DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het...

100
1 DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE, 1584-1810

Transcript of DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het...

Page 1: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

1

DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE, 1584-1810

Page 2: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

2

Stadsarchief Oostende

Oostendse historische publicaties

15

Oostende

2006

Page 3: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

3

Oostendse Historische Publicaties

De historische polders van Oostende, 1584-1810

Daniel Farasyn

Page 4: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

4

Page 5: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

5

Inhoud

Voorwoord .................................................................................................................... 7 1. Inleiding................................................................................................................... 9

2. De polders omstreeks 1570 .................................................................................... 15 ‘s Heerwoutermans Ambacht............................................................................... 15

3. De polders vanaf 1576 ........................................................................................... 19

4. De heropbouw na 1604 ......................................................................................... 21

5. Drie ingrijpende wijzigingen, 1618-1633................................................................. 29 Sas van Plassendale en kanaal Oostende - Plassendale ........................................ 29 De bouw van de Legaersdijk ................................................................................ 29 De bouw van de Blauwe sluis en de Bredensche dijk............................................. 33

6. De inpoldering van het Potteriepoldertje en de Saspolder, 1634............................... 37

7. De situatie van Oostende en de Oostendse polders, 17de eeuw.............................. 41 In Oostende ........................................................................................................ 41 Catherineschorre ................................................................................................. 41 Geünieerde polders van Zandvoorde .................................................................... 41 Het zuidwesten van de grote polder van Bredene ................................................. 41 Rechttrekking van de Yperleet ............................................................................. 42

8. De plannen van Michel Van Langren van 1650....................................................... 43

9. Geplande overstromingen en de bouw van Sas Slykens, 1660-1676 ........................ 49

10. Bedijking van de Zandvoordeschorre, 1700 ........................................................... 63

11. De Nieuwe Inondatie van 1720.............................................................................. 71

12. De bedijking van het Steenseschorre en de vorming van de Sint-Catherinepolder, 1744-1745.......................................................................................................... 79

13. De invloed van Napoleon, 1803-1810................................................................... 89

Iconografie .................................................................................................................. 93 Curriculum vitae........................................................................................................... 95 Oostendse Historische Publicaties ................................................................................. 99 Colofon ..................................................................................................................... 100

Page 6: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

6

Page 7: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

7

Voorwoord

In 1998 ging het stadsarchief van Oostende graag in op het aanbod van historicus Daniel

Farasyn om zijn studie over de 18de-eeuwse Oostendse bloeiperiode van Oostende uit te

geven. Het boek werd toen in aanwezigheid van de auteur en onder ruime belangstelling

aan pers en publiek voorgesteld en werd zowel door kenners als gewone Oostendenaars

bijzonder goed onthaald. Daniel Farasyn was er immers in geslaagd om door zijn

jarenlange en doorgedreven onderzoek een heel ander licht te werpen op een tot dan toe

minder gekende en vaak miskende periode uit de Oostendse geschiedenis. Het was een

gelukkig moment voor deze erudiete, maar bescheiden man die niet graag in de

schijnwerpers stond, maar zich door de grote belangstelling voor zijn werk geapprecieerd

wist. Helaas overleed de auteur enkele maanden later aan een slepende ziekte. Zijn

weduwe schonk enkele jaren later het kaarten- en plannenarchief en nog enkele jaren

later ook de persoonlijke notities en werknota’s van wijlen haar echtgenoot aan het

Archief.

In 2005 besloot mevrouw Farasyn om ook het manuscript over de historische polders van

Oostende dat Daniel Farasyn naar aanleiding van een voordracht in 1979 had geschreven,

uit te geven. Mevrouw Farasyn nam de moeilijke taak op zich om het nette, maar voor de

meesten onleesbare handschrift van de auteur te transcriberen en uit te tikken op de

computer. Zij bezorgde de tekst aan het Stadsarchief met de vraag om het uit te geven in

de reeks Oostendse Historische Publicaties die ondertussen al 14 uitgaven telt.

Alhoewel er strikt genomen enkele bezwaren konden geopperd worden om het werk niet

uit te geven -zo ontbrak, allicht vanuit de doelstelling van het manuscript, een

voetnotenapparaat en een bibliografie-, toch meende het Archief dat het een goede zaak

zou zijn voor het historisch onderzoek over Oostende om het manuscript als dusdanig uit

te geven. Het vertelt immers op een heldere en chronologische wijze het boeiende

verhaal van de wisselwerking tussen de stad Oostende en het omringende polder- en

zeelandschap.

Het is verrassend te ontdekken hoeveel invloed het water op de ontwikkeling van

Oostende heeft gehad, maar ook omgekeerd. Door haar unieke ligging aan zee blijkt de

stad een heel eigen ontwikkeling te hebben doorgemaakt die op haar beurt ook weer

bepalend was voor de omgeving. Deze interactie van natuurkrachten en menselijk

ingrijpen van de 16de tot de 19de eeuw heeft Oostende en haar omgeving vormgegeven

en is tot op vandaag zichtbaar. Alleen zijn we ons daar niet van bewust. Deze korte maar

bijzonder interessante studie moet daar verandering in brengen.

Page 8: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

8

We wensen mevrouw Farasyn nadrukkelijk te bedanken voor het vertrouwen dat ze jaren

geleden al heeft gesteld in het Stadsarchief en voor haar beslissing om het manuscript uit

te geven.

Deze uitgave is een postuum eerbetoon aan één van de grootste historici die Oostende

ooit heeft gekend.

Namens het College

de Stadssecretaris

Johan Vandenabeele

namens de Burgemeester

i.o. de Schepen

Willy Labens

Page 9: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

9

1. Inleiding

In deze bijdrage1 zal worden nagegaan welke relaties hebben bestaan tussen de stad

Oostende en de polders en welke invloed de stad heeft gehad in de wijzigingen die het

polderlandschap heeft ondergaan. Het wordt dus een brok stadsgeschiedenis en een brok

polderhistoriek.

Eerst een korte schets van de geologische evolutie van deze streek, zoals zij, dankzij het

bodemkundig onderzoek van Prof. Ameryckx en het historisch onderzoek van Prof.

Verhulst en hun medewerkers bekend is geworden.

Vóór de 2de eeuw voor Christus was poldergebied moerassige veenvlakte tussen duin- en

zandstreek. Vanaf de 2de eeuw voor Christus kwamen eeuwenlange overstromingsfasen

voor door het stijgen van de zeespiegel en doorbraak van de zee (= transgressie). Deze

overstromingsfasen werden gevolgd door een kortere periode van daling van de

zeespiegel en het terugtrekken van het water (= regressie).

De eerste transgressie gebeurde van de 2de eeuw voor Christus tot de 1e eeuw na

Christus. Door de doorbraak o.a. bij De Haan, kwam het gebied ten noorden van

Nieuwpoort, Oudenburg , Houtave onder water en werd een kleilaag van 1 tot 2 meter

dikte afgezet.

In de 1ste eeuw trok de zee zich terug (Romeinse regressie) tot de 4de eeuw. Er doken

nederzettingen op waarvan sporen gevonden zijn in Klemskerke, Bredene, Leffinge.

Van de 4de tot de 8ste eeuw kwam de Duinkerkse transgressie die het gehele polderland

overspoelde, o.m. bij duindoorbraak bij Middelkerke en ten oosten van Oostende. Kreken

werden ingesneden in het kleidek, zelfs in het veen. In die kreken werd achteraf zand

afgezet, daarbuiten klei. Volgens prof. Ameryckx zou de hoge zanderige rug waarop

1 Noot van de redactie Dit manuscript wordt postuum uitgegeven. Het bevat geen voetnoten noch bibliografie omdat de tekst gebruikt werd voor een lezing. Uit de notities van wijlen de auteur weten we dat hij zijn onderzoek hoofdzakelijk steunt op originele bronnen die bewaard worden in de Algemene Rijksarchieven in Brussel, Gent en Brugge en het Universiteitsarchief van Gent. Voor meer informatie, zie Stadsarchief Oostende, BE/SAO/AC040, Archivalia Daniël Farasyn

Page 10: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

10

Zandvoordedorp en de baan naar Oudenburg liggen en de lagere zandstrook waarop de

Kuipweg ligt een dergelijke verzande kreek zijn geweest.

Rond de 8ste eeuw trok de zee zich opnieuw terug en werd de poldervlakte opnieuw

gekoloniseerd. Er ontstonden centra van schapenteelt in de 9de - 10de eeuw, b.v.

Testerep in 922. De eerste dorpen ontstonden, bijv. Leffinge in 988.

In de eerste helft van de 11de eeuw kwam de zee voor de derde maal de duingordel

doorbreken vanuit de IJzermonding. Om de overstroming te beperken werd een

waterweringsdijk, de dijk van Bredene naar Oudenburg, opgeworpen. Het gebied dat de

Watering van Blankenberge zou worden, werd niet meer overspoeld, het Camerlinckx en

‘s Heerwoutermans wel. Maar het water reikte nauwelijks tot deze dijk. Een nieuwe

kleilaag werd er afgezet: van enkele centimeter in de buurt van de lijn Oostende -

Zandvoorde - Oudenburg tot ongeveer één meter bij Nieuwpoort. Nieuwe kreken werden

uitgespoeld waarin nu Albertus, Fleuriskot, Taverniersgeleed, kreken van zware klei, lagen.

De overstroming duurde ook zolang niet. Vroegere en nieuwe dorpen of nederzettingen

werden vermeld: Testerep in 1065, Leffinge in 1060, Snaaskerke in 1067, Leke in 1088,

Slype in 1115, Stene in 1121. Eerst werden schapen gekweekt en later vanaf de tweede

helft van de 12de eeuw werd op zilte grond aan akkerbouw gedaan.

Historisch gezien merken we dus een tegenstelling tussen

1. het gebied ten oosten van de oude zeedijk van de Watering van Blankenberge dat

niet werd overvloeid in de 11de eeuw, dus met kleidek van één tot twee meter

(Duinkerke II, 4de - 8ste eeuw)

Het gebied bleef bewoond en uitgebaat vanaf de 8ste - 9de eeuw. Dit gebied was

het Oudland,

2. het gebied ten westen van de oude zeedijk, `s Heerwoutermans- en

Catharinapolder, werd wel overstroomd in de 11de eeuw met een kleidek van 30

tot 40 cm (Duinkerke III) en opnieuw bewoond vanaf de tweede helft van de 11de

eeuw. Dit gebied was het Middelland.

Page 11: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

11

kaart 1 - de dertien historische polders van Oostende

Page 12: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

12

Page 13: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

13

Historisch gezien zijn de gebieden die tot de zogenoemde 13 historische polders van

Oostende behoren, begrensd2:

1. in het zuiden door het kanaal Nieuwpoort - Plassendale;

2. in het oosten door de Bredense dijk;

3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder;

4. in het noorden door duin, stad en duin.

Deze 13 polders waren destijds gegroepeerd in één Ambacht :

‘s Heerwoutermansambacht, behalve de Snaaskerksepolder die tot het

Camerlinckxambacht behoorde. Sommige polders en schorren hebben in de loop der

jaren verschillende benamingen gekregen:

- Snaaskerkepolder: Nieuwe Inondatie, Nieuw Schorre;

- Sint-Catherinepolder: Steense schorre, Oud Schorre;

- Gouverneurspolder en Molendorp ten zuiden van Sas-Slykens zijn niet van naam

veranderd;

- Keignaertpolder: vroeger Zwaenhoeck;

- Oude Zandvoordepolder: oorspronkelijk Swaenepolder, Pardopolder, later in

tegenstelling met de Nieuwe Zandvoordepolder: Cleene polder;

- Nieuwe Zandvoordepolder : oorspronkelijk Crocht Gloribus polder;

- Gouweloze polder;

- ten noorden van het kanaal Oostende - Plassendale - Brugge: Lisje Mores,

Potterie, Grote polder van Bredene, Vrije polder van Bredene;

- Saspolder : Swaneke saspolder, Blankenbergspolderken, Plasschendaele

polderken.

Bodemkundig gezien zouden er naar de opvatting van prof. Ameryckx slechts elf polders

de Historische Polders van Oostende uitmaken. De Grote polder van Bredene en de Oude

Zandvoorde polder rekende hij niet bij de Historische Polders omdat zij slechts gedeeltelijk

en voor betrekkelijk korte tijd werden overvloeid

In de verhoudingen tussen Oostende en de achterliggende polders kunnen wij grosso

modo drie perioden onderscheiden :

1. vóór 1584, een periode waarin Oostende zeer weinig invloed op het

polderlandschap uitoefende;

2 zie kaart 1

Page 14: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

14

2. de periode 1584-1810, waarin Oostende landschappelijk de polders zeer sterk

beinvloedde en domineerde door zijn economisch meer speciale havenfunctie

alsook door zijn militaire functie als vestingstad;

3. de periode na 1810: in de 19de eeuw wordt het herstelde agrarische

polderlandschap gaaf gehouden, in de 20ste eeuw en vooral na de Tweede

Wereldoorlog wordt het verdrongen, weggeveegd onder de pletrol van de

havenuitbreiding, stadsuitbreiding, inplanting van industrieterreinen en urbanisatie

van de landelijke kernen.

Wij zullen ons beperken de evolutie te schetsen van het polderlandschap tussen 1584 en

1810, zoals het onder de druk van Oostende werd omgevormd. De Historische Polders

van Oostende verkregen een typisch eigen karakter dat hen onderscheidt van de overige

kustpolders.

Page 15: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

15

2. De polders omstreeks 1570

Als uitgangspunt nemen wij de situatie van de polders zoals Pourbus ze voor ons heeft

geschetst in ongeveer 15703.

‘s Heerwoutermans Ambacht

‘s Heerwoutermans Ambacht dat bijna 9.000 gemeten besloeg, was een volledig agrarisch

gebied. Het reliëf ervan helde licht golvend naar het zuidwesten af. De hoogte ervan

bedroeg er 2 tot 3 meter boven de zeespiegel, behalve in het zuidoosten. Hier kwamen

twee zandige ruggen voor die wat hoger lagen:

- een 250 meter brede rug waarover de weg Oudenburg - Zandvoorde loopt, bereikte

bij Zandvoorde dorp de vijf meter;

- een smallere rug trouw gevolgd door de Cuypweg en Zandvoorde en Plassendale.

De bodem bestond er uit grijsbruine vruchtbare klei. Indien wij Pourbus mogen geloven,

lagen er in dit Ambacht een vijftigtal boerderijen. Deze hofsteden lagen vooral langs de

wegen, in de oostelijke helft van het gebied. De afwatering gebeurde langs geleden, die

samenliepen in het groot geleed tegenaan de Steensedijk en in zee uitmondden aan het

latere fort Albertus. Op de kaart van Pourbus merkt men dat een geleed van aan de

Yestebrug langs de dijk van de Watering van Blankenberge tot op een 800 meter van

Bredene dorp en hier naar het westen afzwenkte, om zich aan de Steenendam in twee

takken te splitsen : de ene naar het Rattegat, de andere naar een Rabot waar de

Gouweloze Spye ligt.

Talrijke wegen doorkruisten het gebied.

Van het zuiden naar de Bredeneweg die zich vanuit Zandvoorde dorp onder dezelfde

naam naar Bredene splitste en twee vertakkingen had met de Bredenedijk, nl. de

Cuypweg en de Bonenweg, terwijl de andere, de Keignaertweg zich op een drietal

kilometer van Zandvoorde splitste in de West- en Oost-Keignaertweg.

Van west naar oost liepen de zeedijk, de dijkweg die over Wilskerke naar Nieuwpoort

leidde over Leffinge naar Slype, een weg van Stene naar Bredene en een weg van de

Snaaskerkebrug over xxxxbrugge4 naar de Keignaert.

3 zie kaart 2 4 onleesbaar

Page 16: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

16

Ieder dorp of stad had zijn molen: Stene, Snaaskerke, Bredene, Plassendale, Zandvoorde,

Oudenburg had er twee, Oostende drie.

De stad Oostende lag aan de noordrand van het `s Heerwoutermansambacht en was in

twee delen verdeeld door de in 1445 uitgegraven haven die aan de huidige Van

Iseghemlaan lag. Ten noorden van de haven lag de “Oude stad”, ten zuiden de haven lag

de “Nieuwe stad”.

De haven was met de kronkelende Yperleet verbonden door het afwateringskanaal van de

Overdracht van Snaaskerke tot twee spyen en dan door de nieuwe Oostendse

Watergang. Het kanaal Nieuwpoort-Plassendale bestond nog niet.

Samen met de havenvliet omsloot de Nieuwe Oostendse Watergang de stad. Sinds het

eerste kwart van de 16de eeuw werd de haven gezuiverd door het lossen van zoetwater

doorheen de Westsluis en de Oostsluis.

De invloed van de stad op het gewest was dus gering en beperkte zich tot het beslaan van

een kleine oppervlakte van het Ambacht tot het mobiliseren van wat polderwater om de

haven te schuren.

Tijdens het laatste kwart van de 16de eeuw werd op brutale manier een einde gesteld

aan de relatieve rust die Oostende en `s Heerwoutermansambacht hadden gekend.

Page 17: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

17

kaart 2 - Oostende en ’s Heerwoutermansambacht naar P. Pourbus, ca. 1570

Page 18: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

18

Page 19: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

19

3. De polders vanaf 1576

Van de politieke en religieuze spanningen die Vlaanderen van 1566 beleefde, had het

Oostendse zich weinig aangetrokken. Maar na een inval van geuzenbenden in 1572

achtten de Oostendenaars het geraadzaam zich efficiënter te beschermen door het

opwerpen van versterkingen. De eerste nog rudimentaire werken werden in 1576 en

volgende jaren voortgezet.

Aangezien Gent en Brugge de kant opgingen van de opstandelingen, volgde ook

Oostende deze trend. De stad kreeg een blijvende bezetting van Nederlandse en Engelse

troepen die Oostende tot een vestingstad uitbouwden. Farnese slaagde er, dankzij een

diplomatieke milde houding in om de Vlaamse steden één voor één tot reconciliatie over

te halen, met uitzondering van Antwerpen die na een merkwaardig beleg in 1585 in zijn

handen viel en van Oostende die van overgave niet wilde horen en in 1585 de korte dijk

op de oostkant naar Bredene doorstak om de Spaanse troepen op afstand te houden.

Dit was het begin van een lange miserieperiode voor ‘s Heerwoutermansambacht. Door

dit gat in de oostelijke dijk stroomden tweemaal daags tonnen zeewater binnen en

buiten, wat stilaan dit gat verbreedde, verdiepte en steeds meer landerijen onder water

stelde.

In 1586 was deze inbraak 70 meter breed en en bleef er bij laag water één meter water

staan op een breedte van 20 meter. Maar buiten dit gat bleef alles droog en kon men best

te voet of te paard van de ene naar de andere kant gaan. Bij hoog water moest men de

overtocht per boot maken.

In 1587 staken de Oostendenaars nog een zuiddijk door om de overvloeiing rond

Oostende kracht bij te zetten. Exact omschrijven welke gebieden onder water liepen en

wanneer dit juist gebeurde is niet mogelijk. Gegevens hieromtrent ontbreken.

Sinds 1584 waren er geen dijk-, sluis- noch wegenschouwingen meer en werden in de

Watering van Blankenberge, ‘s Heerwoutermansambacht en Camerlinckx geen

belastingen meer verpacht noch geïnd omdat deze streken “deur de jeghenwoordige

oorloghe niet beweunt nogh ghecultiveert en syn gheweest”. Iedereen scheen op de

vlucht, niet alleen voor het water maar ook voor de plunderingen en afpersingen die de

Oostendse bezetting, samen met Vlaamse rabouwen tot diep in het land uitvoerden.

Page 20: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

20

Naar mijn mening stond het grootste deel van `s Heerwoutermansambacht onder water,

met uitzondering van de rug van Zandvoorde, een deel van de Cuypweg en de

duinendijkranden van Bredene. Wegens het gebrek aan onderhoud kon het ook best zijn

gebeurd dat de Steensedijk bij het Albertusgeleed en ten zuiden van Stene doorspoelde.

Teksten spreken van overstromingen tot in Leffinge, Snaaskerke, Oudenburg, Bredene.

Geleden waren kreken geworden, wegen werden kreken. De dijkdoorbraak en

overstroming waren uitgevoerd uit louter militaire, defensieve redenen maar bleken

algauw, nog vóór het beleg begon, een tweede voordeel voor de stad aan te bieden. Op

de oostzijde had het in- en uitvallende water een lange, brede, diepe geul uitgegraven,

best te bevaren met schepen die de stad konden voorzien van wapens, manschappen en

proviand. Deze geul kon als havengeul worden benut.

Er werden geleden gegraven voor aanvoer van kanonnen en van munitie. Er werden

sperforten gebouwd: Sint-Isabella, Sint-Clara, Groten Dorst, Sint-Michiels en de forten

van Bredene.

Indien wij de talloze kaarten die het beleg illustreren mogen geloven, werden in de

westelijke hoek rijen schansen opgeworpen en werd er zelfs een ringweg aangelegd om

de westelijke kwartieren van Sint-Albert met de oostelijke kwartieren van Graaf de

Bucquoy te verbinden. Dit was een dijkweg die min of meer de latere Legaertsdijk volgt.

Wat er ook van zij, op 22 september 1604 gaf Oostende zich over en kwam weer onder

Spaans bewind. De geuzen waren van de kust verdreven. Heer en meester op zee,

kruisten zij voortdurend voor onze kust en bleven de reeds teruggekeerde of terugkerende

kustbevolking schrik inboezemen voor nieuwe invasies.

Page 21: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

21

4. De heropbouw na 1604

Wat te doen met de stad ? Wat te doen met de omgeving ? Wat de stad betrof, die nu

als een doorschoten puinhoop op het uiteinde van een smalle landtong lag, omgeven

door zeewater, was men het er snel over eens geworden dat de stad moet bevolkt en

heropgebouwd worden, van de nodige verdedigingswerken moest worden voorzien en als

haven moest fungeren aangezien de Schelde gesloten was.

Een edict van Oktober 1604 dat ruime vrijheden gaf aan wie katholiek was en naar

Oostende wilde komen wonen, kende wel enig succes. Naar Loontiens wist op te maken

uit documenten die in de brand van het stadsarchief zijn gebleven, was het gros

inwijkelingen samengesteld uit veeleer arme families die naar Oostende waren getrokken,

om hun financiële schuldenlast te ontvluchten. Bij de leidinggevende groep troffen wij

ontwikkelden aan maar ook velen die een aardige stuiver hadden verdiend met leveranties

aan het Spaanse leger tijdens het beleg.

De wederopbouw verliep traag: straten moesten geruimd worden, puin weggevoerd,

grachten gedempt, schansen geëffend, huizen gebouwd, straten gelegd en geplaveid. De

stad moest ook verdedigd worden. Oostende moest opnieuw een vesting worden. Het

weinig of niet-betaalde garnizoen werkte hieraan mee om de karige soldij wat aan te

dikken. Bolwerken, courtines en halve manen rezen weer uit de grond op.

De stad moest ook verdedigd worden tegen de zee en dat was een veel lastiger karwei.

Tijdens de paasdagen in 1606 hield een storm zo lelijk huis, dat men er in dagen van

wanhoop aan dacht om de stad “die niet te herstellen noch te onderhouden is met 1

miljoen gulden” op te geven en te verlaten. Toch bleef men er.

Oostende moest ook een havenstad worden. Een haven is een verkeersknooppunt tussen

zee en achterland en moest over loskaaien beschikken en een gemakkelijke verbinding

vormen tussen de zee en het binnenland.

De westelijke haven werd volledig opgegeven en als vestingsgracht benut. De uitbouw

van de haven gebeurde dus op de oostkant. In 1608 legde men een loskaai aan rechtover

de Langestraat, buiten de oostpoort, ongeveer ter hoogte van het gebouw van de

Jachtclub. Maar die kaai spoelde voortdurend weg onder de druk van de sterke

schuurstroom die de geul in- en uitviel. Tenslotte gaf men die kaai einde 1609 op en legde

men in 1610 een kleine open kom aan in het zuidoosten buiten de stad, in de hoek tussen

Page 22: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

22

de geul en de Catherinekreek, de latere Stinkput (nu verdwenen). Hier konden de

schepen veilig buiten de schuurstroom liggen.

Veel trafiek was er tot 1609 niet want de Hollandse schepen lagen op de rede. Om de

veilige in- en uitvaart van enkele visserssloepen te garanderen, gingen leden van het

schepencollege van de stad aan boord van de Hollandse schepen presentwijnen offreren.

Eerst na 1609 verbeterde de toestand wat. De eerste schepen die met Engels laken en met

Franse wijnen in 1612 aan de nieuwe kaai kwamen liggen, kregen van stadswege “een

gratuyteit van 52 pp om daermede te maeken eene vlagge verwapent mette wapenen

deser stede omme denzelven te encourageren op andere tijden deze haven meer te

frequenteren”.

Het is merkwaardig dat vanaf 1609 een kleine groep nieuwe inwijkelingen zich in

Oostende kwamen vestigen. Deze mensen hielden zich bezig met haven- en dijkwerken,

namen de leiding ervan in handen, verzorgden overzees transport van hout en stenen en

deden later pogingen om de haringvisserij te doen floreren in Oostende. Het waren

Hollanders die tijdelijk, tot 1621, een belangrijke rol hebben gespeeld in de heropleving

van Oostende.

De haven moest ook een verzekerde verbinding hebben met de zee. Oostende lag aan

een lage, vlakke, zandige kust, aan een zee met getijden van 4,50 meter en met een west-

oost vloedstroom. De oostgeul was uitgeschuurd, maar voor de havenmond lag een bank

van hard zand. Het achterliggende schorreland lag op 2,5 tot 3 kilometer, door grillige

kreken doortrokken. Bij iedere vloed kwam zeewater het schorre invloeien, beladen met

zand en klei. Dit water vloeide bij ebbe uit het schorre langs de geul naar zee. Geografisch

gezien oefent de zee een drievoudige werking uit. Zij vervoert, zij schuurt, maar zet ook

materialen af. De bestaande kreken zijn een voorbeeld van uitschuring. Het

uitschuringsproces of erosie verloopt op drieërlei wijze: de “verticale erosie” leidt tot het

verdiepen van de kreken. In 1613 waren de Catherinekreek en de Keignaertkreek 10 tot

14 vadem (d.i. 3,9 tot 4,5 meter) diep. Op de tweede plaats is er een zijdelingse erosie.

Door de verdieping kabbelen de wanden af wat samen met het kronkelen leidt tot de

verbreding van de kreken. In 1613 was de Catherinekreek op zijn breedst: 35 m. In het

midden van de 18de eeuw was de kreek 110 meter breed.

Tenslotte heeft men nog de terugsnijdende erosie die maakt dat de kreken altijd maar

langer worden, in elkaar verstrengeld raken en zelfs de voet van de dijken gaat afknagen.

Page 23: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

23

De zee zet ook klei, zandsedimenten af. Dit gebeurt wanneer het water in zijn beweging

wordt geremd en stilstaat bij het keren van het tij, vooral bij hoogtij op schorreland dat

geleidelijk wordt opgehoogd en mettertijd alleen bij springtij onder water komt.

In die jaren moest men er dus niet alleen voor zorgen dat er zo weinig mogelijk zand en

slib in de geul terechtkwam, maar ook dat het kleiige afbraakmateriaal van de kreken zo

ver mogelijk de zee werd ingejaagd,

Om de geul op diepte te houden moest men dus defensieve werken uitvoeren om

zandinval te reduceren en bijv. op het strand van Lisje Mores het Lang Hoofd bouwen om

opstuiven of inspoelen van zand tegen te gaan en langs het oosterhoofd en ook een deel

van het westerhoofd, rijswerken uitvoeren.

Men moest vooral offensieve werken uitvoeren in de strijd tegen verzanding en dat was

een passend volume water en een serie kribben om de uitvallende schuurstroom juist te

oriënteren om slib en zand uit de geul en de banken voor de haven weg te ruimen. Het

watervolume moest passend zijn want te veel water bracht te grote schuring, met als

gevolg vernieling van de geulwerken. Te weinig volume bracht verzanding. Dit juiste

watervolume kon men bereiken door

1. spoelpolders te gebruiken waarin men het water vrij in en uit liet lopen, aangevuld met

de mobilisatie van polderwater, zoetwater op Oostende ter aanvulling. Dit is natuurlijke

schuring.

2. spoelpolders te gebruiken afgedamd door schuursluizen waarin men zee- of zoetwater

ophield om dit bij laagtij in de geul te lossen. Dit is kunstmatige schuring,

Een haven moet niet alleen kaaien hebben en beschikken over een veilige verbinding met

de zee, het moet ook aansluiting hebben met het achter- en binnenland Vrachtvervoer

langs wegen was in die tijd nog zeer beperkt. Men gaf er de voorkeur aan dit over

waterlopen, kanalen te laten gebeuren. Gent en Brugge ijverden van meet af aan om

betere directe verbindingen te hebben met de kust, vooral met Oostende. De aanleg van

kanalen zou ook het uitzicht en het leven van de Oostendse polders sterk beïnvloeden.

Kanalen moesten van water worden voorzien dat hoog genoeg gehouden moest worden

om scheepvaart toe te laten.

Het laatste, maar ook meest prangende probleem dat in september 1604 werd gesteld,

was de vraag wat men moest doen met de drassige schorrevlakte die regelmatig door het

zeewater werd ingenomen: zou men dit inpolderen of overstroomd laten?

Page 24: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

24

Onmiddellijk na de inname van de stad in 1604 had aartshertog Albrecht het inzicht het

hele schorre te laten bedijken. Dit project werd zeker niet gunstig onthaald door de stad

omdat men bevreesd was voor het verder bestaan van de haven. Ook de militairen -en

vooral Spinola, de veroveraar van Oostende- zagen dit niet zitten en oordeelden dat het

behoud van het overstromingsgebied een onmisbaar element was voor de verdediging

van de vesting.

Het Brugse Vrije en de Staten van Vlaanderen waren er wel voor te vinden om tot een

bedijking over te gaan. Maar om dit te realiseren was er geld nodig. Op hulp van de

centrale regering of Spanje moest men niet rekenen. Die hadden altijd geld te kort. De

eigenaars van dit overstroomde gebied kon men moeilijk laten opdraaien voor de

inpoldering van hun landen die sinds 20 jaar niets hadden opgebracht. Het geld moest

dus van de “generaliteyt” komen. De Staten van Vlaanderen waren wel bereid om voor

een deel in de financiering van de werken tussen te komen, maar er kwam geen schot in

de zaak. De geweldige storm van Pasen 1606 bracht hierin een verandering. Ten eerste

werden er plannen en projecten opgemaakt om over te gaan tot het stoppen van de geul

“etoufement de la geule”. Maar het bleef bij plannenmakerij, “vues de lieux”,

rondvaarten in het schorre.

Ten tweede werd de Steense dijk, die reeds grotendeels bestond, verhoogd en versterkt.

In het zuidelijk deel werd een nieuwe dijk aangelegd, dus een zijdeling ”jeghens ‘s

Heerwoutermans tot het afsluiten van de zee”. Deze dijk liep “int geschut van

Camerlinckx en `s Heerwoutermans, strekkende van ´t fort St Albertus deur Snaeskerke tot

aen de Haegebrugge”, dus tot aan het huidige kanaal Plassendale - Nieuwpoort, zodat

het Camerlinckx op zijn oostelijke kant volledig van overstroming gespaard zou blijven.

De Steensedijk werd niet in 1608 gelegd zoals altijd werd voorgehouden, maar wel in

1607. Tezelfdertijd werd in deze dijk bij de vroegere Speerbrugge naar de Gouweloze de

ontwateringssluis van Camerlinckx gelegd.

Na de storm van 1606 werd ook de Bredensedijk tussen Oudenburg en de duinen over

5,7 km hersteld. Die dijk was op verscheidene plaatsen, vooral rond Plassendale,

doorgevloeid. In 1607 werd de dijk over een lengte van 6,2 km verhoogd.

Page 25: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

25

Een reeks stormen in 1610, die gepaard gingen met duindoorbraak en steeds maar

dreigender gevaar voor dijkdoorvloeiing, verplichtten de Staten van Vlaanderen samen

met de Wateringen, over te gaan tot dijkversterking en duinverzorging rond Oostende

o.m. door het aanbrengen van helmgrasbeplanting. Ook zouden ze nu eens definitief de

bedijking van ‘s Heerwoutermans aanpakken naar de plannen die de dijkgraaf Van

Couwerve had uitgewerkt.

Die laatste wenste -om de geul af te sluiten ter hoogte van de Groenendijk- een dijk op te

werpen doorheen het noordoostelijk deel van de latere Catherinepolder en die tot aan het

duin van het vroegere militair hospitaal door te trekken. Een drietal schuursluizen in de

dijk zouden voor de nodige geuldiepte moeten zorgen. A. W. Van Couwerve wenste tot

kunstmatige schuring over te gaan. Vanwaar hij het water zou halen dat hiervoor nodig

was en hoe en waar hij dat zou stockeren, is mij niet bekend5.

Eind maart 1612 werden de werken aanbesteed en ondanks het protest van Oostende in

de zomer van dat jaar aangevat. Maar zo heel veel kwam er van het “beverschen”, het

inpolderen van ‘s Heerwoutermans niet terecht. Slechts drie dijken werden aangelegd. Op

de oostkant van de geul kwamen de Groenedijk en de Dweersdijk tussen de Groene- en

de Bredenedijk, wat tot de inpoldering van de Grote polder van Bredene leidde, 830

gemeten groot. Verder kwam er nog een stuk dijk op de westelijke geuloever tussen de

Gouweloze- en de Catherinekreek.

Tot het bouwen van de schuursluizen kwam het niet, vooral door geldtekort, twijfel aan

de voorziene schuurmethode en gebrek aan interesse voor kanalenbouw. Alhoewel

bedijking toch belangrijk was, werden de werken in 1615 stopgezet.

In 1614 vroeg het Vrije “point en zettinge” op soldaten en burgers die “bestialen

postureren in ‘s Heerwoutermans”. Het Vrije vroeg aan de stad dat herbergen ten zuiden

van de stad ook belastingen aan het Vrije zouden betalen.

5 zie kaart 3

Page 26: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

26

Van de ongeveer 7.500 gemeten van ‘s Heerwoutermans waren slechts 830 gemeten aan

de overstroming onttrokken. 6670 gemeten bleven bedekt met water.

Rond de weg Oudenburg - Zandvoorde en rond Zandvoordedorp waren er enkele

nederzettingen ontstaan die geïsoleerd lagen temidden van het water. Het schorre werd

niet alleen als waterreservoir voor havenschuring benut, maar ook gebruikt voor

schapenteelt.

Aan de randen van het schorre, vooral aan de westelijke rand, werden oude forten,

waaronder het fort Isabella, het fort Sint-Clara en Lange schuur als schaapstallen ingericht.

Ook aan de duinrand liepen er schapen o.m. geweid voor de stadsgouverneur. Er waren

ook bezaaide oppervlakten.

Page 27: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

27

kaart 3 – de historische polders van Oostende, 1607-1612

Page 28: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

28

Page 29: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

29

5. Drie ingrijpende wijzigingen, 1618-1633

Drie feiten zouden grote delen van het ’s Heerwoutermansambacht grondig wijzigen,

m.n. de bouw van het Sas van Plassendale en aanleg van het kanaal van Plassendale in

1622-1623, de aanleg van de Legaertsdijk en de bedijking van de drie geünieerde polders

van Zandvoorde en de bouw van de Blauwe sluis en de Bredensche dijk6.

Sas van Plassendale en kanaal Oostende - Plassendale

In verband met de sluiting van de Schelde hadden Gent en Brugge het plan opgevat deze

steden onderling met de zee te verbinden door het graven van de kanalen Gent-Brugge

en Brugge-Ieperleet-Plassendale-Oostende.

In 1613 begon men aan de graafwerken, die in 1624 voltooid werden. Het

kanaalgedeelte Brugge - Plassendale en het sas van Plassendale waren reeds klaar in 1620.

Het kanaal Oostende - Plassendale werd in 1622-1623 “uit den rauwe” gegraven en

doorsneed “in rechte linien” het schorreland.

Aangezien er geen sas was in Sas Slijkens in 1619, had Spinola zich hiertegen verzet.

Omdat het kanaal aan het getij onderhevig was, konden bij hoogtij kleine zeeschepen

naar of van Brugge zeilen of geketst worden zonder overslag in Oostende. Dit betekende

een groot verlies voor de Oostendse schippersgilde die tot 1629 met hun platte

binnenlanders de Bredense kreek opvaarden tot aan de overdracht van Plassendale en

daar in de Yperleet werden overgenomen.

Het Sas van Plassendale leverde theoretisch althans ook schuurwater op voor de haven.

Men mocht al tevreden zijn als het geloste water het kanaal zelf van aanslibbing verloste.

De bouw van de Legaersdijk

De belangrijkste gebeurtenis voor die periode is wel de bouw van de Legaertsdijk.

Wanneer de bedijkingswerken van ‘s Heerwoutermans in 1615 waren stilgevallen, gingen

verscheidene grote gelanden zonder enig octrooi over tot “particuliere dicage”: Dit

gebeurde vooral in de oude Zandvoordepolder die toen de Swaenepolder, ook

Pardopolder genoemd werd. Wellicht door het leggen van een dijk ten noorden van de

oude Cuypweg werd ook de latere Nieuwe Zandvoordepolder met een dijk afgesloten van

nagenoeg de Hoge Brugge tot de Keignaertweg bij de Duivelstorre en tot de vork van de

Bredenweg en de Cuypweg.

6 zie kaart 4

Page 30: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

30

Ook ten noorden van deze dijken kwam er “particuliere dicage” voor. Deze bedijkingen

moeten omstreeks 1618 aangevat geworden zijn voor de Crocht en Gloribuspolder want

in 1617 werd nog gesignaliseerd dat de weg van Oudenburg naar Snaaskerke “niet

rijdelick en is als ligghende ghemeene metter de zee duer dat het Ambacht van ’s

Heerwouter-mans nyet en is bedijckt”. Al spoedig werden er in deze bedijkte gebieden

een tiental hofsteden opgericht en werden er vanaf 1620 percelen grond verpacht en in

gebruik genomen.

De dijkbouw moet nogal wat rudimentair geweest zijn vooral in de latere Keignaertpolder

want dijken spoelen er door, zodat heel wat gebieden er vanaf 1622 “vague en

ongebruyck liggen duer de seewateren” en men stormschade vaststelt in december 1623

aan de zuidelijke vaartdijk waarvan “de bermen pericliteren van inbrake”.

Het bestaan van de Oostendse vaart en stormen van 1624 (vooral die van 25 november

1624) brachten de grondeigenaars ertoe om een officiële aanvraag in te dienen om nu

eens een “suffisante zeedijk” te mogen bouwen tussen de Gouweloze sluis en het

uiteinde van de “Nieuwe Riviere” om aldus de twee reeds bedijkte polders, de

binnenpolders en de buitenlanden ten noorden ervan die niet zijn bedijkt met een zware

zeedijk tegen verdere zee-inbraak te beschermen. Deze toelating werd bij octrooi van 26

maart 1625 verleend aan de drie geünieerde polders en de vier kilometer lange

Legaertsdijk werd in de zomer van 1625 opgeworpen.

De Keignaert was toen aan zijn monding 75 meter breed en de kreek juist ten noorden

ervan, waar de hofstede van Rougier van Quaillin stond, 57 m breed. Tenslotte helemaal

in het noorden bij de Cleene kreek trof men de hofstede van Pieter Houck aan, de man

die tijdelijk zijn naam zou geven aan deze hoek, nl. de Pierhoek, die later ook naar een

andere familienaam tot Sas Slykens “Creke van Pieter Houck” zou worden omgedoopt.

Een afwateringssluis werd in 1626 in de dijk dichtbij de Gouwelozespei ingeplant, wegen

werden aangelegd, geleden gedolven en wat belangrijk is, de meeste binnendijken,

dweersdijken, “caidijken geslecht ende geplaneerd”, zodat het vroegere verloop van deze

dijken zeer moeilijk exact te achterhalen is.

Page 31: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

31

kaart 4 – de historische polders van Oostende, 1618-1633

Page 32: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

32

Page 33: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

33

Met het leggen van de Legaertsdijk werd er zomaar 3.804 gemeten land van de

Oostendse schorren ontnomen en voor agrarische uitbating gewonnen. Dit was voor de

Oostendse haven een verlies van 57% aan schorreoppervlakte. Alleen Sint-

Catherineschorre en de schorren van Bredene leverden nog zeewater voor de schuring van

de haven met hun ongeveer 2.900 gemeten.

Hoe heeft men deze belangrijke inkrimping van het schorregebied kunnen toestaan? Heel

zeker door het uitblijven van enige reactie van de stadsgouverneur Montero, die niet

tussenkwam om de bedijkingsplannen te dwarsbomen. Hij werd trouwens voor zijn

neutrale houding beloond met “twee barriquen” van de port, speciaal uit Duinkerke

gehaald en “zijn gheselinne” kreeg een juweel ten geschenke.

De bedijking was echter niet naar de zin van de hogere legerleiding, die het oppervlak

defensiewater rond Oostende ongeschonden wenste te bewaren. Spinola eiste dat de

pasgebouwde dijken werden doorbroken en al trok een delegatie groot gelanden in

december 1626 en zelfs afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen in januari 1627

naar Brussel om het behoud van de inpoldering te bepleiten, het baatte niet. Spinola gaf

opdracht aan Montero om de nieuwe dijken door zijn soldaten te laten doorsteken en bij

de doorsteking zelf aanwezig te zijn. De dijken werden in de grote kreken in het voorjaar

1627 afgedolven zodat de geünieerde polders deels weer onderliepen.

Eerst na het vertrek van Spinola uit ons land en dankzij de betaalde tussenkomst van de

Jezuïeten bij Isabella slaagden de drie geünieerde polders van Zandvoorde erin de

toelating te krijgen om de gaten van de Legaertsdijk te mogen dichten op voorwaarde dat

zij met omliggende wateringen zouden bijdragen in de bouw van een stenen suatiesluis

i.p.v. de houten Gouweloze Spey en in het “inheyen” van twee hoofden aan de monding

van de Oostendse geul.

De bouw van de Blauwe sluis en de Bredensche dijk

De bouw van de Blauwe sluis in Bredene in 1626 moet in verband worden gebracht

enerzijds met het feit dat de suatiesluis in Blankenberge oud, vervallen en door stormen

vernield was en dus door een andere vervangen moest worden en anderzijds met het feit

dat de Watering van Blankenberge graag 300 gemeten uit het ‘s Heerwoutermans bedijkt

had gekregen.

Om dit laatste erdoor te krijgen stelde zij de zaken zo voor dat zij door de verbreding en

verdieping van de Noordhee en de bouw van de sluis in de Bredense dijk, het teveel aan

Page 34: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

34

polderwater op Oostende concentreerde, om aldus bij te dragen tot het diep houden van

de haven. Het was een uitstekend voorstel waarmee men in Brussel onmiddellijk akkoord

ging, behalve op één punt, nl. de bedijking. Spinola had nogmaals zijn veto gesteld.

Om de suatie van de Blauwe sluis door de verdronken landen van ´s Heerwoutermans te

vergemakkelijken mocht de Blankenbergse Watering wel een recht geleed van 300 roeden

(1,1 km ) aanleggen. De werken werden allemaal in 1626 uitgevoerd.

Tijdens de doorsteking van de Legaertsdijk in 1627 kwam iemand met een

tussenoplossing voor de dag om enerzijds de bedijking mogelijk te maken en anderzijds

de havengeul op diepte te houden. Dit was de beroemde maar nooit in zijn ideeën en

projecten gevolgde Michel Florentio Van Langren. Vanaf 1627 stelde hij voor om tussen

de Pierhoek en het zuidwesten van de stad een zware zeedijk te bouwen en het

merendeel van het Steense schorre tussen de Catherinekreek, de brede geul bij Stene en

de Gouweloze met lichtere dijken te omsluiten en in te polderen en alleen volgende

gebieden voor de schuring van de geul te gebruiken, nl. de verdronken landen ten

noorden van de vaart Oostende - Plassendale en het Lisje Moresgebied en de gearceerde

ring van landen rond het bedijkte Steense schorre waarin zeewater getrokken kon worden

dat bij laag tij gelost werd doorheen twee schuursluizen, één in de Catherinekreek en één

in de rechtgetrokken Gouwelozekreek die zijn wateren recht door de geul zou stuwen7.

Dit zou volgens Van Langren het voordeel bieden een nog groter oppervlak aan de zee te

onttrekken en de verbinding te land langs de zeedijk tussen de stad en de vaartdijk, veilig

te stellen. Dit zou kunnen gebeuren zonder het militair defensief potentieel van de stad te

schaden, aangezien een watergordel de stad bleef beschermen en ook zonder de

geuldiepte in gevaar te brengen aangezien men er ook zorg zou voor dragen de directe

zandaanvoer in de geul aan de westzijde en ook aan de oostzijde op het Lisje Moresstrand

te beperken door het inheien van plankenrijen.

Dit project om de schuursluizen te gebruiken om tot grote inpoldering over te gaan, werd

door Spinola eveneens van de hand gewezen.

7 zie kaart 5

Page 35: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

35

kaart 5 - de plannen van Michel Van Langren van 1627

Page 36: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

36

Page 37: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

37

6. De inpoldering van het Potteriepoldertje en

de Saspolder, 1634

In 1634 werden opnieuw twee schorrelanden benoorden de vaartdijk ingepolderd8.

De eerste was het kleine Potteriepoldertje dat maar 64 gemeten grond telde en waarin

het Hof ter Schelle werd opgetrokken tussen de Groene dijk en de monding van de kreek

van Bredene. De polder reikte in 1634 nog niet tot aan de geul.

De tweede gevormde polder was de Saspolder. Aanleiding tot deze inpoldering waren de

voortdurende, financieel zwaar doorwegende kosten die de Watering van Blankenberge

moest dragen om de dijk tussen de Blauwe sluis en Plassendale voor doorbraak te

behoeden. Vooral de januaristorm in 1634, waarbij ook de duinen ten westen van de

stad Oostende doorspoelden, bracht de Watering van Blankenberge ertoe het octrooi aan

te vragen waartegen noch vanwege de stadsgouverneur, noch vanwege militaire

ingenieurs enig verzet rees.

Toelating tot bedijking van de 194 gemeten, werd op 2 juni 1634 verleend.

In het Saspoldertje kwamen hoogstens vier boerderijtjes tot stand.

Door de inpoldering van de Potterie- en Saspolder werden 258 gemeten op zee

gewonnen wat alweer een 9% minder schorreoppervlak voor havenschuring betekende.

Het schorreoppervlak was gereduceerd tot 2.600 gemeten = 1/3 van het oorspronkelijk

schorreland.

8 zie kaart 6

Page 38: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

38

Page 39: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

39

kaart 6 - de bedijking van de Potteriepolder en de Saspolder, 1634

Page 40: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

40

Page 41: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

41

7. De situatie van Oostende en

de Oostendse polders, 17de eeuw

In Oostende

De twee havenhoofden die alleen de geulmond trechtervormig omsloten waren tussen

1634 en 1639 ingeheid. Het oosterhoofd sloot met een rijswerk tot het duin van Lisje

Mores, om zandaanvoer van het strand in de geul tegen te gaan.

De zeedijk ten westen van de stad was, na het afdelven van de duinen in 1619 en na

diverse duindoorbraken, verlengd tot bij de Laatste Stuiver.

De verbinding van Oostende met de randgebieden gebeurde enkel in het westen via de

duinenweg en een vertakking naar de Westpoort. Naar het oosten kwam die verbinding

er door middel van een ponton of veerboot over Lisje Mores naar Bredene.

Catherineschorre

In het Catherineschorre stonden de oude forten Sint-Isabella (Hamilton) en Sint-Clara nog

aangeduid die ondertussen dienden als “bergerieen” (schaapstallen). In de

noordwesthoek bleken er kleine dijken aangelegd en een drietal bedrijven te bestaan, o.a.

de Laatste Stuiver. De resten van de Sint-Catherinekreek en een kerkhof stonden er ook

nog op vermeld.

Geünieerde polders van Zandvoorde

Wat de drie geünieerde polders van Zandvoorde betrof, wijs ik op het bestaan van het

wegennet, vooral op de “kreke genaempt Den Keignaert, commende tot in de straete van

Sandvoorde”, wat er wel zou op wijzen dat men bij de bedijking van 1626 grondig de

oudere dijk van de oude Zandvoordepolder heeft afgedolven. Dit is hier een geval van

terugsnijdende erosie.

Het zuidwesten van de grote polder van Bredene

Ten zuidwesten van de grote polder van Bredene liep een dijk tussen de Groenedijk van

1612 en de dijk van Bredene. Hierbij moet worden opgemerkt dat op de kaart van

ongeveer 1642 1620 als datum vermeld staat. Bovendien schijnen een aantal kreken door

deze dijk naar de kreek van Bredene, de latere Noord-Ede, te lopen.

Page 42: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

42

Rechttrekking van de Yperleet

Op de kaart onderaan rechts ten noordwesten van Oudenburg ontdekken we een nieuwe

vaart van 1640, d. i. de rechttrekking van de Yperleet uitgevoerd bij het uitgraven van het

kanaal Plassendale - Nieuwpoort in 1640 en Veurne - Duinkerke om Gent en Brugge met

zoveel mogelijk havens langs de Vlaamse kust te verbinden.

Page 43: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

43

8. De plannen van Michel Van Langren

van 1650

In 1648 sloot Spanje de vrede met de Verenigde Provincies. Bij het Verdrag van Westfalen

werd een toestand van meer dan een halve eeuw feitelijk bekrachtigd. De Schelde bleef

voor de Spaanse Nederlanden gesloten.

Toch ging de oorlog tussen Spanje en Frankrijk steeds verder. Gent en Brugge begonnen

nu meer en meer belangstelling te tonen voor de Oostendse haven want Duinkerke en

Nieuwpoort lagen te gevaarlijk dicht bij de sterk bedreigde Franse grens. Gent en Brugge

en natuurlijk ook Oostende wensten de haventoegankelijkheid te verbeteren, die door de

bedijkingen van 1626-1631 en 1634 en de aanslibbing en verzanding in gevaar was

gebracht.

Dit was de gelegenheid voor Van Langren om in 1650 opnieuw met zijn

schuursluizenproject voor de dag te komen en te pleiten voor de aanleg van een kanaal

dwars doorheen de Sint-Catherinepolder tussen de Gouwelozespei en het zuidwesten van

de stad, wat hij in 1640 al had voorgesteld als tegenhanger van het kanaal Plassendale -

Nieuwpoort en een zoetwaterreservoir voor de stad die al altijd een tekort aan drinkbaar

water had9.

Om de militairen gunstig te stemmen plande Van Langren de aanbouw van een vijfhoekig

gebastionneerd fort of kasteel Sint-Leopold in het zuidwesten van de stad, wat terecht de

weerbaarheid van de kwetsbare westflank van de stad zou verhogen. Bovendien wenste

hij een verdedigingswal tussen de Catherine en Gouweloze op te werpen waarachter

mettertijd een stadsuitbreiding naar het zuiden kon gebeuren. M.a.w., Van Langren

pleitte voor wat 130 jaar later deels het Hazegras zou worden10.

Een tweede project van hem was om direct de wal- en grachtlijn tot aan de Gouweloze

door te trekken en het voorziene fort Sint-Leopold op de linkeroever van de

rechtgetrokken Gouweloze in te planten. Hij stelde ook voor om de geul en de bank voor

de haven te zuiveren, gebruik te maken van de vroeger voorziene sluizen en daarenboven

ook schuursluizen op te werpen aan het begin van het kanaal Oostende - Plassendale en

aan de monding van de Noordhee. Hij stelde m.a.w. de bouw voor van het latere Sas-

Slykens en van de Noorheesluis.

9 zie kaart 7 10 zie kaart 8

Page 44: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

44

Ook herhaalde hij zijn voorstel om langs de oostelijke oever van de geul en langs de

laagwaterlijn ten oosten van het oosterhoofd een lage rij houten planken in te heien om

het invallen van het zand in de geul te reduceren. Hij ging niet akkoord met de

plaatselijke ingenieur die voorstelde op de oostoever een echt staketsel aan te leggen van

de top van het oosterhoofd tot aan de Pamelkreek, maar hij stelde wel voor een kaaidijk

op de westoever te leggen waar schepen konden aanmeren. Eens te meer werden deze

plannen afgewezen.

Als eerste maatregel om de geulsituatie te verbeteren, beperkte men zich tot de aanleg

van het oosterstaketsel in 1654 tussen de top van het hoofd en het ponton dat in 1661

tot ongeveer aan de Groenedijk werd verlengd. Daarnaast ging men over tot een

strengere controle van het overvloeide schorregebied, waar men vaststelde dat tal van de

schorregebruikers dwars door de kreken heen schaapsdijken en koeiedijken hadden

opgeworpen om hun “bestialen” gemakkelijker van het ene naar het andere schorreland

over te brengen. Deze dijken werden afgedolven. Pieter Hoecke die in Stene o.m. 90 gem.

schorre gebruikte, kreeg in 1655 een proces omwille van “estouffements par luy faits de

creques et diegues en tres grand prejudice du havre de la ville d`Ostende”.

Page 45: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

45

kaart 7 - de plannen van Michel Van Langren van 1650

Page 46: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

46

Page 47: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

47

kaart 8 - de plannen van Michel Van Langren van 1650

Page 48: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

48

Page 49: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

49

9. Geplande overstromingen en de bouw van

Sas Slykens, 1660-1676

Het belang van de Oostendse haven voor de Spaanse Nederlanden werd steeds

duidelijker. In 1658 viel Duinkerke in Engelse handen. In 1662 verkocht Engeland

Duinkerke aan de Fransen en meteen was Oostende “l’unique port qui reste practicable

en pays de par de ca” geworden. De toestand was er zeker niet rooskleurig.

In 1661 reeds moesten grote schepen het hoogtij van springtij afwachten om over de

bank vóór de haven, de geul te kunnen binnenlopen.

De peilingen bij laagtij, uitgevoerd door kapt. ing. Boulangier in maart 1662 wezen aan

hoezeer de geul aan diepte had verloren door de bedijkingen van het schorregebied. Op

de bank voor de haven was maar twee tot 55 vadem water. De westervaargeul was

praktisch opgestopt . In de havengeul trof men 32, soms vier vadem water aan. De

Rocheplaat aan het westerhoofd had zich uitgebreid. Aanslibbingen kwamen voor in de

inspringende bocht van het oosterhoofd. Het Bergeriehoofd had het ontstaan gegeven

aan de vorming van twee langgerekte banken tussen de monding van de Catherinekreek

en de Gouweloze. In de Gouweloze zelf waren banken ontstaan en bereikte men met

moeite drie vadem water.

Het gonsde van projecten en plannen om aan die rampzalige toestand te verhelpen. Van

Langren dook weer op met zijn schuursluizenplannen, maar werd al even snel wandelen

gestuurd. Het plan was te duur en te onzeker11.

Op een kaart werden een reeks belangrijke veranderingen die in ongeveer 15 jaar aan de

Oostendse polders zullen worden aangebracht, samengevat12:

- 1660: aanbouw van het sas van Snaaskerke;

- 1662-1664: het opnieuw doorsteken van de Zandvoordse polders, op de oude

Zandvoordepolder en de Gouverneurspolder na, waarin het fort Sint-Philippe werd

opgetrokken;

- 1664: verbreden en verdiepen van de Oostendse vaart;

- 1671-1672: bedijking van de Vrije polder van Bredene en overbrenging van de

spuisluis van de Watering van Blankenberge naar de Noordheesluis zodat alle

vroegere schorren ten noorden de Oostendse vaart tot polders werden omgezet;

- bouw van het Sas Slykens.

11 zie kaart 9 12 zie kaart 10

Page 50: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

50

Page 51: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

51

kaart 9 - de plannen van Michel Van Langren van 1670

Page 52: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

52

Page 53: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

53

kaart 10 - de historische polders van Oostende, 1660-1676

Page 54: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

54

Page 55: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

55

De kaart is belangrijk omdat het de zuidelijke opslibbing van de Noordeemonding aanwijst

en de poging die in 1662 werd uitgevoerd om de schuurstroom te oriënteren. Het

kraainest bestond nog niet als een doorlopend hoofd maar als vier afzonderlijke

paalwerksystemen. Er waren plannen om water uit het kanaal Plassendale - Nieuwpoort

af te tappen langs een sluis aan de vaart om de opgeslibde Gouwelozekreek uit te kuisen.

Ten slotte waren er plannen om één of meer polders op te offeren door doorbraak van

hun dijken om de Oostendse haven te redden.

Zo werd voorgesteld om de oostelijke kant van de Zwaenhoeck, de Nieuwe

Zandvoordepolder waar de grote Keignaert ligt, bij het schorre te voegen. Anderen

meenden dat dit onvoldoende was en eisten de ondervloeiing van het gehele, in 1626 en

1631 bedijkte, gebied. Nog anderen stelden voor de Steense dijk door te steken omdat

het wat hoger lag dan het reeds door vroegere overstromingen opgehoogde Zandvoordse

gebied. En nog anderen zagen alleen een oplossing in de doorbraak zowel van de

Steensedijk als van de Legaertsdijk.

De boeren en dorpelingen van rond Oostende, o.m. Stene, Leffinge, Snaaskerke en

Zandvoorde konden weer met de schrik op het lijf zitten om van hun hoeven en landerijen

verdreven te worden, voor het welzijn van de “Generaliteijt van den Lande en de

Commercie” en voor het welzijn van Oostende. Alleen Bredene werd door de

plannenmakers van overstromingen met rust gelaten.

Plannen maken was één aspect van de zaak, geld vinden om ze uit te voeren was wat

anders. Spanje had geen geld. Het Vrije kantte zich tegen de doorbraakideeën. De Staten

van Vlaanderen stonden er weigerachtig tegenover.

Van hogerhand procedeerde men stapsgewijze. De geul werd versmald door het leggen

van enkele dwarshoofden op de westelijke kant van de geul. Men ging verder met het

stoppen van bepaalde kreken en het doorsteken van schorreland om meer efficiënt

schuurwater te bereiken. Men wilde zelfs alle schaapsdrift op het schorre verbieden.

Men herinnerde zich opeens dat de bedijking van 1631 werd toegestaan op voorwaarde

dat een stenen suatiesluis in de plaats van de houten Gouweloze spei gebouwd zou

worden, wat de omliggende wateringen toevallig vergeten hadden uit te voeren. Zeer

tegen hun zin in werden zij verplicht tussen de Gouweloze spei en de Nieuwpoortse vaart

twee stevige zeedijken te bouwen, de houten Gouweloze spei te ruimen en aan de

Nieuwpoortsevaart niet een eenvoudige schuursluis maar een stenen sas op te richten die

Page 56: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

56

tevens voor scheepvaart geschikt was. Dat gebeurde in 1660-1662. Het hoeft niet gezegd

dat dit nieuwe schuursas weinig bijdroeg tot de havenzuivering. Hoogstens werd de

Gouweloze in zijn middenloop wat uitgediept. Al zou dit sas enig belang hebben wanneer

men later het Sas Slykens zou oprichten, toch had men al gauw de indruk dat hier 10.000

g. nutteloos waren gespendeerd. Het sas van Snaaskerke kreeg dan ook de veelzeggende

benaming “Verloren Kost”.

Aangezien ook dit werk niet baatte om de havensituatie te verbeteren, oordeelde de

regering dat men tot het kordaatste middel moest overgaan, nl. de doorsteking van de

polders van Zandvoorde. Dit werd in 1663 beslist met de toegeving dat de oude

Zandvoordepolder bedijkt mocht worden en uit de overstromingen blijven.

Maar er moest haast worden gemaakt met de bouw van de weerdijken. Eind augustus

1663 werden de coupures in de Legaertsdijk reeds aanbesteed terwijl de aanleg van de

dijken eerst in september 1663 plaatsvond. De dijkbouw ging traag vooruit.

De Gouverneur-Generaal wil de grote zeedijk in december 1663 doorsteken maar de

Staten van Vlaanderen konden uitstel van doorsteking verkrijgen. Op 25 maart 1664

werden drie coupures in de Legaertsdijk uitgegraven. Het zeewater stroomde de

Zwaenhoeck of Keignaert weer binnen.

Meer dan 2.100 gemeten werd bij het schorre-oppervlak gevoegd dat nu 84.785 gemeten

bedroeg . Speekdammen werden afgedolven, coupures verbreed en verdiept. De

doorsteking bleek voor de geul een succes te zijn. Maar reeds in hetzelfde jaar werd door

de sterkere schuurstroom schade veroorzaakt aan het oosterhoofd en aan “ingesonken

docke gecauseert door den groten stroom”. Het was voor Oostende van het goede te veel

en het was nog maar een begin13.

Laten wij een kijk nemen in het schorre- en polderland aan de hand van een kaart

opgemaakt in augustus 1662 door kol. ir. Boulengier en bijgewerkt tot ongeveer 1684.

Het is enigszins te begrijpen dat men de Oude polder van de overstroming had gespaard

ingevolge de hogere ligging van de dorpskom en Bredenweg, waar naast kerk en molen

24 woningen of hofsteden stonden (“Les petits carres coloris de rouge audit plan

demontrent les centres et maisonages qu`il y at audit poldre”), aan de Keignaertweg

twee, aan de Cuypweg één en verspreid in het lager liggend oosten een vijftal.

13 zie kaart 11

Page 57: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

57

kaart 11 - de historische polders van Oostende door kol. ir. Boulengier

Page 58: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

58

Page 59: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

59

De doorgestoken Keignaert telde zeven hofsteden: drie langs de Bredenweg, drie bij

kreken, één aan de Zandvoordedijk. In de Nieuwe Zandvoorde tot Keignaert lagen er 38

meestal bestaande uit één gebouw, slechts zes uit twee gebouwen en één uit drie

gebouwen. De meeste lagen in het noorden, slechts een drietal in het oostelijk deel tussen

Keignaert en de gemenedijk, drie ook in het westen.

Bewoners hebben door het opvullen van kreken en het toedammen van grachten

geprobeerd om de overstroming te beletten of te beperken. Soldaten van het Oostends

garnizoen kwamen deze dammen telkens weer doorgraven. Een plakkaat van september

1664 legde uitdrukkelijk het verbod vast nog verder de overstroming te hinderen. Wel

kregen de boeren de toelating om, mits het bouwen van stevige bruggen, het hoogste

land als weiland te gebruiken en hun hofsteden tien stappen rond met een dijk te

beschutten. Deze maatregel had weinig zin aangezien het gehele gebied praktisch

onderliep en de hofsteden verlaten moesten worden.

Al deze gebouwen verdwenen voorgoed en zouden naderhand bij inpoldering niet meer

opgetrokken worden. Alleen aan de noordelijke vaartdijk bleven er drie over. Twee ervan

lagen achter een beschermde berm, o.a. de Maenhouthoeve.

Naast de Oude Zandvoordepolder was ook aan de zuidzijde van de Oostendsevaart een

deel uit de overstroming gelaten, nl. de Gouverneurspolder waarin het fort St. Philippe in

1663-1665 met kapel, magazijn, corps de garde, zeven barakken en citerne werd

ingeplant.

In 1669 stelde de regering aan de Staten van Vlaanderen voor om de vervallen sluis van

Plassendale te vervangen door een groter sluizencomplex dichter bij de geul gelegen en

dus efficiënter voor havenschuring, nl. bij het fort St. Philippe in Slykens.

Het is onbegonnen werk om alle tribulaties te vermelden i.v.m. de bouw van het Sas dat

voor zijn tijd een meesterwerk was. Alleen wil ik de nadruk leggen op enkele feiten. Het

Sas Slykens werd maar geopend in 1676, d.w.z. dat van 1669 tot 1676 scheepvaart en

suatie heel wat hinder ondervonden. Door het leggen van dammen om de sluisput te

maken en de sluis te bouwen waren scheepvaart en suatie ter plaatse onmogelijk. De

scheepvaart werd afgeleid langs de Gouweloze naar het sas van Snaeskerke waar men

naar Nieuwpoort en over Plassendale naar Brugge kon varen.

De suatie was een heel ander probleem. Omdat de vaartdijken van het kanaal Plassendale

- Nieuwpoort niet zo hoog waren als in de Oostendsevaart en het sas van Snaeskerke

Page 60: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

60

minder opening had dan Plassendale, kon men met het aangevoerde water geen weg en

liepen omliggende wateringen heel wat schade op.

Bij het voorstel dat Brussel bij de Staten van Vlaanderen had ingediend om het Sas Slykens

op te richten, had men, om het voorstel aanlokkelijker te maken, erbij gevoegd dat er

misschien wel enige polders bij die gelegenheid bedijkt konden worden. Dit viel niet in

dovemansoren en zo kwam het dat in 1671-1672 de Vrije polder van Bredene tot stand

kwam, 386 gemeten groot en de Noordeedesluis na de verplaatsing van de benedenloop

in westwaartse richting werd opgericht.

Aangezien men ook het Sas Slykens aan het bouwen was, moest de afleiding van het

water uit de Wateringe van Blankenberge wel gebeuren door het nieuwe kanaal, door de

Oostendevaart naar een zijkreek van de Gouweloze. Ook de afwatering van de Grote

polder van Bredene moest worden omgelegd naar de Potteriepolder en door een buis

naar de geul.

In de Vrije polder van Bredene werd een percelering ingevoerd van grotere en kleinere

langwerpige blokken door een rechtlijnig grachtennet. Het merendeel van het land werd

als zaailand benut.

1660-1676 was een belangrijke periode in de poldergeschiedenis.

Er was één negatief aspect: het wei- en bouwland dat met de strijd tegen het water was

gewonnen, was opnieuw verloren gegaan. 54 bedrijven waren verdwenen in een gebied

waar de zee weer kreken uitwerkte, een gebied dat weinig en slechts aan de randen als

driftschorre werd benut.

Maar er was ook een verblijdend positief aspect : de Gouverneurspolder, het fort St.

Philippe, de Vrije polder en het Sas Slykens waren bij het polderland gekomen. Al snel

ontstond er rond het Sas een nieuwe agglomeratie waar eens niet aan landbouw of

veeteelt werd gedaan.

Enerzijds kwam er een militair garnizoen, hoe klein ook, dat leven bracht, maar

belangrijker nog was het eigenlijke sas waar schapen werden versast en goederen

overslagen, waar magazijnen oprezen van de Provincie waarin hout en ijzerwerk werd

opgestapeld en waar “staminees” kwamen. Het Sas werd een verkeersknooppunt, een

nieuw commercieel en militair centrum.

Page 61: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

61

Even belangrijk was het voor Oostende dat door de bouw van het sas haar verbindingen

te lande op de oostkant verbeterd werden. Van het Ponton liep een weg over de

Langebrug, over de Pamelkreek, over de Groenedijk, door de Potteriepolder naar de

vaartdijk en zo naar Plassendale.

Anderzijds verloor de stad heel wat aan belang aangezien zeeschepen nu rechtstreeks

naar en van Brugge doorvaarden. Als zij op tij moesten wachten (14 tot 15 uur), dan

legden zij aan de meerpalen ten noorden van het Sas aan en niet meer in Oostende.

Page 62: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

62

Page 63: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

63

10. Bedijking van de Zandvoordeschorre, 1700

Na de troebele jaren 1660-1676 werd het stiller rond de Oostendse polders. Er werden

wel nog bepaalde plannen op tafel gelegd, zoals onderlinge verbinding van grote kreken

of een bedijkingsproject voor de Zandvoordse schorren in1683, maar gebrek aan geld en

schrik om de geuldiepte in gevaar te brengen waren er de oorzaak van dat deze plannen

niet werden uitgevoerd.

De geuldiepte nam geleidelijk toe, bij zoverre dat rijs- en pilotagewerken uitvloeiden en

meerpalen kwamen los te staan. Herstellingskosten bleven maar stijgen zodat men er

ernstig aan dacht de sterkte van de schuurstroom door bedijking van schorren te

reduceren.

Bij peilingen in september 1698, bij laagwater uitgevoerd, stelde men diepten vast bij de

Keignaert van 30 vadem, aan de latere Zoutkaai 40 vadem, in de geul bij het oosterhoofd

50 tot 60 vadem, in de voorgeul buiten de hoofden 7 tot 8 vadem. Men was dan ook blij

te kunnen ingaan op de aanvraag van grootgelanden om een deel van het

Zandvoordeschorre te mogen bedijken14. Zij verkregen het octrooi op 7 november 1699

met voorafbetaling van 15.000 g. en op voorwaarde dat de nieuwe dijken op minstens

7.000 vadem (1.900 meter) van het fort St. Philippe afbleven. Militaire overwegingen

bepaalden dus nog altijd eventuele inpolderingen.

Alhoewel het stoppen van grote kreken moeizaam verliep werden de dijken in zes

maanden, van april tot midden november 1700, opgetrokken. Een afwateringssluis werd

in het noordwesten van de polder gelegd op de plaats waar ze stond in 1626. Hiermee

werd de Nieuwe Zandvoordepolder gevormd van 1.452 gemeten groot. Het was de eerste

en enige keer dat een schorre bedijkt werd omdat zij teveel water leverde om de geul

zuiver te houden. Men begrijpt dan ook dat dit schorre dat 78 jaren lang overvloeid was

nog niet volledig was opgehoogd zodat het voor inpoldering rijp zou zijn. Ondanks

kleiafzettingen van 60 cm was deze polder de laagste van de Oostendse polders, waren

de kreken er het talrijkst en het grootst, was het kreken- , geleden- en grachtennet om

het overtollige water af te leiden, er ook het dichtst. Bij de ingebruikneming was men

gebleven bij de percelering die in 1664 bestond. De percelering was dus zeer verward van

lijn en vorm15.

14 zie kaart 12 15 zie kaart 13

Page 64: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

64

Het wegennet was er schaars, soms grillig van lijn. De Gistelsesteenweg zocht de

driemeterlijn op en had maar twee vertakkingen: één naar xxxbrug16 kronkelend langs en

over kreken en één naar de Bredenweg van Zandvoorde over de Keignaert. De bewoning

was er schaars. Kleinere arbeiders of boeren zochten de veilige nabijheid van de dijken

op. Slechts enkele grote polderboeren riskeerden zich te installeren op de hoogste zones

van drie meter hoogte binnen in de polder. Eerst na 1760 zien wij dat de bestaande

nederzettingen werden uitgebreid met bijgebouwen en dat er enkele nieuwe boerderijen

tot stand kwamen. Dit moet in verband gebracht worden met het gevaar dat tot ongeveer

1750 bestond dat de polder opnieuw zou doorstoken worden om water te leveren voor

de Oostendse haven.

In 1757 telde men elf bedrijven langs de dijkranden, zeven langs de Gistelsesteenweg en

drie daarbuiten. D.i. ongeveer een twintigtal in een gebied van de helft blijvend weiland

en de helft akkerland.

De bedijking van de Nieuwe Zandvoordepolder betekende voor de Oostendse haven een

verlies van 1475 gemeten schorreland waarin de grote kreken het meest bijdroegen tot

havenschuring.

De Oostendse haven beschikte nu maar over het reeds fel opgeslibde Catherineschorre,

het Zwaenhoekschorre, het Lisje Moresschorre en het staartvormige aanhangsel tussen de

vroegere Gouwelozespui en het Sas “De verloren Zoon”, samen ongeveer 2500 gemeten.

De invloed van deze bedijking op de geuldiepte werd niet onmiddellijk aangevoeld. In de

beroerde periode die Oostende begin 18de eeuw doormaakte (Frans - Spaans regime,

beleg en inname door England - Nederland in 1706, transithaven voor Engelse troepen tot

1709) werd minder belang gehecht aan de havensituatie. Eerst in 1713 brachten peilingen

aan het licht dat de verzanding aanzienlijk was toegenomen en dat men bij de

havenmond slechts 4 tot 5 vadem water bij laagwater had en in de geul 12 tot 30 vadem.

Het was voor een tijhaven nog geen drama, maar wel een waarschuwing.

Bij de havenwerken beperkte men zich tot het verbeteren van geulwerken, nl. de aanleg

van een volledig rijswerk op de westelijke geuloever en de verlenging van de Zoutkaai.

16 manuscript onleesbaar

Page 65: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

65

Volledigheidshalve moet hier aan toegevoegd worden dat men in 1702 in de

Potteriepolder verdedigingswerken aanlegde: “Le camp retranche des Francais” en dat

men tijdelijk het oostelijk deel één derde onder water zette, dit alles om beter het hoofd

te kunnen bieden aan een eventuele belegering en om de oostflank van Oostende en het

Sas Slykens beter te kunnen beschermen. Het waren voorzorgsmaatregelen die niet

hebben gebaat aangezien Oostende, aangevallen ter zee en langs het westelijk stadsfront,

in 1706 moest capituleren voor de Engelse en Nederlandse troepen.

Page 66: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

66

Page 67: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

67

kaart 12 - de bedijking van de Nieuwe Zandvoordepolder ca. 1700

Page 68: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

68

Page 69: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

69

kaart 13 - verdwenen hoeven en gebouwen uit de latere “Nieuwe Zandvoordepolder”, 1664

Page 70: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

70

Page 71: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

71

11. De Nieuwe Inondatie van 1720

Eenmaal de Spaanse Successieoorlog beëindigd was, kwamen een reeks factoren de

interesse voor de haven van Oostende rond 1715 aanwakkeren.

Ten eerste, na het verdrag van Antwerpen en het Barrièretractaat bleef de Schelde

gesloten. Oostende was bijgevolg de enige haven van de zuidelijke Nederlanden.

Ten tweede moest volgens art. 9 van het Verdrag van Utrecht de haven van Duinkerke

ontmanteld worden, zodat handelaars en zeelieden migreerden naar Oostende.

Ten derde begon vanaf 1715 vanuit Oostende de vaart naar Indië, wat leidde tot de

oprichting van de Oost-Indische Compagnie in december 1722 en tot een drukkere trafiek

van grotere schepen met 20 tot 21 vadem diepgang.

Dit alles wakkerde de nauwkeurige controle van de geuldiepte in de hand, geuldiepte die

er zeker niet op was verbeterd bij zoverre dat schepen met maar 19 vadem diepgang de

geul bij hoogtij niet durfden binnenlopen en bijgevolg een deel van hun lading op

bijlanders losten in de rede voor de haven.

De vaargeul zelf was bochtig geworden wat moeilijkheden opleverde voor zware

fregatten om zeilend de juiste koers te bewaren. Bovendien vond men het wenselijk om

de schepen die in de geul moesten liggen ook bij laagtij voldoende diepte te geven opdat

zij niet het risico zouden lopen open te breken onder hun gewicht en lading terwijl zij op

banken rustten.

Er moest dus meer diepte aan de geul en havenmond worden gegeven. Men greep terug

naar het traditioneel geworden middel om dit op te lossen, nl. poldergebieden

doorsteken. Maar welke? Weer ging men op zoek naar de zuidelijke rand van de

Oostendse polders. Men koos niet voor de Oude Zandvoordepolder omdat die een te

hoog voorland had. Evenmin koos men voor de hele Nieuwe Zandvoorde polder, wel voor

een 500 gemeten aan weerszijde van de Keignaert, dit naar het idee van Het Vrije en de

Staten van Vlaanderen.

Het militaire ingenieurskorps oordeelde evenwel dat de aanleg van een vroeger totaal

onbenut gebied, buiten ‘s Heerwoutermans gelegen, nl. het Camerlinckxse tussen Stene ,

Leffinge en Snaaskerke het meest aangewezen was. En dit omdat dit gebied twee vadem

lager lag dan de Nieuwe Zandvoordepolder en dus een groter reservoir kon vormen dat

langer gebruikt kon worden en bovendien een reliëf had dat zacht naar zuidwest afhelde,

Page 72: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

72

wat het water zou dwingen een kringloop te maken en minder sedimenten af te zetten17.

Er waren wel enkele nadelen, o.a. de bewoning en uitbating en het feit dat er weinig

kreken waren. Het is aan dit militaire project dat Markies van Prié en ook de Staten van

Vlaanderen in juni 1720 de voorkeur gaven.

Van begin juli 1720 ging men over tot het opwerpen van de nieuwe schorredijk die in

rechthoekige lijnen een gebied van 1.100 gemeten omsloot. Aan de buitenzijde werd een

ringvormig suatiegeleed voorzien dat het water moest leiden naar de nieuwe stenen sluis

van De Beauffe die in het zuiden van het schorre was voorzien. Deze sluis, gebouwd o.m.

met resten van het sas Verloren Kost, voerde ook het water af door de duiker van Leffinge

en van Snaeskerke, uit het zuiden aangebracht en moest helpen de “Creke van de Sluyse”

diep te houden. Tussen het geleed en de dijk was een aarden weg voorzien.

In mei 1721 werden de gebouwen van de boerderijen volledig afgebroken en het puin

weggevoerd. Er waren er in totaal acht: twee in Snaaskerke en zes in Stene. Drie

coupures werden in de Steensedijk uitgegraven en o.m. de oude Camerlinckxsluis

afgebroken. Er werden ook geleden gegraven, in bochtige lijnen om het water in

beweging te houden. Alle gewassen werden afgemaaid en de graslanden geschuurd om

de afzetting van het zeewater tot het minimum te reduceren. Op 7 juli 1721 kwam

Markies De Prié persoonlijk ter plekke om met een zilveren spade -die in de Halletoren in

Brussel bewaard is- de doorsteking van wat de Nieuwe Inondatie Camerlinckx zou

worden, plechtig te realiseren.

Wat was het resultaat van de schorre-uitbreiding met 1100 gemeten tot ongeveer 3500

gemeten?

Voor de geuldiepte betekende het zeker geen verbetering, integendeel. De verzanding

nam er in de eerste jaren van het gebruik van het nieuwe schorre toe en het bestaan van

de Nieuwe Inondatie betekende een gevaar voor de omliggende polders. Bij de aanleg

van de schorredijk had men te veel aarde aan de lee van de dijk weggenomen zodat bij

hoogtij hier een brede geul ontstond die de dijk aanvrat. Men moest speekdammen op de

dijk leggen om hieraan te verhelpen.

Op de tweedee plaats viel het water langs de coupuren zo geweldig uit, dat men in allerijl

in 1723 een inlage of een nieuwe dijk achter de oude dijk moest optrekken. Oude dijk die

trouwens kort daarop doorbrak en wegspoelde.

17 zie kaart 14

Page 73: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

73

kaart 14 - de vorming van de Nieuwe Inondatie Kamerlinckx,1720-1721

Page 74: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

74

Page 75: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

75

De sluis van De Beauffe was te smal en lag te hoog om het Camerlinckx van een teveel

aan water af te helpen. Grote polderzones kwamen blank te staan zodat een nieuwe

hulpsluis in 1724 gelegd moest worden naast en ten westen van de Zandvoordesluis en

ook een nieuw geleed van de sluis De Beauffe langs de Verloren Kost tot de hulpsluis.

Het dijkgedeelte waarin de Camerlinckx sluis en de Zandvoorde sluis ingewerkt lagen,

werd mettertijd ook danig aangevreten dat men in 1737 verplicht was om een nieuwe

achterdijk aan te leggen, de twee sluizen af te breken die in 1737 vervangen werden door

een stenen sluis (de Blauwe sluis) en de oude dijk te laten afkalven.

Men begrijpt best dat het water dat uit de Nieuwe Inondatie viel, massa`s klei meevoerde

uit het schorregebied en uit de weggeslagen dijken. Deze klei werd niet naar en in zee

afgezet, maar kwam te liggen in de bedding van de Gouweloze en in de havengeul

wanneer het opkomende vloedwater de afloop van het schorrewater afremde, wat men

“wantij” noemt.

De geulsituatie werd er niet beter op. De Rocheplaete ging zelfs aansluiten bij de bank

voor de haven zodat de meest bevaren westpassage werd afgesloten en men zelfs bij

uitbreiding, voor de afsluiting van de geul vreesde. En dit op het ogenblik dat de vaart op

Oost-Indie een succes werd.

Men kwam met voorzichtige plannen af, zoals het doorsteken van de Steensedijk, om de

kreken van de Nieuwe Inondatie met die van het Steense schorre te verbinden. Men

kwam met de reeds bekende traditionele doorsteekplannen van het oostelijk deel van de

Nieuwe Zandvoordepolder met sluisbouw, de gehele Nieuwe Zandvoordepolder, project

Ollevier.

Men kwam met nieuwe plannen, o.a. de sluisbouw in de zuidelijke vaartdijk om met het

water van de vaart, de kreken van de Zwaenhoeck en de Gouweloze op te kuisen, het

rechttrekken van de Gouweloze en zelfs verplaatsing van de haven naar de westzijde van

de stad.

Men kwam natuurlijk ook met de totale bedijking van het schorre opdagen en het gebuik

van schuursluizen ongeveer zoals Van Langren in de vorige eeuw had vooropgesteld.

Het schuursluizenproject kwam van de Vlissingse ingenieur Caen en vond aanhangers in

de hofkringen in Brussel, vooral om de voorgespiegelde theoretisch geringe onkosten.

Page 76: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

76

Er ontstonden vinnige pennentwisten tussen Caen en Ollevier. Eind 1725 werd de knoop

doorgehakt. Aartshertogin Elisabeth gaf bevel om tot totale bedijking over te gaan en

schuursluizen aan te leggen naar het plan Caen om de geul te zuiveren.

De hele opzet werd van meetaf aan een fiasco. De Staten van Vlaanderen weigerden hun

medewerking. De grondeigenaars kwamen aarzelend met hun bedragen af. In januari

1727 had men slechts één tiende van de verhoopte som bijeengegaard. Het plan Caen

werd in de lade gestopt want ten eerste werd een lichte verbetering van de geuldiepte

waargenomen, ten tweede werd de Oost-Indische Compagnie op 31 mei 1727 voorlopig

geschorst en op 22 juli 1731 definitief opgedoekt en ten derde daalde het handelsverkeer

in Oostende sterk.

Een snelle geulverdieping was niet meer levensnoodzakelijk voor een haven die opnieuw

een rustig slapende voorhaven van Brugge geworden was.

Wat het nieuwe schorreland betreft, valt op te merken dat de eigenaars en pachters nu

voor het eerst werden vergoed voor hun verdronken landen door de Staten van

Vlaanderen, maar moesten wachten tot 1735. Bovendien verpachten

de Staten van Vlaanderen het schorre en de schorredijken. Het schorre zelf werd eerst

verpacht voor het turfsteken, het uithalen van vette aarde en als maaischorre, met de

verplichting af te maaien “al het schorregras en al het andere tsy goede of quade cruyden

en deselve in syn geheel te transporteren met schuyten ter plaetse daer hij nodig sal

vinden te lossen, maer buiten d`inondatie”, dit om de sedimentatie door het zeewater te

vertragen (1726). Schaap- of koeiedrift op het schorre was nog niet toegelaten en dit tot

rond 1744 wanneer door aanslibbing schorregebieden waren opgehoogd.

In 1744 werd de Catherinepolder uitgedijkt en de grote schapenboeren moesten uit die

polder weg. Dit was het geval met Ph. Lanszweert en Pieter de la Faille, die twee

schaapstallen in het Steenseschorre had. Pieter de la Faille richtte de Stellehoeve temidden

van het schorre op. Lanszweert en zijn vrouw trokken een schaapstal op in het noorden,

bij Stene dorp. Samen hadden zij meer dan 600 gem. driftschorre. Maar om kudden

gemakkelijker van het ene naar het andere schorreland te kunnen leiden, damden zij

kreken met schaapsdijkjes, in die mate dat men in de Oostendse haven in 1753 een

vermindering aan geuldiepte en schuring vaststelde. Men ging even het schorre van de

Nieuwe Inondatie inspecteren en men vond dat deze twee pachters zo maar even 169

schaapsdijken hadden aangelegd, die natuurlijk prompt werden geweerd.

Page 77: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

77

In 1767-1768 waren in de Nieuwe Inondatie 200 gem. kreken, 700 gem. drift en 253

gem. maaischorre. Wat de dijk betrof, die mocht met schapen geweid worden. Alle

wagenverkeer was er verboden. Dit bracht meteen de isolatie teweeg van Snaaskerke, die

vanaf 1720 van Stene - Oostende afgesneden, als klein polderdorp bleef vegeteren.

Natuurlijk hield men met dit verkeersverbod weinig rekening. De polderdijk werd toch als

route naar Oostende gebruikt. Om het gebruik ervan te beperken, verwaarloosden de

Staten van Vlaanderen het onderhoud van deze weg, ondanks het protest van Snaaskerke

en de achterliggende parochies die langs Leffinge om naar Oostende moesten trekken en

ondanks het protest van Oostende dat erover klaagde dat de prijs van de aangevoerde

groenten en hout op de Oostendse markt hierdoor gestegen was.

Page 78: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

78

Page 79: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

79

12. De bedijking van het Steenseschorre en

de vorming van de Sint-Catherinepolder, 1744-1745

De bedijking van het Steenseschorre van 1744-1745 en de vorming van de Sint-

Catherinepolder verwonderde niemand. Er waren geen klachten over onvoldoende

geuldiepte.

Lantsweert had er vanaf 1736 op gewezen dat het oud schorre meer dan rijp was voor

inpoldering. Het schorreland geraakte met moeite nog onder water bij spring- en stormtij.

De kreken slibden aan alhoewel de grote kreken nog altijd een massa water voor

geulschuring aanvoerden, maar slecht georienteerd waren.

Militaire kringen hadden tegen de bedijking geen bezwaar. Ze hadden in 1706 reeds de

ervaring opgedaan dat de overstroming van de Catherinepolder niet belet had dat de stad

tot overgave gedwongen was geweest.

Het octrooi werd op 9 mei 1744 toegekend op voorwaarde dat o.m.:

1 - geen gebouw opgericht mag worden op minder dan 300 roeden, of 1152 m. van de

fortificaties;

2 - het water in de Catherinekreek hoog genoeg werd gehouden om het water in de

westelijke voorgrachten van de stad te kunnen voeden;

3 - de suatiesluis militair zou worden versterkt.

In 1744-1745 werd de ringdijk gelegd vanaf de Steensedijk langs de linkeroever van de

Gouweloze tot de Sint-Catherinekreek. De kreek zelf werd afgedamd door de

Lantsweertdijk, waar nu de Kapellebrug ligt. Ten zuiden van deze dijk werd de sluis gelegd

met in het zuiden ervan een kleine driehoekige versterking18.

Laten wij de gevolgen van deze bedijking even nagaan.

Voor de haven betekende dit een reductie aan schorreland van 1.655 gem., d.i. een

aanzienlijke vermindering met 44%, zodat alleen nog de Nieuwe Inondatie, de

Zwaenhoeck en het Lisje Mores (dat meer kwaad dan goed deed aan de geuldiepte) ter

schuring bijdroegen. Omdat de Nieuwe Inondatie aan zijn maximumrendement was,

18 zie kaart 15

Page 80: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

80

bracht de vorming van de Catherinepolder geen verlies aan diepte in de haven teweeg en

werd de monding van de Catherinekreek een veilige, rustige ligplaats voor schepen.

Voor de stad werd een einde gesteld aan anderhalve isolatie op de westelijke en zuidelijke

zijde en werd mogelijkheid verleend tot aanleg van nieuwe verbindingswegen te land en

eventuele uitbreiding.

Voor de polder zelf werd voor het eerst een volledig rijp schorregebied ingepolderd.

Bovendien werd voor het eerst een rechtlijnig stratennet getrokken, van west naar oost:

Langestraat - Leffingestraat en Steensestraat - Zilverlaan en van noord naar zuid:

Polderstraat - Stuiverstraat en Gistelsesteenweg.

Ten slotte werd voor het eerst ook tussen de grondeigenaars aan ruilverkaveling gedaan

binnen het kader van de bestaande beginnen. In ieder begin werden de eigendommen

van een persoon of instelling samengevoegd. De parochiegrenzen zijn nog de oude.

In 1749 bestonden er ook grote schaapstallen: drie aan de westkant van fort Isabella - fort

Sint-Clara en één bij de monding van de grote Schaperiekreek.

De parochiegrenzen werden herzien aangezien de (afgeschafte) Sint-Catherineparochie

niet werd heropgericht. Het gebied ten noorden van de Leffingestraat ging naar

Mariakerke, het gebied ten zuiden van de Leffingestraat ging naar Stene. Het ressort van

Bredene bleef behouden, maar Zandvoorde verdween uit de polder (1761).

Tussen de kronkelende geleden werden rechtlijnige grachten uitgegraven. Boerenhoven

werden opgetrokken, meerbouwig en los, naar lange poldertraditie kleiner en met minder

talrijke gebouwen op het zandachtige land ten noorden van de Leffingestraat.

De reeds bestaande herbergen aan Albertus: “De Croone”, “De Karpel”, “Albertus” en

“de Laatste Stuyver” van Lieven De Jonghe werden langs de Duineweg aangevuld met

“De Vos” van Laurent Dumarey en “In de Smisse” van Pieter Baillie.

Page 81: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

81

kaart 15 – de bedijking van de Catherinepolder, 1744-1745

Page 82: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

82

Page 83: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

83

De oude schaapstallen mochten de vroegere fortomwallingen niet dempen en men zag

grotere omwalde meerbouwige hoeven ontstaan bij fort Isabella, fort Sint-Clara, aan de

grote schaperiekreek.

Middenin ontstond het “Blauw kasteel”, omsloten door een vertakking van de Sint-

Catherinekreek.

In 1773 telde het gebied in Sint-Catherine 55 inwoners in zeven huizen, Zandvoorde 86

inwoners in elf huizen en Bredene 35 inwoners in zeven huizen.

Praktisch alle hoeven waren er met bomen omringd. Wanneer men in 1765-1766 vanuit

Oostende de steenweg op Wijnendale aanlegde - rechtlijnig vanuit Oostende, zich

ombuigend rond de Nieuwe Inondatie en verder weer rechtlijnig over de nieuwe

Snaaskerkebrug naar Gistel en verderop- werd deze ook met bomen afgezet tot een

prachtige dreef.

Het vroegere schorreland met zijn purperen bloemen was in enkele jaren tijd omgezet tot

een riante polder van weilanden en zware akkerlanden, beplant met bomengroepen en

bomenrijen die de eentonigheid van “het Blote” braken.

Niet alleen in het zuidwesten van Oostende was er iets veranderd. Ook in het zuidoosten,

aan het begin van de Oostendse vaart, waren er vanaf 1752 diepgaande wijzigingen.

In 1752 vonden er in dit stukje Bredene twee feiten plaats die de omgeving van het Sas

Slykens grondig wijzigden, m.n. de inplanting van zaagmolens en de instorting van het

Sas Slykens.

De zaagmolens werden door Mannens opgetrokken met medewerking van Hollanders.

Ze waren deels gelegen langs het Legillonkanaal, dat gegraven werd tussen de Oostendse

vaart en de Gouwelozekreek, om Sas Slykens dat al symptomen van verval begon te

vertonen enigszins te ontlasten, en deels ten zuiden van de vaartdijk.

De maatschappij kreeg er 120 gem. polder om er molens, houtvlotbakken, magazijnen en

werkhuizen op te richten. Hier ontstond “Molendorp”. Die plaats werd gekozen omdat

het brute hout van overzee (Scandinavië) moest worden ingevoerd en een belangrijk deel

voor export bestemd was. Dus moest deze industriële site wel bij een haven liggen. In

Oostende zelf was er geen ruimte voor dergelijke exploitatie, ook niet aan de

Catherinepolderrand, omdat men over belangrijke hoeveelheden zoetwater moest

beschikken om het hout te laten vlotten. Zeewater kon voor dit doel niet gebruikt worden

omdat Oostende sinds ongeveer 1730 gepest was met de zeewormplaag.

Page 84: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

84

Het Legillonkanaal lag bovendien ook aan de Oostendsevaart, wat gunstig was voor

vervoer naar het binnenland.

In 1755 draaiden er al 15 molens. In 1764 werkten er 112 man, bezaten zij vijf

houttransportschepen, ieder bemand met 16 bemanningsleden en had de maatschappij

40 man in dienst voor scheepsonderhoud. Het dorp dat hier ontstond werd zo belangrijk

dat in 1758 een kapel gebouwd werd ten zuiden van de vaart en het Legillonkanaal.

Het ontstaan en bestaan van dit Molendorp sinds 1752 is een belangrijk feit omdat dit de

eerste industriële nederzetting was die in de Oostendse polders werd opgericht. Het Sas

Slykens dat reeds een verkeerscentrum was, werd bovendien een zeer actief industrieel

centrum.

De instorting van Sas Slykens in 1752 was bijna een ramp geworden. Diverse plannen voor

de heropbouw kwamen tevoorschijn, o.a. de bouw van een nieuw Sas Slykens in 1754 dat

in 1758 werd uitgevoerd op de Oostendse vaart, zo’n 300 meter meer oostwaarts dan het

eerste sas.

Om de scheepvaart tussen Oostende en Brugge mogelijk te maken werd op de noordkant

van de vaart, rondom de bouwplaats van het nieuwe sas, een verbindingsvaart gedolven,

een zgn. “vingerlinck” of coupure van navigatie op zijn westelijke uiteinde, tijdelijk

voorzien van een sas, m.n. het sas van Bredene, Vingerlincksas of Coupure.

De ineenstorting van het eerste sas en de opbouw van het tweede sas had een dubbel

gevolg.

Allereerst was er de langzame verschuiving van de bewoning naar het nieuwe sas. Reeds

in 1759 werden op de noordzijde van het nieuwe sas het sasmeestershuis en vier huizen

voor sasknechten gebouwd, terwijl het oud sasmeestershuis werd verpacht.

Het tweede gevolg was het overbodig worden van het fort St. Philippe dat niets meer te

beschermen had. Het detachement dat daar gelegerd was, werd geleidelijk gereduceerd

tot een tiental oudere militairen. In de kazerne werd in twee kamers vanaf 1755 school

gehouden voor de talrijke kinderen van het Sas. In 1769 werd een deel van de gebouwen

verkocht om er een jeneverfabriek en een rokerij op te richten. Die zouden er uiteindelijk

toch niet komen. In 1770 werd de kapel zo weinig benut dat de commandant van het fort

cibories liet overbrengen naar de kapel van het Molendorp.

In 1772 waren Sas Slykens en Molendorp zo belangrijk geworden dat het met zijn 152

huizen meer woningen telde dan de rest van Bredene en met zijn 903 inwoners amper

een 60-tal minder dan het landelijke Bredene. Het was een volwaardig centrum geworden

Page 85: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

85

in de polders dat een eigen druk leven kende van vissers van de Mosselhoek, van arbeiders

allerhande, ketsers, herbergiers. Het was ook een industrieel- en verkeerscentrum dat zijn

militaire functie totaal verloor met de definitieve liquidatie van de vesting in 1782.

Volledigheidshalve moet nog worden vermeld dat op het grondgebied van Bredene, ten

zuiden van de monding van de Catherinekreek in 1765 het eerste oesterpark werd

uitgegraven: Oesterput Clemmen 1780-1805, Pollet, 1767-1805.

Intussen was er ook één en ander aan het veranderen in Oostende. Met regeringssteun

was de visserij tot ontwikkeling gekomen. Dankzij een goed doordachte

neutraliteitspolitiek van Jozef II werd Oostende tijdelijk de vrije aanloophaven en het

commercieel centrum van West-Europa dat honderden handelaars en arbeiders aanlokte.

Om het stijgend aantal schepen op te vangen was een uitbreiding van de haven

noodzakelijk. Om aan de immigranten wat ruimte te geven was stadsuitbreiding

onontbeerlijk. Haven- en stadsuitbreiding vonden plaats ten koste van de Catherinepolder.

In de reeds fel aangeslibde kreekmonding werd in 1776 het eerste handelsdok

aangelegd19. In 1781-1783 ging men over tot de uitbouw van het tweede en derde dok,

altijd in de Catherinekreek. Omdat men in Brussel en in Wenen het economisch belang

van Oostende liet primeren op het militaire, ging men zonder veel aarzelen over tot de

uitverkoop van de meeste militaire gebouwen en tot het slopen van de wallen op de

zuidelijke en westelijke zijde, om stadsuitbreiding mogelijk te maken, deels op

grondgebied van de Catherine polder. 20 ha werden aan deze polder ontnomen om het

Hazegras op te richten en in het zuiden af te sluiten met een lichte wal of gracht. Het

Hazegras, met zijn touwslagerijen en traanfabrieken werd een nieuwe industrie- en

arbeiderswijk. Juist voor de Brabantse Revolutie trachtte men er een visserswijk op te

richten, evenwel zonder gevolg.

2077 inwoners of één vijfde van de Oostendse bevolking leefde in 1798 in de nieuwe

stad, d.i. in het zuiden en op het Hazegras.

Op de gedempte grachten en gesloopte wallen van het westen ontstond voor de duur van

een dertigtal jaren een “faubourg”, een “voorgeborchte”, een ongeordende, nieuwe wijk

die niet afgesloten was zoals het Hazegras en waar in 1798 reeds 600 mensen woonden,

in aaneengerijde huizen langs de Nieuwpoortsesteenweg, alias Karel Janssenslaan.

19 zie kaart 16

Page 86: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

86

Er waren ook verspreid liggende huizen tussen moestuinen, hovingen, lusttuinen. Veel

gegoede Oostendenaars hadden hier bij de deur hun eigen buitenverblijf.

Oostende exporteerde niet alleen zijn teveel aan levenden in de Catherinepolder, ook zijn

doden werden vanaf 1795 naar de polder overgebracht. De Joden hadden hun kerkhof

op 175 meter van de westpoort, ongeveer aan het park. De Engelsen of protestanten

hadden hun laatste rustplaats bij het huidige Leopold I-plein. De katholieken werden

toevertrouwd aan de drassige grond van het huidige prinses Clementinaplein.

Het is duidelijk dat de Oostendse polders ongeveer vanaf 1775 een andere bestemming

begonnen te krijgen voor de stad. Het waren niet meer de verre polderlanden die tot

hiertoe belangrijk waren voor de schuring, die de belangstelling van Oostende

wegdroegen, wel de onmiddellijke nabijheid van de stad nl. voor stadsuitbreiding en

havenuitbreiding.

Hoe zat het ondertussen met de havendiepte en met de schorren? De havendiepte werd

ongeveer vanaf 1760 jaarlijks, soms tweemaal per jaar, gecontroleerd en was bevredigend

te noemen. Wel stelde men een aanzienlijke aanslibbing vast op de schorren en in de

boven- en middenloop van de kreken. In 1763 werd opgemerkt dat de “Gouweloze kreke

met de vloyende polders commen soo danigh aan te wassen dat men met de xxx20 gesien

daerbij naer omtrent het fort St Philippe droogvoets kan doorgaen”.

Daarom werden systematisch alle aanvragen tot bedijking van Lisje Mores in 1757, van de

Zwaenhoeck (Keignaert) in 1755-1763-1767 afgewezen. Meer nog, men besefte dat het

gebruik van de natuurlijke schuring naar zijn einde liep en dat men naar andere middelen

moest uitzien om de geuldiepte te kunnen behouden. Deze methode was de mobilisatie

van het zoetwateroverschot uit het noorden van West- en Oost-Vlaanderen en de

concentratie ervan op Oostende.

Naar de plannen en onder leiding van kolonel ong. De Brou werd o.m. het Sas van

Plassendale in 1784 verbouwd, in 1784-1785 het kanaal van Zandvoorde dwars door de

oude Zandvoorde polder uitgegraven en een suatiesluis bij de Noorddijk op ongeveer 400

gem. van de gemenedijk aangelegd. Verder kwam men niet ingevolge het verzet van de

Staten van Vlaanderen die de militaire ingenieurs niet konden luchten. De Brou liet het

hele project varen. En de aanslibbing zette zich verder, nu ook in de havengeul. In alle

stilte werd tijdens de troebele jaren van de Brabantse revolutie het Lisje Moresschorre

bedijkt.

20 onleesbaar manuscript

Page 87: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

87

kaart 16 - De historische polders van Oostende, ca. 1776

Page 88: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

88

Page 89: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

89

13. De invloed van Napoleon, 1803-1810

Onnodig te zeggen dat tijdens de Franse bezetting weinig naar de havenwerken werd

omgezien en dat bijgevolg de verzanding enorm was toegenomen. In de geul had men bij

laagtij maar drie tot vier vadem water. De geulmond was praktisch afgesloten.

Het was Napoleon die in 1803 drastische maatregelen nam om de verwaarloosde haven er

weer bovenop te helpen. Alle schorrelanden werden bedijkt.

Begin december 1803 werd de Snaaskerkepolder afgesloten, met rechte wegen

doortrokken en in tien percelen van nagenoeg gelijke grootte verdeeld. Eind december

1807 gebeurde hetzelfde met de Keignaertpolder.

Eigenaars moesten bijdragen in de havenwerken, nl. in de omsluiting van een spuikom

van slechts 23 ha. (wat veel te weinig was) en de bouw van een schuursluis die in 1810 in

werking kwam. Aldus werd een einde gemaakt aan de natuurlijke schuring en uitsluitend

overgegaan naar kunstmatige schuring met spuikom en schuursluis.

Voor de historische polders betekende dit het einde van een meer dan twee eeuwen

durende nachtmerrie om dijken te zien doorsteken en landerijen te laten overvloeien door

het zeewater. Een echt bucolische rust kon dalen over dit agrarisch geworden polderland.

Een polderland dat juist door zijn bijdrage in het behoud van de diepte van de Oostendse

havengeul typische kenmerken heeft verkregen waardoor het van de overige

poldergebieden verschilt.

De Oostendse polders liggen 0,50 tot 1 meter hoger dan die van het Camerlinckx- of

Vinckx Ambacht. Zij zijn met jongere kleilagen bedekt van 0,50 tot 1 meter dikke, zware

klei van bruine kleur. Deze vruchtbare zeepolders waren bestemd om vooral rijke

akkerlanden te worden of in de lagere gedeelten, in de geuldepressies, glimmend groene

weilanden. En toch, elk van de Oostendse polders vertoont nog een eigen aspect, vooral

afhankelijk van de duur van de overstroming en afhankelijk van het moment waarop de

boer weer de hand kon leggen op zijn land21.

21 zie kaart 17

Page 90: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

90

Page 91: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

91

kaart 17 - de historische polders van Oostende, 1865

Page 92: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

92

Page 93: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

93

Iconografie

De kaarten zijn getekend door Daniel Farasyn, die hiervoor gebruik maakte van de

kaarten- en plannencollecties van het Algemeen Rijksarchief van Brussel, Gent, Brugge en

de stadsarchieven van Oostende en Brugge.

Page 94: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

94

Page 95: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

95

Curriculum vitae

Daniel Farasyn werd geboren in Ardooie op 2 juli 1920. Hij liep school aan het College

van Oostende tot 1937 en de Vlaamse Cadettenschool van Sint-Truiden tot mei 1940.

In 1946 behaalde hij het diploma van licentiaat en geaggregeerde in de Geschiedenis aan

de Rijksuniversiteit van Gent. In zijn licentiaatsverhandeling bestudeerde hij de evolutie

van Oostende en het Oostendse in de 18de eeuw.

Achtereenvolgens was hij leraar aan het Koninklijk Atheneum van Tongeren, aan het

Koninklijk Atheneum van Gent (1948-1964) en provisor aan het Koninklijk Atheneum van

Gent aan de Voskenslaan (1964-1976). Daniel Farasyn overleed in Oostende in 1998.

Hij publiceerde o.a.

- ‘Het (aller)eerste “Park Leopold” (ca. 1828-1839)’. De Plate, XXIII, 1994, pp. 307-311. - ‘Het Maria Hendrikapark’. Open Monumentendag, 1996, pp. 75-83. - ‘Het Mijnplein te Oostende’. Ostendiana, III, 1978, pp. 41-60. - ‘Historiek van de eerste gebouwen langs de Oostendse Zeedijk: 1830-1878’. De Plate,

VIII, mei 1979, 5, pp. 94-146; IX, 166 (erratum). - ‘Parc à boulets’. De Plate, VI, 1977, 4, p. 15. - ‘De oude paalresten onder het nieuw toerismebureau: eigen visie op J.- B. Dreesens

artikel (De Plate 1991, p. 333)’. De Plate, XXI, 1992, pp. 70-72. - ‘Proeve tot identificatie van de tunnels in de bouwput van de ondergrondse parking

(Leopoldpark) waargenomen’. De Plate, XVII, 1988, 1, pp. 5-7. - ‘Vondsten in de bouwput van de ondergrondse parking (Leopoldpark)’. De Plate, XVII,

1988, 3, pp. 69-71. - ‘Wat steekt er onder het Ernest Feysplein?’. De Plate, XXI, 1992, pp. 107-109. - i.s.m. TAVERNIER, R., Kust, duinen, polders door R. Tavernier en J. Ameryckx met de

medewerking van F. Snacken en D. Farasyn. Brussel, Nationaal Comité voor Geografie, 1970, 32 p. (Atlas van België, blad 17).

- ‘De Vingerlingputstraat’. De Plate, VI, 1977, 11, p. 8. - ‘Karnavalstraatnamen’. De Plate, VII, 1978, 2, pp. 21-22. - ‘Oostendse straatnamen gewijzigd in de 19e en 20e eeuw, aanvullingen en

verbeteringen’. De Plate, VII, 1978, 3, pp. 11-16. - ‘Oostendse straatnamen gewijzigd in de 19e en 20e eeuw’. De Plate, VII, 1978, 3, pp.

50-55. - ‘Oostendse straatnamen’. De Plate, VII, 1978, 4, pp. 19-20. - ‘Slijkens … Historiek van een Bredens toponiem’. Jaarboek Heemkring Ter Cuere,

1973, SL1-3. - i.s.m. VERBANCK, Richard. ‘Oude zichten op de eerste sluizen van Slijkens’. Jaarboek

Heemkring ‘Ter Cuere’, 1983, pp. 73-99. - ‘Drie koningenfeest, een teloorgegane traditie’. De Plate, VII, 1978, 12, pp. 29-30. - ‘Oostendse huisnummers’. De Plate, XVII, 1988, p. 40. - ‘Scheld- en vloekwoorden in vroegere tijden’. De Plate, XXII, 1993, p. 112. - i.s.m. CONSTANDT, Marc. ‘Korte historische schets van Oostende’. In: Te Kust en te

Kuur, Brussel, ASLK, 1987, pp. 293-296. - ‘Oostende’. In: Belgische steden in reliëf, plannen opgenomen door Franse militaire

ingenieurs XVII-XIXe eeuw. Brussel, Pro Civitate, 1965, pp. 139-162. (Historische uitgaven in -4°, 1).

Page 96: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

96

- ‘Ostende’; In: Plans en relief de villes belges levés par des ingénieurs militaires français - XVIIe-XIXe siècle. Bruxelles, Pro Civitate, 1965, pp. 139-162. (Collection Histoire in -4°, 1).

- ‘De Sint-Jorisgilde te Oostende’. De Plate, X, 1981, pp. 22, 131. - ‘“Fiat lux...”. Is de eerste straatverlichting te Oostende wel in 1679 aangebracht?’. De

Plate, IX, 1980, pp. 87-89. - ‘Oostende reeds een kuuroord op het einde van het 1ste kwart van de 17de eeuw’.

De Plate, XV, 1986, p. 260. - 1769-1794. De 18de eeuwse bloeiperiode van Oostende. Oostende, Stadsbestuur,

1998, 249 p. (Oostendse Historische Publicaties, 2). - De evolutie van Oostende en het Oostendsche in de XVIIIe eeuw. Gent, RUG (OLV -

geschiedenis), 1946. - ‘Bijna een diplomatiek incident … anno 1769’. De Plate, VIII, 1979, 3, pp. 22-23. - ‘Indrukken over en berichten uit het Oostendse garnizoensleven anno 1769’. De Plate,

VIII, 1979, 2, pp. 19-21. - ‘Besparingen... nu en vroeger’. De Plate, IX, 1980, p. 76. - ‘De eerste 18e eeuwse herberg van het latere Hazegras’. Jaarboek Heemkring Ter

Cuere, 1981, pp. 1-4. - ‘Rectificatie ivm. kaart 79 van de tentoonstelling “Oostende Vrijhaven”’. De Plate,

XIX, 1990, pp. 40-41. - ‘Voorgeschiedenis van het fort Sint-Philippe en het sas van Slijkens’. Jaarboek

Heemkring ‘Ter Cuere’, 1983, pp. 67-71. - ‘Hoe de Sasmolen er kwam’. Zanten uit ‘t Vynckx- en Woutermansambacht 1991,

1991, pp. 119-120. - ‘Oesterputten te Oostende’. De Plate, V, 1976, 8, pp. 11-12. - ‘Oostendse molens’. De Plate, VII, 1978, 9, p. 11. - ‘Over dieven en lichtekooien te Oostende tijdens de laatste decade van het Oostenrijks

bewind’. De Plate, XX, 1991, p. 184. - ‘Amoureuze perikelen. Oostende anno 1786’. De Plate, X, 1981, p. 205. - ‘Enkele gegevens over het ontstaan van het badtoerisme te Oostende en over William

Hesketh’. De Plate, XV, 1986, 4, pp. 99-107. - ‘Houdt Oostende rein ... anno 1782’. De Plate, X, 1981, pp. 86-89. - ‘Oude Oostendse begijnhoven’. De Plate, XXIII, 1993, pp. 76-77. - ‘Localisatie en identificatieproblemen van het oude postgebouw 1780-1830’. De

Plate, XV, 1986, 2, pp. 37-42. - ‘Een Oostendse “Raar maar waar” historie omstreeks 1800’. De Plate, XXI, 1992, p.

266. - ‘De dubbele grenslijn bij het douanesysteem in het tijdperk van de Verenigde

Nederlanden’. Jaarboek Heemkring Ter Cuere, 1981, pp. 4-7. - ‘Commissie voor Stedeschoon’. De Plate, VII, 1978, p. 48. - ‘De eerste stoommachine in West-Vlaanderen stond op het oude Mijnplein te

Oostende’. De Plate, XVI, 1987, pp. 39-42. - ‘Oostendse brouwerijen in 1837 (met plattegrond)’. De Plate, XVI, 1987, p. 294. - ‘De eerste Oostendse patissiers waren Zwitsers’. De Plate, XXI, 1992, pp. 49-51. - ‘De opkomst en de teloorgang van een Oostendse brouwerij (“De Zwaan”) en van

een brouwersfamilie (Laureys)’. De Plate, XXIII, 1993, pp. 282-287. - ‘Van verhoogde dokterstarieven en nog wat... in 1920’. De Plate, IX, 1980, p. 29. - ‘Oostendse zeebaden straks 200 jaren oud’. De Plate, VI, 1977, 12, pp. 8-10. - ‘Is de Kursaalconventie van 1873 verjaard?’. De Plate, XXIII, 1993, pp. 143-144. - ‘Het eerste Oostendse panorama’. De Plate, IX, 1980, p. 40. - ‘Kaaistraat 18’. De Plate, VII, 1978, 11, pp. 25-27 (Merkwaardige gebouwen te

Oostende). - ‘Kursaal - Elefantenhaus’. De Plate, X, 1981, p. 217. - ‘Nieuws uit een oud kursaal-dossier (1872)’. De Plate, XXIII, 1993, p. 41.

Page 97: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

97

- ‘Van gevang tot Koninklijk Lyceum’. De Plate, VI, 1977, p. 11. - ‘Vergeten monumenten, vergeten weldoeners: De historiek van het gebouw van het

O.L.Vrouwe college te Oostende (1878)’. De Plate, VI, 1977, 3, pp. 8-11. - ‘Vlaanderenstraat 17’. De Plate, VI, 1977, 2, p. 10. - i.s.m. VERBANCK, Richard. ‘Oude gezichten op de eerste sluizen van Slijkens’. Jaarboek

Heemkring Ter Cuere, 1984, pp. 73-99. - ‘Oostendse milieuproblemen op alle gebied: water, lucht, natuurbehoud, enz.’. De

Plate, XVI, 1987, pp. 101-107. - ‘Liedje van de Malegasten’. Roepsteen, 1977, 40, pp. 2-3.

Page 98: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

98

Page 99: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

99

Oostendse Historische Publicaties

meer informatie vindt u op www. oostende. be / Archief

1. Claudia VERMAUT. Archiefgids. Een overzicht van bronnen van en over Oostende bewaard. Oostende, 1998. - € 3,75

2. Daniel FARASYN. 1769-1794. De 18de-eeuwse bloeiperiode van Oostende. Oostende, 1998. - € 12,50

3. Claudia VERMAUT (red. ). Het Oostendse oorlogsdagboek van Charles Castelein, 1914-1918. Oostende, 1998. - € 2,50

4. Julien VERHAEGHE. De Oostendse kunstschilders François Musin (1820-1888) en August Musin (1852-1923), een familiekroniek. Oostende, 1999. - € 8,75

5. Frederic LOGGHE. Het Hazegras. De verloren rijkdom van een wijk : een greep uit de geschiedenis. Oostende, 1999. (Junior) - € 10

6. Roger VANPÉ, e. a. (red. ). Het Conservatorium van Oostende. 150 jaar openbaar onderwijs in muziek en woord. Oostende, 1999. - € 7,50

7. Reinoud MAGOSSE. Al die willen te kap'ren varen : de Oostendse kaapvaart tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713). Oostende, 1999. - € 10

8. Luc FRANÇOIS m. m. v. Jan DREESEN, Daniel FARASYN, Gilberte FARASYN-SCHEPENS, Pieter FRANÇOIS, Ferdinand GEVAERT, Freddy HUBRECHTSEN, Jan PARMENTIER, Ivan VAN HYFTE, Claudia VERMAUT. Bibliografie van de geschiedenis van Oostende. Oostende, 2000. - € 23,75

8 bis Luc FRANÇOIS m. m. v. Gilberte FARASYN-SCHEPENS, Pieter FRANÇOIS, Ferdinand GEVAERT, Freddy HUBRECHTSEN, Jan PARMENTIER, Ivan VAN HYFTE, Claudia VERMAUT. Bibliografie van de geschiedenis van Oostende, 1998/1999 - 2001. Oostende, 2002. - € 1

9. Olivier DEBAERE. Stedenatlas : Oostende. Een topografisch overzicht van de ontwikkelingen van een fel begeerde havenstad. Oostende, 2002. - € 20

10. Claudia VERMAUT. Oostende onder water, 1953. Oostende, 2003 - uitverkocht. 11. Jan PARMENTIER. Het gezicht van de Oostendse handelaar. Studie van de Oostendse

kooplieden, reders en ondernemers actief in de internationale maritieme handel en visserij tijdens de 18de eeuw. Oostende, 2004. - € 25

12. Evert DE PAUW. Be prepared. De merkwaardige geschiedenis van de sea-scouts in Oostende. Oostende, 2004. Oostende, 2004 - € 10

13. Anton DEGRIECK. Een kroniek van 85 jaar UCB in Zandvoorde, Oostende, 1911-1996. Oostende, 2005 - € 15

14. Ivan VAN HYFTE i.s.m. Claudia VERMAUT. In het spoor van de Koning. Leopold II in Oostende, 1865-1909. Oostende, 2005 - € 15

Page 100: DE HISTORISCHE POLDERS VAN OOSTENDE 1584-18102. in het oosten door de Bredense dijk; 3. in het westen door de Steense dijk en de Schorredijk rond de Snaaskerksepolder; 4. in het noorden

100

Colofon

Auteur :

Daniel Farasyn (†)

Eindredactie en vormgeving :

Claudia Vermaut

Druk :

Stadsdrukkerij

De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit boek

berust uitsluitend bij de auteur.

De uitgever is hiervoor niet verantwoordelijk.

Alle rechten voorbehouden.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen

in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,

door fotokopieën, opnamen of enige andere manier,

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Verantwoordelijke uitgever :

Johan Vandenabeele, stadssecretaris,

Stadhuis, Vindictivelaan 1, 8400 Oostende

Wettelijk depot :

D/2006/0342/14