De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

26
De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014 Tommy Span Wim Verhoeven Arjan Ruis Zoetermeer, juni 2013

Transcript of De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

Page 1: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

Tommy Span Wim Verhoeven Arjan Ruis

Zoetermeer, juni 2013

Page 2: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

2

Panteia BV Panteia BV

Bredewater 26 P.o. box 7001

2715 CA Zoetermeer 2701 AA Zoetermeer

079 322 22 00 The Netherlands

www.panteia.nl +31 79 322 22 00

ISBN : 978-90-371-1065-5

Rapportnummer : A201326

Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap

(www.ondernemerschap.nl)

Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia/EIM. Het gebruik van cijfers

en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan

mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke

vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke

toestemming van Panteia/EIM. Panteia/EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor

drukfouten en/of andere onvolkomenheden.

The responsibility for the contents of this report lies with Panteia/EIM. Quoting numbers or

text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No

part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or

stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia/EIM.

Panteia/EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.

Page 3: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

3

De financiële positie van het MKB in 2013 en

2014 Innovatieve bedrijven in het Nederlandse MKB zoeken vaker financiering

dan niet-innovatieve MKB-bedrijven. De kans dat zij financiering zoeken is

ruim twee keer groter en bovendien zoeken zij grotere bedragen. Dit blijkt

uit de meest recente meting van de Monitor Determinanten Bedrijfspresta-

ties van Panteia. Innovatieve MKB bedrijven (59% van het totale MKB) maken hoofdzakelijk

gebruik van (bancaire) leningen om in hun financieringsbehoefte te voor-

zien. Het innovatieve MKB maakt daarnaast, vaker dan niet-innovatieve

MKB bedrijven, relatief veel gebruik van eigen vermogen. Het kan daarbij

gaan om privévermogen van de ondernemer, maar ook om vermogen dat

door investeerders ter beschikking wordt gesteld.

Het unieke risicoprofiel van innoverende bedrijven maakt hen minder aan-

trekkelijk voor traditioneel bancair krediet. Innovatietrajecten zijn immers

omgeven met onzekerheden. Uit dit onderzoek blijkt dat innovatieve MKB-

bedrijven dan ook duidelijk vaker gebruik maken van eigen vermogen in

hun financieringsmix dan hun niet-innovatieve tegenhangers. Bij vreemd

vermogen zijn de verschillen tussen deze twee groepen verwaarloosbaar.

Voor vreemd vermogen is vooral de huisbank een belangrijke partner: deze

is goed op de hoogte van het innoverende bedrijf en haar potentie. Daar-

door kan de huisbank vaak wat meer risico te nemen: er is meer “inside in-

formation” beschikbaar.

Voor het beoordelen van de financiële positie zijn resultatenrekening en ba-

lans onlosmakelijk met elkaar verbonden. Op de resultatenrekening zijn de

stroomgrootheden van de bedrijven weergegeven, zoals productie, verko-

pen, kosten en winst en op de balans staan de voorraadgrootheden (activa)

en de beschikkingsmacht over het vermogen (passiva). Voor de productie

en verkoop van goederen en diensten zijn kapitaalgoederen nodig. Voor de

productie en verkoop moeten voorts voorraden grondstoffen, halffabricaten,

gereed product en handelsgoederen worden aangehouden en heeft de on-

derneming te maken met het feit dat levering en betaling niet synchroon lo-

pen. De ondernemer moet voorfinancieren en dient voortdurend geld in kas

te hebben voor het doen van investeringen, inkopen, salarissen e.d. Dit kan

met eigen dan wel met vreemd vermogen. De geldverschaffer wil wel een

vergoeding voor deze financiering: rentebetalingen bij het vreemd vermo-

gen en winstuitkering/dividend bij het eigen vermogen. Winsten die niet

worden uitgekeerd, leiden tot een verhoging van het eigen vermogen. Met

financiële kengetallen wordt de financiële positie van de bedrijven beoor-

deeld. Ze zijn deels geheel van de balans afgeleid en deels door een koppe-

ling van balans en resultatenrekening.

De vorm van financiering is geen eenduidige en ondernemingen hebben de

keuze uit zowel interne als externe bronnen van vermogen. De interne bron

is met name de winstinhouding. Extern aangetrokken vermogen kan eigen

vermogen dan wel vreemd vermogen zijn. De verhouding tussen eigen en

vreemd vermogen bepaalt de kapitaalstructuur van een bedrijf. Welke afwe-

gingen aan de precieze keuze voor een bepaalde kapitaalstructuur ten

grondslag liggen, is onderwerp van decennia aan financieel-economisch on-

Page 4: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

4

derzoek. Absolute antwoorden heeft dit onderzoek nog niet opgeleverd,

maar duidelijk is in ieder geval dat er veel factoren meespelen in de keuze

voor financiering uit vreemd, dan wel eigen vermogen. De gekozen financie-

ringsstructuur en de financiële gezondheid van bedrijven kan worden afge-

leid uit de balansstructuur en de gerelateerde financiële kengetallen.

Doel van de rapportage

Deze rapportage beschrijft de huidige financieringsstructuur van het

Nederlandse midden- en kleinbedrijf (MKB). Ook worden recente ontwikke-

lingen toegelicht en wordt een blik geworpen in de nabije toekomst.

Specifiek worden de jaren 2013 en 2014 onder het vergrootglas gehouden.

Dit gebeurt in een vergelijkend kader waarbij de structuur gehanteerd in

het MKB vergeleken wordt met de structuur in het grootbedrijf. Ook wordt

binnen het MKB een verdere uitsplitsing naar de onderliggende grootteklas-

sen gemaakt en worden verschillende sectoren met elkaar vergeleken.

Data en analysemodel

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt balans- en resulta-

tenrekeninggegevens van het niet-financiële bedrijfsleven1 in de Statistiek

Niet-Financiële Ondernemingen (NFO). Data op ondernemingsniveau over

het jaar 2010 zijn gekoppeld aan het Algemeen Bedrijven Register (ABR)

om een indeling te kunnen maken naar grootteklasse op basis van het aan-

tal werkzame personen. Met behulp van het door Panteia ontwikkelde finan-

cieel-analytisch model FAMOS2 zijn deze data geactualiseerd.

In het model en in dit hoofdstuk worden de volgende grootteklassen onder-

scheiden, die aansluiten op de Europese afbakening:

- microbedrijf (minder dan 10 werkzame personen)

- kleinbedrijf (10 - 49 werkzame personen)

- middenbedrijf (50 - 249 werkzame personen)

- grootbedrijf (minstens 250 werkzame personen)

Binnen het microbedrijf wordt bovendien een onderscheid gemaakt tussen

ondernemingen met en zonder rechtspersoonlijkheid. Gegeven de verschil-

len in risico en aansprakelijkheid die deze twee rechtsvormen kenmerken,

verschilt de financieringsbehoefte sterk. Dit onderscheid wordt enkel ge-

maakt binnen het microbedrijf, omdat hier verreweg het grootste deel van

de niet-rechtspersonen onder vallen. Dit zijn bijvoorbeeld de eenmansza-

ken, de vennootschappen onder firma en de maatschappen.

Veranderingen en vernieuwingen

Ten opzichte van voorgaande publicaties van deze rapportage hebben zich

enkele veranderingen voorgedaan. De gewijzigde grootteklassestructuur is

reeds besproken. Hiermee wordt beter aansluiting gevonden op de Europese

definitie van grootteklassen en wordt niet langer vastgehouden aan de tra-

ditionele Nederlandse indeling. FAMOS is in 2013 bovendien volledig op-

nieuw geschat en beschikt nu over modelparameters die gebaseerd zijn op

recenter data en passen bij de nieuwe grootteklasse-indeling. Dit herschat-

ten is meteen aangegrepen om additionele sectoren te onderscheiden.

1 Financiële instellingen, verzekeraars en de onroerend goed sector worden buiten beschou-wing gelaten.

2 Zie Verhoeven, W., T. Span & A. Ruis (2013) - FAMOS 2013: a size-class based financial analysis model, Panteia.

Page 5: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

5

Nieuw toegevoegd zijn de sectoren landbouw, delfstoffenwinning, nutsbe-

drijven en zorg en welzijn. Verder zijn er door de nieuwe afbakeningen en-

kele verschuivingen opgetreden. Zo wordt bij de sector transport het onder-

deel communicatie niet langer meegenomen. Dit onderdeel vormt samen

met de uitgeverijen (voorheen industrie), de computerservice en informatie-

technologie (voorheen zakelijke diensten) en de productie en distributie van

films, tv-programma’s en audio (voorheen overige diensten) de nieuwe sec-

tor informatie en communicatie.

Het herschatten van het onderliggende model is tevens aangegrepen om

verbeteringen aan te brengen in de berekening van de gegevens voor de

groep niet-rechtspersonen. Hiervoor wordt nu actueler data gebruikt en

wordt een aangepaste berekeningswijze toegepast. Als gevolg zijn er we-

zenlijke verschillen in resultaten voor deze groep ten opzichte van voor-

gaande jaren.

1.1 De bedrijfsbezittingen

De linkerzijde van de balans vertegenwoordigt de activa van een bedrijf. Dit

zijn de bezittingen die de bedrijfsvoering mogelijk maken en de continuïteit

van de onderneming waarborgen. De activa zijn uit te splitsen naar vaste en

vlottende activa, afhankelijk van de lengte van de periode dat zij binnen

een onderneming aanwezig zijn. Het is gebruikelijk de grens op een jaar te

stellen. Vaste activa blijven langer dan een jaar in de onderneming, vlot-

tende activa korter.

Bij vaste activa valt te denken aan die bezittingen die de bedrijfsvoering op

langere termijn faciliteren. Dit kan het gebouw zijn waarin de onderneming

huist en de machines die de producten voortbrengen. Er zijn ook vaste acti-

va van een minder tastbare aard die van toenemend belang zijn in de ken-

niseconomie en specifiek in de dienstensectoren. Voorbeelden zijn de paten-

ten die een innovatief bedrijf op haar naam heeft staan, handelsmerken en

uitgaven verricht om de winstgevendheid te verbeteren, zoals de ontwikke-

ling van nieuwe producten. De eerste groep vormt de materiële vaste acti-

va, de tweede groep de immateriële vaste activa. Ook deelnemingen en

langlopende vorderingen, ook wel aangeduid als financiële vaste activa, ma-

ken deel uit van de vaste activa. Vlottende activa verlaten de onderneming

sneller en worden hoofdzakelijk gevormd door voorraden, vorderingen op

debiteuren en liquide middelen.

Deelnemingen stuwen vaste activa in het grootbedrijf

De structuur van de activazijde van het gehele Nederlandse niet-financiële

bedrijfsleven in 2013, uitgesplitst naar grootteklasse, wordt in tabel 1 ge-

toond. Een aantal zaken valt op. In algemene zin geldt een opwaartse trend

naar grootteklasse voor het relatieve aandeel van de vaste activa in het ba-

lanstotaal. In het middenbedrijf neemt deze post een groter aandeel in dan

in het kleinbedrijf en in het grootbedrijf is dit aandeel weer groter dan in

het middenbedrijf.

De meest voorname verklarende factor voor deze trend is de ontwikkeling

van de financiële vaste activa, vooral gevormd door deelnemingen in andere

bedrijven: een aandelenbelang, veelal met het oog op samenwerking tussen

de ondernemingen. Meerderheidsbelangen in dochtermaatschappijen maken

Page 6: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

6

dat deze post groter is bij grotere ondernemingen. Een en ander is ook te-

rug te voeren op de onderliggende data, waarin geen afzonderlijke bedrij-

ven, maar ondernemingengroepen3 worden onderscheiden. Groepsmaat-

schappijen behoren daardoor al sneller tot de grotere grootteklassen.

Huisvesting weegt zwaar mee bij niet-rechtspersonen

De niet-rechtspersonen in het microbedrijf vormen een opvallende uitschie-

ter. Met 81% van hun balanstotaal gevangen in vaste activa maakt deze

post een nog groter deel van hun bezittingen uit dan bij alle andere groot-

teklassen het geval is. Dit is terug te voeren op het feit dat bij een niet-

rechtspersoon bedrijf en persoon één zijn: het gehele vermogen van de ei-

genaar van een dergelijk bedrijf, zoals een eenmanszaak, maakt deel uit

van de onderneming, waaronder het eigen huis. Gezien de geringe omvang

van dit soort ondernemingen, drukt de (bedrijfs)huisvesting relatief zwaar

op het balanstotaal4. Tegelijkertijd beschikt de groep niet-rechtspersonen

doorgaans in het geheel niet over financiële activa.

Tabel 1 Activastructuur van het niet-financiële bedrijfsleven, 20135

totaal

MCRB

nrp MCRB

rp KB

MB

MKB

GB

in % balanstotaal

vaste activa 63 81 47 41 52 56 68

- (im)materiële activa 38 81 34 34 37 47 31

- financiële activa 25 0 13 7 15 9 37

vlottende activa 37 19 53 59 48 44 32

- voorraden 7 6 8 14 12 10 4

- kortlopende vorderingen 23 8 28 30 27 23 23

- liquide middelen 7 5 17 13 9 11 5

Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS

Grotere f lexibi l i teit in het MKB

Onvermijdelijk is een omgekeerde trend waarneembaar bij de vlottende ac-

tiva. Het relatieve aandeel van deze post neemt goeddeels af met de ge-

middelde omvang van de onderneming. Het MKB kent een grotere flexibele

schil aan bezittingen dan het grootbedrijf. Dit komt hoofdzakelijk op het

conto van de posten voorraden en liquide middelen. Waar het aandeel van

de kortlopende vorderingen met 23% van het balanstotaal gelijk is tussen

het MKB en het grootbedrijf, wordt het relatieve belang van deze beide pos-

ten juist gehalveerd.

3 Het CBS onderscheidt in haar financiële data ondernemingengroepen: “de meest omvatten-de verzameling van in Nederland gevestigde juridische eenheden waarover zeggenschap kan worden uitgeoefend en die homogeen is naar institutionele sector”.

4 Het aandeel vast activa bij de niet-rechtspersonen in het microbedrijf is bovendien aan-zienlijk groter dan vorig jaar. Oorzaak is een alternatieve berekeningswijze voor de niet-rechtspersonen. Bovendien hebben alle nieuw toegevoegde sectoren een hoger dan gemid-deld aandeel vaste activa.

5 Binnen het microbedrijf wordt een onderscheid gemaakt tussen niet-rechtspersonen (nrp) en rechtspersonen (rp).

Page 7: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

7

Minder voorraden in het grootbedrijf

De post voorraden wordt gevormd door die bedrijfsbezittingen die bedoeld

zijn om (uiteindelijk) verkocht te worden aan de afnemers van de onderne-

ming. In de handel zijn dit hoofdzakelijk geproduceerde goederen die klaar

zijn voor de verkoop. In de maaksectoren maken ook halffabricaten en de

materialen die verbruikt worden in het productieproces een belangrijk deel

uit van de voorraden. Het aanhouden van voorraden kost een onderneming

geld en de voorraad goederen is vaak niet oneindig houdbaar. Tegelijkertijd

is het aanhouden van voorraden ook een onmisbaar onderdeel van de be-

drijfsvoering. Er zal altijd enige frictie bestaan tussen het afronden van de

productiecyclus en het moment waarop de afnemer het product koopt. Er

zijn ook schaalvoordelen in de productie, waardoor het onvoordelig kan zijn

om bij een beperkte vraag de productie één op één met de vraag te laten

lopen. Daarnaast is een beperkte buffervoorraad wenselijk om productiefou-

ten en onvoorziene vraag op te vangen. Managers zullen erop gericht zijn

de voorraden zo klein mogelijk te houden. De opschaling van het productie-

proces bij het grootbedrijf maakt het mogelijk dit proces ook efficiënter in

te richten. Bovendien bestaat er bij het grootbedrijf mogelijk minder be-

hoefte aan de extra flexibiliteit die voorraden bieden.

Meer behoefte aan l iquiditeit in het MKB

De liquide middelen worden gevormd door de bedrijfsbezittingen die zonder

waardeverlies bijna direct in geld om te zetten zijn. Te denken valt aan kas-

gelden en rekening-couranttegoeden. De liquide middelen vormen een be-

langrijk deel van het werkkapitaal van ondernemingen. Kasgeld wordt aan-

gehouden om lopende uitgaven te doen (transactiemotief) en omdat het in

geval van nood relatief duur is om vaste activa te liquideren (bufferfunctie).

Het aanhouden van dergelijke liquide middelen is echter niet kosteloos: dit

geld zou intern geïnvesteerd kunnen worden of in waardepapieren met een

hoger rendement (opportuniteitskosten). Het is dus zaak een juiste balans

te vinden.

De tabel laat zien dat er in het MKB meer behoefte aan flexibiliteit en dus

liquiditeit bestaat. De vlottende activa als geheel en de liquide middelen

specifiek nemen een relatief groter aandeel van het balanstotaal in. De be-

drijfsvoering van kleinere bedrijven is risicovoller, omdat zij hun activiteiten

en risico’s minder kunnen spreiden. Bovendien is het voor het MKB moeilij-

ker kredieten te verkrijgen, wat een extra motivatie kan zijn om liquide

middelen aan te houden6. Het grootbedrijf kan daarentegen relatief gemak-

kelijk investeren in bedrijfsaandelen met hogere rendementen, zoals bij-

voorbeeld aan de hand van deelnemingen in dochterondernemingen ge-

beurt.

Kortlopende vorderingen vergelijkbaar

De kortlopende vorderingen vertegenwoordigen een vergelijkbaar aandeel

van het balanstotaal voor alle grootteklassen, met uitzondering van de niet-

rechtspersonen in het microbedrijf. Bij het gehele niet-financiële bedrijfsle-

ven bestaat 23% van de bezittingen uit debiteuren en beleggingen.

6 Uit statistieken van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de ontwikkeling van de accep-tatiecriteria voor leningen, blijkt dat deze voor het MKB in de periode 2011-2012 in sterke-re mate verscherpt werden dan voor het grootbedrijf. Het grootbedrijf zag in het jaar 2011 zelfs nog afnamen in de acceptatiecriteria.

Page 8: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

8

Ontwikkel ing bezitt ingen

Het Centraal Planbureau (CPB) spreekt van matige groei van de bedrijfsin-

vesteringen in 2013 en een verder aantrekken daarvan in 2014 tot een toe-

name van 2,25%, aangejaagd door een verbeterende conjunctuur en aan-

trekkende wereldhandel7. Dit laat zich in figuur 1 vertalen in de groeicijfers

van het totaal aan bedrijfsbezittingen.

Figuur 1 Ontwikkeling activa van het MKB en het grootbedrijf in het niet-financiële

bedrijfsleven, 2013-2014, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %

0.25

0.50

0.75

2.75

0.50

1.50

0.75 0.75

2.25

3.50

1.25

1.75

0.0

0.5

1.0

1.5

2.0

2.5

3.0

3.5

4.0

2013 2014 2013 2014 2013 2014

vaste activa vlottende activa totaal activa

mkb grootbedrijf

Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS

Het MKB ervaart duidelijk een groter verschil in groei tussen deze jaren,

waar het grootbedrijf in dit opzicht iets minder van de voortdurende crisis

lijkt te voelen. Grote bedrijven zijn meer internationaal georiënteerd, waar-

bij de buitenlandse afzet minder van de crisis heeft te leiden dan de binnen-

landse afzet. De groei in de activa wordt vooral gestuwd door een relatief

sterke ontwikkeling van de vlottende activa. Omdat het bedrijfsleven nog

steeds te maken heeft met ondercapaciteit in hun productie, zullen de voor-

zichtig toenemende investeringen zich vooral richten op vervangingsinveste-

ringen en daarmee geen wezenlijke uitbreiding van de vaste activa beteke-

nen.

1.2 Het vermogen

De rechterzijde van de balans beschrijft de vermogensstructuur van onder-

nemingen en daarmee de manier waarop de bedrijfsbezittingen gefinancierd

zijn. Bedrijfsfinanciering is ruwweg op twee manieren mogelijk: via eigen en

via vreemd vermogen. De eerste categorie wordt gevormd door kapitaal dat

door de eigenaren is ingelegd, zij het in de vorm van gestort kapitaal bij de

aanvang van de onderneming of bij een aandelenemissie. De tweede cate-

7 Centraal Planbureau - Centraal Economisch Plan 2013, p.12.

Page 9: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

9

gorie bestaat uit vermogen dat bij derden wordt aangetrokken. Te denken

valt aan bankkredieten en uitgegeven obligaties. Het vreemde vermogen is

bovendien, net als de activa, onder te verdelen naar terugbetalingstermijn.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen kort en lang vreemd vermogen,

waarbij opnieuw de grens bij één jaar wordt getrokken.

De verhouding tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen is de

financiële hefboomratio en is bepalend voor de kapitaalstructuur van een

onderneming. Theoretisch kan een kapitaalstructuur iedere verhouding van

eigen en vreemd vermogen aannemen, maar feitelijk moet een financieel

manager die verhouding aannemen die de waarde van het bedrijf optimali-

seert. Het gebruik van vreemd vermogen heeft een soort hefboomwerking:

bij een bepaalde hoeveelheid eigen vermogen kan meer bewerkstelligd wor-

den. Potentieel grotere rendementen kunnen behaald worden; hier staat te-

genover dat de risico’s voor de kredietverschaffer bij een hoger aandeel

vreemd vermogen steeds groter worden. Er is een brede financieel-

economische theorie die de voor- en nadelen van extra vreemd vermogen in

de kapitaalstructuur tegen elkaar afweegt, ooit begonnen bij het theorema

dat de exacte kapitaalstructuur geen enkele invloed heeft op de waarde van

een bedrijf8. Tabel 2 brengt de vermogenspositie van het Nederlandse niet-

financiële bedrijfsleven in kaart.

Financiering uit eigen vermogen neemt toe met bedrij fsomvang

Het eigen vermogen wordt gevormd door de verplichtingen van een onder-

neming aan haar eigenaren en bestaat uit de posten ingelegd kapitaal en

opgebouwde reserves. Het kapitaal bestaat uit gestort kapitaal bij aanvang

van de onderneming en vermogen dat is opgehaald bij latere aandelenemis-

sies. Reserves worden aangehouden ter bescherming van de schuldeisers

door te voorkomen dat teveel kapitaal aan de aandeelhouders wordt uitge-

keerd. Reserves worden vooral opgebouwd door winstinhoudingen en daar-

naast bij herwaardering van activa boven de aankoopprijs. De waardering

van het eigen vermogen hangt af van de waardering van de activa en het

vreemde vermogen. Op de balans is het eigen vermogen de sluitpost.

Tabel 2 Vermogensstructuur van het niet-financiële bedrijfsleven, 2013

totaal

MCRB

nrp MCRB

rp KB

MB

MKB

GB

in % balanstotaal

eigen vermogen 43 33 37 34 37 35 50

vreemd vermogen 57 67 63 66 63 65 50

- lang vreemd vermo-

gen 31 50 36 30 30 36 26

- kort vreemd vermogen 26 17 27 36 33 29 24

Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS

Met uitzondering van het microbedrijf geldt dat er een stijgende lijn waar-

neembaar is in het aandeel van het eigen vermogen in het balanstotaal

8 Zie Modigliani, F. & M.H. Miller (1958) - the Cost of Capital, Corporation Finance and the Theory of Investment.

Page 10: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

10

naarmate bedrijven in omvang toenemen. Binnen het MKB wordt 35% van

de bezittingen gefinancierd met eigen vermogen, binnen het grootbedrijf ligt

dit aandeel op 50%. Het grootbedrijf heeft een betere toegang tot de aan-

delenmarkt dan ondernemingen met een kleinere omvang. Bij grote bedrij-

ven is er sprake van meer transparantie en minder informatieasymmetrie9.

Volgens de pikordetheorie10 heeft interne financiering de absolute voorkeur.

Voor grote bedrijven is het gemakkelijker om deze vorm van financiering uit

eigen vermogen (ingehouden winsten) op te brengen.

Lang vreemd vermogen belangrijker voor grote bedrijven

De gouden balansregel schrijft voor dat de looptijd van het vermogen zo

goed mogelijk aansluit op de omlooptijd van de bezittingen. Anders gezegd,

bedrijfsbezittingen die een langere tijd binnen de onderneming blijven (vas-

te activa), moeten gefinancierd worden met eigen vermogen of met vreemd

vermogen met een langere looptijd. Dit verklaart het oplopende aandeel11

van het lang vreemd vermogen binnen het vreemd vermogen bij grotere

bedrijven. Zij beschikken over meer vaste activa en financieren deze met

vermogen met een langere looptijd.

Voor alle grootteklassen geldt dat de optelling van het eigen vermogen en

het lang vreemd vermogen (ruim) voldoende is om de vaste activa te dek-

ken. In de praktijk ligt dit vaak hoger dan het aandeel vaste activa, omdat

ook de vlottende activa een vaste kern hebben. Hoewel de omlooptijd van

deze meer liquide bedrijfsbezittingen hoger ligt, zullen bedrijven altijd over

een bepaalde hoeveelheid vlottende activa beschikken.

Niet-rechtspersonen en de woninghypotheek

Op de activazijde van de balans nam de groep ondernemingen in het micro-

bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid al een unieke positie in, door over met

afstand het grootste aandeel vaste activa te beschikken. Dit kwam door de

niet-bestaande scheiding tussen het vermogen van de persoon en de onder-

neming, waardoor de eigen woning meetelt op de balans van de onderne-

ming (persoon en onderneming zijn één). Een zelfde situatie speelt in het

lang vreemd vermogen. Het lang vreemd vermogen is verantwoordelijk voor

58% van het balanstotaal van deze groep ondernemingen, tegenover

slechts 36% voor de rechtspersonen in het microbedrijf. Dit verschil wordt

grotendeels veroorzaakt door de woninghypotheek.

Ontwikkeling vermogen

Het CPB becijfert voor 2013 opnieuw een krimpende economie12. In 2014

treedt voor het eerst in drie jaar weer een bescheiden groei van het BBP op.

Figuur 2 toont de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de vermogens-

structuur van het MKB en het grootbedrijf.

9 In Rajan, R.G. & L. Zingales (1995) - What do We Know about Capital Structure? Some Evidence from International Data wordt uitgegaan van een ambigu effect van bedrijfsom-vang op het aandeel vreemd vermogen in het balanstotaal. Grote bedrijven lopen minder risico kopje onder te gaan, waardoor de kosten van vreemd vermogen relatief lager zijn. Anderzijds zijn deze bedrijven transparanter en is het voor hen makkelijker hun aandelen te slijten. Dit laatste effect lijkt in Nederland, op basis van tabel 2, te overheersen.

10 Zie Myers, S.C. (1984) - the Capital Structure Puzzle.

11 Het aandeel van het lang vreemd vermogen in het balanstotaal neemt af met de omvang van bedrijven. Het aandeel van het lang vreemd vermogen in het vreemd vermogen neemt juist toe.

12 Centraal Planbureau - Centraal Economisch Plan 2013, p.13.

Page 11: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

11

Figuur 2 Ontwikkeling passiva van het MKB en het grootbedrijf in het niet-financiële

bedrijfsleven, 2013-2014, mutaties t.o.v. voorgaand jaar in %

1.50

2.00

-0.50

0.25

0.50

2.75

0.75 0.75

1.75

2.25

1.50

2.75

-1.0

-0.5

0.0

0.5

1.0

1.5

2.0

2.5

3.0

2013 2014 2013 2014 2013 2014

eigen vermogen lang vreemd vermogen kort vreemd vermogen

mkb grootbedrijf

Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS

De rem op de groei van de economie en de bijbehorende winstontwikkeling

beperkt de ontwikkeling van het eigen vermogen niet erg sterk. In het MKB

is er in 2013 ten opzichte van het voorgaande jaar sprake van een toename

van het eigen vermogen met 1,50%. In het volgende jaar waarin de econo-

mie aantrekt, realiseert het MKB een groei van 2%.

Vermogensuitbreiding wordt vooral gerealiseerd in het vreemd vermogen.

Het lang vreemd vermogen neemt beduidend harder toe dan in het MKB.

1.3 Financiële positie MKB

Financiële kengetallen maken de informatie die opgesloten ligt in de balans

en resultatenrekening van bedrijven inzichtelijk voor belanghebbende par-

tijen. Met behulp van deze kengetallen is het gemakkelijker om een verge-

lijking van de financiële positie van verschillende bedrijven te maken en om

de ontwikkeling door de tijd heen waar te nemen. Financiers zijn bijvoor-

beeld vooral geïnteresseerd in de solvabiliteit en liquiditeit van ondernemin-

gen. De kengetallen brengen het financiële wel en wee van bedrijven sum-

mier in beeld en richten zich op zaken als solvabiliteit, winstgevendheid en

de betalingstermijn die debiteuren hanteren.

1.3.1 Financiële kengetal len naar grootteklasse

Het gebruik van kengetallen in een analyse van de financiële positie van het

bedrijfsleven maakt het mogelijk de verschillen tussen grootteklassen hel-

der in beeld te brengen. Tabel 3 presenteert de kengetallen naar grootte-

klasse.

Page 12: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

12

Liquiditeit neemt af met bedrij fsomvang, maar...

De liquiditeitspositie van een onderneming meet de mate waarin het bedrijf

in staat is te voldoen aan de kortetermijnbetalingsverplichtingen: is het be-

drijf in staat om tijdig aan deze verplichtingen te voldoen? De liquiditeit

wordt wel gemeten met behulp van de werkkapitaalratio, ook wel bekend

als de current ratio. Deze ratio relateert de vlottende activa aan het kort

vreemd vermogen, ofwel de vlottende passiva. Bezittingen met een omloop-

tijd van minder dan een jaar worden dus vergeleken met het vermogen met

een looptijd van minder dan een jaar.

Een verslechterende liquiditeitspositie kan duiden op betalingsproblemen bij

de onderneming: de omvang van het kort vreemd vermogen neemt toe. Een

verslechterende liquiditeitspositie kan echter ook indicatief zijn voor een ef-

ficiënte bedrijfsvoering.

Tabel 3 Financiële kengetallen voor het niet-financiële bedrijfsleven, 2013

totaal

MCRB

nrp MCRB

rp KB

MB

MKB

GB

liquiditeit (current ratio) (%) 141.8 115.0 193.8 161.3 145.8 151.8 132.4

solvabiliteit (%) 43.2 33.3 37.1 33.7 36.8 35.2 49.6

rentabiliteit eigen vermogen (%) 6.7 4.4 6.5 10.4 11.7 9.0 5.5

rentabiliteit totaal vermogen (%) 4.5 2.5 3.3 5.8 6.5 4.9 4.1

omloopsnelheid vermogen (%) 85.0 65.6 103.5 155.5 129.4 116.4 60.0

voorraadtermijn (dagen) 29.1 35.6 28.2 32.1 32.9 32.5 23.7

debiteurentermijn (dagen) 98.6 45.2 99.9 71.4 76.8 73.1 138.0

crediteurentermijn (dagen) 24.5 24.9 20.6 25.9 22.2 23.6 25.9

Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS

Uit de tabel blijkt dat de liquiditeitspositie van de niet-rechtspersonen in het

microbedrijf het slechtst is. Deze ondernemingen hebben slechts iets meer

vlottende activa dan vlottende passiva, wat onder meer het gevolg is van

het woonhuis dat zwaar op de bezittingen drukt. Vooral de vorderingen op

debiteuren blijken verder relatief laag te zijn. Buiten deze groep onderne-

mingen geldt dat de liquiditeitspositie afneemt met bedrijfsomvang. Grotere

bedrijven zijn beter in staat hun bedrijfsvoering efficiënt in te richten en zo

hoge kosten van onnodig grote voorraden, oplopende vorderingen en liquide

middelen te vermijden.

Een slechte liquiditeitspositie is problematisch wanneer ook de solvabiliteit

te wensen overlaat. Er is dan ook sprake van een verband tussen de twee:

een solvabele onderneming kan altijd bijlenen13. Bij een lage solvabiliteit, en

dus een groot aandeel vreemd vermogen, komt het gevaar van hoge kosten

van financiële nood om de hoek kijken: de claims van schuldeisers blijven

overeind, ook wanneer het slecht met een bedrijf gaat.

. ..de solvabil iteit neemt toe met bedrijfsomvang

De solvabiliteitspositie van ondernemingen meet de mate waarin zij in staat

zijn te voldoen aan hun langetermijnbetalingverplichtingen en komt overeen

13 Klaassen, J. en M.N. Hoogendoorn (2004:341) - Externe verslaggeving.

Page 13: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

13

met het aandeel van het eigen vermogen in het totaal vermogen. Een ver-

gelijking van de solvabiliteitspositie van de verschillende grootteklassen is

daarmee feitelijk al in de bespreking van de vorige tabel gemaakt. Deze

neemt toe met bedrijfsomvang, onder meer omdat het voor grote bedrijven

gemakkelijker is via aandelenemissies additioneel eigen vermogen aan te

trekken. Zij zijn bovendien vaak transparanter en doorgaans beter gediver-

sifieerd en daardoor minder risicovolle beleggingen. De solvabiliteitsratio

van het MKB is 35,2% versus 49,6% bij het grootbedrijf.

MKB rendeert beter dan het grootbedrijf

De mate waarin een onderneming rendeert, wordt in kaart gebracht door

het winstbedrag te relateren aan het totaal van het in de onderneming ge-

investeerde eigen vermogen (rentabiliteit eigen vermogen) of het totale in

de onderneming geïnvesteerde vermogen (rentabiliteit totaal vermogen). De

rentabiliteit van het eigen vermogen is een geschikte maatstaf voor de be-

legger om een vergelijking met zijn of haar rendementseis mogelijk te ma-

ken. Beleggingen in ondernemingen zijn doorgaans risicovoller dan beleg-

gingen in (navenant) risicoloos overheidsschuldpapier. Investeerders ver-

wachten dan ook vaak een risico-opslag op hun belegging.

De rentabiliteit van het totaal vermogen gaat niet uit van de nettowinst,

maar van het bedrijfsresultaat, ofwel het resultaat vóór belastingen ver-

meerderd met de rentebetalingen. Dit wordt gerelateerd aan het totaal

vermogen. De rentabiliteit van het eigen vermogen kan worden beïnvloed

door de keuze van kapitaalstructuur: bij financiering met minder eigen ver-

mogen is de rentabiliteit ceteris paribus hoger. Financiering met meer

vreemd vermogen verhoogt echter het financieel risico, van onder meer

herfinanciering van de leningen. De rentabiliteit van het totaal vermogen

geeft daarom beter inzicht in de ware winstgevendheid van een onderne-

ming.

De rentabiliteit van het eigen vermogen ligt met 9,0% het hoogst in het

midden- en kleinbedrijf. In het grootbedrijf wordt een rendement van 5,5%

gerealiseerd. De niet-rechtspersonen in het microbedrijf presteren op deze

indicator het minst goed en maken de minste winst op het in de onderne-

ming geïnvesteerde eigen vermogen. Bij de rentabiliteit van het totaal ver-

mogen presteert het middenbedrijf het best.

Omloopsnelheid volgt de rentabi l iteit

De omloopsnelheid van het vermogen relateert de omzet aan het totaal

vermogen en is daarmee een indicatie van de doelmatigheid van het in de

onderneming geïnvesteerde vermogen. Het laat feitelijk zien hoeveel omzet

er gerealiseerd kan worden met het geïnvesteerde kapitaal. De omloopsnel-

heid is daarom net als de rentabiliteit een kengetal dat de prestaties van

ondernemingen vangt en beweegt daarom goeddeels in een zelfde richting.

De omloopsnelheid van het vermogen is 116,4 voor het MKB en 60,0 voor

het grootbedrijf.

MKB houdt grotere voorraden langer aan

De gemiddelde duur van de periode dat grondstoffen, materialen en gepro-

duceerde (tussen)producten binnen de onderneming blijven, wordt gemeten

door de voorraadtermijn. Uit de tabel blijkt dat dit gemiddeld langer is in

het MKB (33 dagen) dan in het grootbedrijf (24 dagen). Tussen de grootte-

klassen die het MKB vormen, bestaan er geen uitzonderlijk grote verschil-

Page 14: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

14

len. Dit kengetal duidt erop dat het grootbedrijf een scherper voorraadbe-

heer voert. Het aanhouden van onnodig omvangrijke voorraden gaat im-

mers gepaard met kosten.

Debiteuren- en crediteurentermijn lager voor het MKB

De debiteurentermijn meet hoe lang ondernemingen gemiddeld moeten

wachten voordat de uitstaande vorderingen op hun klanten worden betaald.

Dit wordt benaderd door de omvang van de kortlopende vorderingen aan de

omzet te relateren. Binnen het MKB ligt deze termijn op gemiddeld 73 da-

gen, in het grootbedrijf is deze aanzienlijk hoger, gemiddeld 138 dagen:

ruim vier maanden. Deels hangt dit samen met de sectorstructuur. Voor het

MKB is de detailhandel met veel contante betalingen belangrijker dan voor

het grootbedrijf. Grote bedrijven kunnen voorts door een doorgaans betere

diversificatie economische tegenvallers beter opvangen en zijn daarom iets

minder gedreven om achter hun debiteuren aan te zitten. Daarbij is het ook

waarschijnlijk dat zij meer zaken doen met grotere vaste afnemers, waar-

door een goede handelsrelatie ontstaat.

De crediteurentermijn is eveneens iets lager bij het MKB (24 dagen) dan in

het grootbedrijf (26 dagen). Dit kengetal meet het gemiddeld aantal dagen

dat de bedrijven zelf hun crediteuren laten wachten op betalingen door de

post crediteuren te relateren aan de omzet. Opvallend is dat dit stukken la-

ger ligt dan de debiteurentermijn, waarschijnlijk omdat onder de crediteu-

ren ook de vermogenschieters vallen, die strenge betalingseisen kunnen

hanteren.

1.3.2 Ontwikkeling van de f inanciële kengetal len 2010 - 2014

Tot nu toe heeft de rapportage geheel in het teken gestaan van de financië-

le positie van het niet-financiële bedrijfsleven in het jaar 2013. Hierbij zijn

grootteklassen met elkaar vergeleken, maar is de ontwikkeling over de tijd

nog niet bekeken. De financiële kengetallen laten een dergelijke analyse toe

door hun hoge vergelijkbaarheid. Tabel 4 brengt de ontwikkeling van de

kengetallen voor het MKB in beeld.

De geanalyseerde periode loopt van 2010 tot 2014 en beslaat daarmee de

periode waarin de kredietcrisis overging in de staatsschuldencrisis en het

eerste jaar waarin tekenen van herstel worden verwacht. Het CPB beraamt

voor 2014 een licht aantrekken van de economie in de vorm van een groei

van het BBP met 1%. Andere goede jaren in de besproken periode zijn 2010

en 2011. Het vierde kwartaal van dit laatste jaar luidde een nieuwe recessie

in, die naar verwachting nog geheel 2013 zal voortduren. Deze economie-

brede ontwikkelingen zijn goeddeels zichtbaar in de ontwikkeling van de

kengetallen.

Ambigue relatie l iquiditeitspositie en economisch ti j

Het is niet gemakkelijk een eenduidige relatie tussen de economische gang

van zaken en de liquiditeitspositie van bedrijven te schetsen. Feitelijk is de

liquiditeit een maatstaf van de welgesteldheid van bedrijven. Hoe beter het

hen afgaat, hoe beter zij in staat zijn aan hun (korte termijn) betalingsver-

plichtingen te voldoen. Tegelijkertijd geldt ook dat hun vlottende activa, en

daarmee hun liquiditeit, bij economisch herstel zullen afnemen. Hun voorra-

den zullen immers weer afgenomen worden, klanten zullen hun rekeningen

sneller voldoen en wanneer ook de kredietverstrekking verbetert, hoeven

bedrijven minder liquide middelen in kas aan te houden.

Page 15: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

15

Tabel 4 Ontwikkeling financiële kengetallen voor het MKB, 2010 - 2014

2010 2011 2012 2013 2014

liquiditeit (current ratio) (%) 150.2 151.2 151.3 151.8 152.0

solvabiliteit (%) 33.8 34.2 34.8 35.2 35.3

rentabiliteit eigen vermogen (%) 10.6 10.5 9.6 9.0 8.8

rentabiliteit totaal vermogen (%) 5.2 5.3 5.0 4.9 4.9

omloopsnelheid vermogen (%) 115.6 117.4 116.2 116.4 118.0

voorraadtermijn (dagen) 32.9 32.6 32.6 32.5 32.3

debiteurentermijn (dagen) 73.9 73.0 73.1 73.1 73.0

crediteurentermijn (dagen) 23.9 23.6 23.7 23.6 23.4

Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS

Deze ambigue relatie tussen de liquiditeitspositie en de economische gang

van zaken komt naar voren in de tabel. De jaren 2010 en 2011 zagen een

groei van de economie en een (lichte) toename van de liquiditeitspositie.

Deze toename zet zich echter voort in de recessie van 2012 en 2013, maar

ook in het daaropvolgende jaar van herstel.

Weinig schommelingen solvabi l iteit

Een vergelijkbaar verhaal kan gehouden worden over de solvabiliteitspositie

van het MKB. Over de bekeken periode verbetert deze licht: van een kleine

34% tot ruim 35%. De solvabiliteitspositie is het sterkst in 2014.

Gebaseerd op de solvabiliteitspositie kan geconcludeerd worden dat het

MKB de crisisjaren weerbarstig doorstaat. Door de crisis staan de winsten

onder druk en neemt het eigen vermogen minder toe. Omdat hierdoor de

risico’s voor financierende banken toenemen, wordt het voor het MKB lasti-

ger investeringen te financieren. De investeringen nemen hierdoor minder

toe, waardoor ook het vreemde vermogen minder toeneemt. Er is daarbij

soms sprake van balansverkorting. Het aandeel eigen vermogen kan daar-

door zelfs bij een absolute afname nog steeds gelijk blijven.

Rentabi l iteit heeft periode van herstel nodig

Zijnde een prestatie-indicator is het de verwachting dat de rentabiliteit van

zowel het eigen als het totaal vermogen meebeweegt met de ontwikkelingen

in de economie. Dit is echter niet één op één het geval en de rentabiliteit

neemt ook in 2010 en 2011 iets af. Dit hangt vooral samen met het hogere

aandeel van de winstinhoudingen.

Voorraadtermijn volgt de afzetontwikkeling

De voorraadtermijn neemt gedurende de gehele periode af en volgt groten-

deels de ontwikkeling van de afzet14. De afzet in het MKB nam in 2012 met

2% af en de verwachting is dat deze in 2013 met 0,75% nog eens beperkt

zal afnemen. In 2014 neemt de voorraadtermijn opnieuw iets af, ondanks

dat er sprake is van een verwachte positieve afzetontwikkeling van 1,5%.

14 Zie bijvoorbeeld Bangma, K.L. & D. Snel (2013) - Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014.

Page 16: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

16

Een toename van de voorraadtermijn kan er op duiden dat het bedrijfseco-

nomisch slecht gaat: ondernemingen draaien overcapaciteit en blijven met

voorraden zitten. Na een aantal slechte jaren is het echter waarschijnlijk

dat bedrijven al dichter bij de minimale voorraad zitten. In die gevallen kan

een negatieve afzetontwikkeling juist gevolgd worden door een nog verdere

afbouw van de aangehouden voorraden. 2014 toont een eerste opleving in

de afzet en men kan weer putten uit de voorraden.

Debiteuren- en crediteurentermijn bl i jven nagenoeg geli jk

Zowel de debiteurentermijn als de crediteurentermijn vertonen een beperk-

te ontwikkeling over de gehele periode heen. De verwachting is dat beide

zullen toenemen wanneer het economisch slechter gaat. Bedrijven zullen

immers proberen de rek op te zoeken in het betalen van hun openstaande

rekeningen. Andersom geldt echter dat bedrijven ook feller achter debiteu-

ren aan zullen gaan. Slecht betalende debiteuren kunnen immers een reëel

probleem voor de werkkapitaalvoorraad opleveren.

De wisselwerking van deze twee tegenstrijdige effecten zorgt er voor dat er

moeilijk een eenduidig beeld te destilleren valt uit de ontwikkeling over de

crisisjaren heen.

1.4 Financiële positie naar sectoren

Naast een blik op het gehele niet-financiële bedrijfsleven en een verbijzon-

dering naar grootteklasse, is het ook mogelijk om de financiële kengetallen

van de verschillende sectoren met elkaar te vergelijken. In FAMOS worden

17 sectoren uit het niet-financiële bedrijfsleven onderscheiden. De sectoren

landbouw, delfstoffenwinning, nutsbedrijven en zorg zijn nieuw toegevoegd.

De industriesectoren worden dit jaar voor het eerst afzonderlijk gepresen-

teerd, evenals de transportsector en de sector informatie en communicatie.

1.4.1 Financiële kengetal len naar sector

De financiële sectoren worden in deze analyse buiten beschouwing gelaten,

omdat deze bedrijven door de aard van hun werkzaamheden over een ba-

lansstructuur beschikken die zich geenszins laat vergelijken met de rest van

het bedrijfsleven. Onder deze sectoren vallen de financiële instellingen, het

verzekeringswezen en de handel in onroerende goederen. Ook de overheid

valt buiten de analyse. Desalniettemin blijft er ruimte voor voldoende varia-

tie en voor unieke sectoren als de delfstoffenwinning en de zorg is wel

plaats. De financiële kengetallen voor het MKB naar sector worden in tabel 5

getoond.

Page 17: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

17

Tabel 5 Financiële kengetallen voor het MKB naar sector, 2013

landbouw

delf

stoff

enw

innin

g

voedin

g-

en g

enot-

mid

dele

n

chem

isch

e indust

rie

Meta

alindust

rie

overi

ge i

ndust

rie

nuts

bedri

jven

bouw

nijverh

eid

auto

handel

gro

oth

andel

deta

ilhandel

hore

ca

transp

ort

ICT &

com

munic

ati

e

zakelijk

e d

ienst

en

zorg

en w

elz

ijn

overi

ge d

ienst

en

liquiditeit (current ratio) (%) 143.4 110.0 138.9 190.2 177.5 160.8 123.7 159.2 159.1 167.9 150.6 122.1 105.0 128.7 161.6 151.9 100.3

solvabiliteit (%) 28.9 34.6 38.4 41.9 38.6 41.3 31.0 33.9 30.6 40.2 25.9 24.3 19.8 38.7 37.4 41.1 43.1

rentabiliteit eigen vermogen (%) -0.2 25.2 26.5 9.6 6.0 10.0 2.4 5.7 7.8 15.9 7.0 12.3 1.3 11.1 3.6 15.2 -0.1

rentabiliteit totaal vermogen (%) 0.4 12.8 14.0 5.8 3.8 6.2 2.8 5.0 4.6 8.5 3.9 5.3 1.7 5.0 1.8 8.9 1.4

omloopsnelheid vermogen (%) 37.5 99.4 199.4 90.4 117.2 110.1 71.5 122.3 192.8 186.4 179.1 86.9 70.1 125.8 88.1 103.1 47.3

voorraadtermijn (dagen) 41.7 11.7 29.0 44.4 45.1 42.0 12.9 41.7 57.0 37.0 43.5 28.6 7.3 6.6 14.9 7.2 12.1

debiteurentermijn (dagen) 78.2 95.7 49.6 102.3 84.8 92.1 91.4 72.7 42.1 63.2 31.5 60.3 77.9 113.6 116.3 72.9 80.9

crediteurentermijn (dagen) 28.4 44.7 22.2 26.1 29.9 27.6 29.2 34.0 21.8 19.3 21.1 17.0 27.5 23.4 21.6 12.9 23.7

Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS

Page 18: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

18

Hoge l iquiditeit in industrie, handel en zakel ijke diensten

De gemiddelde liquiditeitspositie van het MKB in de sectoren loopt sterk uit-

een. Deze positie is het slechtst in de overige diensten, transport en delf-

stoffenwinning. In deze sectoren zijn de vlottende activa slechts iets groter

dan de vlottende passiva. De delfstoffenwinning is een sector met relatief

veel grote bedrijven: vaak bedrijven met een relatief laag aandeel vlottende

activa door een efficiënte bedrijfsvoering. Tot de overige diensten behoren

uiteenlopende ondernemingen als culturele instellingen, pretparken en

sportverenigingen. Het is aannemelijk dat dit soort bedrijven over een rela-

tief hoog aandeel vaste activa beschikt. In de transportsector lijkt meer aan

de hand te zijn: de liquiditeit is laag en de solvabiliteit is met 19,8% het

laagst van alle sectoren. Dit duidt erop dat de sector niet goed in staat is

aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Ook de rentabiliteit ligt struc-

tureel laag.

De industriële sectoren genieten juist een sterke liquiditeitspositie. De che-

mische industrie heeft met 190,2 de hoogste current ratio. Enkele van de

handelssectoren (specifiek de autohandel en groothandel) en ook de zakelij-

ke dienstverlening zijn goed in staat aan hun kortetermijnverplichtingen te

voldoen. Dit zijn sectoren met respectievelijk veel voorraden en veel kortlo-

pende vorderingen op debiteuren.

Solvabi l i teit volgt veelal l iquiditeit

In veel gevallen geldt dat sectoren met een sterke liquiditeitspositie er ook

op het gebied van solvabiliteit goed voorstaan. De industriële sectoren zijn

hier een goed voorbeeld van. Dit zijn de sectoren die er overall het best

voor lijken te staan. De sterke solvabiliteitspositie van de overige diensten

sector doet vermoeden dat de slechte liquiditeitspositie in die sector niet

per se duidt op een slechte financiële huishouding.

Sectoren met een lager aandeel eigen vermogen zijn naast transport ook de

horeca en detailhandel (sectoren waar het eigen vermogen hoofdzakelijk

bestaat uit het gestort kapitaal) en de landbouw. Overigens heeft de horeca

naast een lage solvabiliteit ook geen uitzonderlijk sterke liquiditeitspositie.

De horeca en het transport staan er op basis van deze twee financiële ken-

getallen het slechtst voor.

Rentabi l i teit in het MKB veelal laag

De rentabiliteit op zowel het eigen als het totaal vermogen geeft goed weer

in welke mate er belangrijke verschillen bestaan tussen bedrijfstakken en

hoe verschillend het MKB geraakt wordt door de crises. Sectoren met veel

internationaal opererende bedrijven renderen goed. Voorbeelden zijn de in-

dustriële sectoren, de delfstoffenwinning en de groothandel (o.a. importeurs

en exporteurs van goederen). Ondernemingen in deze sectoren profiteren

van het feit dat de export jaar op jaar nog (bescheiden) groei heeft ver-

toond. Het CPB noemt de uitvoer de enige bron van economische groei in de

periode 2012-201415. Sectoren die in sterkere mate afhankelijk zijn van de

binnenlandse consumptie voelen de crisis sterker in hun portemonnee: de

bouwnijverheid (problemen op de woningmarkt), de detailhandel, de dien-

stensectoren en de landbouw.

15 CPB - Centraal Economisch Plan 2013, p. 33.

Page 19: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

19

Omloopsnelheid bepaald door aandeel vlottende activa

De omloopsnelheid van het vermogen is het kengetal dat mogelijk de groot-

ste variatie tussen sectoren vertoont. Deze loopt uiteen van slechts 37,5%

in de landbouw tot 199,4% in de voeding- en genotmiddelenindustrie. De

omloopsnelheid in enkele van de industriële sectoren, de autosector en de

handel (detailhandel en groothandel) is bijvoorbeeld vele malen hoger dan

in de dienstverlenende sectoren en de landbouw. De handelssectoren heb-

ben een veel groter aandeel vlottende activa dan de zakelijke en persoonlij-

ke dienstverlening, als gevolg van het aanhouden van voorraden. De

dienstverlening kent slechts een beperkt aandeel voorraden, aangezien ar-

beid de belangrijkste productiefactor is. Naar verhouding investeert de

dienstverlening meer in vaste activa, die minder snel in geld (omzet) kun-

nen worden omgezet.

Voorraadtermijn bepaald door type productie

De gemiddelde voorraadtermijn voor het gehele niet-financiële MKB in 2013

is 32,3 dagen. Hier wijkt een aantal sectoren behoorlijk van af. Typerende

voorbeelden zijn die bedrijfstakken waar diensten worden aangeboden die

simpelweg niet op de plank kunnen blijven liggen, zoals de zakelijke en ove-

rige dienstverlening en vooral de zorg. Sectoren waar (tussen)producten

voortgebracht worden (metaalindustrie, landbouw), sectoren waar veel ma-

teriaal in het productieproces gebruikt wordt (bouw) en sectoren waar van-

uit voorraad verkocht wordt (handel) hebben een langere voorraadtermijn.

Korte debiteuren- en crediteurentermijn in de handel

De debiteurentermijn lijkt bepaald te worden door het soort handeling dat

verricht wordt. In de handel betalen veel klanten direct voor het goed dat

zij afnemen. In deze sectoren is de debiteurentermijn dan ook het kortst.

Sectoren waar op bestelling wordt geproduceerd (chemische en overige in-

dustrie) of waar veel tijd kan verstrijken tussen het gunnen en daadwerke-

lijke betalen van een opdracht (zakelijke dienstverlening) kennen een lan-

gere debiteurentermijn. Ondernemingen in deze sectoren moeten gemiddeld

langer wachten voordat hun openstaande rekeningen voldaan worden, soms

pas na voltooiing van de opdracht.

De crediteurentermijn ligt over de gehele linie een stuk lager dan de debi-

teurentermijn. Het MKB is (gedwongen) een betere betaler dan haar afne-

mers. Ook de crediteurentermijn is in de handel benedengemiddeld kort. De

liquide middelen die in deze sectoren rondgaan door de directe betalingen

voor fysieke goederen van klanten worden direct gebruikt om openstaande

rekeningen te vereffenen. De delfstoffenwinning (44,7 dagen) en bouwnij-

verheid (34 dagen) hebben de langste crediteurentermijn.

1.4.2 Ontwikkel ing f inanciële kengetal len naar sector, 2012 - 2014

De verschillende sectoren die het MKB in het niet-financiële bedrijfsleven

vormen, reageren gemiddeld op de crisisjaren. Over de gehele linie geldt

echter dat de verwachting is dat ondernemingen zich in 2014 in een betere

positie zullen bevinden dan in de voorgaande jaren. Tegelijkertijd kan dat

jaar voornamelijk nog een hersteljaar betekenen van de recessiejaren.

Tabel 6 brengt de ontwikkeling van drie financiële kengetallen naar sector in

beeld voor de periode 2012-2014.

Page 20: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

20

Voorzichtig herstel l iquiditeits- en solvabi l i teitsposit ie

De liquiditeitspositie zal naar verwachting in veel sectoren in 2014 verbe-

terd zijn ten opzichte van 2012. Na twee jaren van economische krimp

bouwen ondernemingen weer voorraden op om aan hun klanten te verkopen

(handel) en nemen de kortlopende vorderingen en liquide middelen weer

toe met de consumptie (landbouw, industrie). Toch zijn er ook sectoren die

met een slechtere liquiditeit uit de twee recessiejaren komen. In deze ge-

vallen kan er sprake van zijn dat door overcapaciteit opgebouwde voorraden

worden afgebouwd nu het economisch beter gaat.

Tabel 6 Ontwikkeling financiële kengetallen naar sector, 2012 - 2014

liquiditeit solvabiliteit omloopsnelheid vermogen

2012 2014 2012 2014 2012 2014

landbouw 142.9 144.2 29.3 28.4 36.5 38.8

delfstoffen 110.6 109.2 33.9 35.4 97.3 102.9

voeding en genotmiddelen 138.4 141.4 37.5 39.3 191.9 209.4

chemie 189.2 191.6 41.2 42.6 87.6 93.8

metaal 175.3 180.1 38.6 38.1 115.6 120.5

overige industrie 160.8 159.8 40.1 42.3 109.2 111.9

nutsbedrijven 125.4 121.9 31.5 30.2 70.3 73.2

bouw 157.9 159.2 32.6 34.9 123.8 123.2

autohandel 155.7 158.5 29.1 30.8 197.2 195.3

groothandel 168.4 167.0 39.8 40.4 185.4 188.0

detailhandel 149.7 153.2 25.6 25.9 178.5 182.8

horeca 121.2 123.6 23.7 24.7 86.2 88.4

transport 104.3 106.7 20.0 19.5 70.8 70.0

informatie en communicatie 126.5 131.1 37.2 39.8 125.7 126.3

zakelijke diensten 163.0 159.3 37.9 36.8 88.6 89.1

zorg 152.0 151.7 39.0 43.2 103.7 102.4

overige diensten 97.9 102.3 43.4 42.8 48.1 46.8

Bron: Panteia, o.b.v. FAMOS en microdata CBS

De ontwikkeling van de solvabiliteit toont een vergelijkbaar ambigue uit-

komst. In sommige sectoren is er sprake van een verbetering van de solva-

biliteitspositie in 2014, in andere is deze juist verslechterd. In deze laatste

sectoren hebben de verliesgevende jaren een te sterke afbreuk aan het ei-

gen vermogen gedaan om deze teruggang in 2014 alweer teniet te doen.

Het CPB voorspelt dat de export één van de belangrijkste drijfveren van de

aantrekkende economie zal zijn in 2014. Sectoren die sterk internationaal

opereren plukken hier de vruchten van. De industrieën, delfstoffenwinning

en transport zien op zijn minst ofwel hun liquiditeitspositie, ofwel hun sol-

vabiliteitspositie verbeteren in 2014. De zakelijke dienstverlening ziet beide

posities verslechteren door achterblijvende consumptie.

Page 21: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

21

Omloopsnelheid neemt veelal toe

Ook de doelmatigheid van het aangewende vermogen vertoont substantiële

variatie. In een aantal sectoren neemt de omloopsnelheid toe, in een aantal

sectoren neemt deze juist af.

Page 22: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

22

BIJLAGE I Begrippen financiering

Activa De activa van een onderneming weerspiegelen

de bedrijfsbezittingen, waarbij een onder-

scheid wordt gemaakt tussen vaste activa en

vlottende activa.

Current ratio Een kengetal voor liquiditeit, waarbij de vlot-

tende activa gerelateerd worden aan de kort-

lopende schulden (vlottende activa gedeeld

door kort vreemd vermogen maal 100%). Een

bedrijf met een current ratio met een waarde

hoger dan 100% is in staat om aan zijn kort-

lopende verplichtingen te voldoen.

Crediteurentermijn De crediteurentermijn geeft een beeld van de

termijn dat rekeningen van leveranciers open-

staan. De crediteurentermijn wordt berekend

door de waarde van de openstaande rekenin-

gen (crediteuren) te relateren aan de omzet

(crediteuren gedeeld door omzet maal 365

dagen).

Debiteurentermijn De debiteurentermijn geeft een indicatie (in

aantal dagen) van het betaalgedrag van klan-

ten. De debiteurentermijn wordt berekend

door de waarde van de vorderingen te relate-

ren aan de omzet (vorderingen gedeeld door

omzet maal 365 dagen).

Eigen vermogen Het eigen vermogen is dat deel van het ver-

mogen dat resteert van de activa na aftrek

van het vreemd vermogen.

Financiële activa De financiële activa betreffen onder andere

deelnemingen in groepsmaatschappijen en be-

leggingen.

Immateriële activa De immateriële activa omvatten minder tast-

bare bezittingen, zoals goodwill, patenten en

octrooien. Het betreft bezittingen die wel een

rol spelen in het financiële proces, maar nooit

in het fysieke bedrijfsproces.

Kort vreemd vermogen Tot het kort vreemd vermogen behoren de

schulden die een looptijd kennen van minder

dan een jaar.

Lang vreemd vermogen Schulden behoren tot het lang vreemd vermo-

gen indien de verplichtingen een looptijd heb-

ben van meer dan een jaar.

Page 23: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

23

Leverancierskrediet De periode waarin een koper van goederen of

diensten de rekening niet direct voldoet, ge-

niet deze van een soort krediet. Dit krediet

wordt als het ware verstrekt door de leveran-

cier. Op de balans van de koper van goed of

dienst verschijnt dit krediet onder de post

crediteuren.

Liquiditeit Een onderneming is liquide als er op korte

termijn aan de betalingsverplichtingen kan

worden voldaan.

Materiële activa De materiële activa zijn de tastbare bezittin-

gen, zoals gebouwen en machines.

Omloopsnelheid vermogen De omloopsnelheid van het vermogen geeft de

doelmatigheid van het aangewende vermogen

weer: de gegenereerde omzet per euro geïn-

vesteerd vermogen. De hoogte van de omzet

wordt gerelateerd aan het totale vermogen

(omzet gedeeld door totale vermogen maal

100%). Hoe hoger deze ratio is, des te minder

vermogen er nodig is om een bepaalde omzet

te behalen.

Rentabiliteit De rentabiliteit verwijst naar de relatie tussen

de opbrengst van een onderneming en het

vermogen waarmee die opbrengst is gegene-

reerd. Hierbij kan onderscheid worden ge-

maakt naar de rentabiliteit van het totale

vermogen en die van het eigen vermogen.

Rentabiliteit eigen vermogen De rentabiliteit van het eigen vermogen (REV)

is het aandeel van de nettowinst (na belas-

ting) in het eigen vermogen. De REV wordt

uitgedrukt in procenten (ratio vermenigvul-

digd met 100%).

Rentabiliteit totaal vermogen De rentabiliteit van het totale vermogen (RTV)

relateert het totale inkomen uit vermogen (de

som van de nettowinst voor belasting en de

rentelasten over het vreemd vermogen) aan

het totale in de onderneming geïnvesteerde

vermogen (eigen + vreemd vermogen). De

RTV wordt uitgedrukt in procenten (ratio ver-

menigvuldigd met 100%).

Solvabiliteit De solvabiliteit geeft weer in hoeverre een

onderneming aan haar langetermijnverplich-

tingen kan voldoen.

Page 24: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

24

Solvabiliteitsratio Een kengetal om de solvabiliteit weer te ge-

ven. De solvabiliteitsratio is hier berekend als

het aandeel van het eigen vermogen in het to-

tale vermogen (eigen vermogen gedeeld door

totale vermogen maal 100%). Minimumnor-

men voor de solvabiliteitsratio verschillen per

sector, leeftijd en omvang van het bedrijf en

liggen doorgaans tussen de 10% en 30%.

Vaste activa Vaste activa zijn de bezittingen met een lange

levensduur; lang wil in dit geval zeggen lan-

ger dan een jaar. Tot de vaste activa behoren

de (im)materiële en financiële activa.

Vermogensstructuur De vermogensstructuur van een bedrijf geeft

weer op welke wijze de activa zijn gefinan-

cierd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt

naar eigen vermogen en vreemd vermogen.

Vlottende activa Vlottende activa zijn de bezittingen met een

korte levensduur, met een looptijd van korter

dan een jaar. Deze worden gebruikelijk on-

derverdeeld in voorraden (gereed product,

grond- en hulpstoffen en onderhanden werk),

vorderingen op handelsdebiteuren en liquide

middelen (geld in kas of banktegoeden en snel

verhandelbare vermogenstitels).

Voorraadtermijn De voorraadtermijn geeft het aantal dagen

aan dat goederen en/of grondstoffen gemid-

deld in voorraad zijn. De voorraadtermijn

wordt berekend door de waarde van de voor-

raad te relateren aan de omzet (voorraad ge-

deeld door omzet maal 365 dagen).

Vreemd vermogen Het vreemd vermogen bestaat uit de verplich-

tingen, meestal in de vorm van schulden, die

een bedrijf is aangegaan voor de financiering

van bedrijfsactiviteiten. Bij het vreemd ver-

mogen is een verdere verbijzondering moge-

lijk naar de duur waarvoor de schulden zijn

aangegaan, namelijk in een verdeling in lang

vreemd vermogen en kort vreemd vermogen.

Page 25: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

25

De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee

reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages.

De meest recente rapporten staan (downloadable) op:

www.ondernemerschap.nl.

Recente Publieksrapportages

A201321 21-05-2013 Administratieve lasten MKB

A201320

A201317

A201316

31-5-2013

1-4-1013

31-05-2013

Ambities en vermogensopbouw van zzp’ers

Diaspora-links van migrantenondernemers in Nederland

Intellectueel eigendom topsectoren

A201315 07-05-2013 MKB verdeeld over kabinetsbeleid

A201314 02-05-2013 Topsectoren in beeld

A201313 28-03-2013 Concurrentie in het MKB

A201312 25-03-2013 Alles flex, is dat een mismatch?

A201311 09-04-2013 Challengers: hun kenmerken en succesfactoren

A201310 04-04-2013 Wie wordt werkgever?

A201309 16-04-2013 Oudedagsvoorziening in het MKB

A201308 11-04-2013 Benchmark klanten Qredits

A201306 21-02-2013 De waarde van sociaal ondernemerschap

A201305 24-01-2013 Grondstofschaarste?

A201304 02-04-2013 Gezocht: werklocatie 3.0

A201303 24-01-2013 Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2012

en 2013 - Update december

A201302 08-01-2013 Financiering van innovatie in het MKB

A201218 15-01-2013 Samen starten

A201217 17-01-2013 Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen

zonder personeel

A201216 9-1-2013 Financieringsmonitor topsectoren 2012

A201215 19-12-2012 Ondernemen zonder personeel

A201214 7-12-2012 Meer innovatie door buitenlanders?!

A201213 4-12-2012 Meerwaarde van studentbedrijven

A201212 4-12-2012 Duurzaam ondernemen in het MKB

A201211 12-11-2012 Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands

A201210 19-11-2012 Gebruikers en communities

A201209 8-8-2012 Wagenpark MKB en Grootbedrijf 2010

A201208 6-7-2012 Nieuwe financieringsvormen voor het MKB

A201207 20-6-2012 Monitor Inkomens Ondernemers

A201206 20-6-2012 Een typologie van ondernemers met lage inkomens

A201205 28-6-2012 Kleinschalig Ondernemen 2012

A201204 30-5-2012 Hoe ondernemend zijn zzp'ers?

A201203 22-5-2012 Duurzaam ondernemen in het kantoorhoudende MKB

A201202 16-4-2012 Vergrijzing en ondernemerschap

A201201 4-4-2012 Hoe werken bedrijven samen in projecten?

A201113 22-11-2011 Ondernemen in de Sectoren 2011

A201112 22-11-2011 Zelfbewust een Zelfstandige Positie

A201111 21-9-2011 Kerngegevens MKB 2011

A201110 25-8-2011 Financieringsmonitor 2011

A201109 22-8-2011 Arbeidsproductiviteitstrends in klein-, midden- en

grootbedrijf 1995-2015

A201108 14-7-2011 Global Entrepreneurship Monitor 2010 The Netherlands

A201107 19-5-2011 Ondernemen voor de toekomst

A201106 27-4-2011 Trendstudie MKB en Ondernemerschap: Synthese

Page 26: De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014

26

A201105 20-4-2011 Uitvinders in Nederland

A201104 28-4-2011 Kleinschalig Ondernemen 2010

A201103 10-3-2011 Trendstudie MKB en Ondernemerschap

A201102 8-3-2011 Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010

A201101 5-1-2011 Startende ondernemers

A201012 8-12-2010 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

A201011 16-11-2010 Global Entrepreneurship Monitor 2009 The Netherlands

A201010 9-11-2010 Ondernemen in de sectoren 2010 – 10 brochures

A201009 14-10-2010 De arbeidsmarkt van Midden-Nederland

A201008 14-10-2010 Monitor Inkomens Ondernemers

A201007 30-9-2010 Stand van Zaken Zonder Personeel

A201006 23-6-2010 Internationale benchmark ondernemerschap 2010

A201005 31-5-2010 Bedrijfsbeëindigingen in het kleinbedrijf

A201004 april 2010 Octrooien in Nederland

A201003 12-4-2010 Ondernemen voor anderen!

A201002 15-2-2010 Een kwestie van ondernemen

A201001 11-1-2010 Innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en

ambacht

A200918 1-12-2009 Slim en gezond afslanken

A200917 2-11-2009 Ondernemen in de Sectoren

A200916 30-10-2009 Springen over de Grens

A200915 17-8-2009 Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven

A200914 16-6-2009 Global Entrepreneurship Monitor 2008

The Netherlands

A200913 15-5-2009 Internationale benchmark ondernemerschap 2009

A200912 20-5-2009 Kleinschalig Ondernemen 2009

A200911 3-4-2009 Kopstaartbedrijven

A200910 1-4-2009 Ondernemerschap in de wijk

A200909 27-3-2009 Van werknemer tot ondernemer

A200908 half juni 2009 Review: Internationalisering van het Nederlandse MKB

A200907 24-3-2009 Monitor Inkomens Ondernemers

A200906 19-3-2009 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

A200905 17-3-2009 Afhankelijkheid in de metaalsector

A200904 12-3-2009 Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap

A200903 5-2-2009 Ten years entrepreneurship policy: a global overview

A200902 13-1-2009 Toekomst concurrentiepositie MKB

A200901 13-1-2009 MKB in regionaal perspectief

A200815 19-12-2008 Succes met samenwerking

A200814 16-12-2008 Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Nederlandse

MKB

A200813 8-12-2008 Sociaal ondernemerschap

A200812 8-12-2008 Ondernemen in de Sectoren

A200811 28-10-2008 Ondernemerschap in de zorg

A200810 23-9-2008 In- en uitstroom in de detailhandel

A200809 8-9-2008 Internationale benchmark ondernemerschap

A200808 3-9-2008 Nalevingskosten van wetgeving voor startende bedrij-

ven

A200807 september

2008

Stimulering van ondernemerschap in middelgrote ge-

meenten

A200806 18-9-2008 HRM-beleid in het MKB

A200805 8-7-2008 Global Entrepreneurship Monitor 2007

The Netherlands

A200804 14-7-2008 Kleinschalig Ondernemen 2008

A200803 26-6-2008 Ondernemerschap in de regio