C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik...

159
Verspreide kinderverhalen C.E. van Koetsveld bron C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. S.E. van Nooten, Schoonhoven z.j. [1855] Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/koet003vers01_01/colofon.htm © 2004 dbnl

Transcript of C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik...

Page 1: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

Verspreide kinderverhalen

C.E. van Koetsveld

bronC.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. S.E. van Nooten, Schoonhoven z.j. [1855]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/koet003vers01_01/colofon.htm

© 2004 dbnl

Page 2: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

t.o. I

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 3: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

III

Voorrede.

Menig boek en boekje heb ik voor bejaarden geschreven, en ben altijd nog al welontvangen, wanneer ik hun wat te verhalen had; zoo dat ik toch ook eens mijnelievelingen, de kinderen, - die mij altijd doen denken aan den Heere JEZUS en zijnenzegen, - een en ander boekske van mij wilde in handen geven. En dit was mij geennieuwe zaak. Reeds lang en dikwijls, met en zonder mijn' naam, heb ik voor kinderengeschreven. Door hartelijke liefde tot de kleinen, - die bij mij meer natuur dan deugdis, - en door langdurigen omgang in en met de kinderwereld, hoopte ik mij daarinte kunnen verplaatsen, ook bij mijn vertellen: want men spreekt en men luistert best,als men in 't verhaalde leeft. En wat ik ook hoopte? Dat ik mijne kleine vrienden toteen' ruimer' levenskring en hoogere wereld, hier en hier namaals, zou kunnenopleiden, - althans er iets toe bijdragen.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 4: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

IV

En daar ik nu al dikwijls voor kinderen schreef, begin ik met het verspreide bij eente verzamelen, om er later wat nieuws aan toe te wegen. Bevalt het u, kleine lezers!en leert gij er wat goeds uit, denkt dan ook eens in liefde aan

Uwen VriendVAN KOETSVELD.'S GRAVENHAGE, 1 Augustus 1855.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 5: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

1

De vijand.

‘Ja, als ik hem maar krijgen kon, dien schobbert!’ Zoo sprak KAREL, terwijl hij 'savonds in zijne eenzaamheid op het bankje voor 't huis zat. Hij beet daarbij op zijnelippen en kneep zijne vuisten vast te zamen, terwijl zijne oogen gloeiden.... Hij zager dan maar in 't geheel niet lief uit, KAREL!

Dat zag en hoorde buurman BOOT, de oude schoenmaker, die juist over zijneonderdeur lag en genoegelijk zijn kort pijpje rookte. Hij had den ganschen dag trouwgewerkt, maar kon eindelijk met den schemeravond niet meer zien.

Toen hij KAREL nu zoo hoorde aangaan, ligtte de oude man bedaard de klink vande onderdeur op, deed die open en ging naast KAREL op zijn bankje zitten. Deze keekwat bedremmeld: want hij wist, dat hij een leelijk woord gesproken had, en vreesde,dat buurman het had gehoord. En KAREL hield veel van baas BOOT, die hem vankinds af allerlei mooije vertelseltjes had gedaan, en altijd even vriendelijk was.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 6: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

2

‘Wel, jonge heer!’ begon de oude schoenmaker: ‘Gij zijt dan van avond maar ganschniet in uw humeur. Vertel mij toch eens, met wien gij 't zoo te kwaad hebt.’

‘Och!’ stotterde KAREL: ‘Och 't is niets, baas! Niets!... Neen... Ja... Kom! ik zal 'tu toch maar vertellen. Die leelijke schele Jan van hier over.... Kijk! ik kan niet aanhem denken, zonder boos te worden! - Gij kent hem immers, baas? - Nu, die scheleJan doet alles, om mij te plagen. Gisteren nog heeft hij mijn lief duifje, datblaauwkopje, naar zich toe gelokt en dood geslagen, alleen om mij verdriet te doen.En ik zou hem wel.... Maar hij is sterker dan ik, en in 't kwaad doen mij veel te slimaf!’ - En KAREL huilde van kwaadheid.

‘Maar jongen lief!’ sprak de oude man: ‘Dan zou ik 't aan mijn' vader zeggen; ofik ging bij den vader van JAN over hem klagen: die is wel wat ruw, maar toch zookwaad niet.’

‘O! die leelijke vent zou mij van de deur af schoppen. Hij scheldt mij ook al uitvoor een' kalen jonker, omdat ik wat netter gekleed ga, dan zijn smerige jongen. Envader..... ja! vader.....’

‘Wel nu, wat zegt uw vader?’‘Die, die...’ stotterde KAREL, met nêer geslagen oogen: ‘Die zegt: “Ik bemoei er

mij niet meê. Wie kaatst, moet den bal verwachten.”’‘Aha, KARELTJE! dan hebt gij JAN toch eerst kwaad gedaan?’‘Eerst niet! eerst niet!’ riep KAREL driftig uit, terwijl

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 7: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

3

zijn wangen gloeiden: ‘'t Is waar, ik heb zijn oude leelijke patrijshond wat gebradensponsjes gegeven. Dat hadden de jongens mij geraden, en hij is er ook gaauw vangekrepeerd. Maar JAN had ook net zoo lang zijn' hond op mijn kuikentjes aangehitst,dat hij ze alle had dood gebeten.’

De oude man was stil geworden. Een paar groote tranen rolden over zijnegerimpelde wangen. Hij maakte met zijn kruk - want hij ging kreupel - allerlei figurenin het zand op de straat; maar hij sprak geen woord.

Dat was KAREL niet gewoon: want de oude schoenmaker was zeer spraakzaam,vooral 's avonds, als hij zijn werk af had. Hij keek hem dus een en ander maal aan;en werd toen ongerust, dat hij boos op hem was, of dat hem iets scheelde. -‘Buurman!’ vroeg hij eindelijk:

‘Gij zegt er niets van?’‘Lieve jongen!’ antwoordde de oude man, en hij drukte KAREL hartelijk de hand:

‘Ik zal er niets van zeggen, maar ik zal u iets vertellen: dan zult gij begrijpen, waaromik daar zoo stil en zoo aangedaan was. Ik heb het u nog nooit verteld, en ik doe hetook niet graag. Maar gij wordt nu al een jongeling, en gij kunt uit eens anders schadeen schande leeren. Ook heb ik altijd zoo veel van u gehouden, KAREL; bijna als ofgij mijn eigen kind waart:..... mijn brave FRITS, die al lang dood is! En zijn bravemoeder is hem ook spoedig gevolgd; en nu ben ik alleen, ik oude man!’

Hier moest hij zijn' zakdoek uithalen en zijn oogen afvegen. Toen vervolgde hij:

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 8: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

4

‘Gij weet zeker niet, hoe ik kreupel geworden ben? Dat weten weinig menschen inde stad, omdat ik van ver af hier ben komen wonen, en toen was ik het al. En toch,op uw jaren was ik nog zoo vlug, dat ik een' ganschen dag door liep, en, zonder mijooit te bedenken, over sloten en heggen sprong.

Ik woonde op een groot dorp, en had er al, wat een jongen maar wenschen kan.Ook was ik gezond en vrolijk, en bij alle dorpsspelen Haantje de voorste. Jongens!dat was een tijd. Het buitenleven is toch maar alles. Maar in het laatste half jaar hadik in dat alles geen genoegen. Ik was de oude vrolijke Hein niet meer, zoo als ze mijplegen te noemen. Dat kwam, omdat ik éénen vijand had: even als gij, KAREL! - Dejongen was ook sterker dan ik; maar hij durfde mij niet aanvallen, omdat hij welwist, dat de jongens van het dorp partij voor mij zouden trekken. En ik, ik vond hette laf, anderen tegen hem te hulp te roepen. Daarom plaagden wij elkander, in onzekippen en eenden en tuintjes, - zoo omtrent als gij en JAN; - en wij vervloektenelkander zeker niet minder.

Vraagt gij mij, waar zulk een doodelijke haat van daan kwam? Ik weet het waarlijkniet meer. Ik dacht stellig, dat ik gelijk had; maar hij dacht het zeker ook. Waar tweekijven, zegt het oude spreekwoord: hebben ze beiden schuld. En het zaadje, waar eengroote en vergiftige distel uit groeit, is zoo klein en zoo zwart, dat men 't in de aardeniet vinden kan; maar de distels en 't vergift vindt en voelt men wel!

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 9: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

5

Wij hadden al zoo lang gemokt en gemord, en dag en nacht er op gezonnen, omelkander kwaad te doen, dat bij ons, even als bij den boozen KAÏN, de zonde voor dedeur lag. Eens stond PIETER, - mijn vijand, - met een' dorschvlegel over den schouder,'s avonds vóór zijns vaders hofstede: want wij woonden naast elkaâr. Ik had een' stokin de hand, en beefde van woede, toen ik hem zag: want juist had hij mij weder eenleelijke poets gespeeld. Ik trad stout op hem aan, schold en vloekte hem, met al watmij leelijks voor den mond kwam, en dreigde hem met mijn' stok. Zonder teantwoorden, ligtte hij den vlegel op. In een omzien ontdekte ik zijn plan, en meendedoor een' zijsprong zijne krachtige hand en zijn vreeselijk wapen te ontwijken, maarte gelijk vloog mij een duivelsch denkbeeld door de ziel. Om zijn' slag goed te slaan,was hij een paar treden achter uit gestapt, en stond nu aan den uitersten kant van een'diepen vliet..... Eén krachtige stoot, en hij lag er in!.... Zoo gedacht, zoo gedaan.Maar terwijl ik mijn' stok rigtte, sloeg de vlegel met geweldige kracht tegen mijnlinkerbeen. Ik wankelde, maar stootte toch toe. Toen ik met een geduchte pijn neêrstortte, zag ik PIETER nog achter over vallen, en hoorde hem schreeuwen: “Help!help!” - Nu sidderde ik, bij het denkbeeld, dat hij verdrinken zou. Ik wilde welopstaan, maar kon niet; en riep uit alle magt meê: “Help! help!”

Er kwam spoedig hulp. Ik zag nog even, hoe PIETER, bijna als een drenkeling, uithet water werd getogen, en

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 10: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

6

zag hem daarna niet weêr: want ik werd in huis gedragen, en lag er zeven weken platte bed. Mijn been was niet gebroken, maar zwaar gekneusd, vooral aan de knie, datdikwijls nog erger is. In den beginne leed ik erge pijnen. Men sprak zelfs van hetbeen af te zetten. Maar nadat er eenig beentjes uit gevallen en enkele pezen verzworenwaren, genas het. Evenwel, gij ziet het, mijn linkerbeen is opgetrokken en bijnakrachteloos geworden, zoodat ik nooit meer zonder krukje heb kunnen gaan, en ook,in de plaats van het boerenwerk, een zittend ambacht heb moeten leeren.

En vraagt gij mij, hoe ik in die weken over mijnen vijand dacht? Ik was, van deneersten dag af, omtrent hem veranderd als een blad op een' boom. Vijandschap ofwraakzucht, omdat hij mijn been verminkt had, gevoelde ik volstrekt niet meer. Ikwist al te wel, dat ik door mijn dreigen en sarren het gevecht had uitgelokt. En PIETER

had mij maar een' goeden slag willen geven, niet eens op het hoofd of de borst; maarik, in mijne woede omdat ik zwakker was, ik had hem willen verdrinken, vermoorden!Daar over liet mijn geweten mij geen oogenblik rust. In mijne koortsen zag ik hemlevenloos uit het water halen, bol en bleek, met hangende, druipnatte haren en akeligetrekken; of hij viel weder in den stroomenden vliet, en trok mij, als een zwaar stuklood, mede in de diepte..... O! het duurde lang, eer ik in mijne gebeden aan dengoeden God den naam van mijn' vijand durfde noemen, om vergeving voor mijnemisdaad te smeeken, vergeving ook voor hem!

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 11: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

7

Ondertusschen had ik van 't eerste oogenblik af niet gerust, voor ik wist, hoe het metPIETER was afgeloopen; schoon ik mijne oogen niet durfde opslaan, als ik er naarvroeg. Met wat vreugde hoorde ik, dat hij wel ziek was van den schrik, maar zonderlevensgevaar; en naderhand, dat hij geheel beterde! Toen verzocht ik onder bitteretranen aan mijne moeder, of zij PIETER bij mij wilde vragen: want dat ik mij gaarneop mijn bed nog met hem wilde verzoenen. Mijne brave moeder vond dit zeer goed,en kuste mij; zij verzocht mij alleen nog, acht dagen te wachten, tot ik wat sterkerwas en de aandoening verdragen kon. Maar eene week later werd het al wederuitgesteld. Men sprak er telkens over heen, als ik naar PIETER vroeg; en de een zagden ander daarbij zoo vreemd en onrustig aan, dat ik door doodsangst werdaangegrepen, en op het laatst niets meer durfde gelooven van het geen men mijomtrent zijne redding en beterschap had verhaald. Of zou hij nog zulk een' doodelijkenhaat op mij hebben, dat hij den armen, verminkten vijand de hand niet wilde reiken?

Zoo onrustig stond ik eens 's morgens vroeg op. Ik had al een paar dagen op mijnnieuw krukje door het huis gestrompeld; en den vorigen dag had de chirurgijn gezegd,dat ik eens in de lucht mogt: - dan kon ik over drie dagen, zoo als het plan van mijneouders was, naar eenen oom gaan, die op een verwijderd dorp woonde, om mijn'gedrukten geest eens te verzetten en braaf beweging te nemen. - Toen ik dat hoorde,was terstond mijn plan

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 12: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

8

gemaakt, en nu voerde ik het uit. Ongemerkt sloop ik de deur uit, en ging vóór onshek aan den weg staan. Om dezen tijd ging PIETER gewoonlijk naar het land. Als hijvoorbij kwam, wilde ik hem vriendelijk groeten; en als hij mijn' groet beantwoordde,hem aanspreken. Maar ik zag hem niet. Dáár, naast onze woning, was alles dood stil.Ik was op een bankje gaan zitten, en zag nu eindelijk een paar menschen voorbij ener in gaan. Maar wat schrikte ik! Zij hadden lange zwarte mantels aan, en het wasjuist het uur der begrafenis. Van de andere zijde, - onze hofstede lag verder van 'tdorp af: - kwamen nog vele andere dragers en vrienden. Wie zou er dood zijn? Deborst werd mij toe geklemd. Eindelijk kwam er, juist toen de lijkstaatsie weg ging,een boeren meid van 't melken. Zij diende bij PIETERS ouders, en deelde ook al inden haat. Evenwel vroeg ik haar, wie er begraven werd. - “Dat zou jij niet weten!”was het nijdige antwoord, waar bij ze mij niet eens aankeek. Het zweet brak mij aanalle kanten uit, en ik hijgde naar mijn' adem. Toen kwam er een boer voorbij rijden.Deze was veel vriendelijker. Hij wenschte mij geluk met mijne beterschap, en zeidemij, - ach! ik vreesde het al!! - dat PIETER BLOMME begraven werd. En hij wilde mijnog meer verhalen, maar zijn paard begon te steigeren, en hij moest doorrijden.

Toen was mijn besluit genomen. Het kerkhof was niet ver, en ik voelde mij nusterk genoeg. Ik ging of hinkte er heen, maar langs een' achterweg, om de lijkstaatsie

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 13: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

9

niet te ontmoeten. Het graf was nog maar met een paar planken gedekt, om het latermet aarde te vullen. Ik viel op mijn aangezigt, en trok mij de haren uit; en dan kusteik weder den grond, als om den doode af te kussen; - tot ik eindelijk begreep, datmen te huis ongerust zou worden. Dáár sloop ik de achterdeur in, en vertelde alleen,dat ik een eind ver den weg was op gewandeld, en, voor den eersten keêr, zoo moêwas, dat ik weder wilde gaan liggen. Verder sprak ik dien dag, zelfs tegen mijnemoeder, geen enkel woord. Ja! tegen den hoogen God sprak ik niet eens: want ikkon niet schreijen en niet bidden.

Den volgenden morgen liep ik, als of ik er heen gedreven werd, den zelfden wegop. Moeder riep mij nog achter na, dat ik op den achterweg moest blijven, en vooralniet op 't dorp gaan. Als de menschen mij staande hielden, zou ik weêr zoo moê tehuis komen. Ik begreep nu wel, waarom moeder niet wilde, dat ik iemand sprak, eerik den volgenden dag van huis ging. Zij dacht, dat ik nog niets wist. Ik maakte danzoo wat een geluid, dat de goede vrouw voor “Ja” opnam, en strompelde den oudenweg op. Ons kerkhof stond meestal open, ook nu. Juist kwam er de doodgraver af,die in de vroegte het graf met aarde had gevuld. Ik knielde er weder bij, en ik fluisterdebij mij zelven: “Och, vergeef, vergeef mij, zoo gij nog kunt! Ik ben uw moordenaar!uw moordenaar!!”

“Neen, dat zijt gij niet, HEIN!” - Zoo sprak op eens eene vriendelijke stem achtermij. Ik ontstelde zoo, en

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 14: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

10

meende zoo zeker, alleen te zijn, dat ik in 't eerst stellig dacht: ik zou een' engel zien;en ik durfde mijne oogen niet opslaan. Maar het was onze brave predikant, die opdit oogenblik mijn goede engel was. - “Kom even bij mij in huis!” sprak hij: “Danzal ik u een goede tijding zeggen. Ik had het aan uw ziekbed al willen doen; doch dechirurgijn verbood zoo streng alle aandoeningen, dat ik uwe ouders heb moetenbeloven, vooreerst er van te zwijgen. Maar nu ik gisteren u hier zoo zag liggen, vanmijn studeerkamer af, en heden al weêr, mogt ik het u niet langer verbergen. Komnu mede naar binnen, HEIN!”

Toen ik gezeten was, verhaalde mij de waardige man in korte woorden hetvolgende: “PIETER BLOMME is niet gestorven aan de gevolgen van het ongelukkigegevecht, en van zijnen val in het water. Dat had wel kunnen gebeuren: want hij hadin de eerste dagen zware pijnen op de borst, van den geweldigen stoot, en hevigekoortsen van den schrik en de koude. Maar verwonderlijk spoedig was zijn sterkgestel dat alles te boven, en binnen de veertien dagen was hij geheel hersteld. Toenhoorde hij van uw been, en was even onrustig als gij. Intusschen kwamen de pokkenop het dorp, en wel een kwaadaardige soort. Nu drie weken geleden, werd PIETER

BLOMME er door aangetast, juist toen hij, op verzoek van uwe moeder, die het aluitgesteld had, bij u wilde komen. Hij heeft akelig gelegen. Eindelijk is de ziektenaar binnen geslagen, en hij, nog kalm, gestorven. Maar vóór zijn' dood heeft hij mijwel drie maal laten beloven, dat ik u

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 15: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

11

vergiffenis voor hem vragen zou; en zeggen, dat hij de hand der verzoening, door uhem toegereikt, gaarne aannam; en dat hij u in den hemel hoopte weêr te zien, waarde zalige menschen niet meer haten zullen in eeuwigheid. Dat heeft hij mij gezegd,HEIN! En geloof nu: als de menschen, die boos zijn, zóó vergeven kunnen, dat deHemelsche Vader, die zijn' eigen' Zoon voor ons gegeven heeft, nog veel meer enveel zekerder vergeven zal.”

“Dat heeft” - zoo besloot de oude man: - “Dat heeft mijn hart tot rust gebragt,vooral toen naderhand de ouders van PIETER toch medelijden met mij kregen, en zijmij alles ook zóó verhaalden en vergiffenis schonken. En toch - 't is nu 55 jarengeleden, maar ik kan het nog bijna niet verhalen; en als ik het doe, beven mijne grijzeharen, en ik voel de tranen uit mijn doffe oogen vloeijen, die anders het schreijen allang verleerd hebben.’

De grijsaard zweeg. KAREL legde het blonde hoofd in zijnen schoot, en weende lang.Toen vroeg hij snikkend: ‘Vader BOOT! ik kan nu alles, alles vergeven; maar hoemoet ik het doen?’

‘Vooreerst, KAREL!’ sprak de oude man meer bedaard; ‘Gij kent mijne spreuk:Waar twee kijven, hebben beiden schuld. In de hitte van uwe boosheid, kunt gij datmaar niet zien, en 't is toch zoo. Ik wil nu eens denken, dat JAN de eerste schuld heeft.Jongens als hij, zijn door-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 16: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

12

gaans jaloersch op anderen, die rijker en netter gekleed gaan. Misschien hebt gij,zonder het te weten, hem wel eens trotsch of spottend aangezien, omdat hij arm,leelijk en slordig is; of hij heeft het zich verbeeld. Maar toen hij 't eerst zich vijandigtoonde, hadt gij stil uwen weg moeten gaan. IJzer scherpt ijzer, zegt het oudespreekwoord: maar wat rust, roest. Door zijn' haat te beantwoorden, hebt gij zwaargezondigd, en uw regt verloren, om u over hem te beklagen. Onze goede Zaligmaker,die aan het kruis bad voor zijne beulen, heeft ons geleerd: Als gij den menschenhunne misdaden niet vergeeft, zal God u ook niet vergeven. En: Hebt uwe vijandenlief; zegent ze, die u vloeken: opdat gij kinderen moogt zijn van uwen Vader, die inde hemelen is. - Gij moet dus beginnen, met stil te verdragen, wat JAN u weder gedaanheeft of misschien nog zal doen; en als de boosheid weêr in uw hart opkomt, Godbidden, dat Hij ze weg neme. Ondertusschen gaat gij stil uw' weg. Misschien kuntgij, ongezocht en zonder trotsch vertoon, hem eene weldaad bewijzen; bij voorbeeldin den winter: dan hebben ze 't nog al arm. En een apostel zegt: Als gij uwen vijandwel doet, dat is vurige kolen op zijn hoofd hoopen; daar kan hij niet tegen. - Als gij't goed vindt, wil ik ook wel, zoo ongemerkt, met JAN of zijn' vader een buurpraatjehouden, om te zien, of ik dat been voor u in 't lid kan zetten. Hij is toch eigenlijk tebeklagen, die arme JAN, dat hij er zoo onbevallig uitziet, en zoo ruw is opgevoed, enzoo vele, vele voorregten mist, die de hemel u gaf. Vindt gij niet?’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 17: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

13

KAREL kon geen woord meer uitbrengen, dan: ‘Ik dank u, ik dank u, vader BOOT!’En hij kuste hem de handen.

Juist riep zijne moeder hem, om te eten. De oude man legde hem de dorre, bevendehanden op het blonde hoofd, en zeide plegtig: ‘God zegene uw voornemen, mijnzoon!’ - Toen vatte hij zijn krukje, en ging zijn huisje in. Maar eerst zag hij nog eens,met een' dankbaren traan in het oog, naar den helderen hemel op, waar de EEUWIGE

LIEFDE woont.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 18: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

14

De schaduw van den ezel.

(Het Hoogduitsch van verre gevolgd.)

Het was een lange winteravond. De kinderen zaten rondom de tafel, en waren aanhun schoolwerk bezig. Oom JAKOB, die weinig uitging in den winter, bleef daardoordes avonds niet zelden alleen bij de kinderen te huis, en maakte dan alleen devoorwaarde, dat hij, met een afzonderlijk licht en een eigen tafeltje, zijn gewoneplaats bij de kagchel mogt behouden.

Een' tijd lang was het zeer stil geweest. Oom was geheel in zijn boek verdiept, ende kinderen in hun werk. Maar langzamerhand werd het oproeriger aan de grootetafel. De reden daarvan was een twist over de lamp. Die gaf wel goed licht, maar,zoo als bij de meeste lampen, was er aan de achterzijde een oliebak, die een breedeschaduw van zich af wierp. Hij, die er achter zat, kon dus niet genoeg zien. Nu haddende kinderen zoo lang aan de lamp gedraaid, die geschoven en elk met de lichtzijdenaar zich toe getrokken, tot zij eindelijk allen met

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 19: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

15

hun werk in de war waren, en, door al het geschreeuw en gekibbel, oom JAKOB tocheindelijk van zijn boek opkeek. Toen begonnen zij allen te gelijk hem hunnen noodte klagen. ‘KAREL heeft expres de lamp omgedraaid, oom! opdat ik niet zon kunnenzien!’ zeide WILLEM. - ‘En die plaag van een' WILLEM,’ schreeuwde KAREL nog veelharder: ‘heeft de lamp zoo hard naar zich toe getrokken, dat er olie op mijn kahiergevallen is en geheel mijn duitsche werk bedorven!’ - ‘En op mijn fransche thema,’schreide MINA: ‘is een groote inktvlak gekomen, dat ik die weêr van voren af aanbeginnen moet!’ En BETSIJ, die anders de bedaardste van allen was, zuchtte en klaagde,dat zij hare lessen, die ze al van buiten kende, weêr geheel vergeten was van denschrik.

‘En is er dan zulk een haast bij het werk, kinderen?’ vroeg oom JAKOB. - ‘Ja enneen, haast en geen haast!’ was het weifelend antwoord: want eigenlijk hadden dekinderen overvloedig tijd, om rustig en vreedzaam ieder zijn werk te doen, wanneerzij het maar zamen over de schaduw van de lamp eens hadden kunnen worden.

Toen zij nu allen zoo pruilden, en WILLEM en KAREL elkander aankeken, als of zijzeggen wilden: ‘Als oom er niet bij was, dan zou ik u eens duchtig in het haar zitten!’leî oom JAKOB zijn boek neêr, en zeide: ‘Kom aan! wij zullen wat krijt doen op dieolievlek, en wat zand op dien inkt, en BETSIJ zal haar lesboek zoo lang neêrleggen;en dan zal ik u eerst wat vertellen. Mits conditie dat, als mijn verhaal uit is, ik delamp mag zet-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 20: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

16

ten, zoo als zij staan moet, en niemand er meer een hand aan slaat.’Dat was den kinderen naar den zin: want oom JAKOB had veel in verre landen

gereisd, en wist regt aardig te vertellen. Meest was hij in de warme streken geweest,en daarom zat hij nu, met den winteravond, het liefst maar in het hoekje van denhaard.

‘Eens,’ zoo verhaalde dan oom JAKOB: ‘wilde ik van Rome af, Tivoli gaan zien.Dit is een stadje in het gebergte, waar een prachtige waterval zich in vele kleinestroomen verdeelt, die door de vensters en deuren van een oud, vervallen slot, endaar langs en over heen, zich diep in een heerlijk dal storten. Maar de weg daar naartoe is geen morgen-wandelingetje, althans niet in die heete luchtstreek; want het iswel vier uren ver, berg op en berg af. En zoo had ik mij een' ezel gehuurd, zoo alsmen daar te lande pleeg te doen. De ezel kwam ook op het bestemde uur voor mijnhuis; en met het lastdier zelf, ook de ezeldrijver ANTONIO. Want - gij weet het immerswel? - zulk een graauwtje is een bitter lui dier. Als men daarop rijdt, gaat hij niet,als het edele paard, op een enkel woord voorwaarts, of bij het aantrekken van denteugel, of als men hem even de hielen in de zijde zet; neen! daar moet, den geheelentijd door, een man of een jongen achter loopen, die hem gedurig met zijn' knuppeldapper op de huid slaat: want ieder oogenblik staat het beest stil, als of hij in slaapviel, of hij slentert naar den kant van den weg, als hij wat te eten

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 21: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

17

ziet. En zulk een ezel heeft wat een dikke huid! Twaalf duchtige slagen met een'sterken knuppel brengen hem nog met moeite van eenen distel weg, wanneer hij daareens trek naar heeft.

Nu, ik besteeg dan mijn beestje, en reed daar rustig op voort, terwijl ANTONIO

achter mij liep, altijd maar schreeuwende: ‘Ai, Ai! Voort, luilak! Voort dan!’ - Enzoo ging het al op een sukkeldrafje verder. Maar het was juist op dien dag eeneverschrikkelijke hitte, zoo als dat dikwijls in Italië het geval is. De weg naar Tivoliloopt door eene woeste en naakte streek. Daar is geen huis, geen boom, op het laatstzelfs geen enkel struikje meer aan den weg. Het was ondertusschen middag geworden.De zon brandde door mijn' strooijen hoed heen; en ik wist ten laatste niet, waar ikvan de hitte blijven zou. De ezel werd te moê, om te loopen; de ezeldrijver, om hemte slaan, en ik, om er op te zitten. Mijne oogen vielen toe van den slaap; maar nergens,waar ik ook in het rond keek, was maar zoo veel schaduw te vinden, dat ik mijnligchaam daarin ter ruste uitstrekken kon. Daar heb ik op eens een' schranderen inval.‘Halt!’ riep ik uit, en mijn ezel stond, als of hij in den grond geworteld was: want dewoorden ho! en halt! die had hij in alle talen geleerd; maar het voort! en voorwaarts!dat leert zulk een ezel zijn leven lang niet verstaan. En wat was nu mijn inval? Langsden weg stond een groote, verdorde aloë-stengel. Daaraan bond ik mijn graauwtjevast, en dacht: ‘Ik zal het eens regt slim overleggen, en mij in de schaduw, die hetbeest op het bruine en verdroogde gras werpt, op mijn gemak te slapen leggen.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 22: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

18

Maar eer ik dien voortreffelijken inval uitvoerde, wischte ik mij het zweet van hetvoorhoofd, schudde en rekte mijne beenen: - want zij waren, van het lange rijden,zoo stijf als een paar zwavelstokken geworden; - zag nog eens om naar de schooneblaauwe bergen, die in de verte den gezigteinder bepaalden; - en ziet! als ik mij wederomkeer, om mij rustig neêr te vleijen, wie ligt daar al gerust en wel in de schaduwvan den ezel, en snorkt als een roerdomp? Niemand anders, dan mijn goede ANTONIO.Ik was slim geweest, maar hij nog slimmer: want het geen ik in de gedachte had, hadhij al lang uitgevoerd.

Dat de man daar nu zoo regt genoegelijk lag en sliep, was wel en goed voor hem;maar ik was hier toch natuurlijk de hoofdpersoon, en hij was alleen om het beestmede gegaan. Buitendien kon hij beter tegen die Italiaansche zonnehitte, dan ik, diedaar niet aan gewoon was. ‘Hei daar! ANTONIO!’ riep ik dus: ‘Sta toch op, kerel!’En ik schudde hem aan zijn' arm. Maar hij sloeg even de oogen op, zag mij aan, deedze weder toe, en keerde zich op de andere zij.

Dat ging toch niet aan! Ik schudde hem nu nog harder. ‘ANTONIO!’ riep ik: ‘Stadan toch op. De schaduw, waarin gij ligt, behoort immers aan mij, en niet aan u?’ -Maar dezen keer gaf ANTONIO zich niet eens de moeite, om zijne oogen op te slaan.Ook sprak hij geen woord, maar hij bewoog alleen den wijsvinger van zijne regterhandheen en weder, wat op zijn Italiaansch zoo veel zeggen wil als: ‘Neen, mijnheer!dank je wel.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 23: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

19

Nog eens schreeuwde ik hem in de ooren: ‘ANTONIO, gebruik toch uw verstand. Ikheb immers den ezel gehuurd, en dus ook de schaduw. Daarom pak u weg: die plaatsbehoort mij toe.’

Maar ANTONIO antwoordde, nog half slaperig: ‘Hoor eens, heer! als gij zelf tenminste de bedoelde ezel niet zijt, dan behoort de schaduw u niet toe: want die is vanhet beest, en het beest is van mij, al hebt ge mij betaald, om er op te rijden. En daaromben ik volstrekt niet van plan, om op te staan, maar denk in den eigendom van mijneigendom rustig voort te sluimeren.’

En op nieuw wilde hij zich te slapen leggen; maar nu had hij mij toch regt boosgemaakt, - misschien juist, omdat ik de waarheid van zijne woorden niet bestweêrspreken kon. - Ik pakte hem dus bij zijn kraag, en rukte hem weg van de plaats,waar hij lag. Doch nu werd de kerel ook driftig, en sprong op. En zoo pakten wijelkander regt stevig beet, om de een den ander van het belommerde plekje weg tetrekken. Dit gaf een geduchte worsteling: want niemand van ons wilde toegeven. Ophet laatst stootten wij den voet aan een' grooten steen, vielen op den grond, enwentelden ons in de volle middagzon zoo lang om en om, tot wij eindelijk, van denrand van een' kleinen heuvel, misschien zes of acht voeten naar beneden rolden. Hierlagen wij nu in het gloeijende zand, als een paar half gebraden hoenders in de pan,- en toch hielden wij elkander duchtig beet!

‘Heer!’ sprak ANTONIO ten laatste: ‘ik zie wel, dat

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 24: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

20

wij in kracht en vlugheid zoo tamelijk gelijk staan. Waarom zouden wij elkandernog langer plagen? Hoor mijn' voorslag! Geef mij een paoli,’ - zoo heet een romeinschgeldstuk, - ‘en dan zal ik u voor van daag ook nog de schaduw van mijn' ezelverhuren.’

‘‘Als het niet meer is, gij gekke kerel!’ riep ik uit: ‘waarom hebt gij mij dit nietvroeger gezegd? Wij hebben ons nu onnoodig nog warmer gemaakt. Zie daar hebtgij uw paoli.’

‘Wij hadden dus elkander los gelaten, en waren opgestaan. ANTONIO stak zijn geldin den buidel, en wij klommen langzaam weder naar boven. Maar wat zagen wijdaar? Verbeeldt u onzen schrik! De schaduw van den ezel, die ik daar juist voor eenblanke paoli gehuurd had, was voort, en de ezel met haar. ANTONIO was slimmergeweest dan ik, maar ANTONIO'S ezel nog veel slimmer dan hij zelf. Het beest hadde dorre aloë-struik, waaraan hij gebonden was, zoodra hij zich alleen zag,gemakkelijk uit de drooge aarde getrokken en was stil weg geloopen. Heel in deverte, op den weg naar Rome, zag ik hem, zonder knuppel of ‘voorwaarts!’ op eenstevig drafje naar huis loopen. Maar ANTONIO, zoodra hij den ezel niet op zijne plaatszag, geloofde vast, dat hij het beest voor altijd verloren had, en geraakte, regt op zijnItaliaansch, in volslagen wanhoop. Hij beet zich in de duimen, hij trok zich het haaruit het hoofd, hij wierp zijn' spitsen hoed op de aarde en trapte dien met de voeten:- kortom, hij stelde zich aan als een ondeugende

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 25: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

21

jongen, die eens regt kwaadaardig is en er toch niets aan doen kan; en daarbijschreeuwde hij wel tien maal achter elkaâr: ‘Och mijn ezeltje, mijn lief best ezeltje!Gij eenig goed, dat ik arme man op deze wereld bezat! Och, het eenige gebrek, datgij hadt, was die verwenschte schaduw. Hadt gij geen schaduw gehad, dan bezat iku nog, dan waart gij niet weg geloopen!’

‘‘Wees toch geen kind, ANTONIO!’ riep ik: ‘Zie eens! Daar verre loopt uw ezelrustig naar huis.’

‘ANTONIO keek op, en veranderde in eens geheel en al. Hij juichte even luid vanvreugde, als hij straks had geschreid en aangegaan. Spoedig boog hij zijn' hoed wederin het fatsoen, zette dien op zijne zwarte krullende haren, wierp zijn buis over denlinker schouder, vatte zijn' knuppel in de regterhand, en - voort was hij als de wind,zijn' ezel achterna! - Nooit in mijn leven heb ik een' mensch zoo zien loopen.’

‘Daar stond ik alleen, midden in den gloed van eene Italiaansche middagzon. Watbleef mij over, dan mijne beide geleiders, mensch en beest, treurig na te staren? ‘Hetis toch te hopen, dat zij straks weêerom komen!’ dacht ik bij mij zelven, zette mijbij de plaats neder, waar de aloë-struik gestaan had, en bromde binnen 's monds hetoude liedje: ‘Ach mijn lieve AUGUSTIJN! alles is weg!’

‘Maar ja wel! ik hoopte te vergeefs. Ik zat daar één, en ik zat daar twee uren; maarwie terug kwam, ANTONIO niet en zijn ezel even min; en deze twee uren zal ik mijnleven lang niet vergeten. Eindelijk werd ik toch

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 26: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

22

van de plaats verlost: want eene wijnkar, die getrokken werd door twee sterke stierenmet lange horens, kwam daar juist langs rijden. Had de voerman zich over mij nietontfermd, en mij tegen een goede fooi mede genomen, misschien zat ik daar nog.’

Zoo verhaalde oom JAKOB. Lagehend keken hem de kinderen aan, als of zij tochnog iets meer wachtten, en oom zeide: ‘Ja, dat is waar ook, kinderen! Ik moet u nogzeggen, dat ik er de fooi en de paoli goed uithaalde, en er zelfs nog winst medegedaan heb.’

‘Hoe dat, oom?’ vroegen de meisjes; terwijl WILLEM en KAREL toch een weinigverlegen voor zich keken.

‘Wel!’ zeide oom JAKOB: ‘Ik had een reisboekje, waarin ik alles opteekende iederenavond, wat ik dien dag geleerd had. En toen ik nu, half gebraden en dood af, te Tivolikwam en daar den nacht blijven moest, toen schreef ik in mijn reisboek: Wie twistover de schaduw van een' ezel, is nog dommer dan de ezel zelf.

‘En nu, kinderen! is mijn verhaal uit; en ik zal de lamp zóó zetten, dat de schaduwvan ons af valt en gij allen licht hebt; en dan ga ik weêr lezen. Gij zult nu immersstil zijn?’

‘Ja zeker, oom!’ riepen WILLEM en KAREL bijna te gelijk; - want als het er op aankwam, waren zij toch zoo kwaad niet: - ‘Ja zeker, oom! wij zullen wel maken, datwij niet meer over de schaduw van den ezel twist krijgen!’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 27: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

23

Het kwaad loont zijn' meester.

Bij 't geen ik u thans te verhalen heb, kinderen! kan ik u plaats en jaar en dag noemen.Dat doet tot de zaak eigenlijk niets; maar het is een teeken, dat het waarlijk gebeurdis; en - gij kent het oude spreekwoord immers? Leeringen wekken, maar voorbeeldentrekken.

Het was dan op den 15den Augustus 1845, een' regt lieven, maar zonnigen en heetendag, dat een troep jongens door de straten van Parijs zwermde. Zulke snaken, gewoonhun leven meest op de straat door te brengen, zijn in die groote stad door hunneluidruchtige en dolle streken bekend. Ja! zij spelen, bij alle oproeren in de woeligehoofdplaats, al een vrij beduidende rol; en wat wij plat weg ‘straatjongens’ noemen,heeft daar eene zekere vermaardheid gekregen, onder den naam van gamins de Paris.

Maar wij spreken Hollandsch en schrijven Hollandsch, en zeggen dus eenvoudig:Daar zwermde een troep straatjongens ginds en weêr, zoekende naar een pretje, enniet regt met elkaâr eens, wat kwaad ze nu weêr zouden uit-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 28: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

24

voeren. Als het maar ondeugend en niet slecht is, wat zij zullen verzinnen: dan willenwij het nog door de vingers zien. Zij hebben toch weinig opvoeding gehad, de armeknapen, en te huis wacht hun ook niet veel eten, en uitspanning nog minder!

Daar komt een wagen met kalk aanrijden; - ten minste 't lijkt wel zoo: groote wittebrokken. En JACQUES en HENRI, en hoe zij verder heeten mogen, springen er op, enlaten zich voor niet een eind weegs rijden, tot de voerman het ziet en met de zweepachter uit slaat. Maar ja wel! vlug als de wind, zijn zij er al afgesprongen. Zij hieldende zweep, als een oude kennis, goed in 't oog! En ongedeerd staan zij nu van verreden voerman uit te lagchen, die stampvoet van boosheid, maar hen niet bereiken kan.

Al spoedig genaakt er een' nieuw pretje. Een jongen van hunne kennis is bij een'huurkoetsier in dienst, en komt daar op een' vollen galop aanrijden, om de paardennaar 't wed te brengen. Want gij weet, in de groote steden heeft men veilige enompaalde plaatsen in de gracht of rivier, niet zeer diep en van onderen geëffend ofgeplaveid, die men het paardenwed noemt, omdat er de paarden in waden, als zijvan eene reis komen, en voor zij weder naar het land gaan.

Nu gaat er dan een luid houra! onder de knapen op. De stalhouders-jongen zitmaar op één paard natuurlijk, en trekt de overige met een touw achter aan. ‘Laat mij- neen! mij op een paard zitten!’ ‘Ik, ik het eerst!’ Zoo zijn, met duwen en vechtenen een' frisschen sprong, HENRI en nog

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 29: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

25

een paar anderen al spoedig ruiter geworden; de touwen worden los gemaakt, en metgejuich gaat het nu 't water in.

Maar is HENRI een slecht ruiter of zijn paard wat koppig? Ik weet het niet; maarwel, dat bijna midden in de Seine het beest steigert en met éénen ruk onzen HENRI

afwerpt, zoo dat hij spartelt in de golven. ‘Erg genoeg!’ denkt ge, en gij verbeeldt umisschien al, dat hij ‘Help! help!’ roept, en als een drenkeling wordt opgevischt.Och neen! De Seine is in het heetste der hondsdagen niet diep, vooral dáár niet; enzijne makkers aan den oever riepen een paar toeschouwers geruststellend toe: ‘Gijzult eens zien, hoe ferm HENRI zwemmen kan! 't Is wel frisch voor hem, met dewarmte.’ - Terwijl dan ook het paard rustig voort plaste in 't water, hoorde men denvluggen knaap zijn ‘houra!’ uitroepen, en met frissche slagen begon hij de golvente meten.

‘Zie eens, hoe aardig hij duiken kan!’‘En nu gaat hij op den rug zwemmen.’‘Hij briescht als een paard. Bravo, HENRI!’Zoo lachte men en klapte in de handen. Maar.... maar!.... Het spelend brieschen

scheen wel een brullen te worden; zijn gelaat kwam meer boven, en teekendedoodsangst; met een' flaauwen gil riep hij om hulp, en zonk toen op zijn' rug, alslaande en worstelende. Nu werden de knapen toch beangst. Een voorbijganger zaghet ook en snelde het water in, ondiep genoeg, dat een volwassen mensch er nogeven in staan kon; schoon HENRI, eerst dertien jaren oud, geen' grond onder de voetenhad kunnen krijgen. De

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 30: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

26

man snelde dan naar het ongelukkige kind toe. Wat hem toch mogt overkomen zijn?Hij dreef nog op den rug, en sloeg en trapte, en zocht zijne kleederen zich van 't lijfte rukken, maar kon niet. Eindelijk scheen zijne vast gesloten kiel los te laten.Vreeselijk gezigt! Met de kiel was ook de buik opgereten, en de ingewanden drevenop het water. Juist toen bereikte men hem, om hem stervende aan wal te brengen, endood, onder de verschrikkelijkste folteringen gestorven, bij zijne moeder in huis tedragen!

Maar nu begrijpt gij er nog niets van. Niet? Herinnert u dan nog maar eens dienwagen. HENRI had er ook op gezeten, een stuk van de vracht gestolen en in zijneborst gestoken. Daarop had hij de kiel vast toe geknoopt, en was onnadenkend tewater gegaan. En - het was ongebluschte kalk! Hebt gij wel eens gezien, hoe diebrandt en kookt, als er water bij gedaan wordt? Zoo brandde en vrat het in, onderzijne kleederen, die hij in 't water niet los krijgen kon, voor zij doorgebrand, maarook zijne buik open gereten en ingebrand was.... Arme knaap, die zoo in uwe zondesterven moest!

Het kwaad loont zijnen meester, kinderen! al is 't niet altijd zoo spoedig; en dezonde brandt en knaagt van binnen, als ongebluschte kalk, al zien wij 't zoo niet. Doedan toch nooit, wat gij voor God en de menschen verbergen moet, en toch ten laatsteniet verbergen kunt.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 31: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

27

Brand! brand!

‘Brand! brand!’ - Zoo klonk het op eens in een smalle steeg, waar slechts een enkelhuisje stond: want het overige waren achterhuizen of bergplaatsen. Maar dat enkelehuisje werd ook bewoond door een' man, merkwaardig en bekend genoeg onder dejeugd, - de baldadige jeugd vooral van het stadje. Het was een oude kleêrmaker,Duitscher van afkomst, met zoo wat anderhalf been en één oog: het andere was meteen groote zwarte pleister gesloten. Daarbij was de man geweldig schrikachtig endriftig, stotterde dan vreeselijk, en radbraakte zijn half Hollandsch half Duitsch, nogveel meer dan anders. Wat wonder, dat baas THEOBALD al dikwijls, zoo men zegt,een veer moest laten? Ongelukkig voor de rust van den goeden ouden man, ontmoetteniederen morgen twee scholen, bij het uitgaan, elkander aan den ingang der steeg.Bestond er dan vrede tusschen de twee benden, zoo dat zij niets met elkander haddenaf te rekenen, - weg was voor dien dag de rust en het genoegen van baas THEOBALD!De een nam zijne naalden uit het venster, de ander vulde zijn sleutelgat met pek, alsde man met zijn gewone drift naar buiten vloog..... Maar ik zal er u maar niet meervan

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 32: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

28

verhalen, dartele knapen! Gij mogt ook eens een' baas THEOBALD in uwe buurt ofop den schoolweg hebben, en in verzoeking komen, om er insgelijks zulke kunstenuit te spelen; - en daar vertel ik niet voor!

't Was woensdag middag, en de oude kleêrmaker had rust. Er ging nu geen schooluit. Doch ziet! daar wordt de arme man in zijn' genoegelijken arbeid gestoord doorhet akelig brandgeroep. Het kwam van boven, - maar van waar, kon hij niet juisthooren. Hij wierp zijn werk weg, en vloog met zijn gewone drift naar buiten. Weêrhoorde hij nog akeliger noodgeschrei: ‘Brand! brand!’ En nu liep hij, hevig ontsteld,de steeg uit, en schreeuwde aan den ingang der straat ook: ‘Brand! brand!’ - Daarhet reeds schemer was, een donkere winterdag, werd de angst nog grooter. Men zagniets, maar hoorde te meer het brandgeschreeuw, als of honderd echo's het herhaalden.Al spoedig kwam de brandspuit aan, maar - voor niet: geen vlam was er te zien, enrook even min, behalve die uit de onschuldige schoorsteenen oprees. Knorrende enbrommende trok men af, bijna boos, omdat er geen brand was, om de nieuwe spuitte proberen. En toen nu de oude man, doodelijk verschrikt en vermoeid, een oogenblikover zijn onderdeur lag, om adem te scheppen hoorde hij een spotachtige stem vanboven: ‘Baas THEOBALD! waar is de brand?’ - ‘Potstauzend!’ riep hij hierop uit: ‘Dashat der verfloechte jongen ketaan! Doe,... doe... doe KAREL! wen ik dich kriege!’ -En de man sloeg van kwaadheid zijn vuist op de deur, dat die ram-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 33: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

29

melde op de hengsels...... KAREL zat op zijn kamertje te schudden van 't lagchen.

‘Brand! brand!’ - Zoo klonk het al weder in de zelfde steeg, ook op woensdag middag,maar nu zes weken later, in 't midden van den winter. Maar baas THEOBALD, die evenbuiten stond en naar de lucht zag, herkende de stem, en riep: ‘Ke sult mij keen...keen... keen... zweimal das bakken, knaapken!’ En rustig sloot hij het blind voorzijne werkplaats digt.

‘Brand! brand!’ hoorde men nog eens, met holler en akeliger stem, en zoo luide,dat een paar bewoners der naburige straat de steeg in vlogen en riepen; ‘Wat is ertoch te doen, baas THEOBALD?’ - Maar de oude man verhaalde hun van den boozenknaap, die uit het hooge raam van zijn kamertje hem allerlei kwaad deed: nu meteen' erwtenblazer, en dan met een spuitje of iets anders. Na had hij, voor zes wekendeze nieuwe kunst verzonnen, en geheel de stad in rep en roer gebragt. Maar hij,baas THEOBALD, was de man niet, om zich twee maal te laten voor den gek houden!

Het hoofd schuddende over zoo groote ondeugendheid, gingen de buren weg ende oude man in huis. Maar toch kon hij niet laten, naar buiten te schieten, toenoogenblikkelijk het brand- en noodgeschrei zich herhaalde; en met schrik zag hij nueen rookwolk het geopende venster uit ko-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 34: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

30

men, en bij het licht van een felle vlam, stond daar KAREL en riep: ‘Help! brand! degang,.... mijn deur,.... brand!’

Men vloog de straat in, naar de voordeur. De oude tante van KAREL sidderde enkon van haar' stoel niet op. De meid wees de vreemden den weg in het groote, hollehuis, en ging met hen naar KARELS kamer. Vergeefs! De gang brandde reeds. Opeen' naburigen zolder had het broeijend koren vlam gevat. KAREL was door den brandgeheel op zijne afgelegene kamer opgesloten. Een oogenblik nog, en hij stikt in denrook, of zijne kleederen vatten vlam....!

Goede raad was duur. De goedhartige oude Duitscher sleepte al wat hij aan beddenen kussens had, op straat. De buren voegden er nog meer bij. Nu riep men KAREL

toe, om naar beneden te springen: want een gewone ladder was reeds beproefd maarbaatte niets.... Hij zag het raam uit en huiverde! Nu had hij een' anderen moed noodig,dan om een weerloos oud man voor den gek te houden!.... Evenwel, de vlam dreefhem van achter. Van beneden af moedigde de goede oude hem aan. KAREL sloeg zijnoog biddend ten hemel, - zoo had hij nog nooit gebeden! - en waagde den sprong.Gelukkig kwam hij levend beneden, maar trekbeende nog wel een jaar lang, bijnaeven als de oude THEOBALD, dien hij van nu af als een kind lief had en verzorgde.

Zie daar mijn verhaal, lieve kinderen! Denkt nu zelve eens na: wat is de zedeles, dieer in ligt opgesloten?

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 35: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

t.o. 31

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 36: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

31

Het speenvarken.

(Gustav Nieritz naverteld.)

Het was zomer. In vele weken had het geen' droppel geregend. De grond wasverschroeid, en hier en daar open gespleten van de droogte. Het arme vee lietmoedeloos den kop hangen, of snuffelde langs den grond, om hier of daar een scheutjegras te vinden. De bladeren van de boomen begonnen geel en bruin te worden,ofschoon het midden in den zomer was. De kinderen echter waren vrolijk enonbezorgd, zoo als altijd; ten minste de twee, die wij daar zien aankomen, lagchenen snappen, en denken aan geen droogte of gebrek.

De naam van het meisje is ROOSJE; en haar broêrtje, dat zij aan de hand houdt endat een paar jaar jonger is, heet WILLEM. Zij zijn te zamen naar eene jaarmarktgeweest, in een nabij gelegen stadje, en daartoe door moeder in hun zondagschekleederen uitgedost; en nu, terwijl zij terug keeren, hoe vrolijk en onbezorgd zij ookrond zien, ze schijnen toch zeer bezorgd te wezen voor het geen zij

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 37: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

32

van de markt hebben mede gebragt, en heel voorzigtig in eene hengselmand dragen.‘Zie eens, WILLEM!’ sprak ROOSJE, terwijl zij omkeek: ‘daar achter ons aan, komt

de lange HEIN, de koejongen van buurman ANKE. Hij zal, met zijne lange beenen,ons spoedig ingehaald hebben.’

Dat geschiedde ook, en een opgeschoten borst van ongeveer vijftien jaren, meteen rood gekleurd gelaat en even rood haar, sprak een oogenblik later de kinderenaan.

‘Ei wat, ROOSJE! hebt gij ook uwe centen naar de jaarmarkt gebragt, en wat hebtgij er voor gegeten? Pepernoten of een' kermiskoek of suikergoed? Of hebt gij eenhansworst of pop gekocht? Ik voor mij ben van den gulden, dien ik opgespaard had,al spoedig afgekomen. Een groote braadworst heb ik er voor gekocht; driewittebroodjes; en naderhand een kruik bier, met een' grooten koek; en toen een glasbrandewijn toe. Dat heeft mij gesmaakt, als een' koning!’ - En de groote jongenwischte zijn' mond nog eens met de mouw van zijn buis af.

‘Zoo als de heer is, zoo is de knecht,’ antwoordde ROOSJE moedig: ‘en zoo als deboer, is zijn koejongen. Ja, HEIN! als het zoo voort gaat, zult gij al spoedig geenkoeijen meer te hoeden hebben, en uw meester geen' akker om te ploegen: want dekruik gaat zoo lang te water, tot zij berst.’

‘Ei wat!’ spotte HENDRIK: ‘men moet het er van nemen, zoo lang men kan. Wijleven daar voor; en een dwaas, die een stiefmoeder voor zijn eigen buik is. Als hetgeld op is, dan is 't hart gerust.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 38: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

33

‘Ja!’ antwoordde de kleine zedenpreekster: ‘en dan heeft het ligchaam niets, waarhet zich mede verzadigen en kleeden kan.’

‘Bah!’ riep HEIN uit, en hij knipte met zijn' voorsten vinger in de lucht. ‘Maar zegeens, ROOSJE! wat draagt gij daar zamen in uw mand, onder dien witten doek? Gijdoet er waarlijk meê, als of er breekbare waar in zat.... Ha! de doek wipt al op: hetmoet iets levends wezen!... Wat zou het zijn?’

In plaats van hem te antwoorden, ligtte ROOSJE even een slip van den doek op, eneen klein varkentje stak zijn' kop door de opening henen.

‘Een speenvarken!’ zeide HEIN met minachting: ‘is dat uw gansche aankoop? Wiltgij dien kleinen klant braden voor van avond?’

‘Dat kunt gij denken!’ antwoordde ROOSJE: ‘Neen! groot brengen en dan voorveel geld verkoopen; want zoo goedkoop worden de speenvarkens nooit meer, alsthans. Verbeeld u eens, HEIN! niet meer dan drie kwartjes hebben wij er voor betaald;en dertig, ja! veertig gulden hopen wij er eens van te kunnen trekken.’

‘Als, gij maar eerst voeder hebt: want juist daarom is dat goed tegenwoordig zoogemakkelijk te krijgen. Die anders zes koeijen hield, heeft er al twee of drie moetenafschaffen, en kan ze nog naauwelijks in het leven houden; en zoo gaat het met alhet andere vee.’

‘Laat ons daar maar voor zorgen!’ zeide ROOSJE, niet zonder eenige wijsheid:‘Zouden wij geen voeder voor hem

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 39: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

34

kunnen krijgen? Kijk! ieder halmpje en grasje zullen wij in den geheelen omtrekgaan plukken, waar het ons maar vrij staat; en wij zouden een speenvarken niet inhet leven kunnen houden? Dat beestje zal nog zoo veel niet eten; en wordt hij grooter,dan zal er wel geen gebrek meer aan voeder wezen.’

En de kinderen hielden woord. Gelijk een goed ruiter eerst voor zijn paard zorgt,en dan voor zich zelven; zoo dachten ROOSJE en WILLEM iederen morgen het eerstaan het kleine speenvarken, en het werd waarlijk als een kind van het huis verzorgden gekoesterd. En toen nu vader in het najaar te huis kwam, - want hij was eenschippersknecht, die het grootste gedeelte van het jaar door weêr en wind op degolven zijn brood verdienen moest, om het dan tegen den winter aan vrouw enkinderen te kunnen brengen; - toen dan vader in het najaar te huis kwam, liep hetvarken al vrolijk door de hut henen, en knorde en wroette in den grond, naar zijnenaard. Vader bouwde nu ook, op zij van de hut, een kleine varkenskot, waar de kindereneen heel feest over hielden, om het in te wijden. Wel was de woning van WALKER

en zijn huisgezin, met het kleine erf er bij, niets bij de boerenplaats van WILBRAND

ANKE, waaraan hunne hut paalde; maar het zag er ook heel anders uit: alles evennetjes en goed onderhouden, vrolijk en welvarend. En het lieve tuintje, al was hetmaar een span groot bij de uitgestrekte akkers van buurman ANKE, daar groeide ookgeen enkel onkruidje in; terwijl men op zijn land op zijn best den weg kon vinden,door de brandnetels en distels heen; en

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 40: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

35

als men bij hem binnen kwam, ieder oogenblik vreezen moest, dat de stal, de schuurof zelfs het woonhuis u op het hoofd zou nedervallen. En van waar kwam nu datgroote verschil? Het was, zoo als ROOSJE gezegd had: Zoo de baas, zoo de knecht!Boer ANKE was vlijtig in de herberg te vinden en op iedere jaarmarkt, maar weinigop zijnen akker en bij zijne magere koeijen; en zijne kinderen en dienstboden, totzijn' koejongen toe, volgden niet minder ijverig het voorbeeld van liederlijkheid enluiheid, dat de meester hun gaf.

Het werd weder zomer. Het varken was al lang geen speenvarken meer, en het at enat, wel tien maal zoo veel als het vorige jaar! Maar het was ook, zoo als ROOSJE toengezegd had: er was nu zoo veel gebrek aan voeder niet meer. Ondertusschen had hetmeisje nog eene andere zorg gekregen, die van vrij wat meer belang was: want haarwas een klein zusje geboren; en zij gevoelde nu toch, dat het geheel iets anders is,voor een zusje te zorgen, als voor een speenvarken. Ja, toen de kleine BABET heteerst tegen haar begon te lagchen, en de handjes naar zus uitstak, toen voelde zij pasregt, wat liefde en dankbaarheid is.

Op zekeren dag, terwijl vrouw WALKER met het kind te huis bleef, gingen ROOSJE

en WILLEM den weg op, om het varken te hoeden, waarvoor in die streken nog al vrijwat gras langs de wegen en op de heide te vinden was. Hun

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 41: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

36

weg liep langs de herberg van het dorp henen: want de hut van WALKER was de eerstewoning, en zij moesten nu geheel aan het andere eind van het dorp wezen. Terwijlzij er vóór waren, ging de deur open, buurman ANKE slingerde er uit, en zij, die welwisten, hoe hij uit de herberg kwam, gingen een goed eind voor hem uit den weg.Zij zagen echter nog, hoe hij MAAIKEN, de knappe meid uit de herberg, kussen wilde;en toen zij hem ontvlugtte, hoorden zij hem stamelend, zoo als een dronken manspreekt, haar toeroepen: ‘Wacht maar, MAAIKEN! Eer het weder Mei wordt, haal iku als vrouw in mijn huis.’Want ANKE was sedert een half jaar weduwenaar, en leefdena dien tijd nog veel liederlijker en losbandiger, dan te voren. Het meisje ontliephem echter, en riep spottend van verre: ‘Uw huis? Ik zal wel oppassen, dat het mijniet op het hoofd valt.’- ‘O!’ antwoordde ANKE: ‘tegen dien tijd heb ik een nagelnieuwhuis, zoo waar als ik WILBRAND ANKE heet.’ - Maar MAAIKEN lachte hem uit, enknikte eens tegen TOON den stalknecht. Deze wist wel beter: want zij had hem reedslang haar woord gegeven, schoon hare ouders het nog niet wisten.

De beide kinderen gingen verder, en ROOSJE herhaalde weder bij zich zelve despreuk, die hare moeder haar geleerd had, toen zij nog een klein kind was: De kruikgaat zoo lang te water, tot zij berst. - Toen zagen zij, een eind weegs verder, buurmanskoejongen, die bezig was om bramen te zoeken, terwijl ondertusschen de twee koeijen,die hij nog te bezorgen had, zich vergastten op het klaverveld van een' anderen boer.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 42: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

37

‘Ei wat, gij zijt een goede koehoeder!’ sprak ROOSJE: ‘Zie eens! terwijl gij u aan debramen te goed doet, doen de koeijen het aan HENKE'S klaver. Gij zult van hemhebben, wanneer hij het ziet!’

HEIN kroop spoedig uit de struiken, raapte eenige steenen op, wierp er de armebeesten mede, en jaagde ze met de schrikkelijkste vloeken uit het klaverveld; zoodatde kleine WILLEM medelijden had met de arme dieren, maar ROOSJE nog meer metden jongen, die zoo gruwelijk vloeken kon.

Toen hij zijne koeijen weder op de gemeene weide gejaagd had, zette onze HENDRIK

zich een oogenblik bij de kinderen neder, en sprak vertrouwelijk: ‘Ja! ik maal nietveel meer om die twee magere beesten: want binnen kort worden ze toch aan MOZES,den slagter, verkocht. Wat er nog voor gevogelte op den erf is, dat eten wij op, ofhet gaat naar de markt; en dan - dan zeilen wij naar Amerika. Wij wachten nog maartot er iemand komt, die het goed van mijn' meester tegen kontant geld koopen wil.’

‘Naar Amerika!’ riep ROOSJE verwonderd uit: ‘om in die groote zee te verdrinkenof in die digte bosschen te verdwalen; om door de pijlen van de Indianen te wordendood geschoten, of door de wilde beesten verscheurd.’

‘Bah, gekheid!’ antwoordde de wijze koejongen: ‘Ik weet het wel beter. Daar ishet nog een land! Weinig werken, en dik op spek eten. Ik zal maar blij zijn, als ikscheep ben.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 43: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

38

De hondsdagen kwamen, maar geen kooper voor het goed van WILBRAND ANKE.Toch deed hij zijne twee laatste koeijen weg; langzamerhand ook het gevogelte; enwat uit zijn huis kon gemist worden, ging van week tot week naar de stad op heterfhuis, zoodat het er hoe langs zoo kaler en verlatener bij hem begon uit te zien.

In dezen tijd was het, dat vrouw WALKER, met den kleinen WILLEM en met dentrouwen Bello, naar een naburig dorp ging. Zij had daar eene nicht wonen, wie hetvrij wel ging. Deze had aan de schippersvrouw een mand vol aardappelen beloofd,die zij nog over had van den vorigen winter, en die wel niet voor menschen, maartoch nog voor varkens goed waren: want het vroeger zoo kleine beestje was geweldiggegroeid, en op zijn best te verzadigen. Het was ook voor den kleinen WILLEM eeneregte uitspanning. Of hij zich bij nicht aan het vleesch en de heerlijke rijstenbrij tegoed deed, en Bello aan de afgekloven beentjes! - Maar vrouw WALKER was watongeduldig, om naar huis terug te keeren: want tegen den avond zag men zwarteonweêrswolken aan de lucht zamen pakken, en zij dacht met onrust aan de kleineBABET, die onder de zorg van ROOSJE was achter gebleven.

De mand met aardappelen aan den eenen arm, en aan de andere hand WILLEM,keerde zij dan nu vrij haastig terug. Ondertusschen werd de hemel al donkerder endonkerder. In de verte flikkerde reeds het licht van het onweder, en schoot van deeene in de andere wolk over. Een dof gedreun en gerommel liet zich daarop dreigendhooren; maar in de

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 44: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

39

nabijheid bleef alles nog doodstil; tot dat op eens, toen zij op een' heuvel half weggekomen waren, er zich een geweldige windvlaag verhief, die in één oogenblik dezwarte onweêrswolken hun over het hoofd joeg. De vreeselijkste bliksemstralenschoten nu uit de wolken naar beneden. Al spoediger en spoediger volgden daaropde rollende donderslagen. Weldra scheen geheel de lucht in een' gelen gloed te staan,die bij iederen slag in lichtblaauw en vuurrood overging, zoodat hunne oogen verblindwerden. Het kraken en steunen der boomen, die door den storm tot op den grondwerden neder gebogen; het klagend brullen van het vee; het vlugten der vogelen; hetplotseling neêrslaan van den schrikkelijken regen: - alles, alles maakte WILLEM hoelangs zoo angstiger; en daar er geen huis in den omtrek was, bleven zij een oogenblikbesluiteloos staan, terwijl de arme jongen zich aan zijne moeder vast klemde, en ookBello haar digter aan het lijf bleef.

Reeds had vrouw WALKER weder moed gevat, en meende, haren weg te vervolgen.Maar terwijl zij nog even adem schepte, om dan voort te gaan, was het, als of er opeens een vuurklomp voor hare voeten neêr viel, en de geheele heuvel onder haardreunde. Zulk een' verschrikkelijken donderslag had zij nog nooit gehoord. Het moestzeker hier of daar, digt bij, zijn ingeslagen. Want gij weet, kinderen! wanneer op hetlicht oogenblikkelijk de donderslag volgt, dan is het onweder vlak bij ons.

Op dezen zwaren slag volgde eene diepe stilte. Het was,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 45: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

40

of de stormwind zelf er van verschrikt was, en de regen ophield. Bedwelmd keekvrouw WALKER op. Haar kind, de hond zelfs, de boomen in hare nabijheid, Goddank! alles stond er nog. Ook lag daar nog het lieve dorpje, waar zij maar een goedkwartier van verwijderd waren: eerst hare hut, en dan ANKE'S woning, en dan eeneind verder al die nette huisjes en het spitse torentje....

Maar wat of de goede moeder nu overkomt? Haar gezigt, dat zoo vrolijk opleefde,wordt in eens doodsbleek; en terwijl zij uitroept: ‘O, goede hemel! mijn huis en mijnekinderen!’ scheelt het weinig, of zij valt op den grond neder. WILLEM schriktegeweldig, maar keek toch ook naar het huis, wat er voor bijzonders aan te zien was.En zie! in een' hoek van het dak was een klein vonkje, waar eene witte wolk vanomhoog ging. Dit wolkje werd hoe langer zoo zwarter, en steeg kronkelend naarboven; en het zwart werd eindelijk bloedrood, en de rookkolom eene vlam, die, algrooter en grooter, als eene reusachtige slang zich naar boven slingerde. Daaropscheen die vurige slang het dak te likken; en overal kwamen nu zulke kleine slangenuit het stroo.... Ach! het geheele dak, de geheele hut stond weldra in lichte laaijevlam!

‘ROOSJE! ROOSJE!’ riep vrouw WALKER even als of hare kinderen haar van hierhooren konden: ‘Denk om de kleine BABET. Goede God! red toch mijne kinderen!’Het scheen daarbij, dat hare voeten van lood waren, zoo dat zij die niet op kon beuren.En waarlijk, de verschrikte moeder zou hier zijn blijven staan, wanneer

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 46: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

41

WILLEM, die op eens het geheele gevaar begrepen had, haar niet met kracht had voortgetrokken.

Dat was eene akelige wandeling. De vlammen, die hoe langs zoo hooger gingen,en verder zich uitbreidden; en dan de noodklok, die al spoedig van den dorpstorengeluid werd; het geschreeuw van menschen, en het brullen en kermen der dieren;het gekraak van de daksparren, die brandend door elkander vielen: - dat alles hoordeen zag men van verre, en de voeten waren niet vlug genoeg, om er bij te zijn, eer hette laat was.

Nog eer vrouw WALKER hare eigene woning bereikte, kwam zij het huisgezin vanboer ANKE tegen, belast en beladen met de weinige goederen, die nog niet verkochtwaren, maar bestemd om naar Amerika mede gevoerd te worden. Want zoo als tewachten was, had de hevige wind terstond de vlam op ANKE'S woning doen overslaan,zoodat er aan geen blusschen kon gedacht worden. Ook HEIN de koejongen zwoegdeonder bedden en kussens, maar merkte toch zijne buren op. Vooral toen een vreeselijkeschreeuw midden door de vlammen heen gehoord werd. ‘Dat is uw varken,buurvrouw!’ riep hij haar toe, en wierp, vlugger dan hij anders was, beddengoed enkussens van zich, om toch, als het nog mogelijk was, buurvrouws eenig vee te redden.Hij haastte zich naar de brandende hut, terwijl de moeder hem, met geheel anderezorg, achterna snelde. In de hut zelf kon men met geene mogelijkheid meer komen;maar HEIN spoedde zich nog naar het varkenshok, waarvan het dak

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 47: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

42

ook reeds in brand stond. Onbevreesd rukte hij de zwakke deur er af, drong naarbinnen, maar kwam na eenige tellens geheel zwart van den rook, met verzengdeharen en kleederen, er weder uitkruipen. ‘Het domme beest!’ zeide hij, zoodra hijeen weinig tot zijn' adem kwam: ‘Denkt gij, dat hij er uit te halen was? Ik heb metalle kracht getrokken; maar ja wel! in plaats van het eenige gat uit te kruipen, dronghet groote zware dier al dieper en dieper in den donkersten hoek;’ en terwijl hij zoosprak, schreeuwde het arme varken al harder en klagelijker, zoodat men er medelijdenmeê kreeg.

Nog eens wilde de buurjongen het beproeven, maar het was hem onmogelijk. Eenoogenblik later stortte geheel het varkenshok brandend in een. Een doffe endoordringende kreet werd nog tot twee of drie malen toe gehoord; daarop was allesstil. ‘Dood! levend verbrand!’ mompelde HEIN bij zich zelven, en vergat bijna, dathij zelf ondertusschen zoo digt bij den brand gekomen was, dat hij ook wel eensgevaar kon loopen. Het was zelfs vreemd, dat een jongen, die anders bijna alleengevoel voor zich zelven had, nu zoo veel medelijden met een beest toonde; maar inden nood wordt het gevoel gewekt. En wie het vreemd vond, vrouw WALKER niet:want de arme vrouw dacht niet eens aan het brandende varken. Zij had andere zorgen angst. Hebt gij, kinderen! wel eens eene hen gezien, die men eenden-eijeren heeftlaten uitbroeden? Als de kleine eendjes uit het ei zijn gepikt en zij water zien, danstorten zij zich daarin; en de hen roept ze

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 48: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

43

vergeefs terug, en schreeuwt en klapwiekt, en beproeft om te water te gaan, of zijhare kiekens, zoo zij meent, kan redden, maar deinst gedurig weder terug van denwaterkant, omdat zij niet zwemmen kan.... Zoo liep ook vrouw WALKER aan allezijden rondom hare brandende hut, en poogde vergeefs in de vlammen door te dringen,en riep al: ‘Mijne kinderen! mijne kinderen!’ tot dat HEIN de koejongen haar eindelijkaan de andere zijde ontmoette, en gerust stellend sprak: ‘Zie, buurvrouw! het vuuris immers op het rieten dak ingeslagen, en heeft lang gebrand, eer het beneden was;en zou dan ROOSJE zich niet hebben kunnen redden?... Zie maar! daar ginds komtzij al aan.’

Maar dat stelde de moeder nog weinig gerust. ‘Van waar komt gij?’ riep zij haredochter toe: ‘En zijt gij alleen, en hebt gij onze BABET laten verbranden? Ongelukkigkind, waarom hebt gij niet op uw zusje gepast?’

‘Wel, moeder!’ antwoordde ROOSJE: ‘en dan zou ik weg gegaan zijn, en zoo rustigu onder de oogen komen? O neen! ik heb ze al lang in veiligheid gebragt; en nukwam ik nog eens spoedig terug, om te zien, of ons arm varken nog te redden was.Maar het is te laat, zie ik, het is te laat!....’ En terwijl zij den hoop vuur zag, die daarin plaats van den kleinen en netten stal gekomen was, schoten haar op eens de tranenin de oogen. Maar vrouw WALKER was voor het oogenblik al wel tevreden, dat harekinderen maar gered waren. ‘O, het is hard, ROOSJE, WILLEM!’ zeide zij: ‘maar tochnog liever tien maal mijne hut verbrand en honderd varkens, dan één van mijnelievelingen.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 49: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

44

Terwijl zij zoo sprak, ging vrouw WALKER met hare kinderen naar eene zuster, dieaan den anderen kant van het dorp woonde. Deze was anders nog armer dan zij; maarnu niet meer: want haar hutje was ten minste niet afgebrand, en er was nog ruimtegenoeg voor de ongelukkige vrouw en hare kinderen. Maar al hadden zij nu ook allesverloren, deze en gene kwam al spoedig hen troosten en helpen, zoo dat zij, tenminste vooreerst, geen broodsgebrek hadden.

Onder de vrienden, die hen niet vergaten, behoorde ook onze HENDRIK, dekoejongen van baas ANKE. Hij gaf, van zijn opgespaard geld, haar zelfs een paargulden, en troostte de kinderen daarmede, dat hij hun weldra een speenvarkenbezorgen zou, nog veel grooter dan het vorige, dat zij al spoedig weder zouden kunnenopkweeken. Maar dan snikte ROOSJE en zeide: ‘Och neen, goede HEIN! wij hebbenimmers geen' stal meer, om het in te bergen, en geene hut om in te wonen; wat zoudenwij nu aan een speenvarken hebben?’

En het was, als of hier het oude spreekwoord moest bewaarheid worden, dat eenongeluk nooit alleen komt. Naauwelijks was vrouw WALKER een weinig van denschrik bekomen, en had zij haar ongeluk eerst regt overzien, terwijl zij ongeduldigverlangde, met elken dag iets naders van de tehuiskomst van haren man te hooren;- of ziet! daar komt de tijding, dat het schip, waarmede hij eene verre reis hadondernomen, vergaan is, en er niet één man van is te regt gekomen. Nu was haar lotnog droeviger; nu was zij weduwe, en hare kinderen waren

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 50: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

45

weezen. Haar hutje kon zij niet eens meer opbouwen. En hadden vrienden enbloedverwanten haar in den beginne ook wat bijstand geboden: och! het medelijdender menschen duurt zoo kort. Hoe zou zij den winter doorkomen? hoe verder harekinderen opbrengen? Maar als zij dat alles zoo eens overdacht, en er bijna moedeloosonder werd, dan zeide zij nog eens: ‘Liever tien maal mijne hut verbrand en honderdvarkens verloren, dan één van die drie lieve kinderen. De Heer heeft gegeven, deHeer heeft genomen: de naam des Heeren zij geloofd!’

Geheel anders, dan op het verlaten erf van WALKER, zag het er uit op dat van buurmanANKE. Hoopen steenen lagen daar op een gestapeld; planken en balken werden iederoogenblik aangereden; eene menigte werklieden waren er bezig. WILBRAND ANKE

zelf was, tegen zijne gewoonte, dood nuchteren, en stond er met welbehagen zijnepijp bij te rooken. Ja, HEIN de koejongen zelfs, die nu geene koeijen meer te hoedenen toch een goed leven had, stond hier, als midden in zijne eigene heerlijkheid, zichte verlustigen. - Maar hoe? ANKE zou immers naar Amerika gaan, en HENDRIK methem? - Neen! die reis was al lang geheel vergeten. Gelukkig voor hem, was hetwrakke huis en de bouwvallige schuur hoog voor brandschade verzekerd, zoodat hijer de driedubbele waarde voor had terug gekregen. Ondertusschen had hij met ernstbij de ouders van MAAIKEN er op aangehouden, dat zij zijne

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 51: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

46

vrouw zou worden; en het meisje had eindelijk, maar alleen om hare ouders geenverdriet te doen, toegegeven. En nu, nu moest er met haast gebouwd en gewerktworden: want ANKE zou zijn woord houden: - Eer het Mei was, bragt hij zijne bruidin eene splinternieuwe woning.

Ondertusschen, ofschoon HEIN geene koeijen meer te hoeden had, hij had tochook zijne bezigheid, die hem met vrij wat meer lust van de hand ging. Het was driedagen voor de bruiloft; men was druk aan het worst maken en koken, en onze borstwas hier geheel in zijn element. Onder den grooten, ziedenden en stoomenden ketel,stak hij ijverig de drooge takkebossen, om het vuur al feller en feller te doenopwakkeren. Maar zie! daar komt hij ongelukkig met zijn linnen kiel zoo digt bij devlammen, dat hij op eens in brand vliegt!.... HEIN was door het onverwachte van ditongeval zoo verschrikt, dat hij, in plaats van op den grond zich rond te rollen, ofbuiten in het water te springen, radeloos door de schuur heen en weder liep, en zoohoe langer zoo meer in brand raakte; tot dat men eindelijk op zijn gescheeuw te hulpkwam, hem een deken omsloeg en zoo uitbluschte, maar niet voor dat hij aan allekanten verzengd en als half gebraden was.

Als gij maar eens even bedenkt, kinderen! hoe veel zeer het al doet, wanneer meneen' enkelen droppel kokend lak op de vingers krijgt, of zijne handen aan eengloeijende kagchel brandt, dan zult gij u kunnen verbeelden, hoe verschrikkelijk hetlot van onzen armen HEIN was. De woeste ANKE, die voor niemand gevoel had, enniet gaarne

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 52: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

47

dat gekerm en geween hoorde op zijne bruiloft, had hem zoo ver mogelijk van zichaf gelegd, in een klein afzonderlijk vertrek, dat juist tegen het afgebrande erf vanvrouw WALKER aankwam. En hier lag nu de arme jongen geheel verlaten en vergeten,als eens de arme LAZARUS aan de deur van den rijke. Maar zoo als bij LAZARUS tenminste nog de honden kwamen, om zijne zweren te lekken, zoo kwamen ROOSJE enWILLEM WALKER hem hier trouw opzoeken, om met natte en koude doeken zijnebrandende leden te verkoelen, hem telkens wat tot verkwikking in te geven, en metpraten en voorlezen den tijd te korten.

Zoo zeide ROOSJE eens: ‘Wees toch maar geduldig, lieve HEIN! Begrijp eens, gijklaagt over de pijn en met reden, omdat u het linnen aan het lijf verbrand is; maarwat zal ons ongelukkig varken dan niet hebben uitgestaan, dien het vuur terstond ophet bloote lijf kwam!’

‘Ja!’ zuchtte de kranke: ‘daarom heb ik, - toen ik maar eerst gezien had, dat gij enBABET gevlugt waren, - mij ook alle mogelijke moeite gegeven, om het beest noguit den brandenden stal te redden. Och, wat heb ik duizend maal aan dat arme varkengedacht, en mij daarom op mij zelven boos gemaakt!’

‘Wel, dat is toch zonder reden!’ hernam ROOSJE: ‘De groote God heeft het metvuur uit den hemel gedood. Zie! dat is altijd nog eene rust, zegt moeder, dat demenschen het ons niet hebben aangedaan.’

De arme HENDRIK kreeg zeker op dit oogenblik weder een vreeselijke vlaag vanpijn: want zijn gezigt vertrok,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 53: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

48

krampachtig drukte hij de vuisten op zijne borst, en hij sidderde en beefde over alzijne leden. ‘Och!’ kermde hij: ‘kon ik maar in den vijver daar buiten springen! Welkeen' zachten dood heeft toch uw vader gehad, dat hij in het koele, frissche waterverdronken is.’

‘HEIN, HEIN, spreek daar zoo niet over!’ zuchtte ROOSJE: ‘Zoo in het water testikken, te worstelen en geen' grond onder de voeten hebben; en dan niet eensordentelijk begraven te worden. O, het is toch verschrikkelijk! Arme, arme goedevader!....’ Het meisje snikte eenige oogenblikken, als of het op haars vaders grafwas. Toen vervolgde zij: ‘En begrijp eens, HEIN! die arme TOON de stalknecht, - gijweet immers wel, die met MAAIKEN verloofd was? - die moet zich van nacht ookverdronken hebben. Maar die heeft het zich zelven gedaan, uit wanhoop, omdat zijnmeisje nu met uw' meester de bruid is. Waar een mensch toch toe komen kan!’

De kinderen waren naar huis gegaan, en de arme lijder was alleen achter gebleven,geheel alleen. Straks zou men nog wel even komen zien, of hij voor den nacht watnoodig had; maar het zou toch ook maar even zijn: want ieder verlustigde zich opde bruiloft, en - wie heeft er dan lust, om een' zieke te hooren kermen?

Daar lag nu de arme jongen, en tuurde met een angstig en smartelijk gelaat heteenige venster uit, in het heldere maanlicht; en keek, en keek, tot hij eindelijk een'man al nader bij zag komen, en dien man herkende, en zijne

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 54: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

49

stem hoorde: ‘MAAIKEN! MAAIKEN! Wie heeft mij mijn MAAIKEN ontroofd?’ - En dearme HEIN sidderde, als of hem de bliksem voor de voeten was neder geslagen: wantwaarlijk! het was TOON de stalknecht zelf, van wien hij toch straks nog gehoord had,dat hij verdronken was; - en die daar nu stond met hangende haren en holle oogen,en met eene akelige stem, als of hij krankzinnig was, uitriep: ‘Wie heeft mij mijnmeisje ontroofd?’

De arme lijder was met zijn hoofd in de kussens gedoken. Hij woelde zich om enom door zijn bed, of hij maar een koel plekje vinden kon: want het brandde hem aanalle kanten. Eindelijk slaat hij toch de oogen op; en zie! daar staat weder een man,en daar hoort hij al weder eene stem; en daar schrikt hij nog meer dan een oogenblikvroeger: want het is ....ja! het kan niet anders wezen dan schipper WALKER, die daarver in de diepe zee verdronken ligt, en nu toch vlak vóór hem, daar buiten, staat enrond kijkt, als of hij zijne hut zocht en zijne vrouw en zijne kinderen, en eindelijkdoor het venster kijkt en vraagt: ‘Wie is daar? Zijt gij het ook, HEIN? Ach! waar ismijne woning, en waar is mijne vrouw, en waar is ROOSJE en WILLEM en de kleineBABET?’ - En terwijl de arme kranke een' geweldigen schreeuw geeft van angst, woelten draait hij zich nog meer in zijn bed rond, en beproeft vergeefs om op te staan ente vlugten. Die pijn en die benaauwdheid was nog heviger, dan toen hij daarin denbrand stond, voor het groote vuur en den zwarten ketel!

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 55: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

50

Nog altijd was het bruiloft. De nacht viel, de nacht ging voorbij, de morgenschemeringbrak aan, de zon ging op, maar haar weldadig licht daalde in het nieuwe huis slechtsop éénen slapende neder: het was de arme koejongen, die nu voor het eerst, in driedagen en drie nachten, sluimerde. Ondertusschen zat men nog altijd aan den disch.WILBRAND ANKE was weder in het oude karrepad terug gekeerd, en dronk en zwolg,tot hij naauwelijks meer wist wat hij zeide.

‘Ha, mijn liefje!’ riep hij uit en omarmde MAAIKEN, die doodsbleek en onbewegelijknaast hem zat: ‘dat is beter, dan naar Amerika te gaan. Heb ik het u niet gezegd, datik u wachtte in een nagelnieuw huis? Dat heb ik aan den rooden haan te danken. Hei,muziekanten! een vrolijk deuntje daarop, en de gasten zullen drinken: Leve de roodehaan!’

Gij weet misschien nog niet, kinderen, dat men gewoon is van den rooden haante spreken, wanneer een huis brandt, zoodat de vlammen er van boven uitvliegen.Maar vooral wanneer het door het bliksemvuur of door menschen is in brand gestoken,plagt men van ouds te zeggen, dat de roode haan op het dak staat. Daarom zult gij uniet verwonderen, dat de gasten, die ten minste nog een weinig nuchteren waren,met den dronk van baas ANKE weinig instemden. Een oude en waardige boer namdan ook het woord, en zeide: ‘Neen, buur! dat is een godslasterlijke dronk, om tereere van den rooden haan den beker te laten rond gaan. Want dat hij op uw

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 56: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

51

huis goed neder gekomen is, en gij daardoor de man geworden zijt, dat is een gelukkigtoeval; maar anders, het vuur had even goed geheel het dorp kunnen in brand steken,en wij waren allen verloren mannen geweest. Een brand is niet iets, om mede tespotten.’

‘Toeval?’ lachte ANKE: ‘Ja! een knappe kop verstaat de kunst wel, om het toevalin zijn voordeel te keeren.’

Op dit oogenblik vielen de trompetten en horens in; en hoe slechter de muziekwas, hoe meer leven ze maakte. Maar..... op eens zwijgt de muziek; onbeweeglijkblijft de horen en trompet aan den mond, de stok op den trommel, de strijkstok opde viool, en het glas in de hand. Alles is versteend: want daar zijn vreemde gastenbinnen gekomen, en voor die gasten zwijgt de vreugde van het bruiloftfeest.

En wie nu die gasten waren? - Niet minder dan de regter van het naburig stadje,met zijne geregtsdienaars, die den bruidegom, in het midden van den maaltijd, metzich voerden, in de gevangenis bragten, en zoo het bruiloftsmaal verlaten en treurigachterlieten. Alleen de bruid scheen er weinig door getroffen; zij was geheel verstomden lijdelijk aan haar lot overgegeven.

Maar wat was er dan toch gebeurd? Ik zal het u zeggen, mijne kleine lezers! OnzeHEIN, toen men nog eens naar hem kwam zien vóór den nacht, had verzocht, denveldwachter te spreken en door dezen den burgemeester. Dien had hij bekend, datniet de bliksem, maar hij zelf het dak van buurmans woning had in den brandgestoken,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 57: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

52

omdat dit minder vermoeden wekte, dan wanneer bij den boer zelf de brand begon;en dat hij daarvoor een goede fooi van zijn' meester had ontvangen, met de belofte,om hem voor altijd aan den kost te helpen. Maar hij had na dien dag geen rust meergehad, met al zijn geld. Want schoon het voor hem veel was, kon hij het armehuisgezin toch hunne hut en den lieven kinderen het deerlijk verbrande varken nietvergoeden. En toen hij nu zelf bijna verbrand was en daar zoo vreeselijke pijnen aanleed; en toen het eindelijk scheen, als of zelfs de dooden terug keerden, om hem zijnegruweldaad te verwijten; - toen klopte zijn geweten zoo hard, zoo hard, dat hij heteindelijk bekennen moest.

WILBRAND ANKE zocht eerst nog zich met leugens en uitvlugten te redden; maarhij verwarde zich al meer en meer in zijne antwoorden op de vragen van den regter,tot dat hij eindelijk verpligt was, schuld te bekennen, en voor twintig jarentuchthuisstraf ontving. En dat was nog een verschoonend vonnis; omdat er bij denbrand geene menschenlevens te betreuren waren, en WALKER zelf zijne voorspraakwas, werd hem het doodvonnis bespaard. Huis en goed werden verkocht, om aanzijnen nabuur eene rijke schadevergoeding te geven. Ook de bruid was nu van zelfvan haar woord ontslagen; en zoo woonden daar weldra in twee nieuwe en keurignette huisjes, WALKER met vrouw en kinderen, en TOON de stalknecht met zijne jongevrouw nevens hen. Weder had ROOSJE een varkentje gekocht, dat zij van een kleinspeenvarken af

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 58: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

53

mestte en voor bijna veertig gulden verkocht. En als zij dan zag op het voormaligerf van buurman ANKE, dan zeide zij het nog eens tot WILLEM en leerde het ook dekleine BABET zeggen: ‘God verlaat de vromen niet; maar zoo iemand met leugensen zonde omgaat, - de kruik gaat zoo lang te water, tot zij eindelijk berst.’

Maar nu zie ik toch, dat nog enkele van mijne kleine lezers mij nieuwsgierig envragend aankijken, en, ofschoon ik ten einde ben met mijn verhaal, het regte er nogniet van hebben. Hoe is de schippersknecht zoo in eens terug gekomen? En danTOON, die zich verdronken had? - Ja, kinderen! het laatste begrijpt gij wel, dat nietwaar was. TOON was wanhopend weg geloopen; en omdat niemand wist waarheen,had men gedacht, dat hij zich zou verdronken hebben. Het was hier, zoo alsgewoonlijk: de menschen verwachten en verzinnen altijd nog meer ongelukken, alsof er nog niet genoeg gebeurden! - En WALKER? - Die had gelukkig ongenoegengehad met den schipper, met wien hij was uitgevaren, en was op reis, in een vreemdehaven, op een ander schip overgegaan; zoo dat, toen het eerste verging, hij tochgelukkig aan land kwam. Maar daardoor had hij ook niets van de berigten vernomen,die hem terstond na den brand waren toegezonden, en stond hij daar op eens, in denlaten avond, en vond op het dierbare plekje zijn huis en zijne vrouw en kinderen nietmeer.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 59: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

54

Zijt gij misschien nu nog benieuwd, hoe het met HEIN den koejongen is afgeloopen?Zijn vonnis was minder zwaar, dan dat van zijn' meester. Ook werd hij in degevangenis meer dan eens door de goede kinderen en hunne moeder bezocht. Hijwas toch ook een wees, en door slechte voorbeelden tot het kwade verleid. En alsROOSJE dan naast hem zat op de harde bank van de gevangenis, zeide hij meer daneens, met tranen in de oogen: ‘Och, lieve ROOSJE! het is toch maar zoo als gij mijgezegd hebt, schoon ik het toen niet gelooven wilde: de kruik gaat zoo lang te water,tot zij berst; en al is het kwaad nog zoo verborgen, het komt eindelijk aan het licht.’

‘Ja!’ antwoordde ROOSJE, die nu weder een paar jaren ouder en wijzer gewordenwas: ‘En het is nog gelukkig, HEIN! wanneer wij zelf niet zinken met die kruik, enhet kwaad ook in ons geweten aan het licht komt.’

En nu is mijn verhaal ten einde; want HEIN zit nog in de gevangenis. Maar binnenkort is toch zijn tijd uit, en ik weet niet, of hij dan misschien niet bij vrouw WALKER

en de lieve ROOSJE blijven zal. Doch van WILBRAND ANKE heb ik nog niets goedsgehoord; en ik vrees, dat het in zijn hart nog niet rigtig is.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 60: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

55

Geld.

‘Wat is geld?’ - Deze vraag schijnt gemakkelijk; is het niet, kinderen? En toch, alsik ze u één voor één deed, het antwoorden zou zoo vlug niet gaan. Geld is - ja! zilverof goud of koper; maar alle goud en zilver en koper is nog geen geld. Maar het geldis gemunt, en daardoor weten wij, hoe veel het waard is. En nu.... ja, nu weet gij hetal! ‘Geld is een stukje metaal, dat gemunt is en waarvoor men alles koopen kan.’ -Alles? Denkt gij dat? Gij zoudt u wel eens deerlijk kunnen bedriegen. Komt, gaatmet mij mede en zien wij het eens.

Daar ginds is een groot, rijk huis. Daar woont iemand in, die geld, veel geld heeft;hij weet misschien zelf niet, hoe veel. Het is de baron VAN KINGSTRA. De man heeftdrie zonen. Zie! de een is die opgeschoten jongen, die daar juist uitkomt, en er nogzoo regt kinderachtig uitziet. Zijn naam is EDUARD. Hij is op verschillende scholengeweest; hij heeft een' gouverneur gehad; hij is achttien jaar oud geworden, maaraltijd even dom en onnoo-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 61: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

56

zel gebleven. Arme jongen! wat zal er van u worden in de wereld? Ik vrees, dat hijnergens bekwaam toe zijn zal, als om geld te hebben en van geld te leven; - wanneereen ander het dan nog maar voor hem bestuurt!

Maar gaan wij het prachtige paleis eens binnen. Ziet gij niet, hoe stil hier alles is?De vele dienstboden loopen zoo voorzigtig, en spreken zoo zacht; de deuren, vooralvan die binnenkamer, zijn zoo goed met floers en laken bezorgd; daar is zeker eenzieke in huis. Het is de jongste zoon, THEOBALD. Als gij er binnen gaat, daar in diedonkere, sombere kamer, zult gij hem te bed vinden: bleek, uitgeteerd, steunend vanpijn; en zijne moeder vóór dat bed, met oogen, die rood zijn van het weenen. Zijheeft er al zoo menigen dag en zoo menigen nacht gezeten, en haar THEOBALD issteeds zwakker en zwakker geworden. Ik vrees, dat het lieve kind er niet lang meerzijn zal: en wat zal dan de moeder? Een' dommen en dwazen knaap overhouden, eneen bevallig en verstandig kind verliezen. Arme moeder!

Maar zij heeft nog een' zoon, die ouder dan deze beiden is; een' zoon, wiens naamwij niet eens durven noemen hier in huis. O, dat is regt treurig! De barones zelv' magof durft naauwelijks zeggen, dat zij nog een' zoon heeft; en als een vreemde, die invele jaren niet hier geweest is, bij toeval naar GUSTAAF vraagt, dan is er een algemeeneschrik, en de arme moeder gaat weenende de kamer uit. Wat of er toch wel metGUSTAAF gebeurd is? Het regte weet ik niet. Hij is op een kantoor geweest;

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 62: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

57

hij heeft veel verkwistingen gemaakt; men zegt, dat hij groote sommen geld metspelen heeft verloren, en die op het kantoor zon gestolen hebben of valsche papierengemaakt.... Althans, hij is het land uit.

Nu gaan wij eens rekenen, kinderen. Voor geld zou alles te koop zijn? Alles? Endie goede barones dáár, heeft schatten geld; eene menigte van huizen en landgoederen,goud en zilver zoo veel zij wil. Ei, zegt het haar eens, waar zij verstand kan koopenvoor EDUARD, gezondheid voor THEOBALD, en een goed geweten voor GUSTAAF. Datis niet met geld te koop! Ik geloof zelfs, om u de waarheid te zeggen, dat het geld erniet veel goed aan gedaan heeft. EDUARD, ofschoon hij niet veel verstand heeft, hadmisschien nog wel wat kunnen leeren, als men hem niet gedurig gezegd had, dat hijniet voor zijn brood behoefde te werken. THEOBALD, die altijd teêr van gestel was,is misschien wel wat weinig in de lucht geweest, heeft veel en lekker gegeten, isuiterst zorgvuldig opgepast, en - er niet sterker op geworden. En GUSTAAF, die vankinds af er voor was, om zijn pleizier te nemen, zou zeker wat meer gewerkt en watminder gespeeld hebben, als hij niet altijd gedacht had: ‘O! mijne ouders zijn rijkgenoeg!’

Zullen wij dan nu zeggen, dat het geld eigenlijk een kwaad, en rijk zijn een ongelukis? Maar, lieve kinderen! al leerde ik u dat zeggen, gij zoudt het niet meenen: wantals gij dit stukje uit hebt, en uw weekgeld krijgt, of van grootvader of van tante eenseen geldstuk,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 63: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

58

op uw' verjaardag of zoo, dan zult gij er dat geld gansch niet om weigeren, maar welregt blijde zijn. Men moet niet overdrijven, ook goede dingen niet: want dan wordenze kwaad. De waarheid gaat boven al; en daarom willen wij nu nog eens naar waarheidzien, wat geld eigenlijk is.

Van het begin der wereld af, had de eene mensch dikwijls, wat den anderen ontbrakof wat deze begeerde. Dan ruilde men: brood tegen vleesch; kleederen tegenbrandstoffen, en zoo verder. De goede God wilde dit ook, om de menschen nadertot elkander te brengen, en den een den ander dienstbaar te maken. Daarom had Godook, bij de schepping, aan verschillende landen onderscheidene voortbrengselengegeven. In 't eene land groeit koren; het andere is rijk in bloemen en vruchten, inturf of steenkolen, in metaal, in visch en wat al niet meer! Dat alles tegen elkanderte ruilen, is koophandel. Maar daar die ruilhandel nog al omslagtig was, en men nietaltijd het gewenschte terstond noodig had of mede nemen kon, bedacht men eenmiddel, om gemakkelijker te ruilen, en vond dat in een kostbaar metaal, dat nietverroest, gemakkelijk kan bewaard blijven, niet ligt kan worden nagemaakt, enbuitendien tot vele dingen fraai en nuttig is. Zoo hadden in den tijd van ABRAHAM

de Feniciërs reeds het zilver hiertoe leeren gebruiken. Zij zetten er dan eenkoopmansstempel op, tot een teeken dat het echt was; en men had een schaal bij zich,om het elkander toe te wegen. Later is men het geld gaan munten, om zoo wel vande echt-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 64: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

59

heid, als van het juiste gewigt zeker te zijn. En nu heeft het geld alleen in zoo verrewaarde, als de menschen voor de eene dienst eene andere ons bewijzen willen. Inzich zelf zegt het weinig; in de maatschappij is het veel waard. Gij hebt allenROBINSON CRUSOË'S reizen gelezen? Dan weet gij, dat, toen hij op zijn eenzaameiland alles nazocht, wat hij van zijn schip gered had, hij ook een bundel geld vond,en dien met een' diepen zucht, als nergens toe nut, weg wierp.... Neen! niet wegwierp, maar in zijne grot weg legde; want hij dacht: ‘Het kan later nog eens te paskomen, als ik eens weêr onder de menschen kwam.’

En zoo is het nu nog: ‘het geld te bezitten’, heeft weinig waarde; ‘slaaf van hetgeld te wezen’, is het ongelukkigste van alles; maar ‘het geld te gebruiken’, kan totvele dingen nuttig en aangenaam wezen.

Nu zult gij dan de laatste vraag: ‘Wat waarde heeft het geld?’ wel zelve kunnenbeantwoorden. ‘Het geld is goed, een groot goed, maar niet het grootste. Men kaner veel voor koopen, maar niet alles; het voornaamste en beste niet: geen verstand,geene gezondheid, geen goed geweten.’ En of het geld goed voor u zal zijn, hangtgeheel af van het gebruik, dat gij er van maken zult. Om het geld goed te gebruiken,daartoe behoort veel verstand, een vroom hart en een liefderijk gemoed. Zonder dezegaat het met het geld, even als met het vuur: het kan de spijs gaar en smakelijk maken,maar het kan ze ook aanbranden en uwe hand er bij. De goede God, kinderen! zalzeker wel weten, of het goed voor u is, geld

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 65: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

60

en veel geld te hebben. Alle menschen kunnen niet rijk zijn; en het is ook voor allemenschen geen zegen, rijk te wezen. Maar wel kunnen allen een goed gebruik makenvan het geen zij hebben. Ik wensch u dus geen groote schatten, schoon ook geengebrek; maar boven al: verstand, vroomheid en liefde: - en daar mede scheiden wijvan de vraag: ‘Wat is geld, en wat is het waard?’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 66: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

61

Tijd is geld.

Wat ik hier boven schreef, klinkt vreemd. ‘Tijd is geld!’ en het is toch geheel ietsanders. Met tijd kunnen wij in geen' winkel, noch op de markt iets koopen. Tijdbewaren of besparen of in den zak steken, gaat ook niet. Het aan een ander overdoen,kunnen wij ook al niet; en zoo mooi het geld blinkt, zoo weinig zien wij van den tijd.

Ja, dat is waar ook, kinderen! wat is eigenlijk tijd? - Gij zult het weten, dat vannu tot morgen om dezen tijd een dag en een nacht is, en tot over een jaar drie honderdvijf en zestig dagen; - en dan zult gij zeggen: ‘Dat is een heele tijd!’ Maar als ik nuvraag: ‘Wat is dan eigenlijk die tijd?’ dan gaat het u, zoo als het groote menschenook wel eens gaat: zij weten het wel, maar zij kunnen het er niet uitbrengen. Nu! wijzullen maar met de oude beschrijving ons tevreden stellen: ‘Tijd is eene opvolgingvan oogenblikken;’ dus ook van uren, dagen, maanden, jaren en - eeuwen.

Maar, om weder op mijne raadselspreuk terug te komen,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 67: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

62

wat beteekent het, dat tijd geld is? - Verlangt gij dit te weten? Laat ons dan nog eenseene wandeling maken; niet naar die rijke buurt van straks, en dat groote paleis, waarzoo veel geld woonde en zoo veel ongeluk, maar in die naauwe en drukke straat daarginds, waar wij voor een klein burgerlijk huis stil blijven staan.

In het gezin, dat daar woont, zijn ook drie zonen. De namen zijn korter en klinkenwat meer hollandsch. De oudste, bij voorbeeld, heet eenvoudig JAN. Ziet hem eenswerken! Hij is schoenmaker, en des morgens ten vijf ure zit hij reeds voor het openraam te arbeiden. Hoe komt het toch, dat JAN zoo vroeg op is? Ik zal het u vertellen.Hij is een ijverige jongen, en heeft goed werken geleerd; en al heeft nu die schoen,waar hij aan bezig is, zulk een' bijzonderen haast niet, hij begreep toch: hoe eer dieaf was, hoe eerder hij weêr aan een' anderen beginnen kon. Zijn vader, dien hijonlangs verloor, heeft het hem zoo dikwijls en zoo ernstig gezegd: ‘Jongen! gij zijtde oudste; gij znlt voor moeder het brood moeten winnen. Geld kan ik u niet nalaten;maar denk toch altoos: tijd is geld.’ En nu staat hij, sedert zijns vaders dood, een uurvroeger op; en hij wint nog een uur uit, met minder naar het weêr te kijken, te praten,of zijn werk te bezien als het af is. Dat is twee uren daags, en dus twaalf in de week:- want zondags werkt hij niet. - En daardoor heeft hij bij de zes dagen er een' zevendengewonnen. Gelooft gij nu ook niet, - daar hij verdient, naar zijn werk is, - dat hijzijnen tijd tot geld gemaakt

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 68: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

63

heeft? En bij die twaalf uren winst, hebben wij nog niet eens in rekening gebragt hetmeerdere vertrouwen, dat hij geniet, dan zijn overbuurman bij voorbeeld, dien menin de gansche buurt ‘den luijen en dorstigen schoenmaker’ noemt. Want als demenschen goed en vlug werk willen hebben, niet te duur, en een vriendelijk gezigttoe, zeggen zij: ‘Wij zullen de schoenen bij JAN brengen.’ En zoo heeft hij altijd volop werk, terwijl zijn buurman zucht en klaagt over den slechten tijd.

Als wij nu het huis binnen gaan en den trap opklimmen, zullen wij, op een kleinkamertje, den tweeden zoon van het huis vinden. Zijn naam is DIRK. Daar hij nietsterk was en een vlug oordeel had, heeft zijn vader hem als kweekeling op eeneschool geplaatst. Hij moet er bijna den ganschen dag wezen, en allerlei dienstendoen: want zijne moeder heeft geen geld, om voor hem iets te betalen; maar hij spaartaltijd van het etensuur en van den laten avond eenige oogenblikken uit, om zich zelfte oefenen. Thans is hij reeds aan zijn eerste examen bezig. Toen binnen kort eender ondermeesters hem vroeg: ‘Wel, DIRK! hoe zult gij examen kunnen doen? Gijhebt geen geld en geen tijd!’ toen antwoordde hij: ‘Mijn vader heeft mij geleerd, tijduit te winnen, en er geld van te maken. Iederen morgen, middag en avond een halfuur, dat is negen uren in de week. In dien tijd leer ik voor mijn examen, en heb iknog wat schrijfwerk t' huis, waardoor ik al een aardig sommetje bij een heb gespaard.’- Wij hopen, dat DIRK goed slagen mag, en

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 69: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

64

daar hij even zeer kennis opgaart, als zijn oudste broeder loon voor werk, zoudt gijniet denken, dat ook zijn voorbeeld de spreuk bevestigt: ‘Tijd is geld?’

Er is nog een derde zoon in huis. Het is nog maar een aankomend knaapje, maarieder heeft den zachten en vromen PIETER lief. Wat er van hem worden zal in demaatschappij, weet ik niet. Het is nog niet bepaald. Maar zeker denk ik, dat hij, inelken stand, een goed mensch en een vroom christen zal worden. Weet gij, wat hijop dit oogenblik doet? Daar is een arme oude buurman, die krank ligt, en die aanalles behoefte heeft. De man moet iemand hebben, om hem op te passen: want hij isbijna geheel lam; en om hem te helpen in het weinigje werk, waar hij nog in staattoe is: want hij was vroeger kleêrmaker van zijn ambacht. PIETER heeft geen geld,om den ouden man te ondersteunen; maar hij denkt aan de spreuk van zijn' vader:‘Tijd is geld!’ en daarom gaat hij elken morgen en elken avond eens zien, of hijbuurman helpen kan. Dan neemt hij wat voor hem uit den weg; past hem op, als hijweêr minder wel is; en brengt voor hem weg, wat hij nog te lappen heeft. En heeftde arme man dit niet, dan leest PIETER hem wat voor, waar de goede oude bijzonderop gesteld is. En zoo doet hij hem meer goed, dan menig rijke zou doen: want hijgeeft van het zijne, en niet van het geen hij geleend of geërfd heeft. Hij geeft, watmenig een verkwist: zijn' tijd.

Dus, als wij nu die drie broeders eens naast elkander

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 70: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

65

zetten, en allen daar zoo ijverig en vrolijk bezig zien, en ze zoo goed voort komenin de wereld; - wat dunkt u, kan men niet veel met tijd doen? Ja, soms meer dan metgeld. Veel werk wordt er in afgedaan, veel kennis wordt er in opgegaard, veel goedswordt er in verrigt. Kinderen! weest toch zuinig op den tijd. Neemt er genoegen van;maar vooral, doet er winst mede; en klaagt nooit, dat de tijd zoo lang is. Gij zult laterveel te kort komen! En dan - het geld kan men nog terug winnen, maar van den tijdkan men geen oogenblik terug roepen. Dus, tijd is geld, ja! goud geld. Gij zoudt hetu te laat beklagen, als gij hem verkwist hadt of ten kwade misbruikt. En wanneer wijeens voor den hoogen God verschijnen, en Hij ons vraagt, wat wij met al onzelevensdagen gedaan hebben; even als een vader, die zijn' zoon met eene rijk voorzienebeurs op reis zond: - wat zoudt gij dan arm voor God staan! - Ja, tijd is geld, en meerdan goud geld. Vergeet het niet!

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 71: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

66

De vlieger.

JOHAN groeide goed op en leerde goed, en hij kon ook regt aardig en vrolijk zijn;maar hij had één groot gebrek: hij moest altijd en overal de eerste wezen. En dat diteen gebrek is, spreekt wel van zelf: want daar is toch altijd maar één in alle zaken,die de eerste zijn kan; wie het niet kan wezen en toch zijn wil, zoekt dus hetonmogelijke. En als JOHAN dit nu alleen nog in het leeren gezocht had, om de knapstevan allen te worden; maar het was ook in het spelen, of wat ook. Nooit kou hij velen,dat een ander boven hem geprezen werd, of iets beter en mooijer had dan hij. Toendus zijne makkers, - het was juist in den vliegertijd,- ieder op zijne wijze een' fraaijenvlieger maakten, met een' langen staart en menige streng sterk garen; en zich al invoorraad verheugden tegen den dag, als zij, op de weide buiten de stad, al dieluchtreizigers in de hoogte zouden zien slingeren, zat JOHAN uren achter een alleenop zijne kamer, en peinsde en werkte en gaf al zijn zakgeld uit, alleen om maar dengrootsten en schoonsten vlieger van allen te hebben.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 72: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

67

Eindelijk was hij hiermede gereed, zoo als hij dacht. Hij had het groote papier metmond, neus en oogen beplakt, zoodat het, met den langen en slingerenden staart, weleen draak in de lucht verbeelden kon; en nu zeulde hij hem alleen naar het veld,terwijl Nero, een groote maar nog jonge jagthond van zijn' vader, die zeer aan hemgehecht was, met vrolijke sprongen vooruit liep.

Daar stonden de jongens allen bij elkander. Van den een stond de vlieger al metden top in de wolken; van den ander werd die nog met kracht opgeloopen; een derdemaakte hem gereed; maar JOHAN riep met minachting: ‘Nu zult gij wat anders zien!Mijn draak zal hooger vliegen dan al uwe papiertjes, die ik op zijn best zien kan, nuzij aan de lucht staan; en als hij daar tegen die donkere wolken aankomt, dan zult gijeens een vreeselijk gezigt zien. Willen wij wedden, dat de mijne het hoogste komt?’

‘Wedden? Wij kunnen ons geld beter gebruiken!’ riepen de andere jongens: ‘Diehem het hoogste brengt, heeft het meeste pleizier; en dat is genoeg.’

Nu, JOHAN zou dan zijn' vlieger in de lucht brengen; maar of het kwam, dat hijniemand wilde verzoeken, hem op te geven, hij tobde er ten minste lang mede, totdat zich eindelijk een van de andere jongens nog over hem ontfermde. Daar steegde draak met zijne vurige oogen en wijden mond vrij wel naar omhoog; maar toende wind er onder schoot, dook hij over den kop heen, omdat de staart niet zwaargenoeg was. En zoo werkte en liep JOHAN al telkens driftiger en harder, en kon tochmet alle moeite

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 73: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

68

naauwelijks zijn' reuzenvlieger in de lucht houden, terwijl die van de andere kinderener hoog boven uitvlogen.

Dat ergerde hem verschrikkelijk. Hij deed nu zijn best, om het vermaak van zijnemakkers te storen. Dan sprong hij er een voor de voeten; dan weder zocht hij hettouw af te snijden, en meer zulke streken. Maar het gelukte hem niet, en een van degrootsten antwoordde: ‘Geef u toch zoo veel moeite niet, JOHAN! Gij hebt immersgenoeg met uw' vlieger te doen. Zie! straks komt hij nog naast ons liggen.’

Maar niets hindert een driftig en nijdig mensch meer, dan dat hij een rustig enbedaard antwoord krijgt, en men hem maar laat voor het geen hij is. Toen dus JOHAN

nog eens zijn' vlieger met kracht, maar te vergeefs, had opgeloopen, en de anderentoch niet konden laten van eens om al zijn tobben en zijn schelden te lagchen, werdhij zoo woedend, dat hij Nero tegen hen aanhitste, terwijl hij uit de verte riep: ‘Ikzal u dat uitlagchen eens afleeren, gij kwâjongens!’

Maar Nero was dezen keer niet strijdlustig. Hoewel hij anders op het minstekommando de voorbijgangers zou zijn aangevallen, en daarom eigenlijk niet medemogt, zoo had hij er nu meer pleizier in, om rondom en bijna over zijn' jongen meesterheen te springen; in plaats van de andere knapen aan te vallen, die daardoor nog meerin den lach schoten.

‘Pak dan aan! Nero, pak aan!’ schreeuwde JOHAN, en deed wat hij kon, met handenen voeten, om den hond

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 74: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

69

aan te hitsen. Ondertusschen zag hij van boosheid niet eens naar zijn' vlieger. Zoodra deze niet meer, door kracht van loopen, al duikend en slingerend in de hoogtegetrokken werd, begon hij meer en meer te dalen. Nero, die toch eindelijk driftiggemaakt werd, en juist in de rigting, waar heen JOHAN hem wees, den papieren draak,als of deze hem uittartte, naar beneden zag slingeren; - Nero vloog in eens, als eenpijl uit den boog, daarop los, pakte hem aan en beet hem zoo jammerlijk, dat er bijnageen stuk van heel bleef. - ‘Laat los! Nero, laat los!’ schreeuwde nu JOHAN nogharder: ‘Laat dan toch los, Nero!’ - Maar ja wel! de hond was dat kommando nietgewoon, en meende, dat hij zijne buit nu ook behoorlijk t' huis moest brengen; ende arme draak keek, met zijne twee groote bloedige oogen, zoo akelig over den neusvan den hond heen, die hem in den bek had, en sperde den wijden mond zoojammerlijk open, als of hij om hulp wilde roepen, terwijl de staart er met grootestukken en brokken afviel. Nu vloog JOHAN op den hond aan; en deze, toen hij gejaagdwerd, nog harder voort. Het was daarbij waarlijk niet te verwonderen, dat al dejongens voor het oogenblik niet naar hunne eigene vliegers keken, maar luidkeelslachten. Zelfs de menschen, die op straat hem zoo den hond achterna zagen draven,- want hij keek naar niemand, dan naar zijn' armen vlieger, - konden niet laten, telagchen. Wat zal hij, met de stukken en brokken, treurig op zijne eenzame kamergezeten hebben! Ik heb ten minste niet gemerkt, dat JOHAN den geheelen zomer

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 75: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

70

weder een' vlieger heeft opgelaten; en als de papieren draak nog zijne groote oogenen zijn' wijden muil heeft overgehouden, hoop ik, dat hij hem aan den wand zalhebben opgehangen, om nu en dan zijn' maker nog eens ernstig aan te kijken en hemluide toe te roepen: ‘De nijd verteert zich zelve, en hoogmoed komt voor den val.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 76: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

71

De gevonden koekjes.

Naar eene ware gebeurtenis verteld.

‘Wat gaat gij doen, MIETJE?’ vroeg vrouw ROELOFS aan haar eenig dochtertje, eenmeisje van elf jaren: want deze scheen zich klaar te maken, om uit te gaan, en kreegook buis en pet voor haar broêrtje KRIS, een' vluggen knaap van 9 jaar oud.

‘Wel!’ antwoordde MIETJE: ‘wij gaan eens wandelen, ik en KRIS.’‘Zoo, kind? Ik dacht maar, dat gij dat eerst nog wel eens mogt vragen. Maar als

gij wandelen wilt, ik heb er niets tegen, mits gij den kleinen HENDRIK mede neemt.’‘HENDRIK? Neen, dien druiloor wil ik niet mede hebben,’ zeide MIETJE. - ‘Hij komt

altijd achteraan,’ voegde KRIS er bij: ‘wij hebben er maar voort slepen aan, als hijmede gaat.’

‘Dat komt zeker, dat gij altijd zoo wild zijt. De jongen kan anders goed genoegloopen; en het is hard voor hem,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 77: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

72

altijd zoo alleen t' huis te blijven. Kijk hij daar al eens pruilen!’En waarlijk, de zevenjarige HENDRIK zat met de kleine handjes voor de oogen, in

een' hoek van het vertrek. Maar MIETJE zag hem ondeugend en spotachtig aan,fluisterde KRIS wat in de ooren, en sloop met dezen ongemerkt naar de deur van dekamer, met het plan om, zonder moeders goedkeuring af te wachten, stil heen tegaan. Maar moeder schoot op eens toe, sloot de deur voor haar' neus digt, en zeideop een' straffen toon: ‘Dat zult gij niet voor de derde maal doen! Gij zijt van de weekal twee maal stil weg geloopen, en ik heb het maar niet aan uw' vader gezegd, omdathij zoo driftig is; maar nu zult gij HENDRIK mede nemen, of te huis blijven.’

MIETJE, zoo klein als zij was, stelde zich in postuur, om met geweld de deur opente maken, en wenkte KRIS, dat hij haar zou helpen; maar de bedreiging van moeder:‘Pas op, nu zal ik het zeker aan vader zeggen!’ deed haar een weinig terug treden;ook zag zij aan KRIS, dat hij nog aarzelde, om geweld tegen zijne moeder te gebruiken;en toen zij nu de klink van de winkeldeur hoorde open doen, en zich bedacht, dathet vaders tijd was, om te huis koffij te komen drinken, deed zij nog een paar stappennaar de tafel, die midden in de kamer stond.

Zij had wèl geraden. Het was vader, een knappe timmermans-knecht, die zijnekinderen altijd het goede voorhield, maar door de week bijna nooit te huis kwam,dan om te eten en te drinken of te slapen. Ondertusschen moest moeder op

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 78: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

73

een' drukken winkel passen, en kon daardoor niet altijd het oog op hare kinderenhouden. Vooral MIETJE was ondeugend en brutaal, had geen ontzag voor hare moeder,en rekende er op, dat de goede vrouw zeldon zich bij haren man over de kinderenbeklaagde. Want deze werd dan driftig, en maakte de zaak kort af; en het deed moedernog meer zeer, dan de kleinen, als er wat harde klappen vielen.

‘Wat is er nu weder te doen?’ vroeg de vader bij het binnen treden: want hij zagwel, dat er iets gaande was.

‘Och! niets, niets!’ antwoordde vrouw ROELOFS verschrikt. ‘De kinderen wildengaan wandelen, en nu komen zij nog eens terug, omdat HENDRIK pruilde om medete gaan.’

‘Wel, dat spreekt van zelf!’ zeide ROELOFS, met een dreigend oog op MIETJE

geslagen: ‘Dat spreekt van zelf, dat HENDRIK ook wel eens mede mag wandelen.Maar goed op hem passen, MIET! En mij eerst zeggen, waar gij heen gaat en hoe laatgij te huis komt!’

‘Wij zullen niet langer dan een uurtje uit blijven,’ antwoordde MIETJE bedremmeld:‘en het lange laantje doorgaan.’

‘Nu, dat 's goed, daar is geen water; maar ik zal naderhand wel eens hooren, ofgij nergens anders zijt geweest en op uw' tijd zijt te huis gekomen.’

Hierop schonk vrouw ROELOFS haar' man een' kop koffij in, schikte haar geliefdjongste kind wat op, en liet toen alle drie, den winkel door, de deur uit.

Druilend liepen de twee kinderen voort, en zoo dra zij een'

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 79: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

74

hoek omgeslagen waren, zoodat moeder ze niet meer kon nazien, liet MIETJE meteen' knorrigen duw de hand van den kleinen HENDRIK los. Zij had eigenlijk met KRIS

een geheel ander plan gemaakt, dan om het lange laantje door te wandelen. Aan een'geheel anderen kant der stad woonde eene arme oude vrouw, met een kwaad beenen slecht van gezigt. Zij verkocht kleine snoeperijen, en werd door kwade jongensdikwijls geplaagd en bespot, en zelfs wel eens bedrogen en bestolen. Nu had MIETJE

KRIS opgestookt, om dat arme grootje eens dapper te gaan plagen, en voor een paarhalve centen vrij wat meer te nemen, dan zij er anders voor koopen konden, omdatzij wisten, dat de vrouw niet goed meer zien kon. Zulke slechte streken verzon hetondeugende meisje meer; maar dan zorgde zij altijd, dat de kleine HENDRIK er nietbij was: want deze was gewoon, alles aan zijne moeder te vertellen, in zijneeenvoudigheid, zonder dat hij er dikwijls het kwaad van inzag. Nu dat niet ging,ware MIETJE dus liever geheel te huis gebleven en had haar plan tot een' volgendendag uitgesteld; maar uit vrees voor haar' vader moest zij zich wel houden, of zijgaarne eens ging wandelen.

Het lange laantje was eene lieve wandeling, tusschen groene hagen, waaroverblaauwe seringen, bloeijende vruchtboomen en fraaije treurwilgen hingen, enwaardoor men in vele heerlijke tuinen en op prachtige buitenhuizen zien kon. Daarhet nu in de maand Mei was, stond alles in blad en bloei; de huizen en koepels warengelucht, schoon gemaakt en opgeverwd, en de tuinen en buitenplaatsen waren netjes

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 80: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

75

beplant, bezaaid en opgeharkt. Maar naar al dit schoon keken de twee oudste kinderenniet. Terwijl HENDRIK keisteentjes zocht, gluurden zij hier en daar door de heggenen heiningen, om te zien, of zij ook wat kwaad konden doen. Zij wierpen eene katmet steenen, en hielden een' kreupelen tuinman voor den gek; maar gelegenheid, omhier of daar binnen te komen of iets weg te nemen, vonden zij niet.

‘Ik heb wat! ik heb wat!’ hoorden zij op eens hun broêrtje uitroepen, terwijl hijmet kinderlijke vreugde een klein pakje omhoog hield, dat hij op een' vuilnishoopgevonden had.

‘Geef op!’ snaauwde MIETJE, terwijl zij hem het gevondene uit de handen rukte,zoodat den armen kleinen knaap de tranen in de oogen sprongen. Maar eer zij hetpakje nog had open gemaakt, sprong ook KRIS nader bij, en riep: ‘Eerlijk deelen,eerlijk deelen!’

‘Ja, en ik zal het aan moeder zeggen, dat ik het gevonden heb.’ Zoo sprak HENDRIK

snikkende.Maar MIETJE maakte vlug het papier los, wenkte KRIS, dat hij zich stil zou houden,

en zeide toen wat vriendelijker: ‘Hoor eens, HENDRIK! Als gij zwijgen wilt, zullenwij eerlijk deelen. Er zijn drie koekjes in: ik geloof borstplaatjes of ten minstesuikergoed, het ziet zoo witachtig. Wilt gij er nu uwe portie van hebben en dan denmond houden? Anders eten wij ze alle drie op, en als gij nog eens praat van aanmoeder zeggen, zal ik u een goed pak slaag geven: dat kunt gij dan ook aan moederzeggen!’

Nu, de kleine liet zich, na wat tegenstribbelen, bepraten; vooral toen hij, omdathij het toch gevonden had, ook het

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 81: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

76

papiertje kreeg, waar een kransje op stond, met letters er in. ‘Maar,’ zeide MIETJE

nog eens: ‘pas nu wel op, gij kleine langtong! Moeder behoeft alles zoo niet te weten.Als zij er naar vraagt; moet gij maar zeggen, dat gij het ledige papiertje op denmesthoop gevonden hebt.’

HENDRIK at vergenoegd zijn koekje op, dat lekker zoet smaakte, en merkte nieteens, dat MIETJE KRIS lagchend in 't oor fluisterde: ‘Nu hebben wij er elk nog drie;daar zaten er zeven in!’ En KRIS had wel van eerlijk deelen gesproken; maar hij namtoch vrolijk de drie koekjes aan: want hij had met zijn eerlijk alleen gemeend, dathij zelf niet gaarne te kort kwam. Zoo gaat het wel meer!

Een uur omtrent waren de kinderen te huis, toen de twee oudsten, die hunneboterham aten, om dan naar bed te gaan, onrustig en pijnlijk begonnen te worden.Zij legden gedurig de hand op de maag en buik, klaagden over dorst, en kromdenzich voorover van de snijdende pijnen. Ook HENDRIK begon te roepen, dat hij hetzoo benaauwd had en niet slapen kon. Moeder had hem het eerst in de bedstedegelegd. Want hij was gewoon, bij vader en moeder te slapen, omdat zij zoo kleinbehuisd waren; en MIETJE en KRIS sliepen bij een op eene soort van rustbank, in denhoek van het vertrek, laag bij den grond, waarover vrouw ROELOFS een paar katoenengordijnen gehangen had.

Met moeite kreeg de bezorgde moeder ook de twee oudste kinderen naar bed, enstookte het vuur op, om hun spoedig wat warme water-en-melk te geven; waarna zijHENDRIK uit de bedstede nam, en zoo lang op haar' schoot koesterde,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 82: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

77

dat hij eindelijk toch weêr insluimerde, en zij hem op nieuw te bed kon leggen.Maar het gekerm der twee andere kinderen werd hoe langs zoo akeliger, en sneed

de moeder door het hart. Angstig keek zij naar de oude hangklok, en zag metblijdschap, dat het al digt bij acht ure was, en ROELOFS dus ieder oogenblik kon tehuis komen. Eindelijk kwam hij, en het was hoog tijd: want KRIS en MIETJE vertrokkenhun gezigt vreeselijk, beproefden telkens om over te geven, maar konden niet, enkrompen dan weder in een, en kropen radeloos door hun bed henen; en toen zij hun'vader zagen, staken zij hem biddend de handen toe en gilden: ‘Help, vadertje! help,ik sterf!’ En HENDRIK, door de anderen wakker gemaakt en ook nog schreijende vanpijn, begon nu weêr harder te kermen en te snikken.

Een oogenblik stond de brave ROELOFS onbewegelijk stil; maar terstond begreephij, dat hier andere hulp noodig was. ‘Is er al iemand om een' dokter gegaan?’ vroeghij haastig. - ‘Ach neen! ik kan niet. Ik weet niet, wat ik doe!’ riep zijne vrouw; maarROELOFS hoorde haar naauwelijks ten einde, en liep de straat op, en rustte niet, voorhij geheel buiten adem op den stoep van een' geneesheer stil stond. Maar deze wasniet te huis en moest dus opgezocht worden. Onderwijl liep de wanhopige vader ineene apotheek, en keerde met den goedhartigen apotheker naar zijn huis terug. Dezeman durfde echter niet veel doen, eer de dokter kwam. Hij gaf de kinderen alleenwat olie in, en allen wachtten ongeduldig op den geneesheer; en hoewel

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 83: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

78

ook deze brave man zich zoo veel mogelijk haastte, scheen het, als of hij uren wegbleef: zoo lang viel hun de tijd.

Het lijden der kinderen, vooral der twee oudsten, werd hoe langs zooverschrikkelijker, zoodat hun moeder het niet langer kon aanzien. Wanhopig wrongzij de handen en hield die voor de oogen, en kuste dan weder den kermenden HENDRIK,en wist zelve niet meer, wat zij zeide of deed. De vader hield zich bedaarder. Ookde buren kwamen op het angstgeschrei binnen; maar niemand kon zich begrijpen,hoe drie frissche en gezonde kinderen zoo op eens en allen te gelijk dood ziek warengeworden.

De dokter kwam binnen. Ieder zag hem met blijdschap inkomen, als of hij eenengel uit den hemel was. Maar toen hij de zieke kinderen nader onderzocht, en ze almeer en meer bezorgd aanzag en daarbij het hoofd schudde, was het voor de bedroefdeouders en vrienden, als of de dood op zijn gezigt te lezen stond.

‘Wat is hier toch gebeurd, vrouwtje?’ vroeg hij de moeder: ‘Wat hebben dekinderen gegeten, die twee vooral, wat gij en uw man niet gegeten hebt?’

‘Ach! ik weet het niet, dokter! ik weet niets. Zij aten juist hun boterham, hetzelfdebrood, waar wij dezen morgen allen van gegeten hebben!’

‘Maar de koekjes, de koekjes!’ riep MIETJE nu.‘En welke koekjes?’ vroeg de een vóór en de ander na.‘Die wij gevonden hebben. O! en wij hebben HENDRIK te kort gedaan: daar worden

wij nu voor gestraft!’Maar nu werd MIETJE zoo getrokken van de pijn, dat

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 84: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

79

zij niet meer spreken kon. De dokter ging dan naar HENDRIK toe, omdat deze zooerg niet was, als de anderen; en toen hij nu vroeg: ‘Hebt gij ook koekjes gegeten,lieve jongen?’ kermde HENDRIK: ‘Och! ik heb er maar één gehad, en ik had ze tochalle drie gevonden met dit papiertje. Maar aan moeder mogt ik het niet zeggen, zeidenze. O, ik zal het nooit weêr doen!’

Ongeduldig greep de dokter een papier uit de hand van den kleine, waarop tot nutoe niemand gelet had; maar naauwelijks had hij het bezien, of hij riep verschriktuit: ‘Arme moeder!.... Het was vergift.’

‘En waar zag hij dit dan aan?’ zult gij vragen. Ik zal het u zeggen. Midden in eenkransje van stekels en bladeren stond dit woord gedrukt: ROTTENKOEKJES. Nu wistde dokter, dat die koekjes worden gemaakt van rattenkruid, dat er even eens uitzietals witte suiker en een zwaar vergift is. Men maakt die koekjes lekker en zoet, enlegt ze hier en daar neêr, waar men weet, dat rotten en muizen zijn. Die ze dan opeten,moeten sterven. Maar menschen sterven er ook van; daarom had de dokter het allang gevaarlijk gevonden, dat die koekjes zoo openlijk aan ieder een verkocht werden.Door toedoen van hem en anderen, had dan ook dit verkoopen opgehouden. Maarde schoonmaakster, die een van de tuinhuizen in het lange laantje moest opruimen,vond er nog een pakje van, dat men een vorig jaar, omdat hier zoo veel ongediertewas, in de kast gereed gelegd en vergeten had. Ongelukkig kon de vrouw niet lezen,en wierp het pakje met andere nesten

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 85: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

80

op den mesthoop, en zoo was het de kinderen in handen gekomen. En had nu MIETJE

of KRIS nog maar goed kunnen lezen! Maar zij hadden nooit willen leeren, en hunneouders konden ze niet heel lang laten school gaan, zoodat zij uit die groote krullettersniet konden wijs worden en er ook weinig naar keken.

Dit alles kwam men eerst langzamerhand te weten: want zoo dra de dokter wist,wat er aan scheelde, gunde hij zich geen oogenblik tijd. Alle tegengiften, die nogmaar redden konden, werden gebruikt; maar voor KRIS en MIETJE was het te laat. Zijstierven nog den volgenden dag onder de schrikkelijkste pijnen.

Des nachts waakte een oom, een broeder van vrouw ROELOFS, bij MIETJES bed.Het was een braaf en vroom man. Het ondeugende meisje had hem dikwijls bespot,omdat hij zoo eerbiedig hard op bad en zoo trouw naar de kerk ging. Nu greep zijzijne hand en kermde: ‘Oom, oom, lieve oom! nu moet ik sterven, en ik heb zoo veelkwaad gedaan! Ik heb KRIS ondeugend gemaakt en moeder geslagen en HENDRIK

bedrogen, en u heb ik ook al bespot. O! ik heb het zoo benaauwd!’‘Arm kind!’ zeide de oom: ‘Ik heb het u al lang vergeven en uwe moeder ook:

want ondeugende kinderen zijn te beklagen, en maken zich zelve het meestongelukkig. - En,’ voegde hij er op een' ernstigen toon bij: ‘ik zat daar al in stiltevoor u te bidden.’

‘Bidden? bidden? Ach! ik zou ook wel willen bidden; maar slechte kinderen hoortGod toch niet!’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 86: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

81

‘Neen, MIETJE! Niet, zoo lang zij slecht blijven; maar wel, als zij berouw hebben.Als gij dan hier op aarde bidt, zoo bidt de goede Heere JEZUS voor u in den hemel.’

Nu vloog MIETJE op in haar bed, en sloeg de handen zamen, en gilde uit: ‘HeereJEZUS! bid voor mij!’ - Toen viel zij achterover en werd geheel bewusteloos, zoo alsKRIS reeds lang was. Spoedig konden zij niet meer zien, niet meer drinken, en moederhoorde hun' laatsten adem, eerst van MIETJE en toen van KRIS, en stortte, als of zemet hen stierf, onbewegelijk op hen neder.

HENDRIK werd met veel moeite in het leven bewaard. Lang kon hij nog niet anders,dan melk en ligte spijs verdragen, en altijd bleef hij een zwak kind. Dikwijls, als hijbij zijne moeder zat, legde hij de hand op zijn maag en buik, en klaagde over pijn;maar dan was hij niet ongeduldig; hij legde het hoofd op moeders schoot en zeide:‘Ik had ook niet mogen snoepen van het geen ik niet wist, wat het was; en ik had hetniet voor u mogen verzwijgen; is 't niet, moe?’ En schreijende drukte de goede vrouwhaar' lieveling aan het hart, en dacht bij zich zelve: ‘Het is misschien maar goed vooru, lief kind! dat God uw broêrtje en zusje heeft weg genomen. Zij hadden u ookkunnen bederven; en wat zou ik dan een verdriet van mijne kinderen beleefd hebben!’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 87: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

82

Half te geef van daag!

Het was kermis, en ik was nog maar een kleine jongen. Gij kunt dus begrijpen, datik mijn zakgeld dikwijls natelde. Toch was er niet veel aan te tellen: een zesthalf eneen zevendhalfje maakten mijn' grootsten schat uit; eenige duiten de rest. Gij hebtnu andere geldstukken, en die er vrij wat mooijer uitzien; maar geld is geld, en hetblinkt altijd in onze oogen, al is 't wat zwart en afgesleten, - vooral met kermis.

Wat was er een gewoel op de markten, havens en bruggen! Men moest bijnaRotterdammer zijn, gewoon aan weinig ruimte en veel gewoel, om er door te komen.Toch drongen wij, kleine gasten, ons het liefst daar heen, waar veel volk elkanderbijna vertrapte. En zoo kwamen wij dan eindelijk, na menigen stoot en duw, voorde tafel van een' dobbelaar, die eene menigte menschen tot zich lokte, en van waarwij reeds in de verte een luid gejoel en gelach hadden hooren opgaan.

De man maakte het er ook wel naar. Verbeeldt u! Achter een lange tafel stond eenkerel, met een bloedrood

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 88: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

83

gezigt en opgeblazen wangen. Zijne oogen schenen wel haast in bloed en water tedrijven; en zijne haren: - het was, of hij ze nooit had gekamd. Zoo dreef en slingerdehij van 't eene naar het andere eind, al achter de tafel; en ik dacht ieder oogenblik,als hij die aangreep, om zich vast te houden, dat hij schragen en planken (want datwaren het eigenlijk) met al het moois dat er opstond, zou hebben om ver getrokken.Dat dacht ook een leelijk bruin wijf, die hem gedurig bij een' arm greep, dat hij maarniet vallen en nog meer vernielen zou. Ik merkte al spoedig, dat het zijne vrouw was;en zag nu ook, waarom de man zoo vreemd deed. Want er lag een platte veldflesch(zoo als men bij 't visschen wel eens mede neemt) op de tafel, en gedurig nam hijdaaruit een' stevigen slok. En daar werd het niet beter op!

De zoogenaamde tafel was bedekt met een zwart kleed van gewast taf. Daar stondengroote, vierkante ruiten op, en in elk van die ruiten een nommer, van 3 tot 18 toe. Inieder van deze vakken nu lagen eene menigte snuisterijen, sommige mooi en kostbaar,andere van weinig waarde. Zoo stond op No. 3 eene kleine, maar allerliefste pendule,en op No. 18 een zilveren tabaksdoos; maar op de middelste nommers waren fluitjes,naaldenkokers en andere kleinigheden gelegd, waar tusschen men kiezen kon. Gijbegrijpt wel, waarom? Men kan met drie dobbelsteenen maar eens 3 oogen gooijen,en eens 18; maar hoe meer het nommer in 't midden ligt, hoe meer kans er is voorzulk een' worp. Bij voorbeeld 10 heeft men door te wer-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 89: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

84

pen: 6, 2 en 2; 6, 3 en 1; 5, 4 en 1; 5, 3 en 2 enz.; maar 3 zijn altijd drie éénen, en 18drie zessen.

Hoe klein nu hierdoor de kans werd op de tabaksdoos en de pendule, begreep iktoen nog niet zoo goed; maar ook andere hooge of lage nommers hadden grooteprijzen; en toen ik nu een' jongen met een fraaije zweep zag weg draven, die hemmaar een vijfje gekost had en zeker veel meer dan een' gulden waard was, keerde ikmijn pietje (zoo noemde men de zevendhalfjes) eens om in mijn' broekzak, of ik 'took wisselen zou.

Toen de zweep getrokken was en een mahonijhout theekistje ook, nam de dobbelaarnog een' goeden slok uit zijne flesch, en riep stotterend uit: ‘Komt, alle man! Jongens,nu aan 't loten! Half te geef van daag! Ik laat nu maar voor een dubbeltje gooijen:want ik moet geld voor een' borrel hebben. Wijf! de flesch is leêg.’ - En of de vrouwal schreide en schreeuwde, en riep, dat haar man haar rinueerde (ruineerde meendezij), 't hielp niet. ‘Geen vijfje meer!’ gilde de vent: ‘Een dubbeltje, tot mijn penduleen tabaksdoos weg is. Wat maal ik er om van daag?’

Ik had ondertusschen het pietje al uit mijn' zak gekregen. En toen hij een oogenbliklater riep: ‘'t Gaat nog niet gaauw genoeg op. Eéne worp vrij op de drie!’ toen reikteik hem mijn geldstukje over, met een bevende hand. Vier kansen op een paar zookostbare stukken! Ja, de dronken vent had op No. 17 zijn zilveren horlogie gesmeten;en ik maakte al plan, wanneer ik dat trok, het wel niet te nemen, maar toch het mooistevan de tafel in de plaats uit te zoeken.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 90: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

85

Na wat gejammer van het wijf en van een' smerigen jongen, dien zij al huilende eenboterham, met een oude courant er om, in handen stopte, stond ik voor den bak. Ikgooide, bevende van haast, en voelde mijn hart bonsen, terwijl ik mijne oogen wijdopen spalkte. Maar ja wel! Ik telde: 1, 6 en 2 is 9, en koos - om geen' vingerhoed ofnaaldenkoker te nemen - een prentje. Zoo ging het tot vier malen toe. Toen had iknog vier duiten over. Ik stak ze aarzelend in mijn' zak. Reeds meende ik met mijneprullen heen te gaan: - want No. 10 gaf niets, en dat had ik nu juist ongelukkig tweemaal gegooid. - Maar ziet! daar komt de zelfde jongen terug, houdt een dubbeltjehoog in de lucht, werpt No. 4, en loopt met een luid ‘Hoezee!’ weg. Hij had eenallerliefste inktkoker getrokken, geheel van brons, met een cachetje er bij. Zelfs dediender, die er met een zoo donker gezigt bij stond, lachte even, en wenkte zijn'kameraad, een eind verder, om hem den gelukkigen knaap, die weêr spoedig wegdraafde, te wijzen. De man was misschien wel jaloersch; maar omdat hij op zijn' poststond en de orde bewaren moest, durfde hij zeker niet meê dobbelen.

Nu brandde mij de zesthalf in de hand, en ik beefde, of ik de koorts had. Hetoverschot van mijn ander geldstukje mede gerekend, kon ik nog eens vier maal dedobbelsteenen werpen. 't Zou toch wel wonder zijn, wanneer ik in vier keeren niettrof, wat die andere knaap in eens had gekregen! Dan was ook al het verlies, dat ikreeds geleden had, weder ingewonnen. Had ik nu eens het geluk-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 91: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

86

en waarom zou ik niet? - met een pendule onder den arm of een zilveren tabaksdoosin den zak t' huis te komen; wat zou mijn broêr en zuster groote oogen opzetten! -Frisch op dan! Ik betaalde maar weêr voor drie keeren in voorraad. De man was zoodronken, dat hij den zesthalf voor een' schelling aanzag; en er stond toch geenstempeltje op. Evenwel, daar wilde ik geen misbruik van maken, en gaf er hem devier duiten bij. Ik wierp dan, maar de eerste maal met zoo veel haast, dat de steenenuit den bak sprongen. Toen wat bedaarder: weêr die ongelukkige 10!.... Nog driemaal: al te zaam prullen!..... Een potloodje was nog het mooiste. Gij kunt denken,wat het overige was.

Druilende ging ik heen. Ik bedacht nu, dat ik gek gedaan had; maar daar volgdennog meer gekken: ik was het das alleen niet. Dit troostte mij een beetje, of 't helpenkon! Toch had ik geen' lust meer aan de kermis. Wat is ook een kermis zonderkermisgeld? - Juist meende ik, na eenig drentelen, weêr stilletjes naar huis, en vanarmoede aan mijn vacantie-werk te gaan; toen een geweldige oploop mij mede sleepte.Ik moest wel, of ik wilde of niet, en werd toch ook nieuwsgierig. De stroom gingnaar 't bureau van politie. Ik drong mij al gaande weg meer naar het midden, om tezien, wie er opgebragt werd. Een zakkenrolder misschien? Neen waarlijk! mijndobbelaar, niemand anders. De vent scheen wel nuchteren geworden van den schrik:hij sloeg zijne oogen neêr, beet op zijne lippen en was doodsbleek. Achter hem liephet bruine wijf en de ongeridderde knaap, tusschen twee an-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 92: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

87

dere dienders. Huilen en lammeteren geen gebrek. Wat mogt hij toch wel gedaanhebben? Ik hoorde hier en daar wat met horten en stooten, en zoo kwam ik eindelijkachter de waarheid. Het geval had zich dus toegedragen.

Onze dobbelaar was niet dronken. De groote veldflesch bevatte niets dan koudwater, en al het schreeuwen van zijne zoogenaamde vrouw was enkel komedie-spel.Maar hij wist zeker, dat zijne dure prijzen nooit konden getrokken worden: want ineen der dobbelsteenen was lood aan éénen kant, zoodat die altijd vallen moest op 3of 4. Daardoor werd het onmogelijk, zóó te werpen, dat er 3, 4, 17 of 18 oogenkwamen. Om nu het bedrog nog beter te bedekken, kwam van tijd tot tijd de jongen,die ook al in 't complot was, en wierp met andere valsche dobbelsteenen een gelukkignommer. Op hem had de diender 't eerst argwaan gekregen; en ik had zijne wenkenopgemerkt, maar niet begrepen. Nu zag ik ook dezen knaap een oogenblik lateropbrengen. Maar hij zette een heel ander gezigt, dan toen hij met de zweep wegdraafde. Arme jongen! Ik geloof altijd nog, dat uwe tranen opregt waren, en dat gij,alleen uit vrees voor slaag, dat schandelijk spel hadt mede gespeeld. Maar op dienkerel was ik regt nijdig. Mij dacht, ik had hem kunnen helpen geeselen.

Maar al voort wandelende, kwam ik tot meer nadenken. Het is altijd mijnegewoonte geweest, als het zoo woelde en kookte daar binnen, om dan eene verre eneenzame wandeling te doen; en dit heeft mij meestal geholpen. Ook nu dacht ik ernog eens goed over na, of ik wel reden

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 93: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

88

had, om mij alleen over dien man te beklagen. Want was dat zoo, waarom ging ikdan het heele geval niet terstond aan mijne ouders vertellen, of bij de politie aangeven?Maar neen! behalve dat ik zeker geld op een onzekere kans had weg geworpen,klaagde mijn geweten mij aan, dat ik van de dronkenschap van dien man had willenmisbruik maken, om kostbare dingen beneden de waarde magtig te worden. Niet dedobbelaar alleen, maar ik ook had valsch spel gespeeld!

En zoo verzoende ik mij langzamerhand met mijn verlies. Ik hield wat minderkermis dat jaar, maar had wel voor een pietje en een zesthalf geleerd.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 94: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

89

Het kinderhuis.

Een Brief van Alexander, aan zijne zuster Betsy.

Lieve Betsy!

Ja, ik denk nog veel aan u en aan den kleinen BAREND, al ben ik ver van huis en ineen groote stad. Zie! ik heb het hier opperbest, en wil gaarne nog wat blijven; maariederen morgen, als ik zoo uit mijn bedje stap, en onzen Lieven Heer gedankt hebvoor het ontwaken, - dan zou ik zoo even naar huis willen vliegen, en zeggen vaderen moeder goeden morgen; en dan kreegt gij ook een kusje; en ik zou daarna aan hetontbijt komen, en zeggen: ‘Goeden morgen, oom en tante! Nu blijf ik den geheelendag weêr bij u.’

Maar och! wat raak ik daar aan 't droomen! Dat kan immers niet? ‘Onze gedachtenkunnen wel vliegen,’ pleeg vader te zeggen: ‘maar wij niet.’ - Nu zullen wij danmaar geduld moeten hebben tot over drie weken. Denk ondertusschen aan mijn duifje,BETSY! en aan den vink. En de jonge mosschen - leven zij nog?

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 95: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

90

Wat zal ik veel te vertellen hebben, als ik te huis kom! Ik wil maar vast beginnenmet iets, waar ik vol van ben, omdat ik het juist gisteren gezien heb en het zoo regtaardig is: ja zoo - ik weet het niet, maar dat ik er haast om schreijen moest; en tochhad ik er genoegen in. - Wordt gij niet al nieuwsgierig, zusje! wat dat wel wezenmag? Ik zal het u dan maar zeggen. Het was een Kinderhuis. Eerst noemde ik heteen Weeshuis; maar oom zeide mij, dat het niet alleen weesjes waren. Enkelekindertjes hadden nog één van beiden: vader of moeder, maar die waren te arm, omhunne kinderen den kost te geven, vooral de moeders, die hare mannen verlorenhadden en nu weduwen geworden waren. Maar daar waren er ook onder, - en zie!dat kon ik mij niet begrijpen, - waar van de ouders waren weg geloopen of alsbedelaars opgepakt. Ja! enkele kinderen waren zoo maar op straat gevonden, zonderdat men eens wist, wie hun vader of moeder was. Die noemde men vondelingen. O!toen oom mij dat alles zoo vertelde, werd ik beschaamd en zeide in mij zelven:‘Goede God! Ik heb nog zulke lieve, beste ouders; en altijd hebben zij nog broodgehad, om mij te eten te geven, en veel meer! Zou ik daar wel dankbaar genoeg voorzijn?’

Toen ik dan gisteren morgen beneden kwam, zeide mijn oom: ‘Zie zoo,ALEXANDER! dat zal juist van daag een goede dag wezen, om het Kinderhuis te zien.’- Want BETSY! heeft het bij u ook zoo geregend? Wel verschrikkelijk, wat een weêrwas het! Wij konden niet wandelen;

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 96: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

91

ik kon niet in den tuin spelen of erwten plukken; en voor teekenen was de lucht ookal vrij donker. Oom had al lang gezegd, dat wij eens een' regenachtigen dag zoudenuitkiezen, om naar 't Huis te gaan. Gisteren was het dat wel!

Eerst moet gij nu nog weten, dat mijn oom Regent van dat huis is. Zoo noemt mende heeren, die daar over het opzigt hebben, alles besturen, kinderen er in nemen enuit laten, en zoo verder. In het huis zelf woonde een Vader, die, onder opzigt van deregenten, alles bezorgde. De man had een huishouden te besturen; dat verzeker iku! Maar het ging er dan ook stipt en ordelijk toe: alles op zijn' tijd en ieder op zijnbeurt.

Nu kan ik u niet zeggen, hoe ik verrast was, toen oom met den zwaren klopper ophet ijzeren beslag van de poort sloeg, dat het klonk in den hoogen, hollen gang, endaarop de deur open ging. Ik had mij dat huis zoo akelig verbeeld, en die kindertjeszoo treurig. Als ik ze daar, in hunne zwarte pakjes, over straat zag loopen, moest ikzelf bijna schreijen van medelijden. Zou het dan wonder wezen, als die ongelukkigekinderen ook schreiden, in dat groote, zwarte huis, dat er van buiten, met zijne hoogevensters, zoo als eene gevangenis uitzag? En nu kan ik u toch zeggen, dat ik weltwee honderd kinderen (ook groote jongens en meisjes) gezien heb, maar geen'enkelen traan. Hoe zou dat toch komen? Wij en andere kinderen pruilen en huilenzoo wel eens, ja! nog al dikwijls; en wij hebben toch oneindig meer kleêren enspeelgoed, eten en drinken in overvloed. Maar - ik weet niet! - men kan

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 97: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

92

daar toch niet altijd even vergenoegd en vrolijk onder blijven, dunkt mij. En zoudendan die kinderen, met zoo weinig, altijd vergenoegd wezen? - Toen ik dat gisterenavond aan mijn' oom vroeg, antwoordde hij: ‘Dat komt, lieve jongen! omdat kinderenen menschen meer huilen uit begeerte, dan uit behoefte.’ - Maar dat begreep ik nogniet regt; en toen zeide oom, dat ik het eens op moest schrijven, en dan zien, of ikhet naderhand begreep. Dit is eene aardige manier van oom. Hij doet het meer. Enbegrijpt gij nu, wat het zeggen wil, BETSY?

Op 't oogenblik, toen wij den gang in kwamen, waren er weinig kinders over denvloer. De school, (die ook al in het huis is,) was juist nog aan, en wij gingen er evenin. Hoe aardig zaten daar al die meisjes, met hare zindelijke witte mutsjes op, en dejongens aan de andere zij! De meester was net aan 't vertellen, van MOZES: hoe deHeere God hem in zijn biezen kistje bewaarde, dat geen wild dier hem verscheurenen geen booze Egyptenaar hem dooden kon. Ja, de dochter van koning FARAO moesthem zelv' redden en opvoeden. Daar verhaalde de meester veel moois van, en ook,hoe God nog voor de kindertjes zorgt, en dat zij zoo veel reden tot dankbaarheidhadden voor die goddelijke zorg, die hen hier in huis had gebragt, daar zij anders opstraat zouden omzwerven of sterven van den honger.

Toen de meester nu dit alles gezegd had, - en ze zaten zoo stil als muizen, die armekleinen! Alleen zagen zij eens schuins weg naar ons, en knikten vriendelijk tegen

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 98: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

93

mijn' oom. - Maar toen de meester nu met zijn verhaal ten einde was, sloeg juist deklok twaalf ure, en de jongens begonnen te zingen:

U, Hemelheer!Zij lof en eer,Uit mond en hart,In vreugd en smart!

Toen zongen de meisjes, - o zoo lief!

Gij, Jezus! VrindVan die God mintIn 't rein gemoed,Wat zijt gij goed!

En daarop allen te zamen, zoo hartelijk en zoo mooi, dat wij wel zachtjes moestenmede zingen:

God en Jezus! Blijft ons bij!Dat uw liefde ons alles zij.

Of zij dat nu allen dag zoo deden, of alleen omdat wij er bij waren, weet ik zoo juistniet; maar wel, dat zij meer zulke liedjes hadden en veel hielden van zingen. Dat kanmen zelfs in de kerk wel hooren, waar zij allen op rijen bij een zitten, in de hoogte,op eene galerij.

Nu! toen het gezang ten einde liep, sprak terstond daarop

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 99: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

94

de meester, met gevouwen handen en op een' eerbiedigen toon: Amen. Toen gingenal die kleine gasten op eene groote binnenplaats spelen. Wat waren zij daar vrolijk!Toen ik ook eens kwam kijken, namen zij mij dadelijk bij de hand, en waren zoobeleefd, met mij al hunne spelletjes te laten zien, dat er een half uur om was, eer ikhet wist. Daarop luidde er een klok, die op den toren van 't huis stond, en oom kwamvan boven. Hij had daar met den vader wat na wezen zien. Die klok was het teeken,om aan 't eten te gaan. Ik ging mede naar binnen. Toen ik die groote tinnen schotelszag, met aardappelen en groenten door elkaâr heen, en geen bordjes of tafelgoed,zou mij de honger vergaan zijn. Met die klanten was het juist het tegendeel. Maarop een bank digt bij mij, zat een jongentje. Hij leek hier de eenige, die treurde: zijnlipje hing neêr, en hij keek wel op de tafel en bad mede, maar aan eten scheen hijniet te denken. Toen zeide een levendig en aardig knaapje, dat naast hem zat: ‘Jongen!jongen! pruil niet. Wij hebben van middag vetpot.’ - Dien vetpot kon ik nog niet zienin de half gebroken aardappels, die in de spinazie dreven, en dat in groote tinnenbakken, elk voor vier kinderen, die daaruit nog wel met ijzeren lepels en vorkenmoesten eten! Maar ja! daar kwam de vetpot: aan ieder werd een snede spekuitgedeeld; en zij lachten en snapten, en beten daar zoo maar in, in dat vette spek!Dat gebeurde twee maal in de week. Op andere dagen krijgen zij er niets van, omdathet spek zoo duur is voor

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 100: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

95

zoo groot een huishouden. En vleesch, dat zagen zij alleen op zeer enkele feestdagen,of als 't examen op school was geweest.

Maar nu was ik toch benieuwd, waarom dat ééne jongje zoo pruilde, terwijl allenvrolijk waren. En hij at maar volstrekt niet. Één, twee stukjes aardappel had hij eruit gepikt, en het spek lag nog onaangeroerd op zijne plaats vóór hem. Toen ging iknaast den armen jongen zitten, en zeide: ‘Wat scheelt er toch aan, mijn kleine vriend?Hebt gij uwe les op school niet gekend, of zijt gij ondeugend geweest?’

‘Och neen, jonge heer!’ antwoordde hij: ‘Maar ik ben nog eerst sedert gisterenhier, en kan mijn' vader en moeder en zusje nog maar niet vergeten. Voor acht dagenwaren wij nog zoo vrolijk bij een!’

‘En waarom moest gij dan van hen af? Of hebben zij u verlaten?’ vroeg ik: ‘Datzou toch niet mooi wezen.’

‘Ach, jonge heer!’ zuchtte het knaapje: ‘zij moesten mij wel verlaten. Onze LieveHeer nam ze allen weg. Eerst stierf mijn vader, toen mijne moeder en toen mijn zusje,allen aan die ongelukkige ziekte. En was ik er nu ook maar aan gestorven!’

Ik weet niet, BETSY! wat ik al zeide, om dat ongelukkige kind te troosten; maarwel weet ik, dat ik de eenige was, die schreide, onder zoo veel arme kinderen. Ikschreide van medelijden, maar dat weesje kon nog niet schreijen. Goede God! mijdunkt, als hij maar schreijen en bidden kan, zal 't wel beter met hem worden.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 101: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

96

Wij zagen hierop nog de regenten-zaal, waar de heeren vergaderen, en die vol hingvan allerlei oude portretten, met geweldige pruiken; en toen de slaapzalen, alle metnette ijzeren kribben, en de kelders en keuken. Jongens, wat een ketel! Daar kondenwel een half dozijn kinderen in. Ik zou niet graag in die heete karnemelk vallen, dieer voor 's avonds in gekookt werd, -met groote grutten.

Toen wij nu, een uurtje later, het huis verlieten, drukte ik nog den armen nieuwelingde hand, en de kinders riepen ons allen goeden dag. Ja, het hield niet op, en buitenop straat hoorden wij nog: ‘Dag, mijnheer de regent! Dag, jonge heer!’ - En overal,waar zij mij nu op straat tegen komen, die kleine jongens, knikken zij al van verre,en lagchen zoo vriendelijk, dat ik ook wel moet lagchen, al was ik nog zoo knorrig.

Wel, BETSY! wat heb ik een' langen brief geschreven! Vindt gij niet? Schrijf nuook eens spoedig, en denk veel aan

Uw' liefhebbenden BroederALEXANDER.

P.S. 't Is waar ook: schreef ik u al van de moschjes? - Ja! - Maar als ze nog leven,zorg er vooral goed voor. Dat zijn nu ook weesjes, zonder vader of moeder, die bijons in 't Kinderhuis wonen, met hunne graauwe weespakjes aan. De goede Godvergeet ze niet, en wij mogen ze ook niet vergeten, BETSY!

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 102: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

t.o. 97

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 103: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

97

Een schoolbezoek.

Ik bezoek gaarne eene school. Als ik daar al die kinderen zie zitten, bezig en tevreden,denk ik aan de dagen, - 't is nu al lang geleden! - toen ik ook nog school ging. Ik heber zoo veel genoegen gehad, en zoo veel geleerd, waar ik nu nog dankbaar voor ben,al rust mijn goede oude onderwijzer in het graf. En hoor ik dan het eentoonig krassenop de leijen of het geduldig vragen en onderrigten van den meester, of zie ik depennen over het papier glijden of het krijtje over 't zwarte bord; dan denk ik bij mijzelven: ‘Zoo komt er langzaam het goede in, bij de kleinen; en dan kan het er langin blijven, als zij groot zijn.’

Maar mijn hart gaat open, als ik die lieve, vlijtige kinderen eens een genoegendoen kan; en geen grooter genoegen, dan wanneer ik wat te vertellen heb. Ik doe datnog al eens op de school van armen en weezen bij ons, waar ik eene bijzonderebetrekking op heb. Het is die van het Kinderhuis; waar ALEXANDER onlangs zijnzusje over

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 104: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

98

schreef, en waar gij, kinderen van rijke ouders! even als hij zoudt kunnen leeren, hoeeen kind, dat weinig heeft, ook met weinig tevreden en gelukkig is. Wat ik nu bij dieschoolbezoeken in de gedachte kreeg, en aan deze lieve kleinen verhaalde, daarvanis mij nog veel bijgebleven; en toen ik nu andere kinderen ook wat nuttigs wildevertellen, dacht ik: ‘Zij zullen daar misschien ook wel eens naar willen luisteren, eneen goede les van de armen aannemen.’ - Zóó krijgt gij dan hier van mij eenvoudig‘Een Schoolbezoek;’ en in de volgende blaadjes nog ‘Een Examen’ toe.

Toen ik onlangs op de school kwam, zag ik de kinderen werken. Den een ging hetwat vlugger af, dan den ander. Zelfs waren er enkelen, die al vrij lusteloos er bijzaten, en praatten met hunne buren, zoo dra de meester omkeek. Dat waren maarenkelen. Maar allen keken toch eens op, toen ik kwam, en groetten mij en lachten.Toen zeide ik: ‘Dag, lieve kleinen! ik kom u eens een vraag doen. Zoudt gij graagrijk worden?’

‘O ja!’ ‘Ik graag.’ ‘Zeker wel’ was het antwoord. Sommigen kwam zelfs een glansop 't gezigt.

‘En,’ vroeg ik verder: ‘als uw vader en moeder nu eens rijk geweest waren; of alser een rijke oom of grootvader stierf, en die liet u veel geld na: - hè?’

Zij lachten eens ongeloovig, als of ze zeggen wilden:

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 105: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

99

‘Ja! dat gebeurt toch niet!’ En sommige groote meisjes keken effen.‘Kom!’ sprak ik: ‘Legt de pennen en grifjes eens neêr: en gij, man! laat dat krijtje

nu maar bij het bord, en ga zitten. Dan zal ik er eens wat van vertellen. Mogelijkwordt gij er nog wel rijk meê, als de goede God het wil.’

Allen spitsten de ooren en ik begon:‘Daar was voor eenigen tijd een oud heer, die rijk, zeer rijk was; en hij woonde

op den Kneuterdijk... Weet gij, waar de Kneuterdijk is, kinderen?’‘Digte bij den ouden koning!’ riep een vlugge knaap.‘Goed zoo! Nu, die oude heer was dan zeer rijk, en had twee kleinzoontjes. De

jongens waren vrolijk en lief; maar het leeren ging niet hard. Eens vroeg de meesterhun: ‘Waarom doet gij toch niet meer uw best? Gij zult nooit door de wereld komen!’‘O hé!’ sprak de een tot den ander, maar toch hard genoeg, dat de meester het hoorde:‘Dat zal wel gaan. Grootvader is rijk.’ - De meester had dit aan hunne moederverhaald, (een' vader hadden zij niet meer;) en moeder vertelde het, met grootedroefheid, aan grootvader; maar deze sprak er tot JAN en KAREL, - zoo heetten dekinderen, - niets van.

‘Het was weêr zaturdag, en dan gingen de knaapjes altijd bij grootvader eten. ‘Dattreft goed van daag!’ zeide de oude man: ‘Mijne huishoudster heeft pannekoekengebakken. Gij houdt immers wel van pannekoeken met krenten?’ - Of zij er vanhielden! Het andere eten smaakte hun wel lekker, maar zij vreesden gedurig, dat zijer te

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 106: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

100

veel van zouden gebruiken, en geen' honger meer over hebben voor de pannekoeken.‘De eerste spijzen werden afgenomen, en daar kwam een schotel met - twee

pannekoekjes! - Wel zagen zij er heerlijk uit, en als kleine zwarte kraaltjes lagen ereene menigte krenten op gezaaid; maar - niet meer dan twee!

‘“Kinderen!” sprak de oude man: “Gij ziet dien schotel zoo benaauwd aan; maarhij is toch even als altijd. Mijne huishoudster brengt er nooit meer dan twee binnen.Ik zou er ook niet meer willen hebben: want meestal blijft er van de twee nog ietsover, en dat is al overvloed. Nu wil ik van daag eens geen koeken eten, en mijn'gewonen schotel verdeelen. Houdt uwe borden maar op. Ziet eens! Deze is voor uwemoeder. Den anderen zal ik onder u beiden deelen. Zijt gij nu tevreden?” - JAN enKAREL durfden geen “Neen!” zeggen; maar het viel hun toch bitter tegen. Mij dunkt,ik zie zelfs een' grooten traan vallen op den halven pannekoek van KAREL. - Wathadden zij dan toch gewild, denkt gij?’

‘Wel! grootvader had er meer moeten laten bakken;’ was het antwoord, uit meerdan één hoekje van de school.

‘Juist! zoo dachten die jongens ook. Maar de oude man grimlachte en zeide: ‘Wel,wel! is dat zuinig kijken. En nu geef ik toch aan mijn kind en mijne kleinkinderenalles, wat ik zelf heb. Denkt eens, knaapjes! hoe zal het dan gaan, wanneer ik doodben? Ik ben nu rijk genoeg, om goed te leven; maar na mijn' dood wordt dat geldverdeeld, voor uwe moeder en u beiden; ja! andere menschen

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 107: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

101

moeten ook nog wat hebben, en uw kleine zusje, als zij groot wordt. Denkt gij niet,dat dan de pannekoeken wat dun en wat klein zullen worden, als gij er altijd maarvan moet blijven leven?’ - De knaapjes keken wat op hun' neus, zoo als men zegt;en JAN dacht al bij zich zelven: ‘Zou het ook verklapt wezen, dat ik gezegd heb:Grootvader is rijk genoeg?’

‘Maar kom aan, jongens!’ hernam de oude man weêr: ‘Wij zullen nu diepannekoeken maar laten rusten, en zien, wat van avond de pot schaft. Uw grootstehonger is nu toch over, en ik wil wel eens wandelen. Weet gij, wat ik bedacht heb?Ik word zoo oud, en kon al spoedig sterven. Dan hebt gij met moeder en zusje nietgenoeg aan dat geld, waar ik, oude man, nu alleen van leef. Nu wilde ik u eensbrengen naar de goudmijn, waar ik het geld uit gegraven heb. Dan kunt gij zelve ookwat vinden, als ik er niet meer ben, en gij groot wordt.’

‘JAN keek eerst nog wat ongeloovig, en KAREL vroeg, wat een goudmijn was. -Weet gij dat al?’

Op mijne vraag gingen er enkele vingers omhoog, en de knapste leerlingenvertelden, hoe men het goud uit den grond graaft en uit de gaten der rotsen. Een enander was er zelfs, die van de rijke goudmijnen in Kalifornië wist, en hoe veelmenschen daar naar toe gaan.

Ik vervolgde mijn verhaal:‘Grootvader nam dan, nadat zij gedankt hadden, hoed en stok, en ging met de

kinderen het drukste der stad in, tot hij kwam in het Achterom: - die smalle straat,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 108: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

102

gij weet wel. - Nu, daar traden zij in een klein winkelhuis binnen. De oude heer hader dertig jaar in gewoond. Het behoorde hem nog toe, en stond juist ledig. De knaapjesvonden er niets bijzonders in. ‘Zoekt nu maar eens!’ sprak grootvader: ‘Hier is mijngoudmijn geweest, en 't goud is er nog niet alles uit. Vooral moet gij achter detoonbank zoeken, en in dat kleine, donkere kantoortje.’

‘KAREL zocht nog wat rond, doch JAN keek grootvader ongeloovig aan en zeide:‘Maar hoe kan hier goud zitten? Wij zouden het er ten minste niet vinden. Ik geloof,dat u ons wat voor den gek houdt, omdat wij zoo gaarne rijk zouden worden!’

‘‘Neen, waarlijk niet, jongen! Maar ik heb u immers niet gezegd, dat hier hoopengoud liggen, die men zoo maar in den zak te steken heeft; neen! een goudmijn, waarmet nog al wat moeite moet gezocht en gegraven, en het ruwe goud gezuiverd enbewerkt worden. En begrijpt gij niet? Daar zijn werktuigen toe noodig. Men grabbeltzoo maar met de vingers niet in de aarde, om goud te zoeken; zelfs niet eens inKalifornië. Daarom zal ik u nu eens brengen, waar uitmuntende spaden en anderegereedschappen voor het goud delven verkocht worden.’

‘De kinderen wisten eigenlijk niet, hoe zij 't hadden, maar gingen toch metgrootvader mede, tot hij, op eene haven, in een groot, maar eenvoudig vertrek binnentrad, waar kinderen zaten, even als gij hier; en toen sprak de oude man: ‘Nu zijn wij,waar wij wezen moeten! Hier wor-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 109: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

103

den die kostbare spaden voor het goud graven verkocht.’ - JAN en KAREL zagenelkander aan. JAN kreeg wat kleur. - ‘Maar, lieve grootvader!’ zeide KAREL, toen zijbuiten kwamen: ‘Dat was maar eene school, en gij hebt ons van spaden en van goudverteld. Ik vind het maar niet mooi, dat u ons zoo fopt: eerst met dien halvenpannekoek, en nu met die goudmijnen.’

‘Zoo waren zij te huis gekomen, en grootvader zette zich neder in zijn'gemakkelijken zorgstoel. Hij nam aan iedere zijde een der twee knapen, en zag henlang aan, tot zijne oogen vochtig werden. Toen zeide hij: “Ik zal zoo veel jaren nietmeer leven, lieve jongens! Als ik dood ben, hoop ik u nog wel wat geld achter telaten; en vooral hoop ik dat om uwe arme moeder, die weinig verdienen kan, omdatzij voor u en uw zusje moet zorgen. Maar ik wilde u meer achter laten dan geld, endoor mijn voorbeeld u leeren. Gij moet het geld zelve leeren winnen. Dat heb ik ookgedaan, met Gods zegen. In die zelfde school, waar ik u bragt, heb ik lang en veelgeleerd; en in dien winkel heb ik dertig jaren gezwoegd en gezorgd. Wat ik nu heb,dat is dáár verdiend; en ik dank God, dat ik het zelf eerlijk gewonnen heb. Maar ikhad nooit dat goud achter de toonbank en op het kantoor opgedolven, als ik geenschrijven, rekenen, talen en wetenschappen op de school had geleerd. Dat was dekostbare spade voor de goudmijn. JAN begreep het al: ik zag daar straks, dat hij eenkleur kreeg. Leert dan toch met lust, kinderen! en denkt er niet aan, om maar vanden hoogen boom af te leven. Gij

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 110: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

104

moet u zelve door de wereld kunnen helpen: dan helpt God u. Wat gij leert, dat kanu niemand afnemen. En komt gij ook eens, als knappe en brave jongens, in eene zaakof winkel of wat het zijn mag, gij kent het oud vaderlandsche spreekwoord:

Zuinigheid met vlijtBouwt huizen als kasteelen.”’

De kleinen op de school lachten nog, toen ik gedaan had met vertellen, omdat dietwee jongens zoo aardig gefopt waren; maar de grooteren keken vóór zich.Ondertusschen schreef meester de laatste woorden op het bord; en toen ik weêr terugkwam, was er niemand, ook de kleinste niet, of hij kende die spreuk van buiten.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 111: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

105

Het examen.

Ik had u nog een schoolbezoek beloofd, is het niet? en beloften maken schuld. Nu,dan wil ik u van het Examen vertellen, het geen wij binnen kort op de zelfde schoolgehad hebben. Dat was een genoegen, daar die kleine gasten al lang te voren overgepraat en van gedroomd hadden! Verbeeldt u eens: de school zou netjes in ordeworden gebragt, met in 't midden een kleed op den vloer, en daarop stoelen en eentafel. Dan zouden de heeren en dames komen en de dominé, om eens te zien, hoe dekinderen leerden, en of zij veel gevorderd waren in het laatste jaar. Wat hadden zijhun best gedaan, en goed de versjes geleerd, die zij zingen zouden, in hun zondagschpakje! Mij dunkt, als er een enkele wat benaauwd was voor het examen, dan zal heter wel één geweest zijn, die niet best had opgepast, en die vreesde, dat de meesterover zijne luiheid of ondeugendheid klagen zou. Denkt gij het ook niet? Maar totmijn bijzonder genoegen kan ik u zeggen, dat ik er niets van gemerkt heb en geenklagt gehoord.

Het examen was een feest; maar - het grootste feest

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 112: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

106

was toch eigenlijk nog de prijs-uitdeeling. Ieder kind is blij met een prijsje: want hetis toch altijd wat goeds of moois, al was het maar een prent; en hoe genoegelijk ishet dan, daarbij te denken: ‘Dat heb ik verdiend!’ - De goede hemel geeft immersaan alle brave menschen een' prijs, bij het groote examen van ons geheele leven,schoon wij niets meer doen dan onzen schuldigen pligt? Daarom was het mij zooregt aangenaam, dat ik zelf de prijzen aan deze kinderen mogt uitdeelen. Zij hebbenook zoo weinig boekjes of prenten, en daardoor stellen zij er nog veel meer prijs op.

Tot de grooten sprak ik veel over de wereld en het leven, en over het groote engewigtige onderzoek, (want dat beteekent examen) wanneer alle menschen voor Goden den Heere CHRISTUS komen; - en hoe dáár zal gevraagd worden: ‘Wat hebt gij opde school der wereld geleerd?’ - Maar toen ik de kleine kinderen hunne prijsjes haduitgereikt, zeide ik: ‘Komt, kinderen! blijft daar nu nog eens in een' kring staan: danzal ik u wat vertellen op den koop toe.’ - En toen stonden zij allen met zulkenieuwsgierige oogjes en open ooren, dat zij nog maar even ter sluik op de fraaije,nieuwe prijsjes keken, die zij in handen hadden, en ze niet eens durfden open doen.

‘En waar zal ik nu beter van verhalen,’ zoo begon ik: ‘dan van een examen, evenals dit? Ziet! daar werden ook boekjes uitgedeeld; en heeren en dames waren er bij,even als hier. Maar naderhand, zoo wat een half jaar later, kwam een van die heerenweêr op de school. Hij heette de heer WERNER, en wilde de prijsjes nog eens zien.Toen

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 113: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

107

was de eerste, die er meê voor den dag moest komen een jongen. Zijn naam wasJAN...... Gij kunt immers wel namen onthouden, kinderen? Want daar volgen er nogmeer.’

‘Ja, ja!’ ‘Wel zeker!’ ‘Wij zullen wel opletten!’ was het antwoord.‘Nu dan, het boekje van onzen JAN kwam voor den dag; maar, schoon hij anders

nog al durfde, hij kreeg een kleur als een china's-appel, toen hij het moest laten zien.Verbeeldt u eens: de kaft was los gegaan en er half af. Daardoor waren een paar vandie draadjes gebroken, daar men de boeken mede innaait, en de bladzijden lagengeheel door een, - als zij er alle nog maar eens waren! - En om het nog mooijer temaken, was er een volle inktkoker over het plaatje leêg geloopen, dat de twee lievemeisjes, die er op stonden uitgeteekend, gezigten hadden gekregen als mooren.

‘Met zijne oogen naar den grond geslagen, trad onze JAN weêr in 't gelid, en ophem volgde HENDRIK. Zijn boekje zag er vrij wat beter uit, en zijn gezigt ook: wantopen en vrolijk zag hij den goeden heer aan. Maar nieuw was het prijsje toch nietmeer. De band was nog wel schoon: daar had een kaftje om gezeten; maar de bladerenwaren een weinig gekreukeld en beduimeld, en een enkel vouwtje lag er in, vooralin de twintig laatste bladzijden.

‘Nu volgden een paar meisjes. De eerste was een proper en mooi kind, al zag zijwat effen; en de andere meisjes, die misschien wel wat jaloersch op haar waren,noemden haar ‘mooije MARY.’ - En niet alleen was zij

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 114: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

108

mooi, maar haar boekje ook. De nieuwe gele gloed lag nog over het bandje; de bladenwaren alle nog glad en wit, en het plaatje scheen zoo pas gedrukt te zijn. Het waseen lust om te zien!

‘Maar daarom juist kwam een vierde kind, - de magere, bleeke SUZE, met al diekleine pokkenpitjes op 't gezigt, - er armoedig achter aan. Haar boekje was weg,geheel weg; en zij stond daar bevende en met tranen in de oogen.

“Ei, zegt nog eens, kinderen! hoe heetten nu die twee jongens en meisjes, en hoezagen er hunne prijsjes uit?”

Toen deze vraag beantwoord was; - zij spraken bijna allen te gelijk: zoo goedwisten zij 't nog! - toen dan mijn eerste vraag beantwoord was, deed ik er nog eentweede bij: Zegt mij nu eens, wie het best had opgepast?’

‘MARY! MARY!’ was het algemeene antwoord.‘En wie het slechtste!’ vroeg ik weder.‘SUZE! SUZE zeker!’ riepen mijne kleine hoorders.‘Nu! als dat zoo is, staan de jongens tusschen die twee meisjes in. En gij zult van

dezen zeker JAN wel niet boven HENDRIK stellen. Dat behoef ik niet eens te vragen.Maar kijk! wij zijn er nog niet. Ik dacht wel, dat gij zoo zoudt denken; zelfs grootemenschen oordeelen dikwijls enkel naar den schijn; maar dat kan soms geheel andersuitkomen. Hoort maar eens verder.

‘De heer, die mede examen gehouden en prijsjes gedeeld had, vroeg het boekjevan MARY nog eens, en bezag het naauwkeurig. ‘Gij hebt dit boekje niet eens gelezen!’zeide hij. En weet gij, kinderen! waar hij dat aan zien

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 115: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

109

kon? De bladzijden waren niet open gesneden; en zoo had MARY er wel in kunnenkijken, maar niets van het geen er in stond, geregeld kunnen lezen. Zij bekende danook, dat zij haar boekje terstond in een papier gepakt en in haar kastje gelegd had,en dat het er niet was uit geweest, dan om eens even te bekijken, of aan eene tantete laten zien. ‘Neen!’ sprak de heer WERNER: ‘Daar voor geven wij geene boeken,en worden ze ook niet gedrukt. Het zijn geene potstukken of mannetjes op denschoorsteen. Gelezen moeten zij worden; anders is het, even als of iemand in eengezelschap of in de kerk de ooren sluit of in slaap valt, dat hij niet hooren kan - Danwed ik,’ zoo vervolgde hij: ‘dat wij 't bij HENDRIK beter zullen vinden. Wel, jongen!hebt gij uw boekje al uitgelezen?’

‘‘Drie maal, mijn heer!’ antwoordde deze: ‘en het laatste verhaal zeker wel zesmaal; want dat was van een' jongen, die ook HENDRIK heette en ook een wees was;maar de goede God bewaarde hem toch zoo bijzonder, en zegende hem, dat hij eengroot man werd. Zie eens, mijn heer! bij de mooiste spreuken en bijbellessen in ditverhaal heb ik een vouwtje gelegd.’

‘‘Best, jongen! best,’ sprak de heer WERNER: ‘Hadden wij het bij JAN ook maarzoo gevonden! Ik vrees, knaapje! dat gij een slordig mensch worden, en daardooraltijd arm blijven zult.’

‘JAN kleurde, maar mompelde iets binnen 's monds, als of hij met die bestraffing,hoe zacht en vriendelijk ook, maar gansch niet tevreden was. Hij werd dus terug ge-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 116: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

110

roepen, en moest opbiechten, wat hij daar gezegd had, onder de belofte, dat hij ervolstrekt niet om gestraft zou worden.

‘‘Wel nu dan, mijnheer!’ sprak hij: ‘Kan ik het helpen, dat PIETER mijn boek metgeweld heeft willen hebben, zoodat ik het hem uit de hand moest trekken, en hij eruit nijdigheid den inktpot over heen smeet? Nu het er toch zoo ontramponeerd uitzag,had ik het ook wel kunnen weg moffelen, even als SUZE, en zeggen, dat het verlorenwas.’

‘‘Of gij het helpen kunt?’ was het antwoord: ‘Wel zeker, knaapje. Want als gijuw boekje niet wilt laten zien, houd het dan weg; of als gij het iemand zien laat, -dat vrij wat beter is, - trek en ruk en pluk dan niet. Een boek is geen tang of schop,waar men van beide kanten gerust aan trekken kan: 't is van papier, en niet van ijzer:zoo min als uw hemdje van zwart laken is, waar men geene inktvlekken op zien kan.Daarin zit juist de slordigheid. Gij moet de dingen behandelen, elk naar haren aard;en dan niet op een' ander zien, of zeggen: ‘Ik kon nog slechter gedaan hebben.’

‘JAN keek schuin weg naar een paar groote inktvlekken op zijn gestreept katoenenhemdje, en ging beschaamd op zijne plaats zitten.

‘‘En gij, SUZE!’ vroeg de heer WERNER eindelijk: ‘Hoe hebben wij 't met u? Hebtgij uw boekje waarlijk verknoeid en verscheurd; en zegt gij nu, dat het verloren is?’

‘‘Maar - maar dat zeg ik niet!’ antwoordde het meisje zacht en nog bevende.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 117: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

111

‘‘Waar is het dan? En waarom kunt gij het niet meer laten zien?’‘‘Ik - ik - Och! laat moeder het liever vertellen!’‘De moeder van het armhuis was ondertusschen ook in de school gekomen, en

vertelde nu het volgende: ‘U weet zeker, mijnheer! dat onze kleine, lieve HERMINA

zoo ernstig ziek is. De dokter zegt, dat zij de tering heeft, en er denkelijk niet vanbeter zal worden. Nu waren SUZE en zij altijd vriendinnen, en SUZE zit ook gedurig,als zij een uurtje vrij heeft, voor haar bed. Maar HERMINA was in vele maanden nietop school geweest, en kreeg dus ook bij het examen geen prijsje. SUZE liet haar zien,wat zij gekregen had, en las het haar geheel voor; maar dat stelde haar niet tevreden.Zij wilde zelve zulk een boekje hebben, met die mooije plaatjes; en daar zij altijdspreekt van spoedig weder beter te worden, wanneer er weêr warme dagen en groeneblaadjes aan de boomen komen, zou zij het dan naar hare grootmoeder mede nemen.En toen zij nu zoo schreide en zuchtte, dat zij niets had, kwam SUZE bij mij en vroeg,of zij haar prijsje aan HERMINA mogt geven, en er alleen het eerste blaadje uitknippen,waar haar naam en goed gedrag op staat. ‘Ik heb het boekje nu toch gelezen, moeder!’zeide zij: ‘en kan het later nog wel eens lezen, als ik wil. Ook heb ik geen grootmoederof tante, die naar mijne boekjes vraagt. Doch HERMINA zal misschien beter wordenvan blijdschap, als zij mijn prijsje heeft: want gisteren nog hoorde ik den dokterzeggen, dat opgeruimdheid haar beste

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 118: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

112

medicijn was. En anders, dan heb ik haar toch een groot genoegen gedaan, vóór harendood. Zij kan dan het boekje stervende naar de oude grootmoeder zenden; en zalmisschien in den hemel, bij de engeltjes en den goeden Heere JEZUS, nog eens aanmij denken en voor mij bidden.’

‘Zoo verhaalde de huismoeder, en SUZE weende. Zij was juist dezen morgen bijHERMINA geweest, die het zoo benaauwd had, en toch altijd nog het boekje bij zichop bed hield. De heer WERNER gaf het lieve kind een' kus, maar prees of beloondehaar verder op het oogenblik niet. Zulke dingen prijzen en loonen zich zelve. ‘Blijfzoo! blijf zoo, mijn kind!’ sprak hij alleen: ‘En ik zal u niet vergeten.’

‘En nu heb ik u niets meer te vertellen;’ - zoo besloot ik mijne toespraak tot dekleinen: ‘maar ik wil alleen nog vragen, of gij straks goed hebt geoordeeld? en wievan de vier kinderen hunne prijsjes best hadden bewaard en gebruikt?’

‘HENDRIK en SUZE; maar SUZE vooral!’ was het antwoord, en ik zag enkele meisjesde tranen uit de oogjes weg knippen.

‘Nu dan!’ zeide ik: ‘schrijft allen eens netjes na, wat ik op het bord zetten zal.’En ik schreef:

Orde en netheid is goed;Vlijt en leerlust nog beter;Maar het best van allen is de LIEFDE.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 119: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

113

Op het ijs.

Wij bewonen toch een goed land, en kunnen gerust een' vreemdeling het zijne laten.Ons kleine landje heeft des zomers van alles. En wordt het er wat koud in den winter,geen nood! Die gezond van lijf en leden is, die eten en kleêren heeft, kan er weltegen. En zie! dat vind ik juist in ons vaderland zoo aangenaam: alle jaargetij heeftzijne schoonheid, zijn vermaak! Het wordt nooit eentoonig: niet altijd groen, en nietaltijd ijs; maar alles op zijn' tijd. Des zomers zwemmen; en 's winters schaatsenrijden.

Ja! 't is toch regt mooi, als de groote God het water zoo tot een' vasten vloer heeftgesmeed, en den regen in witte vlokken veranderd: witte wol op het land, en de fijnstekant aan de boomen, en schotsen in de vaart. Jongens! dan de schaatsen aangebonden,en frisch over de baan. Daar wordt ge warm van. Maar vergeet niet, dat men hardvalt op 't ijs, en nog erger door het ijs heen. Want het is eene verraderlijke, valschevriendin, die gladde ijskorst! Waar zij het meest blinkt en 't vlugst u voor-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 120: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

114

waarts brengt, is zij het minst te vertrouwen. Gij denkt daar zoo niet aan; en menmoet ook niet overal bezwaren en gevaren zien, allerminst wanneer men jong is.Maar gij kunt u toch niet verwonderen, dat oude menschen ongerust zijn, en somszuchten, als de schaatsen van het zolder komen. Zij hebben er zoo vele ongelukkenvan beleefd; zoo veel van gehoord en gezien!

Grootvader REINDERS dacht er ook zoo over. Hij misgunde zijnen WILLEM welgeen vermaak, en hij zag hem zelfs gaarne vrolijk; maar de oude man was toch zooongerust, dat hij beefde en de tranen hem in de oogen stonden, toen WILLEM met deschaatsen aankwam. WILLEM was ook het eenig kind van zijn' eenigen zoon.Grootvader had niets anders meer overgehouden in de wereld. Was het wonder, dathij zoo beefde?

En toch had hij het WILLEM niet willen weigeren. Negen maanden hadden deschaatsen op zolder gelegen, en sedert veertien dagen reeds waren zij geslepen. Hetijs was zoo sterk, dat er wel een paard over kon. Waar zou WILLEM op wachten? Totgrootvader zelf mede ging? Maar daar was weinig kans op. Want oude lieden zijnmeestal als geraniums en oranjeboomen: zij kunnen 's winters niet buiten blijven.Zoo wachtte ook grootvader REINDERS de lente achter de kagchel af. De goede manhad ook al negen en zeventig winters beleefd, en deze was de tachtigste. Het was inzijn leven ook winter geworden; en grijs haar dekte zijn hoofd, even als de sneeuwde bergen. De gladde baan en de koude winterlucht pasten hem niet meer.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 121: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

115

Toen nu WILLEM gereed was, vatte grootvader de twee frissche handen van den knaapin de zijne, die al stug en rimpelig waren, maar hem toch nog hartelijk drukten. ‘Hooreens, jongen!’ zeide hij: ‘Ik zal u niet veel lessen mede geven. Gij zult toch wel watvoorzigtig zijn, en aan uw' ouden grootvader denken. Maar twee dingen moet gij mijbeloven, voor nu en voor den geheelen winter. Dan blijf ik gerust te huis. Want ikweet niet, dat gij mij nog ooit bedrogen hebt.’

‘En wat is dat, grootvader?’ vroeg WILLEM.‘Vooreerst, dat gij nooit zult rijden, waar nog geen baan is gemaakt; en dan, dat

gij geen' sterken drank zult drinken; - geen' enkelen droppel!’‘O! is 't anders niet?’ riep de knaap luchtig: ‘Ik ben nog zulk een vlugge rijder

niet, of de baan is mij breed genoeg; en genever of brandewijn zou ik niet eens lusten.’‘Gij acht het zoo ligt, jongje!’ hernam de bezorgde oude man: ‘En gij bedenkt

niet, hoe groot de kracht der verleiding is. Het meeste kwaad wordt voor de eerstemaal niet uit eigen' lust en vermaak gedaan, maar uit zucht tot navolging, uit zwakheiden valsche schaamte. Maar beloof mij slechts, wat ik u vraag, en ik zal tevreden zijn.’

WILLEM beloofde het gaarne; en het was waar, hij had zijn' grootvader nog nooitbedrogen.

Zoo wandelde hij daar heen, de schaatsen onder den arm, en floot de wijs van hetvolkslied: Wien Neêrlands bloed. Want in het fluiten was WILLEM een baas. Maarjuist zou hij den laatsten regel nog eens een toontje hoo-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 122: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

116

ger opnemen, toen hij achter zich hoorde roepen: ‘Holla hei! WILLEM, is dat stappen!’Hij keek om en het was GERRIT, ook een knaap van veertien jaren, zoo als hij. Zij

waren buren en speelkameraden; en zoo als WILLEM beide zijne ouders verloren had,miste GERRIT sedert lang zijnen vader; of eigenlijk had hij hem nooit gekend: zoovroeg was zijne moeder weduwe geworden.

‘Ook op de baan, WILLEM?’‘Ook? Ja, ik wel, maar gij hebt geen schaatsen, maatje.’‘Of ik ze heb!’ antwoordde GERRIT: ‘Maar zij mogen nooit in huis komen. Dan is

het moeder, of zij een spook ziet; en zij vertelt eene lange geschiedenis - van een'oudoom, geloof ik, of een' overgrootvader, die verdronken is..... Wel heden, de manzou nu immers toch al lang dood zijn?’

‘Maar gaat gij dan schaatsenrijden, buiten weten van uwe moeder?’ vroeg WILLEM,terwijl hij een weinigje donker zag.

‘Wel ja! zou ik niet? Een kameraad- BASTIAAN, gij kent hem wel - bewaart mijneschaatsen. Ik ben er al meer op geweest, dit jaar. En gelukkig is moeder wat kouwelijk:zij komt 's winters zelden buiten, dat zij 't zien of hooren kan.’

WILLEM ging eene wijl nadenkend voort. Toen antwoordde hij op de vraag vanGERRIT: ‘Uw grootvader schijnt er van te weten. Hij is zeker zoo bang niet?’ -

‘Zeker weet hij er van. Anders deed ik het ook niet.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 123: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

117

En daarop vertelde hij nog, wat hij stellig had moeten beloven, eer hij van huis ging.‘Nu, gij zijt een vrome jongen!’ spotte GERRIT: ‘Maar als ik alles moest houden,

wat moeder wil, had ik dagwerk. Ik doe immers geen kwaad? Waarom ook altijd dattobben en zeuren? Gisteren was het al weêr die les, om toch nooit te rijden, niet eensop 't ijs te komen; en van morgen nog eens.’

‘En wat zegt gij dan, GERRIT?’‘Wel ik zeg ja! altijd ja! Dan is de goede ziel gerust. Want zij houdt toch veel van

mij, en - ik zou moeder ook niet gaarne verdriet doen.’ - Dit laatste voegde deonbedachtzame jongen er met wat meer ernst bij. Toen zeide hij weêr op luchtiger'toon: ‘Maar dat niet weet, dat niet deert. Zoo zal het met uw' grootvader ook welzijn.’

‘'t Is mogelijk!’ antwoordde WILLEM: ‘Maar ik ben toch maar van plan, om mijnebelofte te houden.’

‘Ei? Ik mag het lijden. Maar zeg eens, wat kwaad stak er in, als gij anders deedt?Gij moogt niet rijden, waar niemand nog gereden heeft, zegt uw grootvader; maarals niemand de baan maakt, hoe komt die er dan? Men kan toch wel zien en berekenen,waar het ijs goed is. Ook is het akelig krassen, op die bot gereden baantjes. Vindtgij ook niet?’

‘Ja, daar is wel iets van aan!’ sprak WILLEM mismoedig.‘En dan die sterke drank, zoo als uw grootvader zoo deftig zegt; - ik begrijp nu

toch ter wereld niet, wat daar voor

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 124: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

118

kwaad in steekt, als men 't met mate doet. De knechts op den winkel zeggen juist,dat een borrel op het ijs zoo goed is, voor het opdroogen van 't zweet, als men warmis gereden.’

‘Ei?’ vroeg WILLEM.‘Ja zeker! Daarom doe, wat goed is, en laat den ouden man achter de kagchel. Nog

eens: Wat niet weet, deert niet.’WILLEM bedacht zich een oogenblik; toen kwam hem het gezegde van grootvader

over de verleiding voor den geest, en hij sprak: ‘Hoor eens, GERRIT! Het is welmogelijk, dat gij gelijk hebt; maar ik zie toch liever mijn' goeden, ouden grootvadermet een gerust hart aan, als ik te huis kom. Later zal ik wel mijn' eigen weg moetengaan: want ik heb niemand anders op de wereld. En ik zou het mij zelven nooitkunnen vergeven, als de oude man nog vóór zijnen dood tegen mij zeggen kon: “Nuhebt gij mij toch bedrogen, WILLEM! Dat had ik nooit van mijn kind gedacht.”’

‘Nu, 't is wel. Ik zeg er ook niets tegen!’ hernam GERRIT half binnen 's monds; enhet was zelfs, als of er een traan in zijn oog blonk, dien hij haastig weg knipte: wantin den grond was hij toch een goedhartige jongen.

Wat was het druk op het ijs! Boeren en schippers, die daar met fiksche slagen kwamenaanzetten, zonder naar hunne beenen te zien, of zij wel mooi reden; want zij dedenhet alleen voor het gemak en den spoed, of om de zwaar geladen sleden stadwaartste schuiven. Maar ook vele lief-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 125: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

119

hebbers, die hunne kunsten toonden, door snel rijden of fraai zwenken; en zelfs kleineknapen en meisjes, die er trotsch op waren, dat zij al op die gladde ijzers kondenstaan, of achter een' stoel voort strompelen. Hier reden er twee om het hardst, dathun het zweet langs de wangen liep, en dáár rolde er een hals over kop van de baanaf, in de sneeuw, omdat hij wat al te ver ‘beentje over’ gereden had. Het is een fraaijekunst, het schaatsenrijden; en schoon ik het niet doe, ik wil gaarne de liefhebbersgelooven, dat het regt pleizierig is. Maar zou toch het grootste pleizier, zoo als meerin de wereld, niet bestaan in ‘te zien en gezien te worden?’

Intusschen - en dat was goed ook - voeren de arme menschen, die zoo weinigverdienen kunnen in den winter, er toch ook wèl bij. Dáár stond een arme man,huiverend en dun gekleed, bij een plank, waarover hij de menschen voor eenekleinigheid op het ijs hielp; en ginds liepen de vlugge baanvegers, met hunne bezemsop den schouder, om de centen op te halen: want het had een klein weinigjegesneeuwd, en de schaatsen hadden ook nog wat van het ijs afgeschrapt, dat weggeveegd moest worden. En dan stonden er ook vele tafeltjes en tenten: meisjes metgebraden appelen; kramers met koek; maar vooral schreeuwden de tenthouders omhet hardst: ‘Leg er eens aan!’ ‘Heete lavas!’ ‘Voor drie centjes maar een borrel!’ -En zoo ging het alles door een, dat een' mensch hooren en zien verging.

Daar ginds zien wij onze vrienden ook al op de baan. WILLEM zijn de beenen nogwat stijf, omdat het voor 't

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 126: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

120

eerst is van dezen winter; maar het gaat toch hoe langs zoo beter, en hij begint GERRIT

al bij te houden.Een en ander maal reeds hebben zij de baan ten einde gereden, ja wel twintig maal,

geloof ik; en beiden zien besneeuwd en bestoven, als molenaars: want zij zijn algevallen ook, maar zonder zich te bezeeren. Eindelijk verlangt WILLEM toch naareen oogenblikje rust, en beide knapen vinden nog juist eene bank ledig, om op tezitten.

‘Ik heb een dubbeltje van grootvader mede gekregen, behalve mijne centen voorde baan,’ zeide WILLEM zachtjes: ‘Nu heb ik wel trek in een kom warme melk vaneen' stuiver. Doet gij 't ook, GERRIT, of wilt gij van mij meê drinken?’

‘Laat mij maar even van u proeven,’ was het antwoord: ‘Ik heb maar drie centenop zak.’

‘Gaarne!’ zeide de goedhartige vriend: ‘en als gij straks weêr dorst hebt, ik hebnog vijf centen over.’

‘Hoera, jongens! Hoezee op het ijs!’ Zoo klonk het van verre, terwijl GERRIT juistde laatste teug warme water-en-melk uitdronk. En de kom neder zettende, stond hijop en gaf den nieuwen aankomeling de hand: ‘Wel zoo, BASTIAAN! Gij ook nog hier?Daar hebt ge mij niets van gezegd, toen ik zoo even mijne schaatsen kwam halen.’

‘Ja! toen wist ik het ook nog niet. Ik moest het eerst aan den baas gaan vragen.Gelukkig was er weinig werk aan den winkel. De baas loost ons dan wel graag. Hijvertrouwt onze streken niet veel; en de pruik heeft gelijk ook. Ik was dus vrij, alseen vogel in de lucht: want de ouwetjes t' huis hebben hier geen stem in.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 127: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

121

Wij kunnen niet zeggen, dat die nieuwe schaatsenrijder ons bevalt. BASTIAAN is eenopgeschoten jongen van zestien jaar, met een sigaartje in den mond en eenschreeuwerig stemmetje: een regte windmaker, die zich inbeeldt, dat het mooi staat,zijne meerderen te bespotten, wanneer zij er niet bij zijn; en die meent, dat hij naarzijne ouders in 't geheel niet meer behoeft te vragen, omdat hij een' halven guldenin de week verdient, en met de Meimaand een vijfje opslag te wachten heeft.

‘Kom, jongens!’ zoo gaat BASTIAAN voort, terwijl hij zich tusschen beiden in zet:‘Ik zal hier ook eens aanbinden. Maar dan mag ik wel wat gebruiken. Wat hebt gijgenomen? Hé, water-en-melks-kinderen! Jongens, GERRIT! ik dacht, dat je een anderevent was. Hei daar, kastelein! twee glaasjes klaar van drie centen. - Zie zoo, dat iser één voor u beiden: want ik trakteer van daag, en heb aan het andere genoeg.’

Men kon zien, dat het voor BASTIAAN de eerste proef niet meer was: zoo gul ginghet heete vocht in drie teugen naar binnen. Hij dacht er niet aan, dat zijn klein ziekbroêrtje op dit oogenblik aan de harde korst roggenbrood zat te kaauwen, met hetbleeke handje op de maag, omdat het hem zoo zwaar lag. Voor die drie teugen hadhet arme kind een wittebroodje gehad!

GERRIT nam het glas met een groot vertoon van courage, maar heimelijk beefdehij toch; en toen hem de eerste ruime teug in de keel schoot, - hij had vroeger nooitmeer gedaan, dan er even de lippen aan te zetten; - toen kon

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 128: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

122

hij den hoest niet binnen houden, en gaf proessende het half geleedigd glas WILLEM

over.Deze kleurde tot over de ooren, maar zette het glaasje, met een eenvoudig ‘Dank

u!’ weêr neder.‘Wel, man! ben jij nog zoo een papkindje?’ vroeg BASTIAAN met een opgetrokken

lip.‘Dat juist niet!’ antwoordde WILLEM bedaard: ‘Maar ik doe er mijn' ouden

grootvader verdriet meê; en dan kan ik het immers ligt laten?’‘En wat kwaad steekt er dan in, hé?’‘Kwaad.... nu ja, kwaad!’ mompelde WILLEM: want hij wist zoo spoedig niet, wat

hij zeggen zou. Hij liet het immers alleen uit gehoorzaamheid, niet uit overtuiging?- Maar BASTIAAN maakte hem het antwoorden gemakkelijk, en met een: ‘Kom aandan! 't Is voor de varkens niet gebrouwen!’ zette hij ook nog dit halve glas naarbinnen.

Intusschen had GERRIT heimelijk het kommetje leêg geslurpt, waarin nog watwater en melk was; en toen zijne keel zoo niet meer brandde, vond hij het toch eenaangename tinteling door de leden, en zijn hoofd werd vrolijk en luchtig, zonder dathij nog in het minst dronken was. Daartoe had hij dan ook te weinig gebruikt. EnBASTIAAN, die het al meer gewoon was, werd er slechts lastiger en onverdragelijkerdoor; zoodat WILLEM hoe langs zoo minder genoegen op het ijs vond, en lusteloosde baan op en neêr slenterde: want van verdriet had hij de schaatsen maar afgebonden,toen zijne kameraden, na een' en anderen rid, ook de drie centen van GERRIT

verteerden.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 129: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

123

Terwijl hij daar zoo henen drentelde, onze WILLEM, praatte hij regt verdrietig metzich zelven, zonder dat iemand het hooren kon. Maar in eene vertelling kan men ookde gedachten wel laten spreken, en zoo willen wij onzen knaap eens afluisteren.

‘Dat heet nu pleizier hebben. Een mooi pleizier! Op een baantje rond te slenteren,en van verveling af te binden. Die BASTIAAN heeft wel wat praats, maar hij durfttoch. Jongens! wat slaat hij een schaats! En mij noemde hij een papkindje. Ik zouhem wel......! Maar het was toch ook wat flaauw, dat glaasje zoo weêr te moeten neêrzetten. Kreeg je geen kleur, WILLEM? Ja, jongen! je zult later wel eens moeten meêdoen, wanneer grootvader...... Wel foei neen! ik zou daar haast naar den dood vanden goeden ouden man gaan verlangen; en 'k had toch liever, dat hij honderd jaaroud werd. 't Kan wel. Hij is een knap oud man...... Maar toch wat bang, hé? - Deman heeft zoo zijn vaste denkbeelden. Ik weet niet, wat hij al niet in dien drank ziet.Dronken? Nu ja, ik hoop nooit een lap te worden; neen nooit! Zoo als bij voorbeelddie baanveger daar. Zijne arme vrouw lijdt honger, en zij krijgt een' dronken manmet een leêge beurs t' huis. Wat zwiert hij! 't Is of hij schaatsen rijdt, met zijn bezem.Maar dat krijgt men van een half glaasje niet. Had ik maar meê gedaan, ik liep hierzoo landziekig niet, en... ‘Hei!...’ riep hij in eens hard op: want terwijl hij zoodroomerig daar heen ging, had WILLEM niet bemerkt, dat er een stroom van menschennaar de andere zijde van de wijde waterplas liep. In den haast, dien zij

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 130: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

124

maakten, werd hij mede gesleept en bijna om ver geworpen. Dat was het, wat opeens zijne gedachten had afgebroken, en onder zijn: ‘Hei, hei, menschen! Wat is ertoch te doen?’ draaide hij een paar maal op de beenen rond, en kreeg menigen duwen stoot, eer hij regt wist, wat er gaande was.

Eindelijk stond WILLEM, met de menigte, een weinig buiten de baan. Veel verderdurfde men niet gaan: want daar stonden takjes in het ijs, tot een teeken, dat hier eenwak was geweest, slechts met een dun vliesje toe gevroren. Daar ook hier een laagjesneeuw over lag, zou men het anders, zonder deze waarschuwing, niet ligt gezienhebben. Maar nu - ach! nu was het wel te zien. Want een akelig geschreeuw klonkuit de verte, omtrent in 't midden van het wak. Daar zag men het water opspatten, enhoorde het ijs kraken. Eene pet lag er op, eene hand en een hoofd staken boven dekrakende ijsschotsen uit: - helaas! het was de ongelukkige GERRIT; en BASTIAAN, dieover het wak behouden heen gevlogen was, toen hij 't ijs onder zich voelde kraken,stond schreeuwend en handenwringend op een rietveld, dat daar achter lag.

Zoo als bij zulke ongelukken altijd best is, haastte men zich, om een plank overhet ijs voort te schuiven. Daar achter volgde nog een plank, en hierop lag een man,met een touw en haak in de hand. Het touw hield men van achteren, op sterk ijs, vast,om hem dadelijk te kunnen terug trekken, als de redder soms zelf in gevaar kwam.Maar het duurde natuurlijk eenigen tijd, eer de man ver genoeg

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 131: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

125

was gevorderd, om de voorste plank den drenkeling toe te schuiven. Hij riep dezentoe, dat hij die plank grijpen zou, en dan wachten, tot hij het touw hem had toegeworpen, om dit om het lijf te binden; maar GERRIT, nog bedwelmd en in doodsangst,begreep hem verkeerd; hij trok, met een' krachtigen ruk, zich aan de plank op, halfweg het water uit.... Maar toen ook kon hij niet meer: - hij had zijne laatste krachtingespannen; - de plank kantelde, en de ongelukkige, wiens handen te vermoeid enverkleumd waren, om langer iets vast te houden, zonk reddeloos in de diepte neder!- Het laatste, wat men van hem hoorde, was: ‘o God, mijne moeder!!’ Toen volgdede doffe plomp in het water; een algemeene kreet van ontzetting ging er op. EnBASTIAAN viel, als een doode, tusschen de dorre rietstoppels neder: met moeite engeheel buiten zich zelven werd hij er uit gedragen.

WILLEM wachtte nog eenige oogenblikken: want de moedige schippersknechtkeerde nog eens terug, nu zelf op een ladder vast gebonden, om met haak en dreggeden drenkeling op te visschen. Telkens hoopte WILLEM nog, dat zijn jeugdige buurmanweêr zou boven komen. Eindelijk riep de schipper, dat zijne dregge had gevat, enmen hem helpen moest met optrekken. Het was een akelig gezigt! Een been, waarde weêrhaak in zijne broekpijp had gevat, kwam eerst boven: de schaats zat er nogaan. Toen het ligchaam, met opgescheurde kleederen. Eindelijk het hoofd; maar bijnaonkenbaar; zoo bol en wit en met modder bezet was het gelaat, verward en vuil deharen! En alles hing zoo slap;

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 132: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

126

het was koud en zwaar als lood....... Men had alleen het lijk van GERRIT opgehaald.Schoon hij in de beste tent werd binnen gebragt, en met zorg behandeld, daar er juisteen geneesheer op het ijs was; geen enkel vonkje leven was er meer in, dat nog toteene heldere vlam kon worden aangeblazen.

Eerst toen de kundige en menschlievende man met een' diepen zucht verklaarde,dat alle hoop verloren was, keerde WILLEM naar huis terug. Hij had al dien tijd metniemand een woord gesproken; en ook nu ging hij stilzwijgend, met de oogen naarden grond geslagen, daar heen. Het was, als of hij zich ook schuldig gevoelde aanden dood van zijn' jeugdigen vriend; en toch had WILLEM geen kwaad gedaan, - geenkwaad, dan alleen met zijne gedachten: want ook deze zijn zonden voor God. Enhad hij zijn' ligtzinnigen kameraad wel genoeg gewaarschuwd, om toch niet tegenden wil en buiten weten van zijne moeder iets te doen?

Een kwartier uurs later stond WILLEM met zijnen grootvader aan het venster. Hijhad dezen alles verhaald; geen enkel woord had hij verzwegen, alleen zijne eigenegedachten. En nu zagen beiden, met tranen in de oogen, naar eene arme vrouw, diezich de hangende haren uit het hoofd rukte, en op de draagbaar viel, die daaraankwam, met den uitroep: ‘Mijn GERRIT, mijn kind! mijn eenig kind!!’ Zoo dat deruwste schippers en boerenknechts, die de baar droegen, het hart er van brak.

‘Maar ik begrijp toch nog niet, hoe GERRIT in een wak

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 133: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

127

rijden kon, dat rondom goed was afgezet.’ - Zoo sprak WILLEM, toen alles voorbijwas, en nog altijd turende op de straat. Eigenlijk was hem daarbij iets in de gedachte,dat hij, - zoo als het meer gaat, - liever van een' ander wilde hooren, dan dat hij hetzelf zeide.

‘En ik begrijp het mij zeer goed,’ zeide zijn grootvader: ‘na al wat gij mij verteldhebt. Het is weder die rampzalige drank. Hij heeft al, - door vuur en water, en wieweet hoe nog meer! - zoo veel duizenden menschen vermoord.’

‘Maar GERRIT was toch niet dronken, grootvader?’‘Dat geloof ik ook niet; maar de drank neemt eerst het geld weg, en dan het overleg

en het geweten: daartoe behoeft men nog niet geheel dronken te zijn. BASTIAAN wasal eenige voetstappen verder op den slechten weg, en ging voor. Om een' valschenmoed te toonen, baande hij een nieuw spoor, dat men altijd moest overlaten aanmenschen van het land: schippers, molenaars en boeren. En opgewonden door dendrank, zag hij niet, dat zijn spoor tusschen de waarschuwende takjes heen liep. Daarzijn wel meer teekens van gevaar, die de dronkaard niet ziet! Maar daar BASTIAAN

vlug en sterk is, kwam hij er zelf nog over, terwijl hij den weg des doods voor zijnenvriend baande.’

‘En zoo kwam hij, die de meeste schuld had, er nog ongedeerd af?’ sprak WILLEM,met een' twijfelachtigen blik.

‘Jongen!’ antwoordde de vrome oude man, en hij nam zijne muts eerbiedig af:‘Dat is eene vraag aan de Voorzie-

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 134: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

128

nigheid, en zulke vragen zijn zonde. Maar kom eens hier. Ziet gij hem daar wel henengaan?’

En grootvader trok WILLEM weêr zacht naar het venster, en wees met den bevendenvinger naar buiten. Juist ging BASTIAAN voorbij, met de handen voor het gelaat. Hetwas, of men hem hoorde snikken.

‘Voor hoe veel geld, WILLEM! zoudt gij in de plaats van dien jongeling willen zijn;zoo dat gij de schaatsen heimelijk hadt bewaard, en het glas aan GERRIT gegeven, ende baan voor hem gemaakt? Voor honderd gulden misschien, of voor duizend?’

‘O neen, neen, grootvader!’ riep de knaap ontroerd uit: ‘Ik begrijp u al. BASTIAAN

is zwaar genoeg gestraft. Ik zal niet meer vragen, waarom God hem gespaard heeft.’Een oogenblik stond WILLEM daar nog zoo, in diep nadenken. Hij scheen iets te

willen vragen, maar bedacht zich weêr. Grootvader legde hem de hand op het hoofd,zoo als hij wel meer gewoon was, en streek hem het haar uit de oogen, terwijl hijvroeg: ‘Hebt gij nog iets op het hart, mijn jongen?’

‘Grootvader!’ was het antwoord: ‘Ik dacht daar zoo bij mij zelven, of dan allemenschen, die drank gebruiken, daar zonde aan doen? Daar is, bij voorbeeld, onzebuurman PIETER, die toch anders zulk een godvruchtig man is, en dien ik van morgennog zijn borreltje zag gebruiken...’

De oude man bedacht zich een oogenblik, en keek naar buiten. Toen zeide hij:‘Zie ik mis, WILLEM! of staat er

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 135: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

129

iemand op de as van gindschen molen? Kijk eens! 't Is of hij op de wieken gaatwandelen.’

‘Nu ja, ik geloof het ook!’ sprak de knaap, als of hij zeggen wilde: ‘Wat komt dathier nu te pas? of wil grootvader er liever over zwijgen?’

Deze deed, of hij de verwondering van WILLEM niet bemerkte, en vroeg: ‘Zoudtgij dat ook mogen doen, zoo op een molenwiek te klimmen?’

‘Ik? En hebt gij mij niet dikwijls gezegd, grootvader! dat het leven de kostelijkstegave Gods is, waar men niet mede spotten mag?’

‘Maar doet die man er dan ook geen zonde aan?’‘Ja... neen!... dat weet ik niet. Misschien is hij een molenmaker. Dan heeft hij daar

noodig, en is aan dat klimmen gewend.’‘Wel nu! oordeel dan ook een ander niet, die zich in 't gevaar van den drank begeeft.

Het is zoo moeijelijk, in eens anders boeken te lezen, zegt het spreekwoord. Voor u,WILLEM! is het zeker beter, van den beginne af met geen vergiften om te gaan. Envan het geld, dat gij er door uitspaart, koopt gij misschien nog eens een' knappentimmersmans-winkel; want veel kleintjes maken een grooten; veel kleine zondenook. Onthoud dat nog, als ik dood ben, mijn jongen!’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 136: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

130

De gevangen hand.

JAN was een eenig kind; en als eenige kinderen te huis zijn, dan hebben zij weinigverzet, vooral zoo lang zij nog niet goed kunnen lezen, schrijven, teekenen, of zichzelve eene aardige liefhebberij uitdenken. Kleine JAN was dus maar veel in den tuin;en men kon hem er veilig alleen in laten, omdat er geen water was, en hoogeschuttingen stonden er rondom. Dáár werkte hij in den hoek, die zijn eigen tuintjewas, harkte al de paden op, zocht er steentjes en schelpjes in; en dan weder vermaaktehij zich met die hoog op te werpen; of hij legde al het tuingereedschap ter zijde, enkuijerde en keek maar eens rond. Maar als onze JAN zoo ver was, begon hij zich alspoedig te vervelen; want de tuin was eigenlijk wat heel klein: hij kende er iederboomtje en plaatje. Bij de buren kon hij ook niet inkijken: want de houten schuttingenwaren met teer zoo goed digt gesmeerd, dat hij er niet ligt door heen kon zien; enals hij het eens beproefde, dan waagde hij er nog een' bruinen neus aan.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 137: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

t.o. 130

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 138: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

131

Maar nu deed JAN eene ontdekking. In den oudsten hoek der heining zag hij eeneronde opening, grooter dan zijn vuist, maar kleiner dan zijn hoofd. Daar achtermoesten buurmans kippen zijn, die prachtige zwarte kippen met groote witte kuiven,als of het pruiken waren. Lang geleden had hij er één gezien, maar hij zag ze nognooit allen bij elkander of in haar hok: want buurman hield weinig kennis aan, vooralniet met kinderen.

Nu meende dan onze JAN, dat hij het getroffen had. Als hij de aarde maar wat wegharkte, en zijn' neusdoek op den grond legde, om zijn gezigt niet vuil te maken, dankon hij den ganschen langen kippenloop doorkijken, den haan en al de twaalf kippen.- Dat ging dan ook. Hij zag ze wel niet alle: want de meeste waren al op stok; datdoen de kippen, zoo dra de zon ondergaat, al is 't nog klaar dag. Maar de overige zaghij toch; en toen hij riep: ‘Kiip! Kiip, kiip, kiip!’ kwamen er nog een paar uit hethok, die zoo slaapdronken rond draaiden, dat het een grap was om te zien.

Maar JAN wilde nooit iets beloven en 't niet doen, zelfs aan een beest. Hij haasttezich dus, om een handje vol tarw te halen, die hij van zijn zakgeld voor zijne duifjeskocht. Deze wierp hij eerst door de opening, en toen ging hij weêr liggen roepen:‘Kiip, kiip, kiip!’ - Maar ja wel! Nu zag hij pas, wat hij straks niet had opgemerkt.Daar stonden al te maal stokken in den grond, en daar achter scheen wel een net tehangen. Buurman was zeker hang geweest, dat zijne kippen door het gat zouden

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 139: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

132

kruipen, en dat JAN ze dan zou zien en opvangen: - die onvriendelijke buurman!Maar JAN wist goed raad: hij zou zijn voêr nu door het net en tusschen de stokken

heen werpen. Dan hadden de beesten toch wat, en hij kon ze zien eten. Zoo gezegd,zoo gedaan. JAN nam een versche greep, stak zijn vuistje door het gat in de schuttinghenen, wierp met kracht in de lucht, en keek nu weêr, hoe ver hij 't gebragt had. Dieleelijke stokken! Het meeste graan was daarop afgestuit, en de overige korreltjes nogvoor een deel in het net blijven hangen.

‘Hoor eens!’ zeî JAN bij zich zelven: ‘Die rommel moet weg. En merkt buurman't bij geval, en is hij er boos over; wel nu, dan timmer ik van onzen kant een plankjetegen de opening, dat meer helpen zal dan al zijn warboel.’

Weder leide hij zijn gezigtje op den grond, en stak zijn vuist er door. De openingwas nu ruim genoeg, dat hij nog langs zijne hand heen kon zien. Hij rukte dus éénder stokjes uit den grond, en wilde dat nu ook maar meê naar binnen trekken. Omdatdit in de dwarste niet ging, zakte en drukte zijn handje al meer op den grond, om hetstokje om te buigen en zóó naar zich toe te halen; - maar o! wat schreeuwt hij 't daarop eens uit van de pijn! Zeker moet buurmans bulhond den vreemden indringerhebben gezien, en stil in 't kippenhok zijn geslopen, en hier op den loer hebbengelegen; en nu bijt hij zijn hand af...... O, zijn hand! De tanden staan er al diep in,de arm kraakt; en als JAN in zijn geweldige pijn dien wil terug trekken, scheurt

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 140: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

133

één van die tanden het vleesch tot op het been in stukken, dat hij al harder roept:‘Help! help! ik word vermoord! O, dat leelijke beest! Vader, moeder, JANS, dat beest!’

‘Wel, knaapje! sta dan maar op en kom in huis.’ - Zoo riep JANS de meid doodbedaard: want ze stofte de boven-achterkamer, schoof op zijn schreeuwen het raamopen, en meende zeker, dat JAN daar was gaan liggen slapen, en hem een mier ofspinnekop over het gezigt liep, waar hij doodelijk benaauwd voor was.

‘Och neen, JANS! help, help gaauw! Vader, moeder! buurmans hond bijt mijn' armaf! O, o wat een pijn!’

Nu kwamen allen dan toch aanloopen. Zij wilden JAN ophelpen en trokken evenaan zijn' arm, maar hij schreeuwde huizen hoog. - ‘Neen!’ zeide zijn vader: ‘dat kangeen hond wezen: die zou brommen, als men hem iets uit den bek wilde trekken. Ikloop dadelijk naar buurman. Haal ondertusschen 't kind wat drinken, JANS. En gij,moeder! luister goed, als ik van den anderen kant roep.’

Maar het duurde nog al wat, eer die stem van den anderen kant der heining kwam.Buurman, die alléén met zijne beesten leefde, deed niet spoedig open en was dannog niet best te spreken. Eindelijk toch hoorde moeder buurmans gebrom. Zij verstondzoo iets van kwâjongens, die de ouders maar laten loopen, en die nergens hunnehanden af kunnen houden. Ondertusschen kraakten de latten van den kippenloop.Een der bovenramen daarvan, - zoo noemt men een vierkant vak latten, - werd ermet moeite afgenomen: want het kwam nooit los, dan wanneer de geheele kippenloopwerd schoon

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 141: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

134

gemaakt. Toen sprong er iemand in, scheen het wel..... Nog altijd bleef de armonwrikbaar, en drukten de tanden al dieper en dieper in 't vleesch!......

Daar hoorde JAN, als of de goede God hem een' engel uit den hemel zond, deliefelijke stem van zijnen vader, door de opening:

‘Kunt gij mij verstaan, JAN!’‘Ja, ja, vader lief!’ kermde de arme jongen.‘Houd dan uw hand dood stil, al doe ik u wat pijn, en laat vooral het stokje niet

los.’‘Ja, ja, vader lief! ik zal mij stil houden; en 't stokje zit in mijn hand vast gegroeid.’‘Nog eens: volstrekt niets verroeren, eer ik het zeg.’Weder schaafden de tanden en knarsten langs het been. Toen scheen het wel, dat

zijne hand dood en zonder gevoel werd; en nu hoorde hij weêr:‘JAN lief! laat voorzigtig het stokje vallen..... Goed zoo!..... Nu ligt gij uwe hand

even op, en trekt die zoo terug!’ En JAN was gered! Hij trok zijne bebloede handterug, gaf een' schreeuw van blijdschap, en viel toen zonder gevoel achterover. Nu't gevaar over was, deden schrik en pijn en bloedverlies hem van zich zelven vallen.Bevende droeg zijne moeder hem in huis.

En wie was nu de hond geweest? Eenvoudig een groote rotten- of bunsemklem.Dat zijn vreeselijke dingen! Men bedekt ze gewoonlijk geheel onder de aarde; en alsgij nu op een klein ijzeren plaatje in 't midden drukt, slaan er met een geduchte krachttwee ronde ijzeren beugels uit den grond,

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 142: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

135

elk met een verschrikkelijke rei tanden gewapend. Deze slaan in elkander, waardoorzij alles, wat er tusschen komt, half vermorzelen, en het dan vast houden. Buurmanmeende, dat door dit gat een roofdier kwam, die zijne kuikens stal. Hij had de klemzóó gezet, dat de vreemde gast die niet mis kon loopen, en de kippen er toch nietkonden bij komen. Maar gelukkig had de goede God het zoo bestuurd, dat het stokjeomsloeg, en van onderen tusschen JANS hand en de tanden raakte. Zoo kon ten minstezijne polsader niet worden afgesneden, of door den slag het armbeen worden aanstuk geslagen.

Twee maanden later was de knaap, na veel pijnen, hersteld. Toen gaf vader hemzijne eerste en laatste bestraffing hierover: ‘JAN! onthoudt nu deze gevoelige les, en- ga nooit een duim breed verder, dan den grond, waarop gij regt hebt!’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 143: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

136

De spookverdrijver.

Een vertelsel voor jonge lieden, die niet gaarne meer gelooven, dan waaris, of meer zeggen, dan doen.

I. Het plan.

‘En is het dan waarlijk zoo, dat gij het zelf gehoord hebt?’ vroeg LODEWIJK

WAALBOOM.‘Ik zelf, niemand anders!’ antwoordde HENDRIK ROL.‘Maar zeg mij nog eens: wat hebt gij dan toch gehoord?’‘Ik zal 't u zeggen. Ik ging het slot Boschveld voorbij. 't Is, zoo als gij weet, sedert

honderd jaren onbewoond. Nu, en daar zag ik op eens licht tusschen de ijzerenkruisramen schemeren. Ik bleef staan. Het sloeg juist middernacht. En op eens komter eene lange, witte gestalte voor

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 144: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

137

het raam, en roept: “Op, mannen, op!” En zie, daar was 't in één oogenblik een rumoer,of er honderd duivels dansten en honderd anderen de muzijk maakten.’

LODEWIJK beefde en verbleekte. Het was, of hij de dansende duivels al zag. Hijhield zich echter groot en riep moedig uit: ‘Daar geloof ik niets van. Laat die spokenen duivels eens aan mij verschijnen, als ze durven!’ - En hierop keek hij zoo dapperin het rond, als of hij met zijn dreigend oog een legioen booze geesten op de vlugtwilde drijven.

‘Wel nu, LODEWIJK!’ Zoo klonk het van alle kanten: ‘Een dapper krijgsman zoektzelf de vijanden op, om te toonen, dat hij ze onder de oogen durft zien. Als gij ooknaar Boschveld gaat, zullen de duivels misschien wel zoo goed zijn, om voor u dendans te herhalen.’

‘O gaarne! Wie wil mij vergezellen?’Een, twee, drie boden zich aan, maar anderen maakten de aanmerking, dat het

toch dapperder was, zulke heldenstukken alleen te wagen. - ‘Neen!’ sprak eindelijkHENDRIK: ‘Drie is het beste getal, en ik wil zelf van de partij zijn.’

‘Maar is het dan waarlijk ernst?’ fluisterden sommigen: ‘Of houdt gij onzen goedenLODEWIJK voor den gek?’

‘Wat ik gezien heb, heb ik u verhaald,’ zeide HENDRIK droog weg: ‘en daarvoorverpand ik mijne eer; maar wat het eigenlijk is, dat laat ik daar.’

Veel werd er nog in het vrolijke gezelschap over de geheele spokerij gesproken;en het denkbeeld, dat er toch

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 145: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

138

iets vreemds op dat oude slot gebeuren moest, werd bevestigd door het verhaal vanden kastelein, bij wien onze vrienden te gast waren. Zijne meid had het van eeneeigen nicht, en deze was op den weg aangehouden door twee gedaanten, in deallervreemdste kleeding, die met een vreeselijk gebrul op haar waren aangevlogen.Zij meende zelfs, bij den een de horens en bij den ander de bokspooten te hebbengezien; maar daarvoor kon zij, door de groote ontsteltenis, niet instaan. Dit echterwist zij zeker, dat de vreemde gedaanten even vóór middernacht in de ruïne warenbinnen gegaan, en er daarop een vreeselijk geweld en een waarlijk helsch licht in hetoude slot ontstaan was. Doch de verschrikte meid had den uitslag van die vreemdezamenkomst niet afgewacht, maar was hals over kop gevlugt, door dik en dun, overheg en sloot, tot zij bij hare nicht, de dienstmaagd in de Vergulde Haring, wasingevlugt, en drinken had gevraagd, en alles verhaald.

‘Nu begint de zaak ernst te worden,’ sprak LODEWIJK: ‘Maar indien eens, zoo alsik onlangs ergens las, eene bende valsche munters daar huisde, zou het dan nietgevaarlijk zijn.....?’

‘O ho! spreekt onze held van gevaarlijk?’ Zoo hoorde men onderscheidenestemmen, en een spottende lach liet zich hier en daar hooren.

‘Ik vrees voor geen gevaar!’ riep LODEWIJK toornig uit: ‘Maar ik wil mijne krachtennaar het gevaar afmeten, en genoegzaam gewapend ten strijde gaan.’

‘Gij spreekt als een boek!’ antwoordde HENDRIK: ‘maar

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 146: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

139

gij kunt u immers zoo veel wapenen, als gij wilt? En wat de valsche munters betreft,dan moesten er, dunkt mij, eer hamerslagen, dan dansers gehoord worden.’

‘Dat is waar ook. Als er dan nog een derde man was.... Maar misschien heeftniemand der heeren lust?.....’

‘Och, als gij iemand noodig hebt, ben ik tot uw dienst,’ sprak nu een drooge stem,die zich nog niet had laten hooren.

‘PIETER AALDERS?’ zeide LODEWIJK eenigzins verwonderd: ‘Dat had ik nietgedacht. Gij valt mij mede. Maar hebt gij wel bedacht, wat gij onderneemt? Zoo inhet midden van den nacht tegen booze geesten uit te trekken?’

‘Och, als 't noodig is, waarom niet? Wij zijn toch drie man sterk; en wat er ookwezen mag, met een goed geweten moet men nooit bang zijn.’

De afspraak werd dan gemaakt, schoon onder gedurige bezwaren van de zijde vanLODEWIJK. Ze werden echter alle uit den weg geruimd. HENDRIK, die jaren lang inde nabijheid van Boschveld had gewoond, was met al de hoeken en holen der ruïnebekend. Hij zou de anderen in eene kamer brengen, waar men niet kon overvallenworden, als er somtijds kwaad volk huisde. En daar, met een flesch wijn engenoegzaam licht rustig gezeten, zou men het spookuur, den middernacht, afwachten;en zoo dra er iets vreemds te hooren of te zien was, gezamenlijk en gewapend er opafgaan.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 147: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

140

Nu kon LODEWIJK er dan ook niets meer tegen zeggen, en hij ging, als de aanvoerdervan de expeditie, zijne pistolen halen, terwijl de kastelein hem nog een oude sabelleende. Het streelde hem nu toch, dat ieder vond, dat hij er zoo krijgshaftig uitzag.HENDRIK zelf zag zijne pistolen na, en zeide, dat ze nu perfekt waren, zoo als zijhoorden; zoodat men dus ook rekende, geen schietgeweer meer noodig te hebben,maar het verder wel met een paar messen en een ponjaard te kunnen afdoen.

Mijn kleine lezers bemerken al, dat LODEWIJK WAALBOOM, - de zelfde, die sedertdien dag altijd De Spookverdrijver heet, - eigenlijk geen groote held was. Hij hadeen zeer middelmatig verstand, maar een ijdel en eerzuchtig hart. Van kinds af bangen bijgeloovig opgebragt, droomde hij van spoken en roovers, en meende ze al tezien en te hooren, als hij des avonds alleen langs het kerkhof ging of de maan doorde boomen zag schemeren. Maar daar hij bemerkte, dat hij om zijne vrees werduitgelagchen, zocht hij zich het voorkomen van grooten moed te geven; en pochte,vooral nadat hij, - niet zonder dat hem het angstzweet uitbrak en de hand beefde! -een pistool had leeren afschieten, op heldendaden, die hij wilde en kon en zou doen,- als het maar eens te pas kwam. Vooral daagde hij gaarne, onder vrienden en bij dewijnflesch gezeten, alle spoken en booze geesten uit, om zich met hem te meten. Hijliet zich zelfs wel eens op hoogen toon tegen anderen over hunne laf hartigheid uit,inzonderheid ook tegen PIETER AALDERS, een klein, bleek en mager jonkman, diealtijd

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 148: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

141

zeide, als er van groote heldendaden werd gesproken: ‘Och! men moet eerst in hetgevaar zijn, om van moed te spreken; en ik zie er volstrekt geen noodzaak in, gevarenop te zoeken.’

Het pogchen van LODEWIJK daarentegen verdroot zijne vrienden wel eens; maardaar hij overigens zulk een regt goedhartige ziel was, bleven zij toch met hem omgaan,en hadden met hun allen eens in de week eene vaste bijeenkomst in de bovenkamervan de Vergulde Haring. Hier hebben wij hen ook nu gevonden; en van hier ging deeerste campagne van LODEWIJK WAALBOOM uit.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 149: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

142

II. De uitvoering.

Vrolijk zingend toog het gezelschap der jeugdige vrienden de herberg uit, om de driewakkere helden een eind weegs uitgeleide te doen. Maar de reis was tamelijk lang,en de meesten werden te huis gewacht. Aan den oever der rivier gekomen, waarlangs zich de verdere weg kronkelde, nam men dus afscheid, de wandelaars allenvoorspoed wenschende op hunnen avontuurlijken togt.

‘Maar gelooft gij dan waarlijk niet aan spoken, LODEWIJK?’ vroeg HENDRIK ROL,nadat men een eind wegs zwijgend was voort gegaan.

‘Een braaf en moedig man moet zoo min geesten, als menschen vreezen!’antwoordde LODEWIJK WAALBOOM op een' hoogen toon.

‘Dat is wel zoo, vriendlief!’ hernam de ander ernstig: ‘maar het is geen antwoordop mijne vraag, En schoon ik, om het vreemde der zaak, deze reis mede maak, daarzijn toch maar zonderlinge dingen in de natuur....’

En nu begon HENDRIK, als of hij 't er op gezet had, allerlei verhalen van dooden,die nog eens op hun graf

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 150: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

143

kwamen spoken; van kaboutermannetjes, die een' schat bewaakten; van den duivel,die vee en bed betoovert en voor der menschen ziel geld biedt, - en zoo al meer.

Terwijl de arme LODEWIJK nu eens boos werd en onwillig zijn' reismakker denrug toedraaide, en dan weder hem het angstzweet uitbrak en hij beefde als een riet,waarna hij nog eens zoo moedig sprak, als anders; - wandelde PIETER AALDERS

zwijgend er naast, en wist niet, wat hij van de zaak denken moest. Hij kende HENDRIK

als een' aardigen, vrolijken gast, een' spotboef zelfs, en dacht daarom dikwijls, dathij LODEWIJK slechts voor den gek hield; maar dan zag de anders zoo vrolijke jongemensch toch weêr zoo effen, en sprak op zulk een' nadrukkelijken toon, dat men welmoest denken: hij geloofde het zelf, of was er ten minste een weinig bevreesd voor.Eindelijk was het:

‘Maar, PIETER! gij wandelt er zoo zwijgend bij. Zeg ons eens, eer wij het welligtzien: wat gelooft gij van spoken?’

‘Och, HENDRIK! ik laat meestal liever een ander praten, omdat ik het minste leer,als ik het meeste praat. Maar wilt gij mijne gedachten zoo gaarne weten, dan zal ikze u zeggen. - Ik geloof aan geene spoken, maar wel aan geesten. Dat wil zeggen:ik geloof niet aan zulke schimmen van dooden, of aan al die kwelduivels, waar demenschen van droomen. Maar ik geloof wel, dat er geesten of engelen bestaan, zooals de bijbel ons leert: wezens, die van hooger natuur zijn, dan de menschen; die denhemel bewonen, en ook op aarde door onzen Hemelschen Vader

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 151: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

144

gebruikt worden. En als ik soms zoo getroost word na mijn gebed; als bij hetbijbellezen, of bij 't gezigt der natuur, mij vrome, goede, hemelsche gedachten in hethart opkomen; dan denk ik wel eens: ‘'t Is of een engel mij dat influistert.’ Maarkomt er, ongenood en ongedacht, gedurig weder eene kwade gedachte bij mij op,dan denk ik weêr: ‘Weg daarmede! Dat is uit den duivel.’

‘Maar dit is nu, dunkt mij, geheel wat anders, dan gij meent. Zulk een denkbeeldmaakt ons niet bijgeloovig: want dien engel en dien duivel hebben wij, om zoo tezeggen, altijd bij ons, al zijn we niet in de eenzaamheid of in het duister; en wij zienze nooit: want die tijd is voorbij; ja, misschien is de duivel wel nooit door iemandgezien, of het mogt door den Heere JEZUS geweest zijn. - En uwe spoken nu, watzijn ze? - Doode menschen? - Waarlijk, of die gelukkig of ongelukkig zijn, ze zullenwel wat anders te doen hebben, dan hier een huis of een graf te bewaken. En alkonden ze terug komen, dan zou 't zeker niet zijn als een schim of spook van 't geenze vroeger waren, maar zoo als zij nu zijn; en ze zouden hier ook meer te doen hebben,dan alleen, om ons door hunne verschijning bang te maken. Maar God wil niet eens,dat de dooden terug keeren: dat zien we in de gelijkenis van den rijken man en denarmen LAZARUS. En nu al uwe overige kwelgeesten, en kaboutermannetjes, en watal meer! Neen, ik geloof er niets van: want ik kan niet denken, dat de gocdeHemelsche Vader geesten zou geschapen hebben, alleen om ons te kwellen.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 152: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

145

‘Maar al die getuigen, PIETER, die het toch maar gehoord en gezien hebben?’‘Ja, de getuigen! Daar komen we nu juist op het punt, waar alles om draait. Als

ik iets deugdelijk zie en hoor, en anderen zien en hooren het ook, moet ik het welaannemen. Er komt dan geen gelooven of niet gelooven meer te pas, al begrijp ik erniets van. Maar wat zijn dat nu doorgaans voor getuigen, waar gij van spreekt? Hoedommer tijden en landen, hoe meer spoken. Andere dingen komen door knappe engeleerde mannen aan het licht; maar spoken verdwijnen er voor. Wie zien ze nu nog?Niemand midden in den Haag of Amsterdam; niemand der geestelijken of professoren,bij voorbeeld, die dan toch nog iets meer van de onzigtbare wereld moesten weten;maar neen! een boer, eene meid, eene oude bijgeloovige vrouw of een bang kind.En wanneer ziet men ze? Des nachts, in donkere bosschen of sombere ruïnen, waarmen niet goed zien kan, en waar de verbeelding geheel verward is; en dan meestalnog alleen. Zoo lang ik dus geen twee verstandige menschen gesproken heb, diebeide het zelfde naauwkeurig gezien, gehoord en onderzocht hebben, geloof ik nietsvan uwe spokerij. Maar ik wil daarom op mijn' moed nog niet roemen, als mij ietsvreemds overkwam: niemand kan voor zich zelven instaan, zoo lang hij niet op deproef geweest is.’

De goede LODEWIJK had van deze verstandige redenering niet veel gehoord ennog minder begrepen; zoo vol was hij van zijne roemrijke onderneming, waar hijtoch al meer

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 153: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

146

en meer tegen opzag. Ware hij alleen geweest, hij had regts-om-keer gemaakt; maardat kon nu niet, en hij besloot, vol te houden, en zich moediger te toonen, hoe bangerhij werd.

Ondertusschen was men aan de ruïne gekomen, en wel aan de boerenwoning, diehet achterste gedeelte er van uitmaakte. HENDRIK had deze goede en eenvoudigemenschen laten waarschuwen, en zij hadden alles hij een gebragt, wat de vriendennoodig konden hebben: pijpen, tabak en sigaren; licht, brood en wijn, en voor iedereen' stoel; maar voor geen wereldsch goed, zeiden ze, wilden zij het bij nacht in deruïne brengen; zij hadden, al vroeger, maar vooral in de laatste weken, zoo veelgehoord en gezien, dat ze zelfs niet eens zeggen mogten........

Hier verbleekte LODEWIJK, en had waarlijk moeite, om zijn licht en zijnen stoelte dragen, terwijl HENDRIK hem zwijgend en met een diepzinnig gelaat voorging, enPIETER beiden nadenkend volgde.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 154: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

147

III. De afloop.

Waarlijk! het vertrek, waarin zich de drie vrienden neder zetteden, was niet bijzondergeschikt, om den diep gezonken' moed van onzen held weder een weinig op te beuren.Verbeeldt u eene ruime, hoog gewelfde zaal, die denkelijk vroeger tot wapenkamerof prachtzaal voor de adellijke familie VAN BOSCHVELD, nu sedert lang reedsuitgestorven, gediend had. De hooge kruisramen waren bijna van alle glas ontbloot;en schoon het midden in den zomer was, drong door al die openingen een killenachtlucht naar binnen. De muur aan de overzijde van onze gasten, (die in dendonkersten en warmsten hoek hadden post gevat,) was hier en daar gespleten en halfomgezakt, zoodat van alle kanten het maanlicht door venster, dak en muur drong,en allerlei vreemde gedaanten teekende op den grond en den binnenwand, die vanboven tot onder met spinrag als behangen was. De drie kaarsen gaven in deze ruimteslechts eene flaauwe schemering; en juist het licht in de nabijheid, maakte het donkereverschiet aan alle kanten nog treuriger. Men zette zich neder en zweeg. LODEWIJK

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 155: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

148

was het, of hij zijn' eigen adem hoorde. Hij wilde een gesprek beginnen, maar dekeel was hem half toegeklemd. Ook scheen HENDRIK zelf beangst en stil te worden;en PIETER toonde wel geene vrees, maar was toch in diep nadenken verzonken.

Op eens sprong LODEWIJK met een' kreet van ontzetting op. Zwarte gedaantenschuifelden en fladderden in het rond.... Op eens werd door een van deze zijne kaarsuitgeslagen, en de kandelaar met groot geweld op den steenen vloer geworpen! -PIETER AALDERS, die nu voor het eerst sprak, had de grootste moeite, om LODEWIJK

met een glas wijn weder tot zich zelven te brengen, en hem te beduiden, dat hetslechts vledermnizen waren, (die LODEWIJK nog zelden of nooit had gezien,) doorhet ongewone gezelschap en vooral door het licht in hare rust gestoord.

Maar zwaarder schrik wachtte den ongelukkigen waaghals nog. Toen de dorpskloktwaalf ure sloeg, en HENDRIK hem in het oor fluisterde: ‘Dat is het spookuur. Opdezen tijd heb ik den duiveldans gehoord.’ - daar ging op eens eene deur aan deandere zijde, die LODEWIJK nog niet had opgemerkt, open, en eene lange, wittegedaante, met hollen mond en vurige oogen, kwam er uit te voorschijn. Na een'vreeselijken gil, vloog zij op de tafel toe, waarachter de vrienden zaten. HENDRIK

verschanste zich in den hoek van 't vertrek, waar de tafel aan leunde; PIETER, in hetmidden gezeten, bleef onbewegelijk de gedaante aanzien; maar LODEWIJK, die aande open zijde der tafel het eerst voor een' aanval bloot stond, was meer dood danlevend.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 156: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

149

‘LODEWIJK, LODEWIJK!’ fluisterde nu HENDRIK achter den rug van PIETER om: ‘Denkaan uwe belofte en houd u goed. Ik zal u helpen!’

‘Sta!’ riep daarop in doodsangst de arme hals: ‘Sta, mensch of geest, of ik schietu over hoop.’ De gedaante schudde van neen en trad nader. LODEWIJK schoot eenpistool op haar af; - de zaal weêrgalmde van den slag, maar de gedaante stond middenin den kruiddamp en lachte met een akelig geschater. Op dat gelach schenen van allekanten, - 't was of ze uit den grond opkwamen! - de vreemdste gestalten zich bijhunnen aanvoerder te voegen: beeren, leeuwen en tijgers met menschenhoofden,duivels met horens op, de een al vreemder en gedrochtelijker dan de ander. Zijbegonnen met geweldig misbaar te dansen, en maakten den kring om LODEWIJK aldigter en digter. Eindelijk riep de gedaante, die 't eerst verschenen was: ‘Halt!’ Hieropstonden op eens allen onbeweeglijk stil. Al dansende schenen zij versteend te zijn.

‘Wie zijt gij?’ vroeg de zelfde holle stem.‘Ik, ik ben LODEWIJK WAALBOOM!’ stamelde de verschrikte held.‘En wat drijft u hier met uwe makkers? Waarom stoort gij de rust der geesten?’‘Ik.... ik.... Hemel, ik kan niet meer!’ gilde LODEWIJK uit en zeeg van zijnen stoel

op den grond.‘En nu dunkt mij, dat de grap ver genoeg gedreven is,’ zeide PIETER AALDERS, op

eens opstaande: want ook hij was in den beginne wel een weinig bleek geworden,door

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 157: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

150

het vreemde en akelige van alles. Maar hij had met aandacht het gelaat van HENDRIK

nagegaan, en bemerkt, dat deze, in plaats van te schrikken, moeite had om niet telagchen. Kort daarop zag hij hem de vreemde gedaante toewenken; en nu was hetPIETER op eens duidelijk: alles was louter eene grap, waarin HENDRIK ROL de handhad. ‘'t Is nu lang genoeg!’ sprak hij dus met ernst: ‘Ja, het kon wel eens te lang zijn:want al heeft LODEWIJK met zijn pogchen een kleine les verdiend, het isonverantwoordelijk, hem zoo te laten schrikken, dat er ziekte of dood op volgenkon.’ - En ondertusschen was hij ijverig bezig, om den bezwijmden held weder opzijnen stoel te krijgen, zijne kleeding wat los te maken, en de slapen van zijn hoofdmet brandewijn te wasschen.

De vreemde gedaanten kwamen nader, en schoven al wat van hunne maskers,lakens en dierenvellen op zijde; en HENDRIK begon in vollen ernst ongerust te worden,dat de grap doodelijke gevolgen zou hebben. Maar voor dit maal liep het zoo ergnog al niet af.

Evenwel, nog met moeite kwam LODEWIJK tot zijne zinnen, en wist niet, wat hijdenken en gelooven moest, tot eindelijk de vrolijke snaken, waaronder hij menigekennis vond, hem onder het drinken van een glaasje heerlijken rijnwijn zelfs nog aanhet lagchen kregen over zijne eigene dwaasheid.

‘Maar zegt mij nu eens,’ vroeg PIETER, die zijnen vriend ROL de ruwe grap nogmaar half vergeven kon: ‘Wat heeft u allen toch bewogen, zoo veel omslag te maken,en dat

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 158: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

151

om eene enkele pogcherij van onzen goeden LODEWIJK? En vooral - want dat begrijpik niet - wat hebt gij de vorige nachten hier uitgespookt? Schoon ik het aan niemandnog verhaald heb, ik ben zelf hier langs gekomen, weinige dagen geleden, en heblicht in deze zaal gezien.’

‘Ik zal het u zeggen,’ sprak HENDRIK: ‘mits gij niet boos meer op mij zijt. Misschienweet gij, dat heden de dochter van den burgemeester trouwen zal. Dat is op een dorpeen groot feest, en men wilde gaarne bruid en bruigom eene verrassing bereiden.Daarom heeft men mij en enkele stadsvrienden in den arm genomen; en wij hebbenplan gemaakt op eene kleine tooneelvertooning, in den smaak en met de kleedingeener oud-hollandsche bruiloft uit de zeventiende eeuw. En daarna, om het volk tochook wat te vermaken, zouden wij een' beerendans houden, waar gij de verkleedingvan ziet. Nu was er geen beter gelegenheid, om ongemerkt bij een te komen en onzevoorbereidselen te maken, dan in deze ruïne: want daar ze zeer eenzaam ligt, komener des nachts weinig menschen langs; en die denken nog meestal, dat het hier spookt;niet het minst van allen de eenvoudige zielen, die hier achter wonen en er allerleiwonderen van verhalen.’

‘Maar nu blijft het mij altijd onbegrijpelijk,’ hernam LODEWIJK, die in zijneontstelde verbeelding nog altijd spoken zag: ‘dat mijne pistool niet getroffen heeft,en dat ik mijn sabel onmogelijk uit de schede krijgen kon: want op het laatste benik zoo geweldig geschrikt! Het was, of mijne handen verlamd waren.’

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen

Page 159: C.E. van Koetsveld - dbnl · C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen. 7 Ondertusschen had ik v an 't eerste oogenblik af niet gerust, v oor ik wist, hoe het met PIETER was afgeloopen;

152

‘Dood eenvoudig!’ antwoordde HENDRIK: ‘Van uwe pistolen waren, toen ik uverzocht, ze eens te mogen zien, de scherpe patronen afgenomen, en uwe sabel wasin de schemering vast gebonden.’

LODEWIJK zag, dat het zoo was, en schaamde zich over zijne onnoozelheid, dathij 't vroeger niet opgemerkt of zelfs van verre vermoed had.

Na dezen uitleg, hield het gezelschap niet op, of LODEWIJK en PIETER, moesten,na wat uitgerust te hebben, van de partij zijn, op de bruiloft, die het alles besloot. Degoedhartige LODEWIJK, die vrij wel de muzijk verstond, bood zelf zijne hulp aan, omde gasten aan het dansen te helpen; en hij koos de wijste partij: - daar allen hemuitlachten, lachte hij zelf hartelijk meê.

Nu! daar het zoo wel afliep, was deze les niet kwaad voor hem. Aan spoken dachthij weinig meer, en hij blaasde niet meer zoo op zijnen moed, als vroeger; maar toch,schoon de eerste spotternijen zijner vrienden reeds merkelijk bekoeld zijn, behoudthij ten huidigen dage nog den naam van LODEWIJK de Spookverdrijver.

C.E. van Koetsveld, Verspreide kinderverhalen