DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou...

172
DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN 1 – WWW.BIJBEL.NL DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In het Licht van de Bedeling van Genade] Door: Cornelius.R. Stam Vrij vertaald Originele uitgave: Berean Litterature Foundation 7609 W.Belmont Avenue Chicago, Illinois 60635 U.S.A.

Transcript of DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou...

Page 1: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

1 – WWW.BIJBEL.NL

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE

ROMEINEN [In het Licht van de Bedeling van Genade]

Door: Cornelius.R. Stam

Vrij vertaald

Originele uitgave:

Berean Litterature Foundation

7609 W.Belmont Avenue

Chicago, Illinois 60635

U.S.A.

Page 2: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

2 – WWW.BIJBEL.NL

Page 3: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

3 – WWW.BIJBEL.NL

Romeinen

De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen beschouwd in het licht van de bedeling van Gods Genade

C.R. Stam

Page 4: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

4 – WWW.BIJBEL.NL

Romeinen

Door: C.R. Stam

De brief van de apostel Paulus aan de Romeinen

Door: C.R.Stam (Vrij Vert. uit het Engels door

J. in t' Veld). Nieuwegein 1995: Genade Bijbel

Stichting Vert. van: Commantary on the epistle

of Paul to the Romans Berean Bible Society 7609

west belmont avenue, Chicago, illinois, 60635 U.S.A.

Page 5: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

5 – WWW.BIJBEL.NL

INHOUD blz. H O O F D S T U K I - R O M: 1:1-17 6 PAULUS EN DE GELOVIGEN TE ROME ZIJN APOSTELSCHAP EN BOODSCHAP H O O F D S T U K II - ROM.1:18-20 17 DE TOORN VAN GOD EN DE SCHULD VAN DE MENS GODS TOORN GEOPENBAARD TEGEN TEN ONDER HOUDEN VAN DE WAARHEID H O O F D S T U K III ROM. 2:1 - 3:20 25 JODEN EN HEIDENEN SCHULDIG VERKLAARD VOOR GOD H O O F D S T U K IV - ROM. 3:21 - 5:5 38 MAAR NU! RECHTVAARDIGHEID DOOR CHRISTUS, DE RECHTVAARDIGHEID GODS ZONDER DE WET H O O F D S T U K V - ROM. 5:6-21 57 DE DOOD VAN CHRISTUS VOOR ONS, GEZIEN VANUIT DE BEDELINGEN H O O F D S T U K VI - ROM. 6:1-23 65 ZULLEN WIJ IN DE ZONDE BLIJVEN? H O O F D S T U K VII - ROM. 7:1 - 8:4 75 EEN ANDERE MAN VOERT NAAR DE DOOD H O O F D S T U K VIII - ROM. 8:5-39 89 LEVEN IN DE GEEST DE CHRISTELIJKE WANDEL H O O F D S T U K IX - ROM. 9:1-33 104 DE OPENING VAN HET GEDEELTE DER BEDELINGEN IN DE ROMEINENBRIEF PAULUS' VERDRIET OVER ZIJN VERWANTEN H O O F D S T U K X - ROM. 10:1-21 115 ISRAELS FALEN ONDER DE WET HAAR ONGELOOF EN TEGENSTAAN VAN DE GENADE H O O F D S T U K XI - ROM. 11:1-36 125 ISRAEL EN DE HEIDENEN IN

Page 6: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

6 – WWW.BIJBEL.NL

GODS PROGRAMMA ISRAELS HUIDIGE POSITIE; NIET HELEMAAL VERWORPEN blz. H O O F D S T U K XII - ROM . 12:1-21 140 HET BEGIN VAN HET PRAKTISCHE GE¬DEELTE VAN RO¬MEINEN,UW REDELIJKE GODSDIENST H O O F D S T U K XIII - ROM . 13:1-14 149 DE CHRISTEN, DE OVERHEDEN, ZIJN NAASTE EN ZIJN HERE ONDERWORPENHEID AAN DE GESTELDE MACHTEN H O O F D S T U K XIV - ROM. 14:1 - 15:7 156 DE CHRISTEN, EN GEWETENSZAKEN ETEN EN FEESTDAGEN H O O F D S T U K XV - ROM. 15:8-33 163 DE BEDIENING VAN PAULUS AAN DE HEIDENEN EN AAN DE JODEN TWEE "DIENAREN" H O O F D S T U K XVI - ROM. 16:1-27 171 DE DRIE NASCHRIFTEN HARTELIJKE GROETEN A P P E N D I X No. 1 180 EEN BESCHOUWING VAN ROM.8:1b ZOALS WEERGEGEVEN IN DE GEAU¬TORISEERDE VERTALING A P P E N D I X No. 2 182 EEN KORTE BESCHOUWING VAN GODDELIJKE UITVERKIEZING EN MENSELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID

PAULUS EN DE GELOVIGEN TE ROME ZIJN APOSTELSCHAP EN BOODSCHAP

Page 7: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

7 – WWW.BIJBEL.NL

"Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het evangelie van God, "[Hetwelk Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften] "Van Zijn Zoon, [Die geworden is uit het zaad van David, naar het vlees; "Die krachtelijk bewezen is te zijn de Zoon van God, naar de Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden] namelijk Jezus Christus, onze Here; "[Door Welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam." - Rom.1:1-5 PAULUS' APOSTELSCHAP Als we onze Bijbels openen bij de Brief aan de Romeinen, trekt het woord Paulus eerst onze aandacht. Hij maakt zich direct bekend als Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel." Maar wie is deze Paulus? Kan hij werkelijk een apostel van Jezus Christus zijn!? Had onze Heere niet een vol aantal van twaalf apostelen aangewezen om over de twaalf stammen van het volk Israel te regeren? Is het niet zo dat nadat Judas een verrader is geworden dat Matthiaseen is inplaats geworden. Wie kan dit ontkennen, als het Schrift zelf duidelijk zegt dat "het lot op Matthias viel, en hij werd gerekend tot de elf apostelen...en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest" (Hand.1:26;2:4). Hoe moeten we dan de komst van een nieuwe apostel verklaren? Zouden wij tegelijk na het lezen van de z.g. 4 evagelieen de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende boek", verklaart dit! ------------------ Het is inderdaad dit boek, dat de aanstelling van Matthias vermeldt om het aantal van de apostelen van de Messias weer op twaalf te brengen, zodat later Paulus' unieke apostelschap, los van de bediening der twaalven, geen vraag zou zijn. Handelingen vermeldt de verwekking van deze "andere apostel", en verklaart hiervan de reden van Gods zijde. Dat Paulus niet Gods keuze voor de plaats van Judas was, is duidelijk, niet alleen vanuit eerdergenoemd Hand.2:4 is dit duidelijk, maar uit het feit dat Paulus in geen geval gekwalificeerd was om Judas' plaats in te nemen. Matt.19:28, Luk.22: 28-30 en Hand.1:21,22 geven aan, dat de twaalven, die met Hem zouden regeren, mannen moesten zijn die steeds met Christus "mee omgegaan" waren, gedurende Zijn aardse bediening, te beginnen bij Zijn doop door Johannes [de eerste dag van Zijn bediening] tot "die zelfde dag" dat Hij opvoer naar de hemel [de laatste dag van Zijn aardse bediening]. Paulus had dus Christus niet trouw gevolgd; hij was in de tijd van zijn bekering, na Pinksteren, inderdaad de meest verbitterde vijand van onze Here op aarde. Hoe kon hij dan gekwalificeerd zijn als een van de twaalven? Handelingen geeft verder het antwoord op de vraag van Paulus' apostelschap, als wordt aangegeven hoe de boodschap van de twaalven en hun heenwijzing naar het koninkrijk op Pinksteren, werd verworpen, en hoe, als gevolg daarvan, de stichting van het koninkrijk werd uitgesteld [een goddelijk gepland uitstel] en in afwachting werd gehouden tot een toekomstige tijd. Handelingen toont aan hoe God iets wonderbaars deed, toen alles klaar was voor het geprofeteerde oordeel van God over Israel en de wereld wegens hun afwijzing van Christus: Hij redde Paulus, de voornaamste van de zondaren, de vurige aanvoerder van de opstand tegen Christus, en zond hem uit naar alle volkeren om "het evangelie van Gods genade" te verkondigen (Hand.20:24), gebaseerd op het verlossingswerk van Christus op Golgotha. Zo werd een nieuwe bedeling ingevoegd, "de bedeling van Gods genade" (Eph.3:2,3). Nu, in het licht van Handelingen, beginnen we de inleiding tot de Romeinen, te begrijpen: "Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het evangelie van God (Rom.1:1). God wist hoe verbitterd een vijand als Saulus van Tarsen kon zijn voor Zijn gezalfde Zoon, en had hem verkoren binnen de Raad van de Drie כenheid, om de heraut en het levend voorbeeld te worden (cf.Gal.1:15,16) van Zijn barmhartigheid, liefde en genade. Hoe kostbaar worden nu de woorden van deze man, in passages als Rom.5:20,21, Eph.2:4-7 en 1 Tim.1:12-16! PAULUS' BOODSCHAP

Page 8: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

8 – WWW.BIJBEL.NL

Als we de verzen 1 en 3 samenvoegen - Vers 2 is een tussenzin - zien we dat de Apostel Paulus geroepen werd om "het evangelie [goede nieuws] van God, van Zijn Zoon, Jezus Christus, onze Here" te verkondigen. Hij werd "afgezonderd" voor de verkondiging van deze boodschap. Paulus sprak altijd over Christus; zijn brieven zijn vol met Christus; Christus, was alles in zijn bediening en boodschap. Minstens een dozijn keren wordt het gesteld, hetzij van Paulus, of door hem, dat hij "Christus predikte", en dit feit wordt heel duidelijk, als we het laatste gedeelte van de Handelingen en de brieven van zijn hand lezen. Dit staat in treffend contrast tot veel moderne evangelisatie, die eerder mensgericht dan Christusgericht is. Wijlen Dr.A.W.Tozer had gelijk toen hij zei: "De fout in de tegenwoordige evangelisatie ligt in haar humanistische benadering...Zij wordt openlijk geboeid door de grote, lawaaierige, agressieve wereld met haar grote namen, haar heldenverering, haar rijkdom en verwaandheid... "Dit concept van Christenheid is een radicale vergissing, en omdat zij de zielen van mensen raakt, is het een gevaarlijke, zelfs dodelijke vergissing...Uiteindelijk is zij weinig meer dan zwak humanisme, verbonden met weke Christelijkheid teneinde haar een kerkelijk respect te verlenen...Onveranderlijk begint het met de mens en zijn noden, en dan kijkt zij rond naar God" [Zoals aangehaald door Devern F.Fromke in The Ultimate Intention, P.187]. We doen er goed aan hiervan nota te nemen wanneer we onze studies in de Romeinenbrief gaan beginnen, want het evangelie dat Paulus verkondigde was Gods goede nieuws over Christus en Zijn glorieuze overwinning door het verslaan van Satan, overwinning van de dood, het aan het kruis nagelen van de Wet, en het verwerven van redding, vol en vrij, voor zondaars. Dit is de reden waarom de Apostel zijn boodschap noemt "het goede nieuws van de heerlijkheid van Christus" (2 Cor.4:4) en "het goede nieuws van de heerlijkheid van de zalige [gezegende] God" (1 Tim.1:11). Op deze waarheid van het goede nieuws verstandelijk ingaan, geeft aan het menselijk hart de ervaring van de grootst mogelijke zegen. EEN GEPROFETEERD EVANGELIE? Vers 2, de tussenzin, brengt voor menigeen een probleem, want het stelt, dat het evangelie van Paulus "tevoren beloofd werd door [Gods] profeten in de Heilige Schriften". Voor sommigen is dit een teken dat (1) Paulus "het evangelie van het koninkrijk" verkondigde tijdens het begin van zijn bediening, of dat (2) "het evangelie van Gods genade" in de Oud Testamentische Geschriften werd geprofeteerd. Zij die deze gezichtspunten vasthouden, maken meestal een tegenstelling tussen "het evangelie... tevoren beloofd", waarnaar de verzen in de opening van Romeinenbrief verwijzen, en wat Paulus noemt "mijn evangelie...de verborgenheid...geheim gehouden sinds het begin der wereld", genoemd in de verzen bij de afsluiting van de brief. Deze zienswijze slaat bij velen aan, maar zij kan de toets van de Bere כrs om verschillende redenen niet doorstaan: 1. Er is geen bewijs, dat Paulus ooit "het evangelie van het koninkrijk" predikte. Hij toonde zijn Joodse toehoorders aan, dat Jezus de Christus was; dat zouden wij ook, want hoe kan een Jood geloven in Christus als zijn Redder, als hij niet gelooft dat Hij de ware Messias was? Maar ook in Paulus' eerste geschreven verslag van de prediking in de synagoge in Pisidisch Antiochi כ, lag de climax van zijn boodschap, daar waar al het overige heen leidde, bij recht-vaardiging door genade, door geloof in Christus, gescheiden van de Wet (Zie Hand.13:38,39). 2. "Het evangelie van Gods genade" werd niet geprofeteerd in de Oud Testamentische Schriften. Paulus stelt duidelijk dat "de bedeling van Gods genade" een "verborgenheid" was, geheim gehouden totdat zij aan hem werd bekend gemaakt "door openbaring" (Eph.3:2,3). 3. De essentie van het goede nieuws van Paulus in de Romeinenbrief werd niet geprofeteerd in de Oud Testamentische Geschriften. Waar lezen we in het Oude Testament over Gods gerechtigheid, naar voren gekomen door de dood van Christus, of over rechtvaardiging zonder de werken der wet * , of omtrent Joden en heidenen voor

Page 9: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

9 – WWW.BIJBEL.NL

God op hetzelfde niveau geplaatst, of over de doop der gelovigen in Christus, of over het ene samengevoegde lichaam? Dit alles wordt behandeld in de Brief aan de Romeinen. 4. In zowel zijn vroege als latere epistels spreekt de Apostel voortdurend van "mijn evangelie dat ik u gepredikt heb", "dat evangelie dat ik predik onder de heidenen", etc. Nergens is er een aanwijzing dat hij twee evangeli כn gepredikt heeft, een vroeger en een ander later. In Hand 20:24 kijkt hij inderdaad terug en vooruit, en spreekt het verlangen uit: "...opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, en de dienst die ik van de Here Jezus ontvangen heb, om te betuigen het evangelie van de genade van God." ---------- *1 (Er wordt soms meer in Rom.4:6,7 gelezen dan er staat. David "beschrijft", in het geval van zijn zonde met Bathseba, het gezegend zijn van de man aan wie de Here gerechtigheid toerekent los van werken, maar als David het volk Israel geleerd zou hebben, dat zij de ceremoniele wet niet zouden behoeven te gehoorzamen, zou hij ter dood gestenigd zijn wegens godslastering. Deze verklaring, gebracht tegen het einde van zijn bediening over zijn ganse bediening, verleden en toekomstige, kon nauwelijks duidelijker het feit bevestigen, dat aan de Apostel ייn evangelie werd opgedragen, waarvan de volle inhoud hem inderdaad eerst geleidelijk werd ontvouwd. (Zie Hand.26:16; 2 Cor.12:1). 5. "Het evangelie" hier in Rom.1:1-5, dat in de gedachten van sommigen slaat op Paulus' eerdere boodschap, wordt gesteld dezelfde oorspronkelijke boodschap te zijn, als die hij predikte vlak voor zijn martelaarsdood te Rome. Merk nauwkeurig op: Rom.1:1-4 : "...het evangelie van God...aangaande Zijn Zoon, Jezus Christus onze Here, geworden uit HET ZAAD VAN DAVID naar het vlees [zo was Christus bekend], en VERKLAARD TE ZIJN DE ZOON VAN GOD MET KRACHT...DOOR DE OPSTANDING UIT DE DOOD." 2 Tim.2:7,8: "Merk wat ik zeg; doch de Here geve u verstand in alle dingen. Houd in herinnering, dat Jezus Christus, DIE UIT HET ZAAD VAN DAVID IS, UIT DE DODEN IS OPGEWEKT, NAAR MIJN EVANGELIE." In beide passages is het duidelijk, dat Jezus Christus "uit het zaad van David" [zoals Hij bekend was geweest], door Paulus in voller licht werd gepredikt. Petrus had immers, op Pinksteren, Christus gepredikt als opgestaan uit de doden, om te zitten op de troon van Zijn vader David (Hand.2:29-31). Aan Paulus werd voller licht geschonken op de opstanding, door de verkondiging van Christus, opgestaan met betrekking tot "onze rechtvaardiging" (Rom.4:25), verklarende dat, "ook toen wij dood waren in zonden [God] ons heeft levend gemaakt, samen met Christus [uit genade zijt gij gered geworden], "en heeft ons samen [met Hem] opgewekt, en heeft ons samen [met Hem] gezet in de hemel in Christus Jezus" (Eph.2:5,6; ). 6. Zowel aan het begin als aan het einde van de Brief aan de Romeinen verklaart Paulus, dat zijn evangelie Gods boodschap is, om te ontvangen in de "gehoorzaamheid des geloofs" onder "alle volkeren" (Rom.1:5; 16:26). Klaarblijkelijk werden "het evangelie van het koninkrijk", en "het evangelie van Gods genade" niet beiden gepredikt door dezelfde apostel tot "gehoorzaamheid des geloofs onder alle volken" in zo'n korte tijd. Het "evangelie" waar hij naar verwijst zowel in de aanvang en het slot van zijn brief, is dan ook ייn boodschap, die hij noemt "mijn evangelie...de prediking van Jezus Christus naar de openbaring van de verborgenheid [het geheimenis]", "het evangelie van Gods genade." Waarom zegt de Apostel dan, dat zijn evangelie ook "tevoren beloofd" was door de profeten in de heilige Schriften? In het licht van het Woord van God in zijn geheel, en speciaal in de Brief aan de Romeinen zelf, is het duidelijk dat Paulus hier verwijst, niet naar de inhoud van zijn evangelie, maar eenvoudig naar het feit dat God voorzegd had dat Hij wonderbaar goed nieuws voor de mensheid in petto had. Dit wordt gecompleteerd door 1 Cor.2:9,10. Verwijzende naar Jes.64:4, zegt de Apostel: "Maar zoals geschreven is: Wat het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart van de mensen niet is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen, die Hem liefhebben."Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest..." Wonderbaar nieuws voor de mensheid, glorieuze zegeningen voor de Zijnen! En dit goede nieuws, en deze zegeningen, heeft God nu aan ons geopenbaard door Zijn Geest, in Zijn Woord. Wij dienen te trachten om tot meer en vollediger waardering te komen van dit goede nieuws en deze kostbare zegeningen, wanneer we doorgaan met onze studies in de Brief aan

Page 10: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

10 – WWW.BIJBEL.NL

de Romeinen. GETROUWE EN GELIEFDE HEILIGEN "waaronder gij ook zijt, geroepenen van Jezus Christus. "aan allen die te Rome zijt, geliefden van God, en geroepen heiligen; genade zij u en vrede van God, onze Vader, en de Here Jezus Christus. "Eerst dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, omdat uw geloof verkondigd wordt in de gehele wereld. "Want God is mijn Getuige, Die ik dien in mijn geest in het evangelie van Zijn Zoon, hoe ik zonder ophouden u gedenk, "terwijl ik altijd in mijn gebeden bid, of mogelijk mij nu eens goede gelegenheid gegeven werd, door de wil van God, tot u te komen. "want ik verlang om u te zien, opdat ik enige geestelijke gave mocht meedelen, opdat gij versterkt zoudt worden. "Dat is, om mee vertroost te worden onder u, door elkaars geloof, zowel dat van u als dat van mij." - Rom.1:6-12. GELIEFDEN VAN GOD GEROEPEN HEILIGEN "De geroepenen van Jezus Christus...geliefden van God, en geroepen heiligen." Wat een gezegende positie om in te verkeren! Maar hoe uitgebreid misverstaan, want vele religieuze mensen zijn ertoe geleid om te geloven dat alle heiligen in de hemel zijn! De Roomse Kerk heeft zichzelf het gezag toege כigend om zekere personen tot heiligen te verheffen. In de Rooms Katholieke leer is een heilige "iemand wiens heilige levenswandel en heldhaftige deugd zijn bevestigd en erkend door de officiele processen van zaligspreking en canonisatie" Zo kan dus volgens de Roomse Kerk, niemand een heilige zijn, dan na canonisering van de Kerk, over het algemeen honderden jaren na zijn dood. In werkelijkheid is een heilige [Gr.,hagios] niet iemand die iets bereikt heeft, maar eerder iemand die apart gesteld is door God als heilig voor Hemzelf. Dat dit zo is voor iedere ernstige gelovige in Christus, wordt bevestigd door het overweldigend getuigenis van de Schrift met betrekking tot de heiligen (o.a. Hand.9:13; 26:10; Rom.12:13; 15:25,26; 16:2; Eph.3:8; Phil.4:22). Zo zijn dus gelovigen in Christus, met al hun gebreken en zonden, toch "de geliefden van God", Zijn eigen geheiligd bezit en Hij wil dat wij tot de blijdschap van deze kostbare waarheid komen. Ons bijzonder kenmerk zou moeten zijn, dat wij van Hem zijn. Wat betreft het woord "geroepen" [Gr., kleetos], in V. 6,7, verklaren veel commentaren, zonder reserve, dat dit woord altijd wordt gebruikt voor een "uitroeping", en betekent gekozen, of uitverkoren. Dit is niet juist. We hebben inderdaad in Matt.22:14 de woorden van onze Here: "velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren"! _____ *2 God heeft alle mensen lief; Hij heeft hen inderdaad zo lief, dat Hij Zijn Zoon gaf om voor hen te sterven (Joh.3:16; Hebr.2:9), maar de Zijnen zijn "de geliefden van God" in speciale zin, net zo als een man zijn vrienden en naburen kan liefhebben - zelfs zijn vijanden, maar zijn vrouw is "zijn geliefde" in speciale zin. Dit zou ons moeten leren om geen radicale stellingen te poneren, die niet door de Schrift kunnen worden gewaarmerkt, of om blindelings te accepteren wat een leraar Grieks zonder meer stelt. Wij ontkennen niet dat er een uitverkiezing besloten is in Rom.1:6,7, maar hier wijst het woord "geroepen" er eerder op dat de gelovigen in Rome de heiligheid niet zichzelf hadden aangematigd; zij waren heiligen door een goddelijke roeping, net als Paulus zich niet aanmatigend als een apostel had aangewezen, maar door God werd geroepen op die plaats. Toen de gelovigen in Rome Gods roeping beantwoordden, werden zij de "geliefden van God, geroepen heiligen." GENADE EN VREDE Veel misverstand is er ontstaan rondom de woorden: "Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en de Here Jezus Christus" (V.7).

Page 11: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

11 – WWW.BIJBEL.NL

Vele jaren geleden dacht de auteur na over deze mooie, geestelijke begroeting. In werkelijkheid is zij veel meer dan dat. Zij is een offici כle proclamatie door de apostel van genade, van de verworpen Vader, en van Zijn verworpen Zoon. Daarom wordt zij gevonden onder de openingsverzen van elke brief van Paulus, ondertekend met zijn naam. Maar waarom wordt deze proclamatie door de Vader en de Zoon gezonden, maar niet door de Heilige Geest? Twee bekende Oud Testamentische passages geven hierop het antwoord. Psalm 2 schildert de volkeren en het volk, Israel, oorlogvoerend "tegen de Here en tegen Zijn Gezalfde" [d.i. tegen de Vader en de Zoon], en verklaart dat:"Die in de hemel woont, zal lachen; de Here zal hen bespotten. "Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken" (V.4,5). In Psalm 110 vinden we een dergelijke passage. Hier zegt de Vader tot de Zoon: "...Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten" (V.1). Zo moest de oorlogsverklaring van de mens aan God en Zijn Christus - en zo zal het ook geschieden - bezocht worden met verschrikkelijk oordeel. God zal een tegenverklaring van oorlog doen aan een Christusverwerpende wereld in de Grote Verdrukking die te komen staat. Op Pinksteren verklaarde Petrus dat de laatste dagen gekomen waren - en dat was ook zo - en dat, toen God Zijn Geest "uitstortte" op de Zijnen, Hij oordeel zou uitgieten over Zijn vijanden (Hand.2:16-20). In genade echter onderbrak God het geprofeteerde programma, juist op het moment, dat het toneel werd klaar gemaakt voor het vallen van het oordeel. De Geest werd inderdaad uitgestort, maar de toorn - nog niet. God boog Zich eerder neder toen Israels beker van ongerechtigheid overvloeide, om Saulus van Tarsen te redden, de vurige aanvoerder van de opstand tegen Christus, en zond hem uit als een speciale gezant naar alle volkeren, een apostel der genade, om vrede aan te bieden aan Zijn vijanden overal, door geloof in Christus. Dit is waarom we in 2 Cor.5:19 lezen: "...Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoeningin ons gelegd." En zo is het ook, dat Paulus al zijn brieven [behalve aan de Hebree כn] begint met de wonderbare proclamatie: "Genade zij u en vrede." Deze gezegende boodschap is ook voor ons. Wij zijn, net als Paulus, ambassadeurs van genade en vrede, en wij proclameren dit genadig aanbod van God de Vader en Zijn verworpen Zoon, door de Geest die in ons woont, en op het gezag van het Woord, waarvan Hij de Auteur is. Zo werkt de Geest op aarde om mensen de genadige houding van de Vader en de Zoon te openbaren aan een wereld van zondaren. Nadat deze "bedeling van Gods genade" zijn loop heeft volbracht, zal God Zijn profetisch programma weer opnemen. Met het terugroepen van Zijn ambassadeurs (1 Thess.4:16-18) zal Hij oorlogvoeren tegen Zijn vijanden, door het uitgieten van Zijn toorn op de aarde (1 Thess.5:1-3; cf. Openb.16:1). Als de gelovige om zich heen ziet, weet hij dat de wereld regelrecht op die verschrikkelijke dag afgaat, voortsnellend naar de dag van gericht, met een steeds grotere snelheid. ------------ 3)De lezer dient zorgvuldig de rest van deze verbazende passage, de verzen 20,21 te lezen en te overdenken. Hoe dringend is dan onze verantwoordelijkheid om de verlorenen te bereiken met de gezegende boodschap van "genade en vrede", zolang het tijd is, "de tijd uitkopende, want de dagen zijn boos" (Eph.5:16). DANKZEGGING EN GEBED De verklaring van de Apostel in vers 8, is veelbetekenend: "omdat uw geloof verkondigd wordt in de hele wereld" - uiteraard in de "wereld" van Paulus' dagen. Denk eens aan! Paulus had zelfs nog nooit Rome bezocht om daar de gelovigen te bemoedigen en te bevestigen, en toch was hun geloof in Christus zodanig, dat het wereldwijd aandacht trok en besproken werd! Als God geloofd en behaagd werd, bewerkte dat ook, dat Paulus' hart overvloeide van dankzegging en gebed in

Page 12: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

12 – WWW.BIJBEL.NL

liefde voor deze geliefde heiligen (V.8,9). Christenen zeggen soms zo gemakkelijk tegen elkaar, "Ik zal voor je bidden", maar Paulus kon deze gelovigen herinneren aan zijn trouwe dienst aan God, en kon hen in Zijn naam zweren, dat hij voor hen bad "zonder ophouden", d.i. dat hij nooit ophield met voor hen te bidden. Met bijzondere ernst bad de apostel, dat hem "nu eens" [na vele teleurstellingen V.13] "een goede gelegenheid gegeven werd", tot hen te komen, want hij verlangde hen te zien en met hen te zijn (V.10,11). "Ik verlang om u te zien." Hoe groot en liefhebbend was het hart van de Apostel! Hij verlangde er niet naar om naar Rome te gaan om de hoofdstad van de wereld te zien, of om een persoonlijke wens te vervullen; hij "verlangde" hen te zien. Hier zouden we ons dienen te buigen over passages als Phil.1:8, 1 Thess.3:6 en 2 Tim.1:4, om een inzicht te krijgen in het hart van de apostel der genade. -------- * 4 Uit bovenstaande passage, uit Hand.23:11, en uit alles wat wij weten over Paulus, is het duidelijk, dat de uitdrukking, "Ik moet ook Rome zien" in Hand.19:21, niet alleen een verlangen insluit om "bezienswaardigheden" in Rome te bekijken. Het was ook meer dan een verlangen naar Christengemeenschap dat het hart van de Apostel naar Rome trok. Het was eerder een verlangen dat hij met hen de zegeningen van zijn door God gegeven boodschap mocht delen en om hen verder in het geloof te bevestigen (V.11). Velen van hen waren nog in hun "eerste liefde". Hun geloof was vurig en opwindend, maar nu wilde de Apostel hen verder leiden in de wwarheid, opdat hun geloof meer grondig gefundeerd zou zijn, en zij onbeweeglijker zouden staan. Als dit werd gerealiseerd, door Gods genade, zouden zij en hij de vruchten daarvan oogsten. Zoals altijd, zou de leraar net zo rijkelijk gezegend worden als de leerlingen. Hier legt hij drievoudig de nadruk op in V.12: "...om mee vertroost te worden onder u, door elkaars geloof, zowel dat van u als dat van mij." De Apostel vertrouwde zo op God dat Hij hem zou gebruiken om geestelijke zegeningen aan hen uit te delen, dat hij kon zeggen: "En ik weet, dat als ik tot u kom, ik met volle zegen van het evangelie van Christus komen zal" (Rom.15:29). De Romeinse Christenen hadden toen veel om naar uit te zien: Paulus bracht zegen tot hen, en zij aan hem! PAULUS' VERDEDIGING VAN ZIJN HEIDEN-APOSTELSCHAP "Doch ik wil niet, dat u onbekend is, broeders, dat ik menigmaal voorgenomen heb tot u te komen (en tot nog toe verhinderd ben geweest), opdat ik ook onder u enige vrucht zou hebben, zoals ook onder de andere heidenen. Beiden Grieken en Barbaren, beiden wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar. Alzo hetgeen in mij is, dat is volvaardig, om ook u, die te Rome zijt, het Evangelie te verkondigen. Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een ieder, die gelooft, eerst de Jood, en ook de Griek. Want de rechtvaardigheid Gods wordt erin geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven". Rom.1:13-17 God wilde niet dat Zijn volk onwetend zou zijn - speciaal niet met betrekking tot Zijn geopenbaard programma. Tot zes maal toe vinden we in Paulus' brieven: "Ik wil niet dat jullie onbekend zou zijn." Vijf keer op een bepaalde manier in relatie met zijn grote boodschap, "het geheimenis", en drie ervan hebben te doen met ייn enkel aspect van het geheimenis: Gods programma voor de huidige bedeling. Niet leuk om te zeggen, maar die zaken waarvan God zegt, "Ik wil niet dat jullie onwetend zouden zijn", zijn juist de zaken die bij Gods kinderen het minst bekend zijn. Naar welke waarheid verwijst dan de Apostel in deze passage, als hij zegt: "Ik wil niet dat u onbekend zal zijn"? Wij geloven dat hij bedoelt, de geldigheid van zijn bediening onder de heidenen. "EERST DE JOOD" De bovenstaande passage is bekend bij alle Bijbelstudenten, en V.16 is van alle het meest bekend - en wijdverbreid

Page 13: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

13 – WWW.BIJBEL.NL

het meest misverstaan. Uit dit vers wordt de conclusie getrokken dat de Jood voorop staat in Gods programma voor evangelisatie tijdens de huidige bedeling. Het "eerst de Jood" is inderdaad het wachtwoord van menige organisatie tot zending onder de Joden. De auteur heeft vele Joodse vrienden en in zijn hart een zeer speciale plaats voor de Jood, maar hier moeten we allen bij het onderwerp blijven, en dan zien wat deze passage, in de contekst, werkelijk zegt. Wij weten dat de Jood op de eerste plaats was in Gods programma. Het grootste deel van het zogenaamde Oude Testament heeft te doen met Israel. Het grootste deel van het zogenaamde Nieuwe Testament heeft te doen met Israel. Vanuit beiden, Oud en Nieuw Testament, is het duidelijk dat Israel Gods uitverkoren volk is, en dat Hij grote dingen voor haar in petto heeft. Toen het koninkrijk van de Messias op aarde werd geproclameerd door Johannes de Doper, Christus, en de twaalven, werd het alleen aan Israel verkondigd. In de eerste "grote opdracht" aan de twaalven onderrichtte Hij hen niet naar de heidenen te gaan, zelfs niet naar de Samaritanen, toen Hij zei: "Maar gaat veel meer heen tot de verloren schapen van het huis van Israel" (Matt.10:5,6). Wat Hemzelf betreft, zei Hij: "Ik ben alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis Israels" (Matt.15:24). Was dit omdat Hij de heidenen haatte, of onvoldoende liefde voor hen had? Nee, het was omdat Hij de verbonden, en profeti כn in de Oud Testamentische Geschriften begreep. Hij kende uit Gen. 22:17,18 en honderd en ייn andere Oud Testamentische passages, dat het Gods bedoeling was, de volkeren te zegenen door Israel. Dit verklaart waarom Hij zei, toen een heidense vrouw naar de Here kwam om hulp: "Laat eerst de kinderen verzadigd worden..."(Mark.7:27). Het verklaart ook waarom, zelfs na Zijn opstanding, Hij Zijn discipelen beval dat "bekering en vergeving van zonden gepredikt zou worden in Zijn naam onder alle volken, te beginnen bij Jeruzalem" (Luk.24:47). In begin van Handelingen vinden we,dat de twaalven dit ook doen. In Hand.3:25,26 verklaart Petrus aan de "mannen van Israel": "Gij zijt kinderen van de profeten, en van het verbond, dat God met onze vaderen opgericht heeft, toen Hij tot Abraham zei: En in uw zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden. "God heeft, na Zijn kind opgewekt te hebben, Hem EERST TOT U gezonden, dat Hij u zegenen zou, doordat Hij een ieder van u afbrengt van uw boosheden." Paulus bevestigt de verklaring van Petrus enige jaren later, toen hij tot de Joden in Pisidisch Antiochi כ zei: "Het was nodig dat EERST tot u het Woord van God gesproken werd..." (Hand.13:46). Waarom was dit noodzakelijk? Eenvoudig omdat volgens verbond en profeti כn, en volgens de woorden van de Here Jezus Christus, de heidenen zouden worden, - en eenmaal zullen zijn - gezegend door verlost Israel, met Christus als Koning. Zoals we echter gezien hebben, verwierp Israel de Koning en Zijn koninkrijk, zelfs na Zijn opstanding en na het komen van de Heilige Geest met wonderbare kracht. Toen was het dat God Saulus redde, de leider van de opstand, en hem uitzond om overal "het evangelie van Gods genade" te verkondigen aan alle mensen. OOK VANDAAG "EERST DE JOOD"? Dit alles heeft een grote draagkracht in Rom.1:16. Sommigen die Joden liefhebben - zoals ook de schrijver -hebben deze passage uitgelegd te betekenen dat het evangelie van Gods genade nu "eerst tot de Jood" gezonden dient te worden. Dit is in de kern van de zaak, en in het licht van de contekst, een abuis. "De bedeling van Gods genade" is in de eerste plaats tot niemand eerst. Zij is onbeperkt, zoals Gods afdoening voor zonde onbeperkt was. Zo wordt zij ook aan allen gelijkelijk aangeboden, "want er is geen onderscheid...want Dezelfde is Here van allen, rijk over allen die Hem aanroepen" (Rom.10:12). Maar laat ons teruggaan naar Rom.1:16 en deze tekst bezien in het licht van zowel de eigenlijke tekst als de verdere contekst.

Page 14: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

14 – WWW.BIJBEL.NL

Zoals we gezien hebben, was de gemeente in Rome samengesteld uit voornamelijk heidenen (Rom.11:13). Daarom schrijft de Apostel dan ook in 1:13, hierboven: "Doch ik wil niet dat u onbekend is, broeders, dat ik mij dikwijls voorgenomen heb tot u te komen [en tot nu toe verhinderd ben geweest], opdat ik ook ONDER U enige vrucht zou hebben, ZOALS OOK ONDER DE ANDERE HEIDENEN." Paulus wenste niet dat de gelovigen in Rome onkundig waren van het feit, dat zijn apostelschap fundamenteel tot de heidenen was, en dat hij dikwijls had getracht om hen in Rome ook in zijn reisplannen op te nemen, maar deze plannen waren verhinderd geworden. Dan doorgaand over zijn apostelschap voor de heidenen, schrijft hij: "Van beiden Grieken en Barbaren, van beiden wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar" (V.14). Let wel, hij noemt hier niet eens de Joden, maar alleen de "Grieken" en de "Barbaren". Dit niet omdat hij zich geen schuldenaar ten opzichte van de Joden vindt. Dat had hij reeds volledig bewezen te zijn. Het was eerder omdat hij, hoewel zelf een Hebree כr, zichzelf "ook een schuldenaar van de heidenen" voelde. God had hem uitgezonden met een boodschap van genade voor allen, en hij voelde zich verplicht deze aan allen te verkondigen: Heidenen zowel als Joden. Toen hij eindelijk in boeien te Rome aankwam, schreef hij vanuit zijn gevangenis aan andere heidengelovigen als "de gevangene van Jezus Christus voor u heidenen" (Eph.3:1). Zo zegt hij dan hier: "ik ben een schuldenaar", en gaat voort met te verklaren dat hij bereid is zijn schuld af te doen, zijn verplichting na te komen: "Zo is al wat in mij is bereid om ook aan u die te Rome zijt, het evangelie te verkondigen" (V.15). In het licht van dit alles dienen we Vers 16 te lezen: "Want ik schaam mij voor het evangelie van Christus niet, want het is Gods kracht tot zaligheid voor een ieder die gelooft, eerst de Jood, en ook de Griek." De Joden, als volk, hadden Christus verworpen, maar Paulus schaamde zich niet voor Hem; ook schaamde hij zich niet het goede nieuws over Hem te verkondigen. Dit goede nieuws , zegt hij, "is de kracht Gods tot zaligheid voor een ieder die gelooft, eerst [voor] de Jood, en ook [voor] de Griek." Er dient in het licht van het bovenstaande op te worden gelet, dat de nadruk hier niet is op de woorden "eerst de Jood", het was eerst naar de Jood gegaan. De nadruk ligt dus meer op de woorden "ook de Griek" Paulus beschouwde zichzelf een "schuldenaar", en hij was "klaar", om met alles wat in hem was, deze schuld te delgen, want hij had datgene waarmee hij deze kon inlossen! Hij schaamde zich niet over onbekwaamheid om te betalen, want de geweldige boodschap die hij droeg was, en is nog steeds, "de kracht Gods tot redding voor IEDER DIE GELOOFT". --------- *5 Hier gebruikt hij de term "Griek", omdat de Romeinse heidenen geen "Barbaren" of ongeletterden waren. -------------- *6 Merk op dat hij hier, net als in 1:1, een algemene term gebruikt, niet de afzonderlijke beschrijving, "het evangelie van Gods genade". Dit is ongetwijfeld omdat "het evangelie van het koninkrijk" tot de Joden was gegaan, en nu bracht hij "het evangelie van Gods genade" aan beiden Jood en heiden. Beide boodschappen waren inderdaad "goed nieuws" over Christus. GEEN ONDERSCHEID Als Rom.1:16 leert dat "het evangelie van Gods genade" eerst naar de Joden dient te gaan, is het in volstrekte tegenstelling met de brief van de Apostel aan de Romeinen als geheel, en in het bijzonder met zijn blijde verklaring in Rom.10:12,13: "WANT ER IS GEEN ONDERSCHEID, NOCH VAN JOOD NOCH VAN GRIEK; WANT DEZELFDE IS HERE VAN ALLEN, RIJK OVER ALLEN DIE HEM AANROEPEN. "WANT EEN IEDER DIE DE NAAM DES HEREN ZAL AANROEPEN, ZAL ZALIG WORDEN." Zijn dit feiten waardoor wij zending onder Joden zullen doen ophouden? Geenszins! Wij, gelovigen uit de heidenen, dienen onze schuld ten opzichte van de Joden te erkennen, en nog meer te doen om de wonderbare boodschap van

Page 15: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

15 – WWW.BIJBEL.NL

genade aan hen te brengen. Dit zullen we verdergaand beschouwen als we bij Rom.11:30,31 komen, waar de Apostel ons de ware basis schenkt voor zendingswerk onder Gods oude volk. ondertussen dienen onze Joodse vrienden een belangrijk levensfeit onder ogen te zien. Tijdens de huidige bedeling van genade, hebben zij geen prioriteit bij God. Zij dienen, net als wij, God te naderen als arme, verloren zondaren, vertrouwend op redding in Christus, Die stierf voor onze zonden. GODS RECHTVAARDIGHEID "Want de rechtvaardigheid van God wordt daarin geopenbaard" (V.17). De Brief aan de Romeinen heeft veel te zeggen over Gods rechtvaardigheid. In feite is dit het basisthema; al het andere draait hierom. Het is spijtig, maar "rechtvaardigheid" is voor velen een gewichtige theologische term, waarover een gewoon mens zich niet behoeft druk te maken. Maar integendeel, iedere man en vrouw, ja, iedere jongen en elk meisje dat tot de jaren van onderscheid gekomen is, behoort te begrijpen wat de Bijbel leert over Gods rechtvaardigheid. "Rechtvaardigheid" is een ander woord voor gerechtigheid. God doet alleen en altijd wat recht [goed] is. Hij kan niet en nimmer, doen wat niet recht [goed] is. Zo vergeeft God niet zo maar zondaren en neemt hen aan in Zijn gunst omdat Hij hen liefheeft of medelijden met hen heeft, want dit zou niet recht [goed] zijn; het zou niet juist zijn. Bij het geven van de wet zei Mozes: "Wanneer er tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gerecht zullen toetreden, dat zij hen richten, zo zullen zij de rechtvaardige rechtvaardig spreken, en de onrechtvaardige verdoemen" (Deut.25:1). Inderdaad verklaart Spr.17:15: "Wie de goddeloze rechtvaardigt, en de rechtvaardige verdoemt, zijn de Here een gruwel, ja, die beiden." Bildad, hoewel zelf een "miserabele trooster", herhaalde dit grondprincipe, toen hij tot Job zei: "Zie, God zal de oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand" (Job 8:20). En Job bevestigde dit, want verbitterd antwoordde hij: "Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God?" (Job 9:2) Ja, hier ligt het probleem: Hoe kan God, Die alleen doet wat recht is, zondaren rechtvaardigen en hen gerechtig noemen? Hoe? De Brief aan de Romeinen legt uit hoe! Haar boodschap van genade is Gods antwoord op deze netelige vraag. DE PARADOX VAN GENADE In "het evangelie van Gods genade" vinden we een treffende paradox: God Zelf veroordeelt de gerechtige en rechtvaardigt de slechte; laat de volmaakte in de steek, en helpt boosdoeners. Zie het vlekkeloos Lam op Golgotha als Hij roept: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" Judas, in laaghartig verraad, kust Hem; slechte mensen spuwen Hem in het gelaat, geselen Hem, kronen Hem met doornen, en nagelen Hem aan een paal! En God, de Rechter van allen, doet niets om hen te stoppen! Hij Zelf trekt Zijn zwaard uit de schede, en verslaat de enige Persoon Die in de geschiedenis waarlijk zeggen kon, "Ik heb lust Uw wil te doen, o God." En dit is niet alles, want aan de andere kant redt God Saulus van Tarsen, de bitterste vijand van Christus, "een lasteraar, en een vervolger, en onrechtvaardige" zijn handen druipen van het bloed, als het ware, het bloed van de martelaren. Hem betoont God "genade...zeer overvkoedig" en "alle lankmoedigheid" (1 Tim.1:13-16). Inderdaad zendt Hij hem uit om openlijk aan alle mensen te verkondigen, dat: "Doch degene, die niet werkt, maar geooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid" (Rom.4:5). Hoe kan dit nu recht zijn? Het antwoord is, dat Degene die smartelijk stierf op Golgotha, God Zelf was, geopenbaard

Page 16: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

16 – WWW.BIJBEL.NL

in het vlees. Daar, op Golgotha, "was God in Christus, de wereld met Zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenend" (2 Cor. 5:19). Het was de Rechter Zelf, Die van de troon naar het kruis afdaalde om de zondaar te vertegenwoordigen, en voor hem de volle straf voor zijn zonden voldeed. En wie zal zeggen dat dit onrechtvaardig is? Onrechtvaardig? Het is perfect terecht en nog meer. Het is genade! Onder de termen van de wet vinden we God, Die "barmhartigheid bewijst aan duizenden dergenen die Hem liefhebben, en Zijn geboden bewaren" (Ex.20:6). Maar genade is oneindig veel meer; het zijn de rijkdommen van Gods genade en liefde aan "de kinderen der ongehoorzaamheid.. de kinderen des toorns" (Eph.2:2-7), Die de straf voor hun zonden Zelf inlost, in volledig accoord met perfecte en oneindige gerechtigheid! DE KRACHT VAN HET EVANGELIE Waarom is het evangelie van Christus "de kracht van God tot redding [zaligheid]"? Waarin ligt haar machtige kracht om te redden? Het antwoord is: In het kruis. Hier is het waar God afrekende met de zonde. De Apostel stelt dit zeer helder in 1 Cor.1: "Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woorden, OPDAT HET KRUIS VAN CHRISTUS NIET VERIJDELD WORDE. "Want HET WOORD [DE PREDIKING,] DES KRUISES is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid, maar ons, die behouden worden, is het EEN KRACHT GODS" (V.17,18). "Doch wij prediken CHRISTUS, DE GEKRUISIGDE [GEKRUISIGD] de Joden wel een ergernis, en de Grieken een dwaasheid; "Maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, DE KRACHT GODS EN DE WIJSHEID GODS" (V.23,24). Zo kon de Apostel in Rom.1:16,17 zeggen: "Want ik schaam mij des evangelies van Christus niet; WANT het is een kracht Gods tot zaligheid [redding] een iegelijk, die gelooft....WANT de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard..." IETS OM VERRUKT OVER TE ZIJN In werkelijkheid dragen de woorden, "ik schaam mij niet" een veel grotere kracht uit in het origineel. Paulus was verrukt over het evangelie dat hij verkondigde, omdat het de rechtvaardigheid van God openbaarde. Als de lezer zegt: "Ik dacht dat de liefde van God in het evangelie geopenbaard werd"? Dan antwoorden wij dat inderdaad de liefde van God is geopenbaard in het evangelie, en de Apostel was ten diepste dankbaar daarvoor. Maar wat hem zo dolblij maakte in het evangelie was het feit, dat het God openbaart, juist en recht handelend met de zonde. "Ik schaam mij voor het evangelie van Christus niet...want de rechtvaardigheid Gods wordt daarin geopenbaard." God heeft Zijn standaard van gerechtigheid niet verlaagd of, zo te zeggen, "de drempels verlaagd". De Apostel protesteert tegen elke gedachte van die aard: "Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet" (Rom.3:31). Het goede nieuws waarmee Paulus werd uit- gezonden was dan ook de geschiedenis van het glorieuze, afdoende werk van Christus ter wille van zondaren. Dit was het waarover hij zo verrukt was. Dit was het ene ding waar hij overal van opgaf, waar hij ook ging, zoals in Gal.6:14: "Het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus..." Moge dit ook ons motto zijn, want wij zouden inderdaad trots mogen zeggen tegen zondaars overal: "Voor uw zonden is betaald door de Here Jezus Christus. U mag gered zijn uit genade, door geloof." UIT GELOOF TOT GELOOF We moeten deze passage niet afsluiten, zonder de woorden "uit geloof tot geloof" in V.17, te hebben besproken. "Gods rechtvaardigheid" zegt hij, wordt geopenbaard in het evangelie, "uit geloof tot geloof, zoals geschreven is, De rechtvaardige zal uit geloof leven." Veel commentators hebben een probleem met deze uitdrukking. De meeste commentaren waar de schrijver kennis van nam leggen uit, dat de woorden "uit geloof tot geloof" hier klaarblijkelijk bedoelen van een graad van geloof naar de volgende. Dit heeft echter geen logische aansluiting met de woorden die onmiddellijk daarvoor en daarna staan. Paulus' evangelie openbaart de gerechtigheid Gods "uit geloof tot geloof", zoals beschreven, "De rechtvaardige zal uit geloof leven." Wij voelen aan dat deze verwarring is ontstaan, omdat zo weinigen de zin, "het geloof van Christus" begrijpen, waar in deze zeven passages niet objectief, maar subjectief over

Page 17: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

17 – WWW.BIJBEL.NL

wordt gesproken. Objectief beschouwd, is geloof eenvoudig een ander iemand vertrouwen, hetzij in wat een ander iemand gezegd of gedaan heeft. Maar subjectief geloof, is het karakter dat iemand geloofwaardig maakt. Objectief geloof is verbonden met wat iemand doet; subjectief betreft wat hij is. Iemand mag zeggen, "Als ik jou vertrouw, zou jij mij meer vertrouwen". Elk woordenboek zal deze twee definities van het woord "geloof" geven, en dit geldt ook voor het Griekse equivalent, pistis. De Schriften spreken ook van "het geloof", d.i., dat wat geloofd moet worden (1 Cor. 16:13), maar voor het ogenblik volstaan we bij onze discussie, bij de tweevoudige betekenis zoals hierboven aangetoond. In Rom.3:22, Gal.2:16, Gal.3:22 en Phil.3:9 vinden we "het geloof van Christus" en het geloof van de gelovige in Christus in hetzelfde vers genoemd, waarbij dan wordt aangetoond dat het een het ander completeert. Wat jammer dan dat in de moderne versies van de Bijbel deze kostbare uitdrukking "het geloof van Christus" veranderd is in "het geloof in Christus". -------- *7- Zelfs het woord getrouw wordt op deze twee manieren gebruikt. Abraham was "getrouw", d.i. vol van geloof (Gal.3:9), vertrouwend in een "getrouwe" God (1 Cor.10:13) d.i. Iemand waarop men volledig aan kan. Werpt het bovenstaande niet een klaar licht op de uitdrukking "uit geloof tot geloof" in Rom.1:17? In het evangelie dat Paulus bekend maakte, "de rechtvaardigheid Gods [wordt] geopenbaard uit geloof tot geloof", d.i. uit Zijn geloof [subjectief] tot ons geloof [objectief], wordt Zijn geloofwaardigheid geopenbaard als een beroep op ons vertrouwen. Deze interpretatie klopt inderdaad logisch met de woorden die voorafgaan en die volgen. Het evangelie van Paulus openbaart Gods rechtvaardigheid "uit geloof tot geloof, zoals geschreven staat, De rechtvaardige zal door geloof leven", d.i. vanuit het principe van vertrouwen, vertrouwen in Hem, Die ons altijd trouw blijft. CONCLUSIE Bij een korte terugblik op Rom.1:16,17 ten besluit: 1.Paulus roemt het evangelie van Christus. Waarom? 2.Omdat "het de kracht van God tot redding is." En waarom is het "de kracht Gods tot redding"? 3.Omdat "daarin de rechtvaardigheid [gerechtigheid] van God wordt geopenbaard", 4."Uit geloof tot geloof", Zijn "geloof" [betrouwbaarheid], beroep op ons doet, om vertrouwen [geloof] in Hem te hebben.

H O O F D S T U K II - ROM.1:18-20

DE TOORN VAN GOD EN DE SCHULD VAN DE MENS

GODS TOORN GEOPENBAARD TEGEN TEN ONDER HOUDEN VAN DE WAARHEID

"Want de toorn Gods wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtig-heid van mensen die de waar¬heid in ongerechtig-heid ten onder houden" Rom.1:18

Page 18: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

18 – WWW.BIJBEL.NL

Het is onmogelijk de genade van God te waarderen, dan alleen tegen de achtergrond van de zonde van de mens en Gods toorn tegen de zonde. Ook dient nota te worden genomen, dat de bovenstaande passage niet waarschuwt voor de komende toorn; zij heeft eerder te doen met toorn die nu wordt geopenbaard vanuit de hemel. "Want de toorn Gods wordt [niet "zal worden] geopen¬baard van de hemel." Laten we, voordat we uitleggen hoe Gods toorn geopenbaard wordt, eerst bezien waarom. Gods toorn wordt geopenbaard "over alle goddeloosheid", zegt de apostel. Opgemerkt wordt, dat goddeloosheid niet is het overtreden van de wetten of het doen van boze werken, hoewel dit er wel toe leidt. Goddeloosheid is eenvoudig een zich niets aantrekken van God en Zijn eisen.Een goddeloos mens is iemand in wiens leven God geen welkome plaats heeft. Velen die in deze categorie passen, zouden zich beledigd voelen als zij goddeloos genoemd werden, en toch zouden zij in verlegen¬heid worden gebracht als zij godsdienstig genoemd werden! Goddeloosheid is de oorzaak dat mensen de waarheid ten onder houden in ongerechtigheid, zoals zij werkelijk doen. Overal om ons heen zien we ten onder houden van de waarheid in ongerechtigheid, en Gods rechtvaardige toorn daarover geopen¬baard. Geleerde mensen sluiten hun ogen voor de meest in het oog lopende feiten, verachten of ontkennen Gods scheppings-verhaal, leren daarentegen de theorie van de evolutie. Maar terwijl zij leren, dat de mens geleidelijk tot hoger niveau stijgt, geven de omstandigheden in hun leerinstituten en onder hen die zij beinvloeden, duidelijk blijk van de morele en geestelijke terugval van de mens, zoals in de Bijbel geleerd wordt. Commerci כle televisie adverteert bedwelmende dranken alsof zij uitsluitend plezier en bevrediging schenken, maar zij noemen de gevolgen van dronkenschap niet. Zij prijzen de fijnste producten aan, maar werpen een sluier over het eind-pr¬o¬duct. Zij tonen nimmer taferelen van bedwelmde mannen en vrouwen die zich gedragen als gekken, of vertellen niet hoe drinkers dikwijls hun families voedsel en kleding tekort doen, in de misdaad terecht komen, en hun eigen lichamen ru ןneren. De media adverteren allerlei soorten zonden en on¬zedelijkheid onder de naam van plezier en grappigheid, maar noemen niet de gevolgen van hun "grappen"; gebroken gezinnen, gebroken harten en gebroken levens. Zo "houden zij de waarheid ten onder in ongerechtigheid" en dit komt voort uit goddeloosheid. Zij die zonde praktizeren en promoten houden metterdaad de waarheid in hun eigen harten ten onder, wanneer zij trachten om zichzelf te overtuigen dat voortgaan met zondigen hen niet ongunstig raakt. Vreemd genoeg echter is een van de voornaamste voorbeelden van onderdrukking van de waarheid in ongerechtigheid, de promotie van het "evan¬gelie" van goede werken om gered te worden, zoals we verder in onze studie zullen zien. Maar omdat de mensen de waarheid ten onder houden, kunnen zij de gevolgen van hun dwaasheid niet ontgaan, want God openbaart Zijn toorn over de zonde iedere dag, wanneer de vruchten van hun gedrag doorgaan hun tol te eisen. En Gods toorn over hun goddeloosheid en ongerechtigheid is even recht¬matig als hun zonde niet te verontschuldigen is. DE SCHULD VAN DE MENS "Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopen-baard. "Want Zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te veron¬tschuldigen zouden zijn" - Rom.1:19,20. Als we komen tot de kern van de zaak, laat de apostel ons de natuur van 's mensen goddeloos-heid zien. De uitdrukking "hetgeen van God kennelijk is" houdt niet alles in wat van God bekend kan zijn, want dit is niet "in hen geope¬n- baard" (1 Cor.2:9,11). Hij verwijst kennelijk naar "Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid (V.20). Dit feit weet de mens instinctief door het waarnemen van Gods bestaande schepping. Het ten onder houden van de waarheid door de mens is onrecht, "omdat hetgeen van God kennelijk is" [d.i. Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid] "in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard" (V.19). In de natuur van de mens ingebouwd, is een instinctieve kennis van de God Die hem geschapen heeft. Inderdaad, zelfs "de duivels...geloven, en sidderen" (Jak.2:19). Deze "onzienlijke dingen", zegt de apostel, "worden van de schepping der wereld aan...duidelijk doorzien, en worden

Page 19: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

19 – WWW.BIJBEL.NL

verstaan door de schepselen...opdat zij geen verontschuldiging zouden hebben" (V.20). "De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkon¬digt Zijner handen werk. "De dag aan de dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht toont wetenschap." Ps. 19:2. De mens beschouwt de wonderen van de natuur iedere dag en moet wel volledig blind zijn, als hij niet tot het besluit komt, dat achter dit alles een Meesterlijk brein schuilt. Dit blijkt in het bijzonder waar te zijn, in de dagen waarin wij leven. De mens, nu geholpen door de telescoop, kan veel verder kijken in de buitenste ruimte en ziet biljoenen grote sterren en planetenstelsels, melkwegen en universa, biljoenen -licht¬jaren verwijderd. Hoe sterker zijn lenzen, des te meer van deze reusachtige hemelse stelsels ziet hij. Zover hij kan vertellen is deze grootse schepping grenzeloos, oneindig. Op dezelfde wijze kan hij, geholpen door de microscoop, honderden kleine organismen waarnemen op het oppervlak van een spelden¬punt, organismen waar het blote oog niets van waarneemt. En hier geldt eveneens, hoe sterker de lenzen des te meer van deze oneindig kleine voorwerpen in het gezicht worden gebrach¬t. Zo schijnt de schepping, ook waar het de kleine dingen betreft, eveneens voor de mens onbegrensd, oneindig. Ondertussen neemt de mens met het blote oog dagelijks prachtige bloemen en adembenemende zonondergangen waar, mach¬tige oceanen en kleine beekjes, de met sterren bezaaide hemel en de kleine vogels die boven hem vliegen. Zouden deze wonderen der schepping de mens niet tot aanbidding van de Schepper brengen? Is het dan niet de meest moedwillige dwaasheid om te beweren dat dit alles, zo ingewik¬keld en perfect ontworpen, zo harmonieus in haar bewegingen, geen Ontwerper, geen Schepper heeft! Hoe schuldig moet deze mens dan voor God zijn, die verklaart dat het unive¬rsum, en de mens zelf, tot bestaan werd gebracht, zuiver door "na¬tuurlijke oorzaken"! De athe ןstische evolutionist beweert dat dit alles op de een of andere manier tot stand kwam, maar dit lijkt op een mens, die door schipbreuk op een eiland, aan het zoeken is of er ergens, behalve hijzelf, ook nog andere bewoners op het eiland zijn. Als hij dan een glimmend voorwerp vindt, raapt hij het op. Het ziet er aan de buitenkant uit als een horloge! Een mooie horlogekast die van goud lijkt te zijn. De voorkant is bedekt met iets wat gelijkt op en aanvoelt als glas, waar¬door hij twee armen of handen ziet, die centraal samen komen, omcirkeld door nummers van 1 tot 12. Op de plaat leest hij duidelijk E-L-G-I-N. Hij houdt het tegen zijn oor en hoort het tikken. Maar heel dwaas zegt hij: "Dit ziet er uit als een gebruikelijk horloge maar dat kan natuurlijk niet, want er is hier niemand. Dit voorwerp moet ergens vandaan zijn gekomen, misschien wel uit de stenen die hier rondom liggen. Alle onderdelen zullen zijn samengesteld door "natuurlijke oor¬zaken", want hier is niemand die dat kan hebben samengesteld. "Nonsens" zegt u. "Zo iemand zou eerder moeten zeggen: Kijk! Hier is een horloge! Er moet hier iemand geweest zijn, want hoor, het tikt! Hij moet hier nu nog zijn, niet ver hier vandaan! Hallo! Hallo! Waar bent u?!" Sprekend over God en schepping op de heuvel van Mars in Athene verklaarde Paulus de goddelijke bedoeling: "Opdat zij de Here zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons" (Hand.17:27). Als evolutionisten Gods schepping zien en, als het ware, het tikken horen, zouden zij tot de conclusie moeten komen, dat "Hij niet ver van een ieder van ons weg is", maar inplaats daarvan doen zij alsof Hij niet bestaat. Het is in het licht van deze bewuste ontkenning, deze weigering om overweldigend bewijs te erkennen, dat de apostel verklaart: "Zij hebben geen ver¬ontschuldiging" (V.20). Zo staat de natuurlijke mens, volledig los van de wet van Mozes, schuldig aan moreel kwaad - en, los van het verlossende werk van Christus, onder de veroordeling van een rechtvaardig en heilig God. HOE DE HEIDENEN DAARTOE KWAMEN "Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben ver¬heer¬lijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleg¬gingen en hun onverstandig hart is verduisterd gewor¬den. "Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden" - Rom.1:21,22 Met het woord "Omdat" gaat de apostel voort met het aanbrengen van verder bewijs dat goddeloosheid ongerechtigheid is (V.18); dat het niet recht is; dat het onverdedigbaar is.

Page 20: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

20 – WWW.BIJBEL.NL

Historisch gesproken, wijst hij aan dat het mensdom "God kende" [in de zin van Vers 19,20], gaven zij Hem niet de eer en de dank die zij Hem schuldig waren. Wanneer zij de schoonheden en natuurwonderen zagen, en zagen dat zon en regen heerlijk voedsel voor hun onderhoud verschafte, hadden zij op hun knie כn dienen te vallen in aanbidding, God dankende voor Zijn liefdevolle zorg voor hen. Zij hadden Zijn oneindige grootheid en hun eigen nietigheid dienen te erkennen. David toonde zo'n houding toen hij zei: "Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt; "Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt...?" (Ps.8:4,5). Maar de mensheid als geheel lette niet op God met die eerbied en dankbaarheid. Eerder werden zij "ijdel in hun overleggingen [redeneringen], en hun onverstandig hart is verduisterd geworden". Dit is een goede beschrijving van de menselijke philosofie en haar resultaten. "De vreze des Heren is het beginsel der wijsheid" (Ps.111:10). Doof dit licht uit, en duisternis zal onherroepelijk het gevolg zijn. Zo, beken¬nende wijs te zijn" [niet altijd openlijk, maar meestal daarin opgesloten], "werden zij dwaas". Het woord "dwazen" is in het Grieks na¬drukkelijker, en drukt de lage dunk uit die God heeft van de wereldse intellectuelen. In Eph.4:17,18 vermaant de apostel gelovigen niet te "wandelen" of zich te gedragen als de onontwikkelde heidenen doen, "...in DE IJDEL-HEID VAN HUN GEMOED, "VERDUISTERD IN HET VERSTAND, vervreemd zijnde van het leven Gods, door DE ONWETENDHEID, DIE IN HEN IS, door DE VERHARDING [BLIND-HEID, K.J.V.] HUNS HARTEN." Dit is geen flatteuze schildering van het heidense intellect, maar verlichte gelovigen erkennen de juistheid hiervan. In 1 Cor.3:19 lezen we, dat "de wijsheid dezer wereld dwaasheid is bij God", en als God het dwaasheid noemt, kunnen wij er zeker van zijn dat het dwaasheid is. Geen wonder dat zoveel van de plannen door de grote wereldleiders ontworpen, en zoveel genomen maatregelen, verkeerd uitkomen. Laten on¬wedergeboren mensen zich dan beroemen op hun super¬ieur ver¬stand; God noemt hen dwaas, dom, en in deze pas¬sage gaat Hij door met het methodisch te bewijzen. HEIDENSE AFGODERIJ OPENBAART DE DIEPTEN VAN 'S MENSEN FILOSOFISCHE DOMHEID "En hebben de heerlijkheid van de onvergan-kelijke God veranderd in de gelijkenis van het beeld van een vergankelijk mens, en van vogels, en van viervoetige en kruipende dieren" Rom.1:23 Zie waar, en tot hoe ver menselijke filosofie de mens¬heid kan leiden! Zij wisselden in hun aanbidding de heerlijkheid Gods niet in voor iets anders. Zij "veranderden" deze; zij bedierven haar. Inplaats van eerbiedig de onsterfelijke, onvergankelijke God te aanbidden, begonnen zij voor zichzelf gouden en zil¬veren afbeeldingen te maken van wat zij dachten dat Hij zou zijn. En toen zij dit deden, werd hun voorstelling steeds meer gedegradeerd. Let op de neergaande tendens in V.23, waar we afzakken van (1) God naar (2) vergankelijk mens, naar (3) vogels, naar (4) viervoetige, en zelfs naar (5) reptielen! Het is tekenend dat de Egyptenaren, met al hun intel¬lect¬uele superioriteit (Hand.7:22) niettemin de havik, de stier, de koe, de kat, de kikvors, de baviaan, de jakhals, de krokodil en andere dieren aanbaden. Later nam zelfs Israel deel aan deze ongerechtigheden (Ps.106:19,20; Hand.7:40-43) hoewel het schijnt dat zij, gedwongen tijdens hun gevangenschap in Babel [de zetel van de wereldse afgoderij] hun buik vol hadden van afgodische aanbidding, en dit nooit meer praktizeerden, zeker niet in die vorm. Als iemand de oneindige majesteit van de eeuwige God aanschouwt, moet elke afgoderij beschouwd worden als een afschuwelijke belediging, een smerige onwaardigheid. Is het dan niet vreemd, dat Paulus tot de filosofen op de Areopagus zei: "Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet menen, dat de Godheid aan goud, of steen gelijk is, die door mensenkunst en bedenking gesneden zijn" (Hand.17:29).

Page 21: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

21 – WWW.BIJBEL.NL

De enige ware presentatie van God is Christus (Joh.1:18; Col.1:15; 2:9; Hebr.1:3), en wanneer de onwedergeboren mens beelden maakt om zijn conceptie van God weer te geven, verkle¬int en degradeert hij Hem altijd, hoe dan ook, en de meest zekere manier tot zelfvernedering is om het voorwerp van iemands aanbidding te degraderen. Spreekt de lezer tegen dat dit alles weinig toepassing voor vandaag heeft? Dan antwoorden wij dat het op vandaag sterke betrekking heeft. Bijna de helft van de wereldbevolking vandaag is gedompeld in heidense aanbidding, en gebonden door bijgeloof en vrees. Voeg hierbij de miljoenen die buigen voor beelden in de naam van Christenheid - die ook gebonden zijn door bijgeloof en angst - en het aantal wordt nog veel groter. Bovendien groeit het heidendom, in Amerika, zowel als in Europa op een alarmerende wijze, waar zogenaamde "Chris¬tenen" aan Boedhisme, Hindoeisme, en een dozijn andere heidense relig¬ies goedgunstige aandacht besteden. Vergis u niet: Afgoderij is des duivels meesterstuk. De zogenaamde "Christelijke" kulten zijn niets vergeleken met de heidense afgoderij, duivel aanbidding, waarvan veel moreel slecht is en alles geestelijke ontwaarding is. DE HEIDENEN OVERGEGEVEN "Daarom heeft God hen ook overgegeven in de begeerten van hun harten tot onreinheid, om hun lichamen onder elkaar te onteren. "Die de waarheid van God veranderd hebben in de leugen, en het schepsel ge כerd en gediend hebben boven de Schepper, Die te prijzen is in eeuwigheid. Amen. "Daarom heeft God hen overgegeven tot oneerbare harts¬tochten; want ook hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang veranderd in een tegennatuurlijke. "En evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw nagelaten, en zijn verhit geworden in hun lust tegen elkaar, zodat mannen met mannen schandelijkheid bedrijven, en de vergelding van hun dwaling die daarbij hoort in zichzelf ontvangen. "En zoals het hun niet goed gedacht heeft God te erken¬nen, zo heeft God hen overgegeven in een verkeerde zin, om dingen te doen die niet betamen. "Vervuld met alle ongerechtigheid, hoererij, boosheid, gierigheid, kwaadheid, vol van nijdigheid, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid, "kwaadsprekers, lasteraars, haters van God, smaders, hoogmoedigen, grootsprekers, uitvinders van kwade dingen, de ouders ongehoorzaam, "onverstandigen, trouwelozen, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijken, onbarmhartigen, "die, daar zij het recht van God weten, [namelijk dat zij die zulke dingen doen, de dood waardig zijn] niet alleen ze doen, maar ook mede een welgevallen hebben in hen, die ze doen" - Rom.1:24-32 Drie keren in Romeinen 1 (V.24,26,28) lezen we dat God de heidenwereld "overgaf". Dit gebeurde bij de Toren van Babel met de verwarring van talen en de verstrooiing van het mensen¬ras "over de ganse aarde" (Gen.11:6-9). De spraakverwarring in Babel werd gevolgd door de roeping van Abraham en het verbond met zijn zaad, Israel (Gen.12:1-4). Ongeveer tweeduizend jaren later echter werd Israel ook overgegeven "voor een tijd" en evenzo verstrooid over de ganse aarde (Rom.10:21; 11:15-25; cf.Jak.1:1; Jer.31:10). Toen nu beiden overgegeven en verstrooid waren, bleef er slechts een wereld over van arme verloren zondaars, en de grondslag was gelegd voor Gods aanbod van verzoening uit genade aan alle mensen overal (Rom.11:32; cf.2 Cor.5:14-21). Het is belangrijk hier in beschouwing te nemen, dat de uitdrukking, "God gaf hen over", een weerlegging is van de leer dat God niet liefheeft, of dat Christus niet stierf voor de niet-uitverkorenen. Deze uitdrukking sluit duidelijk in, dat de Heilige Geest ernstig met hen streed, nog gedurende een verlengde tijdsperiode, en toen tenslotte ophield verder met hen te handelen. In Gen.6:3 hebben we een soortgelijke passage waar God zegt van hen die leefden in "de dagen van Noach": "Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met de mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren." Geeft deze passage niet, net als 1 Petr. 3:20 en 2 Petr. 2:5, duidelijk weer dat Gods Geest met hen gestreefd had, ernstig en lang, en dat zelfs, toen "de lankmoedigheid van God wachtte" gedurende nog 120 jaren, "toen de ark toebereid werd" en Noach, "een prediker der gerech¬tigheid", hen waarschuwde voor het gericht dat zou komen? Hoe kunnen dan sommige theologen leren, dat God "sommigen uitkoos die niet gered werden"? Hoe kunnen zij zeggen, zoals ייn dat doet, "Als Gods genade succesvol kan worden weerstaa¬n, dan kan God worden overwonnen, en uw god is niet groter dan de fictieve, falende, zwakke, god van..."? Extreme Calvinis¬ten, die zoveel te zeggen hebben over "onweerstaanbare genade", behoren evenveel tijd te besteden aan wat de Bijbel zegt over "weerstaanbare genade", zoals we dat hierboven zagen, want er is overweldigend bewijs in de Heilige Schrift dat de genade van God werd tegengestaan, telkens weer, en altijd wordt tegen¬gestaan door ongelovigen.

Page 22: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

22 – WWW.BIJBEL.NL

Tenslotte bewijst de zin, "God gaf hen over", dat God niet wenste dat zij verloren gingen. Hoe kunnen dan theologen zeggen, zonder nadere uitleg, "God is souverein en doet wat Hem behaagt." In Ezech.33:11 zweert God: "Zo waarachtig Ik leef...zo Ik lust heb in de dood van de goddelozen!; maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve." God doet niet altijd wat Hem behaagt, maar Hij doet altijd wat recht is. Als we het overgeven van de heidenwereld beschouwen, zal het duidelijk zijn, dat God niet wenste dat zij verloren gingen, en dat zij dit rechtvaardig gericht zelf over zich b¬rachten. Betekent dit alles dat God verslagen is in het geval van hen die verloren gaan? Nee, Hij is "te prijzen in der eeuwig¬he¬id" (V.25); het is eerder dat zij zijn verslagen, zoals we nu zullen zien. EEN EIGENGEREID MENSENRAS De heidenen, gezonken tot de diepte van geeste-lijke neergang, waren nu rechtens overgelaten aan "de begeerten van hun eigen harten", omdat "God..hen overgaf tot onreinheid ...tot onteren van hun lichamen onderling.". Zoals zij "de heerlijkheid van God veranderd hadden" en "de waarheid van God" (V.23,25), zo "veranderden" zij de natuurlijke menselijke functies in "dat wat tegen de natuur" is (V.26). Door het schepsel meer te aanbidden en te dienen dan de Schepper, schiepen zij een zinnelijk genoegen in bijna ongelooflijke immoraliteit, en brachten daarbij alle daaraan verbonden narigheid, ellende en wanhoop over zich. Al hun intellectuele kennis en uitingen waren nu inder¬daad leeg en hol. Naar de mate waarop zij God degradeerden, werden zij nu zelf gedegra-deerd, overgegeven aan hartstochten die zij niet onder controle hadden. Opgemerkt dient te worden dat de woorden "hun eigen lichamen onder elkaar onterend", niet slechts slaat op onwet¬tig sexueel gedrag, maar op sexuele perversie. Let op de woorden "natuurlijk", "tegennatuurlijk", en "mannen met man¬nen" in V.26,27: "Want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang veranderd in een tegennatuurlijke."En evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw nagelaten, en zijn verhit geworden in hun lust tegen elkaar, zodat mannen met mannen schandelijkheid [onbetamelijk, schaamteloos] bedrijven..." Zo is de slechtheid van het menselijk hart wanneer hij door God wordt overgegeven. En dit was niet zomaar het on-gelukkig lot van de heidenen; het was hun gerechte schuld. Echter dient te worden opgemerkt, dat God hen niet opgaf vanwege hun zonden. Eerder gaf Hij hen over aan hun zonden, omdat zij de waarheid hadden verworpen - en Hem. Omringd met de overweldigende bewijzen van de eeuwige kracht en waardigheid van God, hadden zij duidelijk laten uitkomen dat zij niet wilden of wensten dat Hij enig deel zou hebben in hun levens.

DE HEIDENWERELD VAN VANDAAG GEEN HAAR BETER De heidenwereld is sinds de dag dat God hen voor het eerst "overgaf", geen slag beter. Paulus vermaande de gelovi¬gen van zijn dagen, om niet te wandelen als de onwedergeboren heidenen: "Die, daar zij ongevoelig zijn geworden, zichzelf hebben overgegeven aan de losbandigheid, om alle onreinheid hebzuchtig te bedrijven" (Eph.4:19). Ook werd er geen blijvende verandering in gebracht door de Reformatie onder Luther en Calvijn, noch later door de Grote Opwekkingen onder de Wesleys en Whitefield. Tot in onze dagen bedrijven menigten "alle onreinheid hebzuchtig". Onze kranten en periodieken worden ermee gevuld, als ook onze radio- en televisie uitzendingen. Inderdaad worden onwettige sex en sexuele perversie openlijk gerechtvaardigd en zelfs bevorderd door de communicatie-media. Onderling homosexueel ver¬keer tussen partijen die het eens zijn geworden, wordt zelfs in sommige Europese landen [Nederland] gelegaliseerd, en in Amerika [en Europa] wordt overspel en vrije liefde op vele manieren gesubsidieerd. Hoewel geestelijke opwekkingen onder Luther, Wesley, Darby, Scofield en anderen een tijdelijk gunstig effect hadden op mensen onder verlichte volken, trekt toch het onwedergeboren hart altijd naar heidendom en zedeloosheid, zodat ook de USA vandaag wijd bekend staan wegens hun sexverdwazing.

Page 23: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

23 – WWW.BIJBEL.NL

Maar al mogen de mensen de heerlijkheid van God en het Woord van God in hun denken en hun filosofi כn ku¬nnen verande¬ren, Hem kunnen zij niet veranderen! Hoe verfrissend om Paulus te horen uitroepen, temidden van deze trieste opsomming van menselijke slechtheid, dat "de Schepper...Die te prijzen is in eeuwigheid. Amen" (V.25). Ook waren er sommigen temidden van al deze heidense slechtheid van hun dagen, die "bekeerd zijn van de afgoden, om de levende en waarachtige God te dienen, en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten" (1 Thess.1:9,10), en zo is het vandaag nog. Het is niet zonder betekenis dat in deze passage over de menselijke slechtheid, de vrouwen het eerst genoemd worden; dan de mannen. Hier brengt de wet van het eerstgenoemde ons terug naar Eden, waar Eva het eerst deel had aan de verboden vrucht; dan Adam, die zijn vrouw van deelname had moeten weerhouden. We lezen dat Satan "listig" was, en wist dat hij onze voorouders beiden het best kon verleiden door eerst Eva te verleiden. De hele geschiedenis door heeft Satan, in zijn listigheid, dikwijls vrouwen gebruikt om mannen verkeerd te leiden, ondanks dat de man van nature veel agressiever is. "Ook hun vrouwen"! Welk een treurige zinsnede! De sexual¬iteit waarvan het fraaiste sieraad de ingetogenheid is, ver¬laagd tot ontucht, en ertoe bijdragend, dat de andere sexe wordt onteerd. Hoe belangrijk is het dan voor Christen-vrouwen om zedelijk rein te blijven, en om altijd ingetogen te zijn in hun verschijning (1 Tim.2:9). Wanneer vrouwen, in welke beschaving ook, onzedelijk worden, komt aan die beschaving weldra een einde. Kijk naar Babylon, Griekenland, Rome! Cicero zegt over homosexualiteit onder de Grieken, dat hun dichters, hun filosofen en hun grote mannen dit niet alleen praktiseerden, maar zich erop beroemden. Achter dit alles echter stak de invloed van hun zedeloze vrouwen. Het was vanwege deze zonde dat het land Kanaan haar inwoners "uitspuwde" (Lev.18:28). Het was vanwege deze zonde, dat God "zwavel en vuur over Sodom en Gomorra deed regenen", en Hij "deze steden tot as verbrand met omkering veroordeeld heeft, en tot een voorbeeld gezet voor hen die goddeloos zouden leven" (Gen.19:24; 2 Petr.2:6). Het is vanwege de homosexuelen in Sodom (Gen.19:5-9), dat deze zonde bekend werd als sodomitisch, maar degenen die deze slechtheid vandaag prak¬tiseren dienen te beseffen dat Sodom nu, totaal vernietigd, aan de kust van de Dode Zee ligt, als "een voorbeeld" van Gods toorn tegen morele onreinheid. God noemt deze zonde "een gruwel" (Lev.18:22) die niet ongestraft zal blijven. Wij lezen hier in Rom.1:27 inderdaad van degenen die aan zulke slecht¬heid deel hebben, dat zij "in zichzelf de vergelding van hun dwaling ontvangen". Statistieken betuigen dit feit aan alle kanten door een toename van ziekte, ongezondheid en zelfmoord in het kielzog van groeiende onzedelijkheid.

DE DWAAS! "En zoals het hun niet goed gedacht heeft God te erken¬nen" - Rom.1:28 God heeft een naam voor hen die Hem niet langer in hun gedachten wensen toe te laten. Toen de Here "uit de hemel heeft nedergezien op de mensenkinderen" (Ps.14:2), riep Hij uit, "De dwaas!" "Hij zegt in zijn hart: Er is geen God" (V.1). En moet God niet hetzelfde zeggen als Hij "neerziet vanuit de hemel" op de wereld van vandaag? Welke plaats heeft Hij in de politiek, de opvoeding, zakenleven - ook religie? Politiek? U kunt God niet in de politiek plaatsen! Op¬voeding? Menselijk verstand is het hoogste hof waarop men beroep doet. Iemands geloof moet zijn denken niet aan het wankelen brengen! Sociale zaken? Daarin God binnen brengen zou alles bederven! Wij moeten toch wat plezier hebben! Zaken-leven? Waarom? "zaken zijn zaken"! Hoe vaak wordt dit excuus opgeworpen door zakenmensen wanneer zij geconfronteerd worden met geestelijke of morele overwegingen! En religie? In hoeveel kerken worden samenkomsten belegd waar pastor en kerkleden, met geopende Bijbels, onder gebed, Gods Woord onderzoeken? De waarheid is, dat de grote meerderheid van onze religieuze organisaties overgegeven zijn aan een rituele vorm in plaats van aanbidding en onderzoek van God. Velen aanbidden werkelijk de "God" die zij zich in hun eigen geda¬chten hebben voorgesteld, maar hoevelen aanbidden de

Page 24: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

24 – WWW.BIJBEL.NL

God van de Bijbel? En zo is in de wereld van vandaag, ook in de religieuze wereld, een zelfde houding: "Geen God!" Omdat de heidenwereld niet langer met God wenste rekening te houden, gaf Hij hen over aan "een verkeerd denken, om die dingen te doen die niet betamen" (V.28). Zo hebben we in V.29-31 een lijst van zonden die de mensen wensen te laten voortduren zonder goddelijk tussenbeide komen, de zonden die uitgebreid voorkomen in onze moderne wereld, ook in de verlichte delen, Europa en Noord Amerika. Wie kan deze opsomming van verkeerdheid lezen en ontkennen dat het een ware weergave is van de mensheid zonder God? Omdat sommige van de hier in de King James Vertaling, resp. Statenvertaling gebruikte woorden sindsdien van betekenis veranderd zijn, zullen we deze verklaren voordat we verder gaan met ons commentaar: "gierigheid" = hebzucht, altijd meer willen hebben; "twist" = strijden; "bedrog" = sluw, arglistig; "oorblazers" = roddelaars; "achterklappers" = lasteraars; "smaders" = onbeschaamd, beledigend; "hoovaardig" = arrogant; "laatdunkend" = zonder begrip; "onverzoenlijk" = zich niet laten overtuigen. De lezer doet er goed aan de gehele lijst zorgvuldig te bestuderen, want dit zijn de zonden waarvoor God hen overgaf, die God niet langer in hun denken toelieten. We commentari כren deze passage slechts kort. Let op de woorden "vervuld zijn met" en "vol van", in V.29. Zij worden nu overgegeven aan slechtheid; zij leven in zonde als levenswijze. Het woord "hoererij", in het begin van de lijst, brengt ons 2 Petr.2:14 in gedachten: "Hebbende de ogen vol overspel, en die niet ophouden van zondigen". Zij die in deze zonde volharden, dienen zich Gods waarschuwing te herinneren in Hebr.13:4: "Het huwelijk zij eerlijk onder allen [d.i., volstrekt eerlijk], en het bed onbevlekt: MAAR HOEREERDERS EN OVERSPELERS ZAL GOD OORDELEN." Ook "Gierigheid" of hebzucht heeft de gehele beschaafde wereld in beslag. Met een toegenomen overvloed van alle mogelijke materi כle welvaart, schijnt het dat ieder meer wil hebben. Dit heeft ook de Kerk te pakken, want velen leven in overvloed terwijl de zaak van Christus lijdende is. "Oorblazers" en "achterklappers", of roddellaars en lasteraars zijn er ook in onze dagen overvloedig, roekeloos reputaties, gezinnen en huizen vernietigend. "Haters van God" en "vinders van kwade dingen". Vergelijk die met V.32 en let op de zin van de verdediging. "Ongehoorzaam aan de ouders." Wie heeft eraan gedacht dat deze zonde, in onze dagen als licht [minder erg] beschouwd, staat in de rij met hoererij, moord, haters van God, etc.? Ach, maar ongehoorzaamheid aan de ouders is een ernstige zonde in Gods oog, aantonend het algemeen gebrek aan respect voor leeftijd en ervaring. En het is temeer kwaad, omdat het zo dikwijls het falen van de ouders laat zien om "een kind op te voeden voor de weg die het behoort te gaan". Betekenisvol staat ongehoorzaamheid aan de ouders in de lijst van ondeugden die kenmerkend zijn voor het aflopen van de bedeling van Gods genade (2 Tim.3:2). Hoe belangrijk is het dan voor Christenouders om hun kinderen te leren gehoorzaam te zijn, en voor Christelijke jongemensen de goddelijke vermaning te bewaren: "Kinderen, gehoorzaam uw ouders" (Eph.6:1; Col.3:20). "Zonder natuurlijke liefde." Treurige woorden! Toch zien we deze karakteristiek om ons heen zich verspreiden, als mannen hun door God aangewezen verantwoordelijkheden in het gezin, en vrouwen, die staan voor medegevoel en "natuurlijke liefde", instemmen met de roep om "gelijke rechten" als de mannen. En de hele verbijsterende rij sluit met de beschuldiging: "Dewelken, daar zij het recht Gods weten, [namelijk, dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn) niet alleen dezelve doen, maar ook mede een welgevallen hebben in degenen, die ze doen (V.32). Inderdaad dwazen! Zij weten in hun harten dat God hen zal richten. Zij hebben de tegenwoordige gevolgen van slecht gedrag gezien, en weten dat God zal het niet toelaten. Toch zijn zij in grote diepten van immoraliteit gezonken, doordat zij niet alleen zulke zonden doen, maar er een genoegen in s

Page 25: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

25 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K III ROM.2:1 - 3:20 JODEN EN HEIDENEN SCHULDIG VERKLAARD VOOR GOD ZEDEMEESTERS NIET MINDER SCHULDIG "Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij ook zijt, die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. "En wij weten, dat het oordeel van God naar waarheid is over hen die zulke dingen doen. "En denkt gij dit, o mens, die hen oordeelt die zulke dingen doen, en ze zelf doet, dat gij het oordeel van God zult ontvluchten? "Of veracht gij de rijkdom van Zijn goeder-tierenheid en verdraagzaamheid en lank-moedigheid, zonder te weten dat de goeder-tierenheid van God u tot bekering leidt? "Maar naar uw hardheid en onbekeerlijk hart, vergadert gij voor uzelf toorn als een schat, in de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God" - Rom.2:1-5 God dringt hier steeds dieper door in het zondig hart van de mens. De ongeredden willen hun zondige toestand niet onder ogen zien, maar als zij het deden zouden zij beter af zijn. Als iemand de eerste verschijnselen van kanker heeft

Page 26: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

26 – WWW.BIJBEL.NL

en de dokter probeert hem te bemoedigen door het te ontkennen, zal zo iemand aan zijn ziekte sterven. Een wijze en goede arts zal zeggen, "U hebt kanker, en het zal het beste zijn om zonder dralen hier iets aan te doen." Zo legt de trouwe God onze zondige toestand bloot, maar alleen opdat Hij ons ervan zal kunnen verlossen. Hier komen de meeste filosofen in conflict met de Bijbel. De meeste filosofi כn verwerpen of ontkennen de zondige natuur van de mens. Zij gaan er van uit, dat de mens van oorsprong goed is, terwijl het Woord van God en eerlijke waarneming getuigt dat de mens van nature slecht is. Daarom bieden filosofi כn geen redding van zonde en haar straf. Alleen het evangelie van Gods genade doet dit. Hoe werden de heidenen wat zij vandaag nog steeds zijn: afgodendienaars, bijgelovig, slecht, door vrees gedreven? Zoals we gezien hebben, was dit het gevolg van hun verwerping van God. En het is een direct gevolg van het verlaten van God en Zijn Woord, dat misdaad, occultisme en angst in de Christelijk beschaafde wereld zo zeer zijn toegenomen. Het was een halve eeuw geleden moeilijk te geloven, dat onze jongemensen zouden dansen op de wilde exotische "muziek" van de heidenlanden, of dat in onze hedendaagse supermarkten minderwaardige en dubieuze lectuur wordt verkocht en producten van heidense "kunst". Wanneer we ons afvragen waarom de lieflijke melodi כn van vroeger jaren plaats gemaakt hebben voor het schreeuwende geluid en gestamp van onze jukeboxes; wanneer we zien hoe hoe de werkelijk mooie schilderijen van vroegere jaren over het algemeen worden vervangen door groteske onzin; waarom wij op zoveel manieren worden omgeturnd naar het heidendom, zouden we Rom.1 moeten lezen, en vaststellen dat het komt door toegenomen verwerping van God en Zijn Woord. Rom.1 zegt niet dat de heidenen arme ongelukkige mensen zijn, die verlangen naar verbeterde omstandigheden. Er staat dat "zij niet te verontschuldigen zijn". En het Westen verandert niet in heidendom omdat we ongelukkig zijn - we zijn gezegend boven vele volkeren - maar omdat we steeds meer Zijn Woord en wil verachten. En als we doorgaan met Hem en Zijn Woord gering te schatten, zoals de heidenwereld, zullen ook wij "niet te verontschuldigen" zijn. Nu handelt de apostel door inspiratie in hoofdstuk 2 af met de eigengerechtigde zedemeester die neerkijkt op diegenen die in openlijke zonde leven, en zeggen, "Wat een schande!" In de dagen van zowel als in onze dagen, waren er velen die deugd predikten maar zelf niet deugden. Moreel en geraffineerd zijn zulke mensen geneigd te vergeten, dat God het hart met al zijn wanhopige ondeugd aanziet. Hij ziet eveneens ons "zitten" en "opstaan", en weet wat wij in het verborgen doen. En Hij "Die het hart kent", zegt, "Gij die oordeelt, doet dezelfde dingen" (V.1). Hij weet dat heel wat kritiek slechts een bedekking is van een schuldig geweten. Let wel, Hij zegt hier niet, "Gij doet dingen die zowel goed als slecht zijn. Hij zegt, "Gij die oordeelt doet dezelfde dingen." Hoe hoogmoedig is toch de mens om bij anderen dezelfde dingen te veroordelen die hij zelf ook doet! "Maar wij weten", zegt de apostel, "dat het oordeel van God naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen" (V.2), en de zekerste weg om onszelf te oordelen is door anderen te oordelen, die zonde doen waaraan wijzelf schuldig staan. U mag trachten uw zonden te verbergen door op die van uw buurman te wijzen, maar, "Denkt gij dit , o mens, die oordeelt degenen, die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods kunt onvlieden? "Of veracht gij de rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?" (V.3,4). Helaas laat de eigengerechtigde zedenmeester, door God gezegend in datgene, dat hij beschermd werd voor werkelijk grote openlijke zonden, na om God te danken en zich te bekeren van de zonden die zijn hart vervullen. Integendeel verbergt hij liever zijn schuld door op een afstand te blijven en anderen te kritiseren. Maar God kent ons beter dan onze vrienden ons kennen. Daarom doorzoekt Zijn Woord ons zo grondig: "Want het Woord van God is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der gewrichten, en van het merg, en is een oordelaar van de gedachten en van de overleggingen van het hart. "En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem, met Wie wij te doen hebben" (Hebr.4:12,13). Zo zegt dan ook de apostel van de zedenmeester, "Gij dient God te danken voor Zijn barmhartigheid en van uw zonden te bekeren, "Maar naar uw hardheid en onbekeerlijk hart, vergadert gij voor uzelf toorn als een schat, in de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God" (V.5).

Page 27: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

27 – WWW.BIJBEL.NL

Zo herinnert Hij de Heer "Beterweter dan Anderen" eraan dat "de goedertierenheid van God" ons tot bekering leidt, en dat eigengerechtige zedenmeesters hun harten "verharden" en "onberouwelijk" blijvend slechts toorn ophopen tegen zichzelf in "de dag van de toorn". GOD ZIET NIET DE PERSOON AAN "Die een ieder vergelden zal naar zijn werken: "Hun, die met volharding in goeddoen, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven, "maar hun, die twistziek zijn, en die de waarheid ongehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en toorn vergolden worden. "Verdrukking en benauwdheid over elke ziel van een mens die het kwade werkt, eerst van de Jood, en ook van de Griek, "maar heerlijkheid en eer en vrede voor een ieder die het goede werkt, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek. "Want er is geen aanneming des persoons bij God." - Rom.2:6-11 Ons wordt in de Brieven van Paulus voortdurend redding geleerd, uit genade, door geloof, los van werken. Is dan deze ene passage in tegenspraak met de rest? Spreekt de apostel hier zichzelf tegen? Nee, want voordat hij Gods plan tot redding door genade uitlegt, moet hij eerst het grondprincipe van goddelijk recht aantonen, want God doet alleen wat recht is. God zal het goede met eeuwig leven belonen - als er zijn die werkelijk goed zijn. Dat er niemand is die recht heeft op deze beloning, verandert niets aan het grondprincipe. Laat de apostel ons de lessen in de juiste volgorde leren. Hier zegt hij eenvoudig: "God is recht; Hij zal het goede belonen en het kwade straffen." Dan, later gaat hij voort met te zeggen: "Er is niemand rechtvaardig...er is niemand die goed doet..." (3:10-12). De apostel doet hier in Rom.2 precies hetzelfde wat de auteur deed op Zondagmorgen met een klas jongens in een "modernistische" kerk. Wij vroegen aan de jongens: "Hoe gaan we naar de hemel?" "Doe goed!" antwoordden zij in koor. "Dat is waar," zeiden we, en toen: "Zijn jullie goed geweest?" "Ja," antwoordden zij allen. "Altijd? voegen we. Toen aarzelden ze. Een jongen aankijkend, vroegen we, "Heb jij weleens een leugen verteld?" Hoofdknikkend gaf hij te kennen dat hij dat had gedaan. Toen vroegen we een ander. "Heb jij weleens iets gestolen?" "Oh nee!" zei hij heel onschuldig, maar nauwelijks waren de woorden uit zijn mond of enige anderen herinnerden hem eraan dat hij nog de vorige dag op heterdaad betrapt was met de buks van Joe"! Dat gaf de opening tot de boodschap van redding door genade. Zo ook brengt Paulus ten eerste het grondprincipe, dat God het goede beloont en het kwade bestraft. Daarna toont hij aan dat er geen enkel oprecht, voortdurend goed mens op het aardoppervlak is, en dat wij daarom een Redder nodig hebben. Als hij dit aantoont, gaat hij voort om een boodschap van redding aan te bieden, waarin zowel rechtvaardigheid en de liefde van God heerlijk worden geopenbaard. Zo handelde onze Here met de rijke jonge overste (Luk.18:18-23). De overste had gevraagd, "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te be כrven?" en onze Here, daarbij hem een belangrijke les lerend, antwoordde: "Waarom noemt gij Mij goed? niemand is goed dan ֹ en, namelijk God. Gij weet de geboden..." [d.i., hij wist wat hij behoorde te doen om eeuwig leven te be כrven]. Wat hij wellicht niet wist, was dat er nu een hogere standaard was dan de Tien Geboden. Dus toen hij zei "Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jeugd af", voegde de Here eenvoudig de hogere eis toe om het koninkrijk in te gaan. "Nog ייn ding ontbreekt u", zei Hij, "verkoop alles wat gij hebt en deel het onder de armen..." Dit zou de manier van leven worden onder de toekomstige regering van Christus. Onze Here toonde de rijke jonge overste dat hij [zoals hij reeds in zijn hart wist] de wet had overtreden en dat, door vast te houden aan zijn rijkdom terwijl anderen armoede leden, hij zelfs niet goed genoeg was om het geprofeteerde koninkrijk op aarde in te gaan! Hij had een Redder nodig. In vers 9,10 zien we dat Jood en heiden onderworpen zijn aan Gods gerechte oordeel voor wat betreft hun werken, "Want er is geen aanneming des persoons bij God" (V.11). Toch, voorzover het zowel straf als beloning betreft, voegt Hij de woorden toe: "eerst voor de Jood, en ook voor de Griek [heiden]". Waarom? Simpel omdat de Jood, die een

Page 28: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

28 – WWW.BIJBEL.NL

groot geestelijk voordeel heeft boven de heiden, daarvoor meer verantwoordelijk was. De inkomsten bestemd voor de koningen van Israel en Juda maakten hen ontzettend rijk, met het oog daarop, dat zij rechtvaardig zouden regeren; dat er geen gevaar zou bestaan dat zij zouden worden omgekocht of geintimideerd. Zij waren altijd rijker dan een van hun onderdanen, zodat zij nooit "de personen behoefden aan te zien". Zij waren altijd aanzienlijker. Hoe gezegend dan om te bedenken dat God oneindig hoger is dan de grootste der mensen, en geen respect behoeft te hebben voor personen, en dit ook nooit zal hebben. Zijn absolute gerechtigheid is de basis van ons volledige vertrouwen in Hem. Als Hij iemand de hemel in zou "smokkelen" zonder juist gehandeld te hebben met zijn zonden, zouden allen in de hemel mogen uitroepen, "Wat! Jij hier? Hoe kan dat?" Maar God neemt ieder mens voor de rechterstoel teneinde hem schuldig te verklaren. Dan buigt Hij neer vanuit Zijn positie om Zelf de schuld voor de zonde te betalen, en als deze betaling in geloof in ontvangst wordt genomen, wordt de zondaar rechtvaardig verklaard! (Zie Rom.3:25,26). JOOD EN HEIDEN SAMEN ONDER HET OORDEEL GODS "Want zovelen die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden. "[Want de hoorders van de wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden. "Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen die van de wet zijn, dan zijn dezen die de wet niet hebben, zichzelf tot een wet; "die tonen dat het werk van de wet geschreven is in hun harten, terwijl hun geweten meegetuigt en de gedachten onder elkaar hen beschuldigen of ook verontschuldigen] "op de dag wanneer God de verborgen dingen van de mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn evangelie." - Rom.2:12-16 Waarom zegt de apostel dat zij die gezondigd hebben zonder de wet verloren zullen gaan, terwijl zij die gezondigd hebben onder de wet geoordeeld zullen worden? Ten eerste dient te worden opgemerkt, dat geheel los van de wet, zonde doodt.Wij zien dit aan alle kanten in de natuurlijke sfeer. Jaloezie, haat, ondeugd, losbandig leven etc, bederven het menselijk lichaam en vernietigen het. "Zonde, wanneer zij voltooid is, brengt voort de dood" geheel los van de wet. Maar de zonde vernietigt niet alleen het lichaam; zij vernietigt eveneens de ziel. Het kan niet worden ontkend, dat God alle mensen zal oordelen, want V.16, Hand.17:31 en andere passages verklaren duidelijk dat Hij dit zal doen. Het onderwerp hier is het hebben of niet hebben van de wet van Mozes, en de apostel laat zien, dat zelfs zonder de wet, de heiden verloren zou gaan, en dan gaat hij voort met te verklaren op welke grond zij zullen worden geoordeeld. Zij die dan gezondigd hebben zonder de wet zullen verloren gaan, maar niet omdat zij de wet verachtten of afwezen, want de wet was niet aan hen gegeven. Maar zij, die die "binnen", of onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden. Zo lezen we dus, "want er is geen aanneming des persoons bij God, want zovelen die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden" (V.11,12) EEN LOGISCH ARGUMENT En nu voegt hij een tussenzin in: Vers 13-15. Hierin verklaart hij waarom Joden en heidenen, los van Gods genade in Christus, samen veroordeeld voor God staan. Wat de wet betreft, zegt hij, de wet is van geen nut als degenen waarvoor zij bestemd is, haar niet gehoorzamen. In Joh.8 lezen we over de vrouw, betrapt bij overspel. Zij was een Jodin en bezat de wet, maar dat hielp haar niet. Eerder waren de schriftgeleerden en Farizee כn er op uit om haar naar de wet te stenigen. Haar voordeel als iemand die de goddelijke openbaring bezit bleek nu een nadeel te zijn, "want, niet de hoorders van de wet zijn recht voor God, maar de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden" (Rom.2:13). Let op, dat de apostel niet zegt, dat iedereen de wet kan gehoorzamen; hij stelt eenvoudig wat gebeuren gaat als hij het zou doen. Hij redeneert eerder logisch, dan dat hij voorzegt wat er gebeurt met hen die de wet gehoorzamen dan wel ongehoorzaam zijn.

Page 29: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

29 – WWW.BIJBEL.NL

De heidenen weten, geheel los van de wet, dat het verkeerd is te liegen, te stelen, te doden, en overspel te bedrijven. Weinigen van hen hebben ooit van Mozes en de wet gehoord, en toch hebben zij hun eigen morele regels, hoe primitief ook. Hoe weten zij dan dat deze dingen moreel fout zijn? Het antwoord is dat God hen aanvankelijk schiep met deze kennis, want Hij is heilig en rechtvaardig. Ten tweede kwam bij de zondeval, geweten, een gevoel van schuld wegens zonde, in werking. Hier wordt indirect in V.15 naar verwezen, waar de apostel stelt, dat "zij tonen dat het werk der wet in hun harten is geschreven". Let wel: hij zegt niet dat de wet in hun harten geschreven is (Cf.Jer.31:31-33), maar dat "het werk der wet" in hun harten is geschreven. Wat is dan het werk van de wet? Om te veroordelen! "Want door de wet is de kennis van zonde" (Rom.3:20). "De wet bewerkt toorn" (4:15). Haar bediening is, "de bediening der veroordeling" (2 Cor.3:9). Zo toonden de heidenen die niet de wet hadden, "het werk der wet, geschreven in hun harten". Zij wisten, los van de wet, dat hun stelen, liegen, moorden en immoraliteit verkeerd was, "hun gewetens mede getuigende, en hun gedachten onder elkaar hen beschuldigend of ook verontschuldigend" (V.15). Let wel: niet "feliciterend", maar eerder "beschuldigend" of anders "verontschuldigend". Beide begrippen duiden op schuld, die de zondaar er toe brengt zich te beschuldigen of te verontschuldigen. DE GERECHTIGHEID VAN HET KOMENDE OORDEEL Laten we nu de twee verzen die voorafgaan en die volgen op de tussenzin, samenbrengen: "Want zovelen die zonder [de] wet gezondigd hebben, zullen ook zonder [de] wet verloren gaan; en zovelen die onde de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden" "op de dag wanneer God de verborgen dingen van de mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie" (V.12,16). Drie belangrijke feiten worden in Vers 16 benadrukt: 1.God zal de verborgenheden van de mens oordelen. 2.Hij zal dit doen door Jezus Christus; Christus zal de werkelijke Rechter zijn. 3.Hij zal dit doen naar het Evangelie zoals dit aan Paulus is opgedragen. GOD ZAL DE VERBORGENHEDEN VAN DE MENS OORDELEN Ongeredde mensen proberen liever hun zonden - ja, voor God - te verbergen, dan deze voor God te belijden en Christus als hun Redder te vertrouwen. Maar Hij ziet hun harten, en als zij doorgaan met hun afwijzing van Christus, zullen al hun zonden aan het licht gebracht worden op de dag des oordeels. Op de troon zal een Rechter zitten met "ogen als vuurvlammen", voor Wie geen geheim verborgen zal blijven. "En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem, met Wie wij te doen hebben" (Hebr.4:13)."Want God zal ieder werk in het gericht brengen,...hetzij goed, of hetzij kwaad" (Pred.12:14). GOD ZAL DE VERBORGENHEDEN VAN DE MENS OORDELEN DOOR JEZUS CHRISTUS Vers 16 is ook wel vertaald als lerend dat het gericht van de ongeredden door Jezus Christus, een deel zou zijn van het evangelie van Paulus, maar dat is onjuist. Waarom zou de apostel dit feit bedoelen als deel van zijn evangelie, als het reeds lang tevoren was bekendgemaakt? Toen onze Here onder de Zijnen op aarde diende, zei Hij: "Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel aan de Zoon gegeven" (Joh.5:22). "En heeft Hem macht gegeven, ook gericht te houden, omdat Hij 's mensen Zoon is" (Joh.5:27). In Athene wees Paulus erop dat God Christus in deze positie had verordend voor Zijn opstanding uit de dood - ongetwijfeld lang tevoren: "Omdat Hij een dag gesteld heeft, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen, door een Man Die Hij daartoe bestemd heeft, waarvan Hij aan allen zekerheid heeft gegeven, daar Hij Hem uit de doden opgewekt heeft"

Page 30: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

30 – WWW.BIJBEL.NL

(Hand.17:31). Zo is dus de waarheid dat Christus de Rechter van allen zou zijn, niet een deel van de speciale boodschap van Paulus. GOD ZAL DE VERBORGENHEDEN DER MENSEN OORDELEN NAAR HET AANPAULUS OPGEDRAGEN EVANGELIE Maar, zou iemand kunnen vragen, hoe kan het juist zijn om mensen uit vroegere tijden op grond van een boodschap te oordelen die zij nimmer hebben vernomen? Als het waar is dat het evangelie van Paulus werd "verborgen gehouden sedert het begin van de wereld" (Rom.16:25), totdat het door de verheerlijkte Here bekend gemaakt werd, hoe kan het dan juist zijn dat mensen van alle tijden veroordeeld worden naar zijn evangelie? Het antwoord luidt, dat we juist in de Paulinische openbaring het "geheimenis van het evangelie" hebben (Eph.6:19), d.i., het geheim van al Gods goede nieuws, de eeuwen door. We weten bijvoorbeeld uit Hebr.10:4, dat "het niet mogelijk is dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt". Toch vereiste God van zowel Kain als Abel het offeren van een bloedoffer om door Hem te worden aangenomen. Hoe werd dan Abel gered? God heeft ons het antwoord gegeven in de brieven van Paulus. Slechts door middel van Abels offer verkreeg hij redding, want eigenlijk was het uit genade door geloof. Abel werd gerechtvaardigd omdat hij God nam op Zijn woord en tot Hem kwam op de wijze die Hij had voorgeschreven. Dit is de "gehoorzaamheid des geloofs". "Door het geloof heeft Abel een meerder offerande aan God geofferd dan Kain, waardoor hij getuigenis verkregen heeft, dat hij rechtvaardig was, daar God over zijn gave getuigenis gaf; en door het geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is" (Hebr.11:4). Maar hoe kon God offers voor de zonde vereisen, die op zichzelf geen waarde tot redding hadden, en mensen aannemen wegens het offeren ervan? Het antwoord is, dat Christus zou sterven voor de zonde, en dat op grond daarvan, God rechtens hen kon aannemen, die Hem op de door Hem voorgeschreven wijze benaderden. Het was door de dood van onze Here, dat God rechtvaardig en onvoorwaardelijk iedereen redding kon aanbieden, hoewel dit niet eerder werd aangetoond, dan na Paulus. Omdat nu het glorieuze geheim van Gods goede nieuws is bekend gemaakt, kunnen er geen religieuse of andere sacramentele werken tot redding meer worden vereist. In feite zijn werken tot redding nu verboden. Redding is nu "voor hem die NIET werkt, MAAR gelooft" (Rom.4:5). Deswege verklaart de apostel: "MAAR NU is, zonder de wet, de rechtvaardigheid Gods geopenbaard" (Rom.3:21). Daarom verklaart hij van Christus: "Die God gesteld heeft tot een verzoening [voldoening] door het geloof in Zijn bloed; tot betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving van de zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods. "tot betoning van Zijn rechtvaardigheid IN DEZE TEGEN-WOORDIGE TIJD; opdat Hij rechtvaardig is, en hem rechtvaardigt die uit het geloof in Jezus is (Rom.3:25,26)." Er is overvloedig bewijs in de Schrift dat, zoals reeds gezegd, de ongeredden ten gerichte zullen verschijnen voor de Grote Witte Troon. Wanneer zij worden veroordeeld, zal dit niet alleen zijn omdat zij zondaars waren. Immers de Rechter op de troon zal Hij zijn, Die stierf voor zondaars! Wanneer bijvoorbeeld alleen maar leraren van de Moza ןsche bedeling voor die troon zouden verschijnen, zouden zij niet worden veroordeeld wegens onvolmaaktheden in de offeranden die zij offerden of toepassingen in de Moza ןsche wet die zij nalieten te onderhouden. Zeker niet! Hun "geoordeeld worden door de wet" zal zijn op grond van factoren die veel dieper gaan. Zij zullen worden geoordeeld omdat hun offeranden en vrome werken niet gebracht waren in geloof, maar eerder daden waren van zelf-gerechtigheid en opstand tegen die God, die zij belijden te geloven. Zo zullen de werken waarvoor de mensen op die dag geoordeeld worden, eigenlijk de vrucht zijn, of ook het bewijs, van hun ongeloof, door "goede werken" of verkeerde werken.

Page 31: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

31 – WWW.BIJBEL.NL

Veronderstel dat God op die dag diegenen zou oordelen die "onder de wet" gezondigd hebben, alleen maar wegens het breken van de wet. Hoe zit het dan met David? Overtrad hij niet de wet door beiden, overspel en moord? En hoe dan met de eigengerechtigde Farizee כn, die zich beroemden in hun handhaving van de wet, terwijl zij die aan alle kanten overtraden? Inderdaad heeft niemand ooit de wet volmaakt gehoorzaamd, dan alleen onze Here Jezus Christus. Zo is dan de enige zin waarin de wet in het gericht zal komen van de ongeredde die gedurende de Moza ןsche bedeling leefde, dat 's mensen antwoord op de geopenbaarde wil van God altijd het bewijs van zijn geloof of het ontbreken daarvan zal zijn. Dit is een belangrijk element van de aan Paulus opgedragen openbaring, en dat is wat hij in Rom.2:11-16 leert. Zo zal het gericht van de Grote Witte Troon worden voorgezeten door Hem, Die voor onze zonden stierf, en zal zich voltrekken op grond van het goede nieuws, verkondigd door Paulus, dat door de dood van Christus voor de zonde, redding is, en altijd zijn zal, uitsluitend door genade, door geloof; dat nimmer, in geen enkele eeuw, iemands redding werd afgewezen, die God op Zijn Woord heeft genomen, en Hem door geloof benaderde op de wijze die Hij heeft voorgeschreven. Alleen de ongeredde zal worden geoordeeld voor de Grote Witte Troon. Dit zal later in dit boek worden besproken. DE JOOD EN DE WET VAN MOZES "Zie, gij wordt een Jood genoemd en rust op de wet en roemt op God, "en gij weet Zijn wil en beproeft de dingen die daarvan verschillen, daar gij onderwezen zijt uit de wet. "En gij vertrouwt van uzelf een leidsman van blinden te zijn, een licht voor hen die in duisternis zijn, "een opvoeder van onwijzen en een leermeester van onwetenden, daar gij in de wet de gedaante van de kennis en de waarheid hebt. "Die dan een ander leert, leert gij uzelf niet? Die predikt dat men nietstelen zal, steelt gij? "Die zegt dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, berooft gij het heilige? "Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding van de wet? "Want om u wordt de Naam van God onder de heidenen gelasterd, zoals geschreven is. "Want de besnijdenis is wel nuttig indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder van de wet zijt, dan is uw besnijdenis tot onbesnedenheid geworden. "Indien dan de onbesnedene de rechten van de wet bewaart, zal niet zijn onbesnedenheid tot een besnijdenis gerekend worden? "En zal de van nature onbesnedene, als hij de wet volbrengt, niet u oordelen die met de letter en besnijdenis een overtreder van de wet zijt? "Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is. "Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnij-denis van het hart, in de geest, niet in de letter, is de besnijdenis; zijn lof is niet uit de mensen, maar uit God." - Rom.2:17-29 DE JOOD VEROORDEELD DOOR DE WET Het is verbazend dat Paulus, voordat Gods wonderbaar plan tot redding in zijn Brief aan de Romeinen wordt gepresenteerd, het grootste gedeelte van drie hoofdstukken gebruikt om de mensen aan te tonen, dat zij zondaars zijn en een Redder nodig hebben. Men zou denken dat hij dit eenvoudig in een paar verzen kon zeggen, want wat is er duidelijker dan de zondige, gevallen toestand waarin de mensheid zich bevindt? Lees de kranten, luister naar de nieuwsuitzendingen; allen hebben zij te doen met zonde. En alle klassen zijn erbij betrokken; de rijken, de armen; de ontwikkelden, de ongeletterden; de religieuzen, de Godlozen - allen bewijzen iedere dag zondaars te zijn. Maar dat is nu juist de trots van het menselijk hart, dat een mens om zich heen kan zien dat de gehele wereld bevlekt is met zonde, en toch zichzelf niet ziet als een zondaar! Hij zal ontkennen een zondaar te zijn, zichzelf verontschuldigen, zichzelf rechtvaardigen, somtijds zichzelf gelukkig achtend, zijn ogen sluitend voor zijn eigen noodlottige positie en zijn wanhopige behoefte aan een Redder. De hele wereld is vergeven van zonde - maar hij niet! Zo schrijft dan Paulus, door de Geest, een heel hoofdstuk en delen van twee andere, om de mens te bewijzen, dat zij zondaars zijn, en gered moeten zijn van haar staf of omkomen. In 1:18-32 behandelt hij de onontwikkelde heiden, die openlijk in grote slechtheid zwelgt. In 2:1-16 bewijst hij dat de heidense zedemeesters, de gecultiveerde Grieken, net zo zondig en schuldig zijn. Maar er is nog een ander soort menselijkheid die zichzelf plaatsen - zoals God hen geplaatst heeft - in een heel andere categorie: de Joden, het uitverkoren zaad van Abraham. Paulus handelt met hen in 2:17-3:8.

Page 32: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

32 – WWW.BIJBEL.NL

Met de uitdrukking Jood verwijzen we naar alle kinderen van Israel, want omdat de term alleen slaat op degenen van de stam van Juda, of van Juda en Benjamin enige tijd na de verbanning van de tien stammen, begon het weer te duiden op alle twaalf stammen, na de terugkeer uit Assyri כ en de Babylonische ballingschappen (Zie Hand.2:5 cf.2:22,36; 26:7; Rom.3:1,2). Zo werd Gods oude volk bekend als het ras der Hebree כn, Israelieten door nationaliteit, en Joden door religie. De Jood voelt zich terecht - en nog steeds - bevoorrecht door God boven alle mensen, omdat God hem de wet schonk, de geschreven openbaring van Zijn wil. Zo handelt de apostel hier met de Jood, niet om hem uit te zonderen als erger dan anderen, maar om hem aan te tonen dat hij een levende demonstratie is van het feit dat allen zondaars zijn en gered moeten worden. Onze Here had dit feit reeds aangetoond in Zijn gesprek met de Farizee כr Nicodemus. In Joh.2:24,25 lezen we, dat Jezus "Zichzelf niet toevertrouwde" aan de velen die bijgelovig waren vanwege de wonderen die Hij deed. De passage luidt: "Hij kende hen allen, en omdat Hij niet nodig had dat iemand van de mens getuigde, want Hijzelf wist wat in de mens was." En dan vervolgt Hoofdstuk 3 met de woorden: "En er was een mens..." Hier selecteert God het hoogst ontwikkeld mensentype: welopgevoed, gecultiveerd, verfijnd, volstrekt ernstig, vroom toegewijd - een Farizee כr, een overste der Joden. Als hij tot Jezus komt in de nacht erkent Nicodemus Hem openlijk als "een leraar van God gekomen", maar Jezus verloor geen tijd, en wijst er op dat de eerbiedwaardige Farizee כr van node had "wederom geboren" te worden. Alleen de waarheid te kennen betekent niet dat men eeuwig leven heeft; Nicodemus moest "uit de Geest geboren" worden. Omdat onze Here echter sprak met Nicodemus vanuit het standpunt van de noodzaak tot een nieuw andersoortig leven; de apostel speekt hier echter over de veroordeling van de Jood onder de zonde en zijn noodzaak tot rechtvaardiging. De tact en de genade van de apostel zijn hier te zien in zijn benadering van de zaak. Hij zegt, "Zie, gij wordt een Jood genoemd..." Hij had kunnen zeggen, "Gij noemt uzelf een Jood", maar als een van hun stamgenoten kon hij hun diepe gevoelens waarderen als Gods uitverkoren volk. Hij kon gezegd hebben, "Gij leert anderen, maar gij leert niet uzelf", en "Gij spreekt dat een mens niet moet stelen, maar gij steelt", etc., maar in ieder geval vraagt hij liever, "Doet gij? Leert gij uzelf niet, steelt gij, doet gij overspel, rooft gij het heilige, onteert gij God door de overtreding van de wet?" Eerst na deze tactvolle manier van vraagstelling aan hen gaat hij verder met het aanhalen van de Schriften over het onderwerp, en zegt: "Want om u wordt de Naam van God onder de heidenen gelasterd, zoals geschreven is" (V.24). Wellicht is de lezer de terugkeer van woorden als, rusten, roemen, kennen, beproeven, onderrichten, vertrouwen, een leidsman, een licht, een opvoeder, een leermeester, gedaante hebben, etc. in deze passage opgevallen. Maar ייn belangrijk woord is gewetensvol afwezig in deze cataloog van Joodse deugden: het woord "doen". Wat voor goed is er in rusten op de wet, en te roemen in, te beproeven, te leren, te prediken etc. wanneer men niet gehoorzaamt en doet wat zij zegt? Zo geven de Joden door hun ongehoorzaamheid aan de wet van Mozes aanleiding [hoewel niet direct oorzaak], dat de heidenen de Naam van God lasteren. Dit doet de Kerk vandaag niet minder, want de Kerk is zo ver van de aan Paulus opgedragen boodschap voor ons afgeweken, dat zij, verward en verdeeld, de wereld aanleiding geeft de Naam van God te lasteren. BESNIJDENIS EN DE WET In de rest van Hoofdstuk 2 spreekt de apostel over de Joden en de besnijdenis, om zijn stamgenoten naar het vlees op een andere wijze aan te tonen dat zij zondaars zijn en een Redder nodig hebben. Besnijdenis was het teken van het verbond dat God maakte met Abraham, de rite die Israel afscheidde van de slechte en losbandige heidenen. Het sprak van afscheiding naar God toe en de dood voor het vlees en haar begeerten. Onder Mozes werd dit tot een deel van de wet. Dit is het waarom besnijdenis en de wet zo dikwijls samen worden genoemd (b.v., Hand.15:1,5; Gal.5:3). Daarom zegt de apostel: "Want de besnijdenis is wel nuttig indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder van de wet zijt, dan is uw besnijdenis tot onbesnedenheid geworden" (V.25). Dit is vanzelfsprekend, en het verklaart waarom Paulus aan de Galaten, die verleid werden om aan deze religieuze

Page 33: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

33 – WWW.BIJBEL.NL

rite deel te hebben, schreef: "Ik betuig weer een ieder mens die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is om de hele wet te doen" (Gal.5:3). Wat goed is er in, om een teken te hebben, zonder dat wat het betekent te onderschrijven? Het is zeker dat alleen het bezit van de wet, of alleen het ondergaan van besnijdenis niet betekende dat iemand in de gunst van God kwam. In tegendeel: "...indien dan de onbesnedene de rechten van de wet bewaart, zal niet zijn onbesnedenheid tot een besnijdenis gerekend worden? (V.26). Er waren natuurlijk geen heidenen die de wet volkomen hielden, maar sommigen namen deze aan als Gods geopenbaarde wil, en probeerden ernstig deze te gehoorzamen. Dit redde hen niet, maar het plaatste hen in een positie waarin God Zichzelf verder aan hen kon openbaren. We hebben hiervan een voorbeeld in het geval van Cornelius, de hoofdman. In Hand.10:34,35 zegt Petrus tot Cornelius en zijn huisgenoten: "Ik verneem in waarheid, dat bij God geen aanneming des persoons is. Maar in elk volk, is wie Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam." Petrus bedoelde niet dat zij gered werden, want Hand.11:14 geeft duidelijk aan, dat Petrus tot hen gezonden was om hun te vertellen hoe gered te worden. Wat hij bedoelde was, dat zulke Godvrezende heidenen God "aangenaam" waren, samen met het uitverkoren volk, de Besnijdenis, omdat zij ernstig trachtten om te doen wat besnijdenis leerde - en degenen van de besnijdenis nalieten te doen. De apostel gaat dan verder: "En zal de van nature onbesnedene, als hij de wet volbrengt, niet u oordelen die met de letter en besnijdenis een overtreder van de wet zijt? "Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is. "Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis van het hart, in de geest, niet in de letter, is de besnijdenis; zijn lof is niet uit de mensen, maar uit God" (V.27-29). Hij bedoelt hier niet dat de heidenen de wet volmaakt konden vervullen, maar dat wanneer de heidenen van harte trachtten de wet te gehoorzamen, zij diegenen veroordeelden die zich beroemden dat zij de wet bezaten, maar nalieten deze ernstig na te komen. God leert hier dus een tweeledige les: (1) De wet kan zondaars niet redden; zij kan hen alleen maar veroordelen (cf.3:19,20). (2) Religieuze riten kunnen niet redden. Uiterlijke toepassing van de rite der besnijdenis kwam niet tegemoet aan de ware bedoeling van de eis. In een woord: Religie kan niet redden. Kain was religieus, maar verloren. Hij bracht een prachtige offerande aan God, maar God wees die af, niet alleen omdat het de verkeerde offerande was, maar zij werd eerder in hoogmoed gebracht, dan in geloof. Er was geen erkenning van zonde of de behoefte aan redding of aan geloof. Milijoenen religieuze mensen zijn vandaag op dezelfde manier verloren, want zij hebben hun vertrouwen in de Kerk gesteld, in hun karakter, in hun goede werken, etc., eerder dan in de Here Jezus Christus als Degene Die "stierf voor onze zonden". De laatste twee verzen van Hoofdstuk 2 brengen de woorden van Paulus in Phil.3:3 te binnen: "Want wij zijn de besnijdenis, wij die God in de Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees vertrouwen." Hieruit volgt niet dat God zijn beloften aan het volk Israel heeft ingetrokken, of dat deze beloften vandaag zijn overgedragen aan de Kerk. Eerder leren deze verzen dat de uiterlijke vorm van religie voor God niet aanvaardbaar is, en dat Hij slechts welbehagen heeft in inwendig werk, het werk van de Heilige Geest. "WELK VOORDEEL HEEFT DAN DE JOOD?" "Wat is dan het voordeel van de Jood? Of wat is het nut van de besnijdenis? "Veel in alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden van God zijn toevertrouwd. "Want wat is het, al zijn sommigen ongelovig geweest? Zal hun ongeloof het geloof van God te niet doen? "Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, zoals geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint, wanneer Gij oordeelt. "Indien nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij dan zeggen? Is God onrechtvaardig, als Hij toorn over ons brengt? [Ik spreek naar de mens.] "Dat zij verre, anders hoe zal God de wereld oordelen? "Want indien de waarheid van God door mijn leugen overvloediger is geworden tot Zijn heerlijkheid, waarom word ik ook nog als een zondaar geoordeeld? "En zeggen wij niet liever [zoals wij gelasterd worden en zoals sommigen beweren dat wij

Page 34: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

34 – WWW.BIJBEL.NL

zeggen]: Laat ons het kwade doen, opdat het goede daaruit voortkomt? Het oordeel over hen is rechtvaardig. - Rom.3:1-8 Nadat de apostel aantoonde dat zonder Christus de Jood zowel als de heiden schuldig voor God staan, stelt hij de volgende vanzelfsprekende vraag: "Wat is dan het voordeel van de Jood? Of wat is het nut van de besnijdenis? (V.1). En hij antwoordt: "Veel in alle manier..." (V.2). De Jood kon inderdaad volhouden dat hij tot het uitverkoren volk behoorde. Paulus zegt van "zijn verwanten naar het vlees": "Zij zijn Israelieten, van hen is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst van God, en de beloften, "van hen zijn de vaderen, en uit hen is wat het vlees betreft Christus, Die is God boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen" (Rom.9:4,5). Maar de apostel gaat voort met te zeggen in Rom.3:2 dat Israel een voorrecht had, hoofdzakelijk "dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd" (V.2). In het algemeen wordt aangehouden, dat Paulus hier doelt op het geschreven Woord van God. Dit is waar, maar dat is maar een deel van de waarheid. Het Hebreeuwse woord wat in de King James Vertaling van de Bijbel wordt weergegeven met "orakels" is het woord d'veer. Het wordt nimmer weergegeven met enig ander woord dan "orakels". Dienovereenkomstig wordt het Griekse woord logion, hoewel het verkleinwoord van logos, of woord, nimmer vertaald met "woord" maar altijd met "orakels". Wat betekent dit woord "orakels" dan in de Schriften? Een Engels of Nederlands woordenboek zal ons niet helpen bij het vinden van de betekenis van Griekse en Hebreeuwse woorden. Ook zullen Griekse legenden of een studie van het orakel van Delphi ons hier niet helpen. Wij moeten de betekenis van het woord ontdekken zoals het in de Bijbel wordt gebruikt. En dat is niet moeilijk, want in de Schrift slaan deze woorden op het geven van de wet, en de dienst [aanbidding] van God. Zo staan in Rom.9:4 "het geven van de wet, en de dienst [aanbidding] van God" voor hetzelfde. Inderdaad wordt in het Oude Testament het woord d'veer uitsluitend gebruikt voor de Heiligste plaats in de tabernakel en in de tempel (1 Kon.6:16; Ps.28:2; e.a.) waar echter het Woord verbleef.In het Nieuwe Testament verschilt het woord logion van logos daarin, dat het eerder dan alleen een woord, een antwoord bevat. De vertalers van de King James Version hebben dit klaarblijkelijk helder gezien. Toen God aan Mozes de wet [Zijn Woord tot Israel] gaf, zei Hij ook: "En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone" (Ex.25:8). Dit heiligdom zou de door God aangewezen plaats zijn waar Zijn volk tot Hem kon naderen door haar priesters. Zo ontving Mozes op de berg Sinai twee dingen van God: de wet - en een blauwdruk voor de tabernakel (Hebr.8:5). Het eerste en voornaamste stuk van het meubilair in deze tabernakel was een kist voor de wet (Zie Ex.25:8-16), en het was vanaf de "genade troon" op deze kist, dat God Zijn volk ontmoette (V.21,22). Wij geloven dan ook dat het woord "orakels" in Rom.3:2 slaat op het Woord en aanbidding van God, Zijn kosteloze gaven uitsluitend aan Israel v ףףr hun verwerping "voor een tijd" (Rom.11:15,25-27). Zo waren dus de orakels van heidense religies - en zijn ook hun tegenwoordige duplikaten - uitsluitend valse afspiegelingen van het ware, want bij deze orakels worden verzoeken gedaan, of inlichtingen en antwoorden gegeven door heidense "godheden". De kostbaarste schatten in de hele wereld, het Woord en de aanbidding van God, zijn nu het uitsluitend bezit van de leden van het Lichaam van Christus. Door "een nieuwe en levende weg" mogen wij nu tot God naderen; wij allen, en altijd wanneer de noodzaak ontstaat. Bovendien naderen wij Hem niet voor een "genadetroon", zoals Israel deed, maar voor de "troon van genade" (Hebr.4:16). Ook is Zijn Woord vergroot geworden en verbreed sedert het in Israels bezit was, in het bijzonder daarin, dat het nu de machtige boodschap bevat, opgedragen door de verheerlijkte Here aan Paulus -"het geheimenis". VOORDEEL VERANDERD IN NADEEL Vers 3 maakt duidelijk, dat ongelovigen geen baat hebben van de wet. Omdat de wet op zich, net als alle Schrift, een grote zegen in zich heeft, krijgt het voordeel van haar bezit een nadeel in geval van ongeloof en zonde. We hebben dit reeds gezien bij het geval van de op overspel betrapte Jodin. Juist de wet die haar in zo'n voordelige positie bracht boven de heidenen, veroordeelde haar nu en vloekt haar. Dit was net zo met de ongelovige maar eigen gerechtigde Jood. Toch, "zal hun ongeloof het geloof van God te niet doen?" (V.3). Zal Hij Zijn Woord niet bestendigen aan degenen die

Page 35: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

35 – WWW.BIJBEL.NL

werkelijk geloven? Wat geschiedt als sommigen Hem benaderen in alleen religieuze formaliteit, maar niet in geloof, zal hun ongeloof enig effect hebben op Zijn getrouwheid? (Zie Num.23:19). "Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, zoals geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint, wanneer Gij oordeelt" [beoordeeld wordt, K.J.V.] (V.4). Deze aanhaling komt natuurlijk van Davids belijdenis in Ps.51:6. Hier gebruikt God het om Zichzelf te rechtvaardigen bij het oordelen, niet alleen van de ongeciviliseerde heiden en de geciviliseerde zedeprekers, maar zelfs van Zijn uitverkoren volk Israel. Welk een les voor hen die in de wet geloven! Tot hen zegt God: "Gij hebt de wet reeds gebroken! Op grond daarvan kan Ik je alleen maar veroordelen". Redding moet zijn uit genade, rechtvaardiging moet gebaseerd zijn op de dood van Christus voor onze zonden. Evenmin is het genoeg om te proberen de wet te houden en op God te zien om vergeving waar wij faalden. Als ik een misdaad bega, zou de rechter mij dan vrijspreken op grond van het feit, dat ik af en toe de wet betracht heb? KAN ZONDE GOD VERHEERLIJKEN? De Alverzoeners komen gevaarlijk dicht bij het verdienen van het oordeel in Vers 5-8, want zij leren openlijk uit Jes.45:7, dat God de schepper van de zonde is. In Joh.4:27-45 verwijzen de opmerkingen in de Concordante [Alverzoening] Vertaling op "de gezegende resultaten wanneer genade toeneemt op de vruchtbare akker van de zonde", en zij gaan verder met te stellen, dat "zonde...indirect essentieel is tot bevrediging van [Gods] liefde. Liefde kan niet worden uitgestort op hen die het verdienen." De Alverzoeners leren dat God de zonde schiep om glorie aan Zichzelf te brengen, maar het feit is eerder dat Hij alles regeert en zonde verkeert tot Zijn eigen glorie; een geheel andere zaak. Het "kwaad" in Jes.45:7 is niet zonde, want het staat niet in tegenstelling met "goed", in dit vers, maar met "vrede". Zo wijst het eerder op moeite en ongeluk dan op zonde. Maar legt God dan niet Zijn liefde op Zijn Zoon? Verdient Hij het dan niet? Als de Alverzoeners gelijk zouden hebben, zou God onrechtvaardig zijn wegens "wraak nemen" (V.5), en de zondaar zou worden gerechtvaardigd als hij klaagde, "Waarom wordt ik niettemin geoordeeld als zondaar?" (V.7). Ook hebben de Alverzoeners geen passend antwoord op de uitdaging, "Laat ons het kwade doen opdat het goede daaruit voortkomt" (V.8). De apostel heeft geen enkel goed woord voor diegenen die "lasterlijk beweren" dat hij deze dingen leert. Eerder snijdt hij hen af met de ernstige berisping: "Het oordeel over hen is rechtvaardig" (V.8). ALLEN ONDER DE ZONDE "Wat dan? Zijn wij uitnemender? Zeker niet, want wij hebben tevoren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn. "Zoals geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet ייn. "Er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt. "Allen zijn zij afgeweken, tesamen zijn zij onnut geworden; er is niemand die goed doet, er is ook niet tot ייn toe. "Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen. "Hun mond is vol van vervloeking en bitterheid. "Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten. "Vernieling en ellende is op hun wegen. " En de weg des vredes hebben zij niet gekend. "Er is geen vreze Gods voor hun ogen. -Rom.3:9-18 Zo wijst de apostel op het feit dat de Jood van nature niet beter is dan de heiden. In Vers 10-18 gebruikt hij de eigen Joodse Geschriften om dit feit nadrukkelijk tot besluit vast te stellen. In Vers 10-12 haalt de apostel vanuit Ps.14, de bekende passage aan die zovelen verkeerd toepassen op de atheist, terwijl zij in werkelijkheid slaat op "de dwaas", die God geen plaats geeft in zijn leven. Wij hebben deze behandeld bij Rom. 1:28. Toen God "nederzag op de mensenkinderen" (Ps.14:2), riep Hij uit: "De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God" (V.1). En toen Hij de aarde doorzocht, als het ware, kon Zijn oordeel slechts zijn:"Er is niemand rechtvaardig, ook niet ייn. Er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt" (Rom.3:10,11).

Page 36: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

36 – WWW.BIJBEL.NL

De mens, in zijn schuldige staat, volgt in dwaasheid Adam, verbergt zich voor God eerder, dan zich naar Hem toe te haasten om vergeving te zoeken. Dan gaat de apostel voort met het aanhalen van een andere Oud Testamentische passage in de verzen 13-18 om 's mensen bedorven toestand te beschrijven. Let op de groei van het kwaad. Het komt uit het hart (cf.Mark.7:21-23), door de keel, de tong en de lippen, totdat de mond vol is met "gevloek en bitterheid" (V.13,14). Dit wordt gevolgd in de verzen 15-18 door een lijst van de zonden die de hele geschiedenis door in de wereld hebben gewoed. IEDERE MOND GESTOPT DE HELE WERELD SCHULDIG VOOR GOD "Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt wordt en de hele wereld voor God verdoemelijk zou zijn" - Rom.3:19 Nadat de apostel de diepe verdorvenheid van de menselijke natuur heeft aangetoond, en de daaruit voortvloeiende algemeenheid van de zonde, gaat hij door om de onmogelijkheid aan te tonen van rechtvaardiging voor God door werken der wet. Allereerst dient te worden opgemerkt, dat de wet niet aan de heidenen werd gegeven, ook citeert Paulus haar niet tegen hen. De wet werd gegeven "aan hen die onder de wet waren", d.i. aan Israel. De apostel benadrukt dit feit, om de Jood te doordringen van de kracht van zijn argument dat, los van Christus, alle mensen, zonder uitzondering, schuldig staan voor God. Het was niet moeilijk om heidenen schuldig te verklaren, maar de Jood was toch speciaal begunstigd door God? Op die wijze toont de apostel de Joodse schuld, door dezelfde wet waarop de Jood zich beroemt. Zo wordt "alle mond gestopt" en de "hele wereld voor God in de schuld" gebracht. Wat zonde en genade betreft, toont God geen partijdigheid voor de Jood (cf.3:9). Hoe kan dan de veroordeling van Israel door de wet "de hele wereld" schuldig voor God maken? Op twee manieren: 1. Omdat aan de mensheid als zodanig, reeds bewezen werd "geen verontschuldiging" (1:20) te hebben, de toegevoegde veroordeling van Israel door de wet bevestigd werd, zodat ontegenzeggelijk allen schuldig zijn voor God. 2. Gods verbond met Israel in Ex.19:5,6 ook de heidenen insloot. De enige wijze waarop in Oud Testamentische tijden een heiden tot God kon naderen, was door Israel (Jes.56:6,7). Als heidenen proselieten werden, werden zij begrepen onder Gods "verbondsvolk" maar, zoals we gezien hebben, konden zij onder dit verbond alleen daadwerkelijk Zijn volk zijn, als zij inderdaad Zijn stem gehoorzaamden en de wet onderhielden (Ex.19:5,6; Rom.2:25). Dit konden Jood noch heiden volmaakt volbrengen, dus stond iedere heiden, ook al werd hij oprecht een proseliet, toch schuldig voor God, want nu zou dezelfde wet die hij betrachtte, hem veroordelen. De erkenning van onze schuld voor God is een van de eerste stappen tot redding. Er is ייn ding waar God, de rechter over allen bij blijft: de zondaar moet ophoude dingen naar voren te brengen tot zijn eigen verdediging. Het is geen zonde die mensen buiten de hemel houdt, het is eerder hun houding en gedrag. God heeft in liefde alle voorzieningen getroffen voor de zonde door Zelf de straf op Zich te nemen, maar Hij heeft geen voorziening voor een eigen-gerechtige houding en gedrag. Soms komt de gedaagde in het gerechtshof in de situatie waar zijn advocaat tot hem moet zeggen: "Het is meer in uw voordeel om schuld te bekennen, en uzelf over te geven aan de barmhartigheid van het gerechtshof". Zo is nu precies onze positie. God kan door alle onechte argumenten tot onze verdediging heenzien. Zij hebben voor Hem geen waarde. Maar als wij onze zonde bekennen en ons verlaten op Zijn barmhartigheid, zal Hij ons genadig vergeven, en ons door Christus rechtvaardigen. Om voor God gerechtvaardigd te worden moeten wij komen zoals Charlotte Elliot kwam: "Zoals ik ben, kom 'k onbereid, Uw bloed alleen is 't waar 'k op pleit" GEEN RECHTVAARDIGING DOOR WERKEN DER WET "Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem, want door de wet is de kennis van

Page 37: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

37 – WWW.BIJBEL.NL

zonde." - Rom.3:20. Wij komen nu tot de tweede stap binnen het grote logische argument van de Brief aan de Romeinen. Voordat we verder gaan met de bespreking van deze passage, dienen we alle stappen te laten zien in hun volgorde, verbonden zoals zij zijn door het woord "daarom". "Daarom zijt gij niet te verontschuldigen..." (2:1). "Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem" (3:20). "Wij besluiten dan [Daarom, K.J.V.], dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet" (3:28). "Wij dan [Daarom, K.J.V.], gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus" (5:1). "Zo [Daarom, K.J.V.] is er dan geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn..." (8:1). "Ik bid u dan [daarom, K.J.V.], broeders, door de ontfermingen van God, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en voor God welbehagelijke offerande, dat is uw redelijke godsdienst" (12:1). In Rom.3:20 herhaalt de apostel wat de Oud Testamentische Geschriften stellen of telkens opnieuw laten blijken (Ps.130:3; 143:2; enz.). Maar hier gebruikt hij het in een progressieve redenering, om de mens, speciaal de Jood, de noodzaak van geloof in Christus aan te tonen. Het is belangrijk op te merken dat het woord "kennis" in V.20, niet het eenvoudige woord gnosis is, dat in het algemeen vertaald wordt met "kennis", maar epignosis, hetgeen grondige, of uiteindelijke kennis betekent. De mens heeft niet de wet nodig om duidelijk te maken dat hij een zondaar is; hij wist dat de eerste keer toen hij oud genoeg was om een leugen te vertellen, of iets te stelen wat niet van hem was. Men kon het op zijn gezicht zien en lezen uit zijn gedrag! We hebben uit gezien in Rom.2:15 dat het geweten van de mens hem duidelijk maakt dat hij een zondaar is. Maar de Jood had - wat degenen in de verlichte volken ook hebben - de wet om dit feit te bevestigen. Het geweten beschuldigt de mens van zonde en de wet voegt daar haar treurige vaststelling in geschrift aan toe. Het proces is te vergelijken met dat waarin een man die geen acht slaat op de borden waarop snelheidsbeperking staat aangegeven, herhaaldelijk door de hoofdstraat van een kleine, provinciale stad rijdt met een snelheid van 100 k.m.per uur. Hij weet dat dit verkeerd is, want het brengt de levens van de inwoners van de stad in gevaar, speciaal van de kinderen. Maar dit weten wordt een ernstige zaak als de inwoners samen gaan overleggen, wetsartikelen samenstellen, en een agent opdracht krijgt om de hardrijder aan de uitgang van de stad aan te houden. Deze keer is het niet alleen zijn geweten, maar de wet beschuldigt hem, en veroordeelt hem tot betaling van de boete die eraan verbonden is. Zo bevestigt de wet de beschuldigingen van het geweten en, denk er aan, heidenen in geciviliseerde landen vandaag zijn niet in dezelfde positie als de heidenen in Rom.2:14, want zij hebben wel de wet, de goddelijke standaard der gerechtigheid, in de Bijbel. Echter dient te worden opgemerkt, dat "de kennis der zonde" niet hetzelfde is als de overtuiging van zonde. Alle mensen hebben de kennis van zonde, maar zij zijn niet allen overtuigd over hun zonden, anders zouden de mensen haasten om het evangelie te horen. De wet voegt zijn getuigenis bij dat van het geweten, op dat wij onder overtuiging zouden worden gebracht, zoals de Heilige Geest Zijn Woord gebruikt. Hoe volledig vernietigt dit alles elke hoop op redding door werken! Veel religieuze mensen blijven bij het geloof dat de wet werd gegeven om ons te tonen "hoe wij goed kunnen zijn". Maar dit is het tegenovergestelde van de waarheid, want de wet, omdat zij de zondaar veroordeelt, toont hem niet hoe men goed wordt. Paulus, de apostel der genade, doet dit eerder door goddelijke inspiratie. Niet alleen Rom.3:20, maar andere passages van de Schrift geven aan, dat de wet niet werd gegeven om ons te helpen goed te zijn, maar eerder om ons te tonen dat we slecht zijn en een Redder nodig hebben. Rom.5:20: zij "is bovendien [erbij] gekomen, opdat de misdaad zou toenemen". Rom.7:13: "opdat de zonde uitermate zondig zou worden door het gebod" (cf.Gal.3:19). "Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem, want door de wet is de kennis van zonde" (Rom.3:20; cf.Hand.13:39). Hoe groot en hoe vele onze zonden ook mogen zijn, de dood van Christus is voldoende; maar hoe kan het houden van een paar van Gods wetten voldoen om ons te rechtvaardigen, wanneer we reeds zo vele overtreden hebben?

Page 38: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

38 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K IV - R O M. 3:21 - 5:5

MAAR NU! RECHTVAARDIGHEID DOOR CHRISTUS

DE RECHTVAARDIGHEID GODS ZONDER DE WET

"Maar nu is, zonder de wet, de rechtvaardigheid Gods geopenbaard, waarvan de wet en de profeten getuigen: "Namelijk de rechtvaardig-heid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. "Want zij hebben allen gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is, "Die God gesteld heeft tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed; tot betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving van de zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid van God, "tot betoning van [teneinde te verklaren, zeg ik, in deze tijd, K.J.V.,] Zijn rechtvaardigheid [in deze tegenwoordige tijd]; opdat Hij rechtvaardig is, en hem rechtvaardigt die uit het geloof van Jezus is. "Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Neen, maar door de wet van geloof." - Rom.3:21-28 "Maar nu!" Wat een kostbare woorden komen er nadat de gehele wereld schuldig gesteld is voor God. Sommigen houden vast, dat deze woorden alleen een logische stap voorwaarts betekenen, maar dat is niet zo. Zij geven ook aan een verandering in bedeling. Dit wordt bevestigd door de nadrukkelijke zin, in de Staten vertaling weergegeven, "zeg ik, in deze tijd" in V.26. Want 1500 jaren had God Israel onder de Wet gehouden om historisch aan te tonen, dat "door werken der wet geen vlees zal behouden worden voor God", maar nu werd Gods rechtvaardigheid zonder de Wet naar voren gebracht (V.19-21). "Gods rechtvaardigheid" is klaarblijkelijk Zijn gerechtigheid. Wij weten, dat sommige vertalers deze zin weergeven als "een rechtvaardigheid van God", maar dit maakt dat wij ons afvragen waarom, bij het afwezig zijn in het Grieks van het lidwoord, een onpersoonlijk lidwoord zonodig moet worden toegevoegd. Wij geloven dat hier, net als in vele andere gevallen, het bepaald lidwoord [in het Engels, vert.] moet worden toegevoegd om tot uitdrukking te brengen wat het Grieks bedoelt, want zeker in deze passage, vergelijkt de Apostel goddelijke rechtvaardigheid met menselijke "gerechtigheid".

Page 39: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

39 – WWW.BIJBEL.NL

Let wel, hij zegt dat deze gerechtigheid, genadig gelegd op de gelovige, nu wordt "gemanifes-teerd". Het principe van gerechtigheid los van de Wet, was altijd al in werking geweest, maar was nog niet "gemanifesteerd" of "betuigd". Ver-schillende andere Schriftpassages helpen om dit duidelijk te maken. Voordat we echter deze passages citeren, zouden we ons eerst moeten afvragen wanneer deze geschonken recht-vaardiging voor het eerst werd geopenbaard. Werd zij door Johannes de Doper gemanifesteerd, of door Christus op aarde en Zijn twaalf apostelen, of met Pinksteren? Nee, zelfs niet op Pinksteren. Laten we zijn als de Bereaers en onderzoeken. Onze Here werd op aarde "geboren onder de wet" (Gal.4:4) en leerde Zijn discipelen om aan de Wet onderworpen te zijn (Matt.23:1-3). Onder Zijn opdracht aan de elven leerde Hij hen verder om gehoorzaamheid aan de Wet te leren (Matt.28:20). Zeer zeker werd er geen openbaring geschonken met de strekking dat de Wet had afgedaan. Zelfs met Pinksteren bleven de discipelen onder de Wet, en leefden praktisch in de Joodse tempel (Hand.2:46; 3:1,11). Het was pas na de opwekking van Paulus dat de toerekening van Gods rechtvaardigheid 'buiten de wet om" werd geopenbaard. Niemand was v ףףr Paulus opgestaan om te verkondigen wat Paulus zegt in Rom.3:21: "Maar nu is, zonder de wet, de rechtvaardigheid Gods geopenbaard." En merk opnieuw op hoe hij vasthoudt aan dit feit als hij aan zijn woorden "Maar nu" de woorden "zeg ik deze keer" (V.26, K.J.V.) toevoegt. Inderdaad, benadrukt hij dit feit door al zijn brieven heen, dat door zijn apostelschap een nieuwe bedeling werd ingevoegd: Gal.3:23: "Doch voordat het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld, en zijn besloten tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden." 1 Tim.2:6,7: "Die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen, volgens het getuigenis te zijner tijd, "waartoe ik gesteld ben als prediker en apostel [ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet], als leraar van de heidenen in geloof en waarheid." 2 Tim.1:10,11: "doch nu geopenbaard is door de verschijning van onze Zaligmaker Jezus Christus, Die de dood heeft te niet gedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het evangelie, "waartoe ik gesteld ben als prediker, apostel en leraar van de heidenen." Tit.1:2,3: "In de hoop van het eeuwige leven, dat God, Die niet liegen kan, beloofd heeft, v ףףr de tijden der eeuwen, "maar geopenbaard heeft op Zijn tijd, namelijk Zijn Woord door de prediking die mij toevertrouwd is, naar het bevel van God, onze Zaligmaker." Dit zijn slechts vier van de vele passages over dit belangrijke onderwerp. Zolang Christelijke leidslieden inderdaad weigeren om Paulus te erkennen als Gods speciale apostel voor de tegenwoordige bedeling der genade, zal de theologische verwarring en verdeeldheid doorgaan met haar greep op de Kerk. Maar de Apostel gaat voort met te zeggen in V.21 dat deze gerechtigheid zonder de Wet "getuigd wordt door de wet en de profeten". Wat betekent dit? Dat het werd verkondigd in de Wet en door de profeten? Nauwelijks, want hoe kon hij anders zeggen dat het juist "nu" werd geopenbaard? Het antwoord is duidelijk dat geen Schriftplaats in de Wet of de profeten aangevoerd kon worden om de waarde van dit plan tot rechtvaardiging te vernietigen, want hier was inderdaad gerechtigheid, de volledige afdoening van de straf voor de zonde door Christus! Geen wonder dat Paulus roemde dat de kracht van dit evangelie lag in het feit dat "daarin de rechtvaardigheid Gods werd geopenbaard" (Rom.1:16,17). In V.22 gaat de Apostel door met aan te tonen dat deze gerechtigheid Gods verzekerd is voor de gelovigen door "het geloof van Christus". Deze uitdrukking wordt in Paulus' brieven zeven maal gebruikt, maar het is jammer dat zo weinig gelovigen, zelfs Bijbelcommentators, de betekenis daarvan begrijpen. Het "geloof van Christus" is, net als het "geloof van God" in V.3, van subjectieve aard, en slaat eerder op wat iemand eigenlijk is, dan wat hij doet. Het heeft niets uit te staan met geloof in Christus maar met Zijn waardig zijn om Hem te vertrouwen; Zijn betrouwbaarheid en Zijn in staat zijn om Zijn beloften te vervullen. Degene op Wie onze zonden werden gelegd op Golgotha bezit alle gerechtigheid Gods, en wanneer we Hem vertrouwen voor redding mogen wij volstrekt verzekerd zijn dat al Zijn gerechtigheid inderdaad ons wordt toegerekend. Hij werd "voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem" (2 Cor.5:21). Zo is dan ons geloof in Christus gebaseerd op het geloof van Christus [Zie speciaal Gal.2:16 (niet in N.B.G. vert.), waar ook ons geloof in Christus en het geloof van Christus samen genoemd worden]. De woorden "tot allen en over allen die geloven" (V.22), wijzen er op dat deze rechtvaardiging aan allen wordt aangeboden, maar slechts wordt verleend aan, of allen toegerekend, die geloven. Het is moeilijk voor sommigen om het gezegend feit helemaal aan te nemen, dat waar Christus de volle straf voor onze zonde heeft betaald, wij de

Page 40: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

40 – WWW.BIJBEL.NL

rechtvaardiging van God ontvangen mogen, echter alleen door geloof, d.i. door eenvoudig Gods Woord te geloven voor wat betreft redding door Christus. Dit is echter de enige wijze waarop de zondaar kan worden gerechtvaardigd (Gal.2:16). In dit verband is er een mooie vergelijking tussen Rom.3:22,23 en Rom.10:12: Rom.3:22,23: "...want er is geen onderscheid, want zij hebben allen gezondigd en komen tekort aan [derven] de heerlijkheid Gods." Rom.10:12: "Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want dezelfde is Here van allen, rijk over allen die Hem aanroepen." Verder dient te worden opgemerkt in Verzen 22,23, dat "er geen onderscheid is" in dit, dat "allen gezondigd hebben en te kort komen aan [derven] de glorie van God." Dit feit wordt volledig getoond in Rom.1:18-3:20. Er mogen verschillen zijn in de manier of de graad van de zonden van de mens, maar niet over dit basisfeit, dat "allen gezondigd hebben" en voortdurend "tekort komen aan de heerlijkheid Gods." Degenen die, in Gods genade, beschermd zijn voor grotere vormen van zonden, voelen soms dat zij geen zondaars zijn. Zij dienen het feit onder ogen te zien dat maar ייn moord genoeg is om een moordenaar te zijn, ייn beroving om een rover te zijn; door ייn huis in brand te steken een brandstichter, zo bepaalt ייn zonde hem tot een zondaar door keuze, als gevolg van het feit dat hij van nature een zondaar is. Nu keert de Apostel terug naar zijn grondmotief: "de rechtvaardigheid Gods...tot allen en over allen die geloven." Hen die geloven, zo verzekert hij, zijn 'gerechtvaardigd om niet uit Zijn [Gods] genade, door de verlossing die in Christus Jezus is" (V.24). Genade! Hoe treurig misverstaan en onderschat! Iets voor niets, onverdiende gunst, GENADE: Gods Rijkdommen Ten Koste van Christus, en vele andere definities zijn er voor het woord "genade", maar de meeste van hen falen ernstig bij het overbrengen van de betekenis van dit woord. Het Griekse charis heeft tenminste in deze contekst het idee van verheuging in zich, zoals een grootouder bijvoorbeeld zich verheugt in dat dierbare kleinkind en gelegenheden zoekt om het gelukkig te maken. Het wonder van Gods genade echter is, dat Hij Zich verheugt in de redding van zondaars en hun levens vult met zegening (Eph.2:1-7). W.E.Vine definieert het Bijbels gebruik van dit woord goed in zijn Expository Dictionary of New Testament Words: "Charis" heeft verschillende betekenissen, (a) objectief, dat wat vreugde schenkt of veroorzaakt, of aangename aandacht trekt...(b) subjectief (1) aan de kant van de schenker, de vriendschappelijke beschikking van waaruit de vriendelijke daad voortkomt...(2) aan de kant van de ontvanger, een besef van de geschonken gunst, een gevoel van dankbaarheid..." De gedachte hier in Rom.3:24 is dan dat God Zich verheugt in het redden van zondaars. Hij Zelf heeft volledig voorzien in hun redding en nodigt hen uit om te komen en te worden "gerechtvaardigd om niet [gratis] door de verlossing die in Christus Jezus is" (hier Cf.2 Cor.5:18-21). Het woord "om niet" in deze passage legt nadruk op het feit, dat rechtvaardiging uit genade is. Het Griekse dorean, hier vertaald met "om niet", wordt eveneens gebruikt in Joh.15:25, waar we van Christus lezen: "Zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat". Omdat de mensen Christus gehaat hebben zonder oorzaak (uitgezonderd hun eigen boze harten), zo rechtvaardigt God gelovigen "zonder oorzaak" (uitgezonderd Zijn eigen liefdevol hart). God heeft zondaars lief, en schept vreugde in hen goed te doen, niet vanwege enig goed ding in hen, maar omdat "God is liefde" (1 Joh.4:16) en oordeel "Zijn vreemd werk" is (Jes.28:21). De Apostel gebruikt bijna drie hoofdstukken in de Romeinenbrief met het schrijven over zonde. Hij doet dit om ons voor te bereiden om redding te ontvangen door genade, want rechtvaardiging kan ons niet geschonken worden, op geen enkele manier, dan alleen door Gods genade, "door de verlossing die in Christus Jezus is" (V.24). Zij die "hun eigen gerechtigheid trachten op te richten" (Rom.10:3), of trachten "zichzelf te rechtvaardigen" (Luk.10:29; 16:15) zullen worden "geoordeeld...ieder naar zijn werken" (Openb.20:13), en zullen terecht de gevolgen ondergaan (Openb.20:15). Hoeveel beter om het voorbeeld te volgen van hen in de dagen van Johannes de Doper, die "God rechtvaardigden" (Luk.7:29) door te zeggen, "Hij heeft gelijk", en om Zijn waardering van hun toestand te erkennen, want redding is op geen andere wijze mogelijk. Zo gaat dan de Apostel verder met te zeggen van Christus: "Die God gesteld heeft tot een verzoening [eigenlijk, een voldoening] door het geloof in Zijn bloed; tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid van God. "tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in deze tegenwoordige tijd; opdat Hij rechtvaardig is, en hem rechtvaardigt

Page 41: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

41 – WWW.BIJBEL.NL

die uit het geloof van Jezus is" (V.25,26). Zie toch, God heeft nu Christus "naar voren gebracht"! Werkelijk uitmuntend. Gezegende waarheid! Het is niet langer "de kwestie van de zonde" die het lot van de mens bepaalt. Nu is het eerder "de kwestie van de Zoon". God heeft een volledige voorziening geschonken voor de zonde en nodigt ieder uit uit om "de gave van gerechtigheid" te ontvangen (Rom.5:17) door geloof in Christus, Die stierf voor onze zonden. Zo verklaart de Apostel Johannes, die dit jaren later schreef: "Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren Zoon van God" (Joh.3:18).De Apostel Paulus wijst er op, dat God Christus naar voren bracht, en Zijn vergoten bloed als de ware voldoening voor zonde, en dat dit ook toereikend is voor de "zonden die geschied zijn". Hij verwijst hier niet naar de zonden in ons verleden, maar op die van de voorbije geschiedenis (Zie Hebr.9:15). "De verdraagzaamheid van God" weerhield in die dagen het oordeel, omdat Hij het doel had, dat Christus' bloed de volledige voldoening zou zijn voor de zonde. Vragen wij ons af hoe, in het licht van Ex.19:5 en Gal.3:10 mensen onder de Wet konden worden gered; zoals David en Daniel? Paulus vertelt het ons. Zij werden gerechtvaardigd omdat Christus' gerechtigheid hun werd toegerekend, net als ons, alleen dit was aan hen nog niet geopenbaard. Maar dit is "nu", "in deze tijd" "geopenbaard" en"betuigd" in "het evangelie van Gods genade" Zo benadrukt de Apostel zowel het aspect van de bedeling van deze waarheden, als het feit dat wij, zondaren, gerechtvaardigd moeten worden, uitsluitend door Christus' gerechtigheid, omdat wij geen gerechtigheid van ons zelf aan te bieden hebben (Rom.3:25,26, cf.Phil.3:9). Wij moeten eraan herinneren dat rechtvaardiging geen vrijspraak is; het verklaart ons niet onschuldig aan zonde. Eerder veroordeelt God de zondaar, maar Hij rechtvaardigt de gelovige zondaar en verklaart hem rechtvaardig in Christus. Hoeveel meer is dit dan vrijspraak! Het proces: 1. De zondaar schuldig verklaard (Rom.3:19). 2. De zonden van de zondaar Christus toegerekend (Rom.24). 3. Christus' gerechtigheid de zondaar toegerekend (Rom.4:5) Welk een vreugde heeft de harten vervuld van hen die deze gezegende waarheid hebben omarmd! Hoevelen zijn bewogen geworden om deze te verkondigen, te verklaren, mooie liederen daarover te schrijven, en anderen in de vreugde daarvan te leiden! Deze waarheid is de bron geweest van het vertrouwen en de vreugde van de auteur voor meer dan vijf en vijftig jaren. Wat een groot verschil tussen Petrus, die op Pinksteren bekering en doop verlangde tot vergeving van zonden (Hand.2:38), en Paulus, die nu blij toegerekende rechtvaardiging, de rechtvaardigheid van Christus voor de vergeving van de zonden verkondigt! Zo kan God zijn - en is het - Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in deze tegenwoordige tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende hem, die uit het geloof van Jezus is. Jezus" (V.26). De rechtvaardiging van de gelovige zondaar is rechtvaardig voltooid. Geen enkel principe van recht werd voorbijgegaan, zodat de woorden "geloof van Jezus" de uitlegging tot een kort en gepast einde brengen. Toen onze Here, nog op aarde, Zijn elf apostelen opdroeg om de wereld in te gaan en "het evangelie" te prediken, zei Hij, "Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden" (Mark.16:16). Maar hier, in de heerlijke boodschap, aan Paulus opgedragen door de verheerlijkte Here, zijn de woorden "en zich laat dopen" terecht afwezig en inderdaad, met opzet weggelaten. Nu, omdat God absoluut recht handhaaft, rechtvaardigt Hij ten volle degenen die eenvoudig, maar oprecht, "geloven in Jezus". Het is een interressant feit dat in het eerste verslag van Paulus' preek, gehouden in de synagoge te Antiochi כ in Pisidi כ, Paulus verklaarde: "Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem u vergeving van zonden verkondigd wordt; "ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes" (Hand.13:38,39). "Waar blijft dan de roem?" Het antwoord van de Apostel kon niet raker zijn: "Hij is uitgesloten" (V.27). God heeft weet

Page 42: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

42 – WWW.BIJBEL.NL

van het kwaad en het verdriet als gevolg van de menselijke hoogmoed en laat het ook niet toe in Zijn plan tot verlossing. Hij geeft de mens geen enkel deel in de redding, maar hij kan het alleen ontvangen als geschenk - "opdat niemand roeme" (Eph.2:8,9). De vreugde over redding en hemel komt niet uit de verdienste van menselijke prestatie, maar zuiver alleen uit dankbaarheid. Maar op welk principe berust het, dat roemen uitgesloten is in Gods methode tot rechtvaardiging van zondaren? Kan ik dan op geen enkele manier bij deze transactie enige verdienste voor wat ook ontvangen? De Apostel behandelt dit in V.27. "Door welke wet?" vraagt hij, is roem uitgesloten? Door de wet "van werken"? en hij antwoordt, "Neen, maar door de wet van het geloof." Twee onveranderlijke, onverbiddelijke wetten worden uitgesproken in Rom.11:6. Een heeft te doen met genade, eenvoudig ontvangen door geloof; de andere met werken, waarin menselijk pogen: "En indien het door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer; en indien het uit werken is, dan is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer." Daar hebben we de twee alternatieven! Indien redding wordt verdiend door goede werken, is het niet het geschenk uit Gods genade, alleen te ontvangen door geloof. Tegengesteld, als zij het geschenk is uit Gods genade, kan zij niet verkregen worden door goede werken, want genade en werken tot redding sluiten elkander volstrekt uit. "Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet" (V.28). Dit is de derde trede in de grote logische redenering in de Brief aan de Romeinen. RECHTVAARDIGING DOOR GELOOF BEVESTIGT DE WET "Is God een God van de Joden alleen? En is Hij het niet ook van de heidenen? Ja, ook van de heidenen. "Aangezien Hij een enig God is, Die de besnedenen zal rechtvaardigen uit het geloof, en de onbesnedenen door het geloof. "Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet"- Rom.3:29-31. Kan God de God van de heidenen zijn? - heidenen. die Hij reeds lang tevoren had overgegeven aan "onreine hartstochten" en "een verkeerde zin" (Rom.1:24,26,28)? Dit was moeilijk voor de Jood om te accepteren. Ons mag de rite van de besnijdenis vreemd schijnen en zelfs tegenstaan, maar voor de Jood is zij belangrijk en heeft zij een grote betekenis. Zij was het teken van het verbond dat God met Abraham had gemaakt, waarbij hij en zijn zaad werd afgescheiden van de heidenen. Later werd besnijdenis in de Mozaische Wet opgenomen. Elke mannelijke onbesnedene onder Abrahams zaad moest worden "afgesneden van zijn volk" (Gen.17:14). Maar Paulus heeft reeds "aangetoond", dat "beiden Joden en heidenen...allen onder de zonde zijn" (Rom.3:9), en daarom "afgesneden", volstrekt gescheiden van besnijdenis of de behoefte daar aan. Hij heeft ook laten zien, dat "door de verlossing welke is in Christus Jezus" allen die geloven, "uit [Gods] genade om niet gerechtvaardigd worden (Rom.3:22-24). De "Enige God" rechtvaardigt dus beiden, gelovige Joden en gelovige heidenen, door Christus' werk van verlossing. Theologen hebben lang geworsteld over de reden waarom van gelovige Joden wordt gezegd dat zij gerechtvaardigd worden "vanuit geloof", maar van gelovige heidenen "door geloof" (V.30). Wij geloven dat de oplossing ligt in de oorspronkelijke status van elk afzonderlijk. De Joden, behorend tot het verbondsvolk, zouden worden gerechtvaardigd door [uit] geloof. Geloof zou zijn het vanzelfsprekend gevolg van hun uitverkoren relatie met God, maar de "veraf zijnde" heidenen moesten komen door [middel van] geloof; beiden gerechtvaardigd door " ייn God" door geloof. Omdat de Joden gerechtvaardigd werden "vanuit" geloof, is het ook duidelijk dat zij werden gerechtvaardigd door [middel van] werken, terwijl de heidenen direct gerechtvaardigd werden door [middel van] geloof. Voor de Jood, waren offers, etc, [daadwerkelijk] de middelen tot zijn rechtvaardiging; hij kwam "door middel van" werken, terwijl de heiden direct, "door" [middel van] geloof tot zijn rechtvaardiging kwam. Maar als Joden en heidenen gerechtvaardigd werden op basis van geloof, "maakt dit dan niet de wet te niet"? Waarom was de Wet op de eerste plaats aan de Jood gegeven als beiden, Jood en heiden, gerechtvaardigd worden door geloof, los van de wet? Het antwoord is, dat de Wet aan de Jood werd gegeven, niet om hem te rechtvaardigen, maar om hem, samen met de heidenen, verdoemelijk te doen zijn (V.19).

Page 43: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

43 – WWW.BIJBEL.NL

Zo toont dan de Apostel het feit aan, dat zijn goede nieuws van rechtvaardiging uit genade alleen door geloof, in geen geval de Wet te niet doet; eerder bevestigt zij de Wet [Zie de notities bij 3:21). TWEE VOORBEELDEN UIT DE JOODSE GESCHIEDENIS Zich de moeilijkheid realiserend van de Jood te be ןnvloeden om het principe van rechtvaardiging, door geloof alleen, te aanvaarden, begint de Apostel nu zijn inzicht aan te tonen door de Joden hun eigen Geschriften voor te houden met betrekking tot uitnemende persoonlijkheden uit hun eigen geschiedenis: Abraham en David. "Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze vader, verkregen heeft naar het vlees? "Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God. "Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid. "Hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade. maar naar schuld. "Doch hem die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. "Zoals ook David de mens zalig spreekt, die God de rechtvaardigheid toerekent, zonder werken, "en zei: Zalig zijn zij van wie de on-gerechtigheden vergeven zijn, en van wie de zonden bedekt zijn."Zalig is de man, van wie de Here de zonden niet toerekent." - Rom.4:1-8 Zoals we weten, opent het laatste grootse gedeelte van de Bijbel, het zogenaamde "Nieuwe Testament", met het brengen van de Messias als "de zoon van David, de zoon van Abraham" (Matt.1:1). Dit is de grondslag voor "het evangelie van het Koninkrijk", dat het onderwerp is van de vier weergaven van de aardse bediening van onze Here, want daar wordt Christus verkondigd als de gerechte erfgenaam van de twee grote verbonden die met deze patriarchen werden gemaakt. Het Abrahamitisch Verbond beloofde een "land" en een "groot volk" om daarin te wonen (Gen.12:1-3; 13:14-18), terwijl het Davidisch Verbond beloofde een koninkrijk en een eeuwige Koning als haar regeerder (2 Sam.7:16; Ps.89:34-36). Zo nebben we in de vier "Evangeli כn" een Koning, die zal regeren als hoofd van een koninkrijk, over een volk in een land - het land Kana הn. De Heilige Schrift echter vertelt hoe Israel de Koning en Zijn koninkrijk verwierp. Als gevolg daarvan werd het volk verdreven uit het land dat haar door verbond beloofd was. De vestiging van dit koninkrijk werd - en wordt nog steeds - in afwachting opgehouden tot een toekomstige tijd, nadat de huidige bedeling van genade tot een einde zal zijn gebracht (Rom.11:25-27). Nu vinden we hier in Rom. 4 Paulus, die verwijst naar dezelfde aartsvaders, maar niet in verband met de verbonden die God met hen maakte. Eerder gebruikt de Apostel hen om de waarde aan te tonen van zijn door God gegeven boodschap. Hij gebruikt hen, niet om het evangelie van het koninkrijk te verkondigen, maar om het evangelie van Gods genade te verkondigen. Eerst keert hij zich tot Abraham - en met reden. HET GEVAL MET ABRAHAM De auteur vroeg eens aan een klas jongens: "Wie is de meest ge כerde, meest vereerde, meest geliefde man in de hele geschiedenis?". Zij antwoordden in koor: "Jezus!" Hoe verkeerd waren ze! De Here Jezus Christus behoorde inderdaad door allen geliefd en ge כerd te zijn, maar helaas, miljoenen verachten Hem en velen haten Hem zelfs, terwijl Zijn naam in veel gevallen wordt misbruikt. Zonder twijfel is de meest ge כerde en vereerde, meest geliefde man in de hele geschiedenis - Abraham. Zelfs heden wordt Abraham vereerd als de "vader" van: Meer dan 15.000.000 Joden; Meer dan 550.000.000 Mohammedanen, en Meer dan 1.000.000.000 belijdende Christenen.

Page 44: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

44 – WWW.BIJBEL.NL

Zoals dus God Paulus uitkoos om Zijn genade aan zondaars te tonen, zo verkoos Hij Abraham om rechtvaardiging door geloof aan te tonen (Rom.4:1-5, cf.Gal.3:6,7). Schrijvend als een Hebre כer, noemt de Apostel Abraham "onze vader wat betreft het vlees", en verklaart dat "als Abraham gerechtvaardigd werd door werken [een zuiver hypothetisch geval], hij roem heeft, maar niet voor God" (Rom.4:1,2). "Geen vlees" zal ooit "roemen in Zijn tegenwoordigheid" (1 Cor.1:29; Eph.2:8,9). Daarom gaat de Apostel door:"Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid" (V.3). Met de bedoeling [hetgeen Abraham niet wist], dat Christus zou sterven tot genoegdoening voor de zonde van de mens, zei God van Abraham, als het ware: "Hij gelooft Mij. Ik zal zijn geloof honoreren en hem rechtvaardig rekenen" (i.c. in Christus). Zo was dus Abrahams rechtvaardiging niet het gevolg van enig doen van zijn kant, het was eerder het gevolg van zijn eenvoudig geloof in God en Zijn Woord. Anders zou het niet "uit genade", maar "uit schuld" geweest zijn. Er dient zorgvuldig acht geslagen te worden in verband met Gen.15:6, (de passage die de Apostel hier aanhaalt), dat deze passage niet zegt dat Abraham in geloof vooruit zag naar de komst van Christus om te worden gered. De hele passage (Gen.15:2-6) wijst duidelijk aan, dat Abraham God geloofde voor wat betreft het ontelbare zaad dat van hem door Isaac zou voortkomen. Zijn onvoorwaardelijk geloof in Gods Woord wat dit betreft toonde aan dat hij God geloofde. Wij weten nu dat Abrahams rechtvaardiging gebaseerd was op de toen nog toekomstige dood van Christus voor zijn zonden (Rom.3:25), maar Abraham, dit nog niet wetend, geloofde eenvoudig wat God tot hem had gezegd, en God "rekende hem dat tot gerechtigheid." De passage in Genesis zegt ook niet, dat God Abraham vertelde dat zijn geloof hem tot gerechtigheid gerekend werd. Dit werd later over hem geschreven, en Paulus gebruikt het hier als bewijs van rechtvaardiging door geloof. Zo werden de werken der Wet in de tijden van het Oude Testament vereist, slechts geaccepteerd als zij geloof uitdrukten. Het is echter een kostbaar feit, dat terwijl God nog niet aan hen in oude tijden de bedoeling van hun offeranden openbaarde, wij nu kunnen terugzien met Paulus op deze offeranden, - en op alle typen, physiek en historisch, en uitroepen: "Waarlijk, het kruis was geen toeval, evenmin de bedeling der genade een latere inval". God had deze altijd al in gedachten. Dit was werkelijk Zijn geheime, eeuwige bedoeling, "verborgen van alle eeuwen en alle geslachten", maar bekend gemaakt ter bestemde tijd door Paulus, de voornaamste der zondaars, gered door genade! En nu past de Apostel de les toe op degenen uit zijn dagen - en de onze: "Hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. "Doch hem die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid" (Rom.4:4,5). Let wel, God verklaart niet alleen werken tot redding onnodig; Hij verbiedt ze. Rechtvaardiging is niet alleen niet "voor hen die werkt"; het is "voor hem die niet werkt, maar gelooft". Om gerechtvaardigd te worden door God moeten we aan het eind van onszelf komen, en "onze dode werken afleggen", om "de gave van recht-vaardiging" te ontvangen in eenvoudig geloof, door Christus, Die voor ons stierf. Nadat we de redding verkregen hebben als "gave van God" zal Hij ons als slaven voor Hem en voor anderen laten zwoegen, maar in deze bedeling van genade verwerpt Hij werk tot redding volstrekt, "opdat niemand roeme" (Eph.2:8,9). Hoevelen zullen de hemel missen omdat zij weigeren tot God te komen op Zijn wijze? Hoevelen blijven ongered omdat zij doorgaan met te "trachten hun eigen gerechtigheid op te richten" (Rom.10:1,3) Hoeveel beter is het om de waarheid van Rom.4:5 te betrachten en Paulus bij te vallen wanneer hij God prijst: "Die ons heeft zalig gemaakt [gered], en geroepen met een heilige roeping; niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus, v ףףr de tijden van de eeuwen" (2 Tim.1:9). HET GEVAL MET DAVID Ook David wordt opgeroepen om te getuigen voor Paulus' uiteenzetting van rechtvaardiging door geloof, los van werken. Men moet echter niet veronderstellen, dat David iets meer wist van "de bedeling der genade Gods" dan Abraham. Het Woord luidt: "Zoals ook David de mens zalig spreekt, die God de rechtvaardigheid toerekent, zonder

Page 45: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

45 – WWW.BIJBEL.NL

werken" (Rom.4:6). De Apostel gaat verder, in Vers 7,8, om te citeren uit Psalm 32, kennelijk geschreven door David nadat hij Gods vergeving had ervaren in verband met zijn zonde met Bathseba en haar echtgenoot, Uria. De lezer doet er goed aan hier te pauseren om uitvoerig Davids bewogen beschrijving van die gezegende toestand in Ps.32 te lezen. Allereerst hebben we het thema van zijn lied, gevolgd door een opsomming van zijn hardnekkig poging om "dingen te bedekken", terwijl in heerschappij Gods hand "dag en nacht zwaar op hem" was, zodat zijn beenderen "verouderden" en zijn "sap" [lett.frisheid] veranderde in "zomerdroogte" (V.3,4). Ten laatste bekent Hij alles aan de Here, Die gaarne "de ongerechtigheid" van zijn "zonde" vergeeft (V.5; cf. 2 Sam.12:13). Dan trekt David "alle registers open", als het ware, bij het prijzen van God voor Zijn goedertierenheid. Hier dient genoteerd te worden, dat zoals Paulus Abraham aanhaalt om aan te tonen dat rechvaardiging door geloof verkregen wordt, hij David aanhaalt om aan te tonen dat de zondaar, eens gerechtvaardigd, niet kan worden veroordeeld tot vervloeking door de Wet. David "beschrijft" dit, "en zei: "Zalig zijn zij van wie de ongerechtigheden vergeven zijn, en van wie de zonden bedekt zijn. "Zallig is de man, van wie de Here de zonden niet toerekent" (Rom.4:7,8). Abraham leefde v ףףr de Wet werd gegeven, terwijl David leefde onder de Wet. Beiden zijn getuigen van rechtvaardiging door geloof, zonde werken, maar anders dan Abraham, beschrijft David het gezegend zijn van de gerechtvaardigde man, die door de Wet niet kan worden veroordeeld. Als hij zondigt, zal God hem overheersen om hem terug te brengen in gemeenschap (Ps.51:12), maar zal hem niet uitwerpen. Het geval van Abraham is een zuiver positief geval, terwijl het geval van David uiterst negatief is: "Gezegend is de man wien de Here zonde niet zal toerekenen." Wij herhalen dat David het "hoe en waarom" van dit alles niet heeft begrepen, maar hij wist dat God hem vergeven had, zelfs al veroordeelde hem de Wet, en hij 'beschrijft" het gezegend zijn van deze kennis. Er is hier nog een derde onderscheid tussen Abraham en David. Iedere Jood kende Abraham als "de vader der besnijdenis", terwijl met David de Wet erbij betrokken was. Zo gaat dan de Apostel in het overige van dit hoofdstuk verder met het bespreken van de besnijdenis (V.9-12) en de Wet (V.13-25), zoals deze verband houden met rechtvaardiging door geloof. EEN TEGENSPRAAK? Voordat we verder gaan met het overige van dit hoofdstuk, moeten we kort een schijnbare tegenspraak behandelen tussen Rom.4:3-5 en Jak.2:24. In Rom.4:3-5 verklaart Paulus duidelijk dat mensen alleen door geloof worden gerecht-vaardigd, zonder werken, maar Jakobus 2:24 spreekt met dezelfde stelligheid: "Ziet gij dan nu, dat een mens uit de werken gerechtvaardigd wordt, en niet alleen uit het geloof?" Zijn deze stellingen werkelijk tegengesteld, of schijnt het slechts zo? Laten we eens zien. Er werd uitgelegd dat het weer verschijnen van de woorden "Ziet gij dan nu" in de redenering van Jakobus, aantoont dat hij probeert voor mensen te bewijzen dat zij die rechtvaardig geloof belijden, dit ook hebben. Maar Abraham offerde Izak niet voor mensen, en legt dit argument niet uit hoe mensen gerechtvaardigd worden door werken, zoals Jakobus 2:24 stelt. Zeer zeker slaan Rom.4 en Jak.2 op rechtvaardiging door God, maar de een zegt dat dit wordt ontvangen door geloof alleen, terwijl de ander zegt dat het door werken wordt verkregen, en niet door geloof alleen." Wij geloven dat het antwoord op deze schijnbare tegenstrijdigheid vanuit bedeling wordt gegeven, en laten we met het oog hierop, verschillende vergelijkingen uit vroegere achtergrond opmerken. In het eerste geval is de schrijver Paulus; in het tweede is het Jakobus. Paulus richt zich tot heidenen (Rom.11:13), terwijl Jakobus schrijft aan "de twaalf stammen [van Israel] in de verstrooi ןng" (Jak.1:1). Paulus spreekt over Abraham v ףףr zijn besnijdenis; Jakobus spreekt over hem na zijn besnijdenis [als de vader van het Hebreeuwse volk]. Paulus

Page 46: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

46 – WWW.BIJBEL.NL

citeert Gen.15:6 om zijn standpunt te bewijzen; Jakobus citeert Gen. 22:1-18. Paulus noemt alleen Abrahams aanname van het goede nieuws aangaande zijn zaad (Gen.15:4-6); Jakobus behandelt zijn geloof in een ernstige toets (Gen.22:16-18). Dit zijn belangrijke verschillen. Met deze verschillen in gedachten halen wij uit een van onze vroegere geschriften aan: "Geloof [zal] in volle zekerheid op Gods wijze Hem ieder ogenblik benaderen. Proberen om van Hem acceptatie te krijgen, op welke andere manier ook, zal uiteraard ongeloof en eigenwilligheid zijn. Terwijl dus werken nooit en tenimmer als zodanig kunnen en zullen redden, redden zij eens als uitingen van geloof". "Wanneer God zegt, 'Offer een dier als offerande en Ik zal u accepteren', wat zal geloof dan doen? Geloof zal natuurlijk een dier als offerande offeren. Abel deed dit en werd geaccepteerd, niet omdat het bloed van beesten zonde kan wegnemen, maar omdat hij God benaderde op Gods wijze. Dit is 'de gehoorzaamheid des geloofs.' "In het geval van Kain hebben we een heldere aanwijzing dat God niet voldaan is met alleen werken als zodanig, want Kain offerde een attractiever uitziend offer dan Abel, maar werd verworpen omdat hij niet het offer bracht dat God eiste (Gen.4:5). "Wanneer God zegt, 'Bouw een ark en ik zal u en de uwen redden van de zondvloed' wat zal geloof dan doen? Geloof zal natuurlijk een ark bouwen. En toen Noach dit deed toonde hij zijn geloof in God en 'werd een erfgenaam van de gerechtigheid die is door geloof.' "Wanneer God zegt, 'Gehoorzaam metterdaad Mijn stem en gij zult de Mijne zijn', wat zal geloof doen? Geloof zal ernstig trachten te gehoorzamen. U zegt: Maar zij konden niet volledig gehoorzamen en zouden daarom door God worden verworpen. Wij antwoorden, dat wij reeds bewezen hebben dat werken op zich, niet kunnen redden. Het was pas toen de Israelieten de Wet als het Woord van God voor hen erkenden, en daardoor trachtten het te gehoorzamen, dat zij gered werden. Zo'n poging om de Wet te houden laat "de gehoorzaamheid des geloofs" zien. "Wanneer God zegt, 'Bekeert u en wordt gedoopt tot vergeving van zonden', wat zal geloof dan doen? Maar een ding: bekeren en zich laten dopen. Wij weten dat oceanen met water geen enkele zonde kan afwassen, en toch toen Johannes de Doper en Petrus bekering predikten en doop tot vergeving, zou geen enkele toehoorder hun woorden hebben uitgelegd als te bedoelen: 'Geloof in de dood van Christus tot redding.' Inderdaad, toen God waterdoop vereiste tot redding was de enige weg om geloof te tonen, gedoopt te worden, en zij die dit weigerden te doen waren veroordeeld wegens hun ongeloof: "Maar de Farize כen en de wetgeleerden HEBBEN DE RAAD VAN GOD TEGEN ZICHZELF VERWORPEN, DAAR ZIJ DOOR HEM NIET GEDOOPT WAREN" (Luk.7:30). "Maar wanneer God zegt, 'MAAR NU is, zonder de wet, de rechtvaardigheid Gods geopenbaard' (Rom.3:21); 'Hem die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid' (Rom.4:5)...wat zal geloof doen? Geloof zal zeggen, "Dit is het wonderbaarlijkste aanbod dat God ooit aan een mens heeft gedaan. Dit kan ik niet weigeren, Ik wil Christus vertrouwen als mijn Redder en redding aannemen als de vrije gift van Gods genade' (Things that Differ, Pp.22,42,43; vert. Dingen die daarvan verschillen, Genade Bijbel Stichting Nieuwegein). Wij geloven dat dit het antwoord is op de schijn-bare tegenspraak tussen Rom.4:5 en Jak.2:24. De Brief van Jakobus past in Gods plan der bedelingen precies waar zij in de canon van de Schriften wordt gevonden: na de Paulinische bedeling. Wanneer "de bedeling van Gods genade" haar tijd gehad heeft, zal God weer beginnen met "de twaalf stammen van Israel", die nu "verstrooid zijn". Op die dag zal het "evangelie van het koninkrijk" weer worden verkondigd (Matt.24:14). Dan zullen werken weer zijn opgenomen bij de voorwaarden tot redding, zoals dat was toen onze Here op aarde was (Mark.1:4; Luk.7:29,30; 18:18-22; etc.). Betekent dit dat werken op zich-zelf doeltreffend zullen zijn? Neen. Zij zullen alleen voldoen als uitdrukking en blijk van geloof, zoals inderdaad Jakobus duidelijk leert (Jak.2:18-26). RECHTVAARDIGING TOEGEREKEND VOLSTREKT GESCHEIDEN VAN BESNIJDENIS In Rom.4:1-8 haalt de Apostel Abraham en David aan om zijn argument kracht bij te zetten, dat rechtvaardiging geschiedt door geloof zonder werken. Nu, vanaf vers 9 tot aan het eind van het hoofdstuk drukt hij deze waarheid op

Page 47: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

47 – WWW.BIJBEL.NL

het hart, daarbij verder aantonend dat rechtvaardiging de gelovigen wordt toegerekend, volledig gescheiden van besnijdenis en geheel gescheiden van de Wet. "Deze zaligspreking dan, is die alleen voor de besnedene, of ook voor de onbesnedene? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid. "Hoe is het hem dan toegerekend? Toen hij besneden was, of onbesneden? Niet besneden, maar onbesneden. "En hij heeft het teken van de besnijdenis ontvangen tot een zegel van de rechtvaardigheid van het geloof, dat hem in de onbesneden staat was toegerekend; opdat hij vader zou zijn van allen die in onbesneden staat geloven, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend zou worden, "en vader zou zijn van de besnijdenis, hun namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen van het geloof van onze vader Abraham, toen hij nog onbesneden was." - Rom.4:9-12 "Deze zaligspreking dan - de dubbele zaligheid van toegerekende rechtvaardigheid en niet toegerekende zonden - "is die alleen voor de besnedene, of ook voor de onbesnedene? Dit was voor de Jood een vanzelfsprekende vraag, omdat de Apostel zojuist gezegd had, dat "geloof Abraham werd toegerekend tot rechtvaardigheid, en Abraham was de vader van het Hebreeuwse volk - waar inderdaad David ook deel van uit maakte. Om deze vraag te beantwoorden, stelt Paulus een wedervraag: "Hoe werd [geloof] dan [Abraham] toegerekend?, toen hij besneden was of onbesneden? en het antwoord is duidelijk: "Niet besneden, maar onbesneden" (V.10). In vers 3 haalt de Apostel Gen.15:6 aan in verbinding met een gebeurtenis die plaats vond enige jaren v ףףr Abrahams besnijdenis. Oorspronkelijk werd Abraham lang daarvoor gerechtvaardigd, toen God tot hem, een arme, blinde, afgodische heiden, sprak: "Ga uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. "en Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! "En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden" (Gen.12:1-3). Abraham gehoorzaamde na enige aarzeling dit bevel (Gen.11:31,32, cf.12:1,4,5), gehoorzaamde "door geloof", en het is duidelijk uit Hebr.11:8-10,39 dat hij een "goed getuigenis verkreeg door het geloof" toen hij vertrok uit Ur der Chalde כen, en zijn vertrouwen op Gods belofte van "een beter land." Zo had dus het verbond der besnijdenis helemaal niets te maken met Abrahams rechtvaardiging voor God. Hij werd gerechtvaardigd door geloof alleen. "En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, dat hem in de onbesneden staat was toegerekend; opdat hij vader zou zijn van allen die in onbesneden staat geloven, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend zou worden" (Rom.4:11). Besnijdenis rechtvaardigde Abraham niet. Het was alleen een "teken"; "zegel van de recht-vaardigheid van het geloof dat hij als onbesnedene bezat" (V.11). Zo werd hij "de vader van allen die in onbesneden staat geloven" (V.11). Op dezelfde basis werd hij "de vader van de besnijdenis", niet van hen die alleen onderworpen waren aan de religieuze rite [sacrament] van besnijdenis, maar "die ook wandelden in de voetstappen van dat geloof" dat Abraham had, "zijnde nog onbesneden staat" d.i. hij werd vader van die Joden die waarlijk geloven (V.12). Deze hebben de werkelijkheid van dat waar besnijdenis slechts een teken van was. "Zo verstaat gij dan, dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn" (Gal.3:7). Hoe duidelijk leert ons dit alles dat rechtvaardigheid, of toegerekende gerechtigheid, nimmer alleen berustte op enig lichamelijk sacrament, of dat besnijdenis, offeranden naar de Wet, of waterdoop was, maar op geloof alleen. Dit is in het bijzonder zo sinds de opwekking van Paulus om het al-voldoende, volbrachte werk van verlossing, door Christus gewrocht op Golgotha, te verkondigen. Nu moet geloof in God, uit de aard der zaak, geloof bevatten in wat Hij heeft gezegd over rechtvaardiging door het volbrachte werk van Christus (Rom.3:25; 1 Cor.15:1-3; 2 Cor.5:21; etc.), Hoe helder toont dit ook aan dat de zaligheid van toegerekende gerechtigheid en niet toegerekende zonde, is voor beiden, Joden en heidenen, die God benaderen in geloof, gelovend wat Hij zegt over Christus, en tot Hem komen door Christus (Rom.3:21-27).

Page 48: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

48 – WWW.BIJBEL.NL

Tenslotte leert ons deze passage door heldere gevolgtrekking, dat degenen die zichzelf blijven rechtvaardigen, "bezig hun eigen gerechtigheid op te richten", zelfs al zijn zij Joden, niet erkend worden door God als de ware kinderen van Abraham, omdat Abraham "de vader is van allen die geloven" (Rom.4:11). Wij hebben inderdaad in onze studie in Rom.2 gezien, dat: "...niet hij is een Jood die het in het openbaar [uiterlijk] is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar [uiterlijk] in het vlees is" (V.28). Integenstelling zegt de Apostel van alle gelovigen in Christus: "Want wij zijn de besnijdenis, wij die God in de Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees vertrouwen" (Phil.3:3).

GERECHTIGHEID TOEGEREKEND VOLLEDIG GESCHEIDEN VAN DE WET

"OPDAT HET ZOU ZIJN UIT GENADE"

Als de Apostel heeft aangetoond dat rechtvaardiging aan gelovigen wordt toegerekend volledig gescheiden van besnijdenis, gaat hij nu verder met aan te tonen dat zij wordt toegerekend, volstrekt gescheiden van de Wet. Dit moest Romeinen zowel als Joden interesseren, want onder de Romeinen werd wet zo hoog geacht, dat de weerklank van de Romeinse Code, net als de Wet van Mozes, in onze Westerse gerechtshoven kan worden gehoord. "Want de belofte is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid van het geloof. "Want indien zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, dan is het geloof ijdel geworden en de belofte te niet gedaan. "Want de wet bewerkt toorn; want waar geen wet is, daar is ook geen overtreding. "Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zou zijn; opdat de belofte vast zou zijn voor al het zaad, niet alleen dat wat uit de wet is, maar ook dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen." - Rom.4:13-16 Nauwkeurig dient te worden aangetekend, dat God ons niet de grote mannen in de Schrift voorhoudt vanwege hun hoge moraal. Bijna altijd zijn hun getuigenissen besmeurd met fouten en zonde. Maar God vraagt ons op hun geloof acht te geven, hoe Hij hen zegende vanwege hun geloof in Hem. We hebben dit reeds gezien in bovenstaande verzen 1-5, en het wordt met grote kracht benadrukt in Hebr.11. Hier vinden we veel varianten, maar ייn constante: "Door geloof...door geloof...door geloof" Veel van de zonden en tekortkomingen van deze "geloofshelden" zijn in Hebr.11 weggelaten, want Gods bedoeling in dit hoofdstuk is, te tonen hoe Hij hun geloof honoreerde. Dit geweldige hoofdstuk opent en sluit met de verklaring dat allen van die lijst "een goed getuigenis hadden door geloof" (V.2,39). Het is verbazend wat God voor mensen zal doen als zij Hem eenvoudig willen geloven en Christus vertrouwen voor hun redding. We hebben gezien dat ontegenzeggelijk Abraham de enige persoon in de Schrift is die uitsteekt als het grote voorbeeld van geloof. In de Encyclopaedia Britannica wordt gesteld dat vele andere bekende boeken de weerklank ervan hebben: dat "de voortreffelijke karakteristiek van Abrahams leven zijn vastbesloten en kinderlijk geloof in God was. In de Schriften wordt hij voortdurend voorgehouden als het grote voorbeeld van geloof." Zo gaat de Apostel Paulus, bij het aantonen hoe rechtvaardiging niet wordt verkregen door de Wet, voort met Abraham te nemen als een levend voorbeeld van dit feit. "De belofte dat hij erfgenaam van de wereld zou worden" zo redeneert Paulus, "was niet aan Abraham of aan zijn zaad door de wet, maar door de rechtvaardigheid des geloofs" (V.13). Abraham noch zijn zaad verdienden deze eer, noch werd het hem toegezegd "door de wet". Het werd hem eenvoudig beloofd. In feite werd de Wet pas honderden jaren later gegeven. "Want", zo gaat hij voort, "indien zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, dan is het geloof ijdel geworden en de belofte te niet gedaan" (V.14). Wat is het doel van een belofte als zij niet wordt geloofd en er niet op wordt vertrouwd? En een wettelijk contract

Page 49: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

49 – WWW.BIJBEL.NL

maakt onmiddellijk elke mondelinge belofte "zonder effect". Dit zou vanzelfsprekend moeten zijn, maar velen moeten dat nog leren. In Gal.3:18 wijst Paulus opnieuw op Abraham en dringt aan: "Want indien de erfenis uit de wet is, dan is zij niet meer uit de belofte, maar God heeft ze aan Abraham door de belofte genadig gegeven." En de les voor ons is duidelijk uit dezelfde passage: "En dat niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk; want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. "Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens die deze dingen doet, zal daardoor leven" (V.11,12). Hoe kon de Wet een zondaar rechtvaardigen? Blijkbaar moet de Wet de zondaar veroordelen. "De wet bewerkt toorn." Er zou inderdaad geen overtreding zijn, als er geen wet was om te overtreden (Rom.4:15). Iedere misdadiger weet dat "de wet toorn bewerkt" en iedere zondaar dient dat te weten. De Schriften tonen dit overvloedig: Gal.3:19: "Zij [de Wet] is om de overtredingen er bijgevoegd." Rom.3:19: "opdat alle mond gestopt wordt en de gehele wereld voor God verdoemelijk [schuldig] zou zijn." Rom.5:20: "...gekomen, opdat de misdaad zou toenemen," Rom.7:13: "...opdat de zonde uitermate zondig zou worden door het gebod." Col.2:14: Van de inzettingen wordt gezegd dat zij "tegen ons" en "ons tegen" waren. Gal.3:10: "Want zovelen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek;" 2 Cor.3:9: Zij wordt de "bediening der veroordeling." genoemd. 2 Cor.3:7: Zij wordt de "bediening van de dood" genoemd. 1 Cor.15:56: "De prikkel nu van de dood is de zonde, en de kracht van de zonde is de wet. Ondanks al dit getuigenis vanuit het Woord van God, willen de mensen doorgaan met proberen redding te verkrijgen door werken der Wet, naderen tot God op hun voorwaarden - die Hij nimmer zal accepteren. Hij wil rechtvaardiging niet verkopen tegen elke prijs, zeker niet voor een paar armetierige "goede" werken, aangeboden door mensen wier hele levens bedorven zijn door zonde. DE VADER VAN ONS ALLEN Het is tot ons oneindig voordeel om rechtvaardiging te ontvangen door geloof alleen, want V.16 gaat door en zegt: "Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zou zijn; opdat de belofte vast zou zijn..." Dit benadrukt de Apostel in de Galatenbrief: "Maar de Schrift heeft alles onder de zonde besloten, opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus aan de gelovigen zou gegeven worden" (Gal.3:22). Al Abrahams zaad, dat wat "uit de wet" is, en dat wat "uit het geloof van Abraham" is, zal deelhebben aan de aan Abraham gedane belofte, maar dit houdt voor ons vandaag een les in. Als rechtvaardiging eerder door werken der wet zou zijn dan uit genade door geloof, hoe konden we er dan zeker van zijn? Als ik alleen maar mijn vinger omhoog behoef op te steken, nog minder, mijn hele leven de Wet gehoorzamen, hoe kon ik ooit zeker zijn? Inderdaad zou ik in dat geval zeker kunnen zijn van verdoemenis. Dit is waarom zoveel religieuze mensen hun levenlang in vrees leven, angst dat zij tenslotte niet acceptabel voor God zullen zijn. "Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zij; teneinde de belofte vast zij..." (V.16). Vertrouw op de Wet; worstel om rechtvaardiging te verdienen, en ge zult nooit zeker van acceptatie door God zijn. Maar rust op Zijn belofte en uw zekerheid kan niet vollediger zijn. Welk een zegen dat God zaligheid toegankelijk heeft gesteld langs de gemakkelijkste, eenvoudigste en meest vrije ingang! Er is geen geworstel in geloof, geen pogen, en daardoor ook geen verdienste, geen roemen - en Zijn Woord is een zekere, vaste fundatie om op te rusten. Het is met het oog op het bovenstaande dat V.16 Abraham noemt, "de vader van ons allen", d.i., de vader van allen die eenvoudig God nemen op Zijn Woord. DE MOEDER VAN ONS ALLEN

Page 50: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

50 – WWW.BIJBEL.NL

Hier moge een korte uitweiding geoorloofd zijn. Heeft de lezer zich ooit afgevraagd wie de "moeder van ons allen" is? E יn vrouw in de Schrift wordt zo genoemd, en wie anders dan Abrahams vrouw, Sara (Gal:4:26-31)! De Bijbelse vertelling is boeiend. Aan Abraham is een zoon beloofd. Zijn vrouw is echter onvruchtbaar en beiden worden reeds ouder. Zij beginnen bevreesd te worden, op z'n minst Sara, dus zegt Sara tegen Abraham eigenlijk: "Ik wil je niet in de weg staan. Neem Hagar, mijn slavin, als vrouw en misschien dat ik dan toch een zoon mag hebben - door haar." (Zie Gen.16:1,2). Abraham deed zoals Sara voorstelde en Hagar kreeg een zoon, Ismael. Maar God zei, als het ware: "Nee, dit is niet de zoon die Ik beloofde. Je behoeft Mij niet te helpen Mijn belofte te vervullen" (Zie Gen.17:18-21). Het was niet eerder dan dat Abraham honderd jaren oud was, en Sara negentig, dat Sara Abraham een zoon schonk, Izak, zoals God beloofd had, en de Schrift vertelt van hen dat zij beiden lachten van louter blijdschap. Zo noemde Abraham zijn zoon, Izak [Hebr., lachen] overeenkomstig het Woord van God, en Sara zei: "God heeft mij een lachen gemaakt; al die het hoort, zal met mij lachen. "Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft zonen gezoogd? want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom" (Gen.21:6,7). Nu gebruikt Paulus in Gal.4 dit voorbeeld met te verklaren dat Hagar, de slavin, ons spreekt van de Wet en haar gebondenheid welke toont het Jeruzalem van die dagen, "dienstbaar met haar kinderen" (V.25), terwijl Sara spreekt van genade, en staat voor "Jeruzalem dat boven is, [dat] vrij is, dat is ons aller moeder" (V.26). Ach, hoeveel mensen, religieus, denken toch dat de Wet grotere resultaten boekt dan genade. Wat zijn zij verkeerd! "Want er is geschreven: Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart! breek uit en roep, gij die geen barensnood hebt, want de kinderen van de eenzame zijn veel meer dan van haar die de man heeft" (Gal.4:27). Hier vertegenwoordigt Abrahams vrouw, Sara, genade, zoals Abraham in de Schrift geloof vertegenwoordigt. Hagar, de slavin, kon slechts de zoon van een slaaf voortbrengen, maar Sara, de vrije vrouw, bracht de zoon der belofte voort! "Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen van de dienstmaagd, maar van de vrije" (Gal.4:31). OPRECHT GELOOF versus INTELLECTUELE INSTEMMING Rom.4:17-22 schijnt wellicht op het eerste gezicht te leren, dat het de kracht en de flinkheid van Abrahams geloof was, die hem rechtvaardheid voor God bezorgde, maar laten we eens kijken: "[Zoals geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld] voor Hem, aan Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren."Die tegen hoop op hoop geloofd heeft, dat hij zou worden een vader van vele volken; volgens wat gezegd was: Zo zal uw zaad zijn. "En niet zwak in het geloof, lette hij niet op zijn eigen lichaam dat reeds afgestorven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op de moederschoot in Sara die afgestorven was, "en hij twijfelde niet aan de belofte vanGod door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof en gaf God de eer, "ten volle verzekerd dat Hij ook machtig was, wat beloofd was te doen. "Daarom is het hem ook tot recht-vaardigheid gerekend." - Rom.4:17-22. "Voor God" was Abraham "de vader van de gelovigen" (V.16,17), en God "maakt de doden levend, en roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren" (Rom.4:17). Hij was de God Die Abraham had leren kennen en op Wie hij al zijn vertrouwen stelde. Zo moet het verschil tussen het lachen van de honderdjarige Abraham bij de belofte van Izaks geboorte, en dat van zijn onvruchtbare vrouw, Sara, nauwkeurig te worden verstaan. Inderdaad wordt in dit verband het lachen - zeer betekenisvol, drie keren vermeld: 1. "Abraham viel op zijn aangezicht [voor God], en lachte" (Gen.17:17); de lach van geloof en verwondering, dat een kind geboren zou worden aan een man van over de honderd jaren, met een onvruchtbare vrouw van 90! 2. "Sara lachte bij zichzelf" (Gen.18:12); de lach van ongeloof. "En de Here zeide...waarom heeft Sara gelachen?...Zou iets voor de Here te wonderlijk zijn?" (18:13,14). 3. Abraham en Sara lachten (Gen.21:3,6,7): "Abraham noemde de naam zijns zoons...Izak [lachen]...en Sara zei: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het hoort, zal met mij lachen...Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft zonen gezoogd? want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom."

Page 51: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

51 – WWW.BIJBEL.NL

Na berispt te zijn voor inwendig belachelijk maken van Gods belofte, nam Sara klaarblijkelijk de berisping ter harte, want we lezen in Hebr.11:11: "Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen, om een zaad te geven, en boven de tijd van haar ouderdom heeft zij gebaard; aangezien zij Hem trouw heeft geacht, Die het beloofd had." Maar v ףףr dit alles had Abraham God geloofd, Die de doden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren" (Rom.4:17). Waarom zou hij het afsterven van zijn eigen lichaam, of dat van Sara's schoot, in aanmerking genomen hebben? Wat had dat ermee te doen! God had beloofd! Zo lezen we van Abraham: "Die tegen hoop op hoop geloofd heeft" (V.18). Let op, hij geloofde niet alleen zonder enige redelijke achtergrond van hoop; hij geloofde toen alle uiterlijke omstandigheden "tegen hoop" pleitten. Hijzelf honderd jaren oud, en Sara negentig, "geloofde hij in hope", d.i. hij geloofde, verlangend uitziend naar de vervulling van de belofte. Zo gaat de passage verder: "En niet zwak in het geloof, LETTE HIJ NIET op zijn eigen lichaam dat reeds afgestorven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op de moederschoot in Sara die afgestorven was, "en hij twijfelde niet aan de belofte van God door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof en gaf God de eer" (V.19,20). N.B.: Abraham geloofde in God als de Enige "Die de doden levend maakt" (V.17), en "geloofde tegen hoop op hoop" (V.18). "Niet zwak in het geloof" (V.19), "hij twijfelde niet aan de belofte van God door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof" (V.20). In dit alles, zo lezen we, gaf hij God de eer (V.20). Indien wij dan waarlijk God zouden willen eren, moeten wij dat leren wat Hem het meest behaagt en eert: geloof, dat Hem op Zijn Woord neemt. Geloof is veelmeer de hand die ontvangt wat God aanbiedt, dan zich te verzetten. Het is geen eer voor mij als ik God geloof: eerder eert mijn geloof Hem. De hand neemt het voedsel aan, en het lichaam wordt versterkt - door het voedsel, niet door de hand. Het ontvangt medicijn en het lichaam herstelt - door de medicijn, niet door de kracht van mijn hand om te genezen. Maar wat maakte Abraham zo "sterk in geloof"? Was het een deugd in hemzelf? Neen, hij had God reeds enige tijd gekend, en was ten volle overtuigd dat wat Hij beloofd had, Hij ook in staat was te volbrengen." Zo simpel als wat. Dus de woorden, "Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend," in V.22, sluiten niet in dat Abraham gerechtvaardigd werd omdat zijn geloof zo sterk was. Eerder vermeldt God al die beproevingen om te bewijzen dat Abraham werkelijk God geloofde; dat zijn geloof was een hartsvertrouwen, eerder dan intellectueel instemmen. Geloof was niet de grond van Abrahams rechtvaardiging; het was slechts de voorwaarde. Gods Woord was de grond waarop zijn geloof rustte. Hier kan wellicht een illustratie helpen: Laten we ons voorstellen twee mannen van ongeveer gelijk gewicht, die zitten op gelijke stoelen. De een schijnt niet op zijn gemak en is bang dat de stoel zal omvallen, terwijl de ander comfortabel uitrust. Maar elk heeft in geloof zich aan de stoel toevertrouwd - en daar komt het op aan. Het is niet de sterkte van ons geloof, maar het voorwerp van ons geloof dat de beslissende factor is. Als de stoel sterk genoeg is, zal deze ons houden, doet er niet toe hoe zwak uw geloof daarin mag zijn. Zo is dan het belangrijke punt, om ons vertrouwen op Christus te stellen, die stierf voor onze zonden. De neo-evangelischen blijven hun toehoorders voorhouden om "een overgave aan Christus te doen" om gered te worden, maar dit is redding door werken, en een valse leer. Wij dienen te erkennen hoe hopeloos onze zaak is en onszelf overgeven aan Christus en Zijn reddende kracht, rustend in Zijn volbrachte werk van verlossing, zoals Hij daar in rust: "Want wie ingegaan is in zijn rust, heeft ook zelf van zijn werken gerust, zoals God van de Zijne" (Hebr.4:10). God zond Zijn Zoon in de wereld om de prijs van de zonde te betalen. Toen de Zoon het werk had volbracht dat Hem was gegeven om uit te voeren, keerde Hij terug naar Zijn huis en ging zitten naast Zijn Vader. Zo komen ook wij in Zijn rust en houden op met onze eigen werken, zoals Hij ophield van de Zijne, als we waarlijk onszelf overgeven aan Hem Die voor ons stierf. ALS WE GELOVEN

Page 52: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

52 – WWW.BIJBEL.NL

"Nu is het niet alleen ter wille van hem geschreven, dat het hem toegerekend is, "maar ook ter wille van ons, aan wie het zal toegerekend worden, namelijk aan hen die geloven in Hem, Die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft, "Die overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardiging." - Rom.4:23-25. Het boek van de "Oud Testamentische" Geschriften, voor zover verband houdend met Abrahams rechtvaardiging, werd niet geschreven "alleen voor zijn zaak" d.i., om hem belangrijkheid toe te schrijven, "maar ook terwille van ons" (V.24). "Want al wat tevoren geschreven is, is tot onze lering tevoren geschreven, opdat wij, door volharding en vertroosting van de Schriften, hoop zouden hebben" (Rom.15:4). En in dit bijzonder geval, het geval van Abraham, was wat geschreven over hem "ook terwille van ons, aan wie het zal toegerekend worden, namelijk aan hen die [als wij, K.J.V.] geloven in Hem, Die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft" (V.24). Maar waarom zegt de Apostel dat we moeten geloven in de opstanding van Christus om te worden gerechtvaardigd? Waarom niet in Zijn dood voor onze zonden? Het antwoord volgt in V.25. Zeer zeker moeten we geloven in de dood van Christus om gerechtvaardigd te worden (Rom.5:9), maar we moeten geloven in Zijn dood als zijnde een voldoend en volbracht werk. Het is niet genoeg om te geloven in de "eeuwige offerande" van de Kerk van Rome, waarin onze Here herhaald wordt "geofferd" in "Het Sacrament van de Mis". De gehele waarheid wordt ons levendig voor ogen gesteld in V.25: "Die overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardiging." Zijn dood bewerkte een volledige voldoening voor onze zonden, en Zijn opstanding bewees dat volledige voldoening werd bewerkt. Zoals James McKendrick eens zei: "Zijn dood was de prijs voor onze zonden; Zijn opstanding de kwitantie." Hier verschilt het Christendom met alle religies van de wereld. Het verkondigt een volbrachte verlossing en wijst op de gebeurtenis van de opstanding van Christus, bevestigd "door vele onfeilbare bewijzen." De grote les van dit hoofdstuk is dan ook, dat rechtvaardiging voor God niet wordt verkregen door uitoefening van wat voor rituele riten ook, noch door betrachten van de Wet, maar alleen door geloof in de Enige Die stierf voor onze zonden en weer opstond. DE DIRECTE RESULTATEN VAN DE DOOD VAN CHRISTUS VOOR ONS EN VAN RECHTVAARDIGING DOOR GELOOF BINNEN DE PERSOONLIJKE ERVARING VAN DE GELOVIGE "Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus,"door Wie wij ook de toegang hebben door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en roemen in de hoop van de heerlijkheid van God. "En niet alleen dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten dat de verdrukking volharding werkt, "en de volharding beproefdheid, en de beproefdheid hoop, "en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons is gegeven."Rom.5:1-5. Wij komen nu tot de vierde voorname stap binnen Paulus' theologische redenering. "Wij dan, gerechtvaardigd uit het [door, K.J.V.] geloof..." (Rom.5:1). Na het bewijs dat rechtvaardiging niet kan worden verkregen door karakter, positie, Wetsbetrachting, of de toepassing van religieuse riten, maar uitsluitend door geloof in de gekruisigde, opgestane, levende Redder, de Here Jezus Christus, gaat de Apostel nu verder: "Wij dan, gerechtvaardigd door [K.J.V.] geloof, hebben" - vijf zeer kostbare zegeningen: 1. Vrede met God (V.1). 2. Toeleiding tot God [Gods genade S.V.] (V.2). 3. Roem [vreugde] in de hoop der heerlijkheid Gods (V.2). 4. Roem [vreugde, K.J.V.] ook in verdrukkingen (V.3). 5. De liefde Gods...uitgestort in onze harten (V.5). Nauwkeurig dient te worden opgemerkt dat al deze zegeningen tot ons komen "door onze Here Jezus Christus",

Page 53: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

53 – WWW.BIJBEL.NL

omdat Hij deze voor ons heeft gekocht met Zijn bloed (4:25; 5:1). Het is dan vreemd dat wij lezen in Joh.3:35,36: "De Vader heeft de Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. "Die in de Zoon gelooft heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." God is betrokken bij onze houding ten opzichte van Zijn geliefde Zoon. Tenslotte is het onze houding ten opzichte van de Here Jezus Christus die ons zal redden voor alle eeuwigheid, of ons voor eeuwig buiten Gods tegenwoordigheid verwerpt. Alle ritueel en mysterie en welsprekendheid van de moderne religie betekent niets voor God. Hij wil Zijn Zoon verkondigd, vertrouwd, geliefd, en ge כerd hebben (Col.1:18). Laten we, met dit in gedachten, nu de vijf kostbare zegeningen beschouwen die op ons, "gerecht-vaardigd door geloof", gelegd zijn. VREDE MET GOD "Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus" (V.1). "Gerechtvaardigd door geloof" (K.J.V.), onze zonden toegerekend aan Christus, en Zijn gerechtigheid ons toegerekend, de tussenmuur der zonde weggedaan, zijn we nu in "vrede met God - door onze Here Jezus Christus." Welk een gezegende relatie! Zij die steeds proberen hun vrede te maken met God zijn te beklagen, want God Zelf heeft hierin voorzien door Christus, en wij zullen haar ontvangen door geloof. "Want Hij is onze vrede" (Eph.2:14), "vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises" (Col.1:20). V ףףr onze rechtvaardiging door geloof in Christus' volbrachte werk, konden wij alleen vooruit zien op de toorn Gods over onze zonden. Wij bevonden ons onder diegenen "die door vrees voor de dood gedurende hun hele leven, aan de slavernij onderworpen waren" (Hebr.2:15). Maar nu, door genade, door geloof, staan we gerechtvaardigd voor de troon van God. Het is waar dat gelovigen soms nalaten zich in hun status voor God te verheugen, maar dit verandert Gods Woord hierover niet, noch het feit van hun relatie ten opzichte van Hem. TOEGANG TOT GOD "door Wie wij ook de toegang hebben door het geloof tot deze genade waarin wij staan..." (V.2). De toegang van de gelovige tot God is een van de kostbaarste waarheden van de Bijbel. Toen de Wet werd gegeven, stond het volk "van verre" en werd herhaaldelijk gewaarschuwd dat zij niet nabij de berg Sinai zouden komen, waar God met Mozes sprak, "zouden zij niet sterven." Later, toen de tabernakel gebouwd was, scheidde een zwaar "voorhang" het volk, zelfs de priesters, van Gods tegenwoordigheid: "Waarmee de Heilige Geest dit aanduidde, dat de weg van het heiligdom [Gods werkelijke tegenwoordigheid] nog niet openbaar gemaakt was..." (Hebr.9:8). Maar nu, onder genade, is aan de gelovige vrije toegang in Gods tegenwoordigheid gegeven. Inderdaad worden we in Hebr.4:16 gedrongen om in vertrouwen te komen tot de troon van genade, niet wanneer het God uitkomt, maar in onze "tijd van nood". Bovendien is het "verzoendeksel" van de tabernakel van het Oude Testament nu geworden, een "troon der genade". En zoals een troon een zetel of stoel te boven gaat in glorie, zo gaat genade ver de barmhartigheid te boven. Sommigen die tekort schieten in het onderscheiden van stand en staat, beweren dat toegang tot de troon der genade niets van doen heeft met de leden van het Lichaam van Christus, omdat zij reeds in het hemelse gezeten zijn in Christus (Eph.2:6). Dit is een vergissing, want juist de brief die zoveel zegt over onze positie in het hemelse in Christus, zegt ook: "Want door Hem hebben wij beiden de toegang door ייn Geest tot de Vader" (Eph.2:18). Inderdaad maakt Rom.5:2 zo verschil tussen onze positie en ons voorrecht, want het zegt, dat "wij toegang hebben door geloof in [tot, S.V.] deze genade waarin wij staan." Iedere gelovige schiet veel tekort in het bezetten van zijn positie in het hemelse in Christus en het toe כigenen van "alle geestelijke zegeningen" daar, maar Goddank, we hebben vrij toegang om op deze zegeningen in te gaan "door geloof" op ieder moment. Er komt wat kijken voor deze schrijver om slechts vijftien minuten gehoor te krijgen bij de President van de U.S.A.,

Page 54: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

54 – WWW.BIJBEL.NL

een sterfelijk menselijk wezen, die spoedig zal vergaan. Inderdaad heeft niemand ten allen tijde vrije toegang; noch zijn vrouw of kinderen, niet de Staatssecretaris, niet zijn intiemste adviseur. Niemand heeft altijd vrije toegang. Maar ons wordt gebeden, zoals we hebben gezien, om tot God te naderen en met Hem te spreken terwijl Hij luistert - wanneer het ons uitkomt. Bovendien zijn wij snel in de war wanneer twee of meer mensen tegelijk tegen ons spreken, maar Hij, die het heelal bestuurt, van het machtigste hemellichaam tot het kleinste deel van een atoom, die regeert over mensen en engelen, is onvergankelijk en alwetend. Hij kan persoonlijke aandacht schenken aan millioenen smekenden ter zelfde tijd! Zo zegt God, de God van het heelal, tot de nederigste gelovige: "Kom. Kom met je verdriet en smart; kom met je vragen en problemen; kom met je moeiten en zorgen, en Ik zal je helpen." Hij geeft ons niet zonodig alles wat wij vragen, Hij doet beter dan dat. Hij geeft ons wat voor ons het beste is (Rom.8:26-28), en mogen rusten in dit feit. "Weest in geen ding bezorgd; maar dat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging gekend worden bij God; "En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus" (Phil.4:6,7). "Hem nu, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt, "Hem zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen." (Eph.3:20,21). ROEMEN IN HOOP VAN DE HEERLIJKHEID GODS "...en roemen [verheugen] in de heerlijkheid Gods (V.2). De lezer zal zich herinneren dat de herders in Bethlehem "zeer bevreesd" waren toen "de heerlijkheid van de Here rondom hen scheen" (Luk.2:9). Dit was een natuurlijke reaktie, "want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods" (Rom.3:23). Hoe dikwijls zondigen we en houden onszelf voor de gek! Zelfs dieren doen dit niet, maar de mens, oorspronkelijk geschapen naar Gods beeld, doet dit wel. Er is wel gezegd, dat alleen een mens belachelijk kan zijn, omdat alleen de mens deftig kan zijn. Toen de mens uit zijn verheerlijkte positie viel door zonde, vervloekte de Here de aarde en zei: "In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren" (Gen.3:19). Sinds die droevige dag is het menselijk leven een voortdurende strijd en vernedering geweest. Alls neigt er toe eerder verkeerd te gaan dan goed, en ten lange leste komt de dood, de grootste van alle vernederingen. De moderne mens veracht, dan wel ontkent zonde en zondeval, maar hun uitwerkingen zijn overal kenbaar. Hoeveel wijzer is het om onze verdorven conditie te erkennen, Christus te vertrouwen als onze Redder, en "verheugd te zijn" met Paulus "in de hoop van de heerlijkheid Gods"! Verblijden in de hoop van Gods heerlijkheid is een ander direct gevolg van rechtvaardiging door geloof. In Rom.8:30 verklaart de Apostel dat "die Hij [God] gerechtvaardigd heeft, Hij ook verheerlijkt heeft", en in Col.1:27 spreekt hij van "Christus in u" als "de hoop der heerlijkheid." Door het lijden van vernedering, schande en dood voor ons, werd onze Here "de Overste Leidsman van onze Redding", Die "vele kinderen [zonen, K.J.V.] tot de heerlijkheid leidt" (Hebr.2:10). Het gezegende proces vindt reeds gedurende vele eeuwen plaats. Onze grote "Overste Leidsman" heeft reeds vele zonen tot heerlijkheid gebracht - niet door hun lijden en bloed, maar door het Zijne! - en de lezer moge zichzelf afvragen of hij zich reeds bij de blijde optocht heeft aangesloten. Indien niet, slechts oordeel, schaamte en spijt in het vooruitzicht, maar hen die gerechtvaardigd zijn door geloof, mogen met Paulus en alle gelovigen juichen "in de hoop van Gods heerlijkheid". Het beste van alles, "op die dag" zal onze Here "verheerlijkt worden in Zijn heiligen en...wonderbaar worden [bewonderd, in allen die in Hem geloven" (2 Thess.1:10). Zij die hun hoofden geschud hebben en gezegd hebben "Schande!, Schande! toen Hij aan Golgotha's kruis hing, zullen op een dag roepen "Welk een heerlijkheid!", als zij de verlosten van alle eeuwen aanschouwen, en zien wat "de dood aan het kruis" heeft tot stand heeft gebracht! BLIJDSCHAP OOK IN DE VERDRUKKINGEN

Page 55: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

55 – WWW.BIJBEL.NL

"En niet alleen dit, maar wij roemen [verblijden ons,] ook in de verdrukkingen, wetende, dat de verdrukking lijdzaamheid [geduld,] werkt; "En de lijdzaamheid [geduld] bevinding [ervaring], en de bevinding hoop" (Rom.5:3,4). Opgemerkt wordt, dat het woord "roemen" in V.3 niet hetzelfde Griekse woord is als het woord "roemen" in V.2, waar naar "de heerlijkheid Gods" wordt verwezen. Eerder is het hetzelfde Griekse woord als voor "verblijden" in vers 2. Dit wordt bevestigd door het woord "ook" in vers 3. Wij "verblijden ons in de hoop der heerlijkheid Gods", en wij "verblijden ons ook in verdrukkingen". Dit woord "verblijden" is soms vertaald met "roemen" en soms met "glorie כren". Het betekent verrukken, of triomfantelijk verblijden. Het is natuurlijk, om te verblijden in de verwachting van de openbaring van Gods heerlijkheid, maar de gelovige verblijdt zich - althans zou zich dienen te verblijden - , "ook in verdrukkingen". Hoe zo? Omdat hij weet dat verdrukking geduld bewerkt; en geduld, ervaring; en ervaring, hoop. Heeft de lezer gebeden om meer geduld? Er is maar ייn weg om dit te verkrijgen - door verdrukkingen. "Verdrukking werkt lijdzaamheid [geduld]. En geduld bewerkt ervaring. Toen de auteur nog een jonge pastor was verlangde hij naar de ervaring die zoveel betekende voor oudere Godsmannen. Hun woorden schenen van groter gewicht en hun toehoorders gaven hen gaarne respectvolle aandacht. Maar men doet geen ervaring op door het te wensen en ook niet door er om te bidden. Ervaring komt slechts door geduldig verdragen van verdrukking. Daarom zegt Jakobus, "Laat de volharding [het geduld] een volmaakt werk hebben" (Jak.1:4). En hoop! - het verlangend verwachten op betere dingen die komen gaan. Dit is het natuurlijk gevolg van de ervaring, die komt van geduld, voortgekomen uit voortdurende verdrukkingen. Er is geen andere manier om deze "hoop" te verkrijgen. Als aan Abraham zou gevraagd zijn Izak op te geven in zijn eerdere leven als Godsman, zou het ongetwijfeld teveel voor hem zijn geweest dit te accepteren. Maar ten tijde dat God hem opdroeg zijn geliefde en enige zoon als offerande te offeren, had Abraham een grote hoeveelheid ervaring. Hij was door menige geloofsbeproeving gegaan, en had geleerd dat God hen die op Hem vertrouwen niet verlaat. Toen dus de werkelijk grote beproeving kwam, werden al zijn vragen en twijfels aan God overgegeven, en "hij, die de beloften had ontvangen, offerde zijn eniggeboren zoon, van wie was gezegd, dat in Izak zijn nageslacht genoemd zou worden; na overwogen te hebben dat God machtig was, hem ook uit de doden op te wekken, waaruit hij hem ook bij gelijkenis teruggekregen heeft" (Hebr.11:17-19). Abraham wanhoopte niet, noch verloor hij de hoop. Eerder, keek hij steeds vooruit met groot verlangen naar de vervulling van Gods beloften, die lang tevoren waren gedaan. Zo bewerkt "verdrukking, geduld; en geduld, ervaring; en ervaring, hoop." DE LIEFDE VAN GOD UITGESTORT IN ONZE HARTEN "En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons is gegeven" (V.5). Verlangt de lezer ernaar dat de liefde van God zijn hart en ziel doet overstromen? Laat ons dan onze gang eens nagaan. "De liefde Gods...uitgestort in onze harten" is het gevolg van de hoop, die komt vanuit de ervaring, geproduceerd door geduldige voortdurende verdrukking. Deze "hoop" die steeds naar God opziet voor heerlijke dingen die zullen komen, "beschaamt niet". Zij brengt ons niet in verlegenheid of frustreert niet. "Want de Schrift zegt: Een ieder die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden. Rom. 10:11 Inderdaad brengt deze "hoop" ons in altijddurende gemeenschap met God en een steeds diepere waardering van Hemzelf. "Hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest Die ons gegeven is." Welke gelovige, zelfs met een beperkte graad van Christelijke ervaring, zal ontkennen dat geestelijke beproevingen hem dichter bij God gebracht hebben, en geholpen hebben Zijn wonderbare liefde meer te waarderen? Daarom, "verblijden wij ons ook in verdrukkingen, wetende dat verdrukking geduld bewerkt; en geduld, ervaring; en ervaring, hoop. En hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods uitgestort is in onze harten."

Page 56: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

56 – WWW.BIJBEL.NL

Kan de wereld ons iets aanbieden wat daarmee te vergelijken is?

H O O F D S T U K V - R O M. 5:6-21

DE DOOD VAN CHRISTUS VOOR ONS GEZIEN VANUIT DE BEDELINGEN

HET ANTWOORD OP DE HULPELOOSHEID VAN DE MENS,

ZIJN ZONDE, EN ZIJN EIGENWILLIGHEID "Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven. "Want nauwelijks zal iemand voor een recht-vaardige sterven; want voor de goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven. "Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren. "Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van de toorn. "Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden dood Zijn leven. "En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God, door onze Here Jezus Christus, door Welken wij de verzoening gekregen hebben." - Rom.5:6-11. HET PERSOONLIJK ASPECT In de bovenstaande passage lezen we drie maal dat Christus voor ons stierf, en de les is progressief. V.6: "Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is.... voor de godelozen gestorven." V.8:"...dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren. V.10"...vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon." In onze hulpeloosheid, in onze zonde, ja, in onze eigenwilligheid, stierf Christus voor ons. 1. "Toen wij nog krachteloos waren" (V.6). Rom.5:6 toont de ongelovige als iemand zonder God, en als zodanig, helemaal hulpeloos. Hij kan zichzelf niet bevrijden uit zijn gevallen staat. Hij kan zijn boze hartstochten niet de baas. Hij kan de gevolgen van zijn zonde niet te boven komen. Zonder God is hij "krachteloos". Maar Christus stierf Goddank voor zulken. "Toen wij nog krachteloos waren, stierf Christus te Zijner tijd voor de goddelozen." In eindeloze genade nam Hij de plaats in van volstrekte krachteloosheid - de dood - met en voor ons, opdat Hij ons erdoor heen zou brengen met Hem, tot opstandingsleven en kracht. Veel mensen willen hun morele en geestelijke hulpeloosheid niet bekennen, maar de liederen-schrijver was oprechter toen hij schreef: "Mijn beloften kwam ik niet na". Ook lichamelijk zijn we zo hulpeloos, dat wij iedere nacht ons nachtgoed aan trekken en in een bed gaan liggen, een meubelstuk dat speciaal voor dit doel is gemaakt, en ons overgeven aan bewusteloosheid, onze levens slechts beschermd door Gods hand. Ongeveer acht van de vier en twintig uren moeten wij ons geheel aan Gods zorg toevertrouwen. Dan op het laatst komt de dood, wanneer we in volstrekte hulpeloosheid ons leven zelf opgeven. De lijst van voorvaderen in Gen.5 vermeldt 5 leeftijden van meer dan 900 jaren, maar bij ieder geval zijn de slotwoorden, "en hij stierf". Maar los van dit alles, is de hemel de verblijfplaats van God, en het is aan Hem te bepalen of en hoe wij zullen worden toegelaten. Hij doet dit genadig in Rom.5:6, waar Hij zegt: "Toen wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven." Alleen als wij dit in geloof aannemen, mogen wij "roemen in de hoop op de heerlijkheid van God" (4:25; 5:1,2).

Page 57: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

57 – WWW.BIJBEL.NL

Maar de passage zegt, dat "toen wij nog krachteloos waren, te Zijner tijd Christus voor de goddelozen stierf", en als mensen weigeren hulpeloos genaamd te worden, zij zeker in het algemeen niet zullen waarderen "goddeloos" genoemd te worden. Tot hen zeggen wij, dat naar de kerk gaan, filantropie, liefde voor het gezin, financi כle integriteit, en al deze goede dingen u niet goddelijk maken. Indien ik u zou introduceren bij een vriend als "een goddelijk persoon", zoudt u dan niet in verlegenheid geraken? Toch bent u beledigd als ik u goddeloos zou noemen. Maar Rom.5:6 bevat wonderbaar nieuws voor degene die zijn goddeloze staat wil erkennen: "Christus stierf voor goddelozen," niet voor enigen van de goddelozen, of voor een uitverkoren aantal, maar "voor de goddelozen". Hieruit volgt, dat elke ongeredde, goddeloze lezer van deze regels Gods Woord mag geloven en zeggen, "Christus stierf voor MIJ." 2. "Als wij nog zondaars waren" (V.8). Zonde is ernstiger dan hulpeloosheid. Een goede rechter moet zonde veroordelen en een volledige straf ervoor eisen. "Maar God bevestigt Zijn liefde tot ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren." Zo ook eiste God de juiste straf voor de zonde toen Hijzelf, in onuitsprekelijke liefde, Zelf de schuld betaalde! De daarop volgende contekst maakt deze tekst nog kostbaarder: "Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor de goede zal mogelijk iemand ook willen sterven" (V.7). Strikt eerlijke mensen worden gewoonlijk door het minder rechtvaardige volk voor slecht aangezien, maar toch, voor "een goed mens", een vriendelijk, vrijgevig, eerlijk mens, "zouden - sommigen - wellicht, er over denken om te sterven." "Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren" (V.8). Welk een liefde! Hoewel onze zonden als een berg voor ons oprijzen, behoeven wij niet te wanhopen, want iedere Christen- gelovige kan getuigen met de woorden van Paulus, de voornaamste der zondaars (1 Tim.1:15), dat "toen wij nog zondaars waren, Christus voor ons gestorven is". Hij stierf voor ons in onze zonde. Tot de lezer die ontkent een zondaar te zijn, zouden wij willen zeggen, "Vast en zeker bent u de enige die dat denkt! Of denkt u te lichtvaardig over zonde? Veronderstelt u dat alleen dronkaards, hoeren en criminelen zondaars zijn, maar niet de eigengerechtigden? Bedenk dan dit eens: God gaf Zijn enig Kind, Zijn innig geliefde Zoon, om schande en dood te ondergaan voor u, en u weigert Zijn geschenk - en de liefde voor zo'n grote prijs, die hierin ligt opgesloten. Brengt u ertegen in, dat u dit geschenk niet afwees, dat u er niets mee te doen heeft? Nonsens! Als ik u een kostbaar geschenk zou aanbieden dat u heel erg nodig heeft, en u zou helemaal niet reageren, zou u dan, door dat geschenk niet te accepteren, mij beledigen? Nu dan, geven de liefde, die u leven aanbiedt door Christus, de Persoon van de Gever, en de oneindig grote kostbaarheid van het geschenk, dan niet het bewijs dat u wegens uw "niets ermee te doen hebben", Gods grote geschenk afwijst, en Hem ten diepste beledigt? Maar als u het geschenk in geloof aanneemt, zal het volgende vers bewijzen zeer waardevol voor u te zijn: "Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van de toorn" (V.9). Welk een rustige zekerheid moeten wij toch hebben als we bedenken dat Christus voor ons, als zondaars, stierf. Zo dan, "gerechtvaardigd" door Zijn bloed", zullen wij vast en zeker bewaard worden voor de komende toorn door Hem Die de prijs betaalde voor onze verlossing. 3. "...indien wij, vijanden zijnde" (V.10). Denk eens na! God heeft zelfs goed nieuws voor ons in onze eigenwilligheid, onze vijandschap tegen Hem! "Vijanden zijnde", zegt Paulus, "met God verzoend door de dood Zijns Zoons". Hier horen we bijna een lezer opmerken: "As je me nou, beschuldig mij niet van een vijand van God te zijn. Ik ben een godsdienstig mens, ik ga geregeld naar de kerk, ik geef zelfs aan de kerk". Ach, maar God zegt niet dat de ongereddenen niet religieus zijn. Misschien zijn wel 999 van de 1000 religieus. Het punt is, dat door uw goddeloos, zondig leven, en zeer zeker door het afwijzen van Gods geschenk van redding, u uzelf tot een vijand van God gemaakt hebt. U mag misschien geen vijand tegen de "God" zijn die u zelf in uw gedachten hebt gevormd, maar u bent wel een vijand tegen God, de God van de Bijbel. Toch, ondanks dit alles, zendt God nog steeds Zijn ambassadeurs naar al Zijn vijanden overal - "door de dood van Zijn Zoon." Bedenk dat eens! Wij, die geloven, zijn verzoend met God, niet door enige poging tot betaling door ons aangeboden om God tevreden te stellen, maar "door de dood van ZIJN Zoon". Hij droeg de vijandschap toen Zijn

Page 58: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

58 – WWW.BIJBEL.NL

eigen schepsels Hem bespotten, in Zijn gezicht spuwden en Hem aan het hout nagelden. Dit is inderdaad genade! En dit is niet alles, want de hele passage luidt: "Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, VEEL MEER zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven. "En niet alleen dit, maar wij roemen [verheugen ons] ook in God, door onze Here Jezus Christus, door Welken wij nu de verzoening gekregen hebben" (V.10,11). De redenering van deze passage is, dat als wij, als Zijn vijanden, verzoend werden met God door de dood van Zijn Zoon, wij veel meer "verzoend zijnde", ervan verzekerd mogen zijn, dat onze levende Redder ons veilig zal bewaren. En niet alleen zijn gelovigen veilig in Christus, maar ondertussen "verheugen wij ons [roemen] in God door onze Here Jezus Christus, door Wie wij nu ontvangen hebben", niet alleen hulp in onze hulpeloosheid, of de vergeving van onze zonden, maar "de verzoening" waardoor wij dichter bij God gebracht zijn, en ervaren Zijn liefde jegens ons. HET HISTORISCH PERSPECTIEF "Daarom, gelijk door ייn mens de zonde in de wereld gekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben, "Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. "Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen, Die komen zou. "Doch niet, gelijk de misdaad, alzo is ook de genadegift, want indien, door de misdaad van ייn, velen gestorven zijn, zo is veel meer de genade Gods, en de gave door de genade, die daar is van ייn mens Jezus Christus, overvloedig geweest over velen. "En niet, gelijk de schuld was door de ייn, die gezondigd heeft, alzo is de gift; want de schuld is wel uit ייn misdaad tot verdoemenis, maar de genadegift is uit vele misdaden tot recht-vaardigmaking. "Want indien door de misdaad van ייn de dood geheerst heeft door dien יnen, veel meer zullen degenen, die de overvloed der genade en der gave der rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heersen door dien Enen, namelijk Jezus Christus. "Zo dan, gelijk door ייn misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis; alzo ook door ייn rechtvaardigheid komt de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. "Want gelijk door de ongehoor-zaamheid van die יne mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Enen velen tot recht-vaardigen gesteld worden. "Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde; en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; "opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot de dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Here". -Rom.5:12-21. Er dient nauwkeurig op te worden gelet, dat in Rom.5:6,8 en 10, de Apostel in de verleden tijd schrijft: " Als wij nog krachteloos waren...als wij nog zondaars waren...toen wij vijanden waren [K.J.V.]. Waarom is dat? Zeer zeker stierf Christus voor ons, zelfs lang voordat wij geboren werden. Het antwoord is, dat hij spreekt in historische zin, vanuit de bedelingen. Dit moet duidelijk zijn uit het feit, dat hij in V.6 zegt dat "te Zijner tijd Christus voor de goddelozen stierf". Dit stemt overeen met Gal.4:4: "Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden..." Maar het wordt nog duidelijker als we doorgaan naar het overige van het hoofdstuk: Vers 12-21. In deze verzen toont ons de Apostel dat door het gebruik van het voornaamwoord "wij" in V.6,8,10, hij historisch verwijst naar het menselijk ras. De Apostel had een brede kijk en een verstandige zin voor zijn plaats - en onze plaats -in de geschiedenis. De harmonische opzet van dit hele laatste gedeelte van Romeinen 5 met betrekking tot V.6-11 is werkelijk mooi om te zien. De drie hoofdkarakters in de passage zijn Adam, Mozes en Christus. Door Adam hebben wij de entree van de zonde (V.12). Door Mozes, de kennis van de zonde (V.20). Door Christus, de vergeving van zonden (V.20,21). Een vergelijking van V.12-21 met V.6-10 zou op de volgende manier kunnen worden weergegeven: Van Adam tot Mozes ["toen wij nog krachteloos waren"] hebben we de heerschappij van de dood door Adam (V.6,14). Van Mozes tot Christus ["omdat wij nog zondaars waren"] hebben we de heerschappij van zonde door de Wet (V.8,20,21).

Page 59: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

59 – WWW.BIJBEL.NL

Van Christus tot nu ["zijnde vijanden"] hebben wij de heerschappij van genade, door Christus (V.10,20,21). Voor dat we verder gaan met V.12-21 dient zorgvuldig te worden genoteerd dat de boven aangehaalde zijn (1) naar Adam, niet naar zijn schepping, maar na de val, (2) naar Mozes, niet naar zijn geboorte, maar later bij Sinai, waar hij de Wet over gaf, en (3) naar Christus, niet naar Zijn geboorte of aardse bediening, maar naar Zijn hemelvaart, als de proever van dood "voor elk mens" (Hebr.2:9). Zo verkondigde Paulus Hem steeds. De Wet was nog steeds van kracht, totdat Paulus werd opgewekt om te verkondigen "de prediking van het kruis". Er werd geen openbaring gegeven voor wat betreft de afschaffing van het verbond der Wet, dan tot het "Maar nu" van Paulus in Rom.3:21 (Cf.Hand.2:46; 3:1; 22:12,13). VAN ADAM TOT MOZES DE HEERSCHAPPIJ DES DOODS DOOR ADAM "Daarom, gelijk door ייn mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. "Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. "Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over degenen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid der overtreding van Adam, welke een voorbeeld is Desgenen, Die komen zou" (V.12-14). We hebben hier te doen met Gods handelingen met mensen gedurende de periode "van Adam tot Mozes", "tot aan de wet", "toen er nog geen [Moza ןsche] wet was". Gedurende deze periode in de geschiedenis werd aangetoond, dat "dood tot alle mensen was gekomen", niet omdat de Wet van Mozes hen tot de dood had veroordeeld, maar eenvoudig omdat zij de nakomelingen van de gevallen Adam waren, en van nature bedorven. Geheel gescheiden van de Wet, "baart zonde, wanneer zij is voleindigd, de dood" (Jak.1:15). Zo "heerste de dood van Adam tot Mozes, ook over hen die NIET hadden gezondigd in de gelijkheid der overtreding van Adam." Opgemerkt dient te worden, dat aangezien de zonde in de wereld is gekomen "door ייn mens", Adam, de dood "tot alle mensen is gekomen, omdat allen gezondigd hebben" t.w. in Adam. Wij kunnen niet zeggen, "Het was niet mijn fout", want wij waren in Adam, wij waren Adam toen hij zondigde. Wij kunnen ons niet meer losmaken van Adam, zomin de tak zich van de boom kan losmaken, of de boom van zijn wortel. De periode van Adam tot Mozes laat historisch de hulpeloosheid zien waarnaar verwezen werd in V.6. Gedurende 2500 jaren was er geen geschreven Wet om zondaars ter dood te veroordelen (V.13). Niettemin stierven zij , want volstrekt gescheiden van de Wet bederft en vernietigt zonde van nature. In de eerste genealogie van de Bijbel, waarnaar boven is verwezen, zijn er oermensen geweest die leefden tot een leeftijd van 969 jaren, maar met ייn merkwaardige uitzondering. Zij allen stierven ten voorbeeld als het historisch bewijs van het feit dat met de zonde van Adam "de dood tot alle mensen is doorgegaan". Zo "heerste de dood van Adam tot Mozes". Toch werden velen die leefden v ףףr Mozes gered en aangenomen door God. Voorbeelden daarvan zijn Abel, Henoch, Noach en Abraham. Hoe konden zij gered worden? Paulus antwoordt weer in historische zin wanneer hij zegt, "Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven" (V.6). Dit werd aan hen nog niet geopenbaard, en ook is er geen aanwijzing dat zij uitzagen naar de dood van een komende Christus tot redding. Eerder wordt ons verteld, dat zij het Woord van God tot hen geloofden. Maar wij weten nu dat de basis van hun acceptatie voor God was, het verlossende werk van Christus, want Paulus verklaart in Rom.3:25, "Zijn [Christus'] rechtvaardigheid voor de vergeving van zonden, die tevoren waren geschied". In V.13 gaat de Apostel voort met uit te leggen dat zonde werkende van Adam tot Mozes, "niet wordt toegerekend wanneer er geen wet is" d.i. er is geen "overtreding" waar geen wet is om te overtreden (4:15). "Niettemin heerste de dood van Adam tot Mozes", zoals we hebben gezien, en zij heerste "ook over degenen die niet in de gelijkheid der overtreding van Adam gezondigd hadden", d.i., over degenen die niet als Adam, een specifiek verbod overtreden hadden. Adam als verwekker van het ras, ook haar hoofd, was een type "van Hem Die komen zou" (V.14), maar hiermee houdt dan ook de gelijkenis op, hetgeen we zien uit het herhaald gebruik van de term "niet alzo" in de volgende

Page 60: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

60 – WWW.BIJBEL.NL

verzen. "Doch niet, gelijk de misdaad, alzo is ook de genadegift...En niet, gelijk de schuld was door den ייn, die gezondigd heeft, alzo is de gift..."(V.15,16). "De genade Gods, en de gave door de genade" is "veel meer" dan een herstel van de gevolgen van Adams overtreding, "veel meer" dan een terugbrengen tot de positie waarin Adam was voor de val. En deze genade, door Christus, "is voor velen veel meer overvloedig geweest". "...want de schuld is wel uit ייn misdaad tot verdoemenis, maar de genadegift is uit vele misdaden tot rechtvaardigmaking (V.16). E יn zonde bracht verdoemenis aan allen, maar genade en de "vrije gift" brengen rechtvaardiging, niet alleen van ייn zonde, maar van "vele overtredingen" (V.16) en over velen (V.15). "Want indien door de misdaad van ייn de dood geheerst heeft door die יne, veel meer zullen degenen, die de overvloed der genade en der gave der rechtvaardigheid ontvangen, in het leven heersen door dien Enen, namelijk Jezus Christus" (V.17). Dit betekent het einde van een lange tussenzin, begonnen bij V.13, maar vol met kostbare waarheid. Als "de dood heerste" vanwege de zonde van ייn mens, "veel meer zullen heersen, degenen die de "overvloed der genade en van de gave der rechtvaardigheid ontvangen". Let goed op: niet zij die worstelen en streven en offers brengen "zullen heersen", "maar zij die ontvangen de overvloed van genade", en "de gave der gerechtigheid", - zij "zullen in het leven heersen door E יn, Jezus Christus" (V.17). Wijst niet de zin, "de gave der rechtvaardigheid" er juist op, dat rechtvaardigheid niet wordt verkregen of verdiend door de kinderen van Adam? V.18 leert in ieder geval geen alverzoening, zoals sommigen beweren. "Zo dan, gelijk door ייn misdaad de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis; alzo komt ook door ייn rechtvaardigheid, de genade over alle mensen die de gave ontvangen tot rechtvaardigmaking des levens", zoals duidelijk is uit het voorgaande vers, en overeenkomt met het daarop volgende vers: "Want gelijk door de ongehoorzaamheid van die יne mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Ene velen tot rechtvaardigen gesteld worden" (V.19). Deze passage leidt ons dan van de "eerste Adam", door wie zonde en dood binnenkwam en zich als een kanker over het hele menselijke geslacht verspreidde, naar de "laatste Adam", door Wie gelovigen "overvloed van genade en de gave der gerechtigheid" ontvangen. VAN MOZES TOT CHRISTUS DE HEERSCHAPPIJ DER ZONDE DOOR DE WET "Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde..." (V.20). De bedeling van de Wet besloeg de periode van het geven van de Wet door Mozes, tot de openbaring van genade door de verheerlijkte Here aan en door Paulus. Wij hebben reeds gezien dat het verbond der Wet niet was weggedaan onmiddellijk bij de kruisiging van Christus, want de Pinkstergelovigen bleven nog onder de Wet, ervoor zorgend dat zij geen secte zouden vormen, gescheiden van Juda ןsme (Hand.2:46; 3:1; 22:12,13). Waarlijk, de Wet werd "afgeschaft" door het kruis, maar het was niet eerder dan toen onze Here vanuit de hemel Paulus opdroeg dat "de gerechtigheid van God zonder de Wet [was] bekend gemaakt" (Rom.3:21), en de bedeling der genade was ingevoegd. We hebben dus gezien, dat de Wet "daarbij werd gesteld om der overtredingen wil" (Gal.3:19), "opdat de zonde boven mate werd zondigende door het gebod" (Rom.7:13), en "opdat de misdaad te meerder worde" (Rom.5:20). Dit doel werd inderdaad bereikt, want nu noemde de geschreven Wet mensen zondaars en veroor-deelde hen ter dood. Paulus verklaart in 1 Cor.15:56 scherp dat "de prikkel des doods is de zonde", en dat "de kracht van de zonde is de Wet." Werd hier niet tegen aangevoerd, dat de Wet niet werd gegeven aan het mensdom, maar alleen aan Israel? Dat is waar, maar Israel was Gods vertegenwoordigende volk. Ieder die God wilde benaderen moest komen door Israel, omdat de heidenen reeds lang door God waren "opgegeven", en Israel was het enige volk op aarde dat God kende.

Page 61: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

61 – WWW.BIJBEL.NL

Zo lezen we dan ook in Rom.3:19: "Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij." Gedurende de bedeling van de Wet werd de schuld van de mens aangetoond als "zonde...heersend" (5:21). Er was geen weg tot ontkoming, want "in bewaring onder de wet", waren zij "besloten geweest tot op het geloof dat [nadien] geopenbaard zou worden" (Gal.3:23). Maar hoe werden daan Mozes, Aaron, David, Daniel en andere Oud Testamentische gelovigen gered? Paulus geeft het antwoord in Rom.5:8 waar hij, van vroeger sprekend, zegt: "Als wij nog zondaars waren, stierf Christus voor ons." Zij wisten dit nog niet, want het was nog niet "geopenbaard", "betuigd", "bekend gemaakt", dan "te Zijner tijd" door Paulus (Gal.3:23; 1 Tim.2:6,7; Tit.1:3). Zij vonden de vrede des harten alleen wanneer zij geloofden wat God tot hen gezegd had. Maar nu kennen wij het geheim, zoals het is geopenbaard, en wel in dit hoofdstuk van Romeinen. Het was alleen op basis van de alvoldoende verlossing gewrocht door Christus, dat ieder ooit werd gered. DE TEGENWOORDIGE BEDELING DE HEERSCHAPPIJ DER GENADE DOOR CHRISTUS "...Waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; "Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot de dood, alzo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Here" (V.20,21). De bovenstaande passage stemt overeen met V.10: "Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood Zijns Zoons." Zonde was zeer zeker ten top gestegen gedurende de eerste jaren van Paulus. Christus was gekruisigd en zelfs na Zijn opstanding bleven Zijn vijanden bij die verschrikkelijke daad. Israel had zich aangesloten bij de heidenen in hun verklaring van oorlog tegen God en Zijn Gezalfde Zoon (Ps.2:1-3) en Saulus van Tarsen werd de aanvoerder van de opstand. Het was niet langer alleen een zaak van zonde; het was nu opstand. Saulus' bittere haat tegen Christus kende geen grenzen. Lukas zegt: "En Saulus verwoestte de Gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis" (Hand.8:3). De heiligen in Damaskus zeiden: "Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde [uitroeide, vernietigde K.J.V.], wie deze Naam aanriepen..."? (Hand.9:21). Aan de gelovigen in Galati כ schreef Paulus zelf: "...dat ik uitnemend zeer de Gemeente Gods vervolgde en dezelve verwoestte" (Gal.1:13). "Waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest..." Toen Saulus "boven mate woedende" tegen de discipelen, "hen vervolgde, ook tot in de buitenlandse steden" (Hand.26:11), kwam God tussenbeide. Op weg naar Damaskus, "blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen van de Here" (9:1), werd hij overweldigd en gered door juist Diegene, die hij zo bitter vervolgde. God had zeer zeker gereageerd op de overvloedige zonde van de mens vanuit Zijn overvloediger genade! Geen wonder, dat de Apostel hiervan zegt: "Doch de genade onzes Heren is zeer overvloedig geweest..." "Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken [te redden, K.J.V.], van welke ik de voornaamste beb" (1 Tim.1:14,15). Maar nog belangrijker is het dat de Apostel verder gaat met te zeggen: "Maar DAAROM IS MIJ BARMHARTIGHEID GESCHIED, OPDAT JEZUS CHRISTUS IN MIJ, DIE DE VOORNAAMSTE BEN, AL ZIJN LANKMOEDIGHEID ZOU BETONEN, TOT EEN VOORBEELD DERGENEN, DIE IN HEM GELOVEN ZULLEN TEN EEUWIGEN LEVEN" (v.16). Zo werd Saulus, die nog voor kort de aanvoerder van de vervolging tegen Christus was, de personificatie van de

Page 62: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

62 – WWW.BIJBEL.NL

vijandschap die bestond tussen God en mensen, nu niet alleen de heraut, maar de levende demonstratie van de overvloeiende genade van God, wiens leven opbrandde om anderen "het evangelie van Gods genade" te verkondigen (Hand.20:24). Maar wij stellen opnieuw de vraag: Op welke gronden kon God nu juist iemand redden die de uitgesproken en bittere vijand was van Christus, met zelfs het bloed van de discipelen van de Here aan zijn handen? Het antwoord is weer: Op grond van de dood van Christus voor ons. In onze hulpeloosheid, in onze zondigheid, ja, in onze eigenwilligheid, "stierf Christus voor ons." Zo lezen we in Col.1:21,22: "En Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, en vijanden door het verstand in de boze werken, nu ook verzoend, "In het lichaam Zijns vleses, door de dood, opdat Hij u zou heilig en onberispelijk en onschuldiglijk voor Zich stellen." Het is wonderlijk, dat "toen wij nog krachteloos waren Christus te Zijner tijd voor goddelozen stierf". Het is nog meer wonderlijk, dat "terwijl wij nog zondaars waren, Christus voor ons stierf". Het is het meest wonderlijk, dat "toen wij vijanden waren, wij verzoend werden met God door de dood van Zijn Zoon". Verbazingwekkende genade: "Door de dood van Zijn Zoon"! Het zou inderdaad al genadig geweest zijn als Hij gezegd had, "Lever mij uit de aanstichters die achter de opstand tegen Mijn Zoon staan! Lever Mij Judas, Kajafas, de hogepriesters en vooral Saulus van Tarsen uit. Ik zal hen straffen en de rest verzoend doen zijn." Dit zou meer geweest zijn dan de mensheid had mogen verwachten. Maar, wonder boven wonder, heeft Hij ons door de dood van Zijn Zoon, Zijn geliefde, zondeloze Zoon, verzoend! Die dood, zo wreed en onterecht, werd de juiste afrekening voor onze zonden en de basis waarop God nu de volheid van Zijn liefde voor zondaars toont. Inderdaad is nu Zijn genadige en liefdevolle vraag, "Wilt gij met Mij verzoend zijn?" (Zie 2 Cor.5:20). Zo leven wij nu onder de heerschappij van de genade. Gelijk "DE DOOD HEERSTE van Adam tot Mozes" (Rom.5:14); zo HEERSTE ZONDE "tot de dood" nadat "de Wet ingekomen is" (V.20,21), zo is nu genade meerder geworden, OPDAT ALZO OOK DE GENADE ZOU HEERSEN "door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Here" (V.20,21). DE ONVERGEEFLIJKE ZONDE Zeer zeker is Rom.5:20,21 het tegengif, voor de grote vrees die zovelen heeft beangstigd vanwege de bekende leer over de onvergeeflijke zonde. Zij die "het evangelie van Gods genade" kennen, zullen geen vrees in het hart van hun toehoorders brengen door de dreiging met de onvergeeflijke zonde , want "...wij hebben de verlossing door het bloed, DE VERGEVING DER ZONDEN NAAR DE RIJKDOM VAN ZIJN GENADE" (Eph.1:7"). "...WAAR DE ZONDE MEERDER GEWORDEN IS, DAAR IS DE GENADE VEEL MEER OVERVLOEDIG GEWEEST; OPDAT...GENADE ZOU HEERSEN..." (Rom.5:20,21). Er is hier zeer zeker geen plaats voor een onvergeeflijke zonde. Er is reeds gezegd, dat zondaars die in deze bedeling der genade in ongeloof sterven, in de zee van vuur terecht zullen komen met al hun onverzoende zonden, maar niet ייn daarvan was onvergeeflijk. De onvergeeflijke zonde moet gezien worden in het licht van de waarheid der bedeling. Het hele Oude Testament door had Israel de Vader tegengestaan. De Vader op Zijn beurt, had de Zoon gezonden, die onder hen geleerd en gewerkt had, alleen om ook te worden verworpen. Nu zou de Zoon de Geest zenden, en deze generatie in Israel zou haar laatste kans krijgen om gered te worden. Vandaar de waarschuwing van de Here: "Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen de Geest zal de mensen niet vergeven worden...noch in deze eeuw, noch in de toekomende" (Matt.12:31,32). Onze Here sprak deze woorden vanuit hetzelfde principe als de vader van de schrijver op het oog had, toen hij tot zijn jonge zoon zei: "Nu is dit de tweede keer dat ik met je gesproken heb. Als ik nog eens moet spreken - !!" Wij hebben inderdaad het werkelijk getuigenis van Israels begaan van de onvergeeflijke zonde in de eerste hoofdstukken van Handelingen (t.w. Hand.7:51).

Page 63: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

63 – WWW.BIJBEL.NL

Zowel aan ons, als aan Paulus werd "het evangelie van Gods GENADE" en "de bediening der VERZOENING" toevertrouwd, waarin wij Gods aanbod van genade aan Zijn vijanden verkondigen, daarbij hen smekend om toch met Hem verzoend te worden (2 Cor.5:20,21) omdat het nu nog de tijd is (2 Cor.6:1,2).

Page 64: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

64 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K VI - R O M. 6:1-23

ZULLEN WIJ IN DE ZONDE BLIJVEN?

GEKRUISIGD, BEGRAVEN EN OPGESTAAN MET CHRISTUS

"Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? "Dat zij verre. Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? "Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? "Wij zijn dan met Hem begraven, door de doop in de dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. "Want indien wij met Hem ייn plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; "Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. "Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven; "Wetende, dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem. "Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode. "Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onze Here." - Rom.6:1-11. EEN SLEUTELPASSAGE Het bovenstaande is een sleutelpassage van de Brief aan de Romeinen, het scharnier tussen leer en praktijk. De openingsverzen herinneren aan 3:8, waar de Apostel degenen die hem beschuldigen dat hij zou leren, "Laat ons het kwade doen opdat het goede daaruit kome", gebrandmerkt worden als lasteraars. Hier echter doet hij dit onderricht leertechnisch af en haalt het onderuit. "Dat zij verre!" roept hij: "Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven?" (V.2). Het is waar - en hij geeft dit toe - dat "onze ongerechtigheid", "de gerechtigheid Gods" bevestigt (3:5), en dat Zijn "waarheid" helderder schijnt tegen een achtergrond van "mijn leugen" - "tot Zijn glorie" (3:7). Het is ook waar, dat Gods genade wordt verheerlijkt door de zonde van de mens, speciaal omdat "waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest" (5:20). Het spreekt daardoor vanzelf en is ook juist, dat als wij Gods genade voor zondaars bezien, en in het bijzonder aan de grootste der zondaars, wij zouden moeten uitroepen, "Hoe barmhartig en liefdevol is onze God!". Maar volgt hier dan uit dat we zouden doorgaan met te zondigen, zodat Zijn genade nog meer overvloeiend zou zijn? De gedachte alleen al staat de Apostel tegen, maar de leer moet worden ontzenuwd, want anders zou de genade kunnen worden omgedraaid in een toestemming om verkeerd te doen. De Apostel doet dit door zelf de vraag te stellen: "Hoe zullen wij nog in dezelve leven?" (6:2). MET CHRISTUS GEKRUISIGD Waarlijk, de heiligste Christen is nog niet daadwerkelijk voor de zonde gestorven. Evenals Paulus bevindt hij de zonde nog levend in zich. Maar God heeft ons dood verklaard voor de zonde in Christus; Hij ziet de "oude mens" als zijnde "ge-kruisigd met Hem" (V.6), en dit is het meest belangrijk - en geeft de grotere reden aan, waarom wij niet zouden doorgaan in de zonde. De apostel vervolgt dan: "Of weet gij niet , dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? (V.3). Zijn toon van verwijt sluit in, dat zijn lezers dit principi כle feit dienden te weten. Niettemin zijn vandaag velen, ja, de meeste gelovigen, hiervan niet op de hoogte. ____________ 1* Dit is de eerste van Paulus uitdrukking, "weet gij niet?". De andere vinden we in: Rom.6:16; 7:1; 1 Cor.3:16; 5:6; 6:2,3,9,15,16,19; 9:13,24; 2 Cor.13:5. Zo dragen dan zijn woorden,"Weet gij dan niet?, 1900 jaren later, nog steeds de klank van verwijt voor hen die niet willen luisteren.

Page 65: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

65 – WWW.BIJBEL.NL

Vastbesloten om deze passage tot leerstuk te maken voor de waterdoop, verklaren velen dat het woord "in" in V.3 ver¬taald had moeten worden met "tot". Wat "tot" Christus gedoopt zijn moge betekenen is niet duidelijk, maar wel duidelijk is, als we Schrift met Schrift ver-gelijken, dat het Griekse eis hier correct is weergegeven met "in". Wij zouden de zin van de taal van de Apostel beter aanvoelen door dit te vergelijken met 1 Cor.12;13, waar we lezen, dat wij allen "door ייn Geest in ייn lichaam gedoopt zijn". Zou eis hier dan met "tot" moeten worden vertaald? In Gal.3:27 is de zin even duidelijk, en ook weer met betrekking tot dopen. Daar verklaart de Apostel:"Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan." Zou hij nog duidelijker hebben kunnen verklaren dat gelovigen nu in Christus zijn, omdat zij "in Christus gedoopt" zijn en zo "Christus aangedaan" hebben? Maar hoe werden wij in Christus gedoopt? Door geloof, zoals een vergelijking met het voorgaande vers aangeeft: "Want gij zijt allen kinderen Gods DOOR HET GELOOF IN CHRISTUS JEZUS. "WANT [niet "en"] zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan." Als Rom.6:3 waterdoop leert, leert het duidelijk redding door waterdoop, zoals inderdaad velen beweren zo te zijn, maar volgens Gal.3:26,27 zijn wij "in Christus gedoopt" "door geloof in Christus Jezus." _______________ 2* Jaren geleden gebruikte de toenmalige Baptistenprediker van de schrijver dit argument, erbij voegend dat het Griekse eis in de Authorised Version van de Bijbel, 203 keer is ver¬taald met "tot". Wat hij naliet te zeggen is dat het 563 keer vertaald wordt met "in"! 3* "Door" is correct, want het Griekse en hier is in de betekenis van bemiddeling. De zin van de boodschap draagt dit ook uit. Het is verkeerd om te veronderstellen dat en zonodig "in" moet betekenen. Zie Matt.5:34, waar en ook correct is weergegeven met "bij". Nauwkeurig dient te worden opgemerkt dat wij in Christus gedoopt zijn omdat wij, door geloof, gedoopt zijn in Zijn dood (V.3). Golgotha is altijd het ontmoetingspunt tussen Christus en de zondaar. Wij moeten, als het ware, naar Golgotha om in geloof te bekennen: "Dit is niet Zijn dood die Hij sterft. De dood heeft geen aanspraak op Hem. Hij sterft mijn dood. "De ziel die zondigt, die zal sterven" (Ezech.18:20). "Daarom, gelijk door ייn mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood" (Rom.5:12). "Want de bezoldiging der zonde is de dood" (Rom.6:23). "En de zonde voleindigd zijnde baart de dood" (Jak.1:15). Onze Here zondigde nimmer; Hij had geen zonde om voor te sterven. Waarom hing Hij daar dan in smart en ongenade, Zijn levensbloed uitstortend, voor zonde die Hij nooit begaan had? Er is maar ייn antwoord, geliefde lezer: Hij stierf uw dood en de mijne. U brengt hiertegen in, dat dit symbolisch en plaatsver¬van-gend was, maar niet werkelijk? Laten we dit dan nogeens bezie-n: Was Zijn dood niet re כel? De geseling, het bespuwen, de doornenkroon, de kruisiging aan een hout - niet re כel? En was Zijn dood niet werkelijk onze dood, de voldoening voor onze zonden? Zeer zeker waren zij niet de voldoening van Zijn zon-den; Hij had geen enkele begaan. Zijn dood toen, als onze Plaatsvervanger, kan niet worden ondergebracht bij de "Myster-ies" van de Rooms Katholieke Kerk; er is niets mystieks aan. Het is eerder heel re כel, ofschoon inderdaad gedeeltelijk onderdeel van het grote "mysterie" of geheimenis, pas geopen-baard aan Paulus. En op het moment dat we ons vertrouwen als zodanig stellen in Hem, als Degene die onze dood stierf, op dat ogenblik worden wij ייn gemaakt met Hem, "gedoopt in Zijn dood", en zo in Hemzelf. Dit is ook uiterst re כel. Toen Hij werd gedoopt in onze dood uit genade (cf. Luk.12:50), werden wij gedoopt in Zijn dood, door genade (Gal.3:26,27). Of, om het op een andere manier te brengen: Zoals Hij, uit genade, ייn werd met ons in onze dood, zo worden wij ייn met Hem in Zijn dood door geloof, - "gekruisigd met Hem" (V.6; cf. Gal.2¬:¬20). Niemand werd ooit in Christus gedoopt of met Hem ייn gemaakt, die niet erkende dat Christus naar Golgotha kwam om zijn plaats in te nemen, en te betalen voor zijn zonden.

Page 66: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

66 – WWW.BIJBEL.NL

De menselijke natuur tracht steeds om Gods onge כvenaard plan tot redding binnen te dringen, en dit is de reden dat water moest worden ingevoegd in Rom.6:3,4. De passage noemt het woord water niet, maar millioenen mensen beweren dat het dat wel bedoelt. Een ding is zeker: Maak dat Rom.6:3,4 de waterdoop leert en u hebt de passage van de ware bedoeling, kracht en heer¬lijkheid ontdaan. Een van de grootste dwalingen in de ges-chiedenis der Kerk is geweest, de ontluistering van onze god-delijke doop in Christus door deze te veranderen in een relig-ieus sacrament. Maar lees zoals het er staat, de passage brengt een van de kostbaarste waarheden van de Schrift naar voren, de waarheid van onze vereniging, ons ייngemaakt zijn met Christus. Welk een antwoord heeft God gegeven op de vraag: "Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde?" Hoe kunnen degenen die "dood zijn voor de zonde" onophou-delijk doorgaan met in de zonde leven? Zie toch de gezegende waarheid van Rom.6:1-3, en de rest van het hoofdstuk zal schitterend op haar plaats vallen. BEGRAVEN EN OPGESTAAN MET CHRISTUS "Wij zijn dan met Hem begraven, door de doop, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heer-lijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. "Want indien wij met Hem ייn plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding" (Rom.6:4,5). Het is van allerhoogst belang op te merken dat de Apostel hier doorgaat met de vraag te beantwoorden, "Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde?" In V.4 gaat hij verder met aan te tonen dat als we met Christus zijn gekruisigd, we dan ook met Hem begraven en opgestaan zijn, om in nieuwheid des levens te wandelen. Sommigen, die toegeven dat V.3 op de bovennatuurlijke doop slaat waardoor gelovigen ייn gemaakt zijn met Christus, houden niettemin vast dat V.4 betrekking heeft op de water-doop. Zij redeneren, dat vanwege onze kruisiging met Christus, wij daarom "begraven moeten worden met Hem door [water] dopen.¬.." Maar er zijn vele onoverkoombare bezwaren tegen dit standpunt. 1.De Bijbel verwijst nimmer en nergens naar begrafenis van gelovigen in water. Onderzoek de Schriften en zie. 2.Wij begraven de lichamen van onze geliefden niet in water, evenmin in Bijbelse tijden. Mensen werden begraven in de aarde, of in graftomben in de rotsen, maar niet in water. 3.W.G.T.Shedd stelt betekenisvol, dat "...het Griekse woord sunthapto alleen toepasselijk is voor begraven in de aarde. Niemand zal dit vertalen met 'onderdompelen'.- Wanneer iemand niet bekend is met de originele versie en dan vertaald leest over een 'begraven in de doop', of 'door dopen', komt alleen maar een begrafenis in water in zijn gedachten; een idee dat het Grieks uitdrukkelijk uitsluit... Zou sunthaptoe letterlijk zijn vertaald met 'bijgezet', in plaats van met 'begra-v-en', dan zou deze tekst nimmer aangehaald zijn, zoals zo dikwijls gebeurd is, om te bewijzen dat Christelijk dopen 'onderdompelen' is". 4.In Hand.8:38 lezen we, dat Philippus en de Ethiopische kamerling beiden "afdaalden in het water, en hij hem doopte". Als deze passage bewijst dat de kamerling werd ondergedompeld, zoals velen denken, bewijst dit dan ook niet dat Philippus tegelijkertijd "kop onder ging"? De passage stelt: "Zij gingen beiden in het water, zo Philippus als de kamerling". Kan "in het water" hier, zo uitgelegd worden dat het betekent "onder water"? Toch gebruiken onze onderdompelende vrienden deze passage om hun theorie omtrent "begrafenis in water", te bewij¬zen. ____________ 4* Er dient niet te worden aangenomen dat het woord dopen in de Schrift altijd slaat op waterdopen. Enkele andere Bij-belse dopen zijn: in, of met, de Heilige Geest (Matt.3:11), in vuur (Matt.3:11), in de dood (Luk.12:50), "in de wolk en in de zee" (1 Cor.10:2), in Christus (Rom.6:3; Gal.3:27; Col.2:12), en in het Lichaam van Christus (1 Cor.12:13). 5* Wij geloven dat hij bedoelde thapto. Sunthapto betekent "begraven "samen met", zoals in Rom.6:4. 5.Rom.6:4 stelt niet dat gelovigen begraven worden gelijk Christus; het stelt dat zij begraven zijn met Hem. Het voorvoegsel sun (Gr.) maakt het duidelijk tot een " mede- begra-fenis". Door geloof zijn zij verenigd met Christus in Zijn dood, begrafenis en opstanding (Rom.6:6; Col.2:10-12).

Page 67: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

67 – WWW.BIJBEL.NL

6.Als de gelovige "met Christus gekruisigd" is, en "opgestaan om te wandelen in nieuwheid des levens" op het moment dat hij zijn geloof op Christus vestigt, wanneer wordt hij dan "begraven met Christus"? Is het mogelijk voor een geestelijke om iemand die reeds werd "opgewekt met Christus", te "begraven met Christus"? Zou het niet vreemd en onlogisch zijn als, na het schenken aan ons van opstandingsleven in Christus, God ons nu zou vragen om te worden begraven door een geestelijke! 7.Wanneer iemand wordt "opgewekt" vanuit de waterdoop, is dan de "oude mens" wel echt begraven? En is het werkelijk de "nieuwe mens" die is opgewekt om "te wandelen in nieuwheid des levens"? Komen dan niet echt beiden, de oude en de nieuwe naturen op uit het water van de doop net als zij er ingegaan zijn? 8.Als Rom.6:4 waterdoop bedoelt, leert zij dan niet water¬doop tot redding? Het is dus duidelijk dat de Apostel in Rom.6:4 doorgaat met zijn argument uit V.3. Zoals de gelovige is "gekruisigd met Christus", "gedoopt in Zijn dood", is hij begraven en opgestaan "met Hem", door dezelfde bovennatuurlijke doop - waardoor hij ook "samen met Hem" wordt verheerlijkt (Eph.2:5¬-6). Col.2:10-12 brengt deze zelfde waarheid van onze dood, begrafenis, en opstanding met en in Christus. Daar gaat de Apostel, onder het hoofd, "Gij zijt volmaakt in hem" (V.10) voort met te verhelderen: V.11: "In Wie gij ook zijt besneden..." [Dood naar het vlees]. V.12: "Begraven met Hem in de doop..." V.12: "waarin gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof in de werking van God..." Zo is dus de "nieuwheid des levens" waar in Rom.6:4 naar wordt verwezen, een mede deel hebben aan Christus' opstandings-leven. Dit is de verklaring van het verlangen van de Apostel, uitgedrukt in Phil.3:10,11, te "kennen...de kracht van Zijn opstanding" en zo te "komen tot de opstanding uit de dood" (Cf.Rom.8:11; Eph.1:19,20). In Rom.6:5 spreekt de Apostel Paulus daarom eerder logis-ch dan chronologisch. Zijn onderwerp is niet onze toekomst-ige opstanding, maar het tegenwoordige opstandingsleven, hetgeen wij nu hebben in Christus. De menselijke natuur is zo vastbesloten om enig deel te hebben in deze hele transactie, dat sommigen zelfs in dit vers de waterdoop lezen, door te beweren, dat we in de waterdoop een "gelijkenis" hebben van onze begrafenis en opstanding met Christus. Maar een zorgvuldig lezen zal aantonen dat het woord "gelijkenis" wordt gebruikt in de zin van "gelijkheid". Het vers toont helder aan dat we "samen ingeplant" werden, d.i. met Christus samen ingeplant werden, dezelfde dood gestorven zijn, - Zijn dood - en daardoor ook delen in dezelfde opstan¬ding, - Zijn opstanding. BEGRAAF DAT LICHAAM! "Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde zouden dienen. "Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde. "Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven; "Wetende, dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem. "Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode. "Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onze Here" (Rom.6:6:6-11). Paulus' manier is altijd: eerst leren, dan de toepassing. We vinden dit zelfs binnen gedeelten van zijn brieven. Hier is het: "...onze oude mens is met Hem gekruisigd, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan [vernietigd] zou worden, opdat wij niet meer de zonde zouden dienen" (V.6). In de bredere contekst is het hetzelfde. De "oude mens" werd gekruisigd en begraven met Christus; neemt dit aan in geloof en begraaf dat "dode lichaam" - praktisch [werkelijk, dagelijks ervarend]. We hebben deze gedachte ook in Col.3:9,10 en Eph.4:22,24. De eerste passage stelt, "gij hebt uitgedaan de oude mens...en de nieuwe mens aangedaan..." terwijl de andere uitroept, "...legt af...de oude mens...en...doet aan de nieuwe mens...". De eerste wijst op een positioneel feit, de andere op de praktische toepassing van dat feit. Waarom werd dan de "oude mens" met Christus gekruisigd? Het antwoord luidt, "opdat het lichaam der zonde vernietigd zou worden (V.6), d.i. dat de "corpus" begraven zou worden. Vele ernstige Christenen streven er altijd naar om de oude natuur te verbeteren. Hun gedachten draaien daar altijd

Page 68: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

68 – WWW.BIJBEL.NL

om. Zij injecteren psychologische medicijnen, proberen die met alle wilskracht, zij blazen dit op, zij streven en bidden om verbetering, terwijl God zegt, dat de "oude mens" "ter dood is gebracht in Christus en nu dient "gerekend...inde-rdaad dood" te zijn (V.11) en begraven (V.6), waarbij de "nieuwe mens" "leeft voor God"! Hoe bedroevend dat zo vele vrome Christenen voor altijd hun zondige staat betreuren, en daarbij de glorie-rijke standing ontkennen, die God ons zo genad¬ig in Christus geschonken heeft! Het pad naar verlossing van zonde is dan niet werken; het is geloof. God zegt dat we ophouden met "de zonde te dienen", als we Hem op Zijn Woord nemen, en ermee "rekenen" dat de "oude mens" "inderdaad dood" is. Het is waar, dat naar ervaring "het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees", omdat "deze tegen elkan-der staan" (Gal.5:17), maar het geheim van overwinning in deze strijd ligt niet in vechten, maar in een waardering van het feit, dat de strijd voor ons door Christus reeds gewonnen is, dat Hij onze dood stierf, zodat wij nu ons "oude zelf" "begraven" als het ware, hem vergeten, en alle aandacht vesti¬gen op Chris-tus en ons nieuwe leven in Hem. De strijd met de oude natuur is vruchteloos. Worstel met een schoorsteenveger en u zult alleen maar zwart worden. We behoeven - en moeten - ons niet bezighouden met de "oude mens", maar dienen liever God op Zijn Woord te nemen voor wat betreft de dood van de "oude mens", en ons verblijden dat we "voortaan" niet langer de "zonde dienen [slaven zijn]" (V.6), omdat "hij die dood is, bevrijd is van zonde" (V.7) (conform Phil.3:13,14). In V.8 spreekt de Apostel weer logisch eerder dan chrono-logisch. Zijn onderwerp is niet de toekomstige opstanding der doden, maar ons nieuwe leven in Christus. E יn wordend met Christus in Zijn dood, worden we ook ייn met Hem in Zijn opstanding. Onze Here zal nimmer meer sterven; dood is niet Zijn meester (V.9). "Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven ; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode" nimmer meer te sterven (V.10; Openb.1:18). Voordat we deze passage verlaten, dient hier te worden opgemerkt dat we niet alleen onszelf inderdaad dienen te rekenen als "dood voor de zonde", maar ook "levend voor God, door Jezus Christus onze Here" (V.11). Zoals we "gedoopt zijn in Zijn dood" zijn we ook opgestaan met Hem "om te wandelen in nieuwheid des levens" (V.4). God helpe ons om met Christus en ons nieuwe leven in Hem bezig te zijn! Zo staat het verlossingswerk van Christus terwille van de zondaar, tussen de gelovige en zijn zonden in (1 Cor.15:3; Eph.1:7), tussen de gelovige en zijn zonde (2 Cor.5:21), en tussen de gelovige en zijn zondigen (Rom.6:1-14). LEVEN UIT DE DOOD "Laat dan de zonde niet heersen in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerten van dat lichaa-m. "En stelt uw leden niet voor de zonde tot wapens der ongerechtig-heid; maar stelt uzelf voor God als uit de doden levend geworden, en stelt uw leden voor God tot wapens der gerechtigheid. "Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade." - Rom.6:12-14. __________ 7* Hier is het woord "eenmaal" benadrukt. Het Griekse woord voor "eenmaal" is hapax, maar hier is het voorvoegsel ep toegevoegd: ephapax betekent "eens en nooit meer", of "eens voor altijd". Hoe krachtig bestrijdt dit de Rooms Katholieke leer van "eeuwige" offering van "het vlees en bloed van Chris¬tus" in het Sacrament van de Mis! (Zie ook Hebr.9:25-28; 10:10-14). Zoals de sleutelwoorden tot het eerste gedeelte van Rom.6 zijn, "geloof" en "reken" (V.8,11), zo zijn de sleutelwoorden tot het verdere gedeelte "Laat dan...stelt niet" (V.12,13). Het eerste gedeelte van het hoofdstuk concentreert zich voor-namelijk op het hart, "want met het hart gelooft men" (10:10), maar het verdere gedeelte gaat hoofdzakelijk over de wil, want we zijn nu gekomen van het geheim van goddelijk leven, tot de praktische toepassing van dat belangrijke geheim. Let op de woorden, "Laat niet" en "sterfelijk lichaam" in V.12. Omdat wij nog steeds "wachten op...de verlossing van ons lichaam" (8:23), mogen we ons verheugen dat het oude "ikzelf" werd "gekruisigd met Christus". We zijn hem niets verplicht, evenmin dienen wij aan zijn begeerten toe te geven. Met andere woorden, de Apostel zegt eigenlijk: "U hebt door geloof aan-vaard wat God zegt over uw zonden en uw oude natuur, weiger daarom uw ledematen "als instrumenten der ongerechtigheid tot zonde" te doen fungeren. Maar hoe is dat tot stand gekomen? Het antwoord is, door 'het positieve te accentueren": "...maar stelt uzelf voor

Page 69: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

69 – WWW.BIJBEL.NL

God, als uit de doden levend geworden, en stelt uw leden voor God als wapens [instrumenten] der gerechtigheid" (V.13). Dit is inderdaad operatief leven, en de enige praktische oplossing van het probleem van de zonde in onze ledematen. Het gaat positief tegen het negatieve in. Het stemt overeen met wat de Apostel zegt in Gal.5:16: "Dit zeg ik: Wandelt door de Geest en volbrengt de begee¬rten van het vlees niet." Velen veronderstellen dat wandelen in de Geest iets mystieks is. Zij zouden zonden willen overwinnen door te proberen geestelijk te gevoelen. Maar Paulus' mening is eer-der, "Wees bezig met de zaken van de Geest" d.i. onderzoek het Woord, besteedt tijd in gebed, verblijdt u in uw hemelse positie en zegeningen, getuig voor Christus, etc. Als deze zaken uw belangstelling hebben zal zonde nauwelijks enige plaats vinden. Toen de auteur als jongen klaagde dat hij leefde om te hard te werken, antwoordde zijn moeder: "Oh, dat is juist goed. Het houdt je bij de ondeugd vandaan!" Zij had gelijk en wij, haar kinderen, zullen nooit ophouden om God te danken dat onze ouders ons goede, opbouwende dingen te doen gaven, "om ons van de ondeugd weg te houden!" "Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade" (V.14).Onze "ledematen", onze handen, voeten, ogen, tongen, zijn allemaal bevlekt door zonde, maar de besmetting behoeft niet ongestoord door te gaan. Wij zijn niet onder de heerschappij van de zonde; zij "regeert" niet zoals vroeger (Rom.5:20,21). De Apostel zegt in Gal.2:19: "Want ik ben door de wet aan de wet gestorven, opdat ik voor God leven zou." De oude "ikzelf" is reeds wegens zonde gestorven en om te zondigen in Christus, dus heeft de zonde niet langer recht op ons. En - verwonderlijke genade! - God wil graag deze arme, bevlekte lichaamsdelen gebruiken als "wapenen [instrumenten] der gerechtigheid", als wij onszelf aan Hem overgeven (V.13). De wet zegt:"Jij bent een zondaar en jij moet sterven", maar genade zegt dat "Christus voor onze zonden is gestorven" (1Cor.15:3). Hij stierf onze dood, en wij zijn met Hem door-gedrongen tot opstandingsleven en een stand in genade. De Wet is de grote Aanklager, altijd de doodstraf eisend - en de Wet heeft altijd gelijk, want "de prikkel van de dood is zonde, en de kracht van zonde is de wet" (1 Cor.15:56). "Maar God zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus" (1 Cor.15:57). "Opdat, zoals de zonde geheerst heeft tot de dood, zo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Here" (Rom.5:21). "Laat dan de zonde niet heersen in uw sterfelijk lichaam ...en stelt uw leden niet voor de zonde...WANT DE ZONDE ZAL OVER U NIET HEERSEN; WANT GIJ ZIJT NIET ONDER DE WET, MAAR ONDER DE GENADE" (Rom.6:12-14). Wat een antwoord op de vraag: "Zullen wij in de zonde blij¬ven, opdat de genade toeneemt?"! ___________ 8*/ Het zelfde woord wordt in Rom.12:1 vertaald met "pre¬sent", maar wij gevoelen dat hier, op zijn minst, de Author-ized Version met yield [toegeven] een juistere weergave van de zin geeft. WIENS SLAAF BEN IK? Voordat we V.15-23 in detail beschouwen, zouden we de twee lijnen van de waarheid dienen op te merken die door het hoofdstuk lopen met betrekking tot de bevrijding van de gelo¬vige van de zonde. In de eerste plaats werd de gelovige juridisch, positio¬neel verlost van binding aan zonde: 6:7:"...wie gestorven is, is gerechtvaardigd [bevrijd]" 6:18:"En vrijgemaakt van de zonde..." 6:22: "...van de zonde vrijgemaakt..." 6:14: "Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade." 6:17: "Maar God zij dank, dat gij wel dienstknechten van de zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam

Page 70: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

70 – WWW.BIJBEL.NL

geworden zijt aan het voorbeeld van de leer, waartoe gij overgegeven zijt." 6:20: "...toen gij dienstknechten waart van de zonde..." Uit deze passages komt duidelijk naar voren dat in Gods oog, positioneel, de gelovige bevrijd is van de band der zonde. Helaas toont dit hoofdstuk ook het feit dat de gelovige zich praktisch kan overgeven aan de slavernij van de zonde: 6:12: "Laat dan de zonde niet heersen in uw sterfelijk lichaam..." 6:13: "En stelt uw leden niet voor de zonde..." 6:16: "...aan wie gij uzelf stelt tot dienstknechten om te gehoorzamen, gij dienstknechten zijt van hem die gij ge¬hoorzaamt..." 6:19: "Ik spreek op menselijke wijze, om de zwakheid van uw vlees...". Aan de "vleselijke" Corinthische gelovigen somt Paulus op: hoereerders... overspelers... dieven... dronkaards" en der¬gelijken als degenen die uitgesloten worden van "het koninkri¬jk Gods" (1 Cor.6:9,10), en hij zou gezegd kunnen hebben, "en sommigen van jullie zijn zo", want sommigen van deze falende Christenen hadden zich overgegeven aan de grootst mogelijke onzedelijkheid. Maar dit zei hij niet. Hij zei eerder, "En dit waren sommigen van u", en voegde er aan toe: "...maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in de Naam van de Here Jezus, en door de Geest van onze God." (V.11). Zo maken de Schriften, en speciaal de Brieven van Paulus, een scherp onderscheid tussen de houding van de gelovige en zijn staat, tussen zijn positie en zijn toestand. Tenzij deze beide lijnen van waarheid in de gedachten zijn opgenomen, zal het onmogelijk zijn de hoofdstukken 6-8 van de Brief aan de Romeinen te verstaan. Laten we dan zo Rom. 6:-15-23 op de keper beschouwen. "Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de genade. Dat zij verre. "Weet gij niet, dat aan wie gij uzelf stelt tot dienst-knechten om te gehoorzamen, gij dienstknechten zijt van hem die gij gehoorzaamt, of van de zonde tot de dood, of van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid? Maar God zij dank, dat gij wel dienstknechten van de zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld van de leer, waartoe gij overgegeven zijt. "En vrijgemaakt van de zonde, zijt gij dienstknechten van de gerechtigheid geworden. Ik spreek op menselijke wijze, om de zwakheid van uw vlees; want zoals gij uw leden gesteld hebt, om dienstbaar te zijn aan de ongerechtigheid, tot ongerechtigheid, zo stelt nu uw leden, om dienstbaar te zijn aan de gerechtigheid, tot heiliging. "Want toen gij dienstknechten waart van de zonde, waart gij vrij van de gerechtigheid. "Welke vrucht dan hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu schaamt? Want het einde daarvan is de dood. "Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en aan God dienstbaar gemaakt, hebt gij uw vrucht tot heiliging, en het einde het eeuwige leven. "Want het loon van de zonde is de dood, maar de genade gave van God is het eeuwige leven door Jezus Christus, onze Here." -Rom.6:15-23. Wat tracht de gevallen menselijke natuur toch altijd weer zonde te verontschuldigen! In V.1 was het, "Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt?" Hier is het, "Zullen wij zondigen, omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de genade? Paulus antwoordt in beide gevallen met een berispend "Weet gij niet? Hier zegt hij: "Weet gij niet, dat aan wie gij uzelf stelt tot dienst-knechten om te gehoorzamen, gij dienstknechten zijt van hem die gij gehoorzaamt, of van de zonde tot de dood, of van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?" (V.16). De slavernij wordt in geen geval toegestaan in Amerika of ergens anders. Millioenen zijn slaven van de begeerten van het vlees. Bij het schrijven van dit boek getuigt Amerika een van de grootste toonbeelden van zulke slavernij te

Page 71: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

71 – WWW.BIJBEL.NL

zijn. Al-coholisme, cigarettenroken, doping, sexuele perversie en andere vormen van gezondheid-vernietigende gewoonten hebben millioenen aan zich verslaafd. Eens werd roken beschouwd als een lichte "slechte gewoonte", waaraan zelfs sommige Chris¬tenen deel¬namen. Maar nu is overtuigend bewezen, en wereldkun-dig gemaakt, dat het roken van cigaretten verband houdt met verschil-lende vormen van kanker en met andere soorten van lichamelijke ziekten. Op alle cigarettenpakjes moet wettelijk een gewetens-volle advertentie staan met de waarschuwing dat het roken gevaarlijk is voor de gezondheid. Maar is de verkoop van cigaret-ten minder geworden? Zijn de grote tabaksfabrieken zonder afzet gekomen? Verre van dat! Hun verkopen nemen nog toe. Waarom? Eenvoudig omdat dit kleine kruid mannen, vrouwen en jongemensen tot slavernij voert. Zelfs jonge Christenen ontdekken dat men "het roken niet kan laten". Mark Twain bekende dit openlijk met zijn grap: "Ik weet zeker dat ik het roken kan laten, ik heb het in feite reeds zo'n duizend keer gedaan". Goddank, er is bovennatuurlijke kracht beschikbaar voor de gelovige om bevrijding te vinden uit deze gebondenheid. De boeien vallen weg als we onszelf overgeven aan God als Zijn slaven. Maar let wel, het is het een of het ander. "Dienst-knechten zijt gij van hem die gij gehoorzaamt; zij het van de zonde tot de dood, of van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid" (V.16). In de brieven van Paulus wijst "dood" niet altijd op eeuwige dood, of "de tweede dood". Soms wordt het woord gebruikt in vergelijkende zin met de Christelijke ervaring. Als de gelovige zijn leven overgeeft aan God, zal hij groeien en bloeien; indien niet dan zal hij verdorren en sterven - voor zover het zijn Christelijke ervaring betreft. Vandaar zulke passages van Paulus aan de gelovigen als de volgende: Rom.8:6: "Want wat het vlees bedenkt is de dood, maar wat de Geest bedenkt is het leven en vrede." Gal.6:8: "Want wie in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderf maaien; maar wie in de Geest zaait, zal uit de Geest het eeuwige leven maaien." Opgemerkt dient te worden dat deze Romeinse Christenen, eens slaven der zonde, nu "van ganser harte gehoorzaam geworden waren aan het voorbeeld van die leer", die hij hun had overgeleverd. "Vrijgemaakt van de zonde" waren zij "dienstknechten van de gerechtigheid" geworden (V.17,18). Het dient te worden gezegd, dat zij "vrijgemaakt waren van zonde" (positioneel, "in Christus") door "hartelijke" gehoorzaamheid aan de door Paulus verkondigde "leer". Het woord "leer" hier wordt ook gebruikt in 2 Tim. 1:13, waar de Apostel zegt: "Houdt tot voorbeeld [leer] de gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt..." _____________ 9* Niet dat zovelen van de Romeinse gelovigen zonodig vrijheid zochten om te zondigen, maar eerder dat de oude natuur, zelfs de religieuze zondige natuur, zo geneigd is tot bovenstaande conclusies te komen. Hoeveel relgieuze mensen hebben Paulus' grote boodschap van genade tegengestaan met te zeggen, "Als je de mensen vertelt dat je niet onder de Wet bent maar onder de genade, geeft hen dat vrijheid om te zondi-gen". ----- 10* Dit is het bekende Griekse woord doulos, "slaaf" of "dienstknecht", hoewel het veel gebruikt wordt voor onder-danig, los van gedwongen slavernij. Dit legt grote nadruk op de belangrijkheid van de door God aan Paulus voor ons gegeven boodschap, en zij wijst op het feit dat God door hem nieuwe openbaringen aan het licht gebracht heeft. Dit is, zoals we reeds gezien hebben, zo bijzonder vanwege de dood en de opstanding van Christus. Paulus' "prediking van het kruis" is een grote stap vooruit op hetgeen Petrus op Pinksteren zei met betrekking tot het kruis. Daar beschuldigde Petrus zijn toehoorders van de dood op Christus en smeekte hen: "Bekeert u, en laat een ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden..." (Hand.2:38). Maar Paulus' "prediking van het kruis" was de verkondiging van haar alvoldoening, niet alleen om van zonden te redden, maar om de gelovige ייn met Christus te maken en hem zo door te voeren tot opstandingsleven en een positie in de hemel ter rechterhand Gods. Op dezelfde manier was Paulus' prediking van de opstanding van Christus een grote voortgang op Petrus' prediking

Page 72: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

72 – WWW.BIJBEL.NL

op Pinksteren van de opstanding. Op Pinksteren waarschuwde Petrus zijn toehoorders dat Degene die zij hadden gekruisigd weer leefde (Hand.2:32,36,37), terwijl Paulus de opstanding verbindt met onze rechtvaardiging (Rom.4:25) en verklaart dat gelovigen met Christus zijn opgestaan en gesteld zijn om Zijn opstandingsleven te delen (Eph.2:5,6; Rom.6:4). De Apostel bemoedigt dan ook Timotheus met betrekking tot de opstanding van Christus in 2 Tim.2:7-9, als volgt: "Merk, wat ik zeg; doch de Here geve u verstand in alle dingen. "Houd in herinnering, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, Die uit het zaad van David is, naar mijn Evangelie, "waarin ik verdrukkingen lijd tot de banden toe, als een kwaaddoener; maar het Woord van God is niet gebonden." Hoe gezegend nu de "nieuwe slavernij" onder de rerechtigheid is wijst de Apostel opnieuw aan. Onder uitleg waarom hij het beeld van slaaf en meester heeft gebruikt, zegt hij in Rom.6:19: "Ik spreek op menselijke wijze, om de zwakheid van uw vlees; want zoals gij uw leden gesteld hebt, om dienstbaar te zijn aan de onreinheid en aan de ongerechtigheid, zo stelt nu uw leden, om dienstbaar te zijn aan de gerechtigheid, tot heiliging." Hij wist heel goed dat in de gelovige de band aan de zonde voortkomt uit de zwakheid van het vlees, dat totaal bedorven is (V.19; cf. 8:3). Maar, we zijn daadwerkelijk verlost van de heerschappij van de zonde als wij onze ledematen tendienste stellen van "gerechtigheid, tot heiliging" . Paulus kende de zegen van deze goddelijke gebondenheid. Hij verduurde vele ontmoedigingen in het werk van de Here, en zou wel duizend keer hebben opgegeven, maar dat kon hij niet. "De liefde van Christus" zo zei hij, "dringt ons" (2 Cor.5:14). Niet zijn liefde tot Christus, maar de liefde van Christus voor hem en voor allen, droeg hem verder als een stroomgetijde, zodat hij niet op kon houden met mensen te smeken om met God verzoend te zijn, Die, in oneindige liefde, "Hem [Christus] tot zonde gemaakt heeft, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem" (2 Cor.5:20,21). Dit is wat "onder genade" betekent, dat "genade heerst" "in onze sterfelijke lichamen". Het is de band der liefde en dankbaarheid, de slavernij van een dankbaar, aanbiddend hart. "Want toen gij dienstknechten [slaven] waart van de zonde", zegt de Apostel, "waart gij vrij van de gerechtigheid". Gij roemde dat ge u niet behoefde te onderwerpen aan Gods eisen. U zei: "Ik doe waar ik zin in heb", niet realiserend dat zonde u overheerste. Bovendien vraagt de Apostel: "Welke vrucht dan hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu schaamt? Want het einde daarvan is de dood" (V.21). Wat is dit een belangrijke vraag, die iedere ongelovige zichzelf zou dienen te stellen. Wat is de vrucht van mijn dienst aan de zonde? Het is, nu gezien, "schande", zegt de Apostel, en tenslotte, de dood. "De bewegingen der zonde...werkten in onze leden, om voor de dood vruchten te dragen" (7:5). "Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en aan God dienstbaar gemaakt, hebt gij uw vrucht tot heiliging, en het einde het eeuwige leven" (6:22). ________ 11*\ "Heiliging" is geen zondeloosheid; het betekent apart gesteld voor God. Zo brengt dus gebondenheid aan God en gerechtigheid ons dicht bij Hem in een gezegende relatie - en dit is het wat ons bevrijdt van de tirannie van het vlees. Hoe prachtig! De vrucht van onze dienst voor God is thans, "heiliging". Door Gods wil te doen worden wij dichter bij Hem gebracht; wij komen tot meerdere intieme kennis van Hem en tot meer ervaring van Zijn liefde. "...en het einde [tenslotte], HET EEUWIGE LEVEN", alles door Zijn uitnemende genade! En dit contrast kan niet scherper tot uitdrukking worden gebracht dan zo als het staat in het laatste vers van dit gedeelte: "Want het loon van de zonde is de dood, maar de genadegave van God is het eeuwige leven door Jezus Christus, onze Here" (V.23). Spreekt dit geen boekdelen vol met betrekking tot het contrast tussen slavernij der zonde en slavernij tot God? "Het loon van zonde" - en dit is inderdaad zeer hoog - "dood", maar Gods genadegave - ach, daar kan het loon van de zonde niet mee worden vergeleken! - "eeuwig leven, door Jezus Christus, onze Here." En zo besluit de Apostel zijn antwoord op de vragen: "Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt?" en

Page 73: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

73 – WWW.BIJBEL.NL

"Zullen wij zondigen , omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de genade?" (V.1,15). In deze redenering tenslotte licht hij ons verder in over de "vrucht" en het resultaat, "het einde" van zo'n loop. De vraag, "Waarom kunnen wij dit niet doen of dat niet doen? moge het begaan van zonde wellicht een schijn van vreugde in vrijheid geven, maar reeds sinds hee l lang veroorzaken deze vragen klachten zoals, "Ik kan er niets aan doen; ik kan er niet mee stoppen". Zonde waarin men geraakt, zijn als de ketting die eens een Romeinse tiran opdracht gaf aan een smid om die te maken voor hemzelf. "Maak ze langer" beval de Keizer elke keer dat de smid voor hem verscheen. 'Doe er nog meer schakels aan, zij moet langer, veel langer worden" totdat hij tenslotte zover was dat de arme kerel, gebonden, bijna smoorde in de kettingen van zijn eigen smeedsel en zo in het vuur werd geworpen. Goddank zijn wij, die ons vertrouwen gesteld hebben in Christus, niet langer onder de heerschappij van zo nde. Wij behoeven niet te buigen op haar bevelen. Wij zijn met Christus gekruisigd en opgestaan om te wandelen in nieuwheid des levens, om een andere Meester te dienen - "en het einde, het eeuwige leven!" H O O F D S T U K VII - ROM. 7:1 - 8:4 EEN ANDERE MAN VOERT NAAR DE DOOD "Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot hen, die de wet verstaan) dat de wet heerst over de mens, zo lange tijd als hij leeft? Want een vrouw, die onder de man staat, is aan de levende man verbonden door de wet; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrijgemaakt van de wet van de man. Daarom dan, indien zij van een andere man wordt, terwijl de man leeft, zo zal zij een overspeelster genaamd worden; maar indien de man gestorven is, zo is zij vrij van de wet,

Page 74: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

74 – WWW.BIJBEL.NL

alzo dat zij geen overspeelster is, als zij van een andere man wordt. Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus opdat gij zoudt worden van een Ander, namelijk van Hem, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden. Want toen wij in het vlees waren, werkten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om voor de dood vruchten te dragen. Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, daar wij dien gestorven zijn, onder welke wij gehouden waren; alzo dat wij dienen in nieuwheid des geestes, en niet in de oudheid der letter. - Rom.7:1-6. Waar in Hoofdstuk 6 het grondthema bevrijding van zonde was als van een meester, in Hoofdstuk 7 en de eerste verzen van Hoofdstuk 8 is het grondthema, bevrijding van de Wet als van een mannelijke echtgenoot. De eerste zes verzen van Hoofdstuk 7 bepalen de voortgang door het gebruik van drie betekenisvolle zinnen: "gebonden door de wet" (V.2), "dood voor de wet" (V.4), en "bevrijd van de wet" (V.6). Wij komen inderdaad het woord "wet" 23 keren in dit hoofdstuk tegen. Hier moeten wij echter voorzichtig zijn door op te merken, dat door het hele Hoofdstuk 7 het woord "wet" soms in abstracte zin van wet, als zodanig, wordt gebruikt, terwijl het andere keren in het bijzonder verwijst naar de Wet van Mozes. Ook wijzen de laatste verzen van Hoofdstuk 7, en de eerste paar van Hoofdstuk 8 op niet minder dan vijf specifieke wetten: 1. "de wet van God" (7:22). 2. "de wet van mijn gemoed" (7:23). 3. "de wet der zonde...in mijn leden" (7:23). 4. "de wet der zonde en des doods" (8:2). 5. "de wet des Geestes...het leven in Christus" (8:2). Sommigen zijn abusievelijk tot de slotsom gekomen, dat waar Paulus hier diegenen aanspreekt "die de wet kennen", deze brief in de eerste plaats tot de Joden geschreven is. Deze hebben echter het adres op de envelop over het hoofd gezien: "Aan de Romeinen". Wij hebben reeds aangetoond, dat de Kerk te Rome samengesteld was uit overwegend heidenen naar het vlees (Rom.1:13,14; 11:13; 15:15,16). Indien echter de Apostel hier naar de Wet van Mozes verwijst, zou het antwoord afdoende zijn dat Christenen uit de heidenen in de Kerk van Rome hiermee bekend zouden zijn, omdat het Oude Testament de verzameling van Geschriften bevat die zij bezaten en lazen. Wij geloven echter niet, dat hier in Rom.7:1,2 naar de Wet van Mozes wordt verwezen, want wat vers 2 betreft, zullen Romeinse vrouwen zeker niet onderworpen zijn geweest aan de Hebreeuwse Wet. Eerder verwijst de Apostel hier naar de wet in abstracte zin, naar de wet als zodanig. De Romeinen hadden diep respect voor wetten. Zij waren de grote wetsamenstellers aller eeuwen. Hun beroemde Senaat bevestigde een wetsysteem, waarvan vele componenten gevonden worden in onze wetboeken van vandaag. Britse en Amerikaanse wetten zijn metterdaad grondig gebaseerd op Hebreeuws en Romeins recht. Zij die de wet kennen begrijpen dat de dood alle banden verbreekt. Zij be כindigt alle financi כle verplichtingen en tijdelijke verantwoordelijkheden - en maakt een eind aan alle aardse rijkdommen, gezag en rechten. Zo spreekt de Apostel meer uitvoerig in V.2: "Want een gehuwde vrouw is aan de levende man verbonden door de wet [d.i. wettelijk gebonden]; maar indien de man gestorven is, dan is zij vrijgemaakt van de wet van de [haar] man." Sommigen hebben deze laatste zin genomen om te wijzen op het gezag van haar man, maar wij denken dat zij wijst op de wet aangaande haar huwelijk met haar echtgenoot. In ieder geval werden haar verplichtingen als zijn vrouw opgeheven. WIE IS DE ECHTGENOOT? Belangrijker bij de uitleg van deze tekst is de vraag, "Wie is de echtgenoot?" Sommigen veronderstellen dat de oude natuur te zijn, d.w.z. wij zijn gebonden aan de oude natuur totdat zij sterft - in Christus. Anderen, waarbij deze auteur, geloven dat met echtgenoot hier bedoeld wordt, de Wet van God. De ongelovige is niet wettelijk gebonden aan de oude natuur, noch was er sprake van enige contractuele overeenkomst. Maar er was wel een contractuele overeenkomst tussen Israel en de Wet, als getuigenis van Gods wil.

Page 75: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

75 – WWW.BIJBEL.NL

Het is natuurlijk waar, dat de Wet een trouwverbond was tussen God en Israel (Ex.19:4,5; Jer.3:1,20; 31:32), waarin God Israel zou liefhebben en voor haar zorgen, en Israel God zou liefhebben en gehoorzamen. Maar in andere zin heerste God over een trouwverbond tussen Israel en de Wet, waarin aan de Wet gezag werd gegeven over Israel, en Israel moest gehoorzamen. Zo is de "vrouw" in Rom.7:2 wettelijk gebonden aan haar echtgenoot totdat hij sterft, en "als zij een andere man huwde terwijl haar echtgenoot leefde, zou zij een overspeelster genaamd worden" (V.3), waarbij haar relatie met haar vorige echtgenoot, noch die met haar tegenwoordige echtgenoot, werkelijk geheiligd is. Hoe dikwijls wordt Israel in de Schrift een overspeelster genoemd wegens het verlaten van de Wet en het gaan naar vreemde goden. Er is beweerd, omdat de Romeinen, aan wie Paulus schreef, nimmer onder de Wet waren, dat deze passage niet op hen kon slaan, maar dit is niet helemaal waar. De Wet werd echt aan Israel gegeven, maar zij raakte de heidenen evengoed. Heidenen die wensten door God te worden aangenomen, moesten religieus Israelieten worden, onderworpen aan de Wet en het sacrament der besnijdenis (Jes.56:6,7). Onder de bedeling van de Wet, was de enige weg om tot God te naderen door Israel, en als die bedeling was doorgegaan zou dit nog steeds het geval zijn. De Apostel stelt dus terecht, dat de dood de binding aan de Wet verbreekt, zonder verwijzing naar Israel of de heidenen. Verder hebben we reeds gezien dat degenen in het diepste heidendom, "het werk der wet tonen als geschreven in hun harten" (Rom.2:15; cf.1:32). Aandacht dient te worden geschonken aan het feit, dat in 7:1 het woord "man" (Gr. anthropos) de betekenis heeft van een persoon, man dan wel vrouw. In V.2 echter, is het niet de "vrouw", het zwakke vat, dat sterft, maar de echtgenoot (Gr.aner). Stierf dan de Wet? Ja, inderdaad niet als het Woord van God, maar als verbond, of contract. Had Israel de Wet gehoorzaamd, dan zouden zij Gods speciale volk in de volste zin van het woord geworden zijn, en voor eeuwig. Zoals we echter weten hielden of konden zij hun overeenkomst niet houden. God, nadat op de bestemde tijd hun noodzaak tot redding van zonde getoond was, gaf hun genadig Christus om de straf te boeten voor het breken van de Wet en daarbij haar te niet doende. Dat het Verbond der Wet werkelijk stierf, is duidelijk uit de brieven van Paulus: Eph.2:15: "HIJ HEEFT DE VIJANDSCHAP IN ZIJN VLEES TE NIET GEMAAKT, NAMELIJK DE WET DER GEBODEN in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee [Jood en heiden] in Zichzelven tot ייn nieuwe mens zou scheppen, vrede makende." Col.2:14: "UITGEWIST HEBBENDE HET HANDSCHRIFT, DAT TEGEN ONS WAS, IN INZETTINGEN BESTAANDE, HETWELK ENIGERWIJZE ONS TEGEN WAS, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, HETZELVE AAN HET KRUIS GENAGELD HEBBENDE." 2 Cor.3:11: "Want indien HETGEEN TE NIET GEDAAN WORDT, in heerlijkheid was, veel meer is hetgeen blijft, in heerlijkheid. Dit stemt alles overeen met V.6 van onze tekst: "Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, WIJ ZIJN GESTORVEN AAN DAT WAARONDER WIJ GEHOUDEN WAREN..."(Cf.V.2). ___________ 1* Omdat de vrouw "uit de man" is (Gen.2:21-23; 1 Cor.11:8). Anders zouden we spreken van het menselijk ras als "mensheid". Verder vinden wij in het Oude Testament de dood van de Wet duidelijk getypeerd. Herinner hoe God zei tot Mozes, met de flagrante ongehoorzaamheid van Israel voor ogen: "En zij zullen mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone." (Ex.25:8). Zou dit niet een breuk van het verbond zijn dat Hij zo juist met hen had gemaakt en wat zij hadden geratificeerd? Zij hadden "inderdaad" Zijn stem niet "gehoorzaamd". Zij waren reeds bezig het eerste gebod te ontheiligen. Maar hebt u de eerste aanwijzing opgemerkt van het meubilair dat God Mozes beval te maken voor de tabernakel? De woorden luiden: "Zo zullen zij een ark maken..." (Ex.25:10). Maar wat is een ark? Een schip? Een mand? Niet deze ark, want hetzelfde woord, hier gebruikt voor "ark" (origineel, kist), wordt in het laatste vers van Genesis vertaald met 'kist". Dit stemt overeen met het gebruik waartoe deze ark was bestemd, want in Ex.25 wordt het bevel gegeven: "Daarna zult gij in de ark [kist] leggen de getuigenis, die Ik u geven zal. "Gij zult ook een verzoendeksel maken van louter goud..."

Page 76: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

76 – WWW.BIJBEL.NL

"En gij zult het verzoendeksel boven op de ark zetten, nadat gij in de ark de getuigenis, die Ik u geven zal, zult gelegd hebben. "EN ALDAAR ZAL IK BIJ U KOMEN, EN IK ZAL MET U SPREKEN VAN BOVEN HET VERZOEN-DEKSEL AF..." (Ex.25:16,17,21,22). Prachtige typering! De Wet was nauwelijks gegeven toen God zeide: "Doet haar in de kist en bedek de kist met een verzoendeksel" [om te worden besprenkeld met verzoenend bloed, Lev.16:14,15), "en aldaar, vanaf het verzoen-deksel, zal ik bij u komen." Er dient nauwkeurig op te worden gelet, dat de Oud Testamentische Geschriften geen aanwijzing geven dat deze instructies ook typologisch waren, veel minder nog wat zij zouden typeren. Het is pas nu, als we terugkijken naar deze instructies in het licht van de brieven van Paulus, dat wij ze als typologisch herkennen, en uitroepen: "God had dit altijd al in gedachten! Dit was werkelijk Zijn eeuwig voornemen, hoewel het verborgen werd gehouden, totdat het door Apostel Paulus werd geopenbaard!" Een verder punt dient naar voren te worden gebracht voordat we doorgaan met met deze passage. Wij weten dat historisch gezien er eerst "geen wet" was, d.i. geen Moza ןsche Wet. Toen na 2500 jaren "kwam de wet binnen" om de mensen van zonden te overtuigen, "maar waar de zonde toenam, daar is (na nog eens 1500 jaren) genade veel overvloediger geweest, opdat...genade zou heersen." Precies zo is het in het leven van de individuele gelovige. Toen hij verloren was, ging hij zijn weg, onbewust van zijn zonden. Op een moment in zijn leven echter "kwam de wet binnen" en werd hij onder overtuiging van zijn ongehoorzaamheid voor God gebracht, vrezend voor de gevolgen van zijn gedrag. Maar, tenslotte ziende op Christus, "Die stierf voor onze zonden", begon de bedeling van genade in zijn leven! De Wet en haar veroordelende kracht was voor hem te niet gedaan (Gal.3:13) en genade heerste! DUBBELE DOOD "Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood door het lichaam van Christus opdat gij zoudt worden van een Ander, namelijk van Hem, Die van de doden opgewekt is, opdat wij Gode vruchten dragen zouden. Want toen wij in het vlees waren, werkten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om voor de dood vruchten te dragen. Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, daar wij dien gestorven zijn, onder welke wij gehouden waren; alzo dat wij dienen in nieuwheid des geestes, en niet in de oudheid der letter" (Rom.7:4-6). Waarom deze plotselinge wijziging van de gedachte van de echtgenoot die gestorven was, naar die van de vrouw, gestorven - voor de man? Is het niet daarom, om aan te tonen dat de echtgenoot (in dit geval de Wet) gestorven zijnde, de vrouw eveneens voor hem gestorven is. En wij, gelovigen, zijn inderdaad voor de Wet gestorven, gekruisigd zijnde met Christus, toen Hij, in Zijn dood, de Wet aan Zijn kruis nagelde. En ons gekruisigd zijn met Hem, laat ons inderdaad vrij om te worden "gehuwd met een ander", ja, met "hem Die opstond uit de dood" (V.4). Het lichaam van de gelovige stierf niet voor de Wet, maar Christus' lichaam wel (V.4); Wij zijn geworden, "dood voor de wet door het lichaam van Christus." Hij stortte Zijn levensbloed, opdat wij vrij zouden zijn van de heerschappij der Wet en voor altijd de Zijnen (Zie Gal.2:19,20). Bovendien kon de vrucht die voortkwam uit de voorgaande eenwording, slechts "tot de dood" zijn, want zoals we later duidelijker zullen zien, werkten de hartstochten van de zonden die door de wet zijn, in onze leden, om voor de dood vruchten te dragen" (V.5). Maar de vrucht die voortkomt uit onze vereniging met de opgestane Christus brengt fris nieuw leven voort. Al het voorgaande, zo geloven wij, bevestigt de N.B.G. vertaling van V.6: "maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield", beter dan de S.V., "wij zijn gestorven aan dat waaronder wij gehouden werden". En nu, zo zegt de Apostel, is het onze zaak om onze geliefde Redder en Here te dienen "in nieuwheid van de geest, en niet in de oudheid van de letter" (V.6). Zoals in Hebr.10:19,20 stelt hij de oude, doodlopende weg om tot God te naderen (altaren, offers, etc.) tegenover de "nieuwe en levende weg", en zo maakt hij in 2 Cor.3:6 en hier in Rom.7 een tegenstelling tussen God dienen "in nieuwheid des geestes" en "in de oudheid van de letter". (In feite, de Wet (2 Cor.3:6-15).) Free from the Law, O happy condition! Jesus hath bled and there is remission. Cursed by the Law and bruised by the fall, Grace hath redeemed us, once for all. - Philip P.Bliss.

Page 77: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

77 – WWW.BIJBEL.NL

Vrij van de Wet, wat een blijde beleving! Door Jezus' bloed is nu de vergeving. Gevloekt door de Wet, gekwetst door de val, Genade verlost ons, geheel en al. Onze verhouding tot de wet is dubbel verbroken; zij is gestorven voor ons, en wij zijn gestorven voor haar. En nu kunnen wij deze Gezegende, "Die ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgegeven" (Gal.2:20; Eph.5:25) dienen, niet op de oude, droge, dode, "religieuze" manier, omdat de Wet zegt dat wij moeten, maar in frisse, blijde "nieuwheid des geestes", waarbij onze woorden en werken onze dank en liefde uiten. DE WET EN DE ZONDE "Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Dat zij verre. Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik niet geweten dat de begeerte zonde is, indien de wet niet zei: Gij zult niet begeren. "Maar de zonde heeft in het gebod aanleiding gevonden om in mij alle begeerten op te wekken; want zonder de wet is de zonde dood. "En zonder de wet, zo leefde ik vroeger; maar toen het gebod kwam, werd de zonde weer levend, doch ik stierf. "En het gebod dat ten leven was, bleek mij ten dode te zijn. "Want de zonde heeft in het gebod aanleiding gevonden om mij te verleiden en erdoor te doden. "Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. Is dan het goede mij de dood geworden? Dat zij verre. Maar de zonde is mij de dood geworden; opdat zij zou openbaar worden zonde te zijn, heeft zij door het goede mij de dood gewerkt, opdat de zonde uitermate zondig zou worden door het gebod. "Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde." - Rom.7:7-14 Ieder die intelligent genade wil verkondigen moet de druk, die de Wet op de ongelovige legt, begrijpen, want God verkondigt onophoudelijk genade tegen de achtergrond van de Wet. We hebben reeds nota genomen van drie belangrijke zinnen in Rom.7 met betrekking tot de gelovige en de wet in het algemeen: V.2: "gebonden door de wet", V.4: "dood voor de wet", V.6: "bevrijd van de wet". Dit is de geschiedenis van iedereen die er toe gekomen is om in Christus te vertrouwen, en dit was ook zo bij gelovigen uit de heidenen die leefden in Paulus' dagen. Zeker, de heidenen in Oud Testamentische tijden waren nimmer direct onder der Wet, maar om Gods volk te worden zouden zij het verbond van de Wet hebben te accepteren. Zij konden niet Gods volk zijn zonder aanname van de voorwaarden van het Verbond, welke waren: gehoorzaamheid of dood. Zoals we echter weten, was dit verbond weggedaan door de dood van Christus. Zo zochten eens wij, gelovigen uit de heidenen, God te behagen door Zijn geopenbaarde wil te doen. Wij waren gebonden door de Wet. Maar toen hoorden en geloofden wij Gods goede nieuws omtrent Christus' sterven voor onze zonden en werden door geloof "gekruisigd met Christus". Dus zijn we dood voor de Wet en bevrijd van de Wet. Indien we bevrijd zijn van de Wet, kunnen we dan niet in zonde leven? Ja, dat kunnen we, maar "zullen we?" (6:2,15). Kwamen wij niet tot Christus in de eerste plaats om te worden bevrijd van de zonde? En stierf Hij niet onze dood, zodat de "oude mens" werkelijk "verleden tijd" zou zijn? Maar hebben we de Wet niet nodig om ons te helpen goed te leven? Nee, want God zou niet willen hebben dat wij Zijn wil doen omdat het moet, of om Zijn gunst te verkrijgen. Hij zou, net als iedere normale ouder, willen hebben dat wij Zijn wil doen, omdat wij Hem liefhebben, en dankbaar reageren op Zijn liefde tot ons. Zo'n gedrag heeft geen wet nodig tot dreiging. Heeft een liefhebbende moeder een wet nodig om voor haar kinderen te zorgen? Heeft een dankbare werknemer een wet nodig om zijn werkgever trouw te dienen? Maar nu rijst de vraag van Rom.7:7: "Is de wet zonde?" "Dat zij verre [wat een gedachte!]", roept de Apostel. "Ja, ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik niet geweten dat de begeerte [lust] zonde is, indien de wet niet zei: Gij zult niet begeren. "Maar de zonde heeft in het gebod aanleiding gevonden om in mij alle begeerten [wellusten K.J.V.] op te wekken; want zonder de wet is de zonde dood (V.7,8). Hier zou een illustratie kunnen helpen. Een stuk woeste, kale grond ontvangt frisse regen en de warme stralen van de zon, maar zij brengt slechts onkruid voort. Is er iets verkeerd met de regen en de zon? Nee, de fout ligt in de grond die alleen de kiemen bevat van schadelijk onkruid. Er is dus niets verkeerd met de Wet. De fout ligt eerder bij het zondige menselijke hart dat tegengesteld reageert op de heilige Wet van God.

Page 78: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

78 – WWW.BIJBEL.NL

"Ik zou niet geweten hebben dat de begeerte zonde is", zegt de Apostel, "indien de wet niet zei, Gij zult niet begeren". En mijn zondig hart dat rebelleert tegen het bevel, antwoordde hierop, "Waarom mag ik niet hebben wat ik wil en waar ik zin in heb?" en "bewerkt in mij alle soorten van hebzucht." "Zonder de wet was de zonde dood" gaat hij voort. Als zoon van de gevallen Adam gaf hem dat geen moeite. En omdat de Wet dood was (in hem), was hij levend, opstandig in de "vrijheid" van te doen waar hij zin in had. "Maar toen het gebod kwam" zegt hij, "werd de zonde weer levend, doch ik stierf" d.i., de Wet maakte hem bewust dat de zonde in hem leefde en dat hij dood was, krachteloos om zich ervan te bevrijden. Dus, zegt hij, "het gebod dat ten leven was , bleek mij ten dode te zijn" (V.10). Opgemerkt dient te worden hoe door deze hele passage de schuld voor de toestand en veroordeling van de mens niet legt op Gods wet, maar op de zonde van de mens. V.8: "...zonde heeft in het gebod aanleiding gevonden om in mij alle begeerten op te wekken." V.9: "maar toen het gebod kwam, werd de zonde weer levend, doch ik stierf." V.11: "...zonde...verleidde mij..." V.13: "...zonde, heeft...mij de dood gewerkt..." In V.12-14 trekt de Apostel de deugdelijke conclusie dat er niets verkeerds is met de Wet of het Gebod. Zij zijn heilig, en juist, en goed, en geestelijk, hoewel niet geschikt om het hart van de gevallen mens te reinigen. De Wet in haar vanzelfsprekende heiligheid, bewerkt in de mens versterkte trots, opstand en zonde, maar de fout ligt niet bij de Wet, noch in haar leringen, maar bij de bedorven natuur van de mens. "Is dan het goede mij de dood geworden?" Kan iets wat goed is, de dood bewerken? Nee. De wet toont slechts aan wat het is - volstrekt zondig (V.13). Zo is niet de Wet, die gehouden moet worden, aansprakelijk voor mijn dood, "maar zonde...die in mij de dood werkt door datgene [de Wet] wat goed is." "Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde" (V.14). Dit is zijn eindconclusie op de vraag van V.7, "Is de Wet zonde?" maar het is ook een inleiding tot het latere gedeelte van het hoofdstuk (V.15-25). Dit gedeelte van de Romeinenbrief is onderwerp geweest van geen geringe tegenstelling, en verdient de meest bedachtzame aandacht. ___________ 2* In de zin van Lev.18:5 en de woorden van onze Here in Luk.10:28: "Doe dit en gij zult leven". PAULUS' STRIJD MET HET OUDE IK "Want wat ik doe, weet ik niet; want wat ik wil, dat doe ik niet, maar wat ik haat, dat doe ik. "En indien ik dat doe, wat ik niet wil, dan stem ik met de wet in dat zij goed is. "Dan doe ik dat nu niet meer, maar de zonde die in mij woont. "Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. "Want het goede dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik. "Indien ik dat doe, wat ik niet wil, dan doe ik dat nu niet meer, maar de zonde die in mij woont. "Zo vind ik dan deze wet in mij; als ik het goede wil doen, dat het kwade bij mij voorhanden is. "Want ik heb een vermaak in de wet van God naar de innerlijke mens. "Maar ik zie een andere wet in mijn leven, die strijd voert tegen de wet van mijn gemoed en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. "Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam des doods? "Ik dank God, door Jezus Christus, onze Here. "Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde. "Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. "Want de wet des Geestes van leven in Christus Jezus, heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en de dood. "Want wat voor de wet onmogelijk was, omdat zij door het vlees krachteloos was, heeft God, door Zijn Zoon te zenden in gelijkheid van het zondige vlees, en voor [om] de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, "opdat het recht van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest." - Rom.7:15 - 8:4. In de bovenstaande passage wordt een aspect van het Christen leven uitgelegd dat wij allen dienen te begrijpen. Als we dit niet begrijpen zal onzekerheid het gevolg zijn, maar goed begrip zal veel bijdragen tot een ervaring van, vast,

Page 79: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

79 – WWW.BIJBEL.NL

evenwichtig Christelijk geloof. VANUIT ROMEINEN 7 NAAR ROMEINEN 8? Sommige bekwame Godsmannen houden het ervoor dat we in Rom.7 de ervaring hebben van Paulus onder de Wet, en in Rom.8 zijn ervaring van onder de genade te zijn, waarbij het eerste leidt tot onzekerheid en het laatste tot overwinning en zegen. Vandaar hun advies: "Ga vanuit Rom.7 naar Rom.8". Wij wijzen om twee redenen dit gezichtspunt af: 1. Paulus schreef deze twee hoofdstukken achter elkaar door; in het origineel is geen indeling in hoofdstukken. Dezelfde man die Rom.8:1,2 schreef, liet hier de verklaring met de woorden van 7:22-25 aan vooraf gaan. Klaarblijkelijk verheugde hij zich in de waarheid van Rom.8:1,2, ondertussen Rom.7:22-25 ervarend. 2. Ernstige godsdienstige gelovigen erkennen dat hun ervaring overeenkomt met die van Paulus in Rom.7:14-25. Hier dienen we te vragen aan hen die het er voor houden dat Paulus' ervaringen in Rom.7 nog onder de Wet waren: Streeft de oude natuur in u er niet steeds naar, de boventoon te voeren? Hebt u helemaal geen probleem met de "oude mens"? Overwint u blijvend het vlees in uw ervaring als Christen? Behoeft u niet eerlijk te bekennen net als Paulus, dat "het willen wel aanwezig is, maar het goede te doen, dat vind ik niet?" Hebt u ontdekt voortdurend het goede te doen en het kwade te overwinnen? Romeinen 7 slaat ten diepste op ons, want dit hoofdstuk beschrijft ook de geestelijke ervaring van geen geringer heilige dan de Apostel Paulus en van iedere ernstige gelovige in de Here Jezus Christus. VIJF BELANGRIJKE WETTEN Om Rom.7 goed te verstaan dienen we vijf belangrijke wetten te erkennen waarnaar verwezen wordt. In oorsprong is een wet een vastgestelde regel. Deze definitie is bepaald naar de wetten van de natuur, van burgerlijke en zedelijke wetten, en uiteraard naar de heilige Wet van God. In bovenstaande passage bespreekt de Apostel door goddelijke inspiratie, verschillende wetten die elk kind van God door en door dient te begrijpen. Sommigen geloven dat zij zeven wetten zien opgesloten in dit deel van Paulus' geweldige Romeinenbrief. Wij willen hier uitgaan van vijf die duidelijk te zien zijn. DE MORELE WET VAN GOD (Rom.7:22) Met de morele Wet van God bedoelen we de Wet die God door Mozes gaf, samengevat in de Tien Geboden (Ex.32:15,16; Joh.1:17). Deze wet vertegenwoordigde een verbond dat speciaal gesloten werd met Israel (Ex.19:5,6). De straf voor het breken van dit verbond was de dood (2 Cor.3:7). Maar terwijl de Wet in het bijzonder aan Israel werd gegeven, hebben we gezien dat zij niettemin ook de heidenen betreft. In Rom.2:14,15 verklaart Paulus dat "de heidenen, die geen wet hebben" niettemin "betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende". Terwijl dus de heidenen reeds geoordeeld zijn door de morele wet, door God in hun harten geschreven, gaf God nu deze wet, geschreven op stenen tafelen aan Zijn uitverkoren volk, als basis voor een verbond wat Hij zou gebruiken om hen aan te tonen, dat ook zij zondaars waren. Bijna onmiddellijk daarna verbrak het volk Israel de Wet, zodat zij, net als de heidenen, voor God schuldig werden. Dit wordt specifiek gesteld in Rom.3:19: "Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij." Dit wordt eveneens geleerd in Rom.5, waar we lezen, dat "door ייn mens de zonde in de wereld ingekomen is" (V.12), en dat later "de wet bovendien ingekomen is, opdat de misdaad te meerder worde" (V.20). Hoewel dus het verbond der Wet alleen met Israel werd gesloten, benadrukt zij tegelijkertijd de zonde van de mens. DE WET VAN DE INWONENDE ZONDE

Page 80: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

80 – WWW.BIJBEL.NL

(Romeinen 7:23) Nog een wet in Rom.7 stelt duidelijk de inwoning van de zonde, die in ons leven werkt, ook in het leven van Gods meest toegewijde heilige. Deze constante, agressieve aanval van de Adamitische natuur binnen in ons, noemt de Apostel "de wet der zonde die in mijn leden is". Openlijk de werking van deze wet in zichzelf erkennend, zegt hij: "De wet [van God] is geestelijk, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde...Want ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont, want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Zo vind ik dan deze wet in mij; als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt. Want ik heb een vermaak in de wet Gods, naar de inwendige mens, maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet van mijn gemoed, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is" (7:14,18,19,21,22,23). Betekent dit dat Paulus niet de ware man van God was die de Schriften ons voorhouden? Nee, want hij bespreekt hier niet zijn leven in het algemeen, maar zijn probleem - het probleem waar wij allen mee van doen hebben - met zonde. De openlijke bekentenis van de Apostel zou op ons allen een deemoedigende uitwerking moeten hebben, want zij komt uit het hart van een mens die ongetwijfeld veel godvruchtiger was dan wij. Maar een erkenning van de wet van inwendige zonde zal ook blijken een bemoediging voor de gelovige te zijn. Het is alsof God tot ons wil zeggen: "Schrijf het op; prent het in het geheugen: in u, dat wil zeggen. in uzelf, is geen goed: alles is helemaal bedorven. Maar het werd met Christus gekruisigd." Zo ligt dan de weg naar overwinning niet in een diepgaand onderzoek van de oude natuur, nog minder in pogingen om de oude natuur te verbeteren, maar in een objectief vervuld zijn met Christus, in Wiens gezegende Persoon wij nu voor God staan, gerechtvaardigd van alle zonde. Dit betekent niet dat wij dikwijls onze zonden aan God moeten belijden en om Zijn Vaderlijke vergiffenis bidden, maar het betekent dat wij niet voortdurend bij onze zonde en bij de slechtheid van de oude natuur moeten blijven stilstaan. Elke oprechte gelovige verlangt ernaar vrij van zonde te zijn, en sommigen vragen zich af, waarom God de oude natuur met zijn verkeerde neigingen niet wegdoet. Maar als Hij dit nu deed, indien wij niet de innerlijke strijd tussen de Geest en het vlees zouden ervaren, zo "tegen elkander staand" (Gal.5:17), in ייn woord, als we niet altijd verzocht werden door de zonde, hoe konden we zo mogelijk de verlorenen om ons heen bereiken? Zou er niet een grote kloof zijn tussen hen in hun zondigheid, en ons in onze volmaaktheid? DE WET VAN HET VERNIEUWDE GEMOED Bewijst het bovenstaande argument uit de Schrift nu dat gelovigen in de zonde mogen blijven zitten, het niet al te serieus nemen als zij struikelen en vallen? Zeker niet, want er is nog een wet die dit verbiedt. Deze wet noemt de Apostel "de wet van mijn gemoed". Wat is dan deze "wet van mijn gemoed"? De opmerkzame lezer van de Schriften zal het opvallen dat Paulus' brieven veel te zeggen hebben over de vernieuwing van het gemoed van de gelovige, aangebracht door het werk van de Heilige Geest, wanneer Hij het Woord aan ons hart toepast. Het begint bij de bekering, als iemand die tot dan toe de Bijbel heeft gezien in het licht van andere zaken, nu begint met andere zaken te zien in het licht van de Bijbel. Dat dit niet het lichaam is, of de oude natuur, maar het gemoed dat op deze manier wordt vernieuwd, wordt duidelijk uit Col.3:10: "En aangedaan hebt de nieuwe mens, die VERNIEUWD WORDT TOT KENNIS, NAAR HET EVENBEELD DESGENEN DIE HEM GESCHAPEN HEEFT." In de passage die we beschouwen maakt de Apostel duidelijk dat hijzelf deze "vernieuwing van het gemoed" heeft ontvangen, en verklaart daarbij dat hij niet iets door de vingers ziet, maar inderdaad het verkeerde wat hij doet "haat" (7:15), dat hij ernaar verlangt goed te doen, en niet wenst het kwade te doen (V.18,19), dat hij "een vermaak heeft in de Wet Gods" (V.22), en met zijn gemoed de wet Gods dient (V.25). Deze vernieuwing van gemoed in de gelovige noemt hij een wet. Het is nu "de wet van mijn gemoed", zegt hij, om

Page 81: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

81 – WWW.BIJBEL.NL

ernstig te verlangen Gods wil te doen. Deze wet is werkzaam in elke gelovige. Iedereen die geen hekel heeft aan zonde en niet verlangt om God te behagen, doet beter zich af te vragen wel gered te zijn, want ware gelovigen komen tot Christus niet om vrijheid te krijgen tot zondigen, maar om van zonde verlost te worden. Hun gemoed, eens ver verwijderd van God door zonde, is nu vernieuwd geworden doordat zij met God verzoend werden. (Col.1:20,21). Maar de vernieuwing van gemoed is bij de bekering niet voltooid. Meer en meer zullen we zonde en gerechtigheid zien, waarheid en dwaling, in hun ware licht. Zo zegt de Apostel aangaande het kwaad om ons heen: "Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar WORDT VERANDERD DOOR DE VERNIEUWING VAN GEMOED..." (Rom.12:2). En wat betreft het kwaad in ons, de oude Adamitische natuur, roept hij uit: "...dat gij zoudt afleggen...de oude mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, en DAT GIJ ZOUDT VERNIEUWD WORDEN IN DE GEEST UWS GEMOEDS" (Eph.4:22,23). DE WET DER ZONDE EN DES DOODS (Rom.8:2) Maar of het gemoed vernieuwd is of niet, er dient nog een zeer fundamentele wet te worden beschouwd, een wet die we overal om ons heen in werking zien: "de wet der zonde en des doods." Dit is eveneens een onverbiddelijke, onver-anderlijke wet. Een van de fundamentele lessen van de Schrift is, dat zonde brengt de dood, en dit is ook een van de basisgegevens van het leven. Ezech.18:4: "...de ziel die zondigt, zal sterven." Rom.5:12: "...door ייn mens is de zonde in de wereld ingekomen, en door de zonde de dood; en alzo is de dood tot alle mensen doorgegaan, doordat allen gezondigd hebben." Rom.6:23: "Want het loon van de zonde is de dood..." Jak.1:15: "...de zonde baart, na voleindigd te zijn, de dood," Om de volle werking van deze wet te zien, moet echter wel worden opgemerkt dat niet alleen lichamelijke dood begrepen is in "de wet der zonde en des doods", maar ook de dood (niet de vernietiging) van de gehele mens in de poel des vuurs (Openb.20:11-15). De "wet der zonde en des doods" is werkelijk verschrikkelijk om te overdenken, en sommige gelovigen in Christus, die oprecht verlangen om God te behagen, zijn natuurlijk gealarmeerd bij de gedachte van te verschijnen voor de Here voor de Grote Witte Troon om zich te verantwoorden vanwege hun vele zonden. Zulke angsten zijn, Goddank, onnodig, want niet alleen is duidelijk vanuit Openb.20 dat alleen de verlorenen voor dit uiteindelijk Gericht zullen verschijnen, maar een begrijpen van een andere onveranderlijke, onherroepelijke wet, vermeld in Rom.8, zal snel al zulke angsten verdrijven. DE WET VAN DE GEEST DES LEVENS IN CHRISTUS (Rom.8:2) "Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn", zegt Rom.8:1. Dit heel eenvoudig, omdat zij "in Christus Jezus" zijn, "begenadigd [aangenomen] in de Geliefde" (Eph.1:6) en genoemd "volmaakt in Hem" (Col.2:10). Dit is een juridische zaak. Met onze zonden aan Christus toegerekend en Zijn gerechtigheid ons toegerekend, zijn wij ten volle gerechtvaardigd voor de rechterstoel van een heilig en rechtvaardig God (Zie Rom.3:21-4:8) Maar nog meer dan juridische overwegingen bestaan er in de verlossing van de "de wet der zonde en des doods". "De wet van de Geest", zo zegt de Apostel, "heeft ons vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods" (Rom.8:2). Wat is dan de wet van de Geest"? Wij weten dat in Rom.8:2 de volledige zin luidt: "de wet van de Geest van leven in Christus Jezus", maar de zinsbouw is op zijn minst raadselachtig. Jarenlang hebben wij aan vele vrienden gevraagd, wat "de wet van de Geest van leven in Christus" toch wel betekent. We hebben nooit een afdoend antwoord op deze vraag gekregen.

Page 82: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

82 – WWW.BIJBEL.NL

Omdat er eigenlijk geen leestekens in het Grieks staan, wordt de vraag gemakkelijk opgelost door een komma te plaatsen tussen de woorden "Geest" en "van". Wij geloven niet dat we hiermee de tekst geweld aandoen in de ogen van de vertalers. Zo zou een rechtmatige toevoeging aan de zin aldus luiden: "De wet van de Geest, [die] van leven in Christus Jezus." Dit is duidelijk de correcte weergave, want "leven in Christus" is inderdaad "de wet van de Geest." Niet alleen worden gelovigen voor God gerechtvaardigd; zij ontvangen ook leven in Christus door geloof; leven toegedeeld door de Heilige Geest. Joh.3:36: "Wie in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is [niet gelooft, K.J.V.], zal het leven niet zien...." 1 Joh.5:11,12: "En dit is het getuigenis, namelijk dat God ons het leven gegeven heeft, en DIT LEVEN IS IN ZIJN ZOON. "WIE DE ZOON HEEFT, DIE HEEFT HET LEVEN; WIE DE ZOON VAN GOD NIET HEEFT, DIE HEEFT HET LEVEN NIET." Dan is "De wet van de Geest" "leven in Christus". Op het moment dat iemand zijn geloof verstigt op Christus, op datzelfde moment deelt de Heilige Geest hem leven toe, het leven van Christus Zelf. Dit is een vaste wet. Waar geloof in Christus brengt altijd dit resultaat voort. Met al deze dingen in gedachten, willen we nu de echte beweegreden van Rom.8:2 en haar berusten op "de wet der zonde en des doods" beschouwen. "Want de wet van de Geest, [die] van leven in Christus Jezus, heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods." Betekent dit, dat de ene heilige wet de andere tegenspreekt, of ermee in conflict is? Nee, maar de ene overtreft de andere. Er is een verhaal van een Christelijke schoenlapper die aan het werk was toen een athe ןst binnenkwam. Al gauw begon de athe ןst het wonderelement in de Schriften belachelijk te maken door te verklaren dat de natuurwetten het wonderlijke onmogelijk maken. Het snijmes van de schoenlapper als illustratie nemend, zei hij, "Als u bijvoorbeeld dat mes loslaat, zal de wet van de zwaartekracht er voor zorgen dat het op de grond valt, en niets kan dit verhinderen". Hierop wierp de schoenmaker met een draai van zijn pols het mes zo naar boven dat het in het plafond bleef zitten! Was de wet van de zwaartekracht gedurende die korte tijd opgeheven; was zij op een of andere manier ontkracht? Nee, de neergaande kracht was wel in werking toen het mes naar boven vloog en toen het in het plafond stak, maar een sterkere wet ging deze te boven; de wet van de redeneringskracht van de schoenmaker. Het is inderdaad een wet, dat zonde de dood bewerkt, en ziende dat we gezondigd hebben moeten we sterven. Maar...de gelovige is gestorven - in Christus! (Rom.6:6; Gal.2:20). En omdat onze Here de dood overwon en verscheen in opstandingskracht, doen wij dit ook, in Hem. Er zou nog veel meer te zeggen zijn over "de wet van de Geest" waardoor wij "leven in Christus" hebben, ja, er zou nog veel meer over al deze wetten gezegd kunnen worden, maar het bovenstaande zal ons op zijn minst toebereiden om Rom.7:15-25, een van de moeilijkste gedeelten van de Romeinenbrief, beter te begrijpen. Goddank werkt Hij door wetten, wetten die juist een essentieel deel zijn van Zijn natuur, zodat wij volledig op Hem kunnen vertrouwen en ongeschokt standhouden als de storm des levens om ons heen raast. WIE IS WIE? Welke Bijbelstudent kan Rom.7:15-25 lezen zonder herinnerd te worden aan Gal.2:20? "Ik ben met Christus gekruisigd - en toch leef ik - maar niet ik...". Inderdaad blijft in Rom.7:15-25, meer dan in enig ander deel van de brieven van Paulus, de vraag rijzen: Over wie spreekt hier de Apostel, over de "oude mens", de "nieuwe mens", of over de gehele mens? Hier moeten we God bidden om speciaal inzicht om de zin van Zijn Woord te begrijpen. In sommige gevallen echter is de betekenis niet helemaal helder.

Page 83: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

83 – WWW.BIJBEL.NL

In V.18 slaan de woorden "in mij", zo te zien, op de "oude mens", want hij verklaart onmiddelijk, "dat is, in mijn vlees". Maar in V.15 slaan de woorden "Ik doe niet" en "ik haat" duidelijk op de "nieuwe mens". In V.17 moet "de zonde die in mij woont" uiteraard verbonden zijn met de "oude mens", maar het "mij" waarin de zonde woont met de gehele mens, of wel de mens in zijn geheel, omdat het woord "ik" in "dan doe ik dat niet meer", duidelijk slaat op de "nieuwe mens". In V.21 lijkt de uitdrukking "het kwade bij mij voorhanden" op het eerste gezicht te betekenen dat kwaad nabij is om te verzoeken, maar het voorgaande vers (V.20), gevolgd door de woorden "ik vind dan deze wet in mij", geeft aan dat hij in V.21 spreekt over zonde in hem. Waarom gebruikt hij dan de term "bij mij voorhanden"? De uitleg wordt gevonden in de identiteit van de persoon waarnaar wordt verwezen. Hier is "ik" die "goed wil doen" klaarblijkelijk de "nieuwe mens", en de "oude mens", die het kwade doet, is bij hem voorhanden. Beiden, de oude en de nieuwe, regeren in de gehele mens. Dit zijn slechts voorbeelden van het probleem en haar oplossing. Het kind van God dat ernstig ernaar verlangt om God te behagen en het feit erkent dat de oude natuur en de nieuwe beiden bij hem inwonen, zal het niet te moeilijk vinden "Wie is Wie" in deze passage te onderkennen. De uitdrukking "zo doe ik hetzelve nu niet meer", die tweemaal in deze passage wordt aangetroffen (V.17,20), zou voor de onnauwkeurige lezer kunnen aantonen dat Paulus de schuld voor de zonden die hij doet van zich afschudt. Zo is het in geen geval. Het is eerder een aanwijzing dat de nieuwe mens in hem geen connectie heeft met zonde. Deze kan niet zondigen en doet dit dan ook niet, want het is Christus in hem. De nieuwe mens is de opgestane mens, die het opstandings-leven van Christus leeft. De Apostel doet, wat hij ook ons dringt om te doen in Rom.6:11; hij rekent zich inderdaad "der zonde dood", want omdat de oude natuur, bij ervaring, in ons nog actief is, en dat zal blijven tot "de verlossing van ons lichaam" , is zij voor wat God betreft, gestorven, want Hij ziet ons nu in de persoon van Zijn gekruisigde, begraven, opgestane Zoon. Zo kon dezelfde man die riep: "Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen....? ook uitroepen, "Ik dank God, door Jezus Christus, onze Here" en "Zo is er dan nu geen verdoemenis [meer]"! Daarom verklaart Gal 5:5, dat "wij, door de Geest VERWACHTEN uit het geloof, de hoop der rechtvaardigheid [d.i. persoonlijk, volmaakte gerechtigheid]. VERDERE LESSEN UIT ROM.7:14-25 1. Deze passage leert ondubbelzinnig dat de gelovige twee naturen heeft; dat de Adamitische natuur niet is uitgeroeid bij zijn bekering tot Christus of op enig ander ogenblik voordat hij tot Christus kwam. Zij leert verder dat de oude natuur niet kan worden verbeterd, want zij is totaal bedorven. Wij hebben gezien dat de weg om het vlees te overwinnen niet is door worstelend strijden, maar door geloof, door onszelf "toe te rekenen" dat we "inderdaad dood" voor de zonde zijn, Gods Woord accepterend dat de oude mens werd gekruisigd met Christus. Maar hier volgt niet uit dat de oude natuur bij ervaring dood is. Waarom anders de vermaningen om deze voor dood te beschouwen? Juridisch is hij ter dood gebracht in Christus, en het is nu aan ons om deze waarheid toe te eigenen in ons dagelijks leven. 2. De woorden van de Apostel in V.18: "Maar het goede te doen, dat vind ik niet", zijn een nederige bekentenis vanuit het hart van elke gelovige, al zou hij een heilige Gods zijn als Paulus, toch brengt het het simpele ervaringsfeit van iedere gelovige naar voren, want wie heeft reeds geleerd voortdurend "het goede te doen"? We hebben een soortgelijke waarheid in Gal.5:17: "Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet, hetgeen gij wildet."

Page 84: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

84 – WWW.BIJBEL.NL

Ontegenzeggelijk bedoelt de Apostel hier niet de zonde door de vingers te zien op grond van het feit dat we niet anders kunnen. Zijn bedoeling is veel meer dat als we ernaar verlangen om voor altijd van verzoeking en zonde af willen zijn, het vlees in ons zo blijft tarten, dat we niet kunnen gaan zitten en een zondeloos leven leiden. Het leven van de Christen moet een dagelijkse ervaring zijn van stap voor stap toe כigenen, in geloof, van de hulp die God, uit genade, schenkt. 3. Deze passage toont ons verder, dat de gelovige niet kan roemen dat hij van nature iets beter is dan anderen. Het ware van de zaak wordt beschreven in de woorden van een jonge Christen-zeeman die beschuldigd werd van te denken beter te zijn dan anderen. O, nee, zei de zeeman, "je hebt het helemaal verkeerd. Wij denken niet dat wij ook maar iets beter zijn, - maar wij zijn wel beter af!" 4. Het feit dat deze passage werd vastgelegd als een eerlijke bekentenis van Paulus zelf, zou dienen bemoedigend te zijn voor gelovigen die verlangen, net als Paulus, om godvruchtig te leven. Probeert de oude natuur niet om uw ervaring voortdurend te overheersen? Dan bent u in dit opzicht tenminste net als Paulus! Maar u moet net als hij zijn ook ten aanzien van de rest. Terwijl hij de herhaalde fouten erkent spreekt de Apostel niettemin tegen, dat dit niet is vanwege de erkenning of het op de een of andere manier toelaten van zonde. Hoort hem zeggen: "Ik verlang ernaar goed te doen, ik verheug mij in Gods wet, ik haat zonde, ik "laat" het niet toe, maar het goede te doen dat vind ik niet. Ik, ellendig mens dat ik ben!" Paulus nam dus de zonde niet licht, want als er iets duidelijk is uit deze passage dan is het wel het feit, dat hij zich verheugde in datgene wat goed was, en haatte wat verkeerd was, ernstig trachtend het te overwinnen. 5. Deze passage leert ons ook dat Paulus zichzelf niet verhief, want hij bekent nederig feiten over zijn persoonlijk leven die sommigen ertoe zouden kunnen brengen om hem te verachten. Elders noemt hij zichzelf de voornaamste der zondaars (1 Tim.1:15) en "de allerminste der heiligen" (Eph.3:8). Hij verdedigde echter zijn door God gegeven bediening en boodschap. Een beschouwing van de hele tekst Eph.3:8 zal verklaren waarom: "Mij, de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, OM ONDER DE HEIDENEN, DOOR HET EVANGELIE, TE VERKONDIGEN DE ONNASPEURLIJKE RIJKDOM VAN CHRISTUS." Hij was zowel de heraut en het levend voorbeeld van wat volbracht was op Golgotha. Zoals zijn bediening als Gods aangewezen ambassadeur der genade ondermijnd kon worden, zo ook de boodschap waarvoor hij gezonden was om te verkondigen. Maar het bovenstaande vers is genoeg bewijs dat hij niet zichzelf verhief bij het verdedigen van zijn bediening. GEEN VEROORDELING VOOR HEN DIE IN CHRISTUS JEZUS ZIJN "Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. "Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. "Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleeses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, "Opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest." - Rom.8:1-4. We komen nu tot een van de meest verbazende en wonderbare hoofdstukken van de Brief aan de Romeinen en zoals met vele andere passages in de Brief opent zij met het woord "daarom". Het woord "daarom" is, zoals wij weten, een sleutelwoord bij de studie van de logica, waar het zoveel wordt gebruikt, dat het met een bepaald teken van drie punten .'. wordt aangeduid. Het is dan ook niet vreemd dat we dit woord, in de een of andere vorm, niet minder dan 70 maal in de Romeinenbrief vinden, want de brief is zowel een logische als theologische verhandeling. Zoals we reeds begonnen aan te tonen, staat het woord "daarom" voornamelijk in de bespreking van Paulus over de logica van het plan tot redding, waarin hij een reeks logische stellingen behandelt. De eerste van deze voorstellingen wordt gevonden in Rom.2:1, waar hij, nadat bewezen is dat alle mensen zondaars zijn, met inbegrip van zelfs de meest eigengerechtige, verklaart: "Daarom zijt gij niet te verontschuldigen..."

Page 85: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

85 – WWW.BIJBEL.NL

Terwijl hij dan het feit aantoont dat de Wet niet kan rechtvaardigen maar alleen de zondaar veroordelen, laat hij zijn tweede logische stelling zien in Rom.3:20: "Daarom zal uit de werken van de wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem,..." Na deze verklaring, met het goede nieuws dat "nu de rechtvaardigheid van God geopenbaard is, zonder de wet...door de verlossing die in Christus Jezus is", neemt hij de derde logische stap in de stelling van Rom.3:28: "Wij besluiten dan [Daarom, K.J.V.] dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet." Daarna leidt een diepgaande discussie over de toerekening van de zonden van de gelovige aan Christus, en Christus' rechtvaardigheid aan de gelovige, de Apostel tot de vierde logische stelling in Rom.5:1: "Wij dan [Daarom, K.J.V.], gerechtvaardigd uit het geloof, hebben [wij,K.J.V.] vrede met God door onze Here Jezus Christus." Dit, op zijn beurt, leidt hem tot een bespreking van de bevrijding van de gelvige uit de slavernij der zonde (Hoofdstuk 6) en der Wet, tot zijn vijfde logische stelling in Rom.8:1: "Zo [daarom, K.J.V.] is er dan nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn..." Deze stelling is zijn inleiding tot een kostbaar hoofdstuk, waarin de uiteindelijke ontoereikendheid van de Wet wordt gesteld tegenover de glorieuze doeltreffendheid van de werking van de Heilige Geest, die werkt door de gelovige. Een hoofdstuk dat begint met "geen verdoemenis", en eindigt met "geen scheiding". ROM.8:1 EN ANDERE VERTALINGEN "Zo [Daarom] is er dan nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest" (Rom.8:1). Er is veel discussie ontstaan rond de vraag van de echtheid van het laatste gedeelte van Rom.8:1, zoals dat wordt gevonden in de N.B.G. en andere vertalingen, of de K.J.V. en Statenvertaling van de Bijbel - en dit door mensen die eveneens in de goddelijke inspiratie van de Heilige Schriften geloven. De kwestie is: Behoren de woorden "die niet wandelen", etc. in V.1 zoals in de Statenvertaling, of alleen in V.4, waar deze ook staan?" Velen geloven dat deze zinsnede een "kanttekening" is, welke is toegevoegd door een kopieschrijver, die ervoor vreesde dat onzorgvuldig leven een gevolg zou kunnen zijn van een onvolledige weergave van Rom.8:1a. Zeer zeker kunnen de woorden "die niet naar het vlees wandelen maar naar de Geest" niet een geschikte uitdrukking zijn, want onze zekerheid als gelovigen is niet afhankelijk van onze wandel, maar van onze door God gegeven positie in Christus, niet van ons geslaagd zijn in het Christenleven, maar van "deze genade waarin wij staan" (Rom.5:2). God heeft niet een ander verbond gemaakt, net als het Verbond der Wet, waarbij hij werkelijk zei, "Indien gij 'niet wandelt naar het vlees. maar naar de Geest' dan zult gij niet verdoemd worden." De gelovige in Christus is vrij van veroordeling eenvoudig omdat hij "in Christus" is, niet omdat hij er in slaagt om in de Geest te wandelen, of wegens het overwinnen van de lusten van het vlees (Zie Rom.6 en 7). Zo'n probleem is er niet waar het V.4 betreft, want hier past precies de zinsnede "die niet wandelen",etc. God deed in genade voor ons wat de Wet niet kon, zodat "de gerechtigheid van de Wet vervuld zou zijn in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest". Maar indien aan de andere kant het latere gedeelte van Rom.8:1 wordt beschouwd in enige zin van een feitelijke vaststelling, behoort zij zeker als tussenzin tussen haakjes, zodat de kracht van Rom.8:1a samen met 8:2-4 niet zal worden teniet gedaan, maar voluit gewaardeerd. Zie eens hoe krachtig deze passage is als we 8:2-4 lezen onmiddelijk achter 8:1a, de haakjes weglaten en de woorden "die niet wandelen" etc. alleen insluiten bij V.4. "Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn. "Want de wet van de Geest, van leven in Christus, heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. "Want wat voor de wet onmogelijk was, omdat zij door het vlees krachteloos was, heeft God, door Zijn Zoon in gelijkheid van het zondige vlees en voor de zonde te zenden, de zonde veroordeeld in het vlees, "opdat het recht van de wet vervuld zou worden in hen, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest."

Page 86: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

86 – WWW.BIJBEL.NL

Zo is dus de gelovige vrij van de veroordeling der zonde, eenvoudig omdat hij "in Christus Jezus" is (V.1). Hij werd aannemelijk gemaakt [begenadigd] in de Geliefde" (Eph.1:6) en wordt genoemd "volmaakt in Hem" (Col.2:9,10). Gezegende toestand! Zelfs voordat onze Here alle feiten die daarmee te maken hebben aan de Apostel Paulus openbaarde, zei Hij tot hen die Hem trachtten te doden: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wie Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in het oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven" (Joh.5:24). De gelovige is bevrijd van oordeel en dood, omdat "de wet van de Geest", die van "leven in Christus", hem vrijgemaakt heeft, niet van de wet der zonde in zijn lichaamsdelen (7:23), maar van "de wet der zonde en des doods" (8:2). Wij hebben deze wet reeds eerder beschouwd. De onmacht van de Moza ןsche Wet om te redden, zoals uiteen gezet in V.3, wordt dikwijls in Paulus' brieven aangehaald en wordt inderdaad sterk benadrukt in het verslag van zijn eerste prediking, gehouden in de synagoge in Antiochi כ in Pisidi כ. De climax van zijn boodschap en waar al het overige om gaat, wordt gevonden in Hand.13:38,39: "Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Deze u vergeving van zonden verkondigd wordt. "En dat van alles, WAARVAN U NIET KON GERECHT-VAARDIGD WORDEN DOOR DE WET VAN MOZES." De onmacht der Wet wordt verder benadrukt in Hebr.7:18,19, waar de Apostel verklaart: "Want de vernietiging van het voorgaande gebod geschiedt OM ZIJN ZWAKHEID EN NUTTELOOSHEID. "WANT DE WET HEEFT GEEN DING VOLMAAKT..." Maar hoewel "de wet geen ding volmaakt heeft...was zij wel aanleiding tot een betere hoop" (V.19). Want wat voor de wet onmogelijk was, omdat zij door het vlees krachteloos was, heeft God, door Zijn Zoon in gelijkheid van het zondige vlees te zenden" volbracht! (Rom.8:3). Hoe volbracht Hij dit? Lees verder: "...door Zijn Zoon in gelijkheid van het zondige vlees en voor de zonde te zenden, de zonde veroordeeld in het vlees" (V.3). Wij weten dat God de mens oorspronkelijk had geschapen naar Zijn eigen beeld en gelijkenis (Gen.1:26). Na de val kreeg Adam echter een zoon naar zijn eigen gelijkenis (Gen.5:3). En zo "kwam door de zonde van ייn mens de zonde in de wereld, en door de zonde de dood" (Rom.5:12). Vijf en twintig honderd jaren later "kwam de wet erbij, opdat de misdaad zou toenemen (5:20). Let wel, "opdat de misdaad zou toenemen" De wet kon niet rechtvaardigen - zij kon slechts de zondige mens veroordelen. Daarom zond God in genade Zijn eigen Zoon in gelijkheid van het zondig vlees" speciaal "voor de zonde", om "de zonde in het vlees te veroordelen" - Zijn vlees (Rom.8:3). Nauwkeurig dient er op te worden gelet dat onze Here niet verscheen "in de gelijkheid van zondig vlees" in de zin dat Hij tevens door zonde was bevlekt. Eerder is hier de gedachte dat Hij niet verscheen in de gelijkheid van de niet gevallen Adam met al de glorie van Adam en lichamelijke welgesteldheid. Eerder verscheen Hij in de gelijkheid van de gevallen Adam en zijn nageslacht, verzwakt als het was geworden door zonde. Er dient ook te worden opgemerkt dat God Zijn eigen Zoon zond in de gelijkheid van de gevallen mens, opdat de zonde zou worden "veroordeeld... [Gr., katekrinen] in het vlees" (V.3). We lezen dan ook in Eph.2 dat onze Here "te niet gedaan heeft in Zijn vlees...de wet van de geboden" en dat wij, "die "veraf" waren, "nabij zijn geworden door het bloed van Christus" (V.13,15). Op dezelfde wijze verklaart Col.1:21,22 dat wij, die eens "vervreemd waren en vijanden" nu verzoend zijn "in het lichaam van Zijn vlees, door de dood." Petrus, na in kennis te zijn gekomen met Paulus, voegt aan zijn getuigenis toe, en verklaart dat onze Here, "...Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout..." (1 Petr.2:24). Na dit gezien te hebben, en alleen na dit gezien te hebben, zijn wij in staat om acceptabel voor God te dienen, niet in antwoord op enig "Gij zult" of "Gij zult niet", maar uit zuivere dankbaarheid en liefde, het natuurlijke antwoord op genade! Onze gezegende Here rechtvaardigt gelovige zondaren, "opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest" (Rom.8:4).

Page 87: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

87 – WWW.BIJBEL.NL

Jesus, Thy blood and righteousness My beauty are, my glorious dress. Midst flaming worlds, in these arrayed, With joy shall I lift up my head. Bold shall I stand in that great day, For who aught to my charge shall lay? Fully absolved from these I am: From sin and fear, from guilt and shame. - John Wesley Jezus, Uw bloed en Uw gerechtigheid Zijn mijn sieraad en glorieus gewaad. Temidden van werelden in vlammen, zal ik, Daarmee getooid, verheugd mijn hoofd opheffen. Vrijmoedig zal ik staan op die grote dag, Want wie zal mij van iets beschuldigen? Volledig vrijgesproken van dit alles, ben ik: Van zonde en vrees, van schuld en schande.

H O O F D S T U K VIII - R O M. 8:5-39

LEVEN IN DE GEEST

DE CHRISTELIJKE WANDEL

"Want die naar het vlees zijn, bedenken wat van het vlees is; maar die naar de Geest zijn, bedenken wat van de Geest is. "Want wat het vlees bedenkt is de dood, maar wat de Geest bedenkt is het leven en vrede. "Omdat wat het vlees bedenkt, vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich aan de wet van God niet, want het kan dat ook niet. "En die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen. "Doch gij zijt niet in het vlees, maar in de Geest, als tenminste de Geest van God in u woont. Maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. "En indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood om der zonden wil, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid. "En indien de Geest van Hem, Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont. "Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars, niet aan het vlees om naar het vlees te leven. "Want indien gij naar het vlees leeft, dan zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, dan zult gij leven." - Rom.8:5-13 Voordat we doorgaan met Rom.8:5 dient te worden opgemerkt dat het Griekse woord sarx, gewoonlijk vertaald met "vlees", een bredere betekenis heeft. Soms wordt bedoeld het lichaam of de substantie van het lichaam, zoals in Rom.1:3; 2:28; en 4:1. In veel andere gevallen echter, en vooral in de brieven van Paulus, slaat het op de Adamitische natuur in de mens, de menselijke natuur. In de gelovige is het de "oude mens" of het oude ikzelf. Dat is

Page 88: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

88 – WWW.BIJBEL.NL

de betekenis van het woord "vlees" zoals we dat vinden in Rom.8:5-13, de passage die we nu gaan beschouwen. Zoals we gezien hebben heeft de gelovige nu de Geest van God in zich, maar hij heeft ook nog het "vlees", de oude Adamitische natuur. Zo kan hij, gered door Gods genade, toch "wandelen" naar het vlees, zoals inderdaad velen doen, ook ondanks dat Christus voor ons stierf opdat wij naar de Geest zouden wandelen. Het verschil ligt in datgene wat onze gedachten bezig houden. Zij die naar het vlees zijn, zegt de Apostel, "bedenken" of zetten hun gedachten op "wat van het vlees is" (V.5), of wat het vlees behaagt: wereldse genoegens, sensuele be-vrediging, aards gewin, ook intellectuele of religieuze prestaties. Maar zij die wandelen naar de Geest zetten hun gedachten op "wat van de Geest is"; behagen God , dienen Christus, besteden tijd met het Woord en in gebed, verheugen zich in hun "geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in Christus",etc. Zo zegt de Apostel in Col.3:1,2: "Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand van God. "Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn." In Rom.8:6,7 is het woord "vlees" afkomstig van hetzelfde woord sarx in de betekenis van "vleselijk gezind zijn", hetgeen wil zeggen dat de gedachten gericht zijn op dat wat van het vlees is. Dit betekent dood, zegt de Apostel, "maar wat de Geest bedenkt is leven en vrede." Maar werd dan de gelovige niet van de dood bevrijd? Ja, voor wat betreft de straf op de zonde, maar zoals we gezien hebben, zullen gelovigen toch sterven voor zover het hun Christelijke ondervinding betreft (Zie Rom.8:12,13; Gal.6:8; Eph.5:14). De woorden "sterven" en "dood" moeten hier worden gezien in het licht van de contekst. Als we naar de Geest wandelen, zullen we ondervindelijk voorspoed hebben en groeien en bloeien, maar als we naar het vlees wandelen zullen we verschrompelen en sterven. Heeft de lezer nog nooit een dode Christen gezien? Paulus zag er vele, gered maar zonder vrucht; vandaar zijn vermaning tot gelovigen: "Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op uit de doden..." (Eph.5:14). Voor de ongelovige is er geen alternatief, maar de in Christus gelovige zal er goed aan doen zich de wijze raad van de Apostel te herinneren: "...wat het vlees bedenkt is de dood, maar wat de Geest bedenkt is het leven en vrede" (Rom.8:6). De Apostel laat deze woorden van vermaning horen, omdat het vlees, de oude ikzelf, hoewel voor dood gerekend in Christus - en dit is van wezenlijk belang - nog steeds actief is naar onze ervaring, en zijn werkzaamheid strekt altijd ten dode. Daarom zal "hij die in zijn eigen vlees zaait, uit het vlees verderf maaien" (Rom.8:6). Laten wij dan deze vermaning ter harte nemen om altijd bezig te zijn met het heerlijke alternatieve feit, dat "geestelijk gezind zijn, leven en vrede is". Vers 7 verklaart dat de "oude mens" een opstandeling tegen God is. "Het vleselijk denken [het bedenken van het vlees] is vijandschap tegen God; want het is niet onderworpen aan de wet van God, want het kan dat ook niet". Hij is zijn eigen god en wil zijn eigen weg gaan. De Apostel zegt dan ook van degenen die "in het vlees" zijn, d.i., die nog onwedergeboren en zonder de nieuwe natuur zijn, "Zo kunnen zij die in het vlees zijn, God niet behagen" (V.8). De onwedergeboren mens mag gecultiveerd zijn, intellectueel, edelmoedig, vriendelijk, zelfs religieus, maar hij kan God niet behagen. Met al zijn deugden is hij nog steeds in vijandschap tegen God, want Gods maatstaf van zijn toestand afwijzend, en Gods reddende genade door Christus weigerend, gaat hij door in zijn eigen gerechtigheid, en dat zal God niet verdragen. Er is ייn ding, boven alles, dat God niet van de zondaar zal accepteren, en dat is "tegenspraak". Zij die de vreugde van zondevergeving willen ervaren en van de acceptatie door God, moeten ophouden iets tot hun verdediging in te brengen. Eerder dienen zij zich schuldig te pleiten en zich te werpen op de barmhartigheid van het gericht. Het is niet de zonde die de mensen buiten de hemel houdt, maar een verkeerde opstelling. Christus stierf om de straf voor onze zonden te betalen, en wil de grootste die tot Hem komt in geloof, aannemen, maar eigen-gerechtigheid verafschuwt Hij. Dat vers 8 betrekking heeft op de ongeredden is duidelijk uit het volgende contrast: "Doch gij zijt niet in het vlees, maar in de Geest, als tenminste de Geest van God in u woont. Maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe (V.9).

Page 89: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

89 – WWW.BIJBEL.NL

Sommigen beweren dat "de Geest van Christus" hier niet doelt op de Heilige Geest, maar op een houding. Dit kan niet waar zijn, want omdat gelovigen inderdaad "de Geest van Christus" dienen te tonen, of van een Christelijke geest in hun verhouding ten opzichte van anderen blijk geven, kan niet gezegd worden van degenen die dit niet hebben, dat zij "niet van Hem" zijn. Verder zegt het daarop volgende vers, "En indien Christus in u is", niet slechts aan Christelijke geest, een juist gedrag, maar Christus, Die, net als de Vader, in ons verblijft door de Geest (Cf.Eph.2:22). Maar wat bedoelt de Apostel als hij verklaart: "En indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonden, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid" (V.10). Hoe kan het lichaam "dood" zijn vanwege de zonde? Het duidelijk antwoord is, dat God dit voor dood houdt - en dit is erg belangrijk. Het doet er weinig toe wat wij mogen denken, of hoe wij naar de dingen kijken, maar wat allermeest geldt is, dat God het "oude ikzelf" van de gelovige ziet als gestorven in Christus, "vanwege de zonde". En het is ook van betekenis, dat "de Geest is leven vanwege de gerechtigheid", d.i., dat de Heilige Geest binnen in ons, ons leven is, omdat met onze zonden rechtmatig is afgerekend, en Christus' gerechtigheid ons wordt toegerekend. Let op het verschil tussen het bijvoeglijk naamwoord "dood" en het zelfstandig naamwoord "leven" in V.10. De Heilige Geest binnen in ons, is niet slechts levend [als tegenovergesteld aan "dood"]; Hij is ons leven! Herinner V.2, waar ons wordt verteld dat "de wet van de Geest" is "leven in Christus". Wanneer we Christus als onze Redder ontvangen, zijn wij gerechtvaardigd - en nog meer, want de Geest deelt leven mede. V.11, dat hierop volgt, is belangrijk als conclusie op de voorgaande verzen. In het algemeen werd dit beschouwd als een voorspelling van onze toekomstige opstanding, maar dat is niet juist. Lees nauwkeurig, en constateer dat het niet gaat over onze dode lichamen, maar over onze "sterfelijke" lichamen die de Heilige Geest verkwikt om ons te helpen de zonde te overwinnen. Het gaat hier om de Christelijke wandel en de hulp van de Geest daarbij. Daarom besluit de Apostel: "En indien de Geest van Hem, Die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, zo zal Hij, Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend ,maken door Zijn Geest, Die in u woont" ((V.11). De gedachte is, dat als de Geest van God, die Christus uit de dood oprichtte, in u woont, Hij Die Christus uit de dood heeft doen opstaan, zeer zeker ook uw sterfelijke lichamen zal "verkwikken", dan wel leven geven, d.i., u helpen om de begeerten van het vlees te overwinnen. Dat dit de bedoeling is, is duidelijk uit het volgende vers: "Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars, niet aan het vlees om naar het vlees te leven" (V.12). Hoeveel Christenen leven in een gedachten-constructie van "Ik kan er niets aan doen"! Zij leunen, als het ware, in kussens met aan de wand boven hun hoofd geschreven: "De Geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak" en "Hij kent ons door en door; Hij weet dat wij stof zijn". Maar deze "maar ik ben maar een mens"-houding is een belediging voor God, Die ons in genade de nodige hulp heeft geschonken, die wordt toege כigend door geloof; de Heilige Geest die van binnen deze sterfelijke lichamen versterkt tegen zonde, juist wanneer wij, in onze zwakheid, zo erg kwetsbaar zijn. Daarvoor zijn wij schuldenaars, niet ten opzichte van de zonde, maar tegenover God die ons genadig heeft voorzien van hulp in onze zwakheid. Met deze hulp bij de hand ten allen tijde, is het verkeerd, om nu onszelf te verontschuldigen met de woorden: "Ik kan het niet helpen". Wij zullen hier nog meer van zien als we V.26 bezien: "de Geest komt onze zwakheid mede te hulp". Laten we in de tussentijd beloven dat wij, door Gods genade, de hulp van de Heilige Geest ons zullen toe כigenen, waardoor God Christus uit de dood heeft doen opstaan, en trachten, net als Paulus, "de kracht van Zijn opstanding" te ervaren (Phil.3:10). "Want indien gij naar het vlees leeft, dan zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, dan zult gij leven" (V.13). Moge God ons overtuigen van onze verantwoorde-lijkheid - "wij zijn schuldenaars" - om groeiende en bloeiende gelovigen te zijn, "versterkt...door Zijn Geest in de inwendige mens" (Eph.3:16), dragend veel "vrucht van de Geest" (Gal.5:22) tot Zijn eer. ZOONSCHAP

Page 90: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

90 – WWW.BIJBEL.NL

"Want allen die door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen van God. "Want gij hebt niet ontvangen de geest van slavernij om weer te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van aanneming tot kinderen, door Wie wij roepen: Abba, Vader! "Die Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. "En indien wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede- כrfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden." - Rom.8:14-17. Betekent bovenstaand V.14, dat zij die zich niet voortdurend overgeven aan de leiding van de Heilige Geest, geen kinderen van God zijn? Nee. Hij spreekt hier eerder van geleid worden dan van geforceerd worden, en maakt verschil tussen hen die onder de Wet zijn, en degenen onder genade. Het zal goed zijn hier de stand vanuit bedelingen te bezien. Onder de Wet werd Gods volk niet uitgenodigd om in hun wandel de leiding van de Heilige Geest te zoeken. Hun gemeenschap met God was eerder afhankelijk van hun gehoorzaamheid aan de Wet. "Gij zult" en "Gij zult niet" waren de karakteristieke uitspraken van Gods Woord door Mozes. Daar tegenover zal Gods volk gedurende de regering van Christus in het komende millennium worden begeleid door de Geest. Hoor het Woord van God hieromtrent: "Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen. "Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. "En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik ZAL MAKEN, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, EN MIJN RECHTEN ZULT BEWAREN EN DOEN" (Ezech. 36:24,25,27). God gaf Zijn volk een voorsmaak hiervan op Pinksteren toen Christus' wederkomst en de vestiging van Zijn koninkrijk aan het volk werden voorgehouden (Hand.2:29-31). Daar lezen we, "zij werden allen vervuld met de Heilige Geest" (Hand.2:4) als vervulling van de belofte van de Here: "Gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden niet lang na deze dagen" (Hand.1:5). Zo zullen we tevergeefs zoeken naar een enkele zonde of fout in het gedrag van de gelovigen op Pinksteren en gedurende enige tijd daarna. Maar dit veranderde al gauw toen de Koning en het koninkrijk werden afgewezen en deze "tegenwoordige boze tijd" begon. De gelovigen in Galati כ waren niet allen vervuld met de Geest; zij "beten en verslonden elkaar". En zeker waren ook de Corinthische gelovigen niet allen vervuld met de Geest, want Paulus moest hen op zijn minst een brief zenden met ernstige berisping. Evenmin waren de Colossenzen allen vervuld met de Geest, want zij moesten gewaarschuwd worden tegen gevaarlijke dwalingen die bij hen waren binnen gekropen. Vandaag is vervulling met de Geest een oogmerk (Eph.5:18) dat door genade wordt verkregen door geloof, als we ons zelf toestaan om te worden "geleid door de Geest van God" (Rom.8:14). "Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkaar, zodat gij niet doet wat gij wildet. "Maar indien gij door de Geest geleid wordt, dan zijt gij niet onder de wet" (Gal.5:17,18). Om het eenvoudig te zeggen: 1. In het verleden hing gemeenschap met God af van gehoorzaamheid aan de Wet. 2. In de tegenwoordige bedeling zijn genade en geloof op de hoogste plaats gesteld. Genade verschaft de benodigde hulp van de Heilige Geest, en deze hulp wordt toege כigend door geloof. Wij worden niet eenvoudig bevolen om God te gehoorzamen, evenmin neemt de Heilige Geest willekeurig heerschappij of "veroorzaakt" dat wij gehoorzamen. Eerder verheugt zich Gods volk in gemeenschap met Hem, als zij zichzelf overgeven aan de leiding van de Geest. 3. In de toekomst, als onze Here op aarde regeert, zal de Heilige Geest het volk van God beheersen en zorgen dat zij Zijn wil doen (Ezech.36:24-27). EEN POSITIE ALS VOLWASSEN ZONEN "Want gij hebt niet ontvangen de Geest van dienstbaarheid om wederom te vrezen; maar gij hebt ontvangen de

Page 91: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

91 – WWW.BIJBEL.NL

Geest der aanneming tot kinderen, door Welke wij roepen: Abba, Vader! (V.15). Er heerst veel misverstand over de betekenis van het woord "aanneming" in dit vers. Bij definitie van dit woord zijn er er drie van de Bijbelwoordenboeken in de bibliotheek van de schrijver die de betekenis onjuist weergeven. E יn typische definitie luidt: "Aanneming is een daad waardoor iemand een vreemdeling in zijn familie opneemt, hem als zijn kind erkent, en hem tot erfgenaam van zijn bezit benoemt... In het Nieuwe Testament wijst aanneming op het feit van Gods genade waardoor wij, gerechtvaardigd door geloof, worden ontvangen in de familie van God, en erfgenamen gemaakt van de hemelse erfenis." Niemand zal ontkennen dat dit de zin is van het woord aanneming, maar het is zeker niet de betekenis van het woord wat hier is weergegeven met "aanneming". Er is misschien geen woord in de Schrift dat hier meer licht werpt op de betekenis van het Griekse woord dan Gal.4:1-7 waar in een van de grote historische uitspraken, de Apostel zegt: "Doch ik zeg, zo lang de erfgenaam een kind is, verschilt hij in niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles. "Maar hij is onder voogden en verzorgers, tot de tijd door de vader tevoren gesteld. "EVENZO waren ook wij, toen wij kinderen waren, dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen van de wereld. "Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet. "Opdat Hij hen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. "En aangezien gij kinderen zijt, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! "Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, dan zijt gij ook een erfgenaam van God door Christus." Volgens deze passage is "aanneming" het "geplaatst worden als zoon" - een volwassen zoon. Dit is de definitie van het Griekse woord huiothesia, zoals weergegeven door Young, Robinson en anderen, terwijl Thayer, als hij wijst op de aanneming waarop gelovigen nog steeds wachten, haar noemt "de volmaakte stand van de zonen van God, die duidelijk maakt dat zij zonen van God zijn". Als we in deze tijd spreken over adoptie van kinderen, slaat dat op het opnemen van andermans kinderen. Dit is niet de betekenis van het Griekse huiothesia, want volgens Gal.4:1-7 slaat dit "onderbrengen als zonen" op hen die reeds kinderen zijn. Het is natuurlijk niet toepasselijk dat een vreemdeling niet ook opgenomen kan worden en een plaats als volwassen zoon gegeven, maar het punt is dat hier "aanneming" niet slaat op uitsluitend opname in de familie, maar op een verklaring van volle zoonschap, met de bijbehorende rechten en privileges - en verantwoordelijkheden. In het leven van een Hebreeuwse jongen kwam de tijd, "vastgesteld door de vader", waarop de "aanneming" als plechtigheid plaats vond, en de jongen verklaard werd tot zoon en erfgenaam van de vader. V ףףr die tijd was hij wel inderdaad een zoon, maar "onder leraren en tuchtmeesters". Hem was verteld wat hij wel en niet moest doen, wat hij wel mocht en niet mocht doen. Hierin verschilde hij niets met een slaaf of dienstknecht. Maar tenslotte kwam de "aangewezen tijd"! Hij is nu opgegroeid. Er is vastgesteld dat hij niet langer opzieners nodig heeft om hem onder controle te houden. Er is een natuurlijk begrijpen en samenwerken gekomen tussen vader en zoon. En zo vindt de "aanneming" plaats: een verklaring in het publiek en officieel, dat de jongen nu intreedt in al de rechten en privileges van het volle zoonschap. Dit is de betekenis van het woord aanneming zoals gebruikt in de brieven van Paulus. Wat openbaart dit ook de betekenis van Rom.8:15 "Want gij hebt niet ontvangen de geest van slavernij om weer te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van aanneming tot kinderen, door Wie wij roepen: Abba,[of] Vader!" Waarlijk, wij gelovigen uit de heidenen, eens vreemdelingen en bijwoners, zijn genadig opgenomen in Gods familie. Een nauwkeurig onderzoek van de bovengenoemde en aangehaalde passages over "aanneming" zal klaar en duidelijk openbaren dat er meer wordt bedoeld dan wat er vandaag onder aanneming wordt verstaan. De gelovige in deze "bedeling van Gods genade" is niet alleen gered voor de straf van de zonde, maar is aangenomen als de volwassen zoon van de Vader in Christus, Gods geliefde Zoon. Hem is gegeven in Christus een positie gegeven in de hemelse gewesten [in de hemel] aan Gods rechterhand, met vrije toegang tot alle rijkdommen van de Vader.

Page 92: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

92 – WWW.BIJBEL.NL

Dit is wat het hart van Paulus zo bewoog toen hij uitriep: "Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus. "Zoals Hij ons uitverkoren heeft in Hem, v ףףr de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Hem in de liefde. "Die ons tevoren bestemd heeft tot aanneming tot kinderen, {Gr.,huiothesion] door Jezus Christus, in Zichzelf, naar het welbehagen van Zijn wil. "Tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, waarmee Hij ons heeft begenadigd in de Geliefde" (Eph.1:3-6). Maar alles wat hierboven staat is niet in strijd met het idee dat wij Gods geboren kinderen zijn. Het tegenovergestelde is inderdaad het geval, want de Apostel stelt speciaal dat wij, als volwassen zonen, tot een diepere waardering komen van het feit dat we door geboorte werkelijk Gods kinderen zijn: "Want...gij hebt ontvangen...de Geest van aanneming", zegt hij, "door Wie wij roepen: Abba, Vader!", en vervolgt: "Die Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn: "En indien wij kinderen [geborenen] zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede כrfgenamen van Christus; als wij tenminste met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden" (Rom.8:16,17). Als "mede כrfgenamen met Christus" delen wij in alle rijkdommen van Christus; niet ieder een deel, maar alles voor beiden. Alles wat Hij heeft is het onze (1 Cor.3:21-23; 2 Cor.4:15). In Hem en met Hem zijn wij "gezegend met alle geestelijke zegeningen in de hemel [hemelse gewesten]" (Eph.1:3). Sommigen hebben abusievelijk dit "mededeelhebben" gelijkgesteld met "gemeen-schappelijk deelhebben", maar in elk geval is het een "deelhebben door copartnerschap", waarin de co-partners, hoevelen ook, ייn erfgenaam zijn. Zo kunnen wij er zeker van zijn dat "als wij tenminste met Hem lijden", wij ook "samen verheerlijkt" worden. Met deze gedachte leidt de Apostel het onderwerp in van ons tegenwoordig lijden en de verheerlijking die komt (Rom.8:18-27). What a prospect, child of glory, Does the future hold in store! By the wildest flights of fancy Thou couldst never ask for more Heir of God, joint-heir forever, With His own beloved Son! God could not to you have promised More of bliss than He has done. - Author unknown Welk een uitzicht, kind van glorie, Heeft de toekomst toch in sp י! Bij de hoogste vlucht van fantasie Kunt ge nimmer meer verlangen; Erfgenaam van God, medeerfgenaam Met Zijn eigen geliefde Zoon! God kon u niet meerder zegen Beloven dan Hij reeds gaf. Wij dienen ons altijd te herinneren dat deze positie van zoonschap en alles wat daarbij behoort alleen door genade voor ons is, in Christus. Wij zouden nimmer de plaats hebben kunnen verkrijgen waar God ons eenvoudig kon vertrouwen dat wij doen wat rechtvaardig, goed, en wijs is. Het was eerder toen wij tot erkentenis van onze volstrekte onwaardigheid kwamen en ons vertrouwen op Christus, Gods volmaakte Zoon stelden, dat God ons accepteerde, en ons nu ziet in Zijn geliefde Zoon, de Here Jezus Christus. En dit is onze positie vanaf het ogenblik dat wij ons vertrouwen stellen op Christus, want Eph.2:5,6 stelt duidelijk: "ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft [God] ons levend gemaakt [samen,K.J.V.] met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden [gered K.J.V.]), "en heeft ons mee opgewekt, en heeft ons mee gezet in de hemel in Christus Jezus." Zo plaatst Hij ons onmiddellijk, zonder een ogenblik van twijfel, niet onder de Wet maar, als en in Zijn Zoon, onder genade. Welk een gezegende gedachte! Maar zal dit niet leiden tot een onzorgvuldig leven? NEE! Zulk een liefde zal volbrengen wat de Wet nooit kon. Het is natuurlijk, dat degenen van wie hun harten door genade gewonnen zijn, nu zullen verlangen God op passende wijze te dienen, zodat hun harten op Hem een beroep doen als "Vader", want liefde verkrijgt liefde (1 Joh.4:10,19). Elk ander antwoord is onnatuurlijk en inkonsekwent. "Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade" (Rom.6:14). "Want gij hebt niet ontvangen de geest van slavernij om weer te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van aanneming tot kinderen [zoonschap], door Wie wij roepen, Abba, Vader!" (Rom.8:15).

Page 93: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

93 – WWW.BIJBEL.NL

Het spreekt vanzelf dat de Wet, met haar waarschuwingen, bevelen en dreigingen, alleen maar vrees kon bewerken, maar de Geest regeert van binnen uit en veroorzaakt die revolutonaire verandering die maakt dat wij, als volwassen zonen, op God zien en Hem "Vader" noemen in een intimiteit die de Wet verbood. Er hangt vandaag geen dreiging boven het hoofd van Gods volk. Eerder verheugen wij ons in "deze genade waarin wij staan" (Rom.5:2). Wat vleselijke Christenen betreft, doen zij er goed aan om zorgvuldig al deze redenen te bezien waarom de Apostel ons smeekt om waardig aan onze roeping te wandelen (Eph.4:1). TEGENWOORDIG LIJDEN EN DE HEERLIJKHEID DAARNA "Want ik houd het daarvoor, dat het lijden van deze tegenwoordige tijd niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. "Want de schepping, als met opgestoken hoofd, verwacht de openbaring van de kinderen Gods. "Want de schepping is aan de ijdelheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om hem, die haar aan de ijdelheid onderworpen heeft; "in de hoop dat ook de schepping zelf zal vrijgemaakt worden van de slavernij van het verderf, tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. "Want wij weten dat de hele schepping tesamen zucht, en tesamen als in barensnood is tot nu toe. "En niet alleen dit, maar ook wijzelf, die de eerstelingen des Geestes hebben, ook wijzelf, zeg ik, zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam. "Want wij zijn in hoop zalig geworden. De hoop nu, die gezien wordt, is geen hoop; want als iemand het ziet, waarom zal hij het ook hopen? "Maar indien wij hopen op wat wij niet zien, dan verwachten wij het net volharding." - Rom.8:18-25. Velen van Gods kinderen lijden veel voor Christus boven het normale menselijke lijden, maar toch niemand zoveel als Paulus. In de tijd dat hij deze brief schreef aan de Romeinen had hij reeds de vele moeiten en beproevingen doorgemaakt, beschreven in 2 Cor.11:23-28; werken zonder ophouden, gevangenissen, geselingen, slagen, dicht bij de dood, stenigingen, schipbreuken, lange uren op drijfhout in open zee, allerlei soorten van gevaren, vermoeidheid, pijn, honger, koude, naaktheid - dit en nog veel meer, boven "de zorg voor alle gemeenten" die op zijn hart drukte en in zijn gedachten waren. Toch is het deze zwoegende, lijdende, vervolgde Apostel van Christus die zegt, zowel door goddelijke inspiratie als vanuit een nadere kennis van de God die hij vertegenwoordigt: "...IK HOUD HET ERVOOR dat het lijden van deze tegenwoordige tijd NIET IS TE WAARDEREN tegen de heerlijkheid, die ons zal geopenbaard worden. (Rom.8:18). In 2 Cor.4:17 wijst hij op dit lijden als "lichte verdrukking" die "zeer spoedig voorbijgaat", en stelt deze tegenover "een uitermate uitnemend eeuwig gewicht van heerlijkheid" dat komt. Zo is dan het tegenwoordige lijden een belegging in komende heerlijkheid; een heel profijtelijke investering, het "lichte", "voorbijgaande" lijden bewerkt voor ons "een uitermate uitnemend eeuwig gewicht van heerlijkheid". Welk een bemoediging moet dit toch zijn voor de lijdende Christenen overal, en speciaal voor hen die lijden voor Christus. En let er wel op dat deze komende heerlijkheid niet slechts geopenbaard wordt aan ons; zij zal "in ons" openbaar worden. Wij zullen verheerlijkt worden! Ook staan wij niet alleen in ons lijden. Er wacht inderdaad een lijdende schepping als "met opgestoken hoofd" [ernstig verlangen, K.J.V.] op onze "openbaring" als "de zonen van God", want de ook de schepping "is aan de ijdelheid [futiliteit] onderworpen", "niet vrijwillig, maar om Hem, die haar daaraan onderworpen heeft"(V.20). Goddank, zoals de vloek over de mens ook een vloek bracht over de schepping om hem heen, zal deze vloek worden weggedaan wanneeer gelovigen openbaar worden als de zonen van God: "...de schepping zelf zal vrijgemaakt worden van de slavernij van het verderf, tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God" (V.21). Wat een bevrijding! "Van de slavernij van het verderf tot de heerlijke vrijheid van Gods kinderen [K.J.V.]"! Toen onze Here op aarde was erkenden de menigten Hem niet. Sommigen zeiden: "Waarom is Hij zo belangrijk? Is Hij niet de zoon van de timmerman? En zijn Zijn moeder en broeders en zusters niet allen hier bij ons?" Hij was de Zoon van God maar zij erkenden dit niet. En als dit zo met Hem ging, hoeveel temeer is dit met ons zo. Wij gaan op in de menigten en komen dagelijks met mensen in aanraking, maar niet een zegt, "Daar gaat een kind van God!" Maar wanneer onze Here zal zijn geopenbaard, "zullen wij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid" (Col.3:4). En ons openbaar worden met Christus bij de Opname zal slechts een voorteken zijn van onze gezamenlijke openbaring als de zonen van God als Hij gekroond wordt als Koning der koningen en Here der heren. Dan zal de verandering van de schepping revolutionair zijn! Dit is werkelijk waarop de schepping gewacht heeft.

Page 94: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

94 – WWW.BIJBEL.NL

Nu zijn de meeste geluiden die van deze arme bloedende wereld opstijgen in mineur. De wind zucht, de oceaan treurt, het vee loeit en blaat, wilde beesten brullen, huilen en schreeuwen, de uil krast, de duif klaagt; slechts enkele vogels zingen, maar niet op de wijze waarop de mens kan zingen. Ieder weet slechts ייn eenvoudig geluid van niet meer dan een of twee tonen, ook zingen zij niet werkelijk van blijdschap. Maar wat een verschil zal het zijn wanneer de zonen van God openbaar worden! Wat een verschil wanneer de schepping zal zijn "bevrijd van de slavernij van het bederf tot de heerlijke vrijheid der kinderen Gods"! Veel Oud Testamentische Schriften beschrijven deze verandering en sommige daarvan beelden de schepping zelf uit als vrolijk! Bijvoorbeeld: "Juicht de Here, gij ganse aarde...dat de rivieren met de handen klappen, dat tegelijk de gebergten vreugde bedrijven, voor het aangezicht des Heren, want Hij komt, om de aarde te richten" (Ps.98:4-9). "De wildernis en de dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als een roos. "Zij zal lustig bloeien, en zich verheugen, ja, met verheuging, en juichen..."(Jes.35:1,2). "Juicht, gij hemelen! en verheug u, gij aarde! en gij bergen! maakt gedreun met gejuich; want de Here heeft Zijn volk vertroost" (Jes.49:13). "Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken, en met vrede voortgeleid worden; de bergen en heuvelen zullen geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en alle bomen des velds zullen de handen samenklappen" (Jes.55:12). Maar er valt voor ons een belangrijke les vanuit het zicht op de bedelingen te leren met het oog op het lijden van de mensheid en van de schepping. Rom.8:22,23 stelt het zo: "Want wij weten dat de hele schepping tesamen zucht, en tesamen als in barensnood is tot nu toe. "En niet alleen dit, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf, zeg ik, zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming, om te getuigen, de verlossing van ons lichaam" [K.J.V.]. "De hele schepping" - ja "ook wij" - "tot nu toe". Dit zijn belangrijke woorden om te overdenken. "De volken" en "het volk" van Israel (Ps.2:1) hebben lang gezocht om "tijden van verkwikking" te verkrijgen zonder Christus, maar alles tevergeefs. Staatsmannen hebben gefaald om oorlog en bloedvergieten weg te doen. Magistraten hebben gefaald bij het uitbannen van bedrog en misdaad. De medische wetenschap heeft gefaald om ziekten en dood te doen ophouden. De wetenschappers hebben gefaald om de sterke krachten van de natuur te onderdrukken. Opvoedkundigen hebben gefaald bij het wegnemen van onkunde en bijgeloof - zelfs het geloof is een Babylonische verwarring. Er is inderdaad over de gehele linie geen echte verbetering ingetreden. De hele schepping zucht en is tesamen in barensnood "tot nu toe". De grote beloofde verandering is nog niet gekomen. Kunnen we een nog groter bewijs hebben dat het koninkrijk van Christus niet op aarde is gekomen? Toen onze Here kwam met de prediking van "het evangelie van het koninkrijk" genas Hij duizenden zieke mensen, en toen Petrus, na Pinksteren, de terugkeer van de Messias aanbood en de vestiging van Zijn koninkrijk, werden er duizenden in Zijn naam genezen. Deze genezingen waren "tekenen" van de koninklijke rechten van de Messias (Jes.35:5,6; Hand.2:22; Joh.20:30,31; Mark.16:17,18). Maar toen werd de Koning en Zijn koninkrijk definitief en officieel afgewezen, en allen die genezen waren stierven uiteindelijk. En deze toestand is zonder onderbreking doorgegaan "tot nu toe". Dit verklaart waarom de "genezingen" van vandaag zo dikwijls ter discussie komen en waarom zij nooit blijven duren, omdat de genezers zelf tenslotte onderhevig zijn aan de dood. Wijlen J.C.O'Hair had gelijk toen hij zei dat ondanks alle genezers, alle artsen, alle medicijnen en geneesmiddelen - en al de gebeden van Gods volk, het dodental steeds blijft, de "een na de ander". Wij allen zuchten en zijn in barensnood "tesamen, tot nu toe", en er zal geen verandering komen dan bij "de heerlijke openbaarwording van de zonen Gods". Als een lezer zou willen beweren dat het bovenstaande niet slaat op gelovigen, laten we dan nog eens V.23 lezen: "En niet alleen dit, maar ook wijzelf, die de eerstelingen des Geestes hebben, ook wijzelf, zeg ik, zuchten in ons zelf, in de verwachting van de aanneming [tot kinderen], om te getuigen, de verlossing van ons lichaam." Dit is niet de plaats voor een diepgaand onderzoek van de zogenaamde "genezings-kwestie", maar voldoende om te zeggen dat veel teleurstelling voorkomen zou worden, als de Paulinische Brieven zouden worden erkend als bevattend Gods Woord voor vandaag voor wat betreft ziekte en genezing, want de tegenwoordige genezers laten een lang treurig spoor achter zich van teleurstelling en geschokt geloof. Hoevelen die bijvoorbeeld "geloofsgenezing" leren, erkennen deze zaken waarin de Apostel Paulus, in zijn latere bediening, geliefde broeders die ziek waren, niet

Page 95: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

95 – WWW.BIJBEL.NL

kon genezen en dit zeker ook niet deed? En hoevelen van hen kunnen met Paulus zeggen: "...Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, OPDAT DE KRACHT VAN CHRISTUS IN MIJ WOONT. "Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus' wil; WANT ALS IK ZWAK BEN, DAN BEN IK MACHTIG (2 Cor.12:9,10). Wat kon duidelijker zijn dan de woorden uit Rom.8:23,24, dat wij, die "de eerstelingen des Geestes hebben, ook wijzelf, zuchten in onszelf, VERWACHTENDE de aanneming, om te getuigen, de verlossing van ons lichaam. Want wij zijn in hoop zalig geworden" d.i., wij zijn gered uit wanhoop over onze zwakheden, door de gezegende "hoop" op "de verlossing van ons lichaam", en daarom "verwachten wij het met volharding" (V.25). Goddank, wij wachten echter op iets wat veel beter is dan alleen genezing van onze zieke lichamen. Wij verwachten verheerlijkte lichamen: "Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Here Jezus Christus. "Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig wordt aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen" (Phil.3:20,21). Voordat wij dit gedeelte loslaten, zullen we drie fundamentele dingen opmerken waarop de welingelichte gelovige wacht: 1.Wij verwachten Gods Zoon uit de hemel (1 Thess.1:9), om ons uit deze wereld te nemen en met Hem te zijn (1 Thess.4:16-18; Tit.2:13). 2.Wij "verwachten de verlossing van het lichaam" (1 Cor.15:51-53; Phil.3:20,21). 3. Wij "verwachten door de Geest de hoop van rechtvaardiging door geloof" (Gal.5:5). Zo"roemen wij [verheugen ons, K.J.V.] in de hoop op de heerlijkheid Gods!" (Rom.5:2), ons bij voorbaat verblijdend op de vervulling van Gods genadige beloften aan hen die in "deze tegenwoordige boze wereld" (Gal.1:4) op Hem vertrouwen. DE HULP VAN DE GEEST "En evenzo komt ook de Geest onze zwakheid mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. "En Die de harten doorzoekt, weet wat de mening des Geestes is, omdat Hij naar God voor de heiligen bidt. "En wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, namelijk hun die naar Zijn voornemen geroepen zijn." - Rom.8:26-28. Hier dient opgemerkt te worden dat waar er "een Middelaar tussen God en mensen" is (1 Tim.2:5), de gelovige twee goddelijke Voorsprekers heeft; ייn in de hemel en ייn op aarde; De Here Jezus Christus aan de rechterhand van de Vader, en de Heilige Geest vanbinnen. De Here Jezus bemiddelt waar het onze redding betreft: "Wie is het die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan Gods rechterhand is, Die ook voor ons bidt" (Rom.8:34). "Daarom kan Hij ook volkomen zalig maken [redden] hen die door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te bidden" (Hebr.7:25). De Heilige Geest echter komt voor ons tussenbeide met betrekking tot onze ondervinding. Dit is de prediking van Rom.8:26. "De Heilige Geest [Zelf] immers getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn" (V.16), dus "evenzo komt ook de Geest onze zwakheid mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen [Lett.door ons onuitspreekbaar]" (V.26). Zij die het er voor houden dat gelovigen alles ontvangen waarom zij in geloof bidden, dienen deze passage goed te lezen, want de Apostel verklaart hier duidelijk, dat "wij niet weten wat wij bidden zoals het behoort". Inderdaad is dit het waarom de Heilige Geest voor ons bemiddelt [pleit]. Hoe goed is het voor ons, "in deze boze wereld", dat wij niet alles verkrijgen waarom wij vragen, zelfs in geloof! Wat een problemen zouden wij voor onszelf scheppen als we alles verkrijgen waarom wij vragen, zelfs in gelovig gebed! De "wat ook" beloften in Matt.21:22, en derg. werden gedaan in het vooruitzicht op het vestigen van het koninkrijk,

Page 96: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

96 – WWW.BIJBEL.NL

wanneer allen zullen zijn vervuld met de Geest en zullen weten waarvoor te bidden, maar in deze wereld van duisternis (Eph.6:12) vragen we onszelf dikwijls af, "ik weet zelfs niet hoe te bidden of waar ik om moet vragen". Vandaar dat God ons Zijn Geest gegeven heeft Die in ons woont, Die "voor ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen [die niet zijn uit te drukken]" (V.26). We hebben aangetoond dat het "evenzo" in V.26 terugverwijst naar V.16; dat indien de Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn, Hij "evenzo" voor ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen. Sommigen echter voelen het zo aan, dat het "evenzo" slaat op het zuchten van de Geest, en nemen ons dan mee terug naar V.22,23. Indien de "hele schepping zucht", en "ook wijzelf... zuchten in onszelf", doet dat "de Geest evenzo", onze zwakheid helpend, "voor ons biddend met onuitsprekelijke verzuchtingen". In elk geval toont Zijn tussenkomst "voor ons" met "verzuchtingen [die niet zijn uit te drukken]", Zijn oneindige liefde voor ons aan. Het beste van alles is, "Hij Die de harten doorzoekt" (d.i. God, 1 Sam. 16:7) "weet wat de mening van de Geest is, omdat Hij [de Geest] naar God voor de heiligen bidt" (V.27). Dat is, God, Die het hart doorzoekt, weet wat in onze gebeden alleen maar een uitdrukking van ons vergankelijk, falend verstand is, en wat de bedoeling van de Geest is, die altijd voor ons bidt "naar [de wil] van God". Hoe belangrijk is het om het Woord der waarheid op dit punt recht te snijden! Wij dienen nu te bidden, niet zoals de opdringerige weduwe (Luk.18:2-7), noch overeenkomstig Matt.21:22 of Matt.18:19, verwachtend dat wat wij in het geloof vragen, maar vanuit erkende onwetendheid, zwakte en nood, altijd afhankelijk van de wil van onze wijze en liefhebbende Vader. Er is nog een reden om op deze manier te bidden in "deze tegenwoordige boze wereld", want de Apostel vervolgt: "En wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, namelijk hun die naar Zijn voornemen geroepen zijn" (V.28). Er zijn twee dingen in Rom.8 die "wij weten". (1) "wij weten dat de hele schepping tesamen zucht, en tesamen in barensnood is tot nu toe" (V.22). De grote geprofeteerde verandering heeft nog niet plaats gevonden. Op Pinksteren scheen er heldere hoop dat het geliefde volk zou bekeren en dat Messias terug zou keren om vrede, voorspoed en zegen te brengen, maar "Zijn burgers haatten Hem, en zonden hem, en zonden hem gezanten na, zeggende: Wij willen niet, dat deze over ons koning zij" (Luk.19:14; cf.Hand.7:51-59). Zo gaat "de hele schepping" voort met zuchten en in barensnood tesamen "tot nu toe", met geen uitzicht op verandering dan totdat de Here komt in kracht en heerlijkheid om de troon in te nemen die rechtens de Zijne is. Maar (2) in de tussentijd, "weten we dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, namelijk hun die naar Zijn voornemen geroepen zijn" (V.28). Wij dienen nog twee passages in dit hoofdstuk met elkaar te vergelijken, die aangeven wat "we niet weten" en wat "we weten". "Wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort" maar Goddank, "we weten dat alle dingen meewerken ten goede, namelijk hun die die naar Zijn voornemen geroepen zijn" (V.26,28). Welk een krachtige bondgenoot hebben we in de Heilige Geest, die voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen! Welk een bondgenoot in de Here Jezus Christus, Die ook voor ons pleit aan de rechterhand van de Vader! En welk een liefhebbende trouwe hemelse Vader, Die alle dingen doet meewerken ten goede! Maar wijst dit pleiten erop dat Vader uit Zichzelf ons niet veilig zou willen stellen, of alle dingen niet ons ten goede zou doen meewerken? In geen geval, de taal is zo verzachtend dat een vergankelijk mens deze kan verstaan, want in werkelijkheid is juist de aanwezigheid van de gekruisigde, opgestane Here aan Vaders rechterhand, op zichzelf een echte pleitgrond ons ten goede: Five bleeding wounds He bears, Received at Calvary; They pour effectual prayers; They strongly plead for me. "Forgive him, oh, forgive," they cry, "Nor let that ransomed sinner die". - Charles Wesley

Page 97: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

97 – WWW.BIJBEL.NL

Vijf bloedende wonden draagt Hij, Op Golgotha ontvangen; Zij zijn een effectief gebed; Zij pleiten krachtig voor mij. "Vergeef hem, Oh, vergeef," roepen zij, "Laat deze gekochte zondaar niet sterven". - Charles Wesley Zo is het met de tussenkomst van de Heilige Geest ons ten goede. Dit toont eerder het feit dat God Zelf, -de Geest als deel van de Drie כenheid - diep en persoonlijk geinteresseerd is in onze zwakheid, erop toeziend dat we recht bidden, met verzoeken die Hij ons ten goede kan verhoren. Dit verklaart Phil.4:6,7, waar we de meest verheven vorm van gebed vinden van de tegenwoordige bedeling: "Weest in geen ding bezorgd, maar LAAT UW BEGEERTEN IN ALLES, door bidden en smeken, met dankzegging BEKEND WORDEN BIJ GOD, EN..." "En" wat? "En wat gij in het gebed zult vragen in geloof, zult ge ontvangen"? NEEN! Dit zou vandaag zeer tragisch zijn. De passage zegt het zo:"...laat uw begeerten bekend worden bij God, "EN DE VREDE GODS, DIE ALLE VERSTAND TE BOVEN GAAT, ZAL UW HARTEN EN UW GEDACHTEN BEWAREN IN CHRISTUS JEZUS." Hier is een duidelijk bewijs dat God niet doof is voor het roepen van Zijn volk in deze tegenwoordige boze wereld. Hij dringt aan om hun hele harten voor Hem uit te storten. Er is niets bij dat Hij niet zou willen horen. Hij zegt, "Vertel Mij alles en wees nergens bezorgd over, want Ik zal alle dingen doen meewerken u ten goede." Wijlen Pastor Edward Drew vertelde eens van een jongeman die een belangrijke positie had bij een grote firma met een agentschap in het koude hoge Noorden. Op een dag werd hij uitgenodigd op het hoofdkantoor en hem verteld dat hij een reis zou gaan maken naar het verre Noorden per vliegtuig, trein, schip en zelfs hondenslede naar hun noordelijke post. "Wanneer?" vroeg hij, "Wel, wij willen dat u morgen vertrekt," was het antwoord. "Maar, heren," weerlegde hij, "Ik ben niet klaar. Ik heb niet het minste idee wat voor zo'n reis nodig is." "Wij weten dat u dat niet weet." antwoordde de dienstdoende chef, "maar wij wel. Wij hebben alles voorbereid en in elk detail voorzien tot op het eind van uw reis." Zo ook heeft God genadevol voorzien voor ons - tot het eind van onze reis hier. "Wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen"? Wij hebben nu iets veel beter dan dat! In de duisternis van deze "boze wereld", worden wij geinstrueerd om al onze lasten naar de Here te dragen "onder dankzegging", om voor niets bezorgd te zijn, omdat Hij beloofd heeft dat alle dingen zullen medewerken ten goede. Wat zouden wij nog meer vragen! Geen wonder dat de Apostel uitbreekt in de lofprijzing van Eph.3:20,21: "Hem nu, Die machtig is meer dan overvloedig te doen, BOVEN AL WAT WIJ BIDDEN OF DENKEN, naar de kracht die in ons werkt, "Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen." DE NAAR ZIJN VOORNEMEN GEROEPENEN "Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren bestemd om aan Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. "En die hij tevoren bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt." - Rom.8:29,30. De bovenstaande passage is een goede inleiding tot de grote waarheden van Rom.9. Iedereen die Rom.8:29,30 aandachtig leest, moet getroffen worden door de belangrijkheid van het niet meer lezen in de Schriften dan zij zeggen of duidelijk omvatten. Deze passage zal helpen uit te leggen wat bedoeld is met de uitdrukking, "de geroepenen naar Zijn voornemen", in V.28. Ten eerste, zegt V.28 niet dat Gods volk "geroepen is om naar Zijn voornemen te worden geroepen", evenmin geloven wij dat dit is bedoeld. Eerder geloven wij dat Zijn voornemen hier slaat op "het eeuwige voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onze Here," het grote onderwerp van de brieven van Paulus (Zie Eph.1:3-11; 3:1-11). Bij dit voornemen zijn uiteraard individuele gelovigen ingesloten.

Page 98: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

98 – WWW.BIJBEL.NL

Zo zegt dan de Apostel, terwijl hij het geheel overspant van voorkennis tot verheerlijking: "Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders" (V.29). Maar waarop slaat de "voorkennis" die hier wordt genoemd? Dit is belangrijk, want "die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn." Slaat deze voorkennis hier alleen op het feit dat Hij tevoren wist wie gered zouden worden? Nauwelijks, want dan kon God alleen voorbestemmen op basis van wat Hij wist - alleen maar wist - wat mensen zouden doen. Dan zouden de handelingen van de mens Gods bestuur beheersen! Het is waar dat God alle dingen vooruit wist en daardoor met reden kon uitkiezen, eerder dan willekeurig of grillig (1 Petr.1:2), maar dat heeft hier geen grond, want Rom.8:29 stelt niet dat God iets wist - of alle dingen - over ons; het zegt dat Hij ons van tevoren kende: "Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren bestemd..." Om deze stelling te begrijpen moeten we bedenken dat in de Schrift, net als in onze tijd, een persoon of een groep kennen betekent erkennen, er rekening mee houden, of erin geinteresseerd zijn, of er een nauwe relatie mee hebben. De volgende Schriftgedeelten geven hiervan blijk: "Uit alle geslachten van de aardbodem heb Ik ulieden alleen gekend..." (Amos 3:2 m.b.t. Israel). "En dan zal ik openlijk tot hen zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die ongerechtigheid werkt" (Matt.97:23). "En nu gij God kent, ja veel meer, door God gekend zijt..." (Gal.4:9). Van iemand voorkennis hebben is, hem tevoren kennen, d.i., hem herkennen of tevoren met hem relatie gehad hebben. Het veel gehoorde argument dat "God iedereen van tevoren kent", ontkent de bovengenoemde feiten en in feite deze passage die we behandelen, want "die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn" en zeer zeker zullen niet alle mensen gelijkvormig aan het beeld van Gods Zoon zijn. Voorbestemming dient hier te worden gescheiden van voorkennis daarin, dat Gods voorbestemming eerder verwijst naar dat waarvoor de tevoren gekende is voorbestemd. Voordat we V.29 afsluiten, dienen we het feit onder ogen te zien, dat God gelovigen gelijkvormig zal maken naar het beeld van Zijn Zoon, "opdat Hij zij de eerstgeborene onder vele broeders". In ייn opzicht is onze Here "de eniggeboren Zoon" van God (1 Joh.4:9), maar in ander opzicht - dank zij Zijn verlossingswerk op Golgotha - is Hij "de eerstgeborene onder vele broeders" (Zie 8:16,17, waar het woord "kinderen" is tekna - "geborenen"). Oppassend dat we niet in een passage lezen wat er niet staat, kunnen we opmerken dat V.29,30 de methode laat zien waarop God Zijn volk, stap voor stap, vanuit voorkennis tot heerlijkheid leidt. "Want die Hij tevoren gekend heeft, die heeft ook tevoren bestemd... Bovendien heeft Hij hen die Hij tevoren bestemd had, ook geroepen; en die Hij riep, heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij rechtvaardigde, heeft Hij ook verheerlijkt. Let wel dat V.29 en 30 beiden in de verleden tijd staan, want zo ver het God aangaat ziet Hij ons reeds als verheerlijkt in Christus. De Brief aan de Efezi כrs heeft hier veel over te zeggen, zoals in 2:4-6: "Maar God, Die rijk is aan barmhar-tigheid, door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft, "ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus [uit genade zijt gij zalig geworden], "en heeft ons mee opgewekt, en heeft ons mee gezet in de hemel in Christus Jezus." Zo ziet God ons in genade, en wij mogen nu deze door God gegeven plaats innemen door geloof en ons "al de geestelijke zegeningen" toe כigenen die daarbij horen, tot die gezegende dag, wanneer onze Here Zelf komt voor ons en ons lichamelijk meeneemt, met verheerlijkte lichamen, om met Hem te zijn (1 Cor.15:51-54; 1 Thess.4:16-18). Er bestaat een neiging onder gelovigen om de werkelijkheid van onze positie in Christus te verkleinen. Daadwerkelijk moet dit zwakke, twijfelende Christenen geweldig bemoedigen, dat God hen reeds in de hemel ziet, en aanmoedigt om werkelijk in het geloof op te staan, boven deze door zonde vervloekte wereld en "te zoeken de dingen die boven zijn, waar Christus zit aan de rechterhand van God" (Col.3:1). WIE ZAL TEGEN ONS ZIJN?

Page 99: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

99 – WWW.BIJBEL.NL

"Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? "Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die recht-vaardig maakt. "Wie is het die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan Gods rechterhand is, Die ook voor ons bidt." - Rom.8:31-34. Wij komen nu tot de grote climax van het leergedeelte van Romeinen. "Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?"! Dit doet ons denken aan de kleine jongen die voortdurend geplaagd werd door buurtjongens. Het leek er wel op dat hij elke dag naar huis kwam met een bloedneus, een blauw oog, of kapotte ellebogen of kni כen, totdat hij op een dag vertrouwelijk midden tussen hen doorwandelde - hand in hand met zijn vader. Deze keer troken zijn plaaggeesten zich terug en spraken onder elkaar, "We kunnen hem beter met rust laten; zijn vader is bij hem." Maar Rom.8:31 is veel grootser dan dit! Het is veel krachtiger omdat het in de vorm van een uitdaging staat. Het ademt verdediging en vertrouwen, en brengt ons een van de grote liederen van John Newton te binnen: "Gij moogt glimlachen naar al uw vijanden". Hoe wonderbaar om God voor ons te hebben! Hij nam deze stand ten opzichte van ons in door de grootste gave ooit aan de mensheid gegeven, de Here Jezus Christus, Zijn geliefde Zoon, overgeleverd aan schande en dood, zodat zelfs de slechtste zondaar verlost en gerechtvaardigd mag zijn voor de rechterstoel. En het geven van deze oneindige gave bewijst, dat er geen goed iets is, dat Hij voor ons terughoudt: het is "de gave waarin alle andere zijn opgesloten." Om de schenking van deze grootste gave in beginsel te kunnen waarderen, moeten we in ogenschouw nemen, (1) de liefde die aandreef (Joh.3:16), (2) haar onschatbare waarde (2 Cor.9:15), (3) onze grote behoefte eraan (Rom.6:23), en (4) hoe genadig het offer is (Rom.4:5; 10:13). In deze korte passage van Gods Woord staan zeven korte begrippen, waarvan elk stof geeft tot vele uren Bijbelstudie. Dat zijn: 1. "niet gespaard" 4. "voor ons allen" 2. "eigen zoon" 5. "met Hem" 3. "overgegeven"6. "om niet" (K.J.V.) 7. "alle dingen" Twee hiervan vragen speciale aandacht in dit boek: "niet gespaard" en "overgegeven". In Zijn liefde en erbarmen voor verdoemde zondaars, heeft God Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen "overgegeven". De woorden "niet gespaard" hebben een ruwe, strenge klank. Ondanks de oorspronkelijke en goddelijke majesteit, ondanks Zijn eindeloze en volmaakte heiligheid, ondanks de vernedering die Hij reeds verduurd had voor zondaren, ondanks Zijn smartelijk gebed, "Vader, indien mogelijk, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan", ondanks het "vreselijk verdriet", het bloedige zweet, het "sterk geroep en de tranen", ondanks de eindeloze schande en de smart daarbij - ondanks dit alles spaarde de Vader Hem niet, maar leverde Hem over om een last te dragen die de wereld naar de hel zou doen zinken. Wij kunnen begrijpen hoe zelfs een barmhartig God "de engelen niet spaarde die gezondigd hadden" (2 Petr.2:4) in de dagen van boosheid in de voortijd. Wij kunnen begrijpen hoe Hij "de oude wereld niet heeft gespaard" (V.5) met haar boze opstandigheid en goddeloosheid. Wij kunnen begrijpen hoe Hij Israel "niet spaarde", "de natuurlijke takken" van Zijn olijfboom (Rom.11:21), toen zij toezagen bij de verschrikkelijke daad begaan op Golgotha. Maar het uiteindelijk doel en de genade die Hem er toe zette Zijn eigen zondeloze, vlekkeloze Zoon niet te sparen, maar Hem over te geven voor ons allen, opdat wij zouden worden gespaard - dit gaat ons begrip volstrekt teboven. "Geworteld en gegrond in de liefde" zouden wij altijd kunnen blijven meten, "de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte" van dit grote doel van God in Christus (Eph.3:17,18). De woorden "overgegeven" in onze tekst geven het idee van opgeven, of aan een ander uitleveren, of in de macht

Page 100: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

100 – WWW.BIJBEL.NL

van een ander - als een laatste noodzaak. Konden een milioen werelden betalen voor de schuld van de mens? God zou graag de hemelen leeggehaald hebben, of een milioen meerdere in het heelal hebben ingesproken, maar materi כle transacties kunnen dat wat moreel krom is, niet recht maken, nog minder kunnen zij geestelijk leven mededelen. De prijs voor verlossing van de mens kon niets anders zijn dan het lijden en sterven van Christus, Gods geliefde Zoon. Als we ons dit alles afvragen beginnen we de kracht van het argument te zien, waarmee de Apostel het uiteindelijk karakter van Gods liefde voor ons wil tonen. "Die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, HOE ZAL HIJ ONS OOK MET HEM NIET ALLE DINGEN SCHENKEN?" (Rom.8:32). Zo heeft God "ons zalig gemaakt [gered], en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus, v ףףr de tijden van de eeuwen [v ףףr de wereld begon]" (2 Tim.1:9). Het is omdat zij die God liefhebben "de geroepenen naar Zijn voornemen" zijn, dat Hij alles uitwerkt hun ten goede. Het is op deze basis alleen dat wij in vertrouwen kunnen zeggen: "Als God voor ons is, wie kan tegen ons zijn?" Wat nu met diegenen die tot eenzijdige en onschriftuurlijke uitersten in deze zaak gekomen zijn? Dit mag ons hart niet verharden boven wat God hierover gezegd heeft. Eerder dan ons deze waarheden af te vragen en "de heerlijkheid van Zijn genade" te verkleinen, staan wij verbaasd en dankbaar dat Hij ons gered heeft. Maar als V.31,32 de teksten zijn, dan zijn V.33,34 de prediking - met een viervoudige zekerstelling voor wankelende gelovigen in onze eeuwige zekerheid in Christus. Bekijk de vier punten nauwgezet: 1. "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen van God?" Het antwoord is: "Het is God, Die rechtvaardig maakt" (V.33), en dit is waar het werkelijk op aan komt. 2. "Wie is het [Hij] Die verdoemt?" Weer is het antwoord: "Christus is het, Die gestorven is" (V.34). Hij betaalde de straf voor onze zonden opdat wij niet verdoemd zouden worden. Maar nog meer: 3. "Die ook opgewekt is" (V.34). Wij hebben in Rom.4:25 gezien dat toen onze Here stierf om de schuld van onze zonden te betalen, Hij weer opstond om te bewijzen dat de schuld volledig is voldaan. Wie kan ons dan veroordelen? 4. "Die ook aan Gods rechterhand is, Die ook voor ons bidt" (V.34). Hoe kunnen wij verdoemd zijn terwijl Gods kostelijke Zoon, onze Redder, in Zijn tegenwoordigheid verschijnt, ons ten goede? (Cf.Hebr.7:25; 9:24). Wat een gezegende zekerheid voor de wankelende gelovige! Het is waar, Satan klaagt aan, de Wet veroordeelt, en onze harten erkennen dat wij dagelijks in gedachten, woorden, en daden, zondigen. Maar onze heerlijke Here versloeg Satan op het Kruis, en stelde hem openlijk ten toon (Col.2:14), en wat de Wet betreft, die nam Hij weg, "door haar aan het kruis te nagelen" (Col.2:14). Wat betreft de zonden die onze harten voortdurend moeten erkennen, heeft God ons niet gerechtvaardigd, stierf Christus niet om onze schuld te betalen, en stond Hij niet op tot bewijs dat zij betaald waren - en komt Hij op dit moment niet biddend tussenbeide? Laten wij dan onze twijfels en angsten terzijde stellen, en ons verheugen dat "als God voor ons is" wij voor eeuwig beveiligd zijn. Bewerkt dit laksheid in de gelovige? Uiteraard niet. In feite biedt Gods grenzeloze genade de grootst mogelijke aanleiding tot heilig leven, een aansporing die de Wet onmogelijk kon brengen. Laten we God niet vertellen wat wij denken dat een meerder goddelijk of meer zorgeloos gedrag bij Zijn volk verwekt! Hij zegt dat het Zijn genade is die "onderwijst", of gehoorzaam maakt tot "matig, rechtvaardig, godzalig leven in deze tegenwoordige wereld" (Tit.2:11,12). Maar de Apostel is nog niet klaar met de zekerheid van de gelovige in Christus te benadrukken. Bij het afsluiten van dit belangrijke gedeelte van zijn Brief aan de Romeinen neemt hij ons vanuit de ontvangkamer mee naar Vaders huis, als het ware, waar we de laatste les leren over deze kostbare waarheid. WIE ZAL ONS SCHEIDEN? "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? "Zoals geschreven is: Want om uwentwil worden wij de hele dag gedood, wij zijn geacht als schapen ter slachting. "Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons liefgehad heeft. "Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch machten, noch tegenwoordige, noch

Page 101: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

101 – WWW.BIJBEL.NL

toekomstige dingen, "noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Here." - Rom.8:35-39. "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?" Zou de gelovige misschien een grotere zekerheid van zijn eeuwige geborgenheid kunnen hebben dan deze? De schrijver heeft bij ervaring verschillende personen gekend die dachten dat de leer van de eeuwige geborgenheid in Christus een gevaarlijke dwaalleer zou zijn. Zij haalden de ene na de andere Schriftplaats over het onderwerp erbij om het te weerleggen. Maar in elk van de gevallen was dit de grote waarheid, "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus", die hen uiteindelijk overtuigden. Het is van belang dat de Apostel Paulus ons nooit vertelt over zijn liefde tot Christus, maar hij vertelt ons steeds over Christus' grote liefde voor hem en anderen! De Wet gebiedt: "Gij zult de Here uw God liefhebben", maar genade stelt het op een andere manier hoe God ons liefheeft - en dit verwekt wederliefde. "Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefhad" (1 Joh.4:19). De Apostel beleefde veel ontmoedigingen die hem het werk van de Here wel duizend keren zou hebben kunnen doen opgeven, maar hij kon niet. Waarom niet? Hij zegt, "de liefde van Christus dringt ons" (2 Cor.5:14); zij dreef hem voort op een sterke stroom. Geen wonder dat hij juist dit op het oog had, toen hij in Rom.8 vervolgde met schrijven: "Om Uwentwil worden wij de hele dag gedood...geacht als schapen ter slachting" (V.36). "Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons liefgehad heeft" (V.37). Niet alleen winnen wij de strijd; wij zijn "meer dan overwinnaars", want deze tegenspoeden dienen om ons in nog inniger gemeenschap met Hem te brengen, en zo onze Christelijke ervaring te verrijken. Dit geweldige hoofdstuk begint dus met "geen verdoemenis" en eindigt met "geen scheiding", en de Apostel, alle krachten der schepping erbij halend, of het is tijd, heelal of wat ook, verklaart dat niets daarvan ons kan scheiden van "de liefde van God, die is [geopenbaard] in Christus Jezus" (V.38,39). Of het is de dood of het leven, hemelse machten, tegenwoordige dingen of toekomstige, hoogte of diepte of welk creatuur ook, niets daarvan, noch alle tezamen, kunnen onze geborgenheid bedreigen of scheiden van de liefde van God, die Hij ons heeft geopenbaard in Christus Jezus.

Page 102: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

102 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K IX - ROM. 9:1-33 DE OPENING VAN HET GEDEELTE DER BEDELINGEN IN DE ROMEINENBRIEF

PAULUS' VERDRIET OVER ZIJN VERWANTEN "Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet [terwijl mijn geweten meegetuigt door de Heilige Geest],"dat het mij een grote droefheid, en mijn hart een onophoudelijke smart is."Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus ter wille van mijn broeders, die mijn verwanten zijn naar het vlees."- Rom.9:1-3. Waarom verandert Paulus op eens van onderwerp ? De apostel had acht hoofdstukken nodig om ons stap voor stap, op logische wijze, naar de grote waarheden van Rom.8:33-39 te leiden. U zou verwacht hebben dat de Apostel zou nu verder gaan met de toepassing van deze waarheden in ons dagelijks leven, zoals we het in Hoofdstuk 12 -16 terug kunnen vinden. De reden voor de plotselinge onderbreking is omdat Paulus in deze drie hoofdstukken de val van Isra כl en haar tegenwoordige positie voor God behan-delt. Er is nauwelijks een woord van gerept in de eerste acht hoofdstukken. Daar verkondigt hij genade en volstrekte rechtvaardiging door geloof in Christus zowel voor Jood als heiden, en plaatst hen op hezelfde niveau. Was hij de beloften van God vergeten dat Isra כl Zijn "bijzonder", Zijn "speciaal" volk zou zijn? Eens was hij een ijveraar voor Zijn volk geweest. Was hij nu een verrader geworden, onverschillig voor hun lot? Hij moet nu het wereldwijde aanbod van genade en rechtvaardiging door geloof alleen, doen stemmen met de speciale beloften aan Isra כl. Dit doet hij door tussenvoeging van Hoofdstukken 9-11, gezien vanuit de bedeling. Onverschillig? Bij een oppervlakkige kennisname van hoofdstukken 1-8 zou het zo kunnen schijnen, maar hij zweert voor God dat dit niet zo is. Als de openingsverzen van Hoofdstuk 1 zijn liefde voor de heidenen aantonen, dan brengen de openingsverzen van Hoofdstuk 9 zijn liefde voor zijn ongelovige verwanten tot uitdrukking. "Grote droefheid en onophoudelijke smart" vervulde zijn hart voor hen. Inderdaad bevestigt hij met een eed dat hijzelf wel van Christus verbannen wil zijn terwille van hen. Dit is niets minder dan de liefde die Mozes toonde ten opzichte van het zondige volk in zijn hartstochtelijk gebed in Ex.32:31,32:"...Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden gemaakt hebben. "Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult! doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt."Lukas bevestigt in De Handelingen van de apostelen, de last van Paulus voor Israel, want daar vinden we hoe hij, terwijl hij trouw onder de heidenen werkt tot wie hij gezonden was, dat het hart van de apostel voortdurend terugkeert naar Jeruzalem en zijn verwanten daar. Let echter op de woorden "zou" en "wensen" in Rom.9:3, want zo ernstig als hij zou "wensen" dat hij hun plaats "zou" kunnen innemen, kon hij niet zijn eigen door de Geest ge ןnspireerde woorden in 8:35 zo snel vergeten: "Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?" ISRAELS BEVOORRECHTE PLAATS "Die Israelieten zijn, van hen is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst van God, en de beloften,"van hen zijn de vaderen, en uit hen is wat het vlees betreft Chris¬tus, Die is God

Page 103: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

103 – WWW.BIJBEL.NL

boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen."] - Rom.9:4,5. De apostel begint dan met de erkenning dat Isra כl een speciale plaats inneemt in Gods programma - net als hij ons, gelovigen uit de heidenen er aan "herinnert" dat wij in vroegere tijd, waren "zonder Christus, vervreemd van het burgerschap van Isra כl, en vreemdelingen van de verbonden de belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld" (Eph.2:¬11,12). Uitsluitend aan Isra כl behoorde: "de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid", want de tijd zal komen dat "heel Isra כl zalig [gered] zal zijn" en verheerlijkt, als zij openlijk verklaard worden zonen van God te zijn (Hos.1:10). "en de verbonden", de "verbonden der belofte" die alleen met Israel werden gemaakt, niet met de heidenen (Eph.2:12). "en de wetgeving, en de dienst van God", Gods Woord en aanbidding zijn ook uitsluitend aan Isra כl opgedragen (Ex.25:8-16,21,22). "en de beloften", al die opwindende voorspellingen van Israels toekom¬stige glorie onder Christus, haar Koning (Jes.35; 60:1-3; 61:3-6)."van hen zijn de vaderen", Abraham, Izak en Jakob, ter wille van hen zou God Zijn volk immer liefhebben (Rom.11:28). "uit hen is wat het vlees betreft Christus, Die is God boven alles te prijzen tot in eeuwigheid. Amen." Dit laatste is verreweg Israels grootste eer, hoewel zij dit nu niet erkent. HET GRONDTHEMA VAN HOOFDSTUKKEN 9-11 Voordat we verder gaan met de werkelijke tekst van Hoofdstuk 9, halen we hier een erg indringend commentaar aan van J.Sidlow Baxter: "De apostel heeft nu zijn voornaamste argument voltooid door aan te tonen hoe het evangelie de menselijke zondaar persoonlijk redt. Hoe heerlijk dit evangelie echter ook is, hij kan het daarbij niet laten en verbindt blindheid met het acute probleem wat het meebrengt in verband met het volk Israel. Als nu heidenen worden aangenomen, gerechtvaardigd, zoonschap en belofte verkrij¬gen op dezelfde voet als de Joden, hoe zit het dan met Israels speciale ver¬bondsrelatie met God? Brengt dit nieuwe "Evangelie" met zich, dat God nu 'Zijn volk verwerpt dat Hij tevoren heeft gekend'? "Als het nieuwe "Evangelie" dat bedoelt, is Gods handelen met Isra כl dan niet het grootste hypocritisch en ironisch raadsel in de geschiedenis? Was het verbondsvolk niet een draagster van de meest wonderbare Messiaanse belof¬ten? Waren de godvruchtige onder hen abuis met het verwachten van de komst van Messias als het einde van het lijden van hun volk, als de verstrooide stammen verzameld zouden zijn als ייn zuiver Isra כl, en het volk, zo lang onder heidense heerschappij, tenslotte zou worden verheven boven hen? Nu de Messias gekomen was, was er in plaats van volmaaktheid voor Isra כl, de meest reactionaire van alle schijnbare tegenstellingen - zij tot wie de verbondsbeloften waren gegeven waren blijkbaar uitgesloten, en al de weldaden waarnaar was uitgezien gingen naar de heidense buitenstaanders! Wel, dat is het probleem op de achtergrond van Rom.9-11, en het is van vitaal belang dit te realiseren bij het afzonderlijk bezien van enige op de voorgrond tredende stellingen. Maar behalve dit, als we waarlijk enkele van deze Paulinische stellingen gaan uitleggen op goddelijk gezag, moeten we blijven bij het punt en de strekking van de passage. Wat betreft het eerste, het is Paulus' bedoeling te laten zien (a) het huidige voorbijgaan aan Isra כl als volk is niet in tegenspraak met Goddelijke beloften (Zie 9:6-13); (b) omdat Isra כl tegenwoordige zonde en blindheid wordt overkoepeld door zegen voor beiden, Joden en heidenen persoonlijk (Zie 11:23-25); (c) en omdat 'geheel Isra כl nog gered zal worden' op een uitgesteld hoogtepunt in de tijd, voor zover "de gaven en de roeping Gods onberouwelijk zijn" (Zie 11:26-36). "Wat betreft de strekking van de passage, zal het nu wel zichtbaar worden dat het alles is het historisch en naar bedeling handelen van God met mensen en volkeren, en het niet gaat over persoonlijke redding en bestemming na het graf. Nu is dat het absoluut vitale feit wat voor ogen moet blijven bij het lezen van de problematische verzen in deze hoofdstukken, speciaal de paragraaf 9:14-22. "Johannes Calvijn is verkeerd wanneer hij in deze verzen uitverkiezing leest tot redding dan wel tot verdoemenis in eeuwige zin. Dat is niet de strekking. Zij behoren alleen tot een Goddelijke besturing van de geschiedenis. Paulus opent de paragraaf met te vragen: 'is er onrechtvaardigheid bij God?' - en de rest van de paragraaf is bedoeld om aan te tonen dat het antwoord is 'Nee'; maar als deze verzen slaan op eeuwig leven en dood, zou er werkelijk onrechtvaardigheid bij God bestaan, en dat wat het diepst is ingeplant in onze morele aard door God Zelf, zou protesteren dat zelfs God geen eerlijk recht heeft om menselijke wezens te scheppen, bestemd tot een voorbestemde verdoemenis.

Page 104: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

104 – WWW.BIJBEL.NL

"Nee, deze passage sluit niet het eeuwigheids aspect van menselijke bestemming in: Paulus heeft hiermee reeds afgehandeld in de hoofdstukken 1-8. Het betreft (opnieuw met nadruk) de geschiedenis en de bedeling. Als dat wordt gezien, is er geen behoefte om de uitdrukkingen te 'verzwakken' of er ook maar ייn zin van 'weg te verklaren'. Zelfs de verschrikkelijke woorden tot Fharao (V.17) kunnen worden aangezien in hun volle betekenis - 'Hiertoe heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou op de hele aarde'. De woorden 'u verwekt' betekenen niet dat God hem van zijn geboorte af voor dit doel verwekt had; zij slaan op zijn verheffing tot de hoogste troon op aarde. Nee, als zij verschijnen in Ex.9:16, kunnen zij moeilijk dat betekenen, maar alleen dat God Fharao voor sterven heeft bewaard in de voorafgaande plaag, zodat dit temeer voor alle mensen een duidelijke les zou zijn. "Bovendien behoeven we niet te proberen het woord te verzwakken wanneer Paulus (nog steeds Fharao bedoelend) zegt: 'Hij [God] verhardt wie Hij wil'. God bracht Fharao niet van zijn eigen wil af. Het verharden was een wederkerig proces. Achttien keren wordt ons verteld dat Fharao's hart werd 'verhard' tot weigering. Ongeveer de helft van deze verhardingen is te wijten aan Fharao zelf; in de andere aan God. Maar de hele strijd tussen God en Fharao moet worden gezien vanuit wat God zei tot Mozes, zelfs voordat de strijd begon: 'De koning van Egypte zal niet...' (Ex.3:19). De wil was reeds bepaald. Het hart was reeds hard. God overheerste Fharao's wil, maar wilde die niet te niet doen. Het verhardingsproces ontwikkelde zich in zoverre als de plagen Fharao dwongen tot een handeling die zijn zonde vaste vorm gaf. "Zo werd Fharao een directe les voor allen op aarde (Rom.9:17). Maar Fharao's eeuwige bestemming is niet in kwestie; en bovendien door het stellen van dit 'vat van de toorn', die toebereid was tot (zo'n) verderf (V.22), werkte God een vast plan uit, dat niet alleen rechtvaardig was, maar overheersend genadig ten opzichte van vele miljoenen 'vaten van barmhartigheid die Hij tevoren had bestemd tot heerlijkheid' zoals we zien in V.23! "het is altijd belangrijk om onderscheid te maken tussen Goddelijke voorkennis en Goddelijke uitverkiezing. God weet tevoren alles wat ieder mens zal doen; maar Hij voorbestemt niet alles wat de mens doet. Nee, dat zou God maken tot de auteur van de zonde! "God wist tevoren dat Ezau zijn eerstgeboorterecht zou verachten; dat Parao slecht zou zijn; dat Mozes in boosheid zou zondigen in Meriba; dat de Israelieten in Kades Barnea in opstand zouden komen; dat Judas onze Here zou verraden; dat de Joden hun Messias zouden kruisigen; maar niet een van deze dingen voorbestemde Hij. Door dat te zeggen zou Hij Zichzelf betrekken in de lasterlijke tegenspraak van de mens voor te bestemmen om te doen wat Hijzelf verklaard had zonde te zijn. God heeft deze zondige handelingen van de mens niet voorbestemd; maar Hij kende en verwachtte ze wel van tevoren, en overheerste deze tot vervulling van Zijn verdere doeleinden. Wij behandelen dit omdat Ezau, Fharao, en Mozes, in Rom.9 door Paulus worden aangehaald. Laten we twee dingen uitdrukkelijk van Fharao in het bijzonder zeggen: (1) God heeft hem niet geschapen om een slecht mens te zijn; (2) God heeft hem niet geschapen om een verdoemde ziel te zijn. En laten we verstandig verder opmerken, dat God nimmer enig mens heeft geschapen om slecht of eeuwig verdoemd te zijn. 'Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre!' We moeten eenvoudig in Rom.9 niet iets lezen over na het graf, waar slechts historie wordt vermeld. Mozes werd, vanwege zijn zonde te Meriba, de toegang geweigerd tot het beloofde land; maar zouden wij durven redeneren dat deze straf op een of andere wijze bijdroeg tot de zaligheid van zijn ziel na het graf? Duizenden en duizenden Israelieten stierven in de woestijn door de ernstige zonde in Kadesh Barnea; maar waren zij allen verloren zielen na het graf? Denk eens aan enkele van de eerder gebrachte grootmoedige offers en godvruchtige handelingen door sommigen van hen!" (Uit Explore the Book, door J.Sidlow Baxter, Deel VI, Pag.87-90, Marshall, Morgan and Scott, Ltd). EEN THEOLOGISCH SLAGVELD "Doch ik zeg dit niet, alsof het woord van God vervallen zou zijn; want niet allen zijn Israel, die uit Israel zijn. "Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: in Izak zal uw zaad genoemd worden. "Dat is: Niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God; maar de kinderen van de belofte worden als zaad gerekend. "Want dit is het woord van de belofte: Omstreeks deze tijd zal Ik komen, en Sara zal een zoon hebben. "En niet alleen deze, maar ook Rebekka is daarvan een bewijs, toen zij bevrucht was van ייn, namelijk Izak, onze vader. "Want toen de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen van God, dat naar de verkiezing is, zou blijven, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept, "werd tot haar gezegd: De Meerdere zal de mindere dienen. "Zoals geschreven is: Jakob heb ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat." Rom.9:6-13. Hoofdstuk 9 is, te beginnen met deze passage, lange tijd een theologisch slagveld geweest. In werkelijkheid is er veel onnodige bitterheid ontstaan door dit hoofdstuk, grotendeels omdat sommigen erin lazen wat het niet zegt, en zelfs V.13 gebruikten om te leren dat God alleen de uitverkorenen liefheeft en alle niet-verkorenen haat. Het is zeker, dat bovenaangehaalde passage niets te doen heeft met voorbestemming voor de hemel of voor de hel.

Page 105: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

105 – WWW.BIJBEL.NL

Zij zegt niet, noch sluit in zich, dat God eeuwig leven aan Jakob schonk en Ezau naar de eeuwige verdoemenis verwees, nog minder dat God Jakob liefhad en Ezau haatte v ףףr zij geboren waren. Evenmin had "het voornemen van God naar de verkiezing" in V.11 te maken met eeuwige zaligheid en verwerping, maar eerder met Zijn doel om de afstammelingen van Jakob, eerder dan die van Ezau, tot Zijn uitverkoren volk te maken. De woorden "zoals geschreven is", in V.13, zouden ware Berea כrs ertoe leiden om terug te gaan naar de beschrijving in het Oude Testament en beves¬tigd vinden dat God niet zei dat Hij Jakob liefhad of Ezau persoonlijk haatte, noch dat Gen.25:23 zegt dat Ezau persoonlijk Jakob zou dienen - wat hij nimmer deed. Beide verzen 12 en 13 slaan op Jakob en Ezau alleen als vertegenwoor¬digers van de stammen waarvan zij stamvader waren. Wat betreft V.12 hebben we de woorden van God tot Rebekka in hun contekst in Gen.25:23: "En de Here zeide tot haar: TWEE VOLKEN zijn in uw buik, en TWEE NATIEN zullen zich uit uw ingewand vaneen scheiden; en HET ENE VOLK zal sterker zijn dan HET ANDERE VOLK; en de meerdere zal de mindere dienen¬." Wat betreft de aanhaling in V.13, werden deze woorden gesproken lang nadat Jakob en Ezau gestorven waren en hun nageslacht grote volkeren geworden waren. Zoals de aanhaling in V.12 genomen is uit een passage in Genesis, het eerste boek van het "Oude Testament", zo is die in V.13 genomen uit een passage in Maleachi, het laatste boek. Deze passage (Mal.1:1-4) openbaart ook duidelijk tot wie God spreekt, tot Jakob en Ezau persoonlijk, of tot de stammen die uit hen voortkwamen: "De last van het woord des Heren TOT ISRAEL, door de dienst van Maleachi."IK HEB U LIEFGEHAD, zegt de Here, maar gij zegt: Waarin hebt gij ons liefgehad? "WAS NIET EZAU JAKOBS BROEDER? spreekt de Here, NOCHTANS HEB IK JAKOB LIEFGEHAD,"EN EZAU HEB IK GEHAAT; EN IK HEB ZIJN BERGEN GESTELD TOT EEN VERW0ESTING, EN ZIJN ERVE VOOR DE DRAKEN DER WOESTIJN. "Ofschoon Edom zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen weder bouwen; alzo zegt de Here der heirscharen; Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken; en men zal hen noemen; Landpale der god-deloosheid, en een volk, op hetwelk de Here vergramd is tot in eeuwigheid." (Cf. ook Ezech.35:9,15). Zo was het representatief en vergelijkend en ook volgens bedeling, dat God "Jakob liefhad" en "Ezau haatte [i]". Aan Israel, vertegenwoordigd door Jakob, gaf Hij een vruchtbaar land, de geschreven Wet, de tabernakel en tempeldienst en nog veel, veel meer dat aan de afstammelingen van Ezau werd onthouden. Ezau's afstammelingen zijn sinds de dagen van hun vader, bekend als kinderen van de woestijn, en zijn vandaag de nomadische stammen van Arabi כ, gekarakteriseerd door hun vader's onafhankelijke, wetteloze geest. ___________ 1*\ Een blik in Luk.14:26; Joh.12:25, e.a. zal de onderzoeker overtuigen dat het woord "haat" (Gr. miseo), hier gebruikt in Rom.9:13, niet altijd het begrip vijandschap bevat maar soms, zoals in dit geval, een sterke voorkeur voor de een boven de ander. Het zou zeker niet vreemd geweest zijn als God in Maleachi gezegd zou hebben dat Hij Ezau persoonlijk had gehaat, zelfs in de aangenomen zin, want niet zoals Jakob, met al zijn fouten, had hij blijkbaar geen interesse in de dingen van God. Ezau was een man "verstandig op de jacht" (Gen.25:27), die niet thuis wenste te blijven met hen die "samen erfgenamen waren van dezelfde beloften". Een gespierde zoon van de woestijn met haar eindeloze horizonten en wetteloze vrijheid, hij hield van zwerven in de woestijn en te gaan overal waar hij verkoos, hoewel hij dikwijls naar Izak terug kwam die ongelukkigerwijs "Ezau liefhad, want het wildbraad was naar zijn mond" (Gen.25:28). Maar er gebeurde meer in Ezau's leven om het karakter te vormen van hen die uit zijn lendenen sproten. Hebr.12:16 noemt hem een "onheilige,... die om ייn spijze het recht van zijn eerstge-boorte weggaf," en het verslag in Genesis vermeldt dat hij "zijn geboorterecht verachtte", niet alleen in zijn honger, maar nadat hij welgevoed was (Gen.25:34). Wanneer iemand alles beschouwt wat in het eerstgeboorterecht in een Hebreeuwse familie is opgenomen, dan is het duidelijk dat Ezau niet zijn geboorterecht ter plekke had verkocht. Niemand verkoopt zijn geboorterecht ter plekke. "Onheilige" man zoals hij was, had hij het in zijn hart reeds veracht lang voordat hij het verkocht voor een bord eten. Het zou niet vreemd zijn, lijkt ons, dat God Ezau zou haten. Wat wel vreemd is, is dat Hij Jakob zou liefhebben, die ernstige fouten in zijn eigen karakter had. Het grote verschil echter tussen hen was, dat waar Ezau zijn geboorterecht en de zegeningen die daarbij behoren verachtte, Jakob deze juist sterk verlangde. De manier waarop hij dit verkreeg was ontegenzeggelijk onedel, maar God zag dit alles voorbij naar Jakobs ernstig verlangen naar Zijn zegenin¬gen en Hemzelf, en maakte hem de verwekker van het uitverkoren volk en haar Messias. Dit is ongetwijfeld een reden

Page 106: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

106 – WWW.BIJBEL.NL

waarom Ps.146:5 zegt: "Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn Hulp heeft..." NIET ALLEN ZIJN ISRAEL DIE UIT ISRAEL ZIJN Zoals Paulus' hart bloedde vanwege zijn volk dat niet gered was van de zonde (Rom.9:1-3; 10:1-3), zo zuchtte het volk zelf onder de slavernij van Rome, en sommigen redeneerden zelfs dat als Jezus de Messias was, Gods Woord gefaald had, want in plaats van hen te bevrijden van de Romeinse slavernij, scheen het dat God hen in de steek had gelaten. Dit was niet zo, zegt de apostel, want "niet allen zijn Israel die uit Israel zijn", zoals hun eigen nationale geschiedenis en hun eigen profetische Geschriften bewezen. De belofte aan Abraham was niet, "In al uw zaad zullen alle volkeren van de aarde gezegend zijn", maar "In uw zaad zullen alle volkeren der aarde gezegend zijn" (Gen.22:18), en dit onderscheid was reeds op een positieve manier aangetoond. Abraham had een zoon bij Hagar, zijn slavin, en later nog een bij Sara, zijn wettige vrouw, die hem een zoon baarde toen hij 100 jaar oud was en zij 90 (Gen.17:17; 21:1-5). Abraham had God gesmeekt dat Ismael zou worden aangenomen (Gen.17:18), maar Gods antwoord was: "In Izak zal uw zaad genoemd worden" (Gen.17:19; 21:12). Ismael was het product van ongeloof. Abraham en Sara hadden, als het ware, geprobeerd om God te helpen Zijn belofte te vervullen voor het "te laat" was. Maar God vervulde Zijn belofte zelfs toen het scheen alsof alle hoop vervlogen was, en beval Abraham: "Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienst¬-maagd zal geenszins erven met de zoon der vrije" (Gal.4:30). Zo werden Ismael en zijn hele nageslacht uitgesloten van het beloofde zaad (Rom.9:7-9). Maar wanneer ingebracht zou worden dat het nageslacht van Ismael nergens Abrahams wettige zaad was, gaat de apostel verder met aan te tonen dat Izak twee zonen had bij dezelfde vrouw, en dat een van hen, samen met zijn hele nageslacht, werd uitgesloten van het beloofde zaad (Rom.9:10-13). Zo heeft, zoals we reeds gesteld hebben, "Gods doel naar de verkiezing" niets te doen met de uitverkiezing van de enkelingen tot behoud of verdoeming, maar met Zijn souverein recht om eerder Israel dan het nageslacht van Ezau te verkiezen om tot Zijn doelein¬den te komen. Maar ook leren de opening-swoorden van dit vers geen hier gebruikt in Rom.9:13, niet altijd het begrip vijandschap bevat maar soms, zoals in dit geval, een sterke voorkeur voor de een boven de ander. willekeurige uitverkiezing, zij leren alleen dat verkiezing is, "niet uit werken, maar uit Hem Die roept". Ongetwijfeld is hierin niet de algemene leer der uitverkiezing opges¬loten, maar waarom zouden we er aan voorbijgaan? "Zou de Rechter der gehele aarde¬ niet recht doen?" Zouden wij moeten toegeven dat Hij uitverkiezend of willekeurig is, nog meer, dat Hij grillig zou zijn in Zijn keuzes? Robert Shrank zegt terecht van Rom.9:11: "Paulus bevestigt slechts de hieraan verbonden vrijheid van God, als souverein Schepper, om te handelen zonder verantwoordelijk te zijn tegenover Zijn schepselen. Maar dit moet niet zo worden opgevat dat het zou betekenen dat God niet regeert door morele principes overeenkomend met Zijn eigen heilig karakter, en dat Hij vrij is om willekeurig en onberekenbaar te zijn. God is bepaald in Zijn daden, niet door Zijn schepselen, maar door de morele integriteit van Zijn eigen Persoon" (Life is the Spirit, door Robert Shrank, P.343, West¬cott Publishers). Het grondmotief van Rom.9:6-13 is natuurlijk dat "niet allen Israel zijn die uit Israel zijn", want, zoals we zullen zien, waren niet allen die lijfelijk Jakob"s nageslacht waren en leefden in de dagen van Paulus "kinderen der belofte". Sommigen van hen waren moedwillige ongelovigen. IS ER ONRECHTVAARDIGHEID BIJ GOD? "Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre. "Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm; en zal barmhartig zijn, over wie Ik barmhartig ben. "Zo ligt het dan niet aan hem die wil, noch aan hem die loopt, maar aan de ontfermende God."Want de Schrift zegt tot Fharao: Hiertoe heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd wordt op de hele aarde. "Zo ontfermt Hij Zich dan over wie Hij wil, en verhardt wie Hij wil. - Rom.9:14-18. Het feit erkennend dat God hier nog steeds vanuit het verleden spreekt van Zijn recht om met de mens te handelen zoals Hij goed acht, dient ook te worden erkend, dat er meer dan dit in besloten ligt. Aan genade zijn twee kanten, en Romeinen handelt over beide. De ene kant wordt aangetoond in Rom 10:12,13: "Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want dezelfde is Here van allen, rijk over allen die Hem aanroepen. "Want EEN IEDER DIE DE NAAM DES HEREN ZAL AANROEPEN, ZAL ZALIG [GERED] WORDEN." Dit is inderdaad genade; volstrekte redding om niet, aangeboden aan allen die eenvoudig "de Naam des Heren

Page 107: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

107 – WWW.BIJBEL.NL

aanroepen". Maar er is nog een kant aan genade - een kant waartegen veel mensen zich verzetten. Het is de kant die verkondigt, dat redding geheel uit God is, volstrekt gescheiden van de wil van de mens of van zijn werken. Nadat getoond is dat God geen verantwoording schuldig is aan de mens voor Zijn verkiezend handelen, stelt de apostel de vraag en geeft antwoord op de kwestie dat dit feit bij velen de gedachte heeft doen ontstaan: "Is er onrechtvaardigheid bij God?" Zo'n conclusie verwerpt de apostel geheel door aan te tonen dat het in volstrekte rechtvaardigheid - en barmhartigheid - was, dat God zei tot Mozes: "Ik zal Mij ontfermen, over wie Ik mij ontferm, en zal barmhartig zijn, over wie Ik barmhartig ben" (V.15). Dit is Paulus tweede verwijzing naar het incident waarin Mozes zo hartstochtelijk tussenbeide kwam voor zijn afgedwaalde volk. Zij hadden het eerste van de Tien Geboden verbroken en het gouden kalf vereerd. Zeker zou God volkomen rechtvaardig geweest zijn als Hij hen allen had vernietigd. Maar was het daarom onrechtvaardig van Hem om ontferming te hebben ¬met ¬diege-nen¬ die Hij verkoos te sparen? vooral ziende op Golgotha? Zoals wij weten, spaarde Hij deze keer het hele volk, zodat Isra כl voor altijd haar zegenin¬gen dankte aan de God van ontferming en medelijden. Merk op, dat het negatieve zich hier nog niet aandient. Hij spreekt alleen van Gods soevereine recht om ontferming en medelijden te betonen - overeen-komstig Zijn wil - aan hen die veroordeeld zijn door zonde, en toont daarbij dat "het niet ligt aan hem die wil, noch aan hem die loopt", d.i. niet aan de men-selijke wil, noch aan zijn werken, "maar aan de ontfermende God" (V.16). Maar nu, Gods soevereiniteit aanvaardend om ontferming te betonen, gaat de apostel verder met Zijn soevereiniteit te aanvaarden in het uitoefenen van oordeel en toorn. "Want de Schrift zegt tot Fharao: Hiertoe heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd wordt op de hele aarde. "Zo ontfermt Hij Zich dan over wie Hij wil, en verhardt Hij wie Hij wil." (V.17,18). Voordat we roepen: "Dat is onrechtvaardig!" zullen we ernstig de passage en het verslag in Exodus onderzoeken. Is het mogelijk dat God willekeurig personen uitzoekt, een hier en een andere daar, die Hij verhardt en vernietigt? Is er dan geen sprake van voorkennis in Zijn handelen met mensen; zijn er geen morele overwegingen bij betrok¬ken? Is God een despoot, een tiran, die mensen schept eenvoudig om hen te vernietigen? En zullen we moeten toegeven dat waar er passages zijn over uitverkiezing waarbij geen voorwaardelijke factoor genoemd wordt, er dan ook geen bestaat? De uitdrukking "Ik heb u verwekt" wijst er zeer zeker op dat God Fharao heeft geschapen om hem tot voorbeeld te stellen, want er waren ongetwijfeld vele andere Egyptenaren net zo ongehoorzaam als Fharao en zij werden allen samen in de Rode Zee verdronken. Zijn bedoeling was ontwijfelbaar als de hoogste regeerder in de wereld zo, dat Zijn strijd met hem historische konsekwentie zou hebben. En dat was zo. Als resultaat konden de Israelieten, gered van hun onderdrukkers, zingen: "De volkenhebben het gehoord, zij zullen sidderen...de vorsten van Edom zullen verbaasd wezen; beving zal de machtigen der Moabieten bevangen; alle ingezetenen van Kana הn zullen versmelten!" (Ex.15:14¬,15). Veertig jaren later zei Rachab van Jericho tot de spionnen van Israel: "Ik weet, dat de Here u dit land gegeven heeft, en dat ulieder verschrikking op ons gevallen is, en dat alle inwoners dezes lands voor ulieder aangezicht gesmolten zijn. "Want wij hebben gehoord, dat de Here de wateren der Schelfzee uitgedroogd heeft, toen gij uit Egypte ging... "Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen moed meer in iemand, vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de Here, ulieder God, is een God boven in de hemel, en beneden op de aarde" (Joz.2:9-11). Nog later zeiden de Gibeonieten tot Jozua: "Uw knechten zijn uit een zeer ver land gekomen, om de Naam des Heren, uws Gods; want wij hebben Zijn gerucht gehoord, en alles wat Hij in Egypte gedaan heeft" (Joz.9:9). Tot op vandaag, waar ook ter wereld het verslag in Exodus wordt gelezen, wordt Gods bedoeling met het verwekken van Fharao gerealiseerd, d.i., "opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkon¬digd wordt op de hele aarde". Maar wat nu met de verklaring dat "Hij verhardt wie Hij wil"? F.L. Godet zegt hiervan terecht: "Het gaat tegen het geweten in te veronderstellen, dat God Zelf Fharao inwendig tot het kwaad zou hebben aangezet" (Commentary on the Epistle to the Romans, door F.L. Godet, Zondervan Publishing Co.). Dit is waar, want "God kan niet verzocht worden door het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand" (Jak.1:13). Maar zeggen de Schriften dan niet dat God het hart van Fharao ver¬hardde? Zei God niet tot Mozes van tevoren dat Hij dat zou doen (Ex.4:21)? Ja, maar dat sluit niet in dat deze "arme, lieve Fharao" een teder, gelovig hart had, dat toen door God verhard werd, want dit zou met zich brengen, dat God tweeslachtig zou handelen. Zij die zo redeneren laten God Mozes en Aaron tot Fharao zenden om te zeggen, "Laat Mijn volk gaan"; daarna, fluisterend in Fharao's

Page 108: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

108 – WWW.BIJBEL.NL

oor, als het ware: "Niet doen, hoor!" Dit zou inderdaad zijn, God betrekken in zowel oneerlijkheid als onrechtvaardigheid, want volgens deze theorie zond God Mozes en Aaron om tot Fharao te zeggen "Laat Mijn volk gaan" om hem daarna te be ןnvloeden hen niet te laten gaan, en daarna hem te veroordelen wegens het niet laten gaan! De waarheid is, dat God Fharao's hart alleen indirect en bespelend verhardde. Hij kende van tevoren de hoogmoedige trots van degene die zou zeggen: "Wie is de Here, Wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israel te laten trekken? Ik ken de Here niet, en ik zal ook Israel niet laten trekken" (Ex.5:2), en God wilde Fharao tonen wie de God van Israel was! Omdat Fharao zijn hart verhardde tegen Gods bevel, was het God Die het bevel gaf, en de omstandigheden schikte waarin Hij wist, dat Fharao's eigenwil zou worden doorgedreven. En zo werd Fharao's hart door De harten van vele misdadigers zijn op dezelfde wijze verhard als zij werden opgeroepen door een tegenovergestelde benadering van recht en barm- hartigheid. Zouden wij dan hen beschuldigen die deze middelen hebben toegepast met het directe gevolg: verharding van de harten van de misdadigers? Er is reeds veel gezegd en gesproken over "onweerstaanbare genade". Er zou aan "weerstaanbare genade" een evengrote aandacht dienen te worden besteed. Dit alles heeft op ons, die leven in de bedeling van Gods genade, haar toepas¬sing. Wij hebben gezien dat de Here "rijk is over allen die Hem aan¬roepen" en "ieder die de Naam des Heren zal aanroepen, zal zalig [gered] worden" (Rom.10:12,13). Dit is wonderbare genade: redding, voor ons betaald door het bloed van Christus en als vrije gift geschonken over allen die dit in geloof willen ontvangen. Maar Rom.9 handelt over de andere kant van genade, die ons onderwijst dat Hij het is Die in voorzienigheid en liefde de overtuiging in ons hart werkt en de gelovige zondaar redt. En, als Hij sommigen overtuigt en redt, verhardt Hij onvermijdelijk anderen, niet direct, maar indirect, zoals we hebben gezien in het geval van Fharao. De Alverzoeners, die stellen dat God Fharao schiep om hem te verharden, gebruiken Rom. 9:17 op een manier die God alleen maar kan aanklagen; Hij gebruikt het om Zichzelf te handhaven, om aan te tonen dat er geen ongerech-tigheid in Hem is. Veronderstel eens dat geen in hevigheid toenemende oordelen over Fharao gezonden waren. Veronderstel dat Hij geen barmhartigheid getoond had na elk oordeel behalve het laatste. Dan zou Fharao nooit helemaal zonder excuus geweest zijn. De woorden "en Hij verhardt wie Hij wil" in Rom.9:18 leren ons zeer zeker een belangrijke les: Het is dwaas om met God te onderhandelen of in strijd te gaan, want daardoor zult gij steeds harder van hart worden, en meer dienstbaar in het proces wat gaande is en waarin Hij zeer zeker sterker zal blijken en gij volstrekt ten onder zult gaan. Dit gebeurde ook met het uit¬verkoren volk Israel -en dat is de reden waarom de apostel dit onderwerp hier behandelt. DE POTTEBAKKER EN DE KLEI "Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil weerstaan? "Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel, tot hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? "Of heeft de pottebakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp te maken, het יne vat tot eer, en het andere tot oneer? "En als God, Die Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekend maken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten van de toorn, tot het verderf toebereid. "En opdat Hij zou bekend maken de rijkdom van Zijn heerlijkheid over de vaten van de barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heer-lijkheid? "Die Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen." Rom.9:19-24. Als hij het bezwaar van 9:14 behandeld heeft loopt de apostel nu vooruit en beantwoordt nog iets: "Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil weerstaan?" Dit is in geen geval een veronderstellende vraag, want God vindt verkeerdheid bij ongelovigen. Hij veroordeelt hen, en zegt: "Gij wilt de liefde tot de waarheid niet ontvangen. Daarom zal Hij u overgeven dat gij de leugen zult geloven" (Zie 2 Thess.2:10-12). Zeer zeker kon Fharao geen gegronde kritiek op God hebben, eenvoudig omdat hij er niet in slaagde Zijn wil te weerstaan. We hebben gezien dat God Fharao niet innerlijk dwong Hem te weerstaan. Dat wat hem ertoe bracht zijn hart te verharden kwam niet voort uit God, maar uit zijn eigen zondige natuur. God kon en deed ook niet verkeerd met Fharao. Hij, niet God, was de schuld van zijn ten val komen. Het "Maar toch" in V.20 echter wijst erop dat er een nog diepere kwestie is die belangrijker is dan de vorige vraag. Hij stelt die in de vorm van een uitdaging: "Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel [ii] tot hem, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt?" "Tegen antwoorden" betekent tegen spreken. De apostel zegt eigenlijk, "Wie zijt gij om God tegen te spreken?" De woorden, "o mens" in deze contekst leggen de nadruk op de volstrekte geringheid van de mens tegenover God. "O mens - arm, veroordeeld, kapot,

Page 109: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

109 – WWW.BIJBEL.NL

zondig, sterfelijk mens! Wie kan God tegenspreken?" De veroordeelde misdadiger is niet in een positie om in debat te gaan met "de Rechter van de gehele aarde". De onwedergeboren mens veronderstelt dat als God barmhartigheid toont aan ייn persoon, Hij schuldig is deze aan iedereen te bewijzen, hetgeen Hij niet doet, ofschoon Hij metterdaad werkelijk redding aanbiedt aan allen die deze in geloof willen ontvangen. Wie kan daarin iets fouts vinden? Een van de eerste lessen die wij als zondaars moeten leren is, dat God niemand iets schuldig is. Hij heeft het volle recht om van ons te maken wat Hem behaagt, zoals de pottenbakker het recht heeft om uit een klomp klei te maken wat hij wil Zeer zeker heeft niemand van ons het recht om "Zijn hand tegen te houden, of tegen Hem te zeggen, Wat maakt Gij?" (Dan.4:35). Maar wij vragen opnieuw, kunnen wij hieruit concluderen dat Hij willekeurig en grillig is in Zijn verkiezend handelen? Zeker, de pottebakker heeft alle macht over de klei, maar God oefent deze macht uit in overeenstemming met de hoogste morele beginselen - de Zijne. In het geval van Israel gebruikte Hij dit om Zijn barmhartigheid te tonen; in Fharao's geval om Zijn toorn over de zonde te tonen, waarbij van het ene een "vat tot eer", en het ander een "vat tot oneer" werd gemaakt. Eerder dan over de zaak te debatteren, doen we wijzer door onszelf in de handen van de Meester Pottebakker te stellen met de bede om van ons vaten tot eer te maken. Dit is speciaal ge כigend voor wat betreft de gelovige in Christus, want de Pottebakker is nog niet klaar met ons. In dit verband verklaart de apostel in 2 Tim.2:20,21, dat als wij ons reinigen van geestelijke onreinheid, Hij ons zal maken tot "[vaten] tot eer, geheiligd en bekwaam tot gebruik voor de Here..." Wat V.22 betreft, hoe klaar en duidelijk tonen de woorden "wilde" en "met veel lankmoedigheid verdragend" aan, dat God de zondaar niet tot zonde be ןnvloedt. Ook dient nauwkeurig te worden opgemerkt dat de uitdruk¬kingen "bereid tot het verderf" in V.22. en "bereid tot heerlijkheid", in V.23, in geen enkel geval synoniem zijn. Het woord "bereid", gebruikt in verband met Farao, staat in de middellijke vorm, en betekent zelf gemaakt, terwijl "tevoren bereid" betekent van tevoren klaar gemaakt. In dit geval "verdroeg God met grote lankmoedigheid" de hardnekkige tegenstand van Farao, opdat Hij "bekend zou maken, de rijkdom van Zijn heerlijkheid over de vaten van de barmhartigheid", die Farao had verdrukt. Wie kan daar iets fouts in vinden? Inderdaad "verdraagt Hij nog met veel lankmoedigheid" de rebellie van een ongelovende wereld, opdat Hij "zou bekend maken de rijkdom van Zijn heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid". "Die Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen" (V.24)."De Here vertraagt de belofte niet [iv]* (zoals enigen dat voor traagheid achten), maar is LANKMOEDIG over ons, EN WIL NIET DAT ENIGEN VER¬LOREN GAAN, maar dat zij allen tot bekering komen" (2 Petr.3:9). De lankmoedigheid waarmee onze Here Zijn wederkomst afwacht en uitstelt is in ייn wonderbaar en groots begrip te verwoorden: " REDDING tot ZALIGHEID" - "zoals ook onze geliefde broeder Paulus...u geschreven heeft" (2 Petr.3:15). HET TOEKOMSTIG JOODSE OVERBLIJFSEL "Zoals Hij ook in Hosea zegt: Ik zal wat Mijn volk niet was, Mijn volk noemen; en die niet bemind was, Mijn beminde. "En het zal zijn, op de plaats waar tot hen gezegd was: Gij zijt Mijn volk niet, daar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden. "En Jesaja roept over Israel: Al was het getal van de kinderen van Israel als het zand der zee, het overblijfsel zal behouden worden. "Want Hij voleindigt een zaak en verhaast ze in rechtvaardigheid, want de Here zal een haastige zaak doem op de aarde. "En zoals Jesaja tevoren gezegd heeft: Indien de Here Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, dan waren wij als Sodom geworden, en aan Gomorra gelijk gemaakt." - Rom.9:25-29. _________ 2*\Er staat "gemaakt" niet "geschapen". De bewering van de Alverzoeners dat Judas "geboren werd voor de rol die hij speelde" is onterecht en met God in tegensp¬raak. 3*\ Voor een diepere discussie over Uitverkiezing, zie Appendix Nr.II _________ 4*\ Om terug te keren naar de aarde en te regeren (2 Petr.3:3,4). Nadat de apostel aangetoond heeft vanuit Israels eigen historie dat "zij niet allen Israel zijn die uit Israel zijn", gaat hij nu verder met dit feit aan te tonen vanuit hun profetische Geschriften. Hij haalt nu inderdaad Hosea en Jesaja aan om te bewijzen dat alleen door Gods genade er een "overblijfsel" gered zal worden wanneer Hij tenslotte Zijn koninkrijks-

Page 110: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

110 – WWW.BIJBEL.NL

beloften aan Israel gaat vervullen. Veel commentators geven aan dat de verzen 25,26 betrekking hebben op heidenen die vandaag gered worden, maar een onderzoek van de Oud Testamentische passages toont aan dat zij eerder slaan op het verloste Israel als Jehovah's verzoende vrouw. Hij had haar "een scheidbrief" gegeven (Jes. 50:1) en haar "Lo Ammi", "Niet Mijn volk" (Hos.1:9,10) genoemd vanwege haar geestelijk overspel, maar Hij was nooit opgehouden met haar lief te hebben of Zijn belofte en einddoel om haar inderdaad de Zijne te maken, opgegeven. Dit zal plaats hebben nadat God "de zaak verhaast en voleindigt in rechtvaar¬digheid" (V.28), d.i. nadat Hij Israel en de volkeren in de grote verdrukking geoordeeld heeft. Dit betreft natuurlijk allemaal Israel als volk, maar waaruit zal het uitverkoren volk bestaan? Tot allen die wij hierboven hebben beschouwd, zullen zeker niet alle lijfelijke afstammelingen van Abraham behoren, ook niet alle afstammelingen die in die tijd zullen leven. Bij het begin zal eerder een "overblijf¬sel" erbij behoren, een betrekkelijk klein getal uit het gehele volk, zoals aan¬gegeven in de uit Jesaja aangehaalde teksten 27,28. Dit is niet tegengesteld aan de geschiedenis van het uitverkoren volk, want Jesaja zei van Juda en Jeruzalem ook in zijn eigen dagen: "indien de Here Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, dan waren wij als Sodom geworden, en aan Gomorra gelijk gemaakt" Zo zal het "zaad" waardoor alle volkeren gezegend zullen worden het toekomstig gelovig overblijfsel zijn - samen met Abraham en al zijn gelovig zaad, die zullen worden opgewekt om deel te hebben aan de zegen van het koninkrijk (Zie Luk.13:28,29). Ook in de geschiedenis van de tegenwoordige bedeling heeft God altijd door gelovige overblijfsels gewerkt. Toen het modernisme kwam om de fundamenten van het geloof te ontkennen, vlak na de eeuwwisseling, was het het getrouw overblijfsel, de minderheid, die er voor zorgde om bij de afvallige denominaties weg te blijven en vrijmoedig op de waarheid te blijven staan. Maar omdat zij in de minderheid waren, volgt daar dan uit dat zij de strijd verloren hebben? In geen geval, want de meerderheid verloor Gods aanwezig¬heid en zegen uit hun midden, en de grootste kerken waren dikwijls het meest verstoken van geestelijk leven, terwijl de getrouwe minderheid zich in de kracht en de zegen van de Heilige Geest verheugde en door God gebruikt werd om duizenden zendelingen uit te zenden om de heidenen te evangeliseren - en de beschaafde heidenen om ons heen. En het zal hetzelfde zijn met de Moderne Evangelisatie en haar compro¬mis¬sen met de wereld en de afvallige religie. Al hun "grote mannen"¬, met al hun wel georganiseerde campagnes en ondanks al hun populariteit, zullen verliezen - en hebben dat ook reeds - Gods kracht en zegen, omdat het overblijf¬sel, de getrouwe minderheid, de geestelijke overwinningen zullen behalen. HET HUIDIGE WERKEN VAN GOD ONDER DE HEIDENEN "Wat zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten, de rechtvaardigheid verkregen hebben, doch een rechtvaardigheid die uit het geloof is."Maar Israel, die de wet van de rechtvaardigheid zocht, is tot de wet van de rechtvaardigheid niet gekomen."Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken van de wet, want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots,"zoals geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; en een ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden." - Rom.9:30-33. God heeft in het geval van Zijn eigen geliefd Isra כl aangetoond, dat Hij geen aanzien van personen kent. Hij moet recht handhaven. Isra כlieten werden niet gerekend als het beloofde zaad omdat zij de lijfelijke afstammelingen van Abraham waren. Toen het uitverkoren volk Christus afwees, werd het tijdelijk terzijde gesteld, en God zond redding aan de heidenen om Isra כl tot jaloersheid te verwekken (Zie 11:11). De heidenen hadden "de rechtvaardigheid niet gezocht", maar nu bood God hen Christus aan, Wiens gerechtigheid aan gelovigen wordt toegerekend, en waarvan velen deze in geloof ontvangen hebben(V.30). Maar Isra כl, trachtend de rechtvaardigheid uit de wet te verkrijgen, verkreeg dit niet. Waarom niet? Omdat zij eerder trachtten deze door werken te verkrijgen dan door geloof (V.31,32). Let wel, de apostel zegt niet dat zij faalden om gerechtigheid te verkrijgen omdat God hen niet tot redding had verkoren, maar omdat zij hadden getracht deze door werken te verkrijgen in plaats van door geloof. Belangrijk is zoals het aan het slot van een hoofdstuk als Rom.9 naar voren komt.

Page 111: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

111 – WWW.BIJBEL.NL

"Zij stootten zich aan de steen des aanstoots", zegt de apostel (V.32). Zij gingen voort met een onvruchtbare poging om Gods gunst te verdienen in plaats van deze te ontvangen door geloof in Christus, die in liefde en genade de volle straf voor hun zonde had betaald. Dit is tot op heden een voortdurend struikelblok voor hen geweest (Zie Hand.4:11,12; 1 Cor.1:23).

Page 112: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

112 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K X -

R O M. 10:1-21 ISRAELS FALEN ONDER DE WET HAAR ONGELOOF EN TEGENSTAAN VAN DE GENADE

"Broeders, de wens van mijn hart en het gebed dat ik tot God voor Israel doe, is tot hun zaligheid. "Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver voor God hebben, maar niet met verstand. "Want daar zij Gods rechtvaardigheid niet kennen, en hun eigen gerechtigheid trachten op te richten, hebben zij zich aan de rechtvaardigheid van God niet onderworpen. "Want het einde van de wet is Christus, tot rechtvaardigheid voor een ieder die gelooft." - Rom.10:1-4 Verlangt "het hart van Paulus en zijn gebed" hier naar de redding van het volk Israel of naar dat van personen binnen dit volk? In zekere zin is de vraag academisch, want de redding van het volk zou alle personen daarin bevatten, omdat de redding van individuen in feite de redding van het volk zou zijn. In het licht van de profetische Geschriften echter is de kwestie meer dan academisch, want de redding van Israel als volk is nauw verbonden met de terugkeer van Christus naar de aarde om te regeren (Zie 11:26). Er zijn inderdaad sommigen die leren dat Paulus verkondigde en ook Israel het koninkrijk aanbood tot op Hand.28. Dit is een vergissing. Paulus deed precies wat wij zouden - of zouden moeten - doen wanneer wij tot Joden spreken; hij bevestigde de boodschap van Petrus en bewees dat "Jezus de Christus is", als de basis voor de prediking van rechtvaardiging door geloof zonder de Wet (Hand.13:38,39). Er is geen Schriftuur die aangeeft dat Paulus ooit het koninkrijk aan Israel verkondigde, nog minder aanbood zoals Petrus deed op Pinksteren (Hand.2:29-36), noch zou hij dat hebben kunnen doen, want God had hem weggezonden uit Jeruzalem, de zetel van de regering, met de woorden, "zij zullen uw getuigenis van Mij niet aannemen" (Hand.22:18-21). In Paulus' aanvankelijke brieven stelt hij reeds dat in Judea, waar de hoofdstad van het land was, en waar de bestuurders samen kwamen, Israel "haar zonden vol gemaakt had", en dat "toorn over haar gekomen was tot het einde" (1 Thess.2:16). Klaarblijkelijk was alle hoop voor Israels redding op dat moment vervlo¬gen, want de apostel stelt dat de meerderheid van het volk "verblind" was (11:7), en dat God hen gerechtelijk "de geest van diepe slaap" (11:8) gege¬ven had, dat zij "gestruikeld" zijn (11:11,12), "verworpen" waren (11:15), "afgebroken" (11:19,20), "niet gespaard" (11:21), en waren bes¬loten... onder ongeloof" (11:32). De apostel gaat inderdaad nog verder en verklaart dat het volk niet eerder gered zal worden, dan nadat "de Verlosser uit Sion zal komen en de goddeloosheden zal afwenden van Jakob" (11:26). Dit alles bewijst tenslotte dat Paulus deze keer niet kon hebben gebeden voor de redding van Israel nationaal. Eerder is het nu zijn "hartelijk verlangen en gebed tot God" dat hij zal mogen worden gebruikt om "enigen van hen te redden" (11:14). RELIGIEUZE IJVER - MAAR VERLOREN "Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver voor God hebben,..." (V¬.2). Een treurige toestand! IJverig in de dingen van God, maar niet gered! Paulus wist hier iets vanaf, en was ermee vertrouwd. Enige tijd later, als hij zich richt tot een menigte in Jeruzalem, zei hij: "Ik ben een Jood...opgevoed in deze stad, aan de voeten van Gamali כl onderwezen naar de nauwgezetste wijze van de vaderlijke wet, en ik was EEN IJVERAAR VOOR GOD, zoals gij allen heden zijt" (Hand.¬ 22:3). En aan de Galaten schreef hij: "Ik nam toe in het Jodendom boven velen van mijn leeftijdgenoten in mijn geslacht, daar ik OVERVLOEDIG IJVERIG was voor mijn vaderlijke inzettingen (Gal.1:14). Maar in zijn intense ijver voor God, vervolgde Paulus de Gemeente van God. Hoor naar zijn eigen getuigenis: "...dat ik de Gemeente van God uitermate vervolgde en haar verwoestte" (Gal.1:13). Lukas bevestigt zijn getuigenis: "En Saulus verwoestte de Gemeente..." (Hand.8:3). Zijn toestand toen, net als van velen nu, kwam voort uit twee factoren die meestal samengaan: onwetendheid en tegenstand. Zij waren onbekend met Gods gerechtigheid en weigerden zich daaraan te onderwerpen (V.3). Oh, zij kenden wel alle details van de Wet, maar zij hadden de ware bedoeling van de Wet niet begrepen - noch bleken zij dit te willen. Dit is een treurig beeld. De Jood, met Gods Boek in zijn hand, gewillig blind voor wat het Boek zegt over zijn schuldig zijn voor God. Toch doorgaand "met hun eigen gerechtigheid te vestigen", zegt de apostel, "hebben zij zich niet aan Gods gerechtigheid onderworpen". Net als de Farizee כrs en wetgeleerden in de dagen van onze Here, "verwierpen zij de raad van God tegen zichzelf" (Luk.7:30). Israels "doorgaan" en "niet onderwerpen" laat hun "willen" en "lopen" in 9:16 zien. Net als massa's religieuze, maar ongeredde mensen vandaag! Zich niet realiserend dat goddelijke

Page 113: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

113 – WWW.BIJBEL.NL

gerechtigheid volmaaktheid vereist, en zich dan niet realiserend dat zij een Redder nodig hebben, gaan zij door met "hun eigen gerechtigheid te vestigen". In hun tegenstand stellen zij: "Ik kan dat, ik kan dat volbrengen", en weigeren om "zich te onderwerpen aan de gerechtigheid Gods" Maar noch het volk Isra כl, noch enkelingen in Isra כl, noch de zondaars van vandaag, kunnen worden gered als zij "de raad Gods tegen zichzelf verwerpen". Slechts nadat iemand zijn eigen wanhopige toestand, onder het oordeel van de zonde erkent en zich in geloof tot Christus wendt, Die stierf voor onze zonden, is redding mogelijk. Het volk Isra כl wachtte ongeduldig om te worden gered - uit hun moeilijk¬heden, maar niet van hun zonden. De Schriften maken dit onmiskenbaar duidelijk. De engel die de geboorte van onze Heere aan Jozef verkondigde, zei: "...gij zult Zijn naam noemen Jezus: want Hij zal ZIJN VOLK ZALIG MAKEN [REDDEN] VAN HUN ZONDEN" (Matt.1:21). Toen Petrus op Pinksteren het koninkrijk aan Isra כl aanbood, zei hij: "God heeft, na Zijn Kind opgewekt te hebben, Hem eerst tot u gezonden, dat Hij u zegenen zou, DOORDAT HIJ EEN IEDER VAN U AFBRENGT VAN UW BOOSHEDEN" (Hand.3:26). Ook verklaarde Paulus dat wanneer Israel tenslotte gered zal zijn: "De Verlosser zal uit Sion komen en zal DE GODDELOOSHEDEN AFWENDEN VAN JAKOB (Rom.11:26) CHRISTUS HET EINDE VAN DE WET TOT RECHTVAARDIGHEID Bedoelt Vers 4 dat Christus de vervulling van de Wet zou zijn, of de be כindiging van de Wet "voor een ieder die gelooft"? In werkelijkheid geldt het voor beiden. Christus is "het einde van de Wet" in die zin dat Hij het Doel was waartoe de Wet leidde: "Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot op Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden" (Gal.3:24). Maar in deze zelfde contekst gaat de apostel verder en zegt: "Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester" (V.25). Zo is Christus dus ook de be כindiging van de Wet tot rechtvaardiging voor een ieder die gelooft: "toen Hij de vijandschap in Zijn vlees te niet gedaan heeft, namelijk de wet van de geboden die in inzettingen bestaat; opdat Hij die twee in Zichzelf tot ייn nieuwe mens zou scheppen, vrede makend" (Eph.2:15). "Hij heeft uitgewist het handschrift, dat tegen ons was vanwege de inzettingen, dat, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en Hij heeft dat uit het midden weggenomen door het aan het kruis te nagelen" (Col.2:14). Pogingen om de Wet te houden zullen nimmer iemands gerechtigheid bevestigen; eerder zullen zij zijn ongerechtigheid aantonen. Gods gerechtigheid, bij Wet vereist, werd alleen door Christus bevestigd, in Wie onze zonden op Golgotha werden geoordeeld, door Wie hun straf volledig werd betaald, en door Wie wij nu gerechtvaardigd zijn door geloof. Hierom verklaart Paulus dat het zijn verlangen is: "in Hem bevonden te worden, niet in het bezit van mijn rechtvaar¬digheid die uit de wet is, maar van die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof" (Phil.3:9).

DE GERECHTIGHEID UIT DE WET tegenover

DE GERECHTIGHEID UIT GELOOF "Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid die uit de wet is en zei: De mens die deze dingen doet, zal daardoor leven. "Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opklimmen? Dat is Christus van boven afbrengen. "Of, Wie zal in de afgrond neerdalen? Dat is Christus uit de doden opbrengen. Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord van het geloof dat wij prediken." - Rom.10:5-8. Hier noemt de apostel de naam van Mozes, ongetwijfeld vanwege de grote eerbied die de Joden voor hem hadden. Onder het aanhalen van Lev.18:5, zegt hij dat Mozes voor ons de rechtvaardigheid uit de Wet heeft beschreven, d.i. de rechtvaardigheid te verkrijgen door het houden van de Wet. En hoe wordt deze "rechtvaardigheid uit de wet" verkregen? Door te doen, zegt Mozes, niet door erover te praten. "De mens die deze dingen doet, zal daardoor leven" (Rom.10:5). Eigenlijk staat er in Lev.18:5, "INDIEN de mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven". Dit is inderdaad een "belangrijk INDIEN"! De apostel haalt dan ook in Gal.3:10 opnieuw Mozes aan (Deut.27:26) en zegt: "Want zovelen die uit de werken der wet zijn, zijn onder de vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een ieder die niet blijft in al wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen." In V.6-8 van onze tekst haalt Paulus niet aan, maar verwijst naar een andere verklaring door Mozes die "de rechtvaardigheid uit geloof" beschrijft. De passage,

Page 114: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

114 – WWW.BIJBEL.NL

Deut.30:11-14 luidt: "Want ditzelve gebod, hetwelk ik u heden gebiede, dat is van u niet verborgen, en dat is niet verre. "Het is niet in de hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen late, dat wij het doen? "Het is ook niet op gene zijde der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren aan gene zijde der zee, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen late, dat wij het doen? "Want dit woord is zeer nabij u, in uw mond, en in uw hart, om dat te doen." Wat Mozes hier zegt is eigenlijk: "Deze wet is 'niet verborgen voor u'; zij is simpel en duidelijk. U behoeft niet iemand naar de hemel te zenden om deze op uw niveau te brengen, of uw filosofen overzee te sturen naar andere landen om hun geleerde meningen erover te horen. God heeft haar tot u gebracht en als gij dit ontvangt als zijnde Zijn woord, zijt gij gered." Is het niet veel beteke¬nend dat onmiddelijk na deze woorden in Deut.30:11-14, Mozes zegt: "Want Hij is uw leven." (V.20). Veel Israelieten probeerden ernstig de Wet te houden, elke tittel en elke jota - teneinde hun zielen te redden. Hun hoofddoel was niet God, maar zich¬zelf. Zij waren daarom verloren, omdat zij de Wet tot middel maakten om rechtvaardigheid te bereiken en volledig faalden de Wet te houden. Maar er waren anderen, zoals David, die eenvoudig geloofden dat de Wet het Woord van God tot hen was, en op grond daarvan trachtten dit na te komen. Dit was "de gehoorzaamheid des geloofs", en dat gaf hen vreugde om de Wet na te komen, ondanks veel fouten, en lust om haar te overdenken, dag en nacht (Ps.1:2). Zij waren bovenal de beste "Wetsgetrouwen." Zo werd juist voor hen de Wet "het Woord des geloofs", en Paulus zegt, "Dit is wat wij prediken" bij de verkondiging van Christus. [i]* Het woord van God tot ons: "Doch hem die niet werkt, maar gelooft...wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid" (Rom.4:5), is vandaag nog even gezaghebbend als het woord van God was tot Abel om een bloedoffer te brengen, of het woord van God door Mozes om de Wet te houden. Wanneer God zegt: "Breng een bloedof¬fer als verzoening voor uw ziel", wat zal het geloof dan doen? Het zal een bloedoffer brengen. ________ 5*\Het eerste hoofdstuk van het boek van de auteur, Things that Differ (vertaald, Dingen die daarvan verschillen, uitgave Genade Bijbel Stichting Nieuwegei¬n), toont aan hoe alle Oud Testamentische heiligen gered werden door geloof, zoals dit werd gedemonstreerd bij hun naderen tot God op de wijze die Hij had voorgeschreven. Hier is het voldoende te zeggen dat de lijst in Hebr.11 van diegenen die "goed getuigenis verkregen" van God veel varie¬teiten bevatten, maar ייn constante. Abel bracht het juiste offer, Henoch wandelde met God, Noach bouwde een ark, etc. "maar zij allen verkregen goed getuige¬nis" alleen omdat deze werken hun geloof in Gods Woord tot hen aan¬toonden. Vandaar het herhaalde "door geloof", wat in het hele hoofdstuk terugkomt. Wanneer God zegt, "Bekeert u en wordt gedoopt tot vergeving van zonden", wat zal geloof doen? Het zal zich bekeren en gedoopt worden (Zie Mark.1:4; Hand.2:38). Wanneer God zegt, "Hem die NIET werkt, maar gelooft in Hem die de goddelozen rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid", wat zal geloof doen? Geloof zal zich verblijden en zeggen, "Wat een genade!" Dit is wat Paulus benadrukt in Rom.10:6-8. Niemand behoeft naar de hemel te gaan om Christus van boven af te brengen, of in de afgrond te dalen om Christus uit de doden op te halen, alsof Hij nog niet de levende opgestane Redder zou zijn. Ach, nee. Alles wat wij over Hem dienen te weten is te vinden in onze Bijbels; in onze mond als wij het hardop lezen, en in ons hart als we het geloven. UIT WERKEN TENSLOTTE? "Indien gij met uw mond zult belijden de Here Jezus , en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, dan zult gij zalig worden [gered zijn K.J.V.]. "Want met het hart gelooft men tot rechtvaardigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid [redding K.J.V.]. "Want de Schrift zegt: Een ieder die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden. "Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want dezelfde is Here van allen, rijk over allen die Hem aanroepen. "Want een ieder die de Naam des Heren zal aanroepen, zal zalig [gered] worden."- Rom.10:9-13 In deze schitterende woorden zet de apostel Paulus Gods eenvoudige plan tot redding in deze "bedeling van Gods genade" uiteen. Dit is, zegt hij, "het woord des geloofs, hetgeen wij prediken". Hoe dankbaar zouden wij moeten zijn dat zowel Joden als heidenen besloten zijn in dit programma, terwijl Gods zegeningen voor Israel als volk worden uitgesteld! De nare verwijdering die echter gekomen is omdat de Kerk Paulus' "evangelie van Gods genade" heeft verlaten, is duidelijk uit het feit dat zelfs vandaag veel Fundamentalisten, die beweren "het woord des geloofs" te prediken, in de woorden van Paulus in V.9-11 het element van verdienstelijke werken hebben ingebracht.

Page 115: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

115 – WWW.BIJBEL.NL

Hoe dikwijls worden babies in Christus gedrongen op te staan om in het openbaar getuigenis af te leggen op grond van deze woorden! Zij worden er op gewezen dat op hun geloof volgt, "indien gij met uw mond belijdt,...zult gij zalig worden [gered zijn] (Rom.10:9). Dikwijls ook ondersteunen Christenwerkers die het Woord der waarheid niet recht snijden dit argument met een beroep op de woorden van onze Here in Matt.10:32,33: "Een ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader Die in de hemelen is. "Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader Die in de hemelen is." En zo wordt het element van verdienstelijke werken binnengebracht in "het woord des geloofs, dat wij prediken". Aan nieuwgeboren babies in Christus wordt het gevoel geschonken dat geloof alleen niet genoeg is om zeker te zijn; dat pas als zij in het openbaar opgestaan zijn tot getuigenis, hun redding bevestigd is. Omdat er maar weinigen van onze Fundamentalistische leiders voor een uitgesproken standpunt hierin willen uitkomen, durven wij te zeggen dat de mesten van hen in hun commentaar op deze verzen de indruk wekken dat het zo zou zijn. Maar wat bedoelt dan Paulus met deze woorden? Zegt hij eenvoudigweg, "Indien gij zult belijden...zult gij gered zijn"? Ja, maar ook hier weer, net als met vele andere passages van de Schrift, is een traditionele betekenis boven de werkelijke woorden van God gesteld. Wat betekent eigenlijk het woord "belijden"? Eenvoudig "erkennen", "toegeven". En dit is precies wat het oorspronkelijke Griekse woord ook betekent. Evenmin zegt Rom.10:9,10 iets over belijden voor mensen. Het bezwaar is, dat het idee van belijdenis veranderd is in verkondiging - zelfs openbare verkondiging - en velen zijn de tradities van de vaderen gevolgd in plaats van het Woord te onderzoeken om te zien wat dat werkelijk zegt. Op die manier is "het woord des geloofs" geweld aangedaan. Maar er zou kunnen worden tegengeworpen dat de apostel toch duidelijk zegt, "Indien gij met uw mond belijdt...zult gij gered zijn"? Inderdaad doet hij dat, en voegt er aan toe, "en met uw hart geloven." Laat ons dit nu eens nauwkeurig bezien. Geloven we met ons fysieke orgaan dat bloed in onze aderen pompt in Christus als onze Redder? Nee! Iedereen zal toegeven dat dit figuurlijk gesproken is; dat op de een of andere manier het hart verbonden is met geloven. Toch houden sommigen vol, dat het met onze werkelijke mond is dat we moeten belijden om gered te zijn. Kunnen stommen dan niet worden gered? En wat bedoelt de apostel in Hand.28:27, waar hij Jesaja's woorden aanhaalt: "En hun ogen hebben zij toegedaan"? Dienen wij niet te zien dat het hart en de mond in Rom.10 beiden symbolisch worden gebruikt? Omdat geloven vanzelf verbonden is met het hart, houdt belijden uiteraard verband met de mond. Indien de apostel inderdaad bedoelde dat met de mond openbaar "be¬lijdenis" tot redding dient te worden gedaan, dan is redding niet uitsluitend door geloof alleen, maar door geloof plus werken. Als, niet alleen voor mensen, maar ook voor God, een vraagteken geplaatst word achter de naam van de gelovige die niet voor mensen heeft beleden, dan is redding vast en zeker niet "het woord des geloofs dat wij prediken". De apostel zegt dat we moeten belijden en geloven dat we gered zijn. Dat is een verschil, en hierbij worden het hart en de mond heel natuurlijk sym¬bolisch van belang. Alsof hij vooruit loopt op het misverstaan van zijn woorden gaat de door de Geest ge ןnspireerde apostel verder: "Want de Schrift zegt: Een ieder die in Hem GELOOFT, die zal niet beschaamd worden" (V.11). "Want een ieder die de Naam des Heren zal AANROEPEN, zal zalig worden [gered zijn] (V.13). Dit is "het woord des geloofs dat wij prediken". Het is als de zondaar aan het eind van zichzelf komt en belijdt, erken¬nend dat Jezus de Here is, en in Hem gelooft als de opgestane, levende Redder, dat hij gered is. Elk werk der gerechtigheid dat hij zou willen toevoegen tot redding zou nutteloos zijn, want redding is "door genade...door geloof...-niet uit werken" (Eph.2:8,9). En dus: "GELOOFT men met het hart" [ii]* (V.10). "Met de mond wordt BELEDEN" (v.10). "Een ieder die in Hem GELOOFT, zal niet beschaamd worden (V.11). "Want...ieder die de naam des Heren zal AANROEPEN, zal zalig [gered] worden" (V.13). Jaren geleden bleef een Christenvrouw bij haar ongeredde man aandrin¬gen om de grote evangelische diensten op Zaterdagavond bij te wonen. Hij ging week op week om haar een plezier te doen. Het kwam haar echter na een tijd voor dat hij diep onder de indruk was gekomen en zo vroeg zij hem op weg naar huis, "Lieve man, waarom ging jij vanavond niet naar voren?" Hij antwoordde, "Ik geloof dat ik een lafaard ben. Misschien volgende week." Maar is redding dan door moed of door geloof? door een menselijk pogen, of door geloof in het volbrachte werk van Christus?

Page 116: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

116 – WWW.BIJBEL.NL

Toch waren deze man en zijn vrouw samen gered door in een evangelische samenkomst naar voren te gaan, net zoals zeer velen. Wij willen in geen enkel opzicht de belangrijkheid van het Christelijk getuigenis geringschatten. Alleen, willen wij Gods geliefde kinderen geen vrees aanjagen om voor Hem te moeten getuigen. Wij willen hun redding niet betwij¬felen als zij niet de moed hebben om openlijk te getuigen, noch hen het gevoel geven dat redding niet compleet zou zijn zonder menselijk toedoen. Sommige van de fijnste mensen - en de beste Christenen - zijn zeer teruggetrokken, en vinden het moeilijk zichzelf in het openbaar te uiten. Boven alles willen wij de boodschap van genade niet vervalsen of het geschreven Woord van God veranderen. Rom.10:9-13 lezen zoals het er staat, vervalst in geen geval "het evangelie van Gods genade". Lezen zoals het is laat Gods eenvoudig, wonderbaar plan zien van redding voor arme, verloren zondaars in "deze tegenwoor¬dige boze wereld". TWEE TWEETALLEN Rom.10:12,13 bevatten twee belangrijke tweetallen die eerst dienen te worden bezien voordat we verder gaan naar het slot van dit hoofdstuk. Deze zijn: 1."Er is geen verschil." 2."Een ieder die de Naam des Heren zal aanroepen, zal zalig [gered] worden." _________ 6*\ Intellectuele uitspraken hebben betrekking op het hoofd, morele uitspraken op het hart. ER IS GEEN VERSCHIL Deze stelling wordt tweemaal in Paulus' Brief aan de Romeinen gevon¬den: eenmaal in verband met zonde en eenmaal in verband met genade. In Rom.3:22,23 toont ons de apostel waarom rechtvaardiging noodzakelijk "door [Gods] genade, door de verlossing die is in Christus Jezus" moet zijn, omdat hij aantoont in Rom.10:12,13 hoe deze uit vrije gunst is over ons allen, die "de Naam van de Here aanroepen". ER IS GEEN VERSCHIL WANT ALLEN HEBBEN GEZONDIGD EN DERVEN GODS HEERLIJKHEID (Rom.3:22,23) Tijdens de eerste jaren van de uitgave van het tijdschrift Berean Searchlight had de auteur een Joodse vriend, Sam genaamd, van wie hij geregeld papier betrok voor het drukken van het tijdschrift. Op een keer, toen we "discussieerden" over prijzen, zei Sam, "Als je me nog lager prijst ga ik failliet", waarop ik antwoordde, "Als ik ooit een zoon van Abraham in zaken overtroef, ben ik vast en zeker een scherpe zakenman!" en daarna, "Sam, zijn jij en ik familie van elkaar?" Hij knipoogde toen hij zei: "Nee, ik ben een zoon van Abraham". "Dat is zo", antwoordde ik, "maar vertel me eens, ben jij toevallig ook een zoon van Adam?" Hij kende de Hebreeuwse Schriften goed genoeg om te zien waar het om ging, en zei, "Deze keer heb je mij te pakken!" Sam en ik waren familie van gevallen Adams wege, en dus waren wij beiden zondaars, want door ייn mens kwam de zonde in de wereld, en door de zonde de dood; en zo is de dood tot alle mensen doorgegaan, doordat allen gezondigd hebben" (Rom.5:12). Er was dus nimmer enig essentieel verschil tussen Jood en heiden, want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Maar het is interes¬sant om te zien hoe God dit historisch in de bedelingen demonstreerde; hoe Hij een verschil maakte, om te laten zien dat er geen essentieel verschil is. Zeer zeker maakte God een verschil toen Hij Abraham verkoos uit de hele heidenwereld en zei: "En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen" (Gen.12:2). "En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde,..." (Gen.22:18). En zeker was er een groot verschil tussen Israel en de rest van de wereld, toen God zei: "Gijlieden hebt gezien, wat Ik den Egyptenaren gedaan heb; hoe ik u op vleugelen der arenden gedragen en u tot Mij gebracht heb. "Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijner stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijn; "En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn." (Ex.19:4-6) Het doel van profetie was Christus als Koning over Israel, en Israel als hoofd der volkeren (Jer.23:5,6), en het eerste vers van het "Nieuwe Tes¬tament" stelt ons Christus voor als "de zoon van David, de zoon van Abraham" (Matt.1:1), de patriarch aan wie respectievelijk het koninkrijk en het land Kanaan was beloofd. Het is daarom niet vreemd dat Paulus verklaart:"En ik zeg, dat Jezus Christus een dienaar geworden is van de besnijdenis, vanwege de waarheid Gods, OPDAT HIJ DE BELOFTEN AAN DE VADEREN ZOU BEVESTIGEN. "En opdat de heidenen God vanwege de barmhartigheid zouden verheerlijken..." (Rom.15:24).

Page 117: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

117 – WWW.BIJBEL.NL

Daar hebben we het profetisch programma: Christus bevestigt - en zal eens vervullen - Gods beloften aan Israel, en de heidenen zullen Hem verheerlij¬ken vanwege Zijn barmhartigheid. Let er echter wel op dat de heiden¬volkeren God niet zullen verheerlijken voor Zijn barmhartigheid ten opzichte van hen, dan nadat de beloften aan Israel vervuld zijn, want het is door verlost Israel dat de volkeren tenslotte gezegend zullen worden. Er was dus toen onze Here op aarde diende een verschil tussen Israel en de volkeren. Toen een heidense vrouw naar Hem toekwam om hulp, antwoord¬de Hij door te zeggen, "Ik ben alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israel" (Matt.15:24). Omdat Hij medelijden had met de vrouw, hielp Hij haar, maar niet dan nadat Hij zowel haar als de discipelen het feit had duidelijk gemaakt, dat zij geen enkele aanspraak op Hem kon maken. Zo ging het ook, toen Hij eerder Zijn twaalf discipelen uitzond en zei: "Gij zult niet heengaan op de weg der heidenen, en gij zult geen stad van Samaritanen binnengaan. "Maar gaat veel meer [eerder] heen tot de verloren schapen van het huis van Israel" (Matt.10:5,6). Zoals we echter weten werden de Koning en Zijn heerlijk koninkrijk afgewezen omdat Israel haar eigen Messias afwees en Hem ter dood veroordeelde. In oneindige barmhartigheid bad Hij voor hen vanaf het kruis, en smeekte de Vader hen te vergeven (Luk.23:24). Zo kwam het dat na de hemelvaart van onze Here er nog een groot verschil was, positioneel gezien, tussen Israel en de heidenen. Dit is duidelijk uit het feit dat Petrus, in zijn grootse Pinksterboodschap zich uitsluitend richtte tot zijn Joodse volksgenoten (Hand.2:14,22,36), hen verklarend dat God Christus had opgewekt uit de dood om te zitten op de troon van David (V.29-31), en later tot hen zei: "Gij zijt kinderen van de profeten, en van het verbond, dat God met onze vaderen opgericht heeft, toen Hij tot Abraham zei: En in uw zaad zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden. "God heeft, na Zijn Kind opgewekt te hebben, Hem eerst tot u gezonden, dat Hij u zegenen zou, doordat Hij een ieder van u afbrengt van uw boosheden" (Hand.3:25,26). Het is allerbelangrijkst op te merken dat tot op dit punt Petrus nooit zei dat er "geen verschil" was tussen Jood en heiden. Wij vinden dit niet eerder, dan nadat Paulus werd opgewekt. Maar toen Stefanus gestenigd werd en er een boodschap werd gezonden, na de opstanding van Christus, luidende, "Wij willen niet dat deze over ons koning zal zijn" (zie Luk.19:14) had Israel als volk zeker van zichzelf bewezen niet verschillend te zijn van de heidenen voor wat betreft zonde. Het had nu historisch aangetoond dat "er geen verschil is, want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods" (Rom.3: 22,23), en Paulus gebruikt dit laatste om te bewijzen dat rechtvaardigheid uiteraard zal zijn door vrije gunst van God en door de verlossing die is in Christus Jezus (Rom.3:22-24; cf.Gal.3:22). ER IS GEEN ONDERSCHEID WANT DEZELFDE IS HERE VAN ALLEN, RIJK OVER ALLEN DIE HEM AANROEPEN (Rom.10:12) Heidenen konden in Oud Testamentische worden gered, maar alleen door via Israel tot God te gaan, daarbij Israels tempel erkennend als Gods aangewezen plaats van aanbidding, en door zich te onderwerpen aan besnijdenis en Wet. Dit wordt in Jes.56:6,7 duidelijk gesteld: "En de vreemden, die zich tot den Here voegen, om Hem te dienen, en om de Naam des Heren lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn; al wie de sabbat houdt, dat hij dien niet ontheilige, en die aan Mijn verbond [besnijdenis] vasthouden. "Die zal Ik ook brengen tot Mijn heilige berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken." Maar nu Israel zich bij de heidenen had gevoegd in hun opstand tegen Christus en samen met de heidenen waren opgegeven, redde God in genade Saulus de aanvoerder van de opstand, en zond hem uit als Paulus de apostel, met een boodschap van "genade en vrede" overal tot alle mensen. We hebben hier dus een tweede toepassing van de uitdrukking "er is geen onderscheid" in Rom.10:12. Zoals de apostel in Rom.3:22,23 verklaart dat "er geen onder¬scheid is, want allen hebben gezondigd", zo verkondigt hij nu in Rom.10: 12¬,13 de blijde boodschap: "Want ER IS GEEN ONDERSCHEID, NOCH VAN JOOD NOCH VAN GRIEK; WANT DEZELFDE IS HERE VAN ALLEN, RIJK OVER ALLEN DIE HEM AANROEPEN. "WANT EEN IEDER DIE DE NAAM DES HEREN ZAL AANROEPEN, ZAL ZALIG WORDEN." EEN IEDER DIE AANROEPT Rom.10:12,13 op haar beurt brengt ons tot nog een belangrijk tweetal, want de verklaring, "Ieder die de naam des Heren zal aanroepen zal behou¬den worden", een aanhaling uit Joel 2:32, wordt tweemaal in het "Nieuwe Testament" gevonden: in Hand.2:21 en hier. Een vergelijking van deze twee is openbarend. Eenmaal wordt zij aangehaald door Petrus en eenmaal door Paulus; eenmaal aan het begin van Handelingen en eenmaal aan het eind; eenmaal omdat God nog steeds met Israel pleitte om haar Koning aan te nemen, en eens nadat een gerechtelijke blindheid over het volk gekomen was; eens omdat Israel Gods verbondvolk was, en eens nadat God begonnen was de scheidsmuur tussen Jood en heiden af te breken, en Paulus, als Gods aangewezen apostel der genade, uitgezonden was om te verklaren, dat "er geen onderscheid is tussen Jood en Griek". We

Page 118: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

118 – WWW.BIJBEL.NL

moeten eerst de aanhaling van deze passage bezien om het wonder van de toepassing door Paulus, enige jaren later te ontdekken. DE AANHALING DOOR PETRUS ]Eerst dient te worden opgemerkt dat Petrus het vers samen met de voorgaande context aanhaalt. Dit is een zeer belangrijk punt om de toespraak van Petrus in Hand.2 te verstaan. De passage in Joel gaat over Pinksteren en de Verdrukking, en de voorspelling over Pinksteren zoals deze door Petrus wordt aangehaald wordt onmiddellijk gevolgd door die aangaande de verdrukking: "En Ik zal wonderen geven in de hemel boven, en tekenen op de aarde, bloed en vuur en rookdamp. "De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt. "En het zal zijn dat een ieder die de Naam des Heren zal aanroepen, zalig [gered] zal worden" (Hand.2:19-21). Is dit reeds gebeurd? Zien we vandaag deze tekenen? Is de Dag des Heren nu aangebroken? Iedere ernstige onderzoeker van de Bijbel zal op alle drie vragen met "Nee" antwoorden. Toch moeten we wel bedenken dat het in verband is met deze verschrikkingen die zouden worden - en zijn -ingevoegd op "de Dag des Heren", dat de profeet zegt: "En het zal zijn dat een ieder die de Naam des Heren zal aanroepen, gered zal worden". Het is zeker dat deze profetie nog niet werd vervuld. Dit waren niet "de tijden van de tekenen" en zeker was dit niet "de Dag des Heren", maar de dag van de mens. Daarom gaan oorlog en bloedvergieten praktisch zonder onderbreking door, en onze bekwaamste staatsmannen komen tevergeefs samen om de plannen tot vrede en veiligheid te bespreken. Maar God had een verborgen voornemen dat Petrus nog niet kende. De tekenen van de Verdrukking zouden niet onmiddellijk volgen op die van Pinksteren. Inderdaad zouden de tekenen van Pinksteren weer verdwijnen, en God zou zijn vijanden overal verzoening door genade aanbieden door het bloed van het kruis, dat binnen het eeuwig doel, "de vijandschap te niet gedaan" had, die was tussen God en mens,en het voor Hem mogelijk gemaakt had om "Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in deze tegenwoordige tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende hem, die uit het geloof van Jezus is. (Rom.3:26). Hier is het dat Paulus' aanhaling van Joel 2:32 wordt ingebracht. DE AANHALING DOOR PAULUS Het valt op dat Paulus het gestelde van Joel geheel buiten haar context citeert. Dit zou als een onwettig gebruik van de Schrift kunnen worden beschouwd, ware het niet dat hij schreef door goddelijke inspiratie, en dat het God Zelf was die nu deze zelfde stelling gebruikt in een meest wonderbare zetting: "WANT ER IS GEEN ONDERSCHEID, NOCH VAN JOOD NOCH VAN GRIEK; WANT DEZELFDE IS HERE VAN ALLEN, RIJK OVER ALLEN DIE HEM AANROEPEN. "WANT EEN IEDER DIE DE NAAM DES HEREN ZAL AANROEPEN, ZAL ZALIG [GERED] WORDEN" (Rom.10:12,13). Nu vragen wij opnieuw: Heeft dit al plaats gehad? en iedere heilige roept: "Ja, Hallelujah! Zijn wij niet enigen van "een ieder?" Hoe belangrijk het ook is dat Petrus deze stelling aanhaalt in zijn profetische context, het is nog belangrijker dat Paulus deze nu aanhaalt in deze nieuwe zetting. De tekenen die op Pinksteren begonnen verdwenen tenslotte weer, en de voorspelde verschrikkingen vonden niet plaats - en hebben nog niet plaats gevonden. God redt nu niet een ieder die tot Hem roept in de zin als voorspeld door Joel en verkondigd door Petrus. Het wonderbare feit echter is, dat God nu een "tot ieder" aanbod van eeuwige redding gezonden heeft vanwege Zijn onderbreking van het door Joel voorspelde programma, en de invoeging van de huidige bedeling van genade. Hoe gezegend is ons lot! Hoeveel meer hebben wij, Joodse en heidense gelovigen, dan Petrus ooit gedroomd heeft op de Pinksterdag! Te bedenken dat in "deze tegenwoordige boze wereld" redding wordt aangeboden als vrijelijk geschonken gave van God, en dat de vuilste zondaar "vrijelijk door Zijn genade gerechtvaardigd wordt, door de verlossing welke is in Christus Jezus", volstrekt gescheiden van vrome werken! En te bedenken dat gelovigen, als ambassadeurs voor Christus, de hoge eer hebben om deze boodschap door te geven aan de verlorenen! [iii]* GODS GEDULD MET ISRAEL "Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Wie zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die hun predikt? "En hoe zullen zij prediken indien zij niet gezonden worden? Zoals geschreven is: Hoe liefelijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het

Page 119: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

119 – WWW.BIJBEL.NL

goede verkondigen! "Doch niet allen zijn het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Here, wie heeft onze prediking geloofd? "Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord van God. "Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de hele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden van de wereld. "Maar ik zeg: Heeft Israel het niet verstaan? Mozes zegt eerst: Ik zal u tot jaloersheid verwekken door hen die geen volk zijn; door een on¬verstandig zal ik u tot toorn verwekken."En Jesaja verstout zich, en zegt: Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden aan hen die naar Mij niet vroegen. "Maar tegen Israel zegt Hij: De hele dag heb Ik Mijn handen uit-gestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk." Rom.10:14-21. Het bovenstaande is nog een belangrijke passage aangaande Israel. In feite draaien de hoofdstukken 9, 10 en 11 alle drie om het volk Israel. Israel nam een zeer voorname plaats in Gods programma in, en op een zekere dag - wie weet hoe spoedig - zal zij het centrum zijn van deze aardse heerlijkheid. Maar het is een levend feit dat Israel nu niet boven de volkeren verheven is. Eerder worstelt zij juist om vaste voet in het haar eens beloofde land. Waarom is dit? Het antwoord vinden we in Rom.9-11, en speciaal in de boven¬staande passage. Verzen 14 en 15 worden over het algemeen uit de context gelicht en gebruikt als een roeping voor zendingsdienst in de vreemde. Zonder twijfel kan de passage rechtmatig worden aangepast om zo'n toepassing te maken, maar de context toont duidelijk, dat de apostel dit argument gebruikt om te bewij¬zen dat Israel zelf, niet God, schuld heeft aan haar huidige toestand. Hij stelt dat "het evangelie des vrede en ...verkondiging van het goede" aan hen gepredikt was door van God geordineerde predikers, dus waren zij verantwoordelijk voor het niet aanroepen van de naam van de Here om te worden gered (V.13-15). "Doch niet allen zijn het Evangelie gehoorzaam geweest, want Jesaja zegt: Here, wie heeft onze prediking geloofd?" (V.16). Inderdaad toont de laatste zin van het voorgaande vers aan, zoals hoofdstuk 9 doet, dat slechts een kleine minderheid geloofd had, terwijl het gehele volk als zodanig gesloten was voor het goede nieuws. Bij de opsomming van Vers 14,15 zegt de apostel: "Zo is dan het geloof uit het gehoor, en gehoor door het Woord van God" (V.17). Veel mensen halen deze passage aan zonder werkelijk bedenken of deze te verbinden met de voorgaande context, in het bijzonder de verzen 14,15. Het punt is, dat iemand alleen kan geloven wat hij hoort (of leest), en hij kan alleen horen wat gezegd werd. Evenzo komt geloof in God slechts door God te horen, en wij kunnen slechts horen (en lezen) wat Hij gezegd heeft. Zo besluit de apostel nu zijn redenering over Isra כl ongeloof en weer¬stand in een passage waar wij allen goed op moeten letten, Verzen 18-21. Let er op dat drie van deze verzen beginnen met het woord "Maar". Het zijn antwoorden op tegenwerpingen, die kunnen zijn gerezen bij het ver¬dedigen van Israels ongeloof. "Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld" (V.18). ________ Terwijl hij hier Ps.19:1-4 aanhaalt, redeneert de apostel dat sedert de kennis van God tot de einden der aarde gegaan is, het mogelijk is dat Israel, Zijn uitverkoren volk, het evangelie niet zou hebben gehoord? Zij zouden immers de eersten zijn die een boodschap van God hoorden. "Maar ik zeg: Heeft Israel het niet verstaan? Mozes zegt eerst: Ik zal ulieden tot jaloersheid verwekken door degenen, die geen volk zijn, door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken" (V.19). Toegegeven dat Israel het goede nieuws gehoord heeft, "verstond" zij, "begreep" zij het? Bij het beantwoorden van deze vraag citeert de apostel Deutr.32:21 en past dit toe op de tegenwoordige positie van Israel. Israel begreep zeer goed, want God had haar tot jaloersheid verwekt door de kleine kudde van Zijn Joodse volgelingen. In Matt.21:43 hebben we de woorden van onze Here tot de leidslieden van Israel: "Daarom zeg Ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden, en een volk gegeven, dat zijn vruchten voortbrengt." Dit wordt dikwijls uitgelegd als te slaan op de redding, gezonden tot de heidenen. Maar onze Here spreekt niet van redding. Hij verklaart dat het koninkrijk zou worden weggenomen van de leidslieden in Israel. En Hij zei niet dat dit koninkrijk aan de heidenen zou worden gegeven, maar aan "een volk dat zijn vruchten voortbrengt". De heidenen waren niet "een volk", nog minder een volk dat vruchten voortbrengt van het koninkrijk. Het "volk" waar Hij hier op doelt wordt inderdaad duidelijk genoemd in Luk.12:32, waar Hij zegt tot de kleine kudde van Zijn volgelingen:

Page 120: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

120 – WWW.BIJBEL.NL

"Vreest niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven." In dit verband moet niet worden vergeten dat onze Here reeds twaalf apostelen had aangewezen als de hoofdbestuurders in dit koninkrijk, direct naast Hemzelf (Matt.19:28). Dienovereenkomstig verwijst de apostel hier in Rom.10:19 niet naar de heidenen , maar naar een volk, door de bestaande bestuurders beschouwd als "een onverstandig volk", "geen volk". Wat zal het bij de leden van het San¬hedrin gestormd hebben toen de "kleine kudde" in hun midden Christus en de opstanding predikte en duizenden tot geloof in Hem leidden! Verdergaande met zijn redenering zegt de apostel: "En Jesaja verstout zich, en zegt: Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden aan hen die naar Mij niet vroeg¬en" (V.20). Dat dit niet kan slaan op het zenden van redding aan de heidenen is duidelijk uit twee belangrijke feiten. Ten eerste is dit vers en V.21 genomen uit Jes. 65:1,2, een passage die duidelijk op Israel slaat, niet op de heidenen. Ten te weede zegt de apostel niet, "Jesaja is zeer genadig" of "zeer vriendelijk", alsof deze passage betrekking heeft op het zenden van het evangelie aan de heidenen. Hij zegt, "Jesaja VERSTOUT zich", en de woorden die erop volgen tonen aan dat Hij verwijst naar de aanbieding van Christus gedurende de Pinkstertijd aan hen die niets met Hem te doen wilden hebben, t.w. de leids lieden van Israel. Dit is in het bijzonder duidelijk uit het volgende gedeelte van Jes.65:1: "Ik heb gezegd: Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik, tot het volk dat naar Mijn Naam niet genoemd was." Zo is het duidelijk dat het woord "Maar" in V.21 niet bedoelt een verandering van onderwerp van de heidenen naar Israel. Eerder is het het vierde antwoord van de apostel op elke mogelijke tegenspraak. Voor de vier de maal beginnend met het woord "Maar" redeneert hij dat God tot Israel zegt (in Jes.65:2): "De hele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk" (V.21). Had Israel niet gehoord (V.18)? Of had zij het misschien niet begrepen? Onmogelijk! Jesaja gebruikt inderdaad "zeer stoute" taal waarin God tot het tegenstrevend Israel zegt, "Gij wilde Mij niet, maar hier ben Ik, ziet, hier ben Ik!" Maar tenslotte moest God dit volk opgeven, althans voor heden, met de woorden: "De hele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk" (V.21). Hoe veelbetekenend dat deze passage ten laatste spreekt, niet over Gods soevereine recht om Israel terzijde te stellen, maar eerder als een rechtvaar¬diging van Zijn doen, omdat zij geen gehoor wilden geven aan Zijn sterk aandringen om Jezus Christus als hun Redder en Heere te erkennen. En dit blijft een oproep aan alle ongelovigen van vandaag.

Page 121: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

121 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K XI - R O M. 11:1-36

ISRAEL EN DE HEIDENEN IN GODS PROGRAMMA ISRAELS HUIDIGE POSITIE; NIET HELEMAAL VERWORPEN

"Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israeliet, uit het zaad van Abraham, van de stam Benjamin. "God heeftZijn volk niet verstoten dat Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet, wat de Schrift zegt van Elia, hoe hij God aanspreekt tegen Israel door te zeggen: "Here, zij hebben Uw profeten gedood en Uw altaren omgeworpen; en ik ben alleen overgebleven en zij zoeken mijn leven. "Maar wat zegt tot hem het Goddelijk antwoord? Ik heb Mijzelf nog zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Ba הl niet gebogen hebben. "Zo is er dan ook een overblijfsel naar de verkiezing van de genade. "En indien het door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer; en indien het uit werken is, dan is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer. Rom.11:1-6 EEN INLEIDEND WOORD aangezien de vervulling der beloften aangaande Israel schijnbaar ophielden na Hemelvaart en Pinksteren, zijn veel theologen tot de slotsom gekomen dat God niet precies kan hebben gemeend wat Hij zei toen Hij beloof¬de dat Christus zou zitten als Koning van Israel op de troon van David in Jeruzalem. Zij geloven dat God volledig en voor altijd afgedaan heeft met Israel, en dat alle beloften die aan hen gedaan zijn, in "geestelijke" zin dienen te worden verstaan. Terwijl zij het aardse Jeruzalem verwarren met "het Jeruzalem dat van boven is", stellen zij dat Christus nu op de troon van David zit, dat Kanaan de hemel is, de kerk het "geestelijk" Israel, etc., al met al een onduidelijke beeld van nauwelijks te herkennen symbolische taal! Wij wijzen deze hele manier van uitleg af. Het is net zo ongeldig alsof een mens zou beloven zijn zoon een gouden horloge op zijn verjaar¬dag te geven, maar boos op zijn zoon geworden voordat de verjaardag komt, "houdt hij zijn belofte" door aan een ander iemand een grootvaders klok te geven! Er is in feite niets geestelijks aan deze uitleg van de Schriften. Zij is vleselijk en zondig, doordat zij probeert Schriftuurlijke moeilijkheden te omzeilen door willekeurige verandering van Gods klare Woord. Wij houden het ervoor, dat een mooie naam "vergeestelijking" wordt gegeven aan een manier van Bijbeluitleg die niets anders is dan vals. Jaren geleden brachten wij in ייn van de Richmond Hill Conferenties de tekst Zach.8:23 naar voren, waar we lezen dat tien mannen uit alle volkeren de slip van een Joodse man zullen grijpen, smekend om met hem mee te mogen gaan. Onze opponent "verklaarde" deze passage door haar te veranderen. Hij hield vast dat deze profetie nu vervuld wordt. De Bijbel werd geschreven door de Jood, en de heidenen komen nu door Christus en de Bijbel tot zegening. Wij antwoordden dat het 13 de. vers over ditzelfde volk zegt: "...GELIJK GIJ GEWEEST ZIJT EEN VLOEK ONDER DE HEIDENEN... ZO ZULT GIJ EEN ZEGENING WEZEN." Waren Christus en de Bijbel ooit een vloek voor de heidenen? Moest God Christus of wel de Bijbel redden om deze tot een zegening te maken! Als we naar de "Nieuw Testamentische" Schriften gaan, vinden we de duidelijke zuivere uitleg van deze "Oud Testamentische" profetie כn. Toen de geboorte van onze Here naderde, kondigde de engel aan: "...God, de Here, zal Hem de troon van Zijn vader David geven; En Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn in eeuwigheid, en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde zijn" (Luk.1:32,33). Er zouden wel een dozijn aanhalingen uit de "Nieuw Testamentische" Schriften zijn aan te wijzen die hierop doelen. Maar de vergeestelijkers veranderen ook deze, bewerend dat Christus nu regeert over "het huis van David" d.i. de kerk, Zijn "verbondsvolk" vandaag, en dat het "Lichaam van Christus" hetzelfde is als het "koninkrijk van Christus", waarover Hij voor eeuwig zal regeren. Veel vergeestelijkers beweren dat de discipelen van onze Here ongeestelijk waren toen zij vroegen, na Zijn opstanding: "Here, zult Gij in deze tijd aan Israel het Koninkrijk weer oprichten?" (Hand.1:6). Het is moeilijk te ontkennen dat deze discipelen niets anders verwachtten dan de oprichting van de theocratie in groter glorie, met Christus als Koning. Maar was dit een teken van onwetendheid of gebrek aan geestelijk begrip? Dat geloven wij niet. Wij lezen juist over het gesprek van onze Here met Zijn dicipelen na Zijn opstanding: 'Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden" (Luk.24:45). En dan, met hun ogen geopend tot verstaan van de Schriften, bracht onze Here "veertig dagen" met hen door, "sprekende over de dingen die het Koninkrijk van God aangaan" (Hand.1:3). Hoe konden zij dan zo vleselijk of onwetend geweest zijn om deze vraag van Hand.1:6 te stellen? In feite zijn het de zogenaamde "vergeestelijkers", vleselijk bij het veranderen van het klare Woord van God, en onbekend met de grote waarheden, die zo'n volstrekt nutteloze koers bepalen. Als iemand het geheimenis aan Paulus geopenbaard, ziet en erkent, bestaat er geen behoefte om enige profetie te veranderen teneinde deze in overeenstemming te brengen met de huidige bedeling. De "vergeestelijking" van het profetische Woord is een ernstige fout om drie belangrijke redenen:

Page 122: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

122 – WWW.BIJBEL.NL

1. Het maakt ons afhankelijk van de genade van theologen. Als de Schriften niet menen wat zij klaarblijkelijk en vanzelfsprekend blijken te bedoe¬len, wat zullen zij dan anders bedoelen, en wie heeft de autoriteit om dat te beslissen? Dan is wellicht redding tenslotte niet door genade. Misschien is zij toch uit werken. Misschien bedoelen de Schriften toch iets anders - en wie heeft de autoriteit om ze voor ons uit te leggen? Als "vergeestelijking" van de Schriften geoorloofd is, zijn wij werkelijk aan de ongenade van de theologen overgeleverd, en toekomstige theologen mogen datgene wat de theologen van vandaag ons toestaan, morgen weer afnemen. Evenmin zal het goed zijn om tot de Schriften terug te gaan om te zien wat God zegt, want God meent niet altijd wat Hij zegt, en alleen ervaren theologen kunnen Zijn Woord correct voor ons uitleggen! Dit is de positie die de kerk van Rome inneemt, die zichzelf de uiteindelijke autoriteit aanmatigt in geestelijke zaken. Dit leidt inderdaad tot een vicieuze cirkel, want waar zou Rome haar autoriteit vandaan hebben?! 2. Zij tast Gods waarachtigheid God aan. Het is eigenlijk een dolksteek naar Zijn eer. Als niet meer wordt gesteund op de eerlijke, natuurlijke bedoeling van de beloften in het "Oude Testament", hoe kunnen we dan op enige belofte van God vertrouwen? Dan zou Hij, wanneer Hij zegt, dat "Christus stierf voor onze zonden", ook iets anders kunnen bedoelen. Dit is ondenkbaar voor God. Het is alleen correct dat degene aan wie beloofd wordt, een goed begrip heeft van de belofte, want iets toegezegd zijnde, zal hij het recht hebben om precies te mogen claimen wat hem beloofd is. Een klein kind, verward door een dubbelzinnige uitlegging van een Schriftgedeelte, wordt verondersteld de vraag te stellen: "Als God niet meende wat Hij zei, waarom zegt Hij dan niet wat Hij bedoelde?" 3. Zij is de moeder van de afvalligheid. Wanneer Luk.1:32,33 wordt "vergeestelijkt", stemt de Modernist of Liberaal er van harte mee in. Hij geeft toe dat de troon van David en het huis van Israel in deze passage dient te wor¬den gezien in "geestelijke" zin - en evenzo de direct daarop volgende paar verzen! Dan werd Christus niet werkelijk uit de maagd geboren. Dit is slechts een getekend beeld om ons de zuiverheid van Zijn persoon te tonen! En de Modernist ontkent de opstanding op dezelfde manier. Wat betreft Hand.2:30-32 wordt geredeneerd dat Christus blijkbaar niet werkelijk de troon van David zal bezetten en evenmin werkelijk uit de dood is opgestaan! De Schriften die dit zo zeggen dienen "geestelijk" te worden uitgelegd! En dan komt een "Jehova's Getuige", die er aanspraak op maakt ייn van de 144000 te zijn. Vraag hem van welke stam hij is, en hij zal verklaren, dat niet lijfelijke, maar "geestelijke" Isra כlieten worden bedoeld in de profetie van de 144000. Toch wordt ons duidelijk verteld dat er zullen zijn, 12000 van iedere stam, en de stammen met name genoemd! Rome gebruikt dezelfde redenering. Zij verzoekt het koninkrijk van Christus op aarde te vestigen - waarbij zij zelf dat koninkrijk is! Zij die toevlucht zoeken onder de "vergeestelijking" van de profetische Schriften omdat zij op geen andere manier de blijkbare onderbreking van hun vervulling in deze tegenwoordige tijd kunnen verklaren, zullen de oplossing van hun probleem vinden in de erkenning van het "Geheimenis". Wij herhalen: Erken het Geheimenis en de behoefte om de profetie te veranderen bestaat niet meer. In Rom.11 rekent de apostel Paulus, aan wie het Geheimenis werd geopenbaard, af met de leer dat God afgedaan heeft met Israel en al haar zegeningen overgegeven heeft aan de kerk, het Lichaam van Christus. HET GELOVIG OVERBLIJFSEL De grote waarheden in Rom.11 zijn essentieel tot het verkrijgen van een duidelijk begrip van Gods programma voor deze en de toekomende tijd. Hoofdstukken 9 en 10 verklaren waarom God tenslotte Israel opgaf (tijdelijk) en ophield om met haar als een volk te handelen. Dit is, zoals we gezien hebben, de oorzaak die sommigen tot de conclusie bracht dat God met Israel heeft afgedaan, en de kerk, het Lichaam van Christus, in haar plaats heeft opgericht. Paulus geeft antwoord op deze vergissing in Hoofdstuk 11 en laat zien dat "haar verwerping" niet volstrekt is, noch blijvend. Het latere gedeelte van Vers 1, samen met V.2-5 en V.15, tonen duidelijk de zin van V.1 aan. "Heeft God Zijn volk verstoten?" hetgeen betekent volkomen en blijvend? En het antwoord is, "Dat zij verre!". V.15 geeft aan dat God het volk Israel heeft verworpen, maar het argument van Paulus dat God een overblijfsel voor Zichzelf gereserveerd heeft (V.2-5) toont dat hij in V.1 bedoelt dat God niet heel Israel heeft verworpen.

Page 123: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

123 – WWW.BIJBEL.NL

Om dit te bewijzen verklaart hij, "Ik ben ook een Israeliet", d.i. God heeft mij niet verworpen! Zeer zeker was niemand beter geschikt dan Paulus om dit argument te gebruiken, want hij was niet alleen een volbloed zoon van Abraham, maar hij behoorde tot de kleine, maar nobele, stam van Benjamin. Het feit dat hij niet zegt "gij zijt zelf Isra כlieten" of "Er zijn onder u menige gelovige Isra כlieten" (klaarblijkelijk het beste bewijs dat God Israel niet in haar geheel had verworpen), is nog een bewijs dat de kerk te Rome was samengesteld uit overwegend gelovigen uit de heidenen, en niet uit Joodse bekeerlingen die voor de Messias gewonnen waren door enkelen die na Pink¬steren naar Rome teruggekeerd waren. Dit wordt verder bevestigd door zijn woorden in V.13, waar hij zegt, "Want ik spreek tot u, heidenen..." Er is een verleiding om de woorden "Zijn volk dat Hij tevoren gekend heeft" alleen te betrekken op het overblijfsel; zij waren niet verworpen. De erop volgende context echter wijst duidelijk aan, dat de apostel nog steeds het hele volk bedoelt, dat God inderdaad tevoren had gekend, en dat vanwege Zijn plannen met het volk, Hij niet allen verworpen had. Veel "Oud Testamentische" Geschriften bevestigen dit gezichtspunt, zoals: 1 Sam.12:22: "Want de Here zal Zijn volk niet verlaten, om Zijn groten Naam wil; dewijl het de Here beliefd heeft, ulieden Zich tot een volk te maken." Jer.31:37: "Zo zegt de Here: Indien de hemelen daarboven gemeten, en de fundamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israels verwerpen, om alles, wat zij gedaan hebben, spreekt de Here." Deze en andere "Oud Testamentische" passages bewijzen dat God bedoeld had om Israel nimmer geheel te verwerpen of voor altijd. Niettemin tonen andere passages aan, zoals 2 Kon.23:27, dat Hij er toen reeds aan toe was om het volk tijdelijk terzijde te stellen zoals: "En de Here zeide: Ik zal Juda ook van Mijn aangezicht wegdoen, gelijk als Ik Israel weggedaan heb; en Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkoren heb, en het huis, waarvan Ik gezegd heb: Mijn Naam zal daar wezen." Herinnert dit niet aan de bedroefde woorden van onze Here in Matt. 23:37¬-39: "Jeruzalem, Jeruzalem! gij die de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen willen bijeen-vergaderen, zoals een hen haar kuikens bijeenvergadert onder haar vleugels; en gij hebt niet gewild. "Zie, uw huis wordt u woest gelaten. "Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij, Die komt in de Naam des Heren! Dit alles bevestigt Paulus' redenering in Rom.11:1-5. De woorden "verworpen" in V.12 (Gr.apotheo) betekenen, van zich wegduwen, wegdoen door middel van afwijzing, en wij zouden juist deze hun volle kracht eerder dienen te laten behouden dan ze te verminderen met termen zoals "terzijde gesteld". Dezelfde term in V.15 is een lichtelijk verschillend Grieks woord (apobole), maar is zo zeer synoniem, dat het net zo onvruchtbaar is om het te gebruiken teneinde de feiten van Gods handelen met Israel te willen verzachten. Het punt in deze passage is, dat God niet alle Isra כlieten heeft verwor¬pen. Eens dacht Elia dat Hij dat gedaan had! De verering van Baal was praktisch Isra כl staatsreligie geworden. Onder Achab en Izebel boog de menigte voor deze heidense god. Elia had moedig deze slechte, afgodische religie uitgedaagd, en had "glorieus getriomfeerd", maar bijna onmiddellijk daarna moest hij vluchten voor zijn leven voor de boze Izebel, en toen God hem vond, volkomen ontdaan, zei hij, als het ware, "Here, waar was U? Ik heb zeer naar U uitgezien, maar welk een bemoediging hebt Gij mij gegeven?" "...zij hebben Uw profeten gedood en Uw altaren omgeworpen; en ik ben alleen overgebleven en zij zoeken mijn leven" (V.3; cf.1 Kon.19:10,14). Gods antwoord aan Zijn ontdane profeet is hartverwarmend en majes¬teitelijk: "Ik heb Mijzelf nog zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baal niet gebogen hebben" (V.6). Zoveel mannen moedig genoeg om te weigeren te knielen voor Baal? En onder zo'n druk?! Ja, door de genade van God! Het is treurig dat in het moderne evangelisme van vandaag zoveel toegeeflijkheid voor komt. Weinigen, als ze er al zijn, van de Neo-evangelischen hebben uitgezien en de genade ontdekt om "Nee" te zeggen tegen de druk van een afglijdend Chris¬telijk leiderschap. Eerder hebben zij zelf de kerk tot zo'n laag geestelijk peil gebracht. Let echter wel: God zei niet, "Gelukkig dat er ongeveer 7000 oprecht zijn gebleven." Hoe konden zij oprecht blijven

Page 124: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

124 – WWW.BIJBEL.NL

dan alleen door genade? Eerder zei Hij, "Ik heb voor Mijzelf zevenduizend mannen gereserveerd". Zo laat het verslag in de Schrift niet alleen de heldhaftigheid van dit gelovig overblijfsel zien, maar Gods bedoeling om hen voor Zichzelf te reserveren. Alle roem moet voor Hem zijn, zonder Wie het overblijfsel net zo laf en slecht geweest zou zijn als de rest. In de dagen van Paulus moesten vele Joden die in Christus geloofden als hun Redder, en oprecht voor Hem stonden, veel lijden verduren van hun stamgenoten. Dit konden zij alleen maar doen door Gods genade, net zoals zij gered waren door Gods genade. Niettemin moeten wij "genade tot hulp" (Hebr.4:16) niet verwarren met reddende genade. Daarom vervolgt de apostel "Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel naar de verkiezing van de genade. "En indien het door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer; en indien het uit werken is, dan is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer" (V.5,6). Genade is geen genade als het vermengd is met werken. De twee principes zijn wederkerig uitgesloten (Rom.4:4,5). Zo is er bij redding geen "eigen deel" te doen; het is de gave van Gods liefde die wordt ontvangen in eenvoudig geloof (Rom.6:23; Eph.2:8,9). Heeft een lezer misschien besloten om gered te worden door eigen inspanning? Dan zal die lezer door al het lijden moeten gaan wat Christus heeft doorgemaakt om de straf te betalen voor zijn zonden – en dat zal een eeuwigheid duren in "de poel des vuurs" Paulus zelf was een deel van het overblijfsel overeenkomstig de verkie¬zing van genade. Hij verdiende het meest om verworpen te worden samen met zijn opstandige volksgenoten, maar hij werd gered door Gods genade (1 Tim. 1:13-16). Dit zou voor ons, heidenen in het vlees, veel betekenen, want wij verdienen zeker niet om te worden geteld onder het volk van God. ONGELOVIG ISRAEL GERECHTIG VERBLIND "Wat dan? Wat Israel zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard gewor¬den, "[Zoals geschreven is: God heeft hun gegeven een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen], tot op de huidige dag. "En David zegt: Laat hun tafel worden tot een strik en tot een val en tot een aanstoot en tot een vergelding voor hen. "Laat hun ogen verduisterd worden om niet te zien en laat hun rug voor altijd krom zijn." - Rom.11:7-10 "Wat dan? Of, "Waar leidt dit alles heen?" Het antwoord is: "Israel heeft niet verkregen waarnaar zij zoekt, maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden" (V.7). Wat was het waarnaar Israel zocht maar niet verkreeg? Gerechtigheid. Zij verkregen het niet "omdat zij hun eigen gerechtigheid trachtten op te richten", zij weigerden om "zich aan de rechtvaardigheid Gods te onderwer¬pen" (Rom.10:3). Zij "zochten de wet van de rechtvaardigheid", maar faalden om rechtvaardigheid te bekomen. "Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet, want ZIJ HEBBEN ZICH GESTOTEN AAN DE STEEN DES AANSTOOTS" (Rom.9:31,32). Zij wilden niet Gods gerechtigheid aannemen, toegerekend door genade, en zoals we zojuist gezien hebben, als het door genade is, is het niet door werken, en als het door werken is, dan is het niet door genade (V.6). Opmerkelijk is dat V.7 niet zegt dat "de rest blind was", maar dat zij "verblind werden" [i]. Als zij blind geweest waren, was er een zeker excuus voor hun gedrag geweest, maar zij waren niet blind. Zij wisten dat zij hadden gefaald, dag aan dag, jaar na jaar, om Gods Wet te houden, maar onwillig om "op te geven" en God aan te roepen om barmhartigheid, gingen zij door met "hun eigen gerechtigheid op te richten". God gaf hen uiteindelijk op en liet toe dat een gerechtigde blindheid over hen kwam. Om de betekenis van het woord "blindheid" (Gr.,poroo) in V.7 te begrijpen, dienen de laatste woorden van V.7 aansluitend te worden gelezen met V.8: "...en de rest is verblind geworden (K.J.V.) [Zoals geschreven is: God heeft hun gegeven een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen...]" ] Hier hebben we nog twee van Paulus' beeldspraken. In Rom.10:8-10 was het de mond en het hart; hier is het het oog en en de oren. En betekenisvol, waar "slaap" overmant, zijn niet alleen de ogen, maar ook de oren betrokken. Wanneer iemand in slaap valt, wordt hij blind, en ook doof voor de dingen om hem heen. Zo gaf God Israel op aan

Page 125: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

125 – WWW.BIJBEL.NL

haar eigenblindheid en gaf haar "de geest van diepe slaap...tot op de huidige dag" (V.8). In V.9,10 haalt de apostel Paulus David aan in Ps.69, om een nog grotere nadruk te leggen op de dwaasheid van eigengerechtigheid en toont hoe God, oordelend, de zegeningen van Israel omkeerde in vloeken vanwege deze houding. In Davids dagen zaten de meeste mensen eenvoudig op de grond om te eten, meestal in het rond, met het voedsel voor zich en bij hen. Vanwege het warme klimaat in Palestina aten zij dikwijls buiten, op lakens en kleden. Dit was een welkome gelegenheid voor een vijand om het te overvallen, gezeten op de grond en omringd door borden, eten, etc. In zo'n geval werd hun "tafel" tot een "strik" en een "aanstoot", want onder zulke omstandigheden zou het moeilijk zijn om vlug op te staan. Zij zouden struikelen over de borden, het voedsel, de bedienden en andere obstakels. Toegepast op Israel in de dagen van Paulus en op het religieuze maar ongeredde volk in onze dagen, zou gezegd kunnen worden, "Laten hun speciale privileges hun tot een strik worden. Laat hun bezit van Gods Woord en hun vorm van aanbidding voor hen, niet een zegen, maar een vloek worden; een "vergelding" voor hun zelfgerechte houding en gedrag". De apostel vervolgt: _________ 8*\ Wij kunnen niet de definitie van het Griekse poroo en porosis als "ver¬harden" en "hardheid" accepteren dan alleen in de zin van verdoving of hard¬heid van zinnen. In het algemeen wordt dit woord verbonden met een gebrek aan geestelijk begrip, en dit is uiteraard verbonden met blindheid. Bovendien definieert de apostel zelf het in het volgende V.8, met een "geest van diepe slaap". Laat hun ogen verduisterd worden om niet te zien en laat hun rug voor altijd krom zijn" (V.10). Hoe tekenend! Zij wilden hun zondige toestand niet erkennen; zij stonden erop zaligheid te verkrijgen door eigen inspanning. Daarom zegt God, "Laat hun ogen verduisterd worden", zodat zij hun toestand niet zullen erkennen, en "krom hun rug voor altijd" met een last die zij onmogelijk kunnen dragen, d.i. zij werden gerechtelijk verblind, en moeten de waardeloosheid van hun eigengerechtigheid dragen. ISRAELS VAL EN HERSTEL "Ik zeg dan: Zijn zij gestruikeld opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val is de zaligheid voor de heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken."En indien hun val de rijkdom is van de wereld, en hun vermindering de rijkdom van de heidenen, hoeveel te meer hun volheid! "Want ik spreek tot u, heidenen, voor zover ik de apostel der heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk; "of ik zo mogelijk mijn vlees tot jaloersheid verwekken, en enigen uit hen behouden mocht. "Want indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal de aanneming zijn anders dan leven uit de doden? "En indien de eerstelingen heilig zijn, dan is ook het deeg heilig; en indien de wortel heilig is, dan zijn ook de takken heilig." Rom.11:11-16 Er dient te worden opgemerkt dat bovenstaande passage niet voornamelijk over de zegen van de heidenen handelt door de val van Israel, hoe belangrijk dit feit ook is. Eerder handelt het in beginsel over het feit dat God nog steeds Israel op Zijn hart heeft en in Zijn plannen opgenomen; dat Hij haar zal herstellen van haar huidige gevallen positie en tot grote glorie zal brengen. Zie de scherpte van zijn betoog als hij doorgaat met zijn redenering dat God het geliefde volk niet voor eeuwig heeft verworpen: 1. "Zijn zij gestruikeld opdat zij vallen zouden [ii] [d.i. zonder herstel] (V.1). a. "Dat zij verre; maar door hun val is de zaligheid voor de heidenen¬ geworden om hen tot jaloersheid te verwekken" (V.11). b. "En indien hun val de rijkdom is van de wereld, en hun ver¬ mindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!" (V.12). 2. "Want ik spreek tot u, heidenen, voor zover ik de apostel der heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk" (V.13). a. "of ik zo mogelijk mijn vlees tot jaloersheid verwekken, en enigen uit hen behouden mocht" (V.14). b. "Want indien hun verwerping de verzoening is van de wereld, wat zal de aanneming zijn anders dan leven uit de doden?" (V.15). En hier voegt hij aan toe: "En indien de eerstelingen heilig zijn, dan is ook het deeg heilig; en indien de wortel heilig is, dan zijn ook de takken heilig" (V.18). Wij nemen aan dat hier de "eerstelingen" diegenen zijn die op Pinksteren de redding van de volkeren vooraf schaduwden, "het deeg". Evenzo is het met de "takken", hoewel in het licht van de erop volgende contekst de "wortel" in dit geval helemaal tot Abraham zou kunnen teruggaan. Hier is een korte maar belangrijke uitwijding noodzakelijk. Omdat het waar is dat er ייn reden was waarom Paulus zijn bediening als apostel der heidenen bevestigt, dit was om zijn stamgenoten uit te dagen tot jaloersheid (dat zij zouden

Page 126: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

126 – WWW.BIJBEL.NL

benijden wat hij had). Staan blijft dat hij schreef door goddelijke inspiratie: "Want ik spreek tot u, heidenen, voor zover ik de apostel der heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk" (V.13). Het is van doorslaggevende betekenis om dit vast in gedachten te houden. Wij leven in dagen waarin het unieke karakter van Paulus' apos¬telschap gering wordt geacht, zo niet ontkend. Hij wordt beschouwd als niet meer dan " ייn van de apostelen". Sommigen denken zelfs dat de elven een vergissing begingen door Matthias te kiezen om de plaats van Judas te vervul¬len - dat Gods bedoeling was dat Paulus de twaalfde apostel zou worden. _________ 9*\ Het Grieks voor "val" hier, is niet hetzelfde als dat wat staat in de vol¬gende twee zinnen. Hier is het woord ptaio, vallen zonder mogelijkheid van herstel. Het staat voor dreigen en duidt op een aanstaande val. Maar in de volgende twee gevallen staat er paraptoma, omvallen, of uitvallen, zoals een soldaat uit het gelid valt, Beide woorden echter worden gebruikt in een morele of gees¬telijke zin. Inderdaad worden zij soms beiden weergegeven als "beledig¬ing" in de K.J.V. We hebben echter reeds aangetoond in veel Searchlight artikelen, zowel als in onze boeken, "Dingen die daarvan verschillen", "Mozes en Paulus", "Onze Grote Opdracht", en "Handelingen, beschouwd in het licht van de bedeling van Gods genade", dat het apostelschap van Paulus volledig gescheiden en verschillend was van dat van de twaalven, en dat hij inderdaad niet gekwalificeerd was voor een plaats onder hen. Zij die de het onderscheid van Paulus' apostelschap en bediening niet onderkennen of ontkennen, of nalaten om dit de nodige aandacht te schenken, geringschatten wat God heeft verheerlijkt. Zeer zeker is het ondermijnen van de plaats van Paulus als de door God aangewezen apostel der genade eveneens de ondermijning van de "bedeling van Gods genade" zelf, want Paulus was het levend bewijs van de genade die hij verkondigde. Vandaar zijn strijden ter verdediging van zijn apostelschap. Echter dient te worden opgemerkt dat terwijl hij inder¬daad zijn bediening heerlijk maakte, hij nooit zichzelf omhoog stak. Nu terug naar Israels val en herstel. HUN VERMINDERING De tegenwoordige "vermindering" van Israel, genoemd in V.12, heeft ongetwijfeld te doen met zowel haar nationaal, als geestelijk verlies. Tegenwoordig Israel is niet het "hoofd" temidden van de grote volken van de wereld (Deut.28:13); eerder is zij de "staart" (28:44). En in plaats van geestelijk licht uit te stralen naar de volken, is zijzelf verblind, zoals we hebben gezien. Wij geloven echter, dat de "vermindering" van Israel slaat op hun numerieke vermindering. Dit was, overeenkomstig Ex.34, Lev.26, Deut.28, en andere Oud Testamentische passages, een van de belangrijkste blijken van Gods ongenoegen met Israel, wanneer zij Hem veronachtzaamde. Deze pas¬sages waarschuwen Israel in detail dat God, Die heeft beloofd hen te vermenig¬vuldigen en hun grenzen te vergroten, als zij Hem zouden verlaten, hen voor een tijd zou afsnijden, door pestilentie, honger en zwaard, tot zij zouden worden "klein in getal" en hun grenzen op tragische wijze verkleind zouden zijn. Hoe opvallend is dit in het bestaan van het uitverkoren volk vervuld sinds zij zich in opstand tegen God en Christus bij de heidenen gevoegd hebben (Ps.2:1-3; cf. Hand.4:25-27)! De totale bevolking van de Joden, ofwel Israelieten is vandaag ongeveer 14.353.790. Klinkt dit als een groot aantal? Vergelijk het dan met de bevol¬king van andere religieuze groepen: Christenen....................................954.766.700 Moslims.......................................538.213.900 Hindoes........................................524.273.500 Boedhisten..................................249.877.300 Confucianen................................186.104.300 Israelieten....................................14.353.790 Israel is dus numeriek verminderd wanneer we haar vergelijken met de andere grote religies van de wereld. Er zijn meer dan 66 maal zoveel "Christenen" in de wereld, meer dan 37 maal zoveel Moslims, en zelfs meer dan 13 maal zoveel Confucianen. Toch was het aan het volk van Israel dat God beloofde dat zij zou worden vermenigvuldigd "als de sterren aan de hemel en als het zand van de zee".

Page 127: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

127 – WWW.BIJBEL.NL

Of vergelijk eens nationaal de bevolking, naar raming, van: China...........................................64.000.000 India............................................625.000.000 USSR..........................................258.000.000 Japan...........................................113.000.000 Duitsland.....................................61.000.000 Itali 56.000.000כ.......................................... Frankrijk...................................53.000.000 Egypte.......................................38.000.000 Israel...........................................3.700.000 Uit het vorenstaande kan duidelijk worden gezien dat zelfs de bevolking van landen als Japan, Duitsland, Itali כ en Frankrijk, vele malen meer is dan Israel. Zelfs Egypte heeft een tienmaal hogere bevolking, en vergeleken met China en India is zij inderdaad minimaal. Zoals wij hebben gezegd, beloofde God het zaad van Israel te vermenig¬vuldigen "als de sterren aan de hemel en als het zand aan de zee". Inderdaad was hun aantal, 3500 jaren geleden, nadat Israel in slavernij geweest was gedurende 400 jaren (Hand.7:6) en velen waren omgekomen aan hun ontberin¬gen of ter dood gebracht (Ex.1:22), zelfs toen, gedurende 430 jaren in Egypte, hun aantal was toegenomen van 70 zielen tot naar schatting twee tot drie miljoen [iii] (Zie Ex.12:40,41; Deut.10:22). Toch nu, na drie en een half mil¬lennia is hun aantal minder dan 15.000.000 zielen, waardoor andere volken en religies hen grotelijks overtreffen. Geef hiervan de schuld aan Hitler en alle vervolgers van Israel, al de eeuwen door - en dat is ook zo - maar toch blijft het feit dat God het toeliet, en dat telkens weer Israels eigen Geschriften ons de reden ervan vertellen. In aanvulling op de vele beloften van Israels vermenigvuldiging hebben we in de boven-genoemde hoofdstukken drie passages die hier dienen te worden aan¬gehaald met betrekking op Israels voorspoed in tegenstelling tot haar "ver-mindering": Ex.34:24: "Wanneer Ik de volken voor uw aangezicht uit de bezitting zal verdrijven, en uw landpalen verwijden, dan zal niemand uw land begeren." De vermenigvuldiging en vergroting van Israel zou haar deel zijn als zij God geloofde en gehoorzaamde. Door ongeloof en ongehoorzaamheid echter zou het volgende haar lot zijn - en is dit geworden: Deut.28:62: "En gij zult met weinige mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als de sterren des hemels in menigte; omdat gij aan de stem des Heren uws Gods niet gehoorzaam geweest zijt." Lev.26:17: "Daartoe zal Ik Mijn aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht van uw vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben en gij zult vlieden als u niemand vervolgt." Hoe dikwijls zijn in de voorbije eeuwen deze laatste twee passages vervuld geworden! Zelfs vandaag heeft nog maar een kleine minderheid der Israelieten slechts een bedreigd houvast op een klein deel van het eens aan haar beloofde land. Als slechts zij van het eensuitverkoren volk konden zien dat dit de vervulling is van Gods waarschuwingen die zo dikwijls in hun eigen Schriften herhaald zijn - en indien zij de woorden van de apostel Paulus, de Hebree כr uit de Hebree כn, die hen zo oprecht liefhad, ter harte zouden nemen, en redding zouden ontvangen door genade door geloof in Christus! Als we spreken van een klein getal, is inderdaad het "overblijfsel naar de verkiezing der genade", net als in de dagen van Jesaja, "een weinig overblijfsel" (Jes.1:9), zo klein dat in de duizenden spreekbeurten in "heiden"kerken die de auteur de jaren door vervuld heeft, heel weinig gelovende Joden met ons samenkwamen. Zo gering was hun aantal, dat waar slechts twee of drie tegenwoordig waren, de predikant van de kerk geneigd was voorover te leunen en te fluisteren, "We hebben enige Joodse gelovigen in deze gemeente". Halen wij al deze statistieken en feiten aan om Israel te kleineren? In geen geval! want de auteur had reeds jaren een speciale liefde in zijn hart voor de Joden, en ziet met groot verlangen uit naar de dag wanneer God haar opnieuw tot grote heerlijkheid zal opwekken, en Zijn oorspronkelijke beloften voor haar vervuld zullen zijn, als "de heidenen [volkeren] tot [haar] licht zullen gaan, en koningen tot de glans, die [haar] is opgegaan" (Jes.60:3). Geen wonder dat de apostel Paulus de tegenwoordige stand van zaken noemt: "dit geheimenis onder de heidenen" (Col.1:27), want het is zeker niet de vervulling van de profetie over hen! (Zie Rom.11:25; cf. 15:8,9). De Oud Testamentische profetie zegt niets over de redding van de heidenen door Isra כl val. Dit is de gave van Gods genade, en wij, heidenen naar het vlees, dienen elke keer nederig dankbaar te zijn als we samenkomen met gelovigen uit de heidenen om Isra כl God en haar Messias, nu het hoofd van "de Gemeente die Zijn Lichaam is", te aanbidden. We hebben niet genoeg ruimte beschikbaar om hier de grootse inhoud van de Oud Testamentische profetie te bespreken aangaande Israels herstel, maar dit is wel het grote punt in Paulus' redenering in Rom.9:1 en speciaal in

Page 128: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

128 – WWW.BIJBEL.NL

hoofdstuk 11. God heeft Israel niet verworpen, niet gedeeltelijk en niet voor altijd, maar slechts "gedeeltelijk" en "totdat" (Rom.11:25), d.i. haar gerech¬telijke verblinding is slechts gedeeltelijk en tijdelijk. Zij zal in heerlijkheid hersteld worden, veel groter dan zij ooit in het verleden heeft gekend. En dit zal eveneens de volkeren betreffen, want "indien hun val nu is de rijkdom van de wereld", _________ 10*\is geschat vanuit het feit dat kort na hun bevrijding uit Egypte het totaal aantal mannen "van twintig jaren en ouder", die "in staat waren in de oorlog te gaan" 603.550 was (Num.1:45,46). denk dan eens aan de rijkdommen die tot de volkeren zullen stromen door Israels redding en opstanding! De Oud Testamentische profetie is vol met beschrijvingen van deze wonderbare tijd van zegening onder de regering van de Messias [iv]. Beschouwen we slechts enkele van Paulus' verklaringen in¬ Rom 11: V.2: "God heeft Zijn volk niet verstoten [d.i. niet blijvend of geheel] dat Hij tevoren gekend heeft. V.5: "...een overblijfsel naar de verkiezing der genade." V.7: "Wat Israel zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uit¬verkorenen hebben het verkregen..." V.12:"En indien hun val de rijkdom is van de wereld, en hun ver¬mindering de rijkdom van de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!" V.15:"Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming zijn anders dan leven uit de doden?" V.26:"En zo zal heel Israel gered worden, zoals geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden van Jakob afwenden." Wij hebben ons dikwijls afgevraagd wat onze "vergeestelijkende" broeders doen met passages zoals Rom.11:7,12,15 - en hebben nooit een duidelijk antwoord gelezen op de verklaringen van de apostel in deze verzen. Zeer zeker moet de "uitverkiezing" in V.7 slaan op de verkiezing uit Israel. Voor wat betreft V.12, hoe kan "hun volheid" iets anders zijn dan de "volheid" van hetzelfde volk dat was "gevallen" en was "verminderd"? En moet het tweede "hun" in V.15 niet op hetzelfde volk slaan als het eerste "hun"? Toegegeven dat het tweede "hun" niet in het Grieks wordt gevonden - is daar ook niet nodig - maar zeker wel in het Engels [en Neder¬lands, vert.] als noodzakelijke stijlfiguur. Ontegenzeggelijk leert dit vers dat aangezien Israels "verwerping", "de verzoening van de wereld" [v] met zich bracht, de "aanneming van hen", zal zijn "leven uit de dood". ________ 11*\De auteur heeft over dit onderwerp meer geschreven in zijn Things that differ, Pp 49-53. (vert. Dingen die daarvan verschillen). Hoe kan het tweede "hun" dan, waar ook, "ver-geestelijkt" slaan op een andere verbinding? DE ZEGENING VAN DE HEIDENEN VANDAAG Omdat het hoofddoel van de apostel in hoofdstuk 11 is te bewijzen dat God niet "afgedaan heeft met Israel", zoals de "vergeestelijkers" leren, is het verhelderend te kijken wat hij zegt met betrekking tot de zegening van de heidenen tijdens deze tegenwoordige "bedeling van Gods genade". Laten we dit bezien in het licht van haar achtergrond. In overeenstemming met verbond en profetie zouden de heidenen -en zijn dit nog steeds - gezegend zijn door de verheffing van Israel. Zie slechts op de twee volgende Schriftpassages: "...Ik zal u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand, dat aan de oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. "EN IN UW ZAAD ZULLEN GEZEGEND WORDEN ALLE VOLKEN DER AARDE..." (Gen.22:17,18). "Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. "Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken; DOCH OVER U ZAL DE HERE OPGAAN, EN ZIJN HEERLIJKHEID ZAL OVER U GEZIEN WORDEN. "EN DE HEIDENEN ZULLEN TOT UW LICHT GAAN, EN KONINGEN TOT DE GLANS, DIE U IS OPGEGAAN." (Jes.60:1-3). Dit zal in de toekomst plaats vinden, maar vandaag gebeurt het zeker niet. Vandaag is de situatie inderdaad geheel anders. Al zal aan Israel, naar de profetie, suprematie over de volken worden gegeven (Jes.60:10-12; 61:6), is dit vandaag niet zo.* _________

Page 129: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

129 – WWW.BIJBEL.NL

12*\Let wel: "de verzoening der wereld", niet alleen de verzoening van de heidenen (Cf.Rom.11:32). In 2 Cor. 5:19 lezen we dat (op Golgotha) "God in Christus, de wereld met Zichzelf verzoenende was", maar historisch gezien kon Hij hen niet met Zichzelf verzoenen, totdat Israel, zowel als de heidenen, "verworpen" waren (Rom.11:12), want aan verzoening gaat vervreemding vooraf. Vandaar dat het door het kruis was dat God alzo de wereld met Zich verzoende, maar historisch, als Israel was "verworpen". Deze verzoening is natuurlijk Gods deel in de verzoening van God en mens met elkaar, want Hij zendt ons uit naar Zijn vijanden, met de bediening van verzoening, hen smekend in Zijn naam, "Laat u verzoenen". Israel is als volk buiten Gods gunst gesteld, zoals de heidenen dat eeuwen tevoren werden, maar aan beiden, Joden en heidenen, wordt nu persoonlijk verzoening aangeboden uit genade door het vergoten bloed van Christus (2 Cor.5:14-21; cf.Rom.11: 32,33). Volgens verbond en profetie zullen de heidenen worden gezegend door middel van Israel (Gen.22:17,18; Zach.8:13), maar vandaag worden zij gezegend door Israels afwijzing (Hand.13:44-46; Rom.11:28-32). Volgens profetie zullen de heidenen worden gezegend door Israels verheffing (Jes.60:1-3; Zach.8:22,23). Maar vandaag worden de heidenen gezegend door hun val: "door hun val is de zaligheid [redding] voor de heidenen geworden" (Rom.11:11; cf.V.12,15). Zo is de zaligheid [redding] der heidenen - en Joden - vandaag niet gebaseerd op enig verbond, maar alleen op Gods genade, niet op de vervulling van enige profetie, maar op Zijn eeuwig doel, "het geheime¬nis ...ver¬borgen sinds het begin van de wereld", maar op de bestemde tijd bekend gemaakt door de apostel Paulus (Rom.11:25; Eph.3:1-4). DE OLIJFBOOM, DE WORTELS, EN DE TAKKEN "En zo enige van de takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in hun plaats zijt inge כnt, en aan de wortel en de vet¬tigheid van de olijfboom mede deelachtig zijt geworden, "beroem u dan niet tegen de takken; en indien gij u beroemt, gij draagt de wortel niet, maar de wortel u. "Gij zult dan zeggen: De takken zijn afgebroken, opdat ik zou ge כnt worden. "Het is terecht. Zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees. "Want heeft God de natuurlijke takken niet gespaard, zie toe, dat Hij ook mogelijk u niet spare. "Zie dan de goedertierenheid en de strengheid Gods; de strengheid wel over degenen die gevallen zijn, maar de goedertierenheid over u, indien gij in de goedertierenheid blijft; anderszins zult ook gij afgehouwen worden. "Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen inge כent worden; want God is machtig ze weder in te enten. "Want indien gij afgehouwen zijt uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen nature in de goede olijfboom inge כnt, hoeveel te meer zullen deze, die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom ge כnt worden!" - Rom.11:17-24 Met het gebruik van de bekende figuur van de olijfboom stelt de apostel verder zijn argument dat God Israel niet verstoten heeft, niet geheel of ten laatste - en hij waarschuwt gelovige heidenen niet hoogmoedig te zijn, omdat God, voor een bepaalde tijdsduur, ongelovig Israel bij hen heeft geplaatst. Om precies vast te stellen wie bedoeld wordt met de olijfboom, haar wortel, haar natuurlijke takken en de inge כnte takken, zal het goed zijn ons te herinneren dat in Rom.9-11 de apostel vanuit de positie van bedeling spreekt, niet vanuit de leer van rechtvaardiging door geloof. In het algemeen wordt verstaan dat met de oorspronkelijke olijfboom Israel bedoeld wordt; met de afgebroken takken ongelovig Israel, waarvan de meerderheid "verworpen" werd; de overgebleven takken, het gelovig overblijf¬sel. Dit stemt overeen met het eerste gedeelte van het hoofdstuk: "Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel naar de verkiezing van de genade" (V.5). "Wat dan? Wat Israel zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard gewor¬den" (V.7). Maar wie zijn de takken van "de wilde olijfboom" die "tegennatuurlijk" inge כnt zijn in "de goede olijfboom"? Dit zijn zeker niet de heidenvolken want (1) van hen wordt gezegd dat zij gelovigen zijn. (2) De volkeren zullen niet worden "afgebroken", maar gezegend wanneer gelovig Israel gered is en opnieuw inge כnt, en (3) de heidenvolken vandaag leven zeer zeker niet van "de wortel en de vettigheid van de olijfboom". Zouden de inge כnte takken dan de Gemeente, het Lichaam van Christus, vertegenwoordeigen, zoals sommigen leren? Weer nee, want (1) het Lichaam bevat het gelovig overblijfsel die waren overgebleven in de olijfboom. (2) De Joodse gelovigen in de Gemeente, het Lichaam van Christus, kwamen niet van de "wilde olijfboom", en (3) het zijn de heidengelovigen, niet de Gemeente als zodanig , die gewaarschuwd worden dat zij "afgebroken" worden, zo dat die Joden, die "niet in ongeloof blijven" weer zullen kunnen worden inge כnt. Bij het bezien van het beeld van de olijfboom, zouden we onze lezers eraan willen herinneren dat aangezien de Gemeente van vandaag een "samen¬gesteld lichaam" is van Joodse en heidense gelovigen, waarbij de een net zo welkom is als de ander, het een eenvoudig feit is dat de Joodse gelovigen een zeer kleine minderheid van het geheel vormen, zoals we gezien hebben. Praktisch gesproken noemt Paulus Gods werk vandaag "dit geheimenis onder de heidenen" (Rom.11:25). Dit is niet vreemd wanneer we de kleine minderheid beschouwen van heidense proselieten

Page 130: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

130 – WWW.BIJBEL.NL

onder de Joden toen Israel Gods volk was. Wij zijn het eens met Dr. Arthur C.Constance dat de olijfboom symbolisch verbonden is met de geestelijke geschiedenis van Israel. Met de wortel wordt ongetwijfeld Abraham uitgebeeld, en met "de vettigheid", de zegeningen die over hem kwamen door geloof. Omdat echter het volk dat uit hem sproot, niet doorging in geloof, werd de grote meerderheid van de takken "afgebroken". Intussen werden heiden-gelovigen, "takken" van een "wilde olijfboom", inge כnt tussen de gelovige takken die waren overgebleven in de goede olijfboom. Dit komt prachtig overeen met wat de apostel zelf zegt over gelovige heidenen in het Lichaam van Christus: "En hij [Abraham] heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel van de rechtvaardigheid van het geloof, dat hem in de onbesneden staat was toegerekend; opdat hij vader zou zijn van allen die in de onbe¬sneden staat geloven, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend zou worden" (Rom.4:11). "En indien gij van Christus zijt, dan zijt gij Abrahams zaad, en naar de belofte erfgenamen" (Gal.3:29). Heidenen, Abrahams zaad?! Natuurlijk, als zij in Christus zijn. Was Hij niet uit Abrahams zaad? Nogmaals moeten wij echter onze lezers eraan herinneren, dat de apostel, wanneer hij dit beeld van de olijfboom gebruikt, met zijn "afgebroken" en "inge כnte" takken, spreekt vanuit de positie van bedeling, niet vanuit de leer van rechtvaardiging door geloof, anders zou dit zeker leren dat gelo¬vigen weer verloren kunnen gaan, daarmee juist de leer die hij zo nadrukkelijk in Hoofdstuk 8 verkondigt, verwerpend: de eeuwige zekerheid van de gelovige in Christus. Maar de beeldspraak van de olijfboom in Rom.11 is volledig in harmonie met de onderrichtende hoofdstukken in de Romeinenbrief als we het aspect der bedeling van hoofdstuk 11 zien. Als de apostel zich hier aan de leerstellingen zou houden, zouden de afgebroken takken zeker niet worden inge כnt, want de werkelijke takken die afgebroken waren zouden, daar zij op Pinksteren de Heilige Geest weerstaan hadden, niet te vergeven geweest zijn in die tijd, "noch in de toekomende e¬euwen". Zij zouden een onvergeef-lijke zonde gepleegd hebben (Matt.12:31, 32; cf. Hand.7:51). Zo zullen dus diegenen die "afgebroken" waren niet "opnieuw inge כnt" worden. Zij leefden en stierven zonder Christus. Maar Paulus doelt hier niet op persoonlijke redding, en zegt dan ook dat indien "zij" d.i. het volk, "niet in het ongeloof blijven", zij weer inge כnt zullen worden (Rom.11:23). Op dezelfde wijze zullen de gelovigen uit de heidenen die inge כnt waren, in die positie slechts "blijven", alleen door geloof, en indien zij niet blijven "in Zijn goedertierenheid", zullen zij eveneens worden "afgehouwen" (V.22). De passage leert duidelijk dat de "inge כnte" takken weer afgehouwen zullen worden, en de "afgehouwen" takken in "hun eigen olijfboom" ge כnt worden. Gezien in de bedeling gaat deze passage in geen geval in tegen de leer van eeuwige zekerheid. Dit opent een uitzicht wat te weinig is overwogen, n.l. op de Opname van de Gemeente. Deze "gezegende hoop" maakt blij, en zal het hart van iedere ingeleide en ernstig gelovige verheugen. Er zijn echter twee aspecten aan de Opname die op ons een ontnuchterend effect zullen hebben. Ten eerste, is het duidelijk dat er bij de Opname heidense takken [vi] zullen worden afgehouwen, zodat Israel opnieuw kan worden inge כnt. _________ 13*\ Joodse gelovigen in het Lichaam van Christus zullen uiteraard ook worden opgenomen bij de Opname, want zoals we boven gezegd hebben: "Het Lichaam bevat het gelovig overblijfsel dat overgebleven is in de olijfboom". Zoals we echter gezien hebben, is het Lichaam overwegend samengesteld uit heidenen in het vlees en wordt daardoor praktisch gezien als een Heidengemeente (Hand. 2¬8:28; Col.1:27; Rom.11:25). Te weten, wanneer de heidense takken ophouden om te "blijven in Zijn goeder¬tieren¬heid", en nalaten hun van God gegeven functie te vervullen, zullen zij worden "af¬gehou¬wen" en uit deze wereld worden weggenomen. Gelovigen die bekennen de Here Jezus lief te hebben, dienen ernstig het feit te onderkennen dat onze opname naar de hemel een eind zal betekenen aan onze mogelijkheid om onze medemens met het evangelie van Gods genade te bereiken. Ten tweede zal het zijn, dat "op die dag" alle leden van het Lichaam, dood dan wel levend, zullen worden opgenomen voor een ontmoeting met de Here in de lucht, om "beloning te ontvangen" of "verlies te lijden" vanwege hun gedrag

Page 131: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

131 – WWW.BIJBEL.NL

en hun dienst voor Christus (1 Cor.3:9-15; 2 Cor.5:10; cf.1 Thess.4:¬17; 1 Cor.4:5; 2 Tim.4:8). Dit zijn belangrijke feiten om in ogenschouw te nemen, omdat God, in Zijn genade ons hier doet zijn om voor de Here Jezus Christus te werken en te getuigen. WEES NIET HOOGMOEDIG "Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is (opdat gij niet wijs zijt bij uzelf), dat de verharding voor een deel over Israel gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. "En zo zal heel Israel zalig worden, zoals geschreven is: De Ver-losser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. "En dit is voor hen een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen. - Rom.11:25-27 Om Gods plan voor de tijden, en voor de tijd waarin wij leven te verstaan, moeten we het feit erkennen, dat de fundamentele scheiding in het Woord van God niet is tussen de zogenaamde Oude en Nieuwe Testamenten. Het is eerder die tussen profetie en "het geheimenis"; tussen dat wat "God heeft gespro¬ken bij monde van al Zijn heilige profeten sinds de grondlegging van de wereld" (Hand.3:21), en dat wat "verzwegen is geweest van de tijden der eeuwen" totdat het geopenbaard werd door de apostel Paulus (Rom.16:25). De profeten in de "Oud Testamentische" tijden hadden veel te zeggen over de zegeningen van de heidenen door de opgang van Israel (Jes.60:1-3), maar hoegenaamd niets over de zegening van de heidenen door de val van Israel zoals we hierover vernemen in Rom.11. Dit laatste was een geheim (Gr.musterion) pas bekend gemaakt aan en door Paulus. Zo is dus dat wat God doet vandaag geen vervulling van Oud Testamentische voorspellingen, maar van Zijn verborgen, eeuwig doel in Christus; het is niet gebaseerd op verbon¬den, maar alleen op Gods genade. Onze Here zei, toen Hij op aarde was, tegen de Samaritaanse vrouw: "Gij aanbidt wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de ZALIGHEID [REDDING] IS UIT DE JODEN" (Joh.4:22). Maar nadat Paulus grotelijks tevergeefs had getuigd tot de Joden van Jeruzalem tot Rome, zei hij: "Het zij u dan bekend, dat DE ZALIGHEID [REDDING] VAN GOD TOT DE HEIDENEN GEZONDEN IS, en dezen zullen horen" (Hand.28:28). Dit laatste, de redding van de heidenen door Israels verwerping van Christus, was nimmer geprofeteerd; het was een geheim, "verborgen in God" (Eph.3:9). "verborgen geweest van alle eeuwen en van alle geslachten" (Col.1:26), "in andere eeuwen de kinderen der mensen niet bekend gemaakt" (Eph.3:5), "de verborgenheid die van de tijden van de eeuwen verzwegen is geweest" (Rom.16:25), totdat God dit bekend maakte door Paulus. Wij kunnen ons nauwelijks een beter voorbeeld van deze scheiding tussen profetie en het geheimenis wensen dan dat wat gevonden wordt in Rom.11:25-27. Wat betreft Gods handelen met de mensen vandaag, zegt de Apostel: "Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is (opdat gij niet wijs zijt bij uzelf), dat de verharding voor een deel over Israel gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn" (V.25). Let wel: wij gelovigen uit de heidenen dienen "dit geheimenis" te begrij-pen, willen we niet verwaand worden, want ons werd nimmer iets beloofd (Eph.2:11,12). Wij zijn gered door genade en gedeeltelijke [vii] verblinding is Israel ___________ 14*\ Er is over gedebatteerd of het woord "gedeeltelijk" (V.25) betekent dat slechts een deel van het volk verblind was, of dat alleen het ongelovige volk gedeeltelijk verblind was. Wij geloven dat een nauwkeurig onderzoeken van Rom.11, en speciaal de verzen 5 en 7, het antwoord geeft. Niet allen, maar slechts een "deel", toch wel het grootste deel, werd verblind. overkomen, maar totdat de volheid der heidenen zal toegebracht zijn. En dan: "...zal heel Israel zalig [gered] worden, ZOALS GESCHREVEN IS: de Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. "En DIT IS VOOR HEN EEN VERBOND VAN MIJ, als Ik hun zonden zal wegnemen" (Rom.11:26,27). Hier gaan we weer terug naar het geheimenis, met haar rijkdommen van niet beloofde genade, naar profetie en Gods verbond met Israel. "Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk" (V.29). Het zal de terugkeer van Christus naar de aarde zijn, niet de pogingen van de kerk of van de staatslieden van de wereld, die tenslotte het duizendjarig Rijk met haar vrede en voorspoed zal brengen. Van hen die deze zegeningen verwachten door menselijke inspanning zei eens wijlen J.C.O'Hair: "Als onze bestuurders of wetenschapsmensen, of religieuze leiders denken dat zij het koninkrijk zullen aanbrengen, zullen zij daarop terug moeten komen, want zeer zeker gaat het niet langs deze weg!" De door God geleerde gelovige weet dat de Bevrijder uit Sion zal komen, niet uit Washington, Moskou, Parijs of Rome. Er dient echter nauwkeurig te worden opgemerkt, dat "geheel Israel" zal worden gered wanneer de Verlosser komt om "de goddeloosheden van Jakob af te wenden". Israel heeft altijd uitgeholpen willen worden - van tirannie, vanuit vervolging, vanuit moeite - maar heeft geen verlangen getoond om van haar zonde verlost te worden. Toch zal zij

Page 132: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

132 – WWW.BIJBEL.NL

nooit van haar beproevingen verlost worden, tenzij zij bevrijd zal zijn van haar zonden. Veel Schriftgedeelten bevestigen dit feit; waaronder ook het volgende: "...gij zult Zijn naam noemen JEZUS [JESJOEA], want Hij zal Zijn volk zalig maken [redden] VAN HUN ZONDEN" (Matt.1:21)."God heeft, na Zijn Zoon opgewekt te hebben, Hem eerst tot u gezonden, dat Hij u zegenen zou, doordat Hij een ieder van u afbrengt VAN UW BOOSHEDEN" (Hand.3:26). "...De Verlosser zal uit Sion komen en zal de GODDELOOSHEDEN afwenden van Jakob" (Rom.11:26). Dit alles moet ons, heidenen zowel als Joden, aanspreken, want wij allen zijn ook geneigd om "wijs in onze eigen ogen" te worden. Als wij, gelovigen uit de heidenen, Gods genade aannemen in echte nederigheid, zullen wij ons verheugen bij het uitzicht op Israels toekomstige verzoening. Welk een dag zal dat voor hen zijn - en voor de heidenvolkeren! "...indien hun val de rijkdom is van de wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, HOEVEEL TE MEER HUN VOLHEID!" (Rom.11:12). Voordat we doorgaan met dit gedeelte van Rom.11, dient te worden erkend dat wij, in de Bijbel gelovende Christenen, wel op de hoogte zijn dat wereldse mensen ons uitlachen vanwege ons geloven dat Christus zal terug¬keren naar deze aarde. Wij kunnen echter hun opmerkingen doorbreken. Inderdaad mogen wij om hen lachen, zoals zij vertrouwen in de leiders, die plechtig vredespacten ondertekenen, alleen maar om deze weer te verscheuren, zoals zij dit al duizenden jaren gedaan hebben. Denken zij dat God zal toelaten dat deze aarde voor altijd een schouwspel van ziekte en ellende en dood, van hebzucht en haat en intrige, van oorlog en bloedvergieten en ontreddering zal zijn? DE SCHRIFTUURLIJKE REDEN TOT JODENZENDING "Zo zijn zij wel vijanden aangaande het Evangelie, ter wille van u; maar aangaande de verkiezing zijn zij beminden, terwille van de vaderen. "Want Zijn genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwlijk. "Want zoals ook gij vroeger aan God ongehoorzaam zijt geweest, maar nu barmhartigheid verkregen hebt door de ongehoorzaamheid van dezen, "zo zijn ook dezen ongehoorzaam geweest, opdat ook zij door uw barmhartigheid, barmhartigheid zouden verkrijgen. "Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn. "O diepte van rijkdom, beide van de wijsheid en de kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! "Want wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? "Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem vergolden worden? "Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen! - Rom.11:28-36. Bij het behandelen van Rom.1:16 zagen we dat de woorden "Eerst de Jood" in die passage, niet betekent dat de Jood vandaag prioriteit heeft voor wat betreft het evangelie, of dat dit de Schriftuurlijke aanleiding is tot zen¬dingswerk onder de Joden. Eerder wordt in de bovenaangehaalde passage de Bijbelse aanleiding gevonden tot zending onder de Joden. Hier leren we dat "zij zijn vijanden" d.i., zij zijn van God vervreemd, "terwille van u", hoewel nog steeds "de geliefden om der vaderen wil" [viii] (V.28). Hieruit volgt de grote beweegreden tot zendingswerk onder de Joden: "Want zoals gij [heidenen] vroeger aan God ongehoorzaam zijt geweest, maar nu barmhartigheid verkregen hebt door de ongehoorzaam¬heid van dezen, "zo zijn ook dezen ongehoorzaam geweest, opdat ook zij door uw barmhartigheid, barmhartigheid zouden verkrijgen" (V.30,31). In deze tegenwoordige bedeling, waarin God miljoenen heidenen tot Zich brengt, zal Zijn genade aan ons, in ons een grote liefde tot Israel bewerken. Wat een heilige aansporing voor de gelovige uit de heidenen om het evangelie aan de Joden te brengen! Welk een extra licht en kracht zal dat aan ons getuigenis geven! Gezegend is de zendeling naar Israel die verstandelijk door de bovengenoemde waarheid werd gemotiveerd! Vertel de Jood dat hij een voorkeur aanspraak op God heeft en hij zal met u instemmen, maar niettemin Christus afwijzen. Maar toon hem de Schriften waarom Israel in haar tegenwoordige positie verkeert, waarom het schijnt alsof God haar reeds negentien honderd jaren verlaten heeft, waarom zij nu niet het hoofd der volkeren is; toon hem dan

Page 133: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

133 – WWW.BIJBEL.NL

dat het voor zijn eigen bestwil was dat God het volk gedurende een tijd heeft opgegeven - Toon hem dat de heidenen "opgegeven" werden, veel eerder dan de Joden, en dat God hen nu allen besloten heeft in ongeloof alleen daarom, opdat Hij allen barmhartig zal zijn en mensen persoonlijk overal, zowel Joden als heidenen, verzoening door genade zou aanbieden, door geloof in Christus, Die stierf voor ons - toon hem aan dat het het heilig oogmerk is om "Joden en heidenen samen te verzoenen tot God in ייn lichaam door het kruis, de vijandschap daarbij gedood hebbend" (Eph.2:16), en met deze Schriftuurlijke benadering bent u meer geschikt, resultaten te bewerken. Wij moeten echter niet vergeten dat tenminste zes keer in Rom.11 de Apostel ons heiden gelovigen waarschuwt, opdat wij niet zouden denken dat wij eerder onderwerpen zouden zijn dan voorwerpen van Gods zegen. "Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn" (Rom.11:32). Bij de toren van Babel besloot God de heidenen in ongeloof, gaf hen op en verstrooide hen over de ganse aarde (Gen.11:9; cf.Rom.1:24,26,28). Later besloot Hij Israel in ongeloof (Hand.22:18) en gaf het volk op en verstrooide hen over de gehele aarde, waar wij ze vandaag nog vinden (Hand.28:25-27). En wat hebben we nu? een wereld van persoonlijk verloren zondaars aan wie God redding aanbiedt door genade, door de dood van Zijn Zoon op Golgotha voor onze zonden. Geen wonder dat de uitroep volgt in V.33: "O DIEPTE VAN RIJKDOM, BEIDE VAN DE WIJSHEID EN DE KENNIS VAN GOD, HOE ONDOORGRONDELIJK ZIJN ZIJN OORDELEN, EN ONNASPEURLIJK ZIJN WEGEN!" Wie zou hebben kunnen denken aan dit verbazende plan om zondaars hun behoefte aan Christus aan te tonen? Wie anders dan God heeft inderdaad zo'n plan tot onze redding kunnen bedenken? Er wordt wel gezegd dat God de engelen gevraagd zou hebben, vanaf Michael en Gabriel en zo verder naar onder: "Wat kan Ik doen om deze zondaren te redden en toch Mijn rechtvaardigheid te handhaven? En wat kan ik dan doen om hen hun behoefte tot redding aan te tonen? Niet ייn engel, zo wordt gezegd, had een voorstel. Alleen God kon zo'n plan bedenken, want "God is liefde". Alleen Hij kon bedenken Zelf in de wereld te komen als ייn van ons, om ons te vertegenwoor¬digen en onze schuld voor ons te betalen. Ook Zijn gerichten over de volken en over Zijn eigen volk zijn "onnaspeurlijk", want Hij "besloot hen allen in ongeloof, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn", en wierp hen uit - in de armen van zijn genade! __________ 15*\Niet "om der vaderen wil", maar "terwille van de vaderen." Zij zijn nog steeds geliefden vanwege de beloften gedaan aan hun vaderen: Abraham, Izak en Jakob. "Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwlijk" (V.29). De Apostel gaat inderdaad verder het boven aangegeven gevoel uit te drukken, als hij vraagt, "Wie heeft de zin van de Here gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?" (V.34), of "Wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem vergolden worden?" (V.35). God zal nimmer iemand iets schuldig zijn. Hij is de Grote Gever, de Grote Weldoener. Zelfs als wij Zijn vrije gift van eeuwig leven aannemen, en dan onze levens in onverdroten dienst voor Hem inzetten, zal Hij ons toch overweldigen door ons rijkelijk te belonen voor "de rechterstoel van Christus" (1 Cor.3:14). De beloningen die de gelovigen zullen ontvangen voor trouwe dienst en getuigenis gaat alles te boven in "de gift van God", welke is "eeuwig leven, door Jezus Christus onze Heere." "Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen" (V.36). Dit sluit in de schepping, haar geschiedenis en hoogtepunt, maar hier gaat het in het bijzonder om onze redding, die voortkwam uit Hem, uitgevoerd door Hem en eens zal bijdragen tot Zijn eeuwige Glorie! Zo sluit de Apostel dit belangrijke deel van zijn epistel met de woorden: "Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen." Als mijn opgewekte ziel, O mijn God, Al Uw barmhartigheden overziet, Tezamen met het uitzicht, verlies ik mijzelfn verwondering, liefde en lofprijzing!

Page 134: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

134 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K XII - R O M . 12:1-21

HET BEGIN VAN HET

PRAKTISCHE GE¬DEELTE VAN RO¬MEINEN

UW REDELIJKE GODSDIENST "Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en voor God welbehagelijke of-ferande, dat is uw redelijke godsdienst. "En wordt aan deze wereld niet gelijkvormig, maar wordt veran¬derd door de vernieuwing van uw ge-moed, opdat gij moogt beproeven wat de goede en welbehaaglijke en volmaakte wil van God is." - Rom.12:1,2 Het is typisch Paulus om leer te laten volgen door vermaning, om zijn onderwij-zingen op een praktische manier toe te passen. Dit is echter te meer het geval, waar het zijn Brief aan de Ro¬meinen betreft, want de oproep tot praktijk van de hoofdstukken waarmee hij afsluit, bren-gen de reeks logische argumen¬ten, die de brief omvat¬ten, tot een conclusie. Deze argumen-ten worden gaande¬weg in de volgende stappen gepresenteerd: "Daarom zijt gij niet te veront¬schul-digen" (2:1), "Daarom zal uit de werken der wet geen vlees gerechtvaardigd worden voor Hem" (3:20), "Daarom [dan] besluiten wij, dat de mens door het geloof gerecht-vaardigd wordt, zonder de werken der wet" (3:28), "Daarom [dan], ge¬rechtvaar-digd uit het geloof, hebben wij vrede met God door onze Here Jezus Christus" (5:1), "Zo is er dan [daarom] geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn" (8:1), "Ik bid u dan [daarom], broeders,...dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en voor God welbe¬haaglijke offerande" (12:1). De oproep bij de opening van dit slotgedeelte van de Romeinenbrief is als de tekst van een preek. Elke zin, elk woord, is vol betekenis. Wie is de "Ik" die, geinspireerd door de Heilige Geest, deze oproep doet? Het is niemand anders dan de Apostel Paulus, die zichzelf bij goddelij-ke be-schikking tot lijfeigene, en slaaf van Christus had gesteld, met geen andere wil dan die van zijn Here; die gewillig "alles opgaf" om Christus, en al die dingen schade gerekend heeft (Phil.3:8). Deze oproep, tot ons gezon¬den door zulk een instrum-ent, bevat niets minder dan de grondslag, Gods Woord aan ons, Zijn kinderen. "Ik bid u". Niet "ik beveel", of "ik wijs aan", maar "ik smeek, ik bid". De brieven van Paulus bevatten geen bevelen en aanwijzingen, maar omdat het overgave van levens aan Christus betreft, schrijft de door God-geinspireerde Apos¬tel zoals hij deed aan Philemon, "hoewel ik grote vrij-moedigheid heb...te bevelen...nocht-hans bid ik liever door de liefde..." (Phil.8,9). Welk een verbazend woord van God is dit, Die in oneindige genade ons gered heeft uit onze veroordeelde staat en ons tot de Zijnen maakte! Hij had het volste recht om ons, net als Israel, onder de ijzeren hand van de Wet te plaatsen maar, ons gered hebbend uit genade, gaat Hij voort ons eeuwig met genade te behan¬delen. "Ik bid u". Wie zijn die "gij" anders dan "heide¬nen in het vlees", nog kort tevoren "zonder Chris-tus...zonder hoop en zonder God in de wereld", inderdaad "vervreemd en vijandig... door boze werken" (Eph.2:11,12; Col.1:21). Zeer zeker was onze verzoening met Hem door Christus een genade-gift, genade vol-doende om Hem tot in eeuwigheid te prijzen. En toch gaat Hij door Zich met ons in genade te behandelen, overvloediger dan ooit enig ras of volk betoont. "Door de ontfermingen Gods". Welk een grond voor zijn oproep! Misschien dienen we de eerste elf hoofdstukken van Romeinen opnieuw over te lezen om de kracht van het dringende verzoek te waarderen - samen met alles wat hij geschreven heeft! "Gerechtvaardigd van alle dingen", "gedoopt in Christus", "gezeten in de hemelse gewesten", "gezegend met alle gees¬telijke zege-ningen"; deze en duizend andere weldaden wor-den aangeboden op basis van zijn oproep: "Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen van God..." "Dat gij uw lichamen stelt." Wenst Hij dan niet evenzo onze ziel en geest? Natuurlijk doet Hij dat (1 Thess.5:23), maar het woord "stelt" zorgt daar-voor, want als we inderdaad onze lichamen aan Hem overgeven, heeft Hij de hele mens! Het kan zijn dat een mens een slaaf heeft die hem dient met grote innerlijke weerstand. Hij mag inwendig opstandig zijn. Maar dit zal zeker niet het geval zijn wanneer wij gewillig onze licha-men overgeven aan God, want door dit te doen hebben we de inwendige mens reeds aan Zijn wil onderworpen. "Een levende offerande". Dit staat natuurlijk in tegenstelling met de geslach-te offeranden die van Israel werden ge כist. God wil dat wij dag in dag uit een Hem toegewijd leven leiden. Hij wil dat wij onszelf offeren. Paulus kon terecht deze oproep doen, want hij wist wat het was om standvastig voor Christus te worstelen. Hij had voor zijn Here

Page 135: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

135 – WWW.BIJBEL.NL

"moeite en leed...honger en dorst...koude en naakt-heid" geleden, maar hoe¬wel hij dikwijls ontmoe-digd moet zijn geweest, hij kon niet ophouden. Hij zei: "De liefde van Christus dringt ons" (2 Cor.5:14). Hoe teleur-stellend dan om vandaag gelovigen te zien die blijkbaar geen begin kunnen maken met een opoffering van hun leven voor Degene Die alles -Zichzelf - gaf voor hen. "Voor God welbehagelijke offerande". Het woord weergegeven met "heilig" betekent "apart gesteld als geheiligd". God wil dat wij onszelf aan hem aan-bieden als diegenen die Hij voor Zich apart gesteld heeft, Zijn eigen geheiligd bezit. Eigenlijk wil Hij dat wij onszelf Hem aanbieden, omdat Hij ons liefheeft, en wij Hem liefhebben. Alleen zo'n offerande is voor Hem "accep¬tabel", net als een man niets anders ver-langt van zijn vrouw dan een leven voor hem omdat zij hem liefheeft. "Dat is uw redelijke godsdienst". Het woord "dienst" hier, staat ook in Rom.9:4, waar ons wordt verteld dat aan Israel behoorde, "de dienst van God". Het woord betekent eigenlijk "heilige dienst" (Hebr.9:1), of aanbid-ding. En het woord "redelijk" is datgene wat van ons woord logisch is afgeleid. Denk er eens over na. Vertelt alle logica en reden ons niet, dat een leven vol met aanbidden-de offerande verplicht is aan Degene die in medelij-den en liefde voor ons de schande en het lijden droeg, die onze schuld was? "En wordt aan deze wereld niet gelijkvormig". In Gal.1:4 lezen we, dat onze Here "Zichzelf gegeven heeft voor onze zon¬den, opdat Hij ons zou trekken uit deze tegen¬woordige boze we¬reld". Toch zijn wij altijd geneigd onszelf aan te passen aan ons milieu. Vandaar de vermaning van de apostel: "en wordt niet gelijkvormig". Veel Christenen veronderstellen dat zij de verlo-renen beter voor Christus kunnen winnen als zij zich aanpassen aan hun wereldse omgeving en blijven omgaan met hun ongeredde vrienden om hen te tonen dat zij niet verschillen. Maar God zegt, "Wees anders. Wees niet gelijkvormig". Het is inderdaad zo, dat als mensen zien dat wij anders zijn, zij onder de indruk komen van ons getuigenis. Daarom vervolgt de apostel: "Maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed". 2Cor. 3:18 drukt het zo mooi uit. Als we bezig gehouden worden met Christus, wor¬den wij "naar hetzelfde beeld in gedaante veran-derd, van heerlijk¬heid tot heer¬lijk-heid. Deze transformatie vindt plaats "door de vernieuwing van uw gemoed". "...omdat gij uitgedaan hebt de oude mens met zijn werken, "en aangedaan hebt de nieu-we mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het beeld van Hem, Die hem geschapen heeft." "Opdat gij moogt beproeven wat de goede en welbehaaglijke en volmaak-te wil van God is." Aanvaardt hier de opwindende kracht van Pau¬lus' woorden. Hij zegt eigen-lijk: "Indien u uzelf voor God wil aanbieden als een levende offeran¬de, voor Hem heilig en aanvaard-baar, zult gij voor uzelf ont¬dekken, dat Zijn wil goed is, en welbehaaglijk, en vol¬maakt" - voor u! Terug-ziende zult u in staat zijn te zeggen, "Ik kon mij geen beter iets wensen. Ik zou het op geen ande-re manier meer willen." Zo genadig heeft God ons geluk voor tijd en eeuwig¬heid uitgestippeld!

HET ENE LICHAAM EN DE FUNCTIES VAN ZIJN LEDEN

"Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik aan een ieder die onder u is, dat hij niet wijs moet zijn boven wat men wijs behoort te zijn, maar dat hij wijs moet zijn tot matig-heid, zoals God aan een ieder de maat van het geloof toebe-deeld heeft. "Want zoals wij in ייn lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werking hebben, "zo zijn wij velen ייn lichaam in Christus, maar elk afzon-derlijk zijn wij elkaars leden. "Daar wij nu verscheidenen gaven heb-ben, naar de genade die ons gegeven is, "laat ons die gaven beste-den; hetzij profetie, naar de maat van het geloof; hetzij bedie-ning, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren; "hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudig-heid; die leiding geeft, in ijver; die barmhartigheid doet, in blijmoedig¬heid." - Rom.12:3-8 Veel commentators houden het ervoor dat V.6-8 doelt op de bedieningen van de uitverkoren of aangewezen ambten in de kerk, maar zou er een ambt van "barmhartigheidbewijzer" kunnen be-staan (V.8)? Hoe meer deze schrijver zich over deze hele passage buigt, om zo meer is hij over-tuigd dat dit te doen heeft met de verschillende "ambten", of functies, van een levend lichaam, het Lichaam van Christus (V.4). Na ons vermaand te hebben om te worden "ver¬an¬derd door de ver¬nieuw-ing van [ons] gemoed", heft de Apostel,

Page 136: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

136 – WWW.BIJBEL.NL

als het ware, zijn vinger op, om een zeer belangrijke mededeling te doen aan ieder mens onder ons over dit vernieuwd gemoed en zijn relatie tot Christelijke dienst en gemeenschap. Zich beroepend op zijn Apostolische autoriteit, zegt hij: "Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik aan een ieder die onder u is, dat hij niet wijs moet zijn boven wat men wijs behoort te zijn, maar dat hij wijs moet zijn tot matigheid, zoals God aan een ieder de maat van het geloof gedeeld heeft (V.3). In veel Christelijke samenkomsten zijn er enkele personen die dit problee¬m hebben. Zij over¬schat-ten zichzelf, en dit beinvloedt in het alge-meen hun denken. Zij zijn geneigd van zichzelf te denken dat zij intellectueel zijn, en dit leidt tot een tegengesteld effect wat betreft de eenheid van de samenkomst en op hun eigen bediening voor Christus. Daarom vermaant Paulus "een ieder die onder u is" zich niet te overschatten, maar om te zijn, "wijs tot matigheid, zoals God aan een ieder de maat van het geloof gedeeld heeft" (V.3). Het woord "matigheid" is hier zeer toepasselijk, want in de Schrift staat het dikwijls tegenover extase, en zelfs gelovigen zijn soms geneigd te overdrij¬ven, eerder dan ree כl te zijn voor wat betreft hun natuurlijke moge-lijkheden. "Wees wijs tot matigheid" zegt de Apostel, naar de mate van het geloof dat God, in Zijn voorzienigheid, gegeven heeft om uw gaven voor Hem te gebrui- ke-n. Paulus zelf was het grootste voorbeeld van zulk nuchter denken (Zie 1 Cor.2:1,4,5). Rom.12:4,5 geeft duidelijk aan dat de Apostel dit alles zegt met het oog op de eenheid van het Lichaam. Zoals V.3 begint met het woord "want", zo V.5 eigenlijk ook. Hij gaat voort in dezelfde gedachte. Er zijn veel leden in het men¬selijk lichaam, zo zegt hij, toch hebben zij niet allen dezelfde taak. Inderdaad is er prak-tisch geen gelijkheid in het lichaam. Toch wer-ken alle leden met en voor elkaar omdat allen wederzijds van elkaar afhankelijk zijn. Wanneer er een verwond is, of in gevaar, komt het andere on-middellijk te hulp. "Zo zijn wij velen", zegt hij, " ייn lichaam in Christus, maar elk afzon¬der-lijk zijn wij elkaars leden" (V.5). "Daar wij nu verscheidene gaven heb-ben, naar de genade die ons gegeven is", laat ieder van ons zijn gave gebruiken tot het grootste nut voor de groei van het Lichaam en de glorie van God. Dit is de zin van V.6-8. Nu de Schriften compleet zijn, is de gave der profetie voorbij, overeen-komstig 1 Cor.13:8. Maar profetie was toen goed, staat zelfs op de eerste plaats hier, net als in 1 Cor.14:1. De Apostel vermaant hier dus hen die deze gave hebben om haar te gebruiken "naar de mate van geloof", d.i. om te verkondigen wat de Geest hem heeft geopenbaard, niet toestaand dat menselijke trots de openbaring van de Geest hoe ook zal veranderen. "Bediening" (V.7) is eenvoudig dienst, hulp. Heeft de lezer een gave van hulp, misschien een nederige dienst aan anderen in de kerk? Dan, zegt Paulus, "Geef uzelf daarvoor". Sommigen geven zich met vreugde een tijd in lief-dedienst in de samenkomst, maar al gauw beginnen zij te ontdekken dat hun dienst minderwaardiger is dan die van anderen, aan wie God andere posities gegeven heeft. Dit is een nare vergissing, want God eert de geringste taak die voor Hem wordt gedaan. Inderdaad lijkt het erop dat Hij die meer eert dan de in het oog lopende ondernemingen. Op dezelfde manier dient hij, aan wie gegeven is te onderwijzen, zich in te zetten om te leren, en hij aan wie de gave gegeven is van verma¬ning - ook een belangrijke bediening - om te vermanen (V.7,8). Maar is "geven" een "gave" (V.8)? Ja, het is een gave die alle gelo¬vigen "ernstig zou-den dienen te begeren". Geven mag echter nooit met uiterlijk vertoon, of met een bedoeling ge-schieden. Eer¬der dient het te worden gedaan "in eenvoudig-heid". Sommigen hebben de woorden en haplo¬teti "met gulheid" weergegeven, wel-licht omdat geven "in eenvoud" zo gauw edel¬moe-dig kan worden. Er is ייn ding dat deze schrijver steeds heeft waargenomen gedurende meer dan vijftig jaren in het werk van de Here: Zij die het trouw-ste en offervaardig geven, doen dat gewoonlijk met zo'n fijne eenvoud, terwijl anderen zo ge-wend zijn aan offeren op zich, of aan opsparen van hun door God gegeven rijk-dommen, dat zij nooit de gave van geven ver¬werven. Dit is erg jammer in het licht van 2 Cor.8:9. "Hij die leiding geeft" (V.8). Het Griekse ho proistamenos betekent voorop staan, leiden (niet hetzelfde als episcopos, bisschop of opzich-ter). Dit, zegt de Apostel, moet geschieden "met ijver", d.i. "zorgvuldig". Dit is belang¬rijk, om-dat zoveel leiding in Christelijke samenkomsten zorgeloos, op goed geluk wordt gedaan, zodat de stichting in de dienst, waarom het eigenlijk gaat, ontbreekt. Hiermee wordt niet ontkend dat ho prois¬tam-enos toepas¬selijk is voor meer dan het leiden van grote openbare samenkomsten. Tenslotte zal "hij die barmhartigheid doet" dit doen "in blijmoedig¬heid" (V.8). Barmhartig-heid doen met een schijnheilige geest berooft dit juist van haar karakter van barmhartigheid. Laat dan barmhartig¬heid soepel geschie¬den met een blij gemoed, al geschiedt het ook aan de schuldi-ge dan wel aan de behoeftig¬e.

Page 137: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

137 – WWW.BIJBEL.NL

DE VERANTWOORDELIJKHEID

VAN DE CHRISTEN MET HET OOG OP HEMZELF EN ANDEREN

"De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan. "Hebt el-kaar harte¬lijk lief met broederlijke liefde, gaat in eerbe-toon de een de ander voor. "Wees niet traag in de ijver. Weest vurig van geest. Dient de Here. "Verblijdt u in de hoop. Weest gedul-dig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. "Deelt mee voor de behoef-ten van de heiligen. Jaagt naar de gast¬vrij-heid. "Zegent hen, die u vervolgen; zegent en vervloekt niet. "Verblijdt u met de blijden; en weent met de wenenden. "Weest eensgezind onder elkaar. Streeft niet naar de hoge dingen, maar voegt u bij de nederige. Weest niet wijs bij uzelf. "Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Draagt zorg voor wat eerbaar is voor alle mensen. "Indien het mogelijk is, voor zover in u is, houdt vrede met allen mensen. "Wreekt uzelf niet, beminden, maar geeft de toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe. Ik zal het vergelden, zegt de Here. "Indien dan uw vijand honger heeft, voedt hem; indien hij dorst heeft, geeft hem te drin-ken; want door dat te doen, zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. "Wordt door het kwade niet over¬wonnen, maar overwint het kwade door het goe¬de." Rom.12:9-21 Dit gedeelte van de Brief aan de Romeinen gaat net zo zuiver over genade als de hoofdstukken 5 en 8. Hier hebben we de uitwerking van de genade, Gods genade die schijnt door de gelovi-ge heen. De onnauwkeurige lezer ziet hier slechts een lijst van vermaningen, maar voor de oprechte, ijverige Schrift-onderzoeker is het inderdaad een gezegende passage. Zoals de ver-zen 3-8 gaan over Christelijk dienen, zo gaat het overige deel van het hoofdstuk over Christelijk gedrag. Het eerste wat ons treft als we deze verzen be¬schouwen is, dat de karakteris-tieken die hier behandeld worden lijnrecht tegenovergesteld zijn aan die welke door de wereld als belangijk wor¬den beschouwd. Liefde, menselijk-heid, hoop, gebed, verdraagzaamheid - deze worden door de wereld nu niet direct als succesvol aanbevolen! Bij de wereld gaat het eerder om zelf-vertrouw-en, agressiviteit, op je rechten staan, etc. Maar op een of andere manier kan de onwedergeboren mens niet zien dat dit nu juist de reden is waar¬om de wereld in zijn tegenwoordige deplorabele toestand is, met heb-zucht, strijd, haat, opstand en geweld dreigt zich van ons te ontdoen. Laat ons dan met bedacht-zaamheid en onder gebed bezien wat God zou willen dat wij, zijn geliefde kinde-ren, zullen zijn en zullen doen. "Geveinsd" in V.9 is natuurlijk hypokriet. In de wereld om ons heen is veel met een laagje vernis bedekt, veel duidelijke hypokrisie en standophou¬den binnen menselijke relaties. Mevr. Smit ver-telt aan mevr. Jansen hoe gelukkig zij is om haar nog eens te zien en hoe erg lief zij er vandaag uitziet, en loopt grommend in zichzelf over die vrouw die zij niet kan verdragen, weg! En veel mannen doen hetzelfde op een andere manier. "Laat dit onder u niet zo zijn" zegt de Apostel: "Laat de liefde ongeveinsd zijn". En Petrus stemt hiermee in met die mooie woorden in 1 Petr.1:22: "hebt elkaar vurig lief uit een rein hart". Toen Mrs. Howard Taylor vele jaren geleden voor het eerst als zendelin-ge naar China ging, was zij teleurgesteld te ontdekken dat het leek alsof het veel moeilijker was de Chinezen in haar directe omgeving lief te hebben dan voor-heen op een afstand. Toen zij zich realiseerde dat dit een ernstig beletsel vormde voor haar bediening onder hen, bad zij wanhopig: "Here, ik heb dit Chinese volk niet echt lief, en ik ben er zeker van dat zij gevoelen dat ik hen niet werkelijk lief heb. Laat mij hen alstublieft hartelijk liefhebben; anders kan ik wel teruggaan naar Engeland." Dit was het begin van Mrs. Taylors geweldige zen¬dingsdienst in China. De woorden "afkeer" en "aanhangen", in V.9 zijn ook hoogst belangrijk. Merk op hoe vol-strekt tegengesteld zij zijn. Raak het ene zelfs niet aan; beschouw het met afkeer, maar houdt het andere stevig vast en laat het niet gaan! Hetzelfde idee wordt gevonden in 2 Tim. 2:22: "ontvlucht de begeer-lijkheden der jeugd; en jaag naar rechtvaardigheid...". Ontvlucht het ene als voor je leven, maar achtervolg het ander als wild een prooi. De uitdrukking "hebt een afkeer van het boze" en "hangt het goede aan" dient ernstig onder gebed te worden overwogen door die Christenen, die gauw klaar staan om zich met deze wereld te conformeren, voortdurend flirtend met de dingen die God niet eren, om te zien hoe innig zij er mee om kunnen gaan. In V.10 gaat de Apostel van agape liefde (V.9) naar "broederlijke liefde". In het Grieks is het philadelphia, hetgeen verschilt van agape in verschillen-de subtiele aspecten. Misschien helpt ons het "broederlijk" nog het meest om de

Page 138: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

138 – WWW.BIJBEL.NL

bete-kenis van deze term hier te begrijpen. De liefde van broeder tot broeder is niet precies hetzelfde als die tussen man en vrouw (cf.Eph.5:25, waar het is agape) maar niettemin sterk is, en gelovi-gen dienen aldus "vriend-elijk toegenegen" onder elkaar te zijn, gaarne de ander voor te laten gaan als er eer in het spel is. In Phil.2:3 zien we dezelfde fundamentele vermaning: "Doet geen ding uit partijzucht of ijdele eer, maar laat in ootmoe¬d-igheid de ייn de ander uitnemen¬der achten dan zichzelf". We hebben een uitstekend voorbeeld van kwali¬teit in het gedrag en de omgang van twee Chris-ten gentlemen: Apollos en Paulus zelf. Apollos, een "welsprekend" man, en "machtig in de Schriften", was duidelijk grotelijks door God gebruikt om zegen tot de Corinthische gelovigen te brengen. Kort daarna echter rezen er geschil¬len tussen de Corinthi כrs onder-ling over het volgen van Paulus, Apollos, Petrus, of Christus (1 Cor.1:12). Om deze toestand op te lossen schreef Paulus aan de Corinthi כrs en vermaan-de hen wegens hun sectarisch gedrag en verzekerde hen dat er tussen hem en Apollos, de twee hoofdperso¬nen, geen afgunst was, hen herinne-rend aan de gezegende waarheid die hij reeds eerder aan hen verteld had, dat gelovi-gen nu in Christus ייn lichaam zijn. Terwijl er inderdaad geen afgunst was tussen hem en Apollos, bleef echter het feit bestaan, dat Apollos onwillekeurig "de harten gestolen" had van de gelovigen daar, en bij wijze van spreken, Paulus in de schaduw had gezet. Toch lezen we bij dit alles in 1 Cor.16:12 dat Paulus "sterk verlangde" dat Apollos naar Corinthe terug zou gaan om daar het Woord te bedienen. Wat een zelfloosheid! En Apollos toonde dezelfde nederi-ge geest, want de passage gaat voort en zegt, dat "het in het geheel niet zijn wil was, dat hij nu zou komen." Klaarblijkelijk had hij besloten geen voordeel te trekken van zijn populariteit in Corinthe. Dit was inderdaad actieve "broederlijke liefde" en genade! V.11 heeft in werkelijkheid niets te doen met zakelijke aangelegenhe-den zoals wij denken over zakendoen. Het slaat eerder op wat voor behoef-ten ook. In datgene wat God ons te doen geeft zullen wij niet traag zijn in ijver, maar "vurig van geest, in dienst van de Here". Wat moet intellectuele scherpzin¬nigheid, of welsprekend-heid of wat voor menselijk vermogen ook, doen om de nodige zegen te brengen in de harten van hen met wie wij in contact komen, als deze door God-gegeven vermogens niet gecombineerd gaan met een warme, gevoelig bewogen, ijverige geest van iemand die oprecht "de Here dient"? Hoe mooi gaan de drie delen van V.12 samen! "Verblijden in de hoop; geduldig in de verdruk-king; volhardend in het gebed". De wereld weet niets van blijdschap in de hoop! Zij blijven hoogstens hopen op het beste, niet wetend van de "hoop die wij hebben als een anker der ziel, zeker en vast" (Hebr.6:19). Zij hopen - als zij er ooit over nadenken -, dat God ten leste vrien-delijk met hen zal handelen, maar zijn onwetend van de hoop in de Bijbel, het verlangend uitzien naar dingen die vast en zeker zullen geschie¬den. Indien wij geroepen worden om "verdrukking" te doorstaan, mogen wij dit doen met "geduld". Verdrukking wordt in Gods voorzienigheid inder¬daad gebruikt om ons geduld te leren. Daarom, "...wij roemen ook in de ver¬druk¬kingen, daar wij weten dat de verdruk-king volharding werkt; "en de volharding beproefdheid, en de beproefd-heid hoop, "en de hoop be¬schaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitge-stort is door de Heilige Geest, Die ons is gegeven" (Rom.5:3-5). En onderwijl zullen wij doorgaan, "volhardend in gebed". Nergens wordt ons in Paulus' brieven geleerd om lange tijd achter elkaar te bidden. De Apostel vraagt ons eerder om "volhar-dend [instantelijk K.J.V] te zijn in gebed". Is er een pro¬bleem? Bidt er voor, onmid-dellijk, direct! Komt een knecht des Heren in uw gedachten? Bidt voor hem - nu, terwijl u aan hem denkt. Hebt u licht nodig op het Woord? of leiding in uw leven? of bijzondere genade voor een moei-lijke situatie? Bidt - nu. V.13 heeft te doen met edelmoedigheid. Let wel, hij wekt niet op tot roeke-loze overdrijving. Hij spreekt van "bijdragen aan de behoeften der heiligen", t.w. aan behoeftige heiligen. Merk op dat de nadruk valt op de heiligen. Anders zouden we allen heel gauw bankroet zijn! In de vijf gevallen dat Paulus ons maant tot edelmoedigheid is het altijd vrijgevigheid aan de heiligen. Hij zelf verzamelde grote collecten vanuit de heiden-gemeenten om te voorzien in de noden van "de arme heiligen die te Jeruzalem zijn" (Rom. 15:26). Hij bedoelt niet dat wij onverschil¬lig moeten zijn voor het lijden van de men-sheid, maar eenvoudig dat onze eerste verantwoordelijk-heid is naar onze broeders in Christus. Gal.6:10 stelt het duidelijk: "Zo dan, terwijl wij tijd [gelegenheid] hebben, laat ons goed doen aan allen, maar het meest aan de huisge¬noten des geloofs."

Page 139: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

139 – WWW.BIJBEL.NL

Dit is het antwoord op het sociaal evangelie van de neo-evangelikalen en liberalen. Veel van hen denken dat het in de eerste plaats de kerk is die de lichamelijke en materiele behoeften van de wereld moet verlichten. Daarom wordt aan milli-oenen financi כle hulp gegeven, of zij wel of niet willen werken (cf.2 Thess.3:10), onverschillig hoe zij de fondsen die zij ontvangen, besteden. Ondertussen worden de gelden van de kerk steeds minder gebruikt om onze van God-gege-ven boodschap van genade aan vele millioenen, rijk en arm, te brengen die zonder Christus en zonder hoop leven. Onze materi כle hulp dient in de eerste plaats te dienen om "de behoeften der heiligen" te verlichten, opdat wij tezamen beter in staat zullen zijn om aan de nog grotere nood, de geeste-lijke nood van de massa's om ons heen die verloren zijn, tegemoet te komen. Nadat de vader van de auteur bijna 50 jaren had gespendeerd aan werk in stadsevangelisatie, vroeg hij ons: "Welke tak van onze bediening denken jullie dat geestelijk het meest productief geweest is: de georganiseerde meetings, de Bij-belconferenties, de vrouwen-naaicursussen (waar we de materialen beschikbaar stelden en hen hielpen kleren voor hun huisgenoten te ma¬ken), de gratis-kleding uitdeling, de gratis-voed-sel uitdeling - welke?" Er werd niet lang nage¬dacht voor het antwoord op de vraag kwam. De Bijbel-conferenties, met Godsmannen zoals Mr. Newell, Dr. Gaebelein, Dr. Ironside, en later Pastor J.C.O'Hair, die het Woord onderrichtten waren geestelijk verreweg het meest produc-tief - in het omkeren van levens en zielen "van duister-nis tot licht", van oordeel naar rechtvaardiging, van eeuwige vervloeking tot eeuwig leven, en de bewuste vreugde van zondever¬geving. De woorden "Jaagt naar de gastvrijheid" gaan door in dezelfde geest. De gelovige zal zijn "toegewijd aan gastvrijheid" , snel om een vriend of vreemdeling in de warmte en ge¬meen-schap van zijn huisgezin op te nemen, vooral een andere gelovige. Wij ontkennen niet het feit dat dit in onze dagen steeds moeilijker wordt door voortgaande geldontwaarding die sommige vrou¬wen- praktisch noodzaakt om werk in de wereld aan te nemen om hun gezin naar behoren te onderhouden. Ongetwijfeld wordt dit door God begrepen, zoals Hij ook de moeiten begrijpt die verbonden zijn aan gehoor¬zaamheid aan andere Schriftuurlijke vermaningen. Niette-min is het jammer dat in deze jachtige dagen de ouderwetse gastvrijheid bijna niet meer bestaat en we veel verloren hebben door dit vaarwel te zeggen of hebben moeten zeggen. Iedere gelovi-ge zal zeker een gastvrije geest hebben, gelegen-heid zoekend om anderen in huis uit te nodigen voor Christelij-ke gemeenschap. Werkers in de kerk, zegt de Apostel, zullen in het bijzonder "gaarne herber¬gen" (Tit.1:8). Klaarblijkelijk doelend op mogelijke vervolging door buitenstaanden, maar toch handelend over onze eigen hartelijkheid als gelovigen, gaat de Apostel verder en zegt: "Zegent hen die u ver¬volgen; zegent en ver¬vloekt niet" (V.14). In 1 Petr.2:23 lezen we van onze Here, dat, "...toen Hij gescholden werd, niet terugschold, en toen Hij leed, niet dreigde..." En Paulus zegt hetzelfde van zichzelf in 1 Cor.4:12: "...worden wij geschol¬den, wij zege-nen; worden wij vervolgd, wij verdra¬gen". Deze zelfverloochening is een deugd die de wereld ongetwijfeld veracht boven alles, maar die God eert en zegent. V.15 is een schitterende passage over Christelijke sympathie. Sprekend over psychologie, hier hebt u geheiligde psychologie! Hoevelen van ons, zelfs onder pastors en Christen-werkers, dienen te leren dat niemand een belast hart slechts kan troosten door alleen vrolijk te zijn, evenmin brengt iemand zegen aan een blij hart door "een koude douche"! Sympathie is deelhebben, een begrip van andermans gevoelens, en dit is precies wat dit vers bedoelt. "Ver¬blijdt u met de blij¬den", zegt de door de Geest ge ןnspireerde Apos-tel, "en weent met de wenenden." Dit is de genadige uitwerking van dat wat we vinden in 1 Cor.12:26 met betrekking tot het Lichaam van Christus: "En hetzij dat ".n lid verheerlijkt wordt, dan verblijden zich al de leden meeיי n lid lijdt, dan lijden al de leden mee; hetzij datיי En V.16 van Rom.12 vervolgt heel natuurlijk: "Weest eensgezind onder elkaar", d.i., laat liefde en vertrouwen, sympathie en interesse, wederkerig zijn. "Laat een ieder niet zien op het zijne, maar laat een ieder ook zien op wat van de anderen is" (Phil.2:4). Dit is zeer belangrijk, want wij zijn allen er op uit om zelfzuchtig te zijn, weinig interesse, of helemaal niet, in de dingen

Page 140: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

140 – WWW.BIJBEL.NL

die de ander betref¬fen. En de Apostel gaat voort om dit te bena¬drukken in het licht van zijn oor-spronkelijke vermaning in V.3: "Streeft niet naar de hoge dingen, maar voegt u bij de nederige. Weest niet wijs in eigen ogen." Los van Christen zijn, is dit een wijze raad. Spr.26:12 zegt: "Hebt gij een man gezien, die wijs in zijn ogen is? Van een zot is meer verwachting dan van hem." Wat heeft onze Apostel in zijn brieven veel te zeggen over hoogmoed! Hoe dikwijls waarschuwt hij voor eigendunk! En hoe berispt hij hier onze pretentie om op anderen neer te zien! "Vergeldt niemand kwaad voor kwaad" (V.17). Let wel, "niemand". Wij dienen zelfs niet kwaad met kwaad te vergelden aan de god¬delozen. Paulus benadrukt dit in 1 Thess.5:15: "Ziet toe, dat niemand een ander kwaad met kwaad vergeldt; maar jaagt te allen tijde het goede na, zowel jegens elkaar als jegens allen." "Draagt zorg voor wat eerbaar is voor alle mensen" (V.17). Paulus zelf was een goed voor¬beeld hiervan. Niet alleen was zijn integriteit on-besproken, maar er waren gevallen dat hij, ter¬wille van zijn bedie-ning, zeker stelde dat anderen wisten dat dit zo was, speciaal in geldelijke zaken. Zoals we weten uit Rom.15:25,26, was Paulus op weg naar Judea met een offerande "voor de arme heiligen...in Jeruzalem." Arme heiligen - in Jeruzalem? Ja, en dit bevestigt de waarde van Paulus' apostelschap en boodschap. Toen het Pinksterprogramma van kracht was lezen we van deze zelfde heiligen: "Er was ook niemand onder hen die gebrek had" (Hand. 4:34)¬. Maar nu dit programma snel voor-bij ging en de heili¬gen in Judea, die hnn huizen en land ver¬kocht hadden terwille van de gemeen-schap van goede¬ren, behoeftig geworden waren, was er nood ontstaan. Paulus kwam zo zijn overeen-komst na met de leiders van de gemeente in Jeruzalem (Gal.2:10), door een massale collec¬te te organise-ren voor deze behoef¬tige heiligen. De heiden-gemeenten in Macedoni כ en Achaje (Rom.15:26), samen met die in Galati כ (1 Cor.16:1) en andere, namen allen deel aan dit grote offer uit liefde. Deze onderneming plaatste Paulus voor een grote verantwoordelijkheid. Omwille dus van zijn getuigenis, schikte hij het zo dat hij zeker was dat niemand ooit zijn financi כle integriteit in deze zaak kon betwijfelen. Toen hij hierover schreef naar de gemeente in Corinthe, had hij reeds "order gegeven aan de gemeenten van Galati כ" (1 Cor.16:1) over de procedure. Zij moesten de collecten verzamelen totdat Pau¬lus zou komen (met delegaties van andere ge-meenten). "Ik zal hen, zei hij, die gij bekwaam acht, met brieven zenden, om uw gave naar Jeruzalem over te dragen" (1 Cor.16:3). Merk op, dat de gemeente te Corinthe geschreven bewijzen van de gedelegeer-den die zij hadden gekozen om naar Jeruzalem te gaan met hun offeranden, moest overleggen. En dan voegt hij er zeer bescheiden aan toe: "En indien het de moeite waard is, dat ik ook zelf reis, dan zullen zij met mij reizen" (V.4). Natuurlijk konden zij ook apart gaan! Paulus zou zeker degene zijn die het transport van de grote offerande van alle heidengemeenten aan de Judese heiligen kon overzien. Was hij niet de promotor van deze hele onderneming? Maar niet dient te worden vergeten dat nog kort tevo-ren sommigen daar zijn apostelschap in twijfel getrokken hadden. Daarom nam hij het boven-staande ook niet als toegestaan maar, in een delicaat verwoorde suggestie, waarin hij zijn rol als leider terecht handhaaft, zegt hij, "Als het schikt dat ik ook reis, zullen zij met mij reizen". In 2 Cor.8:20,21 wijst hij opnieuw op de zorg die hij heeft om te zien dat deze grote offerande Jeruzalem zou bereiken zonder enige mogelijk-heid van blaam wegens het aan de anderen die het overgaven, gebonden te zijn: "Om dit te voorkomen, dat iemand ons zou lasteren in deze overvloed die door ons wordt bediend. "Daar wij zorg dragen voor wat eerlijk is, niet alleen voor de Here, maar ook voor de men¬sen." Een geweldige les in fiscale verantwoordelijk¬heid, en een goed voorbeeld van de belangrijk-heid van zijn eigen woorden hier in Rom.12:17: Draagt zorg voor wat eerbaar is voor alle mensen." De Apostel geeft uiteraard toe, dat ook de ernstigste overtuiging en motieven niet begre-pen kunnen worden, of ook wel verkeerd uitge¬legd. Hij vervolgt dan ook: "Indien het moge-lijk is, voor zover het in u is houdt vrede met alle mensen" (Rom.12:18). Als het mogelijk is om vreedzaam met anderen te leven, zo sluit hij hierbij in, wees dan op zijn minst zeker dat de

Page 141: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

141 – WWW.BIJBEL.NL

moeilijkheid niet aan uw kant ligt. En dan komt hij, met een ontroerende uit-drukking van zijn liefde voor hen, om geraakte gevoelens te verzachten over kwaad wat hen door anderen is aan-gedaan, met zijn vermaning tot de conclusie: "Wreekt uzelf niet, beminden, maar geeft de toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe. Ik zal het vergelden, zegt de Here. "Indien dan uw vijand honger heeft, voedt hem; indien hij dorst heeft, geeft hem te drinken; want door dat te doen, zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. "Wordt door het kwade niet overwonnen, maar over¬wint het kwade door het goede" (V.19-21). Het is een natuurlijke zaak bij de meesten van ons, om toorn te weder-staan en ook de persoon die ons kwaad wil doen. Maar dit zou gevaarlijk dicht komen bij het vertonen van hetzelfde ge-drag wat onze tegenstander laat zien - en dat zou verkeerd zijn. Laten wij eerder de toorn van de tegenstander de rug toekeren; geef hem de ruim-te. "Geeft de toorn plaats; want er is geschre- ven: Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergel-den, zegt de Here." Het zou een fout zijn om onze problemen uit Zijn handen te nemen, alleen omdat wij boos zijn. In V.25 citeert de Apostel uit Spr.25:21,22 waar echter de woorden zijn toegevoegd, "en de Here zal het u vergelden"! Door uw vijand voedsel te geven wanneer hij honger heeft en hem te drin-ken te geven als hij dorstig is, zult gij "vurige kolen op zijn hoofd hopen", een beeldspraak voor het berouw wat door bekering wordt be-werkt. Hoe passend zijn de woorden van de Apostel: "Wordt door het kwade niet overwon-nen, maar overwint het kwade door het goede" (V.21). Als wij tegenstaan, en hen uitdagen die ons zouden willen vervolgen, worden wij juist overwonnen door het kwaad. Maar als wij onze vijanden tot vrienden maken, zullen wij het kwade overwinnen met het goede. Er wordt een geschiedenis verteld van een vroe-gere generaal die tot zijn verslagen vijand zei, "Ik zal je vernietigen", en daarna een voortreffe-lijk feest bereidde. Toen zij samen dineerden, zei zijn "vijand", "ik verstond dat u zei mij te zullen vernietigen". "Dat is ook zo" antwoordde de generaal. "Heb ik mijn vijand niet vernietigd en hem tot mijn vriend gemaakt?!" Dit is inderdaad de manier waarop God Zijn grootste vijand op aarde, Saulus van Tarsen, "vernietigde". Hij redde hem en beroofde de tegenstand van hun leider en maakte van Saulus de grote Apostel Paulus, de heraut, en het leven-de voorbeeld van Zijn genade voor zondaars.

Page 142: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

142 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K XIII - R O M . 13:1-14

DE CHRISTEN, DE OVERHEDEN,

ZIJN NAASTE EN ZIJN HERE

ONDERWORPENHEID AAN DE GESTELDE MACHTEN

"Alle ziel zij aan de machten, over haar ge-steld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, zijn door God ingesteld. "Zodat hij die zich tegen de macht stelt, de instelling van God weer-staat; en die ze weer-staat, zullen over zichzelf een oordeel halen. "Want de oversten zijn niet te vrezen voor de goede wer-ken, maar voor de kwade. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben. "Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, vrees dan; want zij draagt het zwaard niet te vergeefs; want zij is Gods diena¬res, een wreek-ster tot straf voor hem die kwaad doet. "Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen om de straf, maar ook om het geweten. "Want waarom betaalt gij ook belasting; want zij zijn dienaars van God, die hierin voortdurend bezig zijn. "Geeft dan een ieder wat gij schuldig zijt: belasting, aan wie gij de belasting; tol, aan wie gij de tol; vrees, aan wie gij de vrees; eer, aan wie gij de eer schuldig zijt." - Rom.13:1-7. Onze studies in Romeinen hebben ons nu ge¬bracht tot het onderwerp van de Christen en zijn regering. Het is verbazend dat zoveel Christenen zich niet bewust zijn van de waarheid van boven-staand V.1. Zij weten niet dat "de machten door God zijn inge¬steld", zodat er uiteindelijk "geen macht is dan van God". Het is waar dat we leven onder de bedeling van Gods genade" (Eph.3:1-4), maar we leven ook onder de bedeling van Menselijke Regering. Deze bede-ling, begonnen in de dagen van Noach (Gen.9:5,6), is nooit tot een einde ge-bracht. God verordineerde menselijk regiem, en houdt de mens verantwoor-delijk voor het leven van zijn broeder. De uitspraak: "Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden" (Gen.9:6), stelt de mens verantwoorde-lijk ook om de doodstraf uit te voeren, en dit sluit uiteraard alle mindere straffen in. Nog meer dan dit: het bijzondere "machten die er zijn" zijn door God geordineerd. In het alge-meen geeft God de volken precies die soort regeerders welke zij verdie-nen. Sommigen van hen zijn slecht en immoreel, "de slechtste men-sen", en toch zijn zij "door God geordineerd" (Dan.4:17) en tegenover Hem verantwoorde-lijk. Tot de heidense en arrogante koning Nebukadne-zar zei Daniel: "...de God des hemels heeft u het koningschap, macht, sterkte en eer ge¬schon-ken" (Dan.2:37). En tot deze koning in al zijn trots, kwam later een stem uit de hemel die hem veroordeelde tot waanzin totdat hij de les zou geleerd hebben, dat "...de Allerhoog¬ste macht heeft over het ko-ningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil" (Dan.4:32). Onze Here zei tegen Pilatus: "...Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven was..."(Joh.19:11). Inderdaad verklaart de Apostel in deze korte passage in Romeinen (13:1-7) zesmaal dat de regeringen boven ons door God verordineerd zijn. Zo mogen aardse regeerders partijdig of despo-tisch of corrupt zijn, maar God zegt: "Wees onderworpen", evenals Hij de vrouw aanwijst om onderwor-pen te zijn aan haar man, het kind aan zijn ouders, de knecht aan zijn meester. Misbruik van gezag, in welk geval ook, veran¬dert de gevestigde orde van God niet, want zon-der orde zou er chaos zijn. Dit is niet de populai-re filosofie van vandaag, maar het is de weg naar harmonie en naar 's mensen grootste

Page 143: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

143 – WWW.BIJBEL.NL

geluk. Volhouden dat wij gehouden zijn alleen "redelij¬ke" wetten te gehoorza¬men, laat de vraag van onder-werping open voor ieders uitleg. Deze filosofie heeft menig volk tot anarchie gedre¬ven. Petrus bevestigt Paulus in deze dingen en beiden verkondigen Gods Woord aan ons: "Weest dan aan alle menselij¬ke ordening onderdanig om des Heren wil; hetzij de koning, als de opper-ste macht, "hetzij de stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van de kwaad-doeners, maar tot prijs van hen die goed doen" (1 Petr.2:13,14). Maar de Apostel Paulus stelt dit princi-pe zowel negatief als positief: "Zodat hij die zich tegen de macht stelt, de instelling van God weer-staat; en die ze weerstaat, zullen over zichzelf een oordeel halen" (V.2). Zeker is dat deze wereld rechtstreeks naar de komende "Grote Verdruk-king" op weg is, want in steeds grotere mate "werkt de verborgenheid van de onge¬rechtig-heid [of wetteloosheid] reeds" (2 Thess.2:7), en het lijkt wel of wette¬loos-heid alles toelaat. Maar wij zeggen, dit zal niet eindigen in de vrijheid die mensen menen na te streven, maar in de anarchie en de verschrik¬king van de "Grote Verdrukking". In de verzen 3,4 stelt de apostel een belangrijk feit dat blijk geeft van wets¬verkrach-ting in het algemeen, zij het onder een dictatorschap of een demo¬cra¬tie. Regeerders, zegt hij, zijn geen ver-schrikking voor goede werken, maar voor kwa-de. Zij hebben weinig zorg over de wetsgetrouwe inwoners, maar de wetovertre-der moet altijd achterom kijken. Daarom, zo gaat hij verder, als gij niet wenst bevreesd te zijn, doe wat goed is, maar als ge doet wat kwaad is "wees bevreesd", want de overheid draagt "het zwaard" niet tever-geefs. Inderdaad is zij "Gods dienares", zon-der het te weten, "een wreekster tot straf voor hem die kwaad doet" (V.4). Vergeet niet, geliefde lezer, dat ge onder God snachts rustig kunt sla¬pen door de politiemacht die God verordi-neerd heeft. Zelfs in deze dagen van politieke en socia-le beroering zijn, net als in de dagen van Paulus, deze fun¬damentele vaststel¬lin¬gen waar. Als gehoorzaam Christen zijt ge niet, en zeker behoeft ge ook niet, bang te zijn voor een politie-agent, maar iemand is dat wel, en diegene zou u willen beroven of kwaad doen, ware het niet vanwege de door Godverordende politiemacht. Maar hij drukt het argument nog verder door in V.5-7, waar hij aanwijst dat we onderworpen moeten zijn aan de regering, niet alleen uit vrees voor straf maar "om het geweten" (V.5), d.i., uit gehoorzaamheid aan God. Zoals we boven heb¬ben gezien, zegt Petrus, "Wees dan alle aan alle mense-lijke ordening onderdanig om des He¬ren wil" (1 Petr.2:13). Wij dienen ons te onderwer-pen aan "de machten die gesteld zijn", niet alleen uit vrees, of omdat we goede burgers willen zijn, maar om goede Christenen te zijn. Dit is inder¬daad waarom onder Gods voor-ziening, "gij eveneens belasting betaalt", want uw regeerders, van hoog tot laag, "zijn hierin [hiertoe] voortdu-rend bezig" d.i. tot uw veiligheid. "Geef dan ook" zegt de Apostel, "ieder wat gij schuldig zijt: belas-ting, aan wie gij de belas¬ting schul¬dig zijt..." etc. (V.7). Zij die in onze dagen klagen over cor¬rupte rege¬ring en zich het recht aan-matigen om te beslissen of zij wel dan niet belasting betalen, dienen te beden-ken dat Paulus leefde onder de slechte Nero en zijn corrupte regering en hij vraagt ons om onze belastingen te betalen (V.6,7), en onze Here, die ook leefde onder heidens Rome, leerde Zijn discipelen om hun belastingen te beta¬len (Matt. 22:16-21; 17:24-27). Dit is Gods Woord in deze zaak. God is geen God van wanorde, ieder¬een toela-tend te doen wat recht is in eigen ogen; Hij is een God van orde, en onder de tegenwoordige omstandig-heden, lettend op de gevallen staat van de mens, is het beste dat de massa "onderworpen is aan de overheden" en deze verantwoordelijk¬heid slaat in het bij¬zonder op Gods eigen volk. MOETEN CHRISTENEN IN DE OORLOG GAAN? Met het bovenstaande als achtergrond zijn we nu misschien beter in staat om de vraag te behande-len die zo veel ernstige kinderen van God reeds ge¬steld hebben: Moeten Christenen in de oorlog gaan? Gelovigen in Christus staat oorlog nog meer tegen dan anderen, maar toch, meer dan alle mensen, weten wij dat we moeten buigen in gehoorzaam-heid aan Gods Woord, zodat voor ons de vraag waar het om gaat luidt: Leert de Bijbel dat Christenen ten oorlog dienen te gaan wanneer zij door hun regerin-gen daartoe worden opgeroepen?

Page 144: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

144 – WWW.BIJBEL.NL

Gelukkig heeft God ons niet zonder licht op dit onderwerp achtergelaten, want Paulus, door goddelijke inspiratie, onderricht ons voor wat betreft de verhou-ding die er moet bestaan tussen man en vrouw, ouders en kinderen, heren en knechten. Zoals we reeds zagen leert hij ons over de juiste ver¬houding tussen de Christen en zijn overheid. In de dagen van Paulus solliciteerden of gingen de mensen niet vrijwillig bij de politie of bij de krijgsmacht. Zij wer-den allen ingelijfd, en het is tegen deze achtergrond dat de Apostel zegt; "Zij aan alle machten over u gesteld onder¬wor-pen", want zij zijn "door God ingesteld" (Rom.13:1). En herinner u, hij verklaart van de ambtsdienaar dat hij "Gods dienaar is voor u...die het zwaard niet tevergeefs draagt" (V.4). Het zwaard was uiteraard het middel tot de doodstraf, die God "de machten die er zijn" had toegestaan te vol¬trek¬ken. Maar, zal iemand vragen: Is oorlog verenigbaar met "de bedeling van genade"? In antwoord hierop herinne-ren wij onze lezers eraan dat nu de bedeling van Menselijke Heerschappij bestaat, zoals we eerder gezien hebben, en dat Paulus het is, de Apostel der genade, die door goddelijke inspiratie verklaart dat God "de machten die er zijn" heeft ingesteld, en dat wij aan hen "onder¬worpen" zijn. Maar zegt Gods Woord dan niet, "Gij zult niet doodslaan"? Ja, maar het woord "doodslaan" in Ex.20:13 heeft de betekenis van moord. Dit is duidelijk uit het feit dat God Zelf, in dezelfde Wet het volk Israel aanwees om de moor-denaar te doden (Num.35:16,17,18,19,21,30,31), in overeenstemming met Zijn gebod waar-bij de Menselijke Heerschappij werd ingesteld: "Wie des mensen bloed ver-giet, zijn bloed zal door de mens vergo¬ten worden" (Gen.9:6). ___________ 1* Het woord vertaald met "doodslaan" in Ex.20:13 is de wortel van het woord "doodsla¬ger" dat in Num.35 achtmaal wordt gebruikt. Dit is geen moord, zoals sommigen redene¬ren; het is Gods bevel. Als onze regeer-ders dit gebod trouw zouden toepassen zou ons land niet zo vervuld zijn met geweld-pleging en moord zoals het nu is. Zeker zullen de meesten die vandaag weigeren wapens te dragen, er snel bij zijn om de politie te hulp te roepen als zij zouden worden beroofd! En is het niet heel waarschijn-lijk dat de meesten van hen die krijgsdienst weigeren, dat in de eerste plaats doen, niet omdat zij elkander niet willen doden - niemand van ons zou dat willen - maar omdat zij dodelijk beangst zijn dat zij zouden kunnen worden gewond of gedood? In zulke gevallen is het geen overtuiging maar vrees die hen tot pacifis-ten maakt. Sommigen hebben natuurlijk geredeneerd dat een bepaalde oorlog niet kon worden toegelaten of immoreel zou zijn. Maar zijn wij het die dit werkelijk weten? De gemiddelde mens, zelfs de gemiddelde politicus, weet inderdaad weinig over alle feiten die bij een oorlog meespreken. Klaar¬blijke-lijk weten onze hoogste en militaire leiders daarvan het meest. Zo ligt dus de verantwoor-delijkheid voor elke oorlog die zij verklaren op hun schouders, niet op de onze, want God heeft ons bevolen hen te gehoorzamen. Wist Paulus niet, toen hij Rom.13 schreef, dat de koninkrij-ken van deze wereld worden onder-steund door legers; dat het Babylonisch Rijk werd over-wonnen door de Perzen, en Perzi כ te zwaard door de Grieken, en Grieken-land door het zwaard van Rome, en dat Rome op een dag door een ander zwaard zou worden omverge-wor¬pen? Toch is hij het - ja, het is God spre¬kend door hem - die zegt: "Wees onderwor¬pen". Maar misschien is de tegenwerping: Hoe kan een God van liefde oorlog toelaten? de meest indrin-gende. Hierop ant¬woorden wij dat Gods liefde on-beperkt is, maar ook Zijn gerechtigheid. Is het niet vreemd dat mensen willen dat God onbe-perkt in barmhartigheid en liefde is, maar niet in gerechtigheid of in Zijn toorn over zonde. __________ 2* Onze Here wist het klaarblijkelijk. Hij zei tegen Pilatus" "...indien Mijn konink-rijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestre¬den hebben..."(Joh.18:36). Maar God is onbeperkt in al Zijn hande¬len, omdat Hij onbe¬perkt, onein-dig, is. Het was daarom in volmaakte en oneindige gerech¬tigheid dat Hij alle mensen ter dood ver-oordeelde als straf op de zonde. Dus zij die het voor on¬recht-vaardig van God houden om een jongeman te bevelen in de oorlog te gaan en, misschien, door een kogel te wor¬den gedood, dienen zichzelf af te vragen of het niet on¬recht-vaardig van Hem zou zijn om diezelfde persoon te laten sterven aan kanker, hartverlam-ming of wat ook, "want het is de mensen gezet eenmaal te sterven" (Hebr.9:27).

Page 145: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

145 – WWW.BIJBEL.NL

De auteur sympathiseert met mensen die alleen de verschrikkingen van de oorlog zien, speciaal wanneer zij voor ons op de hedendaagse televisie en in de kranten en tijdschriften worden voorge-schoteld. Maar hij wordt ook aan¬gesproken als hij door de gangen van onze grote hospita-len loopt en getuige is van het lijden, de wanhoop, de hartverscheurende dingen die veroorzaakt zijn door zonde. Maar wacht! Wij hebben niet de volledige ver-klaring door Paulus in Hebr.9:27,28 aangehaald. Het is waar, "het is de mens gezet eenmaal te sterven", maar dit is niet alles wat hij zegt. Lees de gehele passage nauwkeurig : "En ZOALS het de mensen gezet is, ייnmaal te sterven en daarna het oordeel; "ZO ZAL OOK CHRIS-TUS, EENMAAL GEOFFERD OM VELE ZONDEN WEG TE NEMEN, TEN ANDE-REN MALE ZONDER [LOS VAN] ZONDE GEZIEN WORDEN DOOR HEN DIE HEM VERWACHTEN TOT ZALIGHEID." God biedt aan allen die thans lijden onder de gevolgen van zonde, met inbegrip van oorlog, de zekerheid en vreugde van eeuwig leven in Chris-tus aan. "In Wie wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de misdaden, naar de rijkdom van Zijn genade" (Eph.1:7). Het is geloof in Christus, die stierf voor onze zonden, dat ons waarlijk voorbereidt voor ziekte, lijden en dood - en zelfs zonodig voor oorlog, want geduren¬de "deze tegen¬woordige boze we-reld" (Gal.1:4), leven we eveneens onder "de bedeling van Gods genade" (Eph.3:2). EEN UITZONDERING Hoewel God de overheden gezag geschonken heeft over de burgers, blijft de verantwoordelijk-heid van ieder mens in de eerste plaats aan God. De gelovige moet dus de overheid ongehoor-zaam zijn wanneer de overheid hem gebiedt God onge¬hoorzaam te zijn. Wij hebben een voor-beeld van deze gehoorzaamheid aan hoger gezag in het gedrag van Petrus en de andere apostelen in het eerste deel van Handelingen. De apostelen waren uitgezonden om Christus en de opstan-ding te prediken. Toen hun overheid gelastte ermee op te houden, antwoordden Petrus en Johannes terecht: "Oordeelt gij, of het recht is voor God, naar u meer te horen dan naar God? "Want wij kunnen niet nalaten te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben" (Hand.4:19,20). Zelfs na gedreigd te zijn en gevangen genomen, antwoord-den Petrus en de andere apostelen: "Men moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen" (Hand.5:29). Men zou natuurlijk kunnen redeneren dat de politieke auto-riteit van de bestuurders van Israel reeds begon te verzwak¬ken (Cf. Matt.21:43), maar zeer zeker beschouw-de het volk hen als het bevoegd gezag. Bovendien hebben we in Hand.23:5 Paulus die zich verontschuldigt we¬gens oneerbie¬dig spreken tegen de Hogepriester (V.3). Maar aanvullend hebben we nog het geval van Paulus in Damaskus. Liever dan in handen te vallen van de stadhou¬der, "ontvluchtte hij zijn handen" en ging voort met Chris¬tus te prediken. Maar het gedrag van de twaalf apostelen en dat van Paulus in de boven-genoemde gevallen is een verre roep van de wetteloosheid die ook nu in de wereld opgeld doet, en die Paulus en Petrus zo categorisch tegenstaan. DE CHRISTEN, ZIJN NAASTE EN ZIJN HERE "Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. "Want dit: Gij zult geen over-spel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren; en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begre¬pen, name¬lijk in dit: Gij zult uw naaste lief¬heb¬ben gelijk uzelven. "De liefde doet de naas-te geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervul-ling der wet. "En dit zeg ik te meer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij uit de slaap ontwaken; want de zaligheid is ons nu na-der, dan toen wij eerst geloofd hebben. "De nacht is voorbij-gegaan, en de dag is nabij gekomen. Laat ons dan afleg-gen de werken der duisternis, en aandoen de wape-nen des lichts. "Laat ons, als in de dag, eerlijk wande¬len; niet in brasserijen en dron¬ken-schappen, niet in

Page 146: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

146 – WWW.BIJBEL.NL

slaapka¬meren en ontuch¬tigheden, niet in twist en nijdig-heid; "Maar doet aan de Here Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkhe-den." Rom.13:8-14 DE CHRISTEN EN ZIJN NAASTE De Apostel gaat hier van het onderwerp van de verhouding van de gelovige ten opzichte van de overheden voort naar die tot zijn naaste. Toch bestaat er een overeenkomst. In V.7. zegt hij, "Geeft dan aan een ieder wat gij schuldig zijt," en in V.8. "Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben". Sommigen hebben de woorden "Wees niemand iets schuldig" zo uit-gelegd, dat Christenen niet naar de bank behoren te gaan om geld te lenen of uit te lenen om in zaken te steken. Dit is niet de bedoeling, want indien iemand van een bank, zeg fl.1.000,- leent, is hij niet eerder schuldig dan nadat de bank terug¬vordert. Een Christen moet niet verstrikt raken in onbe-taalde schulden, want er is geen zekerder weg om vriendschappen te vernielen dan te ont-dekken dat men zijn crediteu-ren ontloopt en de Here te onteren, dan door in gebreke te blijven om finan-ci כle verplichtingen na te komen. Er bestaat echter een schuld die we nooit geheel kunnen inlossen. Het is de de verplichting elkan-der lief te hebben. Indien de Here Jezus Christus uit liefde voor ons, de hemelse heerlijkheid verliet om de schande en de straf te dragen voor onze zonden en die van anderen, zijn wij dan niet schuldig de anderen lief te hebben waarvoor Hij stierf? Paulus beschouwde zichzelf een "schuldenaar" van anderen (Rom.1:14). Maar laat ons het vers besluiten: "want wie de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld". Zoals we weten waren de Tien Geboden in twee delen verdeeld, een had te doen met Israels verhouding tot God, de andere met de verhou-ding tot de mens. Onze Here zei van het eerste, "Dit is het eerste en grote gebod" (Matt.22:38), maar Paulus spreekt hier in Romeinen over de verhouding van de mens tot zijn naaste, dus haalt hij het tweede aan (V.9). Maar waarom haalt hij de Wet aan? Verklaart Gal.3:13 niet dat "Christus ons verlost heeft van de vloek der wet, door voor ons een vloek te wor-den"? Ja, maar Rom.8:4 legt uit dat Hij dit gedaan heeft "opdat het recht van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest." In Gal.5:14, als hij opnieuw verwijst naar de men-selijke kant van de Wet, zegt de Apostel: "De gehele wet wordt in ייn woord vervuld, name-lijk in dit: Gij zult uw naaste liefheb-ben als uzelf." Zo concludeert hij tenslotte in Rom.13:10: "De liefde doet de naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervul¬ling van de wet." Hoe waar is dit! De Wet is een getuigenis van menselijke verdorvenheid (1 Tim.1:9,10). Als alle mensen elkander zouden liefhebben waartoe hebben we dan nog wetten nodig? Het is dan een gezegende werkelijkheid dat we gered en geor-dend zijn door genade: "...de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is" (Rom.5:5). Hoewel de gelo-vige dan niet onder het verbond van de Wet is, zal hij niette-min onder genade al de instellingen van de Wet volbrengen die be-trekking hebben op het gedrag tegenover zijn naaste, door zich een-voudig door de liefde van God te laten motive¬ren. TIJD OM TE ONTWAKEN Verzen 11 en 12 verdienen bijzondere aandacht. Sommige bekwame Bijbel-leraren houden het er-voor dat de "dag" en de "nacht" in deze passa¬ge gezien moet worden vanuit het licht op bede-lingen. De duisternis in de wereld, zo veron¬der-stellen zij, kwam door de val van de mens. Toen onze Here op aarde verscheen begon het te da¬gen, want Hij was "het Licht der wereld" (Joh.8:12). Maar de wereld en "de Zijnen" ver-wierpen Hem, zodat de duisternis weer op aarde viel toen Hij ten hemel opsteeg. De wereld zal, zo zeggen zij, het daglicht niet zien totdat Hij weer terug¬komt om te regeren. Deze uitleg schijnt op het eerste gezicht zinnig, maar zij doorstaat niet de Bereaanse toets. Als we de Schriften onder zoeken vinden we inder-daad het gezegde van onze Here, "Ik ben het Licht der Wereld", maar vervolgt, "hij die mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben" (Joh.8:12). Het waren toen alleen Zijn ware volgelingen die niet in duisternis wandelden. Zij hadden "het licht des levens". Dit strookt met het door de Geest ge ןnspireerde getuigenis van de Apostel Johan-nes: "In Hem was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen" (Joh.1:4). Wat betreft de massa die geen deel nam aan dit leven gaat Jo-hannes voort met te beschrijven hoe diep de duisternis van hun nacht was: "En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begre¬pen" (V.5). Het licht scheen wel, maar drong niet door de dikke duisternis; de duisternis werd er niet door gespleten. De nacht was toen onze Here op aarde was inderdaad zo diep dat God Johannes de Doper zond om de mensen op Christus,

Page 147: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

147 – WWW.BIJBEL.NL

het Licht, te wijzen. "Er was een mens, door God gezonden, wiens naam was Johannes. "Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden" (V.6,7). Het is daarom duidelijk, dat onze Here de we¬reldse duisternis bij Zijn eerste komst niet op-hief, en dat het, gezien binnen de bedelingen, toen op aarde geen dag was. Wij geloven eerder, dat de nacht in de wereld begon met de val van de mens, en dat de duisternis niet eerder zal worden weggenomen dan bij de tweede komst van Christus om te oordelen en te regeren. Dan zullen de kwaden worden geoor-deeld en "ver¬brand" worden als stoppels (Mal.4:1), maar voor hen die Zijn naam vre¬zen: "...de Zon der ge¬rechtigheid zal opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleuge¬len..." (V.2). Hierom wordt Hij "de Morgenster" genoemd, in die Geschriften die allereerst verwijzen naar de Grote Verdrukking (Openb.22:16; 2 Petr.1:19). Maar wat bedoelt de Apostel Paulus dan in Rom.13:12, waar hij zegt dat "de nacht ver gevorderd is" en "de dag nabij gekomen"? ONZE NACHT EN DAG Wij geloven dat het antwoord op deze vraag is, dat de Apostel in Rom. 13:11,12 niet spreekt binnen de bedelingen. Zeker, als de "nacht" van deze tegen-woordige bedeling werd gevolgd door de veronderstelde "dag" van de aardse bediening van onze Here, kon Paulus niet geschreven heb-ben dat de nacht "ver gevorderd" was. Toen hij schreef was zij nauwelijks begonnen. Rom.13:11,12 zou moeten worden vergeleken met passages als 2 Cor. 4:6: "Want God Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten gesche-nen heeft, om te geven verlichting van de kennis van de heerlijk¬heid Gods in het aange-zicht van Jezus Christus." Goddank, is de dag is voor de gelovige in Chris¬tus aangebroken, hoe-wel de nacht om hem heen donker is. En omdat de dag aangebroken is, "is het nu het uur om uit de slaap te ontwa¬ken; want de zaligheid is ons nu nader dan toen wij eerst geloofd heb-ben" (Rom.13:11). Onze redding als gelovigen in Christus, is na-tuurlijk zeker, maar is nog niet volkomen, en op een dag zal het aanbreken van het licht dat ons zo zoveel zegen en vreugde gebracht heeft, plot-seling doorbreken in de volle hemelse dag als onze Geliefde komt om ons tot Zich op te trek¬ken. LAAT ONS NIET SLAPEN Let wel, het is niet het morgenlicht waar wij op wachten. Want voor ons is de nacht "ver gevor-derd"; de dag is aangebroken en de volle hemel-se dag is nabij gekomen. Kon de Apostel een betere aansporing laten horen waarom wij "uit de slaap zouden ontwaken"? We vinden dezelfde oproep krachtdadig gebracht in 1 Thess.5. Na uitgelegd te hebben in 1 Thess.4:16-18 hoe we zullen worden opgenomen om de Here te ontmoe-ten om voor altijd met Hem te zijn, gaat de Apostel voort in Hoofdstuk 5 met te zeggen dat "de dag van de Here" over de wereld zal komen als "een dief in de nacht". "Want wanneer ZIJ zullen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal een plotseling verderf hun overkomen, zoals de barensnood over een zwangere vrouw; en zij zullen geens-zins ontkomen" (V.3). Maar de Apostel haast zich om te verklaren: "Maar GIJ, broeders! gij zijt niet in duister-nis, zodat die dag U als een dief zou overval-len. "GIJ zijt allen kinderen des lichts, en kinderen van de dag; WIJ zijn niet van de nacht, noch van de duisternis. "Laten wij dus niet slapen zoals de anderen, maar laten wij waken en nuchter zijn" (V.4-6). Dit is het enige argument waarop hij zijn oproep om wakker en attent te blijven baseert. Hij dringt ons niet om wakker te zijn om onszelf te verde-digen tegen dieven, want voordat onze Here komt als een dief, zullen wij weggeno-men zijn. Eerder zegt hij: De dief zal in de nacht komen, maar "gij zijt allen kinderen van... de dag; wij zijn niet van de nacht, noch van de duisternis. Laten wij dus [DAAROM ] niet slapen zoals de anderen, maar laten wij waken en nuch¬ter zijn" (V.5,6). HOOG TIJD OM TE ONTWAKEN Wij moeten niet nalaten om de drang op te mer-ken van de oproep van de Apostel in Rom.13:11,12. "het is HOOG TIJD om nu uit de slaap te ontwaken...De nacht is VER GE¬VOR¬DERD; de [grote] dag is nabij gekomen."

Page 148: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

148 – WWW.BIJBEL.NL

Wat een schande om zo laat nog te slapen, speci¬aal wanneer er strijd gevoch¬ten wordt en over-winningen geboekt! Vandaar zijn dringende oproep om nachtkle¬ren van lauwheid en onver-schilligheid "af te leggen", en "de wapen¬rusting des lichts aan te doen". Wat is de "wapenrusting van het licht"? Het is een persoon, de Here Jezus Christus. In Eph.5:8 zegt de Apostel van de gelovigen: "Want gij waart vroeger duisternis, maar nu zijt gij licht in de Here; wandelt als kinderen van het licht." De mens in Christus is een licht voor hen rond-om hem als hij in het licht wandelt, en dit licht is een wapen tegen zonde, Satan en de verleidin-gen van de wereld. Zo is het zoals V.12 zegt, "doe aan de wapenen des lichts", V.14 voegt hier aan toe, "doet aan de Here Jezus Chris¬tus". ONTWAAK EN STA OP Zoals Rom.13:11 ons roept om "uit de slaap te ontwaken", smeekt ons Eph.5:14 "ontwaak... staat op uit de doden." Gelovigen zijn reeds met Christus door genade opgestaan uit de doden (Eph.2:4-6), maar helaas zijn velen vast in slaap - slapend voor hun verantwoorde¬lijkhe-den en mogelijkheden, slapend voor het feit dat een oorlog aan de gang is! Diegenen zijn niet meer bruikbaar voor God net als zij die "dood zijn in hun overtredingen en zonden". Daarom zegt hij in Rom.13:11,12, "uit de slaap te ont-waken...wapens aan te doen", en in Eph. 5:14-17: "Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op [van]uit de doden; en Chris¬tus zal over u lichten. "ZIET DAN, HOE GIJ VOORZICH-TIG WANDELT, NIET ALS ONWIJ-ZEN, MAAR ALS WIJZEN, "TERWIJL GIJ DE TIJD UITKOOPT, DAAR DE DAGEN BOOS ZIJN."DAAROM WEEST NIET ONVER-STANDIG, MAAR VERSTAAT WAT DE WIL VAN DE HERE IS." De Apostel doelt hier niet op de wil van God voor onze levens, maar op het plan en einddoel van God zoals geopenbaard in de Brieven van Paulus. God heeft ons bekend gemaakt de verborgenheid van Zijn wil (Eph.1:9), en Hij wil dat wij "vervuld worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk ver¬stand" (Col.1:9). Paulus besluit deze belangrijke passage in zijn Brief aan de Romeinen met de woorden: "Laat ons, als in de dag, eerbaar wandelen; niet in brasserijen en dronken¬schap¬pen, niet in slaap-kamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdig-heid. "Maar doet aan de Here Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeer-ten" (V.13,14). "Eerbaar" heeft hier de zin van 'betamelijk", als op klaar¬lichte dag, en "slaapka-mers en ontuchtig¬heden" doelt op de verschillen¬de vormen van sexuele zonde en bandeloze zin-nelijkheid. De gelovige dient "de Here Jezus Christus aan te doen", en niet tot vleselijke be-geerten aanleiding te geven. ------- 3* Wat is een echt geheiligd Christenleven toch een licht in de wereld! Dit is is een innigste blijk van Christus' tegen-woordigheid hier. 2 Cor.5:20 zegt dat wij, gelovigen, hier "in Christus' plaats" zijn om mensen te smeken zich met God te laten verzoenen. 4* Naar Col.3:10 "hebben we de nieuwe mens aangedaan" , en God ziet ons als in Chris-tus. Niettemin vermaant ons de Apostel uit ervaring, "de nieu-we mens aan te doen" (Eph.4:24), net zoals hij hier doet in Rom.13:14.

Page 149: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

149 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K XIII - R O M . 13:1-14

DE CHRISTEN, DE OVERHEDEN,

ZIJN NAASTE EN ZIJN HERE

ONDERWORPENHEID AAN DE GESTELDE MACHTEN

"Alle ziel zij aan de machten, over haar ge-steld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, zijn door God ingesteld. "Zodat hij die zich tegen de macht stelt, de instelling van God weer-staat; en die ze weer-staat, zullen over zichzelf een oordeel halen. "Want de oversten zijn niet te vrezen voor de goede wer-ken, maar voor de kwade. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben. "Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, vrees dan; want zij draagt het zwaard niet te vergeefs; want zij is Gods diena¬res, een wreek-ster tot straf voor hem die kwaad doet. "Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen om de straf, maar ook om het geweten. "Want waarom betaalt gij ook belasting; want zij zijn dienaars van God, die hierin voortdurend bezig zijn. "Geeft dan een ieder wat gij schuldig zijt: belasting, aan wie gij de belasting; tol, aan wie gij de tol; vrees, aan wie gij de vrees; eer, aan wie gij de eer schuldig zijt." - Rom.13:1-7. Onze studies in Romeinen hebben ons nu ge¬bracht tot het onderwerp van de Christen en zijn regering. Het is verbazend dat zoveel Christenen zich niet bewust zijn van de waarheid van boven-staand V.1. Zij weten niet dat "de machten door God zijn inge¬steld", zodat er uiteindelijk "geen macht is dan van God". Het is waar dat we leven onder de bedeling van Gods genade" (Eph.3:1-4), maar we leven ook onder de bedeling van Menselijke Regering. Deze bede-ling, begonnen in de dagen van Noach (Gen.9:5,6), is nooit tot een einde ge-bracht. God verordineerde menselijk regiem, en houdt de mens verantwoor-delijk voor het leven van zijn broeder. De uitspraak: "Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden" (Gen.9:6), stelt de mens verantwoorde-lijk ook om de doodstraf uit te voeren, en dit sluit uiteraard alle mindere straffen in. Nog meer dan dit: het bijzondere "machten die er zijn" zijn door God geordineerd. In het alge-meen geeft God de volken precies die soort regeerders welke zij verdie-nen. Sommigen van hen zijn slecht en immoreel, "de slechtste men-sen", en toch zijn zij "door God geordineerd" (Dan.4:17) en tegenover Hem verantwoorde-lijk. Tot de heidense en arrogante koning Nebukadne-zar zei Daniel: "...de God des hemels heeft u het koningschap, macht, sterkte en eer ge¬schon-ken" (Dan.2:37). En tot deze koning in al zijn trots, kwam later een stem uit de hemel die hem veroordeelde tot waanzin totdat hij de les zou geleerd hebben, dat "...de Allerhoog¬ste macht heeft over het ko-ningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil" (Dan.4:32). Onze Here zei tegen Pilatus: "...Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven was..."(Joh.19:11). Inderdaad verklaart de Apostel in deze korte passage in Romeinen (13:1-7) zesmaal dat de regeringen boven ons door God verordineerd zijn. Zo mogen aardse regeerders partijdig of despo-tisch of corrupt zijn, maar God zegt: "Wees onderworpen", evenals Hij de vrouw aanwijst om onderwor-pen te zijn aan haar man, het kind aan zijn ouders, de knecht aan zijn meester. Misbruik van gezag, in welk geval ook, veran¬dert de gevestigde orde van God niet, want zon-der orde zou er chaos zijn. Dit is niet de populai-re filosofie van vandaag, maar het is de weg naar harmonie en naar 's mensen grootste

Page 150: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

150 – WWW.BIJBEL.NL

geluk. Volhouden dat wij gehouden zijn alleen "redelij¬ke" wetten te gehoorza¬men, laat de vraag van onder-werping open voor ieders uitleg. Deze filosofie heeft menig volk tot anarchie gedre¬ven. Petrus bevestigt Paulus in deze dingen en beiden verkondigen Gods Woord aan ons: "Weest dan aan alle menselij¬ke ordening onderdanig om des Heren wil; hetzij de koning, als de opper-ste macht, "hetzij de stadhouders, als door hem gezonden tot bestraffing van de kwaad-doeners, maar tot prijs van hen die goed doen" (1 Petr.2:13,14). Maar de Apostel Paulus stelt dit princi-pe zowel negatief als positief: "Zodat hij die zich tegen de macht stelt, de instelling van God weer-staat; en die ze weerstaat, zullen over zichzelf een oordeel halen" (V.2). Zeker is dat deze wereld rechtstreeks naar de komende "Grote Verdruk-king" op weg is, want in steeds grotere mate "werkt de verborgenheid van de onge¬rechtig-heid [of wetteloosheid] reeds" (2 Thess.2:7), en het lijkt wel of wette¬loos-heid alles toelaat. Maar wij zeggen, dit zal niet eindigen in de vrijheid die mensen menen na te streven, maar in de anarchie en de verschrik¬king van de "Grote Verdrukking". In de verzen 3,4 stelt de apostel een belangrijk feit dat blijk geeft van wets¬verkrach-ting in het algemeen, zij het onder een dictatorschap of een demo¬cra¬tie. Regeerders, zegt hij, zijn geen ver-schrikking voor goede werken, maar voor kwa-de. Zij hebben weinig zorg over de wetsgetrouwe inwoners, maar de wetovertre-der moet altijd achterom kijken. Daarom, zo gaat hij verder, als gij niet wenst bevreesd te zijn, doe wat goed is, maar als ge doet wat kwaad is "wees bevreesd", want de overheid draagt "het zwaard" niet tever-geefs. Inderdaad is zij "Gods dienares", zon-der het te weten, "een wreekster tot straf voor hem die kwaad doet" (V.4). Vergeet niet, geliefde lezer, dat ge onder God snachts rustig kunt sla¬pen door de politiemacht die God verordi-neerd heeft. Zelfs in deze dagen van politieke en socia-le beroering zijn, net als in de dagen van Paulus, deze fun¬damentele vaststel¬lin¬gen waar. Als gehoorzaam Christen zijt ge niet, en zeker behoeft ge ook niet, bang te zijn voor een politie-agent, maar iemand is dat wel, en diegene zou u willen beroven of kwaad doen, ware het niet vanwege de door Godverordende politiemacht. Maar hij drukt het argument nog verder door in V.5-7, waar hij aanwijst dat we onderworpen moeten zijn aan de regering, niet alleen uit vrees voor straf maar "om het geweten" (V.5), d.i., uit gehoorzaamheid aan God. Zoals we boven heb¬ben gezien, zegt Petrus, "Wees dan alle aan alle mense-lijke ordening onderdanig om des He¬ren wil" (1 Petr.2:13). Wij dienen ons te onderwer-pen aan "de machten die gesteld zijn", niet alleen uit vrees, of omdat we goede burgers willen zijn, maar om goede Christenen te zijn. Dit is inder¬daad waarom onder Gods voor-ziening, "gij eveneens belasting betaalt", want uw regeerders, van hoog tot laag, "zijn hierin [hiertoe] voortdu-rend bezig" d.i. tot uw veiligheid. "Geef dan ook" zegt de Apostel, "ieder wat gij schuldig zijt: belas-ting, aan wie gij de belas¬ting schul¬dig zijt..." etc. (V.7). Zij die in onze dagen klagen over cor¬rupte rege¬ring en zich het recht aan-matigen om te beslissen of zij wel dan niet belasting betalen, dienen te beden-ken dat Paulus leefde onder de slechte Nero en zijn corrupte regering en hij vraagt ons om onze belastingen te betalen (V.6,7), en onze Here, die ook leefde onder heidens Rome, leerde Zijn discipelen om hun belastingen te beta¬len (Matt. 22:16-21; 17:24-27). Dit is Gods Woord in deze zaak. God is geen God van wanorde, ieder¬een toela-tend te doen wat recht is in eigen ogen; Hij is een God van orde, en onder de tegenwoordige omstandig-heden, lettend op de gevallen staat van de mens, is het beste dat de massa "onderworpen is aan de overheden" en deze verantwoordelijk¬heid slaat in het bij¬zonder op Gods eigen volk. MOETEN CHRISTENEN IN DE OORLOG GAAN? Met het bovenstaande als achtergrond zijn we nu misschien beter in staat om de vraag te behande-len die zo veel ernstige kinderen van God reeds ge¬steld hebben: Moeten Christenen in de oorlog gaan? Gelovigen in Christus staat oorlog nog meer tegen dan anderen, maar toch, meer dan alle mensen, weten wij dat we moeten buigen in gehoorzaam-heid aan Gods Woord, zodat voor ons de vraag waar het om gaat luidt: Leert de Bijbel dat Christenen ten oorlog dienen te gaan wanneer zij door hun regerin-gen daartoe worden opgeroepen?

Page 151: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

151 – WWW.BIJBEL.NL

Gelukkig heeft God ons niet zonder licht op dit onderwerp achtergelaten, want Paulus, door goddelijke inspiratie, onderricht ons voor wat betreft de verhou-ding die er moet bestaan tussen man en vrouw, ouders en kinderen, heren en knechten. Zoals we reeds zagen leert hij ons over de juiste ver¬houding tussen de Christen en zijn overheid. In de dagen van Paulus solliciteerden of gingen de mensen niet vrijwillig bij de politie of bij de krijgsmacht. Zij wer-den allen ingelijfd, en het is tegen deze achtergrond dat de Apostel zegt; "Zij aan alle machten over u gesteld onder¬wor-pen", want zij zijn "door God ingesteld" (Rom.13:1). En herinner u, hij verklaart van de ambtsdienaar dat hij "Gods dienaar is voor u...die het zwaard niet tevergeefs draagt" (V.4). Het zwaard was uiteraard het middel tot de doodstraf, die God "de machten die er zijn" had toegestaan te vol¬trek¬ken. Maar, zal iemand vragen: Is oorlog verenigbaar met "de bedeling van genade"? In antwoord hierop herinne-ren wij onze lezers eraan dat nu de bedeling van Menselijke Heerschappij bestaat, zoals we eerder gezien hebben, en dat Paulus het is, de Apostel der genade, die door goddelijke inspiratie verklaart dat God "de machten die er zijn" heeft ingesteld, en dat wij aan hen "onder¬worpen" zijn. Maar zegt Gods Woord dan niet, "Gij zult niet doodslaan"? Ja, maar het woord "doodslaan" in Ex.20:13 heeft de betekenis van moord. Dit is duidelijk uit het feit dat God Zelf, in dezelfde Wet het volk Israel aanwees om de moor-denaar te doden (Num.35:16,17,18,19,21,30,31), in overeenstemming met Zijn gebod waar-bij de Menselijke Heerschappij werd ingesteld: "Wie des mensen bloed ver-giet, zijn bloed zal door de mens vergo¬ten worden" (Gen.9:6). ___________ 1* Het woord vertaald met "doodslaan" in Ex.20:13 is de wortel van het woord "doodsla¬ger" dat in Num.35 achtmaal wordt gebruikt. Dit is geen moord, zoals sommigen redene¬ren; het is Gods bevel. Als onze regeer-ders dit gebod trouw zouden toepassen zou ons land niet zo vervuld zijn met geweld-pleging en moord zoals het nu is. Zeker zullen de meesten die vandaag weigeren wapens te dragen, er snel bij zijn om de politie te hulp te roepen als zij zouden worden beroofd! En is het niet heel waarschijn-lijk dat de meesten van hen die krijgsdienst weigeren, dat in de eerste plaats doen, niet omdat zij elkander niet willen doden - niemand van ons zou dat willen - maar omdat zij dodelijk beangst zijn dat zij zouden kunnen worden gewond of gedood? In zulke gevallen is het geen overtuiging maar vrees die hen tot pacifis-ten maakt. Sommigen hebben natuurlijk geredeneerd dat een bepaalde oorlog niet kon worden toegelaten of immoreel zou zijn. Maar zijn wij het die dit werkelijk weten? De gemiddelde mens, zelfs de gemiddelde politicus, weet inderdaad weinig over alle feiten die bij een oorlog meespreken. Klaar¬blijke-lijk weten onze hoogste en militaire leiders daarvan het meest. Zo ligt dus de verantwoor-delijkheid voor elke oorlog die zij verklaren op hun schouders, niet op de onze, want God heeft ons bevolen hen te gehoorzamen. Wist Paulus niet, toen hij Rom.13 schreef, dat de koninkrij-ken van deze wereld worden onder-steund door legers; dat het Babylonisch Rijk werd over-wonnen door de Perzen, en Perzi כ te zwaard door de Grieken, en Grieken-land door het zwaard van Rome, en dat Rome op een dag door een ander zwaard zou worden omverge-wor¬pen? Toch is hij het - ja, het is God spre¬kend door hem - die zegt: "Wees onderwor¬pen". Maar misschien is de tegenwerping: Hoe kan een God van liefde oorlog toelaten? de meest indrin-gende. Hierop ant¬woorden wij dat Gods liefde on-beperkt is, maar ook Zijn gerechtigheid. Is het niet vreemd dat mensen willen dat God onbe-perkt in barmhartigheid en liefde is, maar niet in gerechtigheid of in Zijn toorn over zonde. __________ 2* Onze Here wist het klaarblijkelijk. Hij zei tegen Pilatus" "...indien Mijn konink-rijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestre¬den hebben..."(Joh.18:36). Maar God is onbeperkt in al Zijn hande¬len, omdat Hij onbe¬perkt, onein-dig, is. Het was daarom in volmaakte en oneindige gerech¬tigheid dat Hij alle mensen ter dood ver-oordeelde als straf op de zonde. Dus zij die het voor on¬recht-vaardig van God houden om een jongeman te bevelen in de oorlog te gaan en, misschien, door een kogel te wor¬den gedood, dienen zichzelf af te vragen of het niet on¬recht-vaardig van Hem zou zijn om diezelfde persoon te laten sterven aan kanker, hartverlam-ming of wat ook, "want het is de mensen gezet eenmaal te sterven" (Hebr.9:27).

Page 152: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

152 – WWW.BIJBEL.NL

De auteur sympathiseert met mensen die alleen de verschrikkingen van de oorlog zien, speciaal wanneer zij voor ons op de hedendaagse televisie en in de kranten en tijdschriften worden voorge-schoteld. Maar hij wordt ook aan¬gesproken als hij door de gangen van onze grote hospita-len loopt en getuige is van het lijden, de wanhoop, de hartverscheurende dingen die veroorzaakt zijn door zonde. Maar wacht! Wij hebben niet de volledige ver-klaring door Paulus in Hebr.9:27,28 aangehaald. Het is waar, "het is de mens gezet eenmaal te sterven", maar dit is niet alles wat hij zegt. Lees de gehele passage nauwkeurig : "En ZOALS het de mensen gezet is, ייnmaal te sterven en daarna het oordeel; "ZO ZAL OOK CHRIS-TUS, EENMAAL GEOFFERD OM VELE ZONDEN WEG TE NEMEN, TEN ANDE-REN MALE ZONDER [LOS VAN] ZONDE GEZIEN WORDEN DOOR HEN DIE HEM VERWACHTEN TOT ZALIGHEID." God biedt aan allen die thans lijden onder de gevolgen van zonde, met inbegrip van oorlog, de zekerheid en vreugde van eeuwig leven in Chris-tus aan. "In Wie wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de misdaden, naar de rijkdom van Zijn genade" (Eph.1:7). Het is geloof in Christus, die stierf voor onze zonden, dat ons waarlijk voorbereidt voor ziekte, lijden en dood - en zelfs zonodig voor oorlog, want geduren¬de "deze tegen¬woordige boze we-reld" (Gal.1:4), leven we eveneens onder "de bedeling van Gods genade" (Eph.3:2). EEN UITZONDERING Hoewel God de overheden gezag geschonken heeft over de burgers, blijft de verantwoordelijk-heid van ieder mens in de eerste plaats aan God. De gelovige moet dus de overheid ongehoor-zaam zijn wanneer de overheid hem gebiedt God onge¬hoorzaam te zijn. Wij hebben een voor-beeld van deze gehoorzaamheid aan hoger gezag in het gedrag van Petrus en de andere apostelen in het eerste deel van Handelingen. De apostelen waren uitgezonden om Christus en de opstan-ding te prediken. Toen hun overheid gelastte ermee op te houden, antwoordden Petrus en Johannes terecht: "Oordeelt gij, of het recht is voor God, naar u meer te horen dan naar God? "Want wij kunnen niet nalaten te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben" (Hand.4:19,20). Zelfs na gedreigd te zijn en gevangen genomen, antwoord-den Petrus en de andere apostelen: "Men moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen" (Hand.5:29). Men zou natuurlijk kunnen redeneren dat de politieke auto-riteit van de bestuurders van Israel reeds begon te verzwak¬ken (Cf. Matt.21:43), maar zeer zeker beschouw-de het volk hen als het bevoegd gezag. Bovendien hebben we in Hand.23:5 Paulus die zich verontschuldigt we¬gens oneerbie¬dig spreken tegen de Hogepriester (V.3). Maar aanvullend hebben we nog het geval van Paulus in Damaskus. Liever dan in handen te vallen van de stadhou¬der, "ontvluchtte hij zijn handen" en ging voort met Chris¬tus te prediken. Maar het gedrag van de twaalf apostelen en dat van Paulus in de boven-genoemde gevallen is een verre roep van de wetteloosheid die ook nu in de wereld opgeld doet, en die Paulus en Petrus zo categorisch tegenstaan. DE CHRISTEN, ZIJN NAASTE EN ZIJN HERE "Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. "Want dit: Gij zult geen over-spel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren; en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begre¬pen, name¬lijk in dit: Gij zult uw naaste lief¬heb¬ben gelijk uzelven. "De liefde doet de naas-te geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervul-ling der wet. "En dit zeg ik te meer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij uit de slaap ontwaken; want de zaligheid is ons nu na-der, dan toen wij eerst geloofd hebben. "De nacht is voorbij-gegaan, en de dag is nabij gekomen. Laat ons dan afleg-gen de werken der duisternis, en aandoen de

Page 153: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

153 – WWW.BIJBEL.NL

wape-nen des lichts. "Laat ons, als in de dag, eerlijk wande¬len; niet in brasserijen en dron¬ken-schappen, niet in slaapka¬meren en ontuch¬tigheden, niet in twist en nijdig-heid; "Maar doet aan de Here Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkhe-den." Rom.13:8-14 DE CHRISTEN EN ZIJN NAASTE De Apostel gaat hier van het onderwerp van de verhouding van de gelovige ten opzichte van de overheden voort naar die tot zijn naaste. Toch bestaat er een overeenkomst. In V.7. zegt hij, "Geeft dan aan een ieder wat gij schuldig zijt," en in V.8. "Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben". Sommigen hebben de woorden "Wees niemand iets schuldig" zo uit-gelegd, dat Christenen niet naar de bank behoren te gaan om geld te lenen of uit te lenen om in zaken te steken. Dit is niet de bedoeling, want indien iemand van een bank, zeg fl.1.000,- leent, is hij niet eerder schuldig dan nadat de bank terug¬vordert. Een Christen moet niet verstrikt raken in onbe-taalde schulden, want er is geen zekerder weg om vriendschappen te vernielen dan te ont-dekken dat men zijn crediteu-ren ontloopt en de Here te onteren, dan door in gebreke te blijven om finan-ci כle verplichtingen na te komen. Er bestaat echter een schuld die we nooit geheel kunnen inlossen. Het is de de verplichting elkan-der lief te hebben. Indien de Here Jezus Christus uit liefde voor ons, de hemelse heerlijkheid verliet om de schande en de straf te dragen voor onze zonden en die van anderen, zijn wij dan niet schuldig de anderen lief te hebben waarvoor Hij stierf? Paulus beschouwde zichzelf een "schuldenaar" van anderen (Rom.1:14). Maar laat ons het vers besluiten: "want wie de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld". Zoals we weten waren de Tien Geboden in twee delen verdeeld, een had te doen met Israels verhouding tot God, de andere met de verhou-ding tot de mens. Onze Here zei van het eerste, "Dit is het eerste en grote gebod" (Matt.22:38), maar Paulus spreekt hier in Romeinen over de verhouding van de mens tot zijn naaste, dus haalt hij het tweede aan (V.9). Maar waarom haalt hij de Wet aan? Verklaart Gal.3:13 niet dat "Christus ons verlost heeft van de vloek der wet, door voor ons een vloek te wor-den"? Ja, maar Rom.8:4 legt uit dat Hij dit gedaan heeft "opdat het recht van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest." In Gal.5:14, als hij opnieuw verwijst naar de men-selijke kant van de Wet, zegt de Apostel: "De gehele wet wordt in ייn woord vervuld, name-lijk in dit: Gij zult uw naaste liefheb-ben als uzelf." Zo concludeert hij tenslotte in Rom.13:10: "De liefde doet de naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervul¬ling van de wet." Hoe waar is dit! De Wet is een getuigenis van menselijke verdorvenheid (1 Tim.1:9,10). Als alle mensen elkander zouden liefhebben waartoe hebben we dan nog wetten nodig? Het is dan een gezegende werkelijkheid dat we gered en geor-dend zijn door genade: "...de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is" (Rom.5:5). Hoewel de gelo-vige dan niet onder het verbond van de Wet is, zal hij niette-min onder genade al de instellingen van de Wet volbrengen die be-trekking hebben op het gedrag tegenover zijn naaste, door zich een-voudig door de liefde van God te laten motive¬ren. TIJD OM TE ONTWAKEN Verzen 11 en 12 verdienen bijzondere aandacht. Sommige bekwame Bijbel-leraren houden het er-voor dat de "dag" en de "nacht" in deze passa¬ge gezien moet worden vanuit het licht op bede-lingen. De duisternis in de wereld, zo veron¬der-stellen zij, kwam door de val van de mens. Toen onze Here op aarde verscheen begon het te da¬gen, want Hij was "het Licht der wereld" (Joh.8:12). Maar de wereld en "de Zijnen" ver-wierpen Hem, zodat de duisternis weer op aarde viel toen Hij ten hemel opsteeg. De wereld zal, zo zeggen zij, het daglicht niet zien totdat Hij weer terug¬komt om te regeren. Deze uitleg schijnt op het eerste gezicht zinnig, maar zij doorstaat niet de Bereaanse toets. Als we de Schriften onder zoeken vinden we inder-daad het gezegde van onze Here, "Ik ben het Licht der Wereld", maar vervolgt, "hij die mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben" (Joh.8:12). Het waren toen alleen Zijn ware volgelingen die niet in duisternis wandelden. Zij hadden "het licht des levens". Dit strookt met het door de Geest ge ןnspireerde getuigenis van de Apostel Johan-nes: "In Hem was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen" (Joh.1:4). Wat betreft de massa die geen deel nam aan dit leven gaat Jo-hannes voort met te beschrijven hoe diep de duisternis van hun nacht was: "En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begre¬pen" (V.5). Het licht scheen wel, maar drong niet door de dikke duisternis; de duisternis werd er niet door gespleten. De nacht was toen onze Here op aarde was inderdaad zo diep dat God Johannes de Doper zond om de mensen op Christus,

Page 154: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

154 – WWW.BIJBEL.NL

het Licht, te wijzen. "Er was een mens, door God gezonden, wiens naam was Johannes. "Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden" (V.6,7). Het is daarom duidelijk, dat onze Here de we¬reldse duisternis bij Zijn eerste komst niet op-hief, en dat het, gezien binnen de bedelingen, toen op aarde geen dag was. Wij geloven eerder, dat de nacht in de wereld begon met de val van de mens, en dat de duisternis niet eerder zal worden weggenomen dan bij de tweede komst van Christus om te oordelen en te regeren. Dan zullen de kwaden worden geoor-deeld en "ver¬brand" worden als stoppels (Mal.4:1), maar voor hen die Zijn naam vre¬zen: "...de Zon der ge¬rechtigheid zal opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleuge¬len..." (V.2). Hierom wordt Hij "de Morgenster" genoemd, in die Geschriften die allereerst verwijzen naar de Grote Verdrukking (Openb.22:16; 2 Petr.1:19). Maar wat bedoelt de Apostel Paulus dan in Rom.13:12, waar hij zegt dat "de nacht ver gevorderd is" en "de dag nabij gekomen"? ONZE NACHT EN DAG Wij geloven dat het antwoord op deze vraag is, dat de Apostel in Rom. 13:11,12 niet spreekt binnen de bedelingen. Zeker, als de "nacht" van deze tegen-woordige bedeling werd gevolgd door de veronderstelde "dag" van de aardse bediening van onze Here, kon Paulus niet geschreven heb-ben dat de nacht "ver gevorderd" was. Toen hij schreef was zij nauwelijks begonnen. Rom.13:11,12 zou moeten worden vergeleken met passages als 2 Cor. 4:6: "Want God Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten gesche-nen heeft, om te geven verlichting van de kennis van de heerlijk¬heid Gods in het aange-zicht van Jezus Christus." Goddank, is de dag is voor de gelovige in Chris¬tus aangebroken, hoe-wel de nacht om hem heen donker is. En omdat de dag aangebroken is, "is het nu het uur om uit de slaap te ontwa¬ken; want de zaligheid is ons nu nader dan toen wij eerst geloofd heb-ben" (Rom.13:11). Onze redding als gelovigen in Christus, is na-tuurlijk zeker, maar is nog niet volkomen, en op een dag zal het aanbreken van het licht dat ons zo zoveel zegen en vreugde gebracht heeft, plot-seling doorbreken in de volle hemelse dag als onze Geliefde komt om ons tot Zich op te trek¬ken. LAAT ONS NIET SLAPEN Let wel, het is niet het morgenlicht waar wij op wachten. Want voor ons is de nacht "ver gevor-derd"; de dag is aangebroken en de volle hemel-se dag is nabij gekomen. Kon de Apostel een betere aansporing laten horen waarom wij "uit de slaap zouden ontwaken"? We vinden dezelfde oproep krachtdadig gebracht in 1 Thess.5. Na uitgelegd te hebben in 1 Thess.4:16-18 hoe we zullen worden opgenomen om de Here te ontmoe-ten om voor altijd met Hem te zijn, gaat de Apostel voort in Hoofdstuk 5 met te zeggen dat "de dag van de Here" over de wereld zal komen als "een dief in de nacht". "Want wanneer ZIJ zullen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal een plotseling verderf hun overkomen, zoals de barensnood over een zwangere vrouw; en zij zullen geens-zins ontkomen" (V.3). Maar de Apostel haast zich om te verklaren: "Maar GIJ, broeders! gij zijt niet in duister-nis, zodat die dag U als een dief zou overval-len. "GIJ zijt allen kinderen des lichts, en kinderen van de dag; WIJ zijn niet van de nacht, noch van de duisternis. "Laten wij dus niet slapen zoals de anderen, maar laten wij waken en nuchter zijn" (V.4-6). Dit is het enige argument waarop hij zijn oproep om wakker en attent te blijven baseert. Hij dringt ons niet om wakker te zijn om onszelf te verde-digen tegen dieven, want voordat onze Here komt als een dief, zullen wij weggeno-men zijn. Eerder zegt hij: De dief zal in de nacht komen, maar "gij zijt allen kinderen van... de dag; wij zijn niet van de nacht, noch van de duisternis. Laten wij dus [DAAROM ] niet slapen zoals de anderen, maar laten wij waken en nuch¬ter zijn" (V.5,6). HOOG TIJD OM TE ONTWAKEN Wij moeten niet nalaten om de drang op te mer-ken van de oproep van de Apostel in Rom.13:11,12. "het is HOOG TIJD om nu uit de slaap te ontwaken...De nacht is VER GE¬VOR¬DERD; de [grote] dag is nabij gekomen."

Page 155: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

155 – WWW.BIJBEL.NL

Wat een schande om zo laat nog te slapen, speci¬aal wanneer er strijd gevoch¬ten wordt en over-winningen geboekt! Vandaar zijn dringende oproep om nachtkle¬ren van lauwheid en onver-schilligheid "af te leggen", en "de wapen¬rusting des lichts aan te doen". Wat is de "wapenrusting van het licht"? Het is een persoon, de Here Jezus Christus. In Eph.5:8 zegt de Apostel van de gelovigen: "Want gij waart vroeger duisternis, maar nu zijt gij licht in de Here; wandelt als kinderen van het licht." De mens in Christus is een licht voor hen rond-om hem als hij in het licht wandelt, en dit licht is een wapen tegen zonde, Satan en de verleidin-gen van de wereld. Zo is het zoals V.12 zegt, "doe aan de wapenen des lichts", V.14 voegt hier aan toe, "doet aan de Here Jezus Chris¬tus". ONTWAAK EN STA OP Zoals Rom.13:11 ons roept om "uit de slaap te ontwaken", smeekt ons Eph.5:14 "ontwaak... staat op uit de doden." Gelovigen zijn reeds met Christus door genade opgestaan uit de do¬den (Eph.2:4-6), maar helaas zijn velen vast in slaap - slapend voor hun verantwoorde¬lijkhe-den en mogelijkheden, slapend voor het feit dat een oorlog aan de gang is! Diegenen zijn niet meer bruikbaar voor God net als zij die "dood zijn in hun overtredingen en zonden". Daarom zegt hij in Rom.13:11,12, "uit de slaap te ont-waken...wapens aan te doen", en in Eph. 5:14-17: "Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op [van]uit de doden; en Chris¬tus zal over u lichten. "ZIET DAN, HOE GIJ VOORZICH-TIG WANDELT, NIET ALS ONWIJ-ZEN, MAAR ALS WIJZEN, "TERWIJL GIJ DE TIJD UITKOOPT, DAAR DE DAGEN BOOS ZIJN."DAAROM WEEST NIET ONVER-STANDIG, MAAR VERSTAAT WAT DE WIL VAN DE HERE IS." De Apostel doelt hier niet op de wil van God voor onze levens, maar op het plan en einddoel van God zoals geopenbaard in de Brieven van Paulus. God heeft ons bekend gemaakt de verborgenheid van Zijn wil (Eph.1:9), en Hij wil dat wij "vervuld worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk ver¬stand" (Col.1:9). Paulus besluit deze belangrijke passage in zijn Brief aan de Romeinen met de woorden: "Laat ons, als in de dag, eerbaar wandelen; niet in brasserijen en dronken¬schap¬pen, niet in slaap-kamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdig-heid. "Maar doet aan de Here Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeer-ten" (V.13,14). "Eerbaar" heeft hier de zin van 'betamelijk", als op klaar¬lichte dag, en "slaapka-mers en ontuchtig¬heden" doelt op de verschillen¬de vormen van sexuele zonde en bandeloze zin-nelijkheid. De gelovige dient "de Here Jezus Christus aan te doen", en niet tot vleselijke be-geerten aanleiding te geven. ------- 3* Wat is een echt geheiligd Christenleven toch een licht in de wereld! Dit is is een innigste blijk van Christus' tegen-woordigheid hier. 2 Cor.5:20 zegt dat wij, gelovigen, hier "in Christus' plaats" zijn om mensen te smeken zich met God te laten verzoenen. 4* Naar Col.3:10 "hebben we de nieuwe mens aangedaan" , en God ziet ons als in Chris-tus. Niettemin vermaant ons de Apostel uit ervaring, "de nieu-we mens aan te doen" (Eph.4:24), net zoals hij hier doet in Rom.13:14.

Page 156: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

156 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K XV - R O M. 15:8-33

DE BEDIENING VAN PAULUS AAN DE HEIDENEN

EN AAN DE JODEN

TWEE "DIENAREN" "En ik zeg, dat Jezus Christus een dienaar geworden is van de besnijdenis, vanwege de waarheid van God, opdat Hij de beloften aan de vade¬ren zou bevestigen. "En opdat de hei-denen God vanwege de barmhartigheid zouden ver¬heerlij-ken, zoals geschreven is: Daarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen. "En weer zegt Hij: Weest vrolijk, gij heidenen met Zijn volk!"En weer: Looft de Here, al gij heidenen, en prijst Hem, al gij volken! "En weer zegt Jesaja: Er zal zijn de wortel van Isa ן, en Die opstaat, om over de heidenen te heersen, op Hem zullen de heide-nen hopen. "Moge de God nu van de hoop u vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, door de kracht van de Heilige Geest. "Doch, mijn broeders, ook ikzelf ben verze¬kerd van u, dat gij ook zelf vol zijt van goed-heid, vervuld met alle kennis, machtig om ook elkaar te vermanen. "Maar ik heb u ten dele wat vrijmoedig geschreven, broeders, als om u weer te herinneren, om de genade die mij door God gegeven is, "dat ik een dienaar van Jezus Christus zou zijn onder de heidenen, om het evangelie van God te bedienen, opdat de offe¬rande van de heide-nen aangenaam wordt, geheiligd door de Heilige Geest." Rom.15:8-16 DE BEDIENING VAN CHRISTUS AAN IS¬RAEL EN DE BEDIENING VAN PAULUS AAN DE HEIDENEN Wij zijn nu gekomen tot een zeer belangrijke passage in de Brief aan de Romeinen, een passage waarin Paulus, door goddelijke inspira-tie, onze Here Jezus Christus "een dienaar van de Besnijdenis [de Jood]" noemt (V.8), en zichzelf "de dienaar van Jezus Christus onder de heidenen" (V.16). Er dient op te worden gelet, dat Paulus hier verklaart dat "Jezus Chris-tus een dienaar der besnijdenis WAS" (V.8). Dit plaatst niet alleen de vermelde bediening in het verleden, maar geeft ook aan dat er een verandering heeft plaats gehad. Toen onze Here op aarde was, verklaarde Hijzelf dat Hij alleen gezonden was "tot de verloren schapen van het huis Israel" (Matt. 15:-24), en toen Hij eerder Zijn twaalf apostelen uitzond, beval Hij hen: "Gij zult niet heengaan op de weg der heide-nen...Maar gaat veel meer heen tot de verloren schapen van het huis van Israel" (Matt.10:5,6). Het was pas na Zijn hemelvaart, inderdaad na Pinksteren dat Hij een andere apostel verwekte, Paulus, om naar de heidenen te gaan. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat onze Here tot Israel werd gezonden "voor de waar-heid Gods", d.i., om Zijn waarachtigheid te tonen, "volgens de beloften gedaan aan de vaderen." Toen onze Here op aarde was zei Hij geen enkel woord over het tegen¬woordige "samen-gestelde Lichaam", of van de "ene doop", of over "geen verschil" tussen Joden en heidenen, of over een hemelse roeping en positie, of over redding door genade los van religie of werken. Dit was alles deel van het grote "geheimenis" of de verborgen¬heid, later geopenbaard aan en door Paulus. Gedurende Zijn aardse bediening beves-tigde onze Here van het begin tot het einde "de beloften, gedaan aan de vaderen." Dit was Zijn roeping als Israel's Messias: _________ 1*\ Hier dient iets gezegd te worden ten aanzien van de term heidenen. Het Hebreeuwse goy en het Griekse ethnos zijn de "Oud Testa-mentische" en de "Nieuw Testamenti¬sche" woor-den die meestal worden weergegeven met heiden in de Oude Vertaling, bij beiden echter met de bete¬kenis van, volk. Ten-minste acht keren echter wordt in het "Oude Testament", en verschillende malen in het "Nieuwe", Israel zelf zo genoemd. Wellicht is echter het belangrijkste feit te erken-nen, dat speciaal in het "Nieuwe Testament", het woord "heidenen" meestal gebruikt wordt voor nietIsrae-litische mensen als zodanig, om hen te onderscheiden van Israel als degenen die niet de verbon¬den, de Wet, de besnijdenis, en de ere-dienst, etc. bezaten. Wij geloven daarom dat over het algemeen aan heiden, de gebruikelijke Staten-Vertaling voor goy en ethnos, de voor-keur dient te worden gegeven.

Page 157: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

157 – WWW.BIJBEL.NL

Toen Hij werd geboren in Bethlehem (Matt.2:4-6), Toen Hij werd opgenomen in Egypte (Matt.2:15), Toen Hij werd opgevoed in Nazareth (Matt.2:23), Toen Hij het goede nieuws predikte en de zieken genas (Luk.4:17-21), Toen Hij stierf aan het kruis (1 Cor.15:3), Toen Hij werd begraven (1 Cor.15:4), Toen Hij opstond uit de dood (1 Cor.15:4), Toen Hij ten hemel voer (Hand.2:34-36), Toen Hij de Heilige Geest zond op Pink¬steren (Luk.24:49); In dit alles, van Zijn geboorte in Bethlehem tot aan het zenden van de Heilige Geest op Pinkste-ren, voerde Hij Zijn door God-gegeven bedie¬ning uit, om "de beloften gedaan aan de vade-ren, te bevestigen". Sommigen houden het ervoor dat de huidige bedeling begon op Pinkster¬en, of bij de opstan-ding, of aan het kruis, - of zelfs met Johannes de Doper, maar al dezen zijn in het licht van het bovenstaande volstrekt abuis. Ook Pinksteren bete¬kende niet het begin van een nieuwe bede¬ling, eerder beves-tigde het oude beloften gedaan aan Israel. Zij die ervan uit gaan dat de huidige bedeling der genade begon op Pinksteren of eerder, zien over het hoofd, dat in die tijd de twaalf apostelen , net als hun Meester, doorgin-gen met "de beloften gedaan aan de vaderen te bevesti-gen", en niet redding door genade, door geloof in het volbrachte werk van Christus pre-dikten (Zie Hand.1:16,20-22; 2:14-21,29-31; 3:19-25; 4:11,25-28,etc.). Paulus vervolgt dan ook: "En opdat de heidenen God vanwege de barm¬hartigheid zouden verheer¬lijken, zoals geschre-ven is..." (V.9). Let wel, "beloften" aan de vaderen, maar "barmhartig¬heid" aan de heide¬nen (V.8,9). _________ 2*\Matthias werd terecht verko-zen om de plaats van Judas in te nemen en werd toen "vervuld met de Heilige Geest" (Hand.1:24-2:4). Zie het com¬men-taar van de auteur hier-over in "Het Boek Handelingen, beschouwd in het licht van de bedeling van Gods genade" Deel I, Uitg. Gena¬de Bijbel Stich-ting Nieuwegein. Het was nadat de bediening van de twaalven werd afgewezen, dat God Paulus verwekte, die andere Apostel, om "het evange¬lie van Gods genade" aan alle mensen te ver¬kondigen. Aan de heidenen werden geen beloften gedaan. Het was alleen vanwege "de beloften aan de vaderen gedaan", dat de heide¬nen barmhar¬tig¬heid zouden vinden. Op die wijze, naar de oorspron¬kelij-ke belofte aan Abraham, zei God, "in u zullen alle geslach¬ten van de aarde gezegend zijn" (Gen.12:3). Dit was geen "mysterie", geen geheim, en hier valt Paulus' vast-houdendheid op als hij "telkens...en telkens weer" aanwijst dat deze zegen voor de heidenen door de profeten werd voorspeld: "Zoals geschreven is...ik zal U belijden onder de heide-nen. "En weer...Weest vrolijk, gij heidenen, met Zijn volk! "En weer: Looft de Here, al gij heidenen, en prijst Hem, al gij volken! "En weer...Er zal zijn de wortel van Isa ן...op Hem zullen de heidenen hopen" (V.9-12). Zo was de bediening van onze Here in overeen¬stemming met de belof¬ten die voor Israel be-stonden, zodat de heide¬nen God zouden verheer¬lijken voor Zijn barmhar-tigheid. Dit is een beeld van het Duizendjarig Rijk. Onze Here "beves¬tig-de de beloften" gedaan aan Israel, en zij die zelf niet verblind waren herkenden Hem als hun lang-beloofde Mes¬sias. Deze beloften zullen echter niet eerder vervuld wor-den, dan nadat Hij is teruggekeerd naar de aarde om te regeren. Dan, en alleen dan, zullen de heidenen "vrolijk zijn...met Zijn volk", Israel. Zoals ook Jes.60:3 zegt met betrekking tot Israel's herrijzen: "...de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot de glans, die u is opge¬gaan." Het is jammer dat de New Scofield Reference Bible, die daarin andere vertalingen volgt, het woord "volk" in V.11 veranderd heeft in "vol¬ken" en ook de passage die wordt aange-haald (Ps.117:1) zo verandert dat daar "volken" gele-zen wordt. In beide gevallen dient "volk" gelezen te worden, verwijzend naar het volk Israel, zoals in Rom.15:10 "Zijn volk" staat. Zie Hand.4:25-27 voor het onderscheid. De heidenen, of wel de volkeren, verheugen zich zeer zeker vandaag niet met Zijn volk en zullen dat ook niet doen voordat Christus terugkomt om over Israel en de wereld te regeren.

Page 158: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

158 – WWW.BIJBEL.NL

Maar nu komen we tot een vreemd en wonderlijk vers. "Moge de God nu van de hoop u vervul-len met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, door de kracht van de Heilige Geest" (V.13). "Blijdschap en vrede in het geloven" - welk geloven? Gelo-ven in de beloften die gedaan werden in Vers 9-12? In de eerste plaats werden deze niet gedaan tot de heidenen, en ten tweede werden zij nog niet vervuld. De Here Jezus had deze zeer zeker wel bevestigd, maar Israel had zowel Hem als daarmee de beloften verwor¬pen. Wat moest een geestelijk hongerende heiden nu doen? Ach, Paulus werpt hen op "de God van de hoop", die de beloften had gedaan waardoor Israel zou bewijzen een zegen voor de heidenen te zijn. Hij zou een weg vinden - Hij had de weg gevonden, lang verborgen gehouden om nu te worden geopenbaard. Als er een "flessehals" was omdat Israel weigerde om het kanaal van zegen te zijn voor de heidenen, zou Hij de "nek" bre-ken, en de zegen direct uit Zijn liefdehart naar de heidenen doen vloeien. En dit is nu precies wat Hij deed door de zegen tot de heidenen niet door de verrijzenis van Israel, maar door haar val te zenden, zoals we reeds zagen bij het bestu¬deren van Rom.11:11-15. Zo redt Hij nu heide-nen, los van de verbonden, los van de profetie, los van Israels bemiddeling, uitsluitend door genade, op basis van het volbrachte werk van Christus op Golgotha. Hiertoe verwekte Hij Paulus, de voornaamste der zondaars, gered door genade, door hem te belas-ten met "het prediken van het kruis", om te verkondigen "verzoe-ning door Zijn bloed, de vergeving der zonden naar de rijkdom Zijner genade" (Eph.1:7), verzoening aanbiedend aan zelfs Zijn bitterste vijanden (2 Cor.5:14-21). Geen wonder dat Paulus hier schrijft tot deze heidenen die in zo'n schijnbaar onmogelijke positie zijn achtergelaten door Israels afwijzing van Christus: "Moge de God nu van de hoop u vervullen met alle blijdschap en vrede in gelo¬ven" (V.13). En dan gaat de Apostel verder door aan te tonen hoe God het probleem uitwerkt (zoals wij dat nu weten - voordat het eens voltooid zal zijn!). Maar waarom voegt de Apostel in deze contekst een paragraaf in over de "goed¬heid" en de "ken-nis" van zijn lezers en hun in staat zijn om "el-kaar te vermanen" (V.14)? Wij geloven dat het "Maar" in V.15 uitleg geeft. Hij zegt, als het ware, "Dit slaat niet zo zeer op u, maar ik heb u iets te vertellen wat u klaarblijke-lijk nog niet weet, of nog niet ten volle hebt gewaardeerd." "Maar ik heb u ten dele wat vrijmoedig ge¬schreven, broeders, als om u weer te herinne-ren, om de genade die mij door God gegeven is, "dat ik een dienaar van Jezus Christus zou zijn onder de heidenen..." (V.15,16). Op het grote Jeruzalemconvent hadden Petrus en de andere leiders van de Joodse gemeente de bijzondere genade die aan Paulus was geschon-ken als Apostel voor de heidenen (Gal.2:7,9) erkend. Inderdaad hadden Jakobus, Petrus en Johannes hem in een openbare, officieele over¬eenkomst de rechter-hand gegeven, daarbij Paulus erkennende als de Apostel van God voor de heidenen, terwijl zij voortaan hun bediening zouden beperken tot "de Besnijdenis" (Gal.2:9). Hier trad de "grote opdracht" aan de twaalven om "heen te gaan in de gehele wereld", onder leiding van de Heilige Geest, terug voor de grotere aan Paulus gegeven (2 Cor.5:18,19). Hoe spijtig dat de meesten van onze grote theologen dit simpele feit nog niet zien, en dat velen dit zelfs tegenstaan! De Apostel herinnert zijn lezers nu aan "de genade...mij door God gegeven, dat ik een dienaar van Jezus Christus zou zijn onder de heidenen" (Rom.15:15,16). Zoals "Jezus Christus een dienaar van de Be-snijdenis was", was Paulus, door genade, nu de aangewezen "dienaar van Jezus Christus onder de heidenen" en dit was een klaarblijkelijk feit (V.16-19). "De offerande van de heidenen" aan God was op deze wijze zeer zeker niet de vervulling van profetie met betrekking tot de heidenen; het was eerder wat Paulus noemt "deze verborgenheid onder de heidenen" (Col.1:27) en niet alleen was deze "offerande...acceptabel, doordat zij door de Heilige Geest was geheiligd", maar God zegt dat Hij wilde, dat Zijn heiligen zouden weten "welke zijn de rijkdommen van de heer¬lijkheid van deze verborgenheid." Hoe verdrie-tig dat de meeste leiders van het Christendom zelf, weinig notie of begrip hebben van deze grote waarheid, die zo kostbaar is in het hart van God en voor degenen van Zijn kinderen die hierin zijn ingeleid! Voordat we dit gedeelte verlaten willen we nog teruggaan naar V.13, naar Paulus' zegening: "Moge de God nu van

Page 159: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

159 – WWW.BIJBEL.NL

de hoop u vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven..." Als dit betrekking heeft op deze heidenen, die klaarblijkelijk in een volstrekt hopeloze positie waren door Israels verwerping van Christus, hoeveel temeer moet dit dan slaan op ons, die Zijn plan hebben gezien, zo prachtig ont-vouwd voor hen in de opwekking van Paulus! Wanneer de situatie hopeloos schijnt, vertrouw dan in "de God der hoop" en Hij zal "u vervullen met alle blijdschap en vrede," en de oorzaak zijn, "dat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, door de kracht van de Heilige Geest". HET APOSTOLISCH DOEL VAN PAULUS "Zo heb ik dan roem in Christus Jezus in die dingen, die God aan-gaan. "Want ik zou niet durven iets te zeggen, dat Christus door mij niet gewerkt heeft, tot gehoorzaamheid van de heidenen, met woorden en werken. "Door kracht van tekenen en wonderen, en door de kracht van Gods Geest, zodat ik, van Jeruza-lem af en rondom, tot Illyrikum toe, het evan¬gelie van Christus vervuld heb. "En zeer bege-rig geweest ben om het evangelie te verkondi-gen, daar waar Christus nog niet genoemd was, opdat ik niet op het fundament van een ander zou bouwen. "Maar zoals geschreven is: Zij aan wie van Hem niet verkondigd was, die zullen het zien; en die het niet gehoord heb-ben, zullen het verstaan. "Daarom ben ik ook menigmaal verhinderd geweest tot u te komen. "Maar nu ik in deze streken geen plaats meer heb en sinds vele jaren groot verlan-gen heb om tot u te komen, "zal ik, wanneer ik naar Spanje reis, tot u komen; want ik hoop op de doorreis u te zien, en door u daarheen geleid te wor-den, als ik eerst van uw tegenwoordig¬heid enigermate verzadigd zal zijn."- Rom.15:17-24 "In die dingen, die God aangaan", had Paulus inderdaad veel om zich op te beroemen, "in [door, K.J.V.] Christus Jezus", zoals hij zegt in V.17. Wij mochten wensen dat wij allen ge-noeg enthousiast waren met de wonderen van "het geheime¬nis" om daarover te roemen! Moch-ten wij, net als Paulus, reden vinden om alleen te roemen in dat wat Christus op Golgotha vol-bracht! (Cf. Gal.6:14). Let op de treffende uitspraak: "Ik zou niet dur-ven iets te zeggen, dat Christus door mij niet gewerkt heeft..." (V.18). Het voorbeeld van Paulus hierin is een berisping voor de meesten van ons. Hoe trots zijn velen van ons om voordeel te accepteren voor dat wat niet helemaal door ons tot stand kwam, en dat wat God door ons gedaan heeft, te overdrijven! Het zou ons ernstig gebed moeten zijn om van deze zonde te worden bevrijd. Als we echter Paulus' uitspraak nauwkeuriger bekijken, voelen we aan dat hij een bijzondere situatie op het oog had, die niet door hem was bewerkt. Hij was inder¬daad gebruikt "om heide-nen gehoorzaam te maken, met woorden en werken" (V.18). V ףףr hem echter, waren de twaalf apostelen van het koninkrijk machtig gebruikt in Judea, en de gemeente daar was sterk vermenig-vuldigd in aantal. Het was niet zijn verlangen om hun bediening in de schaduw te stellen. Zijn doel was eerder om de genade van God te verheerlijken door heidenen te redden ook zonder Israels bemiddeling of enige belofte daaromtrent tevoren gedaan. Het was om deze bediening van Paulus autoriteit te schenken, dat God hem "machtige tekenen en wonderen" gaf en de duidelijke "kracht van de Geest van God" (V.19). Inderdaad waren de wonderen bij Paulus' bedie-ning in de aanvang zodanig dat zij wijd en zijd erkend werden. Volgens het verslag in de Handelingen werden de tekenen door Petrus gewrocht meer dan overtrof-fen door die welke door Paulus verricht werden. Zo vermeldt Hand.19:11 dat "God ongewone krachten door de handen van Paulus deed". Als we de ruimte hadden zou het interessant zijn om de wonderen die Petrus persoonlijk deed te vergelijken met die welke Paulus deed en zien hoe geweldig machtig "de tekenen van een apos¬tel" aan Paulus zijn verricht. Wat te denken van deze Geest-bekrachtigde man, zo volledig gebruikt door God om het evangelie in wijde kringen te verkondigen van Jeruzalem tot Illyricum toe, ver in het noorden en westen, tot boven Macedoni כ. Wij weten uit Handelingen dat dit betrof Syri כ, Cyprus, Galati כ, Cilici כ, Pisidi כ, Phrygia, Mysia, Griekenland, Macedoni כ en de vele bevolkte streken en verschillende grote steden daarin. In onze dagen van snel en comfortabel reizen is het moeilijk voor te stellen wat de Apostel heeft moeten verduren bij zijn onophoudelijk pogen om de heidenen te bereiken met "het evangelie van Gods genade". Wij weten dat hij in die tijd reeds meerdere geselingen en gevangenschappen, slagen, stenigingen en schip-breuken, vele soorten gevaren, vermoeidheden en pijn, honger en dorst, koude en naaktheid - en nog veel meer, geleden had (Zie 2 Cor.11:21-30). Wij Christengelovigen van vandaag, zouden God moeten smeken om net zo'n hart vol liefde als de Apostel Paulus dreef om dit alles te kun¬nen doormaken. Hij wil zeer zeker niet de indruk maken in V.20, dat het verkeerd zou zijn om Christus te prediken waar Hij reeds verkondigd was. Waarom zouden dan al die gemeenten zijn gegrondvest? Zeker verwachtte hij van zijn

Page 160: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

160 – WWW.BIJBEL.NL

medewerkers dat zij zouden bouwen op de grondslag die hij gelegd had in Corinthe (1 Cor.3:10). Behalve echter het fundament te leggen van plaatselijke gemeenten, had hij ook het funda-ment gelegd van de Gemeente van de huidige bedeling, zodat het zijn wens was om eerst zo veel als mogelijk was te bereiken in de geest van Jes.52:15 (V.21). Dit alles was wat hem zo lang verhinderd had om naar Rome te gaan. "Maar nu", nadat hij deze streken had doorreisd, en hij "sinds vele jaren een groot verlangen had" om de heiligen in Rome te zien (V.23; cf.1:11), was hij van plan naar Spanje te gaan en op door-reis over Rome te gaan (V.24) om zich met hen een tijd in gemeen¬schap te mogen verheugen. Let op de woorden "van uw tegenwoordigheid enigermate verzadigd zal zijn" (V.24). Dat "enigermate" wijst erop dat hij zich verantwoor-delijk voelt om naar Spanje te gaan zonder al teveel uitstel, en toch tonen de volgende woor¬den, "verza-digd van uw tegenwoordigheid" aan, dat hij ongraag de Romeinse gelovigen verlaat! Wat een boek zouden we kunnen schrij¬ven over Het Hart van de Apostel Paulus! DE ARME HEILIGEN TE JERUZALEM "Maar nu reis ik naar Jeruzalem ten dienste van de heiligen; "Want die van Macedo-ni כ en Achaje hebben goed gedacht een blijk van gemeen-schap te doen aan de armen onder de heiligen die te Jeruzalem zijn. "Want wij hebben het goed gedacht, ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen aan hun geestelijke goederen deel hebben gekre¬gen, dan zijn zij ook schuldig hen van stoffelij-ke goederen te dienen. "Als ik dan dit volbracht, en hun deze vrucht verzegeld zal hebben, dan zal ik door uw stad naar Spanje gaan. "En ik weet, dat als ik tot u kom, ik met volle zegen van het evan-gelie van Christus komen zal. "En ik bid u, broeders, door onze Here Jezus Christus en door de liefde van de Geest, dat gij met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij. "Opdat ik mag bevrijd worden van de ongehoorzamen in Judea, en dat deze dienst van mij, die ik aan Jeruzalem doe, voor de heiligen aan-genaam mag zijn. "Opdat ik met blijdschap, door de wil van God, tot u mag komen, en met u verkwikt worden. "En de God van de vrede zij met u allen. Amen." Rom.15:25-33 "De armen onder de heiligen [arme heiligen K.J.V.] die te Jeruzalem zijn"! Dit is vreemd vergeleken met de grote voorspoed waarin deze heiligen zich verheug-den na Pinksteren. Over die tijd lezen we, "Er was ook niemand onder hen die gebrek had" (Hand.4:34); geen enkele arme was onder hen. Wat was er gebeurd dat Paulus nu moest gaan en daar de "arme heiligen" van dienst moest zijn, en dat inderdaad de veraf gelegen heiden-gemeenten collec-tes afstonden voor hen? Het is belangrijk dat we hier de achtergrond van deze situatie in aan-merking nemen, zodat we een beeld krijgen in duidelijk perspectief. Toen onze Here op aarde was, heeft Hij Zijn discipelen geleerd "niet bezorgd te zijn" voor hun eten of kleding (Luk.12:22-24). Zijn aanwij-zingen waren: "Maar zoekt het Koninkrijk van God, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." en verzekert hen, "Vreest niet, gij klein kuddeke! want het is het welbehagen van uw Vader, u het koninkrijk te geven (V.31,32). Kan er iets duidelijker zijn voor de gelovige lezer? Het koninkrijk af¬genomen van de hoge-priesters en Farize כn (Matt.21:43) en gegeven aan het "kleine kuddeke" van Zijn volgelingen. Onze Here had inderdaad de regeerders die met Hem in dat koninkrijk regeren zouden, reeds aangewezen (Matt.19:28). De discipelen dienden dus niet "bezorgd te zijn" voor alledaagse levens¬behoef-ten, maar moesten "het koninkrijk zoeken" met de verzekering dat in "al deze dingen" zou worden voor¬zien. Velen, die de Bergrede beschouwen als toepasse-lijk voor onze dagen, geven de woorden "zoek... het koninkrijk van God" weer, als te beteke-nen: zoek de dingen van God, en de woorden "het koninkrijk geven" als te betekenen: over-winning geven, of een geestelijke zegen. Maar zij stoppen allen bij het volgende vers (V.33), wat zegt: "Verkoop wat ge hebt en geeft aal¬moes"! Het lijkt wel of zij liever niet over deze passage spre¬ken, want niemand van hen gehoor-zaamt eraan, en andere uitleg zal doorzichtig zijn. Niet-temin besloot onze Here dit alles binnen Zijn Bergrede en zelfs zond Hij Zijn apostelen

Page 161: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

161 – WWW.BIJBEL.NL

uit om te predi-ken met de instructies: "Voorziet u niet van goud, noch zilver, noch kopergeld in uw gor¬dels" (Matt.10:9). Hoe zouden onze zendelin¬gen kunnen uittrekken zon-der hen te voorzien van ook maar een gulden, een stuiver, of zelfs een cent voor reiskosten? En toch was dit ייn van grondbeginselen van leven in het koninkrijk. De Bergrede, terecht genoemd "de oorkonde van het koninkrijk", leerde gemeen¬schap van goede¬ren waarbij ieder betrok-ken was bij het welzijn van zijn medebroe¬der. ________ 4*\ Vlak voor de kruisiging werd dit pro¬gram-ma kortweg onderbroken (Luk.22: 35-37). Het werd weer opgenomen met de komst van de Heilige Geest (Hand.2: 44,45). 5*\Niet te verwarren met modern communisme. Het com¬munisme zegt: "U hebt meer dan ge-noeg; ik zal er wat van nemen", maar onze Here leert in de Bergre¬de het tegen¬overgestelde: "Ik heb over¬vloedig; neem van Mij." De menselijke natuur geeft niet gaarne zijn rijk-dom over voor hen die behoeftig zijn, en dit zou ook niet goed zijn in "deze tegenwoordige boze tijd" (Zie 1 Tim.5:8). Maar op Pinksteren, toen "zij allen vervuld waren met de Heilige Geest" (Hand.2:4), leefden de duizenden Messiaanse gelovi¬gen werk-elijk spontaan de een voor de ander, "niemand zei dat iets van wat hij had, zijn eigen was", met als resultaat dat niemand enig gebrek had (Hand.4:32,¬ 34). Zoals we echter weten verwierp Israel de Koning en Zijn koninkrijk, waar-door dit programma niet lang duurde en er een economisch probleem ontstond. Velen van hen waren nu arm. Enige jaren tevoren, op het grote Jeruzalem Con¬vent, had¬den de Judese leiders Paulus ge-vraagd om de armen bij hun te gedenken, "wat ik", zegt Paulus, "mij ook beijverd heb te doen" (Gal.2:10). Het was in de vervulling van deze belofte dat Paulus nu een flinke liefde-offerande van de heiden-gemeen-ten voor de "arme heili¬gen" in Jeruzalem bevorderde. __________ 6*\Het is een ernstige dwaling zoals een populair Funda-mentalist van de vorige generatie leerde dat: "God ons het boek Handelingen gegeven had als een soort model van Christelijk getuigenis, zending bedrijven, wereldevan¬gelisa¬tie en stich¬ten van gemeenten - een goed voor-beeld tot navolging... hoe nauwkeuriger wij alles zouden ordenen aan dit heilig voorbeeld, des temeer zegen zal op onze inspan-ning volgen". (Dr.H.A.Ironside in Lectures on the Book of Acts,P.10). Als deze nog steeds populaire uitleg-ging van Handelingen juist is, waarom volgt dan niemand dit "heilig voorbeeld"? Handelingen brengt een veranderend pro¬gram-ma; het is een boek van overgang van de oude bede-ling naar de nieuwe. Als wij dit "model" volgen zullen wij, met Petrus, bekering en doop tot vergeving prediken (Hand.2-:38), of "het evangelie van Gods genade", met Paulus (Hand.20:24). Zullen we alleen tot de Joden gaan, zoals de discipelen deden in het eerste gedeelte van Hande-lingen (Hand.11:19), of zullen we zeggen, "Uw bloed zij op uw hoofd...ik zal tot de heidenen heengaan", zoals Paulus deed (18:6)? Zullen wij al onze bezittingen te gelde maken en "alle dingen gemeen" hebben (Hand.2 en 4), of zullen we onze eigendommen behouden en "ieder naar zijn vermogen" daarvan afstaan voor de Here (11:29)? Als wij dit patroon volgen kunnen wij ervan verzekerd zijn dat geen van ons gebrek zal hebben (4:34), of zullen we eindi-gen als de arme heiligen in Jeruzalem (Rom.15:26)? Voor een diepere bespreking van deze kwestie, zie van de auteur het boek "Handelingen, beschouwd in het licht van de bede¬ling van Gods genade", Voorwoord. Hoe simpel om de tegenstelling van Hand.4:34 (waar nie-mand gebrek had) kloppend te maken met Rom.15:25,26 (de arme heiligen) wanneer we het Woord der waar¬heid recht snijden! De gelukkige, voorspoedige manier van leven die de Pinkstergelo-vigen voor een tijd genoten, was een voorsmaak van het komende koninkrijk, wanneer allen "vervuld zullen zijn met de Heilige Geest" (Joel 2:28,29; cf.Hand.2:4,17). Maar, zoals we reeds zeiden, dit program-ma verdween van het toneel bij Israels verwerping van Christus en de verwekking van Paulus om genade voor de hei¬denen te verkondigen. De Apostel verklaart dan ook dat deze gelovigen uit de heidenen werkelijk verblijd waren om in staat te zijn de heiligen in Judea te helpen en, inderdaad hun schulde-naars te zijn (V.27). En hiermee leert hij een les die ter harte dient te worden genomen door degenen die on-trouw wa¬ren als beheerders van hun door God-gegeven rijkdom: "Want indien de heide-nen aan hun geestelijke goederen deel hebben gekregen, dan zijn zij ook schuldig hen van stoffelijke goederen te dienen" (V.27).

Page 162: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

162 – WWW.BIJBEL.NL

Hoeveel gelovigen zijn er die zich verblijden in de rijkdom-men van Gods genade, maar weinig bijdragen in de kosten om dit anderen te verkon-digen! Hoevelen ontvangen licht en zegen van degenen die door God geroepen zijn om het Woord te verkondigen, maar laten na om hun "plicht" te vervullen in "de bediening van hen met stoffelijke goede-ren"! Dit is het ongetwijfeld waarom de Apostel zoveel heeft te zeggen over de belangrijkheid van Christelijke vrij¬gevigheid - bijna twee hele hoofdstukken alleen al in 2 Cor-inthi כrs. E יn ding is zeker, dat "de gemeenten in Macedoni כ" die, indien Paulus het had toegela-ten, "boven hun krachten" zouden hebben gege¬ven als een blijk van die vrij¬gevigheid, een "o-vervloeiende blijdschap" (2 Cor.8:2,3). Geen wonder! Zij hadden eerst zichzelf aan de Here en aan Paulus gegeven (V.5). Geve God dat zo'n "vrijgevigheid uit liefde" in ons allen overvloedig zij (V.7). Zoals echter de Apostel schrijft over zijn gaan naar Jeruza¬lem em Rome, heeft hij vaste zeker-heid over een zaak, maar ernstige zorg over een andere. Wat zijn bediening in Rome betreft, zegt hij: "En ik weet, dat als ik tot u kom, ik met volle zegen van het evan-gelie van Christus komen zal" (Rom.15:29). Paulus was geen geestelijke zwerver, zoals zo¬veel geestelij-ken die op de kansel staan maar geen echte levende bood¬schap voor hun toehoor-ders hebben. Hij kon nauwe¬lijks wachten, als het ware, om de Romeinen de glorie-rijke boodschap te verkondi¬gen die hem opgedragen was te predi-ken. Deze boodschap vervulde zijn hart over¬vloeiend. Vanaf vers 30,31 echter is het duidelijk dat hij ernstige bezwaren koesterde betref-fende zijn reis naar Jeruzalem. De onwedergeboren Joden be-schouwden hem nog steeds als de grote verrader van hun volk, terwijl het schijnt dat de leiders van de gemeente daar niet de vriendelijkste hou-ding ten opzichte van Paulus innamen, aangezien hij, eerder dan zij, aangewezen was om naar de heidenen te gaan. Zoals bleek waren de bezorgdheden van Paulus niet zonder grond, want niet alleen werd de gift van de heidengemeen-ten niet hartelijk door de Joodse broeders ontvangen, maar het was hier in Jeruzalem dat Paulus formeel belast werd van godslastering en tenslotte in ketenen naar Rome werd gezonden. Hier halen we een stuk aan uit Handelingen, beschouwd in het licht der bede¬ling van Gods genade: "Toen Paulus Jakobus en de oudsten begroette, was er een oppervlakkig vertoon van harmonie, maar daarachter ver¬borgen zich elementen van ver-denking en onbegrip. Het was niet Jakobus geweest, die zijn huis voor Paulus geopend had. Hij was niet bij degenen die samengekomen waren om de grote apostel de vorige dag te verwel-komen. En zijn partij had het Paulus in de laatste jaren niet gemakke¬lijk gemaakt. "Maar nu zou misschien de atmosfeer wat wor-den opgeklaard als de apostel "speciaal" i.c. in detail aan hen overbracht "wat grote dingen God door zijn bediening onder de heidenen had ge-wrocht". Het moet wel boeiend geweest zijn om de grote apostel te horen vertellen van afgoden die uitgewor-pen werden, verkeerde boeken ver-brand, met kwade praktijken opgehouden, en Christus ontvangen en verheerlijkt werd in stad na stad. De delegaties van de verschillende ge-meenten zullen toen wellicht hun giften gegeven hebben; een flink bedrag, en een toegewijd be-wijs van hun genegenheid tot de broeders in Judea. "De reactie? "Zij verheerlijkten de Here en spraken" - direct daarna van onderwerp verande-rend, over een zaak die de apostel slechts in verlegenheid kon brengen. Het verslag zegt geen enkel woord over hun instemming om Judese gelovigen te helpen Paulus en zijn door God geschonken bediening te begrijpen. Evenmin een woord tot uitnodiging aan hem om ook hun te vertel-len wat God door hem gewrocht, noch een woord om hem en de heidengemeenten te bedan-ken voor zo'n grootmoedig nakomen van hun belofte van enige jaren geleden (Gal.2:10) - en niets zou meer vanzelfspre-kend geweest zijn binnen het raam van het verslag van Lukas, als dat plaats gevonden zou hebben." (Vierde Deel, blz.2). De volgende dag reeds werd Paulus in de tempel gegrepen en beschul¬digd van godslastering ten-slotte in ketenen naar Rome gezonden om te worden gevonnisd door de wrede Nero. Hier moet niet over het hoofd worden gezien dat Paulus zijn Romeinse broeders ernstig gesmeekt had "terwille van de Here Jezus Christus" en "vanwege de liefde van de Geest" zich bij hem aan te sluiten "in gemeen-zaam streven" in hun gebeden voor hem, dat hij zou mogen bevrijd worden van degenen in Judea die niet geloof¬den, en dat zijn inspanning ten behoeve van de heili-gen daar goed ontvangen zou mogen worden, zodat hij te Rome zou mogen aankomen met vreugde en te worden verfrist door hun gemeen-schap. Zoals we weten werd geen van deze gebeden in bevestigende zin beantwoord; een klare blijk dat de bedeling van de "wat gij ook bidt" beloften (Matt.21:22) voorbij was.

Page 163: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

163 – WWW.BIJBEL.NL

Daar-voor was echter iets oneindig veel beter in de plaats geko-men (Rom.8:26,28; Eph.3:20,21). God werkte alle dingen uit ten goede voor Pau-lus, zodat hij vanuit zijn Romeinse gevangenis kon schrijven: "...dat wat aan mij is geschied, meer tot bevordering van het evangelie geko-men is" Phil.1:12, en het was vanuit zijn gevan¬genschap in Rome dat God hem gebruikte om die brieven te schrijven die de gelovige opneemt tot de hoogste plaats van zegening, "in de hemelse gewesten] in Christus Jezus" (Eph. 2:6). Hoe passend eindigt de Apostel deze brief met de zegenspreuk: "En de God des vredes zij met u allen. Amen. (V.33). _________ 7*\ Voor een meer uitgebreide bespreking van Onverhoord Gebed zie de brochure van de auteur onder deze titel (Genade Bijbel Stichting).

Page 164: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

164 – WWW.BIJBEL.NL

H O O F D S T U K XVI - R O M. 16:1-27

DE DRIE NASCHRIFTEN

HARTELIJKE GROETEN "En ik beveel u Phebe, onze zuster, die een diena-res is van de gemeente die te Kenchree כn is, "opdat gij haar ontvangt in de Here, zoals het heiligen betaamt, en haar bijstaat in elke zaak waarin zij u nodig mocht hebben; want zijzelf heeft bijstand verleend aan velen, ook aan mij¬zelf. "Groet Priscil¬la en Aquila, mijn medewer-kers in Christus Jezus, "die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben; die niet alleen ik dank, maar ook al de gemeenten van de heidenen. "Groet ook de gemeente in hun huis. Groet Ep יnetus, mijn beminde, die de eerste¬ling is van Achaje in Christus. "Groet Maria, die veel voor ons gearbeid heeft. "Groet An¬dro-ni¬kus en Junias, mijn verwanten en mede¬gevangenen, die ver¬maard zijn onder de apos-telen, die ook v ףףr mij in Christus geweest zijn. "Groet Amplias. mijn beminde in de Here. "Groet Urbanus, onze mede¬arbeider in Christus, en Stachys, mijn be¬min¬de. "Groet Apelles, die beproefd is in Chris-tus. Groet hen die van het huisge¬zin van Aristo¬bulus zijn. "Groet Herodion, mijn bloed-verwant. Groet hen die van het huis¬gezin van Narcissus zijn, hen na¬melijk, die in de Here zijn. "Goet Try-fema en Tryfosa, vrouwen die in de Here arbeiden. Groet Persis, de beminde zuster, die veel gearbeid heeft in de Here. "Groet Rufus, de uitverkorene in de Here, en zijn moeder en de mijne. "Groet Asynkri¬tus, Flegon, Hermas, Patrobas, Hermes, en de broeders die met hen zijn. "Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen die met hen zijn." Rom. 16:1-15. De Brief aan de Romeinen bevat niet minder dan drie naschriften! Zij eindigt met de zegen van 15:33. Dan zend de Apostel een lange lijst van groeten aan zijn medeheiligen in Rome, terwijl hij afsluit met de zegen van 16:20. Dan het tweede naschrift dat groe-ten bevat van hen die in Corinthe bij hem zijn, en sluit dan met de zegen van 16:24. En tenslotte het derde na- schrif¬t, een van het aller¬grootste belang en een zegen op zich, om af te sluiten met de zegen van 16:27. Het is verbazingwekkend dat hoewel Paulus nog nooit in Rome geweest was, hij zoveel van de heiligen daar persoonlijk kende. In zijn groeten noemt hij 27 perso-nen en verwijst naar vele anderen. Tenminste 9 van de genoemden zijn vrouwen, en de eerste die hij noemt is een vrouw. Omdat de Schriften de vrouw een zeer speciale ere¬plaats geven, is de bewe-ring dat Christenheid de vrouw heeft "vrijgemaakt" van haar onderda-nige positie, zonder meer fout. Geen enkele Bijbelschrijver bespreekt met zoveel nadruk dit onderwerp als Paulus, noch verklaart iemand anders zo diepzin¬nig de godde-lijke redenen voor de verhouding man-vrouw en de echtge¬noten onder-ling. Toch worden hier in zijn afsluitende groeten aan de Romeinse heiligen minstens 9 vrouwen met name genoemd waarmee Paulus blijkbaar in goede re-latie stond. Wij geloven dat dit bevestigt wat deze schrijver gedurende vele jaren van Christendienst heeft waarge¬nomen, dat geestelijke Chris¬tenvrouwen geen zin hebben zich aan de van Godontvangen autoriteit - en v¬erantwoordelijkheid van de man te ontworste-len. Zij willen dat hij de leiding neemt. Dit is een verkwikkende gedachte, vooral waar we zo omringd zijn met de aanspraken van vele wereld¬se vrouwen voor "gelijke rechten". Het schijnt dat er te Rome blijkbaar drie plaatse¬lijke gemeenten waren. Priscilla en Aquila had-den een gemeente in hun huis (V.3-5). De vijf broeders in V.14 worden genoemd samen met "al de broeders die met hen zijn". En tenslotte, in V.15, groet de Apostel nog een groep van vijf, drie mannen en twee vrouwen, "en al de heiligen die met hen zijn". Op z'n minst zes van de genoemden waren ver-wanten van Paulus (V.7, 11,21). Het is mogelijk dat Rufus (V.13) de zoon was van Simon die het kruis van onze Here droeg toen Hij er onder bezweek (Mark.15:21), maar er is daarvan geen bewijs. Interessant is dat de Apostel Petrus niet wordt genoemd - en zou Paulus hem wellicht overgesla-gen hebben als hij de gemeente te Rome zou hebben gesticht, zoals sommigen beweren? Inder-daad werden sommigen van de Schriften door Johannes later, klaarblijkelijk in 95 n.Chr. ge-schreven, en geen ervan noemt Petrus, en nog minder zijn beweerde tegenwoordigheid te Rome. Wij vermelden deze feiten niet om Petrus op een of andere manier te kleineren, maar het feit dat hij niet genoemd wordt, geeft een ander sterk argument tegen de traditionele aanspraken van de Rooms Katholieke Kerk betreffende Rome en het pausdom.

Page 165: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

165 – WWW.BIJBEL.NL

Phebe was ongetwijfeld, zoals we hebben gezien, de bezorgster van de Brief aan de Romeinen (V.1,2). Zij was klaarblijkelijk een gefortuneerde zakenvrouw uit Kenchrea, de haven van Corin-the, en een diakones van de gemeente daar (V.1). De Apostel vermaant de Romeinse Chris-tenen niet alleen haar te "ontvangen", maar haar "bij te staan" in wat voor zaken ook, omdat zij een "helpster" van velen was geweest, met inbegrip van hemzelf (V.2). Het is vanzelfsprekend dat Priscilla en Aquila vervolgens op de lijst voorko-men van hen die de Apostel groeten zendt. Welke gezegende herinne¬rin-gen moeten er in zijn gedachten geweest zijn toen hij hun namen noemde! Sedert de tijd dat hij voor het eerst werk had gekregen bij hen in Corinthe (Hand.18:1-3) waren zij toegewijd aan de boodschap van genade en aan Paulus persoon¬lijk. Zij waren ook door God gebruikt om de grote en voortreffelijke Apollos, een man die reeds "machtig was in de Schriften" in een meer-der verstaan van de hogere waarheden te leiden die Paulus hen had geleerd (Hand.18:24-26). Zij waren het blijkbaar die Paulus verborgen hielden gedurende het grote oproer in Ephese (Hand.19:23,31; 20:1. Vandaar dat Paulus als hij nu aan de Romeinse gelovigen schrijft, spreekt van Priscilla en Aquila als hen "die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben" (Rom.16:4; d.i., ________ 1*\Het woord "dienares" (V.1) is in het Grieks diakonon. De plaatselijke kerken hadden zowel diakonessen als diake-nen om de gemeenten op velerlei wijzen te dienen: zieken¬bezoek, ar¬men-hulp, zorg voor inrichting en gebouwen, etc. 2*\ Letterlijk, protectress, d.i. zij had de verantwoorde¬lijkheid op zich geno-men voor hun lijfelijk en materieel welzijn. Vine noemt dit woord prostatis, dat is "een woord voor waardigheid, blijkbaar gekozen [om aan te geven] de hoge dunk die men van haar had." zij hadden zich blootgesteld aan ernstig persoon-lijk gevaar om hem te redden; "die niet alleen ik dank", zo zegt hij, "maar alle gemeenten der heidenen" (V.4), met inbe-grip van hen te Rome - voor het beschermen van het leven van iemand die zo duidelijk door God gebruikt is voor hun redding. De Apostel laat niet na om ook degenen die "in de gemeen¬te in hun huis zijn", groeten te zen-den (V.5). Deze lieve mensen hadden hun huis geopend voor de samenkomst van gelovigen in Corinthe (1 Cor.16:19), en nu weer in Rome (Rom.16:5) en zonder twijfel ook in Ephese en elders. Wat een bediening! Hoeveel plaatselijke gemeenten zijn aange¬vangen met huis¬samenkomsten! (Cf.Col.4:15; Phile.2). Hoe goed herinnerde Paulus zich de eerste beke¬ring tot Christus in Achaje (de provin-cie in Azi כ)! Hij noemt hem "mijn beminde Ep יnetus" (V.5), nu wonend in Rome. Welke Maria wordt bedoeld in V.6 ? Wij weten het niet. Al wat wij weten is dat zij "veel werk verricht heeft" voor Paulus en zijn helpers. Maar het beweegt onze harten dat nu, na 1900 jaren, Christen-gelovigen nog steeds herinnerd worden aan haar "veel werk", gedaan aan Paulus terwille van Chris¬tus. Het is veelbetekenend te ontdekken dat Androni-cus en Junia, twee van Paulus' bloedverwanten, ook medegevange¬nen waren. Ook zij hadden gevan-genschap geleden terwille van Christus, hoewel het te betwijfelen is of zij ten volle de beteke-nis van Paulus' apostelschap en boodschap hebben verstaan. Zij waren "in Christus" v ףףr hem (hij zegt niet "in het Lichaam van Christus") en blijkbaar hoog gewaar¬deerd onder de Aposte-len te Jeruzalem. Wij geloven niet dat Paulus hier degenen bedoelt die door sommigen "de aposte-len van het Lichaam" worden genoemd, want iemand naast Paulus zou slechts apostel zijn geweest in de tweede graad. Waarom heeft de Apostel geen compliment voor Amplias en Stachys (V.8,9)? Ongetwijfeld kun-nen zij dit beter beant-woorden dan wij. In elk geval noemt hij hen beminnelijk hetgeen, als zij gefaald zouden hebben, of ontrouw geweest, hen zeer zal hebben bemoedigd. Urbanus is op z'n minst "onze helper in Christus" genoemd, maar ook hier is er schijnbaar enige reserve. Wat betreft Apelles (V.10), lag er een schaduw over zijn verslag dat Paulus zeggen moest dat hij "beproefd was in Christus"? En wat het huisge¬zin van Aristo¬bulus betreft, kan nauwe¬lijks ver-wacht worden dat hij hen allen persoon¬lijk heeft gekend. Hij zendt hen alleen zijn groet. In V.11 groet de Apostel Herodion, ook een bloedverwant, maar blijkbaar- kan hij van hem niet zeggen dat hij voor Christus geleden heeft. Misschien is het daarom dat hij hem niet samen met de anderen noemt, maar wacht tot later

Page 166: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

166 – WWW.BIJBEL.NL

om hem te noemen. Het kan zijn dat hetzelfde het geval is met het huisgezin van Narcissus, die klaarblijkelijk de samen-komsten bezocht, maar niet iets bijzonders gedaan heeft waardoor hij de speciale aanbeveling van de Apostel ver¬kreeg. Op dit punt moeten we onszelf afvragen: behoren wij tot degenen die de plaatselijke samenkomsten bezoeken, loflie-deren zingen, ons verheugen in de waarheden van Gods Woord, maar eigenlijk weinig doen om de zaak van Chris¬tus te bevor¬deren. Hoe zouden wij dan worden vermeld op de lijst van Rom. 16? Tryphema en Tryphosa worden beschouwd als zusters die voor de Here in Rome arbeidden, maar speciale groeten worden gezonden aan "de geliefde Persis [een vrouw] die veel voor de Here gewerkt heeft" (V.12). Met het woord "gewerkt" in de verleden tijd, schijnt het dat zij bekend was wegens trouwe dienst voor de Here. Zij was zeer zeker niet in het bijzonder Paulus' "beminde", maar bemind door de hele gemeente. Er is een gevoelig en delicaat iets bij V.13. Er wordt niets gezegd over Rufus dan alleen dat hij was "uitverkorene in de Here", maar Rufus' moeder was even-goed voor Paulus een moeder geweest, en hij was dankbaar. Als Rufus' vader werkelijk de Simon geweest is die het kruis van de Here droeg toen Hij er onder bezweek, had hij ook nog een beroemde vader. In V.14,15 zendt de Apostel groeten aan twee groepen van elk vijf mensen die innige relaties schijnen te hebben met de andere plaatselijke samenkomsten in Rome. Deze groepen waren misschien georganiseerd of/en door hen onder¬hou¬den.

DE HEILIGE KUS EN GEDEELDE BROEDERS

"Groet elkaar met een heilige kus. De gemeen-ten van Christus groeten u. "En ik bid u, broeders, geeft acht op hen die tweedracht en ergernis-sen aanrichten tegen de leer die gij van ons geleerd hebt en wijkt af van hen. "Want zulke mensen dienen onze Here Jezus Christus niet, maar hun eigen buik; en verlei-den door schoonspre¬ken en loftaal de harten van de eenvoudigen. "Want uw gehoorzaam-heid is tot kennis van allen gekomen. Ik ver-blijd mij dan over u; en ik wil dat gij wijs zijt in het goede, doch onnozel in het kwade. "En de God des vre-des zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren. De genade van onze Here Jezus Christus zij met u. Amen." - Rom.16:16-20 Voordat hij de groeten van zijn medewerkers in Corinthi כ overbrengt aan de heiligen in Rome, vermaant de Apostel de Romeinse gelovigen: "Groet elkaar met een heilige kus" (V.16). Daar is een reden voor. Blijkbaar trachtten reeds sommigen verdeeld-heden te veroorzaken onder de gelovigen te Rome, zodat er onderstromingen waren van ongezonde gevoelens onder sommigen van hen. Bijbelcommentators hebben breeduit geschreven over Rom.16:16 en aanver-wante passages en zijn over het alge¬meen tot twee grondconclusies gekomen: 1. Omdat het elkaar groeten met een kus in die tijd blijk¬baar een plaat-selijke gewoonte was - zoals ook vandaag nog in sommige landen b.v. in Frankrijk, bindt ons de passage niet om dit op gelijke wijze te plegen. Een parallel hiervan zal ongetwijfeld zijn, een hartelijke handdruk. 2. In elk geval werd de passage direct tot de "broeders" gericht, en leert niet, of staat niet toe, het kussen zonder onderscheid tussen man¬nen en vrouwen. Wij geloven echter, dat in het licht van de con¬tekst deze passage heel wat meer leert dan tech-niek voor een gewoonte van groeten. Paulus had zijn warme groeten aan velen van hen gezonden; nu hoopte hij dat zij evenveel warmte voor elkaar zouden voelen. Hij had vele compli¬men-ten gemaakt over degenen die hij noemde; nu hoopte hij dat zij ook elkaars deugden in overwe-ging namen en niet koel zouden worden ten opzichte van elkaar. Heeft de lezer ooit een samenkomst bezocht waar de atmosfeer koud en gereserveerd was? Nie-mand zei "Goede morgen, ik ben blij u te zien" of gaf u een vriendelijke handdruk? Na de dienst gingen zij allen in de rij naar buiten,

Page 167: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

167 – WWW.BIJBEL.NL

nauwe-lijks met elkaar of tot u sprekend. Voelde u ervoor om die gemeente nog eens te bezoeken? Er dreigde zo'n gevaar zich onder de gelovigen in Rome te ontwikkelen. Vandaar dat de Apostel terecht zegt: "groet elkander hartelijk". Hoe moet dit samenkomsten aanspreken waar echte broederlijke liefde verdwenen is! "Groet elkaar met een warme, hartelijke handdruk", zou hij onge¬twijfeld vandaag tegen ons zeggen. In menige gemeente groeten de leden elkaar met een enkel woord of een knik, maar dit alleen al kan de kilte van de atmosfeer doen toenemen. Als Jim de deur binnen-komt ziet hij Jan, die hij niet uit kan staan! "Morgen Jan" zegt hij, en Jan ant-woordt even koel, en beiden gaan hun weg met de gedachte: "Dat was een koele groet!" Het had heel anders geweest wanneer Jim een warm woord tegen Jan zou hebben gezegd, sa-men met een warme handdruk en een "Goede morgen". Dan zou Jan ongetwijfeld met warmte hebben geantwoord, en beiden zouden veel beter voor elkaar hebben gevoeld. Dit is in het licht van de contekst wat de Heilige Geest ons door ver-maning wil leren, "Groet elkaar met een heilige kus" (V.16) d.i., Groet elkaar warm en hartelijk. En hij geeft de "top¬per" als hij groeten zendt van andere heiden-gemeen-ten die gezegd hadden: "Doe zeker de groeten aan de heiligen in Rome van ons wan¬neer je hen schrijft". V.17 geeft een goede raad voor het omgaan met tweedracht zaaiende, of ergernis verwekkende broeders: "Wijkt af van hen". De eenheid van het Lichaam van Christus is een kostbare zaak, en wij zijn gehou-den te "ijveren om de eenheid van de Geest te behouden door de band des vredes" (Eph.4:3). Vandaar dat de Apostel aan de Corinthische gelovigen schrijft: "Maar ik bid u, broeders, door de Naam van onze Here Jezus Chris¬tus, dat gij allen hetzelf-de spreekt, en dat onder u geen scheuringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt, ייn van zin en ייn van gevoelen" (1 Cor. 1:10). Dit is een hoge standaard om te handhaven, maar ernstige gelovigen dienen serieus te proberen om scheidingen en verdeeldheid over persoonlijke zaken in de samen-komst te weren. Paulus zelf had hard gestreden voor de waarheid, en toen de Jude כrs zijn heiden-bekeerlingen wilden bin-den met besnijdenis en de Wet, hadden hij en Barnabas "geen kleine weerstand en twist tegen hen" (Hand.15:2), en Paulus zou hetzelfde ge¬daan hebben ten tijde dat hij de Romeinse gelovi-gen schreef over degenen die verdeeldheid onder hen wilden brengen. De contekst verklaart het verschil. Paulus schrijft in Rom.16 aan de Ro-meinse gelovigen over enkelen onder hen die hij kende, waarbij hij zijn liefde en achting tot uit-drukking brengt, en hen allen dringt om elkan¬der dezelfde liefde te bewijzen. Het is in deze con-tekst dat hij hen aanraadt om hen te "mijden" die onder hen scheiding veroorzaken "tegen de leer die gij van ons hebt geleerd", d.i. de leer van het ene Lichaam; de leer van de eenheid der gelovigen in Christus (12:5). Hij gaat niet verder met te zeggen dat verschillen wat leer betreft er niet toe doen; hij wijst eerder op tweedracht aanrich-tende personen die niet de Here dienen, maar "hun eigen buik", d.i., zij leven slechts voor hun eigen genoegens, en aarzelen niet "de harten van de eenvoudigen te verleiden" door "mooie woorden en loftaal" (16:18). Het is in het belang van de gemeenschap en het Lichaam van Christus in zijn geheel, dat zulken bekend en gemeden worden. Een verkeerde "liefde" moge zulke verstoorders verdragen, maar het is waar, Schriftuurlijke liefde voor de heiligen en voor de Here zal de noodzake¬lijkheid inzien om zo ie-mand toch aan zichzelf over te laten. Inderdaad lijkt het hier vermelde geval op dat wat Paulus schrijft in 2 Thess.3:14: "Maar indien iemand ons woord, door deze brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent hem en gaat niet met om, opdat hij beschaamd wordt." Zo'n discipline is noodzakelijk voor de bescher¬ming van het werk van God, hetwelk Satan graag zou willen vernietigen. In V.19 prijst de Apostel de Romeinse gelovigen voor hun geloof in de waarheid, maar hij "wil dat zij wijs zijn in het goede, doch onnozel in het kwade". Hij wil dat zij objectief zijn in hun houding. Vandaar het bemoedigend woord: "En de God des vredes zal de Satan weldra onder uw voeten verplet¬teren. De genade van onze Here Jezus Christus zij met u. Amen" (V.20). Hij wijst hier niet op de komst van Christus voor Zijn heiligen. Eerder gaat hij door met hetzelfde onderwerp. Let op de uitdrukking "de God des vredes". Vrede is wat de scheurmakende broeder tracht kapot te maken, maar "de God des vredes" zal weldra dit werk van Satan vernietigen.

Page 168: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

168 – WWW.BIJBEL.NL

NOG MEER GROETEN!

- VAN DE HEILIGEN IN CORINTHE!

"U groeten Timotheus, mijn medearbeider, en Lucius, en Jason, en Sosipater, mijn bloedver-wanten. "Ik, Tertius, die de brief geschreven heb, groet u in de Here. "U groet Gajus, de gastheer van mij en van de hele gemeente. U groet Erastus, de rentmees-ter van de stad, en de broeder Quartus. "De genade van onze Here Jezus Christus zij met u allen. Amen." - Rom.16:21-24 Nu zeggen degenen die bij Paulus zijn, "Vergeet niet hun de groeten te doen"! Onder hen is Ti-motheus, Paulus' trouwe "medewerker", die ooit in de eerste dagen getuige was van de wrede en valse slagen die Paulus ontving door de handen van de magistraten in Philippi, toen zij de kleren van zijn rug scheur-den, hem in de gevangenis "wierpen" en de bewaarder hem in een kerkerput "gooide" en zijn voeten in blokken (Hand.16:22-24) boeide. Ook waren daar nog drie van Paulus' eigen stamgenoten bij: Lucius, Jason, en Sosipa-ter (V.21). Het is opmerkelijk dat zoveel van zijn eigen verwanten tot kennis van Christus waren gekomen! En dan slipt Tertius, zijn secretaris, er tussen met zijn eigen groeten! Blijkbaar dicteerde Pau-lus dikwijls zijn brieven aan anderen maar on¬dertekende die zelf (2 Thess.2:2; 3:17). ________ 3*\Misschien wel door een oogletsel (Zie Gal.4:15; 6:11; zie met welke grote letters...met eigen hand geschre¬ven"). Tenslotte zendt Paulus groeten van Gajus, zijn edelmoedige gastheer en van zovele andere me-dewerkers, en van Eras¬tus, de rentmeester van de stad. Ook van "Quar-tus, een broeder"! Zij kenden hem blijkbaar niet, maar hij wilde hen groeten! Zo is de liefde die voorop staat tussen de leden van het Ene Lichaam. Bedenk eens! Al deze gelovigen groeten elkander op grote afstand als leden van de enige ware Gemeente, het Li-chaam van Christus! En het is met de bede: "De genade van onze Here Jezus Christus zij met u allen" dat hij zijn tweede naschrift besluit. HET LAATSTE NASCHRIFT En nu komen we tot het derde en laatste naschrift bij de Brief aan de Romeinen. Wat zal dat bevatten? Wat is het allerbelangrijkste wat hij tenslotte kan zeggen? Met welke zegenbede kan hij afscheid van hen nemen? Het antwoord hierop heeft duizenden ernstige gelovigen zegen g¬ebracht. "Hem nu, Die machtig is u te bevesti-gen, naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van de verborgenheid die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, "maar nu geopenbaard is, en door de profeti¬sche Schrif¬ten [van de profeten, K.J.V. naar het bevel van de eeu-wige God, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de hei-denen bekend is gemaakt; "De alleen wijze God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der eeuwig¬heid. Amen."- Rom.16:25-27 Naschriften zijn spreekwoordelijk het belang-rijkst. Een naschrift behoeft niet aan te geven dat enige zaak van onze-kere betekenis over het hoofd gezien werd en dan als een nagedachte toege-voegd is. Integendeel, deze schrijver ge-bruikt naschriften juist om speciale en laatste attentie te vragen voor zaken van dringend belang. Wij geloven dat dit het geval was met Paulus' laatste na¬schrift in de Romei-nenbrief. Zeer zeker is dit naschrift van diepgaande betekenis, want het betreft datgene wat gelovi-gen in het geloof bevestigt, en wat God heeft "bekend gemaakt aan alle alle heidenen tot gehoorzaamheid des geloofs" (V.26). Maar wat is het dat God bovenal gebruikt om Zijn volk in het geloof te bevestigen, en aan alle volken bekend gemaakt heeft tot gehoorzaamheid des geloofs? Sommigen zeggen: de hele Bijbel. Zij houden het ervoor, dat volgens boven-staande passage gelovigen worden beves¬tigd door: 1. Die boodschap die Paulus noemt "mijn evan-gelie" d.i. "de prediking van het kruis" en "het evangelie van Gods genade" (V.25). 2. "en de prediking van Jezus Christus naar de openbaring van het geheime¬nis" (V.25). 3. "en...de Geschriften van de profeten" (V.26). Toegege-ven uiteraard, dat "al de Schrift van God is ingegeven en nut-tig is." geloven wij echter dat een nauwkeuriger be-schouwing van het laatste naschrift van Paulus in zijn brief, zal openbaren dat de Apostel hier niet de hele Bijbel in gedachten had, maar eerder dat bijzondere stuk waarheid wat

Page 169: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

169 – WWW.BIJBEL.NL

aan hem en door hem was geopen¬baard.

DE APARTHEID VAN PAULUS' BOODSCHAP

In de eerste plaats maakt Paulus' evangelie en het geheime¬nis dat hij verkon-digde, samen met de geschriften van de profeten, niet het gehele Woord van God uit. Wat dan met de Pentateuch [de 5 boeken van Mozes], de his-torische boeken van het Oude Testament, de vier "evangeli כn", de brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas, het boek Openbaringen en de brieven die hijzelf had geschreven, zijn die ook niet nuttig overeenkomstig 2 Tim.3:16? Ten tweede was "de prediking van Jezus Christus naar de openbaring van het geheimenis", Paulus' evangelie - "het evangelie van Gods genade". Dit kon nauwe¬lijks duidelij-ker worden gesteld dan in Eph.3:1-3: "Om deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt. "Indien gij maar gehoord hebt van DE BEDELING VAN DE GENADE VAN GOD, DIE MIJ GEGEVEN IS VOOR U. "DAT HIJ MIJ DOOR OPEN-BARING HEEFT BEKEND GEMAAKT DEZE VER¬BORGENHEID." De bedeling van Gods genade, toen aan Paulus toevertrouwd, was het geheimenis. Ten derde worden "de Geschriften van de (Oud Testamenti¬sche) profeten" nu niet "bekend ge¬maakt aan alle volkeren tot gehoor-zaamheid des geloofs". Ten vierde geeft het woord en (Gr.,kai) in het Nieuwe Testament niet altijd iets toege-voegds aan. Dikwijls wordt het gebruikt bij wijze van nadruk leggen, verkla-ring, of als uitbreiding. Soms wordt dit woord weergegeven als "even-zo" in andere vertalingen. Zo is de uitdrukking "de predi¬king van Jezus Christus naar de openba-ring van het geheimenis" een uitbreiding van de term "mijn evangelie". Ten vijfde is het woord weergegeven met "profe¬ten" in V.26 in werkelijk¬heid een bij¬voeglijk naam-woord, niet een zelfstandig naam¬woord, zodat de zin ei¬gen-lijk luidt "profetische Geschriften" (Zie S.V.), en omdat Paulus zelf een profeet, spreker namens God, was, slaat het blijkbaar op zijn eigen geschriften, waardoor zijn bood¬schap werd "bekend gemaakt aan alle volke-ren tot gehoorzaamheid des geloofs" (V.26). Zo verklaart de apostel in zijn laatste naschrift aan de Romeinen, dat "zijn evangelie" en "de prediking van Jezus Christus naar de openbaring van het gehei¬menis" was "ver-borgen van de tijden van de eeuwen [sedert de grondleg-ging der wereld]", maar "nu werd bekend gemaakt en door (zijn eigen) profetische Geschriften...be-kend gemaakt aan alle volkeren tot gehoorzaam¬heid des geloofs". Dat dit "geheimenis", geopenbaard aan en door Paulus, de bijzondere openbaring is die Gods volk bevestigt en de hele Bijbel voor hen ver¬licht, moet wel duidelijk zijn aan dege-nen die zijn brieven met een open helder verstand bes¬tude¬ren. Hoeveel ernstige gelovigen zijn er die nog nala¬ten om het bijzonder karakter van Paulus' apos-telschap en boodschap, te onderkennen! Resul¬taat: de kerk is gegrepen door de ergste verwar-ring. Zij hebben abusievelijk geconclu¬deerd dat "het evange-lie" een en hetzelfde is, het doet er niet toe waar we de term ook aantreffen. Door verkeerd lezen van Gal.1:8,9 zeggen zij: "Het evangelie is het evangelie. Er is slechts ייn evangelie, niet twee". Zij beweren dat "het evan¬gelie" waarmee de twaalven werden uitgezonden om te verkon-digen in Luk.9:1-6, hetzelfde moet zijn geweest als dat wat Paulus later verkon¬dig¬de. Maar hoe kan dat? Na hun "evangelie" [of goede nieuws] ongeveer twee jaren gepredikt te hebben, wisten de twaalven niet dat Christus zou sterven en weer opstaan (Luk.18:31-34). Boven-dien vereiste "het evangelie" dat de twaalven predik-ten als hun "grote opdracht", waterdoop "tot vergeving van zonden" (Hand.2:38; cf.Mark.16:16). Jammer dat veel Christelijke leidslieden Mark.16:16 en Hand.2:38 zo veran¬deren dat deze in hun theologis-che systemen passen, en wanneer wij aantonen dat Gal.2:2-9 uitsluite-nd te doen heeft met twee verschillende evangeli כn, het ene verkondigd door de apostelen der besnijdenis aan de besnedenen, en het andere door Paulus aan de heidenen, zij dat veranderen. De uitdruk-kingen "evange¬lie aan de onbes¬nede¬ne¬n" en "eva-ngelie aan de besnedenen" maken zij tot ייn evangelie dat zowel aan heidenen als aan Joden verkondigd moet worden, alleen door twee verschil¬lende kanalen. Maar ALS dit moge-lijk zou zijn - en dat is het niet - zou deze passa-ge dan toch niet een verandering in bedeling leren met het oog op de "grote opdracht"? Want in Gal.2:1-9 wordt ייn feit kristalhelder: Waar de twaalven eerst naar "alle volken", "de gehele wereld" en "ieder schepsel" gezonden waren, werd Paulus daar erkend als Gods apostel voor de volkeren, terwijl zij, de twaalven, instemden met het beperken van

Page 170: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

170 – WWW.BIJBEL.NL

hun bediening tot Israel. Als de verschillende evangeli כn in het Nieuwe Testament allemaal hetzelfde zijn, waarom noemt God deze dan verschillend: "Het evangelie van het koninkrijk", "het evan¬gelie van de besnij-denis", "het evangelie van de onbesnedenen", "het evangelie van Gods genade", etc.? Hij heeft dit duidelijk gedaan om onderling onder-scheid te meken. Op conserven worden toch ook geen verschillende labels ge-plakt als de inhoud eender is! Het zal zeker niet smakelijk zijn wan-neer peren, tomaten, kersen, uitjes en erwten vermengd geconserveerd zouden zijn! Toch is dit precies wat de meeste funda¬mentalis¬tische gelovi-gen - en hun leidslieden - gedaan hebben met de verschillende evangeli כn die in de Schriften zijn opgenomen. _______ *\ D.i. "het evangelie van het koninkrijk". Het woord "evangelie" betekent heel eenvoudig goed nieuws. Wij dienen danook altijd vast te stellen welk goed nieuws wordt bedoeld door op te merken hoe het wordt genoemd of door de contekst erbij te betrekken. Als "het evangelie" overal waar de term wordt genoemd, hetzelfde betekent, waarom zou Paulus dan, door goddelijke inspriratie schrijven over: "mijn evangelie" -drie keer; "ons evangelie - drie keer; "dat evangelie dat ik u verkondigd heb" (1 Cor.15:1). "het evangelie dat door mij verkon-digd is" (Gal.1:11). "dat evangelie dat ik pre¬dik onder de heide¬nen" (Gal.2:2). "dat [evan¬ge-lie] wat wij u verkondigd hebben" (Gal.1:8). In deze zinsbouw komt zeker onderscheid uit tussen het "evangelie" dat hij en zijn medewer-kers verkondigden en dat wat anderen tevoren hadden gepredikt. Als wij het goede nieuws van Paulus over het kruis en zijn prediking van Jezus Christus over-eenkomstig de openbaring van het geheimenis, niet onder-scheiden van het goede nieuws dat de twaalven verkondigd hebben, zullen we zeer zeker nooit bevestigd worden in het geloof. Paulus' gein-spireerd naschrift op de Brief aan de Romeinen maakt dit overduidelijk, en veel domi-nees en Bijbel-leraren en hun volgelingen bewij-zen dat elke dag. Teveel bezig met hun eigen zaken dan om aandacht te schenken aan de god-delijke Wegenkaart, gaan zij voort op de ver-keerde theologische weg met haar doolhof van doodlopende straten. Moge God deze broeders overtuigen van deze zonde en hen nog tot de kennis en vreugde brengen van "de prediking van Jezus Christus naar de openbaring van het geheimenis". DE EENHEID IN PAULUS' BOODSCHAP Nog een woord dient te worden gezegd over de eenheid van Paulus' bood-schap, want sommigen zijn tot een ander uiterste geraakt, terwijl zij het verschillend karakter van zijn bediening erken-nen, maar de eenheid ervan niet zien. Resultaat: verwarring die net zo groot is als onder Funda-mentalisten in het algemeen. Deze mensen, waarvan velen oprecht ernstig zijn, redeneren dat Paulus twee boodschappen en bedieningen had, dat hij eerst, voor Hand.28:28, een koninkrijks-bediening had net als de twaalven en praktisch onder hun boodschap werkte en Israel het koninkrijk aanbood. Zij beweren dat "het gehei-menis" niet eerder aan Paulus werd geopenbaard of door hem werd verkondigd dan na Hand.28. Echter achtgevend op de verwijzingen van de Apostel naar het Lichaam van Christus in de brieven die hij schreef voor Hand.28, hebben deze broeders geconclu¬deerd dat er twee "Licha-men" in de brieven van Paulus moeten zijn. Verder hebben zij besloten dat wat Paulus schreef over de maaltijd des Heren, de Opname, het Hogepriesterlijk werk van onze Here etc. geen directe betrek-king heeft op ons, omdat dit alles wordt gevonden in zijn vroegste brieven, toen hij nog "een konink-rijks bediening" had. Maar Paulus zelf zegt nergens dat hij twee bood-schappen of bedieningen had. Op zijn laatste reis naar Jeruzalem drukt hij zijn verlangen uit: "Opdat ik MIJN LOOP met blijd-schap mag VOLBRENGEN, en DE DIENST (enkelvoud) die ik van de Here Jezus ontvangen heb, om te betui¬gen HET EVAN¬GELIE (enkelvoud) van de genade van God" (Hand.20:24).

Page 171: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

171 – WWW.BIJBEL.NL

En in Eph.3:1-3 verbindt hij duidelijk deze "bedeling van Gods genade" met het "geheime-nis" dat hem "bekend gemaakt was", "door openbaring". Heeft hij ooit het geheimenis verkondigd v ףףr Hand.28? Zeer zeker heeft hij dat. Naast vele gelegenheden waar hij deze waarheden bespreekt en het woord "geheime-nis" gebruikt, spreekt hij met velen over de samenstellende delen van het geheim in al zijn eerdere brieven. Neem de brief aan de Romeinen alleen al als een voorbeeld: Daar bespreekt hij zijn uniek apostelschap met de heidenen (11:13), zijn unieke boodschap, "mijn evangelie" (2:16; 16:25), onze doop in Christus (6:3), de zegen van de heide-nen door de val van Israel (11:11), "geen verschil" tussen Jood en heiden voor zover het betreft genade (10:12), het "ene lichaam" (12:5), het tijdelijk en voorbij-gaand karakter van deze huidige heiden bedeling (11:25,26), etc. Al deze waarheden werden in feite geheim gehouden totdat zij aan en door Paulus geopen-baard zijn, en allen zijn zij direct geassocieerd met, of identiek aan, de grote waar-heden van zijn gevangenisbrieven. Wat betreft Paulus' geregeld aanbieden van het koninkrijk aan Israel, is er geen enkel geval van zo'n aanbod vermeld in de Handelingen of in zijn brieven. Hoe kon hij inderdaad het koninkrijk aan Israel (het volk) hebben aangeboden zoals de twaalven dit deden? Om dit te doen zou hij op z'n minst moeten zijn begonnen bij Jeruzalem, maar hem was uitdrukkelijk gelast Jeruzalem te verlaten met spoed voor-dat hij zelfs een gele¬genheid had gehad om daar een bedie¬ning te beginnen (Hand.22:18,21). Maar ging hij dan niet bij zijn eerdere bediening altijd eerst naar de Joden? Ja, om hen Christus aan te bieden, zodat het volk, de hele tijd, tot Rome toe, zonder verontschuldi-ging zou zijn als God begon te handelen met de heidenen, zonder hun bemiddeling. Maar bewees hij de Joden dan niet dat "Jezus is de Chris-tus", de Messias? Zeer zeker, en zou niet iedere gelovige Christen dit vandaag ook doen wanneer hij met een Jood te maken krijgt? Als een Jood, zelfs vandaag, weigert te geloven dat de gekruisigde Jezus de Christus is, hoe kan hij Hem dan vertrou¬wen als zijn Redder? Maar bevestigde Paulus dan de Joden niet voort¬durend Petrus' bood-schap van het koninkrijk gedurende het begin van zijn bediening? Natuur¬lijk, en dat doen wij vandaag ook. Maar te zeggen dat dit alles een deel was van een geschei¬den eerdere bood-schap en bediening die aan Paulus was opgedragen voordat hij de open-baring van het geheimenis ontving, is een ernsti-ge fout. Hij bevestigde Petrus' boodschap en bewees dat Jezus de Christus was, net zoals wij dit doen, om zijn toehoorders te brengen tot datgene waartoe hij speciaal was gezonden om te verkondigen: "het evangelie van Gods genade" en al de rijke zegeningen daaraan verbonden. We hebben een goed voorbeeld hiervan in het eerdere hoofdstuk van Hand.13 waar we zijn eerste vastgelegde prediking, gesproken in een Joodse synagoge hebben, zo'n twintig jaren voor zijn gevangenschap te Rome. Na het lezen van de wet en de profeten vroeg de leider van de syna-goge Paulus en Barnabas of zij wellicht "enige woorden van vertroosting" voor het volk hadden. Toen antwoordde Paulus met te spreken over Israels geschiedenis, over Johannes de Doper en de Christus die door Israels leidslieden was verworpen, maar die God uit de doden had opge-wekt. Maar was dit het thema van zijn bood-schap? Nee, het was slechts het punt van contact, een gewone benadering - dezelfde benadering die wij vandaag zouden gebruiken als we ons tot een gezelschap Joden in een synagoge zouden rich-ten. Het thema van zijn bood¬schap, datgene wat hij hun op het hart wilde drukken, vinden we in V.38,39: "ZO ZIJ U DAN BEKEND, MANNEN BROE-DERS, DAT DOOR DEZE U VERGEVING VAN ZONDEN VERKONDIGD WORDT, "EN DAT VAN ALLES, WAARVAN U NIET KON GERECHTVAARDIGD WORDEN DOOR DE WET VAN MOZES, DOOR DEZE EEN IEDER DIE GELOOFT, GERECHT¬VAAR-DIGD WORDT." Dit is zeer zeker niet het evangelie van het ko-ninkrijk. Het is het evangelie van Gods genade dat niemand v ףףr Paulus gepredikt had of kon hebben gepredikt; het goede nieuws van redding door genade, door geloof, zonder de wet. Maar vinden we geen hogere, meer gezegende waarheden in Paulus' brieven uit de gevangenis dan in zijn eerdere geschriften? Ja, dat is waar, maar dat komt niet door een verandering in zijn boodschap, maar eerder door een vollere ont¬wik¬keling ervan toen hij openbaring na openba¬ring ontving.

Page 172: DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN [In …de Brief aan de Romeinen gaan lezen, dan zou dit inderdaad moeilijk te begrijpen zijn. Het boek Handelingen, "het tussenliggende

DE BRIEF VAN DE APOSTEL PAULUS AAN DE ROMEINEN

172 – WWW.BIJBEL.NL

Laat ons niet vergeten dat toen onze Here voor het eerst aan Paulus ver-scheen, Hij hem uitzond om te zijn "een getuige van de dingen, beide die gij gezien hebt en in welke Ik u nog zal verschijnen" (Hand.26:16). Wij kunnen veel van die openbaringen waarin de Here hem verscheen, vanuit het verslag nagaan, vanaf de eerste dag, toen de geslagen Saul Hem zag als de verheer-lijkte Here, ver boven alles (wat de twaalven Hem nimmer hadden gezien) tot aan de slot-openbaringen in de gevangenis te Rome. Geleidelijk zien we de glorieze boodsc-hap ontvouwd, als de oude bedeling volledig voorbij¬gaat. Zij die de voort¬gang, het proces, de ont-wikkeling in het ontvouwen van dit grote "mys-terie" niet zien, missen een groot deel van de blijdschap, en ook een groot stuk licht in hun onderzoek van de Schriften. Nog een enkel commentaar over extreem zicht op bedeling. Enigen van hen die beweren dat Paulus twee bedieningen had, zijn tot de vreemde conclusie gedreven dat het laatste naschrift van de Romeinenbrief moet zijn toegevoegd door Paulus na zijn gevangenschap in Rome, waar wordt veronder-steld dat hij de openbaring van het geheimenis zou hebben ontvangen. Maar waarom het dan toevoegen? Hijzelf was onder hen. Waarom dan aan een brief nog toevoeg-en die (zoals extremisten beweren) het geheimenis niet bevat, een verklaring dat het door het gehei-menis is dat mensen worden bevestigd? Sommi¬gen, die deze onbestaan-baarheid zien, hebben geconcludeerd dat een ander iemand het naschrift op een later tijdstip heeft toegevoegd. Op dit alles antwoorden wij: als iemand anders dit naschrift aan Paulus' brief heeft toege-voegd was hij een vervalser; als Paulus het schreef voegde hij het zeker toe aan de ver-keerde brief - als de Romeinenbrief de waarheid van het gehei¬menis niet bevat. SLOT Ziende de wonderlijke harmonie van Gods Woord en ons verbazend over Zijn genade om met zondige mensen die Zijn genade willen ontvangen zo te handelen, be כindigen we dit boek zoals Paulus het zijne deed: "De alleen wijze God zij door Jezus Christus de heerlijk¬heid tot in eeuwig¬heid. Amen"