concept document kennisbasis

20
1 Document Kennisbasis Beeldend Onderwijs PO 29 september 2010, concept Inhoudsopgave: inleiding Stap 1: De unieke bijdrage van het vakgebied Beeldend Onderwijs aan de ontwikkeling van kinderen. Stap 2: Kernconcepten voor het vakkengebied Stap 3: Concretere uitwerking van de Kernconcepten in deelconcepten. Stap 4: Contexten waarbinnen deze concepten binnen de onderwijspraktijk kunnen werken. (uit beschreven structuren, zoals in de kerndoelen, Tule, aangevuld met vakspecifieke contexten.) Stap 5: De fasering in de beeldontwikkeling van het kind in relatie tot de aangeboden concepten. Stap 6: De representaties van het vak(ken)gebied per verschillende leeftijdsgroepen.

description

kennisbasis, beeldend onderwijs

Transcript of concept document kennisbasis

Page 1: concept document kennisbasis

1

Document Kennisbasis Beeldend Onderwijs PO 29 september 2010, concept

Inhoudsopgave: inleiding Stap 1: De unieke bijdrage van het vakgebied Beeldend Onderwijs aan de ontwikkeling van kinderen. Stap 2: Kernconcepten voor het vakkengebied Stap 3: Concretere uitwerking van de Kernconcepten in deelconcepten. Stap 4: Contexten waarbinnen deze concepten binnen de onderwijspraktijk kunnen werken. (uit beschreven structuren, zoals in de kerndoelen, Tule, aangevuld met vakspecifieke contexten.) Stap 5: De fasering in de beeldontwikkeling van het kind in relatie tot de aangeboden concepten. Stap 6: De representaties van het vak(ken)gebied per verschillende leeftijdsgroepen.

Page 2: concept document kennisbasis

2

Inleiding Overal waar wij kijken zien we beelden. Deze beelden wekken vaak een overvloed aan gedachten en emoties bij ons op. Denk bijvoorbeeld aan een foto van witte rozen, bijna iedereen vindt witte rozen prachtig, ze zien er mooi uit, ze ruiken lekker. Toch kan deze afbeelding met rozen bij de ene persoon een heel ander gevoel opwekken dan bij de ander. Ze kunnen je mee terug nemen naar die vakantie aan de Zuid-Franse kust maar ook naar het crematorium waar een dierbare ligt opgebaard. Beelden hebben mede door onze voorkennis en de emotionele ervaringen uit het verleden een hele persoonlijke betekenis voor ons. Ze vertellen ons enorm veel waaronder ook veel over onszelf en de cultuur waarin we leven. De wereld om ons heen verkennen we en proberen we te begrijpen door beelden. We leren door beelden en dat geldt ook voor kinderen in het basisonderwijs. Kinderen kunnen zich net als volwassenen verwonderen over beelden en zijn zelf ook graag beeldend, creatief bezig. Door de enorme groei van de informatie en communicatie technologie is de toegang tot beelden enorm vergroot en is het mogelijk om deze beelden de klas in te halen. Dit biedt vele nieuwe leermogelijkheden voor kinderen. Daarom is beeldend onderwijs in onze huidige maatschappij een niet te onderschatten discipline.1

Beelden zijn in onze cultuur alom tegenwoordig. Ze spelen een belangrijke rol in onze samenleving en beïnvloeden ons persoonlijk ervaren, denken en doen. Het uiterlijk van beelden en de rol die zij spelen in de maatschappij verandert continu. Vakbekwaam onderwijs in functie en werking van beelden is daarom belangrijk. Het gaat hier om beelden in de ruime zin: het gaat om eigen vormgegeven ervaringen en beelden van anderen maar ook om beelden uit de cultuurgeschiedenis en beelden uit de communicatiewereld waarin we nu leven. 1 (bron: onderzoeksvoorstel Visual knowledge building L.van Otten in opdracht van R.R. von Piekartz)

Page 3: concept document kennisbasis

3

Stap 1: De unieke bijdrage van het vakgebied Beeldend Onderwijs; tekenen en handvaardigheid, aan de ontwikkeling van kinderen. In dit gedeelte wordt de kern van de vakspecifieke bijdrage van Beeldend Onderwijs aan het basisonderwijs beschreven. Daarin worden de volgende deelaspecten onderscheiden:

1. de ontwikkeling van het visueel verbeeldend vermogen 2. het omgaan met de beeldcultuur

1. de ontwikkeling van het visueel verbeeldend vermogen. De mens kenmerkt zich door het vermogen te denken. We vormen ons mentale voorstellingen van de werkelijkheid en de magie van het woord is daarin groot. We denken in taal en in taal vormen we de concepten waarmee de werkelijkheid begrepen wordt. Daarmee kunnen we communiceren. In het onderwijs is deze talige manier van concepten maken dan ook vol aanwezig. Een concept is echter niet hetzelfde als de ervaring zelf. Onder die denkende bewustzijnslaag is een gebied wat we niet zo goed begrijpen maar wat wel van grote invloed is op het handelen van de mens. De menselijke cognitie ligt immers diep verankerd in het feit dat wij een lichaam hebben. De hersens zijn ontwikkeld om het lichaam effectief en adequaat te laten reageren in respons op de omgeving. Het denken en handelen voltrekt zich met een lichaam en in een lichaam. Ook de belangrijke non-verbale communicatie gebeurt via het lichaam. In het beeldend onderwijs wordt een direct appèl gedaan op dat niet- cognitieve gebied doordat in een beeldproces de zintuiglijke ervaring van het kind -in het hier en nu- serieus genomen wordt. Epstein2

Het gaat erom het gevoelmatige, intuïtieve, niet talige en niet cognitieve als waardevol te erkennen binnen het basisonderwijs, te beginnen met het Beeldend Onderwijs zelf.

noemt dat het ervarende systeem. Dat ervarende systeem leert via gevoel, beelden, beweging, muziek en klank .

Kunstervaring en kunstactiviteit werken grotendeels via het ervarende systeem en via het lichaam. Daarom wordt ook wel gesproken over embodied knowledge en embodied learning 3 . Ook is duidelijk dat de verschillende intelligenties4

die samenhangen met de kunsten een specifiek kenmerk vormen van alle mensen, de mate van de ontwikkeling van deze intelligenties kan echter verschillen(meervoudige intelligentie).

De unieke bijdrage Beeldend Onderwijs, tekenen en handvaardigheid in het PO heeft als doel iemand op weg te helpen in zijn visueel verbeeldend vermogen. Het Beeldend Onderwijs ontwikkelt het visueel verbeeldend vermogen door in vormgevingsprocessen (2 dimensionaal en 3 dimensionaal) het kind zijn/haar werkelijkheid te laten onderzoeken en beleven. Daarbij staat het creatief denken en handelen voorop. (creatief denken) 2. het omgaan met de beeldcultuur

2 Epstein S, Cognitive experimental self-theory of personality 3 L. Bresler, Research Studies in Music Education, 2006

4 Gardner H, 2002

Page 4: concept document kennisbasis

4

beeldcultuur Uit onderzoek blijkt dat mensen hun werkelijkheid interpreteren door een keten te maken van eerder opgeslagen ervaringen. In minder dan een seconde vormen zich mentale concepten en gedachteconstructies. In vaktaal worden die constructies frames genoemd. Deze frames geven orde in de chaos van indrukken. We hanteren die constructies niet bewust maar we kennen ze door wat ze teweeg brengen: de manier waarop we redeneren en wat we beschouwen als ‘gezond verstand’. Elk beeld en woord dat we kennen is verbonden met een frame van betekenissen. Door frames begrijpen we de werkelijkheid. Beeldend Onderwijs; tekenen en handvaardigheid levert een unieke bijdrage aan de ontwikkeling van de mentale concepten bij kinderen doordat beelden, beeldtaal en beeldcultuur behoren tot het kennisgebied van deze vakken. De unieke bijdrage Beeldend Onderwijs; tekenen en handvaardigheid helpt kinderen op weg in de beeldtaal van de beeldcultuur. Beeldend Onderwijs:

• leert kinderen hun authentieke ervaringen te delen met anderen in beeldtaal (visualiseren)

• leert kinderen betekenisvolle beelden te maken door in een vormgevingsproces de beeldgrammatica van deze beeldtaal te oefenen

• richt zich op de context waarbinnen de beeldtaal functioneert, door kinderen kwalitatief sterke beelden te laten zien en ervaren

• leert kinderen beeldervaringen te verwoorden in dialoog met anderen, waardoor kinderen ontwikkelen tot bewuste vakbekwame deelnemers van de beeldcultuur (beeld beschouwen)

Page 5: concept document kennisbasis

5

Stap 2: Kernconcepten voor het vakkengebied; tekenen en handvaardigheid(2D en 3D) Bovengenoemde unieke bijdrage van het Beeldend Onderwijs (tekenen en handvaardigheid) aan de ontwikkeling van kinderen wordt op kennisniveau bereikt door de hoofdpunten in een vormgevingsproces als kader te gebruiken. Kenmerkend voor Beeldend Vormgeven is dat het procesmatig verloopt, dat er een gemaakt product is en dat dit product iets oproept (beeldcommunicatie). Beeldend Onderwijs zal gestructureerd en systematisch deze kernconcepten aan de orde stellen. De kernconcepten vormen de brug tussen de ambities en de te kiezen didactische vormen voor beeldende lessen. De kernconcepten van Beeldend Onderwijs:

1. Productief 2. Procesgericht 3. Reflectief

Stap 3: Uitwerking van de kernconcepten voor het vakkengebied; tekenen en handvaardigheid 2D en 3D 1. Productief Beeldend Vormgeven levert een beeldend product op. Dat product is te zien als een gestolde ervaring. Het product is het spoor van het Beeldend Vormgevingsproces. De volgende productcomponenten worden hierin onderscheiden:

• Betekenis / Inhoud • Vorm/ Beeldaspecten • Materiaal/ Techniek/ Werkwijze

De productcomponenten komen in een beeldend werkstuk in samenhang voor. Betekenis / Inhoud Betekenisvolle beelden brengen het ervarende systeem (zie concept 1) van de maker zowel als de kijker in beroering. Een goed beeld is een persoonlijke ervaring en roept persoonlijk ervaren op. Dat hoeft niet dezelfde ervaring te zijn die de maker heeft gehad. Een betekenisvol beeld is authentiek en uniek. Het is zonder aanvullende informatie niet eenvoudig zomaar iets te zeggen over betekenissen in beeldend (kinder)werk. Wat iemand maakt (de inhoud) is belangrijker dan de juiste vorm of techniek. De betekenis staat boven de beeldaspecten en de technieken. Er zijn twee lagen te onderscheiden:

• de morfologie van het beeld= wat er direct te zien is • de iconografie van het beeld=de achtergronden, regels en symboliek, nodig om het

beeld te kunnen begrijpen, het juist te kunnen interpreteren Voor een juiste kijk op het beeld wordt verondersteld dat zowel maker als beschouwer op de hoogte zijn van regels die gehanteerd kunnen worden om betekenissen over te brengen. In het Beeldend Onderwijs wordt aan deze betekenisaspecten aandacht besteed. Vorm/ Beeldaspecten Het visualiseren van een betekenis levert een beeld op. Dit kan zowel een platte vormgeving, tekenen (2D) zijn als een ruimtelijk, handvaardigheid (3D) vormgegeven beeld zijn. Een beeld wordt gecomponeerd in een proces van kiezen en verwerpen van beeldmogelijkheden: de beeldaspecten. Het spelen met beeldaspecten geeft de maker mogelijkheden betekenis en materiaal en beeld op elkaar af te stemmen. Het resultaat is een

Page 6: concept document kennisbasis

6

beeld met een bepaalde zeggingskracht. In een kwalitatief goed vormgegeven beeld heeft de maker die zeggingskracht bereikt door met inzicht de beeldaspecten te gebruiken. De maker beheerst dan de beeldgrammatica. Beeldaspecten zijn zichtbare vormgevingskenmerken die aan beelden te onderscheiden zijn. Leren vormgeven is dus leren de beeldgrammatica toe te passen. Materiaal/ Techniek/ Werkwijze Een Beeldend Product is soms het resultaat van noeste arbeid. Het vakbekwaam beheersen van het ambacht is een kwaliteit die in het Beeldend Onderwijs gewaardeerd kan worden. Vakmanschap op zich heeft echter nog geen verbeeldende kwaliteiten. De fysieke arbeid wordt immers pas beeldend betekenisvol als visualisatie van een unieke en authentieke ervaring. Die ervaring is zichtbaar en navoelbaar in het product, in de sporen die de gereedschappen en de hanteringwijzen nagelaten hebben. Het is dit spoor van die authentieke ervaring waar we naar op zoek zijn. In die context vormt onhandigheid dus niet altijd een belemmering. Deze fysieke kanten van het Beeldend Proces maakt een unieke manier van leren mogelijk: embodied learning (zie concept 1). Het is een dialoog tussen hoofd, hart, handen met de materialen als medium. In deze samenspraak met het, soms weerbarstige, materiaal ontwikkelt de maker het vermogen te vertrouwen op de sturende werking van zo’n materiaal. De materie roept als het ware een beeld op. Omgekeerd laat materie zich graag tot beeld vormen, door het associatief vermogen van de maker. Het beeldproces verloopt naar de aard van het materiaal en naar de aard van de maker. In veel gevallen begint een vormgevingsproces door de aantrekkingskracht of de uitdaging die van de materie uitgaat. Elk materiaal heeft eigen karakteristieke kenmerken. De materie spreekt zelf en heeft een eigen zeggingskracht en kan van zichzelf al mooi zijn. Ze biedt de vormgever mogelijkheden die te gebruiken, ermee te spelen en te zoeken. Onderzoek naar de aard, de weerstand en zeggingskracht van materialen bevordert de ontwikkeling van de motorische- en tactiele gevoeligheid van het kind. Het werkstuk zelf laat zien welk onderricht en ervaring de maker heeft in de technieken die er zijn om materialen vorm te geven. Ook is er te zien met welke energie de maker het benodigde schilderen, schuren, timmeren en zagen heeft toegepast. Die fysieke betrokkenheid bij het maken van beeldend werk is te zien aan het eindproduct. Het product laat dus zien of het proces betekenisvol is geweest en of het de maker gelukt is zijn boodschap te visualiseren. 2. Procesgericht: Hierin worden de drie procescomponenten onderscheiden:

• • beschouwen • onderzoeken • reflecteren tijdens het proces

Beschouwen: Het beschouwen van beelden maakt deel uit van het Beeldend Proces. Beelden hebben een betekeniskant/inhoud, een vormgevingskant/beeldaspecten en een materiaal/technische kant (zie productief) en op deze drie punten kan het beschouwen van beelden helpen in een eigen vormgevingsproces.

• Beelden kunnen ons informeren, beroeren, verleiden en soms ook manipuleren. Stil staan bij betekenisvolle beelden leert kinderen om (eigen) ervaringen en betekenissen in een beeldende context te plaatsen.

Page 7: concept document kennisbasis

7

• Beschouwing van beelden kan ook een impuls geven aan het vormgeven zelf(hanteren van de beeldgrammatica)

• Beschouwing van beelden kan het adequaat en doelgericht hanteren van materialen en technieken bevorderen.

Beschouwen van beelden leidt tot communicatie over die beelden en draagt zo bij aan het eigen visualisatieproces. Onderzoeken: Dit onderzoeken heeft betrekking op de productcomponenten: betekenisaspecten/inhoud, vormgevingsaspecten/beeldaspecten en de toepassing van materialen en technieken. In het onderzoekend handelen zit een geweldige meerwaarde van de Beeldende Onderwijs; tekenen en handvaardigheid (2D en 3D). Ook hier draait het weer om het in stap 1 genoemde ervarende systeem en Embodied learning. Kenmerken van een Beeldend Vormgevingsonderzoek:

• Het is divergent • Het is persoonsgebonden • Het is tijdgebonden • Het ‘denken’ voltrekt zich ook al handelend met materialen

Een kind leert in een Beeldend Proces op eigen wijze de werkelijkheid te begrijpen en vorm te geven. Al doende leert de maker om te gaan met de weerbarstigheid van materie, door te vertrouwen op de sturende werking van die materie. Het kind leert te vertrouwen op het toeval als eigen plannen falen. Dat een (gekozen) onderzoeksroute tot een (onverwacht)uniek product leidt heeft een geweldige meerwaarde. Zo leert het kind veel over de werkelijkheid en zichzelf (concept 1). Deze zelfherkenning helpt kinderen om op authentieke wijze te participeren in de samenleving (beeldcultuur). Reflecteren tijdens het proces: Een Beeldend Vormgever stemt tijdens het visualisatieproces voortdurend af of de diverse componenten (betekenis, vorm en materiaal) wel in beeld komen. Dat gebeurt al handelend met het materiaal en dus lang niet altijd bewust. Tijdens dat proces moet de maker steeds opnieuw afstand nemen om naar zijn eigen handelen en resultaat daarvan te kijken. Alsof hij de plaats van een buitenstaander inneemt, beoordeelt hij wat er is gebeurd en wat nog kan volgen. Dit vermogen tot afstand nemen en de daarbij behorende objectivering noemen we reflecteren tijdens het proces. 3. Reflectief Deze laatste context is een overkoepelende en heel wezenlijke. Reflecteren stelt de maker in staat om de keuzes die gemaakt zijn vanuit de intuïtieve innerlijke gewaarwording (het ervarende systeem zie concept 1) te brengen op een bewuster niveau waardoor verbale communicatie mogelijk wordt over het werkproces. Dit reflecterend vermogen draagt bij aan het bewustwordingsproces en is daarom ook persoonsvormend te noemen. Door het reflecteren op beeldprocessen systematisch te oefenen draagt Beeldend Onderwijs bij aan de vorming van de mentale (beeld)concepten van kinderen waarmee ze kunnen opgroeien tot mensen die zich op een authentieke wijze kunnen uiten in beelden. Ook kunnen ze zich verhouden tot de beeldcultuur; kunnen omgaan met beelden, beelden interpreteren, stereotiepen doorzien en erover communiceren. Het gaat hier om beelden in de ruime zin: beelden uit de kunst, kunstgeschiedenis en beelden uit de visuele communicatiewereld waarin we nu leven.

Page 8: concept document kennisbasis

8

Samenhang: Het zal duidelijk zijn dat in goed Beeldend Onderwijs de bovengenoemde proces- en productcomponenten in didactische samenhang aangeboden worden. Daarin wordt rekening gehouden met de:

• sociaal/ emotionele ontwikkeling • cognitieve- zintuiglijke ontwikkeling • motorische ontwikkeling • beeldontwikkeling

Stap 4: Contexten waarbinnen deze concepten binnen de onderwijspraktijk kunnen uitgewerkt worden. Kernconcepten nader uitgewerkt naar vakspecifieke contexten: 1: betekenis /inhoud 2: vormgeving/beeldaspecten 3. materialen/ werkwijze/ technieken 4. beschouwen 5. onderzoeken 6. reflecteren

1: Betekenis / Inhoud

De rol van de waarneming in het Beeldend Proces Een leerkracht kan kinderen helpen in hun ontwikkeling van een open kijkhouding. Beeldend onderwijs ontwikkelt de open kijkhouding door het oefenen van de waarneming zelf en door het kijken naar de frames waarbinnen we kijken(zoals in de beeldcultuur). In het Beeldend Onderwijs dient deze persoonsgerichte en subjectieve manier van waarnemen voorop gesteld te worden. Bedoeld wordt een persoonsgebonden manier van kijken, buiten de doorgaans gehanteerde mentale concepten. Waarnemen kan geoefend worden bijvoorbeeld in het tekenen naar de waarneming. Door de fysieke werkelijkheid te gaan nabootsen wordt de kijkervaring geïntensiveerd. Deze intensivering kan ook worden bereikt door die fysieke werkelijkheid te gaan vervreemden van de context, bijvoorbeeld door abstractie, vergroting of overdrijving. Het gaat erom kinderen via de zintuiglijke waarneming te verleiden tot een ontwikkeling van de mentale concepten.

• werken naar de waarneming • werken naar de fantasie • werken op basis van functionele eisen

De leerkracht is in staat kinderen tot dit unieke kijken uit te dagen. Dit kan in betekenisvolle beeldopdrachten waarin kinderen aangezet en geoefend worden in het persoonlijk kijken en visualiseren van die actieve persoonlijke waarnemingen.

De betekenis van beelden

Page 9: concept document kennisbasis

9

Een leerkracht kan kinderen helpen in het omgaan met de beeldcultuur (concept 1B) door de betekenissen van beelden in de maatschappij systematisch aan de orde te stellen. Betekenissen die we toekennen aan beelden veranderen voortdurend. Dit wordt bepaald door de omgeving waarin ze functioneren. Om een antwoord te krijgen op de vraag naar de betekenis of de inhoud van een beeld, is kennis over de wijze van verpakken nodig. Functies van beelden Een leerkracht kan kinderen helpen in het omgaan met de beeldcultuur (concept 1B) door de functies van beelden in de maatschappij systematisch aan de orde te stellen. Beeldtaal kent net als taal een heel scala van uitdrukkingsvormen of verbeeldingswijzen. De leerkracht kent een rijk scala aan verbeeldingwijzen en kan deze zelf toepassen. De leerkracht stelt aan de orde:

• realistisch, abstraherend, nonfiguratief • verwijzend of niet verwijzend naar een visuele werkelijkheid • schoonheid/waarheid/goedheid (de oude driehoek van de kunsten) • doelgerichtheid bijv. in toegepaste vormgeving. • beeld en functies: gebruiksgemak, veraanschouwelijkend, ordenend, Narratief, illustratief, verbeeldend, decoratief, esthetisch, expressief, denotatie, connotatie

2: Vormgeving/beeldaspecten Toepassen van de beeldgrammatica Vormgeven is te zien als een spel met vormvariabelen om betekenis te visualiseren Deze Beeldtaal kent een eigen grammatica. Met kennis van en werkervaring in het hanteren van de beeldgrammatica kunnen kinderen een betekenis visualiseren. Het resultaat en de zeggingskracht van het beeld hangt af van de compositie van die beeldaspecten. De volgende beeldcomponenten worden onderscheiden:

• vorm • ruimtesuggestie (2D) • ruimte (3D) • kleur • licht • textuur • structuur • compositievormen

De leerkracht:

• kent de voornaamste vormgevingsprincipes op gebied van 2D en 3D waarmee betekenissen in beeld gebracht kunnen worden

• kent de beeldaspecten die vallen onder elk bovengenoemde beeldcomponent • kan in een eigen beeldend proces hiermee betekenissen visualiseren(zowel

2D als 3D). • De leerkracht is in staat om de beeldgrammatica in een methodische lijn aan

te bieden.

3. Materialen, technieken en werkwijze

Page 10: concept document kennisbasis

10

Het handelen met beeldende materialen vereist specifieke vaardigheden. Hoewel het beheersen van technieken nodig kan zijn om een verbeelding te maken ligt de focus in het Beeldend Onderwijs niet op het aanleren van technische vaardigheden. Onhandigheid is geen belemmerende factor maar een vertrekpunt voor een nieuw proces.

Materiaal-aspecten die aan de orde komen:

• Het vormkarakter van het materiaal Een kenmerkend verschil tussen de materialen is de mate waarin ze uit zichzelf vorm hebben of juist niet. Hout een steen hebben een geheel eigen structuur en vorm. Zand en water en klei etc. zijn daarentegen vrij vormloos (amorf)

• Volgen of dwingen Materiaal heeft een karakter en een wil. Dat geldt ook voor de vormgever. Onderzoeken welke mogelijkheden materialen bieden is daarvan één kant. Vormgeven vraagt ook steeds om keuzes. Welke van de mogelijkheden wil je als vormgever gebruiken. Waar volg je en waar stuur je?

• Materiaal van grondstof tot eindproduct Elk materiaal reageert anders op vormgevende handelingen. Het ene materiaal vervormt makkelijk, het ander veronderstelt het gebruik van gereedschap om tot vormverandering te komen.

• Materiaal als weerstand Materiaal is doorgaans ook weerbarstig en meestal doet het niet direct wat de vormgever zou willen. Door onderricht en ervaring krijgen we greep op die weerbarstigheid en leren we obstakels goed in te schatten. Hakken, schuren, timmeren en zagen kunnen de betrokkenheid bij het maken van beeldend werk vergroten (ervarende systeem). Door de fysieke inspanning kunnen vooral jonge mensen helemaal opgaan in hun werk. Je leert dan door doen met hoofd, hart en handen.

Technieken die aan de orde komen:

• Tekenen (2D): tekenachtige technieken: schilderachtige technieken, collage, grafiek, mixed media, nieuwe media.

• Handvaardigheid (3D): vervormende technieken, constructieve technieken, werken met textiel, ruimtelijk construeren, werken met plastisch materiaal.

Werkwijzen die aan de orde komen:

• De leerkracht beheerst deze 2D- en 3D technieken en kan in een beeldend proces hiermee zelf betekenissen visualiseren(zowel 2D als 3D).

• De leerkracht kan het werken met de genoemde technieken en hanteringwijzen koppelen aan de ontwikkelingslijn van het kind.

• De docent stimuleert daarin de kinderen in het zoeken en vinden van een eigen adequate werkwijze in het beeldend proces. Het accent ligt op de in de concepten genoemde inhouden ( bevorderen van het creatieve denken en handelen, out of the box denken) en niet op het technisch vakmanschap.

4. Beschouwen

Page 11: concept document kennisbasis

11

Een leerkracht kan kinderen helpen in het ontwikkelen van creatief handelen (concept 1A) binnen de beeldcultuur(concept 1B) door kinderen te leren reflecteren op hun beeldend werkproces en door beelden te beschouwen, als onderdeel van dat werkproces. Eigen werk beschouwen Het Vormgeven is een ingewikkeld proces waarin intuïtie en cognitie dwars door elkaar lopen. Het vermogen om tijdens het proces een beschouwende distantie in te nemen helpt de maker zijn kennis en vaardigheden adequater te gebruiken. Beschouwen van eigen werk is een vakvaardigheid. De leerkracht is zelf in staat om beschouwend te kijken naar eigen werk en kan deze vaardigheden overdragen op kinderen. Ander werk beschouwen Visuele informatie kan ook uit beelden uit de cultuur gehaald worden. Met name de beeldcultuur kan inspirerend werken omdat die beelden deel uitmaken van onze collectieve beeldtaal. De leerkracht kan communicatief sterke beelden herkennen en vinden en toepassen in het onderwijsproces. Kunst en beschouwing Kijken naar Beeldende Kunstwerken (=receptief beschouwen) maakt deel uit van het Beeldend Onderwijs. De kunsten, de kunstgeschiedenis en ook cultureel erfgoed vormen een belangrijke bron van beelden voor ons onderwijs. Het onderwijs in de beeldende vakken heeft altijd sterk geleund op het werk van professionele kunstenaars. De wijze waarop kunstenaars en vormgevers in hun werk de kernconcepten uit dit stuk tonen zijn zeer inspirerend en soms zelfs exemplarisch. De betekenissen en vormgeving van een kunstwerk en de materiaal/ technische aspecten van het maakproces kunnen als referentie gezien worden voor een beeldend proces op kinderniveau. Kunstenaars zijn vooral interessant voor het Beeldend Onderwijs als het gaat om die specifieke onderzoekshouding die komt kijken bij een beeldend proces. Het unieke vermogen van kunstenaars om te verbeelden op hoog niveau, met als resultaat een sterk communicatief beeld is niet altijd zonder kennis van de context te onderscheiden. Een docent heeft het vermogen deze context te onderzoeken en over te dragen op kinderen. De leerkracht kan werk van kunstenaars op de volgende wijze toepassen:

• als uitgangspunt voor een betekenisvolle beeldende opdracht. • in een zelfstandige beeldbeschouwingsles • in een bredere context. (Beelden gaan pas leven als de context van de

kunstenaar overgebracht wordt.) • in het organiseren van excursies, atelierbezoek, tentoonstellingen

Cultureel erfgoed Dit aspect van de beeldcultuur neemt een aparte plaats in binnen het Beeldend Onderwijs. Onder cultureel erfgoed verstaan we datgene wat in tastbare zin is overgebleven uit het verleden en wat de samenleving als collectief van belang vindt om te behouden. Er zijn sporen uit het verleden die heel bewust voor volgende generaties worden bewaard en sporen die toevallig bewaard zijn gebleven. Cultureel erfgoed bestaat uit zichtbare, tastbare bronnen, maar ook uit verhalen, liedjes, en gewoontes die van generatie op generatie overgaan. Cultureel erfgoed kan als uitgangspunt dienen voor een betekenisvolle beeldende opdracht.

Page 12: concept document kennisbasis

12

De leerkracht is zelf thuis in deze facetten van de beeldcultuur en kan bronnen aanwenden en die bronnen koppelen aan de ontwikkelingslijn van het kind. De leerkracht kent zowel 2D als 3D beelden van sterke kwaliteit en kan zelf in een beeldend proces deze beeldcultuur gebruiken als onderzoekselement en kan deze beeldcultuur adequaat aanwenden in het onderwijs van kinderen. 5. onderzoeken

Werken met verschillende procesroutes De docent ontwikkelt bij het kind een heel specifieke manier van onderzoeken die voortkomt uit de aard van het Beeldend werken zelf. Onderzoek bevordert bij uitstek het in de concepten genoemde creatieve denken/handelen. De docent stimuleert deze onderzoekshouding tijdens het hele proces rond de productcomponenten:

• Betekenis/inhouden • vorm/beeldaspecten • materiaal/techniek/werkwijze

Een leerkracht kan kinderen helpen in het Beelden Vormgevingsproces door verschillende procesgerichte routes in het visualiseren te laten bewandelen.

De volgende procesroutes dienen in het Beeldend Onderwijs aan de orde te komen: • nabootsen • experimenteren/improviseren • associatief werken • het gebruik van toeval als ordeningsprincipe • planmatig en gefaseerd werken

Nabootsen De visuele waarneming kan uitgangspunt zijn voor een beeldend proces. Kijken is een voorwaarde om te zien. Om door beelden geraakt te worden zul je moeten leren kijken. De leerkracht kan kinderen met behulp materialen en technieken de kijkervaringen van kinderen intensiveren door kinderen hun werkelijkheid te leren nabootsen. Experimenteren/improviseren De leerkracht begrijpt dat experiment en improvisatie voor een Beeldend Proces de onderzoeksmogelijkheden bij uitstek zijn en kan kinderen hiertoe aanzetten in een Beeldend Proces. Experimenten met materialen en vormen en betekenissen brengt de maker tot associaties. Associatief werken Daaronder verstaan we het vermogen van mensen om door middel van associaties keuzes te maken. Het associatief vermogen volgt een eigen logica, die van de innerlijke gewaarwording. Met een zintuiglijke ervaring wordt het ervarende systeem geactiveerd en een associatie komt bovendrijven. Het systematisch kinderen tot zintuiglijk ervaren brengen om daarmee te leren luisteren naar die gevoelsmatige impulsen ontwikkelt de leerkracht het associatief vermogen. De associatie is een veel beproefde manier om tot een beeld te komen. Het gebruik van toeval als ordeningsprincipe In het begin van de 20ste eeuw werd het toeval als ordenend beginsel erkend, in de natuurwetenschap zowel als in de kunsten. Er is een zeker vertrouwen nodig in de werking

Page 13: concept document kennisbasis

13

van dit ordeningsprincipe. Het inzetten van het toeval in het beeldend keuzeproces is iets wat kinderen als vanzelf beheersen. Het is kenmerkend voor hoe een kind kiest. Voor leerkrachten ligt dat veelal anders. Het toeval levert in het keuzeproces vaak verrassingen op. Dit soort vondsten kunnen voor een geoefende maker ingezet worden bij het maken van een sterk beeld. Een begrip dat in dit verband genoemd kan worden is het automatisch schrift of automatisme. Planmatig en gefaseerd werken Veel Beeldende Processen zijn complex door thematiek, toepassingseisen en technieken die gehanteerd worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het maken van een folder. Een leerkracht kan stapsgewijs een Beeldend proces in deelgebieden uiteenrafelen en adequaat begeleiden. Met name in de bovenbouw passen complexere opdrachten bij de ontwikkeling van kinderen. 6. reflecteren Het spoor van handelen volgen Het beeldend product vertoont het spoor van de keuzes en handelingen tijdens het proces. Het is daarom noodzakelijk naderhand het proces te evalueren aan de hand van het product.

• De leerkracht zet de kinderen aan tot afstand nemen en verslag te doen van eigen keuzes en handelingen door met het kind samen te kijken naar de procescomponenten

• De leerkracht helpt kinderen te reflecteren op het proces en product. En daarmee kan de beoogde beeldcommunicatie versterkt worden

• De leerkracht kan het reflecterend vermogen van het kind stimuleren, passend bij de ontwikkelingsfase van het kind

• De leerkracht kan zelf afstand nemen en zijn eigen beeldende activiteit kritisch bevragen.

Stap 5 en 6 : De fasering in de beeldontwikkeling van het kind in relatie tot de concepten die we aanbieden. Enkele representaties. Om in het beeldend onderwijs aan te kunnen sluiten bij de ontwikkeling van kinderen in een leeftijdsfase is de student bekend met de volgende theorie

- De fasering van de beeldende ontwikkeling De beeldende ontwikkeling gaat over de ontwikkeling van het vermogen om zintuiglijke indrukken te organiseren en om beelden te maken in het platte vlak en in de ruimte. Deze ontwikkeling verloopt langs de verschillende stadia die nauw samenhangen met de algehele ontwikkeling die kinderen doormaken. De fasering van de beeldende ontwikkeling geeft een beeld van die stadia.

- Theorie van Michael Parsons Parsons heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het esthetisch oordelen. Hij gaat hierbij uit van de beeldende kunst. Parsons onderscheidt vijf stadia. Ieder nieuw stadium in de ontwikkeling wordt opgenomen in de vorige stadia en maakt een meer adequaat oordelen mogelijk. De ontwikkeling verloopt van een egocentrisch kijkpunt naar een universeel standpunt, waarbij vanuit een breder perspectief gekeken wordt.

- Onderwijsconcept van Reggio Emilia Met Reggio Emilia bedoelen we een pedagogische filosofie en werkwijze die zijn

Page 14: concept document kennisbasis

14

oorsprong kent in het Italiaanse stadje Reggio Emilia. Het uitgangspunt is de opvatting dat kinderen al bij de geboorte zijn toegerust met alle eigenschappen en vaardigheden om zich te kunnen ontwikkelen. Ze zijn intelligent, nieuwsgierig, ondernemend, onderzoekend en uit op communicatie met anderen en de omgeving. Kinderen kunnen zich uitdrukken in wel 100 talen en het onderwijs heeft de taak de mogelijkheden en talen aan te spreken en te ontwikkelen.

- Onderwijsconcept van Freinet - Met het Freinetonderwijs bedoelen we dat we het gebruik van illustraties bij teksten

met druktechnieken een invalshoek voor onze vakken vinden. Een illustratie kan iets aan een tekst toevoegen wat er nog niet in zit, inhoud en vormgeving ondersteunen elkaar.

- Onderwijsconcept van de Brifostschool - De Deense Bifrostschool brengt sinds 1987 met succes een pedagogiek in praktijk

die uitgaat van de natuurlijke belangstelling van kinderen om te leren. Behalve op het verwerven van kennis ligt de nadruk sterk op de ontwikkeling van creatieve en intuïtieve vaardigheden. Daarbij spelen kunst- en natuurbelevingen een centrale rol.

- Visies op beeldend onderwijs Opvattingen over Beeldend Onderwijs liepen in het verleden nogal sterk uiteen. Die opvattingen en het eigen beeld van beeldend onderwijs vormen de uitgangspunten om tot een eigen visie op beeldend onderwijs te komen.

- Kennis van materialen en technieken Vakinhoudelijke kennis. Kennis van de mogelijkheden die materiaal en techniek bieden bij het beschouwen en maken van beeldend werk.

- Kennis van vorm- /beeldaspecten Vakinhoudelijke kennis. Kennis van de mogelijkheden die beeldaspecten kunnen bieden bij het beschouwen en maken van beeldend werk.

- Meervoudige intelligentie Howard Gardner Uitwerking van concepten in verschillende fase van ontwikkeling Kinderen van 3 tot 6 jaar Fysiek; coördinatie tussen ledematen nog niet geheel in harmonie; groei in romp/ in

lichaamslengte; van onbewust naar bewust realiseren wie hij/zijzelf en de ander is; belangstelling voor het andere geslacht/fallische fase

Motorisch:gedifferentieerd waarnemen, verfijning oog/handcoördinatie en betere spierbeheersing

Emotioneel: overgang naar en ontdekken van binnen- en buitenwereld en mensen daarin, toekennen menselijke eigenschappen aan voorwerpen. Fascinatie voor de grote wereld.

Identiteit: ik – ander differentiatie, ontwikkeling zelfbewustzijn (‘zelf doen‘ en eigen willetje) ontwikkeling autonomie en zelfstandigheid; vertrouwen opbouwen in de ander. Verschillen in uitingsvormen tussen jongens en meisjes

Cognitief: intelligentie en geheugen; pre-operationeel denken. Leert a.h.v. zintuiglijke waarnemingen; voelen/proeven/ruiken /horen /zien/doen. Taal: klank/ritme/rijm

Sociaal: aanvankelijk ego-centrisme, onvermogen zich in de ander te verplaatsen: parallelspel. Ontdekken van vriendschap

Moreel: van 3-6 jaar cruciaal voor gewetensvorming; hoger belang van normen en waarden. Gevoelig voor straf en beloning: iets is goed of fout; o.i.v. contacten met anderen anderen en situaties naar een genuanceerd oordeel.

Esthetische ontwikkeling: associatie schematisch realisme het kind ziet alleen wat door de afbeelding bij hem aan gedachten wordt opgeroepen. (M.Parsons)

Page 15: concept document kennisbasis

15

Omschrijving

Representatie

Betekenis / Inhoud - betekenisvolle onderwerpen voor beeldende

werkstukken uit de directe belevingssfeer van de kinderen. Bijvoorbeeld: mensen, dieren, figuren uit verhalen, thuis, de natuur, feest, seizoenen, kleding, speelgoed, gebouwen, voertuigen, eten, gebruiksvoorwerpen, maskers

- Ervaringsbasis is uitgangspunt voor vormgevingsproces

Vormgeving - De mogelijkheden van beeldaspecten (kleur,

ruimte, vorm, textuur en compositie) die jonge kinderen gebruiken binnen de context van het onderwerp. (Tule.slo)

Materiaal/ Techniek/ Werkwijze - experiment met verschillende materialen

(potlood, kleurpotlood, viltstift, waskrijt, bordkrijt, verf, papier, textiel en plastische materialen) en ontwikkelen van verschillende vaardigheden (mengen, schilderen, tekenen, plakken, knippen, boetseren)

- materialen sluiten aan bij de onderzoekende- en manipulerende houding van kinderen

- laat ruimte voor de leerling om eigen associaties en keuzes te maken

- leren door zintuiglijk ervaren; alleen en samen. Beschouwen

- actieve beschouwing, waarneming intensiveren door aanwijzen en benoemen. Kinderen leren over beelden te praten en te luisteren naar elkaar . Ze kunnen aspecten van beleving en bedoeling onder woorden leren brengen.

- gebruik prentenboeken, foto’s, beelden en kunstwerken die associaties oproepen met de voor leerlingen direct waarneembare wereld en die veel ruimte laten voor eigen fantasie

Onderzoeken

- toeval speelt grote rol in ontdek- en leerproces - onderzoekende houding behoort tot de

basisuitrusting van jonge kinderen (bron Reggio Emilia, uitgangspunten)

Reflecteren

- kinderen vertellen over hun werk en vergelijken het met dat van medeleerlingen.

- beginnend afstand nemen

Een familieportret De kinderen hebben familieportretten gemaakt. Op een speelse manier hebben ze de beeldaspecten vorm, ruimte en compositie verkend. Voor ze beginnen met tekenen bespreken ze eerst waaraan ze hun verschillende familieleden kunnen herkennen. Een bril, een snor, blond haar, krullen? En wie er groter, kleiner, langer, korter, dikker, of dunner is (vorm). In de volgende les verkleden een paar kinderen zich als vader, moeder, baby, oma of opa. Samen gaan ze op de foto. Hoe gaan ze staan? Naast elkaar op een rij? Voor en achter elkaar? (ruimtelijke begrippen). Ze proberen verschillende groepsopstellingen uit. Juf Sonja speelt voor fotograaf. Ze bekijken de afbeeldingen van familieportretten geschilderd door kunstenaars. Hoe staan de mensen op het schilderij? Dan knippen ze hun getekende figuren uit en maken daarmee hun eigen familieportret. Ze schuiven met hun uitgeknipte figuren over het papier. Net zolang tot ze tevreden zijn over de opstelling: dicht bij elkaar of op een rijtje van groot naar klein. (TULE.Slo)

Page 16: concept document kennisbasis

16

Kinderen van 6 tot 9 jaar Fysiek: bewustwording van fysieke verschijning en ontwikkeling; behoefte aan

stoeien/fysieke contacten; ontwaken van seksuele belangstelling; Motorisch: grotere verschillen tussen motorische vaardigheden bij kinderen Emotioneel: zintuigen op scherp: angsten en reactiepatronen bij jongens en meisjes

verschillend. Angst voor fantasiewezens vermindert; voor reëel geweld kan deze toenemen (t.v. beelden en films)

Identiteit: ontwikkeling van zelfbeeld deïdentificatie (onderscheidend van anderen) belangrijk voor vorming positief zelfbeeld. Relatie met leeftijdgenoten wordt belangrijker dan die met ouders; Hechting en aansluiting zijn belangrijk. Ontwikkeling van gevoel van autonomie en eigen verantwoordelijkheid.

Cognitief: wil hersens gebruiken; beredeneren; betekenisvol leren: toepassen van geleerde kennis en vaardigheden en inzien van verbanden hiertussen. Langere termijn geheugen is verder ontwikkeld; gebruikmaken van strategieën om dingen te onthouden. Nieuwsgierigheid motiveert tot meer leren.

Sociaal: sociale identiteit: ontdekken wie hij/zij is: profileren; interactie tussen personen en peergroupen; rolwisselingen; omgaan met conflicten, verplaatsen in perspectief van de anderpersoonlijke voorkeuren en vriendschappen

Moreel: modelling; identificatiefiguurop zoek naar grenzen van de moraal; wil zelf onderscheid maken tussen goed en kwaad; in staat sociale begrippen te begrijpen; morele waarden oefenen en beleven; heeft opvoeder nodig als autoriteit en om de juiste dingen bespreekbaar te maken

Esthetische ontwikkeling: het mimetische stadium van 6-10 jaar 1) schematisch realisme en 2) fotografisch realisme: een afbeelding is juist als alle kenmerken van het onderwerp aanwezig zijn. (M.Parsons) Besef dat anderen wel een andere mening kunnen hebben. Dat hoeft overigens nog niet veel indruk te maken. Men weet wel dat een ander eigen gevoelens kan hebben, maar gaat ervan uit dat die toch wel ongeveer algemeen gelijk zijn. Dat iemand een afwijkende mening kan hebben gaat er vaak moeilijk in. "Vind jij dat mooi? Daar snap ik niets van". het expressieve stadium: van 10-12 jaar. De afbeelding wordt opgevat als een uitdrukking van een betekenis die erin is gelegd door de kunstenaar. Alleen je eigen gevoelens tellen, menen deze brildragers. het formele stadium: meer aandacht voor vorm: structuur, compositie en techniek

het formele stadium: meer aandacht voor vorm: structuur, compositie en techniek (M.Parsons) Omschrijving

Representatie

Betekenis / Inhoud - betekenisvolle onderwerpen voor beeldende

werkstukken vanuit een bredere context, bv: cultureel erfgoed, hedendaagse beeldcultuur, toegepaste vormgeving

- causaal besef. Aandacht voor betekenissen en oorzakelijke verbanden

Vormgeving

Mozaïekfreak Rob is een echte kunstenaar. Met kleine stukjes steen, glas en porselein maakt hij de mooiste afbeeldingen. Voor de huizen aan een mooie laan heeft hij diermozaïeken gemaakt. Elk huis heeft een andere afbeelding. Maar de mensen in de straat vinden zijn werk een beetje saai.

Page 17: concept document kennisbasis

17

- de mogelijkheden van beeldaspecten (ruimte, kleur, vorm, textuur en compositie. (Tule.slo)

- denken in wetmatigheden, ordenen, groeperen - vorm door contour - kleur: kleurnuancering/ contrast - verband compositie en betekenis van het beeld - verbeelding van ruimtelijke illusie - ruimtelijke vormgeving in 3 dimensies

Materiaal/ Techniek/ Werkwijze - materialen en werkwijze die de ontwikkeling van

de fijne motoriek stimuleren (Tule.slo) - planmatig werken/ stapsgewijze aanpak/

werken in fasen - constructievaardigheden, ruimtelijk werken in

papier/ karton - klei, opbouwtechnieken - werken vanuit de directe waarneming/

aanschouwing

Beschouwen

- door ontwakend causaliteitsbesef goed kijken naar en praten over zaken die verband houden met het werk(en) van de kinderen.

- ontwikkeling van perceptuele organisatie - oog voor realiteitsgehalte van eigen werk en dat

van anderen (Parsons) - begrippenkader voor beschouwen - groei in reflectief vermogen - aandacht voor meerdere perspectieven om naar

beeldend te kijken - verschijningsvormen uit verschillende culturen

Onderzoeken

- plannen en experimenteren - In het beeldend proces verschillende

oplossingsmogelijkheden overwegen - ontwerpen en uitvoeren

Reflecteren

- groei in reflectief vermogen - ontwikkelen van het referentiekader vanwaar uit

naar beeldend werk wordt gekeken. - vanuit beschouwing naar nieuwe vraagstelling

Er moet wat meer kleur komen, zeggen ze. Misschien dat de kinderen Rob kunnen helpen om kleurige mozaïeken te ontwerpen. Wie van de kinderen is net als Rob een echte mozaïekfreak? De kinderen maken met gekleurde papiersnippers een mozaïek van een dier. Eerst bekijken ze afbeeldingen van mozaïeken Ze ontdekken hoe de vorm wordt opgebouwd uit kleine kleurvlakjes en zien ook het verschil tussenkleurnuance en kleurcontrast in een mozaïek. Daarnaast bekijken ze afbeeldingen van dieren en benoemen onderscheidende vormen van romp, hoofd, poten, staart. De kinderen gebruiken in het werk verschillende nuances en contrastkleur (complementair).Ze kunnen een vorm opbouwen uit kleine snippers gekleurd papier, ook sitspapier De kinderen onderzoeken hoe ze een dier in hoofdvormen kunnen weergeven en hun dier kunnen laten opvallen.

(Beeldendonderwijs.nl)

Kinderen van 9 tot 12 jaar Fysiek: bewustworden van fysieke verschijning en ontwikkeling; behoefte aan

stoeien/fysieke contacten; ontwaken van seksuele belangstelling;

Page 18: concept document kennisbasis

18

Motorisch: grotere verschillen tussen motorische vaardigheden bij kinderen Emotioneel: zintuigen op scherp: angsten en reactiepatronen bij jongens en meisjes

verschillend. Angst voor fantasiewezens vermindert; voor reëel geweld kan deze toenemen (t.v. beelden en films)

Identiteit: ontwikkeling van zelfbeeld deïdentificatie (onderscheidend van anderen) belangrijk voor vorming positief zelfbeeld. Relatie met leeftijdgenoten wordt belangrijker dan die met ouders; Hechting en aansluiting zijn belangrijk. Ontwikkeling van gevoel van autonomie en eigen verantwoordelijkheid.

Cognitief: wil hersens gebruiken; beredeneren; betekenisvol leren: toepassen van geleerde kennis en vaardigheden en inzien van verbanden hiertussen. Langere termijn geheugen is verder ontwikkeld; gebruikmaken van strategieën om dingen te onthouden. Nieuwsgierigheid motiveert tot meer leren.

Sociaal: sociale identiteit: ontdekken wie hij/zij is: profileren; interactie tussen personen en peergroupen; rolwisselingen; omgaan met conflicten, verplaatsen in perspectief van de anderpersoonlijke voorkeuren en vriendschappen

Moreel: modelling; identificatiefiguurop zoek naar grenzen van de moraal; wil zelf onderscheid maken tussen goed en kwaad; in staat sociale begrippen te begrijpen; morele waarden oefenen en beleven; heeft opvoeder nodig als autoriteit en om de juiste dingen bespreekbaar te maken

Esthetische ontwikkeling: het mimetische stadium van 6-10 jaar 1) schematisch realisme en 2) fotografisch realisme: een afbeelding is juist als alle kenmerken van het onderwerp aanwezig zijn. (M.Parsons) Besef dat anderen wel een andere mening kunnen hebben. Dat hoeft overigens nog niet veel indruk te maken. Men weet wel dat een ander eigen gevoelens kan hebben, maar gaat ervan uit dat die toch wel ongeveer algemeen gelijk zijn. Dat iemand een afwijkende mening kan hebben gaat er vaak moeilijk in. "Vind jij dat mooi? Daar snap ik niets van". het expressieve stadium: van 10-12 jaar. De afbeelding wordt opgevat als een uitdrukking van een betekenis die erin is gelegd door de kunstenaar. Alleen je eigen gevoelens tellen, menen deze brildragers. het formele stadium: meer aandacht voor vorm: structuur, compositie en techniek het formele stadium: meer aandacht voor vorm: structuur, compositie en techniek (M.Parsons)

Omschrijving

Representatie

Betekenis / Inhoud - betekenisvolle onderwerpen voor beeldende

werkstukken vanuit een bredere context, bv: cultureel erfgoed, hedendaagse beeldcultuur, toegepaste vormgeving, samenkomen van design en techniek (TULE.Slo)

- betekenissen die passen bij de veranderende manier waarop oudere kinderen tegen de wereld aankijken en de plaats die zij daarin innemen.

- aandacht voor de ander, verschillen tussen mensen, groepsgevoel

Vormgeving - de mogelijkheden van beeldaspecten (ruimte,

Macabere vondsten

Groep 7 is bezig geweest met beroepskeuze. Philip wil graag archeoloog worden. In een spreekbeurt licht hij toe wat een

Page 19: concept document kennisbasis

19

kleur, vorm, textuur en compositie. (Tule.slo) - verband tussen beeldaspecten en de betekenis/

zeggingskracht van het beeld - lichtval, contrasten, beweging - ruimte uitbeelding, centrale perspectief

Materiaal/ Techniek/ Werkwijze

- uitbreiding van repertoire: pen en o.i inkt/ conté en houtskool, schilderen met acrylverf in lagen, grafische technieken (meer kleurenlino), textiele materialen/plastisch en keramisch vormgeven, constructievaardigheden en verbindingsmogelijkheden.

- materiaalkeuze bij de leerling - complexere opdrachten; kinderen kunnen het

vormgevingsproces overzien en krijgen grip op de verschillende stappen in het proces. Ze zijn steeds beter in staat tot het zelf bedenken en kiezen van oplossingen

- ontwikkeling van motorische programma’s: hantering potlood, bewegingen, pols, vingers

Beschouwen

- ontwikkeling van perceptuele organisatie, bv van globaal naar detail

- groeiend vermogen tot afstand nemen en vergelijken,

- aandacht voor de context waarin beeldende producten ontstaan, visie en achtergrond van de maker

- uitbreiding van het referentiekader zorgt voor verdere nuancering van het kijken en oordelen. (Parsons)

- kunstuitingen van verschillende culturen - eigen standpunt innemen - visies van schilders en stromingen in relatie met

kunsthistorie tonen aan dat beelden een verschillende betekenis kunnen hebben, afhankelijk van maker, tijd, functie en opdrachtgever

- aandacht besteden aan mensen die zich beroepsmatig met kunst bezighouden: bezoek aan atelier en een ‘echte’ kunstenaar

Onderzoeken - beheersing van het beeldend proces dat zich

kenmerkt door probleemoplossing - aandacht voor het experimentele karakter - terugval naar geaccepteerde oplossingen

Reflecteren

- kritische houding tegenover eigen beeldend

archeoloog doet. Hij vertelt dat het spannend is om skeletten op te graven. Twee dagen later komt Meester Martijn met een artikel over een in 1937 verdwenen archeoloog waardoor de klas in de ban van enge skeletten raakt. Hoe zouden die enge drakenskeletten eruit kunnen zien. Samen kijken ze naar afbeeldingen van gewone en afwijkende skeletten. Laten we proberen enge skeletten te maken, voor een (horror)film over het avontuur van die archeoloog. Meester Martijn heeft een keuze gemaakt uit goed bruikbare materialen: satéstokjes, cocktailprikkers, knijpers, eierdozen, wc-rollen, stukjes bamboe, papierplakband en ijzerdraad. Om de kinderen te laten ervaren dat materiaal meer of minder ' bij elkaar past' heeft hij er ook gekleurde rietjes, aluminiumfolie en piepschuim bij gelegd. Hij vraagt: wat vind je hier nou eigenlijk niet bij passen en waarom? (TULE.Slo)

Page 20: concept document kennisbasis

20

werk - stappen in het creatieve proces benoemen en

vergelijken met klasgenoten - ontwikkeling van referentiekader bestaande uit

eigen criteria en criteria die van buiten zijn opgelegd

- abstracte begrippen hanteren door groei in reflectievermogen

Auteurs: Gerard Braakhuis, Hogeschool van Utrecht en Amersfoort Ronald von Piekartz, Hogeschool Edith Stein/OCT Hengelo Henri Vogel, Windesheim Zwolle