De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7...

122
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 De aftrek voor risicokapitaal Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Carmen Decorte (studentennr. 20056040) (major: sociaal-economisch) Promotor: prof. S. Van Crombrugge Commissaris: prof. P. Beghin

Transcript of De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7...

Page 1: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2009-10

De aftrek voor risicokapitaal

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Carmen Decorte

(studentennr. 20056040)

(major: sociaal-economisch)

Promotor: prof. S. Van Crombrugge

Commissaris: prof. P. Beghin

Page 2: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Inhoudsopgave

2

Inhoudsopgave

VOORWOORD ........................................................................................................................................................ 6

HOOFDSTUK 1. INLEIDING ............................................................................................................................... 7

AFDELING 1. HET CONCEPT EN WETTELIJK KADER ............................................................................................................ 7

AFDELING 2. DOELSTELLINGEN .................................................................................................................................... 8

§ 1. Tegengaan van discriminerende fiscale behandeling van de financieringsvormen ............................... 8

§ 2. Aantrekkelijk fiscaal klimaat voor buitenlandse investeerders ............................................................ 10

§ 3. Aantrekkelijk alternatief voor de coördinatiecentra vanaf 2006 ......................................................... 10

AFDELING 3. BASIS: DE FINANCIËLE THEORIE ................................................................................................................ 11

AFDELING 4. COMPENSERENDE MAATREGELEN ............................................................................................................ 13

AFDELING 5. INBRENGRECHT OP NUL GEBRACHT ........................................................................................................... 14

HOOFDSTUK 2. TOEPASSINGSGEBIED RATIONE PERSONAE .......................................................................... 16

AFDELING 1. IN AANMERKING KOMENDE VENNOOTSCHAPPEN ......................................................................................... 16

§ 1. Onderworpen aan de vennootschapsbelasting .................................................................................... 16

§ 2. Onderworpen aan de personenbelasting: geen toepassing ................................................................. 19

§ 3. Onderworpen aan de rechtspersonenbelasting: geen toepassing ....................................................... 19

§ 4. Onderworpen aan de belasting van niet-inwoners (art. 236 WIB j° art. 734septies

KB/WIB) .................. 20

AFDELING 2. UITGESLOTEN BELASTINGPLICHTIGEN (ART. 205TER, §7 WIB) ...................................................................... 22

HOOFDSTUK 3. HET STELSEL VAN DE NOTIONELE INTRESTEN ....................................................................... 25

AFDELING 1. BASISPRINCIPE ..................................................................................................................................... 25

AFDELING 2. BEPALING RISICOKAPITAAL ...................................................................................................................... 25

§ 1. Algemeen.............................................................................................................................................. 25

§ 2. Vertrekbasis: Eigen vermogen (art. 205ter, §1, lid 1 WIB) ................................................................... 26

2.1. “Eigen vermogen overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van

vennootschappen” ........................................................................................................................................................... 26

A. Boekhoudkundig versus fiscaal “eigen vermogen” ........................................................................................... 26

B. “Eigen vermogen overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van

vennootschappen” ...................................................................................................................................................... 27

2.2. “Voor het bedrag zoals in de balans opgenomen” ........................................................................................... 30

A. “Voor het bedrag zoals in de balans opgenomen” ........................................................................................... 30

B. Overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen

en voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de balans voorkomen ................................................................ 32

2.3. “Aan het eind van het voorafgaande belastbare tijdperk” ............................................................................... 33

A. “Aan het eind van het voorafgaande belastbare tijdperk” ............................................................................... 33

B. Eerste boekjaar (art. 205quater WIB, §7 j° art. 734sexies

, §1 KB/WIB) ................................................................ 35

Page 3: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Inhoudsopgave

3

§ 3. Correcties op het eigen vermogen ........................................................................................................ 36

3.1. Aandelen ........................................................................................................................................................... 37

A. Fiscale nettowaarde.......................................................................................................................................... 39

B. Einde van het voorafgaande belastbare tijdperk .............................................................................................. 41

C. Eigen aandelen, deelnemingen en aandelen geboekt als financiële vaste activa (art. 205ter, §1, lid 2, a)

WIB) .......................................................................................................................................................................... 41

a.) Eigen aandelen ............................................................................................................................................ 41

b.) Financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan ............................................... 42

D. Aandelen van beleggingsvennootschappen die van DBI kunnen genieten (art. 205ter, §1, lid 2, b) WIB) ....... 46

3.2. Activa die in het buitenland belastbare inkomsten genereren ......................................................................... 47

A. Activa in buitenlandse vaste inrichtingen (art. 205ter, §2 WIB) ....................................................................... 47

a.) Inrichting in het buitenland ......................................................................................................................... 48

b.) Inkomen vrijgesteld krachtens overeenkomsten ter vermijding van dubbele belasting ............................. 48

c.) Positief verschil van nettoboekwaarde van activabestanddelen en passivabestanddelen die niet tot

het eigen vermogen behoren en op die inrichting aanrekenbaar zijn ................................................................... 49

d.) Uitgezonderd reeds uitgesloten “besmette” aandelen ............................................................................... 51

B. Buitenlands onroerend goed (art.205ter, §3 WIB) ........................................................................................... 51

a.) In het buitenland gelegen onroerende goederen of rechten met betrekking tot dergelijke

onroerende goederen ............................................................................................................................................ 51

b.) Niet behorend tot een buitenlandse inrichting ........................................................................................... 52

c.) Waarvan de inkomsten vrijgesteld zijn krachtens een dubbelbelastingverdrag ......................................... 52

d.) Positief verschil van nettoboekwaarde van activabestanddelen en passivabestanddelen, die niet tot

het eigen vermogen behoren en aan deze activa aanrekenbaar zijn..................................................................... 52

C. Inbreukprocedure Europese Commissie ........................................................................................................... 53

3.3. Onbeschikbare reserve geboekt door erkende diamanthandelaars ................................................................. 54

3.4. Specifieke antimisbruikbepalingen (artikel 205ter, §4 WIB)............................................................................. 55

A. Nettoboekwaarde ............................................................................................................................................. 57

B. Aan het eind van het voorafgaande belastbaar tijdperk .................................................................................. 58

C. “Onredelijke” activa (art. 205ter, §4, 1° WIB) ................................................................................................... 58

a.) Materiële vaste activa of gedeelten ervan .................................................................................................. 59

b.) Voor zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften

overtreffen ............................................................................................................................................................. 59

D. Beleggingsactiva (art. 205ter, §4, 2° WIB) ........................................................................................................ 60

a.) Bestanddelen ............................................................................................................................................... 61

b.) Concrete voorwaarde: als belegging worden gehouden ............................................................................. 61

c.) Abstracte voorwaarde: door hun aard niet bestemd om belastbaar periodiek inkomen voort te

brengen .................................................................................................................................................................. 62

E. Onroerende goederen gebruikt door bedrijfsleiders (art. 205ter, §4, 3° WIB) ................................................. 64

a.) Onroerende goederen of andere zakelijke rechten .................................................................................... 65

b.) Natuurlijke personen die bedrijfsleider (van de eerste categorie) zijn in de vennootschap of zijn

echtgenoot of kinderen ......................................................................................................................................... 65

c.) Het gebruik van de woning .......................................................................................................................... 66

Page 4: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Inhoudsopgave

4

3.5. Belastingvrije herwaarderingsreserves, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling en

kapitaalsubsidies (art. 205ter, §5 WIB) ............................................................................................................................. 68

A. Uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden ....................................................................................... 68

B. Belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling ....................................................................................... 71

C. Kapitaalsubsidies .............................................................................................................................................. 72

D. Tijdstip voor de bepaling van het bedrag van de uitsluiting ............................................................................. 73

§ 4. Wijzigingen van het eigen vermogen in de loop van het belastbaar tijdperk: pro-rataberekening

(art. 205ter, §6 WIB) ........................................................................................................................................... 73

4.1. Doelstelling ....................................................................................................................................................... 73

4.2. Wijziging van het risicokapitaal van Belgische vennootschappen (artikel 205ter, §6, lid 1 WIB) ..................... 74

A. Bestanddelen .................................................................................................................................................... 74

a.) Wijzigingen aan het eigen vermogen (§ 1, lid 1) ......................................................................................... 75

Algemeen ....................................................................................................................................... 75

Kapitaalaanpassingen en winstuitkeringen.................................................................................... 75

b.) Wijzigingen aan de corrigerende bestanddelen .......................................................................................... 80

“Besmette” aandelen (§ 1, lid 2) .................................................................................................... 80

In het buitenland gelegen onroerende goederen (§ 3) .................................................................. 81

Specifieke antimisbruikmaatregelen (§ 4) ..................................................................................... 81

Herwaarderingsmeerwaarden en kapitaalsubsidies (§ 5) .............................................................. 82

B. Pro-ratawijzigingen tijdens het belastbaar tijdperk .......................................................................................... 82

4.3. Wijziging van het risicokapitaal van vaste inrichtingen in een verdragsland van Belgische

vennootschappen (art. 205ter, §6, lid 2 WIB j° art. 734quinquies

KB/WIB) ........................................................................... 84

§ 5. Wetsvoorstel van 12 februari 2008 ...................................................................................................... 85

AFDELING 3. BEPALING VAN HET TARIEF ...................................................................................................................... 87

§ 1. Aanslagjaar 2007 (art. 205quater, §2 j° §5 WIB) ................................................................................. 87

§ 2. Latere aanslagjaren (art. 205quater, §§ 3 en 4 j° §5 WIB) ................................................................... 88

§ 3. Kmo’s (art. 205quater, §6 WIB) ............................................................................................................ 90

§ 4. Verkorte of verlengde boekjaren (art. 205 quater, §7 WIB j° art. 734sexies

, §2 KB/WIB) ....................... 92

HOOFDSTUK 4. DE EFFECTIEVE AFTREK ......................................................................................................... 94

AFDELING 1. ONBESCHIKBARE RESERVE (OPGEHEVEN ART. 205SEXIES WIB) ...................................................................... 94

AFDELING 2. VERWERKING VAN DE AFTREK (ART. 77BIS KB/WIB) EN FORMALITEITEN (ART. 205SEPTIES WIB) ....................... 95

§ 1. Verwerking van de aftrek in de aangifte (art. 77bis KB/WIB) .............................................................. 95

§ 2. Formaliteiten (art. 205septies WIB) ..................................................................................................... 96

AFDELING 3. OVERDRAAGBAARHEID VAN DE AFTREK ..................................................................................................... 98

§ 1. Overdraagbaarheid gedurende zeven volgende belastbare tijdperken (art. 205quinquies WIB) ........ 98

§ 2. Investeringsreserve (art. 205novies WIB) ........................................................................................... 100

§ 3. Controlewijziging (art. 207, lid 3 WIB)................................................................................................ 100

2.1. Verwerving of wijziging van controle .............................................................................................................. 100

2.2. Rechtmatige financiële of economische behoeften ....................................................................................... 101

§ 4. Bedrijfsreorganisaties (art. 212 WIB) ................................................................................................. 102

Page 5: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Inhoudsopgave

5

AFDELING 4. BEPERKING VAN DE AFTREK VOOR RISICOKAPITAAL .................................................................................... 103

§ 1. Investeringsreserve (art. 205novies WIB) ........................................................................................... 103

§ 2. Aftrekverbod op bepaalde winstbestanddelen (art. 207, lid 1 en 2 WIB) ........................................... 105

2.1. Algemeen ........................................................................................................................................................ 105

2.2. Abnormale of goedgunstige voordelen .......................................................................................................... 106

A. Abnormaal of goedgunstig voordeel .............................................................................................................. 107

B. Band van wederzijdse afhankelijkheid ............................................................................................................ 108

HOOFDSTUK 5. INWERKINGTREDING ...........................................................................................................110

BESLUIT ...............................................................................................................................................................112

BIBLIOGRAFIE ......................................................................................................................................................113

BOEKEN .................................................................................................................................................................... 113

TIJDSCHRIFTARTIKELEN ................................................................................................................................................ 114

BESLISSINGEN RULINGCOMMISSIE .................................................................................................................................. 121

Page 6: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Voorwoord

6

Voorwoord

Deze masterproef handelt over “de aftrek voor risicokapitaal”, ook gekend als “de notionele

interestaftrek”. Deze aftrek voor risicokapitaal werd ingevoerd bij de Wet tot invoering van

een belastingaftrek voor risicokapitaal van 22 juni 2005 (BS 30 juni 2005 (ed. 1), 30077).

Dienovereenkomstig werden de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van

Inkomstenbelastingen 1992 ingelast in de nieuwe onderafdeling “IIIbis Aftrek voor

risicokapitaal”.

De systematiek van de wetsbepalingen worden dan ook zover mogelijk gehandhaafd in deze

uiteenzetting. Daarnaast worden de bepalingen van tijd tot tijd getoetst aan de door de

wetgever vooropgestelde doelstellingen. Aan de hand van de structuur van de wettekst zelf,

worden de verschillende deelelementen van de bepalingen behandeld. Hierbij wordt

bijzondere aandacht besteed aan de interpretatieproblemen en de mogelijkheden tot

optimalisatie. De daarbij aangehaalde boekhoudkundige aspecten zijn niet zelden

noodzakelijk ter toelichting, maar vormen geen doel op zich van deze uiteenzetting.

Vooreerst wordt er in een inleidend hoofdstuk in het bijzonder toelichting gegeven bij het

concept en de doelstellingen van de maatregel.

Vervolgens komt het toepassingsgebied ratione personae in het tweede hoofdstuk aan bod.

In hoofdstuk drie met betrekking tot het stelsel van de notionele intresten wordt de bepaling

van het risicokapitaal en van het tarief voor de aftrek nader toegelicht.

Enkele bijzonderheden met betrekking tot de effectieve aftrek worden beheerst door het

vierde hoofdstuk.

Daarna wordt in hoofdstuk vijf de inwerkingtreding van de maatregel behandeld.

Ten slotte worden er op basis van deze uiteenzetting enkele conclusies getrokken met

betrekking tot de aftrek voor risicokapitaal.

Carmen Decorte

mei 2010

Page 7: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

7

Hoofdstuk 1. Inleiding

Afdeling 1. Het concept en wettelijk kader

Het concept van de aftrek voor risicokapitaal bestaat erin om bedrijven die eigen vermogen

aanwenden, voor de financiering van hun ondernemingen en investeringen, toe te laten een

fictieve, notionele interestkost in mindering te brengen van haar belastbare basis.1

Het betreft een jaarlijkse aftrek van een denkbeeldige, hypothetische risicoloze rentevoet

die berekend wordt op het gecorrigeerd boekhoudkundig eigen vermogen van de

vennootschap, het zogenaamde risicokapitaal.2

De aftrek voor risicokapitaal wordt bijgevolg ook als “fictieve interestaftrek” of “notionele

interestaftrek” aangeduid. De term “notioneel” is afkomstig van het Engelse woord

“notional”, wat denkbeeldig betekent.3

De aftrek voor risicokapitaal werd ingevoerd door de Wet tot invoering van een

belastingaftrek voor risicokapitaal van 22 juni 2005 (“Wet”) 4 en het bijhorende

uitvoeringsbesluit van 17 september 2005 (“Uitvoerings-KB”)5.

De desbetreffende bepalingen werden in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992

(“WIB”) ingelast in de nieuwe onderafdeling “IIIbis Aftrek voor risicokapitaal”, meer bepaald

in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: “Bij

de bepaling van het belastbaar inkomen wordt de belastbare basis verminderd met het

overeenkomstig artikel 205quater vastgesteld bedrag. Deze vermindering wordt ‘aftrek voor

risicokapitaal’ genoemd”.

1 P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen,

Kluwer, 2005, 11. 2 H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L.

VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 61; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in F. VANISTENDAEL (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 89; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 7; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 4; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 1, nr. 1. 3 W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 1, nr. 1.

4 Wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal van 22 juni 2005, BS 30 juni 2005 (ed. 1), 30077.

5 Koninklijk Besluit tot wijziging van het KB/WIB1992 tot uitvoering van de Wet van 22 juni 2005 tot invoering

van een belastingaftrek voor risicokapitaal, BS 3 oktober 2005 (ed. 1), 42246. 6 In de nieuwe onderafdeling IIIbis “Aftrek voor risicokapitaal” in Titel III, Hoofdstuk II, afdeling IV van het WIB

(art. 4 Wet). 7 A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in F.

VANISTENDAEL (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 91, nr. 8; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 1, nr. 1.

Page 8: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

8

Dit concept wordt als revolutionair aanzien, in de zin dat de aftrek voor risicokapitaal is

ingevoerd als een algemeen geldende regel. Het gaat om een sui generis-aftrek, die zo

bijzonder is dat hij met niets anders vergeleken kan worden.8

Afdeling 2. Doelstellingen

De memorie van toelichting bij de Wet stelt in het algemeen dat de ondernemingen die in

België actief zijn, hun kosten op alle niveaus dienen terug te schroeven. Dit met het oog op

het verkleinen van de grote handicaps van de Belgische economie ten aanzien van haar

voornaamste concurrerende landen.9 Door middel van het invoeren van de aftrek voor

risicokapitaal tracht de overheid drie streefdoelen gelijktijdig te verwezenlijken. Het

invoeren van de aftrek voor risicokapitaal heeft in de eerste plaats, in het kader van het

stimuleren van de versterking van het eigen vermogen, de vermindering van de bestaande

discriminerende behandeling van de financiering via vreemd vermogen en de financiering

met eigen vermogen tot doel. Daarnaast beoogt de maatregel de schepping van een

aantrekkelijk Belgisch fiscaal klimaat voor buitenlandse investeerders en van een

aantrekkelijk alternatief voor de coördinatiecentra vanaf 2006.10 Een tweede maatregel

bestaat uit de schrapping van het registratierecht op de inbrengen in een vennootschap.11

§ 1. Tegengaan van discriminerende fiscale behandeling van de

financieringsvormen

Elke onderneming dient over de nodige werkingsmiddelen te beschikken om haar industriële,

landbouw-, handels- of burgerlijke activiteiten te kunnen uitoefenen. Dit vermogen kan

worden samengesteld door gebruik te maken van twee financieringsvormen, die echter op

fiscaal vlak verschillend worden behandeld. De onderneming kan zich enerzijds financieren

door gebruik te maken van vreemd vermogen. Het vreemd vermogen wordt geleend bij

derden, zoals banken en andere vennootschappen, en maakt aldus een schuld uit. De

interesten ter vergoeding van deze schuld betaald, zijn als beroepskost12 fiscaal aftrekbaar

8 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St.

Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 10; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 11; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 20. 9 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St.

Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 4. 10

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 4 en 6; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 8 en 17. 11

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 6. 12

Artikel 52, 2° WIB.

Page 9: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

9

van de belastbare grondslag van de vennootschap. De financiering kan anderzijds ook

gebeuren door eigen vermogen, gevormd door inbreng van extern kapitaal en/of door

autofinanciering. In dit geval gaat het om risicokapitaal waarvan de vergoeding, bestaande

uit dividenden, volledig belast wordt. Dit risicodragend kapitaal gaf bij gebrek aan de

betaling van interesten geen enkele aanleiding tot aftrekbaarheid. Er bestaat bijgevolg op

fiscaal vlak een economisch ongerechtvaardigde discriminatie tussen deze beide

financieringsvormen. Deze ongelijke behandeling moet worden weggewerkt en plaats

maken voor een correct fiscaal stelsel.13

De belangrijkste doelstelling van de aftrek voor risicokapitaal bestaat dan ook uit de

vermindering van de bestaande discriminatie tussen de financiering met vreemd vermogen

en de financiering met eigen vermogen.14 Door de invoering van de aftrek voor risicokapitaal

kunnen vennootschappen een fictieve kostprijs van hun eigen vermogen in rekening

brengen.15 Dit doel wordt echter enkel bereikt op het niveau van de vennootschap. Ook na

invoering van de aftrek voor risicokapitaal blijven er nog onevenwichten bestaan in het

fiscaal stelsel in hoofde van de genieters van de vergoedingen.16 Bovendien is de aftrek voor

risicokapitaal vergaander dan deze doelstelling. De aftrek kan immers worden toegepast

ongeacht of er al dan niet effectief een kapitaalvergoeding wordt betaald. De aftrek voor

risicokapitaal kan namelijk toegepast worden indien er geen dividenden worden uitgekeerd.

Met betrekking tot het vreemd vermogen is er daarentegen geen fiscale aftrek, indien er

geen interestbetalingen plaatsvinden.17

Dit streefdoel kadert bovendien in de stimulering van de versterking van het eigen vermogen

van ondernemingen. In het bijzonder moet de aftrek voor risicokapitaal kmo’s18 stimuleren

om hun eigen vermogen te versterken, zodat ook hun solvabiliteitsratio’s versterkt worden.

13

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 4; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1215; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in F. VANISTENDAEL (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 90, nr. 7; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 13; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 7 en 20-21. 14

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 15; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 3, nr. 3. 15

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1215. 16

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 4; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 3-4, nr. 3. 17

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1215; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 976; X., “Aftrek voor risicokapitaal vervangt investeringsreserve en BK”, Fiscoloog 2004, afl. 962, 1. 18

Kleine en Middelgrote Ondernemingen.

Page 10: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

10

Een hoger peil van solvabiliteit zorgt immers voor een grotere bescherming tegen het

faillissementsrisico.19

§ 2. Aantrekkelijk fiscaal klimaat voor buitenlandse investeerders

Een algemene doelstelling is het behouden van Belgische investeringen en het versterken

van de concurrentiepositie van de Belgische economie in Europa en de rest van de wereld.

De aftrek voor risicokapitaal zorgt hiervoor door de ondernemingen die actief zijn in België

toe te laten hun belastingkost terug te schroeven.20 Daarbij wordt een versterking van het

eigen vermogen van de ondernemingen beoogd, in het bijzonder het stimuleren van de

kmo’s en kapitaalintensieve ondernemingen.21 Deze promotie van het gebruik van eigen

vermogen verzekert een verankering van ondernemingen via hun investeringen in België,

zodat ook het delokalisatierisico wordt verminderd.22

§ 3. Aantrekkelijk alternatief voor de coördinatiecentra vanaf 2006

Ten slotte beoogt de aftrek voor risicokapitaal een geloofwaardig en concurrerend

alternatief te bieden voor het behoud van de beslissingscentra in België en in het bijzonder

voor het bijzondere fiscale stelsel van de erkende coördinatiecentra (“CC-stelsel”)23, dat

steeds meer onder Europese druk kwam te staan.24 De regeling inzake de Belgische

coördinatiecentra kwam immers voor in het Primarolo-rapport, opgesteld in het kader van

de Code of Conduct, op de lijst van preferentiële belastingstelsels die als potentieel

schadelijke concurrentie werden aangemerkt. Daarnaast verklaarde de Europese Commissie

bij beschikking van 17 februari 2003 de regeling uit hoofde van artikel 99 van het EG-Verdrag

onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt (verboden staatssteun).25 De goedkeuring

voor wijzigingen (“CCbis-stelsel”) voorgesteld door de regering26 om de regeling verenigbaar

19

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 4; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 15. 20

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 6, nr. 3. 21

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 62. 22

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 5-6; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 15-16. 23

KB nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra, BS 13 januari 1983. 24

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 5; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 4, nr. 3. 25

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 4-5, nr. 3. 26

Wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen inzake fiscale zaken, BS 31 december 2002 (ed. 2).

Page 11: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

11

te maken met de gemeenschappelijke markt heeft de Europese Commissie nooit gegeven.

Dit leidde tot grote rechtsonzekerheid. De coördinatiecentra krijgen door de aftrek voor

risicokapitaal een valabel alternatief om, na afloop van hun erkenningsperiode onder hun

bijzonder fiscaal statuut, hun activiteiten vanuit België te blijven uitvoeren.27 De aftrek voor

risicokapitaal wordt immers volledig geïntegreerd in de Belgische vennootschapsbelasting,

zodat problemen omtrent staatssteun vermeden worden. 28 Alle coördinatiecentra hebben

de mogelijkheid om met ingang van 1 januari 2006 naar het nieuwe stelsel van de

belastingaftrek voor risicokapitaal over te stappen. Een coördinatiecentrum dat met ingang

van 1 januari 2006 heeft verzaakt aan het statuut van coördinatiecentrum, komt voor

aanslagjaar 2007 in aanmerking voor de notionele interestaftrek29. De coördinatiecentra die

uiterlijk tot eind 2010 blijven verder bestaan, behouden evenwel hun statuut en kunnen niet

genieten van de voordelen van het stelsel van de notionele interestaftrek30. De voordelen

van beide stelsels kunnen immers niet gecumuleerd worden. Na het aflopen van de

geldigheidsduur van hun statuut als coördinatiecentra zullen ze wel van het stelsel van de

notionele interesten genieten en worden ze ondernemingen zoals alle andere.31

Afdeling 3. Basis: de financiële theorie

Het principe van deze aftrek steunt op de algemeen aanvaarde financiële theorie en niet op

ideologische of filosofische overwegingen.32 De aftrek beantwoordt met andere woorden

niet aan een boekhoudkundige realiteit, maar wel aan de bedrijfseconomische

financieringsleer.33 Deze moderne financiële theorie heeft uitvoerig de kosten van de

verschillende financieringsbronnen bestudeerd, in het bijzonder de financiering met eigen

vermogen. Ze heeft bovendien sedert lang aangetoond dat men in de risicokapitaalkosten

27

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 15-16. 28

A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 25; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 1, nr. 11, 17-18. 29

Voorafgaande beslissing nr. 600.364 van 17 oktober 2006. 30

Artikel 205octies, 1° WIB. 31

Verslag bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/004, 39-40; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1216. 32

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 16; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 20. 33

S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblio, 2008, 160, nr. 149.

Page 12: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

12

gemakkelijk een component kan afzonderen die overeenstemt met een risicovrije

rentevoet.34

De kost voor het eigen vermogen wordt beschouwd als de som van enerzijds de kost voor

risicovrije financiering op lange termijn met een risicopremie anderzijds.

Het rendement dat de aandeelhouder als verstrekker van de eigen middelen kan krijgen van

een risicovrij activum op de financiële markt, wordt vertegenwoordigd door het rendement

op de lineaire staatsobligaties of OLO’s op tien jaar. Deze “risicovrije” component van de

kost van kapitaal is bijgevolg gemeenschappelijk aan alle ondernemingen en gemakkelijk te

meten.

De ratio achter de risicopremie ligt in het feit dat niemand een risico zou nemen dat groter is

dan dat van overheidsobligaties, indien dit verhoogd risico niet correct vergoed zou worden

op lange termijn. Deze risicopremie wordt dus vereist door de markt om het risico dat de

investeerder heeft genomen te vergoeden en is gelijk aan de marktrisicopremie. Deze laatste

kan uitgedrukt worden als het verschil tussen het verwachte rendement van de financiële

markt en de risicovrije rente, vermenigvuldigd met een parameter van het specifieke risico

van de vennootschap. Bijgevolg is de risicopremie eigen aan elke onderneming, rekening

houdend met het specifieke risico van die onderneming.35

De nieuwigheid van de aftrek van risicokapitaal ligt in de erkenning van de risicovrije

component van risicokapitaalkosten door de fiscale aftrekbaarheid ervan te organiseren.

Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om ten belope van deze component een zelfde fiscale

behandeling van eigen vermogen en geleende middelen te garanderen. Dit gebeurt wel met

behoud van de belastbaarheid van de risicopremie, die de reële winst is van de

ondernemingsactiviteit.36

34

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 4; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 4; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 16; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 19-20. 35

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 16; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 19. 36

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 4; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in F. VANISTENDAEL (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 90-91, nr. 7; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 17; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 20.

Page 13: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

13

Afdeling 4. Compenserende maatregelen

Teneinde de begroting in evenwicht te houden diende de invoering van de maatregel

budgettair neutraal te gebeuren. Het extra belastingvoordeel dat ingevolgde de aftrek voor

risicokapitaal werd verstrekt aan de vennootschappen moet met andere woorden worden

gecompenseerd met extra belastingen bij diezelfde vennootschappen.37 De budgettaire kost

moet worden geneutraliseerd door middel van de budgettaire compenserende maatregelen,

een terugverdieneffect en een beperking van de notionele interestaftrek door de

opgenomen antimisbruikbepalingen.38

Daarnaast waren enkele compenserende maatregelen noodzakelijk om dubbele aftrekken

op dezelfde basis te voorkomen.39

Volgende compensatoire maatregelen zijn in de Wet voorzien40:

- besparing op vlak van investeringsreserve wegens de keuzemogelijkheid voor kmo’s tussen

notionele interest enerzijds en investeringsreserve anderzijds (artikel 205novies van het WIB

ingevoerd door artikel 12 van de Wet)

- opnulzetting van de eenmalige en gespreide “gewone” investeringsaftrek (artikel 201 van

het WIB gewijzigd door artikel 3 van de Wet)

- afschaffing van het belastingkrediet voor vennootschappen (opgeheven artikel 289, §2 en

292bis van het WIB door artikel 15 en 16 van de Wet)

- wijziging met betrekking tot de vaststelling van fiscale meerwaarden op aandelen door de

invoering van het concept nettomeerwaarde (artikel 43 van het WIB gewijzigd door artikel 2

van de Wet)

Ook deze compensatoire maatregelen gaan in vanaf aanslagjaar 2007, er werden evenwel

bepaalde overgangsmaatregelen voorzien.41 Er worden echter ook twee nieuwe bepalingen

in het WIB ingevoegd door de artikelen 18 en 19 van de Wet. Bijgevolg blijft respectievelijk

het voordeel van de gespreide investeringsaftrek behouden voor de investeringsaftrekken

37

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 19. 38

J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 41. 39

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 19. 40

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 19; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 41. 41

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 19.

Page 14: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

14

die vóór het aanslagjaar 2007 werden verleend42 en blijft het belastingkrediet dat nog niet

verrekend is vóór aanslagjaar 2007 overdraagbaar43.44

Afdeling 5. Inbrengrecht op nul gebracht

Naast de invoering van de aftrek van risicokapitaal bevat de Wet nog een andere positieve

bepaling voor de vennootschappen, namelijk de opnulzetting van het registratierecht op de

inbrengen in de vennootschap.45 Artikel 20 van de Wet luidt als volgt: “in de artikelen 115,

115bis en 116 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten *…+worden de

woorden ‘0,5 pct.’ vervangen door de woorden ‘0 pct.’”.

Het inbrengrecht van 0,5% werd tot nul herleid voor inbrengen vanaf 1 januari 2006.46 Dit is

een pragmatische oplossing om het inbrengrecht zo snel mogelijk te kunnen uitschakelen.

De memorie van toelichting stelt dat het tarief van het inbrengrecht een hinderpaal zou

vormen voor de ondernemingswereld. Er wordt vooreerst verwezen naar het afschrikkend

effect in verband met de Europese vennootschap. Bovendien wordt er gevreesd voor een

verzwakking van de concurrentiepositie van de Belgische ondernemingen ten aanzien van

nieuwe lidstaten, toegetreden in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie op 1

mei 2004, waarin de belastingheffing via inbreng geringer of zelfs onbestaande is.47 Deze

herleiding was bovendien in het bijzonder noodzakelijk om te vermijden dat dit

belemmerend aspect bij het aantrekken van kapitaal voor een vennootschap het succes van

de aftrek van risicokapitaal zou beperken. 48 Het zou immers tegenstrijdig zijn om

investeringen in het eigen vermogen enerzijds te promoten door de aftrek voor

risicokapitaal en anderzijds iedere kapitaalvorming- en verhoging in een Belgische

vennootschap te onderwerpen aan registratierechten.49

Nuttig om op te merken is dat artikel 20 van de Wet geen afbreuk doet aan de toepassing

van het algemeen vast recht. Overeenkomstig artikel 167 van het W.Reg. blijft het algemeen

42

Artikel 528 WIB. 43

Artikel 529 WIB. 44

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 73. 45

Artikel 20 Wet; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 163. 46

Artikel 21, derde lid Wet. 47

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 6-7; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 60; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 163. 48

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 19. 49

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1003; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1231.

Page 15: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 1 - Inleiding

15

vast recht ten belope van 25 euro50 van toepassing op de door artikel 20 van de Wet

geviseerde akten van inbreng.51

50

Artikel 11, derde lid W.Reg. 51

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 7; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 167; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1004.

Page 16: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

16

Hoofdstuk 2. Toepassingsgebied ratione personae

De aftrek voor risicokapitaal kan worden toegepast door alle vennootschappen en

verenigingen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of aan de belasting van

niet-inwoners krachtens artikel 227, 2° van het WIB, voor het risicokapitaal dat bestemd is

voor hun Belgische inrichtingen en voor hun in België gelegen onroerende goederen52. Dit

met uitzondering van bepaalde vennootschappen die reeds genieten van een

belastingregeling die afwijkt van het gemeen recht en opgesomd worden in artikel 205octies

van het WIB.53

Afdeling 1. In aanmerking komende vennootschappen

In eerste instantie komen alle Belgische ondernemingen onderworpen aan de

vennootschapsbelasting in aanmerking voor de aftrek voor risicokapitaal. Deze categorie van

belastingplichtigen omvat in het bijzonder tevens kmo’s; vennootschappen onder firma en

gewone commanditaire vennootschappen; kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen

en beleggingsvennootschappen en in uitzonderlijke gevallen vzw’s, ivzw’s en stichtingen.

Daarnaast zijn buitenlandse vennootschappen, zomede verenigingen, instellingen of

lichamen zonder rechtspersoonlijkheid die zijn opgericht in een rechtsvorm die vergelijkbaar

is met de rechtsvorm van een vennootschap naar Belgisch recht en die hun

maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet

in België hebben, onderworpen aan de belasting van niet-inwoners en gerechtigd tot de

notionele interestaftrek voor het risicokapitaal dat bestemd is voor hun Belgische

inrichtingen en voor hun in België gelegen onroerende goederen en rechten met betrekking

tot dergelijke goederen.

§ 1. Onderworpen aan de vennootschapsbelasting

Aangezien de aftrek voor risicokapitaal werd ingeschreven in de vennootschapsbelasting,

genieten in eerste instantie in beginsel alle belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de

vennootschapsbelasting van deze aftrek. 54 Dit betreft zowel bestaande, als nieuwe

vennootschappen en zowel vennootschappen onderworpen aan het basistarief, als

52

Artikel 205bis j° 235, 2° WIB. 53

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 62-63. 54

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 21.

Page 17: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

17

vennootschappen waarop de verlaagd opklimmende tarieven van toepassing zijn.55 De

aftrek is bovendien van toepassing ongeacht de omvang van de vennootschap of van de

vennootschappengroep, het type van de verrichte activiteiten, …56

Krachtens artikel 179 van het WIB zijn “de binnenlandse vennootschappen, alsmede, vanaf 1

januari 1995, de gemeentespaarkassen als vermeld in artikel 124 van de Nieuwe

Gemeentewet57 en de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8

van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor

bedrijfspensioenvoorziening”, aan de vennootschapsbelasting onderworpen.

Bepaalde rechtspersonen worden echter op fiscaal vlak hun rechtspersoonlijkheid ontnomen

en beschouwd als verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, derhalve kunnen ze niet

genieten van de aftrek voor risicokapitaal. Met name de onregelmatig opgerichte

handelsvennootschappen, landbouwvennootschappen, Europese economische

samenwerkingsverbanden, economische samenwerkingsverbanden en verenigingen van

mede-eigenaars, worden uitgesloten van de aftrek. Deze verenigingen worden voor de

inkomstenbelasting als fiscaal transparant aanzien, bijgevolg zijn ze niet zelf maar hun

vennoten elk voor hun deel in de vereniging onderworpen aan de belasting. Het zijn dan ook

bepaalde vennoten, naargelang hun specifieke karakteristieken, die in aanmerking komen

voor de aftrek voor risicokapitaal voor hun deel in de vereniging.58

Wat betreft vennootschappen die zijn opgericht naar buitenlands publiek of privaat recht

moet op het volgende worden gewezen. Indien een vennootschap krachtens het recht van

het land van oprichting rechtspersoonlijkheid bezit in dat land, vormt er zich in eerste

instantie geen enkel probleem. In dit geval bezit die vennootschap overeenkomstig het

Belgisch internationaal privaatrecht immers ook rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht.

Wanneer in het desbetreffende land de vennootschap evenwel als fiscaal transparant

beschouwd wordt, bestaat er betwisting rond de vraag of deze fiscale behandeling in het

buitenland ook in België doorwerkt. Bovendien zijn er landen waar het concept

rechtspersoonlijkheid niet gekend is, als een vennootschap in een dergelijk land wordt

opgericht, moet aan de hand van een feitelijke analyse worden nagegaan of de juridische

kenmerken van de buitenlandse rechtsvorm vergelijkbaar zijn met deze die in België

traditioneel beschouwd worden als een rechtsvorm met rechtspersoonlijkheid.59

55

Artikel 215, eerste en tweede lid. 56

A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 24; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 7, nr. 4. 57

Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1998, BS 3 september 1988, erratum BS 8 juni 1990. 58

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 22-25. 59

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 22-25.

Page 18: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

18

Bovendien worden ook de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting

onderworpen zijn en op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de vzw’s, internationale

vzw’s en de stichtingen van toepassing is, beoogd. Dit wordt impliciet bevestigd door artikel

205ter, § 8 van het WIB.60

Enkele “bijzondere” categorieën van belastingplichtigen kunnen eveneens genieten van de

aftrek voor risicokapitaal. Vooreerst kunnen ondernemingen die overeenkomstig artikel 5

van de Boekhoudwet61 de mogelijkheid hebben een vereenvoudigde boekhouding te voeren,

ook beroep doen op het stelsel van de notionele interestaftrek. De vennootschappen onder

firma en de gewone commanditaire vennootschappen hebben niet de verplichting een

jaarrekening op te maken wanneer hun jaarlijkse omzet € 500 000 excl. BTW niet overtreft.62

De vennootschappen moeten weliswaar van deze mogelijkheid afzien en een boekhouding

voeren overeenkomstig de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen,

om te kunnen genieten van de aftrek voor risicokapitaal.63

Daarnaast zijn ondernemingen die niet onderworpen zijn aan het gemeen boekhoudrecht

zoals verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en beleggingsvennootschappen64 ook

gerechtigd tot de aftrek.65 Dit kan afgeleid worden uit artikel 205ter, §7 van het WIB.

Ten slotte is er een bijzonderheid wat kmo’s betreft. Indien een kmo in aanmerking komt

voor het systeem van de investeringsreserve heeft ze de keuze tussen het genieten van het

vrijstellingsregime inzake investeringsreserve en het genieten van de aftrek voor

risicokapitaal.66 Vennootschappen waarvan het tarief van de vennootschapsbelasting wordt

vastgesteld overeenkomstig artikel 215, tweede lid van het WIB kan aanspraak maken op de

vrijstelling van de investeringsreserve. 67 Vanaf aanslagjaar 2010 wordt dit criterium

vervangen door vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van

60

C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 53-54; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 22-25. 61

Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen, BS 4 september 1975. 62

Artikel 5 van de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen, BS 4 september 1975 j° artikelen 1 tot 3 van het Koninklijk Besluit van 12 september 1983 tot uitvoering van de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen, BS 28 september 1983. 63

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 11; H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 63; C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 55. 64

Artikel 92, § 3, 1°-2° en 4° W.Venn. 65

C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 56. 66

A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in F. VANISTENDAEL (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 92, nr. 13. 67

Artikel 194quater WIB ingevoerd door artikel 6 van de Wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsbelasting, BS 31 december 2002.

Page 19: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

19

vennootschappen (“W.Venn.”), als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het

aanslagjaar dat verbonden is aan dat belastbare tijdperk.68

Krachtens artikel 205novies van het WIB is de keuze voor het stelsel van de

investeringsreserve bindend voor het desbetreffende belastbare tijdperk alsmede voor de

twee daaropvolgende belastbare tijdperken. Er is bijgevolg sprake van een tijdelijke

onverenigbaarheid met de aftrek voor risicokapitaal. De definitie van kmo in het kader van

de aftrek voor risicokapitaal is, althans tot aanslagjaar 2010, ruimer dan die bij de

investeringsreserve, nl. artikel 205quater, § 6 WIB spreekt over vennootschappen die op

grond van artikel 15 van het W.Venn. bepaalde criteria als kleine vennootschappen worden

aangemerkt. Bijgevolg staat de aftrek voor risicokapitaal altijd open voor kmo’s die niet

kunnen genieten van de investeringsreserve.69

§ 2. Onderworpen aan de personenbelasting: geen toepassing

De regeling van de aftrek voor risicokapitaal is niet van toepassing op de belastingplichtigen

die onderworpen zijn aan de personenbelasting. Bijgevolg kunnen rijksinwoners, die

krachtens artikel 3 van het WIB onderworpen zijn aan de personenbelasting, niet genieten

van deze maatregel. Eenmanszaken gevoerd door een natuurlijke persoon-koopman zijn

aldus uitgesloten van de aftrek voor risicokapitaal. Een oplossing kan gevonden worden in

het exploiteren van deze eenmanszaken via een vennootschap, als deze kleine zelfstandigen

zich immers organiseren via een vennootschapsrechtelijke vorm kunnen ze wel beroep doen

op de aftrek.70

§ 3. Onderworpen aan de rechtspersonenbelasting: geen toepassing

De personen die krachtens artikel 220 van het WIB onderworpen zijn aan de

rechtspersonenbelasting zijn evenmin gerechtigd tot de aftrek voor risicokapitaal. Bij de

bepaling van hun belastinggrondslag wordt er immers niet verwezen naar de

68

Artikel 194quater WIB zoals gewijzigd door artikel 45 Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009; Artikel 50 Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009 bepaalt het volgende: “De artikelen 44 tot 49 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2010. Elke wijziging die vanaf 1 januari 2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 44 tot 49”. 69

C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 48-51. 70

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 25-26; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in F. VANISTENDAEL (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 92, nr. 13; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 1004; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 8, nr. 6.

Page 20: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

20

vennootschapsbelasting in het algemeen, noch naar de aftrek voor risicokapitaal in het

bijzonder.71

§ 4. Onderworpen aan de belasting van niet-inwoners (art. 236 WIB j°

art. 734septies KB/WIB)

Ingevolge artikel 227, 2° van het WIB zijn de buitenlandse vennootschappen, verenigingen,

instellingen of lichamen zonder rechtspersoonlijkheid die zijn opgericht in een rechtsvorm

die vergelijkbaar is met de rechtsvorm van een vennootschap naar Belgisch recht en die hun

maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet

in België hebben, onderworpen aan de belasting van niet-inwoners. Door de invoering van

artikel 236 WIB door artikel 14 van de Wet wordt de toepassing van het stelsel van notionele

interestaftrek uitdrukkelijk bevestigd voor het risicokapitaal dat bestemd is voor de

Belgische inrichtingen van deze belastingplichtigen en voor hun in België gelegen

onroerende goederen en rechten met betrekking tot dergelijke goederen. De regeling van de

aftrek voor risicokapitaal was reeds automatisch op hen van toepassing. Ingevolge artikel

235, 2° van het WIB gelden immers de regels van de vennootschapsbelasting bij de bepaling

van hun belastbare basis in de belasting van niet-inwoners, voor zover de regeling van de

belasting van niet-inwoners daar niet van afwijkt.72 Nochtans is de invoering van artikel 236

van het WIB niet overbodig. Het artikel belast immers de Koning met de verdere uitwerking

van de voorwaarden en regels inzake de bepaling van het risicokapitaal.73 In uitvoering

hiervan stelt artikel 734septies van het KB/WIB74 een bijkomende voorwaarde voor het

genieten van de aftrek voor risicokapitaal voor deze belastingplichtigen. Ze kunnen van de

aftrek genieten indien ze ofwel een jaarrekening opmaken en een boekhouding voeren

conform de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van

vennootschappen, ofwel vrijwillig een dergelijke jaarrekening opmaken en boekhouding

voeren. Bijgevolg zullen buitenlandse entiteiten die actief zijn in België en die niet verplicht

zijn een Belgische boekhouding te voeren 75 , alsnog een dergelijke boekhouding en

71

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 26. 72

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 27. 73

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 18; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 27. 74

Ingevoerd door artikel 1 van het Koninklijk Besluit van 17 september 2005 tot wijziging van het KB/WIB 1992 tot uitvoering van de Wet van 22 juni 2005 tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, BS 3 oktober 2005. 75

Artikel 92, § 2 van het W.Venn.

Page 21: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

21

jaarrekening moeten opmaken als zij van de aftrek willen genieten.76 Aangezien deze

verplichting niet disproportioneel is, maar een logische voorwaarde is met het oog de

toepasbaarheid van de aftrek voor risicokapitaal met betrekking tot deze buitenlandse

entiteiten, lijkt er geen schending van het Europees recht.77

Het tweede lid van artikel 236 van het WIB bepaalt dat “het bedrag aan risicokapitaal van

een Belgische inrichting voor de toepassing van de artikelen 205bis tot 205novies, wordt

verminderd met het bedrag aan ten name van de hoofdzetel ontleende middelen met

betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische

inrichting worden gelegd”.78 Deze aanvulling kan als overbodig worden beschouwd, het

boekhoudkundig eigen vermogen wordt immers niet geacht de van het hoofdhuis ontleende

middelen waarop rente wordt aangerekend te omvatten.79

De toepassing van de aftrek voor risicokapitaal op buitenlandse vennootschappen die over

een Belgische inrichting of onroerende goederen in België beschikken is noodzakelijk om in

overeenstemming te zijn met de Europeesrechtelijke vrijheid van vestiging 80 en de

dubbelbelastingverdragen81 die België heeft afgesloten.82

De belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 1° en 3° WIB, met name de niet-rijksinwoners

en de rechtspersonen zonder winstoogmerk, hebben daarentegen geen recht op de aftrek

voor risicokapitaal. Krachtens artikel 235, 1° en 3° WIB worden immers de regels van

76

A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in F. VANISTENDAEL (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 91, nr. 11; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 26; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 8-9, nr. 7 en 8. 77

A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 26; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 59; H. VERSTRAETE, “Teleurstellende regeling voor buitenlandse inrichtingen”, Fiscoloog 2005, afl. 998, 3. Contra: W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 12-15, nr. 10. 78

Artikel 236, lid 2 zoals ingevoegd bij artikel 29 j° 35 Wet van 11 december 2008 houdende wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het in overeenstemming te brengen met de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat, gewijzigd bij de Richtlijn 2005/19/EEG van de Raad van 17 februari 2005, BS 12 januari 2009, is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad (12 januari 2009). 79

W. VANDENBERGHE, “De omzetting van de fusierichtlijn – Duiding bij het labyrint van bepalingen inzake inbrengen van een bedrijfstak of algemeenheid, fusies en splitsingen”, AFT 2008, afl. 4, 19. 80

De vrijheid van vestiging legt een gelijkaardige fiscale behandeling op aan binnenlandse vennootschappen en aan vaste inrichtingen van vennootschappen gevestigd in andere lidstaten van de Europese Unie. 81

Dubbelbelastingsverdragen verbieden in het algemeen de discriminatie tussen Belgische ondernemingen en de vaste inrichtingen van verdragsluitende landen. 82

C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 44.

Page 22: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

22

respectievelijk de personenbelasting en de rechtspersonenbelasting toegepast bij de

vaststelling van de belastbare inkomsten van deze niet-inwoners, voor zover de belasting

van niet-inwoners niet in specifieke afwijkende regels voorziet.83

Afdeling 2. Uitgesloten belastingplichtigen (art. 205ter, §7 WIB)

Artikel 205octies WIB sluit de volgende vijf types rechtspersonen, die een van het gemeen

recht afwijkende belastingregeling genieten, expliciet uit van het stelsel van de notionele

interesten84:

- de erkende coördinatiecentra die van de bepalingen voorzien in het Koninklijk Besluit nr.

187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra, blijven

genieten (art. 205octies, 1° WIB)

- de vestigingen in een reconversiezone, in toepassing van de Herstelwet van 31 juli 1984,

zolang ze, voor het betreffend belastbaar tijdperk, nog de bepalingen van artikel 59 van de

voornoemde wet genieten (art. 205octies, 2° WIB)

- de beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal (BEVEK), met vast kapitaal

(BEVAK) of in schuldvorderingen (VBS) respectievelijk bedoeld in de artikelen 14, 19 en 24

van de Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van

beleggingsportefeuilles (art. 205octies, 3° WIB)

- de coöperatieve participatievennootschappen, in toepassing van de Wet van 22 mei 2001

betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen

(art. 205octies, 4° WIB)

- de zeevaartvennootschappen die aan belasting worden onderworpen met inachtneming

van de artikelen 115 tot 121 of van artikel 124 van de Programmawet van 2 augustus 2002

(art. 205octies, 5° WIB)

Hoewel deze vennootschappen onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of aan de

belasting van niet-inwoners, krachtens respectievelijk artikel 179 WIB en artikel 227, 2° WIB,

en bijgevolg in beginsel aanspraak zouden kunnen maken op de aftrek voor risicokapitaal,

worden ze omwille van hun afwijkende belastingstelsel uitgesloten. Deze vijf types

vennootschappen genieten immers reeds een voordeliger en van het gemeen recht

afwijkende belastingregeling. Hun belastbare winst wordt niet berekend overeenkomstig de

83

Voorafgaande beslissing nr. 700.424 van 8 januari 2008; Voorafgaande beslissing nr. 700.049 van 8 mei 2007; Voorafgaande beslissing nr. 600.364 van 17 oktober 2006; W. PUTZEYS, “Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken. Update 2008”, AFT 2008, afl. 6-7, 29; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 27. 84

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 18; C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 45-46; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 28.

Page 23: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

23

normale regels van de vennootschapsbelasting.85 Deze vennootschappen kunnen evenwel

automatisch gebruik maken van de aftrek voor risicokapitaal, indien ze niet langer genieten

van hun bijzonder stelsel. De bijzondere stelsels kunnen immers niet langer van toepassing

zijn omwille van het uitdoven van het stelsel, omdat aan de voorwaarden verbonden aan het

stelsel niet langer wordt voldaan of als de belastingplichtige zelf afziet van de toepassing van

het stelsel.86

Het is evenwel opmerkelijk dat de Private Privak niet terug te vinden is in de opsomming van

de uitsluitingen, terwijl de BEVEK en BEVAK wel zijn uitgesloten. De belastbare grondslag van

een Private Privak wordt nochtans op dezelfde wijze bij een BEVAK bepaald. Bijgevolg kan er

in dit opzicht sprake zijn van een vergetelheid van de wetgever. Het kan daarentegen ook

om een bewuste niet-uitsluiting gaan, aangezien de Private Privak kadert in het stimuleren

van investeringen in risicokapitaal, wat eveneens een doelstelling van de aftrek voor

risicokapitaal uitmaakt. De parlementaire voorbereidingen bieden wat dit betreft helaas

geen uitsluitsel.87

Naast deze uitdrukkelijke uitsluitingen voorzien in artikel 205octies van het WIB, kunnen uit

andere bepalingen met betrekking tot de aftrek voor risicokapitaal enkele impliciete

uitsluitingen afgeleid worden.

Vooreerst maakt artikel 205novies van het WIB kmo’s het tijdelijk onmogelijk om te genieten

van de notionele interestaftrek indien zij hebben gekozen voor het stelsel van de

investeringsreserve. De keuze voor het stelsel van de investeringsreserve is immers bindend

voor zowel het desbetreffende belastbaar tijdperk, als voor de twee daaropvolgende

belastbare tijdperken.

Daarnaast is, zoals zal blijken in het volgende hoofdstuk, de basis voor de berekening van het

risicokapitaal de jaarrekening zoals opgesteld conform de Belgische wetgeving. Hieruit

vloeien tevens enkele impliciete uitsluitingen. De zogenaamde kleine ondernemingen

kunnen immers geen toepassing maken van de aftrek voor risicokapitaal indien ze een

vereenvoudigde boekhouding voeren, krachtens de mogelijkheid die is voorzien in artikel 5

van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen. 88 Ook de

buitenlandse vennootschappen die krachtens artikel 227, 2° van het WIB onderworpen zijn

85

C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 46-47; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in F. VANISTENDAEL (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 92, nr. 12; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 28; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 7-8, nr. 5. 86

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 28. 87

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 28-29. 88

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 11; Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 7.

Page 24: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 2 - Toepassingsgebied

24

aan de belasting van niet-inwoner, kunnen niet genieten van de notionele interestaftrek,

indien ze niet (vrijwillig) een boekhouding voeren conform de wetgeving betreffende de

boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen.89 Ten slotte kan uit artikel 205ter, §

8 van het WIB worden afgeleid dat vzw’s, ivzw’s en stichtingen die uitzonderlijk aan de

vennootschapsbelasting zijn onderworpen geen gebruik maken van de aftrek voor

risicokapitaal, indien ze hun boekhouding niet voeren en hun jaarrekening niet opstellen

overeenkomstig de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van ondernemingen.90

Ten slotte bevestigde de dienst voorafgaande beslissingen dat ook een

financieringsvennootschap die wordt opgericht voor slechts één of enkele verrichtingen de

toepassing van de aftrek voor risicokapitaal niet uitsluit.91

89

Artikel 236 WIB j° artikel 734quinquies

KB/WIB. 90

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 7; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-16 en 17, nr. 4135. 91

Voorafgaande beslissing nr. 700.395 van 23 oktober 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.251 van 10 juli 2007. Zie: Hoofstuk 3, afdeling 2, §5.

Page 25: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

25

Hoofdstuk 3. Het stelsel van de notionele intresten

Afdeling 1. Basisprincipe

Het concept van de notionele interestaftrek op zich is mathematisch eenvoudig. De aftrek

voor risicokapitaal is namelijk gelijk aan de vermenigvuldiging van het te bepalen

risicokapitaal met het toepasselijke tarief.92 De berekening van de aftrek voor risicokapitaal

zal uit hetgeen hierna volgt daarentegen complexer blijken te zijn. Dit is te wijten aan de

formulering van de bepalingen die de verschillende componenten van voormelde

vermenigvuldiging omschrijven. In het bijzonder de bepalingen met betrekking tot het

risicokapitaal en de talrijk daarop toe te passen correcties kunnen zorgen voor

interpretatieproblemen.93

Afdeling 2. Bepaling risicokapitaal

§ 1. Algemeen

Artikel 205ter, §1 WIB bepaalt de vertrekbasis voor de berekening van het risicokapitaal. De

basis voor de aftrek wordt “(basis)risicokapitaal” genoemd en dit wetsartikel definieert het

begrip, zoals het moet begrepen worden in de context van de aftrek voor risicokapitaal, als

zijnde “het bedrag van het eigen vermogen van de vennootschap, aan het eind van het

voorafgaande belastbare tijdperk, en dat overeenkomstig de wetgeving betreffende de

boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen werd bepaald en voor het bedrag

waarvoor die bestanddelen op de balans voorkomen”. Bijgevolg is de uitgangspositie voor de

bepaling van het risicokapitaal de niet-geconsolideerde statutaire jaarrekening. 94 Alle

elementen van deze omschrijving komen in paragraaf 2 aan bod.

Op dit basisbedrag van het risicokapitaal dienen echter vervolgens bepaalde correcties te

worden aangebracht. Aangezien de initiële basis het boekhoudkundig eigen vermogen is,

moeten immers misbruiken die eruit bestaan deze basis te beïnvloeden voorkomen worden.

Daarnaast moeten deze correcties meervoudig gebruik van hetzelfde eigen vermogen

92

Artikel 205quater, § 1 WIB. 93

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 21. 94

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 17 en 30.

Page 26: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

26

onmogelijk maken. 95 Deze correcties hebben echter tot gevolg dat de aftrek voor

risicokapitaal wat prima facie een eenvoudig principe is, alsnog een complexe berekening

met zich meebrengt. Deze correcties worden besproken in paragraaf 3. Na toepassing van

deze correcties op het boekhoudkundig eigen vermogen wordt het gecorrigeerde

risicokapitaal bekomen, waarop de aftrek voor risicokapitaal mag worden berekend.

Ten slotte volgt er in de laatste paragraaf een bespreking over de situatie waarin er zich

wijzigingen van het eigen vermogen voordoen in de loop van het belastbaar tijdperk. Ook

deze verplichte verwerkingen zorgen er op hun beurt voor dat de uiteindelijke berekening

van de aftrek voor risicokapitaal in bepaalde gevallen een ware uitdaging wordt.

§ 2. Vertrekbasis: Eigen vermogen (art. 205ter, §1, lid 1 WIB)

2.1. “Eigen vermogen overeenkomstig de wetgeving betreffende de

boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen”

A. Boekhoudkundig versus fiscaal “eigen vermogen”

Het uitgangspunt voor de aftrek van risicokapitaal is ten gevolge van deze bepaling aldus het

boekhoudkundig eigen vermogen. Dit in tegenstelling tot het merendeel van de bepalingen

in het WIB die verwijzen naar het eigen vermogen in de betekenis van het fiscaal nettoactief.

Dit is te verklaren door het beoogde economische doel van de maatregel, nl. de bevordering

van het eigen vermogen van de vennootschappen.96

Het gevolg hiervan is dat er voor de aftrek voor risicokapitaal enerzijds geen rekening wordt

gehouden met de belaste fiscale reserves. Deze reserves die boekhoudkundig niet tot uiting

worden gebracht worden niet toegevoegd aan het bedrag van het risicokapitaal. Anderzijds

worden bepaalde boekhoudkundige reserves die niet tot de fiscale nettowaarde behoren,

wel afgetrokken van het boekhoudkundig eigen vermogen om het gecorrigeerde

risicokapitaal te bepalen.97 De circulaire van 9 oktober 2008 stelt expliciet dat de onzichtbare

reserves zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, 4° van het WIB in principe niet in aanmerking

moeten worden genomen. 98 Er wordt bijgevolg geen rekening gehouden met fiscale

onderschattingen van activa of overschattingen van passiva.99

95

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 12 en 13; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 18 en 30; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 21, nr. 14. 96

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 21, nr. 15. 97

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 36-37. 98

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 13. 99

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1218.

Page 27: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

27

B. “Eigen vermogen overeenkomstig de wetgeving betreffende de

boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen”

Vooreerst geeft deze omschrijving reeds aanleiding tot een eerste onduidelijkheid. Er

bestaat immers geen “wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van

vennootschappen”. Bovendien wordt dit begrip nergens gedefinieerd. De memorie van

toelichting stelt in dit verband dat in principe de bepalingen van het KB/W.Venn. in acht

moet worden genomen.100 Er moet aangenomen worden dat de wetgever hierbij niet

exclusief naar het KB/W.Venn.101 heeft willen verwijzen. In het tegenovergestelde geval

zouden immers de vennootschappen die niet onderworpen zijn aan de bepalingen van dat

KB uitgesloten zijn van de notionele interestaftrek. Bovendien moet opgemerkt worden dat

de boekhoudwetgeving niet beperkt is tot het KB/W.Venn. Kredietinstellingen en

verzekeringsondernemingen zijn immers voor hun jaarrekening onderworpen aan een

specifiek boekhoudbesluit102, dat op bepaalde punten afwijkt van het KB/W.Venn. Hoewel

de wetgever voor de bijzondere categorie van kredietinstellingen en

verzekeringsondernemingen wel uitdrukkelijk heeft voorzien in een bijzondere regeling wat

betreft de definitie van financiële vaste activa aan de hand van artikel 205ter, §7 WIB, heeft

hij dit daarentegen nagelaten wat de basis zelf van het risicokapitaal betreft.

Kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen kunnen aldus steunen op de door hen

opgestelde jaarrekeningen, conform het specifieke jaarrekeningen-KB dat op hen van

toepassing is. Indien men de boekhoudwetgeving zou interpreteren als zijnde het

KB/W.Venn., zou dit immers de complicatie tot gevolg hebben dat kredietinstellingen en

verzekeringsondernemingen hun statutaire jaarrekening, opgesteld conform de op hen

specifiek toepasselijke waarderingsregels, zouden dienen te herrekenen conform de

gemeenrechtelijke waarderingsregels voor de toepassing van de notionele interestaftrek.

Bijgevolg is de aftrek voor risicokapitaal ook van toepassing voor belastingplichtigen die

onderworpen zijn aan een eigen boekhoudreglementering en dat op basis van hun

boekhoudkundig eigen vermogen vastgesteld overeenkomstig hun specifieke

boekhoudwetgeving.

Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de

wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van

toepassing is, wordt er in artikel 205ter, §8 WIB wel in een specifieke verwijzing voorzien.

Voor deze categorie belastingplichtigen wordt onder eigen vermogen verstaan: “het eigen

100

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 11. 101

Koninklijk Besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen. 102

KB van 23 september 1992 voor de kredietinstellingen, BS 6 oktober 1992, erratum BS 26 januari 1993 en KB van 17 november 1994 voor de verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994, erratum BS 7 maart 1995.

Page 28: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

28

vermogen zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt”.103

Hieruit kan bovendien afgeleid worden dat de aftrek voor risicokapitaal niet van toepassing

is op de vzw’s die hun boekhouding niet voeren en hun jaarrekening niet opstellen

overeenkomstig de voormelde wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van

ondernemingen.104

Daarnaast kan, zoals eerder al aangeven, uit deze bepaling omtrent het vaststellen van het

risicokapitaal een impliciete uitsluiting van de aftrek voor risicokapitaal worden afgeleid. Dit

naast de in de wet voorziene expliciete uitsluitingen105 die reeds behandeld werden. De basis

voor de bepaling van het risicokapitaal is immers de jaarrekening zoals opgesteld conform de

Belgische boekhoudwetgeving. Hieruit kan worden afgeleid dat een onderneming slechts de

aftrek voor risicokapitaal zal kunnen toepassen mits ze een boekhouding voert. Bepaalde

kleine vennootschappen en buitenlandse vennootschappen die vrijgesteld zijn een

jaarrekening op te stellen conform de Belgische boekhoudwetgeving en een vereenvoudigde

boekhouding voeren, worden op deze wijze impliciet uitgesloten van de notionele

interestaftrek indien ze deze vrijstelling effectief aanwenden. Daarentegen kunnen zij wel

van de aftrek genieten indien zij afzien van deze mogelijkheid om slechts een

vereenvoudigde boekhouding te voeren en spontaan toch een jaarrekening opstellen

overeenkomstig alle toepasselijke boekhoudkundige en vennootschapsrechtelijke

bepalingen die op hen van toepassing zijn. De memorie van toelichting stelt immers

uitdrukkelijk dat vennootschappen die de mogelijkheid hebben om krachtens artikel 5 van

de Wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen geen

jaarrekening op te maken, van deze mogelijkheid uitdrukkelijk moeten afzien als zij de aftrek

voor risicokapitaal wensen te genieten. 106 In de praktijk betreft het hier de

vennootschappen onder firma en de gewone commanditaire vennootschappen waarvan de

omzet over het laatste boekhaar, exclusief de BTW, een bedrag van 500.000 euro niet

overtreft. Indien de voornaamste beroepsbezigheid de verkoop in het klein is van

gasvormige of vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor het voortbewegen van

motorvoertuigen op de openbare weg (pomphouders) wordt dit bedrag opgetrokken tot

620.000 euro107.108 Willen deze kleine ondernemingen gebruik kunnen maken van de aftrek

voor risicokapitaal, dan zullen zij aldus een jaarrekening conform de wet van 17 juli 1975 op

103

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 41-42; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 980; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 27-28, nr. 22. 104

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 7. 105

Zie: Hoofstuk 2, Afdeling 2. 106

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 11. 107

Artikel 5 en 10, § 2, vierde lid, 1° Wet op de boekhouding van 17 juli 1975 en artikel 1 KB van 12 september 1983 tot uitvoering van de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen. 108

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 42-43; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 30 en 31.

Page 29: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

29

de boekhouding van de ondernemingen dienen op te stellen. Deze jaarrekening dient niet

openbaar te worden gemaakt.109 Dit wordt evenmin vereist om te kunnen genieten van de

aftrek voor risicokapitaal, het is voldoende dat de jaarrekening opgesteld wordt. Bepaalde

rechtsleer110 meent daarentegen dat de vereiste van een jaarrekening voor deze kleine

ondernemingen met het oog op de aftrek voor risicokapitaal, geen steun vindt in de wet.

Deze vennootschappen moeten immers wel een inventaris opmaken, zij het zonder de

verplichte naleving van de waarderingsregels zoals bepaald bij KB/W.Venn., en een fiscale

balans. Op basis hiervan zou het eigen vermogen kunnen bepaald worden voor de

toepassing van de aftrek voor risicokapitaal. 111

Een gelijkaardige regeling wordt voorzien in artikel 734septies van het KB/WIB voor de

buitenlandse vennootschappen die ingevolge artikel 227, 2° van het WIB onderworpen zijn

aan de belasting van niet-inwoners. Ze kunnen van de aftrek genieten indien ze ofwel een

jaarrekening opmaken en een boekhouding voeren conform de wetgeving betreffende de

boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen, ofwel vrijwillig een dergelijke

jaarrekening opmaken en boekhouding voeren.

Voor wat betreft Belgische vaste inrichtingen van buitenlandse vennootschappen is de

loutere verwijzing naar het eigen vermogen bijzonder. Aangezien dergelijke inrichtingen deel

uitmaken van de rechtspersoon van de buitenlandse vennootschap, hebben ze vanuit

juridisch oogpunt geen “eigen vermogen”.112 Volgens COUBEAU e.a. volgt uit artikel 236 van

het WIB dat de notionele interestaftrek wordt berekend op het risicokapitaal dat voor de

Belgische inrichting is bestemd. Om te bepalen welk deel van het eigen vermogen van de

buitenlandse vennootschap voor de Belgische inrichting is bestemd, kan men mutadis

mutandis terugvallen op de regels die in artikel 205ter, § 2 van het WIB en de memorie van

toelichting 113 worden vermeld voor de bepaling van het eigen vermogen van een

buitenlandse inrichting van een Belgische vennootschap dat uit de berekeningsbasis van de

aftrek voor risicokapitaal moet worden gehaald, met name de nettoboekwaarde van de

activa die aan de buitenlandse inrichting zijn toegewezen, verminderd met de schulden en

voorzieningen die met de inrichting verband houden.114 Een andere strekking, die bevestigd

wordt door de dienst voorafgaande beslissingen, verdedigt dat voor Belgische vaste

inrichtingen van buitenlandse vennootschappen het bedrag geldt dat in de regelmatige

boekhouding van dergelijke Belgische inrichting is opgenomen in de post “1.A. Geplaatst

kapitaal” als eigen middelen die duurzaam ter beschikking zijn gesteld. Dit bedrag wordt

aldus beschouwd als eigen vermogen dat in aanmerking komt voor de berekeningsbasis voor

109

Artikel 97, 1° W.Venn. 110

Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 6. 111

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 31, nr. 24. 112

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 980-981; P. OP DE BEECK en S. PAUWELS, “De problematiek van kapitaalallocatie aan vaste inrichtingen”, TFR 2007, afl. 328, 769. 113

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13. 114

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 64.

Page 30: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

30

de aftrek voor risicokapitaal.115 Artikel 95, § 2, I.A. van het KB/W.Venn. bepaalt dat onder

geplaatst kapitaal van Belgische bijkantoren van buitenlandse ondernemingen verstaan

wordt, de eigen middelen die door de buitenlandse onderneming aan de bedrijfsuitoefening

van hun bijkantoor in België duurzaam worden besteed, voor zover die middelen niet zijn

opgenomen onder de posten IV (reserves) en V (overgedragen winst/verliezen).116

De dienst voorafgaande beslissingen oordeelde meermaals over de vraag of de

doorgevoerde kapitaalverhogingen kwalificeren als “kapitaal” in de zin van artikel 205ter, § 1

van het WIB. Dit is onder meer het geval wanneer de kapitaalverrichtingen aan het

ondernemingsrisico zijn onderworpen, aangezien ze aangewend worden ter uitvoering van

het statutair doel van diegene die de financiële activiteiten ontwikkelt ten voordele van de

groep117. Andere determinerende elementen om te besluiten tot een positief antwoord zijn:

de inbreng is niet eenzijdig terugvorderbaar door de inbrenger; de inbrenger ontvangt

stemgerechtigde aandelen die het kapitaal vertegenwoordigen en de inbrenger deelt in de

winst en verlies van de vennootschap118.119

2.2. “Voor het bedrag zoals in de balans opgenomen”

A. “Voor het bedrag zoals in de balans opgenomen”

Het bedrag van het eigen vermogen dat in aanmerking moet worden genomen voor de

vaststelling van het risicokapitaal is het eigen vermogen zoals weergegeven in de balans, die

werd opgesteld conform de Belgische boekhoudwetgeving. De balans is een onderdeel van

de jaarrekening, naast de resultatenrekening en de toelichting waarmee ze één geheel

vormt 120 . Het boekhoudkundig eigen vermogen van een vennootschap staat aan de

passiefzijde van de balans en artikel 88 van het KB/W.Venn. inzake het schema van de

volledige jaarrekening bepaalt welke rubrieken het omvat.

115

Voorafgaande beslissing nr. 600.102 van 16 oktober 2007; Voorafgaande beslissing nr. 600.103 van 16 oktober 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.036 van 18 september 2007; R. HEMELAER, C. FERNANDES en R. WILLEMS, “Aftrek voor risicokapitaal: ‘geplaatst kapitaal’ van vaste inrichting komt in aanmerking volgens Rulingdienst”, Fisc.Act. 2007, 4-6; Voorafgaande beslissing nr. 600.102 van 16 oktober 2007; Voorafgaande beslissing nr. 600.103 van 16 oktober 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.444 van 18 december 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.468 van 8 januari 2008; A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 413; D. DESCHRIJVER en L. MEEUS, “Kronkiek. Fiscaal recht voor vennootschappen 2007 (deel 2)”, TRV 2008, afl. 5, 347; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 980-982;Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl.,VII.6-4, nr. 4121. 116

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 980-981; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-4, nr. 4121. 117

Voorafgaande beslissing nr. 700.032 van 7 augustus 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.055 van 24 juli 2007. 118

Voorafgaande beslissing nr. 700.399 van 4 december 2007. 119

W. PUTZEYS, “Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken. Update 2008”, AFT 2008, afl. 6-7, 27-28. 120

Artikel 92, § 1, lid 1 W.Venn.; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 29, nr. 23.

Page 31: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

31

I. Kapitaal

A. Geplaatst kapitaal

B. Niet-opgevraagd kapitaal (-)

II. Uitgiftepremies

III. Herwaarderingsmeerwaarden

IV. Reserves

A. Wettelijke reserve

B. Onbeschikbare reserves

1. Voor eigen aandelen

2. Andere

C. Belastingvrije reserves

D. Beschikbare reserves

V. Overgedragen winst (Overgedragen verlies)

VI. Kapitaalsubsidies

VIbis. Voorschot aan de vennoten op de verdeling van het netto-actief (-)

Zowel belaste winst (reserves) als belastingvrije reserves komen in aanmerking als

boekhoudkundig eigen vermogen en dus als risicokapitaal, er wordt met andere woorden

geen belang gehecht aan het onderscheid tussen beide. 121

Artikel 95 KB/W.Venn. omschrijft de inhoud van bepaalde rubrieken van de balans. De

rubrieken VII.A en B, respectievelijk “Voorzieningen voor risico’s en kosten” en “Uitgestelde

belastingen”122 zijn aldus niet begrepen in het eigen vermogen.123 Het is evenwel nuttig in

dit verband in te gaan op de bepaling van uitgestelde belastingen met betrekking tot

bepaalde belastingvrije reserves en kapitaalsubsidies. De posten kapitaalsubsidies en

belastingvrije reserves, onderworpen aan het gespreide taxatiestelsel van artikel 47 WIB,

worden immers opgenomen onder het eigen vermogen onder aftrek van de uitgestelde

belastingen die erop betrekking hebben. Deze uitgestelde belastingen worden op hun beurt

opgenomen onder rubriek VII.B van het passief. Wat het geboekte bedrag van de op de

kapitaalsubsidies bepaalde uitgestelde belastingen betreft, is van weinig belang. Aangezien

kapitaalsubsidies in elk geval uitgesloten worden van het risicokapitaal. De belastingvrije

reserves die gespreid worden belast, worden echter niet uitgesloten bij de uiteindelijke

bepaling van het gecorrigeerde risicokapitaal. De gespreid te belasten meerwaarden

(inclusief het gedeelte geboekt onder de passiefrubriek “Voorzieningen en uitgestelde

belastingen) maken deel uit van de fiscale nettowaarde. Deze meerwaarden worden voor

hun “netto”-bedrag opgenomen onder het boekhoudkundig eigen vermogen. De latente

121

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 44; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 22, nr. 16. 122

Artikel 95, §2 KB/W.Venn. 123

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 44; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 22, nr. 16.

Page 32: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

32

belastingkost welke op deze in de toekomst in winst te nemen meerwaarden rust, wordt

boekhoudkundig in de jaarrekening tot uitdrukking gebracht onder de post “Uitgestelde

belastingen”, welke geen deel uitmaakt van het eigen vermogen. Krachtens artikel 76, §1

KB/W.Venn. wordt de uitgestelde belasting in de regel “gewaardeerd tegen het normale

bedrag van de belasting die erop zou worden geheven, indien de meerwaarden zouden zijn

belast ten laste van het boekjaar waarin zij werden geboekt”. Datzelfde artikel laat echter

toe dat de uitgestelde belastingen worden “gewaardeerd na aftrek van de weerslag van de

belastingverminderingen en vrijstellingen waarvan op het ogenblik dat deze meerwaarden

worden geboekt, kan worden vermoed dat zij, in een nabije toekomst, zullen leiden tot een

lagere belasting op deze meerwaarden”. Bij de overweging omtrent het bedrag van de te

boeken uitgestelde belasting kan de impact ervan op de aftrek voor risicokapitaal een rol

spelen. Indien het bedrag van de uitgestelde belasting immers verlaagd wordt, door

rekening te houden met de toekomstige aftrek voor risicokapitaal bij de vaststelling van de

in de nabije toekomst verwachte effectieve belastingvoet, neemt het boekhoudkundig eigen

vermogen dienovereenkomstig toe. Dit leidt vervolgens tot een hogere aftrek voor

risicokapitaal in de toekomst, wat op zijn beurt aanleiding geeft tot een lager bedrag van

uitgestelde belastingen, enz. In de praktijk wordt echter meestal het algemeen principe

gevolgd en wordt er weinig rekening gehouden met toekomstige belastingverminderingen

en vrijstellingen. Artikel 76, §3 KB/W.Venn. laat verder toe dat het bedrag van in het

verleden geboekte uitgestelde belastingen wordt aangepast, wanneer, ingevolge een

wijziging in de fiscale toestand van de vennootschap, de effectieve belastingkost op de

meerwaarde waarschijnlijk “sterk” zal verschillen van deze die oorspronkelijk in aanmerking

werd genomen. Of de aftrek voor risicokapitaal tot dergelijke “sterke” wijziging zal leiden

van de effectieve belastingvoet, dient geval per geval bekeken te worden en wordt ultiem

overgelaten aan het oordeel van de raad van bestuur van de vennootschap. 124

B. Overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en

de jaarrekening van vennootschappen en voor het bedrag

waarvoor die bestanddelen op de balans voorkomen

De formulering “overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de

jaarrekening van vennootschappen en voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de

balans voorkomen” leidt tot interpretatiemoeilijkheden. Op basis van de letterlijke lezing zou

geconcludeerd kunnen worden dat enerzijds de fiscus het balansvermogen mag

verminderen indien blijkt dat er bepaalde boekhoudregels niet gerespecteerd zijn.

Anderzijds mag de belastingplichtige niet zijn eigen vermogen zoals tot uitdrukking gebracht

op de balans optrekken voor doeleinden van de notionele interestaftrek, omdat dit

124

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 35-36; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 32-33, nr. 25.

Page 33: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

33

bijkomend eigen vermogen niet op de balans voorkomt. De memorie van toelichting die

verwijst naar “het bedrag van het eigen vermogen van de vennootschap, aan het eind van

het voorafgaande belastbaar tijdperk, en dat overeenkomstig de wetgeving betreffende de

boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen werd bepaald”125.126 Verder stelt de

memorie van toelichting dat in principe het KB/W.Venn. in acht moet worden genomen en

dat vennootschappen die een vereenvoudigde boekhouding mogen voeren en vrijgesteld

zijn van het opmaken van een jaarrekening, van deze mogelijkheid moeten afzien als zij de

aftrek voor risicokapitaal wensen te genieten. Uit dit en de bepalingen voorzien in artikel

205ter, § 8 van het WIB voor vzw’s, ivzw’s en stichtingen die uitzonderlijk onderworpen zijn

aan de vennootschapsbelasting en artikel 734septies van het KB/WIB voor buitenlandse

vennootschappen die in aanmerking komen voor de aftrek voor risicokapitaal, kan afgeleid

worden dat de jaarrekening als instrument ter bepaling van het eigen vermogen

doorslaggevend is, zonder te verwijzen naar het volledige arsenaal van de waarderingsregels

en aldus voor het overige een beroep kan worden gedaan op de cijfers zoals ze voorkomen

op de balans.127 Bijgevolg kan de aftrek voor risicokapitaal niet worden toegepast in het

geval dat een vennootschap geen balans of geen (volledige) boekhouding heeft.128

2.3. “Aan het eind van het voorafgaande belastbare tijdperk”

A. “Aan het eind van het voorafgaande belastbare tijdperk”

Het referentiemoment voor de bepaling van het eigen vermogen om de aftrek voor

risicokapitaal voor een bepaald belastbaar tijdperk te berekenen is de toestand zoals die

bestond op het einde van het vorige belastbare tijdperk.

De bedoeling hiervan is om de aftrek van toepassing te maken op de openingsbalans van het

belastbare tijdperk. De openingsbalans is immers gelijk aan de eindbalans van het vorige

belastbare tijdperk.129

Het eigen vermogen aan het eind van het voorafgaand belastbaar tijdperk zal dus bepalend

zijn voor de aftrek voor risicokapitaal en de belastingkost van het daaropvolgend belastbaar

tijdperk. Omgekeerd zal de belastingkost van het daaropvolgend belastbaar tijdperk evenwel

geen invloed hebben op het eigen vermogen van het voorafgaand belastbaar tijdperk.130

125

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 11. 126

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 982. 127

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 28-31, nr. 23. 128

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 60; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 24. 129

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 43. 130

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 32, nr. 25.

Page 34: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

34

Het feit dat dit eigen vermogen slechts “vastgesteld” wordt naar aanleiding van de

goedkeuring van de jaarrekening door de jaarlijkse algemene vergadering, welke uiterlijk

binnen zes maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar dient plaats te vinden131, doet

hier geen afbreuk aan. De Wet verwijst immers expliciet naar het eigen vermogen aan het

eind van het belastbaar tijdperk “voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de balans

voorkomen”. De balans is een onderdeel van de jaarrekening, naast de resultatenrekening en

de toelichting waarmee ze één geheel vormt132.133

De verhouding tussen het “belastbaar tijdperk” en het “boekjaar” is een toepassing van het

éénjarigheidsbeginsel134 en is afhankelijk van het feit dat de boekhouding al dan niet per

kalanderjaar wordt gevoerd135. In de regel wordt de boekhouding per kalenderjaar gevoerd

en valt het voorafgaande belastbaar tijdperk dus samen met het voorafgaande boekjaar.136

Concreet moeten vennootschappen die hun boekjaar per kalenderjaar voeren voor de eerste

toepassing van de aftrek voor risicokapitaal in aanslagjaar 2007, het eigen vermogen per 31

december 2005 in aanmerking nemen.137

De boekhoudwetgeving laat echter toe verschillende balansen af te sluiten per jaar. Dit is

evenwel niet relevant voor de vaststelling van het belastbaar tijdperk. In de situatie dat er

twee boekjaren afsluiten, verbonden met hetzelfde aanslagjaar, schrikkelt men aldus één

boekjaar om het belastbaar tijdperk vast te stellen.138

Een andere bijzondere situatie doet zich voor in het geval van ontbinding van een

vennootschap. Hoewel het aangewezen is, met het oog op het onderscheiden van de

verantwoordelijkheid van bestuurders en vereffenaars, een jaarrekening op te stellen voor

het gedeelte van het boekjaar dat met de ontbinding van de vennootschap eindigt, bestaat

er op boekhoudkundig vlak daartoe geen expliciete wettelijke verplichting. Voor de

vaststelling van het boekhoudkundig eigen vermogen aan het eind van het voorafgaand

belastbaar tijdperk, kan dan ook geen beroep worden gedaan op de jaarrekening die

desgevallend is opgesteld per datum van ontbinding die niet samenvalt met de statutaire

afsluitdatum. Eenmaal de vennootschap daarentegen in vereffening is gesteld, moet de

vennootschap jaarlijks een jaarrekening opstellen139 , die dan als berekeningsbasis zal

gebruikt worden voor het risicokapitaal.140

131

Artikel 92, §1, lid 2 W.Venn. 132

Artikel 92, §1, lid 1 W.Venn. 133

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 26, nr. 20. 134

Artikel 360 WIB. 135

Artikelen 200, b); 201 en 202 KB/WIB. 136

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 24, nr. 18. 137

Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 14. 138

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 25, nr. 19; Antwerpen 5 mei 1994, Bull.Bel. 1996, afl. 763, 1659. 139

Artikel 193 W.Venn. 140

JVD, “Ook ‘notionele interest’ voor vennootschappen in vereffening?”, Fiscoloog 2010, afl. 1192, 1-3; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 25-26, nr. 19.

Page 35: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

35

B. Eerste boekjaar (art. 205quater WIB, §7 j° art. 734sexies, §1

KB/WIB)

Voor nieuw opgerichte vennootschappen doet deze expliciete verwijzing naar de eindbalans

van het voorafgaand belastbaar tijdperk natuurlijk een probleem rijzen. Aangezien het

risicokapitaal waarop de aftrek voor een bepaald jaar wordt berekend datgene is aan het

einde van het voorafgaand belastbaar tijdperk, diende er een bijzondere regeling te worden

voorzien met betrekking tot het eerste belastbaar tijdperk voor nieuw opgerichte

vennootschappen, die logischerwijze niet beschikken over een eindbalans van het

voorafgaande belastbaar tijdperk.141 Artikel 205quater, §7 van het WIB stelt dat het de

Koning is die “bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de regels voor de

berekening van de aftrek voor risicokapitaal voor het eerste belastbare tijdperk van een

vennootschap *…+” bepaalt.142

Deze specifieke regels worden voorzien in artikel 734sexies, §1 van het KB/WIB dat als volgt

leest: “Voor het eerste belastbare tijdperk van een vennootschap, wordt het in aanmerking te

nemen risicokapitaal als beginwaarde van dit belastbare tijdperk bepaald met inachtneming

van alle bestanddelen vermeld in artikel 205ter, §§ 1 tot 5, WIB 92, bij de oprichting van deze

vennootschap”.143

De facto zal bij een pas opgerichte vennootschap de openingsbalans van de vennootschap

op de oprichtingsdatum gebruikt worden om het gecorrigeerde risicokapitaal te bepalen.

Het uitgangspunt is aldus de begintoestand bij de oprichting van de vennootschap en de

inbrengen die op dat ogenblik zijn gebeurd. De bepaling van het gecorrigeerde risicokapitaal

zal verder op dezelfde manier gebeuren als het geval is voor vennootschappen die niet aan

hun eerste boekjaar toe zijn, vervolgens moet er immers natuurlijk rekening gehouden

worden met de wijzigingen in die bestanddelen na oprichting in het kader van artikel 205ter,

§ 6 van het WIB.144

141

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1229; H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006,65; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-3, nr. 4121. 142

Artikel 205 quater, §7 WIB. 143

Artikel 734sexies

, §1 KB/WIB. 144

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1229; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 30; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 87, nr. 67; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 37-38.

Page 36: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

36

§ 3. Correcties op het eigen vermogen

Het eigen vermogen zoals hierboven besproken, is echter slechts de initiële grondslag. Dat

eigen vermogen moet immers, zoals eerder reeds gesteld, op een aantal vlakken

gecorrigeerd worden om de uiteindelijke basis voor de aftrek voor risicokapitaal te bekomen.

Deze uitsluitingen zijn ingegeven om mogelijke cascade-effecten van de maatregel en

bepaalde misbruiken, zoals het kunstmatig opkrikken van het eigen vermogen van de

vennootschap, te beperken. 145 Nochtans zal, uit wat hierna volgt, blijken dat deze

doelstellingen niet altijd ten volle worden bereikt door de ingevoerde correcties.

In de Wet zijn deze correcties opgenomen in de artikelen 205ter, §1, tweede lid en 205ter,

§2 tot §5 van het WIB.

Er kunnen twee soorten correcties worden onderscheiden. Enerzijds worden een aantal

bestanddelen van het eigen vermogen uit de berekeningsbasis uitgesloten, anderzijds

worden door de zogenaamde “antimisbruikbepalingen” in artikel 205ter, §4 WIB een aantal

activa van het eigen vermogen afgetrokken. 146 Alle correcties leiden aldus tot een

verkleining van de aftrek voor risicokapitaal.147

Deze boekhoudkundige correcties, evenals de “antimisbruikmaatregelen” hebben zowel

betrekking op het eigen vermogen van Belgische vennootschappen, als op dit van Belgische

vestigingen van buitenlandse vennootschappen.148

Verder houdt de wetgever, behoudens uitzonderingen, geen rekening met de wijze van

financiering van de activa. Of een actief met eigen of vreemd vermogen of met een

combinatie van beiden is verworven, heeft geen enkele invloed op de wijze van berekening

van de af te trekken bestanddelen. Nochtans zou er, in het licht van de voormelde

doelstellingen van de uitsluitingen, in principe geen correctie op het risicokapitaal nodig zijn

in de mate dat de geviseerde activa niet werden gefinancierd met eigen vermogen.

Bovendien is bijgevolg de discriminatie tussen de financiering met vreemd vermogen en met

eigen vermogen niet volledig weggewerkt, zoals beoogd wordt met de invoering van de

aftrek voor risicokapitaal. Indien een actief, waarvoor een correctie op het risicokapitaal

moet worden berekend, wordt gefinancierd met vreemd vermogen, zal de interestaftrek

immers in principe aftrekbaar zijn. Terwijl bij de verwerving van ditzelfde actief door middel

145

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 12 en 13; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 38. 146

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 59. 147

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 65. 148

J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 64.

Page 37: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

37

van een financiering met eigen vermogen er geen aftrek voor risicokapitaal kan worden

genoten op het aangewende eigen vermogen.149

Ten gevolge van een combinatie van factoren zal de toepassing van bepaalde uitsluitingen

niet altijd even duidelijk zijn. De onduidelijkheden zijn immers te wijten aan de summiere

wijze waarop de wetgever bepaalde uitsluitingen motiveerde, de afhankelijkheid van een

boekhoudkundige kwalificatie en het ontbreken van een klare definitie van bepaalde

termen.150

Hierbij is het nuttig het legaliteitsbeginsel aan te halen. Aangezien geen belasting kan

worden opgelegd dan door de wet en fiscale wetten in het algemeen van openbare orde zijn,

dienen de fiscale wetten strikt geïnterpreteerd te worden. Bijgevolg worden, buiten de

hierna behandelde categorieën, geen andere activa of passiva uitgesloten van het

basisrisicokapitaal.

3.1. Aandelen

Artikel 205ter, §1, tweede lid van het WIB bepaalt dat het basisrisicokapitaal moet

verminderd worden met de volgende bestanddelen:

“a) de fiscale nettowaarde aan het einde van het voorafgaande belastbare tijdperk van de

eigen aandelen en de financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen

bestaan, en

b) de fiscale nettowaarde aan het einde van het voorafgaande belastbare tijdperk van de

aandelen van beleggingsvennootschappen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking

komen om krachtens de artikelen 202 en 203 van de winst te worden afgetrokken”.

Deze activa die in België belastbare inkomsten genereren zijn volgens de memorie van

toelichting uitgesloten ter voorkoming van aftrekken in cascade, waarbij hetzelfde vermogen

meerdere keren op verschillende niveaus de basis voor de aftrek zou uitmaken.151 Er moet

evenwel worden opgemerkt dat deze doelstelling niet opgaat voor alle categorieën van

uitgesloten ”besmette” aandelen.

Vooreerst is er met betrekking tot de eigen aandelen geen risico op meervoudig gebruik van

risicokapitaal. De vennootschap is slechts de enige belastingplichtige en er kan geen

cascadegebruik zijn in hoofde van één en dezelfde belastingplichtige. De verklaring voor

149

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 59; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 53-55. 150

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 59-60; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 38. 151

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 12; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 38.

Page 38: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

38

deze uitsluiting is waarschijnlijk te vinden in het feit dat het eigen vermogen dat deze

aandelen vertegenwoordigd, geen enkele kost uitmaakt voor de vennootschap, aangezien ze

deze zelf bezit. Bijgevolg is er geen nood om de fiscale discriminatie tussen eigen en vreemd

vermogen weg te werken.152

Vermits een dochtervennootschap zelf recht heeft op de aftrek voor risicokapitaal, moet de

berekeningsbasis in hoofde van de moedervennootschap worden verminderd met de

waarde van haar participatie in de dochtervennootschap. Op deze manier wordt de aftrek

voor risicokapitaal genoten door de vennootschap die het eigen vermogen uiteindelijk

aanwendt voor haar operationele activiteiten. Probleem is evenwel dat de fiscale

nettowaarde van de aandelenparticipatie bij de moedervennootschap, niet steeds gelijk is

aan de waarde van het eigen vermogen van de dochtervennootschap. De uitsluiting van die

fiscale nettowaarde van de aandelen is aldus niet het meest aangewezen middel om de

cascade te vermijden153. In dat geval wordt mogelijks een deel van het eigen vermogen van

de moedervennootschap onterecht van de berekeningsbasis voor de aftrek voor

risicokapitaal uitgesloten. 154 De uitsluiting maakt bovendien geen onderscheid tussen

deelnemingen in Belgische vennootschappen en buitenlandse vennootschappen. De

cascadetheorie kan in principe enkel maar een ratio zijn om financiële vaste activa die uit

deelnemingen en andere aandelen bestaan uit te sluiten wanneer er wordt geïnvesteerd in

deelnemingen of aandelen in vennootschappen die eveneens van de aftrek voor

risicokapitaal kunnen genieten. Enkel in deze situatie kan de uitsluiting voor de andere

aandelen verklaard worden door het feit dat deze aandelen enkel het eigen vermogen van

een andere vennootschap vertegenwoordigen. Het handhaven van deze aandelen in de

berekeningsbasis zou een “aftrek in cascade” van de notionele interesten met zich

meebrengen, die bijgevolg kunstmatig zou zijn geweest. De uitsluiting van aandelen in

buitenlandse vennootschappen kan niet verantwoord worden door de bezorgdheid omtrent

aftrekken in cascade. Buitenlandse vennootschappen zonder vaste inrichting of onroerend

goederen gelegen in België zullen immers nooit genieten van de aftrek voor risicokapitaal155.

Naast het meervoudig gebruik van hetzelfde eigen vermogen wordt eveneens door deze

uitsluiting vermeden dat een holdingvennootschap een aftrek zou genieten op een, via eigen

vermogen gefinancierde, investering waarop de gegenereerde inkomsten in beginsel

vrijgesteld zijn van belastingen bij de vennootschap-aandeelhouder via het DBI-stelsel. Een

van de voorwaarden om van een DBI-regeling op dividenden te kunnen genieten, is namelijk

de kwalificatie van de aandelen als financiële vaste activa in de jaarrekening van Belgische

aandeelhouders. Deze uitsluiting is zowel relevant voor deelnemingen in binnenlandse als

152

J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 71; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 42 en 44, nr. 33. 153

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 983. 154

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 65-66 ; L. JANSSENS, “De ‘aftrek voor risicokapitaal’ doorgelicht”, Fisc.Act. 2005, afl. 18, 14. 155

A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 27; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 7

Page 39: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

39

buitenlandse vennootschappen. Nochtans is de gelijkschakeling tussen de uitsluiting van

aandelen voor de bepaling van het risicokapitaal en de toepassing van het DBI-stelsel op

dividenden absoluut niet sluitend. Dit is vooreerst te wijten aan het feit dat de DBI-aftrek

niet automatisch wordt toegepast, de toepassing van het stelsel is immers onderworpen aan

enkele cumulatieve basisvoorwaarden. Daarenboven geeft het DBI-stelsel slechts aanleiding

tot effectieve vrijstelling van buitenlandse dividendinkomsten indien de Belgische

vennootschap over voldoende belastbare basis beschikt in het jaar dat het dividend wordt

toegekend of ter betaling wordt gesteld. Bijgevolg zullen er zich situaties voordoen waarbij

een vennootschap een belangrijk deel van haar eigen vermogen zal moeten uitsluiten van de

basis voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal wanneer dat eigen vermogen is

vastgelegd in aandelen, terwijl zij evenmin de voordelen van het DBI-stelsel kunnen

benutten.156

De uitsluiting van aandelen van beleggingsvennootschappen die van het stelsel van de

Definitief Belaste Inkomsten kunnen genieten vindt in werkelijkheid zijn grond in het

vermijden van een cumul van DBI-aftrek en aftrek voor risicokapitaal. Aangezien artikel

205octies van het WIB de BEVEK, BEVAK en VBS uitsluiten van de aftrek voor risicokapitaal

kan er van cascadegebruik immers geen sprake zijn.157

A. Fiscale nettowaarde

Bij deze uitsluiting wordt er verwezen naar het begrip fiscale nettowaarde en wordt er

bijgevolg afstand genomen van de boekwaarde van de aandelen en deelnemingen zoals ze

op de balans worden opgenomen.

Het begrip “fiscale nettowaarde” wordt niet in het WIB gedefinieerd. De memorie van

toelichting vermeldt in kader hiervan dat er gehandeld wordt alsof de boekhouding van de

vennootschap overeen zou stemmen met de belastingtoestand van de vennootschap ter

zake. Bovendien wordt er verder gesteld dat er wel rekening wordt gehouden met een

geboekte en met een werkelijke ontwaarding overeenstemmende waardevermindering die

fiscaal werd verworpen en dat een geboekte meerwaarde die werd vrijgesteld in dit stadium

van de berekening van de grondslag voor de aftrek voor risicokapitaal buiten beschouwing

wordt gelaten.158 De “fiscale nettowaarde” van aandelen stemt bijgevolg overeen met de

definitie van “fiscale waarde” van aandelen.159

156

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 39-41; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 42-43 en 44-45, nr. 33. 157

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 43-44 en 44-45, nr. 33. 158

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 12. 159

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 983-984; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 42.

Page 40: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

40

De fiscale nettowaarde van de aandelen kan aldus gedefinieerd worden als zijnde de

oorspronkelijke aanschaffingswaarde van de aandelen verminderd met de voorheen

geboekte en met een werkelijke ontwaarding overeenstemmende waardeverminderingen,

verhoogd met de reeds belaste meerwaarden. Onder “met de voorheen geboekte en met

een werkelijke ontwaarding overeenstemmende waardeverminderingen” moeten zowel de

voorheen als beroepskosten aanvaarde waardeverminderingen, als de

waardeverminderingen die op grond van artikel 198, 7° van het WIB als verworpen uitgave

worden belast, worden begrepen. De waardeverminderingen die daarentegen niet

overeenstemmen met een werkelijke ontwaarding worden als verdoken reserves belast en

maken wel deel uit van de fiscale waarde van de aandelen en worden bijgevolg niet in

mindering gebracht van de aanschaffingswaarde van de aandelen. 160 Dit werd bevestigd

door het arrest van 20 september 2005 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Het ging om een geschil waar de berekening van de fiscale nettowaarde nodig was om het

bedrag van de overdraagbare verliezen, die blijven bestaan na een belastingvrije fusie, te

bepalen.161

Sinds de Fusiewet bestaat er een wettelijke definitie van het begrip “fiscale nettowaarde”,

die niets fundamenteels wijzigt aan de bovenvermelde interpretatie.162

Het hanteren van boekhoudkundig vermogen als vertrekbasis voor het risicokapitaal

enerzijds en het begrip “fiscale nettowaarde” in het kader van de vermindering van het

risicokapitaal met besmette aandelen anderzijds, kan aanleiding geven tot een probleem.

Het boekhoudkundig eigen vermogen is immers, in tegenstelling tot de hierboven

gedefinieerde “fiscale nettowaarde”, per definitie verminderd met de op de aandelen

geboekte waardeverminderingen, ongeacht of deze al dan niet overeenstemmen met een

werkelijke ontwaarding en ongeacht of de waardevermindering al dan niet fiscaal werd

afgetrokken.

Bijgevolg rijst er een probleem in het geval waarbij de op de aandelen toegepaste

waardevermindering fiscaal niet werd aangenomen als een werkelijke waardevermindering,

en deze dus als belaste reserve deel blijft uitmaken van de fiscale waarde van de aandelen.

160

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1221-1222; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 61; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 42-44; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 36-38, nr. 30. 161

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 62; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 79-80; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 37, nr. 30. 162

Artikel 14 Wet van 11 december 2008 houdende wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het in overeenstemming te brengen met de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat, gewijzigd bij de Richtlijn 2005/19/EEG van de Raad van 17 februari 2005., BS 12 januari 2009; A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 412.

Page 41: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

41

In deze situatie bestaat er immers een discrepantie tussen enerzijds de nettoboekwaarde

van de aandelen, die mede de vertrekbasis van het risicokapitaal uitmaakt en welke dus

reeds verminderd is met de niet-aangenomen waardevermindering, en anderzijds de netto

fiscale waarde van de aandelen, welke de brutowaarde is en niet verminderd wordt met de

onechte waardevermindering. Bijgevolg wordt de niet-aangenomen waardevermindering

tweemaal in mindering gebracht. Een eerste maal bij de bepaling van het boekhoudkundig

vermogen, als uitgangspunt voor het risicokapitaal, en een tweede maal bij de correctie in

min tot beloop van de fiscale nettowaarde van de besmette aandelen.

Er stelt zich evenwel geen probleem voor zover de op de aandelen toegepaste

waardeverminderingen overeenstemmen met een werkelijke waardevermindering, en

derhalve in mindering komen ter bepaling van de fiscale waarde van de betrokken aandelen.

In dit geval komen immers de nettoboekwaarde, als de netto fiscale waarde op hetzelfde

uit.163

Vermeldenswaardig is dat er ook geen rekening wordt gehouden met uitgedrukte, niet

belaste meerwaarden om de fiscale nettowaarde van de aandelen te bepalen. Dergelijke

meerwaarden zijn immers belastingvrij indien aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde van

artikel 190, lid 2 van het WIB is voldaan. De aldus aangelegde herwaarderingsmeerwaarde

wordt op basis van een andere uitsluiting van de basis van de aftrek voor risicokapitaal

afgetrokken.164

B. Einde van het voorafgaande belastbare tijdperk

Het tijdstip voor het bepalen van de fiscale nettowaarde van de aandelen is bijgevolg

hetzelfde als datgene waarop het risicokapitaal, vóór correcties, wordt bepaald conform

artikel 205ter, §1 WIB.

C. Eigen aandelen, deelnemingen en aandelen geboekt als

financiële vaste activa (art. 205ter, §1, lid 2, a) WIB)

a.) Eigen aandelen

Een vennootschap kan haar eigen aandelen inkopen overeenkomstig de bepalingen van het

Wetboek van Vennootschappen.165

163

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 38-40, nr. 31. 164

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 985-986. 165

Artikel 620 e.v. W.Venn.; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 60; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 53.

Page 42: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

42

Deze categorie vereist een aparte vermelding teneinde uitgesloten te worden, aangezien

eigen aandelen op de balans worden opgenomen op het actief onder de eerste subrubriek

VII.A. “Eigen aandelen” van de post “VII. Geldbeleggingen” en niet onder “IV. Financiële

vaste activa”.166

Bij een vernietiging van de eigen aandelen moet bovendien een bedrag gelijk aan de

aanschaffingswaarde van de eigen aandelen in mindering worden gebracht van het eigen

vermogen.167

b.) Financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere

aandelen bestaan

Enkel de fiscale nettowaarde van de deelnemingen die boekhoudkundig als financiële vaste

activa worden gekwalificeerd worden in mindering gebracht van het risicokapitaal. Uit de

formulering “financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan” volgt

dat de boekhoudkundige kwalificatie, en niet de boeking als zodanig, bepalend is. De

uitdrukking “financiële vaste activa” wordt, zoals hierboven reeds aangehaald, tevens

gebruikt in het kader van de toepassing van de DBI-aftrek. De boeking als financiële vaste

activa wordt als vereiste gesteld voor de toepassing van het DBI-stelsel op dividenden

voortkomend van deze aandelen. 168 Om de aftrek voor risicokapitaal daarentegen te

optimaliseren, is het van belang om aandelen of deelnemingen niet te moeten boeken als

financiële vaste activa. Deze worden immers van het basisrisicokapitaal afgetrokken.

Aangezien er geen definitie voor “financiële vaste activa” voorzien is in het WIB, moet de

term begrepen worden in de betekenis welke eraan toegekend wordt door de

boekhoudwetgeving. 169 De kwalificatie zal gebeuren op basis van de toepasselijke

boekhoudkundige regels. De boekhoudwetgeving definieert dit begrip immers evenmin

uitdrukkelijk, maar beschrijft wel wat in de verschillende subrubrieken van de financiële

vaste activa opgenomen dient te worden.170 Voor deze bespreking wordt er enkel ingegaan

op de deelnemingen en aandelen die onder financiële vaste activa moeten opgenomen

worden, aangezien alleen deze worden geviseerd door artikel 205ter, §1, lid 2, a) van het

166

Artikel 88 KB/W.Venn.; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 60; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 53. 167

Artikel 623 W.Venn.; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 60; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 53. 168

Artikel 202, §2, alinea 1, 2° WIB; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 45. 169

Artikel 2, §1, 9° WIB. 170

Artikel 95, §1, IV. “Financiële vaste activa” KB/W.Venn.; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 46.

Page 43: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

43

WIB.171 Uit de boekhoudkundige omschrijving blijkt dat de volgende drie groepen kunnen

onderscheiden worden in de financiële vaste activa:

1. De deelnemingen in verbonden ondernemingen (rubriek IV.A.1.);

2. De deelnemingen in vennootschappen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat

(rubriek IV.B.1.); en

3. Andere financiële vaste activa: aandelen (rubriek IV.C.1.)

De definitie en constitutieve bestanddelen van een “deelneming” vindt men terug in het

eerste lid van artikel 13 van het W.Venn.: “Worden als deelnemingen beschouwd, de

maatschappelijke rechten in andere vennootschappen die ertoe strekken, door het scheppen

van een duurzame en specifieke band met die andere vennootschappen, de vennootschap in

staat te stellen een invloed uit te oefenen op de oriëntatie van het beleid van deze

vennootschappen.” In het tweede lid van artikel 13 worden hieromtrent enkele vermoedens

iuris tantum geformuleerd.

“Met een onderneming verbonden ondernemingen” wordt als volgt gedefinieerd in artikel

11 van het W.Venn.:

“ a) de vennootschappen waarover zij een controlebevoegdheid uitoefent;

b) de vennootschappen die een controlebevoegdheid over haar uitoefenen;

c) de vennootschappen waarmee zij een consortium vormt;

d) de andere vennootschappen die, bij weten van haar bestuursorgaan, onder de

controle staan van de vennootschappen bedoeld in a), b) en c).”

In essentie gaat het hier bijgevolg om de exclusieve of gezamenlijke controle in rechte en in

feite tussen vennootschappen 172 of in vennootschappen onder centrale leiding

(consortium)173.174

De “vennootschap waarmee een deelnemingsverhouding bestaat” wordt gedefinieerd in

artikel 14 van het W.Venn. “De vennootschappen welke geen verbonden vennootschappen

zijn:

1° waarin de vennootschap rechtstreeks dan wel haar dochters een deelneming

aanhouden;

2° die, bij weten van het bestuursorgaan van de vennootschap, rechtstreeks of

waarvan de dochters een deelneming in het kapitaal van de vennootschap

aanhouden;

3° die, bij weten van de vennootschap, dochters zijn van de vennootschappen bedoeld

in 2°.”

171

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 65. 172

Artikel 5-9 W.Venn. 173

Artikel 10 W.Venn. 174

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 46, nr. 34

Page 44: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

44

Concreet zal bij de beoordeling van de kwalificatie doorslaggevend zijn of in het kader van

een duurzame en specifieke band, een invloed op het beheer wordt uitgeoefend, zonder dat

er noodzakelijk controle bestaat.175

De verwijzing in artikel 205ter, §1, a) van het WIB naar “deelnemingen en andere aandelen”

binnen de rubriek van de financiële vaste activa, heeft tot gevolg dat de uitsluiting niet enkel

betrekking heeft op deelnemingen, maar ook op aandelen die niet als deelneming

kwalificeren. Onder de subrubriek “VII.C.1. Aandelen” van de andere financiële vaste activa

worden de maatschappelijke rechten die men bezit “in andere ondernemingen die geen

deelneming vormen” geplaatst, indien dit bezit “ertoe strekt door het scheppen van een

duurzame en specifieke band met die ondernemingen de eigen bedrijfsuitoefening te

bevorderen”.176 Dit is een feitenkwestie. Het onderscheid met de twee voorafgaande

categorieën van financieel vaste activa bestaat erin dat de vennootschap geen invloed

uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de vennootschap waarin ze maatschappelijke

rechten bezit, maar dat er desalniettemin een duurzame en specifieke band bestaat, zoals

het geval voor alle financiële vaste activa. 177

Indien de aandelen niet kwalificeren als financiële vaste activa worden ze geboekt onder de

subrubriek “VII.B. Overige beleggingen” van de post “VII. Geldbeleggingen”. Aangezien het

risico op het doelbewust tot stand brengen van een cascade minder of niet aanwezig is bij

deelnemingen die niet als financieel vast actief kwalificeren, viseert de uitsluiting niet de

aandelenparticipaties die onder deze rubriek worden geboekt178. Onder deze restcategorie

moeten de aandelen “die met beleggingsdoeleinden zijn verkregen en die niet het kenmerk

van financiële vaste activa hebben”, worden geboekt.179 Deze kwalificatie zal zich opdringen

wanneer er geen duurzame specifieke band en/of medezeggenschap bestaat op de

oriëntatie van de onderneming waarin de aandelen worden aangehouden. Bovendien

bepaalt het KB/W.Venn. het volgende: “de aandelen in verbonden ondernemingen of in

ondernemingen waarmee een deelneming bestaat, mogen niet onder deze post worden

opgenomen, tenzij het om effecten gaat die zijn verkregen of waarop is ingeschreven met het

oog op de wederafstand daarvan, of tenzij ze, krachtens een beslissing van de vennootschap,

bestemd zijn om binnen twaalf maanden te worden gerealiseerd.”180 Bijgevolg kunnen

aandelen in verbonden ondernemingen of in ondernemingen waarmee een

deelnemingsverhouding bestaat en die bestemd zijn om binnen de twaalf maanden te

worden verkocht, geboekt worden onder de geldbeleggingen. Voor de notionele

175

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 46-47, nr. 34. 176

Artikel 95, §1, IV.C.1. KB/W.Venn. 177

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 49-50; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 47, nr. 34. 178

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 983. 179

Artikel 95, §1, VIII.B. KB/W.Venn. 180

Artikel 95, §1, VIII.B. KB/W.Venn.

Page 45: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

45

interestaftrek heeft de overboeking tot gevolg dat de betreffende aandelen niet meer

moeten afgetrokken worden van de berekeningsbasis van de aftrek. Deze overboeking van

financiële vaste activa naar geldbeleggingen geeft evenwel aanleiding tot het verlies van de

DBI-aftrek. Aangezien de derde categorie van aandelen in financiële vaste activa, namelijk de

subrubriek “IV.C.A. Aandelen” van de post “IV. Andere financiële vaste activa”, niet

uitdrukkelijk vermeld wordt in deze boekhoudkundige wetsbepaling, lijkt het gemakkelijk

participaties die tot deze categorie behoren als belegging te kunnen kwalificeren en aldus

niet geviseerd worden door deze correctie op het basisrisicokapitaal.181

Artikel 205ter, §7 van het WIB voert een specifieke regeling in voor kredietinstellingen,

verzekeringsondernemingen en beursvennootschappen en verwijst naar de in artikel 202, §2,

tweede lid van het W.Venn vermelde aandelen die de aard van financiële vaste activa

hebben. Er wordt met andere woorden verwezen naar de reglementaire bepalingen

aangenomen in het kader van het DBI-stelsel182. Aangezien deze ondernemingen, die

onderworpen zijn aan een sectorieel boekhoudrecht, de bepaling “financiële vaste activa”

van het gemeen recht immers niet kennen, werd voor hen in deze afzonderlijke regeling

voorzien voor de bepaling van de deelnemingen en aandelen die als financiële vaste activa

moeten worden beschouwd.183

De dienst voorafgaande beslissingen stelt dat de deelneming van een

financieringsvennootschap in een partnership, gevestigd in een ander land, fiscaal als

transparant behandeld wordt, zodat de aan haar uitgekeerde inkomsten geacht worden

rechtstreek te zijn toegekend aan de financieringsvennootschap. Bijgevolg is de deelneming

geen financiëel vast actief en moet dit bedrag niet uitgesloten worden van de

berekeningsbasis van de aftrek voor risicokapitaal.184

181

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 68-69; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 50-51. 182

Artikel 202, §2 WIB j° artikel 734ter

KB/ WIB. 183

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 70; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 51-53; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 75-77; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 48-49, nr. 35. 184

Voorafgaande beslissing nr. 700.439 van 27 mei 2008; A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 413; X., “Participatie in buitenlandse parntership”, Fiscoloog 2008, afl. 1127, 14-15..

Page 46: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

46

D. Aandelen van beleggingsvennootschappen die van DBI kunnen

genieten (art. 205ter, §1, lid 2, b) WIB)

Een beleggingsvennootschap wordt inzake fiscale zaken gedefinieerd als enigerlei

vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft.185 In feite

worden de buitenlandse beleggingsvennootschappen beoogd, alsmede de Belgische

beleggingsvennootschappen die genieten van een afwijkend belastingstelsel, zoals de BEVEK,

BEVAK, VBS en Privak.186

Enkel bij deze categorie van aandelen wordt er een expliciete verwijzing gemaakt naar het

DBI-stelsel op de inkomsten die deze voortbrengen. Indien de inkomsten van deze aandelen

bij de aandeelhouder niet van het DBI-stelsel genieten, moet hun fiscale nettowaarde niet in

mindering worden gebracht van het risicokapitaal. Deze uitdrukkelijke verwijzing is

gebaseerd op het feit dat voor dividenden uitgekeerd door beleggingsvennootschappen de

toepassing van de DBI-aftrek niet afhankelijk wordt gemaakt van het feit of ze al dan niet de

aard van financiële vaste activa hebben. De aandelen in beleggingsvennootschappen zijn

bovendien de enige categorie van aandelen die niet geboekt moeten zijn als financiële vaste

activa om mogelijk toch uitgesloten te worden van de berekeningsbasis voor de aftrek voor

risicokapitaal. 187

Dividenden van beleggingsvennootschappen komen in principe niet in aanmerking voor de

DBI-aftrek. Zij worden overeenkomstig artikel 203, §1, 2° van het WIB uitgesloten uit de

toepassing van de DBI-aftrek indien de betrokken vennootschap in het land van haar fiscale

woonplaats een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht. De Belgische

vennootschappen die een afwijkend stelsel genieten inzake de bepaling van hun belastbare

basis, zoals de BEVEK, BEVAK, Vastgoedbevak, VBS en Privak vallen onder deze categorie. Er

is een uitzondering voorzien in artikel 203, §2, tweede lid van het WIB. Dividenden

uitgekeerd door beleggingsvennootschappen waarvan de statuten voorzien in een jaarlijkse

uitkering van ten minste 90% van de verkregen netto-inkomsten, na aftrek van de lasten en

de kosten, komen in aanmerking voor DBI-aftrek voor zover en in de mate dat die inkomsten

voortkomen, hetzij uit dividenden die zelf beantwoorden aan de DBI-aftrekvoorwaarden,

hetzij uit meerwaarden die zij heeft verwezenlijkt op aandelen die in aanmerking komen

voor de vrijstelling van artikel 192 WIB. Deze uitzondering viseert bijgevolg enkel de

zogenaamde distributiebeleggingsvennootschappen. Bijgevolg is de uitsluiting van

toepassing op deze distributiebeleggingsvennootschappen. De aftrek zal wel proportioneel

185

Artikel 2, §1, 5°, f) WIB. 186

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 71. 187

Artikel 202, §2, lid 4 WIB.; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 71-72; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 56-58.

Page 47: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

47

worden toegestaan, met name in verhouding tot de dividenden/meerwaarden die zelf

beantwoorden aan de voorwaarden.188

3.2. Activa die in het buitenland belastbare inkomsten genereren

A. Activa in buitenlandse vaste inrichtingen (art. 205ter, §2 WIB)

“Wanneer de vennootschap over één of meer inrichtingen in het buitenland beschikt

waarvan de inkomsten vrijgesteld zijn krachtens overeenkomsten tot het vermijden van

dubbele belasting”, wordt krachtens artikel 205ter, §2 van het WIB het basisrisicokapitaal

“verminderd met het positieve verschil tussen enerzijds de nettoboekwaarde van de

activabestanddelen van de buitenlandse inrichtingen *…+”, met uitzondering van de

hierboven behandelde “besmette” aandelen, “*…+ en anderzijds het totaal van de

passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die op

deze inrichtingen aanrekenbaar zijn”.189

Wanneer een vennootschap over een inrichting beschikt in een land waarmee België een

overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, zijn de inkomsten die

door deze inrichting zijn gegenereerd in principe in België van belasting vrijgesteld. De

vrijstelling heeft betrekking op het bruto-inkomen dat kan worden toegerekend aan de vaste

inrichting, verminderd met alle toegestane aftrekken die aan de verkrijging van dit inkomen

verbonden zijn. Artikel 205ter, §2 van het WIB past dit beginsel toe, wat de aftrek voor

risicokapitaal betreft, door ervoor te zorgen dat deze aftrek niet toepasselijk is op het eigen

vermogen van een dergelijke inrichting.190

Deze uitsluiting is logisch. De aftrek voor risicokapitaal is immers het, bij het bepalen van de

netto-inkomsten van de vennootschap, in rekening brengen van de financieringskost van het

eigen vermogen dat de activa, die belastbare inkomsten voortbrengen, financiert. Bijgevolg

is het dan ook vanzelfsprekend dat deze kost niet aftrekbaar is in België, indien deze activa

zich bevinden in het buitenland en hun inkomsten aldaar worden belast. Het zou onterecht

zijn om een vermindering van de belastbare basis toe te staan op basis van het in deze

inrichting geïnvesteerde eigen vermogen. De kosten van het geleende kapitaal dat aan

188

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 71-72; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 56-58; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 43, nr. 33. 189

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 50, nr. 36. 190

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 12; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1222.

Page 48: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

48

dergelijke inrichtingen is toegewezen, is immers in België evenmin aftrekbaar conform de

OESO-regels.191

a.) Inrichting in het buitenland

In de wettekst wordt verwezen naar een inrichting gelegen in een land waarmee België een

dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten. Het begrip “inrichting” wordt niet gedefinieerd,

maar verwijst naar het begrip “vaste inrichting” zoals gedefinieerd in de toepasselijke

dubbelbelastingverdragen.192

b.) Inkomen vrijgesteld krachtens overeenkomsten ter

vermijding van dubbele belasting

Het beschikken over een inrichting in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag

heeft afgesloten, is op zich niet voldoende om een correctie op het risicokapitaal door te

voeren voor het aldaar belegde eigen vermogen. Slechts voor zover en in de mate dat de

inkomsten die in deze inrichting worden gerealiseerd, vrijgesteld zijn van belasting in België

krachtens het verdrag, zal er een correctie op het risicokapitaal vereist zijn.193

Inrichtingen die gelegen zijn in landen waarmee België geen dergelijke verdragen heeft

afgesloten of waarvan het afgesloten verdrag nog niet in werking is getreden, worden aldus

niet geviseerd. De activa die een Belgische vennootschap in een niet-verdragsland aanhoudt,

dienen bijgevolg niet in mindering worden gebracht. Gezien het doel van deze bepaling

spreekt dit voor zich, aangezien de inkomsten verworven door deze inrichtingen in België

onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting.194 Het uitsluiten van het eigen vermogen

belegd in een dergelijke inrichting voor de bepaling van het gecorrigeerde risicokapitaal zou

als gevolg hebben dat deze vennootschappen dubbel gestraft zouden worden.195

191

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1222; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 986; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 83. 192

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 59. 193

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 60; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 50-51, nr. 36. 194

Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 7. 195

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 413; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 73; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 59-60; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 50, nr. 36.

Page 49: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

49

c.) Positief verschil van nettoboekwaarde van

activabestanddelen en passivabestanddelen die niet tot het

eigen vermogen behoren en op die inrichting aanrekenbaar

zijn

Eens vaststaat dat de Belgische vennootschap over een vaste inrichting beschikt waarvan de

eventuele inkomsten in België worden vrijgesteld krachtens een met het betrokken land

afgesloten dubbelbelastingverdrag, moet overgegaan worden tot het bepalen van het deel

van het eigen vermogen van de Belgische vennootschap dat toegerekend kan worden aan de

vaste inrichting, want het is dit deel dat moet worden afgetrokken van de berekeningsbasis

voor de aftrek. 196

Om dit aanrekenbaar eigen vermogen te berekenen, dient men te bepalen welke activa en

welke schulden aanrekenbaar zijn op de buitenlandse inrichting. Het eigen vermogen van de

inrichting wordt derhalve geacht overeen te stemmen met het nettoactief van deze

inrichting.197

Het Belgisch boekhoudrecht schrijft immers niet voor dat in de balans van de vennootschap

een onderscheid moet worden gemaakt tussen het eigen vermogen dat aan de buitenlandse

inrichting(en) is toegewezen en het overige eigen vermogen van de vennootschap.198De

memorie van toelichting preciseert dat men moet verwijzen naar het boekhoudkundig

nettoactief van de buitenlandse inrichting dat overeenkomstig het Belgische boekhoudrecht

is bepaald.199 Bijgevolg is hier de Belgische boekhoudreglementering bepalend, en niet het

Belgisch fiscaal nettoactief van de buitenlandse inrichting zoals gehanteerd bij de bepaling

van het eigen vermogen van de vennootschap in het geheel. Bovendien kan er aldus een

discrepantie bestaan tussen dit nettoactief conform Belgische boekhoudregels en het

nettoactief weergegeven in de boekhoudkundige staten opgesteld volgens de

boekhoudkundige regels van het land waar de vaste inrichting is gelegen.200

Het boekhoudkundig nettoactief is gelijk aan de nettoboekwaarde van de activa die aan de

buitenlandse inrichtingen zijn toegewezen, verminderd met de schulden en voorzieningen

die met de inrichting verband houden. Om uit te maken of een actief aan de buitenlandse

inrichting is toegewezen dan wel of een schuld of voorziening erop betrekking heeft, zullen

196

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 60-61; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 81. 197

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 50, nr. 36. 198

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 12-13. 199

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13. 200

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 61; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 51-52, nr. 37.

Page 50: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

50

mutatis mutandis dezelfde principes worden toegepast als voor de bepaling van de winst die

krachtens het verdrag tot het vermijden van dubbele belasting is vrijgesteld.201

De nettoboekwaarde van de activa van de buitenlandse vaste inrichting wordt aldus van het

risicokapitaal afgetrokken. De nettoboekwaarde van een actief kan worden bepaald als de

som van de aanschaffingswaarde en de geboekte (herwaarderings)meerwaarden,

verminderd met de geboekte afschrijvingen en waardeverminderingen. Hierbij moeten deze

termen begrepen worden in hun boekhoudkundige betekenis.202 Activa zijn toegewezen aan

een vaste inrichting indien ze wezenlijk verbonden zijn met de inrichting en blijkt dat het

goed onderworpen is aan het ondernemingsrisico van de inrichting. Deze bedoeling kan

blijken uit de opname van de goederen in de boekhouding van de inrichting. De inschrijving

in de boekhouding van de inrichting moet wel aan de werkelijkheid beantwoorden.

Daarenboven moet het actief een voldoende bedrijfseconomische band hebben met de

vaste inrichting. Deze band kan er in bestaan dat het actief door de inrichting werd

voortgebracht of met gelden van de inrichting werd aangekocht, of dat het een noodzakelijk

en nuttig verband heeft met de door de inrichting uitgeoefende activiteit. 203 Er zullen zich

mogelijks discussies voordoen wanneer bepaalde activa zowel gebruikt worden door het

hoofdhuis als door de vaste inrichting. In die situaties lijkt het, op basis van de ruime

interpretatie van het begrip activabestanddeel, aangewezen de activa gedeeltelijk uit te

sluiten overeenkomstig het proportioneel gebruik van de vaste inrichting.204

De schulden rechtsreeks aangegaan door de vaste inrichting of door het hoofdhuis voor

rekening van de vaste inrichting zijn schulden die rechtstreeks toewijsbaar zijn aan de vaste

inrichting.205

De wet spreekt expliciet enkel over het positieve verschil dat in mindering komt van het

risicokapitaal. Het lijkt dan ook dat in het geval dat het verschil tussen de nettoboekwaarde

van de activa en passiva gealloceerd en toerekenbaar aan een buitenlandse vaste inrichting

in een land met een verdrag tot een negatief resultaat leidt, het risicokapitaal niet

vermeerderd moeten worden met dit negatief verschil.206

201

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13; Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 29. 202

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 74; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 61. 203

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 74; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 52, nr. 38. 204

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 62. 205

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 62. 206

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 66; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 51, nr. 36.

Page 51: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

51

d.) Uitgezonderd reeds uitgesloten “besmette” aandelen

De aandelen die krachtens artikel 205ter, §1, lid 2 van het WIB reeds van de basis voor de

berekening van de aftrek voor risicokapitaal zijn afgetrokken, hoeven geen tweede maal

krachtens paragraaf 2 te worden afgetrokken wanneer zij aan een buitenlandse inrichting

zijn toegewezen. Ze maken geen deel uit van de activabestanddelen die worden uitgesloten

onder de vaste inrichting.207

B. Buitenlands onroerend goed (art.205ter, §3 WIB)

Artikel 205ter, §3 van het WIB bepaalt dat “wanneer in het buitenland gelegen onroerende

goederen of rechten met betrekking tot dergelijke onroerende goederen tot de bestanddelen

van de activa van de vennootschap behoren en niet behoren tot een buitenlandse inrichting,

en wanneer de inkomsten uit deze activa vrijgesteld zijn krachtens overeenkomsten tot het

vermijden van dubbele belasting”, het basisrisicokapitaal “verminderd wordt met het

positieve verschil tussen de nettoboekwaarde van deze activabestanddelen en het totaal van

de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die

op deze onroerende goederen of rechten aanrekenbaar zijn”.

De bedoeling van deze correctie is dezelfde als die voor de uitsluiting van de vaste inrichting

in paragraaf 2 van artikel 205ter van het WIB. Het doel is namelijk te vermijden dat eigen

vermogen van een Belgische vennootschap dat aangewend wordt om te investeren in

buitenlandse onroerende goederen, waarvan de inkomsten in België vrijgesteld zijn van

belasting krachtens een dubbelbelastingverdrag, in aanmerking komt voor de aftrek voor

risicokapitaal. Het louter investeren in buitenlandse onroerende goederen leidt immers niet

altijd tot het bestaan van een vaste inrichting, waardoor deze investeringen niet onder de

uitsluiting van paragraaf 2 ressorteren.208

a.) In het buitenland gelegen onroerende goederen of rechten

met betrekking tot dergelijke onroerende goederen

Zowel buitenlandse onroerende goederen als zakelijke rechten op buitenlandse onroerende

goederen of persoonlijke rechten die onrechtstreeks betrekking hebben op die buitenlandse

207

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 66; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 50, nr. 36. 208

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1222-1223; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 68; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 84.

Page 52: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

52

onroerende goederen worden geviseerd. 209 Wat moet verstaan worden onder deze

begrippen zal in principe aansluiten bij de definities die van toepassing zijn onder het

dubbelbelastingverdrag tussen België en het land waarin de onroerende goederen gelegen

zijn.210 Deze uitsluiting geldt zowel voor de onroerende goederen in eigendom als voor de

zakelijke en persoonlijke rechten op deze goederen voor zover deze rechten op het actief

van de vennootschap voorkomen.211

b.) Niet behorend tot een buitenlandse inrichting

Indien de onroerende goederen of rechten in verband met onroerende goederen een

actiefbestanddeel vormen van een vaste inrichting in het buitenland, zal de uitsluiting van

het nettoactief toerekenbaar aan die onroerende goederen reeds plaatsvinden onder artikel

205ter, §2 van het WIB als de toepassingsvoorwaarden daartoe voldaan zijn.212

c.) Waarvan de inkomsten vrijgesteld zijn krachtens een

dubbelbelastingverdrag

Enkel de onroerende goederen of rechten op onroerende goederen die krachtens een

dubbelbelastingverdrag vrijgesteld zijn van belasting in België worden geviseerd.213

d.) Positief verschil van nettoboekwaarde van

activabestanddelen en passivabestanddelen, die niet tot het

eigen vermogen behoren en aan deze activa aanrekenbaar

zijn

Net zoals bij de vaste inrichtingen bedoeld in artikel 205ter, §2 van het WIB moet het eigen

vermogen van de vennootschap dat aanrekenbaar is aan buitenlandse onroerende goederen

of rechten waarvan de inkomsten bij dubbelbelastingverdrag zijn vrijgesteld in België,

berekend worden en uit de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek worden

209

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13. 210

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 68-69. 211

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 986. 212

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 986: P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 69; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 84. 213

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 69.

Page 53: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

53

gesloten. Om dit aanrekenbaar eigen vermogen te berekenen, dient bepaald te worden

welke activa en welke schulden aanrekenbaar zijn aan de buitenlandse onroerende

goederen of rechten. Het eigen vermogen van de buitenlandse onroerende goederen of

rechten wordt derhalve geacht overeen te stemmen met het nettoactief van deze

buitenlandse onroerende goederen of rechten.214 Ook dit nettoactief wordt op dezelfde

manier bepaald, zoals bij artikel 205ter, §2 van het WIB, namelijk het positieve verschil van

de nettoboekwaarde van de activabestanddelen, verminderd met de schulden die specifiek

zijn aangegaan met betrekking tot deze onroerende goederen of rechten daarop en met de

eventuele voorzieningen die met betrekking tot deze onroerend goederen werden

aangelegd.215

Opnieuw zal alleen het positief verschil in aanmerking worden genomen en kan een negatief

verschil tussen de activa en de passiva niet aan het risicokapitaal worden toegevoegd.216

C. Inbreukprocedure Europese Commissie

De Europese Commissie heeft op 19 februari 2009 een inbreukprocedure opgestart tegen

België inzake het stelsel van de aftrek voor risicokapitaal. Deze inbreukprocedure viseert

echter geenszins de volledige regelgeving. Er wordt immers in vraag gesteld of het feit dat

het eigen vermogen dat correspondeert met de nettowaarde van buitenlandse vaste

inrichtingen of onroerend goed niet kan genieten van de notionele interestaftrek, wel

verenigbaar is met respectievelijk de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van kapitaal

zoals gewaarborgd door het EG-Verdrag en de EER-Overeenkomst.217 Deze procedure kan

enkel een opheffing van deze territoriale beperking van de aftrek voor risicokapitaal wegens

strijdigheid met het Europees recht tot gevolg hebben. De betwisting kan hoogstens leiden

tot de verplichting van België om het toepassingsgebied van de notionele interestaftrek uit

te breiden, namelijk tot buitenlandse inrichtingen en vastgoed in de Europese Economische

214

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 76; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 50, nr. 36. 215

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 96; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005,70; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 84. 216

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1223; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 76; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 70. 217

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 416 en 418; H. VANHULLE en N. VAN ROBBROECK, “Europa ondervraagt België over territoriale werking NIA”, Fisc.Act. 2009, afl. 8, 1; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl.,VII.6-5, nr. 4123.

Page 54: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

54

Ruimte. In geen geval kan de procedure leiden tot een inperking van het huidige

toepassingsgebied.218

De Belgische regering heeft op 15 april 2009 haar standpunt verduidelijkt aan de Europese

Commissie. Aangezien de aftrek voor risicokapitaal van toepassing is met betrekking tot

investeringen in vaste inrichtingen en onroerende goederen in het buitenland waarvan de

inkomsten in België niet zijn vrijgesteld bij verdrag en met betrekking tot de Belgische

inrichtingen van buitenlandse vennootschappen, meent de regering dat het niet opportuun

is om de notionele interestaftrek uit te breiden. De beperkingen zijn veeleer te wijten aan

een gebrek aan harmonisatie van de fiscale regels op Europees vlak. Een staat is immers

conform de door de OESO ontwikkelde principes van het internationale fiscale recht niet

gehouden zijn fiscaal stelsel aan te passen aan het stelsel toepasselijk in een andere staat.219

3.3. Onbeschikbare reserve geboekt door erkende diamanthandelaars

Krachtens artikel 3, eerste lid van de Wet van 26 november 2006220 zijn de erkende

diamanthandelaars die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting en aan de

belasting van niet-inwoners/vennootschappen ertoe gehouden bij de eerstvolgende

afsluiting van de rekeningen het bedrag waarmee de voorraadwaarde van hun ruwe en

geslepen diamanten toeneemt door de actualisering ervan, op te nemen in een afzonderlijke

onbeschikbare reserverekening op het passief van de balans.221 Deze onbeschikbare reserve

wordt “voor wat betreft de aanslagjaren 2007 tot en met 2017 in mindering gebracht van

het bedrag aan eigen vermogen dat ten grondslag ligt aan de berekening van de aftrek voor

risicokapitaal”.222

In de mate geen onbeschikbare reserve wordt gevormd of in de mate aan deze voorwaarde

van onbeschikbaarheid met betrekking tot enig later belastbaar tijdperk niet langer wordt

voldaan, is een aanvullende heffing in het kader van de vennootschapsbelasting of de

belasting der niet-inwoners/vennootschappen verschuldigd overeenkomstig artikel 3,

tweede lid van de Wet van 26 november 2006. Voor zover, en vanaf het aanslagjaar met

218

H. VANHULLE en N. VAN ROBBROECK, “Europa ondervraagt België over territoriale werking NIA”, Fisc.Act. 2009, afl. 8, 1 en 3. 219

Vraag om uitleg van mevrouw Anke Vandermeersch aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de notionele interestaftrek”, Hand. Senaat, 28 januari 2010, nr. 4-110. Zie: X., “Notionele interestaftrek niet uitgebreid”, Fisc.Act. 2009, afl. 17, 7. 220

Wet van 26 november 2006 houdende een begeleidingsmaatregel voor de voorraadactualisering door de erkende diamanthandelaars, BS 5 december 2006. 221

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1223. 222

Artikel 4 van de Wet van 26 november 2006 houdende een begeleidingsmaatregel voor de voorraadactualisering door de erkende diamanthandelaars, BS 5 december 2006; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1223; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-11, nr. 4129.

Page 55: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

55

betrekking waartoe, deze reserve onderworpen wordt aan deze aanvullende heffing, moet

de reserve niet meer in mindering worden gebracht van het basisrisicokapitaal.223

3.4. Specifieke antimisbruikbepalingen (artikel 205ter, §4 WIB)

Artikel 205ter, §4 van het WIB sluit de boekwaarde van drie categorieën activa uit de

berekeningsbasis voor de aftrek voor risicokapitaal.

In de memorie van toelichting wordt de bedoeling van deze antimisbruikbepalingen

geformuleerd. De wetgever wil namelijk hierbij manoeuvres voorkomen die erin bestaan

activa kunstmatig in een vennootschap onder te brengen om de basis voor de berekening

van de aftrek voor risicokapitaal op te trekken. Bovendien wordt gepreciseerd dat dit soort

manoeuvres in de praktijk redelijkerwijs alleen voor materiële activa worden bedacht, zodat

de bepaling alleen op die activa van toepassing is, met uitsluiting van de immateriële vaste

activa en de financiële activa (volgens het traditionele boekhoudrechtelijke onderscheid

tussen deze drie categorieën activa).224 In de rechtsleer wordt er evenwel op gewezen dat

deze beperking, althans voor de voormelde tweede categorie “besmette” activa, geen

uitdrukkelijke steun vindt in de wettekst.225 De wettekst zelf verwijst enkel met betrekking

tot de eerste categorie activa naar “materiële vaste activa”.226

De eerste categorie van misbruiken waarop wordt geanticipeerd, heeft betrekking op het

onderbrengen van materiële vaste activa waarvan de eventuele erop betrekking hebbende

kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen.227 De wetgever heeft immers

de ontwikkeling van operationele activiteiten, en dus de eruit vloeiende banen, willen

stimuleren en niet het verwerven van luxegoederen door de vennootschap.228

Een tweede antimisbruikmaatregel viseert de situatie waarin het eigen vermogen van de

vennootschap wordt verhoogd door het onderbrengen in de vennootschap van activa die

noch van dichtbij, noch van veraf zijn toegewezen aan het bedrijf dat door de vennootschap

223

Artikel 4 van de Wet van 26 november 2006 houdende een begeleidingsmaatregel voor de voorraadactualisering door de erkende diamanthandelaars, BS 5 december 2006; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1223; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-11, nr. 4129 . 224

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13. 225

A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 28; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 58, nr. 42. 226

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 68 ; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 28. 227

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 71. 228

J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 86.

Page 56: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

56

effectief wordt uitgebaat en die geen periodieke inkomsten opleveren. Het gaat doorgaans

om activa die hun plaats eerder in een privévermogen hebben. Door de inbreng in de

vennootschap van bestanddelen van het privévermogen zou het eigen vermogen van de

vennootschap, dat als basis voor de afrek voor risicokapitaal dient, worden opgetrokken,

zonder dat deze activa enige belastbare basis met zich zouden meebrengen. Op deze manier

zou het mogelijk worden de belastbare winst die is gegenereerd door het bedrijf dat door de

vennootschap wordt uitgebaat, weg te werken of te verminderen. 229

De derde antimisbruikbepaling viseert voornamelijk de zogenaamde villavennootschappen.

Dit zijn vennootschappen die als voornaamste actief een voor privébewoning bestemd

onroerend goed of een onroerend recht daarop aanhouden en die eventueel zelfs met dit als

primordiaal doel zijn opgericht. Alle kosten verbonden aan de woning zijn kosten die door de

vennootschap worden gedragen, en bovendien de belastbare inkomsten van de

vennootschap verminderen, terwijl het voordeel van alle aard230 voor de gebruiker ervan op

een fiscaal voordelige manier wordt begroot. Indien de aftrek van risicokapitaal van

toepassing zou zijn op deze activa wordt het inbrengen van een privéwoning in een

vennootschap voor natuurlijke personen nog interessanter. Naast deze specifiek geviseerde

villavennootschappen, kunnen uiteraard eveneens puur operationele vennootschappen, die

naast hun hoofdactiviteit tevens een woning bestemd voor privébewoning in eigendom

hebben, door deze maatregel getroffen worden.231

Als antimisbruikmaatregel dienen deze wetsbepalingen restrictief geïnterpreteerd te worden.

Gezien de interpretatie aldus moet gebeuren in functie van de doelstelling van de wettelijke

bepaling, kan men zich de vraag stellen of deze specifieke antimisbruikbepalingen van

toepassing kunnen zijn, wanneer de belastingplichtige op duidelijke wijze zou kunnen

aantonen dat hij de “besmette” activa heeft gefinancierd met vreemd vermogen. In deze

hypothese heeft hij immers de basis voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal

niet op een kunstmatige wijze opgetrokken.232

Bovendien wordt er geen onderscheid gemaakt naargelang de wijze van financiering van

deze activa. 233 Bijgevolg wordt de discriminatie tussen de financiering met vreemde

middelen met eigen vermogen, zoals beoogd door de wetgever bij de invoering van de

notionele interestaftrek, door deze correcties wat betreft de geviseerde activa, niet

opgeheven. De financieringslast van deze activa wordt immers gedeeltelijk, in geval van de

229

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 14; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 988; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 75. 230

Artikel 18, §3, lid 2 KB/WIB. 231

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 988; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 79-80. 232

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 57, nr. 42. 233

W. VAN KERCKHOVE, “De ‘notionele interestaftrek’ bekeken vanuit praktische invalshoek”, AFT 2006, afl. 2, 34.

Page 57: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

57

eerste categorie, of geheel, met betrekking tot de tweede en derde categorie, een

aftrekbare beroepskost onder de toepasselijke voorwaarden.234

Het leveren van het bewijs dat een actief krachtens de bepaling van de berekeningsbasis

moet worden uitgesloten, valt telkens ten laste van de administratie.235

Opmerkelijk is dat de Wet, anders dan het geval is met “besmette” aandelen, niet voorziet in

een correctie om dubbele uitsluiting te vermijden wat betreft “besmette” activa, welke

begrepen zijn in het nettoactief van een buitenlandse inrichting of het nettoactief van een

buitenlands onroerend goed. Zij het dat de activa, wat betreft buitenlandse inrichtingen en

buitenlandse onroerende goederen, slechts worden uitgesloten onder aftrek van de

aanrekenbare passiva.236

A. Nettoboekwaarde

In de Wet werden oorspronkelijk de begrippen “nettoboekwaarde”237 en “boekwaarde”238

gehanteerd. Deze begrippen zijn in principe identiek.239

Het gaat voor elk van de drie correcties om een nettoboekwaarde en niet om de fiscale

nettowaarde van het betrokken actief.240 Dit werd door een wetswijziging uitdrukkelijk in

het WIB aangepast.241

De nettoboekwaarde van een actief kan worden bepaald als de som van de

aanschaffingswaarde en de geboekte (herwaarderings)meerwaarden, verminderd met de

geboekte afschrijvingen en waardeverminderingen.242

Het gebruik van het begrip nettoboekwaarde in plaats van fiscale waarde maakt misbruiken

in het kader van deze uitsluitingen mogelijk. Er bestaat een wezenlijk risico dat de

234

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 74; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 8. 235

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 15. 236

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 58, nr. 43. 237

Artikel 205ter, §4, 1° WIB. 238

Artikelen 205ter, §4, 2° en 3° WIB. 239

Verslag bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/004, 46; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 56, nr. 41; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-9, nr. 4127. 240

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 71; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 85. 241

Artikel 59 Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009 (ed. 2). 242

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 71.

Page 58: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

58

belastingplichtige de boekwaarde van de geviseerde activa zo laag mogelijk zal voorstellen.

Bijvoorbeeld door overdreven afschrijvingen of waardeverminderingen door te voeren die

fiscaal als belaste reserve worden aangemerkt. 243

Voor de eerste categorie zullen manipulaties door overdreven afschrijvingen te boeken

evenwel zonder gevolg zijn. Alle kosten die verbonden zijn met materiële vaste activa, dus

ook afschrijvingen, maken immers geen aftrekbare kosten uit, maar moeten als verworpen

uitgaven verwerkt worden. Enkel wanneer een vennootschap een belastingvrije

herwaarderingsmeerwaarde heeft geboekt zal die herwaarderingsmeerwaarde de

nettoboekwaarde doen stijgen. De nettoboekwaarde houdt immers, in tegenstelling tot de

fiscale nettowaarde, wel rekening met niet gerealiseerde geboekte doch vrijgestelde

meerwaarden. Maar ook deze manipulatie zal geen zin hebben, aangezien vrijgestelde

herwaarderingsmeerwaarden in ieder geval worden uitgesloten van de berekeningsbasis

voor de aftrek voor risicokapitaal door artikel 205ter, §5 van het WIB. Voor de twee andere

categorieën kan aan de hand van het doorvoeren van boekhoudkundig aanvaarde

afschrijvingen of waardeverminderingen op het betrokken actief die fiscaal als belaste

reserves worden aanzien (onderschatting van activa of afschrijvingsexcedenten) 244 de

boekwaarde van het betrokken actief gemanipuleerd worden.245

B. Aan het eind van het voorafgaande belastbaar tijdperk

Het tijdstip om de nettoboekwaarde te bepalen voor de berekening van de uitsluiting van

het risicokapitaal is uiteraard, in navolging van artikel 205ter, §1 van het WIB, eveneens het

einde van het voorgaande belastbaar tijdperk.246

C. “Onredelijke” activa (art. 205ter, §4, 1° WIB)

Deze eerste antimisbruikbepaling sluit de “nettoboekwaarde van de materiële vaste activa of

gedeelten ervan” uit van het basisrisicokapitaal, “voor zover de erop betrekking hebbende

kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen”.247

243

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 78; W. VAN KERCKHOVE, “De ‘notionele interestaftrek’ bekeken vanuit praktische invalshoek”, AFT 2006, afl. 2, 34. 244

Artikel 24 WIB. 245

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 71-72 en 78 en 80. 246

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 72. 247

Artikel 205ter, §4, 1° WIB.

Page 59: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

59

a.) Materiële vaste activa of gedeelten ervan

De Wet stipuleert uitdrukkelijk dat de uitsluiting enkel geldt voor materiële vaste activa.

Voor de vaststelling welke activa als materiële vaste activa moet worden beschouwd, is de

boekhoudkundige omschrijving248 van deze categorie van activa bepalend.249

Investeringen in andere vaste activa dan materiële vaste activa, zoals geldbeleggingen en

liquide middelen, worden bijgevolg niet aan een redelijkheidtoets onderworpen.

Patrimoniumvennootschappen met een aanzienlijk roerend vermogen worden aldus niet

getroffen door deze antimisbruikbepaling.250

b.) Voor zover de erop betrekking hebbende kosten op

onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen

Met deze term wordt gedoeld op artikel 53, 10° van het WIB dat stelt dat alle kosten, in

zover deze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, niet aangemerkt worden

als beroepskosten. Met deze kosten worden bedoeld de kosten die, hoewel ze wegens hun

aard verband houden met het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid, doorgaans een

overdadig, “luxe”-gedeelte bevatten, dat eerder ingegeven is door de wens of de zorg een

zekere status te voeren, een bepaalde levenswijze te leiden of maatschappelijke of

mondaine relaties in hogere kringen te onderhouden. 251 De interesten van leningen

aangegaan om dergelijke activa te verwerven worden aldus verworpen op basis van artikel

53, 10° van het WIB. In de gevallen waar de kosten van een schuldfinanciering niet

aftrekbaar zijn, is het bijgevolg logisch dat ook geen notionele interestaftrek wordt

verleend.252

Aangezien artikel 53, 10° van het WIB een uitzondering vormt op artikel 49 van het WIB,

moet deze bepaling beperkend worden geïnterpreteerd. Gelet op deze strikte omschrijving

248

Artikel 2, 9° WIB j° artikelen 92 en 95 KB/WIB. 249

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 73; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 59, nr. 44. 250

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006,68 ; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 988. 251

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 72; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 87; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 58, nr. 44. 252

L. JANSSENS, “De ‘aftrek voor risicokapitaal’ doorgelicht”, Fisc.Act. 2005, afl. 18, 15; H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 68.

Page 60: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

60

en de verboden opportuniteitsbeoordeling zal deze uitsluiting van het boekhoudkundig

eigen vermogen vermoedelijk een beperkt toepassingsgebied hebben.253

Doordat de wettekst de bewoording “voor zover” hanteert en niet “in de mate van” stelt

zich de vraag of deze activa slechts proportioneel dienen in mindering gebracht te worden

van het risicokapitaal, dan wel voor hun volledige nettoboekwaarde. Gelet op het feit de

bepaling ook geldt voor gedeelten van de betreffende activa en gezien de doelstelling van de

antimisbruikbepaling, lijkt het dat de vermindering enkel pro rata dient toegepast te worden

in functie van het percentage verworven beroepsgebruik. Aldus moet alleen het gedeelte

van het actief dat betrekking heeft op het onredelijke gedeelte worden uitgesloten.254 Het

bedrag dat van het in aanmerking komend vermogen moet worden afgetrokken stemt met

andere woorden overeen met het deel dat de nettoboekwaarde overtreft die

deze activa zouden hebben als deze zouden worden beperkt tot een redelijk aanvaardbaar

bedrag, en dit rekening houdend met inzonderheid de aard van de activiteit van de

vennootschap, de kenmerken ervan, de omstandigheden waarin deze activiteit wordt

uitgeoefend en de inkomsten die deze aan de belastingplichtige verschaft.255

D. Beleggingsactiva (art. 205ter, §4, 2° WIB)

De tweede antimisbruikmaatregel sluit “de nettoboekwaarde van de bestanddelen die als

belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar

inkomen voort te brengen” uit de berekeningsbasis van de aftrek voor risicokapitaal.256

Om onder deze bepaling te ressorteren, moet een actief bijgevolg aan twee cumulatieve

voorwaarden voldoen. De eerste voorwaarde is abstract en gaat over de aard van het actief.

De tweede voorwaarde is concreet en behandelt de specifieke omstandigheden waaronder

het actief door de vennootschap wordt aangehouden. Deze voorwaarde betreft m.a.w. de

253

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 987; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 72-73; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 8-9; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 58-59, nr. 44. 254

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 77; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 87; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 59, nr. 44; In andere zin: W. VAN KERCKHOVE, “De ‘notionele interestaftrek’ bekeken vanuit praktische invalshoek”, AFT 2006, afl. 2, 34-35. 255

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 35. 256

Artikel 205ter, §4, 2° WIB

Page 61: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

61

concrete bestemming van het actief.257 Het cumulatieve karakter blijkt uit de voorbeelden

die worden aangehaald in de memorie van toelichting.258

a.) Bestanddelen

Deze term wordt niet verduidelijkt in de memorie van toelichting, die enkel stelt dat de

antimisbruikbepalingen redelijkerwijs alleen voor materiële activa, met uitsluiting van

immateriële of financiële vaste activa, van toepassing zijn.259 Volgens GOUBERT e.a. komen

ook ander activa in aanmerking, aangezien er niet voorzien is in een expliciete uitsluiting.260

b.) Concrete voorwaarde: als belegging worden gehouden

De term belegging mag hier niet in de boekhoudkundige zin van het woord worden

geïnterpreteerd aangezien het allerhande materiële activa kan betreffen.261

Deze voorwaarde houdt in dat het betrokken materieel actief, in de specifieke

omstandigheden van het geval, als belegging wordt aangehouden. Over dit begrip moet

feitelijk en op autonome wijze worden geoordeeld. Het gaat om activa die men passief bezit,

zonder dat zij rechtstreeks of onrechtstreeks dienen voor het uitoefenen van een

economische activiteit die door de vennootschap effectief wordt verricht zoals een handels-,

industriële of landbouwactiviteit of de uitoefening van een vrij beroep. Voor de toepassing

van deze bepaling is een bestanddeel van het actief een belegging, wanneer het, mocht de

vennootschap een natuurlijke persoon zijn, van zijn privévermogen deel zou uitmaken

veeleer dan dat het voor de uitoefening van zijn beroepsactiviteit bestemd zou zijn. De

bepaling in kwestie geldt dus bijvoorbeeld niet voor de gronden van vennootschappen die

een landbouwactiviteit uitoefenen of voor juwelen en kunstwerken die tot de voorraad

behoren van vennootschappen die daar als activiteit daadwerkelijk handel in drijven.262

Gebouwen moeten aldus niet worden uitgesloten. Daarentegen moeten gronden die niet

257

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 14; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 75; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-6 en 7, nr. 4126. 258

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 414; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 10. 259

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 13. 260

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 78. 261

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 988. 262

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 14; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 79; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 76-77; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 90-91; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 61, nr. 45.

Page 62: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

62

rechtsreek of onrechtstreeks dienen voor de uitoefening van de economische activiteit, wel

worden uitgesloten.263 Dit “doen alsof een vennootschap geen vennootschap was, maar een

natuurlijke persoon” is moeilijk verenigbaar met het afgescheiden vermogen als wezenlijk

kenmerk van een rechtspersoon. Bovendien wordt er algemeen aangenomen dat een

vennootschap niets anders bezit dan datgene wat verband houdt met haar

beroepsactiviteiten en dat al haar kosten een beroepskarakter hebben, hoewel dit niet

betekent dat alle kosten automatisch aftrekbare kosten zijn. Fiscaal-technisch dient de

aftrekbaarheid van kosten die door een vennootschap worden gedragen immers enkel en

alleen te worden bepaald, rekening houdende met de bepalingen van het WIB betreffende

de aftrekbare beroepskosten. In kader hiervan kan de vraag gesteld worden in welke mate

een vennootschap activa kan bezitten die niet “rechtstreeks of onrechtstreeks dienen voor

het uitoefenen van een economische activiteit die door de vennootschap effectief wordt

verricht”.264

Deze concrete voorwaarde moet in de praktijk geval per geval worden onderzocht. Onder

meer rekening houdend met de werkelijk door de vennootschap uitgeoefende activiteit. De

activiteit van de groep waarvan de vennootschap deel uit maakt is daarentegen zonder

belang.265

c.) Abstracte voorwaarde: door hun aard niet bestemd om

belastbaar periodiek inkomen voort te brengen

Het moet om een actief gaan dat door zijn aard normaliter niet bestemd is om een periodiek

belastbaar inkomen voort te brengen. Hiermee worden onder meer juwelen, edele metalen

en kunstwerken beoogd. Volgens de memorie van toelichting worden gebouwde

onroerende goederen niet bedoeld. Hieruit zou men kunnen afleiden dat onbebouwde

onroerende goederen in principe wel worden bedoeld. Deze voorwaarde heeft alleen

betrekking op de aard van het beschouwde actief en staat los van de concrete voorwaarden

waaronder het door de vennootschap wordt aangewend. Het begrip periodiek inkomen sluit

niet alleen de meerwaarden uit maar ook de uitzonderlijke en secundaire inkomsten, zoals

die welke de occasionele verhuring van een kunstwerk zou kunnen opleveren.266

263

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 69. 264

Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 10 en 11; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 92-93. 265

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 39. 266

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 14 J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 78-79; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 76; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 90.

Page 63: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

63

Het standpunt van de dienst voorafgaande beslissingen is, dat wanneer het gaat om activa

waarmee de vennootschap de verwezenlijking van haar maatschappelijk doel nastreeft, deze

niet als “belegging” kwalificeren en de boekwaarde ervan aldus niet in mindering moet

worden gebracht van het basisrisicokapitaal. Bijgevolg dient de beleggingsportefeuille van

een beleggingsvennootschap niet in mindering worden gebracht van de berekeningsbasis.

Wanneer een vennootschap wordt opgericht om een beleggingsportefeuille aan te leggen en

te beheren, is het beheer van de beleggingsportefeuille de essentie zelf van haar activiteit.

267

Vastrentende effecten genereren een periodiek inkomen 268 en kwalificeren niet als

deelnemingen of aandelen. Derhalve wordt een beleggingsportefeuille bestaande uit

vastrentende effecten tevens niet uitgesloten op grond van artikel 205ter, § 4, 2° van het

WIB.269

Daarentegen worden aandelen van kapitalisatiebeveks die een verzekeringsmaatschappij

aanhoudt ter belegging van haar eigen vermogen, inzonderheid om te voldoen aan de

wettelijk voorgeschreven solvabiliteitsmarge, wel beschouwd als een “belegging” en dienen

dus in mindering gebracht te worden. Deze aandelen zijn ook niet bestemd om periodiek

belastbaar inkomen voor te brengen, aangezien het gaat om aandelen van

beleggingsvennootschappen waarvan de statuten in geen enkele uitkering van een gewoon

dividend voorzien. Bijgevolg is ook aan de “abstracte” voorwaarde voldaan. Bovendien lijkt

dit standpunt ten aanzien van verzekeringsondernemingen slechts een specifieke toepassing

te zijn van een algemene visie van de dienst voorafgaande beslissingen met betrekking tot

passieve beleggingen van het eigen vermogen van om het even welke vennootschap. 270 Ook

de posities in kapitalisatiebeveks die de vennootschap aanhoudt om vertegenwoordigd te

zijn op de algemene vergadering van ICB’s dienen van de berekeningsbasis uitgesloten te

worden.271 Verschillende auteurs oordelen evenwel in de andere zin. Er wordt verdedigd dat

het aanhouden van kapitaliserende beveks, waarvan het rendement bij verkoop belastbaar

is, niet kan leiden tot een vermindering van de berekeningsbasis voor de aftrek voor

risicokapitaal omdat dergelijke beleggingen uit hun aard, met een periodiciteit die hun eigen

is, een belastbaar rendement genereren.272 HUGHE stelt dat beleggingen in aandelen, die niet

267

Voorafgaande beslissing nr. 700.063 van 8 mei 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.515 van 18 december 2007; Voorafgaande beslissing 600.023 van 27 april 2006; JVD, “Beleggingsportefeuille van beleggingsvennootschap is geen ‘belegging’”, Fiscoloog 2007, afl. 1085, 1-2; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1224 ; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-7, nr. 4126. 268

Artikel 362bis WIB. 269

Voorafgaande beslissing nr. 600.023 van 27 april 2006; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1224. 270

Voorafgaande beslissing nr. 700.355 van 20 oktober 2007; W. PUTZEYS, “Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken. Update 2008”, AFT 2008, afl. 28-29; J. VAN DYCK, “Geen notionele interest op passieve belegging eigen vermogen?”, Fiscoloog 2008, afl. 1108, 1-4. 271

Voorafgaande beslissing nr. 800.098 van 15 april 2008; X., “Aftrek voor risicokapitaal. Bestanddelen aangehouden als belegging. Kapitalsatiebevek”, Fiscoloog 2009, afl. 1171, 14-15. 272

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 414; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 29; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 4-28.

Page 64: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

64

onder financiële vaste activa geboekt staan en die niet bestemd zijn om periodieke

inkomsten voor te brengen, zoals aandelen in kapitalisatiebeveks, in principe niet kunnen

geviseerd worden door deze antimisbruikbepaling. Hij steunt daar op de uitdrukkelijke

verwijzing in de memorie van toelichting naar materiële activa met uitsluiting van de

immateriële en financiële activa. 273

Wanneer deze aandelen echter staan tegenover de technische voorzieningen met

betrekking tot afgesloten verzekeringscontracten, TAK-23 producten, worden ze niet als een

“belegging” gekwalificeerd, op voorwaarde dat het bewijs wordt geleverd dat zij tegenover

de wettelijk verplichte technische voorzieningen staat.274

Korte termijnleningen en andere schuldinstrumenten mogen ook in de berekeningsbasis

worden opgenomen, omdat beide instrumenten bestemd zijn om een belastbaar periodiek

inkomen voort te brengen.275

TAK-26 producten leveren een periodiek inkomen op, aangezien de vennootschappen die

zulke contracten sluiten boekhoudkundig en fiscaal verplicht zijn de verlopen interesten

periodiek als belastbare opbrengsten in hun boekhouding op te nemen, ook al laat de

effectieve uitbetaling nog op zich wachten276. Bijgevolg worden deze verzekeringsproducten

niet uitgesloten van de berekeningsbasis van de aftrek voor risicokapitaal.277

E. Onroerende goederen gebruikt door bedrijfsleiders (art. 205ter,

§4, 3° WIB)

De laatste antimisbruikbepaling houdt de uitsluiting in van “de nettoboekwaarde van

onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke onroerende

goederen waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als

bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° uitoefenen, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die

personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben,

het gebruik hebben”.278

De memorie van toelichting benadrukt dat dezelfde maatregel mutadis mutandis geldt voor

onroerende goederen of andere zakelijke rechten van belastingplichtigen die aan de

273

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 988 274

Voorafgaande beslissing nr. 700.355 van 20 oktober 2007; W. PUTZEYS, “Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken. Update 2008”, AFT 2008, afl. 6-7, 28-29; J. VAN DYCK, “Geen notionele interest op passieve belegging eigen vermogen?”, Fiscoloog 2008, afl. 1108, 1-4; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-7, nr. 4126. 275

Voorafgaande beslissing nr. 700.282 van 21 augustus 2007; W. PUTZEYS, “Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken. Update 2008”, AFT 2008, afl. 6-7, 28-29. 276

Artikel 73 KB/W.Venn. en artikel 362bis WIB. 277

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 413; A. COOLS, “Tak 26-contracten: niet in mindering van berekeningsbasis notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2007, afl. 5, 1. 278

Artikel 205ter, §4, 3° WIB.

Page 65: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

65

vennootschapsbelasting zijn onderworpen en op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de

verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en

de stichtingen waarvan natuurlijke personen die bij die belastingplichtige soortgelijke

functies als vermeld in artikel 32, eerste lid 1° van het WIB uitoefenen, hun echtgenoot of

hun kinderen wanneer ze het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben,

het gebruik hebben.279

a.) Onroerende goederen of andere zakelijke rechten

Deze antimisbruikmaatregel geldt zowel voor onroerende goederen als bepaalde zakelijke

rechten op onroerende goederen. Deze laatste categorie moet ervoor zorgen dat deze

beperking van het risicokapitaal niet gemakkelijk omzeild kan worden en viseert

voornamelijk de erfpacht, vruchtgebruik en het recht van opstal.280 Zo wordt ook een

landbouwgrond die een vennootschap in pacht geeft aan haar bedrijfsleiders door deze

uitsluiting geviseerd281. Daarentegen gaat dit niet meer op indien de bedrijfsleiders hun

activiteiten zullen uitoefenen via een landbouwvennootschap, die fiscaal transparant wordt

behandeld. De berekeningsbasis wordt niet verminderd in het kader van een overdracht aan

de vennootschap van door de bedrijfsleider gebruikte grond282.283

De boekhoudrubriek waaronder de betreffende onroerende goederen zijn geboekt is zonder

belang.284

b.) Natuurlijke personen die bedrijfsleider (van de eerste

categorie) zijn in de vennootschap of zijn echtgenoot of

kinderen

Enkel de onroerende goederen of rechten daarop gehouden door een vennootschap

waarvan een natuurlijke persoon, die een opdracht in die vennootschap uitoefent zoals

beschreven in artikel 32, 1° van het WIB of zijn echtgenoot of kinderen indien zij het

279

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 15. 280

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 81. 281

Voorafgaande beslissing nr. 600.104 van 4 mei 2006. 282

Voorafgaande beslissing nr. 600.245 van 8 augustus 2006; D. DESCHRIJVER en L. MEEUS, “Kronkiek. Fiscaal recht voor vennootschappen 2007 (deel 2)”, TRV 2008, afl. 5, 348; P. COUCKE, “Overdracht van door bedrijfsleider gebruikte grond aan landbouwvennootschap: berekeningsbasis vermindert niet”, Fisc.Act. 2007, afl. 25, 3-4. 283

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 414. 284

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 43.

Page 66: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

66

wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik heeft, worden

geviseerd door deze uitsluiting.285

In het kader van deze bepaling kan er op gewezen worden dat voor de toepassing van het

WIB, en dus ook voor de toepassing van de aftrek voor risicokapitaal, een wettelijk

samenwonende met een echtgenoot wordt gelijkgesteld.286

Artikel 32, 1° van het WIB definieert de zogenaamde bedrijfsleider van de eerste categorie

als de natuurlijke persoon die een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of

gelijksoortige functie uitoefenen. Enkel deze eerste categorie van bedrijfsleiders wordt

bedoeld voor deze uitsluiting.287

c.) Het gebruik van de woning

Zodra één van de voormelde personen het gebruik heeft van deze onroerende goederen is

de uitsluiting van toepassing.288

De term “gebruik” wordt noch in de Wet, noch in de memorie van toelichting gedefinieerd.

Bijgevolg valt elke vorm van gebruik onder de bepaling.

Het louter gebruik van de betreffende woning door de hierboven vermelde personen is

voldoende opdat de correctie op het risicokapitaal toepassing vindt. Hierbij is het irrelevant

of de gebruikers van de woning een vergoeding betalen of niet. Ook bestuurders die een

marktconforme huur betalen en de kosten dragen dewelke een huurder in normale

omstandigheden zou dragen, worden gevat door deze antimisbruikmaatregel.289 De dienst

voorafgaande beslissingen oordeelde immers dat deze bepaling ook van toepassing is in

geval van pacht of loopbaanpacht, verleend op landbouwgrond, zodra blijkt dat zij er genot

van hebben, ongeacht of er al dan niet huur wordt betaald.290

285

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 81. 286

Artikel 2, lid 1, 2° WIB. 287

J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 97; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 81. 288

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 42. 289

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 80; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 29; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 82; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 97; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 61, nr. 46. 290

Voorafgaande beslissing nr. 600.104 van 4 mei 2006; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-9, nr. 4127; R. WILLEMS, “Eerste ruling over notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2006, afl. 24, 11-12.

Page 67: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

67

Daarenboven wordt niet verduidelijkt dat het gebruik exclusief moet zijn of niet. Een

letterlijke lezing van de wet leidt tot de conclusie dat in geval van gedeeltelijk privégebruik in

hoofde van de natuurlijke persoon en gedeeltelijk beroepsgebruik in hoofde van de

vennootschap, de nettoboekwaarde van het onroerend goed toch volledig zal moeten

worden uitgesloten 291 . Gelet op het doel en de strekking van de specifieke

antimisbruikbepaling lijkt het daarentegen dat enkel de nettoboekwaarde van het privé

gebruikte deel dient in mindering te worden gebracht 292.293 Wel is een afzonderlijke

vermelding in de balans van het gedeelte van het onroerend goed dat gebruikt wordt voor

beroepsdoeleinden vereist. Indien dit niet gebeurde op het ogenblik van de aankoop, kan

dergelijke boeking alsnog aanvaard worden op basis van concrete en bewijskrachtige

gegevens die toelaten de respectievelijke boekwaarde van het beroepsgedeelte en het

privégedeelte te bepalen294. Alleen de boekwaarde van het deel van het onroerend goed dat

op geen enkele wijze privé gebruikt wordt, mag in de berekeningsbasis behouden blijven295.

Daarentegen mag bij gemengd gebruik de boekwaarde geen deel uitmaken van de

berekeningsbasis.296

Bovendien kan opgemerkt worden dat er ook geen onderscheid wordt gemaakt of het

gebruik doorlopend is, dan wel slechts gedurende een bepaald gedeelte van het jaar. 297

Er wordt evenmin onderscheid gemaakt naargelang de plaats waar het onroerend gelegen is,

in België dan wel in het buitenland. Bijgevolg moet de boekwaarde van een in het buitenland

gelegen onroerend goed dat door de geviseerde personen wordt gebruikt eveneens

afgetrokken worden voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal. Aldus is een

dubbele aftrek, namelijk op basis van deze bepaling en op basis van bovenstaande

bepalingen inzake in het buitenland gelegen onroerende goederen niet uitgesloten.298

291

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 80; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 98; W. VAN KERCKHOVE, “De ‘notionele interestaftrek’ bekeken vanuit praktische invalshoek”, AFT 2006, afl. 2, 35. 292

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 988-989. 293

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 69; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 61-62, nr. 46. 294

Mondelinge vraag van de heer Bart Tommelein aan de vice-eersteminister en minister van Financiën over "de notionele interestaftrek”, Hand. Kamer 2006-07, 10 januari 2007, nr. 13560. 295

Mondelinge vraag van de heer Luc Gustin aan de vice-eersteminister en minister van Financiën over "de aftrek voor risicokapitaal", Hand. Kamer 2006-07, 17 april 2007, nr. 15065. 296

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1224-1225; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-8, nr. 4127. 297

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 81. 298

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 81.

Page 68: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

68

3.5. Belastingvrije herwaarderingsreserves, belastingkredieten voor

onderzoek en ontwikkeling en kapitaalsubsidies (art. 205ter, §5

WIB)

Artikel 205ter, §5 van het WIB bepaalt dat het basisrisicokapitaal moet worden “verminderd

met de in artikel 44, §1, 1° bedoelde maar niet verwezenlijkte meerwaarden, die geen

betrekking hebben op de activabestanddelen als bedoeld in de §§ 2 tot 4, de

belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling en kapitaalsubsidies”.299

A. Uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden

Bepaalde vaste activa vertonen een duurzame meerwaarde tegenover hun boekwaarde en

daarom laat de boekhoudwetgeving toe dat ondernemingen hun materiële vaste activa,

deelnemingen en aandelen die onder financiële vaste activa voorkomen, herwaarderen.300

De uitsluiting werd voorzien omdat een vennootschap aldus binnen bepaalde beperkingen

bepaalde van haar activa kan herwaarderen en ze op die manier haar eigen vermogen kan

verhogen zonder haar eigen middelen te verhogen via een kapitaalverhoging of een

realisatie van een winst of latente meerwaarde. Voornoemde uitdrukkingen van

waardestijgingen in het actief worden met andere woorden niet tot het gecorrigeerde

risicokapitaal gerekend in de mate dat ze niet aan de vennootschapsbelasting worden

onderworpen.301

Artikel 205ter, § 5 van het WIB verwijst dus niet naar de balanspost

herwaarderingsmeerwaarden, maar wel naar de fiscale herwaarderingswaarden zoals

bedoeld in artikel 44, §1, 1° van het WIB.

Deze wetsbepaling betreft de vrijgestelde uitgedrukte, maar niet verwezenlijkte

meerwaarden op andere activa dan voorraden en bestellingen in uitvoering. Bijgevolg vallen

de herwaarderingsmeerwaarden die betrekking hebben op voorraden en bestellingen in

uitvoering buiten het toepassingsgebied van deze uitsluiting en zullen dus niet moeten

worden afgetrokken voor de bepaling van de notionele interestaftrek. Ook de gespreid te

299

Artikel 205ter, §5 WIB. 300

Artikel 57, § 1 KB/W.Venn.; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 84. 301

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 84.

Page 69: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

69

belasten gerealiseerde meerwaarden zoals bedoeld in artikel 47 van het WIB worden

hiermee niet bedoeld.302

Niet verwezenlijkte meerwaarden zijn meerwaarden die in het goed geïncorporeerd blijven

en waarover men niet kan beschikken. De meerwaarde is uitgedrukt wanneer het goed

waarop ze betrekking heeft, geherwaardeerd wordt in de boekhouding of de jaarrekening

van de belastingplichtige.303

Herwaarderingsmeerwaarden zijn slechts in de vennootschapsbelasting vrijgesteld mits er

voldaan is aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde overeenkomstig artikel 190 van het WIB.

Dit houdt in dat de uitgedrukte meerwaarde moet geboekt worden en blijven op één of

meer afzonderlijke rekeningen van het passief en niet tot grondslag dient voor de

berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige andere beloning

of toekenning. Op grond van artikel 57, § 3 KB/W.Venn. dient hiervoor de rekening “III.

Herwaarderingsmeerwaarden”, onderdeel van het eigen vermogen van de vennootschap, te

worden gebruikt. Iedere uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarde brengt dus een

stijging van het eigen vermogen met zich mee. Aangezien die stijging, wanneer ze

gereflecteerd wordt in een herwaarderingsmeerwaarde, niet belastbaar is, dienen deze

herwaarderingsmeerwaarden uit het risicokapitaal te worden uitgesloten.

Bovendien dient de vermindering beperkt te worden tot het vrijgesteld gedeelte en moet

het basisrisicokapitaal niet verminderd worden met het bedrag van de totale

herwaarderingsmeerwaarde zoals opgenomen op het passief van de balans.

Boekhoudkundig kunnen er afschrijvingen worden geboekt op de

herwaarderingsmeerwaarden. De fiscale impact die deze afschrijvingen hebben op het

boekhoudkundig resultaat wordt geneutraliseerd door een overboeking van hetzelfde

bedrag van de belastingvrije reserves naar de belaste reserves. De afschrijvingen hebben,

afgezien van een daling van de herwaarderingsmeerwaarde, dus geen invloed op het eigen

vermogen van de vennootschap. Bijgevolg dient enkel de herwaarderingsmeerwaarde na

overboeking van de afschrijving naar de belaste reserves te worden uitgesloten van de basis

van de aftrek voor risicokapitaal. Het eigen vermogen moet dus enkel verminderd worden

met het nog niet afgeschreven gedeelte van de herwaarderingsmeerwaarden. De

herwaarderingsmeerwaarden die reeds belast zijn worden niet meer afgetrokken. Het reeds

afgeschreven gedeelte is immers onder de belaste reserves opgenomen en dus niet meer

“vrijgesteld”. Vrijwillig, door het niet naleven van de onaantastbaarheidsvoorwaarde,

belaste niet-verwezenlijkte meerwaarden moeten evenmin van het risicokapitaal

afgetrokken worden. Terugnames van voordien geboekte waardeverminderingen kunnen

302

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 82; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 990; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 64, nr. 47. 303

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 82; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 990.

Page 70: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

70

eveneens als herwaarderingsmeerwaarden vrijgesteld worden op basis van artikel 44, §1, lid

1 van het WIB en dienen derhalve in die omstandigheden ook in mindering te worden

gebracht van het risicokapitaal. 304 De incorporatie van herwaarderingsmeerwaarden in het

kapitaal heeft niet tot gevolg dat de onaantastbaarheidsvoorwaarde wordt miskend,

bijgevolg zal de uitsluiting ook gelden voor de in het kapitaal opgenomen

herwaarderingsmeerwaarden. De bepaling verwijst immers naar de “uitgedrukte maar niet

verwezenlijkte meerwaarden” en niet naar de herwaarderingsmeerwaarden die als dusdanig

op het passief voorkomen.305

Daarnaast worden de activa waarvoor reeds correcties voorzien zijn in artikel 205ter, §§ 2

tot 4 van het WIB uitdrukkelijk uitgesloten. In de mate dat de vrijgestelde

herwaarderingsmeerwaarden al bij toepassing van deze bepalingen in mindering werden

gebracht van het risicokapitaal dient dit logischerwijze niet meer te gebeuren bij toepassing

van deze correctie. Deze uitsluiting is technisch om een dubbele uitsluiting te vermijden

vermits die actiefbestanddelen reeds voor hun nettoboekwaarde, d.i. met inbegrip van de

uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden, in mindering werden gebracht van het

eigen vermogen waarop de aftrek wordt berekend.306 De “besmette” aandelen geviseerd

door artikel 205ter, § 1, lid 2 van het WIB worden daarentegen slechts op basis van hun

fiscale nettowaarde en aldus exclusief herwaardering uitgesloten. Hier zal zich dus wel nog

een additionele vermindering tot beloop van het vrijgesteld gedeelte van de

herwaarderingsmeerwaarden opdringen.307

304

H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 70 ; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 82-83; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 989-990 K. JANSSENS, “Nu nog investeringsreserve en volgend jaar al notionele interestaftrek is toegelaten”, Fisc.Act. 2005, afl. 23, 2; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 85; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 13; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 62-63, nr. 47. 305

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 989; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 65. Contra: W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 63, nr. 47. 306

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 15. 307

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 82; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 85-86; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 13; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 65-66; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 62-63, nr. 47.

Page 71: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

71

Wat de moeder-dochter fusies betreft wordt het standpunt van de dienst voorafgaande

beslissingen 308 met betrekking tot de zogenaamde “fusie-inbrengmeerwaarde”, ook

“fusiegoodwill” genoemd, uitdrukkelijk bevestigd in artikel 212, lid 3 van het WIB.309 De

fusie-inbrengmeerwaarde wordt namelijk gelijkgesteld met een uitgedrukte, niet-

verwezenlijkte meerwaarde in de zin van artikel 44, § 1, 1° van het WIB, zodat deze

meerwaarde uit de berekeningsbasis van de aftrek voor risicokapitaal moet worden gesloten.

Er is sprake van een fusie-inbrengmeerwaarde wanneer de boekwaarde van de participatie

in de dochter bij de moeder groter is dan de fractie die deze participatie vertegenwoordigt in

het eigen vermogen van de dochter, in de mate dat deze boekhoudkundige minderwaarde

op aandelen aan actiefbestanddelen of aan goodwill wordt toegerekend. 310 Een

fusiemeerwaarde is aldus de meerwaarde die ontstaat in hoofde van de overgenomen

vennootschap naar aanleiding van de verrichting en die krachtens artikel 211, § 1, 1° in geval

van belastingvrije fusie niet in aanmerking komt voor belastingheffing.311

B. Belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling

De Wet betreffende het Generatiepact voorziet in de invoering van een nieuw

belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling 312 vanaf aanslagjaar 2007 313 . Dit

belastingkrediet werd bij de artikelen 289quater tot en met 289novies in het WIB ingelast en

kan worden genoten voor investeringen in octrooien en voor milieuvriendelijke

investeringen voor onderzoek en ontwikkeling.314 In het kader hiervan werd artikel 205ter, §

308

Voorafgaande beslissing van 700.399 van 4 december 2007; W. VANDENBERGHE, “Aftrek voor risicokapitaal – de lijdensweg van de fusie-inbrengmeerwaarden ten einde?”, AFT 2008, afl. 4, 4-7; N. VAN DE VOORDE en C. RAPOYE, “Fusiegoodwill telt niet mee voor notionele interestaftrek, zegt Rulingdienst”, Fisc.Act. 2007, afl. 43, 1-4; M. VAN GILS, “Rulingcommissie sluit fusiegoodwill uit basis notionele interestaftrek”, Fiscoloog 2007, afl. 1096, 9-13. 309

Zoals gewijzigd bij artikel 21, 2° j° artikel 35, lid 5 van de Wet van 11 december 2008 houdende wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het in overeenstemming te brengen met de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat, gewijzigd bij de Richtlijn 2005/19/EEG van de Raad van 17 februari 2005, BS 12 januari 2009, is van toepassing op fusies, splitsingen en gelijkgestelde verrichtingen die plaatsvonden vanaf 1 oktober 1993 met ingang van het aanslagjaar 2009. 310

H. COUBEAU, N. DE BECKER, L. DE CONINCK, W. DEFOOR, M. DERYCKE, I. HUYBERECHTS, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMANY, N. TOUSSAINT, G. VALKENBORG, L. VANHEESWIJCK, M. VAN KEIRSBILCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2008 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2009, 86; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-10, nr. 4128. 311

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 414-415; W. VANDENBERGHE, “Aftrek voor risicokapitaal – de lijdensweg van de fusie-inbrengmeerwaarden ten einde?”, AFT 2008, afl. 4, 4. 312

Artikelen 120-131 Wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, BS 30 december 2005 (ed.2). 313

Artikel 132 Wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, BS 30 december 2005 (ed.2) luidt als volgt: “De artikelen 120 tot 131 treden in werking vanaf aanslagjaar 2007. Elke wijziging die vanaf 18 november 2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking”. 314

Artikel 289quater j° 69, § 1, lid 1, 2°, a) en b) WIB.

Page 72: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

72

5 aangevuld315 en wordt het eigen vermogen dat in aanmerking komt voor de aftrek voor

risicokapitaal ook verminderd met de overgedragen316 belastingkredieten voor onderzoek en

ontwikkeling.317

C. Kapitaalsubsidies

De kapitaalsubsidies worden eveneens uitgesloten van het gecorrigeerde risicokapitaal. Dit

uiteraard om te vermijden dat zo de fiscale aftrek wordt bekomen op eigen vermogen

verkregen als subsidie van de staat en niet opgebouwd door de vennootschap zelf of

ingebracht door de aandeelhouders. Ze kunnen derhalve geen enkele financiële kost voor de

vennootschap vertegenwoordigen.318

Opnieuw wordt de balanspost kapitaalsubsidies bedoeld. De kapitaalsubsidies die van

overheidswege worden verkregen om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen

of tot stand te brengen worden onder rubriek “VI. Kapitaalsubsidies” van het passief geboekt

en moeten aldus eveneens van het risicokapitaal worden afgetrokken. Deze

kapitaalsubsidies worden krachtens artikel 362 van het WIB gespreid belast en worden voor

het gedeelte van de uitgestelde belasting geboekt onder de rubriek “VII.B Uitgestelde

belastingen”. Kapitaalsubsidies worden dan ook opgenomen in het eigen vermogen voor

hun nettobedrag, namelijk onder aftrek van hun uitgestelde belastingen. Hoewel de wet dit

niet verduidelijkt, lijkt het dat de uitsluiting van kapitaalsubsidies beperkt is tot het nog niet

belast gedeelte dat boekhoudkundig als dusdanig onder het eigen vermogen is opgenomen.

Er is immers geen reden om het gedeelte geboekt onder de uitgestelde belastingen uit te

sluiten, aangezien uitgestelde belastingen geen deel uit maken van het boekhoudkundig

vermogen en dus evenmin van het basisrisicokapitaal.319

315

Artikel 121 Wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, BS 30 december 2005 (ed.2). 316

Amendement bij het wetsontwerp betreffende het Generatiepact, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-2128/003, 20; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-11, nr. 4129. 317

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 98-99, nr. 75. 318

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 84; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 64. 319

Voorafgaande beslissing nr. 700.468 van 8 januari 2008; H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 70; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 83; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 990; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 86; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 64; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 63, nr. 47.

Page 73: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

73

D. Tijdstip voor de bepaling van het bedrag van de uitsluiting

Het tijdstip om het bedrag van de uitsluiting van risicokapitaal vast te stellen, wordt niet

uitdrukkelijk bepaald in paragraaf 5 van artikel 205ter van het WIB. Er kan evenwel

aangenomen worden dat dit tijdstip, in navolging van paragraaf 1, het einde van het

belastbaar tijdperk is.320

§ 4. Wijzigingen van het eigen vermogen in de loop van het

belastbaar tijdperk: pro-rataberekening (art. 205ter, §6 WIB)

Hoewel het uitgangspunt voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal het eigen

vermogen op het einde van het vorige belastbaar tijdperk is, wordt er ook rekening

gehouden met de fluctuaties van deze basis tijdens het belastbaar tijdperk.321 Paragraaf 6

van artikel 205ter van het WIB bepaalt immers het volgende: “Wanneer de in de §§ 1 en 3

tot 5 bedoelde bestanddelen tijdens het belastbaar tijdperk wijzigen, wordt het in

aanmerking te nemen risicokapitaal naar gelang van het geval vermeerderd of verminderd

met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen gemiddelde en waarbij de

wijzigingen geacht worden te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand

volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan. De wijzigingen in de in § 2 bedoelde

bestanddelen die tijdens het belastbaar tijdperk voorkomen, worden onder de voorwaarden

en volgens de regels bepaald door de Koning bij een na overleg in de Ministerraad

vastgesteld besluit in aanmerking genomen.”

4.1. Doelstelling

Aangezien de berekeningsbasis voor de aftrek voor risicokapitaal krachtens paragraaf 1 van

artikel 205ter van het WIB het gecorrigeerde eigen vermogen op het einde van het

voorafgaande belastbaar tijdperk is, wordt het in aanmerking te nemen risicokapitaal,

wanneer de in aanmerking te nemen bestanddelen voor de bepaling van het risicokapitaal

tijdens het “lopend” belastbaar tijdperk wijzigen, naar gelang van het geval vermeerderd of

verminderd met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen gemiddelde.322

320

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 86. 321

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 990-991. 322

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 87; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 104; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 65, nr. 49.

Page 74: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

74

Dit is noodzakelijk en ingegeven door de wetgever om bij de bepaling van het gecorrigeerde

risicokapitaal zo dicht mogelijk aan te leunen bij de boekhoudkundige realiteit.323

Tegelijk blijkt uit de memorie van toelichting dat ook deze bepaling een specifieke

antimisbruikbepaling is. Namelijk kunnen, door het in aanmerking nemen van de wijzigingen

die zich tijdens het belastbaar tijdperk hebben voorgedaan, manoeuvres op de afsluitdatum

van het voorafgaande belastbare tijdperk worden voorkomen, die erin bestaan het eigen

vermogen kunstmatig te verhogen om bij de opening van de balans een hogere

berekeningsbasis voor het risicokapitaal te kunnen genieten, terwijl na deze afsluitdatum

opnieuw acties ondernomen worden om het risicokapitaal tot het oorspronkelijke niveau te

brengen.324

Deze bepaling speelt echter ook in het voordeel van de belastingplichtige, aangezien hij bij

een stijging van het risicokapitaal tijdens het belastbaar tijdperk deze stijging reeds voor

datzelfde belastbaar tijdperk in rekening kan brengen voor de berekening van de aftrek voor

risicokapitaal.325

4.2. Wijziging van het risicokapitaal van Belgische vennootschappen

(artikel 205ter, §6, lid 1 WIB)

A. Bestanddelen

Het eerste lid verwijst naar de bestanddelen van het risicokapitaal zoals bedoeld in paragraaf

1 en 3 tot 5. Bijgevolg zijn de wijzigingen in min of meer van het risicokapitaal zowel van

toepassing op de positieve elementen van het risicokapitaal, als op de uitsluitingen van het

risicokapitaal.326 De maatregel kan dus zowel in het voordeel als in het nadeel van de

vennootschap spelen.327

323

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 15. 324

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 15; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 87; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 64, nr. 48. 325

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 84; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 88. 326

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 88. 327

Verslag bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/004, 46; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-11, nr. 4131.

Page 75: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

75

a.) Wijzigingen aan het eigen vermogen (§ 1, lid 1)

Algemeen

Wat het basisrisicokapitaal betreft, wordt doorgaans aangenomen dat dit bedrag niet

beïnvloed wordt door de resultaten van het boekjaar. Dat resultaten van het lopend

boekjaar niet kunnen beschouwd worden als in aanmerking te nemen wijzigingen blijkt uit

het feit dat de maatregel de vermogensbestanddelen, voornamelijk de koop en verkoop van

aandelen, beoogt en dus niet het dagelijks resultaat van de onderneming.328 Wijzigingen die

voortvloeien uit de dagelijkse werking van de vennootschap moeten aldus niet in

aanmerking worden genomen. Indien men dit wel zou doen, zou de berekeningsbasis van

het risicokapitaal immers niet meer het eigen vermogen aan het eind van het voorafgaand

belastbaar tijdperk zijn, maar wel het eigen vermogen van het boekjaar zelf, berekend aan

de hand van een maandelijks gewogen gemiddelde. Wijzigingen aan het eigen vermogen die

lopen via de resultatenrekening zullen slechts na de resultaatsverdeling, beslist door de

algemene vergadering, de balansrekeningen in kwestie beïnvloeden en pas voor het volgend

belastbaar tijdperk in aanmerking komen voor de berekeningsbasis van de notionele

interestaftrek.329

Interne mutaties binnen het eigen vermogen, die het totaal eigen vermogen niet

beïnvloeden, worden van de ene balanspost naar de andere overgeboekt, en moeten dus

niet via de resultaatverwerking lopen. Bijgevolg zijn deze mutaties neutraal voor de

berekening van de notionele interestaftrek. Mutaties in het eigen vermogen die daarentegen

wel het totaal eigen vermogen beïnvloeden, lopen wel over de resultatenrekening en zullen

aldus een in de tijd gespreide invloed hebben op de notionele interestaftrek.330

Kapitaalaanpassingen en winstuitkeringen

Dat de dagelijkse resultaten van het lopende boekjaar niet het risicokapitaal beïnvloeden en

dat wel het geval kan zijn voor winstuitkeringen en kapitaalaanpassingen doorgevoerd

tijdens het lopend belastbaar tijdperk, is te verklaren door het feit dat winstuitkeringen en

kapitaalaanpassingen rechtstreeks en onmiddellijk het eigen vermogen beïnvloeden.331

328

Verslag bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/004, 46. 329

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 84-85; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 90; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 15; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 65-66, nr. 50. 330

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 86-87. 331

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 67, nr. 50.

Page 76: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

76

Kapitaalaanpassingen

Een kapitaalverhoging kan op verschillende wijzen gebeuren. Kapitaalverhogingen kunnen

enerzijds gebeuren door middel van nieuwe inbrengen in speciën of in natura en zonder

nieuwe inbrengen anderzijds.332

Onder de noemer van kapitaalverhogingen zonder nieuwe inbrengen vallen

kapitaalverhogingen door incorporatie van reserves, van uitgiftepremies of van

herwaarderingsmeerwaarden. Dergelijke kapitaalverhogingen mogen gebeuren via

overboeking van de ene vermogenspost naar de andere, tenzij de mutatie een invloed heeft

op het overgedragen resultaat. In principe zullen deze vormen van kapitaalverhoging aldus

neutraal zijn voor de berekening van de notionele intrestaftrek.333

Bij kapitaalverhogingen met nieuwe inbreng kunnen de kapitaalverhogingen in speciën en de

kapitaalverhogingen door inbreng in natura worden onderscheiden.

Een kapitaalverhoging door omzetting van schulden in kapitaal maakt een inbreng in natura

uit. Een verhoging van het kapitaal of van de reserves door bestemming van het resultaat zal

noodzakelijkerwijs langs de resultatenverwerking moeten gebeuren. Door de wijze waarop

de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek wordt samengesteld, zal een

kapitaalverhoging niet alleen een effect hebben bij de vennootschap bij wie de

kapitaalverhoging gebeurt, maar eveneens bij de houdstervennootschap vermits die de

financiële vaste activa moet aftrekken van haar berekeningsbasis van de notionele

interestaftrek. Een kapitaalverhoging door een Belgische moeder bij haar Belgische

dochtervennootschap zal aldus een verschuiving van notionele interestaftrek veroorzaken

van de moeder naar de dochter. Op geconsolideerde basis blijft de notionele interestaftrek

dan ook gelijk. Hoewel het eigen vermogen stijgt, wordt dit immers gecompenseerd door

een evenredige stijging van de financiële vaste activa die moeten worden afgetrokken voor

de berekening van de notionele interestaftrek. Anders zou het zijn bij een buitenlandse

moedervennootschap die niet in aanmerking komt voor notionele interestaftrek en bij een

holdingvennootschap die in een situatie verkeerde die geen recht geeft op notionele

interestaftrek, bijvoorbeeld omdat de financiële vaste activa groter of gelijk zijn aan het

eigen vermogen.334

Wat de kapitaalvermindering door terugbetaling aan de aandeelhouders betreft moet erop

worden gewezen dat de kapitaalvermindering onderworpen is aan een aantal strikte

vennootschapsrechtelijke regels. Bovenstaande beschouwingen inzake kapitaalverhoging

gelden eveneens, maar dan in omgekeerde zin, voor kapitaalverminderingen. Zo zal met een

332

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 87. 333

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 87. 334

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 88-92.

Page 77: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

77

kapitaalvermindering, indien beide vennootschappen Belgische vennootschappen zijn, een

bedrag aan notionele interestaftrek verschoven worden van de dochtervennootschap naar

de moedervennootschap. Indien de dochter een buitenlandse vennootschap is zal de

notionele interestaftrek in hoofde van de Belgische moeder stijgen. Indien de dochter een

Belgische vennootschap is en de moeder een buitenlandse vennootschap zal de

berekeningsbasis van de notionele interestaftrek bij de Belgische dochter dalen. In geval van

een Belgische moeder die een kapitaalvermindering verkrijgt vanwege haar dochter, moeten

de boekhoudkundige verwerking van deze vermindering in hoofde van de Belgische moeder

onderzocht worden om de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek correct te

bepalen. De toegepaste boekhoudkundige verwerking zal een verschillende verwerking van

de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek in de tijd tot gevolg hebben.335 Of het

gaat om een terugbetaling van werkelijk gestort kapitaal of geïncorporeerde belaste of

vrijgestelde reserves maakt voor de berekening van het risicokapitaal niet uit. De

kapitaalvermindering zal in het kader van de berekening van de aftrek voor risicokapitaal

haar effect sorteren vanaf de maand volgend op het besluit tot kapitaalvermindering, ook al

gebeurt de effectieve terugbetaling pas later. Een kapitaalvermindering tot aanzuivering van

verliezen of tot vorming van een onbeschikbare reserve, heeft geen invloed op het eigen

vermogen en dus evenmin op het risicokapitaal.336

Winstuitkeringen

Wat betreft winstuitkeringen wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen eigenlijke

winstuitkeringen, dit zijn de dividenduitkeringen, en oneigenlijke winstuitkeringen. De eerste

categorie omvat drie types, namelijk de gewone dividenden, de tussentijdse dividenden en

de interimdividenden. Typevoorbeeld van de laatste categorie is de verkrijging, en meer

bepaald de inkoop, van eigen aandelen. De impact op de notionele interestaftrek is

verschillend naargelang het tijdstip van de winstuitkering.337

Voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal is de retroactieve werking van de

winstbestemming expliciet aanvaard, aangezien er uitdrukkelijk verwezen wordt naar de

jaarrekening, in die zin dat als risicokapitaal geldt, het eigen vermogen aan het eind van het

voorafgaande belastbaar tijdperk “voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de balans

voorkomen”. 338 De balans wordt opgesteld na toewijzing van het resultaat. Voor de

berekening van de notionele interestaftrek op “geconsolideerd” niveau wordt dus de

dividenduitkering naar aanleiding van de goedkeuring van de jaarrekening gedurende één

volledig jaar geschrikkeld, in de veronderstelling dat Belgische dochter en moeder dezelfde

statutaire afsluitdatum hanteren en kunnen genieten van het stelsel van de notionele

335

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 93-98. 336

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 66-67, nr. 50. 337

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 73, nr. 56. 338

Artikel 205ter, § 1, lid 1 WIB.

Page 78: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

78

interestaftrek. In hoofde van de uitkerende vennootschap leidt de uitkering van een gewoon

dividend, naar aanleiding van de goedkeuring van de jaarrekening door de gewone

algemene vergadering, tot een daling van haar eigen vermogen van het betrokken boekjaar.

Bijgevolg kan de uitkerende vennootschap voor het volledige volgende belastbaar tijdperk

slechts genieten van een lagere aftrek voor risicokapitaal.339 Terwijl er pas wordt overgegaan

tot effectieve uitkering van het dividend na de jaarvergadering. 340 In hoofde van de

ontvangende vennootschap zal dit ontvangen dividend slechts meetellen als risicokapitaal

vanaf het belastbaar tijdperk volgend op het belastbaar tijdperk waarin deze werd

uitgekeerd, aangezien verkregen dividenden in principe worden opgenomen onder het

lopende resultaat van het jaar. Voor het belastbaar tijdperk waarin de beslissing tot

dividenduitkering wordt genomen, komt de uitgekeerde winst dus nergens in aanmerking als

eigen vermogen voor de toepassing van de aftrek voor risicokapitaal. Dit bedrag “zweeft”

gedurende een jaar.341

Er zijn twee methodes voor handen om de impact van de dividenduitkering uit te stellen tot

na de datum van de beslissing tot dividenduitkering, meer bepaald tot de maand volgend op

deze beslissing.

Een gedeeltelijke oplossing voor dit “verlies” aan aftrek voor risicokapitaal kan worden

gevonden in een tussentijds dividend, namelijk de winstuitkering door de algemene

vergadering uitstellen tot (kort) na de jaarvergadering die de jaarrekening goedkeurde.

Alsdan zal er op geconsolideerd groepsniveau slechts een gedeeltelijk pro rata temporis

verlies zijn aan aftrek voor risicokapitaal. Er blijft een gedeeltelijk verlies omdat de

bijzondere algemene vergadering voor een tussentijds dividend slechts kan putten uit de

uitkeerbare winst zoals die blijkt uit de laatst goedgekeurde jaarrekening. Doordat het hier

niet gaat om een dividenduitkering die via de resultaatverwerking wordt toegekend zal dit

slechts een impact hebben op het eigen vermogen vanaf de datum van de bijzondere

algemene vergadering. Bijgevolg dient in hoofde van de uitkerende vennootschap een

vermindering van het basisrisicokapitaal toegepast te worden, die pro rata temporis in

aanmerking genomen wordt, te rekenen vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend

op de maand waarin tot dividenduitkering is beslist. Het eigen vermogen dat door dit

dividend wordt uitgekeerd kan wel nog voor de periode vanaf het einde van vorig boekjaar

tot de maand van de dividenduitkering meetellen voor de notionele interestaftrek. 342

339

Verslag bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/004, 27. 340

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1008; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 91-93. 341

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1227 ; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 79-80, nr. 60. 342

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1008; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 80, nr. 61.

Page 79: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

79

Een sluitende oplossing is evenwel de uitkering van een interim-dividend door de raad van

bestuur van een naamloze vennootschap of een commanditaire vennootschap, onder de

controle van een revisor en onder de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 618 W.Venn.

Interim-dividenden kunnen immers ook uit de winst van het boekjaar zelf geput worden. In

die mate betreft dit dus in hoofde van de uitkerende vennootschap geen wijziging van het

eigen vermogen aan het eind van het voorgaande belastbaar tijdperk, zodat er zich evenmin

een pro rata temporis vermindering van het risicokapitaal opdringt. Sommigen343 zijn zelfs

van mening dat een interim-dividend in elk geval, ook als het voortkomt uit reserves of

overgedragen winst, slechts een impact heeft op het eigen vermogen, en aldus op het

risicokapitaal, bij het afsluiten van het boekjaar. Merken we hier wel nog op dat de raad van

besuur vennootschapsrechtelijk niet tot dergelijk interimdividend kan beslissen binnen een

periode van 6 maand na afsluiting van het boekjaar.344

Wat de oneigenlijke winstuitkeringen betreft, moet erop worden gewezen dat een inkoop

van eigen aandelen enkel kan binnen de grenzen van het uitkeerbare eigen vermogen van de

laatst goedgekeurde jaarrekening.

In de hypothese dat de boekwaarde van de ingekochte aandelen in hoofde van de

verkopende vennootschap gelijk is aan de inkoopprijs, is er perfecte symmetrie in de

berekening van de aftrek voor risicokapitaal. Zowel in hoofde van de verkopende als in

hoofde van de inkopende vennootschap is er een wijziging pro rata temporis van het

risicokapitaal. Namelijk een wijziging in plus bij de verkopende vennootschap, waar een

besmet actiefbestanddeel verwezenlijkt wordt, in de veronderstelling dat de aandelen

financiële vaste activa waren. En een wijziging in min bij de inkopende vennootschap,

ingevolge de verkrijging van eigen aandelen, welke in min gebracht worden van het eigen

kapitaal krachtens artikel 205ter, §1, lid 2, a) van het WIB.

Wanneer evenwel de inkoopprijs hoger is dan de boekwaarde van de ingekochte aandelen in

hoofde van de verkopende vennootschap en deze dus een meerwaarde realiseert, is er geen

perfecte symmetrie voor het gedeelte van de inkoopprijs, dat overeenstemt met de

meerwaarde. In hoofde van de verkopende vennootschap kan deze meerwaarde zich

immers slechts als eigen vermogen kristalliseren op het einde van het boekjaar, terwijl in

hoofde van de inkopende vennootschap de volledige inkoopprijs van de eigen aandelen in

het boekjaar zelf reeds pro rata temporis in min wordt gebracht.345

343

Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 15. 344

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1008; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 80, nr. 61. 345

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 81-82, nr. 63.

Page 80: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

80

b.) Wijzigingen aan de corrigerende bestanddelen

Zoals eerder behandeld moeten bepaalde activa voor de berekening van de notionele

interestaftrek worden afgetrokken van de berekeningsbasis. Wanneer dergelijk actief tijdens

het boekjaar door de vennootschap wordt verkocht of gekocht, zal dit een rechtstreekse

invloed hebben op de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek. In de mate dat de

vennootschap een meerwaarde realiseert op de verkochte activa zal dit eveneens een

positief effect hebben voor de berekening van notionele interestaftrek voor de toekomst. In

de mate dat de vennootschap daarentegen een minderwaarde realiseert zal dit een negatief

effect hebben op de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek voor de toekomst.346

“Besmette” aandelen (§ 1, lid 2)

Krachtens artikel 205ter, § 1, lid 2 van het WIB wordt het risicokapitaal verminderd met de

“fiscale nettowaarde aan het einde van het voorafgaande belastbaar tijdperk” van de

besmette aandelen. Wijzigingen aan dit bedrag tijdens het lopend belastbaar tijdperk, door

verkopen of aankopen, zullen derhalve in aanmerking genomen worden als wijzigingen voor

de berekening van het risicokapitaal.

Wat de verkopen van besmette aandelen betreft, wordt enkel de uitboeking van de fiscale

nettowaarde naar aanleiding van de verkoop als wijziging in rekening gebracht. Het resultaat,

de min- of meerwaarde, maakt deel uit van de dagelijkse resultaten van het lopend boekjaar

en beïnvloedt het risicokapitaal voor het betrokken belastbaar tijdperk niet en zal slechts in

aanmerking komen voor de notionele interestaftrek voor het jaar volgend op de verkoop.347

Indien een vennootschap in het bijzonder overgaat tot de inkoop van haar eigen aandelen

zal dit de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek zowel in hoofde van de

vennootschap die de aandelen inkoopt, als in hoofde van de aandeelhouder, beïnvloeden.

In hoofde van de inkopende vennootschap zullen de ingekochte aandelen vanaf de eerste

van de maand volgend op de inkoop, tegen gewogen gemiddelde afgetrokken worden van

de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek.

In hoofde van de verkopende vennootschap aandeelhouder zullen de ingekochte aandelen

vanaf de eerste van de maand volgend op de inkoop pro rata temporis uit de

berekeningsbasis van de notionele interestaftrek worden gehaald.348

346

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 108. 347

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 109; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 68, nr. 51. 348

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 108.

Page 81: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

81

Een tijdens het boekjaar geboekte waardevermindering is geen voor de berekening van het

risicokapitaal in aanmerking te nemen wijziging tijdens het belastbaar tijdperk. Dergelijke

waardeverminderingen hebben immers pas uitwerking per statutaire afsluitdatum van het

boekjaar waarin de waardevermindering is aangelegd. Het is pas voor de berekening van het

risicokapitaal van het daaropvolgend belastbaar tijdperk dat de waardevermindering haar

invloed zal doen gelden.349

In het buitenland gelegen onroerende goederen (§ 3)

Voor de buitenlandse onroerende goederen gelegen in een verdragsland, verwijst artikel

205ter, § 3 van het WIB naar het positieve verschil tussen enerzijds de nettoboekwaarde en

anderzijds de aanrekenbare schulden en voorzieningen.350

De aan- en verkoop van buitenlandse onroerende goederen tijdens het lopend boekjaar

hebben uiteraard een effect op het nettoactief en worden in rekening gebracht op basis van

het gewogen gemiddelde over het aantal maanden van het belastbaar tijdperk, te beginnen

vanaf de eerste van de maand volgend op de datum van aan- of verkoop.351

Het resultaat op dergelijke verkoop, de meer- of minderwaarde, heeft echter geen invloed

op het risicokapitaal voor het betrokken belastbaar tijdperk, vermits dit het nettoactief niet

beïnvloedt. 352

Afschrijvingen en voorzieningen krijgen slechts uitwerking per statutaire afsluitdatum en

beïnvloeden dus niet het risicokapitaal voor het betrokken belastbaar tijdperk. 353

Specifieke antimisbruikmaatregelen (§ 4)

Wat betreft de wijzigingen in het belastbaar tijdperk van deze “besmette” activa gelden

dezelfde principes als voor de andere activa.354

Bij aan- of verkoop tijdens het boekjaar zal het betrokken actief op basis van het gewogen

gemiddelde voor het aantal maanden in aanmerking worden genomen. De startdatum is ook

hier de eerste van de maand volgend op de maand van aan- of verkoop.355

349

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 991; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 68, nr. 51 en 55. 350

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 69, nr. 52. 351

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 112; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 69, nr. 52. 352

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 69, nr. 52. 353

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 69, nr. 52. 354

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 12. 355

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 70, nr. 53.

Page 82: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

82

Het resultaat op de verkoop heeft echter geen effect op het risicokapitaal voor het

betrokken belastbaar tijdperk.356

Afschrijvingen en/of waardeverminderingen geboekt tijdens het lopend boekjaar blijven

eveneens zonder invloed op het risicokapitaal voor het betrokken belastbaar tijdperk.357

Er worden bovendien geen schulden of voorzieningen aangerekend op de nettoboekwaarde

van deze besmette activa.358

Ten slotte kan opgemerkt worden dat artikel 205ter, §6 van het WIB spreekt van wijzigingen

aan de “bestanddelen”. Een wijziging in gebruik van het onroerend goed zou dus in principe

geen tussentijdse invloed hebben.359

Herwaarderingsmeerwaarden en kapitaalsubsidies (§ 5)

VANDENBERGHE is van oordeel dat er enkel rekening dient gehouden te worden met de

wijzigingen tijdens het lopend boekjaar van de op het eind van het voorafgaand belastbaar

tijdperk reeds bestaande herwaarderingsmeerwaarden en kapitaalsubsidies a rato dat deze

bestanddelen belast worden. En het aldus niet gaat om herwaarderingsmeerwaarden

uitgedrukt in de loop van het boekjaar of kapitaalsubsidies ontvangen in de loop van het

boekjaar, aangezien het basisrisicokapitaal deze herwaarderingsmeerwaarden en

kapitaalsubsidies nog niet omvat.360 VERDINGH verwijst naar de circulaire van 9 oktober 2008

die stelt dat de tijdens het belastbare tijdperk waarvoor de aftrek voor risicokapitaal wordt

ingeroepen, verkregen kapitaalsubsidies en geboekte herwaarderingsmeerwaarden niet in

aanmerking worden genomen als wijzigingen van de bestanddelen.361

B. Pro-ratawijzigingen tijdens het belastbaar tijdperk

Niettegenstaande het naar de geest van de Wet om een specifieke antimisbruikmaatregel

gaat, is de bepaling wel op algemene wijze geformuleerd en zal zij in beginsel toepassing

vinden op elke wijziging tijdens het belastbaar tijdperk van een in aanmerking te nemen

356

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 70, nr. 53. 357

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 52; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 70, nr. 53. 358

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 70, nr. 53. 359

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 12. 360

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 70, nr. 54. 361

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 55; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-11, nr. 4131.

Page 83: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

83

bestanddeel, ook al zou deze wijziging aan rechtmatige financiële of economische behoeften

voldoen.362

Elke wijziging aan één van de bestanddelen van de berekening van het gecorrigeerde

risicokapitaal tijdens het belastbaar tijdperk, zowel in plus als in min, wordt de maand

volgend op deze wijziging in aanmerking genomen voor de berekening van een gewogen

gemiddelde van het gecorrigeerd risicokapitaal. De aftrek voor risicokapitaal voor het

betreffende belastbare tijdperk wordt dan berekend op basis van dit gewogen

gemiddelde.363

Elke beweging wordt aldus vermenigvuldigd met het aantal kalendermaanden die nog

blijven lopen en gedeeld door het totale aantal kalendermaanden van het belastbaar

tijdperk om de gewogen gemiddelde wijziging in min of meer te bekomen.364

In de praktijk verhoogt de berekeningsgrondslag wanneer slechte en/ of goede bestanddelen

tijdens het boekjaar respectievelijk afgestoten en aangetrokken worden tijdens het boekjaar.

De berekeningsgrondslag vermindert indien slechte en/of goede bestanddelen tijdens het

boekjaar respectievelijk toenemen en afgestoten worden.365

In het geval van een vennootschap die in de loop van een boekjaar is opgericht, een verkort

boekjaar heeft en nog tijdens de loop van het eerste boekjaar haar kapitaal verhoogt, wordt

een berekeningswijze in twee stappen toegepast. De eerste stap is een letterlijke toepassing

van de specifieke regeling voor het eerste boekjaar overeenkomstig artikel 734sexies van het

KB/WIB. In de tweede stap moet het bedrag van de kapitaalverhoging vermenigvuldigd

worden met het in de eerste stap berekende tarief betreffende het verkorte boekjaar en

met een breuk waarvan de teller het aantal overblijvende maanden is tot einde van het

eerste boekjaar en de noemer gelijk is aan het aantal kalendermaanden van het belastbare

tijdperk uitgedrukt in 3 cijfers na de komma. Op deze manier wordt de impact van de

kapitaalverhoging tijdens het eerste boekjaar berekend.366

362

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006,64, nr. 48. 363

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 84; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 87; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 65, nr. 49. 364

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 16. 365

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1226. 366

Voorafgaande beslissing nr. 700.039 van 7 augustus 2007; JVD, “Praktische berekening bij kapitaalverhoging in verkort boekjaar”, Fiscoloog 2007, afl. 1086, 9-11; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-12, nr. 4131.

Page 84: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

84

4.3. Wijziging van het risicokapitaal van vaste inrichtingen in een

verdragsland van Belgische vennootschappen (art. 205ter, §6, lid 2

WIB j° art. 734quinquies KB/WIB)

De wijziging met betrekking tot het nettoactief van een buitenlandse vaste inrichting gelegen

in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten, wordt geregeld

door het KB/WIB. Artikel 734quinquies van het KB/WIB regelt de pro-ratawijziging wanneer

tijdens het belastbaar tijdperk tussen de buitenlandse inrichting en de hoofdzetel

overdrachten plaatsvinden, op een analoge wijze zoals de algemene regel onder paragraaf 6

van artikel 205ter van het WIB.367 “Wanneer, tijdens het belastbaar tijdperk, tussen de

buitenlandse inrichting en de hoofdzetel overdrachten plaatsvinden van in artikel 205ter, § 2

van het WIB bedoelde activa- en passivabestanddelen, wordt het overeenkomstig artikel

205ter, §§ 1 tot 5 van hetzelfde Wetboek bepaalde risicokapitaal, naar gelang van het geval

vermeerderd of verminderd met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen

gemiddelde en waarbij de wijzigingen geacht worden te hebben plaatsgevonden de eerste

dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan.”368

Deze regeling had, net zoals de algemene regel, af te rekenen met een te vage omschrijving.

De eerste zinsnede van artikel 734quinquies van het KB/WIB369 las immers oorspronkelijk als

volgt: “Wanneer de nettoboekwaarde van de in artikel 205ter, § 2 van het WIB bedoelde

activabestanddelen tijdens het belastbaar tijdperk wijzigt, *…+”. Bijgevolg leek men in

tegenstelling tot wat het geval is voor de berekening van de wijzigingen aan het eigen

vermogen van de Belgische vennootschap in haar geheel, uitgaande van de tekst van de Wet

en het Uitvoerings-KB, voor schommelingen in het nettoactief van de buitenlandse

inrichtingen, wel rekening te moeten houden met het dagelijks resultaat van buitenlandse

inrichtingen. Het is evenwel betwijfelbaar of dit wel de bedoeling was van de wetgever.370

Bovendien is het logisch dat afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen, net

zoals bij de algemene regel, enkel uitwerking hebben per statutaire afsluitdatum en dus niet

367

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 111; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 30; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 95; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 109; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 71, nr. 55; H. VERSTRAETE, “Teleurstellende regeling voor buitenlandse inrichtingen”, Fiscoloog 2005, afl. 998, 1-3. 368

Artikel 734quinquies

KB/WIB, zoals gewijzigd door artikel 11 KB van 11 december 2006 tot wijziging van het KB/WIB 92 tot uitvoering van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, van diverse bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de wet van 25 juni 2005 tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, BS 18 december 2006. 369

Zoals ingevoerd door het Uitvoerings-KB. 370

Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 18; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 30; H. VERSTRAETE, “Teleurstellende regeling voor buitenlandse inrichtingen”, Fiscoloog 2005, afl. 998, 2.

Page 85: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

85

het risicokapitaal voor het betrokken belastbaar tijdperk beïnvloeden.371 Volgens MOREAU

lijkt de tekst zowel wijzigingen tussen vaste inrichtingen en hoofdhuis aan de pro-

rataregeling te onderwerpen, als de wijzigingen die het gevolg zijn van de eigen operaties

van de vaste inrichting.372 CHEVALIER stelt daarentegen dat er enkel rekening moet worden

gehouden met vermeerderingen of verminderingen die het gevolg zijn van een overdracht

van activa en passiva tussen de vaste inrichting en de hoofdzetel en niet met wijzigingen ten

gevolge van de normale activiteiten van de vaste inrichting.373 Deze laatste visie wordt dus

inmiddels bevestigd door het vernieuwde artikel 734quinuies van het KB/WIB en wordt ook

gehanteerd in de circulaire van 9 oktober 2008374.

§ 5. Wetsvoorstel van 12 februari 2008375

Volgens bepaalde parlementsleden wordt er een oneigenlijk gebruik376 gemaakt van de

aftrek voor risicokapitaal en volstaan de antimisbruikbepalingen voorzien in de Wet niet om

daaraan te verhelpen.377 Gezien de grote budgettaire impact van deze praktijken dienden zij

dan ook een wetsvoorstel in dat nieuwe antimisbruikbepalingen in het leven roept.378 De

indieners willen zo voorkomen dat het stelsel van de aftrek voor risicokapitaal voorbijschiet

aan haar doel productieve investeringen en de werkgelegenheid in bedrijven en meer

bepaald kmo’s te ondersteunen.379

Artikel 2 van het wetsvoorstel vult de categorie van de niet als beroepskosten aangemerkte

kosten aan met de interesten van leningen die zijn aangegaan om een inbreng of verhoging

van het eigen vermogen in een vennootschap direct of indirect te financieren.380 Artikel 53

van het WIB wordt dienovereenkomstig aangevuld met een punt 25° dat als volgt luidt: “de

371

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 111; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 71-72, nr. 55. 372

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 95. 373

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1222. 374

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 53. 375

Wetsvoorstel tot invoeging van een bepaling ter voorkoming van misbruik van de notionele-interestaftrekregeling, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-0792/001. 376

Toelichting bij het wetsvoorstel tot invoeging van een bepaling ter voorkoming van misbruik van de notionele-interestaftrekregeling, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-0792/001, 6 en 7. 377

Toelichting bij het wetsvoorstel tot invoeging van een bepaling ter voorkoming van misbruik van de notionele-interestaftrekregeling, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-0792/001, 5; A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 415. 378

Toelichting bij het wetsvoorstel tot invoeging van een bepaling ter voorkoming van misbruik van de notionele-interestaftrekregeling, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-0792/001, 5. 379

Toelichting bij het wetsvoorstel tot invoeging van een bepaling ter voorkoming van misbruik van de notionele-interestaftrekregeling, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-0792/001, 7. 380

Commentaar bij de artikelen van het wetsvoorstel tot invoeging van een bepaling ter voorkoming van misbruik van de notionele-interestaftrekregeling, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-0792/001, 7.

Page 86: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

86

interesten van leningen die zijn aangegaan om een inbreng of verhoging van het eigen

vermogen in een vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks te financieren”.

Bij artikel 3 van het wetsvoorstel wordt er een artikel 205decies ingevoegd in het WIB dat als

volgt luidt: “voor de toepassing van de in artikel 205bis bedoelde aftrek voor risicokapitaal

kan geen enkele akte of verrichting die tot doel of tot gevolg heeft het in artikel 205ter, § 1,

eerste lid bedoelde eigen vermogen te vermeerderen of de in artikel 205ter, § 1, tweede lid, a)

en b), § 2, § 3, § 4 en § 5 bedoelde bestanddelen te verminderen, aan de

belastingadministratie worden tegengeworpen, tenzij wordt aangetoond dat zij aan

rechtmatige economische of financiële behoeften beantwoorden en er bijgevolg niet alleen

toe strekken het belastbare inkomen te verminderen”. Het gaat hier om een vermoeden iuris

tantum.381 Deze bepaling heeft tot gevolg dat de belastingaftrek naar aanleiding van een

verhoging van het eigen vermogen voortaan alleen mogelijk is als er daadwerkelijk wordt

geïnvesteerd en de verhoging niet voortvloeit uit kunstmatige constructies die aan geen

enkele economische of financiële behoefte beantwoorden. Daartoe wordt dezelfde techniek

gehanteerd als in artikel 344 van het WIB en kunnen akten of verrichtingen die alleen een

fiscaal oogmerk hebben, bijgevolg niet aan de belastingadministratie worden

tegengeworpen.382

Aangezien deze wetswijziging echter niet op voldoende politieke steun kon rekenen werden

er slechts enkele richtlijnen van de fiscale administratie uitgevaardigd. De eerste

omzendbrief vestigt voornamelijk de aandacht op de bestaande antimisbruikbepalingen383.

Een andere circulaire focust op de berekening van het risicokapitaal384. De derde circulaire

bevat de inventaris van de rechterlijke beslissingen inzake simulatie zoals werd

aangekondigd in de eerste omzendbrief385.386

Hierbij is ook relevant om te verwijzen naar de rulings van de dienst voorafgaande

beslissingen. De situatie waarbij een holdingvennootschap een lening aangaat met als

specifiek doel het kapitaal van een dochteronderneming te verhogen en een dubbele aftrek

bekomt op dezelfde geldstroom binnen dezelfde groep, is toegestaan387. En dit ongeacht of

de holdingmaatschappij zich situeert in België of buiten België388. Deze constructie wordt

ook de “double dip” genoemd. Er wordt immers een eerste maal een fiscale aftrek toegepast

op het niveau van de holdingvennootschap, namelijk met betrekking tot de betaalde

interesten Een tweede fiscale aftrek vindt plaats op het niveau van de dochtermaatschappij,

aangezien de kapitaalinjectie het eigen vermogen van die vennootschap verhoogt en

381

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 415. 382

Commentaar bij de artikelen van het wetsvoorstel tot invoeging van een bepaling ter voorkoming van misbruik van de notionele-interestaftrekregeling, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-0792/001, 8. 383

Circ. nr. Ci.RH. 840/592.613 (AOIF 14/2008), 3 april 2008, www.monKEY.be. 384

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be. 385

Circ. nr. Ci.RH. 840/592.613 (AOIF 14/2008), 2 juni 2008, www.monKEY.be. 386

D. DESCHRIJVER en L. MEEUS, “Kronkiek. Fiscaal recht voor vennootschappen 2008”, TRV 2009, afl. 4, 344. 387

H. VERSTRAETE, “Dubbele aftrek sluit notionele interest niet noodzakelijk uit”, Fiscoloog 2007, afl. 1054, 3. 388

H. VERSTRAETE, “Onduidelijkheid over uitsluitingsgronden blijft bestaan”, Fiscoloog 2007, afl. 1084, 5.

Page 87: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

87

bijgevolg ook de aftrek voor risicokapitaal doet toenemen.389 De minister antwoordde op

een vraag in het kader hiervan als volgt: “gelet op het principe ‘van vrije keuze voor de minst

belaste weg’, moeten deze verrichtingen in principe niet door de Administratie in vraag

worden gesteld”.390 Wanneer dergelijke structuren kunstmatig zijn, zonder enige substantie

zullen ze evenwel stuiten op het aftrekverbod op abnormale en goedgunstige voordelen.391

De aftrek voor risicokapitaal zal niet in twijfel worden getrokken als het ingebrachte kapitaal

bijdraagt tot de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de dochter, bijvoorbeeld

het uitoefenen van een financiële intragroepsactiviteit, en op die manier een reële

toegevoegde waarde wordt gecreëerd voor de groep392. De notionele interestaftrek kan niet

worden geweigerd als een nieuw opgerichte Belgische financiële vennootschap slechts

beschikt over één of enkele schuldvorderingen op andere groepsvennootschappen voor wie

ze treasury-activiteiten uitoefent393. PHILLIPPE stelt dat het antwoord van de minister niet

letterlijk moet begrepen worden. Volgens hem lijkt het dat de toepassing van de artikelen 49

en 207 van het WIB kan worden vermeden als de fiscale voordelen uit de “double dip”-

structuur vergezeld gaan met andere (financiële) voordelen.394

Afdeling 3. Bepaling van het tarief

De aftrek voor risicokapitaal is gelijk aan het overeenkomstig artikel 205ter van het WIB

bepaalde gecorrigeerde risicokapitaal vermenigvuldigd met een tarief dat als volgt wordt

bepaald395:

§ 1. Aanslagjaar 2007 (art. 205quater, §2 j° §5 WIB)

Artikel 205quater, §2 van het WIB bepaalt dat “voor aanslagjaar 2007 het toe te passen

tarief gelijk is aan het gemiddelde van de door het Rentefonds maandelijks bekendgemaakte

referte-indexen J (lineaire obligatie 10 jaren), als bedoeld in artikel 9, § 1 van de Wet van 4

augustus 1992 op het hypothecair krediet, voor het jaar 2005”.

389

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 415. 390

Vr. en Antw. Kamer 2008-09, 14 januari 2009, nr. 46, 23 (Vr. nr. 29 VAN der MAELEN). X., “‘Double dip’-situatie. Vrije keuze van minst belaste weg.”, Fiscoloog 2009, afl. 1147. 391

Zie: Hoofdstuk 4, Afdeling 4, §2, 2.1. 392

Voorafgaande beslissing nr. 800.269 van 4 november 2008; Voorafgaande beslissing nr. 800.100 van 17 juni 2008; Voorafgaande beslissing nr. 700.531 van 20 mei 2008; Voorafgaande beslissing nr. 700.317 van 11 maart 2008; Voorafgaande beslissing nr. 700.520 van 12 februari 2008; Voorafgaande beslissing nr. 700.515 van 18 december 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.399 van 4 december 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.282 van 21 augustus 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.032 van 7 augustus 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.055 van 24 juli 2007; Voorafgaande beslissing 600.472 van 19 december 2006; Voorafgaande beslissing nr. 600.167 van 3 oktober 2006. 393

Voorafgaande beslissing nr. 700.395 van 23 oktober 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.251 van 10 juli 2007. 394

D. PHILLIPPE , “Minister spreekt zich uit over «double dip»-constructies”, Fisc.Act. 2009, afl. 11, 7-10. 395

Artikel 205quater, § 1 WIB.

Page 88: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

88

Dit gemiddelde tarief van de lineaire overheidsobligaties op 10 jaren (OLO’s) voor het jaar

2005 en aldus het tarief voor de aftrek voor risicokapitaal voor aanslagjaar 2007 was

3,442%.396

Door de koppeling met de OLO-rente zullen periodes van inflatie makkelijker draagbaar

worden voor de belastingplichtigen omdat dit in een verlaging van de

vennootschapsbelasting zal resulteren. Tijdens periodes van inflatie zal de OLO-rente, en dus

ook de aftrek voor risicokapitaal, immers stijgen.397

De aftrek wordt voor de eerste maal toegestaan voor aanslagjaar 2007 en het tarief wordt

aldus voor het aanslagjaar 2007 vastgelegd, ongeacht de datum van het afsluiten van de

boekhouding. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde vennootschappen eerder van de aftrek

zullen kunnen genieten dan andere vennootschappen. Immers is zowel een boekjaar dat

afgesloten wordt op 31 december 2006, als een boekjaar dat eindigt op 30 december 2007,

verbonden aan het belastbare tijdperk 2007.398

Bovendien mag dit tarief “niet meer dan 6,5 pct. bedragen”.

De Koning kan evenwel “bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit” van dit

maximale basistarief afwijken. 399 De memorie van toelichting wijst er op dat dit

maximumtarief toelaat automatisch het effect te beperken van een belangrijke inflatie in de

Eurozone.400

§ 2. Latere aanslagjaren (art. 205quater, §§ 3 en 4 j° §5 WIB)

Artikel 205quater, §3 van het WIB leest als volgt: “Voor de volgende aanslagjaren wordt het

toe te passen tarief bepaald met inachtneming van het gemiddelde van de in § 2 vermelde

referte-indexen J voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het

aanslagjaar wordt genoemd. Het toe te passen tarief om het bedrag van de in artikel 205bis

bedoelde aftrek voor risicokapitaal te bepalen, mag voor elke in het vorig lid bedoeld

aanslagjaar, niet meer dan één percentpunt afwijken van het tarief dat voor het vorige

aanslagjaar werd toegepast.”

396

Bericht BS 16 januari 2006. 397

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1227 ; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 994. 398

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 97-98; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 112. 399

Artikel 205quater, § 5 WIB. 400

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 5.

Page 89: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

89

Het tarief zal aldus variëren van aanslagjaar tot aanslagjaar. Hierbij geldt de opmerking,

mutadis mutandis bij aanslagjaar 2007, dat het tarief dat per aanslagjaar wordt vastgelegd,

op alle vennootschappen van toepassing is ongeacht de datum van het afsluiten van het

boekjaar. 401 Immers zal enerzijds voor de vennootschap die haar boekhouding per

kalenderjaar voert, het tarief overeenstemmen met het gemiddeld OLO-tarief van het vorige

boekjaar. Anderzijds zal bij de vennootschap die niet haar boekhouding per kalenderjaar

voert, het tarief van de notionele interestaftrek in tijden van stijgende rente te laag zijn om

ten volle het vooropgestelde doel van fiscale gelijke behandeling tussen interesten en

dividenden te bereiken. 402 De Wet voorziet daarenboven in het kader van de

inwerkingtreding van de Wet enkel in een antimisbruikbepaling die wijzigingen van het

boekjaar viseert in verband met de eerste toepassing van de aftrek voor risicokapitaal. Met

andere woorden worden enkel de aanpassingen aan de boekjaren om vanaf 1 januari 2006

van de aftrek te kunnen genieten, in plaats van later in 2006 zonder wijziging van het

boekjaar, geviseerd. Niets belet bijgevolg een vennootschap die normaliter afsluit op 31

december 2008 (aanslagjaar 2009) haar boekjaar te verkorten naar bv. 30 december 2008

(aanslagjaar 2008) of te verlengen naar 30 juni 2009. De verkorting van het boekjaar kan een

verhoogde aftrek voor risicokapitaal met zich meebrengen indien het tarief van de aftrek

voor risicokapitaal verbonden met aanslagjaar 2008 hoger is dan deze verbonden met 2009.

Een verlenging van het boekjaar kan ervoor zorgen dat de eerste zes maanden van 2009 nog

van het tarief kunnen genieten verbonden aan het aanslagjaar 2009. Dit zal interessant zijn

als het tarief voor aanslagjaar 2009 hoger blijkt uit te vallen dan het tarief voor aanslagjaar

2008.403

Het tarief voor aanslagjaar 2008 bedraagt 3,781%404, voor aanslagjaar 2009405 bedraagt

4,307% en voor aanslagjaar 2010 bedraagt het 4,473%406.407

De begrenzing tot één percentpunt is ingegeven om de budgettaire impact van de aftrek

voor risicokapitaal te kunnen beheersen.408 De Koning kan echter “bij een na overleg in de

Ministerraad vastgesteld besluit beslissen” die begrenzing “niet toe te passen en buiten die

begrenzing een ander tarief vastleggen om het bedrag van de aftrek voor risicokapitaal te

401

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1228; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 112. 402

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 116. 403

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 98. 404

Bericht BS 27 december 2007. 405

Bericht BS 27 december 2007. 406

Bericht BS 14 januari 2009 (ed. 2). 407

Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-13, nr. 4132. 408

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 115; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 99.

Page 90: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

90

bepalen”. Deze mogelijkheid is echter “beperkt tot het tarief dat overeenstemt met de in § 2

vermelde referte-index J voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het

aanslagjaar wordt genoemd”. 409

Opnieuw is het absoluut maximale basistarief vastgesteld op 6,5%, waarvan de Koning

evenwel kan afwijken bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit. 410

Dienovereenkomstig wordt het maximum voor de aanslagjaren 2011 en 2012 verlaagd tot

3,8%. 411

Het gevolg van de talrijke mogelijkheden die de regering heeft om het tarief via tussenkomst

van de Koning te beïnvloeden, is dat het tarief nog sterker van jaar tot jaar kan variëren en

aldus moeilijk in te schatten is.412

§ 3. Kmo’s (art. 205quater, §6 WIB)

Wat kmo’s betreft wordt het basistarief, dat overeenkomstig bovenstaande principes werd

berekend, verhoogd met een half procent.413 Voor aanslagjaar 2007 was dit tarief aldus

3,942 %. 414 Voor aanslagjaar 2008, 2009 en 2010 bedraagt het tarief respectievelijk

4,281%415; 4,307%416 en 4,973%.417 Bovendien is het maximumtarief voor kmo’s bijgevolg

normaliter 7 % en voor aanslagjaren 2011 en 2012 4,3%.418

Dit hoger tarief is het gevolg van het feit dat vooral kmo’s het moeilijk hebben om de nodige

financiering te verkrijgen en aldus met hogere risicokapitaalkosten geconfronteerd worden.

Aangezien deze vennootschappen aldus het meest te lijden hebben onder de fiscale

409

Artikel 205quater, § 4 WIB. 410

Artikel 205quater, § 5 WIB. 411

C. VAN GEEL en I. VOGELAERE, “Belastingaftrek voor risicokapitaal stijgt”, Kernpunten NV 2009, afl. 2, 8; C. VAN

GEEL en I. VOGELAERE, “Belastingsaftrek voor risicokapitaal stijgt”, Fiscale Wenken 2009, afl. 2, 4; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-13, nr. 4131; X., “Notionele interestaftrek beperkt tot 3,8 %”, Fisc.Act. 2009, afl. 41, 8; X., “Notionele interest: maximumtarief twee jaar bevroren op 3,8 %”, Fiscoloog 2009, afl. 1182, 7-9. 412

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 99-110. 413

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 16. 414

Bericht BS 16 januari 2006. 415

Bericht BS 27 december 2007. 416

Bericht BS 27 december 2007. 417

Bericht BS 14 januari 2009 (ed. 2); Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-13, nr. 4131. 418

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 100; C. VAN GEEL en I. VOGELAERE, “Belastingaftrek voor risicokapitaal stijgt”, Kernpunten NV 2009, afl. 2, 8; C. VAN GEEL en I. VOGELAERE, “Belastingsaftrek voor risicokapitaal stijgt”, Fiscale Wenken 2009, afl. 2, 4; X., “Notionele interestaftrek beperkt tot 3,8 %”, Fisc.Act. 2009, afl. 41, 8; X., “Notionele interest: maximumtarief twee jaar bevroren op 3,8 %”, Fiscoloog 2009, afl. 1182, 7-9.

Page 91: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

91

discriminatie tussen financiering met eigen vermogen en vreemd vermogen, ligt deze

verhoging in lijn van de vooropgestelde doelstellingen bij de invoering van de aftrek voor

risicokapitaal.419

Deze verhoging is enkel van toepassing op kmo’s die “op grond van de in artikel 15, § 1 van

het Wetboek van vennootschappen aangemerkt worden als kleine vennootschappen voor het

aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de aftrek voor risicokapitaal

wordt genoten”.420

Het gevolg van de verwijzing naar het Wetboek van vennootschappen is dat de bepaling

enkel van toepassing is op kleine vennootschappen zoals gedefinieerd in artikel 15, § 1 van

het W.Venn.421 Bijgevolg is de referentiedatum om na te gaan of de criteria vervuld zijn, het

laatste en het voorlaatst afgesloten boekjaar. 422 Een vennootschap zal dus voor het

voorlaatste en het laatste boekjaar de criteria niet mogen overschrijden.423 Indien in de loop

van twee opeenvolgende boekjaren de vennootschap de gestelde criteria niet overschrijdt,

wordt ze dus als klein beschouwd voor het gehele derde jaar.424 De kwalificatie van “kleine

vennootschap” wordt beoordeeld bij het begin van het betreffende belastbaar tijdperk.425

Daarnaast zijn de andere paragrafen van artikel 15 van het W.Venn. echter eveneens van

toepassing in het kader van de interpretatie van het begrip “kleine vennootschap”.426 Dit

wordt uitdrukkelijk bevestigd door een wetswijziging van artikel 205quater, § 6 van het WIB

419

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1228; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 994; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 17. 420

Artikel 205quater, § 6 WIB zoals ingevoerd door de Wet. 421

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 120. 422

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 121-122; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 101; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 118; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 85-86, nr. 66. 423

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 85-86, nr. 66; contra: J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 118-119. 424

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1228. 425

Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-13, nr. 4131. 426

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 62; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 121-122; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 994-995; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 101.

Page 92: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

92

die vanaf aanslagjaar 2010 verwijst naar “artikel 15 van het W.Venn.”.427 Bijgevolg moeten

de criteria op geconsolideerde basis beoordeeld worden.428

Bovendien is hier sprake van “het belastbaar tijdperk waarin de aftrek voor risicokapitaal

wordt genoten”. Terwijl in artikel 205quinquies van het WIB, dat handelt over de

overdraagbaarheid van de aftrek voor risicokapitaal, verwijst naar “voor dat belastbaar

tijdperk niet verleende vrijstelling”. VANDENBERGHE stelt dat “niet verleende” niet effectief

afgetrokken betekent en leidt hieruit af dat de “genoten” aftrek, geïnterpreteerd moet

worden als de “gegenereerde” aftrek. Bijgevolg is het belastbaar tijdperk dat het recht op

aftrek heeft gegenereerd, niettegenstaande er geen effectieve aftrek was bij gebrek aan

voldoende restwinst, determinerend en niet het belastbaar tijdperk waarin de overgedragen

aftrek effectief wordt toegepast.429

§ 4. Verkorte of verlengde boekjaren (art. 205 quater, §7 WIB j° art.

734sexies, §2 KB/WIB)

Krachtens artikel 205quater, §7 van het WIB bepaalt de Koning “bij een na overleg in de

Ministerraad vastgesteld besluit, de regels voor de berekening van de aftrek voor

risicokapitaal *…+wanneer het belastbare tijdperk langer of korter is dan twaalf maanden”.

Dienovereenkomstig luidt de tweede paragraaf van artikel 734sexies van het KB/WIB als

volgt: ”Indien een belastbaar tijdperk meer of minder dan twaalf maanden duurt, wordt het

percentage bedoeld in artikel 205quater, §§ 1 tot 6, WIB 92, vermenigvuldigd met een breuk

waarvan de teller gelijk is aan het totaal aantal dagen van het belastbare tijdperk en de

noemer gelijk is aan driehonderd vijfenzestig.”

Deze formule is noodzakelijk teneinde te vermijden dat vennootschappen met een boekjaar

van meer of minder dan 12 maanden, respectievelijk onterecht van een aftrek op 12

maanden zouden genieten of onterecht hun aftrek herleid zouden zien tot een aftrek op 12

maanden.430

427

Artikel 48 Wet 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009; artikel 50 Wet 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009 luidt als volgt: “de artikelen 44 tot 49 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2010. Elke wijziging die vanaf 1 januari 2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 44 tot 49”; H. DURIEU, “Uniformisering kmo-definitie: feit of fictie?”, Fiscale Wenken 2010, afl. 8, 1-4. 428

Artikel 15, § 5 W.Venn.; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 995. 429

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 84, nr. 65. 430

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 103.

Page 93: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 3 – Het stelsel van de notionele intresten

93

Deze bijzondere bepaling zorgt er aldus voor dat de aftrek voor risicokapitaal pro rata

temporis wordt aangepast in functie van de duur van het boekjaar.431 Indien het belastbaar

tijdperk immers langer is dan 365 dagen, verhoogt het bedrag van de aftrek voor

risicokapitaal proportioneel. Indien daarentegen het belastbaar tijdperk korter is, verlaagt

het proportioneel.432

431

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 123. 432

A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 30; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 87, nr. 67.

Page 94: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

94

Hoofdstuk 4. De effectieve aftrek

De berekening van het bedrag voor de aftrek voor risicokapitaal werd behandeld in het

vorige hoofdstuk. Het bedrag van de aftrek voor risicokapitaal is immers het resultaat van de

vermenigvuldiging van het in aanmerking komende eigen vermogen, namelijk het

gecorrigeerde risicokapitaal, met het toepasselijke tarief.433 De wijze waarop de aftrek

daadwerkelijk technisch gebeurt wordt in dit hoofdstuk behandeld.434

Afdeling 1. Onbeschikbare reserve (opgeheven art. 205sexies

WIB)

Oorspronkelijk was er een onaantastbaarheidsvoorwaarde ingeschreven in artikel 205sexies

van het WIB. Om effectief de aftrek voor risicokapitaal te kunnen genieten moest de

belastingplichtige een bedrag overeenstemmend met het bedrag van de verleende aftrek

voor risicokapitaal boeken op een onbeschikbare reserve gedurende het belastbare tijperk

en de drie opeenvolgende (kalender)jaren.435

Dit bedrag moest geboekt worden onder de rubriek van de belaste reserves.436 Dit had tot

gevolg dat dit bedrag niet tot grondslag kon dienen “voor de berekening van de jaarlijkse

dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning, gedurende het

belastbaar tijdperk en de drie daaropvolgende jaren”. 437

Er was bovendien in een sanctie voorzien. Immers “wanneer met betrekking tot de aftrek

voor risicokapitaal van een bepaald belastbaar tijdperk niet meer voldaan” was aan de

onaantastbaarheidsvoorwaarde, werd “het reeds effectief verleende gedeelte ervan belast

als winst van het belastbare tijdperk waarin het niet naleven van die verplichting zich

voordoet en vervalt het in artikel 205quinquies bedoelde recht op overdraagbaarheid voor

het nog niet effectief verleende overschot”. 438 De memorie van toelichting verduidelijkte

433

Artikel 205quater, § 1 WIB. 434

J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 120 en 122. 435

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 135; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 995; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 104; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 93, nr. 71. 436

Hand. Kamer 2004-05, 2 juni 2005, nr. 144; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 996-997; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 138. 437

Artikel 205sexies, lid 1 WIB. 438

Artikel 205sexies, lid 2 WIB.

Page 95: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

95

evenwel dat na verloop van de vermelde termijn van drie jaren, de bekomen aftrek uiteraard

definitief verworven is. Dit ongeacht of de verleende aftrek voor risicokapitaal nadien al dan

niet op een afzonderlijke onbeschikbare rekening van het passief blijft of niet of tot

grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van

enige beloning of toekenning.439

Deze tijdelijke onbeschikbaarheidsvoorwaarde, die ervoor moest zorgen dat het fiscaal

voordeel in de onderneming bleef440, was evenwel voorwerp van hevige kritiek. Naast het

feit dat deze voorwaarde ervoor zou zorgen dat de doelstellingen, vooropgesteld bij de

invoering van de aftrek voor risicokapitaal, in mindere mate bereikt kunnen worden, zou de

opheffing immers geen enkele budgettaire kost met zich meebrengen.441 De vereiste werd

dan ook geschrapt bij artikel 115 van de Wet betreffende het Generatiepact442, dat in

werking trad vanaf aanslagjaar 2007443, tevens het ogenblik van inwerkingtreding van de

Wet tot invoering van de aftrek voor risicokapitaal. De bepaling werd met andere woorden

al ingetrokken vooraleer ze van kracht was geworden.444 Bijgevolg wordt de aftrek voor

risicokapitaal definitief.445

Afdeling 2. Verwerking van de aftrek (art. 77bis KB/WIB) en

formaliteiten (art. 205septies WIB)

§ 1. Verwerking van de aftrek in de aangifte (art. 77bis KB/WIB)

De aftrek voor risicokapitaal is een extracomptabele aftrek. De aftrek gebeurt met andere

woorden op het niveau van de fiscale aangifte van de vennootschap die er aanspraak op

maakt en hij vereist geen enkele specifieke boeking.446

439

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 17. 440

Verslag bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/004, 4; H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 72 ; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 995.. 441

Zie: J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 135-136; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 135-137. 442

Wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, BS 30 december 2005 (ed.2). 443

Artikel 116 Wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, BS 30 december 2005 (ed.2). 444

J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 122 en 140. 445

W. VAN KERCKHOVE, “De ‘notionele interestaftrek’ bekeken vanuit praktische invalshoek”, AFT 2006, afl. 2, 36. 446

J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 122.

Page 96: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

96

Gezien de situering van artikel 205bis van het WIB447 vindt de notionele interestaftrek

concreet plaats na de aftrek inzake octrooi-inkomsten (vijfde bewerking) en voor de aftrek

van vorige verliezen (zevende bewerking). Artikel 77bis van het KB/WIB bepaalt bovendien

dat “de aftrek voor risicokapitaal tot het bedrag van de restwinst na toepassing van artikel

77/1 wordt afgetrokken”. Artikel 77/1 regelt de octrooi-inkomsten zoals bedoeld in artikel

2051 tot 2054 van het WIB. Bijgevolg is de aftrek voor risicokapitaal begrensd tot de restwinst

welke overblijft na de aftrek voor octrooi-inkomsten.448

Deze volgorde van aanrekening is zowel logisch, als gunstig voor de belastingplichtige.

Aangezien de bewerkingen met het oog op de vaststelling van de belastbare grondslag tot

en met de octrooi-inkomsten die in principe niet overdraagbaar zijn, in de eerste plaats

toegepast worden, heeft de aftrek voor risicokapitaal hier geen invloed op. Daarna is de

aftrek voor risicokapitaal, die tijdelijk overdraagbaar is, aan de beurt. De notionele

interestaftrek wordt gevolgd door de fiscale verliezen en de investeringsaftrek die wel

onbeperkt overdraagbaar zijn449, behoudens bij een controlewijziging die niet beantwoordt

aan rechtmatige financiële of economische behoeften450, en bijgevolg niet verloren gaan

door de aftrek voor risicokapitaal.451

§ 2. Formaliteiten (art. 205septies WIB)

Artikel 205septies van het WIB bepaalt dat “om het voordeel van de aftrek voor risicokapitaal

te rechtvaardigen moet de vennootschap bij haar aangifte in de vennootschapsbelasting een

opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde

wordt vastgesteld, voor het aanslagjaar waarvoor de aftrek wordt genoten”.

447

Artikel 205bis WIB: “Bij de bepaling van het belastbaar inkomen wordt de belastbare basis verminderd met het overeenkomstig artikel 205quater vastgestelde bedrag. Deze vermindering wordt “aftrek voor risicokapitaal” genoemd”. 448

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 126; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 26; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 123; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 115; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 89, nr. 68; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-15, nr. 4133. 449

Artikel 72 WIB en artikel 206, § 1 WIB. 450

Artikel 207 WIB. 451

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 126; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 998; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 89, nr. 68.

Page 97: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

97

Dit model van deze bijlage dat door de Minister van Financiën werd vastgesteld kan

teruggevonden worden onder “formulieren” op de website van de FOD Financiën aan de

hand van het identificatienummer 275C.452

De notionele interestaftrek wordt evenwel automatisch toegepast, in de zin dat er geen

voorafgaand akkoord van de fiscus vereist is.453

De wet bepaalt dat de opgave bij de aangifte moet worden gevoegd. Dit zelfs wanneer de

aftrek wegens onvoldoende winst niet kan worden verricht. 454 Aangezien de term

“rechtvaardigen” gehanteerd wordt, lijkt het dat het niet nakomen van de verplichting niet

tot gevolg kan hebben dat de belastingplichtige het recht op de aftrek voor risicokapitaal zou

verliezen, indien er melding wordt gemaakt in de aangifte dat men de aftrek voor

risicokapitaal wenst toe te passen.455

Bovendien bestaat er geen consensus omtrent de vraag of de toepassing van de aftrek al dan

niet verplichtend is. Volgens sommigen kan de belastingplichtige kiezen de aftrek in het

geheel niet of slechts gedeeltelijk toe te passen. Deze strekking stelt dat de aftrek een recht

en geen plicht is.456 VANDENBERGHE stelt echter dat de aftrek voor risicokapitaal in beginsel

geen keuzestelsel is. Naar zijn mening wordt de aftrek toegekend en is hij van toepassing

binnen de wettelijke voorwaarden en grenzen. Enkel in geval van een kmo, in de zin van

artikel 15 van het W. Venn. bestaat er een keuze tussen ofwel de investeringsreserve, ofwel

de aftrek voor risicokapitaal.457

Indien deze laatste visie wordt gevolgd, is de discussie in de rechtspraak inzake het

essentiële karakter van de bij de aangifte te voegen opgaven enkel relevant bij kmo’s die een

keuze hebben tussen beide stelsels. Dit essentiële karakter van de opgave is van belang in de

situatie waarin de opgave niet werd bijgevoegd. Het gevolg hiervan is namelijk naar gelang

van het geval het definitieve verval van het recht op aftrek of de mogelijkheid tot

regularisatie door alsnog later de opgave in te dienen. Het lijkt dan ook in ieder geval aan te

raden om de opgave binnen de aangiftetermijn in te dienen.458

452

http://ccff02.minfin.fgov.be/portal/portal/MyMinfinPortal/services/forms/FinFormPortletWindow?action=e&windowstate=maximized&mode=view&org.apache.myfaces.portlet.MyFacesGenericPortlet.VIEW_ID=%2FWEB-INF%2Fviews%2Fresultat.jsp. 453

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 978. 454

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 70; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-16, nr. 4134. 455

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1003. 456

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 149; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 120. 457

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 95-96, nr. 72. 458

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 149-153; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 95-96, nr. 72.

Page 98: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

98

Volgens de minister mag een vennootschap voor een bepaald belastbaar tijdperk geheel of

gedeeltelijk verzaken aan de toepassing van de aftrek voor risicokapitaal. De dienst

voorafgaande beslissingen oordeelt in dezelfde zin. Het gedeelte aan aftrek voor

risicokapitaal waaraan vrijwillig verzaakt werd, bijvoorbeeld met het oog op het vermijden

van de toepassing van bepaalde buitenlandse belastingregels die een bepaald

minimumtarief aan belastingheffing opleggen, is echter niet overdraagbaar naar de volgende

belastbare tijdperken.459 In alle geval werd geoordeeld dat een dergelijke verzaking definitief

is. In de rechtsleer is echter opgeworpen dat het overschot aan notionele interestaftrek dat

niet kon worden afgetrokken omdat er onvoldoende belastbare winst was, toch

overdraagbaar is.460 De minister stelt, naar aanleiding van een mondelinge vraag, dat

wanneer een vennootschap tijdens een aanslagjaar geen aanspraak maakt op de aftrek voor

risicokapitaal, die naar een later belastingjaar kan worden overgedragen.461 De circulaire van

9 oktober 2008 stelt, hoewel ze verwijst naar dezelfde mondelinge vraag, dat wanneer een

vennootschap tijdens een aanslagjaar de aftrek voor risicokapitaal niet inroept, die aftrek

niet kan worden overgedragen naar een later aanslagjaar.462

Afdeling 3. Overdraagbaarheid van de aftrek

§ 1. Overdraagbaarheid gedurende zeven volgende belastbare

tijdperken (art. 205quinquies WIB)

Artikel 205quinquies van het WIB bepaalt dat “indien er voor een belastbaar tijdperk geen of

onvoldoende winst is om de aftrek voor risicokapitaal te kunnen in mindering brengen, wordt

de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op

de winst van de zeven volgende belastbare tijdperken".

De voor een belastbaar tijdperk verleende aftrek, die niet effectief in mindering wordt

gebracht van het betreffende belastbaar tijdperk omwille van gebrek aan voldoende

belastbare winst, kan aldus achtereenvolgens overgedragen worden op de winst van de

zeven volgende belastbare tijdperken.463

459

Voorafgaande beslissing nr. 700.306 van 26 juli 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.329 van 13 november 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.444 van 18 december 2007; D. DESCHRIJVER en L. MEEUS, “Kronkiek. Fiscaal recht voor vennootschappen 2007 (deel 2)”, TRV 2008, afl. 5, 348; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-16, nr. 4133. 460

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 412; T. JANSEN, “Minister zet licht op groen voor gedeeltelijke verzaking aan notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2007, afl. 20, 1. 461

Mondelinge vraag van de heer Luc Gustin aan de vice-eersteminister en minister van Financiën over "de aftrek voor risicokapitaal", Hand. Kamer 2006-07, 17 april 2007, nr. 15064. 462

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be, nr. 69. 463

Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-14, nr. 4133.

Page 99: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

99

Het oorspronkelijk gehanteerde begrip “jaren” werd door de term “belastbare tijdperken”

vervangen bij artikel 60 van de Wet van 22 december 2009.464 Deze wetswijziging stelde een

einde aan de discussie465 omtrent de betekenis van het begrip “jaren”.

De wet voorziet niet in een regeling voor de volgorde van aanwending in geval van

samenloop van aftrek voor risicokapitaal toerekenbaar aan het belastbaar tijdperk zelf met

overgedragen aftrek voor risicokapitaal. VANDENBERGHE e.a. verkiezen de werkwijze waarbij

eerst de overgedragen aftrek in aftrek wordt gebracht, aangezien deze eerst dreigt verloren

te gaan bij onvoldoende restwinst.466 VERDINGH melde evenwel dat het hoofdbestuur de

stelling inneemt dat men met de aftrek voor risicokapitaal van het belastbaar tijdperk zelf

moet beginnen. Slechts als er dan nog belastbare basis overblijft, mag de aftrek uit

voorgaande belastbare tijdperken gebruikt worden. Deze zienswijze was onder meer vervat

in de opbouw van het aangifteformulier voor de aftrek voor risicokapitaal. 467 De

belastingadministratie staat inmiddels toe dat de uit voorafgaande belastbare tijdperken

overgedragen aftrek bij voorrang wordt aangewend. Dit blijkt uit een wijziging in het

aanslagformulier voor aanslagjaar 2009. Het is in het belang van de belastingplichtige dat

FIFO-methode (first in, first out) mag gebruikt worden. Op die manier kan men immers eerst

de oudste overgedragen notionele interestaftrek aanwenden, vooraleer de notionele

interestaftrek van het huidige aanslagjaar kan worden aangewend.468

464

Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009 (ed. 2). 465

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 17; Verslag bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/004, 50; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting: een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1229; H. COUBEAU, W. DEFOOR, M. DERYCKE, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMAN, P. VANBELLEN, L. VANHEESWIJCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 27; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 127-129; A. HAELTERMAN en H. VERSTRAETE, “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 32; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 998; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 105-106; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 22; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 125; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 90-91, nr. 70. 466

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 129-130; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 998; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 91, nr. 70; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 91, nr. 70. 467

Y. VERDINGH, “Notionele interestaftrek: volgorde van aftrek is nadelig”, Fisc.Act. 2009, afl. 13, 9-10; Y. VERDINGH, “Aftrek risicokapitaal: volgorde van aftrek”, Fiscale Wenken 2009, afl. 16, 4. 468

CB, “Vennootschap mag ‘voordeligste’ volgorde van aanrekening kiezen”, Fiscoloog 2009, afl. 1186, 7-8; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-15, nr. 4133; X., “FIFO-methode voor overgedragen notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2009, afl. 35, 6-8; X., “Notionele interestaftrek: minister bevestigt gunstige FIFO-regel voor aftrek”, Fisc.Act. 2009, afl. 2, 7-8.

Page 100: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

100

§ 2. Investeringsreserve (art. 205novies WIB)

Wat betreft kmo’s die kiezen voor de investeringsreserve wordt deze termijn verlengd door

artikel 205novies van het WIB469.470 In de hypothese dat een vrijgestelde investeringsreserve

wordt aangelegd, zal de verlenging gelijk zijn aan het aantal belastbare tijdperken waarvoor

geen aftrek voor risicokapitaal kan plaatsvinden.471

§ 3. Controlewijziging (art. 207, lid 3 WIB)

De antimisbruikbepaling ingeschreven in artikel 207, lid 3 van het WIB werd aangevuld door

artikel 13 van de Wet. Bijgevolg bepaalt artikel 207, lid 3 van het WIB het volgende: “In geval

van verwerving of van wijziging tijdens het belastbaar tijdperk van de controle van een

vennootschap die niet beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften,

noch aftrekbaar van de winst van dat tijdperk, noch van deze van enig later tijdperk: in

afwijking van artikel 205quinquies, de niet verleende aftrek voor risicokapitaal wegens geen

of onvoldoende winst van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemd

tijdperk”.

Aldus gaat enkel de overgedragen aftrek verloren in geval van een niet-verantwoorde

controlewijziging. De notionele interestaftrek die vanaf het belastbaar tijdperk van

verwerving of wijziging wordt verkregen en overgedragen, kan daarentegen wel worden

aangewend in latere belastbare tijdperken.472

Ten gevolge van de negatieve wijze waarop deze bepaling is geformuleerd, rust de bewijslast

principieel bij de belastingadministratie.473

2.1. Verwerving of wijziging van controle

Wat het begrip “controle over een vennootschap” betreft kan verwezen worden naar de

artikelen 5 e.v. van het W.Venn.474

469

Zoals gewijzigd bij artikel 61 Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009 (ed. 2). 470

Zie: Hoofdstuk 4, Afdeling 4, §2. 471

Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-16, nr. 4133. 472

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 138; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 103, nr. 77. 473

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 103, nr. 77. 474

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 106-108;

Page 101: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

101

De vennootschappen waarop de maatregel van toepassing kan zijn, zijn meer bepaald:

- vennootschappen waarvan de aandelen zijn verkocht of ingebracht;

- vennootschappen die een inbreng verkrijgen;

- overnemende vennootschappen475

De hier besproken beperking treft enkel de vrijwillige overdrachten van aandelen, zodat de

wijziging van het aandeelhouderschap die het gevolg is van een erfenis door deze maatregel

niet wordt beoogd.476

2.2. Rechtmatige financiële of economische behoeften

Bij een verwerving of wijziging van controle over een vennootschap met overgedragen aftrek

voor risicokapitaal, zal de aanwending van deze aftrek na die verwerving of wijziging van

controle niet kunnen plaatsvinden, indien de verwerving of wijziging van controle niet

beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften.477

Aan de voorwaarde van rechtmatige behoeften wordt geacht voldaan te zijn in de volgende

gevallen:

- bij de verwerving of wijziging van de controle over een vennootschap in

moeilijkheden met behoud, zelfs gedeeltelijk, van de tewerkstelling en van de

werkzaamheden uitgeoefend door deze onderneming vóór de verwerving of de

wijziging van de controle;

- in geval van wijzigingen van de controle ingevolge overdrachten van aandelen of van

bedrijfsleiders binnen een geheel samengesteld uit ondernemingen opgenomen in de

boekhoudkundige consolidatie.478

Teneinde juridische zekerheid te verkrijgen, kan elke vennootschap een ruling vragen bij de

Federale Overheidsdienst Financiën over de vraag of een in het vooruitzicht gestelde 475

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 140; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 108. 476

Circ. Nr. Ci. RH. 421/521.807 van 15 december 2000, Bull. Bel. 2001, nr. 811, 125; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 140; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 108; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 131; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 104, nr. 77. 477

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 140; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 106 en 108. 478

Circ. Nr. Ci. RH. 421/521.807 van 15 december 2000, Bull. Bel. 2001, nr. 811, 121, nr. 14; Verslag aan de Koning bij het KB van 20 december 1996 houdende diverse fiscale maatregelen, BS 31 december 1996; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 141; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 108; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 104, nr. 77.

Page 102: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

102

controlewijziging of –verwerving effectief beantwoordt aan rechtmatige financiële of

economische behoeften.479

§ 4. Bedrijfsreorganisaties (art. 212 WIB)

Ingeval van belastingvrije fusie of splitsing480 en een belastingvrije reorganisatie waarbij een

Belgische inrichting door een intra-Europese vennootschap wordt overgedragen mag de

overnemende of verkrijgende vennootschap481 haar eigen aftrek voor risicokapitaal blijven

toepassen alsof de verrichting niet had plaatsgevonden.482 Het overgedragen gedeelte van

de aftrek voor risicokapitaal kan aldus onverkort worden aangewend door de overnemende

vennootschap.483

Zoals reeds behandeld in hoofdstuk 3, worden de meerwaarden die naar aanleiding van die

verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, geacht niet te zijn verwezenlijkt. Voor zover

deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden deze gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1,

1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden.484

479

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 141-142; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 109; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 133; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 104-107, nr. 77. 480

Artikel 212, lid 1 WIB zoals gewijzigd bij artikel 21, 1° j° artikel 35, lid 1 van de Wet van 11 december 2008 houdende wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het in overeenstemming te brengen met de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat, gewijzigd bij de Richtlijn 2005/19/EEG van de Raad van 17 februari 2005, BS 12 januari 2009, is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad (12 januari 2009). 481

Artikel 231, § 2 WIB zoals gewijzigd bij artikel 52 Wet 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009; artikel 53 Wet 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009 luidt als volgt: “Artikel 51 heeft uitwerking met ingang van 12 januari 2009. Wat de voltooide verrichtingen betreft, heeft artikel 52, 1°, 2° en 3°, uitwerking met ingang van 12 januari 2009. Wat de belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling en de aftrekken voor risicokapitaal betreft, is artikel 52, 4°, van toepassing vanaf aanslagjaar 2007”. 482

H. COUBEAU, N. DE BECKER, L. DE CONINCK, W. DEFOOR, M. DERYCKE, I. HUYBERECHTS, L. KELL, A. KIEKENS, S. SABLON, P. SOETE, J. THILMANY, N. TOUSSAINT, G. VALKENBORG, L. VANHEESWIJCK, M. VAN KEIRSBILCK, S. VERTOMMEN, Fiscaal jaaroverzicht 2008 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2009, 86. 483

W. VANDENBERGHE, “De omzetting van de fusierichtlijn – Duiding bij het labyrint van bepalingen inzake inbrengen van een bedrijfstak of algemeenheid, fusies en splitsingen”, AFT 2008, afl. 4, 46; I. VAN DE WOESTEYNE, “Overdracht secundaire belastingskenmerken bij herstructureringen. Fusiewet regelt overdracht notionele interestaftrek, Fisc.Act. 2009, afl. 10, 1-5; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-15, nr. 4133; X., “Minister maakt einde aan onzekerheid: NIA is overdraagbaar bij fusie”, Fisc.Act. 2009, afl. 13, 8-9. 484

Artikel 212, lid 3 WIB.

Page 103: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

103

Afdeling 4. Beperking van de aftrek voor risicokapitaal

§ 1. Investeringsreserve (art. 205novies WIB)

Artikel 205novies van het WIB houdt een onverenigbaarheid tussen de investeringsreserve

en de aftrek voor risicokapitaal in. “Indien de vennootschap een vrijgestelde

investeringsreserve als bedoeld in artikel 194quater aanlegt gedurende een belastbaar

tijdperk, zijn de artikelen 205bis tot 205quinquies niet van toepassing voor dit belastbaar

tijdperk alsmede voor de twee daaropvolgende belastbare tijdperken. In dit geval wordt de in

artikel 205quinquies vermelde duurtijd van de overdracht van zeven volgende belastbare

tijdperken verlengd met het aantal belastbare tijdperken waarvoor de artikelen 205bis tot

205quinquies geen toepassing vinden." 485

Enkel kmo’s, in de zin van artikel 15 van het W. Venn., kunnen een beroep doen op het

stelsel van de investeringsreserve. Andere vennootschappen zijn daarvan uitgesloten.486

Krachtens artikel 194quater van het WIB hebben kmo’s de mogelijkheid een deel van hun

winst vrij te stellen door middel van het aanleggen van een zogenaamde

“investeringsreserve” en deze winst aan te wenden voor nieuwe investeringen.487

Kmo’s hebben aldus de keuzemogelijkheid tussen het stelsel van de investeringsreserve en

het stelsel van de aftrek voor risicokapitaal. Beide maatregelen kunnen niet worden

gecombineerd.488

De keuze voor de investeringsreserve, zal immers de toepassing van de notionele

interestaftrek voor dat belastbare tijdperk en de twee daaropvolgende uitsluiten, hetgeen

overeenstemt met de periode waarin het bedrag van de investeringsreserve moet worden

geïnvesteerd in materiële of immateriële vaste activa489. De duur van de belastbare

tijdperken heeft geen belang.490

De toepassing van de investeringsreserve sluit voor het betreffende belastbare tijdperk en

de twee daaropvolgende belastbare tijdperken zowel het recht op aftrek verbonden aan die

belastbare tijdperken, als de toepassing van de voordien toegekende en overgedragen

aftrekken uit. De “nieuwe” aftrekken verbonden aan deze belastbare tijdperken worden

485

Artikel 205novies WIB zoals gewijzigd bij artikel 61 Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009 (ed. 2). 486

Artikel 194quater, § 1 WIB zoals gewijzigd door artikel 45 j° 50 Wet 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009 van toepassing vanaf aanslagjaar 2010; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 97, nr. 73. 487

A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1000. 488

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 136. 489

Artikel 194quater, § 3 WIB; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1000. 490

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 131 en 132.

Page 104: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

104

aldus niet toegekend en zijn definitief vervallen. Ten aanzien van de “oude” overgedragen

aftrekken heeft deze bepaling daarentegen een schorsende werking, de periode van

overdraagbaarheid gedurende zeven belastbare tijdperken wordt immers verlengd met het

aantal belastbare tijdperken waarvoor de aftrek voor risicokapitaal geen toepassing kon

vinden doordat voor de investeringsreserve werd geopteerd. Bij artikel 61 van de Wet van

22 december 2009491 werd immers het begrip “volle jaren” vervangen door “belastbare

tijdperken”.492

Omgekeerd kan evenwel indien voor een belastbaar tijdperk wordt gekozen voor de aftrek

voor risicokapitaal, voor het volgend belastbaar tijdperk een investeringsreserve worden

aangelegd. In de omgekeerde richting geldt er aldus geen wachtperiode. Men is evenwel aan

deze keuze gebonden voor dat belastbare tijdperk en de twee volgende.493

Het laten belasten van een voor een belastbaar tijdperk aangelegde vrijgestelde

investeringsreserve voor het volgende of daar opvolgend belastbaar tijdperk, doet het recht

op aftrek voor risicokapitaal niet herleven voor die belastbare tijdperken. De bepaling vereist

immers niet dat de vrijgestelde reserve ook daadwerkelijk voor de twee volgende belastbare

tijdperken behouden blijft. 494

In het kader van de inwerkingtreding van de maatregel, met name vanaf aanslagjaar 2007,

kan de vraag worden gesteld of de bepaling ook geldt voor een vennootschap die met

betrekking tot aanslagjaar 2005 of 2006 een investeringsreserve heeft aangelegd.

VANDENBERGHE stelt dat deze bepaling in principe ook van toepassing is op vennootschappen

die in een belastbaar tijdperk verbonden aan aanslagjaar 2005 een investeringsreserve

hebben aangelegd. Dit gebeurde aldus evenwel op een ogenblik dat zij nog geen weet

hadden van de impact van de investeringsreserve op de aftrek voor risicokapitaal. Deze

vennootschappen worden bijgevolg onverwacht beroofd van de notionele interestaftrek

voor het aanslagjaar 2007. Voor investeringsreserves aangelegd voor aanslagjaar 2006 gaat

deze onwetendheid daarentegen niet meer op, gezien de Wet gepubliceerd werd op 30 juni

2005 in het Belgisch Staatsblad. Bovendien stelt er zich geen probleem voor

491

Wet van 22 december 2009 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 31 december 2009. 492

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1217; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 133-134; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 137; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 97, nr. 73. 493

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 132; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1000. 494

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1217-1218; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 132-133.

Page 105: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

105

investeringsreserves aangelegd voor aanslagjaar 2004, aangezien de bepaling zich maar

uitstrekt tot de twee volgende belastbare tijdperken.495

GOUBERT e.a. zijn echter van mening dat op basis van de tekst van de wet het eerste

belastbare tijdperk waarvoor een investeringsreserve is aangelegd, het belastbaar tijdperk is

dat verbonden is aan aanslagjaar 2007. Pas vanaf aanslagjaar 2007 zal een keuze moeten

worden gemaakt tussen de investeringsaftrek en de notionele interestaftrek, aangezien vóór

aanslagjaar 2007 geen toepassing kan gemaakt worden van de aftrek voor risicokapitaal is er

tot dan ook geen keuze. De datum van publicatie is voor hen dan ook irrelevant.496 Deze

benadering wordt bevestigd door de minister.497 De driejarige uitsluitingstermijn geldt

bijgevolg pas vanaf het derde jaar dat de aftrek voor risicokapitaal effectief in werking is

getreden, dus ten vroegste vanaf aanslagjaar 2007. De kmo’s die voor aanslagjaar 2005 of

aanslagjaar 2006 nog een investeringsreserve hebben aangelegd, kunnen aldus voor

aanslagjaar 2007 al onmiddellijk overschakelen naar het stelsel van de notionele

interestaftrek. 498

§ 2. Aftrekverbod op bepaalde winstbestanddelen (art. 207, lid 1 en

2 WIB)

2.1. Algemeen

Aangezien de aftrek voor risicokapitaal werd ingevoerd door de toevoeging van artikelen

205bis tot 205novies van het WIB is de bepaling van artikel 207 van het WIB eveneens van

toepassing op de aftrek voor risicokapitaal. 499

Artikel 207, lid 1 van het WIB leest immers als volgt: “De Koning regelt de wijze waarop de in

de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken worden verricht”. De aftrek voor risicokapitaal

wordt aldus ook geviseerd.

495

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 97-98, nr. 74. 496

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 131-132; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 50. 497

Vr. en Antw. Kamer 2005-06, 10 januari 2006, 21929 (Vr. nr. 114 C. DEVLIES). 498

Circ. nr. Ci.RH.421/574.945 (AOIF 36/2008), 9 oktober 2008, www.monKEY.be,, nr. 11; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1217; K. JANSSENS, “Nu nog investeringsreserve en volgend jaar al notionele interestaftrek is toegelaten”, Fisc.Act. 2005, afl. 23, 4. 499

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 143; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 109; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 128.

Page 106: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

106

Luidens het tweede lid van artikel 207 van het WIB kan geen aftrek voor risicokapitaal

worden toegepast op500:

- het gedeelte van het resultaat dat voortkomt van abnormale of goedgunstige

voordelen vermeld in artikel 79 van het WIB

- de verkregen financiële voordelen of voordelen van alle aard vermeld in artikel 53,

24° van het WIB

- de grondslag van de bijzondere afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten of

voordelen van alle aard ingevolge van artikel 219 van het WIB

- het gedeelte van de winst dat bestemd is voor uitgaven bedoeld in artikel 198, eerste

lid, 12° van het WIB (werknemersparticipatie)

- het gedeelte van de winst uit de niet-naleving van artikel 194quater, § 2, vierde lid

van het WIB en de toepassing van artikel 194quater, § 4 van het WIB

(investeringsreserve)

2.2. Abnormale of goedgunstige voordelen

De aftrek voor risicokapitaal kan niet toegepast worden op het gedeelte van het resultaat

dat voortkomt uit abnormale of goedgunstige voordelen.501

Zoals vermeld bepaalt het tweede lid van artikel 207 van het WIB dat “geen aftrekken noch

compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk mag worden verricht op het gedeelte

van het resultaat dat voorkomt van abnormale of goedgunstige voordelen vermeld in artikel

79, […]” Artikel 79 van het WIB luidt als volgt: “Beroepsverliezen worden niet afgetrokken

van het gedeelte van de winst of de baten dat voortkomt uit abnormale of goedgunstige

voordelen die de belastingplichtige, in welke vorm of door welk middel ook, rechtstreeks of

onrechtstreeks heeft verkregen uit een onderneming ten aanzien waarvan hij zich

rechtstreeks of onrechtstreeks in enige band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt”.

Deze mogelijke beperking van de afrek voor risicokapitaal heeft betrekking op zowel de

aftrek van overgedragen aftrek van voorafgaande belastbare tijdperken, als op de aftrek

verleend voor het lopende belastbaar tijdperk.502

500

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 143; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 143; J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 128-129; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-18, nr. 4138. 501

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1230. 502

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 109.

Page 107: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

107

A. Abnormaal of goedgunstig voordeel

De term “abnormaal of goedgunstig voordeel” kan uitgelegd worden aan de hand van de

omschrijving van de samenstellende delen.503

Een “voordeel” kan omschreven worden als een verrijking van de verkrijger waarbij er geen

sprake is van een effectieve vergoeding evenwaardig aan het verstrekte voordeel wat de

vestrekker van het voordeel betreft. Een voordeel is “abnormaal” wanneer het strijdig is met

de gewone gang van zaken, de regels en de gevestigde gebruiken of wanneer het in strijd is

met wat in gelijkaardige gevallen gebruikelijk is. Er is sprake van een “goedgunstig” voordeel

wanneer een voordeel wordt toegekend buiten de uitvoering van een verbintenis of zonder

enige tegenprestatie wordt verleend. De verkrijger van een abnormaal of goedgunstig

voordeel verrijkt zich aldus, zonder adequate en daadwerkelijke tegenprestatie, in welke

vorm of door welk middel ook, rechtstreeks of onrechtstreeks.504

Uit de rechtspraak inzake “abnormale of goedgunstige voordelen” kan afgeleid worden dat

niet alleen rekening moet gehouden worden met het normale, marktconforme karakter van

de tegenprestatie, maar tevens de transacties zelf die hebben geleid tot deze prestaties.

Indien deze initiële transacties plaatsvinden met een fiscaal oogmerk en niet als “normale”,

economisch verantwoorde verrichtingen kunnen worden beschouwd, worden de voordelen

behaald door deze abnormale transacties geviseerd door het aftrekverbod.505

Volgens de rechtsleer daarentegen is het van geen belang dat de verrichting zelf economisch

al dan niet verantwoord is. Enkel de tegenprestatie die geen adequate compensatie oplevert

kan aanleiding geven tot een abnormaal of goedgunstig voordeel.506

In het kader van de aftrek voor risicokapitaal is het niet ondenkbaar dat de vennootschap

bepaalde transacties of herstructureringen doorvoert met het oog op optimalisatie van de

aftrek. Bijgevolg is het raadzaam bij elke herstructurering, planning of optimalisatie er

rekening mee te houden dat deze antimisbruikbepaling van toepassing kan zijn. Er moet er

aldus voor gezorgd worden dat de vooropgestelde transactie economisch onderbouwd is en

503

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 109. 504

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 144; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 109-110; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 101, nr. 76. 505

Circ. nr. Ci.RH. 840/592.613 (AOIF 14/2008), 3 april 2008, www.monKEY.be., nr. 24; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 146-147; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 1001-1002; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 110-111. 506

W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 101-103, nr. 76.

Page 108: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

108

niet kan worden gekwalificeerd als een abnormaal of goedgunstig voordeel. 507 Het

standpunt van de dienst voorafgaande beslissingen is in het algemeen dat een

kapitaalinbreng, ook in het kader van een centralisatie van financiële activiteiten, geen

ontvangen abnormaal of goedgunstig voordeel uitmaakt en in aanmerking komt voor de

aftrek voor risicokapitaal, indien ze dient ter financiering van reële activiteiten die vanuit

economisch oogpunt een toegevoegde waarde bieden.508Eveneens wordt bevestigd dat op

de intragroepsleningen aangerekende vergoeding marktconform is.509 In dezelfde lijn ligt de

voorafgaande beslissing nr. 600.134 van 25 juli 2006.510 Ook de circulaire van 3 april 2008

aanvaardt dergelijke centralisatie van financieringsvennootschappen in een aparte

vennootschap. Dit wordt verantwoord op basis van de overweging dat dergelijke handeling

zinvol is vanuit economisch oogpunt en dus geen louter kunstmatige constructie met

uitsluitend fiscaal oogmerk vormt. Daarentegen zal de verrekening van de aftrek voor

risicokapitaal op de winst die gerealiseerd werd in louter kunstmatige constructies

geweigerd worden, voornamelijk kapitaalverhogingen door inbreng in geld worden hierbij

geviseerd.511

Ten slotte heeft de dienst voorafgaande beslissingen bevestigd dat de kwijtschelding van een

schuldvordering op voorwaarde van herleving bij terugkeer naar een betere toestand, niet te

beschouwen is als het verkrijgen van een abnormaal of goedgunstig voordeel.512

B. Band van wederzijdse afhankelijkheid

De band van wederzijdse afhankelijkheid kan zowel tussen ondernemingen van natuurlijke

personen en vennootschappen, als tussen vennootschappen onderling bestaan. Die

afhankelijkheid moet niet rechtstreeks zijn, ze kan ook tot stand komen via personen of

ondernemingen die controle uitoefenen op ogenschijnlijk onafhankelijke ondernemingen.

De band kan zowel juridisch, als economisch zijn. De vaststelling van het bestaan van deze

507

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 147; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 111-112. 508

Voorafgaande beslissing nr. 600.167 van 3 oktober 2006; Voorafgaande beslissing nr. 700.399 van 4 december 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.032 van 7 augustus 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.055 van 24 juli 2007; Voorafgaande beslissing nr. 700.282 van 21 augustus 2007; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-18, nr. 4139; R. WILLEMS, “Rulingdienst gaat omzichtig tewerk bij notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2008, afl. 9, 9-16. 509

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 416; H. VERSTRAETE, “Dubbele aftrek sluit notionele interest niet noodzakelijk uit”, Fiscoloog 2007, afl. 1054, 3-6; Y. VERDINGH, Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl., VII.6-9, nr. 4127. 510

A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 416. 511

Circ. nr. Ci.RH. 840/592.613 (AOIF 14/2008), 3 april 2008, www.monKEY.be, nr. 25; A. COOLS, “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 416; H. VANHULLE en N. VAN ROBBROECK, “Circulaire verduidelijkt antimisbruikbepalingen m.b.t. notionele interestaftrek”, Fisc. Act. 2008, afl. 14, 1-8. 512

Voorafgaande beslissing nr. 700.150 van 24 juli 2007; R. WILLEMS, “Rulingdienst gaat omzichtig tewerk bij notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2008, afl. 9, 16.

Page 109: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 4 – De effectieve aftrek

109

band van wederzijdse afhankelijkheid is een feitenkwestie en is aldus aan de soevereine

beoordeling van de rechter onderworpen.513

513

P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 112; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 145.

Page 110: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 5 – Inwerkingtreding

110

Hoofdstuk 5. Inwerkingtreding

De artikelen 2 tot 19 van de Wet treden in werking vanaf aanslagjaar 2007. Artikel 20

betreffende de opnulzetting van het registratierecht voor inbrengen in kapitaal treedt in

werking op 1 januari 2006. Bovendien treden tevens het merendeel van de bepalingen van

het Uitvoerings-KB in werking vanaf aanslagjaar 2007.514

Artikel 20 van de Wet leest verder als volgt: “Elke wijziging die vanaf 29 april 2005 aan de

afsluitdatum van de jaarrekening wordt aangebracht is zonder uitwerking op de toepassing

van de in het eerste lid bedoelde bepalingen”.515 Deze antimisbruikbepaling moet vermijden

dat bestaande vennootschappen hun afsluitingsdatum kunstmatig zouden wijzigen om zo

vroeg mogelijk te kunnen genieten van de aftrek.516 Zo wordt aldus voorkomen dat

vennootschappen die normaal niet per 31 december hun boekhouding afsluiten en bijgevolg

dus pas na 1 januari 2006 van de aftrek voor risicokapitaal zullen kunnen genieten, hun

boekjaar aanpassen teneinde vroeger de aftrek voor risicokapitaal te kunnen toepassen.517

Een oprichting van een vennootschap wordt niet beschouwd als een wijziging aan de

afsluitdatum van de jaarrekening en nieuw opgerichte vennootschappen worden aldus niet

geviseerd door deze antimisbruikbepaling. Bijgevolg kan een nieuw opgerichte

vennootschap met een eerste lang boekjaar dat afsluit op 31 december 2006, reeds voor de

in 2005 gerealiseerde belastbare winst van de aftrek voor risicokapitaal genieten. Aangezien

het om een verlengd boekjaar gaat, zal bovendien die aftrek berekend worden aan een

hoger tarief overeenkomstig artikel 734sexies, §2 van het KB/WIB.518

Op grond van praktische bezwaren en aangezien deze bepaling is ingegeven ter voorkoming

van misbruiken bij de inwerkingtreding van de notionele interestaftrek, lijkt het dat na de

passende correctie voor het eerste toepassingsjaar, de aftrek voor elk van de volgende

periodes berekend wordt op basis van het werkelijk boekjaar. Om dezelfde redenen werkt

de antimisbruikbepaling evenmin door bij een wijziging aan de afsluitdatum van het boekjaar

514

Artikel 21 Wet; artikel 5 Uitvoerings-KB. 515

Artikel 21 Wet. 516

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51-1778/001, 19. 517

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 156; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 139. 518

C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1231; J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 157; A. HUGHE en G. BOMBEKE, “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 979; L. JANSSENS, “Notionele interestaftrek: praktische toepassingen”, Fisc.Act. 2005, afl. 30, 3; P. MOREAU, Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 103-104. J. SOETAERT, C. BOERAEVE, Y. DEWAEL en R. ROSOUX, De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 142; W. VANDENBERGHE, De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 113, nr. 81.

Page 111: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Hoofdstuk 5 – Inwerkingtreding

111

in een later belastbaar tijdperk, zonder dat deze wijziging nog leidt tot enige vervroegde

toepassing van de notionele interestaftrek.519

519

J. GOUBERT, P. VANLERBERGHE en S. GRAZIOSI, De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 159; Ph. SALENS, “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 26.

Page 112: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Besluit

112

Besluit

Uit deze uiteenzetting kan geconcludeerd worden dat in dezelfde mate waarin het concept

van de aftrek voor risicokapitaal op het eerste zicht in zijn eenvoud uitblinkt, de

daadwerkelijke toepassing complex blijkt te zijn.

De loutere vermenigvuldiging van het risicokapitaal met een bepaald tarief, wordt immers

voornamelijk ten gevolge van de talrijke op het risicokapitaal toe te passen correcties een

uitdaging. De vele interpretatie- en toepassingsproblemen maken deze berekening er

bovendien niet gemakkelijker op.

Bovendien werd meermaals vastgesteld dat de vooropgestelde doelstellingen niet

toereikend zijn om het bestaan van verscheidene bepalingen te verklaren. De meeste

beperkingen zijn immers in werkelijkheid ingegeven door budgettaire redenen of ingevoerd

met het oog op het voorkomen van misbruiken. Daarnaast kan evenwel de vraag worden

gesteld of de voorziene antimisbruikbepalingen wel steeds voldoende zijn om oneigenlijk

gebruik tegen te gaan, gezien de talrijke mogelijkheden tot optimalisatie.

De maatregel was in het algemeen bedoeld om vennootschappen die inspanningen leveren

ter versterking van hun eigen vermogen te belonen. Hoe hoger het risicokapitaal van de

vennootschap, hoe groter de omvang van de jaarlijkse belastingaftrek. De mogelijkheid tot

optimalisatie situeert zich op twee vlakken. Het komt erop aan het eigen vermogen te

verhogen en/of de uitgesloten elementen tot een minimum te beperken, onder meer door

middel van wijzigingen in de financieringsstructuur van de vennootschap. Een kosten-

batenanalyse van de geplande herstructurering of herfinanciering mag evenwel niet uit het

oog verloren worden. Bepaalde ingrepen zullen immers weliswaar de aftrek voor

risicokapitaal optimaliseren, maar ook alle andere fiscale, juridische, boekhoudkundige en

bedrijfseconomische implicaties ervan moeten in overweging worden genomen. Bijgevolg is

bijstand van juristen, fiscalisten en boekhoudkundige specialisten nooit overbodig.

Ten slotte kan er wel op gewezen worden dat de doelstellingen in het licht van de huidige

economische constellatie meer dan ooit lovenswaardig zijn. België kan door de aftrek voor

risicokapitaal zijn aantrekkingskracht vergroten ten aanzien van de investeerders van

vandaag.

Page 113: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

113

Bibliografie

Boeken

CHEVALIER, C., Vademecum Vennootschapsbelasting : een resultaatgerichte benadering, Gent, Larcier, 2008, 1690 p. COLMANT, B., MINNE, P. en VANWELKENHUYZEN, T., Les intérêts notionnels. Aspects juridique, fiscaux et financiers de la déduction pour capital à risque, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 108 p. COUBEAU, H., DE BECKER, N., DE CONINCK, L., DEFOOR, W., DERYCKE, M., HUYBERECHTS, I., KELL, L., KIEKENS, A., SABLON, S., SOETE, P., THILMANY, J., TOUSSAINT, N., VALKENBORG, G., VANHEESWIJCK, L., VAN KEIRSBILCK, M., VERTOMMEN, S., Fiscaal jaaroverzicht 2008 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2009, 340 p. COUBEAU, H., DEFOOR, W., DERYCKE, M., KELL, L., KIEKENS, A., SABLON, S., SOETE, P., THILMAN, J., VANBELLEN, P., VANHEESWIJCK, L., VERTOMMEN, S., Fiscaal jaaroverzicht 2005 in Tax. Algemene fiscaliteit, Mechelen, Kluwer, 2009, 404 p. GOUBERT, J., VANLERBERGHE, P. en GRAZIOSI, S., De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal in Fiscale praktijkstudies nr. 31, Mechelen, Kluwer, 2005, 195 p. HAELTERMAN, A. en VERSTRAETE, H., “De aftrek voor risicokapitaal: Een praktisch gerichte invalshoek” in VANISTENDAEL, F. (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming. Fiscaal recht. Vormingsonderdeel 35, Brugge, die Keure, 2006, 89-99. MOREAU, P., Belastingaftrek voor risicokapitaal. Notionele interestaftrek: een fiscale revolutie?, Mechelen, Kluwer, 2005, 139 p. SOETAERT, J., BOERAEVE, C., DEWAEL, Y. en ROSOUX, R., De notionele interesten, Meerbeek-Kortenberg, Uitgeverij voor Handel en Nijverheid NV, 2006, 200 p. VAN CROMBRUGGE, S., Beginselen van de vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblio, 2008, 224 p. VANDENBERGHE, W., De notionele intrestaftrek. Een denkbeeldige werkelijkheid, Gent, Larcier, 2006, 113 p. VERDINGH, Y., Bestendig handboek vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, losbl.

Page 114: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

114

Tijdschriftartikelen

CB, “Vennootschap mag ‘voordeligste’ volgorde van aanrekening kiezen”, Fiscoloog 2009, afl. 1186, 7-8. COOLS, A., “Belgische notionele interestaftrek: een stand van zaken”, WFR 2009, afl. 6806, 411-418. COOLS, A., “Tak 26-contracten: niet in mindering van berekeningsbasis notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2007, afl. 5, 1-3. COUCKE, P., “Overdracht van door bedrijfsleider gebruikte grond aan landbouwvennootschap: berekeningsbasis vermindert niet”, Fisc.Act. 2007, afl. 25, 3-4. DE BACKER, H., “Aftrek voor risicokapitaal wordt mogelijk”, Fiscale Wenken 2005, afl. 34, 1-2. DE HAEN, K., “Fiscale netto-waarde aandelen omvat geen verworpen reële waardevermindering”, Fisc.Act. 2005, afl. 37, 1-3. DELANOTE, M., “De belastingaftrek voor risicokapitaal”, TVW 2007, afl. 1, 93. DE MUNTER, M., “Administratie preciseert berekening aftrek voor risicokapitaal”, Fiscoloog 2008, afl. 1137, 4-9. DE SAEGER, N., “De impact van dividendenuitkeringen op de notionele intrestaftrek”, De Venn. 2007, afl. 6, 10-11. DESCHRIJVER D. en MEEUS L., “Kronkiek. Fiscaal recht voor vennootschappen 2008”, TRV 2009, afl. 4, 299-362. DESCHRIJVER D. en MEEUS L., “Kronkiek. Fiscaal recht voor vennootschappen 2007 (deel 2)”, TRV 2008, afl. 5, 321-368. DURIEU, H., “Uniformisering kmo-definitie: feit of fictie?”, Fiscale Wenken 2010, afl. 8, 1-4. DURIEU, H., “Wijzigingen op til. Wet houdende fiscale en diverse bepalingen – deel II”, Fiscale Wenken 2009, afl. 41, 1-4. GIELIS, M. en RUYSSCHAERT, S., “Strategische dividenduitkeringen”, AFT 2006, afl. 6, 12-18. HAELTERMAN, A. en VERSTRAETE, H., “De aftrek voor risicokapitaal. Eerste bedenkingen”, AFT 2005, afl. 12, 24-33. HEMELAER, R., FERNANDES, C. en WILLEMS, R., “Aftrek voor risicokapitaal: ‘geplaatst kapitaal’ van vaste inrichting komt in aanmerking volgens Rulingdienst”, Fisc.Act. 2007, 4-6.

Page 115: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

115

HUGELIER, C., “Minder gebruikte technieken tot fiscale optimalisatie”, Fiscale Wenken 2007, afl. 5, 1-3. HUGELIER, C., “Fiscale optimalisaties”, Fiscale Wenken 2007, afl. 1, 1-4. HUGELIER, C., “Mechanisme en aandachtspunten”, Fiscale Wenken 2006, afl. 45, 1-4. HUGHE, A., “Advocaat-generaal laat coördinatiecentra toe tot eind 2010”, Fiscoloog 2006, afl. 1010, 1. HUGHE, A. en BOMBEKE, G., “Het jaar van de Notionele Intrest”, TFR 2005, afl. 292, 975-1013. JANSEN, T., “Minister zet licht op groen voor gedeeltelijke verzaking aan notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2007, afl. 20, 1-4. JANSEN, T., “Generatiepact aangevuld met maatregelen gericht op innovatie”, Fisc.Act. 2005, afl. 40, 1-5. JANSSENS, L., “Notionele interestaftrek: praktische toepassingen”, Fisc.Act. 2005, afl. 30, 1-5. JANSSENS, L., “Uitvoeringsbesluit notionele interestaftrek goedgekeurd”, Fisc.Act. 2005, afl. 26, 3-4. JANSSENS, K., “Nu nog investeringsreserve en volgend jaar al notionele interestaftrek is toegelaten”, Fisc.Act. 2005, afl. 23, 1-4. JANSSENS, L., “De ‘aftrek voor risicokapitaal’ doorgelicht”, Fisc.Act. 2005, afl. 18, 13-20. JANSSENS, L., “Aftrek voor risicokapitaal komt investeringen met eigen vermogen ten goede”, Fisc.Act. 2004, afl. 44, 1-3. JVD, “Ook ‘notionele interest’ voor vennootschappen in vereffening?”, Fiscoloog 2010, afl. 1192, 1-3. JVD, “Notionele interest en Belgische inrichtingen”, Fiscoloog 2008, afl. 1137, 7. JVD, “Notionele interest en fusies”, Fiscoloog 2008, afl. 1137, 8. JVD, “Circulaire bevestigt vooral reeds bekende standpunten en inzichten”, Fiscoloog 2008, afl. 1112, 8-11. JVD, “Praktische berekening bij kapitaalverhoging in verkort boekjaar”, Fiscoloog 2007, afl. 1086, 9-11. JVD, “Beleggingsportefeuille van beleggingsvennootschap is geen ‘belegging’”, Fiscoloog 2007, afl. 1085, 1-2.

Page 116: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

116

JVD, “Berekening aftrek voor risicokapitaal: het formulier”, Fiscoloog 2007, afl. 1073, 1-3. JVD, “Gemengd gebruikt gebouw kan toch gedeeltelijk in aanmerking komen”, Fiscoloog 2007, afl. 1054, 1-2. JVD, “Wat staat er nog in het wetsontwerp ‘houdende diverse bepalingen’?”, Fiscoloog 2006, afl. 1050, 9. JVD, “Onroerend goed: niet enkel villavennootschappen zijn geviseerd”, Fiscoloog 2006, afl. 1034, 1-2. JVD, “Aftrek voor risicokapitaal: tarief wordt “per jaar” vastgesteld”, Fiscoloog 2005, afl. 981, 5-8. LASSAUX, R., “Notionele interest: een frisse wind door de ondernemingen…”, Acc.& Tax 2005, afl. 3, 24-31. MOSER, K., “Belastingaftrek voor risicokapitaal”, TVW 2005, afl. 8, 294-296. OP DE BEECK, P. en PAUWELS, S., “De problematiek van kapitaalallocatie aan vaste inrichtingen”, TFR 2007, afl. 328, 759-770. PHILLIPPE , D., “Minister spreekt zich uit over «double dip»-constructies”, Fisc.Act. 2009, afl. 11, 7-10. PUTZEYS, W., “Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken. Update 2008”, AFT 2008, afl. 6-7, 14-41. PUTZEYS, W., “Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken”, AFT 2007, afl. 1, 11-53. SALENS, PH., “De aftrek voor risicokapitaal”, AFT 2006, afl. 2, 4-28. SMET, P., “Fusies: gaat de overgedragen aftrek voor risicokapitaal ook over?”, Fiscoloog 2009, afl. 1155, 7-10. SMET, P., “Fusierichtlijn: nieuwe fiscale regeling inzake verliesverrekening”, Fiscoloog 2008, afl. 1141, 7-10. SMITS, A. en JACOBS, F., “Aangifte vennootschapsbelasting in vreemde munt?”, Fisc.Act. 2007, afl. 39, 4-5. VANBELLEGHEM, P., “Op welke manieren uw vennootschap financieel ondersteunen?”, De Venn. 2006, afl. 9, 8-9. VANDENBERGHE, W., “Aftrek voor risicokapitaal – de lijdensweg van de fusie-inbrengmeerwaarden ten einde?”, AFT 2008, afl. 4, 4-7.

Page 117: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

117

VANDENBERGHE, W., “De omzetting van de fusierichtlijn – Duiding bij het labyrint van bepalingen inzake inbrengen van een bedrijfstak of algemeenheid, fusies en splitsingen”, AFT 2008, afl. 4, 4-57. VANDENBERGHE, W., “Impact van dividendenuitkeringen op de notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2006, afl. 8, 4-7. VANDEN HEEDE, F., “Circulaire gepubliceerd: weinig nieuws”, Fiscale Wenken 2008, afl. 44, 1-3. VAN DE VOORDE, N. en RAPOYE, C., “Fusiegoodwill telt niet mee voor notionele interestaftrek, zegt Rulingdienst”, Fisc.Act. 2007, afl. 43, 1-4. VAN DE WOESTEYNE, I., “Overdracht secundaire belastingskenmerken bij herstructureringen. Fusiewet regelt overdracht notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2009, afl. 10, 1-5. VAN DYCK, J., “Circulaire bevestigt vooral reeds bekende standpunten en inzichten”, Fiscoloog 2008, afl. 1112, 8-11. VAN DYCK, J., “Geen notionele interest op passieve belegging eigen vermogen?”, Fiscoloog 2008, afl. 1108, 1-4. VAN DYCK, J., “Praktische berekening bij kapitaalverhoging in verkort boekjaar”, Fiscoloog 2007, afl. 1086, 9-11. VAN DYCK, J., “Berekening aftrek voor risicokapitaal: het formulier”, Fiscoloog 2007, afl. 1073, 1-3. VAN DYCK, J., “Aftrek risicokapitaal: tarief wordt ‘per jaar’ vastgesteld”, Fiscoloog 2005, afl. 981, 5-8. VAN GEEL, C. en VOGELAERE, I., “Belastingaftrek voor risicokapitaal stijgt”, Kernpunten NV 2009, afl. 2, 8. VAN GEEL, C. en VOGELAERE, I., “Belastingaftrek voor risicokapitaal stijgt”, Fiscale Wenken 2009, afl. 2, 4. VAN GILS, M., “Rulingcommissie sluit fusiegoodwill uit basis notionele interestaftrek”, Fiscoloog 2007, afl. 1096, 9-13. VANHULLE, H. en VAN ROBBROECK, N., “Europa ondervraagt België over territoriale werking NIA”, Fisc.Act. 2009, afl. 8, 1-3. VANHULLE, H. en VAN ROBBROECK, N., “Circulaire verduidelijkt antimisbruikbepalingen m.b.t. notionele interestaftrek”, Fisc. Act. 2008, afl. 14, 1-8. VANHULLE, H., “Minister bevestigt duurzaamheid van notionele interestaftrek maar viseert mogelijke misbruiken”, Fisc.Act. 2006, afl. 15, 5-10.

Page 118: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

118

VANISTENDAEL, F., “Een aanvulling op de notionele interestaftrek?”, AFT 2010, afl. 2, 1-3. VANISTENDAEL, F., “Is er nog vennootschapsbelasting na notionele interestaftrek?”, AFT 2009, afl. 8-9, 1-2. VANISTENDAEL, F., “Belastingaftrek op risicokapitaal. De goede weg gekozen?”, AFT 2005, afl. 5, 1-2. VAN KERCKHOVE, W., “De ‘notionele interestaftrek’ bekeken vanuit praktische invalshoek”, AFT 2006, afl. 2, 29-36. VERDINGH, Y., “Notionele interestaftrek: volgorde van aftrek is nadelig”, Fisc.Act. 2009, afl. 13, 9-10. VERDINGH, Y., “Aftrek risicokapitaal: volgorde van aftrek”, Fiscale Wenken 2009, afl. 16, 4. VERHAEREN, K., “Notionele interestaftrek op risicokapitaal: praktisch”, De Venn. 2005, afl. 11, 4-7. VERSTRAETE, H., “Onduidelijkheid over uitsluitingsgronden blijft bestaan”, Fiscoloog 2007, afl. 1084, 4-9. VERSTRAETE, H., “Dubbele aftrek sluit notionele interest niet noodzakelijk uit”, Fiscoloog 2007, afl. 1054, 3-6. VERSTRAETE, H., “Teleurstellende regeling voor buitenlandse inrichtingen”, Fiscoloog 2005, afl. 998, 1-3. WARSON, E. en VANHOUTTE, S., “Het gunsttarief voor opnemingen uit vrijgestelde reserves in de praktijk”, Fisc.Act. 2007, afl. 2, 4-7. WARSON, E. en VERSCHAEVE, D., “Notionele interestaftrek plaatst uitkering van gewone dividenden in compleet ander daglicht”, Fisc.Act. 2005, afl. 44, 6-8. WILLEMS, R., “Rulingdienst gaat omzichtig tewerk bij notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2008, afl. 9, 9-16. WILLEMS, R., “Aftrek voor risicokapitaal: Rulingdienst verduidelijkt uitsluitingen”, Fisc.Act. 2007, afl. 26, 1-4. WILLEMS, R., “De nieuwste rulings over verrekenprijzen”, Fisc.Act. 2007, afl. 21, 21-28. WILLEMS, R., “Nieuwe rulings”, Fisc.Act. 2007, afl. 6, 14-16. WILLEMS, R., “Eerste ruling over notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2006, afl. 24, 11-12. WILLEMS, R., “Overzicht recente rulings”, Fisc.Act. 2006, afl. 43, 13-16.

Page 119: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

119

X., “Notionele interest: maximumtarief twee jaar bevroren op 3,8 %”, Fiscoloog 2009, afl. 1182, 7-9. X., “‘Double dip’-situatie. Vrije keuze van minst belaste weg.”, Fiscoloog 2009, afl. 1147, 13. X., “Tarief voor aanslagjaar 2010 is gepubliceerd”, Fiscoloog 2009, afl. 1144, 13. X., “Notionele interestaftrek beperkt tot 3,8 %”, Fisc.Act. 2009, afl. 41, 8. X., “FIFO-methode voor overgedragen notionele interestaftrek”, Fisc.Act. 2009, afl. 35, 6-8. X., “Notionele interestaftrek niet uitgebreid”, Fisc.Act. 2009, afl. 17, 7. X., “Minister maakt einde aan onzekerheid: NIA is overdraagbaar bij fusie”, Fisc.Act. 2009, afl. 13, 8-9. X., “Notionele interestaftrek: minister bevestigt gunstige FIFO-regel voor aftrek”, Fisc.Act. 2009, afl. 2, 7-8. X., “Bestanddelen aangehouden als belegging. Kapitalisatiebevek”, Fiscoloog 2009, afl. 1171, 14-15. X., “Notionele interestaftrek voor aj. 2010: 4,473 %”, Fisc.Act. 2008, afl. 44, 2. X., “Notionele interestaftrek voor aj. 2009: 4,307 %”, Fisc.Act. 2008, afl. 2, 7. X., “Participatie in buitenlandse partnership”, Fiscoloog 2008, afl. 1127, 14-15. X., “Simulatie”, Fiscoloog 2008, afl. 1122, 13. X., “Tarief voor aanslagjaar 2009 is gepubliceerd”, Fiscoloog 2008, afl. 1098, 13. X. “Aan notionele interestaftrek wordt niet geraakt”, Fisc.Act. 2007, afl. 40, 7-8. X. “Notionele interestaftrek: kmo-definitie is die van hele artikel 15 W. Venn., niet alleeen § 1”, Fisc.Act. 2007, afl. 15, 8. X., “Notionele interestaftrek: gebouw niet helemaal uit berekeningsbasis als bovenverdieping privé gebruikt”, Fisc.Act. 2007, afl. 15, 8-9. X., “Notionele interestaftrek: gedeeltelijk door bedrijfsleider gebruikt gebouw slechts gedeeltelijk uit berekeningsbasis halen”, Fisc.Act. 2007, afl. 2, 9-10. X., “Aftrek voor risicokapitaal. Coördinatiecentra”, Fiscoloog 2007, 1094, 14. X., “Vrijwillig niet-gebruik van aftrek”, Fiscoloog 2007, afl. 1087, 13.

Page 120: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

120

X., “Notionele interest: ‘vrijwillig’-niet gebruikt gedeelte gaat verloren”, Fiscoloog 2007, afl. 1075, 9. X., “Maatregelen inzake inkomstenbelasting in de eindejaarswetten”, Fiscoloog 2007, afl. 1061, 4-10. X., “Tak 26-producten”, Fiscoloog 2007, afl. 1057, 13. X., “Uitvoeringsmaatregelen bij Generatiepactwet en NIA”, Fisc.Act. 2006, afl. 44, 11-13. X., “Notionele interestaftrek voor aj. 2008: 3,781%”, Fisc.Act. 2006, afl. 44, 15-16. X., “Wet houdende diverse bepalingen: de overige maatregelen”, Fisc.Act. 2006, afl. 38, 8. X., “Aj. 2006 nog investeringsreserve en aj. 2007 al notionele interestaftrek: minister bevestigt”, Fisc.Act. 2006, afl. 14, 10-11. X., “Notionele interestaftrek: versoepeling voor zeeschepen op komst”, Fisc.Act. 2006, afl. 12, 14. X., “Aandelenportefeuille die alleen meerwaarden oplevert: uit berekeningsbasis notionele interestaftrek halen”, Fisc.Act. 2006, afl. 10, 12. X., “Notionele interestaftrek is 3,442 %”, Fisc.Act. 2006, afl. 2, 10-11. X., “Notionele interest: belangrijke beperking voor buitenlandse inrichtingen”, Fiscoloog 2006, afl. 1052, 6-8. X., “Investeringsaftrek”, Fiscoloog 2006, afl. 1023, 12. X., “Zeevaartvennootschappen”, Fiscoloog 2006, afl. 1023, 12. X., “Buitenlandse inrichtingen”, Fiscoloog 2006, afl. 1023, 12. X., “Aandelen: wanneer uitgesloten?”, Fiscoloog 2006, afl. 1018, 15. X., “Belastingkrediet maakt investeringsaftrek terugbetaalbaar”, Fiscoloog 2006, afl. 1015, 2-7. X., “Tarief voor aanslagjaar 2007 gepubliceerd”, Fiscoloog 2006, afl. 1010, 10. X., “Notionele interestaftrek op risicokapitaal ook voor de KMO?”, De Venn. 2005, afl. 6, 10-13. X., “Nog kleine toelichtingen bij notionele interestaftrek in Kamer”, Fisc.Act. 2005, afl. 21, 10-11.

Page 121: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

121

X., “Interest wordt jaarlijks variabel. Notionele interestaftrek naar Parlement”, Fisc.Act. 2005, afl. 17, 6-7. X., “Voortaan alleen netto-meerwaarden vrijgesteld. Notionele interestaftrek: keuzestelsel en hogere aftrek voor KMO’s”, Fisc.Act. 2005, afl. 9, 1-2. X., “Generatiepact schrapt reserveringsplicht notionele interest”, Fiscoloog 2005, afl. 1007, 11-13. X., “Belastingaftrek risicokapitaal: uitvoeringsmaatregelen”, Kernpunten NV 2005, afl.12, 7-8. X., “Aftrek voor risicokapitaal vervangt investeringsreserve en BK”, Fiscoloog 2004, afl. 962, 1-2.

Beslissingen rulingcommissie Voorafgaande beslissing nr. 800.269 van 4 november 2008

Voorafgaande beslissing nr. 800.100 van 17 juni 2008

Voorafgaande beslissing nr. 700.439 van 27 mei 2008

Voorafgaande beslissing nr. 700.531 van 20 mei 2008

Voorafgaande beslissing nr. 800.098 van 15 april 2008

Voorafgaande beslissing nr. 700.317 van 11 maart 2008

Voorafgaande beslissing nr. 700.520 van 12 februari 2008

Voorafgaande beslissing nr. 700.468 van 8 januari 2008

Voorafgaande beslissing nr. 700.424 van 8 januari 2008

Voorafgaande beslissing nr. 700.515 van 18 december 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.444 van 18 december 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.399 van 4 december 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.329 van 13 november 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.395 van 23 oktober 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.355 van 20 oktober 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.036 van 18 september 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.282 van 21 augustus 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.039 van 7 augustus 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.032 van 7 augustus 2007

Voorafgaande beslissing nr. 600.102 van 16 oktober 2007

Voorafgaande beslissing nr. 600.103 van 16 oktober 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.306 van 26 juli 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.055 van 24 juli 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.251 van 10 juli 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.063 van 8 mei 2007

Voorafgaande beslissing nr. 700.049 van 8 mei 2007

Page 122: De aftrek voor risicokapitaal - lib.ugent.be · in de artikelen 205bis tot 205novies6 en 236.7 Artikel 205bis van het WIB leest als volgt: ^Bij

Bibliografie

122

Voorafgaande beslissing nr. 600.472 van 19 december 2006

Voorafgaande beslissing nr. 600.364 van 17 oktober 2006

Voorafgaande beslissing nr. 600.167 van 3 oktober 2006

Voorafgaande beslissing nr. 600.245 van 8 augustus 2006

Voorafgaande beslissing nr. 600.134 van 25 juli 2006

Voorafgaande beslissing nr. 600.104 van 4 mei 2006

Voorafgaande beslissing nr. 600.023 van 27 april 2006