf de voorgedragen leden van de adviescommissies.

De ene adviescommissie manifesteert zich beter dan de ander, maar

over het algemeen wordt dit voortvarend opgepakt. Bij het ontwikkelen

van nieuwe opleidingen kijken we natuurlijk ook naar de lifestyle van

jongeren, maar we zijn niet van de fancy opleidingen. Het moet om echte

beroepen gaan en er moet een arbeidsrelevante vraag zijn. In 2009 zijn

we met zestien nieuwe opleidingen gestart, die we in overleg met de

Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven hebben ontwikkeld. Samen

met het bedrijfsleven geven we daar handen en voeten aan. Via ons Nova

magazine, waarin ook het bedrijfsleven aan het woord komt, informeren

we alle 5000 bedrijven in ons werkgebied over actuele ontwikkelingen.”

De Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB’s) leggen de

landelijke kwalificatiestructuur vast en stellen de beroepsprofielen

op. Daarmee vertegenwoordigen ze in hoge mate het werkveld.

De roc’s proberen daar zo goed mogelijk invulling aan te geven,

maar soms lijkt het erop dat ze blijven steken in het invullen van de

kwaliteitsdossiers. Hoe timmer je voldoende aan de weg?

“Eigenlijk vraag je of je hierin als roc een zelfstandige rol kunt vervullen.

Door Ursula Wopereis

De relatie onderwijs/arbeidsmarkt is voortdurend in ontwikke ling. Het roc speelt een belangrijke rol in het leggen van de verbin dingen met het werkveld en het neerzetten van opleidingen. Het ROC Nova College heeft de ambitie om uit te groeien tot kenniscentrum voor de regio. Fred de Bruijn bespreekt met bestuursvoorzitter Hans Snijders de spagaat tussen arbeidsmarkt en jongeren en de kansen voor de toekomst.

‘Wat in de regio in het groot gebeurt, moet bij ons in het klein gebeuren’

ROC Nova College"Het ROC Nova College biedt beroepsopleidingen in de sectoren

Economie, Techniek en Zorg & Welzijn en voortgezet onderwijs voor

volwassenen. Nova Contract, onderdeel van het Nova College, is

actief in bedrijfsscholing en volwassenenonderwijs.

Het Nova College heeft onderwijslocaties in de regio IJmond,

Haarlem, Haarlemmermeer, Amstelveen en de Duin- en Bollenstreek.

Nova College staat voor opleidingen waarin je meer leert dan een

vak alleen. Je groeit ook als mens."

Hans Snijders, bestuursvoorzitter ROC Nova College:

14

Page 15: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

Hans Snijders, bestuursvoorzitter ROC Nova College

15

‘Een roc dat zich wil ontwikkelen tot expertisecentrum voor de regio kan niet opereren

zonder de betrokkenheid van bedrijfsleven en instellingen.’

managementverantwoordelijkheden lager in de organisatie

onderbrengen. Dat vraagt van de teams wel een zeker

abstractieniveau, want buiten een open blik op de eigen opleiding

en de cursisten die ze opleiden, moeten ze ook hun plaats in de

maatschappelijke omgeving in ogenschouw nemen. Dat bewustzijn

is niet overal even sterk ontwikkeld. Als je nooit een vraag uit de

markt gekregen hebt of niet helder hebt dat er andere spelers op

de markt zijn, is dit nieuw. Noodzaak helpt. Maar daar ligt voor een

professional toch ook de uitdaging?”

“We hebben bewust ingestoken op Teams aan Zet, een programma

waarmee de teams in beeld krijgen wat onderwijsvernieuwingen

betekenen voor de in-, door- en uitstroom van de verschillende

opleidingen. Het stramien dat we daarvoor gebruiken vertoont een

duidelijke parallel met onze werkwijze voor contractactiviteiten.

Wat is de vraag van de klant? Om wat voor cursisten gaat? Waar wordt

op geëxamineerd? Wat betekent dat voor de kwaliteit en wat betekent

dat voor het studietraject? De teams worden daarin ondersteund door

onze dienst Onderwijs & Onderwijsinnovatie. Zijn de contacten met

het bedrijfsleven innig, dan zie je een bepaalde creativiteit ontstaan.

Waar die ontwikkeling gelijk opgaat, zie je bovendien dat het

contractonderwijs en de reguliere opleidingen elkaar versterken.”

Wat zijn de aandachtspunten voor de

komende jaren? Waar ligt voor jou de

uitdaging, extern en intern?

“We staan op de drempel om stappen te maken

met het bedrijfs leven en instellingen in de

omgeving, maar door de gevolgen van

de economische crisis is die ontwikkeling helaas in een ander

daglicht komen te staan. Wat ik heel spannend vind, is de vraag

of de regio in staat is om keuzes voor de toekomst te maken.

Het is mijn ambitie dat de komende tijd helder te krijgen en daar

ook een rol in te spelen, samen met het hbo. Dat geldt voor Schiphol

en de Haarlemmermeer, maar bijvoorbeeld ook voor de IJmond.

In het Noordzeekanaalgebied werken 130.000 mensen, met name in

opslag en transport in de breedste zin van het woord. In IJmuiden

wordt een nieuwe zeesluis gebouwd. Dat is van belang voor het hele

collectief aan partijen in de regio. Wat vraagt dat dan van scholing?

Intern spelen dezelfde thema’s: ook wij hebben te maken met

vergrijzing en moeten efficiënter en effectiever werken.

Dat vraagt om innovatie en veranderingsbereidheid. Wat er in het

gebied in het groot gebeurt, moet bij ons in het klein gebeuren.

En dat is samenwerken.”

Dat verschilt per roc, maar ik vind dat je de boot mist als je alleen maar

een uitvoerende organisatie bent. Een roc dat zich wil ontwikkelen tot

expertisecentrum voor de regio moet heel helder kunnen formuleren

welke kennis daarvoor nodig is en wat eenieders rol daarin is. Ik ben

een mens van samenwerken en ben lid van de raad van advies van een

KBB. Je kunt niet opereren zonder de betrokkenheid van bedrijfsleven

en instellingen, je hebt elkaar nodig om de samenwerking te

expliciteren. Als roc moet je bovendien je expertise als opleider

ontwikkelen, onderhouden en uitbreiden, zodat je kunt anticiperen

op vragen uit het bedrijfsleven.”

Je schetst zojuist een plaatje van een ‘masterplan’. Welke rol zie jij

voor het KBB in de spagaat tussen jongeren en arbeidsmarkt?

“Het KBB wordt bekostigd door het Ministerie van OCW. Je zult naar

een soort hybride samenwerking moeten, want bij het KBB zit kennis

en de verbinding met het bedrijfsleven. Op 10 maart jl. hebben de

verschillende partijen een convenant getekend, om te zorgen dat

de onderwijseuro efficiënt en effectiever en beter wordt besteed.

Dat juich ik toe. Dat betekent wel dat het onderwijs zijn rol moet

pakken en actiever aan de slag moet gaan met het bedrijfsleven en

de samenwerkende KBB’s, verenigd in Colo.”

Je hebt de ambitie om een kennis-

centrum voor de regio te zijn.

Denk je dat je daarin niet alleen

volgend bent, maar ook leidend

zou kunnen zijn? Zou je als roc

bijvoorbeeld de kennisagenda voor

de komende drie jaar voor een sector kunnen definiëren,

of trek je dan een te grote broek aan?

“Dat zou kunnen, maar uitsluitend in samenwerking met de hbo-

instellingen en zo mogelijk de universiteit in de buurt. En natuurlijk met

het bedrijfsleven en de partijen die ik net noemde. Je kunt dit niet

geïsoleerd oppakken. Ruim 50 procent van onze niveau 4-cursisten

stroomt door naar het hbo. Dat betekent dat je samen met het hbo

moet kijken: past hier een associate degree of een bachelor opleiding.

Uiteindelijk moet het een verbonden opleiding worden, een soort studie-

lint. Dat je dat als roc op moet pakken is helder. En dat maakt het ook leuk.”

Vernieuwing staat of valt met goede samenwerking. Waar ligt

volgens jou het zwaartepunt, bij de docent of bij het management?

“Het team van docenten en de opleidingsmanager zijn de sleutel

tot succes. Binnen ROC Nova College willen we geleidelijk de

‘Het team van docenten en de opleidingsmanager zijn

de sleutel tot succes.’

Page 16: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

16 17

Hoe zie je de positie van hogescholen tussen enerzijds de

arbeidsmarkt en anderzijds jongeren en andere doelgroepen?

Is de hogeschool een bemiddelaar tussen tegenstrijdige

wensen en verwachtingen?

“Die karakterisering vind ik te zwart-wit. Laat ik beginnen met het

studentenperspectief. Er zijn de laatste jaren heel veel opleidingen

bij gekomen. Studenten kunnen veel, eigenlijk te veel, kiezen. Ik pleit

er dan ook voor dat de opleidingen beter worden toegesneden op

de vraag van de markt, in plaats van dat we voortdurend nieuwe

opleidingen bedenken. Dat horen we ook terug in onze gesprekken met

jongeren en met onze studenten: ze willen geen nieuwe opleidingen.

Het keuzeproces is voor hen al moeilijk genoeg. Wij als opleider, moeten

allereerst inzichtelijk maken waar een opleiding voor staat. Hebben

jongeren eenmaal een keuze gemaakt, dan is het belangrijk dat we

hen uitdagend onderwijs bieden. Daarbij gaat het steeds meer om

maatwerk, omdat de populatie steeds diverser wordt. En tot slot, als ze

merken dat ze toch niet op de goede plek zitten, is het onze taak om

dat heel snel te signaleren en er voor te zorgen dat ze in een ‘warme

overdracht’ soepel naar een andere opleiding kunnen overstappen.”

1 Dwars denken, durven, doen: Instellingsportret van de Hogeschool van

Amsterdam, Amsterdamse Hogeschool voor Techniek (AHT), Hobéon 2008.

‘Studenten willen geen nieuwe opleidingen, ze willen

uitdagend onderwijs.’

De Hogeschool van Amsterdam is al jaren succesvol in het bèta/technische domein. In opdracht van het landelijk Platform Bèta Techniek publiceerde Hobéon in 2008 een Instellingsportret1, zodat andere instellingen zich een beeld konden vormen van de succesfactoren. Hoe legt de HvA anno 2010 de verbinding met de instroom- en arbeidsmarkt? Fred de Bruijn sprak met Gerard van Haarlem, voorzitter van het Domein Techniek van de HvA.

“Ook als we naar de aansluiting op de arbeidsmarkt kijken is de karakterisering

te zwart-wit. Onze alumni hebben snel een baan en doen het goed.

Op dat punt ervaar ik geen kloof en aansluitingsproblemen, zoals sommige

werkgevers wel eens suggereren. Wat we wél zien is dat er een grote

vervangingsvraag aankomt, die we nog niet goed bedienen. We kennen de

inhoudelijke vraag en hebben een aanbod in de vorm van deeltijdopleidingen,

maar dat sluit niet goed aan op de vraag. Een deeltijdopleiding is voor veel

werkende mensen te omvangrijk en onvoldoende toegesneden op hun

persoonlijke wensen. We zien om die reden wel een grote en groeiende

belangstelling voor korte cursussen. Wij anticiperen daar ook op door onze

deeltijd te versterken met digitale middelen. Deeltijdstudenten kunnen

daardoor ook thuis nog collegeclips nazien en een online spreekuur en

een digitaal platform gebruiken. Deelnemers hebben daardoor meer

mogelijkheden om zelf te bepalen waar, wanneer en hoe ze willen studeren.”

Het Instellingsportret uit 2008 liet zien dat jullie heel succesvol waren

in het verbinden van de twee markten. Technische kennisgebieden

werden gekoppeld aan voor studenten herkenbare en aantrekkelijke

contexten. Vooraf hebben jullie de arbeidsmarktrelevantie goed

vastgesteld. Hoe kijk je nu tegen die beleidslijn aan?

“In 2004 hebben we onze ambities vastgelegd in een position paper,

Amsterdam zet techniek op de kaart. We wilden een forse toename van het

aantal techniekstudenten en forse vernieuwing van het opleidingenpalet

realiseren. We zijn gestart met een aantal nieuwe of sterk vernieuwde

opleidingen en hebben andere afgebouwd. De instroom steeg van

ongeveer 700 naar ruim 2000 studenten. In 2007 hebben we een volgende

stap gezet, door fors in te zetten op kwaliteitsborging en de ontwikkeling

naar een kennisinstelling. Tegenwoordig hebben we acht lectoraten.

Dat worden er negen en onze opleidingen scoren hoog in accreditaties.”

Gerard van Haarlem, voorzitter van het Domein Techniek van de HvA:

‘We willen uitgroeien tot een kennisorganisatie waarin ook studenten volop participeren’

Page 17: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

16 17

Gerard van Haarlem, voorzitter Domein Techniek

“Anno 2010 staan we voor de volgende fase in onze ontwikkeling: het

bieden van maatwerk aan de verschillende doelgroepen. Een aantal

studenten moet bijvoorbeeld nog een flinke slag maken op het gebied

van wiskunde en taal en heeft extra begeleiding nodig. Bovendien hebben

studenten een uiteenlopende drang tot presteren en excelleren, daar moet

je je aanbod op afstemmen. Tot slot is er de doelgroep van medewerkers

van bedrijven die zich in het kader van leven-lang-leren verder willen

ontwikkelen. In dat laatste stuiten we overigens op de regelgeving op het

gebied van bijvoorbeeld buitenschoolse activiteiten. De overheid ziet dat

al snel als een nevenvestiging met alle complicaties van dien.”

Je zet dus in op maatwerk voor studenten. Geldt dat ook voor

de aansluiting op het werkveld?

“Als opleider moet je goed blijven kijken naar de ontwikkelingen in

de arbeidsmarkt, want ook deze ontwikkelt zich voortdurend. Onze

netwerken zijn daarvoor van cruciaal belang. Bij grote bedrijven zijn

die vaak eenvoudiger te organiseren, maar de afgelopen jaren hebben

we ook in het MKB goede netwerken opgebouwd. Ons Innovatielab,

dat we in 2007 hebben opgezet, is hierin een belangrijke factor.

‘Ons onderwijsaanbod vernieuwen we primair via open innovatie, in

samenwerking met het bedrijfsleven.’

Bedrijven kunnen hier met al hun innovatievragen terecht. Studenten

pakken die op en werken ze uit. Tegelijkertijd breidt ons netwerk zich uit.

Afgelopen zomer hebben we bijvoorbeeld deelgenomen aan SAIL 2010

met het thema Duurzame haven. Op onze uitnodiging om te participeren

reageerden in no time tachtig bedrijven.”

“De netwerken zijn dus onze basis. Het meer geformaliseerde overleg is

ondergebracht in werkveldcommissies, die op twee niveaus opereren.

Op strategisch niveau hebben we adviesraden die enkele malen per jaar

de grote lijn bespreken. Op meer inhoudelijk niveau hebben we onze

beroepenveldcommissies. Deze zijn directer betrokken bij het onderwijs en

zitten ook in de kwaliteitscyclus van de opleidingen. Over de vraag hoe we

onze netwerken en de adviesraden met elkaar verbinden denken we nog na.”

Je schetst jouw visie en aanpak ten aanzien van onderwijs en

arbeidsmarkt. Wat vindt de rest van de organisatie?

“De resultaten van de afgelopen jaren illustreren dat dit de lijn is van de

hele organisatie. In de basis is daarin sinds het Instellingsportret niets

gewijzigd. We hebben enkele jaren geleden de slag gemaakt om niet

meer primair vanuit de organisatie zelf te vernieuwen maar via open

innovatie. Daarbinnen zoeken we naar samenwerkingsmogelijkheden.

Het Innovatielab is daar een voorbeeld daarvan. Het onderwijs verandert

daardoor voortdurend en dat moet ook. Volgens mij zijn we goed op weg.”

“We hebben steeds meer programma’s die we samen met marktpartijen

uitvoeren. Voor Aviation Studies werken we nauw samen met Luchtverkeers-

leiding Nederland voor de opleiding van verkeersleiders. Bij Bouwkunde

werken we samen met het bedrijfsleven op basis van de regionale bouwopgave

en de inzet van bouwinformatiemodellen. Lectoren en opleidingsmanagers

spelen hierbij een belangrijke rol, maar die drive wordt breder gedeeld.

Naast docenten in de onderwijsuitvoering hebben we ook mensen nodig

die nieuwe ontwikkelingen zoeken en oppakken. Zij komen in kenniskringen

terecht. Los daarvan worden we overigens ook regelmatig verblijd door

nieuwe voorstellen van allerlei docenten voor een onderzoek, project of

uitstroomprofiel. We vragen medewerkers ook expliciet om met ideeën

te komen. Zo hebben we onlangs in Denemarken de eerste en derde prijs

gewonnen met een tegenwindauto. Dat was het idee van een docent dat

we hebben opgepakt. De studenten die daaraan hebben gewerkt leren veel

meer dan in een standaardprogramma. Van zo’n prijs maken we een klein

feestje en dat werkt natuurlijk weer door naar de rest van de organisatie.”

Wat zie je als belangrijkste opgave voor de toekomst?

“We moeten studenten een echt inspirerende omgeving bieden.

De ingrediënten heb ik al aangegeven: maatwerk en hoge kwaliteit bieden,

het verbinden van onderwijs met onderzoek en het doorzetten van de

open innovatie. Onze onderzoekstak is nog maar net begonnen, maar

we willen uitgroeien tot een kennisorganisatie waarin ook studenten

volop participeren. Dan praat je namelijk écht over verrijking. Voor onze

studenten, ons werkveld en voor onze eigen organisatie.”

Gerard van Haarlem, voorzitter van het Domein Techniek van de HvA:

‘We willen uitgroeien tot een kennisorganisatie waarin ook studenten volop participeren’

‘In 2007 hebben we een Innovatielab opgezet, waarin innovatievragen

van bedrijven worden opgepakt door studenten.’

Page 18: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

18

Voorbeelden van succesvol opererende instellingen in een dynamische omgeving

Instellings­portretten

foto Petra Urban, Visueeldenken@com

‘Hogeschool Zuyd is trots op de geboekte resultaten

en draagt dat ook uit. Dat trekt weer nieuwe

successen aan.’

Het Platform Bèta Techniek heeft de portretten op

18 november jl. aangeboden aan beide hogescholen.

U kunt de portretten bestellen via

www.platformbetatechniek.nl. Hobéon maakt ook

van andere hogescholen of roc’s instellings-portretten

op basis van maatwerk (lees bijvoorbeeld in deze

Aktueel op pagina 16 meer over het portret met de titel

‘Dwars denken, durven, doen’ van de Hogeschool van

Amsterdam). Neem voor meer informatie contact op

met Conny Ouwerkerk of Inge Gies Broesterhuizen.

In opdracht van het Platform Bèta Techniek maakte Hobéon twee instellingsportretten, van Hogeschool Zuyd en Hogeschool Leiden. Het zijn de laatste portretten in het kader van het programma Sprint, dat binnenkort wordt afgerond. Doel van de portrettenreeks is het informeren en inspireren van andere hogescholen en roc’s. Hogeschool Leiden en Hogeschool Zuyd hebben met hun profilering als regionaal kenniscentrum in het bètadomein goed geanticipeerd op het in april 2010 verschenen rapport van de Commissie Veerman. In ‘Differentiëren in drievoud’ pleitte de commissie voor hogere kwaliteit, meer profilering door universiteiten en hogescholen en meer differentiatie in het onderwijs.

De portretten illustreren dat beide hogescholen hard werken aan een passende positie voor de kennistransfer in de regio. Dit bevordert de instroom van studenten en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. De ontwikkeling tot kennisinstelling is een continu proces en tegelijkertijd doel én middel voor de organisatie. In beide gevallen wordt gewerkt aan een andere opleidingscultuur, waarin zowel de scholen als het werkveld en de overheid de gezamenlijke verantwoordelijkheid erkennen.

Page 19: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

19

Herprofilering

Sinds 2007 transformeert Hogeschool Zuyd zich tot een kenniscentrum dat

ondernemend, ambitieus, professioneel en open is. Er is ruimte geschapen

voor persoonlijke aandacht en individuele verantwoordelijkheid, ook met

betrekking tot de eigen professionalisering. Het College van Bestuur heeft

het ‘merk’ Hogeschool Zuyd in samenspraak met alle betrokkenen

opnieuw gedefinieerd. Het aanbod is verbreed en sluit aan bij de

ontwikkelingen in de regio en de keuzecriteria voor de zwaartepunten

per sector. Er moet bijvoorbeeld een kerntraditie en kennisbasis in de

(Eu)regio zijn en al enige massa en erkende kwaliteit. De faculteiten en

opleidingen werken samen in het nieuwe hogeschoolplatform Techniek

& ICT. Als zwaartepunt is gekozen voor ‘nieuwe energie, nieuwe

materialen’ en ‘transitie naar een duurzaam gebouwde omgeving’.

Ondanks een dalend aantal jongeren in de regio weet Hogeschool Zuyd

de instroom te handhaven. Het management formuleert de groeiende

ambities steeds scherper. De weg naar realisatie wordt gezocht in in- en

externe samenwerkingsverbanden. Anno 2010 onderscheiden we drie

succesvolle ontwikkelingen:

• Regionale samenwerking

Het eerste succes betreft de

continue transitie naar gezamenlijke

verantwoordelijkheid van onderwijs

en regio. Die verandering richt zich

op cultuur, waarbij het accent ligt

op ruimte en verantwoordelijkheid

voor alle betrokkenen. De organisatie is hiermee in overeenstemming

gebracht. Deze is open voor en naar de overige partners in de regio.

Hogeschool Zuyd heeft het tot haar core business gemaakt om

onderwijs te ontwikkelen in samenhang met onderzoek.

• Profilering als kenniscentrum

Het tweede punt heeft betrekking op de profilering tot kenniscentrum.

De hogeschool bekleedt een leidende positie als aanjager van de transitie

naar een duurzame toekomst in Zuid-Nederland en vertaalt kennis uit

projecten naar passende didactische vormen. Praktijk en onderzoek zijn

in deze context belangrijke kennisbronnen en leeromgevingen.

• Offensieve strategie in een krimpende opleidingsmarkt

Tenslotte voert Hogeschool Zuyd een offensieve strategie in een

krimpende opleidingsmarkt. In alle opzichten worden de sensoren

Door Inge Gies Broesterhuizen en Conny Ouwerkerk

Hogeschool Zuyd is een onderwijsinstelling die een initiërende rol speelt in de kennisontwikkeling in de internationaal georiënteerde regio Midden- en Zuid-Limburg. De hogeschool is in 2001 ontstaan uit een fusie van een aantal voorgangers. Binnen het techniekdomein ontstonden vier faculteiten: Bouw, ICT, Life Sciences en Techniek c.q. Engineering. Omdat de integrale verantwoordelijkheid niet helder was vastgelegd, was de samenwerking tussen de faculteiten in de beginjaren niet optimaal. Qua instroom werd soms zelfs nodeloos onderling geconcurreerd. Inmiddels is veel veranderd. Daar is de hogeschool trots op en dat draagt zij ook uit. En dat trekt weer nieuwe successen aan.

‘De hogeschool wordt in toenemende mate

gezien als een interessante samenwerkingspartner en een

waardevol kenniscentrum.’

naar buiten gericht, ook ten aanzien van de instroom. Activiteiten

gericht op het bereiken van nieuwe of andere doelgroepen worden

geïntensiveerd, zoals de 23+ markt. Ook het concept van een leven-

lang-leren krijgt hierin gestalte. Samenwerking met een gezamenlijke

verantwoordelijkheid voor het onderwijs, is ook hier de leidende visie:

van hogeschool naar een aantrekkelijk regionaal kenniscentrum.

Succesfactoren

De transitie naar een nieuw type organisatie is zoals gezegd doel

en middel. Successen en succesfactoren zijn dan ook nauw met

elkaar verweven. Er zijn cultuurgebonden en structuurgebonden

succesfactoren te onderscheiden. Voorbeelden van het eerste zijn

de nadruk op ‘transitie’ als leidend beginsel in alle activiteiten en

uitingen, alsook de grote nadruk op (de verantwoordelijkheid voor)

professionaliteit. Een structuurgebonden succesfactor betreft het hanteren

van een groeimodel voor de organisatie dat in lijn is met de veranderende

cultuur (bijvoorbeeld met het oog op de samenwerking tussen opleidingen

en afdelingen). Ook het permanent investeren

in helderheid over positionering, profilering en

kwaliteit is een dergelijke factor.

Verduurzaming

De gewenste verduurzaming van de resultaten

wordt concreet in het voortzetten of nieuw

opzetten van projecten waar deze aantrekkelijke

leeromgeving kan worden aangeboden. De

hogeschool wordt in toenemende mate gezien als een interessante

samenwerkingspartner en een waardevol kenniscentrum. De financiering

van de startfase van dergelijke projecten en de trekkracht van de

hogeschool blijven echter een punt van aandacht. De samenwerking

van leerlingen en studenten van alle onderwijsniveaus in de projecten

en de groeiende aandacht voor ondernemerschap kunnen daar op

termijn echter kansen creëren. De individuele ontwikkelingsbehoefte

moet daarbij centraal staan, op alle niveaus, in alle activiteiten, in de

communicatie en het aanbod. Planmatiger werken kan de rendementen

van deze inspanningen verhelderen. De verbindingen en de ruimte zijn

er, maar ze moeten wel gebruikt worden: men moet zich blijvend willen

ontwikkelen – levenlang lerend. Wil Hogeschool Zuyd aantrekkelijk

blijven voor potentiële studenten, dan zal het onderwijs voortdurend

moeten worden vernieuwd en moeten aansluiten op de arbeidsmarkt.

Dat is een punt van aandacht voor alle betrokkenen.

Transitie als doel en middelInstellingsportret Hogeschool Zuyd

Page 20: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

20 21

Succesfactoren

Welke factoren dragen bij aan dit succes? Uit documentatie van de

hogeschool en uit onze gesprekken met het management, docenten,

studenten en het werkveld blijkt een interessant samenspel tussen

human capital, faciliteiten en werkveld. De hogeschool beschikt over

moderne voorzieningen, een enthousiast docentencorps, gaat continu

de dialoog aan met partners en stakeholders in de branche en initieert

veel nieuwe projecten, vaak op basis van cocreatie. Die chemie leidt

tot permanente vernieuwing. Terugkerende steekwoorden zijn:

kleinschaligheid, persoonlijke maat, passie, gedrevenheid, ambitie,

dynamiek, durf, ondernemerschap en enthousiasme.

Centrale ligging, moderne voorzieningen

Eind jaren negentig verhuisde de Hogeschool Leiden van Leiderdorp

naar een modern onderwijsgebouw in het Bio Science Park Leiden,

op loopafstand van het Centraal Station. De verhuizing gaf de instroom

een geweldige impuls, waardoor de hogeschool kon investeren in

nieuw, sterk gemotiveerd en hoog gekwalificeerd personeel.

Het docentencorps heeft passie voor het vak en draagt dit ook uit.

Toplocatie in het Bio Science Park

Het Bio Science Park is het grootste biomedische kenniscluster in

Nederland. Werkveld en onderwijs weten elkaar makkelijk te vinden,

wisselen kennis en ervaringen uit en willen gezamenlijk de life &

health science sector in de regio Leiden versterken. Die synergie

zien we ook terug in het strategisch assortimentsbeleid van de

hogeschool. Het biomedisch en chemisch zwaartepunt in de regio

is vertaald naar de inhoudelijke profilering van de opleidingen.

De hogeschool en het werkveld werken intensief samen bij het

ontwikkelen van nieuw onderwijs, dat aansluit op actuele thema’s en

(scholings)vragen uit de praktijk. Docenten lopen regelmatig stage bij

bedrijven in de directe omgeving en gebruiken de opgedane kennis

en ervaring om het curriculum te versterken.

Chemie in verbindingenInstellingsportret Hogeschool Leiden

Door Daniëlle de Koning en Fred de Bruijn

Medio 2010 maakte Hobéon, in opdracht van het Platform Bèta Techniek, instellingsportretten van Hogeschool Zuyd en Hogeschool Leiden. Daniëlle de Koning en Fred de Bruijn namen Hogeschool Leiden voor hun rekening. Het cluster Techniek, en in het bijzonder de afdeling Hoger Laboratorium Onderwijs, blijkt bijzonder succesvol in het genereren van nieuwe instroom. Ook in de relaties met het bedrijfsleven is sprake van een bijzondere chemie. De Hogeschool Leiden is succesvol in het realiseren van haar ambities op het gebied van bèta/technisch onderwijs. Het aantal studenten in het cluster Techniek1 groeit, de uitval in het eerste jaar wordt binnen de perken gehouden en er zijn doorlopende leerlijnen met het mbo opgezet. Met name de opleidingen Chemie en Biologie & Medisch Laboratoriumonderzoek van de afdeling Hoger Laboratorium Onderwijs (HLO) vallen op: het zijn gedegen opleidingen waar geen zesjescultuur heerst, maar waar studenten én docenten worden uitgedaagd om het beste uit zichzelf te halen.

1 Het cluster Techniek bestaat uit de opleidingen Informatica, Bio-

informatica, Chemie en Biologie & Medisch Laboratoriumonderwijs

foto Petra Urban, Visueeldenken@com

‘Studenten én docenten worden uitgedaagd om het beste uit zichzelf te halen.’

Page 21: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

20 21

Clustering van mbo en hbo

Een andere succesfactor is de nauwe band met het mbo. Het Hoger

Laboratorium Onderwijs en het Middelbaar Laboratorium Onderwijs

zijn op één locatie gehuisvest en vallen onder een en dezelfde

directie. Concreet betekent dit dat de afdeling MLO formeel deel

uitmaakt van het ROC Leiden, maar operationeel ressorteert onder het

cluster Techniek van de Hogeschool Leiden. Voor het werkveld is dit

heel overzichtelijk: er is één loket voor al het laboratoriumonderwijs.

De clustering biedt bovendien grote schaalvoordelen. Studenten

van het MLO en het HLO maken gebruik van dezelfde faciliteiten,

zij het op verschillende wijzen en met verschillende educatieve

doelstellingen. Hierdoor kan de hogeschool vanuit de reguliere

onderwijsbekostiging een infrastructuur in stand houden voor ruim

duizend studenten. Er zijn maar liefst negen moderne laboratoria,

ingericht met state-of-the-art apparatuur.

TOPlab

Bovendien heeft Hogeschool Leiden geïnvesteerd in het TOPlab

van het lectoraat Innovatieve Moleculaire Diagnostiek.

Dit onderzoekslaboratorium bevindt zich in het gebouw van de

Stichting BioPartner Academisch Bedrijven Centrum. Het TOPlab

biedt docenten, researchanalisten en (bijna afgestudeerde) studenten

een uitgelezen kans om mee te draaien in vooraanstaand toegepast

onderzoek naar innovatieve moleculaire diagnostiek.

Centrum Bioscience en Diagnostiek

De omvang en het niveau van de reguliere voorzieningen en de

aanwezigheid van het TOPlab maken Hogeschool Leiden niet

alleen aantrekkelijk voor studenten, de hogeschool is ook een

interessante partner voor bedrijven die hun medewerkers willen

laten professionaliseren. Daarvoor kunnen zij terecht bij het

Centrum Bioscience en Diagnostiek (CBD).

Het CBD is een zelfstandige afdeling binnen Hogeschool Leiden, waar

de contract activiteiten van het cluster Techniek zijn ondergebracht.

Het CBD levert een bijdrage in bij- en opscholing, advies en

onderzoek en de uitwisseling van kennis en kunde op het

gebied van de biowetenschappen.

De contractactiviteiten geven docenten een extra stimulans

om continu met het werkveld in contact te blijven, actuele

ontwikkelingen op de voet te volgen en, indien mogelijk, direct

in het curriculum van de bacheloropleidingen in te brengen.

Reactorvat

Bovenstaande illustreert ‘de chemie in verbindingen’. In labtermen

zouden we de sector Techniek als een reactorvat kunnen aanmerken,

waarin drie elementen elkaar permanent beïnvloeden, opstuwen en

consolideren. Dat ontwikkelproces gaat bijna vanzelf door. Bijna, want

het is cruciaal dat het management het proces voortdurend voedt,

richt en steunt. Momenteel is sprake van een eenheid in beleid.

In alle lagen van de organisatie treedt het management signalerend,

faciliterend, stimulerend en investerend op in het continu

doorontwikkelen van het onderwijs, de medewerkers, de outillage

en de contacten met het werkveld. Het management heeft lef en

investeert in nieuwe initiatieven. De Hogeschool Leiden heeft een

visie op de toekomst en heeft een strategie uitgestippeld om die te

verwezenlijken. De belangrijkste uitdaging is om deze visie voort te

laten leven en, ook in te toekomst, eenheid in beleid te bewaren.

‘De sector Techniek is een reactorvat waarin human capital,

faciliteiten en werkveld elkaar permanent beïnvloeden,

opstuwen en consolideren.’

< De sector Techniek als reactorvat:

Er wordt permanent beïnvloed, opgestuwd en geconsolideerd.

‘Het biomedisch en chemisch zwaartepunt in de regio is vertaald naar

de inhoudelijke profilering van de opleidingen.’

Hogeschool Leiden

Page 22: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

22 23

Succesfactoren

Ruim vijf jaar geleden is het Vmbo-ambitieprogramma van het

Platform Beta techniek van start gegaan. Zo’n 150 scholen doen

mee en worden ondersteund door onderzoek (monitor) en

auditgesprekken. Belangrijkste doel:15% meer in- door- en uitstroom

naar techniekopleidingen.

Dat is nodig ook: voor de periode 2009-2014 is er een tekort van

21.000 vmbo’ers techniek geprognosticeerd.

De ambitiescholen doen het op een aantal punten aantoonbaar beter

dan niet vmbo-ambitiescholen: meer leerlingen kiezen voor techniek,

de beeldvorming bij leerlingen is positiever, meer leerlingen stromen

door naar technisch vervolgonderwijs. Successcholen beantwoorden

de volgende vragen (succesfactoren) positief:

1. Profileert de school zich op techniek?

2. Is de (interne) organisatie aangepast op bètatechniek?

3. Vindt professionalisering van docenten plaats op dit terrein?

4. Is er sprake van een keten die de ambitie ondersteunt?

Het Ketengesprek

De aandacht voor de keten vloeit voort uit de ontwikkeling

die de scholen in het Ambitieprogramma

hebben doorgemaakt. Eerst richten

de scholen hun aandacht op interne

zaken (van techniekplein tot intra- en

intersectorale programma’s), in de

volgende fase krijgen de positionering

en strategische externe oriëntatie meer

aandacht. Scholen die het goed doen,

steken energie in de samenwerking binnen de onderwijsketen

en daarbuiten met bedrijven.

Het vormgeven van doorlopende leerlijnen, voorkomen van uitval

en het vasthouden van de interesse in techniek van leerlingen

zijn zaken die vragen om samenwerking met collegae uit het

beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. In een ketengesprek

worden steeds drie zaken verkend:

1. Het activiteitenniveau: welke afspraken zijn er, wie doet wat?

2. De evaluatie van de keten in termen van: a. structuur,

b. gedeelde belangen en c. regievoering

3. Het gezamenlijk opstellen van een ketenagenda

Wie er bij een ketengesprek aan tafel zitten is aan de school.

Doorgaans is er een vertegenwoordiging vanuit het mbo en van de

bedrijven, soms ook een opleidingsbedrijf of een platform. Ook binnen

de school kan men te maken hebben met een keten, bijvoorbeeld

wanneer de onderbouw en bovenbouw op aparte locaties zitten.

Het basisonderwijs ontbreekt nogal eens als partner. Het basisonderwijs

vormt voor het vmbo een lastig te organiseren deel van de keten.

Een vmbo-school heeft immers meestal

vele basisscholen als toeleverancier.

Soms is er lokaal beleid voor de

aansluiting basisonderwijs - voortgezet

onderwijs. Het gegeven dat techniek

wordt opgenomen in de kerndoelen

kan de ontvankelijkheid van het

basisonderwijs voor ondersteuning

‘Voor het realiseren van goede samenwerkingsverbanden

tussen vo, mbo en bedrijfsleven is sturing nodig op het proces

van samenwerking.’

Voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en bedrijfsleven vinden elkaar in ketenreview

Door Ruud van der Herberg

Het Platform Bèta Techniek voert een aantal programma’s uit in o.a. het hbo, mbo, en vo( o.a. vmbo). Deze programma’s benadrukken het belang van een goede aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs (mbo en hbo) en het bedrijfsleven, en het verduidelijken van het beroepsbeeld (in de techniek) voor leerlingen en studenten. De auteur is in 2009 en 2010 actief betrokken geweest bij ketenreviews gehouden met een geselecteerde groep vmbo- Ambitiescholen. Hij meldt in dit artikel de belangrijkste aspecten van deze ketenreviews.

‘De ambitiescholen doen het op een aantal

punten aantoonbaar beter dan niet vmbo­

ambitiescholen.’

Page 23: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

22 23

Ruud van der Herberg partner bij Hobéon.

Adviseert het voortgezet onderwijs,

onder andere op basis van zijn

specifieke kennis van dit type

onderwijs (hij was jarenlang

eindverantwoordelijk schoolleider

in het voortgezet onderwijs).

Is als externe deskundige betrokken

bij kwaliteitsaudits in het (speciaal)

voortgezet onderwijs.

Als lid van de auditcommissie

VMBO-Ambitie van het Platform Bèta Techniek volgt hij al vijf jaar

de VMBO-Ambitiescholen. Daarnaast participeert hij als voorzitter

van auditteams en als senior adviseur in de certificerings- en advies-

werkzaamheden van de Hobéon Groep in het hbo en mbo. Heeft enige

publicaties over o.a. ‘Opleiden in de school’ op zijn naam staan.

vanuit het vmbo doen toenemen.

Overigens, die “veelheid” van

scholen en afdelingen treffen

we ook aan bij het mbo, maar

dan binnen eenzelfde instelling.

Door met meerdere partners

(bedrijfsleven, mbo, basisscholen)

in de keten tegelijkertijd te

spreken over hun gedeelde

doelen en belangen, ontstaat een

breder en vollediger beeld van de

aard en de kwaliteit van de samenwerking. Een bevinding uit

de gesprekken is, dat de keten als zodanig eigenlijk nooit om

de tafel zit. Terwijl in vrijwel alle ketengesprekken juist blijkt dat

het gezamenlijk evalueren van de keten en reflecteren op de keten

een betekenisvolle activiteit is.

Sturing in de keten

Voor het realiseren van goede samenwerkingsverbanden tussen

vo, mbo en bedrijfsleven is sturing nodig op het proces van

samenwerking. Deze sturing moet leiden tot:

• een gemeenschappelijke agenda;

• het definiëren van rollen en taken;

• het maken en nakomen van afspraken;

• het bewaken van de voortgang van het proces;

• het garanderen van blijvende participatie van partijen.

Het begrippenkader dat het Ambitie-programma benut, leent zich

prima om in een kort tijdbestek (van een gesprek) aan de hand van

een aantal eenvoudige ‘checks’ te exploreren hoe de keten in elkaar

steekt, waar zwakke schakels liggen en waar verbeterpunten zijn.

Niet zelden leveren de ketengesprekken agendapunten op die te

maken hebben met het verbeteren van de keten zelf.

De volgende aandachtspunten zijn, zo blijkt uit de gesprekken,

daarvoor van belang:

• Breng focus en samenhang aan in de agenda, zorg dat de agenda niet

te overladen wordt en maak keuzes.

• Zorg voor onderbouwing/gedeelde analyse: voor welk probleem

wordt de keten ingezet, welke activiteit past daarbij, wat levert het op?

• Houd in de gaten wat de primaire doelstelling is van de keten.

• Regel de regie: bewaken van de agenda, continuïteit,

ketenmanagement en -onderhoud.

Dit artikel is een ingekort gedeelte over ketenreviews uit een artikelen serie

over de resultaten van het audit- en monitorprogramma VMBO-Ambitie

van het Platform Bèta Techniek. De artikelenreeks van Peter Sleegers

(hoogleraar Universiteit Twente), Eva Voncken (principal onderzoeker Actis

Advies) en Ruud van der Herberg (partner Hobéon) verschijnt in 2011.

Versterk de samenwerking in de keten

Er is de afgelopen jaren veel werk gemaakt

van het verbeteren van de samenwerking

met de ketenpartners. Scholen beseffen

steeds meer dat het van belang is een

goede strategische positie te hebben in

de lokale context. Op grond van de

ervaringen met de ketenreviews is de

conclusie dat de samenwerking beter

en steviger vormgegeven kan worden.

Dat vereist een verdere professionalisering

van degenen die hiervoor binnen de scholen verantwoordelijk zijn.

Maar ook een versterking van de regie, het vinden van de juiste partners

en het ontwikkelen van vertrouwen in elkaar. Dit is cruciaal voor het

realiseren van een kwalitatief goed lokaal onderwijsarrangement.

Profilering en samenwerking in de keten vormen samen een krachtig

middel om techniek duurzaam op de agenda te houden. Zet de

keten in voor communicatie: laat andere ketenpartners jouw verhaal

vertellen. Dat is vaak krachtiger dan voor jezelf reclame maken.

‘Scholen beseffen steeds meer het belang van een

goede strategische positie in de lokale context.’

Page 24: De marktrelevantie van het beroepsonderwijs Sprookje...Sprookje of werkelijkheid? In de jaren ’70 veranderde deze situatie. De naoorlogse ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij

ColofonAdviseurs

Henk Benckhuijsen, Miriam Bijkerk, Hanneke Bleijs, Wienke Blomen, Ger Broers,

Inge Gies Broesterhuizen, Foka Brouwer, Fred de Bruijn, Paul van Embden,

Hans Frederik, Jos de Gooijer, Frank Hendriks, Ruud van der Herberg,

Rob van der Hoorn, Jacoline Houtman, Daniëlle de Koning, Rob van der Made,

Miranda Maring, Marlies Mulder, Suzanne Oostrom, Conny Ouwerkerk, Rob Peters,

Willem van Raaijen, Robert Stapert, Hans Stoltenborg, Arjo van Trigt, Rianne Versluis,

Boudewijn Verstegen, Willem de Vries en Jeroen Wijnekus.

Directeur/partner

Wienke Blomen, Rob van der Hoorn

Partners

Fred de Bruijn, Ruud van der Herberg, Willem van Raaijen, Arjo van Trigt

Ondersteunende diensten

Mirjam Dijkman, Farah Fatehmahomed, Corrie Herben, Jacoline Houtman, Sylvia Jansen,

Marisca Karsdorp, Indra Khedoe, Heidi Keveling, Walter Koek, Aeiko van der Made,

Anneriek Mur, Bob Schakenbos en Leona Telwin.

Hobéon AktueelHobéon Aktueel verschijnt twee maal per jaar en wordt toegezonden aan de relaties

van de Hobéon. Voor meer informatie of extra exemplaren van de nieuwsbrief kunt u

contact opnemen met het redactiesecretariaat.

Redactiesecretariaat

Mirjam Dijkman, tel. (070) 3066800, e-mail: [email protected]

Vormgeving

www.windkracht-10.nl, Rijpwetering

Fotografie

Dimmy Olijerhoek en Mirjam Dijkman

Met medewerking van Ursula Wopereis, onafhankelijk communicatieadviseur en

tekstschrijfster.

ProfielHobéon is de strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties.

Hobéon creëert waarde voor de klant door het inzetten van kennis. Hobéon zet zich in

voor kwaliteitsverbetering van de klant en van de sector waarbinnen deze opereert.

Diensten

Hobéon voert de volgende vormen van strategische dienstverlening:

• Conceptontwikkeling

• Strategieontwikkeling

• Marktonderzoek, productontwikkeling en business development

• Organisatieontwikkeling, projectmanagement en interimmanagement

• Kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitszorg.

Markten

Hobéon opereert in strategische vraagstukken van organisaties waar competenties

van mensen van cruciale betekenis zijn. Het bedrijf heeft een uitgebreid

relatiebestand in de volgende markten:

• Hoger onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

• Kennisgedreven grootbedrijf, MKB en startende ondernemers

• Organisaties en instellingen op het gebied van kunst, architectuur, cultuur en

monumentenzorg.

Kernwaarden

Ontwikkelingsgericht, kwaliteitsgedreven, betrokken, betrouwbaar, integer,

lange termijn.

Kwaliteit

Hobéon is lid van de Raad van Organisatie-Adviesbureaus (ROA).

Hobéon is erkend als VBI (Visiterende en Beoordelende Instelling) en als

Beoordelende Organisatie van EVC-aanbieders.

Hobéon SKO is geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie voor

persoonscertificering (ISO 17024).

Onze duurzame en duurzaam groeiende relatiebestand is voor ons de belangrijkste

graadmeter voor klanttevredenheid en kwaliteit.