Bij het schrijven van onze belevenissen in Nederlands Nieuw- · 2012. 10. 5. · de Ommelanden van...

129

Transcript of Bij het schrijven van onze belevenissen in Nederlands Nieuw- · 2012. 10. 5. · de Ommelanden van...

  • VERANTWOORDING.

    Bij het schrijven van onze belevenissen in Nederlands Nieuw-Guinea heb ik, gebruik gemaakt van mijn eigen Memories vanOvergave, de schaarse aantekeningen die ik nog bewaard heb en vande brieven die ik uit Fakfak aan mijn vrouw schreef, die inseptember naar Nederland was vertrokken, maar vooral heb ik veeluit mijn geheugen moeten opdiepen.

    Oud collega's waren zo vriendelijk hun stukken ter beschikkingte stellen, waaruit ik enkele aanvullingen heb kunnen putten.

    Mijn dank gaat uit naar Drs. J.J. Buurman voor het correctie-werk dat hij voor zijn rekening heeft willen nemen.

    Ter oriëntatie van de lezers zijn enkele losbladige schetskaartenbijgevoegd, die jammer genoeg niet altijd even goed leesbaarzijn, terwijl de gebruikte namen wel eens van elkaar afwijken.In het stuk zelf is achter de plaatsnamen aangeduid op welkeschetskaart deze terug te vinden zijn, of in welke de buurt zijliggen.

    Dordrecht, juli 1992.

  • VAN 15 JANUARI 1951 TOT EN MET 15 OKTOBER 1962 IN NIEUW - GUINEAVERTELD DOOR JAN EN ETTY DUBOIS

    *********

    Inleiding.

    Bij de soevereiniteitsoverdracht van (Nederlands) Oost-Indiëaan de Republik Indonesia Serikat tegen eind 1949 bleef (Neder-lands) Nieuw-Guinea buiten deze overdracht en kreeg dit gebieds-deel de status van Gouvernement van Nederlands Nieuw-Guinea, metaan de top in de hoofdplaats, Hollandia, de Gouverneur, bijge-staan door de Directeuren van de Departementen, die de Raad vanDiensthoofden vormden. Bestuurlijk was het Gouvernement verdeeldin de Afdelingen Hollandia, Geelvinkbaai, West Nieuw-Guinea enZuid Nieuw-Guinea waar het bestuur in naam en overeenkomstig debevelen van de Gouverneur werd gevoerd door de Residenten. DeAfdelingen waren verdeeld in Onderafdelingen die bestuurd werdendoor een Onderafdelingschef (ÖAC)/Hoofd van Plaatselijk Bestuur(HPB). Zo bestond de Afdeling West Nieuw-Guinea uit de Onderafde-lingen Sorong, Radja Ampat, Manokwari en Ajamaroe.In 1950 werd besloten de bestuursvoering in Nieuw-Guinea uit tebreiden en te intensiveren. Daarbij zouden de grote Onderafde-lingen waarvan vele streken niet onder daadwerkelijk bestuurwaren gebracht opgesplitst worden in kleinere, beter te overzieneressorten.Omdat de omstandigheden in de nog open te leggen gebieden primi-tief waren, werd van de gegadigden verwacht dat zij over eengoede lichamelijke conditie beschikten.Aangezien ik de bestuursdienst in de tropen verkoos boven eenverblijf in het koude en natte Nederland solliciteerde ik naareen uitzending naar Nieuw-Guinea. Mijn vrouw, Etty, voelde erweinig voor, omdat zij voorzag dat wij- als gevolg van eensoevereiniteitsoverdracht aan Indonesië- er weer uitgegooidzouden worden (de toekomst gaf haar helaas gelijk). Ondanks haarbezwaren legde zij zich er uiteindelijk bij neer dat wij naarNieuw-Guinea zouden gaan.

    Toevallig bevond J.C.(Vic) de Bruin, beter bekend als JunglePimpernel, zich in januari 1951 in Nederland als begeleider vaneen Papoeadelegatie. Vic had een rijke Nieuw-Guinea ervaring. Op19 januari 1939 kwam hij als Controleur naar de in 1936 door devliegenier Wissel ontdekte meren. Hij verbleef in die binnenlan-den tot" 26 juli 1944. In de jaren van de oorlog met Japanorganiseerde hij het verzet van de Papoea's tegen de bezettersen voorzag de Indische Regering in Australië van waardevolleinlichtingen over de bewegingen van de Jappen.

    Voor het inwinnen van informaties over de meest noodzakelij-ke goederen die we in het overzeese rijksdeel nodig zouden hebbenzocht ik Vic op. Hij kon daar weinig zinnigs over zeggen, in hetkort kwam het hierop neer dat de bevoorrading op Nieuw-Guinea watplaats en tijdstip betrof sterk verschilde. Het ene moment waser volop rijst te koop maar geen druppel melk een volgende keerwas er weer eens een andere variatie. Vic gaf toch nog eenwaardevol advies waar ik later veel genoegen van zou beleven.

    Pagina 7

  • Hij raadde aan van aluminium een groot tourneeblik te laten makenmet een diep daaroverheen schuivend deksel.Zo'n blik gaf een uitstekende bescherming aan de daarin verpaktespullen tegen regen en bleef bovendien drijven als het in eenrivier viel, wat wel eens op tournees gebeurde. (Dit tourneeblikdoet nu in 1992 dienst als plantenbak op het balcon van onzeflat.)

    Tijdens onze ontmoeting vertelde Vic nog dat de Papoea's vanzijn delegatie zich in de winter bijzonder vermaakten met degevallen sneeuw. Van dit voor hen onbekende verschijnsel haddenzij schildpadden, krokodillen en andere dieren geboetseerd.

    Omdat er waarschijnlijk op de eerste standplaats geen artsof verpleger zou zijn was het nodig zelf voorzieningen tetreffen. Na naarstig zoeken werden twee verouderde medischehandboeken voor missionarissen aangeschaft. Helaas stonden daargeen naoorlogse medicijnen in zoals sulfaguanidine, penicillineen dergelijke. De huisarts was uiterst behulpzaam bij het samen-stellen van een apotheek en met het geven van aanwijzingen voorhet gebruik.

    Na enige schermutselingen op het ministerie waar menzuinigjes de uit te zenden ambtenaren pas in Nieuw-Guinea invaste dienst wilde laten benoemen (mocht ons onderweg eenongeluk overkomen dan was er geen enkele financieële garantievoor onze vrouwen!!!) werd uiteindelijk toch besloten deambtenaren met de "status van in vaste dienst benoemde" te latenvertrekken.

    Deze bestuurs(BB)ambtenaren waren Jan Soleer met practischeervaring van na 1946 in West- en Midden Java, Fred Winia die inde Ommelanden van Batavia, Indramajoe en Cheribon als BB-ambtenaar werkzaam was geweest,Dick Mahler die in Oost Java gediend had en Evert van Emmerick,onlangs als indoloog afgestudeerd. Ik zelf had in Bandoeng enigekantoor- en organisatorische ervaring opgedaan waar ik zowel inNieuw-Guinea als in Nederland veel profijt van heb gehad.

    Dick Mahler ging weliswaar als ongehuwde naar Nieuw-Guineamaar had veertien dagen vóór zijn vertrek eindelijk ontdekt dathij in Den Haag naast een aardig buurmeisje woonde op wie hijplots smoorverliefd werd. Die twee weken had hij zich zo zeer methaar bezig gehouden dat hij gedurende de vijfdaagse reis geen oogopen heeft kunnen houden.

    In de DC 4 waar wij de reis mee maakten, vloog ook een KNILkapitein mee die iedereen had afgeraden een kamer met hem tedelen omdat hij verschrikkelijk snurkte. Alleen Mahler die tochal veel slaap tekort was gekomen deelde enkele nachten zijnkamer, Dick sliep zo vast dat het snurken hem niet deerde. Erreisde een jong vrouwtje mee met haar driejarig kind dat zooverstuur was dat het de hele reis luidkeels huilde. Wij vondenhet bepaald een gebrek aan service dat de stewardess de moedergeen moment te hulp schoot om het kind te kalmeren.

    De DC 4 deed er vijf dagen over om via Kairo, Karachi,Calcutta en Singapore naar Biak te vliegen.

    Pagina 2

  • In Calcutta zocht ik een nicht op die vertelde dat het hotelwaar wij logeerden de laatste jaren twee keer gesloten wasgeweest vanwege cholera bij een van de koks. Ter voorkoming vanonrust gaf ik dit pas de volgende dag aan mijn medepassagiersdoor.Wij hadden een plezierige reis met in elke tussenstop eenovernachting. Ik herinner mij nog goed het ouderwetse hotel inKarachi met de lange, brede en hoge kamers. De ventilatoren dieaan het plafond hingen brachten in plaats van verkoeling alleenmaar de warme lucht in circulatie

    In Biak {kaart 2} werden wij ontvangen door Bob Stephan dieDick en ik nog kenden uit onze studententijd. Hij gaf ons de uitHollandia ontvangen berichten over onze toekomstige standplaatsendoor. Omdat in Nederland over Manokwari, waar zich enkelehonderden kolonisten hadden gevestigd, minder gunstige publica-ties hadden gecirculeerd hoopten Fred en ik daar niet geplaatstte worden. Wat een schrik toen Stephan ons vertelde dat wijuitgerekend daarheen moesten. Jan Soleer kreeg als bestemmingSeroei van waaruit hij de onderafdeling Waropen moest openen metWaren {kaart 2} als hoofdplaats. Hij had de keus nog diezelfdeavond per Higginsboot te vertrekken of de volgende dag met eenMarine Catalinavliegtuig. Soleer was er zo op gebrand spoedig aande slag te gaan dat hij zei: "Vanavond nog met de Higgins". InSeroei {kaart 2} kreeg hij echter een koude douche; men had daarnamelijk niet op zijn komst gerekend en na enkele maanden nietsdoen verviel zijn opdracht voor Waropen en werd hij overgeplaatstnaar het Departement Van Economische Zaken in Hollandia. Deonderafdeling Waropen werd pas in 1953 geopend en in 1957 alweeropgeheven.

    Evert van Emmerick vloog de volgende dag met een Catalinanaar de Wisselmeren {kaart 4, links boven}. De Marine Luchtvaart-dienst hielp het Binnenlands Bestuur door met deze vliegbotenzowel de Wisselmeren als Ajamaroe te bevoorraden.Zo kon Evert met een van deze vluchten mee naar zijn bestemming.

    Bij Ajamaroe {kaart 1,noord oost van Teminaboean } kon deCatalina op het langgerekte meer landen maar voor de Wisselmeren,waar voor de vliegboten onvoldoende uitloop was, moesten deladingen gedropt worden. Daarbij is het bij een Dakota van deKroonduif een keer gebeurd dat door het verkeerd openen van eendeur deze uit de hengsels vloog en in de staart bleef vastzitten.Met angst en beven en het koud zweet in de handen zag debemanning toch kans het vliegtuig veilig in Biak aan de grondte zetten.

    Dick Mahler moest zich bij de Resident in Sorong melden omvan daaruit verder te reizen naar Teminaboean { kaart 1.boven-loop van de Kaiboes rivier; zuidkust Vogelkop} waar hij kennismaakte met agas, een aan de kust veel voorkomende soort vlieg,die met hun beet een haast ondraaglijke jeuk veroorzaken. Ikondervond de agasplaag later in de buurt van Oransbari {schets-kaart} waar zelfs de Papoea's met het voortdurend om zich heenslaan met takkebossen probeerden zich de vliegjes van het lijfte houden.

    ****** * * *

    Pagina 3

  • 1. Biak, Manokwari, de Onderafdelingen Ransiki en Wandammen.

    Fred en ik bleven nog enkele dagen te gast in Biak inafwachting van een Catalinavlucht naar Manokwari {kaart 1 en 1Dnoord-oost punt Vogelkop}.

    Op 15 januari 1951 waren wij geland op de spierwitteSoridostrip {kaart 2, zuid kust BIAK). Deze was in de oorlog doorde Japanners gebruikt en later door de Amerikanen na velebombardementen hersteld. De strijd om de verovering van Biak opde Japannners was hevig geweest. De vijand had heel goed gebruikgemaakt van de vele diepe rotsholen op het koraaleiland die zulkegoede schuilplaatsen boden dat zij voor de aanvaller practischonbereikbaar waren.Ze hadden er zelfs een lazaret ingericht. De strijd die van10 april tot 22 juni 1944 had geduurd kostte aan beide zijdenhonderden gesneuvelden.

    Toen de Amerikanen Biak verlieten boden zij het IndischeGouvernement in Australië het achtergebleven oorlogsmateriaalvoor een belachelijk lage prijs ter overname aan. (Jeeps bijvoorbeeld werden voor f.150.—aangeboden.). De zuinige Nederlan-ders wezen dit bod van de hand in de hoop dat de Amerikanen dieer toch geen bestemming voor hadden hun prijs zouden verlagen ofzelfs de dumps cadeau doen.

    Na de afwijzing van dit bod wisten de Yankees er weldegelijk raad mee, met bulldozers werden de jeeps in zee geduwdof met zoutzuur onklaar gemaakt. Grote viermotorige B 24Liberators, B 17 Flying Fortress, P 40 Lightings (jachtbommenwer-pers) en Catalina's werden met bulldozers op een hoop geschovenof met handgranaten in schroot veranderd. Ook op het vliegveldSentani {kaart 2, bij rechter marge) nabij Hollandia werdenhonderden vliegtuigen met handgranaten onbruikbaar gemaakt.Wegens gebrek aan personeel kon het in overvloed aanwezigematerieel niet productief gemaakt worden. Eerst toen de vlieg-tuigen omgesmolten waren tot aluminiumblokken brachten zij bijexport naar de Verenigde Staten geld in het laatje. Onklaargemaakte jeeps zijn later door het NNG Governement voor duizendenguldens per stuk weer rijklaar gemaakt. Het gouvernement had totin 1951 weinig aan het herstel van Biak gedaan. Het hotel wasondergebracht in een nissenhut met een uiterst primitievebadgelegenheid.

    Wij logeerden in een naast het huis van Stephan staandpaviljoen. Zowel de Controleurswoning als het paviljoen warente betitelen met de uitdrukking van "onverklaarbaar bewoondehuizen".

    Na een paar dagen konden we mee met een Catalina die inManokwari {kaart 1, noord-oost punt Vogelkop} groenten ophaaldevoor de Marine in Biak. Op de steiger werden wij met een bredegrijns begroet door de Controleur, Jan Koopmans, die vertelde datde te grote onderafdeling Manokwari (kustlijn van ruim 500kilometer van Saokorem {kaart 1,noord kust Vogelkop} tot NapanWeinami {kaart 2, zuid van GEELVINK-BAAI)} in drie afzonderlijkebestuurseenheden gesplitst moest worden.

    Pagina 4

  • Daarvoor moest ik de Onderafdeling Ransiki opzetten met alsstandplaats de Anggimeren {schetskaart}; Fred moest met alsstandplaats Nabiré {kaart 2,zuid west van Napan Weinami }afdeling Geelvinkbaai gestalte geven.

    Koopmans voegde hier nog aan toe dat men in Hollandia nietwist hoe Nieuw-Guinea in elkaar stak. Immers de Anggimeren liggencirca 40 kilometer van Ransiki het binnenland in, terwijl eenbehoorlijke weg voor de bevoorrading ontbrak. Catalina's kondener in verband met de ligging van de meren op 1.800 meter bovenzee en het nog hogere omringende gebergte niet landen. Nabiréstond bloot aan de golfslag van de Grote Oceaan en was vanwegede sterke branding de helft van het jaar onbereikbaar. Hij steldevoor met de Higgins een kijkje in Ransiki en Nabiré te nemen.

    Deze boten waren voor de riviervaart bedoeld maar werden inNieuw-Guinea ook op zee ingezet. Bij ruw weer slingerden zij methun hoge bovenbouw zo erg dat menige passagier zeeziek werd.Bovendien hadden deze overjarige boten nogal last van lekkage,ter reparatie lagen in het ruim altijd een paar zakken cement.

    Even een beeld van Manokwari in begin 1951.Daar vestigden zich in 1933 de eerste kolonisten, in de StichtingIndische Nederlanders Kolonisatie Nieuw-Guinea (Siking). Dekolonisten kregen gedurende vijf jaar een ondersteuning vanf.15.— per maand.In 1949/50 waren de grote stromen kolonisten uit Indonesiëaangekomen, vóór de oorlog met Japan was er reeds een bestuurs-post gevestigd en ook een militair detachement onder leiding vankapitein J.B. Willem Geerooms, die de Japanners in een guerrilla-strijd het vuur na aan de schenen heeft gelegd.

    In 1951 was er nog maar een bescheiden wegennet, inhoofdzaak bestaande uit de Fanindiweg, de Strandweg en dePanorama boulevard. Een heerlijk ontspanningsoord was de baai vanPasir Poetih met een prachtig zandstrand en schoon helder blauwwater.

    Koopmans woonde in de vooroorlogse in permanente stijlgebouwde controleurswoning. Het kantoor van het Hoofd vanPlaatselijk Bestuur (HPB) was op een betonnen vloer opgetrokkenuit plaatselijk bouwmateriaal. Om de kolonisatie in goede banente leiden was er een dienst voor de Kolonisatie met aan het hoofdde Assistenten-resident (ARKOL) F.J. Groeneveld en P.M.Felix.

    Na een korte kennismaking met Manokwari vertrokken wij metde Higgins voor een verkenning van de Geelvinkbaai. Op de redevoor Ransiki {kaart 1, oostkust Vogelkop en schetskaart } wierpde boot het anker uit terwijl intussen al een prauw op weg wasom post en voor Ransiki bestemde goederen af te halen. Met dezeprauw gingen we naar het aan de kust gelegen Rapaowi (schets-kaart} dat uit drie kamponghuisjes bestond waarvan één bewoondwerd door de (onofficiële) havenbeheerder, oom Eli.

    Wij liepen de vijf kilometer verharde weg naar Ransiki,onderweg stonden enkele deels ontmantelde motorwalsen, eenherinnering aan de Japanse bezettingstijd.

    Pagina 5

  • Naast deze trieste aanblik genoten wij van de Flame of theForest, een slingerplant die in een bepaald jaargetijde met langevuurrode trossen het oerwoud een schitterend aanzicht geeft.

    Voor Ransiki-stad passeerden we enkele woningen vankolonisten.

    In Ransiki werd het bestuur gevoerd door een IndonesischeBestuursassistent (BA).

    De troep die wij er aantroffen was schrikbarend. Ransikibestond uit twee kamponghuizen, het ene was van de BA, het anderevan zijn schrijver. In een aantal scheefgezakte huisjes woondenpolitieagenten. In een rubberboom op het politieterrein was eenplatform aangebracht met daarboven een primitief dak, dit was dewoonplaats van een van de agenten die niet op de grond wenste teslapen. Vlak daarbij stond een kooi van prikkeldraad die dienstdeed als gevangenis.

    Na de mededeling aan de BA dat ik in Ransiki geplaatst zouworden als Controleur van de nieuwe Onderafdeling vroeg ik of erhuisvesting was zodat Etty kon overkomen. Als antwoord werd opeen bouwsel gewezen bestaande uit tien palen met een atapdak(gevlochten palmbladeren) met circa een meter boven de grond eenplankier. Dit was het begin geweest van een pasanggrahan(logeergebouw), maar wegens geldgebrek was de bouw gestopt.

    Het politiedetachement bestond uit dertien hulpagenten onderleiding van een agent derde klas.Deze hulpagenten waren gerecruteerd uit de Manikion-binnenland-bevolking; van de andere stam, de Hattammers, zouden wij laterzowel voor Ransiki als Wandammen politierecruten aanwerven.Het bleek dat deze agenten wegens het gebrek aan leiding niet totenig politioneel optreden waren gekomen. Zij deden alleen dienstom de vrouw van de BA te helpen bij het ronselen van werkvolk uithet binnenland voor de exploitatie van haar uienaanplant waar zijeen aardige bijverdienste aan had.

    De BA had nog al wat te stellen met de kolonisten. Daar deverhoudingen niet altijd even harmonieus waren konden ruzies nietuitblijven en dan werd de BA te hulp geroepen om deze zaken tesussen. Hij was dolblij dat hij dit nu aan een Nederlandsebestuursambtenaar kon overlaten.

    Circa 10 kilometer zuidelijk van Ransiki lag het districtMomi {kaart 1 en schetskaart, zuid van Rapaowi } dat bestuurd werddoor de Hulp Bestuursassistent (HBA) L.W. Gaspers. Hij was dezoon van een vogeljager en een Papoea vrouw. Met zijn vader hadhij jarenlang in het binnenland doorgebracht en daar de Manikion-en Hattamtalen geleerd, ook sprak hij vloeiend de taal van deKebarvlakte. Een bestuursopleiding had Gaspers niet genoten;tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog had hij leidinggegeven aan het verzet van de Papoea's tegen de bezetters,waarvoor hem het Verzetskruis Oost-Azië werd toegekend. Gasperswas een uiterst bescheiden man en kon met zijn lange binnenland-ervaringen op Papoea niveau leven. Hij was vooral een practischebestuursambtenaar van wie veel Controleurs gemak hebben gehad.

    Pagina 6

  • Na de oorlog werd hij vanwege zijn grote kennis van land envolk van de westelijke Vogelkop benoemd tot HBA met Momi alsstandplaats waar hij een tiental hulpagenten ter beschkkingkreeg.

    De Controleur van Manokwari had zijn handen al vol met deplaatselijke problemen en kon daardoor weinig leiding geven aande bestuursvoering in Ransiki en Momi.

    Momi {schetskaart MOEMI} had vóór de oorlog in tweeopzichten een belangrijke rol gespeeld.

    Omstreeks 1920 kwam de Assistent-resident C.Lulofs op degedachte door het uitzetten van herten de eiwitvoeding van dePapoea's te verbeteren en hij liet 20 Halmaheira herten bij Momilos. Een oudere Papoea vertelde dat hij als kind de ontschepingvan deze dieren had meegemaakt. Om de overbrenging naar de vastewal te vergemakkelijken had Lulofs heel verstandig uitsluitendjonge dieren laten aanvoeren die eenvoudig van de gouvernements-boot in prauwen konden worden overgeladen. Hij had echter overhet hoofd gezien dat er op Nieuw-Guinea geennatuurlijke vijanden van herten voorkwamen en dat deze zich zosterk konden vermenigvuldigen dat zij vaak een ware plaag voorde tuinen van de Papoea's werden. In 1962 hadden de herten zichover de hele Vogelkop verspreid.

    De tweede rol die Momi vóór de oorlog gespeeld had was eenJapanse proef met een kapokonderneming. Als tegenhanger had hetIndische Gouvernement in Ransiki een rubber- en olieplantageontgonnen met de bedoeling de Japanners in de gaten te kunnenhouden. Veel nut heeft dit laatste echter niet gehad.Integendeel: in het eerste oorlogsjaar heeft het Japanse legerer dankbaar gebruik van gemaakt door met het op beide ondernemin-gen aanwezige zware materiaal zowel in Ransiki als in Momi eenvliegveld aan te leggen, het laatste zelfs met een betonnen baan.

    Frans Klay heeft in 1954/55 met gerepareerde Japansemotorwalsen het vliegveld van Ransiki weer zo opgeknapt dat erDakota's konden landen.

    Zoals eerder vermeld liggen op circa 40 kilometer landin-waarts in het Arfakgebergte op 1.800 meter hoogte boven zee detwee Anggimeren {schetskaart} die hun namen ontlenen aan hunvorm. Het eerste heet Anggi Gita (vrouwelijk) vanwege de rondevorm; het westelijke meer is langgerekt en wordt daarom AnggiGiji (mannelijk) genoemd. Zij liggen in het grensgebied van deHattammers die tot in Manokwari wonen en de Manikions die tot inSteenkool {kaart 1, zuidkust Vogelkop noord van Teloek Bintoeni}hun woonplaats hebben. Zuidelijk van het Hattamgebied leven inwestelijke richting ook nog Manikions tot aan de grens van deMaibratstam in Aiwassi {oostelijk gedeelte in de onderafdelingTeminaboean, ongeveer bij Aumai{ kaart 1, ongeveer middenVogelkop}. De Manikions ( ook wel Mantioens) en de Hattammersworden met één naam "Arfakkers" genoemd.

    In de dertiger jarft in 1954/55 met gereogxeeple^,,Japansemotorwalsen het vliegveld van Ransiki weer "-zo opgeknapt dat erDakota's konden landen.

    Zoals eerder vermeld liggen op cNIL milita±reB-naar de AngggiirêrinTe^söjna-i.Pagina 7

  • Voor de bevoorrading werd met behulp van enkele honderdendwangarbeiders een paardepad aangelegd. Om te voorkomen dat de inde regentijd sterk gezwollen Ransikirivier moest worden overge-stoken begon dit pad bij het aan de westelijke zijde van dezerivier gelegen dorp Wariab {schetskaart}. Via Sakoemi {schet-skaart} Oktober (in deze maand werd bij de aanleg van het paddeze plek bereikt), Ingris ( toen het pad tot hier gevorderd was,waren daar twee Engelse (Ingris) dames aan het zoeken naarorchideeën), dan naar Noordpool (genoemd naar het ijskoude watervan een nabij gelegen beek die als badplaats werd gebruikt)ging het pad verder over de goenoeng Wisinoe naar Anggi Gita,volgde daar de zuidelijke oever van het meer naar de goenoengKobrey.Hier overheen naar het dorp Irai {schetskaart} aan het Anggi Gitawaar het detachement werd gehuisvest.

    De militairen maakten bekend dat het nu maar eens afgelopenmoest zijn met de stammenoorlogen en dat als de oorlogsleiderszich zouden overgeven, alles vergeven en vergeten zou zijn. Zijdie hierin geloofden gaven zich over, maar werden tot hun schrikin de boeien geslagen. Later vertelde een van de slachtoffers dathij twee jaar lang aan een ketting van een meter, die aan eenenkel en een arm was geboeid, had moeten rondlopen. Deze Manikionis met zijn twee zoons vaak mijn gids geweest waarbij de zoonszo goed voor mij zorgden dat mij niets overkwam.

    Een van de oorlogsleiders, Erika Mersinden, bleef op vrijevoeten niettegenstaande er jaren lang jacht op hem werd ge-maakt.De militairen hadden de strategie zijn vermoedelijkeverblijfplaats tegen de ochtendschemer te overvallen. De slimmeErika koos zijn bivak alijd zo dat de achtervolgers hem alleenover een hangbrug konden bereiken. Aan de brugleuning waren eenaantal blikken bevestigd die met het nodige lawaai de komst vande militairen tijdig aankondigden.

    In mijn bestuursperiode heeft de HBA Gaspers Erika zovergekregen dat hij zich in Ransiki aanmeldde. Omdat Gaspers in zijnjeugdjaren veel met Erika was omgegaan en hem dus persoonlijkkende wist hij dit voor elkaar te krijgen. Erika bleef ongeveertwee weken in de buurt van Ransiki waarbij hij mij wel op dehoogte hield van zijn omzwervingen maar nadrukkelijk op het hartdrukte daar geen bekendheid aan te geven, opdat zijn vijandenniet achter hem aan konden gaan. Erika droeg in zijn linkeroorleleen speld met een koperen W- knoop van Wilhelmina, voor zijnandere oor kreeg hij een J-knoop. Na hem erop gewezen te hebbendat het Mantioengebied zich tot Steenkool uitstrekt, waar mijncollega Manier het bestuur voerde beloofde hij zich ook daar temelden waaraan hij zich heeft gehouden.

    Het militair detachement maakte kennis met een unicum vande Anggimeren, namelijk de aanplant van aardappelen. In de jarentwintig had een zendeling een Hattammer een kist aardappelengegeven met het voorstel deze bij de meren uit te planten. Ditwerd een opmerkelijk succes; in 1951 werden duizenden kilo'saardappelen naar Ransiki gebracht en daar verhandeld. Het uniekewas dat zich in al die tijd geen aardappelziekte had voorgedaan.

    Pagina 8

  • Nu wordt het tijd terug te gaan naar het eerste verblijf vanFred en mij in Ransiki. Besloten werd dat ik daar nog een paardagen zou blijven en Fred met de Higgins naar Wasior {kaart 1,aan de Wandammenbaai} zou gaan om daar de stand van zaken op tenemen. De eerste nacht sliepen we in de in aanbouw zijndepasanggrahan. Voor de omwanding hielp de BA ons aan een stuk zeilwaar zo goed en kwaad als het ging een kamertje van gebouwd werd.Het woei die nacht zo hard dat Fred de volgende ochtend vanwegeeen opgelopen spit maar met moeite van zijn veldbed af kon.

    In Wasior bofte hij in zoverre dat daar wel huisvesting voorhem was bestaande uit twee gekoppelde huisjes waarvan het enebestemd kon worden tot woning voor de Winia's en het andere totkantoor.

    Teruggekeerd in Manokwari rapporteerden wij aan Hollandiadat het in verband met de bevoorrading beter was de keuze voorde Onderafdelingshoofdplaatsen te laten vallen op Ransiki enWasior in plaats van de Anggimeren en Nabiré. Ik vroeg meteenvijfhonderd gulden aan om de pasanggrahan tot iets bewoonbaarste verbouwen.

    Met het voorstel voor de standplaatsen ging Hollandia zondermeer accoord, maar de aangevraagde f.500.— kon niet beschikbaarworden gesteld omdat het gouvernement daar geen fondsen voor had.Wanneer we aan het werk konden gaan zou men nog wel laten weten.Het heeft tot mei 1951 geduurd voordat deze beslissing afkwam.Tot die tijd bleven wij ons in Manokwari stierlijk vervelen. Erwerd weliswaar een woning toegewezen maar werk was er niet omhan-den. Elke dag stonden wij zo laat mogelijk op en besloten na hetontbijt hoe de rest van de ochtend zou worden doorgebracht. Welunchten in een particulier pension waarna van een stevige siëstawerd genoten. De avond werd bij kennissen doorgebracht en naenkele slaapmutsjes sloten wij onze ogen voor een "welverdiende"nachtrust.

    Zo ging het dag in dag uit tot Koopmans verzocht de kleineaanslag voor hem te verzorgen. Dit was een belastingheffing voormensen met een gering inkomen. De aanslag bedroeg in de regelniet meer dan een paar gulden per jaar tot hooguit tien oftwintig gulden. Deze aanslag gold ook voor Papoea's.

    De kolonisten in Manokwari waren niet gezegend met een rijkbezit en hadden in die tijd een gering inkomen. Het grootste aan-tal was op 23 december 1949 in een gecharterde boot, de Waiba-long, uit Indonesië naar Nieuw-Guinea vertrokken. Dit niettegen-staande hun van alle kanten was voorgehouden dat daar voor hengeen enkele voorziening zou zijn, noch huisvesting noch voldoendete eten. Het schip vertrok afgeladen met aanstaande kolonistenvan Batavia naar Semarang en Soerabaja, waar nog passagiers bij-kwamen. Toen was nergens nog een open plekje, er waren zelfsgeiten en paarden aan boord geladen. Na Soerabaja ging het overeen woelige zee rechtstreeks naar Manokwari. Op 31 december kwamde Waibalong na het ronden van de kaap Bakaro in de baai vanManokwari waar de kleine eilanden Poelau Lemon en Mansinam werdengepasseerd.

    Pagina 9

  • De boot ging op de rede voor anker en de opvarenden moestenzelf hun bezittingen aan wal brengen. Één van hen had zelfs eenvleugelpiano meegenomen die met veel pijn en moeite op het strandwerd neergezet en daar in de loop der tijden wegrotte.

    Aan boord bevond zich ook de familie Van der Hout dieplannen had een zagerij en een aannemersbedrijf in Manokwari tebeginnen.Zij hadden de eerder naar Manokwari vertrokken heer De Veergeïnformeerd over hun aankomst met de Waibalong. Deze had eenoude Japanse truck klaar staan om een gedeelte van de reizigersnaar de wijk Saowi te brengen.

    Daar kregen zij onderdak in een gedeeltelijk leegstaandeloods waarin een stel jongelui zich sinds 1947 gevestigd had.Enkele maanden later is nog een groep uit Indonesië met deKarossa naar Manokwari gekomen.

    De kolonisten hadden van plaatselijk materiaal en oudezinkplaten een onderkomen gebouwd en daaromheen hun tuinenaangelegd. Zij verbouwden in hoofdzaak groenten voor eigengebruik en voor levering aan de Marine in Biak. Omdat zwaarmateriaal ontbrak moest de ontginning van de grond geheel met dehand gebeuren met als enige hulpmiddelen een hak, een zeis eneen kapmes. Incidenteel konden zij Arfakkers inhuren om hen bijhet werk te helpen. De arbeidsproductiviteit van de autochtonenwas echter heel laag.

    In de loop der jaren veranderde Manokwari veel ten goede.Er kwam een in-en exportmaatschappy, de NIGIMY, waardoorManokwari beter leefbaar werd. Gouvernemenstdiensten plaatstener hun ambtenaren zoals het Boswezen, de Rijkswaterstaatsdienst,het Kadaster en Landbouw en Visserij. Het wegennet werd uitge-breid en er kwamen meer permanente woningen. Dank zij eenvliegveld kon de plaats opgenomen worden in de geregeldelijndienst van de Kroonduif, de Luchtvaartmaatschappij die inNieuw-Guinea met Dakota's, Twin Pioneers en Beavers de verbin-dingen door de lucht verzorgde.

    Een scheepswerf met dwarshelling verbeterde de faciliteitenen een houtzagerij voorzag in de behoefte aan gezaagd hout. Aande brede permanente steiger konden de grote KPM boten aanleggen.Maar ja, dat was in 1951 nog verre toekomstmuziek. Vooral deoverbrenging van de Afdelingshoofdplaats van Sorong { kaart 1,noord west punt Vogelkop} naar Manokwari in 1957 heeft veel aandeze verbeteringen bijgedragen.

    Wij hadden het over de kolonisten die ten tijde van de doorons opgelegde kleine aanslag net een jaar in Manokwari gevestigdwaren. Veel landbouwers van huis uit waren er niet bij, een grootdeel van de migranten behoorde in het voormalige Nederlands Indiëtot de zogenaamde witte-boorden-categorie die maar moeilijk aanhun nieuwe bestaan konden wennen. Koopmans, Fred en ik haddenalle begrip voor deze omstandigheden en hanteerden de belasting-regelingen met de nodige soepelheid. Er werd een werkwijzeuitgestippeld waarmee wij alle kolonisten konden bereiken.

    Pagina 10

  • Manokwari was verdeeld in wijken, elk met een wijkhoofd meteen goed inzicht van het vlees dat hij in de kuip had. Wijzochten aansluiting bij deze wijkhoofden, waar op van te vorenaangekondigde dagen zitting werd gehouden voor het opleggen vande kleine aanslag. Daarbij werden we snel geconfronteerd met hetprobleem van de nu geheten een-deur-delers. Wij vonden het nietredelijk in die gevallen zowel de man als de vrouw een aanslagop te leggen. In overleg met Koopmans werd besloten de vrouw aante merken als huishoudster, die zonder geldelijke vergoeding ditwerk deed. Als de belastingplichtige naliet een dergelijke"gezinssamenstelling" te vermelden werd daar wel de aandacht opgevestigd.

    Zo gebeurde het in de wijk Sanggeng, toen ik iemand eenaanslag had opgelegd, deze wilde weggaan. Het wijkhoofd riep hemterug en zei: "Hoe staat het met mevrouw zus en zo" . De man gingop het puntje van een stoel zitten en zei:"Mneer ik woon incombinasie. ", het kostte moeite mijn lachen in te houden.

    Op een avond overkwam het ons dat, toen wij tegen een uurof elf ons slaapmutsje wilden pakken, een jeep voor het huisstilhield waaruit een kennis stapte die binnenkwam zeggend dathij ook wel zin in een borrel had. Hij bleef zo lang plakken totde pas geopende fles Bokma leeg was. De volgende avond gebeurdehetzelfde. Dit werd teveel van het goede. Wij maakten de afspraakdat als hij weer langs kwam, Fred hem bij de jeep aan de praatzou houden, intussen goot ik de volle fles over in een lege,zodat daar nog maar een bodempje in bleef staan. Nadat ditopgedronken was ging onze gast voldaan naar huis.

    Op een middag toen Fred en ik langs het strand liepen zagenwij op zee een Catalina van de Marine, waarvan slechts één motordraaide. Omdat de piloot kennelijk de andere niet aan de praatkon krijgen bleef het vliegtuig in kringetjes ronddraaien,waarbij het gevaarlijk dicht de koraalkust naderde. Toevallg wis-ten we een prauw met buitenboordmotor te liggen, die werd opge-haald en gingen op weg naar de Catalina. Met een touw werd devliegboot naar open zee gesleept waar het lukte de tweede motorop gang te brengen en weg te vliegen naar Biak. Het moet voor detoeschouwers op het strand een komisch gezicht geweest zijn tezien hoe zo'n grote Catalina op sleeptouw werd genomen door eenprauw van nog geen vijf meter lengte.

    In maart liet, L.L.A. Maurenbrecher, de Resident van WestNieuw—Guinea, weten dat hij met L.W. Oostmeyer de Commissaris vanPolitie, naar Manokwari kwam en met Fred en mij de situatie inRansiki en Wasior wilde opnemen. Zij kwamen met de coasterBeatrix waar wij tegen middernacht aan boord gingen. Na enigetijd in bed te hebben gelegen voelde ik een kriebel en kreegjeuk. Dit was een bekend verschijnsel uit mijn krijgsgevangen-schap: het bed zat vol luizen. Na een veldbed op het dek gezette hebben kon ongestoord geslapen worden, tot kort na hetontwaken plus een kop koffie de Resident tevoorschijn kwam, eenvislijn klaar maakte en mij vroeg de lijn uit te werpen. Evenlater kwam Fred luid lachend uit zijn hut en maakte mij voorstrooplikker uit. Enkele minuten later kon ik lachen om Fred, dieaan stuurboordzijde met een vislijn zat.

    Pagina 7 7

  • Om een uur of acht kwamen wij op de rede voor Ransiki aanen liepen naar de kota. Aangezien de Resident een verwoed jageren groot kenner van flora en fauna was hield hij om de paar meterstil om ons uitvoerig te onderhouden over bepaalde planten ofbomen. We deden ongeveer vier uur over de vijf kilometer naarRansiki. Tegen de middag werd de reis voortgezet naar Jomakan{ kaart 1D, zuidpunt van eiland Roemberpon } waar ik zou achter-blijven in afwachting van de terugkomst van de Beatrix uitWasior. Daar stond de Resident erop om een speelboom vanparadijsvogels te bezoeken, die op de top van een hoge bergstond. Dolf Oostmeyer die geen enthousiast loper was vervloektedie rot paradijsvogels gedurende de hele tocht.

    Op de terugweg wilde de Resident in Momi kijken of hij daar wildonder schot kon krijgen, waar ik net zoveel zin in had alsOostmeyer in het bezoek aan de paradijsvogels.Even later kreeg ik dan ook op mijn kop omdat ik sloffend metmijn schoenen met kopspijkers over de betonnen baan van hetvliegveld al het wild op de vlucht joeg. Tegen de avond was hetleed geleden en gingen wij weer op weg naar Manokwari.

    Kort daarop kreeg ik opdracht om in de buurt van Saokoremeen onderzoek in te stellen naar landingsmogelijkheden voor degroep Beiten, die op de Kebarvlakte { zuid van Saokorem } eenlandbouwproject wilde beginnen. Voor ik op stap ging wist ik aldat dit verspilde tijd zou zijn; alleen al aan de hand van dekaart kon je aannemen dat er - evenals bij Nabiré - te veelbranding op de kust zou staan om een goede aanlegplaats tebouwen.(Noot: de Indonesiërs zijn bezig de Kebarvlakte te ontsluitendoor de aanleg van een weg vanuit Manokwari).

    Mijn bevindingen legde ik in een negatief rapport vast enadviseerde dat de groep-Beiten (die waarachtig al uit Nederlandop weg was naar Nieuw-Guinea) zich in de Oransbarivlakte (ruim6.000 hectaren) { kaart 1 en schetskaart oostkust Vogelkop, noordvan Ransiki} zou vestigen. In de baai van Oransbari was aan dewestelijke kust een goede landingsplaats voor vaartuigen. Beico,onder welke naam de groep-Beiten bekend was, vroeg en kreeg eenconcessie voor 105 hectaren in Oransbari, waar voor de oorlogkolonisten cacaobomen geplant hadden. Beico ontdeed de bomen vanonkruid en stelde ze weer aan de zon bloot waarna het slechtsenkele jaren duurde voor de bomen in bloei raakten en prachtigecacaovruchten voortbrachten.

    Beiten was in Oost Java een gerenommeerd administratrateurgeweest van een onderneming waar hij Europese employé's enJavaanse arbeiders ter beschikking had. Dat is wel wat anders dante moeten koloniseren in Nieuw-Guinea met Papoea's die alleenwerkten tot zij voldoende verdiend hadden.Toen wij die kolonisatie eens bezochten, verzuchtte mevrouwBeiten dat zij zich soms zo eenzaam voelde dat zij voor despiegel tegen zichzelf sprak. Lang heeft deze nederzetting nietbestaan.

    Pagina 12

  • Zo verliep onze tijd in Manokwari tot eindelijk in mei 1951het bericht kwam dat wij in Wasior en Ransiki aan de slag kondengaan. De ons bekende maar niet altijd even betrouwbare Higginsbracht ons daarheen.

    Eerst in Ransiki orde op zaken gesteld; de "gevangenis"werd afgebroken; een kleine brand in de agentenwoningen wasaanleiding de agenten zelf voor nieuwe behuizing te laten zorgen.Voor de wanden kapten zij nerven van de sagopalm, deze hebben aande ene kant een bolle vorm en zijn aan de andere kant hol. Hier-door laten de stukken zich gemakkelijk tegen elkaar passen enkunnen er wanden van gemaakt worden. Voor het dak werd atap(gevlochten bladeren van dezelfde palm) gebruikt.

    In één moeite door werden voor mijn huis ook gaba-gaba, atapen rondhout ( voor de stijlen en de ondersteuning van de vloer),gekapt. De vloer werd gemaakt van ongeveer 15 centimeter bredeschillen gesneden uit de bast van de niboengpalm die met rotanaan de van rondhout gemaakte ondervloer vastgebonden werden. Metde poten van je stoel moest je wel uitkijken dat die niet tussende kieren van de "planken" wegzakten. Voor de slaapkamer was eenmat gevlochten die de openingen overlapte.De enige deur van het huis was die van de slaapkamer, dezebestond uit een raamwerk van planken met daartussen bamboevlecht-werk .

    Voordat Etty uit Nederland vertrok kwam er bezoek van eenlandbouwambtenaar, die het huis van alle kanten bekeek, waarnahij vroeg welke badkamer- en toiletvoorzieningen er waren getrof-fen. Kennelijk was ik in die paar maanden al zo aan het primitie-ve leven gewend geraakt dat ik daar nog niet bij had stilgestaan.Zelf maakte ik gebruik van de openbare badkamer en toilet in eenstroompje achter het huis van de BA. Stroomopwaarts was degemeenschappelijke wasplaats, stroomafwaarts respectievelijk eenbadgelegenheid en toilet.

    De opmerking van mijn gast zette mij aan het denken enzoeken. Ransiki "stad" kende een aloen aloen (groot grasveld)waaromheen in de toekomst woningen en kantoor gebouwd zoudenworden. Aan de zuidzijde had een ondernemingswoning gestaan diedoor de Jappen bij hun vertrek in de fik was gestoken. Er resttenu een door onkruid overwoekerde vloer waartussen wij na enigzoeken een wc-pot vonden waarvan een stuk van de voorkant wasafgebroken. De pot werd voorzichtg losgemaakt en met wat cementhersteld. Met twee kamertjes naast elkaar, in de een de wc—potaangesloten op een drum als beerput en in de andere een drum alsmandibak, was in de nog ontbrekende faciliteiten voorzien.

    Tot mijn verbazing vroeg de BA eens in de maand om de gaba-gaba omwanding van het openbare toilet te mogen vernieuwen. Dereden waarom dit zo vaak moest gebeuren lag in het feit dat dePapoea's in plaats van toiletpapier de schil van de gaba-gabagebruiken die ontdaan van de beschermende schil uitdroogt enuiteenvalt.

    Pagina 13

  • Ik bezocht de kolonisten en informeerde naar hun wel en wee;bij stukjes en beetjes kwam het volgende te voorschijn.In 1947 was het Indische Gouvernement op de gedachte gekomen inNieuw-Guinea een veeteeltbedrijf te laten opzetten in de circa4.000 hectaren grote Ransikivlakte. Nico Klay die een goedereputatie genoot vanwege zijn ervaring op zijn veeboerderijSoember Brantas (bij Malang). werd gevraagd om in Ransiki demogelijkheden voor zo'n bedrijf te onderzoeken. Hij concludeerdedat dit plan zeker te realiseren was, maar om onbekende redenenkwam het Gouvernement op de gedachte terug en besloot Nico Klaygeen opdracht te geven.

    Hij vroeg zijn broer, Henry Paul, en zijn neef Frans destichting van een veeteeltbedrijf in Ransiki zelf ter hand tenemen. Als start wilden zij hun vee van de "Melkbron" vanuitSoerabaja naar Nieuw-Guinea laten overbrengen.

    In de eerste maanden van 1950 kregen zij eindelijk van het(toen zelfstandige) Nieuw-Guinea-Gouvernement een concessie vooreen veeteeltbedrijf van 1.200 hectaren in Ransiki. Een tegenval-ler was dat de Regering van de Republik Indonesia Serikat intus-sen een uitvoerbeperking had afgekondigd.

    Deze hield voor de Klay ' s in dat zij voor het exporteren vanhun eigen vee een uitvoerrecht in Nederlandse courant moestenbetalen ter hoogte van de tegenwaarde van het vee. Desondanksbesloten de Klay's dan maar zonder hun eigen vee toch van hetconcessierecht gebruik te maken. De drie Klay's vertrokken meteen vijftal medewerkers op 1 april 1950 naar Nederlands-Nieuw-Guinea, waar zij in Manokwari een oponthoud kregen; zij mochtenniet doorreizen naar Ransiki omdat daar een stammenoorlog aan degang was. Na lang aandringen en het tekenen van een verklaringdat zij voor eigen risico gingen mocht de tocht worden voortge-zet. Om hun gelederen te versterken werden in Biak vier gedemobi—liseerde KNIL-militairen aangetrokken. Als tegenprestatie kregendeze elk een stuk grond van de Klayconcessie.

    De Klay's namen contact op met de Nederlandse KoninklijkeMarine op Biak met het verzoek vee uit (Portugees) Timor teimporteren. De Marine had hier, voor de eigen vleesvoorziening,wel oren naar, maar het Gouvernement gaf de vereiste invoerver-gunning niet af. Daarna ging hun blik naar het vee in hetzuidelijk gelegen Merauke, maar ook voor deze aankoop en hettransport ervan werd geen vergunning verleend.

    Intussen hadden zij de groep-Staring ontmoet, die in Ransikieen aardnotenaanplant wilde beginnen. Deze groep had zulkegrootse plannen dat er zelfs een bedrijfsleider en een eigenondernemingsarts waren aangesteld. In een later stadium werdende plannen voor een aardnotenaanplant gewijzigd in een cacaoplan-tage, die echter nooit van de grond is gekomen. Als gevolg vanallerlei tegenslagen viel de groep-Staring uiteen.

    De Klay's hadden intussen ook de wind niet mee gehad. HetGouvernement had hun te kennen gegeven dat binnen zes maandendaadwerkelijk met het veebedrijf een aanvang gemaakt moest zijnop straffe van intrekking van de concessie. Omdat dit nietdoenlijk was, werd besloten er voor wat betreft het veeteeltbe-drijf een punt achter te zetten.

    Pagina 14

  • Individueel vroegen alle medewerkers aan de Resident vanWest-Nieuw-Guinea vergunning zich op afzonderlijke percelen temogen vestigen. Nadat deze vergunningen verleend waren werden degrondstukken kadastraal in kaart gebracht en kon ieder zijn eigenstuk grond bewerken. Er werden mais, aardnoten, uien en groentengeplant, zowel voor eigen gebruik als voor verkoop naar Manokwa-ri. Transport ging met mankracht naar de kust en vandaar perHiggins.

    Ex-Klay medewerker Michon opende een winkel en deed goedezaken met de Arfakkers die met hun aardappelen, bruine bonen enuien van de Angggimeren betaalden. Deze werden naar Manokwariverhandeld waar gretige aftrek voor bestond. Later heeft Michontoch nog een vee-annex hertenfokkerij opgezet die de mooie naamvan Woodlands Farm kreeg.

    In 1959 bracht ik vanuit Manokwari een bezoek aan Ransiki,en constateerde, dat ondanks veel vallen en opstaan, maar dankzij heel hard werken, ploeteren en inventiviteit de kolonistenin Ransiki aardig boerden.

    Wij keren weer terug naar de kennismaking met Ransiki-kota.Vanzelfsprekend was er geen kantoor voor het Hoofd van Plaatse-lijk Bestuur; er kon een tafel in het BA kantoor ingeruimdworden, welk gebouwtje even gammel was als de rest van de be-stuurspost. De vloer was op vele plaatsen zo doorgerot dat hetuitkijken was waar je liep, anders was de kans groot door devloer heen te zakken. Op een dag zaten wij in het kantoor tepraten toen plotseling het gehele gezelschap naar buiten vloog.Gevraagd naar dit snelle vertrek was het antwoord dat er eenaardbeving had plaats gevonden. Zelf had ik daar niets vangemerkt en had gedacht aan een niet onwaarschijnlijke verzakkingvan het kantoor.

    Omdat mijn handschrift bijna onleesbaar is mocht ik devooroorlogse kofferschrijfmachine van de BA lenen en vroeg voormij zelf een kantoormachine aan. Inwilliging van dit verzoekbleef uit tot de machine van de BA het begaf en ik mijn brievenen rapporten handgeschreven aan het papier moest toevertrouwen.Onverwacht kwam een splinternieuwe machine aan. Deze had echterzo lang in het magazijn gestaan dat het dagen gekost heeft deletterarmen met petroleum en olie van roest te ontdoen en beweeg-baar te maken.

    Vlak bij de woning/winkel van Michon lag over een droog-gelopen slootje een plank die doorgerot was. Enkele agentenkregen opdracht de plank op te ruimen en het slootje dicht tegooien. Rustig op kantoor aan het werk stormde plotseling een vande agenten binnen die stamelend uitbracht: "Ada bom". Nog nooithad ik zo' n blanke Papoea gezien

    De agenten waren bij het loswrikken van de plank met eenkoevoet op tien centimeter van de kop van een bom terecht gekomendie de Jappen als boobytrap hadden achtergelaten. Het omleggenvan de weg was op die plaats niet mogelijk.

    Pagina 15

  • De bom moest opgeruimd worden. Hoe doe je dat? Een van deagenten had een idee. Stapel brandhout boven de kop van de bom,leg van daar uit een meters lange lont van gedroogd gras bespren-keld met petroleum, steek de lont aan en wacht af.Voordat het experiment begon werd de familie Michon geëvacueerd.Toen de brandstapel en lont klaar waren werd iedereen naarveilige afstand gestuurd en stak een van de agenten de lont inbrand waarop hij maakte dat hij wegkwam. Tot ieders verbazingbarstte kort daarop de bom met een knal uiteen. Later zijn nogtwee bommen op dezelfde manier onschadelijk gemaakt.

    Opruimen van explosieven behoorde kennelijk ook tot onzetaak. Dit werd mij onlangs in Nederland bevestigd door FredWinia. Nadat ik hem in Nieuw-Guinea dit voorval verteld had,heeft hij hetzelfde in Wasior gedaan.

    Na ter plaatse de nodige voorzieningen getroffen te hebbenwerd het tijd een kijkje in het binnenland te nemen. Het lag voorde hand dat de eerste tournee naar de Anggimeren zou gaan.

    De HBA Gaspers had enkele goede raadgevingen gegeven die bijtournees in acht genomen moesten worden: «zorg ervoor nooit jegids uit het oog te verliezen; de tros van agenten en dragerskennen de weg in het oerwoud en je sporen zijn gemakkelijk tevolgen. Overnacht nooit in door Papoea's gebruikte bivakken diezitten altijd vol luizen en vlooien.

    Bloedzuigers worden het best verwijderd met een natte pruimtabak of door een Papoea met zijn kapmes de bloedzuiger er af telaten schrapen, in beide gevallen is de kans klein dat de kop inde huid achterblijft en nabloeden veroorzaakt met de kans opinfectie.»

    Op zijn advies was bij de schoenmaker (Van Zanten) inManokwari een stuk zeil van 3 x 5 meter omgezoomd, in de langezijden werd een aantal koperen ringen geslagen. Dit werd het dakvan een tent. Om deze op te zetten werden iets meer dan driemeter van elkaar twee boomstaken met aan het boveneinde eengaffel in de grond gestoken; een ruim drie meter lange staak werdaan de gaffels vastgebonden, daar ging het grote zeil overheenals dak van een tent. Dit werd vastgezet met touwen die door dekoperen ringen gehaald en aan haringen vastgebonden.

    Ook was aangeraden om met het oog op ongedierte en slangenniet op de grond te slapen maar gebruik te maken van een eenvou-dig veldbed. Dit bestond uit een twee meter lang en 70 centimeterbreed zeil met aan de lange zijden brede zomen en aan de smalleuiteinden ruime lussen. Stevige takken werden door de brede zomenen lussen geschoven en bevestigd op in de grond gestoken gaffel-takken van circa 75 centimeter hoogte, die met touwen vastge-schoord werden. Het voordeel van zo' n tent en veldbed was dat hetveel lichter was dan een normaal houten veldbed. Als je regen ofsterke wind verwachtte dan konden de open zijden van de tentgemakkelijk met takken en bladeren afgesloten worden.

    Gaspers had deze wijze van bivakkeren van de militairenafgezien. Een eigen vinding was dat hij altijd met een stok vananderhalf tot twee meter liep waarmee hij zich gemakkelijk op eenberghelling omhoog kon duwen.

    Pagina 16

  • Voor deze wandelstok gebruikte hij altijd een suikerriet-stengel. Onderweg beet hij er een stuk van af waar hij de suikeruitzoog. Een eenvoudig en niet verboden pepmiddel.

    Als voorbereiding op de tournee werd een lijst vanvoedingsmiddelen gemaakt; alleen het hoogst nodige ging mee,zoals rijst, zout, koffie, ingedikte gezoete blikjesmelk, blikkenmet haring in tomatensaus, cornedbeef en een struik hete Spaansepepers.Het menu werd zo eenvoudig mogelijk gehouden, dit spaarde dragersuit en de kok hoefde zich niet veel hoofdbrekens te maken overde samenstelling van de maaltijden. Potjes met allerlei kruidenkonden achterwege gelaten worden en het aantal kookpotten enpannen beperkt blijven.

    Op een dag in juni vertrok ik voor de eerste tournee naarde Anggimeren. Als begeleiding gingen mee een agent 3de klas(een kustpaoea), vier Manikion agenten en de nodige dragers, diehun lasten droegen in een aan een hoofdband gebonden nokeng(van orchideën gevlochten rugzak).

    Om practische redenen werd de rijst voor het middagmaal's morgens vóór het vertrek gekookt. Dit had wel het nadeel dat's middags de rijst koud was, maar er werd tijd gespaard en ingeval van regen hoefde er niet moeizaam een vuurtje aangestokente worden.

    De eerste dag ging het over de Ransikivlakte door het safa-rilandschap daarna door de alang-alang velden (hoog wild gras metscherpe zijkanten) tot de kali Ransiki die gelukkig zo rustigstroomde dat wij zonder moeilijkheden konden oversteken. Na dezerivier ging het geleidelijk naar het op 400 meter hoogte gelegenSakoemi {schetskaart} waar bivak gemaakt werd. Het had die dagniet geregend zodat het niet nodig was kleding en schoeisel tedrogen.

    De volgende dag na het ontbijt en het koken van de middag-rijst ging het verder naar het bivak Ingris ( bij de aanleg vanhet pad waren hier twee Engelse (Ingris )dames op zoek naarorchideeën) daarna ging het bergopwaarts naar het bivak Noordpool{schetskaart }. Onderweg werd normaal om het uur een rust van eenkwartier gehouden; bij Noordpool hielden wij een langere pauzeom krachten te verzamelen voor het beklimmen van de ruim 2.200meter hoge goenoeng Wisinoe.

    Op de top van deze berg had je naar het zuiden een prachtiguitzicht over de Ransiki en Momi vlakten en dank zij het goedeweer zagen wij in de verte de eilanden Roemberpon en Mios Waar{ kaart 1D} duidelijk liggen. Noordelijk, 400 meter lager ligthet Anggi Gita meer waarheen wij na een korte rust afdaalden ener aan de oostelijke oever bivakkeerden. Omdat het onderweggeregend had waren kleding en schoeisel kletsnat geworden; zemoesten boven een rokerig vuurtje gedroogd worden. Na een lekkerbad in het meer en mij verschoond te hebben, gingen wij aan hetavondeten.

    Daarna werd aan het kampvuur nog wat nagebabbeld. Dezeuurtjes hadden op de tournees veel waarde. De agenten en dragerskwamen los en je kreeg heel wat te horen over wat zich inRansiki—stad afspeelde en over de verhoudingen tussen de tweeArfakstammen en de dorpen. Pagina u

  • De Anggi-meren liggen 40 kilometer van Ransiki in het ruigeArfakgebergte, op een hoogte van 1.800 meter boven zee en aanalle kanten omringd door bergen van 2.200 tot 2.700 meter hoog.De oostelijke en zuidelijke oevers van Anggi Gita zijn smal enzanderig waardoor zij ongeschikt zijn voor nederzettingen. Aande westzijde loopt de grond langzaam glooiend op tot de voet vande goenoeng Kobrey. Hier is de landstrook breed genoeg voor devestiging van enkele kleine dorpen met hun tuinen. Aan het noor-den watert Anggi Gita met een grote waterval af in de kaliTilaan {schetskaart}. Aan de andere voet van de ongeveer 2.200meter hoge goenoeng Kobrey, liggen aan het Anggi Gita de ruimevlakten van Irai en Imbai met ten noorden van Imbai de groteAndangvlakte.Westelijk van dit meer loopt het terrein steiler omhoog tot devoet van de 2.700 meter hoge goenoeng Sensenemes. Hier ligteen aantal dorpen zoals Sakwameba, Soererei, Sisgedobo en veleandere.

    Het dorpshoofd van Sakwameba {schetskaart} nodigde mij uitvoor een groot feest dat hij het volgende jaar zou geven. Een vande omstanders zei dat deze kepala kampong zeer veel kains timoerbezat. Dit waren op Timor geweven sarongs die door de vogeljagersals betaalmiddel gebruikt werden in ruil voor paradijsvogels.Zijn groot bezit aan deze kains timoer gaf hem een hoog aanzien.Bij een vorig feest had hij al zijn kains achter elkaar uitge-stald. De rij reikte van de achterzijde van zijn huis, dwarsdoor de hele woning, de trap af en dan nog enkele meters de tuinin. Deze kains timoer waren na het verbod van de jacht opparadijsvogels zo zeldzaam geworden dat zij tot harta (belangrijkdeel van de bruidsschat en andere adat schulden) waren verheven.

    Om het aantal kains te vergroten werden deze in kleinestukjes gesneden die ongeveer een zelfde waarde bleven houden.

    Als ander teken van prestige werden aan de ingang van hetdorp schedels van varkens gebonden. Aan het aantal op feestengeslachte varkens werd het belang van het dorp afgemeten; wantnaast kain timoer waren varkens een belangrijk harta-goed. Opdeze dieren was men zo zuinig dat biggen van een in het wildgeschoten zeug door de vrouwen aan de borst gevoed werden.

    Het heeft mij in Ransiki aan tijd ontbroken een onderzoekin te stellen naar het functioneren van de kain timoer, eenstudie die in Teminaboean wel gehouden is. Hierover later onder"verschuivingen in de samenleving" over de belevenissen in dieOnderafdeling.

    Nu gaan wij weer terug naar het bivak op de oostelijke oevervan Anggi Gita. Daar had een agent kort na aankomst naar het aande overkant gelegen dorp Testéga geroepen dat wij de volgendeochtend voor de oversteek vlotten nodig hadden. Deze vlottenwerden gemaakt van stammen van de drijfkrachtige Erikaboom. Vierstammen van ongeveer vier meter lengte werden met rotan aanelkaar gebonden. Omdat de stammen na enkele maanden oververzadigdraakten met water was vaak vernieuwing nodig. De bomen werdenhierdoor schaars en moesten steeds verder weg gehaald worden. Inde meren deden alen zich tegoed aan de restanten van de gezonkenvlotten. Pagina 18

  • Kort na het ontbijt hees ik mij met weerzin in de vochtigeen nog naar rook stinkende tournee-kleren en-schoenen. Met enkelevlotten staken wij het meer over voor een kort bezoek aan dekampong Testéga en trokken daarna over de goenoeng Kobrey naarIrai {schetskaart} .

    Dit was het einddoel van deze eerste verkenningstournee. Naeen kort verblijf in Irai gingen wij in twee dagen terug naarRansiki.

    Onderweg kreeg ik last van een tot dan toe mij nog onbekendinsect, de koetoe maleo. De maleo is een soort loophoen, kleinerdan een Nederlandse scharrelkip die echter bijna tweemaal zogrote eieren legt. De eieren worden in grote composthopen gelegden daarin door de broeiwarmte uitgebroed.

    Het hoen heeft het zo moeilijk met het leggen van de groteeieren dat zij daarvan buiten bewustzijn raakt. De nesten wordendoor hanen bewaakt. De luis is niet groter dan een speldeknop enmet het blote oog nauwelijks te zien. Zij kruipen in de buurt vande nesten rond.

    Als je langs zo'n nest loopt hecht het ongedierte zich graagaan een nieuwe gastheer vast, vooral in de buurt van de enkelswaar zij zich in de huid boren. Ze veroorzaken jeuk en als je diemet de (op tournee niet altijd even schone) nagels openkrabt,heeft dat infectie en soms gezwollen lymfeklieren tot gevolg .DeResident, J.P.K. van Eeckhoud, gaf het advies om de koetoe maleodoor een agent met een gebrande naald uit de huid te latenprikken. Een vrij pijnlijke behandeling. Ik hield het erop mijnenkels dik met jodium in te smeren waar de luizen weinig vanterug hadden.

    Toen de Higgins op terugweg van Wasior naar Manokwarilangs kwam ging ik mee en stelde collega Koopmans op de hoogtevan mijn eerste belevenissen in Ransiki en aan de Anggimeren enomdat ik daarover geen instructies had ontvangen informeerde iknaar mijn bevoegdheden.

    Naar toen bleek was ik Hoofd van Plaatselijk Bestuur (HPB)van Ransiki-stad en controleur van de Onderafdeling, officier vanjustitie, alleensprekend rechter van de landschapsrechtbank voorde autochtonen, hoofd van de politie en van de gevangenis,deurwaarder, ambtenaar van de burgerlijke stand en vendumeester.

    Er werden voorzieningen getroffen met de kashouder, organi-seerde wat kantoorartikelen en kocht contactartikelen, zoalstabak, rode en blauwe lappen katoen (voor lendendoekjes voormannen en vrouwen) en kralen. En ik maakte kennis met de ambtena-ren van de diverse diensten die in Manokwari gevestigd waren,zoals de Waterstaatsdienst en het Boswezen, waarmee nuttigecontacten werden gelegd.

    Terug in Ransiki werden voorbereidingen voor een tourneelangs de kust; daarvoor werd een prauw klaar gemaakt die ongeveerzes meter lang was met aan weerszijden uitleggers en drijvers;in het midden was van atap een hutje voor mij gebouwd. Bij gun-stige wind kon een zeil van pandanbladeren worden gehesen. Deprauw werd geroeid door zes mannen die zich zelf zo nu en dan metgezang tot grotere spoed aanspoorden; een pruim tabak wekledaarbij ook inspirerend.

    Pagina 19

  • Als route was uitgestippeld: langs de kust zuidwaarts, eenkijkje nemen in de baai van Sjeri {schetskaart}, de oversteeknaar het eiland Roemberpon {kaart 1 en 1D, zuid van Ransiki enMomi } waar de dorpen Jembekiri,aan de westkust, Jomakan, aan dezuidpunt en Seneboeai aan de oostkust bezocht zouden worden.Verder zuid west waarts, naar kampong Waprak op het eilandMioswar. Terug naar Jomakan voor een verbljf van een paar dagenen dan weer naar huis. Ik meen mij te herinneren dat de tochtin totaal twee weken geduurd heeft, wat voor een dergelijkprauwtournee dank zij gunstig weer en goede windrichting kortwas.

    In Jembekiri heb ik later eens met de dominee Van Arkel deopening van een nieuwe kerk bijgewoond. De dorpelingen haddenzich er danig voor uitgesloofd, wat uit het resultaat bleek.

    Een andere herinnering aan Jembekiri is dat eens eenadspirant-controleur uit Manokwari meeging om de eerste lessenvan tourneren op te doen. De prauw kon niet geheel aan land komenen de laatste meters moest ik door het water lopen. Niet zo deadspirant, die liet zich door een Papoea op de schouders nemenom zo met droge voeten aan land te kunnen komen.

    Aan het bezoek van Jomakan, het belangrijkste dorp in dezestreek, hechtte ik veel belang. Een van de Jomakaners, Kemas, hadaan zijn woning, die op palen in zee stond, een steiger gebouwdwaar de Higgins en andere motorboten aanlegden om er de nachtdoor te brengen. Deze steiger was ook een goede visstek, erkrioelden scholen sardines rond. Een hengel voorzien van tweeruggelings tegen elkaar gebonden haken werd rustig tussen desardines neergelaten. Als de school zich weer gesloten had, washet de kunst om in één snelle haal een visje te verschalken alsaas om een roofvis te vangen.

    Het verblijf in Jomakan leverde veel gegevens op over hetproductiepotentieel van de streek. Aan bosproducten werden opkleine schaal damar hiroe ( een hars voor de vernis- enverfindustrie) en masooibast (voor het looien van huiden) ingeza-meld. Het rijke bosbestand aan hard hout, o.a. ijzerhout, werdnog niet geëxploiteerd.

    De zee leverde behalve voldoende vis ook troica- enblacklip-schelpen op, waarvan parelmoer knopen werden gemaakt;incidenteel werd er op zeekomkommers gevist. De kwaliteit van deschelpen liet te wensen over, omdat deze gekookt werden om deinhoud te eten. Voor een verbetering hiervan zouden de schelpenin de zon gedroogd moeten worden.

    Copra werd ook aangemaakt, maar omdat het klappervlees boveneen vuurtje uitgerookt werd bracht het niet veel op; de in de zongedroogde (sun dried) copra was meer waard.

    Al dit potentieel werd nog in onvoldoende mate aangeboord,de reden ervan was duidelijk. Alleen als de Higgins bij Jomakanaanlegde werd er door een Chinese handelaar, Go Sian Kie, ruilhandel bedreven: beperkte hoeveelheden bos- en zeeproducten tegenwinkelgoederen. Vanwege de onregelmatigheid en geringe aanvoerstelde deze handel weinig voor. Als de Papoea's de gelegenheidkregen meer te kopen waren zij zeker bereid ook meer te produce-ren. Een geldhuishouding zonder dat er voor het geld iets gekochtkon worden heeft immers weinig zin. Pagina 20

  • Kemas maakte een goede indruk en ik achtte hem zeker instaat een winkel te drijven, maar omdat wij het geld daarvoorniet hadden vroeg ik aan Go Sian Kie een crediet om de toekomsti-ge winkel te bevoorraden. Plannen om er een coöperatieve vorm aante geven strandden op het gebrek aan samenwerking.

    Kemas had het niet gemakkelijk; hij werd herhaaldelijk doorfamilie en kennissen onder druk gezet om hun credieten uit -dein hun ogen zo rijke - winkel te geven.

    Daarom ging ik vaak met de Higgins mee als die, op weg naarWasior, Jomakan aandeed, controleerde de kas en de winkelvoorraaden waar nodig werden de credieten gesaneerd.Het resultaat van deze intensieve bemoeienissen was dat bij mijnvertrek in augustus 1954 de winkel een voordelig saldo had vanruim f.30.000.—. Later hoorde ik van de resident Van Bodegomdat het daarna snel bergafwaarts is gegaan en dat de winkel meteen ernstig tekort kampte.

    In Ransiki is ook geprobeerd een coöperatie te beginnen,maar dit plan was van het begin af aan gedoemd te mislukken. Dekolonisten hadden veel credieten aan de Arfakkers gegeven alsvoorschot op hun aardappelen, uien en bruine bonen. Pogingen omManikions te bewegen naar de kust te verhuizen en daar tuinen aante leggen hadden meer resultaat. Hiermee werd bereikt dat dekustpapoea's van de Arfakkers landbouwproducten konden kopen inruil voor vis, waar beide partijen baat bij hadden.

    Tot nu toe had ik mij maar weinig met het district Momibemoeid. Daar was het eenzelfde janboel als in Ransiki.Gaspers zat er maar te zitten, v/at hem niet kwalijk te nemen was;hij miste immers een bestuursopleiding en had van Manokwariweinig of geen directieven ontvangen. De agenten hadden ookweinig om handen. De betonnen landingsbaan leek vanwege de velebornkraters een gatenkaas. De mangga' s golek, die Lulofs daar hadlaten aanplanten smaakten heerlijk. Bij het rond scharrelen inde bush bush vond ik rollen telefoonleiding en isolatoren, diedoor de Japanners waren achtergelaten.

    Een andere erfenis van Lulofs waren de roedels herten dienog steeds geen afscheid hadden kunnen nemen van hun"geboorteplaats".De kolonisten uit Manokwari maakten hier veelvuldig jacht op. Eendergelijke jacht, maar dan met een tragische afloop, had in detweede helft van 1950 plaats gevonden. In die tijd was een jongekolonist uit Manokwari voor een hertejacht van veertien dagennaar Momi gegaan. Toen hij na vier weken nog niet terug wasschakelden zijn ouders de politie in. De Inspecteur van PolitieKooien oriënteerde zich eerst in Oransbari. Hij kreeg van hetdorpshoofd te horen, dat een Nederlander in een prauw met éénroeier onderweg was geweest naar Manokwari. Als gevolg van eenruwe zee in de baai van Oransbari was de prauw omgeslagen enwaren beide inzittenden verdronken. Kooien, die de zee daar goedkende, hechtte hier wel geloof aan.

    Toen hij zich klaar maakte voor de terugkeer naar Manokwari,viel zijn aandacht op het mooie horloge, dat het dorpshoofddroeg. Aan de hand van gegevens van de ouders nam Kooien dithorloge onder de loep; dit was van de verongelukte jongen, dezewas dus kennelijk in Oransbari aan wal geweest.

    Pagina 21

  • Na verhoor kwam het ware verhaal tevoorschijn. De roeier hadde jager aangeraden vanwege de storm in Oransbari aan land tegaan en rustiger weer af te wachter. Zijn passagier verzette zichhiertegen en gaf opdracht verder te varen. Uit lijfsbehoud hadde Papoea hem met zijn roeispaan buiten westen geslagen enkoers gezet naar Oransbari.Het dorpshoofd maakte een eind aan het leven van de reiziger,begroef het geweer, maar deed uit prestige-overwegingen hethorloge aan zijn pols.

    Gaspers die van het gebeurde in Oransbari afwist, verteldemij een ander verhaal dat ook tragisch was afgelopen.Enkele jaren voor de Tweede Wereldoorlog maakten twee Duitsersmet een zeilboot een tocht om de wereld, waarbij zij ook Sorongaandeden. Vandaar uit zou de een met de zeilboot naar Manokwarivaren, de ander wilde proberen over land naar die plaats telopen, waarbij hij een zware keus deed. Hij kwam heel ver, name-lijk een eind voorbij Saukorem, toen hij door zijn mondvoorraadheen raakte.

    Toevallig ontmoette hij een Papoea wie hij vroeg of hij methet Duitse geweer iets eetbaars kon bemachtigen. Deze nieuwekennis zag daar wel kans toe en beloofde op een bepaald punt wildte leveren. Het zat de jager niet mee en pas na ruim een weekkwam hij met een varken op de afgesproken plaats. De opdrachtge-ver, woedend door een tergende honger en het lange wachten, namde man abrupt het geweer af en wilde kennelijk kijken of dit noggeladen was. In ieder geval haalde hij de grendel over.De Papoea,bang geworden door de woedeuitval, vreesde neergeknald te worden.Hij was de Duitser voor, viel hem met zijn kapmes aan waarmee hijhem dodelijke verwondingen toebracht.

    Om de sporen uit te wissen bond hij het stoffelijk overschotaan een rotan, sleepte het een eind een rivier op en begroef dedode in het bos.

    In zijn dorp vertelde hij over het ongeluk. Om moeilijkhedente voorkomen werd aangifte gedaan bij het militair detachementin Manokwari, waarbij het gebeurde in de vorm van een geruchtwerd voorgeschoteld.

    Een patrouille ging op onderzoek. Intensief speuren metbehulp van een gids leverde geen resultaat op.

    Gaspers was als tolk meegegaan; deze, kenner van dePapoeagemeenschap en de Kebartaal machtig, was ervan overtuigddat iedereen in het dorp op de hoogte was van de juiste gang vanzaken. Omdat volwassenen hun mond wisten te houden legde hijzijn oor te luisteren bij de kinderen, die het gevaar van eenverspreking niet inzagen. Zo kwam hij er spoedig achter dat hetde gids zelf was die de doodslag gepleegd had. Hij lichtte depatrouillecommandant in, waarmee de zaak in korte tijd wasopgelost.

    Later vertelde ik dit gebeurde aan de onderafdelingschef vanManokwari, F.R.J. Eibrink Jansen, die een moordzaak gepleegd optwee zendelingen zuidelijk van de Kebarvlakte moest onderzoeken.Mede dank zij de hem bekende ervaring van Gaspers had hij demoord snel opgelost. Het tweetal had via de Kebarvlakte {zuid vanSaokorem, kaart 1} een doorsteek door de Vogelkop willen maken.

    Pagina 22

  • Onderweg weigerden de dragers om verder te gaan, omdat zijdan in onbekend gebied kwamen waar zij vijandelijkheden vrees-den .( Ervaren tourneerders weten dit en laten het na de dragersin zo'n geval te dwingen.) Bovendien waren ze te zwaar belast,wat aanleiding was voor een groep om er op een nacht vandoor tegaan. De zendelingen dachten aan sabotage en namen de leider zijn(op de Japanners veroverde) geweer af.

    Dit verhoogde de angst van de Papoea's, die in de nacht detwee in hun slaap in de hangmat doodden.

    Aan de kust kreeg Eibrink Jansen de dienst van een gidsaangeboden. Met het verhaal van Gaspers in zijn gedachten engezien de grote welwillendheid waarmee de gids zich aanboodmaakte deze zich verdacht.

    Na verhoor bleek hij de hoofddader te zijn. Als gids had hijde patrouille steeds in een grote boog om de plaats des onheilsheen geleid. Deze taktiek had ook de Papoea gevolgd bij hetzoeken naar het stoffelijk overschot van de Duitser.

    Dat je dragers niet moet dwingen onbekend gebied in te gaanheeft de (inmiddels) Inspecteur van Politie Schultz (die in 1952als Hoofd Agent in Ransiki werd geplaatst) ondervonden bij zijntournee naar het Boven Sibenagebied {kaart 1 , boven- loopSebjar en Timoforo rivieren; oost van Steenkool} die, als eersteNederlander, kennis zou maken met de z.g. boompjesmensen, datzijn Papoea's die in zeer hoge bomen wonen. Deze stam huist verzuidelijk van de Anggimeren, bijna aan de zuidkust nabijSteenkool. Hij ging op stap met acht agenten en de (bijnaonmisbare) Gaspers, zij hadden geen kaarten van het gebied engeen radioverbinding. De enige kennis ontleenden zij aangeruchten.

    De tournee duurde van 5 december 1955 tot en met 16 februari1956. Het begin naar en langs de Anggimeren en verder westwaartsverliep vlot, omdat Schultz daar al eerder geweest was. Maar opeen bepaald moment wilden de dragers niet verder omdat zij invreemd gebied kwamen. Uit geruchten had Schultz opgemaakt dat inde buurt van het einddoel sagomoerassen waren. De patrouillepakte een stel reserve kleding en zoveel mogelijk vivres in hunransel en zette de tocht zonder dragers voort. Juist toen zijdoor hun mondvoorraad heen waren bereikten zij de sagomoerassen,waar zij sago klopten voor de terugweg. De patrouille had goedecontacten met de boommensen, die ongeveer tien meter boven degrond in de kruinen van bepaalde bomen hun woningen bouwen en hadeen nog onbetreden gebied verkend en in kaart gebracht.

    Na hun terugkomst, hoorden zij dat het enige teken vanmedeleven was geweest, dat iemand in Manokwari eind januari deopmerking maakte, dat Schultz over tijd was.

    In Nederland heb ik het verslag met veel belangstellinggelezen, vooral omdat ik indertijd zelf van plan geweest was dezetocht mee te maken. Helaas kwam er steeds iets tussen.

    Na een kennismaking met de Manikiondorpen rond Momi enRansiki ging ik juni 1951 naar de Anggimeren met als einddoel hetmeest zuidelijk gelegen Hatamdorp Imbai {schetskaart, noord vanAnggi Giji} Pagina 23

  • Ik wilde daar wat aan de weet komen over de verhoudingentussen de Hattammers en de Manikions.Eerstgenoemden voelden zichver verheven boven de Mantioens, omdat zij regelmatig contactenhadden met de grote stad Manokwari, een achtergrond die deMantioens misten.

    Het dorpshoofd van Imbai was gekleed in een wollen Jaegerhemd en -onderbroek die hij ten tijde van de militaire bezettingin Irai had gekregen. Omdat de Arfakkers zich nooit baden nochhun kleren wassen, zag de kleding er niet bepaald schoon uit,maar hij was er bijzonder trots op, bovendien was deze wollenkleding wel prettig dragen in de kou op een hoogte van 1.800meter.

    Opvallend was het dat er veel stenen in de landbouwgrondenvoorkomen, desondanks stonden de gewassen er heel goed bij. Deselderij bereikte een hoogte van 75 centimeter. Uitbreiding envariatie van de aanplant leken mij zeer wel mogelijk. Er moestdan wel een oplossing gevonden worden voor de afvoer van deproducten. Mankracht legde hier beperkingen aan op en een nieuwpaardepad zou te kostbaar zijn.

    De enige mogelijkheid zou zijn vervoer per landvliegtuig.

    De woningen van de Arfakkers worden gebouwd op drie tot viermeter hoogte. De vloer van circa tien bij tien meter wordt gestutdoor een woud van palen. Voor de wanden en het dak wordt plat-geslagen boombast gebruikt. Aan de achterzijde van het huis iseen platform als toilet aangebouwd. De vrouwen en kleine jongensslapen aan de linkerkant in afzonderlijke hokjes. De mannenslapen op een platform aan de rechterkant; tegen de kou( 's nachts 112 Celsius) worden vuurtjes gestookt. Hun kledingbestaat uit niet meer dan een lendendoekje, zij slapen dan ookzo dicht mogelijk bij de vuurtjes, waarbij het voorkomt, dat zijzich - omdraaiend in hun slaap - tegen de brandende takkenaankomen en behoorlijke brandwonden oplopen.

    Toen kwam ik er achter waarom aardappelziekten warenuitgebleven. Door het voortdurend stoken van (rokerige) vuurtjestrekt de rook naar de nok van het dak. De pootaardappelen wordenenkele weken in de nok gehangen en bovendien hadden de Arfakkers(instinctmatig?) gewaswisseling toegepast.

    Het middengedeelte van het huis dient als gemeenschappelijkekookplaats en bij feesten als dansvloer. Dit dansen bestaat uit,gearmd in een kring hossen op de (meezwiepende) vloer. Eenvoorganger zet een lied in dat door de feestvierenden met denodige fantasie wordt aangevuld. De meisjes houden zich aanvanke-lijk afgezonderd van de dansende mannen, Als een meisje het oogop een bepaalde man laat vallen dan dringt zij zich naast hem inde kring.

    Om de buitenste stutpalen wordt een hek aangebracht om deonder de woning levende varkens binnen de grenzen te houden.Op kleine afstand van de woning staat de z.g. roemah kotoran,waarin menstruerende vrouwen hun tijd moeten uitzitten enwaarin zwangere vrouwen bevallen.

    Pagina 24

  • Bij beide gebeurtenissen mogen zij alleen door hun moederof andere vrouwelijke familieleden geholpen worden.Menstruerende vrouwen mogen niet in de tuinen komen, omdat diteen ongunstige invloed op de gewassen kan hebben.Vleselijke gemeenschap vindt in het bos plaats. Nieuwsgierigenworden op een afstand gebouden door twee bossen gras in kruisvormbij de ingang van het pad te plaatsen. Dit verbodsteken is invroegere jaren, toen de Arfakkers nog niet belust waren op aardsegoederen ook gebruikt als verbod de langs dat pad opgeborgenspullen weg te halen.

    Wat de Arfakkers van Imbai (waarschijnlijk opzettelijk) voormij verzwegen hadden was dat een paar dagen tevoren een grotemilitaire patrouille was gepasseerd die als begeleiders de tweebelangrijkste Hattam adathoofden Lodewijk en Barend Mandatjan uitManokwari bij zich had. Dit hoorde ik pas van de in Irai achter-gebleven politieagenten. Aangezien het niet uitgesloten was datde beide Mandatjans met groot militair vertoon bij zich indrukwilden maken op de Manikions, besloot ik meteen naar Ransikiterug te keren. Ik koos de Manikion agent Sarden Jouw uit om meete gaan. Wij zouden vóór zonsopgang vertrekken en proberen in éénruk Ransiki te bereiken. Vlak voor het vertrek bleek Sardenkoorts te hebben maar hij verzette zich er tegen dat er iemandanders in zijn plaats werd aangewezen.

    Na een bad in het ijskoude meer meldde hij zich klaar voorvertrek. Het ging over de goenoeng Kobrey naar Testéga waar wijeen vlot kregen voor de oversteek. In Testéga vertelde men datde militairen juist de vorige avond aan de oostelijke oever vanAnggi Gita bivak hadden gemaakt. Na hen gepasseerd te zijnmoesten we over de 2.200 meter hoge goenoeng Wisinoe in één ruknaar Ransiki op zeeniveau.

    Een berg beklimmen is vermoeiend maar bij het afdalen moetje vaart steeds afgeremd worden met als gevolg pijn in je knieën.Acht uur 's avonds kwam ik gebroken in Ransiki aan maar ik hadhet gered. Een paar dagen later (toen mijn knieën weer functio-neerden) kwam de militaire parouille aan.

    Behalve de vrees dat de Mandatjans hun vriendschap met demilitairen zouden uitbuiten was er nog een reden waarom ik vóórhun aankomst in Ransiki wilde zijn.

    De guerrillagroep van Kapitein Willem Geerooms, die vanuithet achterland uit de Japanners voortdurend bestookte, had bijhet dorp Soererei {schetskaart} een voorraad vivres en wapensbegraven. Toen een patrouille de voorraden wilde ophalen blekendie gestolen te zijn. De militairen die de bevolking van Soerereihiervan verdachten schoten enkele kamponglieden dood. Eerst veellater zou blijken dat bewoners van een nabij gelegen dorp deschuldigen waren. Deze kwestie zat de bevolking van Sisgedobo enmet hen nog vele andere Manikions heel erg hoog; het optreden vande militairen vóór de oorlog aan de Anggimeren had een zekerehaat veroorzaakt.Om de zaak de wereld uit te helpen moest eerst vrede geslotenworden en moesten de militairen met een schadeloosstelling overde brug komen.

    Pagina 25

  • Deze vrede is in 1953 gesloten met het volgende ceremonieel.Een officier van het KL en het dorpshoofd van Sorerei hielden elkeen eind van een bamboe vast. Deze bamboe werd met een scherpkapmes in één haal doorgehakt.Voor een echte vrede moest de snede volkomen gaaf zijn. Om ditlaatste zeker te stellen had de HBA Gaspers de bamboe voorbe-werkt door in het midden met een mes de bamboe voor een grootdeel door te snijden.

    Eind augustus 1951 kwam er bericht dat Etty binnenkort inNieuw-Guinea te verwachten was; zij zou in gezelschap van WilWinia en haar vier kinderen reizen. Jan Koopmans stuurde deHiggins om Fred en mij op te halen. In Manokwari hoorden wij datvanwege een olieboycot van India tegen de KLM de komst van dedames was opgehouden, We gingen teleurgesteld terug naar onzestandplaatsen. In september kreeg de KLM toestemming weer viaIndia te vliegen. Fred en ik gingen naar Manokwari waar onzegezinnen per KPM-boot zouden aankomen. Toen deze binnenliepbleken onze vrouwen niet aan boord te zijn. In Singapore had eenstoring aan het vliegtuig hun reis vertraagd. De gezagvoerder vande KPM'er was nog een dag in Biak blijven liggen maar kon hetniet verantwoorden nog langer op de dames te wachten. Wij weermet lange gezichten terug naar Ransiki en Wasior. Achteraf bleekdat Wil Winia er in geslaagd was de commandant van de MarineLuchtvaartdienst te bewegen een "oefenvlucht" naar Manokwari meete mogen maken. Koopmans stuurde weer de Higgins, maar Fred hadintussen de moed opgegeven en kwam niet naar Manokwari. Ik gingwel mee naar Manokwari waar bleek dat de Catalina niet op deafgesproken tijd had kunnen vertrekken. De volgende dag maar weerterug naar Ransiki. Later bleek dat de Catalina juist op hetmoment dat de Higgins de baai uitvoer op het water was neergezet.

    Etty logeerde bij de familie Koopmans en Wil vond onderdakbij de familie Felix. Jan Koopmans was één brok humor en als hijgoed op dreef was lag je dubbel van de lach. Hij zag kans opsmakelijke wijze een onsmakelijk verhaal op te dissen. Totdatzijn vrouw, Trees, overkwam deelde hij de HPB woning met deAssistent-resident Kolonisatie, F.J. Groeneveld. Jan had eens vaneen tournee een casuarisei meegebracht dat vol trots aan elkebelangstellende werd getoond. Toen na enige weken de lol er afwas werd het op een dressoir weggelegd tot het na een tijdje meteen enorme klap en ondragelijke stank tegen de muren en hetplafond uiteenspatte. Het heeft maanden geduurd voordat de stankwas opgetrokken.

    Een Papoea die zo'n ei vindt gaat er voorzichtiger mee om:in doeken gewikkeld wordt het vlak bij een vuurtje gelegd. In demeeste gevallen brengt de "broedmachine" een kuiken ter wereld.Een onhebbelijkheid van de jonge vogels is dat zij voorbij-gangers in de achillespees pikken.

    Nog even er tussendoor: In Miei {kaart 1, zuid van Wasior}liep een jonge casuaris rond: volgens een legende bewaakte degeest van zo'n dier de begraafplaats die tussen Miei en Wasiorlag.

    Pagina 26

  • Op een kwade dag liep een Chinees tegen zonsondergang van Mieinaar Wasior zonder in de gaten te hebben dat de jonge casuarisachter hem aanliep. Ter hoogte van het kerkhof pikte de vogel inzijn hiel. Hij schrok hier zo van dat hij er bijna een hartver-lamming van kreeg.

    Nu laat ik Etty aan het woord onder het motto:"Oh, Nieuw-Guinealand van lijdzaamheid en werken."

    "" Toen we na een korte loopbaan als bestuursambtenaar van Jan,Indië -Indonesia geworden-, moesten verlaten bleek al gauw dathij niet kon wennen aan een koud en overvol land. Er werdgesolliciteerd voor Nieuw-Guinea, waarvoor hij tot zijn grotevreugde werd aangenomen. Voor mij was er voorlopig geen huisves-ting zodat ik weer bij mijn ouders introk en daar afwachttewanneer het mijn beurt zou zijn om te gaan. Intussen kwamen erbrieven waarin verhalen stonden hoe Jan met Fred Winia een huisbewoonde in Manokwari tot hun standplaatsen eindelijk bekendzouden zijn. Intussen hadden zij niets te doen en verveelden zichdood.

    Ze zochten afleiding bij collega's en gingen zwemmen met hunburen, twee verpleegsters werkzaam in het plaatselijk ziekenhuis.Behalve de brieven kwam er ook een poëtische foto van Jan,zittend op een boomstronk, opgenomen op Pasir Poetih. Helaas zagik tot mijn grote schrik, dat hij geen zwem- maar een onderbroekaan had. Kon dat wel met twee verpleegsters in de buurt. Geennood er was een wolwinkel en in de kortste keren had ik eenzwembroek gebreid. Snel opgestuurd en jawel er kwam een briefwaarin beschreven werd hoe bij de eerste zwempartij de wollenbroek was uitgezakt tot aan zijn enkels. Fred had heel tactischnaar huis geschreven dat ze met twee verpleegsters gingenzwemmen, maar dat die er heel gewoon uitzagen.

    De standplaatsen werden voor Fred, Wasior en voor Jan,Ransiki waar een huis op palen gebouwd werd.

    Na zes maanden kon ik op het vliegtuig stappen. Mijnouders brachten mij naar Schiphol waar wij een vrouwtje zagen metvier kleine kinderen, die ook door haar vader en moeder begeleidwerden. We hadden de indruk dat vooral opa het erg moeilijk hadmet het afscheid van zijn kleinkinderen.

    Op de lange reis maakten v/ij kennis. Wil Winia had het nietgemakkelijk met vier van die hummels die met argusogen hun moederin de gaten hielden. Moest ze naar het toilet dan gingen ze alseendjes achter haar aan. Probeerde je ze aan te halen dan volgdeeen luid protest. Het was een uitputtingsslag zowel voor ma alsvoor de kinderen. Anton was de eerste die afknapte en tolereerdedat ik hem droeg als wij voor een nightstop het vliegtuiguitmoesten. Toen ik hem een keer achterliet omdat we in verschil-lende hotels waren ingedeeld kwam een verontwaardigde stewardessme achterna en riep: "You forget your baby."

    We deden er vier dagen over. Uiteindelijk bereikten wij Biakwaar we voor de nodige formaliteiten in een loods werdenopgevangen, bestaande uit een paar rondhouten palen waarop eendak van atap, met halve muurtjes van atap.

    Pagina 27

  • Alras bleek dat er een hutkoffer van Wil zoek was, waarnaar zemet de twee oudsten op zoek ging en ik met de twee kleintjes aaneen tuigje bleef wachten. Een tijdverdrijf hadden ze al gevonden.Ze stonden bij een van de lage muurtjes met handenvol de ataperuit te rukken.

    Het bleek dat de koffer toch aangekomen was en we kondennaar het hotel, een ietwat weidse benaming voor een onderdak inquonsets gemaakt van golfplaten. De badkamers waren ook uiterstprimitief. De constructie kan ik mij niet meer voor de geesthalen of het nu zo was dat er practisch geen water uit de doucheskwam of dat de drums waaruit we het moesten scheppen vrijweldroog waren. De hoeveelheid water was zeer beperkt.

    Van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur kregen wij de medede-ling dat de K.P.M, 'er een dag extra op ons had gewacht (aangezienons vliegtuig vertraging had) maar helaas moest vertrekken. Ditbetekende een week in Biak wachten voor we naar Manokwari kondenreizen om van daaruit naar Wasior en Ransiki te gaan.

    Wil die gehoord had dat de Marine allerlei oefenvluchtenmaakte, belde kordaat de Marine Commandant op om te vragen of erzo'n mogelijkheid was en of wij dan allen mee mochten naarManokwari . De man bleek een heer in het verkeer en al de volgendedag waren we op weg.

    Aangekomen werden we verwelkomd door het HPB Koopmans enzijn vrouw Trees, bij wie ik logies kreeg. Wil en de kinderenkwamen in huis bij de familie Felix.De Higgins, het schip waarmee we verder moesten gaan was net wegen een radioverbinding om de mannen te waarschuwen bestond erniet. " Nieuw-Guinea land van lijdzaamheid".

    Na een week kwam de Higgings terug. Jan Koopmans had me eral allerlei verhalen over gedaan, die ik eigenlijk als fantasiezijnerzijds bestempelde. Hij vertelde dat het in feite eenrivierschip was, maar dat wij ermee over zee moesten. Verdervielen er regelmatig gaten in, wat niet iets was om je druk overte maken want er waren altijd zakken cement aan boord om ze tedichten.

    Tijdens ons verblijf hadden wij al kunnen genieten van hetuitzicht over de baai met de bergen aan de overkant die in deochtend violet van kleur waren en met Poelau Lemon halverwege hetwater.

    De ochtend dat we vertrokken bleek er een stevige bries testaan. Met ons waren een dominee en zijn vrouw, een onderwijzers-echtpaar met twee kinderen en enkele inheemsen aan boord gegaan.Buiten de baai ging de Higgins angstwekkend te keer, we schommel-den zowel in de lengte-als de breedte-richting,Wil deponeerde dekinderen in het verblijf van de bemanning. De vrouw van de domi-nee, die zich op het voordek op een stretcher had geïnstalleerd,kiepte met stretcher en al om en zocht een beter heenkomen. Dedominee ging troostend langs, zeggend:" Als we de bocht maarom zijn dan wordt het beter." Helaas bleek dit niet op te gaan,integendeel het werd erger.

    Pagina 28

  • Ik was te angstig om zeeziek te worden. Wil vond het ook nietzo'n prettige ervaring en begon zich ongerust te maken over haarkinderen. "Mocht het mis gaan, dan kan ik er maar twee redden"zei ze me, "wil jij de twee anderen voor je rekening nemen".Waarop ik niet anders kon antwoorden dat ik dat graag zou willen,maar dat ik niet kon zwemmen.

    Na acht uur varen bereikten we Rapaowi, de kust van Ransiki.Er was geen steiger en vanwege het weer bleef het schip rondjesvaren. Van de kust kwam een prauw die dezelfde rondjes meedraaideen er zodoende, met goed mikken, zakken rijst, meel, suiker enwat dies meer zij in terecht kwamen. Daarna kon ik, na eenhaastig afscheid boven op de balen springen en zo naar de kantgeroeid worden.

    De andere passagiers hadden nog een reis van tien uur voorde boeg, waarbij, naar wij later hoorden, de motor het één keerliet afweten. Fred zal zijn vrouw en kinderen wel even verbaasdbegroet hebben als Jan mij. Toen hij aan kwam fietsen op zijndienstfiets en ik van achter een struik opdook, zei hijverbouwereerd: "Wat doe jij hier". Waarna we de vijf kilometernaar Ransiki maar zijn gaan lopen, want de ketting liep er steedsaf.""

    Etty vertelde mij na een paar dagen dat zij als de dood zobang was voor slangen maar dat men haar in Nederland hadgezegd, dat als er maar ganzen op het erf waren deze deslangen wel op een afstand zouden houden; tot haar geruststellingzag zij een paar ganzen rondlopen. Ook was van belang dat bijdeuropeningen drempels waren aangebracht; die waren er wel, maarop de slaapkamer na ontbraken de deuren. Bij het eerste bezoekvan de BA en zijn vrouw stond de BA ineens op en riep eenpolitieagent met een kapmes te komen, hij had een slang opde balustrade zien kruipen. Wij hebben in totaal vijftien slangenin huis gehad waarvan sommige door de politie uit het dak werdengeschoten.

    Nadat Etty haar weg in het huis en in Ransiki gevonden hadmaakte ik mij klaar voor een tournee langs de kust langs Sjerien Windessi {d.i. Windessi, aan de kust west van Roemberpon;ongeveer bij Mammameh, staat niet op de kaart aangegeven} naarWeraboer. Achter Windessi liggen enkele meren onder zeeniveauwaarvan opvallend v/as dat, ondanks het ontbreken van eenverbinding naar zee, er toch krokodillen in voorkwamen.Vanuit het bergland achter Windessi maakten de Papoea's zo nu endan drijfjachten op herten. Die werden richting zee gedreven waarzij door met roeiers bemande prauwen werden opgevangen, somsontsnapten er een of meer herten naar het eiland Roemberpon.Op weg naar Weraboer passeerden wij enkele kleine eilanden waarrotstekingen waren aangebracht, jammer genoeg zijn de genomenfoto's mislukt.

    Weraboer {west van Amboear, dat aan de kust ligt, west vanMios Waar, ongeveer bij Simeri } ligt enkele kilometers landin-waarts; om het dorp te bereiken moet je een groot moerasdoorploeteren waar het krioelt van de bloedzuigers. Daar kwambij dat ik een stevige kou had gevat.

    Pagina 29

  • Met de gedachte in mijn achterhoofd dat ik tot nu toe alleen maararmzalige Papoeadorpen had gezien stelde ik mij niet veel voorvan het bezoek aan Weraboer. Ongetwijfeld was het weer zo'nonverzorgd dorp, ik vroeg mij af wat ik met deze tournee wasbegonnen.

    Bij binnenkomst van het dorp werd ik met stomheid geslagen.Er liep een brede onverharde weg door de kampong met aan weers-zijden goten voor waterafvoer en langs de rooilijn keurigin het gelid met kalk gewitte woningen.

    Als gebruikelijk werd je in het dorp opgewacht door deschoolkinderen die onder leiding van de onderwijzer hetWilhelmus en andere vaderlandse liederen zongen. In de regel washet daarbij zo dat als je na een vermoeiende tocht bij een dorpaankwam en de zon scheen, de kinderen in de schaduw stonden; alshet regende schuilden zij onder een afdak en mocht de patrouillezich verder nat laten regenen.

    Als controleur moest je in de dorpen de scholen inspecteren;je liet wat schrijf- en leeslessen geven die over het algemeengoed overkwamen; in rekenen waren de Papoea's erg zwak.Daarna werd en met het dorpshoofd en de onderwijzer het onderhoudvan school en woonhuis van de leerkracht besproken en verdereventuele wensen aangehoord en geregeld. Voorwaarden voor hettoewijzen van een school waren dat het dorp de school en dewoning van de onderwijzer moest bouwen en gedeeltelijk voorzienin het levensonderhoud van hem en zijn gezin.

    Soms werd de toewijzing van een school gevraagd omdat eendorp al aangeslagen was in de belasting. Het naast liggende dorphad immers wel een school maar nog geen belastingaanslag !! Opde vraag of de belasting ook al be