Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is...

28
Box III-herziening: een stap richting het einde van de fictieve wereld? Hoe wordt de box III-herziening door binnenlandse belastingplichtigen ontvangen? Aantal woorden: 11.871 Stichting Belastingwinkel Rotterdam White paper in samenwerking met PwC Geschreven door: Manoir El Allouchi Michelle Bennink

Transcript of Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is...

Page 1: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

Box III-herziening: een stap richting het einde van de fictieve wereld? Hoe wordt de box III-herziening door binnenlandse belastingplichtigen ontvangen?

Aantal woorden: 11.871 Stichting Belastingwinkel Rotterdam White paper in samenwerking met PwC Geschreven door: Manoir El Allouchi Michelle Bennink

Page 2: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

2

Inhoudsopgave Introductie 3

1. Hoe heeft box III zich ontwikkeld sinds de invoering van de wet inkomstenbelasting 2001? 7

2. Hoe kan vermogensbelasting geheven worden en hoe wordt dit in buitenland toegepast? 12

3. Beïnvloedt de nieuw box III het gedrag van de belastingplichtige en leidt dit tot gedragseconomische effecten? 19

Conclusie en aanbevelingen 24

Bibliografie 26

Page 3: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

3

Introductie Door de recente wetswijzigingen die op 1 januari 2017 van kracht zijn gegaan, heeft de vermogensrendementsheffing een progressief karakter gekregen. Waar voorheen financiële middelen uit spaargelden en beleggingen werden belast tegen een uniform forfaitair rendement, heeft de wetgever nu vermogensschijven aangebracht. Het forfaitair rendement wordt per 1 januari 2017 gesplitst in een spaar -en een beleggingsdeel. Het forfaitaire rendement van het spaardeel wordt bepaald aan de hand van de variabele spaarrente van de afgelopen vijf jaren en het belegginsdeel aan de hand van het landelijke rendement op beleggingen over de laatste vijftien jaar. Per vermogensschrijf wordt aan de hand van de fictie met een verschillende vermogensmix het tarief bepaald. Zo tracht men beter aan te sluiten op een heffing van daadwerkelijk behaalde rendementen. De vraag naar een soortgelijke heffing is vanwege de lage spaarrente door de jaren heen toegenomen, aangezien veel belastingplichtigen het fictief rendement niet terugzagen in hun daadwerkelijk behaalde rendement.1 Dit verlangen werd nogmaals onderstreept toen de Belastingdienst 10.000 bezwaarschriften ontving vanwege aanslagen inkomstenbelasting 2013.2 Belastingplichtigen vroegen zich in deze bezwaarschriften af of de vermogensrendementsheffing niet strijdig was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: “EVRM”).3 Ook wordt al jarenlang gepleit voor een heffing op daadwerkelijk behaald rendement door onder andere economen van het CPB. Het is nu de vraag hoe belastingbetalend Nederland deze aanpassingen heeft ontvangen en in hoeverre aansluiting is gezocht bij de aanbevelingen uit de economische wetenschap. Wetenschappelijke relevantie In de economische wetenschap is veel onderzoek gedaan naar wat de optimale manier is om belasting te heffen over kapitaalinkomsten. Zo veronderstelde Stiglitz en Atkinson (1976) dat het heffen over kapitaalinkomsten leidt tot een verlaging van de sociale welvaart vanwege een negatief effect op spaargedrag. Een belasting op kapitaalinkomsten kan worden geïnterpreteerd als een heffing op toekomstige consumptie en zou daarmee het spaargedrag van economische agenten negatief beïnvloeden. Aangezien een belasting op arbeid geen intertemporele verstoring tot het gevolg heeft, gaf Stiglitz de voorkeur aan een belasting op arbeid. Deze theorie houdt echter geen rekening met het verschil in spaargedrag van individuen, zijn vaardigheden om geld te verdienen en de kans op eventuele vermogenstoenames in de vorm van bijvoorbeeld erfenissen. Omdat verdienkwaliteiten echter niet waarneembaar zijn, wordt als maatstaf het inkomen van individuen aangehouden. Een grotere verdienkwaliteit wordt geassocieerd met een groter vermogen om te sparen.4 Het heffen van een belasting over kapitaalinkomsten heeft dus tot gevolg dat mensen die vermogend sterkt zijn ook meer in de heffing worden betrokken. Het heffen van een vermogensbelasting kan dus leiden tot een herverdeling van inkomsten naar mensen met een lagere verdienkwaliteit.5 Heffing over kapitaalinkomsten draagt bij aan de herverdeling van inkomens, maar heeft ook een instrumenteel karakter. Behalve het voorkomen van arbitrage tussen kapitaal –en arbeidsinkomsten, kan een vermogensbelasting verstoringen terugdringen die zijn ontstaan door heffing op consumptie en arbeidsinkomen. Uit verscheidene onderzoeken wordt duidelijk dat individuen met weinig tot geen vermogen meer arbeid aanbieden en ook langer werken. Door introductie van een

1 Kamerstukken II 2015/16, 34302-3, p. 9-13 2 Staatscourant 2015, nr. 18400/BLKB2015/903M 3 Staatscourant 2015, nr. 18400/BLKB2015/903M 4 Mirrlees, J.A. (1976), Optimal Tax Theory: a Synthesis, Journal of Public Economics, Jaargang 6(4), p.327-358 5 Saez, E. (2002), ‘The Desirability of Commodity Taxation Under Non-Linear Income Taxation and Heterogeneous Tastes’, Journal of Public Economics, Jaargang 83, pp. 217-230

Page 4: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

4

vermogensbelasting wordt het namelijk minder aantrekkelijk voor individuen om inkomen uit vermogen te genereren en zo het arbeidsaanbod te vergroten.6 De aandacht voor het meest optimale systeem voor de heffing op kapitaalinkomsten is de laatste jaren toegenomen. Vooral Piketty heeft met zijn onderzoek het belang voor de heffing op kapitaalinkomsten benadrukt.7 De scheve verdeling van kapitaalinkomsten tussen individuen schetst een dilemma voor overheden om enerzijds herverdeling van welvaart naar mindervermogenden te bevorderen en anderzijds investeringsgedrag zo min mogelijk negatief te beïnvloeden. In zijn onderzoek geeft Jacobs aan dat het Nederlandse systeem met betrekking tot de heffing van kapitaalinkomsten aan verandering toe is.8 Jacobs beschouwt Nederland met haar vermogensrendementsheffing als een vreemde eend in de bijt en beweert dat een vermogensrendementsheffing geen rekening houdt met de realiteit. Hiervoor geeft hij tien uiteenlopende redenen. Onzes inziens is zijn belangrijkste argument dat het heffen van een forfaitair rendement op kapitaalinkomsten welvaartsverlagend is ten opzichte van het heffen op daadwerkelijk rendement. Volgens Jacobs biedt het invoeren van een vermogenswinstbelasting in box III niet een antwoord op de vraag naar het optimale belastingstelsel voor kapitaal. Een geïntegreerd systeem voor alle vermogensinkomsten zou daarentegen een betere oplossing zijn.9 Het hebben van een vermogensbelasting is daarom een belangrijk onderdeel om de draagkracht en het instrumentalisme van het belastingsysteem in Nederland te bevorderen. Daarom is het ook relevant wat voor economische gevolgen de wetswijzigingen kunnen hebben op het spaargedrag van individuen, het arbeidsaanbod of andere macro-economische variabelen. Maatschappelijke relevantie Het forfaitaire rendement van vier procent heeft volgens het oude systeem heeft tot veel maatschappelijke discussie geleid. Niet in de laatste plaats omdat de huidige spaarrente tot een dieptepunt is gedaald. In de perceptie van de gemiddelde binnenlandse belastingplichtige betaalt men belasting over een opbrengst die er nooit is geweest. Het was voor het kabinet dan ook noodzakelijk om in te grijpen, door met een alternatief te komen voor de vermogensrendementsheffing. Hierbij moest een betere aansluiting ontstaan met de werkelijk behaalde rendementen, maar het was ook van belang dat een systeem gehanteerd zou worden dat goed uitvoerbaar is. 10 Het nieuwe systeem heeft voornamelijk een positief effect op de kleine box III vermogens. Immers, de belastingplichtigen die louter in eerste schijf vallen zullen, in vergelijking met het voorgaande systeem, effectief minder box III heffing afdragen. Vanaf een vermogen van 100.000 euro zal men onder de tweede schijf vallen en de derde schijf wordt verondersteld op een vermogen van 1.000.000 euro.11 Hierbij is nog geen gebruik gemaakt van de het heffingsvrije bedrag van 25.000 euro. Beide schijven vallen effectief hoger uit dan de voorgaande regeling. Dit heeft tot gevolg dat de bepaalde belastingplichtigen onder de nieuwe systematiek een hogere belastingdruk in box III zullen ervaren.

6 Jacobs, B., Boadway, R. (2014), Optimal Linear Commodity Taxation under Optimal Non-Linear Income Taxation, Journal of Public Economics, Jaargang 117(1), p. 201-210 7 Piketty, T. (2014), Capital in the Twenty-First Century, London: The Belknapp Press of Harvard University 8 Jacobs, B. (2015), Hoe moet kapitaalinkomen worden belast? Socialisme & Democratie, Jaargang 72(3), p. 5-24 9 Zie voetnoot 8. 10 Kamerstukken II 2015/16, 34302-3 11 Artikel 5.2 lid 1 IB.

Page 5: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

5

Het gedrag van relatiefvermogende belastingplichtigen zal worden beïnvloed doordat zij op zoek gaan naar alternatieven om de hogere belastingdruk te ontwijken. Hierbij kan worden gedacht aan het investeren in een vakantiewoning in buitenland, waardoor er geen belasting wordt betaald in Nederland, maar in het land waar de woning gevestigd is.12 Ook zullen vermogende beleggers mogelijkerwijs de fiscus proberen te slim af te zijn door beleggingen over te hevelen naar box II. Overigens realiseerde de fiscus al snel dat vrijgestelde beleggingsinstellingen (VBI’s) of buitenlandse beleggingslichamen voordeel op zullen leveren onder het nieuwe regime. Het forfaitaire voordeel uit een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor het VBI-tarief in lijn met de nieuwe box III tarieven is. De vermogende belastingplichtige heeft ook nog de optie om belastingvrij te schenken om zo toch onder de drempel van schijf twee uit te komen. Ook is de verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning per 1 januari 2017 weer ingevoerd. De vermogensbelastingplichtigen kunnen aan de hand van verschuivingen de effectieve belastingdruk lager uit laten vallen. De verdeling van de grondslag sparen en beleggen kan ook invloed uitoefenen op de belastingdruk in box III, een gelijke verdeling onderling de partners zal in ieder geval voordeliger uitpakken. Het moge duidelijk zijn; het nieuwe regime zal het gedrag van belastingplichtigen beïnvloeden. Zijn de vermogensbelastingplichtigen in staat om risico zoekend op te treden of zal de risico aversie juist ik grote mate toenemen. Het is van belang dat er gekeken wordt naar de economische gevolgen die de wetswijzigingen teweegbrengen op het spaargedrag van individuen, het arbeidsaanbod en andere macro-economische variabelen. In dit onderzoek zal worden gezocht naar de mogelijke gevolgen van het nieuwe regime en of de wijzigingen het uiteindelijke doel, een reële belastingheffing van vermogen, zal bereiken. Zowel op maatschappelijk als economisch gebied beargumenteren een aantal belastingplichtigen dat de vermogensrendementsheffing niet aansluit op de heffing van daadwerkelijke rendementen. In dit onderzoek zal er daarom onderzocht worden in welke mate de reactie van de staatssecretaris heeft geleid tot een heffing op daadwerkelijk behaalde rendementen. De centrale vraag luidt dan ook als volgt: De hoofdvraag luidt dan ook als volgt: ‘In hoeverre leidt de herziende box III tot een reëlere, acceptabele en rechtvaardige belastingheffing van vermogen in de inkomstenbelasting?’ Om tot een beantwoording van de onderzoeksvraag te komen, zullen verschillende aspecten de revue passeren. Allereerst zal gekeken worden naar de verschillen tussen het oude en huidige systeem. Daarna zal worden getracht om een rechtsvergelijking te maken met omringende EU-lidstaten. Tot slot worden aspecten uit de gedragseconomie besproken en toegepast binnen de scope van dit onderzoek. Daarbij moet ook worden stilgestaan bij het effect van de herziening op risicomijdende belastingplichtigen. De deelvragen zullen als volgt luiden:

1. Hoe heeft box III zich ontwikkeld sinds de invoering van de wet inkomstenbelasting 2001?

2. Hoe kan vermogensbelasting geheven worden en hoe wordt dit in buitenland toegepast?

3. Beïnvloed de nieuw box III het gedrag van de belastingplichtige en leidt dit tot gedragseconomische effecten?

12 Artikel 6 OESO-modelverdrag.

Page 6: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

6

Bij de eerste deelvraag zal de systematiek van box III vóór de wetswijzigingen uitvoerig worden besproken. Hierbij zal worden geanalyseerd hoe het forfaitaire rendement tot stand is gekomen en in welke hoedanigheid administratieve eenvoud en economische ontwikkelingen een rol hebben gespeeld in de vorming van de vermogensrendementsheffing. Hierbij zal ook een vergelijking worden gemaakt met het systeem per 1 januari jl. en wat de beweegredenen voor de Belastingdienst waren om box III te herzien. Politieke aspecten rondom box III zullen hier ook aan bod komen. Hierbij zal het standpunt over box III van verschillende politieke partijen worden besproken. De tweede deelvraag richt zich op de verschillende heffingsmethodes en de varianten die de staatsecretaris aandraagt. Tevens wordt er een rechtsvergelijking met verschillende landen toegepast. Aan de hand van de verschillende methodes en de toegepaste heffingstechnieken in buitenland worden mogelijke toekomstige stappen beargumenteerd. De derde en tevens laatste deelvraag betreft de gedragsveranderingen van belastingplichtigen. Hierbij zal worden ingegaan op het fenomeen “risico aversie” en de mogelijke alternatieven om de effectieve belastingdruk te verminderen. Tot slot wordt de hoofdvraag beantwoord en zullen er mogelijkerwijs enige aanbevelingen volgen.

Page 7: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

7

1. Hoe heeft box III zich ontwikkeld sinds de invoering van de wet inkomstenbelasting 2001? Vóór 1 januari 2001 kende Nederland een heffing op vermogensinkomsten en een vermogensbelasting. Voor de inkomsten die werden gegenereerd uit vermogen gold een progressief tarief. Voor de heffing op vermogen gold een tarief van 0,7 procent. Herziening was toen der tijd nodig vanwege het feit dat belastingheffing op vermogen en de inkomsten daarvan makkelijk konden worden ontgaan.13 Reden hiervoor is dat gerealiseerde vermogenswinsten –en verliezen niet in de heffing werden betrokken vanwege een toenmalig geldende vrijstelling. Voor belastingplichtigen gold dat zij vermogen konden beleggen in bijvoorbeeld een vermogensgroeifonds om zo heffing van vermogensinkomstenbelasting te voorkomen. Zo konden zij namelijk vermogensinkomsten omzetten in gerealiseerde waardestijgingen en daarmee een belastbaar object in een vrijgesteld object veranderen. Ook kon men vermogensbestanddelen overhevelen naar het buitenland om zo heffing te ontgaan. Het was dus noodzakelijk de wet aan te passen om verdere uitholling van de heffingsgrondslag en het negatieve effect op belastingmoraal te bestrijden. In reactie hierop is onder andere box III geïntroduceerd tijdens de fundamentele herziening van de inkomstenbelasting in 2001. Box III behelsde de inkomsten uit spaargelden en beleggingen. Voor box III heeft de wetgever gekozen voor een belastingtarief van 30 procent over een forfaitair rendement van vier procent. Gekozen is voor vier procent vanwege de veronderstelling dat de belastingplichtige in de praktijk deze vier procent kan behalen zonder al te veel risico’s te lopen14. Dit percentage zou zijn gebaseerd op het langjarige rendement wat men kon behalen met het beleggen in Nederlandse staatsobligaties. Uit redenen van eenvoud is in box III geen onderscheid gemaakt tussen risicomijdende en risicodragende beleggingen. Ook houdt het geen rekening met inflatie en verandering van wat men verstaat onder een risicovrij rendement. Verder trachtte de wetgever met dit fiscale beleid economische verstoringen en kapitaaluitstroom tegen te gaan. De belangrijkste voordelen van box III waren vooral de administratieve eenvoud van het systeem, de verbreding van de heffingsgrondslag en de stabiele stroom belastingopbrengsten. In de jaren na de ingrijpende verandering op de inkomstenbelasting werd de vermogensrendementsheffing vanuit verschillende invalshoeken getoetst. Het budgettaire succes en de robuustheid van belastinginkomsten zorgde ervoor dat de hervorming van de heffing op vermogensinkomsten uit spaargelden en beleggingen geslaagd leek te zijn. In een onderzoek van Dusarduijn en Gribnau werd de rechtvaardigheid van de vermogensrendementsheffing getoetst.15 Volgens hen was dit de doorslaggevende maatstaf om de vermogensrendementsheffing wel of niet een geslaagd project te verklaren. In hun onderzoek gaven zij de vermogensrendementsheffing op het gebied van rechtvaardigheid een onvoldoende. De reden hiervoor was dat de vermogensrendementsheffing als doelstelling heeft om eenvoud en doelmatigheid te bevorderen, maar dat dit in de inkomstenbelasting niet als hoofdreden mag dienen. Deze pragmatische redenen mogen geen hoofddoelstelling zijn in de inkomstenbelasting, omdat het draagkrachtbeginsel centraal moet staan. Aangezien de vermogensrendementsheffing niet heft op reëel behaalde vermogensinkomsten, leidt het heffen op basis van een fictief rendement tot een forse schending van het draagkrachtbeginsel. Hierbij geven de onderzoekers aan dat de samenstelling van box III hieraan bijdraagt. Zij zien de vermogensrendementsheffing daarom niet als een adequaat antwoord op de tekortkomingen van het systeem vóór 2001. Ook Cnossen beweert dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met het fundament van de inkomstenbelasting.16

13 Kamerstukken II, 1998/99, 26 727, nr. 3 (Memorie van Toelichting) 14 Nota naar aanleiding van verslag kamerstukken 1999-2000, 26727 nr. 7, blz. 263-264 15 Dusarduijn, S. & Gribnau, J.L.M. (2006). Vermogensrendementsheffing, vijf jaar later: wetenschappelijk evaluatie Wet IB 2001. Deventer, Nederland: Kluwer. 16 Cnossen, S., Bovenberg, A. L., Rijkers, A. C., Kavelaars, P., Caminada, K., Goudswaard, K., Okker, R. (1999). Vermogensrendementsheffing: vondst of miskleun? Rotterdam: OCfEB

Page 8: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

8

Hierbij geeft hij als voorbeeld de persoonsgebonden risicopremies, die worden betaald bij het aangaan van grote beleggingen. Deze zijn niet belast onder de vermogensrendementsheffing. Daarmee deelt de overheid niet in de winsten en verliezen van grootvermogende belastingplichtigen. Inconsistentie in de heffing van kapitaalinkomsten zorgt voor een minder effectief en neutraal beleid. Ook hier benadrukt Cnossen dat voor de heffing van kapitaalinkomsten het essentieel is om te streven naar een systeem waar over reële vermogensinkomsten wordt geheven. Daarbij refereert hij ook naar een duale inkomstenbelasting als oplossing. Dit systeem, vooral bekend in Scandinavische landen, houdt inkomen uit arbeid en kapitaal gescheiden en wordt als een neutraler en evenwichtiger beleid gezien. Door de economische omstandigheden van afgelopen jaren is de vraag naar de rechtvaardigheid van de vermogensrendementsheffing toegenomen. Aanleiding hiervoor is voornamelijk de toename van de kloof tussen het fictief te behalen rendement en het werkelijk behaalde rendement. Zo heeft het rendement op Nederlandse staatsobligaties haar dieptepunt gekend. Een rendement wat eens risicovrij werd beschouwd, wordt nu nauwelijks meer aangeboden op de kapitaalmarkt. Vandaar dat de commissie Van Dijkhuizen een oproep in haar verslag deed om de vermogensrendementsheffing in box III aan te passen.17 Uit onderzoek wordt duidelijk dat het fictieve rendement wat in 2001 werd vastgesteld niet meer representatief is voor de beloningen die vandaag de dag worden verkregen voor een risicovrije belegging. Daarom stelt de commissie Van Dijkhuizen voor om het rendement aan te passen aan het voortschrijdend gemiddelde van de nominale spaarrente van de afgelopen vijf jaar. Zo wordt enerzijds aangesloten aan de behoefte van belastingplichtigen voor een rechtvaardiger systeem en anderzijds aan een heffing die beter aansluit op de realiteit. De aanpassing die commissie Van Dijkhuizen aandraagt is goed uitvoerbaar en brengt geen grote consequenties voor box III teweeg, aangezien alleen het forfaitaire rendement jaarlijks wordt aangepast en deze percentages ruim vooraf bekend worden. Over 2013 ontving de fiscus overigens ongeveer 10.000 bezwaarschriften die de rechtvaardigheid van de vermogensrendementsheffing in twijfel trokken. Inmiddels is de uitspraak van de Hoge Raad met betrekking tot deze massale bezwaarprocedure bekend: de vermogensrendementsheffing in box III is toelaatbaar, maar kan in de toekomst leiden tot een overtreding van het Europees Recht wanneer het leidt tot een buitensporige zware last.18 Ook het Centraal Plan Bureau meldt in een rapport dat de vermogensrendementsheffing idealiter op vermogenswinsten kan worden belast.19 Een forfaitair rendement kan er namelijk voor zorgen dat de effectieve belastingdruk te hoog wordt zoals in de afgelopen jaren het geval was. Vanuit het draagkrachtprincipe is dit schadelijk voor het doel van de inkomstenbelasting. De belangrijkste reden die werd aangenomen om destijds (lees: 2001) niet te heffen over reële vermogenswinsten was de administratieve complexiteit die heerst rondom dit stelsel. Door de vereenvoudiging van het administratieve proces is dit argument verouderd, vooral vanwege de digitalisering van de laatste jaren. Wel moet duidelijk de vermogenssamenstelling van belastingplichtigen in kaart gebracht worden en daarmee ook eventuele stortingen en onttrekkingen ten behoeve van vermogensbestanddelen.

17 Commissie inkomstenbelasting en toeslagen (2013). Naar een activerender belastingstelsel: Eindrapport, Den Haag 18 ECLI:NL:HR:2016:1129 19Lejour, A., Van ’t Riet, M. (2015). Een meer uniforme belasting van kapitaalinkomen: CPB Policy Brief 2015/16, Den Haag: Centraal Plan Bureau (CPB)

Page 9: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

9

Aan de hand van deze bronnen wordt het duidelijk dat aan het eind van 2014 onvrede over de vermogensrendementsheffing groter dan ooit tevoren was. Het antwoord van de staatssecretaris volgde in een brief aan de Tweede Kamer, waarin hij aangaf onderzoek te doen naar de verbeterpunten van de vermogensrendementsheffing. Hierbij denkt hij aan een aanpassing van het uniforme rendement naar een gedifferentieerd forfaitair rendement voor een betere aansluiting op daadwerkelijk gerealiseerd rendement. Vanwege pragmatisch oogpunt sluit hij een heffing op basis van daadwerkelijk gerealiseerd rendement uit. De wetgever heeft het plan om de vermogensrendementsheffing te hervormen in het Belastingplan 2016 uitgewerkt. Daarbij geeft hij in de memorie van toelichting (hierna: “MvT”) uitleg over hoe men tot dit plan is gekomen en wat de afwegingen zijn geweest om tot deze oplossing te komen.20 Daarin werd eerst gekeken of het heffen op reële vermogenswinsten mogelijk was. De conclusie was dat heffing op basis van werkelijk rendement met de huidige informatievoorzieningen niet uitvoerbaar blijkt te zijn. Ook worden als argumenten gegeven dat er meer administratieve lasten gemoeid zijn bij het systeem en dat fouten bij de behandeling of invulling van aangiftes vaker kan voorkomen. Verder vreest de wetgever voor een toename in de hoeveelheid jurisprudentie bij de invoering van een vermogenswinstbelasting. Als referentie voor de complexe praktische uitwerking worden nabijgelegen EU-lidstaten genoemd waar wel naar werkelijk rendement belast wordt. In het Belastingplan 2016 is ook gekeken naar een eventuele tegenbewijsregeling en een forfaitair rendement per soort vermogensbestanddeel. Problematiek met betrekking tot de afbakening van een vermogensbestanddeel en de mogelijke aantasting van het belastingmoraal zorgen echter dat deze oplossingen ook niet uitvoerbaar zijn. Met gedifferentieerde forfaitaire rendementen en aparte vermogensschijven probeert de wetgever de eenvoud en “robuustheid” van box III te behouden. De gedifferentieerde forfaitaire rendementen worden bepaald aan de hand van de gemiddelde vermogensmix per vermogensschijf. De vermogensmix bevat een verdeling van opbouw van box III, verdeeld in spaargelden en beleggingen. Hier wordt met spaargeld netto-spaargeld bedoeld, omdat van de bank- en spaartegoeden schulden worden verminderd. De beleggingen betreffen de overige vermogensposten van box III. Uit waarnemingen van belastingaangiften uit 2012 blijkt dat na een bepaalde vermogensklasse de vermogensverdeling in box III structureel anders is. Hier heeft de wetgever rekening mee gehouden door beleggingen bij een hogere vermogensklasse een grotere weging toe te kennen. Aan de hand van het gemiddelde marktrendement van de afgelopen vijf jaar van zowel spaargelden als beleggingen, wordt de vermogensmix vervolgens toegepast. Met dit systeem wordt getracht een betere aansluiting te vinden met de realiteit. Verschillende belanghebbende organisaties hebben commentaar geleverd naar aanleiding van de voorgestelde wetswijziging. Zo ook de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: “NOB”), die pleiten voor een heroverweging van het systeem.21 Het lijkt de NOB onredelijk om een nieuw systeem te implementeren dat nog steeds niet voldoet aan de algemene tendens om naar werkelijk rendement te heffen. Het argument dat de wetgever geeft om niet te kiezen voor een vermogenswinstbelasting vindt de NOB niet sterk genoeg. Een gebrek aan informatievoorzieningen mag niet de rechtvaardigheid van een heffing op vermogensinkomsten belemmeren. Daarbij komt ook dat Nederlandse financiële instellingen al jarenlang informatie leveren aan de Belastingdienst. Ook het feit dat wederom geen tegenbewijsregeling wordt ingevoerd in een systeem waarbij ficties als het ware worden opgestapeld, kan ervoor zorgen dat het verschil tussen het werkelijk behaalde rendement en het forfaitaire rendement alsnog te groot wordt.

20 Kamerstukken II, 2015/16, 34 302, nr. 3 (Memorie van Toelichting) 21 Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (2015), Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het wetsvoorstel Belastingplan 2016 (34 302), p.2, Amsterdam

Page 10: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

10

Ook de Raad van State (hierna: “RvS”) heeft in haar commentaar op het Belastingplan 2016 uitvoerig de herziening van box III besproken.22 In het commentaar zijn drie belangrijke opmerkingen in terug te vinden. Ten eerste zorgt de hervorming van de vermogensrendementsheffing niet tot een vereenvoudiging van de complexiteit van de vermogensrendementsheffing. Achter de berekening van het forfaitaire rendement schuilt nu een gehele rekenmethode met een opstapeling van de hiervoor genoemde ficties. Daarbij is het onder andere de vraag of de vermogensmix-fictie op termijn niet zal veranderen. Verder geldt dat belastingplichtigen nu een keuze moeten maken hoe zij hun inkomen het beste kunnen verdelen om zo rechtvaardig mogelijk in de heffing te worden betrokken. Daarmee kan het spaar- en beleggingsgedrag van belastingplichtigen worden beïnvloed. Dit punt sluit ook aan bij de tweede opmerking van de RvS, waar de RvS opmerkt dat door de herziening geen rekening wordt gehouden met verschil in gedrag van belastingplichtigen. Zo kan het vermogen van een voorzichtige spaarder grotendeels bestaan uit spaartegoeden, maar wordt dan voor de box III-heffing verondersteld zijn vermogen grotendeels te hebben belegd. Zo kunnen situaties ontstaan waar veel belastingplichtigen onterecht te maken krijgen met een te hoge effectieve belastingdruk. Tot slot is de RvS van mening dat de beleidsafweging voor box III onvoldoende is gemotiveerd. Ook het Register Belastingadviseurs (hierna: “RB”) heeft aan de hand van het Belastingplan 2016 een aantal opmerkingen gemaakt voor wat betreft de vermogensrendements-heffing van box III.23 Het RB vraagt zich voornamelijk af waarom volledige toerekening van schulden plaatsvindt bij de bepaling van het vermogen uit spaargeld. Daarmee zou het aandeel in het vermogen van beleggingen per definitie groter zijn dan die van spaartegoeden. Deze manier van toerekening van schulden zou kunnen leiden tot een vergroting van de last voor individuele belastingplichtigen. Daarnaast wil het RB duidelijkheid waarom voor de bepaling van het rendement van vermogensbestanddelen verschillende periodes zijn gebruikt en trekt daarbij ook bepaalde waarderingsmethodes in twijfel. Zo geldt voor de obligaties dat voor de bepaling van het rendement de jaren 2002 tot en met 2008 zijn gebruikt, terwijl de afgelopen jaren het rendement op obligaties sterk is gedaald. Ook wordt voor de berekening van het rendement op onroerende zaken uitgegaan van de ontwikkeling van huizenprijzen, terwijl het rendement voor andere onroerende zaken veel lager ligt. Het RB wil daarom meer duidelijkheid in hoeverre de berekende rendementen daadwerkelijk zorgen voor een betere aansluiting op het reële rendement. Tot slot plaatst het RB nog een opmerking met betrekking tot de buitenlandse belastingplichtigen. Voor deze groep geldt namelijk geen heffingsvrij vermogen, terwijl dit wel geldt voor binnenlandse belastingplichtigen. Daarbij vraagt het RB zich af in hoeverre dit in strijd is met het vrije verkeer van kapitaal. Hieruit blijkt dat ook het RB vindt dat de herziening de nodige mankementen heeft. Samenvattend zien de hiervoor genoemde organisaties geen verbetering ten opzichte van de situatie voor 2017. Reden hiervoor is dat de opeenstapeling van ficties en het complexere systeem niet heeft bijgedragen aan een evenwichtigere belastingheffing in box III. Ondanks dat de hervorming van box III veel kritiek te voorduren heeft gekregen, zijn de voorgestelde wetswijzigingen vanaf 1 januari 2017 van kracht gegaan. Volgens de staatssecretaris is dit de eerste stap richting de heffing naar een werkelijk rendement. Nu de verkiezingen voor de Tweede Kamer achter de rug zijn, is het interessant om te onderzoeken of in de nabije toekomst door potentiële coalitiepartijen verdere stappen richting een vermogenswinstbelasting worden gezet. De partij met het grootste aantal zetels, de VVD, heeft het nadrukkelijk in haar partijprogramma over de vermogensrendementsheffing in box III.24 Volgens de VVD moet de vermogensrendementsheffing worden verlaagd en gestreefd worden naar een reëel rendement voor wat betreft de heffing op vermogensinkomsten.

22 Advies W06.15.0275/III (RvS) 23 Register Belastingadviseurs (2015). Reactie op Pakket Belastingplan 2016: Herziening box 3 24 VVD Verkiezingsprogramma 2017-2021 Zeker Nederland p.99, uitgegeven op 9 december 2016

Page 11: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

11

Dit is in overeenstemming met het toenmalige advies van de commissie Van Dijkhuizen, maar in het partijprogramma wordt niet gespecificeerd hoe de VVD dit in goede banen wil leiden. De D66, één van de grote winnaars van de afgelopen verkiezingen, is ook van mening dat een heffing op werkelijk rendement rechtvaardiger is voor de burger dan de vermogensrendements-heffing.25 Hierbij staat in het partijprogramma dat kleine spaarders nog meer ontzien moeten worden van heffing, terwijl de mensen met een groter vermogen meer belasting moeten betalen. Hiermee wordt er gedoeld op een progressieve inrichting van box III. Ook GroenLinks behandelt in haar partijprogramma een mogelijke verandering van de vermogensrendementsheffing.26 Groenlinks wil een zogenoemde Piketty-belasting instellen. De “Piketty-belasting” betreft een progressief belastingstelsel waar heffing plaatsvindt over reëel rendement. Met de term “Piketty-belasting” wordt gedoeld op het streven van de beroemde econoom Piketty om vermogens progressief te belasten en de lasten op arbeid te verkleinen. In het partijprogramma van de PVV wordt niet specifiek ingegaan op de vermogensrendementsheffing of eventuele hervormingen die voor de beoogde verlaging van inkomstenbelasting moeten zorgen. Ook het CDA geeft de voorkeur aan een heffing op basis van reële rendementen.27 Het CDA dreigde tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen tegen het Belastingplan 2016 te stemmen, vanwege de hervorming van de vermogensrendementsheffing. Als hoofdreden werd gebruikt dat het nieuwe systeem de heffing op spaargelden en beleggingen ingewikkelder maakt en niet zal bijdragen aan de rechtvaardigheid.28 De SP heeft zich in het partijprogramma ook kritisch uitgelaten over de fiscale behandeling van vermogens.29 De partij is een voorstander van de vermogenswinstbelasting, maar wil daarnaast ook een miljonairsbelasting invoeren voor huishoudens met een vermogen van meer dan één miljoen euro. De complexiteit van het uitvoeren van een vermogenswinstbelasting is geen reden om dit niet in Nederland in te voeren, aangezien naburige lidstaten dit wel met succes hebben kunnen invoeren. Verder pleit de SP voor een verlichting van de belasting op arbeidsinkomsten en een verhoging van het tarief in box III. Hieruit is te concluderen dat een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer zich positief opstelt tegen een vermogenswinstbelasting. De grootste partijen in de Tweede Kamer hebben de vermogensrendementsheffing als pijnpunt erkend. Het lijkt dus waarschijnlijk dat in de nabije toekomst de forfaitaire vermogensrendementsheffing nog grondiger zal worden aangepakt dan nu is gedaan met de wijziging per 1 januari 2017.

25 D66 Verkiezingsprogramma 2017-2021 p. 68, uitgegeven op 16 december 2016 26 GroenLinks Verkiezingsprogramma 2017-2021 p. 19, uitgegeven op 17 januari 2017. 27 CDA Verkiezingsprogramma 2017-2021: Keuzes voor een beter Nederland, p. 97-98. 28 Financieel Dagblad, CDA dreigt nieuwe vermogensbelasting te torpederen, 17 september 2015. Verkregen via: https://fd.nl/economie-politiek/1119197/cda-dreigt-nieuwe-vermogensbelasting-te-torpederen 29 SP Verkiezingsprogramma 2017-2021: Programma voor een sociaal Nederland, p. 17

Page 12: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

12

2. Hoe kan vermogensbelasting geheven worden en hoe wordt dit in buitenland toegepast? Alvorens in te gaan op de heffingssystematiek in andere landen, zal in dit onderdeel eerst de verschillende manieren van het belasten van vermogen worden gespecificeerd. Nederland is met haar vermogensbelasting nog steeds “een fiscaal curiosum”.30 In essentie zijn er drie soorten manieren om vermogensbestanddelen in box III te belasten. Hierbij kan gedacht worden aan een vermogensaanwasbelasting, de vermogenswinstbelasting en de vermogensrendementsheffing. Hierbij zullen verscheidene voor- en nadelen van deze systemen besproken worden. Vervolgens zal worden bekeken wat voor systeem economisch vergelijkbare landen hanteren en wat voor moeilijkheden zij ondervonden bij de implementatie van dit systeem. De forfaitaire vermogensrendementsheffing is, zoals eerder genoemd, al sinds 2001 de norm in Nederland. Een enkel aantal landen hanteert nog steeds dit systeem. Vóór de hervorming in 2017 van box III hanteerde de wet een forfaitair rendement van 4% voor elk vermogensbestanddeel dat in de grondslag van box III inbegrepen zat. Daarover werd vervolgens een tarief van 30% geheven. Het wettelijk bepalen van een rendement kan permanent worden vastgesteld, maar ook na een bepaalde periode worden aangepast. Indien dit wordt aangepast worden de mogelijke opbrengsten minder constant dan onder een permanent forfaitair rendement. Een groot voordeel van het hanteren van een vermogensrendementsheffing is de “robuustheid” en eenvoud van dit systeem. Ook zijn er weinig mogelijkheden om heffing te ontlopen. Een groot nadeel van een dergelijk systeem is dat de aansluiting met de realiteit verloren gaat. Dit is ook de reden waarom de staatssecretaris zich genoodzaakt vond het systeem aan te passen: het forfaitaire rendement kwam niet meer overeen met de daadwerkelijk behaalde rendementen. Door de jaren heen rees de vraag of het forfaitaire rendement niet in strijd was met recht op eigendom. De Hoge Raad heeft dit echter ontkennend beantwoord, tenzij er in de toekomst sprake kan zijn van een buitensporig zware last.31 In 2017 is ervoor gekozen om het fictieve rendement aan te passen door te werken met 3 schijven waarbij de vermogenden geacht worden meer te beleggen in plaats van de sparen.32 De forfaitaire rendementen hebben daarom een progressief karakter gekregen. De vermogensmix wordt onderverdeeld in enerzijds de spaartegoeden en anderzijds de beleggingen. Hieraan liggen de belastingaangiften van 2012 ten grondslag. Aan de hand hiervan is een verdeling gemaakt per vermogensschijf. Hierbij moet nog wel rekening te worden gehouden met het heffingsvrije vermogen van 25.000 euro.

De vermogensmix van 2017

Bron: Belastingplan 2016 Wanneer er rekening wordt gehouden met het heffingsvrije vermogen zal er bij een box III-vermogen van meer dan 975.000 euro worden verondersteld dat het gehele vermogen belegd wordt. Het doel van het kabinet was hierbij om de vermogensrendementsheffing beter te laten aansluiten op het werkelijk genoten gemiddelde rendement. Door de aanpassing zal de heffing voor de

30 Citaat uit Jacobs, B. (2015), Hoe moet kapitaalinkomen worden belast? Socialisme & Democratie, Jaargang

72(3), p. 5 31 Hoge Raad 10 juni 2016, nr. 14/05020, BNB 2016/177, TaxVisions editie 17 juni 2016 32 Artikel 5.2 lid 1 Wet Inkomstenbelasting 2001

Vermogen Vermogensmix: sparen

Vermogensmix: Beleggen

Fictief rendement

Box III %

1. tot 100.000 67% 33% 2,9% 0.87% 2. 100.000-1.000.000 21% 79% 4,7% 1,4% 3. boven 1.000.000 0 100% 5,5% 1,6%

Page 13: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

13

vermogensbelastingplichtigen rechtvaardiger voelen. De forfaitaire rendementen voor spaartegoeden en beleggingen worden aan de hand van voortschrijdende gemiddeldes bepaald. Zo wordt voor spaartegoeden het gemiddelde landelijke rendement van de afgelopen vijf jaar gebruikt. Voor de waardering van beleggingen worden echter andere tijdsperiodes gebruikt. Zo wordt er voor de rendementsklasse beleggingen naar de gemiddelde lange termijnrendement op aandelen, obligaties en onroerende zaken over 15 jaar gekeken.33 De vraag is echter of een forfaitaire rendementsheffing in deze tijd nog houdbaar is. Op de korte termijn kan echter nog niet worden beoordeeld of het nieuwe stelsel ook beter aansluit op het daadwerkelijk behaalde rendement. Het forfaitaire systeem negeert nog steeds het werkelijk gerealiseerde rendement doordat er niet op individueel niveau wordt gekeken. Daarom zal de belasting nog steeds afhankelijk zijn van de situatie waarin de belastingplichtige ofwel te veel ofwel te weinig belasting betaald. De administratieve complexiteit heeft tot nu toe de ontwikkeling van de vermogensaanwasbelasting en vermogenswinstbelasting tegengehouden. Bij de administratieve problemen kan gedacht worden aan de correcties met betrekking tot onttrekkingen en stortingen, maar ook het verzamelen van informatie over de vermogensbestanddelen kan tot problemen leiden. In het geval een vermogensaanwasbelasting wordt gehanteerd, wordt de jaarlijkse vermogenstoename belast. In theorie betreft dit zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde waardestijgingen. Zelfs als een vermogensbestanddeel niet wordt verkocht, worden de waarde mutaties van dat jaar in de heffing betrokken. Hierbij wordt rekening gehouden met het gehele kalenderjaar. Met dit systeem kan daardoor tevens uitstel van heffing worden tegengegaan. Dit illustreert meteen een groot nadeel van de vermogensaanwasbelasting: ongerealiseerde waarde mutaties worden tevens in de heffing betrokken. Dit kan tot liquiditeitsproblemen bij belastingplichtigen leiden. Zo kan een belastingplichtige over een onroerende zaak beschikken op een aantrekkelijke locatie. Het gevolg is dan dat de waardestijging zodanig hoog kan worden dat de belastingplichtige zijn onroerende zaak moet verkopen om aan zijn belastingschuld te voldoen. Voor de bepaling of er sprake is van een vermogenstoename, moet voor elk vermogensbestanddeel de waarde op 1 januari van dat belastingjaar worden vergeleken met de waarde op 31 december van datzelfde belastingjaar. Indien de belastingplichtige in dat jaar het vermogensbestanddeel heeft aangeschaft, dient de koopwaarde van dat vermogensbestanddeel te worden aangehouden. Hierbij moet wel worden gecorrigeerd voor tussentijdse transacties (lees: aan –en verkopen). Ten opzichte van een vermogenswinstbelasting kan dit systeem voordeliger zijn, omdat de administratieve rompslomp kleiner is dan bij een vermogenswinstbelasting. Bij een vermogenswinstbelasting moet je kijken naar elke transactie van een vermogensbestanddeel, terwijl de vermogensaanwas alleen rekening houdt met de begin- en eindwaarde van dat jaar, gecorrigeerd met de aan- en verkopen van dat jaar. Bij een vermogensaanwas dient wel rekening te worden gehouden met de correcties voor stortingen en onttrekkingen. Een voorbeeld: Men heeft een salarisuitbetaling gekregen en wilt hiervan graag een gedeelte sparen op een spaarrekening om een buffer voor de toekomst op te bouwen. Het verplaatsen van zijn vermogen is in de zin van de vermogensaanwasbelasting een storting. Het vermogen wordt namelijk van een reeds belaste bron, namelijk het salaris, gestort op de spaarrekening. Het is van belang dat deze storting dus niet mee wordt genomen ten tijde van de berekening van de vermogensaanwasheffing. Vooral bij bancaire tegoeden kan dit leiden tot enorm veel administratieve lasten, aangezien voor elke storting en onttrekking hier rekening mee gehouden moet worden. Hiervoor kan echter een uitzondering gemaakt worden.34 Ook bij de herziening van de inkomstenbelasting in 2001 is dit stelsel overwogen. In het vergaderjaar van 1998 – 1999 is besloten dat de uitvoering van een dergelijke vermogensaanwasbelasting gezien de nodige correctie voor de

33 Belastingdienst. (2017). Berekening belasting over inkomen uit vermogen vanaf 2017. Opgehaald van Belastingdienst : https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/vermogen_en_aanmerkelijk_belang/vermogen/ 34 Rijksoverheid: Voortgangsrapportage box 3 (2016). Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement, p.16.

Page 14: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

14

stortingen en onttrekkingen de nodige uitvoeringsproblemen met zich mee zou brengen.35 Gezien de belastingherziening van de inkomstenbelasting 2001 die men voor ogen had is toentertijd gekozen voor een vermogensrendementsheffing. Ook in het Belastingplan 2016 is overwogen om te kiezen voor een vermogensaanwasbelasting. Onderzoek toont aan dat het belasten van werkelijk rendement de ‘automatisch stabilisatie’-functie van de overheidsbegroting stimuleert. De belastingopbrengsten zullen de volatiele economische ontwikkelingen volgen, waardoor er ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de behaalde rendementen van de spaarders en beleggers. De schommelingen in de belastingopbrengsten zullen betekenen dat er een ruimere buffer nodig is om binnen de Europese tekortgrens van de -3% van het BBP te blijven. Het is wel aannemelijk dat op de lange termijn de opbrengst gelijk zal worden aan de huidige forfaitaire heffing. 36 Simulatie opbrengst box III van 2001-2015 bij een vermogensaanwasbelasting (min. Euro)

Bron: voortgangsrapportage box III

Met de recente wijzigingen is niet gekozen voor een verandering van het systeem en wordt de vermogensrendementsheffing nog steeds toegepast, mede om de hiervoor genoemde redenen. Belangrijk is wel op te merken dat middels het uitvoeren van een volledige vermogensaanwasbelasting in box III geen uitstel meer is van winstneming, maar dit nog wel via box II kan plaatsvinden door bijvoorbeeld beleggingen binnen een B.V. te houden. Een vermogenswinstbelasting belast het vermogen indien het op een of andere wijze vervreemd wordt. Dat betekent dus dat alleen daadwerkelijk gerealiseerde waardestijgingen belast worden. Het is van belang dat alle aankoopbedragen bij de eigenaar/belastingplichtige na te trekken zijn tot het moment dat het vermogensbestanddeel wordt belast. In de heffing wordt niet alleen het aankoopbedrag betrokken, maar ook eventuele investeringen in een bepaald vermogensbestanddeel. Een belangrijk voordeel ten opzichte van een vermogensaanwasbelasting is dat belastingplichtigen bij een vermogenswinstbelasting geen liquiditeitsproblemen ondervinden. Een groot nadeel is de incentive van belastingplichtige om winstneming uit te stellen. Zo blijven belastingplichtigen immers buiten de heffing vallen. Een vermogensbestanddeel kan bijvoorbeeld door het simpelweg niet te vervreemden buiten de heffing vallen. Ook kunnen inkomsten uit vermogen worden omgezet in waarde mutaties, waardoor alsnog heffing wordt uitgesteld. Een goed voorbeeld hiervan is participeren in een groeifonds. Vanuit economisch perspectief is dit natuurlijk

35 Kamerstukken II 1998/99, 26 728, nr. 3, Bijlage 1, V-N BP 21/1.7 36 Rijksoverheid: Voortgangsrapportage box 3 (2016). Budgettaire effecten, p.11.

Page 15: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

15

onwenselijk, gezien hiermee zogenoemde “lock-in-effecten” ontstaan.37 Dit heeft tot gevolg dat belastingplichtigen minder snel hun effectenportefeuille zullen wijzigen. Het hebben van een latente belastingclaim bij eventuele vervreemding kan ervoor zorgen dat voor belastingplichtigen een drempel ontstaat om een vermogensbestanddeel niet te vervreemden. Met het invoeren van een vermogenswinstbelasting ontstaan per saldo meer ontwijkingsmogelijkheden. Het omzetten van vermogensinkomsten in waarde mutaties brengt Nederland terug naar het systeem vóór 2001. Wel is dit minder aantrekkelijk, omdat toen een vrijstelling op waarde mutaties gold. De incentive om te wisselen tussen box II en box III wordt met een vermogenswinstbelasting wel verminderd. Internationaal gezien is de vermogenswinstbelasting een veelgebruikt stelsel. De onderzochte landen kennen nagenoeg allemaal ook een verliesverrekening en gebruiken voor de vermogenswinst de verkrijgingsprijs en de verkoopprijs als uitgangspunt.38 Elk systeem kent haar voor- en nadelen. Vanuit het oogpunt van de wetgever is daarom de volgende illustratie gegeven. Variant A, B en C vergeleken met het huidige systeem

Bron: voortgangsrapportage box III

De brief van de staatssecretaris van Financiën verschaft meer informatie over de toekomstige plannen omtrent de wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)39.De combinaties van een gemengd systeem die het kabinet geeft, zijn onder te verdelen in drie versies. Versie A spreekt van een vermogensaanwasbelasting op alle vermogensbestanddelen waar voldoende informatie over beschikbaar is. Hierbij kan gedacht worden aan onroerende zaken, bank en spaartegoeden en aandelen, obligaties en derivaten. Bij deze versie zal sprake zijn van een heffingsvrije voet voor de werkelijke inkomsten uit vermogen. Er dient wel een kanttekening te worden gemaakt bij deze variant want de koerswinsten worden belast over het jaar waarin zij optreden. Hierdoor kan het zijn dat dus belasting moet worden betaald terwijl het aandeel nog steeds in handen van de desbetreffende persoon is. Het gevoel dat men belasting moet betalen terwijl er nog niet eens werkelijk sprake is van een toename in valuta, kan de belastingplichtige tegen de borst stoten. Versie B betreft een vermogenswinstbelasting op alle vermogensbestanddelen waar voldoende informatie over beschikbaar is. Tevens is er een heffingsvrije voet voor de werkelijke inkomsten uit het vermogen. In tegenstelling tot versie A geeft versie B de mogelijkheid om de belastingheffing uit te stellen tot het moment dat het daadwerkelijk om wordt gezet in geld. Doordat de belastingclaim

37 Rijksoverheid: Voortgangsrapportage box 3 (2016). Een grafische illustratie van de hoofdsystemen, p.18. 38 Rijksoverheid: Voortgangsrapportage box 3(2016). Een grafische illustratie van de hoofdsystemen, p.18. 39 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 6.

Page 16: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

16

flink kan oplopen en er tevens ook complicaties met andere belastingen kunnen passeren kan het leiden tot een lagere box III opbrengst. Daarnaast is het ook aan de overheid om gegevens jarenlang in bezit te hebben en ook de banken zullen gegeven moeten overdragen. Versie C daarentegen behoudt de voorkeur van een forfaitair rendement. In plaats van het rendement van tevoren vast te stellen zal dit achteraf gebeuren. Doordat het gemiddelde rendement achteraf wordt bepaald zal ontwijking op de peildatum minder aantrekkelijk worden. Daarnaast zal men niet meer spreken van een heffingsvrij vermogen maar zal er een heffingsvrije voet worden ingevoerd. Tevens wordt er met de invoering van versie C rekening gehouden met de individuele portefeuillesamenstelling, wat tegenstelling is met eerder doorgevoerde aanpassingen in de forfaitaire heffing. Het grote voordeel van deze versie is de gemakkelijke uitvoerbaarheid die het met zich meebrengt. In de MvT wordt aangegeven dat het belasten van het werkelijke rendement uit sparen en beleggen nog steeds veel administratieve lasten, ingewikkelde wetgeving en een massa jurisprudentie met zich meebrengt.40 Deze conclusie werd getrokken op basis van het gehanteerde systeem in andere landen. De vraag is echter hoe ziet de structuur van vermogensbelasting er in andere landen uit? Vermogensbelasting (t/m 2016)

Land Status

Denemarken Afgeschaft in 1995

Duitsland Afgeschaft in 1997

Finland Afgeschaft in 2006

Frankrijk 0.55% tot 1.8%

Griekenland 0.8%

Ierland Afgeschaft in 1974 Ijsland 1.5%

Italië Afgeschaft in 1992

Liechtenstein 0.07%

Luxemburg Afgeschaft in 2006 Nederland 1.2% (30% van 4%)

Noorwegen 0.9% tot 1.1%

Oostenrijk Afgeschaft in 1994 Spanje Afgeschaft in 2008

Zweden Afgeschaft in 2007

Zwitserland Op kanton-niveau

Opmerkend in deze tabel is dat veel landen al een tijd terug voor de afschaffing van de vermogensbelasting gekozen hebben en werken met de vermogensaanwasbelasting of de vermogenswinstbelasting. Van de landen die de vermogensbelasting nog wel hanteren loopt het tarief uiteen van 0.07 % in Liechtenstein tot maximaal 1.8% in Frankrijk. In Zwitserland wordt de vermogensbelasting op kantonnaal niveau berekend, alle 27 kantons mogen daarbij zelf het tarief bepalen. Ook is er sprake van een heffingsvrij bedrag. De inkomstenbelasting daarentegen wordt zowel federaal als kantonnaal en zelfs ook nog op gemeentelijk niveau geheven. Dit brengt administratieve ingewikkeldheid met zich mee maar desondanks werkt de heffingswijze voor Zwitserland perfect en zien zij nog geen noodzaak voor een verandering van het systeem.

40 Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, Bijlage 1, V-N BP21/1.7, p 483

Page 17: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

17

In België wordt het vermogensaanwas systeem gehanteerd. In België blijft het vermogen onbelast, maar worden de inkomsten uit het vermogen in de heffing betrokken, waardoor er gekeken wordt naar de werkelijke opbrengsten. Hierbij wordt er ook nog een verschil gehanteerd in het tarief voor de ontvangen rente (15%) en de dividenden (25%). Inkomen uit vermogen wordt hier ook wel roerend inkomen genoemd. De heffing op de roerende inkomsten wordt berekend aan de hand van het brutobedrag, het ontvangen bedrag bijkomend de eventuele roerende voorheffing en de bankkosten. De roerende inkomsten zoals dividenden, inkomsten van rekeningen, gelddeposito’s en obligaties worden bij de inning aan de voorheffing onderworpen. Men hoeft deze bronnen dan ook niet weer aan te geven bij de aangifte. Wel moeten inkomsten uit buitenland en interesten van spaarboekjes (die boven de eerste vrijgestelde schijf vallen) en de overige niet aan de voorheffing onderworpen roerende inkomsten aangegeven worden.41 Duitsland heeft in 1997 de vermogensbelasting afgeschaft maar in 2009 is het belastingstelsel aanzienlijk op de schop gegaan. In Duitsland werkt men met de Kapitalertragsteuer (KESt) die specifieke doelstellingen voor ogen heeft. Namelijk:

• Kapitaalvlucht en repatriëring van buitenlands vermogen beperken

• De fiscale procedure vereenvoudigen zodat de aangiftes voor een groot gedeelte niet meer ingevuld hoeven worden.

• De anonimiteit van de belastingplichtige moet beschermd worden. 42

De KESt maakt gebruik van de werkelijk genoten inkomsten. De vervreemdingswinsten uit privé kapitaal worden belast ongeacht de bezitsduur. Op de inkomsten uit vermogen (rente, dividenden, gerealiseerde koerswinsten) wordt een bevrijdende bronheffing van 25% gehanteerd. Er treedt een groot verschil met Nederland op bij de behandeling van de inkomsten uit onroerende zaken. De onroerende zaken en de daarbij behorende vorderingen en schulden worden in Duitsland niet bij het inkomen uit kapitaal betrokken maar worden op grond van de Duitse inkomstenbelasting belast. Daarnaast zal de waardestijging van onroerend goed alleen maar in de heffing betrokken worden indien de verwerving en de vervreemding binnen 10 jaar plaatsvindt. Duitsland kent ook een forfaitaire kostenaftrek, hieronder vallen ook de financieringskosten. Per persoon is er 801 euro aftrekbaar van het inkomen uit kapitaal, maar het is niet mogelijk dat de aftrek kan leiden tot een negatieve grondslag. De vermogensrendementsheffing die in Nederland wordt toegepast houdt al rekening met de kosten in het 4% rendementspercentage.43 Wanneer Nederland zal kiezen voor de invoering van een werkelijke rendementsheffing zal er ook worden nagedacht over een kostenaftrek. Maar een kostenaftrek zal ook hoge administratieve lasten, uitvoeringskosten en een lagere betrouwbaarheid met zich meebrengen. Dit komt doordat de gegevens alleen bij de belastingplichtige zelf te verkrijgen zijn. Wanneer sprake is van renseignering zal een onafhankelijke derde ook een rol spelen in het verschaffen van informatie. Nederland zou dus mogelijk ook de forfaitaire kostenaftrek, zoals in Duitsland kunnen toepassen.

41 Belgische Federale Overheidsdiensten. Roerende inkomsten aangeven . Opgehaald van informatie en diensten van de overheid: https://www.belgium.be/nl/belastingen/inkomstenbelastingen/particulieren_en_zelfstandigen/belastbaar_inkomen/roerende_inkomsten 42 Drucksache 16/4841 43 MvT, Kamerstukken 1998/1999, 26 72, nr. 3, p.230-231.

Page 18: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

18

Naast de kostenaftrek kan er ook gedacht worden aan een verliesverrekening bij de invoering van een heffing op werkelijk rendement. Verliesverrekening biedt de oplossing om te voorkomen dat de belastingdruk kan worden beïnvloed op het moment van genieten. Echter is de uitvoering wel complex en zal het invloed hebben op de automatisering van de Belastingdienst. Duitsland, Zwitserland en de Verenigde Staten voeren een streng beleid wat betreft verrekenbare verliezen gezien de mogelijke belastingontwijking. ‘Ringfencing’ is het labelen van verrekenbare verliezen bij beschikking per vermogensbestanddeel. De invoering van een dergelijk model heeft wel hoge uitvoeringskosten tot gevolg. Ook zal verliesverrekening volatiliteit in de belastingopbrengsten tot gevolg hebben. Het is aannemelijk dat Nederland zal kiezen voor een beperktere vorm van verliesrekening dan de jaargrenzen die box I en II bewerkstelligen. Op het huidige moment voldoet Duitsland in vele opzichten meer aan het draagkrachtbeginsel dan Nederland. Duitsland hanteert een systeem dat het reële inkomen in de grondslag betrekt. Daarnaast is vervreemding van onroerende zaken onbelast, tenzij deze vervreemd worden binnen 10 jaar. Ook is sprake van een kostenaftrek. Echter, de kostenaftrek is in dat opzicht geen aftrek van de werkelijke kosten maar een beperkte forfaitaire variant. Ook zijn de verliezen in bepaalde categorieën verrekenbaar met toepassing van ‘ringfencing’. Van een negatieve grondslag kan niet sprake zijn maar er is wel een mogelijkheid om het overgebleven verlies over de toekomstige volgende jaren te spreiden. De Nederlandse Belastingdienst geeft de hoge administratieve lasten, het ontbreken van contra-informatiegegevens en de grote frauderisico’s als redenen voor het kiezen van een versimpeld systeem zoals de forfaitaire rendementsheffing. Buitenland bewijst het tegendeel door te laten zien dat de methodes goed uitvoerbaar zijn zolang er maar een goed systeem gehanteerd wordt waarbij de regels duidelijk zijn. Verder onderzoek zal uitwijzen op welke wijze een dergelijk systeem in Nederland het beste zal passen. Mogelijk heeft de Belastingdienst de hoge administratieve lasten voor de belastingplichtigen en het ontbreken van contra-informatiegegevens ook zelf in de hand gewerkt. De Nationale ombudsman, Reinier van Zutphen, is een onderzoek gestart na de vele klachten die hij kreeg over het digitaliseren van het berichtenverkeer van de Belastingdienst. Van Zutphen probeert ook andere overheidsorganisaties te waarschuwen: “Bij digitaliseren is van belang dat er vooraf hulp is georganiseerd voor mensen die het moeilijk vinden. En er moet een alternatief zijn voor mensen die niet mee kunnen of willen.”44 Momenteel is het vangnet nog niet sluitend wat betreft de Wet Elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst. De wet vormt een wettelijke basis voor het verplicht stellen van elektronisch berichtenverkeer van en met de Belastingdienst. Dit leidt tot verontwaardiging, boosheid en onrust bij de belastingplichtigen. De blauwe enveloppen dienen plaats te maken voor accounts op MijnBelastingdienst en MijnToeslagen. Er wordt geen rekening gehouden met een grote groep belanghebbenden die niet zelf in staat is aan zijn digitale verplichtingen te voldoen. Men hoopte dat de digitalisatie voor een makkelijk hanteerbaar systeem zou zorgen maar op dit moment is het juist voor een aantal belanghebbenden ingewikkelder geworden. Indien de Belastingdienst de digitalisatie goed op orde heeft en de belangen van de burgers goed voor ogen heeft zal het doorvoeren van een nieuw vermogensbelastingsysteem eenvoudiger uitpakken. Daarnaast moet men altijd nog vooropstellen dat in tijden van vernieuwing en digitalisatie een goed werkend systeem ook zijn tijd nodig heeft om te ontwikkelen. 45

44 Nationale ombudsman. Belastingdienst te snel met digitaliseren van de blauwe envelop. Opgehaald van de Nationale ombudsman: https://www.nationaleombudsman.nl/nieuws/2016/belastingdienst-te-snel-met-digitaliseren-van-blauwe-envelop 45 Nationale ombudsman rapport: Een onderzoek naar de digitalisering van het berichtenverkeer van de Belastingdienst. Rapportnummer: 2016/030

Page 19: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

19

3. Beïnvloedt de nieuw box III het gedrag van de belastingplichtige en leidt dit tot gedragseconomische effecten? Allereerst dient kort een kanttekening te worden gemaakt dat het huidige box III stelsel op het moment van schrijven van deze whitepaper slechts ongeveer vijf maanden in werking is getreden. Het daadwerkelijke effect van deze hervorming is daarom nog niet vast te stellen, gezien het feit dat belastingplichtigen nog geen onherroepelijke gevolgen van herziende stelsel ondervonden hebben. Daarmee kunnen nog geen concrete conclusies getrokken worden met betrekking tot dit systeem. In dit onderdeel zullen manieren besproken worden om de belastingdruk op het box III-vermogen te verlagen. Hierbij zullen verschillende gedragseconomische effecten van het huidige stelsel besproken worden. Het nieuwe systeem zorgt ervoor dat de belastingplichtigen in de eerste schijf er effectief op vooruit gaan, maar belastingplichtigen in de tweede en derde schrijf een nadeel ondervinden. Hierdoor kunnen belastingplichtigen geneigd zijn op verschillende manieren hun effectieve belastingdruk te verlagen. Daarom zal in dit onderdeel worden beoordeeld of het huidige systeem het investeringsgedrag van belastingplichtigen beïnvloed. Na de herziening van box III kent Nederland nog steeds een forfaitair rendement. De grootste uitdaging voor een forfaitaire rendementsheffing is de aansluiting met het werkelijk behaalde rendement. Zonder aansluiting op het daadwerkelijk behaalde rendement kunnen belastingplichtigen benadeeld worden door een te hoge belastingdruk. Het nieuwe systeem maakt weliswaar onderscheid tussen verschillende soorten vermogensbestanddelen, maar veronderstelt dat iemand met een hoger vermogen ook een hoger rendement behaalt. Onder het nieuwe systeem wordt verondersteld dat mensen met een groter vermogen ook meer beleggen. Een belastingplichtige met alleen een spaarrekening zou hierdoor zwaarder belast kunnen worden, doordat wordt verondersteld dat deze persoon een deel van zijn vermogen belegt. Daarbij komt dat het resultaat uit beleggingen sterk kan afwijken. Indien wordt verondersteld dat mensen met een hoger vermogen ook daadwerkelijk meer beleggen, dan deelt de overheid niet in de winsten en verliezen van deze beleggers. Door het delen in risico van beleggers, kan het nemen van risico door risico-averse personen worden gestimuleerd. Het concept risico-aversie is een bekend fenomeen binnen de economie. Risico-aversie is het verschijnsel waarbij de preferenties van een economische agent uitgaan naar een belegging met een lager rendement en een zekere uitkomst, dan een belegging met een hoger rendement en een onzekere uitkomst.46 Door het belasten van een risicopremie kan de overheid delen in de winsten en verliezen die een economische agent behaald, waardoor het effect van risico-aversie verzacht kan worden. Hierdoor kan het individu bereid zijn hogere bedragen te investeren door het stellen van een vermogensrendementsheffing worden spaartegoeden en beleggingen tegen hetzelfde tarief belast. Daarmee deelt dus de overheid niet in de risicopremies van beleggingen. Dit druist in tegen het draagkrachtbeginsel, gezien mensen met een hoger vermogen in staat zijn ook meer rendement te behalen dan spaarders. Cnossen geeft in zijn werk aan dat om twee redenen de vermogensrendementsheffing niet in lijn is met het draagkrachtbeginsel. De eerste reden is dat het overrendement buiten de heffing blijft. Buitengewoon rendement dat te danken is aan ervaringen in beleggingen en het hebben van een grotere informatiestroom leidt ertoe dat persoonsgebonden factoren weldegelijk een rol spelen in het behalen van rendementen. Dit zou voor een persoon zonder deze informatievoordelen bijvoorbeeld kunnen leiden tot een lager rendement.47 Ten tweede deelt de overheid niet in de voordelen en nadelen van beleggers.

46 Position Paper ONL voor Ondernemers: Vermogensrendementsheffing: De logica zegt “Nee”. 47 Cnossen, S., Bovenberg, A. L., Rijkers, A. C., Kavelaars, P., Caminada, K., Goudswaard, K., Okker, R. (1999). Vermogensrendementsheffing: vondst of miskleun? Rotterdam: OCfEB

Page 20: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

20

Dit is niet in lijn met het draagkrachtsbeginsel, maar heeft ook als gevolg dat de overheid een inefficiënter systeem hanteert dan nodig zou zijn. Doordat de overheid niet participeert in beleggingen van individuen loopt de overheid inkomsten uit risicopremies mis. Om eenzelfde opbrengst te halen zou de overheid dan een hoger tarief moeten hanteren.48 Dit is in overeenstemming met de visie van Bas Jacobs. De hervorming van box III leidt weliswaar op het gebied van efficiëntie tot een verbetering ten opzichte van het vorige stelsel, maar kan verbeterd worden door een vermogenswinstbelasting in te voeren.49 Uit het proefschrift van Van den Dool volgt ook dat het onbelast laten van risicopremies leidt tot een onevenwichtige behandeling van risicovrije en risicomijdende heffing. In zijn proefschrift moet van den Dool daarom ook tot de conclusie komen dat de forfaitaire rendementsheffing strijdig is met het draagkrachtbeginsel.50 Een ander belangrijk punt is de diversiteit van de individuen die onder de box III-heffing vallen. Leeftijd kan een belangrijke rol spelen in de beleggingskeuze van een individu. Een ondernemer kan op latere leeftijd beslissen om conservatief te beleggen, gezien hij gedurende zijn carrière als ondernemer een groot bedrag heeft gespaard en een stabiele oudedagsvoorziening wil behouden. Een jonge ondernemer kan daarentegen met een kleiner bedrag meer bereid zijn risico te nemen, gezien deze ondernemer nog genoeg tijd heeft om een eventueel verlies te compenseren.51 Dit is in lijn met de uitspraak van A-G Niessen met betrekking tot de nieuwe vermogensrendementsheffing. Voor de moderne belastingwetgeving is individuele draagkracht van essentieel belang. Een vermogensrendementsheffing waarbij van gemiddelde vermogenswinsten wordt uitgegaan draagt hier niet aan bij. Met een vermogensrendementsheffing wordt ook de vrijheid ontnomen van een individu om zijn vermogen naar eigen behoren in te richten. Door aan te sluiten aan een vermogenswinstbelasting kan dit het beste bereikt worden.52 Met de hervorming van box III zal het forfaitaire rendement op beleggingen worden verhoogd. Effectief moeten belastingplichtigen dus meer belasting voldoen voor het rendement dat zij behalen op hun beleggingen. Een gevolg hiervan kan zijn dat belastingplichtigen op zoek gaan naar mogelijkheden om belasting te ontwijken. Dit zal vooral kunnen gebeuren bij belastingplichtigen met een hoger vermogen. Een goed voorbeeld is de afweging tussen beleggen in privé of in een ab-vennootschap.53 Iemand die belegt in een B.V. en dit geld na deze belegging in de privésfeer wil genieten krijgt te maken met twee soorten heffingen. Ten eerste moet over het rendement dat is behaald met de beleggingen vennootschapsbelasting worden betaald (20%-25%), waarna het onttrekken vanuit de B.V. naar de privésfeer een box II-heffing oplevert van 25%. Wanneer iemand in de privésfeer belegt onder het nieuwe systeem, zal er in de twee hoogste tariefschijven effectief 1,38% en 1,65% aan belasting betaald moeten worden. Hieruit kan worden afgeleid dat het omslagpunt voor deze afweging nu hoger ligt dan het effectieve percentage van 1,2% dat voorheen gehanteerd werd. Hiermee wordt het aantrekkelijker voor beleggers om in een B.V. te beleggen dan in privé.54 Daarbij is geen rekening gehouden met de kosten die benodigd zijn om vanuit een B.V. te beleggen. Sinds de flexibilisering van voorschriften voor het houden van een B.V., zijn deze kosten echter substantieel gedaald. Onder kosten kunnen notariskosten en andere jaarlijkse kosten vallen.

48 Cnossen, S., Bovenberg, A. L., Rijkers, A. C., Kavelaars, P., Caminada, K., Goudswaard, K., Okker, R. (1999). Vermogensrendementsheffing: vondst of miskleun? Rotterdam: OCfEB 49 Column Bas Jacobs, Belastingherziening is een totaal gemiste kans (26 juni 2015), opgehaald van: https://fd.nl/opinie/1109268/belastingherziening-is-een-totaal-gemiste-kans 50 Van den Dool (2009). Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen. 51 Position Paper ONL voor Ondernemers: Vermogensrendementsheffing: De logica zegt “Nee”. 52 Hoge Raad 10 juni 2016, nr. 14/05020, BNB 2016/177, TaxVisions editie 17 juni 2016 53 EY position paper over het rondetafelgesprek omtrent box III in 2015. Verkregen op: 54 Ervan uitgaande dat het omslagpunt eerst lag bij 1,2/0,4 en het nieuwe uitgangspunt ligt bij 1,65/0,4. Rendement dat wordt behaald onder dit omslagpunt is aantrekkelijker om in een B.V. te beleggen, terwijl een rendement hoger dan dit omslagpunt beter in de privésfeer belegd kan worden.

Page 21: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

21

Per situatie zal dit verschillend zijn maar over het algemeen neemt het voordeel van het spaargeld in de B.V. in 2017 en de daaropvolgende jaren alleen maar toe.55 Groen beleggen is een andere manier om de belastingdruk te verlagen. Dit is voornamelijk voor kleine beleggers een goede manier om alsnog niet in de tweede vermogensschijf terecht te komen. De wetgever heeft voor zogenoemde “groene beleggingen” voor bepaalde instellingen een verhoogde vrijstelling toegekend. Deze groenfondsen leveren een lager rendement op dan de meeste beleggingen, maar beleggers kennen door het investeren in een groenfonds een hogere vrijstelling. In 2017 is deze vrijstelling gelijk aan 56.420 euro en met fiscale partner 112.840 euro. Een belastingplichtige kan daardoor alsnog de heffingsgrondslag enigszins verkleinen en daarmee terugvallen in andere schijven. Eén van de manieren om de belastingdruk in box III te verminderen, is het gebruikmaken van schenkingsfaciliteiten. Sinds het begin van dit jaar is de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning weer terug van weggeweest. Deze vrijstelling geldt niet alleen voor schenkingen die ouders aan hun kinderen geven maar ook derden kunnen deze vrijstelling toepassen. De schenkingsvrijstelling maakt het mogelijk om één keer 100.000 euro belastingvrij te schenken aan een persoon tussen de 18 en 40 jaar die nog geen gebruikt heeft gemaakt van een verhoogde vrijstelling voor een schenking die hij van dezelfde schenker kreeg. Daarnaast moet het ontvangen bedrag gebruikt worden om een eigen woning te kopen, verbeteren of te onderhouden.

Belastingvrij schenken: vrijstellingen 2017 Wat is uw relatie met de schenker?

Uw maximale vrijstelling in 2017 Waarvoor moet u de schenking gebruiken?

U bent een (pleeg)kind

5.320 euro Beslist u zelf

U bent een (pleeg)kind tussen de 18 en 40 jaar

25.526 euro 53.176 euro

Beslist u zelf Een dure studie

U bent een (pleeg)kind tussen de 18 en 40 jaar

100.000 euro Uw eigen woning

De schenker is een ander dan uw ouder, bijvoorbeeld een oom, tante of uw grootouders

2.129 euro Beslist u zelf

De schenker is een ander dan uw ouder, bijvoorbeeld een oom, tante of uw grootouders of een derde. En u bent tussen de 18 en 40 jaar

100.000 euro Uw eigen woning

Bron: Belastingdienst schenkingsvrijstellingen

Ook is het mogelijk om het bedrag te gebruiken voor de aflossing van de eigenwoningschuld of restschuld voor de verkochte eigen woning. Tevens biedt de vrijstelling de optie om met de schenking rechten van erfpacht, opstal of beklemming van de eigen woning af te kopen. Voorwaarde voor de schenking is dat de ontvanger kan aantonen dat de schenking voor 21 december 2019 voor de eigen woning gebruikt is. Het is ook mogelijk om de schenking te verdelen over de jaren 2017 tot en met 2019. De regel is echter dat de ontvanger het laatste bedrag ontvangt voordat hij de leeftijd van 40 jaar bereikt. Naast de schenkingsvrijstelling in een eigen woning zijn er ook nog de algemene

55 Notaris Boom. Tips om belasting op spaarvermogen te voorkomen. Opgehaald van Notaris Boon. https://www.notarisboon.nl/nieuws/tips-om-belasting-op-spaarvermogen-te-voorkomen

Page 22: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

22

schenkingsvrijstellingen. Het is mogelijk om een kind ieder jaar 5.320 euro belastingvrij te schenken en daarnaast mag u eenmalig de verhoging toepassen van 25.526 euro. Tevens kan een schenking worden gedaan betreffende een dure studie van 53.176 euro56. Met deze vrijstellingen poogt de Belastingdienst de belastingplichtigen te stimuleren om het geld door te schuiven naar de jongere generatie en de belastingplichtige zelf in een lagere inkomstenbelasting te situeren. Ook kan de huidige situatie voor de belastingplichtige ertoe leiden dat het voordeliger is om de hypotheek op een eigen woning af te lossen met het eigen vermogen dat tot op heden in box III geplaatst was. Een deel van de hypotheek mag u namelijk vervroegd aflossen met spaargeld. Echter dient wel per hypotheek bekeken te worden hoeveel er mag worden afgelost zonder een daarbij een vervroegde aflossingsboete te betalen. Per jaar mag er ongeveer gemiddeld genomen 10% boetevrij worden afgelost. Hierdoor zal het vermogen in box III verminderen waardoor de heffing tevens ook lager wordt. Een andere veel voorkomende manier is geld uitlenen voor een hypotheek binnen de familie, ook wel de Eigen Huis Familiehypotheek genaamd.57 Tegenwoordig is het voor starters zeer moeilijk om een hypotheek rond te krijgen en daarnaast levert het de ouders ook een voordeel op om de rol van bank op zich te nemen voor het kind. Er wordt dan een hypotheek verschaft met een vergelijkbare rente die een bank voor de hypotheek zou rekenen. Daarnaast heeft de hypotheeknemer ook nog het recht op een hypotheekaftrek waardoor er geen onderscheid wordt gemaakt tussen een hypotheek in privé als een hypotheek van een bank. Voor de hypotheekgever is het fiscaal voordeliger om het geld uit te lenen en het te zien als een belegging want er zal meer opbrengst behaald kunnen worden met de rente dan dat het geld rendeert op de spaarrekening. Eén van de mogelijke doelstellingen van het belastingvoorstel was om de belastingplichtigen meer te laten beleggen in plaats van sparen. Met beleggen valt een hoger rendement te behalen en zoals het voorstel er nu uit ziet wordt ook geacht dat naarmate het vermogen hoger is men meer belegt. Beleggen in onroerend goed wordt vaak als een waardevaste belegging gezien omdat de huizenmarkt op dit moment weer aantrekt. Daarnaast zijn de schommelingen relatief gezien niet te groot en vaak blijft een huis, pand of stuk grond wel zijn waarde behouden waardoor men geen risico loopt met een belegging. Maar er bestaat ook een mogelijkheid om de vermogensrendementsheffing in Nederland te ontsnappen. Wanneer men investeert in een vakantiewoning in het buitenland zal dat belast worden in het land waar het onroerend goed gevestigd is op grond van het bronlandbeginsel. Het onroerend goed zal nog steeds in de heffingsgrondslag in Nederland aan bod komen. Maar dankzij de regelingen om dubbele belasting te voorkomen zal er een vrijstelling in Nederland worden toegepast. Daarnaast kan men hierbij ook goed inspelen op de gunstige fiscale klimanten van de verschillende vakantielanden. Duitsland biedt bijvoorbeeld vele mogelijkheden voor het aftrekken van kosten. Daarom moet men goed een onderscheid maken tussen de weken dat het huis in eigen gebruik is en de weken dat het huis verhuurd wordt. De weken dat men het huis zelf gebruikt zijn niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting.

56 Belastingdienst.Belastingvrij schenken: vrijstellingen 2017. Opgehaald van De Belastingdienst. https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/relatie_familie_en_gezondheid/schenken/schenking_krijgen/belastingvrij-schenken-vrijstellingen-2017/belastingvrij-schenken-vrijstellingen-2017- 57 Vereniging eigen huis. Eigen Huis Familiehypotheek. Opgehaald van Vereniging eigen huis. https://www.eigenhuis.nl/hypotheken/eigen-huis-hypotheekadvies/familiehypotheek

Page 23: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

23

België daarentegen biedt de mogelijkheid om huurinkomsten nagenoeg geheel onbelast te laten.58 Dankzij de vele belastingverdragen die Nederland met andere landen heeft gesloten zal de heffing van onroerend goed altijd in het land vallen waar het onroerend goed gesitueerd is en dit zal dus ook mogelijk een voordeel kunnen betekenen voor de Nederlandse belastingplichtige.

58 Nederbelgendesk. Tweede woning in België. Opgehaald van Nederbelgendesk, ESJ accountants & Belastingadviseurs. https://www.nederbelgendesk.nl/tweede-woning.html

Page 24: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

24

Conclusie en aanbevelingen In de voorgaande hoofdstukken is stil gestaan bij verschillende aspecten van de Nederlandse vermogensrendementsheffing. In het eerste hoofdstuk is de totstandkoming van de forfaitaire vermogensrendementsheffing besproken, eveneens als de herziende vermogensrendementsheffing van 2017. In het tweede hoofdstuk zijn de door de staatssecretaris afgewogen heffingsmethoden besproken, eveneens als de heffingssystematiek in het buitenland. Het derde hoofdstuk behelst de mogelijke gedragseconomische effecten van de herziening van de vermogensrendementsheffing. Elk van de deelvragen zullen apart worden besproken en vervolgens wordt er antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. De onderzoeksvraag luidt als volgt:

‘In hoeverre leidt de herziende box III tot een reëlere, acceptabele en rechtvaardige belastingheffing van vermogen in de inkomstenbelasting?’

1. Hoe heeft box III zich ontwikkeld sinds de invoering van de wet inkomstenbelasting 2001?

Als oplossing op de toenmalige vermogensbelasting werd in 2001 de vermogensrendementsheffing aangedragen. De toenmalige vermogensbelasting was ingewikkeld en gevoelig voor arbitrage. De forfaitaire rendementsheffing betrof een eenvoudig en “robuust” stelsel. De eerste jaren na de invoering van de vermogensrendementsheffing leek het ingevoerde systeem geslaagd te zijn. Na de economische crisis bleek Nederland de gevolgen te ondervinden van de keerzijde van een forfaitaire rendementsheffing. Het forfaitaire rendement was hoger dan het acceptabele werkelijke rendement, wat leidde tot veel onvrede bij menig belastingplichtigen. Dit had een massale bezwaarprocedure tot gevolg. Hoewel de uitspraak in het voordeel van de wetgever en de Belastingdienst werd beslist, nam de behoefte naar een vernieuwd systeem verder toe. Dit leidde tot de introductie van een hervormde vermogensrendementsheffing met een vermogensmix en verschillende forfaitaire rendementen voor spaargelden en beleggingen. Hoewel verscheidene belanghebbende organisaties dit systeem hebben afgekeurd, moet het werkelijke effect van de herziende vermogensrendementsheffing nog blijken. De aansluiting aan de realiteit ontbreekt nog steeds en het is daarom ook logisch dat de politieke gestemdheid uitwijst dat de herziende vermogensrendementsheffing slecht een tussenstap is naar de vermogenswinstbelasting.

2. Hoe kan vermogensbelasting geheven worden en hoe wordt dit in buitenland toegepast? Bij de toepassing van de vermogensbelasting kan er gekozen worden voor de volgende methodes: de vermogensrendementsheffing, de vermogensaanwasbelasting en de vermogenswinstbelasting. Het huidige model past de vermogensrendementsheffing toe waarbij er wordt uitgegaan van een vermogensmix en een belastingpercentage berekend aan de hand van de voorgaande jaren. De vermogensaanwasbelasting richt zich op de jaarlijkse vermogenstoename inclusief het nog niet gerealiseerde gedeelte. De vermogenswinstbelasting komt aan bod wanneer sprake is van vervreemding van het vermogen. Elk systeem biedt voordelen maar kent ook zijn eigen nadelen. Momenteel onderzoekt de staatssecretaris van Financiën verschillende combinaties in een gemengd systeem, hierbij worden de vermogenswinstbelasting en vermogensaanwasbelasting uitvoerig besproken. De vermogenswinstbelasting en vermogensaanwasbelasting worden nog steeds gezien als een rechtvaardige heffing omdat beide het werkelijk gerealiseerde rendement belasten, iets wat in de optiek van de belastingplichtige nog steeds ontbreekt aan de vermogensrendementsheffing. In het buitenland wordt doorgaans gekozen voor een vermogenswinstbelasting of een vermogensaanwasbelasting. Nederland beschouwd de implementatie van een ander systeem als een brug te ver: het ontbreken van voldoende informatie over vermogensbestanddelen wordt hierbij als de grootste zorg gezien. Echter kan hierbij een kanttekening worden geplaatst door de aanhoudende drang naar digitalisatie. Een ander argument voor de invoering van vermogensheffing op reëel rendement zou zijn dat economisch vergelijkbare landen wel in staat geweest zijn om een einde te maken aan de vermogensrendementsheffing. Voorbeelden hiervan zijn Duitsland en België.

Page 25: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

25

3.Beïnvloed de nieuw box III het gedrag van de belastingplichtige en leidt dit tot gedragseconomische

effecten? De vermogensbelasting anno 2017 zorgt ervoor dat de belastingplichtigen die in schijf één vallen er effectief op vooruit gaan terwijl de belastingplichtigen in zowel schijf twee als schijf drie een nadeel ervaren. Dit kan aanleiding geven om op zoek te gaan naar een wettelijke legale manier om het vermogen anders in te delen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van schenkingsvrijstellingen, aflossen van de hypotheek, hypotheek verschaffen aan familieleden, vermogen in de B.V. onderbrengen, beleggen in een groenfonds en investeren in onroerend goed. Onder het huidige regime worden vermogensbezitters geacht bij een groot vermogen meer te beleggenen. Dit druist tegen het draagkrachtbeginsel in gezien het feit dat individuele factoren dermate belangrijk zijn in het behalen van (over)rendement op beleggingen. Zo kunnen ervaringsvoordelen, leeftijd en voorkeur voor risico een zeer belangrijke rol spelen in het investeringsgedrag van belastingplichtigen. Door het onbelastbaar houden van risicopremies worden beloningen van risico buitenwege gelaten. Het systeem zal daarom nog steeds niet als rechtvaardig worden gezien door de belastingplichtigen. Concluderend, de herziende box III is nog niet in staat om de gewenste effecten te bereiken. Reëel gezien sluit het nog steeds niet aan op het werkelijke rendement en het politieke sentiment. De belastingplichtige kan het desondanks nog niet als een acceptabel systeem zien. Economische vergelijkbare landen zoals België en Duitsland hebben wat betreft het systeem nog steeds de voorsprong op Nederland. Ook is met de oplossing van de staatssecretaris nog steeds geen rechtvaardige heffing tot stand gekomen. Reden hiervoor is dat de vermogensrendementsheffing nog steeds het draagkrachtbeginsel negatief beïnvloedt. Aanbevelingen Met het zicht op de toekomst en de toenemende digitalisatie is het aanbevolen het huidige systeem aan te passen. De heffing op vermogensinkomsten moet in de toekomst op reële basis plaatsvinden. Het is aanbevolen om toe te werken naar een combinatie van de vermogenswinst- en vermogensaanwasbelasting. De staatssecretaris heeft meermaals aangegeven dat de overstap naar een dergelijk systeem niet mogelijk is vanwege de enorme administratieve last voor de burger en het gebrek aan informatie binnen de Belastingdienst. Mogelijkheden voor vervolgonderzoek zouden zijn in hoeverre het argument van de staatssecretaris kan worden ontkracht op basis van de toenemende digitalisatie?

Page 26: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

26

Bibliografie Artikel 5.2 lid 1 Wet Inkomstenbelasting 2001

Atkinson, A.B., Stiglitz, J.E. (1976), The Design of Tax Structure: Direct vs. Indirect Taxation, Journal of Public Economics, Jaargang 6(1), p. 55-75 Belastingdienst. (2017). Berekening belasting over inkomen uit vermogen vanaf 2017. Opgehaald van Belastingdienst : https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/vermogen_en_aanmerkelijk_belang/vermogen/ Belastingdienst.Belastingvrij schenken: vrijstellingen 2017. Opgehaald van De Belastingdienst. https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/relatie_familie_en_gezondheid/schenken/schenking_krijgen/belastingvrij-schenken-vrijstellingen-2017/belastingvrij-schenken-vrijstellingen-2017- Belgische Federale Overheidsdiensten. Roerende inkomsten aangeven . Opgehaald van informatie en diensten van de overheid: https://www.belgium.be/nl/belastingen/inkomstenbelastingen/particulieren_en_zelfstandigen/belastbaar_inkomen/roerende_inkomsten CDA Verkiezingsprogramma 2017-2021: Keuzes voor een beter Nederland, p. 97-98. Cnossen, S., Bovenberg, A. L., Rijkers, A. C., Kavelaars, P., Caminada, K., Goudswaard, K., Okker, R. (1999). Vermogensrendementsheffing: vondst of miskleun? Rotterdam: OCfEB Commissie inkomstenbelasting en toeslagen (2013). Naar een activerender belastingstelsel: Eindrapport, Den Haag D66 Verkiezingsprogramma 2017-2021 p. 68, uitgegeven op 16 december 2016 Dool, R.P. (2009, January 29). Belastingheffing over kapitaalinkomen bij natuurlijke personen: Een onderzoek naar de mogelijkheden tot het invoeren van een vermogensaanwasbelasting. Erasmus University Rotterdam. Verkregen via http://hdl.handle.net/1765/14651 Drucksache 16/4841 Dusarduijn, S. & Gribnau, J.L.M. (2006). Vermogensrendementsheffing, vijf jaar later: wetenschappelijk evaluatie Wet IB 2001. Deventer, Nederland: Kluwer. Financieel Dagblad (26 juni 2015): Belastingherziening is een totaal gemiste kans, door Bas Jacobs, opgehaald van: https://fd.nl/opinie/1109268/belastingherziening-is-een-totaal-gemiste-kans Financieel Dagblad (17 september 2015). CDA dreigt nieuwe vermogensbelasting te torpederen, Verkregen via: https://fd.nl/economie-politiek/1119197/cda-dreigt-nieuwe-vermogensbelasting-te-torpederen GroenLinks Verkiezingsprogramma 2017-2021 p. 19, uitgegeven op 17 januari 2017. Hoge Raad 10 juni 2016, nr. 14/05020, BNB 2016/177, TaxVisions editie 17 juni 2016

Page 27: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

27

Jacobs, B., Boadway, R. (2014), Optimal Linear Commodity Taxation under Optimal Non-Linear Income Taxation, Journal of Public Economics, Jaargang 117(1), p. 201-210 Jacobs, B. (2015), Hoe moet kapitaalinkomen worden belast?, Socialisme & Democratie, Jaargang 72(3), p. 5-24 Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, Bijlage 1, V-N BP21/1.7, p 483 Kamerstukken II 1998/99, 26 728, nr. 3, Bijlage 1, V-N BP 21/1.7 Kamerstukken II 2015/16, 34 302, nr. 3

Kamerstukken II 2015/2016, 34 302, nr. 4, Advies van de Raad van State Belastingplan 2016 (W06.15.0275/III), uitgegeven op 7 september 2015 Kamerstukken II 2015/2016, 34 302, nr. 102, Rondetafelgesprek met EY en leden van de Tweede Kamer over de herziening van box III, uitgegeven op 25 november 2015

Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 6.

Lejour, A., Van ’t Riet, M. (2015). Een meer uniforme belasting van kapitaalinkomen: CPB Policy Brief 2015/16, Den Haag: Centraal Plan Bureau (CPB) Mirrlees, J.A. (1976), Optimal Tax Theory: a Synthesis, Journal of Public Economics, Jaargang 6(4), p.327-358

MvT, Kamerstukken 1998/1999, 26 72, nr. 3, p.230-231. Nationale ombudsman. Belastingdienst te snel met digitaliseren van de blauwe envelop. Opgehaald van de Nationale ombudsman: https://www.nationaleombudsman.nl/nieuws/2016/belastingdienst-te-snel-met-digitaliseren-van-blauwe-envelop Nationale ombudsman rapport: Een onderzoek naar de digitalisering van het berichtenverkeer van de Belastingdienst. Rapportnummer: 2016/030 Nederbelgendesk. Tweede woning in België. Opgehaald van Nederbelgendesk, ESJ accountants & Belastingadviseurs. https://www.nederbelgendesk.nl/tweede-woning.html Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (2015), Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het wetsvoorstel Belastingplan 2016 (34 302), p.2, Amsterdam Nota naar aanleiding van verslag kamerstukken 1999-2000, 26727 nr. 7 Notaris Boom. Tips om belasting op spaarvermogen te voorkomen. Opgehaald van Notaris Boon. https://www.notarisboon.nl/nieuws/tips-om-belasting-op-spaarvermogen-te-voorkomen Piketty, T. (2014), Capital in the Twenty-First Century, London: The Belknapp Press of Harvard University Press

Page 28: Box III-herziening: een stap richting het einde van de …...een aanmerkelijk belang bij een VBI is als aanpassing op het nieuwe regime sinds 2017 verhoogt naar 5,5 procent, waardoor

28

Position Paper ONL voor Ondernemers (2015). Vermogensrendementsheffing: De logica zegt “Nee”, Den Haag p. 1-3 Register Belastingadviseurs (2015). Reactie op Pakket Belastingplan 2016: Herziening box 3

Rijksoverheid (2016) Voortgangsrapportage box 3: Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement, verkregen via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/09/20/voortgangsrapportage-box-3 Saez, E. (2002), ‘The Desirability of Commodity Taxation Under Non-Linear Income Taxation and Heterogeneous Tastes’, Journal of Public Economics, Jaargang 83, pp. 217-230 SP Verkiezingsprogramma 2017-2021: Programma voor een sociaal Nederland, p. 17, gepubliceerd op 14 januari 2017. Staatscourant 2015, nr. 18400/BLKB2015/903M Vereniging eigen huis. Eigen Huis Familiehypotheek. Opgehaald van Vereniging eigen huis. https://www.eigenhuis.nl/hypotheken/eigen-huis-hypotheekadvies/familiehypotheek VVD Verkiezingsprogramma 2017-2021 Zeker Nederland p.99, uitgegeven op 9 december 2016