Blauwe maandag · 2021. 1. 30. · Blauwe maandag. Van Nicci French verscheen eveneens bij...

15
Blauwe maandag

Transcript of Blauwe maandag · 2021. 1. 30. · Blauwe maandag. Van Nicci French verscheen eveneens bij...

  • Blauwe maandag

  • Van Nicci French verscheen eveneens bij uitgeverij Anthos

    Het geheugenspelHet veilige huisBezeten van mij

    OnderhuidsDe rode kamer

    De bewoonde wereldVerlies

    De mensen die weggingenDe verborgen glimlach

    Vang me als ik valVerloren

    Tot het voorbij isWat te doen als iemand sterft

    Medeplichtig

  • Nicci French

    Blauwe maandag

    Vertaald door Irving Pardoen

    Anthos|Amsterdam

  • isbn 978 90 414 1464 9 (paperback)isbn 978 90 414 1765 7 (gebonden)

    © 2011 Joined-Up Writing© 2011 Nederlandse vertaling Ambo|Anthos uitgevers,

    Amsterdam en Irving PardoenOorspronkelijke titel Blue Monday

    Oorspronkelijke uitgever Michael JosephOmslagontwerp Marry van Baar

    Omslagillustratie © Theresa Martinat/www.theresamartinat.comFoto auteur © Annemarieke van den Broek

    Verspreiding voor België:Veen Bosch & Keuning uitgevers n.v., Antwerpen

  • Voor Edgar, Anna, Hadley en Molly

  • 1987

    Er waren in deze stad veel spoken. Ze moest uitkijken. Ze letteerop dat ze niet op de voegen tussen de stoeptegels stapte, en hin-kelend en springend zette ze haar in versleten rijglaarsjes gesto-ken voeten telkens midden op de tegels. Het hinkelen ging haargoed af. Zolang als ze zich kon herinneren deed ze het op wegnaar school en terug naar huis al, eerst rukkend en trekkend aande hand van haar moeder, springend van de ene veilige plek naarde volgende, en later alleen. Niet op de voegen stappen, want an-ders… Misschien was ze eigenlijk te oud voor dit spelletje, wantze was al negen en over een paar weken werd ze tien, vlak voor dezomervakantie. Toch bleef ze het doen, uit gewoonte voorname-lijk, maar ook vanwege een vage ongerustheid om wat er zoukunnen gebeuren als ze ermee ophield.

    Hier kwam een lastig stukje – de stoeptegels waren gebarstenen vormden een grillig mozaïek. Ze wist het te overbruggen doormet één teen op het kleine eilandje tussen de barsten te stappen.Haar vlechten sloegen tegen haar gloeiende wangen, en haarschooltas, zwaar van alle boeken en haar half leeggegeten brood-trommeltje, stootte tegen haar heup. Ze hoorde Joanna achterzich aan komen. Ze draaide zich niet om. Haar zusje liep altijdachter haar aan en viel haar altijd lastig. Nu zat ze weer te jamme-ren: ‘Rosie! Rosie, wacht op mij!’

    ‘Schiet op dan,’ riep ze over haar schouder. Er liepen inmid-dels een paar mensen tussen hen in, maar ze ving een glimp op

    9

  • van het warme, rood aangelopen gezicht van Joanna onder haardonkere pony. Ze keek bezorgd, het puntje van haar tong in op-perste concentratie tussen haar lippen. Haar voet kwam op eenvoeg terecht, ze wankelde en stapte nog een keer mis. Dat deed zenou altijd. Ze was een onhandig kind, dat eten morste, tegen al-lerlei dingen aan botste en in de hondenpoep stapte. ‘Schiet op!’riep Rosie nog een keer boos, terwijl ze tussen de andere voetgan-gers door laveerde.

    Het was vier uur ’s middags en de lucht was strakblauw; hettrottoir baadde in het zonlicht en deed pijn aan je ogen. Toen zede hoek omsloeg op weg naar de winkel liep ze ineens in de scha-duw, waar ze, nu het gevaar geweken was, haar pas vertraagde tot-dat ze gewoon liep. De stoeptegels gingen over in asfalt. Ze pas-seerde de man met het pokdalige gezicht, die met een blikje voorzich in de deuropening zat. Hij had geen veters in zijn schoenen.Ze probeerde hem niet aan te kijken. Ze hield niet van de manierwaarop hij glimlachte, zonder echt te lachen, zoals haar vaderook weleens deed als hij op zondag afscheid nam. Het was numaandag, en op maandag miste ze hem het meest, als de heleweek nog voor haar lag en ze wist dat hij er niet zou zijn. Waar wasJoanna? Ze wachtte en keek naar de mensen die voorbijliepen– een stel grotere kinderen, een vrouw met een hoofddoekje eneen grote tas, een man met een stok – en toen kwam daar ookhaar zusje vanuit het stralende licht de schaduw in, een iel figuur-tje met een veel te grote tas, knokige knieën en groezelige wittesokjes. Haar pony zat tegen haar voorhoofd geplakt.

    Rosie draaide zich weer om en liep verder naar de snoepwin-kel, bedenkend wat ze zou kopen. Misschien zuurtjes… of an-ders een zakje chocolaatjes, maar het was zo warm dat die op wegnaar huis zouden smelten. Joanna zou aardbeiveters kopen,waarvan ze een vieze, roze mond kreeg. Haar klasgenoot Hayleywas al binnen, en samen gingen ze voor de toonbank staan omsnoep uit te zoeken. Zij zou zuurtjes nemen, besloot ze, maar zemoest met betalen wachten tot Joanna er was. Ze keek naar dedeur, en even dacht ze iets te zien – een vage schim, een luchtspie-geling, of iets anders, iets glinsterends in de hete lucht. En toen

    10

  • was het weg. Er stond niemand in de deuropening. Geen mens.Ze klaagde er hardop over, terwijl buiten remmen piepten. ‘Ik

    moet altijd op mijn zusje wachten.’‘Ja, da’s pech,’ zei Hayley.‘Ze is zo’n huilebalk. Stomvervelend.’ Ze zei het omdat ze het

    gevoel had dat ze het moest zeggen. Je moest last hebben van jon-gere broertjes en zusjes, je hoofd schudden en je over hen bekla-gen.

    ‘O, vast en zeker,’ zei Hayley kameraadschappelijk.‘Waar is ze?’ Met een theatrale zucht legde Rosie haar snoep-

    goed neer en liep naar de deur om naar buiten te kijken. Er redenauto’s voorbij. Er liep een vrouw langs in een sari met veel gouden roze en zoete geuren, en toen drie jongens van de middelbareschool verderop die elkaar telkens aanstootten met hun puntigeellebogen.

    ‘Joanna! Joanna, waar ben je?’Ze hoorde haar stem hard en boos klinken en dacht bij zich-

    zelf: ik klink net als mijn moeder als ze weer zo’n bui heeft.Hayley kwam luidruchtig kauwend op haar kauwgom naast

    haar staan. ‘Waar is ze dan gebleven?’ Uit haar mond kwam eenroze bel, die ze vervolgens weer naar binnen zoog.

    ‘Ze weet dat ze bij me hoort te blijven.’Rosie rende naar de hoek waar ze Joanna het laatst had gezien

    en keek met half toegeknepen ogen om zich heen. Ze riep nogeen keer, maar haar stem ging verloren in het geraas van eenvrachtwagen. Misschien had ze aan de overkant van de straat eenvriendinnetje gezien en was ze overgestoken. Het was niet waar-schijnlijk. Ze was een gehoorzaam kind. Volgzaam, noemde hunmoeder haar.

    ‘Zie je haar niet?’ vroeg Hayley, die achter haar aan was geko-men.

    ‘Ze is waarschijnlijk zonder op mij te wachten naar huis ge-gaan,’ zei Rosie. Ze had nonchalant willen klinken, maar hoordezelf de paniek in haar stem.

    ‘Nou, ik zie je, hè.’‘Ja, zie je.’

    11

  • Ze deed haar best om normaal te lopen, maar het ging niet.Rust was er niet meer bij. Met bonzend hart en een nare smaak inhaar mond zette ze een halfhartig drafje in. ‘Stom kind,’ zei zesteeds maar, en: ‘Ik vermoord haar. Als ik haar zie, dan zal ik…’Ze voelde zich duizelig. Ze stelde zich voor hoe ze Joanna bij haarknokige schouders pakte en door elkaar rammelde zodat haarhoofd heen en weer zwiepte.

    Thuis. Een blauwe voordeur en een heg die niet meer was ge-snoeid sinds haar vader vertrokken was. Ze bleef staan en voeldezich een beetje misselijk – net zo’n gevoel als wanneer ze ietsstouts had gedaan. Ze liet de klopper hard neerkomen omdat debel het niet meer deed. Ze wachtte. O, als ze nou maar thuis is…als ze nou maar thuis is… De deur ging open, en daar stond haarmoeder, nog met haar jas aan van haar werk. Ze keek Rosie aan,waarna haar blik afdwaalde naar de leegte achter haar.

    ‘Waar is Joanna?’ Het zinnetje bleef tussen hen in in de luchthangen. Rosie zag haar moeder verstrakken. ‘Rosie? Waar is Joan -na?’

    Ze hoorde zichzelf zeggen: ‘Ze was bij me. Het is mijn schuldniet. Ik dacht dat ze in haar eentje naar huis was gegaan.’

    Haar moeder pakte haar hand, en voordat Rosie het wisthaastten haar moeder en zij zich terug langs de route die ze hadgevolgd – de straat waar ze woonden uit, langs de snoepwinkelwaar kinderen voor de deur rondhingen, langs de man met hetpokdalige gezicht en de wezenloze glimlach, en de hoek om, van-uit de schaduw in het stralende licht. Steken in haar zij en snellevoetstappen, zonder pardon op de voegen.

    En steeds hoorde ze, boven het bonzen van haar hart en haarastmatisch piepende adem uit, haar moeder roepen: ‘Joanna? Joanna? Waar ben je, Joanna?’

    Deborah Vine drukte een tissue tegen haar mond, alsof ze haarwoordenstroom wilde stelpen. Buiten voor het raam zag de agenteen slank, donkerharig meisje doodstil in het achtertuintje staan,de armen langs haar lichaam en een schooltas nog over haarschouder. Deborah Vine keek hem aan. Hij wachtte op ant-woord.

    12

  • ‘Ik weet het niet precies,’ zei ze. ‘Om een uur of vier. Onder-weg van school naar huis, de basisschool aan Audley Road. Ik zouhaar zelf hebben opgehaald, maar ik red ’t vanuit mijn werk nietom daar op tijd te zijn – en bovendien, ze was met Rosie en hoef-de nergens over te steken, dus ik dacht dat het geen kwaad kon.Andere moeders laten hun kinderen alleen naar huis lopen, endat moeten ze ook leren, toch? Zelfstandig worden? En Rosie hadbeloofd op haar te letten.’

    Ze haalde diep en onregelmatig adem.Hij maakte een aantekening in zijn notitieboekje en infor-

    meerde nog eens naar Joanna’s leeftijd. Vijf jaar en drie maanden.Waar ze het laatst gezien was? Voor de snoepwinkel. Deborahkon zich de naam niet herinneren. Ze konden er wel even langslopen.

    De agent klapte zijn notitieboekje dicht. ‘Ze zal wel met eenvriendinnetje mee naar huis zijn gegaan,’ zei hij. ‘Maar hebt ueen foto van haar? Een recente.’

    ‘Ze is klein voor haar leeftijd,’ zei Deborah. Ze kon de woor-den nauwelijks over haar lippen krijgen. De agent boog zichvoorover om haar te kunnen horen. ‘Een mager klein meisje. Eenbraaf kind. Erg verlegen als ze je niet kent. Ze zou nooit met eenvreemde meegaan.’

    ‘Een foto?’ vroeg hij.Ze ging er een zoeken. De agent keek weer naar het meisje in

    de tuin met haar uitdrukkingsloze witte gezichtje. Hij zou methaar moeten praten, of anders een van zijn collega’s. Een vrouwwas beter. Maar misschien zou Joanna weer opduiken voordatdat nodig was. Ze zou wel met een vriendinnetje mee zijn gegaanom te spelen met… nou ja, waar meisjes van vijf mee spelen –poppen, kleurplaten, theeserviesjes of wat dan ook. Hij keeknaar de foto die Deborah Vine hem aanreikte, een foto van eenmeisje met donker haar, net als haar zus, en een smal gezichtje.Een tand waar een stukje af was, een steile pony, een glimlach diedeed vermoeden dat ze haar gezicht in de plooi had getrokkentoen de fotograaf ‘lach ’ns even naar me’ tegen haar had gezegd.

    ‘Hebt u uw man op de hoogte gebracht?’

    13

  • Ze vertrok haar gezicht.‘Richard… Mijn… Ik bedoel, hun vader… woont niet bij

    ons.’ En toen, alsof ze zich niet meer kon inhouden: ‘Hij is er meteen jongere vrouw vandoor gegaan.’

    ‘U moet het hem laten weten.’‘Is het zo ernstig?’ Ze wilde hem horen zeggen van niet, dat het

    niet veel om het lijf had, maar ze wist dat het wel degelijk bittereernst was. Ze was klam van angst. Het straalde bijna van haar af,voelde hij.

    ‘We houden contact. Een vrouwelijke collega van me is opweg hiernaartoe.’

    ‘Wat kan ik intussen doen? Ik moet toch iets kunnen doen. Ikkan hier niet gewoon maar zitten wachten. Zeg toch wat ik moetdoen. Het maakt niet uit wat.’

    ‘U zou de telefoon kunnen pakken,’ zei hij. ‘Mensen opbellenbij wie ze zou kunnen zijn.’

    Ze pakte zijn mouw. ‘Zeg dat het allemaal goed komt,’ zei zesmekend. ‘Zeg dat u haar zult vinden.’

    De agent keek opgelaten. Dat kon hij niet zeggen, en hij konevenmin iets anders bedenken.

    Elke keer als de telefoon ging, was het erger. Er kwamen mensenaan de deur. Ze hadden het gehoord. Wat vreselijk, maar natuur-lijk zou het goed aflopen. Alles zou goed komen. Er zou een ein-de komen aan deze nachtmerrie. Konden ze iets voor haar doen,wat dan ook? Ze hoefde het maar te zeggen. Vraag het maar ge-woon. De zon stond nu laag aan de hemel en wierp lange schadu-wen over de straten, de huizen en de parken. Het was fris gewor-den. Overal in Londen zaten mensen voor de televisie, of zeroerden in pannen op het fornuis, of ze stonden in groepjes inbedompte, rokerige pubs te praten over de voetbaluitslagen vanzaterdag of over hun vakantieplannen of te klagen over hunpijntjes en kwaaltjes.

    Rosie zat met wijd open ogen weggedoken in een stoel. Eenvan haar vlechten was losgeraakt. De politieagente, een forse,mollige, aardige vrouw, zat naast haar neergehurkt en klopte op

    14

  • haar arm. Maar ze kon het zich niet herinneren, ze wist het niet,ze moest haar mond houden: woorden waren gevaarlijk. Nie-mand had haar iets verteld. Ze wilde dat haar vader thuis zou ko-men en alles goed zou maken, maar ze wist niet waar hij was. Zekonden hem niet bereiken. Haar moeder zei dat hij wel onder-weg zou zijn. Ze stelde zich hem ergens op een weg voor, waar hijvan hen wegliep en onder een donkere hemel steeds kleiner werdtotdat hij in de verte verdween.

    Ze kneep haar ogen stijf dicht. Als ze ze opendeed, zou Joannaer weer zijn. Ze hield haar adem in tot ze pijn in haar borst kreegen het bloed in haar oren hoorde bonken. Ze kon dingen latengebeuren. Maar toen ze haar ogen opendeed en het vriendelijke,bezorgde gezicht van de politieagente zag, zat haar moeder nog tehuilen en was er niets veranderd.

    Om halftien de volgende ochtend werd er een briefing gehoudenin een zaaltje van het politiebureau in Camford Hill dat als com-mandopost aangewezen was. Het was het moment waarop de totdan toe spontane, chaotische zoektocht overging in een gecoör-dineerde operatie. De zaak kreeg een nummer. HoofdinspecteurFrank Tanner nam de leiding op zich en informeerde de aanwe-zigen. Er werd een team geformeerd, de taken werden bespro-ken en verdeeld, er werden telefoonnummers gereserveerd voorinformatielijnen, er werden prikborden opgehangen, en in dezaal was een algemene sfeer van urgentie voelbaar. Maar er wasnog iets, en daar sprak niemand met zoveel woorden over, hoe-wel iedereen het voelde: een wee gevoel in de maag. Hier wasgeen sprake van vermissing van een tiener of van een man die naeen huiselijke twist spoorloos verdwenen was. Dan zouden zehier niet zijn. Het ging nu om een meisje van vijf. Er was zeven-tienenhalf uur verstreken sinds ze voor het laatst was gezien. Datwas te lang. Er was een hele nacht verstreken. Het was een koelenacht geweest, want het was juni en geen november, dus dat waseen kleine meevaller. Maar toch. Een hele nacht.

    Hoofdinspecteur Tanner stond te vertellen wat er op de pers-conferentie later die ochtend zou worden gezegd toen hij werd

    15