B K VAN CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS ...DOC 54 1730/001 5KAMER 3e ZITTING VAN DE 54e ZITTINGSPERIODE...
Transcript of B K VAN CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS ...DOC 54 1730/001 5KAMER 3e ZITTING VAN DE 54e ZITTINGSPERIODE...
DE SPOEDBEHANDELING WORDT DOOR DE REGERING GEVRAAGD OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 51 VAN HET REGLEMENT.
LE GOUVERNEMENT DEMANDE L’URGENCE CONFORMÉMENT À L’ARTICLE 51 DU RÈGLEMENT.
3709
1730/0011730/001
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
DOC 54DOC 54
CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS DE BELGIQUE
BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
SOMMAIRE
Résumé .......................................................................Exposé des motifs .......................................................Avant-projet .................................................................Analyse d’impact .........................................................Avis du Conseil d’État .................................................Projet de loi .................................................................Annexe ........................................................................
INHOUD
Samenvatting ..............................................................Memorie van toelichting ..............................................Voorontwerp ................................................................Impactanalyse .............................................................Advies van de Raad van State ....................................Wetsontwerp ...............................................................Bijlage ..........................................................................
PROJET DE LOIWETSONTWERP
tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en
de verwijdering van vreemdelingen
modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire,
le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers
34
2024323643
Blz. Pages
21 mars 201621 maart 2016
34
2028323643
2 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Abréviations dans la numérotation des publications:
DOC 54 0000/000: Document parlementaire de la 54e législature, suivi du n° de base et du n° consécutif
QRVA: Questions et Réponses écritesCRIV: Version Provisoire du Compte Rendu intégral CRABV: Compte Rendu Analytique CRIV: Compte Rendu Intégral, avec, à gauche, le
compte rendu intégral et, à droite, le compte rendu analy tique traduit des interventions (avec les an-nexes)
PLEN: Séance plénière COM: Réunion de commissionMOT: Motions déposées en conclusion d’interpellations
(papier beige)
Publications officielles éditées par la Chambre des représentants
Commandes: Place de la Nation 2
1008 BruxellesTél. : 02/ 549 81 60Fax : 02/549 82 74
www.lachambre.becourriel : [email protected]
Les publications sont imprimées exclusivement sur du papier certifi é FSC
Officiële publicaties, uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Bestellingen:Natieplein 21008 BrusselTel. : 02/ 549 81 60Fax : 02/549 82 74www.dekamer.bee-mail : [email protected]
De publicaties worden uitsluitend gedrukt op FSC gecertifi ceerd papier
Afkortingen bij de nummering van de publicaties:
DOC 54 0000/000: Parlementair document van de 54e zittingsperiode + basisnummer en volgnummer
QRVA: Schriftelijke Vragen en AntwoordenCRIV: Voorlopige versie van het Integraal Verslag CRABV: Beknopt VerslagCRIV: Integraal Verslag, met links het defi nitieve integraal verslag
en rechts het vertaald beknopt verslag van de toespraken (met de bijlagen)
PLEN: Plenum COM: CommissievergaderingMOT: Moties tot besluit van interpellaties (beigekleurig papier)
N-VA : Nieuw-Vlaamse Alliantie PS : Parti Socialiste MR : Mouvement RéformateurCD&V : Christen-Democratisch en VlaamsOpen Vld : Open Vlaamse liberalen en democraten sp.a : socialistische partij andersEcolo-Groen : Ecologistes Confédérés pour l’organisation de luttes originales – GroencdH : centre démocrate HumanisteVB : Vlaams BelangPTB-GO! : Parti du Travail de Belgique – Gauche d’OuvertureDéFI : Démocrate Fédéraliste IndépendantPP : Parti Populaire
De regering heef t di t wetsontwerp op 21 maart 2016 ingediend.
Le gouvernement a déposé ce projet de loi le 21 mars 2016.
De “goedkeuring tot drukken” werd op 6 april 2016 door de Kamer ontvangen.
Le “bon à tirer” a été reçu à la Chambre le 6 avril 2016.
31730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Dit wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwij-dering van vreemdelingen beoogt drie wijzigingen:
• Invoering van een beperkt verblijfsrecht voor erkende vluchtelingen gedurende de eerste vijf jaar verblijf, te rekenen vanaf de indiening van de asielaanvraag;
• Het in overeenstemming brengen van de bepa-lingen inzake gezinshereniging van familieleden van begunstigden van internationale bescherming met Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake de normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescher-ming genieten, voor een uniforme status voor vluch-telingen of voor personen die in aanmerking kopen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking);
• Invoering van een concrete rechtsbasis op grond waarvan de minister of zijn gemachtigde de moge-lijkheid heeft om na de opheffing of intrekking van de internationale beschermingsstatus, een einde te maken aan het verblijf van deze vreemdelingen en hen een verwijderingsmaatregel te geven.
Le présent projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers vise l’introduction de trois modifications:
• L’instauration d’un droit de séjour limité pour les réfugiés reconnus durant les cinq premières années de séjour, à compter de l’introduction de la demande d’asile;
• La mise en concordance des dispositions rela-tives au regroupement familial des membres de la fa-mille des bénéficiaires de la protection internationale avec la directive 2011/95/UE du Parlement européen et du Conseil du 13 décembre 2011 concernant les normes relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les apatrides pour pouvoir bénéficier d’une protection internationale, à un statut uniforme pour les réfugiés ou les personnes pouvant bénéficier de la protection subsidiaire et au contenu de cette protection (refonte);
• La création d’une base juridique spécifique habi-litant le ministre ou son délégué, après l’abrogation ou le retrait du statut de protection internationale, à mettre un terme au séjour de ces étrangers et de prendre une mesure d’éloignement à leur encontre.
RÉSUMÉSAMENVATTING
4 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemene inleiding
1. Beperkt verblijfsrecht voor erkende vluchtelingen
België was in 1951 mede de grondlegger van de Conventie van Genève betreffende de status van vluchtelingen. Daarin werd vastgelegd dat de onderte-kenende partijen iedereen beschermen die in eigen land niet beschermd wordt. Artikel 1 C (5) en (6) stipuleert dat indien de omstandigheden waardoor de persoon die de vluchtelingenstatus heeft aangevraagd niet meer van toepassing zijn, het Verdrag zelf dan ook niet meer van toepassing is op die persoon. Met andere woorden, de status van vluchteling wordt opgeheven. Dit staat ook zo in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Artikel 55/3 van die wet verwijst immers naar de bepalingen (Artikel 1 C) die stipuleren wanneer de vluchteling niet meer van die status kan genieten.
Dit wil dus zeggen dat erkende vluchtelingen niet au-tomatisch het recht op onbeperkt verblijf hebben in het land dat hen opvangt, in casu België. In dit wetsontwerp wordt het recht op verblijf voor vluchtelingen gedurende de eerste vijf jaar verblijf expliciet afhankelijk gemaakt van de situatie in het land van herkomst of het land waar zij hun gewone verblijfplaats hadden.
Na vijf jaar verblijf, te rekenen vanaf de indiening van de asielaanvraag die tot de erkenning van de vluchtelingenstatus heeft geleid, wordt dit beperkt verblijfsrecht omgezet in een onbeperkt verblijfsrecht tenzij de vluchtelingenstatus ondertussen na een indi-vidueel onderzoek door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd opgeheven of ingetrokken.
De Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake de normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidi-aire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) conformeert zich naar de bepalingen van de Conventie van Genève zoals hoger geschetst.
Artikel 13 van de richtlijn stelt dat een onderdaan van een derde land kan erkend worden als vluchteling om dezelfde redenen als vervat in de Conventie van Genève.
EXPOSÉ DES MOTIFS
Introduction générale
1. Droit de séjour limité pour les réfugiés reconnus
En 1951, la Belgique était l’un des pays co-fonda-teurs de la Convention de Genève relative au statut des réfugiés. Cette Convention stipule que les parties signataires doivent protéger toute personne qui n’est pas protégée dans son propre pays. L’article 1er C (5) et (6) prévoit que si les circonstances à la suite des-quelles elle a été reconnue comme réfugiée ont cessé d’exister, la Convention ne s’applique par conséquent plus à cette personne. En d’autres termes, le statut de réfugié est abrogé. C’est également ce que prévoit la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers. L’article 55/3 de cette loi renvoie en effet aux dispositions (Article 1er C) qui précisent dans quelles situations le réfugié ne peut plus bénéficier de ce statut.
Les réfugiés reconnus ne bénéficient donc pas automatiquement d’un droit de séjour illimité dans le pays qui les accueille: en l’occurrence, la Belgique. Le présent projet de loi lie explicitement le droit de séjour des réfugiés durant les cinq premières années de séjour à la situation du pays d’origine ou du pays dans lequel ils avaient leur résidence habituelle.
Après cinq ans de séjour, à compter de l’introduction de la demande d’asile qui a mené à la reconnaissance du statut de réfugié, ce droit de séjour limité est converti en un droit de séjour illimité, sauf si le statut de réfugié a entre-temps été abrogé ou retiré à la suite d’un examen individuel par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides.
La directive 2011/95/UE du Parlement européen et du Conseil du 13 décembre 2011 concernant les normes relatives aux conditions que doivent remplir les ressor-tissants des pays tiers ou les apatrides pour pouvoir bénéficier d’une protection internationale, à un statut uniforme pour les réfugiés ou les personnes pouvant bénéficier de la protection subsidiaire, et au contenu de cette protection (refonte) se conforme aux dispositions susvisées de la Convention de Genève.
L’article 13 de la directive prévoit qu’un ressortis-sant d’un pays tiers peut être reconnu comme réfugié pour les mêmes motifs que ceux contenus dans la Convention de Genève.
51730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Ook hier wordt geen termijn gekoppeld aan de vluch-telingenstatus “as such”.
Artikel 24 van de richtlijn voorziet dat aan personen met de vluchtelingenstatus een verblijfstitel die ten minste drie jaar geldig is, moet worden verstrekt en dat deze kan worden verlengd, tenzij dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde zich daarte-gen verzetten.
2. Gezinshereniging met begunstigden van
internationale bescherming
Familieleden van een vreemdeling die internationale bescherming geniet die zelf niet in aanmerking komen voor dergelijke bescherming, hebben het recht om bij deze vreemdeling te verblijven. Dit recht vloeit voort uit de artikelen 23 en 24 van Richtlijn 2011/95/EU. Artikel 23, lid 1, van de richtlijn stelt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat het gezin in stand kan worden gehouden. Artikel 23, lid 2, van de richtlijn stelt dat de lidstaten moeten waarborgen dat gezinsleden van de persoon die internationale bescherming geniet die zelf niet in aanmerking komen voor dergelijke bescherming, aanspraak kunnen maken op de in de artikelen 24 tot en met 35 genoemde voordelen (artikel 24 betreft de afgifte van een verblijfstitel), overeenkomstig de nationale pro-cedures en voor zover verenigbaar met de persoonlijke juridische status van het gezinslid.
Verblijf op basis van gezinshereniging voor familie-leden van een persoon die internationale bescherming geniet, dient bijgevolg te worden beschouwd als een toelating tot verblijf in de zin van artikel 10 en niet als een machtiging tot verblijf in de zin van artikel 10bis, ongeacht de aard van het verblijf van de gezinshereni-ger (verblijf van beperkte duur, verblijf van onbeperkte duur, vestiging…).
In dit wetsontwerp worden de bepalingen inzake gezinshereniging van familieleden van begunstigden van internationale bescherming in overeenstemming gebracht met Richtlijn 2011/95/EU.
3. Verwijderingsmaatregelen na opheffing of
intrekking van de internationale beschermingsstatus
Eenmaal de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de internationale be-schermingsstatus heeft opgeheven of ingetrokken, valt deze vreemdeling onder het toepassingsgebied van de algemene bepalingen van Titel I van de wet. Naargelang de verblijfsstatus waarover de vreemde-ling als begunstigde van internationale bescherming
Cette disposition n’associe pas non plus de délai au statut de réfugié “en tant que tel”.
L’article 24 de la directive prévoit qu’un titre de séjour valable pendant une période d’au moins trois ans doit être délivré aux bénéficiaires du statut de réfugié et que celui-ci est renouvelable, à moins que des raisons impérieuses de sécurité nationale ou d’ordre public ne s’y opposent.
2. Regroupement familial avec des bénéfi ciaires
de la protection internationale
Les membres de la famille d’un étranger bénéficiaire d’une protection internationale qui, individuellement, ne remplissent pas les conditions nécessaires pour obtenir cette protection, ont le droit de séjourner chez cet étranger. Ce droit découle des articles 23 et 24 de la directive 2011/95/UE. L’article 23, paragraphe 1er, de la directive prévoit que les États membres doivent veiller à ce que l’unité familiale puisse être maintenue. L’article 23, paragraphe 2, de la directive prévoit que les États membres doivent veiller à ce que les membres de la famille du bénéficiaire d’une protection internationale qui, individuellement, ne remplissent pas les conditions nécessaires pour obtenir cette protection puissent pré-tendre aux avantages visés aux articles 24 à 35 (l’article 24 concerne la délivrance d’un titre de séjour), confor-mément aux procédures nationales et dans la mesure où cela est compatible avec le statut juridique personnel du membre de la famille.
Le séjour sur la base du regroupement familial pour les membres de la famille d’un bénéficiaire d’une protection internationale doit dès lors être considéré comme une admission au séjour au sens de l’article 10 et non comme une autorisation de séjour au sens de l’article 10bis, quelle que soit la nature du séjour du regroupant (séjour à durée limitée, séjour à durée illimitée, établissement…).
Le présent projet de loi, met en concordance les dispositions relatives au regroupement familial des membres de la famille des bénéficiaires d’une protection internationale avec la directive 2011/95/UE.
3. Mesure d’éloignement après abrogation ou
retrait du statut de protection internationale
Une fois que le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a abrogé ou retiré le statut de protection internationale, cet étranger relève du champ d’applica-tion des dispositions générales du Titre I de la loi. Selon le statut de séjour dont l’étranger dispose en tant que bénéficiaire d’une protection internationale au moment de l’abrogation ou du retrait de son statut de protection
6 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
beschikt op het moment van de opheffing of intrekking van zijn internationale beschermingsstatus (hetzij een verblijfsrecht van beperkte of onbeperkte duur, hetzij een meer duurzaam verblijf zoals een machtiging tot vestiging of de status van langdurig ingezetene), zullen de mogelijkheden voor de minister of zijn gemachtigde om een einde te maken aan het verblijf en de aard van de verwijderingsmaatregel verschillend zijn.
3.1. In geval van opheffing van de internationale beschermingsstatus op basis van de artikelen 55/3 of 55/5 van de wet, kan de minister of zijn gemachtigde enkel tijdens het beperkt verblijf van de vreemdeling (dus tijdens de eerste 5 jaar verblijf, te rekenen vanaf de in-diening van de asielaanvraag) overgaan tot beëindiging van het verblijf en hem een bevel om het grondgebied te verlaten afgeven. De rechtsbasis is terug te vinden in het nieuw artikel 11, § 3, eerste lid, 1°, van de wet.
Eenmaal deze vreemdelingen als begunstigden van internationale bescherming reeds waren toegelaten tot een verblijf van onbeperkte duur of tot een meer duurzaam verblijf (vestiging of status van langdurig in-gezetene), voorziet de wet geen specifieke rechtsgrond om hun verblijf te beëindigen na de opheffing van de internationale beschermingsstatus. Het verblijf kan dan enkel worden beëindigd overeenkomstig de artikelen 20 en 21 van de wet.
3.2. In de gevallen waarin de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen op grond van de artikelen 55/3/1 en 55/5/1 van de wet over de “mogelijk-heid” beschikt om de internationale beschermingsstatus in te trekken, kan de minister of zijn gemachtigde enkel tijdens het beperkt verblijf van de vreemdeling overgaan tot beëindiging van het verblijf en hem een bevel om het grondgebied te verlaten afgeven. De rechtsbasis is terug te vinden in het nieuw artikel 11, § 3, eerste lid, 2°, van de wet.
Het betreft de volgende gevallen:
— bij intrekking van de vluchtelingenstatus omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de samenleving nadat hij definitief veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf, of omdat er redelijke gronden bestaan om hem te beschouwen als een gevaar voor de nati-onale veiligheid (intrekking op basis van artikel 55/3/1, § 1, van de wet);
— bij intrekking van de subsidiaire beschermingssta-tus omdat de vreemdeling een of meerdere misdrijven heeft gepleegd die niet onder de uitsluitingsclausules van artikel 55/4, § 1, vallen en kunnen worden bestraft met een gevangenisstraf als ze in België waren ge-pleegd voor zover de vreemdeling zijn land van herkomst
internationale (soit un droit de séjour à durée limitée ou illimitée, soit un séjour plus durable comme une autori-sation d’établissement ou le statut de résident de longue durée), les possibilités pour le ministre ou son délégué de mettre un terme au séjour et la nature de la mesure d’éloignement seront différentes.
3.1. En cas d’abrogation du statut de protection inter-nationale sur la base des articles 55/3 ou 55/5 de la loi, le ministre ou son délégué peut, uniquement durant le séjour limité de l’étranger (soit les cinq premières années de séjour, à compter de l’introduction de la demande d’asile), mettre fin au séjour et lui délivrer un ordre de quitter le territoire. La base juridique se trouve dans le nouvel article 11, § 3, alinéa 1er, 1°, de la loi.
Une fois que ces étrangers ont été admis à un séjour illimité ou à un séjour plus durable en tant que bénéfi-ciaires d’une protection internationale (établissement ou statut de résident de longue durée), la loi ne prévoit pas de base juridique spécifique pour mettre un terme à leur séjour après l’abrogation du statut de protection internationale. Il peut dès lors uniquement être mis fin au séjour conformément aux articles 20 et 21 de la loi.
3.2. Dans les cas où le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides, en vertu des articles 55/3/1 et 55/5/1 de la loi dispose de la “faculté” de retirer le statut de protection internationale, le ministre ou son délégué peut mettre un terme au séjour de l’étranger et lui déli-vrer un ordre de quitter le territoire uniquement durant le séjour limité de l’étranger. La base juridique se trouve dans le nouvel article 11, § 3, alinéa 1er, 2°, de la loi.
Il s’agit des cas suivants:
— en cas de retrait du statut de réfugié parce que l’étranger constitue un danger pour la société après avoir été définitivement condamné pour une infraction particulièrement grave, ou parce qu’il y a des motifs raisonnables de le considérer comme un danger pour la sécurité nationale (retrait sur la base de l’article 55/3/1, § 1er, de la loi);
— en cas de retrait du statut de protection subsidiaire parce que l’étranger a commis une ou plusieurs infrac-tions qui ne relèvent pas du champ d’application des clauses d’exclusion de l’article 55/4, § 1er, et qui seraient passibles d’une peine de prison si elles avaient été commises en Belgique, pour autant que l’étranger n’ait
71730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
alleen heeft verlaten om te ontsnappen aan straffen die voortvloeien uit die misdrijven (intrekking op basis van artikel 55/5/1, § 1, van de wet).
Eenmaal deze vreemdelingen als begunstigden van internationale bescherming reeds waren toegelaten tot een verblijf van onbeperkte duur of tot een meer duurzaam verblijf (vestiging of status van langdurig ingezetene), voorziet de wet geen specifieke rechts-grond om hun verblijf te beëindigen na intrekking van de internationale beschermingsstatus. Het verblijf kan dan enkel worden beëindigd overeenkomstig de artikelen 20 en 21 van de wet.
3.3. In de gevallen waarin de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen op grond van de artikelen 55/3/1 en 55/5/1 van de wet de “verplichting” heeft om de internationale beschermingsstatus in te trekken, kan de minister of zijn gemachtigde ten allen tijde het verblijf intrekken en hem een bevel om het grondgebied te verlaten afgeven.
Het betreft de volgende gevallen:
— bij intrekking van de internationale beschermings-status omdat de vreemdeling met toepassing van de artikelen 55/2 of 55/4 uitgesloten wordt of had moeten zijn (uitsluiting a posteriori op basis van de artikelen 55/3/1, § 2, 1°, of 55/5/1, § 2, 1°, van de wet);
— bij intrekking van de internationale beschermings-status omdat de beschermingsstatus werd verleend op grond van feiten die de vreemdeling verkeerd heeft weergegeven of achtergehouden, of op grond van valse verklaringen of van valse of vervalste documenten die doorslaggevend zijn geweest voor de verlening van de status of omdat het persoonlijk gedrag van de vreemde-ling er later op wijst dat hij (ab initio) geen vervolging vreest of geen reëel risico op ernstige schade loopt (intrekking op basis van de artikelen 55/3/1, § 2, 2° of 55/5/1, § 2, 2° van de wet).
De rechtsbasis is terug te vinden hetzij in het nieuw artikel 11, § 3, tweede lid, van de wet, indien de vreem-deling op het moment van de intrekking van zijn interna-tionale beschermingsstatus over een verblijfsrecht van beperkte of onbeperkte duur beschikt, hetzij in artikel 18, § 2, van de wet (vroeger § 3, vernummerd tot § 2 door de wet diverse bepalingen van XX/XX/XXXX), indien de vreemdeling op het moment van de intrekking van zijn internationale beschermingsstatus over een meer duurzaam verblijf beschikt (vestiging of status van lang-durig ingezetene).
quitté son pays d’origine que dans le but d’échapper à des peines résultant de ces infractions.(retrait sur la base de l’article 55/5/1, § 1er, de la loi).
Une fois que ces étrangers ont été admis à un séjour illimité ou à un séjour plus durable en tant que bénéfi-ciaires d’une protection internationale (établissement ou statut de résident de longue durée), la loi ne prévoit pas de base juridique spécifique pour mettre un terme à leur séjour après le retrait du statut de protection internationale. Il peut dès lors uniquement être mis fin au séjour conformément aux articles 20 et 21 de la loi.
3.3. Dans les cas où le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides, en vertu des articles 55/3/1 et 55/5/1 de la loi, a “l’obligation” de retirer le statut de protection internationale, le ministre ou son délégué peut à tout moment procéder au retrait du séjour de l’étranger et lui délivrer un ordre de quitter le territoire.
Il s’agit des cas suivants:
— en cas de retrait du statut de protection interna-tionale parce que l’étranger est ou aurait dû être exclu en application de l’article 55/2 ou 55/4 (exclusion a posteriori sur la base des articles 55/3/1, § 2, 1°, ou 55/5/1, § 2, 1°, de la loi);
— en cas de retrait du statut de protection internatio-nale parce que le statut de protection a été accordé sur la base de faits que l’étranger a présentés de manière altérée ou qu’il a dissimulés ou sur la base de fausses déclarations ou de documents faux ou falsifiés qui ont été déterminants pour l’octroi du statut ou parce que le comportement personnel de l ’étranger démontre ultérieurement l’absence de crainte (ab initio) de persé-cution dans son chef ou l’absence (ab initio) de risque réel de subir des atteintes graves dans son chef (retrait sur la base des articles 55/3/1, § 2, 2° ou 55/5/1, § 2, 2° de la loi).
La base juridique se trouve soit dans le nouvel article 11, § 3, alinéa 2, de la loi, si, au moment du retrait de son statut de protection internationale, l’étranger dispose d’un droit de séjour limité ou illimité, soit dans l’article 18, § 2, de la loi (anciennement § 3, renuméroté § 2 par la loi du XX/XX/XXXX portant des dispositions diverses), si l’étranger, au moment du retrait de son statut de pro-tection internationale, bénéficie d’un séjour plus durable (établissement ou statut de résident de longue durée).
8 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
De Raad van State verleende haar advies met be-trekking tot dit wetsontwerp op 13 januari 2016 (met nummer 58. 758/4). Het ontwerp werd aangepast reke-ning houdende met dit advies van de Raad van State. Hiervoor kan verwezen worden naar de artikelsgewijze bespreking.
Kort samengevat had de Raad van State de volgende opmerkingen:
1) De Raad van State bevestigt dat noch het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen, noch richtlijn 2011/95/EU, bepaalt dat een Staat ertoe gehouden is een verblijfsrecht van onbepaalde duur toe te kennen aan vreemdelingen die erkend zijn als vluchteling. De beperking in de tijd van het verblijfsrecht mag echter niet leiden tot een beperking van de rechten waarop de personen die als vluchteling zijn erkend op grond van die status aanspraak zouden moeten kun-nen maken.
Deze opmerking wordt nader onderzocht en bespro-ken in de toelichting bij artikel 7 van het wetsontwerp.
2) De Raad van State stelt dat de verwijzing “overeen-komstig de bepalingen van deze wet” in de artikelen 49, § 3, en 49/2, § 5, van de wet de verplichting inhoudt om vooraleer een verwijderingsmaatregel wordt genomen, na te gaan of de betrokken vreemdeling geen aanspraak kan maken op een verblijfsrecht voor andere redenen die in de wet vastgelegd zijn. Deze opmerking wordt nader besproken in de toelichting bij artikel 7 van het wetsontwerp.
3) Bovendien wijst de raad van State er op dat de minister of zijn gemachtigde bij een beslissing tot beëin-diging van het verblijf na opheffing van de internationale beschermingsstatus, ook rekening moet houden met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven). Hoewel die bepaling geen absoluut recht op niet-uitzetting erkent, kunnen verwijderingsmaatre-gelen in bepaalde omstandigheden afbreuk doen aan het privé en gezinsleven van de betrokken persoon.
Aan deze opmerking van de Raad van State wordt gevolg gegeven door zowel in het nieuwe artikel 11, § 3, derde lid, (artikel 5 van het wetsontwerp) als in het nieuwe artikel 18, § 2, tweede lid, van de wet (artikel 6 van het wetsontwerp) een proportionaliteitstoets te voorzien. Wanneer de minister of zijn gemachtigde een beslissing tot beëindiging of intrekking van verblijf overweegt te nemen na opheffing of intrekking van de internationale beschermingsstatus, dient hij rekening te houden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het
Le Conseil d’État a rendu son avis concernant le présent projet de loi le 13 janvier 2016 (avec le numéro 58. 758/4). Le projet a été adapté en tenant compte de cet avis du Conseil d’État. Il peut être renvoyé à cet égard au commentaire article par article.
En résumé, le Conseil d’État a formulé les observa-tions suivantes:
1) Le Conseil d’État confirme que ni la Convention de Genève relative au statut des réfugiés, ni la directive 2011/95/UE imposent à un État d’assurer un droit de séjour illimité aux étrangers reconnus comme réfugiés. Toutefois, la limitation dans le temps du droit de séjour ne doit pas conduire à une restriction des droits auxquels les personnes reconnues comme réfugiés devraient pouvoir prétendre en vertu de ce statut.
Cette observation sera examinée et discutée dans le commentaire de l’article 7 du projet de loi.
2) Le Conseil d’État souligne que la mention “confor-mément aux dispositions de la présente loi” aux articles 49, § 3, et 49/2, § 5, de la loi implique l’obligation, avant l’adoption d’une mesure d’éloignement, de vérifier si l ’étranger concerné ne peut pas prétendre à l’octroi d’un droit de séjour pour d’autres motifs prévus par la loi. Cette observation sera examinée plus en détail dans le commentaire de l’article 7 du projet de loi.
3) Le Conseil d’État souligne en outre qu’en cas de décision de mettre fin au séjour après l’abrogation du statut de protection internationale, le ministre ou son délégué doit également tenir compte de l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme (droit au respect de la vie privée et familiale). Bien que cette disposition ne reconnaisse pas un droit absolu à la non expulsion, les mesures d’éloignement peuvent, dans certaines circonstances, porter atteinte à la vie privée et familiale de la personne concernée.
Il est donné suite à cette observation du Conseil d’État en prévoyant un contrôle de la proportionnalité, tant dans le nouvel article 11, § 3, alinéa 3 (article 5 du projet de loi) que dans le nouvel article 18 § 2, alinéa 2, de la loi (article 6 du projet de loi). Lorsque le ministre ou son délégué envisage de prendre une décision de fin de séjour ou de retrait de séjour après l’abrogation ou le retrait du statut de protection internationale, il doit prendre en considération la nature et la solidité des liens familiaux de l’intéressé, la durée de son séjour dans le Royaume ainsi que l’existence d’attaches familiales,
91730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Rijk alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
4) Tenslotte wijst de Raad van State er op dat wanneer de internationale beschermingsstatus wordt opgeheven of ingetrokken en er vervolgens een maatregel tot verwij-dering wordt genomen, er bij die verwijdering systema-tisch rekening moet worden gehouden met het absolute internationaalrechtelijke beginsel van non-refoulement (zie in dat verband artikel 21 van Richtlijn 2011/95/EU) en met de absolute gelding van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en van ar-tikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 10 december 1984. De eerbiedi-ging van dit internationaalrechtelijk beginsel van non-refoulement bij verwijdering is reeds wettelijk verankerd in artikel 74/17 van de wet en wordt nogmaals, gevolg gevend aan opmerking van de Raad van State, expliciet vermeld in de artikelen 49, § 3, en 49/2, § 5, van de wet (artikelen 7 en 8 van het wetsontwerp).
Artikelsgewijze bespreking
Artikel 1
Deze bepaling is van louter juridisch-technische aard. Ze vloeit voort uit artikel 83 van de Grondwet, volgens welk elk wetsvoorstel of —ontwerp moet aangeven of het een materie zoals bedoeld in de artikelen 74, 77 of 78 van de Grondwet regelt.
Artikel 2
Dit artikel eerbiedigt de voorschriften van arti-kel 20 van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezins-hereniging en van artikel 39 van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake de normen voor de erken-ning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) die stellen dat wanneer de lidstaten hun bepalingen in werking doen treden, de omzettingswetgeving een verwijzing naar deze richtlijn moet bevatten.
culturelles ou sociales avec son pays d’origine.
4) Enfin, le Conseil d’État indique que lorsque le statut de protection internationale est abrogé ou retiré, il convient de prendre systématiquement en compte, lors de l’adoption subséquente d’une mesure d’éloignement, le caractère absolu tant du principe de droit international de non-refoulement (voir à cet égard l’article 21 de la directive 2011/95/UE) que de l’article 3 de la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales, de l’article 4 de la Charte des droits fondamentaux de l’Union européenne et de l’article 3 de la Convention contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants, adoptée par l’Assemblée générale des Nations Unies le 10 décembre 1984. Le respect de ce principe de droit international de non-refoulement lors de l’éloignement figure déjà à l’article 74/17 de la loi et, faisant suite à l’observation du Conseil d’État, est également repris explicitement aux articles 49, § 3, et 49/2, § 5 de la loi (articles 7 et 8 du projet de loi).
Commentaire article par article
Article 1
Cette disposition est de type purement juridico-tech-nique. Elle découle de l’article 83 de la Constitution selon lequel chaque proposition ou projet de loi doit indiquer si la règle est une matière visée aux articles 74, 77 ou 78 de la Constitution.
Article 2
Cet article vise à respecter les prescrits de l ’ar-ticle 20 de la directive 2003/86/CE du Conseil du 22 septembre 2003 relative au droit au regrou-pement familial et de l ’article 39 de la directive 2011/95/UE du Parlement européen et du Conseil du 13 décembre 2011 concernant les normes relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les apatrides pour pouvoir bénéficier d’une protection internationale, à un statut uniforme pour les réfugiés ou les personnes pouvant bénéficier de la protection subsidiaire, et au contenu de cette protection (refonte) qui disposent que lorsque les États membres mettent en œuvre leurs dispositions, les actes de trans-position doivent contenir une référence à ladite directive.
10 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Artikelen 3 en 4
Zoals hierboven uiteengezet onder punt 2 van de “Algemene inleiding” bij dit wetsontwerp hebben familieleden van een vreemdeling die internationale bescherming geniet die zelf niet in aanmerking komen voor dergelijke bescherming, het recht om bij deze vreemdeling te verblijven. Dit recht vloeit voort uit de artikelen 23 en 24 van Richtlijn 2011/95/EU. Artikel 23, lid 1, van de richtlijn stelt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat het gezin in stand kan worden gehouden. Artikel 23, lid 2, van de richtlijn stelt dat de lidstaten moeten waarborgen dat gezinsleden van de persoon die internationale bescherming geniet die zelf niet in aanmerking komen voor dergelijke bescherming, aan-spraak kunnen maken op de in de artikelen 24 tot en met 35 genoemde voordelen (artikel 24 betreft de afgifte van een verblijfstitel), overeenkomstig de nationale pro-cedures en voor zover verenigbaar met de persoonlijke juridische status van het gezinslid.
Verblijf op basis van gezinshereniging voor familie-leden van een persoon die internationale bescherming geniet, dient bijgevolg te worden beschouwd als een toelating tot verblijf in de zin van artikel 10 en niet als een machtiging tot verblijf in de zin van artikel 10bis, ongeacht de aard van het verblijf van de gezinshereniger (verblijf van beperkte duur, verblijf van onbeperkte duur, vestiging…). De artikelen 1/1 en 10 van de wet worden in dit wetsontwerp in die zin in overeenstemming gebracht met Richtlijn 2011/95/EU.
Bijgevolg wordt in artikel 10, § 1, eerste lid, 4° tot 6°, van de wet voorzien dat de voorwaarden inzake de aard van het verblijf (onbeperkt verblijf of vestiging) en, in voorkomend geval, de duur van het verblijf (wachttermijn van 12 maanden) waaraan de gezinshereniger moet voldoen op het moment dat zijn familieleden een aan-vraag gezinshereniging indienen, niet van toepassing zijn op de gezinshereniger die overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermings-status tot een verblijf (van beperkte of onbeperkte duur) in het Rijk is toegelaten.
Artikel 10, § 1, eerste lid, 7° wordt niet gewijzigd vermits voor deze categorie vreemdelingen geen voor-waarden inzake de aard of de duur van het verblijf wordt opgelegd aan de niet-begeleide minderjarige vreemde-ling die internationale bescherming in het Rijk geniet en zich wenst te herenigen met zijn ouders.
Articles 3 et 4
Ainsi que développé ci-dessus au point 2 de l’“Introduction générale” du présent projet de loi, les membres de la famille d ’un étranger bénéficiaire d’une protection internationale qui, individuellement, ne remplissent pas les conditions nécessaires pour obtenir cette protection, ont le droit de séjourner chez cet étranger. Ce droit découle des articles 23 et 24 de la directive 2011/95/UE. L’article 23, paragraphe 1er, de la directive prévoit que les États membres doivent veiller à ce que l’unité familiale puisse être maintenue. L’article 23, paragraphe 2, de la directive prévoit que les États membres doivent veiller à ce que les membres de la famille du bénéficiaire d’une protection internationale qui, individuellement, ne remplissent pas les conditions nécessaires pour obtenir cette protection puissent pré-tendre aux avantages visés aux articles 24 à 35 (l’article 24 concerne la délivrance d’un titre de séjour), confor-mément aux procédures nationales et dans la mesure où cela est compatible avec le statut juridique personnel du membre de la famille.
Le séjour sur la base du regroupement familial pour les membres de la famille d’un bénéficiaire d’une protection internationale doit dès lors être considéré comme une admission au séjour au sens de l’article 10 et non comme une autorisation de séjour au sens de l’article 10bis, quelle que soit la nature du séjour du regroupant (séjour à durée limitée, séjour à durée illimitée, établissement…). Dans le présent projet de loi, les articles 1/1 et 10 de la loi sont mis en concordance avec la directive 2011/95/UE.
Par conséquent, l’article 10, § 1er, alinéa 1er, 4° à 6°, de la loi, prévoit que les conditions relatives à la nature du séjour (séjour à durée illimitée ou établissement) et, le cas échéant, à la durée du séjour (délai d’attente de 12 mois) auxquelles le regroupant doit satisfaire au moment où les membres de sa famille introduisent une demande de regroupement familial, ne s’appliquent pas au regroupant qui, conformément à l’article 49, § 1er, alinéa 2 ou 3, ou à l’article 49/2, § § 2 ou 3, est admis au séjour (à durée limitée ou illimitée) dans le Royaume, en tant que bénéficiaire du statut de protec-tion internationale.
L’article 10, § 1er, alinéa 1er, 7°, n’est pas modifié puisque, pour cette catégorie d’étrangers, aucune condition relative à la nature et à la durée du séjour n’est imposée au mineur étranger non accompagné qui bénéficie d’une protection internationale dans le Royaume et qui souhaite être réuni avec ses parents.
111730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Artikel 5
De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen kan de internationale beschermingssta-tus, met name de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus, opheffen op grond van de artikelen 55/3 of 55/5 van de wet of intrekken op grond van de artikelen 55/3/1 of 55/5/1 van de wet.
Wanneer de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de internationale be-schermingsstatus heeft opgeheven of ingetrokken of wanneer de vreemdeling afstand heeft gedaan van zijn status, kan de minister of zijn gemachtigde een einde maken aan het verblijf van de vreemdeling en hem verwijderen overeenkomstig de bepalingen van deze wet, onverminderd het beginsel van non-refoulement (artikelen 49, § 3, en 49/2, § 5, van de wet).
Zoals hierboven uiteengezet onder punt 3 van de “Algemene inleiding” bij dit wetsontwerp zullen de mogelijkheden voor de minister of zijn gemachtigde om een einde te maken aan het verblijf en de aard van de verwijderingsmaatregel verschillend zijn, naarge-lang de verblijfsstatus waarover de vreemdeling als begunstigde van internationale bescherming beschikt op het moment van de opheffing of intrekking van zijn beschermingsstatus.
De rechtsgronden hiervoor worden nu samenge-bracht in de algemene bepalingen (Titel I van de wet) in plaats van, zoals voorheen, verspreid onder de algemene bepalingen (Titel I van de wet) enerzijds en de aanvullende en afwijkende bepalingen betreffende bepaalde categorieën van vreemdelingen (Titel II van de wet) anderzijds.
Nieuwe paragraaf 3, eerste lid, van artikel 11 van de wet voorziet de gevallen waarin de minister of zijn gemachtigde, tijdens het beperkt verblijf van de vreem-deling, een einde kan stellen aan het op basis van inter-nationale bescherming verkregen recht op verblijf van de vreemdeling en hem een bevel om het grondgebied te verlaten kan afgeven, met name:
• na een beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot opheffing van de internationale beschermingsstatus op grond van de artikelen 55/3 of 55/5 van de wet;
• na een beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot intrekking van de internationale beschermingsstatus op grond van artikel 55/3/1, § 1, of artikel 55/5/1, § 1.
Article 5
Le Commissaire général aux réfugiés et aux apa-trides, peut abroger le statut de protection internationale, à savoir le statut de réfugié ou le statut de protection subsidiaire, sur la base des articles 55/3 ou 55/5 de la loi ou le retirer sur la base des articles 55/3/1 ou 55/5/1 de la loi.
Lorsque le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a abrogé ou retiré le statut de protection inter-nationale ou lorsque l’étranger a renoncé à son statut, le ministre ou son délégué peut mettre fin au séjour de l’étranger et l’éloigner conformément aux dispositions de la présente loi, sans préjudice du principe de non-refoulement (articles 49, § 3, et 49/2, § 5, de la loi).
Ainsi que développé ci-dessus au point 3 de l’“Introduction générale” du présent projet de loi, les possibilités pour le ministre ou son délégué de mettre un terme au séjour et la nature de la mesure d’éloigne-ment varient en fonction du statut de séjour dont dis-pose l’étranger en tant que bénéficiaire de la protection internationale au moment de l’abrogation ou du retrait de son statut de protection.
Les bases juridiques requises sont à présent réu-nies dans les dispositions générales (Titre I de la loi) plutôt que, comme auparavant, dispersées dans les dispositions générales (Titre I de la loi) , d’une part, et dans les dispositions complémentaires et dérogatoires relatives à certaines catégories d’étrangers (Titre II de la loi), d’autre part.
Le nouveau paragraphe 3, alinéa 1er, de l’article 11 de la loi prévoit les cas dans lesquels le ministre ou son délégué peut, durant le séjour limité de l’étranger, mettre fin au droit de séjour de l’étranger obtenu sur la base d’une protection internationale et lui délivrer un ordre de quitter le territoire, à savoir:
• à la suite d’une décision prise par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides d’abroger le sta-tut de protection internationale sur la base des articles 55/3 ou 55/5 de la loi;
• à la suite d’une décision prise par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le sta-tut de protection internationale sur la base de l’article 55/3/1, § 1er, ou de l’article 55/5/1, § 1er.
12 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Ter ui t voer ing van het regeerakkoord van 10 oktober 2014 (p. 153) wordt expliciet in artikel 11, § 3, eerste lid, 1°, van de wet voorzien dat de minister of zijn gemachtigde bij een eventuele beëindiging van het verblijf naar aanleiding van een beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot opheffing van de internationale bescher-mingsstatus, rekening dient te houden met de mate van verankering van de vreemdeling in de samenleving. De beoordeling van de lokale verankering in België is een feitenkwestie die onderzocht wordt binnen de discreti-onaire beoordelingsbevoegheid van de minister of zijn gemachtigde. De minister of zijn gemachtigde maakt hierbij een afweging tussen verschillende elementen zoals de duur van het wettelijk verblijf in België en het bestaan van banden met België.
De Raad van State maakt in haar advies de op-merking dat de minister of zijn gemachtigde, naast de lokale verankering, ook rekening moet houden met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven) indien hij een einde maakt aan het verblijf na opheffing van de internationale beschermingsstatus. Artikel 13, § 3, derde lid, voorziet in een bepaling dat de minister of zijn gemachtigde, wanneer hij overweegt om een beslissing tot beëindiging of intrekking van verblijf te nemen na opheffing of intrekking van de internati-onale beschermingsstatus, rekening dient te houden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het Rijk alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst. Bijgevolg wordt aan de opmerking van de Raad van State tege-moet gekomen.
Een gelijkaardige bepaling werd opgenomen onder artikel 18, § 2, van de wet.
Nieuwe paragraaf 3, tweede lid, van artikel 11 van de wet voorziet de gevallen waarin de minister of zijn gemachtigde ten allen tijde, zowel tijdens het verblijf van beperkte duur als tijdens het verblijf van onbeperkte duur, het op basis van internationale bescherming ver-kregen recht op verblijf van de vreemdeling kan intrek-ken en hem een bevel om het grondgebied te verlaten kan afgeven, met name:
• na een beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot intrekking van de internationale beschermingsstatus omdat hij uitgesloten wordt of had moeten zijn;
• na een beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot intrekking van de internationale beschermingsstatus indien de status
En exécution de l ’accord de gouvernement du 10 octobre 2014 (p. 153), à l’article 11, § 3, alinéa 1er , 1°, de la loi, il est explicitement prévu que le ministre ou son délégué doit tenir compte du niveau d’ancrage de l ’étranger dans la société lorsqu’il est éventuel-lement mis fin au séjour à la suite d’une décision du Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides abro-geant le statut de protection internationale. L’évaluation de l’ancrage local en Belgique est une question de fait qui doit être examinée dans le cadre du pouvoir discré-tionnaire du ministre ou de son délégué. A cet effet, le ministre ou son délégué met en balance les différents éléments, tels que la durée du séjour légal en Belgique et l’existence d’attaches avec la Belgique.
Dans son avis, le Conseil d’État fait remarquer qu’en plus de l’ancrage local, le ministre ou son délégué doit également tenir compte de l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme (droit au respect de la vie privée et familiale) s’il met un terme au séjour après l’abrogation du statut de protection internationale. L’article 13, § 3, alinéa 3, prévoit une disposition selon laquelle le ministre ou son délégué, s’il envisage de prendre une décision de fin de séjour ou de retrait de séjour après l’abrogation ou le retrait du statut de pro-tection internationale, doit prendre en considération la nature et la solidité des liens familiaux de l’intéressé, la durée de son séjour dans le Royaume, ainsi que l’exis-tence d’attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d’origine. Par conséquent, il est tenu compte de la remarque du Conseil d’État.
Une disposition analogue a été reprise à l’article 18, § 2, de la loi.
Le nouveau paragraphe 3, alinéa 2, de l’article 11 pré-voit les cas dans lesquels le ministre ou son délégué peut, à tout moment, aussi bien pendant le séjour à durée limitée que pendant le séjour à durée illimitée, retirer le droit de séjour de l’étranger obtenu sur la base de la protection internationale et lui délivrer un ordre de quitter le territoire, à savoir:
• à la suite d’une décision du Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le statut de protection internationale parce qu’il est ou aurait dû être exclu; ou
• à la suite d’une décision prise par le Commissaire général aux réfugiés et apatrides de retirer le statut de protection internationale si le statut a été reconnu ou
131730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
werd erkend of toegekend op grond van feiten die hij verkeerd heeft weergegeven of achtergehouden, van valse verklaringen of van valse of vervalste documenten die doorslaggevend zijn geweest voor de erkenning of toekenning van de status; of
• na een beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot intrekking van de internationale beschermingsstatus indien het persoonlijk gedrag van de vreemdeling er later op wijst dat hij (ab initio) geen vervolging vreest of geen reëel risico op ernstige schade loopt.
De laatste twee intrekkingsgronden worden be-schouwd als een vorm van fraude waardoor de nood aan bescherming nooit wordt geacht te hebben bestaan en de internationale beschermingsstatus indertijd ver-keerdelijk werd toegekend (intrekking internationale be-schermingsstatus “ex tunc”). De beperking in tijdspanne waarbinnen de minister of zijn gemachtigde in dit geval een bevel om het grondgebied te verlaten kon afgeven (met name enkel gedurende de eerste tien jaar verblijf, te rekenen vanaf het indienen van de asielaanvraag, zoals vroeger was voorzien in de oude artikelen 49, § 3, en 49/2, § 5, tweede lid, van de wet vóór de wijzi-ging van de wet van 10/08/2015) wordt in artikel 11 niet overgenomen zodat vreemdelingen die fraude hebben gepleegd om verblijf op basis van een internationale beschermingsstatus te bekomen op dezelfde manier worden behandeld als andere vreemdelingen die fraude hebben gepleegd om verblijf op basis van een andere grond te bekomen (art. 74/20 van de wet).
Nieuwe paragraaf 3, derde lid, van artikel 11 van de wet vormt de omzetting van artikel 17 van Richtlijn 2003/86/EG. Wanneer de minister of zijn gemachtigde een beslissing, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, overweegt te nemen, houdt hij rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Er moet ook worden onderstreept dat de in het eerste en tweede lid bedoelde beslissingen in alle gevallen volgen uit een individueel onderzoek, waarbij de be-langen tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij wordt gelet op het eerbiedigen van de fundamentele rechten en vrijheden, waaronder de eerbiediging van het ge-zinsleven en het recht op bescherming tegen foltering en onmenselijke of onterende behandeling.
Tenslotte voorziet de nieuwe paragraaf 3, vierde lid, van artikel 11 van de wet de mogelijkheid om ook het recht op verblijf van de in artikel 10, § 1, eerste lid, 4°
octroyé sur la base de faits qu’il a présentés de manière altérée ou qu’il a dissimulés ou sur la base de fausses déclarations ou de documents faux ou falsifiés qui ont été déterminants pour la reconnaissance ou l’octroi du statut; ou
• à la suite d’une décision prise par le Commissaire général aux réfugiés et apatrides de retirer le statut de protection internationale lorsque le comportement per-sonnel de l’étranger démontre ultérieurement l’absence de crainte (ab initio) de persécution dans son chef ou l’absence (ab initio) de risque réel de subir des atteintes graves dans son chef.
Les deux derniers motifs de retrait sont considérés comme une forme de fraude par laquelle la nécessité d’une protection est réputée ne jamais avoir existé et c’est à tort que le statut de protection internationale a été accordé en son temps (retrait du statut de pro-tection internationale “ex tunc”). La limitation du délai dans lequel le ministre ou son délégué pouvait dans le cas d’espèce délivrer un ordre de quitter le territoire (à savoir uniquement au cours des 10 premières années de séjour, à compter de l’introduction de la demande d’asile, comme prévu précédemment dans les anciens articles 49, § 3, et 49/2, § 5, alinéa 2, de la loi avant la modification de la loi du 10/08/2015) n’est pas reprise dans l ’article 11 de sorte que les étrangers qui ont commis une fraude pour obtenir le séjour sur la base d’un statut de protection internationale sont traités de la même manière que les autres étrangers qui ont commis une fraude pour obtenir le séjour sur la base d’un autre motif (article 74/20 de la loi).
Le nouveau paragraphe 3, alinéa 3, de l ’article 11 transpose l’article 17 de la directive 2003/86/CE. Lorsque le ministre ou son délégué envisage de prendre une décision telle que visée aux alinéas 1er et 2, il prend en considération la nature et la solidité des liens familiaux de l’intéressé, la durée de son séjour dans le Royaume ainsi que l’existence d’attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d’origine.”
Il convient également de souligner que les décisions visées aux alinéas 1er et 2 découlent dans tous les cas d’un examen individuel mettant en balance les intérêts. L’analyse porte également sur le respect des droits et des libertés fondamentales, y compris le respect de la vie familiale et le droit à la protection contre la torture et les traitements inhumains ou dégradants.
Enfin, le nouveau paragraphe 3, alinéa 4, de l’article 11 de la loi prévoit la possibilité de mettre fin au droit de séjour des membres de la famille visés à l’article 10,
14 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
tot 7° bedoelde familieleden te beëindigen indien het recht op verblijf van de gezinshereniger op grond van het eerste of het tweede lid wordt beëindigd of ingetrok-ken na opheffing of intrekking van zijn internationale beschermingsstatus.
Artikel 6
De wijziging in artikel 18, § 2, van de wet (vroeger § 3, vernummerd tot § 2 door de wet diverse bepalingen van XX/XX/XXXX), lost een lacune op in de wet.
Huidig artikel 18, § 2, van de wet vormt de omzet-ting van artikel 9, lid 3bis, van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, ingevoegd door Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van RL 2003/109/EG van de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die inter-nationale bescherming genieten. Dit artikel voorziet de mogelijkheid voor de minister of zijn gemachtigde om een einde te maken aan het verblijf van een vreemdeling die de status van langdurig ingezetene heeft verworven als persoon die internationale bescherming geniet, wanneer de internationale beschermingsstatus werd ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3/1, § 2, of 55/5/1, § 2 van de wet.
Deze mogelijkheid ontbreekt echter in de wet indien de vreemdeling, als begunstigde van internationale be-scherming, een machtiging tot vestiging heeft verworven en de internationale beschermingsstatus vervolgens wordt ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3/1, § 2, of 55/5/1, § 2 van de wet.
Artikel 7
In paragraaf 1 van artikel 49 wordt nu bepaald dat de erkende vluchteling eerst toegelaten wordt tot een verblijf van beperkte duur. De verblijfstitel die deze toe-lating tot het verblijf vaststelt, is geldig gedurende vijf jaar. Na vijf jaar verblijf, te rekenen vanaf de indiening van de asielaanvraag, wordt de erkende vluchteling tot een verblijf van onbeperkte duur toegelaten tenzij de vluchtelingenstatus ondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/3/1. Deze wijziging is volstrekt in overeenstemming met het Verdrag van Genève en artikel 24 van Richtlijn 2011/95/EU.
Het recht op de voordelen die hoofdstuk VII van Richtlijn 2011/95/EU aan elke vluchteling waarborgt,
§ 1er, alinéa 1er, 4° à 7° s’il a déjà été mis fin au droit de séjour du regroupant ou s’il a déjà été retiré sur la base de l’alinéa 1er ou 2, à la suite de l’abrogation ou du retrait de son statut de protection internationale.
Article 6
La modification de l’article 18, § 2, de la loi (ancien-nement § 3, renuméroté § 2 par la loi du XX/XX/XXXX portant des dispositions diverses), comble une lacune dans la loi.
L’actuel article 18, § 2, de la loi constitue la trans-position de l’article 9, paragraphe 3bis de la directive 2003/109/CE du Conseil du 25 novembre 2003 relative au statut des ressortissants de pays tiers résidents de longue durée, insérée par la directive 2011/51/UE du Parlement européen et du Conseil du 11 mai 2011 modi-fiant la directive 2003/109/CE, afin d’étendre son champ d’application aux bénéficiaires d’une protection interna-tionale. Cet article prévoit la possibilité pour le ministre ou son délégué de mettre fin au séjour d’un étranger qui a acquis le statut de résident de longue durée en tant que bénéficiaire d’une protection internationale, lorsque le statut de protection internationale a été retiré confor-mément aux articles 55/3/1, § 2, ou 55/5/1, § 2, de la loi.
La loi ne prévoit toutefois pas cette possibilité si l ’étranger, en tant que bénéficiaire d’une protection internationale, a obtenu une autorisation d’établisse-ment et que le statut de protection internationale est ensuite retiré conformément aux articles 55/3/1, § 2, ou 55/5/1, § 2 de la loi.
Article 7
Le paragraphe 1er de l’article 49 prévoit désormais que les réfugiés reconnus seront, dans un premier temps, autorisés à un séjour d’une durée limitée. Le titre de séjour qui constate cette autorisation est valable pendant cinq ans. Après cinq ans de séjour, à compter de la date d’introduction de la demande d’asile, le réfu-gié reconnu sera autorisé à un séjour illimité, à moins que le statut de réfugié ait entre-temps été suspendu ou retiré conformément aux articles 55/3 ou 55/3/1. Cette modification est pleinement conforme à la Convention de Genève et à l’article 24 de la directive 2011/95/UE.
Le droit aux avantages que le chapitre VII de la direc-tive 2011/95/UE garantit à chaque réfugié ne peut pas
151730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
mag niet gekoppeld worden aan het regelmatig bezit van een verblijfstitel of aan de aard van de verblijfstitel maar vloeit rechtstreeks voort uit de toekenning van de vluchtelingenstatus zelf (zie ook Hof van Justitie, arrest C-373/13, van 24 juni 2015, punten 95-98).
De Raad van State heeft in haar advies er op gewe-zen dat de beperking in tijd van het verblijfsrecht van erkende vluchtelingen niet mag leiden tot een beperking van de rechten waarop deze personen op grond van hun vluchtelingenstatus aanspraak kunnen maken. Zo bijvoorbeeld schrijft Richtlijn 2011/95/EU voor dat perso-nen die internationale bescherming genieten inzake de toegang tot werk (art. 26), sociale voorzieningen (art. 29) en gezondheidszorg (art. 30) een aantal rechten moeten kunnen genieten die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor de onderdanen van de betrokken lidstaat.
Gevolg gevend aan de opmerking van de Raad van State werd, op basis van de door België genotifieerde omzettingsmaatregelen aan de Europese Commissie (http://eur-lex.europa.eu/search.html?DB_NATURAL_DIRECTIVE=2011,0095&DB_AUTHOR=BEL&qid=1457342883553&DTS_DOM=NATIONAL_LAW&type=advanced&lang=en&SUBDOM_INIT=MNE&DTS_SUBDOM=MNE ), nagegaan of de verschillende wet-gevingen in die aangelegenheden zo gesteld zijn dat zij inderdaad de mogelijkheid bieden om aan de erkende vluchtelingen rechten toe te kennen die vergelijkbaar zijn met de rechten die de Belgische onderdanen ge-nieten, en dit ongeacht de duur van hun verblijf. Uit dit onderzoek blijkt dat de Belgische wetgeving in overeen-stemming is met Richtlijn 2011/95/EU, zie onder meer:
• Artikel 2, eerste lid, 5° van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van bui-tenlandse werknemers; artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 3 februari 2003 tot vrijstelling van bepaalde categorieën van vreemdelingen van de verplichting houder te zijn van een beroepskaart voor de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit (omzetting van artikel 26, lid 1, van Richtlijn 2011/95/EU);
• Artikel 32 van het Besluit van 5 juni 2009 van de Vlaamse regering houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding; Decreet van 6 november 2008 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met inbegrip van de discri-minatie tussen vrouwen en mannen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding; Ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen discri-minatie en de gelijke behandeling op het vlak van te-werkstelling (omzetting van artikel 26, lid 2, van Richtlijn 2011/95/EU);
être lié à la détention régulière d’un titre de séjour ou à la nature du titre de séjour, mais découle directement de l’octroi du statut de réfugié lui-même (voir également Cour de Justice, arrêt C-373/13, du 24 juin 2015, points 95-98).
Dans son avis, le Conseil d’État a souligné que la limitation dans le temps du droit de séjour des réfugiés reconnus ne doit pas entraîner une restriction des droits auxquels ces personnes peuvent prétendre sur la base de leur statut de réfugié. Ainsi, la directive 2011/95/UE prévoit notamment que les personnes bénéficiant d’une protection internationale en matière d’accès à l’emploi (art. 26), de protection sociale (art. 29) et de soins de santé (art. 30) doivent pouvoir bénéficier d’un certain nombre de droits équivalents à ceux prévus pour les ressortissants de l’État membre concerné.
Comme suite aux observations du Conseil d’État, il a été vérifié sur la base des mesures de transposition notifiées par la Belgique à la Commission européenne (http://eur-lex.europa.eu/search.html?DB_NATURAL_DIRECTIVE=2011,0095&DB_AUTHOR=BEL&qid=1457342883553&DTS_DOM=NATIONAL_LAW&type=advanced&lang=en&SUBDOM_INIT=MNE&DTS_SUBDOM=MNE) si les différentes législations qui sont d’application en ces matières sont rédigées de manière telle qu’elles permettent en effet d’octroyer aux réfugiés reconnus des droits comparables aux droits dont bénéficient les ressortissants belges, quelle que soit la durée de leur séjour. Cette étude montre que la législation belge est conforme à la directive 2011/95/UE, voir notamment:
• Article 2, alinéa 1er, 5°, de l ’arrêté royal du 9 juin 1999 portant exécution de la loi du 30 avril 1999 re-lative à l’occupation des travailleurs étrangers; article 1er, 4°, de l’arrêté royal du 3 février 2003 dispensant cer-taines catégories d’étrangers de l’obligation d’être titu-laires d’une carte professionnelle pour l’exercice d’une activité professionnelle indépendante (transposition de l’article 26, paragraphe 1er, de la directive 2011/95/UE);
• Article 32 de l ’arrêté du 5 juin 2009 du gou-vernement flamand portant organisation de l ’em-ploi et de la formation professionnelle; décret du 6 novembre 2008 relatif à la lutte contre certaines formes de discrimination, en ce compris la discrimination entre les femmes et les hommes en matière d’économie, d’emploi et de formation professionnelle; ordonnance du 4 septembre 2008 relative à la lutte contre la discri-mination et à l’égalité de traitement en matière d’emploi (transposition de l’article 26, paragraphe 2 de la directive 2011/95/UE);
16 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
• Artikel 3, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; artikelen 1 en 57 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijke welzijn; artikel 4 van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen (omzetting van artikel 29 van Richtlijn 2011/95/EU);
• Artikel 32 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (omzetting van artikel 30 van Richtlijn 2011/95/EU)
In paragraaf 2 van artikel 49 wordt nu ook de moge-lijkheid voorzien voor de minister of zijn gemachtigde om gedurende het verblijf van beperkte duur aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen te vragen de vluchtelingenstatus op te hef-fen indien de vluchteling valt onder artikel 1C van het Verdrag van Genève. Een gelijkaardige mogelijkheid voor de minister of zijn gemachtigde was reeds voorzien in artikel 49/2, § 4, voor personen met de subsidiaire beschermingsstatus tijdens hun verblijf van beperkte duur. Opheffing van de vluchtelingenstatus gebeurt enkel na een individuele herbeoordeling van de status door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen.
Indien de vreemdeling tijdens dit heronderzoek van de geldigheid van zijn vluchtelingenstatus reeds vijf jaar in het Rijk verblijft vanaf de indiening van zijn asielaanvraag, en bijgevolg in aanmerking komt voor een verblijfsrecht van onbepaalde duur, wordt de toe-kenning van het onbeperkt verblijfsrecht opgeschort in afwachting van een definitieve beslissing.
Met deze schorsingstermijn wordt ook de be-handel ing van het beroep bi j de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen gedekt. Vermits de schor-singstermijn van één jaar, zoals voorzien is in het huidig artikel 49/2, § 4, vijfde lid, bij het heronderzoek van de geldigheid van de subsidiaire beschermingsstatus, niet overeenstemt met de werkelijke duur van de beroeps-procedure (hoewel in 2006 bij de oprichting van de Raad één jaar als uitgangspunt werd genomen) wordt deze termijn opgeheven en vervangen door de werkelijke duur van de beroepsprocedure.
Indien de geldigheidsduur van de verblijfstitel ver-strijkt tijdens dit heronderzoek, wordt deze verblijfstitel vernieuwd in afwachting van een definitieve beslissing.
Paragraaf 3 van artikel 49 (en paragraaf 5 van artikel 49/2) worden gewijzigd naar aanleiding van een opmer-king van de Raad van State.
• Article 3, 3°, de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l’intégration sociale; articles 1er et 57 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale; article 4 de la loi du 22 mars 2001 instituant la garantie de revenus aux personnes âgées (transposition de l’article 29 de la directive 2011/95/UE);
• Article 32 de la loi du 14 juillet 1994 relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994 (transposition de l’article 30 de la directive 2011/95/UE)
En outre, le paragraphe 2 de l’article 49 prévoit à présent la possibilité, pour le ministre ou son délégué, de demander, pendant le séjour à durée limitée, au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides d’abroger le statut de réfugié si le réfugié relève de l’article 1C de la Convention de Genève. Une possibilité similaire était déjà prévue dans l’article 49/2, § 4 pour le ministre ou son délégué, en ce qui concerne les bénéficiaires du statut de protection subsidiaire au cours de leur séjour à durée limitée. Le statut de réfugié est uniquement abrogé à la suite d’une réévaluation individuelle du statut par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides.
Si, lors de cette réexamen de la validité du statut de réfugié, l’étranger séjourne dans le Royaume depuis déjà cinq ans à compter de l’introduction de sa demande d’asile, et peut dès lors prétendre à un droit de séjour à durée illimitée, l’octroi du droit de séjour illimité est suspendu dans l’attente d’une décision définitive.
Ce délai de suspension permet également de cou-vrir le traitement du recours auprès du Conseil du Contentieux. Puisque le délai de suspension d’un an prévu dans l’actuel article 49/2, § 4, alinéa 5, lors du ré-examen de la validité du statut de protection subsidiaire ne correspond pas à la durée réelle de la procédure de recours (même si, en 2006, lors de la création du Conseil, un délai d’un an a été pris comme le point de départ) ce délai est supprimé et remplacé par la durée effective de la procédure de recours.
Si la durée de validité du titre de séjour expire pen-dant ce réexamen, ce titre de séjour est renouvelé dans l’attente d’une décision finale.
Le paragraphe 3 de l’article 49 (et le paragraphe 5 de l’article 49/2) de la loi sont modifiés à la suite d’une observation du Conseil d’État.
171730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
In zijn advies heeft de Raad van State de zin “beslist de minister of zijn gemachtigde of de vreemdeling verwijderd kan worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet”, die voorkomt in de huidige artikelen 49, § 3, en 49/2, § 5, van de wet zo geïnterpreteerd dat het bestuur verplicht is na te gaan, voorafgaand aan elke verwijderingsmaatregel, of de betrokkene aanspraak kan maken op een verblijfsrecht om andere redenen die door de wet zijn voorgeschreven.
Een dergelijke verplichting zou duidelijk verder gaan dan de verplichtingen die voortkomen uit de algemene beginselen van het administratief recht en zou het niet mogelijk maken voor het bestuur om efficiënt op te tre-den. Artikelen 49, § 3, en 49/2, § 5, dienen te worden geïnterpreteerd als uitsluitend bedoeld om een minimum aan rechtszekerheid en transparantie te garanderen, door de gevolgen aan te geven die zijn verbonden aan de beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot opheffing of intrek-king van de internationale beschermingsstatus.
In dit geval heeft de beslissing van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen niet tot gevolg dat een einde wordt gemaakt aan het verblijf van de betrokkene, die de verblijfsstatus die hij heeft behoudt. Zo kan het dat de betrokkene tot een verblijf voor een beperkte of onbeperkte duur was toegelaten of de status van langdurig ingezetene of de vestiging heeft verkregen.
Alleen de minister, of, al naar het geval, zijn ge-machtigde, zal het verblijf van de betrokkene kunnen beëindigen en hem kunnen verwijderen krachtens de relevante wetsvoorschriften.
Afhankelijk van de situatie van de betrokkene zal het dus mogelijk zijn een einde aan het verblijf te maken op grond van artikel 11, § 3 (nieuw), artikel 18, § 2, of artikel 20. Zodra immers de betrokkene geen internationale bescherming meer geniet, zullen deze bepalingen op hem worden toegepast. De beslissing tot beëindiging van het verblijf en de beslissing tot ver-wijdering zullen worden genomen overeenkomstig de beginselen en procedureregels die het optreden van het bestuur beheersen. De betrokkene moet trouwens samenwerken met het bestuur en dus alle elementen aanvoeren die de voorgenomen beslissing zouden kunnen beïnvloeden of beletten, zoals de gegevens in verband met de duur van zijn verblijf, zijn gezinsleven of zijn gezondheidstoestand.
Om verwarring volledig uit te sluiten zijn de artikelen 49, § 3, en 49/2, § 5, van de wet, gewijzigd. Hun nieuwe formulering geeft beter het idee weer dat bij opheffing of intrekking of afstand doen van de internationale
Dans son avis, le Conseil d’État a interprété la phrase “le ministre ou son délégué décide si l’intéressé peut être éloigné conformément aux dispositions de la présente loi”, figurant dans les actuels articles 49, § 3, 49/2, § 5, de la loi, comme obligeant l’administration de vérifier préalablement à toute mesure d’éloignement que l’intéressé ne peut pas prétendre à l’octroi d’un droit de séjour pour d’autres motifs prévus dans la loi.
Or, une telle obligation irait bien au-delà des obli-gations qui découlent des principes généraux de droit administratif et ne permettrait pas à l’administration d’agir efficacement. Les articles 49, § 3, et 49/2, § 5, doivent être interprétés comme visant uniquement à assurant un minimum de sécurité juridique et de transparence en indiquant les conséquences qui sont attachées à la décision du Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides d’abrogation ou de retrait du statut de protection internationale.
Dans ce cas, la décision du Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides n’a pas pour effet de mettre fin au séjour de l’intéressé, lequel conserve le statut de séjour dont il bénéficie. Ainsi, il se peut que l’intéressé soit admis au séjour pour une durée limitée ou illimitée ou bien ait obtenu le statut de résident de longue durée ou d’établissement.
Seul le ministre ou, selon le cas, son délégué, pourra mettre fin au séjour de l’intéressé et l’éloigner confor-mément aux dispositions légales pertinentes.
En fonction de la situation de l’intéressé, il sera donc possible de mettre fin au séjour sur base de l’article 11, § 3 (nouveau), de l’article 18, § 2, ou bien de l’article 20. En effet, dès lors que l’intéressé ne bénéficiera plus de la protection internationale, ces dispositions trouveront à s’appliquer à lui. La décision de fin de séjour et la décision d’éloignement seront prises conformément aux principes et règles de procédure qui gouvernent l’action de l’administration. Par ailleurs, il appartient à l’intéressé de coopérer avec l’administration et donc de faire valoir tous les éléments qui sont de nature à influencer la décision envisagée ou à y faire obstacle, tels que ceux qui sont relatifs à la durée de son séjour, à sa vie familiale ou son état de santé.
Afin d’évacuer toute confusion, les articles 49, § 3, et l’article 49/2, § 5, de loi, ont été modifié. Leur nouvelle formulation traduit mieux l’idée que, en cas d’abroga-tion ou de retrait de la protection internationale ou en
18 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
bescherming de betrokkene zijn verblijfsrecht behoudt, zolang de minister of zijn gemachtigde niet heeft beslist er een einde aan te maken.
Artikel 49, § 3, en artikel 49/2, § 5, leggen dus de link tussen de opheffing/intrekking van de internationale beschermingsstatus enerzijds en de mogelijkheden tot beëindiging van het verblijf en de verwijdering van de vreemdelingen na deze opheffing/intrekking van de status anderzijds.
Wanneer de internationale beschermingsstatus wordt opgeheven of ingetrokken en er vervolgens een maatregel tot verwijdering van het grondgebied wordt genomen, wijst de Raad van State er op dat bij de verwijdering systematisch rekening moet worden gehouden met het absolute internationaalrechtelijke beginsel van non-refoulement (zie in dat verband artikel 21 van Richtlijn 2011/95/EU) en met de absolute gelding van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en van artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of ont-erende behandeling of bestraffing, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 10 december 1984. De eerbiediging van dit inter-nationaalrechtelijk beginsel van non-refoulement bij verwijdering werd reeds ingeschreven in de wet, meer bepaald in artikel 74/17. Gevolg gevend aan opmerking van de Raad van State, wordt het nogmaals expliciet vermeld in de artikelen 49, § 3, en 49/2, § 5, van de wet.
De minister of zijn gemachtigde dient ook rekening te houden met het advies dat de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, in het kader van zijn beslissing tot intrekking van de internationale beschermingsstatus, met toepassing van de artikelen 55/3/1, § 3, of 55/5/1, § 3, van de wet, heeft verstrekt over de verenigbaarheid van een verwijderingsmaat-regel met de artikelen 48/3 en 48/4 van de wet. Indien de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen in zijn advies heeft gesteld dat er een risico bestaat met betrekking tot de artikelen 48/3 en 48/4 (insluitingsclausules), kan de verwijdering enkel plaatsvinden wanneer de minister of zijn gemachtigde in een met redenen omklede beslissing omstandig aan-toont dat het advies van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen niet langer actueel is (artikel 74/17 van de wet).
cas renonciation à celle-ci, l ’intéressé conserve son droit séjour tant que le ministre ou son délégué n’a pas décidé d’y mettre fin.
L’article 49, § 3, et l’article 49/2, § 5, établissent donc le lien entre l’abrogation / le retrait du statut de protection internationale, d’une part, et les possibilités d’éloigne-ment des étrangers à la suite de cette abrogation / ce retrait du statut, d’autre part.
Lorsque le statut de protection internationale est abro-gé ou retiré, le Conseil d’État précise qu’il convient de prendre systématiquement en compte, lors de l’adoption d’une décision subséquente d’éloignement du territoire, le caractère absolu tant du principe de droit international du non-refoulement (voir à cet égard l’article 21 de la directive 2011/95/UE) que de l’article 3 de la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales, de l’article 4 de la Charte des droits fondamentaux de l’Union européenne et de l’article 3 de la Convention contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants, adoptée par l’Assemblée générale des Nations Unies le 10 décembre 1984 Le respect de ce principe de droit international de non-refoulement lors de l’éloignement figure déjà dans la loi, plus précisément à l’article 74/17. Faisant suite à l’observation du Conseil d’État, il est également repris explicitement aux articles 49, § 3, et 49/2, § 5 de la loi.
Le ministre ou son délégué doit également tenir compte de l ’avis que le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a remis dans le cadre de sa décision de retirer le statut de protection internationale, en vertu des articles 55/3/1, § 3, ou 55/5/1, § 3 de la loi, concernant la compatibilité d’une mesure d’éloignement avec les articles 48/3 et 48/4 de la loi (clauses d’inclu-sion). Au cas où le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides rend un avis indiquant qu’il existe un risque au regard des articles 48/3 et 48/4, l’éloignement ne peut avoir lieu que moyennant une décision motivée et circonstanciée du ministre ou de son délégué démon-trant que l’avis du Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides n’est plus actuel (article 74/17 de la loi).
191730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Article 8
Les modifications à l ’article 49/2 sont de nature juridico-technique et visent à uniformiser les articles 49 et 49/2.
Le vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l’Intérieur,
Jan JAMBON
Le secrétaire d’État à l’Asile et la Migration,
Theo FRANCKEN
Artikel 8
De wijzigingen in artikel 49/2 zijn van juridisch-technische aard om de artikelen 49 en 49/2 op elkaar af te stemmen.
De vice-eersteminister en minister van Veiligheid en van Binnenlandse Zaken,
Jan JAMBON
De staatssecretaris voor Asiel en Migratie,
Theo FRANCKEN
20 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
VOORONTWERP VAN WET
onderworpen aan het advies van de Raad van State
Voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot
het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art. 2
Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging en van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 in-zake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescher-ming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescher-ming (herschikking).
Art. 3
In artikel 1/1, § 2, 4°, van de wet van 15 december 1980 be-treffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 19 december 2014, worden de woorden “en door de gezinsleden van de begunstigden van de subsidiaire beschermingsstatus” opgeheven.
Art. 4
In artikel 10, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen
bij de wet van 8 juli 2011 en gewijzigd bij de wetten van 19 maart 2014 en XX/XX/2015, worden de volgende wijzi-
gingen aangebracht:
1° in de bepaling onder 4°, de tweede zin, worden de woor-
den “of indien het familieleden betreft van een vreemdeling die erkend is als vluchteling of die de subsidiaire bescher-ming geniet” opgeheven en wordt deze zin aangevuld met de volgende zin:
“Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het ver-blijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepassing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkom-
stig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten:”;
AVANT-PROJET DE LOI
soumis à l’avis du Conseil d’État
Avant-projet de loi modifi ant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement
des étrangers
Article 1er
La présente loi règle une matière visée à l’article 74 de la Constitution.
Art. 2
La présente loi transpose partiellement la directive 2003/86/CE du Conseil du 22 septembre 2003 relative au droit au regroupement familial et la directive 2011/95/UE du Parlement Européen et du Conseil du 13 dé-cembre 2011 concernant les normes relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les apatrides pour pouvoir bénéfi cier d’une protection internatio-nale, à un statut uniforme pour les réfugiés ou les personnes pouvant bénéfi cier de la protection subsidiaire, et au contenu de cette protection (refonte).
Art. 3
A l’article 1/1, § 2, 4°, de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, inséré par la loi du 19 décembre 2014, les mots “et par les membres de la famille des bénéfi ciaires de la protection subsidiaire” sont abrogés.
Art.4
A l’article 10, § 1er, alinéa 1er, de la même loi, remplacé par la loi du 8 juillet 2011 et modifi é par les loi du 19 mars 2014 et du XX/XX/2015, les modifi cations suivantes sont apportées:
1° au 4°, deuxième phrase, les mots “, ou s’il s’agit de membres de la famille d’un étranger reconnu réfugié ou bénéfi ciaire de la protection subsidiaire” sont abrogés et cette phrase est complétée par la phrase suivante:
“Ces conditions relatives au type de séjour et à la durée du séjour ne s’appliquent pas s’il s’agit de membres de la famille d’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéfi ciaire du statut de protection internationale
conformément à l’article 49, § 1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, § § 2 ou 3:”;
211730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
2° le 5°, alinéa 1er, est complété par une phrase, rédigée comme suit:
“Ces conditions relatives au type de séjour et à la durée du séjour ne s’appliquent pas s’il s’agit de membres de la famille d’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéfi ciaire du statut de protection internationale conformément à l’article 49, § 1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, § § 2 ou 3.”;
3° le 6° est complété par une phrase, rédigé comme suit:
“Cette condition relative au type de séjour ne s’applique pas s’il s’agit d’un enfant handicapé célibataire âgé de plus de dix-huit ans d’’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéfi ciaire du statut de protection internationale conformément à l’article 49, § 1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, § § 2 ou 3;”.
Art. 5
L’article 11 de cette même loi, remplacée par la loi du 8 juil-let 2011 et modifi ée par la loi du XX/XX/2015, est complétée par un paragraphe rédigé comme suit:
“§ 3. Le ministre ou son délégué peut décider dans l’un des cas suivants que l’étranger qui a été admis au séjour dans le Royaume pour une durée limitée en tant que bénéfi ciaire du statut de protection internationale, en vertu de l’article 49, § 1er, alinéa 2, ou de l’article 49/2, § 2, n’a plus le droit de séjourner dans le Royaume et lui délivrer un ordre de quitter le territoire:
1° lorsque le statut de protection internationale a été abrogé par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3 ou 55/5. Le ministre ou son délégué tient compte du niveau d’ancrage de l’étranger dans
la société.
2° lorsque le statut de protection internationale a été retiré par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3/1, § 1er ou § 2, 1°, ou 55/5/1, § 1er ou § 2 , 1°.
Le ministre ou son délégué peut à tout moment décider de retirer le séjour de l’étranger qui a été admis au séjour dans le Royaume pour une durée limitée ou illimitée en tant que bénéfi ciaire du statut de protection internationale en vertu de
l’article 49, § 1er, alinéa 2 ou 3, ou de l’article 49/2, § § 2 ou 3, et lui délivrer un ordre de quitter le territoire lorsque le statut de protection internationale a été retiré par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3/1, § 2, 2°, ou 55/5/1, § 2, 2°.
Lorsque l’étranger visé aux alinéas 1er et 2 s’est fait accom-pagner ou rejoindre par un membre de la famille visé à l’article 10, § 1er, alinéa 1er, 4° à 7°, le ministre ou son délégué prend
2° in de bepaling onder 5° wordt het eerste lid aangevuld met een zin, luidend als volgt:
“Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het ver-blijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepassing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkom-stig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten.”;
3° de bepaling onder 6° wordt aangevuld met een zin, luidend als volgt:
“Die voorwaarde met betrekking tot de aard van het verblijf is niet van toepassing indien het een alleenstaand gehandicapt kind dat ouder is dan achttien jaar betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten;”.
Art. 5
Artikel 11 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 8 juli 2011 en gewijzigd bij de wet van XX/XX/2015, wordt aangevuld met een paragraaf, luidend als volgt:
“§ 3. De minister of zijn gemachtigde kan in één van de volgende gevallen beslissen dat de vreemdeling die op grond van artikel 49, § 1, tweede lid, of artikel 49/2, § 2, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf van beperkte duur in het Rijk werd toegelaten, niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven en hem een bevel geven om het grondgebied te verlaten:
1° wanneer de internationale beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd opgeheven overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/5. De minister of zijn gemachtigde houdt hierbij
rekening met de mate van verankering van de vreemdeling in de samenleving.
2° wanneer de internationale beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3/1, § 1 of § 2, 1°, of 55/5/1, § 1, of § 2, 1°.
De minister of zijn gemachtigde kan ten allen tijde beslis-sen om het verblijf van de vreemdeling die op grond van artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermings-
status tot een verblijf van beperkte of onbeperkte duur in het Rijk werd toegelaten, in te trekken en hem een bevel geven om het grondgebied te verlaten wanneer de internationale
beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd ingetrokken overeen-komstig de artikelen 55/3/1, § 2, 2°, of 55/5/1, § 2, 2°.
Wanneer de in het eerste en tweede lid bedoelde vreemde-
ling werd vergezeld of vervoegd door een in artikel 10, § 1, eerste lid, 4° tot 7° bedoeld familielid, houdt de minister of
22 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
zijn gemachtigde rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene, de duur van zijn verblijf in het Rijk, het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van oorsprong.
Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, kan de mi-nister of zijn gemachtigde ook een einde stellen aan het recht op verblijf van de in artikel 10, § 1, eerste lid, 4° tot 7° bedoelde familieleden indien het recht op verblijf van de vreemdeling die vervoegd werd, op grond van het eerste of het tweede lid wordt beëindigd of ingetrokken.”
Art. 6
In artikel 49 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wet van 10 augus-tus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° In de eerste zin van paragraaf 1 worden de woorden “van beperkte duur” ingevoegd tussen de woorden “tot een verblijf” en “in het Rijk toegelaten”;
2° Paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende:
“De verblijfstitel die de toelating tot een verblijf van beperkte duur vaststelt, is geldig gedurende vijf jaar.
Na vijf jaar, te rekenen vanaf de indiening van de asiel-aanvraag, wordt de erkende vluchteling tot een verblijf van onbeperkte duur toegelaten tenzij de vluchtelingenstatus ondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/3/1.” ;
3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt vóór de eerste zin, een zin toegevoegd, luidende:
“De minister of zijn gemachtigde kan, gedurende het verblijf van beperkte duur van de vreemdeling, te allen tijde
aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de vluchtelingenstatus op te heffen over-
eenkomstig artikel 57/6, eerste lid, 4°.”;
4° in paragraaf 2, vierde lid, worden de woorden “een beslissing tot intrekking” vervangen door de woorden “een beslissing tot opheffing of intrekking” en worden de woorden
“de intrekking van dit statuut” vervangen door de woorden “de opheffing of intrekking van dit statuut”.
5° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
“De toekenning van het onbeperkt verblijfsrecht zoals voorzien in paragraaf 1, derde lid, wordt in voorkomend ge-val geschorst in afwachting van een defi nitieve beslissing. Indien de geldigheidsduur van de in paragraaf 1, tweede lid,
bedoelde verblijfstitel verstrijkt tijdens het heronderzoek van de geldigheid van de internationale beschermingsstatus, wordt deze verblijfstitel vernieuwd in afwachting van een
defi nitieve beslissing.”
en considération la nature et la solidité des liens familiaux de l ’intéressé, la durée de son séjour sur le territoire, du Royaume, l ’existence d’attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d’origine.
Sans préjudice de l’application du paragraphe 2, le ministre ou son délégué peut également mettre fi n au droit de séjour des membres de la famille visés à l’article 10, § 1er, alinéa 1er, 4° à 7, s’il a été mis fi n au droit de séjour de l’étranger qui a été rejoint ou s’il a été retiré sur la base de l’alinéa 1er ou 2.”
Art. 6
A l ’article 49 de la même loi, remplacé par la loi du 15 septembre 2006 et modifi é par la loi du 10 août 2015, les modifi cations suivantes sont apportées:
1° Dans la première phrase du paragraphe 1er, les mots “pour une durée limitée” sont insérés entre les mots “admis au séjour” et “dans le Royaume”;
2° Le paragraphe 1er est complété par deux alinéas, rédigés comme suit:
“Le titre de séjour qui constate l’admission au séjour pour une durée limitée est valable pour une durée de cinq ans.
A l’expiration d’une période de cinq ans à compter à partir de la date de l’introduction de la demande d’asile, le réfugié reconnu est admis au séjour pour une durée illimitée, à moins que le statut de réfugié ait entre-temps été abrogé ou retiré en vertu des articles 55/3 ou 55/3/1.”;
3° dans le paragraphe 2, alinéa 1er, une phrase rédigé comme suit est insérée avant la première phrase:
“Le ministre ou son délégué peut, au cours du séjour limité
de l ’étranger, à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides d’abroger le statut de
réfugié, conformément à l’article 57/6, alinéa 1er, 4°.”;
4° dans le paragraphe 2, alinéa 4, les mots “une décision de retrait” sont remplacés par les mots “une décision d’abro-
gation ou de retrait” et les mots “au retrait de ce statut” sont remplacés par les mots “à l’abrogation ou au retrait de ce statut”;
5° le paragraphe 2 est complété par un alinéa, rédigé comme suit:
“Dans l’attente d’une décision défi nitive, l’octroi d’un droit
de séjour d’une durée illimitée prévu au paragraphe 1er, alinéa 3, est, le cas échéant, suspendu. Lorsque la durée de vali-dité du titre de séjour visé au paragraphe 1er, alinéa 2, expire
pendant le réexamen de la validité du statut de protection internationale, ce titre de séjour est renouvelé dans l’attente d’une décision défi nitive.”
231730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Art. 7
A l’article 49/2 de la même loi, inséré par la loi du 15 sep-tembre 2006 et remplacé par les lois du 8 mai 2013 et 10 août 2015, les modifi cations suivantes sont apportées:
1° le paragraphe 2 est complété par les mots “, à moins que le statut de protection subsidiaire ait été, entretemps, abrogé ou retiré en vertu des articles 55/5 ou 55/5/1.”;
2° le paragraphe 3 est complété par les mots “, à moins que le statut de protection subsidiaire ait été, entre-temps, abrogé ou retiré en vertu des articles 55/5 ou 55/5/1.”
3° le paragraphe 4, alinéa 5 est remplacé par ce qui suit:
“L’octroi du droit de séjour illimité prévu au paragraphe 3 est, le cas échéant, suspendu, dans l’attente d’une décision défi nitive. Lorsque la durée de validité du titre de séjour visé au paragraphe 2 expire pendant le réexamen de la validité du statut de protection internationale, ce titre de séjour est renouvelé dans l’attente d’une décision défi nitive.”.
Art. 7
In artikel 49/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wetten van 8 mei 2013 en 10 augustus 2015, worden de volgende wij-zigingen aangebracht:
1° de tweede paragraaf wordt aangevuld met de woor-den “tenzij de subsidiaire beschermingsstatus ondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/5 of 55/5/1.”;
2° de derde paragraaf wordt aangevuld met de woorden “tenzij de subsidiaire beschermingsstatus ondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/5 of 55/5/1”;
3° paragraaf 4, vijfde lid, wordt vervangen als volgt:
“De toekenning van het onbeperkte verblijfsrecht zoals voorzien in paragraaf 3, wordt in voorkomend geval geschorst in afwachting van een defi nitieve beslissing. Indien de gel-digheidsduur van de in paragraaf 2, bedoelde verblijfstitel verstrijkt tijdens het heronderzoek van de geldigheid van de internationale beschermingsstatus, wordt deze verblijfstitel vernieuwd in afwachting van een defi nitieve beslissing.”.
24 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Koninklijk besluit tot indiening van een ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende detoegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - (v1) - 30/11/2015 10:26
Geïntegreerde impactanalyse
Beschrijvende fiche
A. AuteurBevoegd regeringslid
Jan Jambon en Theo Francken
Contactpersoon beleidscel
Naam : Peter Mendonck
E-mail : [email protected]
Tel. Nr. : 022061423
Overheidsdienst
Binnenlandse Zaken
Contactpersoon overheidsdienst
Naam : Vinciane Hoefnagels
E-mail : [email protected]
Tel. Nr. : 02/7939217
B. OntwerpTitel van de regelgeving
Koninklijk besluit tot indiening van een ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering vanvreemdelingen.
Korte beschrijving van het ontwerp van regelgeving met vermelding van de oorsprong (verdrag, richtlijn,samenwerkingsakkoord, actualiteit, …), de beoogde doelen van uitvoering.
Dit ontwerp beoogt de wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot hetgrondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, meer concreet debepalingen met betrekking tot de vluchtelingenstatus. Hiermee wordt de gedeeltelijke omzetting vanrichtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voorde erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationalebescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerkingkomen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking)voorzien.Het doel van dit ontwerp is tweeledig: enerzijds wordt de verblijfstitel van erkende vluchtelingen, dewelkenu van onbepaalde duur is, beperkt gemaakt. De verblijfstitel die deze toelating tot het verblijf vaststelt, isgeldig gedurende vijf jaar. Na vijf jaar verblijf, te rekenen vanaf de indiening van de asielaanvraag, wordtde erkende vluchteling tot een verblijf van onbeperkte duur toegelaten tenzij de vluchtelingenstatusondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/3/1. Dit is het gevolgvan het conditionele karakter van de vluchtelingenstatus zoals voorzien in de Conventie van Genève,artikel 1 C (5) en (6), hetgeen ingeschreven werd in de vreemdelingenwet met het artikel 55/3.Anderzijds wordt de rechtsbasis voor de minister of zijn gemachtigde uitbreiden om een einde te stellenaan het op basis van de vluchtelingenstatus verkregen verblijf van de vreemdeling en om een bevel omhet grondgebied te verlaten af te geven indien, de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en deStaatlozen tijdens het verblijf van beperkte duur, een beslissing tot opheffing of intrekking van devluchtelingenstatus op grond van artikel 57/6, eerste lid, 4° of 6°, van de wet neemt. De minister of zijngemachtigde zal ook de opheffing van de vluchtelingenstatus kunnen vragen aan deCommissaris-generaal tijdens het verblijf van beperkte duur en dit wanneer de vluchteling valt onderartikel 1 C van de Conventie van Genève.
251730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Koninklijk besluit tot indiening van een ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende detoegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - (v1) - 30/11/2015 10:26
Impactanalyses reeds uitgevoerd:
Ja Nee
C. Raadpleging over het ontwerp van regelgevingVerplichte, facultatieve of informele raadplegingen
Het advies van de Raad van State zal gevraagd worden.
D. Bronnen gebruikt om de impactanalyse uit te voerenStatistieken, referentiedocumenten, organisaties en referentiepersonen
Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normenvoor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationalebescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerkingkomen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking)
26 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Koninklijk besluit tot indiening van een ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende detoegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - (v1) - 30/11/2015 10:26
Welke impact heeft het ontwerp van regelgeving op deze 21 thema’s?
1. KansarmoedebestrijdingPositieve impact Negatieve impact Geen impact
2. Gelijke kansen en sociale cohesiePositieve impact Negatieve impact Geen impact
3. Gelijkheid van vrouwen en mannen
1. Op welke personen heeft het ontwerp (rechtstreeks of onrechtstreeks) een impact en wat is de naargeslacht uitgesplitste samenstelling van deze groep(en) van personen?
Er zijn personen betrokken. Personen zijn niet betrokken.
Beschrijf en meld de % vrouwen-mannen aan:
Deze maatregel heeft zowel op mannen als op vrouwen betrekking. Er wordt geen onderscheid gemaakttussen de geslachten.
2. Identificeer de eventuele verschillen in de respectieve situatie van vrouwen en mannen binnen dematerie waarop het ontwerp van regelgeving betrekking heeft.
Er is geen verschil in de situatie van mannen en vrouwen.
Vink dit aan indien er verschillen zijn.
4. GezondheidPositieve impact Negatieve impact Geen impact
5. WerkgelegenheidPositieve impact Negatieve impact Geen impact
6. Consumptie- en productiepatronenPositieve impact Negatieve impact Geen impact
7. Economische ontwikkelingPositieve impact Negatieve impact Geen impact
8. InvesteringenPositieve impact Negatieve impact Geen impact
9. Onderzoek en ontwikkelingPositieve impact Negatieve impact Geen impact
10. Kmo's
1. Welke ondernemingen zijn rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken?
Er zijn ondernemingen (inclusief kmo's) betrokken. Ondernemingen zijn niet betrokken.
271730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Koninklijk besluit tot indiening van een ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende detoegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - (v1) - 30/11/2015 10:26
Leg uit waarom:
Het verblijfsrecht van erkende vluchtelingen wordt van onbeperkte duur naar beperkte duur, zijnde vijfjaar, teruggebracht. Deze aanpassing aan de Vreemdelingenwet heeft geen betrekking opondernemingen.
11. Administratieve lastenOndernemingen of burgers zijn betrokken. Ondernemingen of burgers zijn niet betrokken.
12. EnergiePositieve impact Negatieve impact Geen impact
13. MobiliteitPositieve impact Negatieve impact Geen impact
14. VoedingPositieve impact Negatieve impact Geen impact
15. KlimaatveranderingPositieve impact Negatieve impact Geen impact
16. Natuurlijke hulpbronnenPositieve impact Negatieve impact Geen impact
17. Buiten- en binnenluchtPositieve impact Negatieve impact Geen impact
18. BiodiversiteitPositieve impact Negatieve impact Geen impact
19. HinderPositieve impact Negatieve impact Geen impact
20. OverheidPositieve impact Negatieve impact Geen impact
21. Beleidscoherentie ten gunste van ontwikkeling
1. Identificeer de eventuele rechtstreekse of onrechtstreekse impact van het ontwerp op deontwikkelingslanden op het vlak van: voedselveiligheid, gezondheid en toegang tot geneesmiddelen,waardig werk, lokale en internationale handel, inkomens en mobilisering van lokale middelen (taxatie),mobiliteit van personen, leefmilieu en klimaatverandering (mechanismen voor schone ontwikkeling), vredeen veiligheid.
Impact op ontwikkelingslanden. Geen impact op ontwikkelingslanden.
Leg uit waarom:
Er is geen impact
28 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Arrêté royal de présentation d’un projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour,l’établissement et l’éloignement des étrangers. - (v1) - 30/11/2015 10:26
Analyse d'impact intégrée
Fiche signalétique
A. AuteurMembre du Gouvernement compétent
Jan Jambon et Theo Francken
Contact cellule stratégique
Nom : Peter Mendonck
E-mail : [email protected]
Téléphone : 022061423
Administration
SPF Intérieur
Contact administration
Nom : Vinciane Hoefnagels
E-mail : [email protected]
Téléphone : 02/7939217
B. ProjetTitre de la règlementation
Arrêté royal de présentation d’un projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès auterritoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers.
Description succincte du projet de réglementation en mentionnant l'origine réglementaire (traités,directive, accord de coopération, actualité, …), les objectifs poursuivis et la mise en œuvre.
Ce projet vise à modifier la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement etl'éloignement des étrangers, plus spécifiquement, les dispositions relatives au statut de réfugié. Il prévoitainsi la transposition partielle de la directive 2011/95/UE du Parlement européen et du Conseil du 13décembre 2011 concernant les normes relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants despays tiers ou les apatrides pour pouvoir bénéficier d’une protection internationale, à un statut uniformepour les réfugiés ou les personnes pouvant bénéficier de la protection subsidiaire et au contenu de cetteprotection (refonte).Ce projet poursuit un double objectif : d'une part, le séjour des réfugiés reconnus, qui est actuellement àdurée illimitée, devient limité. Le titre de séjour fixant cette autorisation de séjour est valable cinq ans.Après un séjour de cinq ans à compter de l’introduction de la demande d'asile, le réfugié reconnu estadmis au séjour illimité, sauf si le statut de réfugié a entre-temps été abrogé ou retiré conformément auxarticles 55/3 ou 55/3/1. Cette mesure résulte de la nature conditionnelle du statut de réfugié prévu dans laConvention de Genève à l'article 1C (5) et (6), qui a été repris dans l’article 55/3 de la loi du 15 décembre1980.D’autre part, la base juridique est étendue pour permettre au ministre ou à son délégué de mettre unterme au séjour de l’étranger obtenu sur la base du statut de réfugié et de délivrer un ordre de quitter leterritoire si, durant le séjour limité, le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides prend la décisiond’abroger ou de retirer le statut de réfugié en vertu de l'article 57/6, alinéa 1er, 4° ou 6 °, de la loi.En outre, au cours du séjour limité, le ministre ou son délégué pourra également demander auCommissaire général aux réfugiés et aux apatrides d’abroger le statut de réfugié si le réfugié relève del'article 1C de la Convention de Genève.
Analyses d'impact déjà réalisées :
Oui Non
291730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Arrêté royal de présentation d’un projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour,l’établissement et l’éloignement des étrangers. - (v1) - 30/11/2015 10:26
C. Consultations sur le projet de réglementationConsultation obligatoire, facultative ou informelle
L'avis du Conseil d'Etat sera demandé.
D. Sources utilisées pour effectuer l’analyse d’impactStatistiques, documents, institutions et personnes de référence
La Directive 2011/95/UE du Parlement Européen et du Conseil du 13 décembre 2011 concernant lesnormes relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les apatridespour pouvoir bénéficier d’une protection internationale, à un statut uniforme pour les réfugiés ou lespersonnes pouvant bénéficier de la protection subsidiaire, et au contenu de cette protection (refonte)
30 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Arrêté royal de présentation d’un projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour,l’établissement et l’éloignement des étrangers. - (v1) - 30/11/2015 10:26
Quel est l’impact du projet de réglementation sur ces 21 thèmes ?
1. Lutte contre la pauvretéImpact positif Impact négatif Pas d'impact
2. Égalité des chances et cohésion socialeImpact positif Impact négatif Pas d'impact
3. Égalité des femmes et des hommes
1. Quelles personnes sont (directement et indirectement) concernées par le projet et quelle est lacomposition sexuée de ce(s) groupe(s) de personnes ?
Des personnes sont concernées. Aucune personne n’est concernée.
Décrivez et indiquez le % femmes-hommes :
Cette mesure vise aussi bien les hommes que les femmes sans discrimination de sexe.
2. Identifiez les éventuelles différences entre la situation respective des femmes et des hommes dans lamatière relative au projet de réglementation.
Il n'y a aucune différence.
S'il existe des différences, cochez cette case.
4. SantéImpact positif Impact négatif Pas d'impact
5. EmploiImpact positif Impact négatif Pas d’impact
6. Modes de consommation et productionImpact positif Impact négatif Pas d’impact
7. Développement économiqueImpact positif Impact négatif Pas d’impact
8. InvestissementsImpact positif Impact négatif Pas d’impact
9. Recherche et développementImpact positif Impact négatif Pas d’impact
10. PME
1. Quelles entreprises sont directement et indirectement concernées ?
Des entreprises (dont des PME) sont concernées. Aucune entreprise n'est concernée.
311730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Arrêté royal de présentation d’un projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour,l’établissement et l’éloignement des étrangers. - (v1) - 30/11/2015 10:26
Expliquez pourquoi :
Le droit de séjour illimité des réfugiés reconnus devient donc un droit de séjour limité, à savoir 5 ans.Cette adaptation de la loi sur les étrangers ne concerne pas les entreprises.
11. Charges administrativesDes entreprises/citoyens sont concernés. Les entreprises/citoyens ne sont pas concernés.
12. ÉnergieImpact positif Impact négatif Pas d’impact
13. MobilitéImpact positif Impact négatif Pas d'impact
14. AlimentationImpact positif Impact négatif Pas d’impact
15. Changements climatiquesImpact positif Impact négatif Pas d’impact
16. Ressources naturellesImpact positif Impact négatif Pas d’impact
17. Air intérieur et extérieurImpact positif Impact négatif Pas d’impact
18. BiodiversitéImpact positif Impact négatif Pas d’impact
19. NuisancesImpact positif Impact négatif Pas d'impact
20. Autorités publiquesImpact positif Impact négatif Pas d’impact
21. Cohérence des politiques en faveur du développement
1. Identifiez les éventuels impacts directs et indirects du projet sur les pays en développement dans lesdomaines suivants : sécurité alimentaire, santé et accès aux médicaments, travail décent, commerce local etinternational, revenus et mobilisations de ressources domestiques (taxation), mobilité des personnes,environnement et changements climatiques (mécanismes de développement propre), paix et sécurité.
Impact sur les pays en développement. Pas d'imapct sur les pays en développement.
Expliquez pourquoi :
Pas d'impact
32 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATENR. 58. 758/4
van 13 januari 2016
Op 22 december 2015 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, toegevoegd aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een “koninklijk besluit tot indiening van een ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 15 de-cember 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen”.
Het voorontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 13 januari 2016. De kamer was samengesteld uit Pierre Liénardy, kamervoorzitter, Martine Baguet en Bernard Blero, staatsraden, Christian Behrendt en Jacques Englebert, as-sessoren, en Colette Gigot, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Laurence Vancrayebeck, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Liénardy.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 13 januari 2016.
*Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeen-komstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het vooront-werp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het voorontwerp aan-leiding tot de volgende opmerkingen.
ONDERZOEK VAN HET VOORONTWERP
1. Artikel 6 van het voorliggende voorontwerp van wet strekt ertoe artikel 49 van de wet van 15 december 1980 “betref-fende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging
en de verwijdering van vreemdelingen” te wijzigen zodat vreemdelingen die beschouwd worden als vluchtelingen in de zin van deze wet, niet meer onmiddellijk toegelaten wor-den tot een verblijf van onbeperkte duur op het grondgebied, maar in een eerste fase een vergunning voor beperkt verblijf
ontvangen die geldt voor een periode van vijf jaar.1
Zoals vermeld in de memorie van toelichting, bepalen noch het Verdrag van Genève betreffende de vluchtelingen, noch richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en
de Raad van 13 december 2011 “inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen
1 Waarna de vreemdeling, indien zijn vluchtelingenstatus niet opgeheven (ex nunc) of ingetrokken (ex tunc) is, toegelaten wordt
tot een verblijf van onbeperkte duur.
AVIS DU CONSEIL D’ÉTATN° 58. 758/4
du 13 janvier 2016
Le 22 décembre 2015, le Conseil d ’État, section de législation, a été invité par le Secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, adjoint au ministre de la Sécurité et de l’Intérieur à communiquer un avis, dans un délai de trente jours, sur un “arrêté royal de présentation d’un projet de loi modifi ant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l ’établissement et l’éloignement des étrangers”.
L’avant-projet a été examiné par la quatrième chambre le 13 janvier 2016. La chambre était composée de Pierre Liénardy, président de chambre, Martine Baguet et Bernard Blero, conseillers d ’État, Christian Behrendt et Jacques Englebert, assesseurs, et Colette Gigot, greffier.
Le rapport a été présenté par Laurence Vancrayebeck, auditrice.
La concordance entre la version française et la version néerlandaise a été vérifi ée sous le contrôle de Pierre Liénardy.
L’avis, dont le texte suit, a été donné le 13 janvier 2016.
Comme la demande d’avis est introduite sur la base de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 2°, des lois coordonnées sur le Conseil d’État, la section de législation limite son examen au fondement juridique de l’avant-projet, à la compétence de l’auteur de l’acte ainsi qu’à l’accomplissement des for-malités préalables, conformément à l’article 84, § 3, des lois coordonnées précitées.
Sur ces trois points, l’avant-projet appelle les observations suivantes.
EXAMEN DE L’AVANT-PROJET
1. L’article 6 de l’avant-projet de loi à l ’examen tend à
modifi er l’article 49 de la loi du 15 décembre 1980 “sur l”accès au territoire, le séjour, l ’établissement et l’éloignement des étrangers’ afi n que les étrangers considérés comme réfugiés au sens de cette loi ne soient plus immédiatement admis à séjourner de manière illimitée sur le territoire, mais dans un
premier temps, reçoivent un titre de séjour limité, valable pour une durée de cinq ans 1.
Comme le mentionne l’exposé des motifs, ni la Convention de Genève relative aux réfugiés ni la directive 2011/95/UE du Parlement Européen et du Conseil du 13 dé-
cembre 2011 “concernant les normes relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les
1 Après quoi, si le statut de réfugié n’a pas été abrogé (ex nunc) ou retiré (ex tunc), l ’étranger est admis au séjour pour une durée
illimitée.
331730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchteling of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking)” (hierna “richtlijn 2011/95/EU” genoemd) dat een staat ertoe gehouden is een verblijfsrecht van onbepaalde duur toe te kennen aan vreemdelingen die erkend zijn als vluchteling.
In dat opzicht levert de ontworpen bepaling geen moei-lijkheden op. Er dient daarentegen aandacht te worden besteed aan de gevolgen van die beperking in de tijd van het verblijfsrecht. Zo zou een beperking van de verblijfsduur niet mogen leiden tot een beperking van de rechten waarop de personen die als vluchteling zijn erkend op grond van die status aanspraak zouden moeten kunnen maken. Zo bijvoorbeeld schrijft richtlijn 2011/95/EU meer bepaald voor dat erkende vluchtelingen inzake de toegang tot werk, sociale voorzieningen of gezondheidszorg een aantal rechten moeten kunnen genieten die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor de onderdanen van de betrokken lidstaat.2 Wat dat be-treft moet worden nagegaan of de verschillende wetgevingen in die aangelegenheden zo gesteld zijn dat ze inderdaad de mogelijkheid bieden om aan de erkende vluchtelingen rechten toe te kennen die vergelijkbaar zijn met de rechten die de Belgische onderdanen genieten, en dit ongeacht de duur van hun verblijf.
2. Artikel 5 van het voorontwerp van wet strekt ertoe arti-kel 11 van de wet van 15 december 1980 aan te vullen met een paragraaf 3 die preciseert in welke gevallen de minister of zijn gemachtigde:
1° kan beslissen dat een vreemdeling die als begunstigde van een internationale beschermingsstatus (ofwel vluchte-lingenstatus, ofwel subsidiairebeschermingsstatus) tot een verblijf van beperkte duur op het grondgebied is toegelaten, niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven en hem een bevel kan geven om het grondgebied te verlaten;
2° te allen tijde kan beslissen om het verblijf van de vreem-deling die als begunstigde van een internationale bescher-
mingsstatus tot een verblijf van beperkte of onbeperkte duur is toegelaten, in te trekken en hem een bevel kan geven om
het grondgebied te verlaten;
3° een einde kan stellen aan het verblijf van de in artikel 10, § 1, eerste lid, 4° tot 7°, bedoelde familieleden.
Uit de bespreking van artikel 5 blijkt dat deze bepaling ertoe strekt om de verschillende gevallen waarin de minister of zijn gemachtigde een einde kan stellen aan het verblijf of aan
het verblijfsrecht van een vreemdeling die de internationale beschermingsstatus genoot, en hem bijgevolg een bevel om het grondgebied te verlaten kan afgeven, samen te brengen onder de algemene bepalingen van de wet (Titel I) in plaats van ze, zoals voorheen, onder te brengen in de aanvullende
en afwijkende bepalingen betreffende bepaalde categorieën van vreemdelingen (Titel II).
2 Zie inzonderheid de artikelen 26, 29 en 30 van richtlijn 2011/95/EU.
apatrides pour pouvoir bénéfi cier d”une protection internatio-nale, à un statut uniforme pour les réfugiés ou les personnes pouvant bénéfi cier de la protection subsidiaire, et au contenu de cette protection (refonte)’ (ci-après la directive 2011/95/UE) imposent à un État d’assurer un droit de séjour illimité aux étrangers reconnus comme réfugiés.
À cet égard, la disposition en projet ne pose pas de diffi-cultés. Il convient par contre d’être attentif aux conséquences liées à cette limitation du droit de séjour dans le temps. Ainsi, une limitation de la durée du séjour ne pourrait pas avoir pour effet de diminuer le niveau des droits dont doivent pouvoir bénéfi cier les personnes qui sont reconnues réfugiées en raison de ce statut. Ainsi, la directive 2011/95/UE prévoit notamment qu’en matière d’accès à l ’emploi, de protec-tion sociale ou d’accès aux soins de santé, les personnes reconnues réfugiées doivent pouvoir bénéfi cier d’un certain nombre de droits équivalents à ceux dont bénéfi cient les ressortissants de l’État membre concerné 2. Il conviendra à cet égard de vérifi er que les différentes législations en ces matières sont rédigées de manière telle qu’elles permettent bien de conférer aux réfugiés reconnus, sans considération pour la durée de leur séjour, des droits équivalents à ceux dont bénéfi cient les ressortissants belges.
2. L’article 5 de l ’avant-projet de loi tend à compléter l’article 11 de la loi du 15 décembre 1980 par un paragraphe 3, qui précise les hypothèses dans lesquelles le ministre ou son délégué peut:
1° décider qu’un étranger qui a été admis sur le territoire pour une durée limitée en tant que bénéfi ciaire du statut de protection internationale (soit statut de réfugié, soit statut de protection subsidiaire) n’a plus le droit de séjourner dans le Royaume et lui délivrer un ordre de quitter le territoire;
2° décider à tout moment de retirer le séjour de l’étranger admis au séjour pour une durée limitée ou illimitée en tant
que bénéfi ciaire du statut de protection internationale et lui délivrer un ordre de quitter le territoire;
3° mettre fi n au séjour des membres de la famille visés à l’article 10, § 1er, alinéa 1er, 4° à 7°.
Il ressort du commentaire de l’article 5 que cette disposi-tion vise à rassembler dans les dispositions générales de la loi (titre I) les différents cas dans lesquels le ministre ou son délégué peut mettre fi n au séjour ou retirer le droit de séjour
d’un étranger qui bénéfi ciait du statut de protection interna-tionale et lui délivrer en conséquence un ordre de quitter le territoire, plutôt que, comme auparavant, les prévoir dans
les dispositions complémentaires et dérogatoires relatives à certaines catégories d’étrangers (titre II).
2 Voir notamment les articles 26, 29 et 30 de la directive 2011/95/UE.
34 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Ook al zijn thans sommige van die gevallen al vastgelegd, ze zijn anders geformuleerd. Zo bijvoorbeeld bepalen zowel artikel 49, § 3, als artikel 49/2, § 5, die niet worden gewijzigd bij het voorliggende voorontwerp, dat wanneer de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de vluch-telingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus heeft opgeheven of ingetrokken wanneer de betrokkene afstand heeft gedaan van zijn status, “de minister of zijn gemachtigde [beslist] of de vreemdeling verwijderd kan worden overeen-komstig de bepalingen van deze wet”.
Die verwijzing naar “de bepalingen van deze wet” houdt de verplichting in om, vooraleer een verwijderingsmaatregel te nemen, na te gaan of de betrokken vreemdeling geen aan-spraak kan maken op een verblijfsrecht voor andere redenen die in de wet vastgelegd zijn.3 Hoe dan ook moet, zoals de afdeling Wetgeving heeft opgemerkt in haar advies 57. 124/4, gegeven op 16 maart 2015,
“ten slotte in elk specifi ek geval waarbij een van beide statussen van internationale bescherming wordt geweigerd of waarbij aan die status een einde wordt gemaakt met te-rugwerkende kracht (“intrekking” of “vernietiging”) of zonder terugwerkende kracht (“beëindiging” of “weigering tot verlen-ging”) wanneer vervolgens een beslissing wordt genomen tot verwijdering van of tot uitzetting, systematisch rekening worden gehouden met het absolute internationaalrechtelijke beginsel van non-refoulement4 en met de absolute gelding van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rech-ten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het “EVRM” genoemd)5, van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het “Handvest” genoemd), en van artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 10 december 1984 (hierna het “Verdrag tegen foltering” genoemd).”6
3 De beslissing tot verwijdering is in artikel 1, 6°, van de wet van
15 december 1980 immers gedefinieerd als “de beslissing die de illegaliteit van het verblijf van een vreemdeling vaststelt en een terugkeerverplichting oplegt”.
4 Voetnoot 3 van het geciteerde advies: Zie in dat verband artikel
21 (“Bescherming tegen refoulement”) van richtlijn 2011/95/EU.
5 Voetnoot 4 van het geciteerde advies: Zie betreffende het abso-lute karakter van dat recht inzonderheid: EHRM 12 april 2005,
Chamaïev e.a. t/ Georgië en Rusland, § 375; EHRM (Grote
Kamer) 28 februari 2008, Saadi t/ Italië, § § 124-133; EHRM (beslissing) 30 maart 2009, Ould Dah t/ Frankrijk; EHRM 3 de-cember 2009, Daoudi t/ Frankrijk, § 64; EHRM (Grote Kamer)
21 januari 2011, M.S.S. t/ België en Griekenland, § § 218 en
223; EHRM 22 september 2011, H.R. t/ Frankrijk, § 49; EHRM 13 oktober 2011, Husseini t/ Zweden, § 78; EHRM (Grote Kamer) 23 februari 2012, Hirsi Jamaa e.a. t/ Italië, § 122.
6 Advies 57 124/4, gegeven op 16 maart 2015 over een voorontwerp dat geleid heeft tot de wet van 10 augustus 2015 “tot wijziging
van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen om beter rekening te houden met de bedreigingen voor de samenleving en de nationale veiligheid in de aanvragen tot internationale bescherming” (Parl.St. Kamer, 2014-2015,
nr. 1197/1, 39 en 40).
Si actuellement, certaines de ces hypothèses sont effec-tivement déjà prévues, leur rédaction est toutefois différente. Ainsi, tant l’article 49, § 3, que l’article 49/2, § 5, qui ne sont pas modifi és par l ’avant-projet à l ’examen, prévoient que lorsque le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a abrogé ou retiré le statut de réfugié ou celui de protection subsidiaire lorsque l’intéressé a renoncé à son statut, “le ministre ou son délégué décide si l’intéressé peut être éloigné conformément aux dispositions de la présente loi”.
Ce renvoi “aux dispositions de la présente loi” impose qu’avant toute mesure d’éloignement, il soit vérifi é que l’étran-ger concerné ne peut pas prétendre à l’octroi d’un droit de séjour pour d’autres motifs prévus dans la loi 3. En tout état de cause, comme la section de législation l’a observé dans son avis 57. 124/4 donné le 16 mars 2015,
“Enfi n, dans chaque cas d’espèce dans lequel l’un des deux statuts de la protection internationale est refusé ou dans lequel il est mis fi n à ce statut, avec (“retrait” ou “annulation”) ou sans effet rétroactif (“cessation” ou “refus de renouvelle-ment”), il convient de prendre systématiquement en compte, lors de l ’adoption d’une décision subséquente d’éloigne-ment ou d’expulsion du territoire, le caractère absolu tant du principe de droit international du non-refoulement 4 que de l’article 3 de la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales (ciaprès “CEDH”) 5, de l’article 4 de la Charte des droits fondamentaux de l’Union européenne (ci-après “CDFUE”) [et] de l’article 3 de la Convention contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants, adoptée par l’Assemblée générale des Nations Unies le 10 décembre 1984 (ci-après “Convention torture”)” 6.
3 La décision d’éloignement est en effet définie par l ’article 1er, 6°,
de la loi du 15 décembre 1980 comme “la décision constatant l ’illégalité du séjour d’un étranger et imposant une obligation de retour”.
4 Note de bas de page 3 de l’avis cité: Voir à cet égard l’article
21 (“Protection contre le refoulement”) de la directive 2011/95/UE.
5 Note de bas de page 4 de l’avis cité: Sur le caractère absolu de ce droit, voir notamment: Cour eur. D.H., 12 avril 2005, Chamaïev
e.a. c/Géorgie et Russie, par. 375; Cour eur. D.H. (gde ch.),
28 février 2008, Saadi c/Italie, paragraphes 124 à 133; Cour eur. D.H. (décision), 30 mars 2009, Ould Dah c/ France; Cour eur. D.H., 3 décembre 2009, Daoudi c/France, par. 64; Cour eur.
D.H. (gde ch.), 21 janvier 2011, M.S.S. c/Belgique et Grèce, par.
218 et 223; Cour eur. D.H., 22 septembre 2011, H.R. c/France, par. 49; Cour eur. D. H., 13 octobre 2011, Husseini c/Suède, par. 78; Cour eur. D.H. (gde ch.), 23 février 2012, Hirsi Jamaa e.a. c/
Italie, par. 122.6 Avis 57 124/4 donné le 16 mars 2015 sur un avant-projet devenu
la loi du 10 août 2015 “modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur
l”accès au territoire, le séjour, l ’établissement et l ’éloignement des étrangers en vue d’une meilleure prise en compte des
menaces contre la société et la sécurité nationale dans les demandes de protection internationale’ (Doc. parl., Chambre, 2014-2015, n° 1197/1, pp. 39 et 40).
351730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Het ontworpen artikel 11, § 3, 1°, van de wet van 15 de-cember 1980, zou zoals het is geredigeerd, op dat punt pro-blemen kunnen opleveren. Dat artikel biedt de minister of zijn gemachtigde immers de mogelijkheid om aan de vreemdeling wiens internationale beschermingsstatus zou zijn opgeheven overeenkomstig artikel 55/3 of artikel 55/5, een bevel om het grondgebied te verlaten af te geven, met als enige voorwaarde dat hij hierbij rekening houdt “met de mate van verankering van de vreemdeling in de samenleving”.
Zoals hiervoor vermeld, kan die bepaling niet zo worden uitgelegd dat ze toelaat dat een bevel om het grondgebied te verlaten wordt afgegeven zonder dat vooraf is nagegaan of de betrokkene geen verblijfsrecht kan genieten voor een andere reden die in de wet vastgelegd is.
Met betrekking tot de voorwaarde dat rekening gehouden wordt met de mate van verankering van de vreemdeling in de samenleving, wordt in de bespreking van het artikel voorts verduidelijkt dat het gaat om een feitenkwestie die onderzocht wordt binnen het kader van de beoordelingsbevoegdheid van de minister of zijn gemachtigde en dat hierbij een afweging gemaakt wordt tussen verschillende elementen zoals de duur van het wettelijk verblijf in België en het bestaan van banden met België.
Wat dat betreft, moet rekening worden gehouden met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hoewel die bepaling geen absoluut recht op niet-uitzetting erkent, blijkt dat verwijderingsmaatregelen in be-paalde omstandigheden afbreuk kunnen doen aan het privé en gezinsleven van de betrokken personen.7
Artikel 5 behoort dienovereenkomstig te worden herzien.
3. In het opschrift van het voorontwerp van wet dienen de woorden “Koninklijk besluit tot indiening van een ontwerp van wet” vervangen te worden door de woorden “Voorontwerp van wet”.
De griffier, De voorzitter,
Colette GIGOT Pierre LIÉNARDY
7 Zie J. Jaumotte, “Le droit des étrangers: les derniers développe-ments en droit européen — la jurisprudence récente de la CJUE
et de la Cour eur. d. h.”, in S. Bodart (ed.), Le droit des étrangers, Bruxelles, Bruylant, 2012, pp. 29 tot 33.
L’article 11, § 3, 1°, en projet de la loi du 15 décembre 1980, tel qu’il est formulé, pourrait poser des difficultés à cet égard. En effet, il permet au ministre ou à son délégué de délivrer un ordre de quitter le territoire à l’étranger dont le statut de protection internationale aurait été abrogé conformément aux articles 55/3 ou 55/5, sous la seule réserve de “tenir compte du niveau d’ancrage de l’étranger dans la société”.
Comme mentionné plus haut, cette disposition ne pourrait pas être interprétée comme autorisant la délivrance d’un ordre de quitter le territoire sans avoir vérifi é au préalable si l ’intéressé ne peut pas bénéfi cier d’un droit de séjour pour un autre motif prévu par la loi.
En outre, en ce qui concerne la condition de tenir compte du niveau d’ancrage de l’étranger dans la société, le commen-taire de l’article précise qu’il s’agit d’une question de fait qui doit être examinée dans le cadre du pouvoir discrétionnaire du ministre ou de son délégué et qu’à cet effet, sont mis en balance les différentes éléments, tels que la durée du séjour légal en Belgique et l’existence d’attaches avec la Belgique.
Il conviendra à cet égard de tenir compte de l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme. Si cette dis-position ne reconnaît pas un droit absolu à la non expulsion, il résulte que, dans certaines circonstances, des mesures d’éloignement peuvent porter atteinte à la vie privée et fami-liale des personnes concernées 7.
L’article 5 sera réexaminé en conséquence.
3. Dans l’intitulé de l’avant-projet de loi, il convient de remplacer les mots “Arrêté royal de présentation d’un projet” par le mot “Avant-projet”.
Le greffier, Le président,
Colette GIGOT Pierre LIÉNARDY
7 Voir J. Jaumotte, “Le droit des étrangers: les derniers dévelop-pements en droit européen — la jurisprudence récente de la
CJUE et de la Cour eur. d. h.”, in S. Bodart (coord.), Le droit des étrangers, Bruxelles, Bruylant, 2012, pp. 29 à 33.
36 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
WETSONTWERP
FILIP,
KONING DER BELGEN,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,Onze Groet
Op de voordracht van de vice-eersteminister en mi-nister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken en van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie,
HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ:
De vice-eersteminister en minister van Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie zijn ermee belast in Onze naam bij de Kamer van volksvertegenwoordigers het ontwerp van wet in te dienen waarvan de tekst hierna volgt:
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art. 2
Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzet-ting van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging en van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidi-aire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking).
Art. 3
In a r t i ke l 1/1, § 2 , 4°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwij-dering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 19 december 2014, worden de woorden “en door de gezinsleden van de begunstigden van de subsidiaire beschermingsstatus” opgeheven.
PROJET DE LOI
PHILIPPE,
ROI DES BELGES,
À tous, présents et à venir,SALUT
Sur la proposition du vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l’Intérieur et du Secrétaire d’État à l’Asile et la Migration,
NOUS AVONS ARRÊTÉ ET ARRÊTONS:
Le vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l’Intérieur et le Secrétaire d’État à l’Asile et la Migration sont chargés de présenter en notre nom à la Chambre des représentants le projet de loi dont la teneur suit:
Article 1er
La présente loi règle une matière visée à l’article 74 de la Constitution.
Art. 2
La présente loi transpose partiellement la directive 2003/86/CE du Conseil du 22 septembre 2003 rela-tive au droit au regroupement familial et la directive 2011/95/UE du Parlement Européen et du Conseil du 13 décembre 2011 concernant les normes relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les apatrides pour pouvoir bénéficier d’une protection internationale, à un statut uniforme pour les réfugiés ou les personnes pouvant bénéficier de la protection subsidiaire, et au contenu de cette protection (refonte).
Art. 3
A l’article 1/1, § 2, 4°, de la loi du 15 décembre 1980 sur l ’accès au territoire, le séjour, l ’établissement et l ’éloignement des étrangers, inséré par la loi du 19 décembre 2014, les mots “et par les membres de la famille des bénéficiaires de la protection subsidiaire” sont abrogés.
371730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Art. 4
In artikel 10, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, vervan-gen bij de wet van 8 juli 2011 en gewijzigd bij de wetten van 19 maart 2014 en XX/XX/2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de bepaling onder 4°, de tweede zin, worden de woorden “of indien het familieleden betreft van een vreemdeling die erkend is als vluchteling of die de sub-sidiaire bescherming geniet” opgeheven en wordt deze zin aangevuld met de volgende zin:
“Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het verblijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepas-sing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten:”;
2° in de bepaling onder 5° wordt het eerste lid aan-gevuld met een zin, luidend als volgt:
“Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het verblijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepas-sing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten.”;
3° de bepaling onder 6° wordt aangevuld met een zin, luidend als volgt:
“Die voorwaarde met betrekking tot de aard van het verblijf is niet van toepassing indien het een alleen-staand gehandicapt kind dat ouder is dan achttien jaar betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten;”.
Art. 5
Artikel 11 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 8 juli 2011 en gewijzigd bij de wet van XX/XX/2016, wordt aangevuld met een paragraaf, luidend als volgt:
“§ 3. De minister of zijn gemachtigde kan in één van de volgende gevallen beslissen dat de vreemdeling die op grond van artikel 49, § 1, tweede lid, of artikel 49/2, § 2, als begunstigde van een internationale bescher-mingsstatus tot een verblijf van beperkte duur in het
Art.4
A l’article 10, § 1er, alinéa 1er, de la même loi, rem-placé par la loi du 8 juillet 2011 et modifié par les loi du 19 mars 2014 et du XX/XX/2016, les modifications suivantes sont apportées:
1° au 4°, deuxième phrase, les mots “, ou s’il s’agit de membres de la famille d’un étranger reconnu réfugié ou bénéficiaire de la protection subsidiaire” sont abrogés et cette phrase est complétée par la phrase suivante:
“Ces conditions relatives au type de séjour et à la durée du séjour ne s’appliquent pas s’il s’agit de membres de la famille d’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale conformément à l’article 49, § 1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, §§ 2 ou 3:”;
2° le 5°, alinéa 1er, est complété par une phrase, rédigée comme suit:
“Ces conditions relatives au type de séjour et à la durée du séjour ne s’appliquent pas s’il s’agit de membres de la famille d’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale conformément à l’article 49, § 1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, §§ 2 ou 3.”;
3° le 6° est complété par une phrase, rédigé comme suit:
“Cette condition relative au type de séjour ne s’ap-plique pas s’il s’agit d’un enfant handicapé célibataire âgé de plus de dix-huit ans d’’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale conformément à l’article 49, § 1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, §§ 2 ou 3;”.
Art. 5
L’article 11 de cette même loi, remplacée par la loi du 8 juillet 2011 et modifiée par la loi du XX/XX/2016, est complétée par un paragraphe rédigé comme suit:
“§ 3. Le ministre ou son délégué peut décider dans l’un des cas suivants que l’étranger qui a été admis au séjour dans le Royaume pour une durée limitée en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale, en vertu de l’article 49, § 1er, alinéa 2, ou de l’article 49/2,
38 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Rijk werd toegelaten, niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven en hem een bevel geven om het grondgebied te verlaten:
1° wanneer de internationale beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd opgeheven overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/5. De minister of zijn gemachtigde houdt hierbij rekening met de mate van verankering van de vreemdeling in de samenleving.
2° wanneer de internationale beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3/1, § 1, of 55/5/1, § 1.
De minister of zijn gemachtigde kan ten allen tijde beslissen om het verblijf van de vreemdeling die op grond van artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, § § 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf van beperkte of onbeperkte duur in het Rijk werd toegelaten, in te trek-ken en hem een bevel geven om het grondgebied te verlaten wanneer de internationale beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3/1, § 2, of 55/5/1, § 2.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde een beslis-sing, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, over-weegt te nemen, houdt hij rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het be-staan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, kan de minister of zijn gemachtigde ook een einde stellen aan het recht op verblijf van de in artikel 10, § 1, eerste lid, 4° tot 7° bedoelde familieleden indien het recht op verblijf van de vreemdeling die vervoegd werd, op grond van het eerste of het tweede lid wordt beëindigd of ingetrokken.”
Art. 6
Artikel 18, § 2, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 25 april 2007 en gewijzigd door de wetten van 19 maart 2014 en XX/XX/2016, wordt vervangen als volgt:
Ҥ 2. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die, als begunstigde van internati-onale bescherming, gemachtigd werd zich in het Rijk te vestigen op grond van artikel 14 of die de status van langdurig ingezetene heeft verworven op grond
§ 2, n’a plus le droit de séjourner dans le Royaume et lui délivrer un ordre de quitter le territoire:
1° lorsque le statut de protection internationale a été abrogé par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3 ou 55/5. Le ministre ou son délégué tient compte du niveau d’ancrage de l’étranger dans la société.
2° lorsque le statut de protection internationale a été retiré par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3/1, § 1er, ou 55/5/1, § 1er.
Le ministre ou son délégué peut à tout moment décider de retirer le séjour de l’étranger qui a été admis au séjour dans le Royaume pour une durée limitée ou illimitée en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale en vertu de l’article 49, § 1er, alinéa 2 ou 3, ou de l’article 49/2, §§ 2 ou 3, et lui délivrer un ordre de quitter le territoire lorsque le statut de protection internationale a été retiré par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3/1, § 2, ou 55/5/1, § 2.
Lorsque le ministre ou son délégué envisage de prendre une décision telle que visée aux alinéas 1er et 2, il prend en considération la nature et la solidité des liens familiaux de l’intéressé, la durée de son séjour dans le Royaume ainsi que l’existence d’attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d’origine.”
Sans préjudice de l’application du paragraphe 2, le ministre ou son délégué peut également mettre fin au droit de séjour des membres de la famille visés à l’article 10, § 1er, alinéa 1er, 4° à 7, s’il a été mis fin au droit de séjour de l’étranger qui a été rejoint ou s’il a été retiré sur la base de l’alinéa 1er ou 2.”
Art. 6
L’article 18, § 2, de la même loi, remplacé par la loi du 25 avril 2007 en modifié par les lois du 19 mars 2014 et XX/XX/2016, est remplacé par ce qui suit:
“§ 2. Le ministre ou son délégué peut décider que l’étranger qui a été autorisé à s’établir dans le Royaume sur la base de l’article 14 ou qui a acquis le statut de résident de longue durée sur la base de l’article 15bis, en tant que bénéficiaire de la protection internationale,
391730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
van artikel 15bis, niet meer het recht heeft in het Rijk te verblijven en/of deze status verliest wanneer de internationale beschermingsstatus ingetrokken werd overeenkomstig de artikelen 55/3/1, § 2, of 55/5/1, § 2.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde een be-slissing tot beëindiging van verblijf zoals bedoeld in het eerste lid, overweegt te nemen, houdt hij rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.”
Art. 7
In artikel 49 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° In de eerste zin van paragraaf 1 worden de woor-den “van beperkte duur” ingevoegd tussen de woorden “tot een verblijf” en “in het Rijk toegelaten”;
2° Paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende:
“De verblijfstitel die de toelating tot een verblijf van beperkte duur vaststelt, is geldig gedurende vijf jaar.
Na vijf jaar, te rekenen vanaf de indiening van de asiel-aanvraag, wordt de erkende vluchteling tot een verblijf van onbeperkte duur toegelaten tenzij de vluchtelin-genstatus ondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/3/1.” ;
3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt vóór de eerste zin, een zin toegevoegd, luidende:
“De minister of zijn gemachtigde kan, gedurende het verblijf van beperkte duur van de vreemdeling, te allen tij-de aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de vluchtelingenstatus op te heffen overeenkomstig artikel 57/6, eerste lid, 4°.”;
4° in paragraaf 2, vierde lid, worden de woorden “een beslissing tot intrekking” vervangen door de woorden “een beslissing tot opheffing of intrekking” en worden de woorden “de intrekking van dit statuut” vervangen door de woorden “de opheffing of intrekking van dit statuut”.
n’a plus le droit de séjourner dans le Royaume et/ou perd ce statut lorsque le statut de protection interna-tionale a été retirée conformément aux articles 55/3/1, § 2, ou 55/5/1, § 2.
Lorsque le ministre ou son délégué envisage de prendre une décision de fin de séjour telle que visée à l’alinéa 1er, il prend en considération la nature et de la solidité des liens familiaux de l’intéressé, la durée de son séjour dans le Royaume ainsi que l’existence d’attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d’origine.”
Art. 7
A l’article 49 de la même loi, remplacé par la loi du 15 septembre 2006 et modifié par la loi du 10 août 2015, les modifications suivantes sont apportées:
1° Dans la première phrase du paragraphe 1er, les mots “pour une durée limitée” sont insérés entre les mots “admis au séjour” et “dans le Royaume”;
2° Le paragraphe 1er est complété par deux alinéas, rédigés comme suit:
“Le titre de séjour qui constate l’admission au séjour pour une durée limitée est valable pour une durée de cinq ans.
A l’expiration d’une période de cinq ans à compter à partir de la date de l’introduction de la demande d’asile, le réfugié reconnu est admis au séjour pour une durée illimitée, à moins que le statut de réfugié ait entre-temps été abrogé ou retiré en vertu des articles 55/3 ou 55/3/1.”;
3° dans le paragraphe 2, alinéa 1er, une phrase rédigé comme suit est insérée avant la première phrase:
“Le ministre ou son délégué peut, au cours du séjour limité de l’étranger, à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides d’abroger le statut de réfugié, conformément à l’article 57/6, alinéa 1er, 4°.”;
4° dans le paragraphe 2, alinéa 4, les mots “une décision de retrait” sont remplacés par les mots “une décision d’abrogation ou de retrait” et les mots “au retrait de ce statut” sont remplacés par les mots “à l’abrogation ou au retrait de ce statut”;
40 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
5° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
“De toekenning van het onbeperkt verblijfsrecht zoals voorzien in paragraaf 1, derde lid, wordt in voorkomend geval geschorst in afwachting van een definitieve beslis-sing. Indien de geldigheidsduur van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde verblijfstitel verstrijkt tijdens het heronderzoek van de geldigheid van de internationale beschermingsstatus, wordt deze verblijfstitel vernieuwd in afwachting van een definitieve beslissing.”
6° in paragraaf 3 worden de woorden “beslist de mi-nister of zijn gemachtigde of de vreemdeling verwijderd kan worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet” vervangen door de woorden “kan de minister of zijn gemachtigde een einde maken aan het verblijf van de vreemdeling en hem verwijderen overeenkomstig de bepalingen van deze wet, onverminderd het beginsel van non-refoulement.”
Art. 8
In artikel 49/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en gewijzigd bij de wetten van 8 mei 2013 en 10 augustus 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de tweede paragraaf wordt aangevuld met de woorden “tenzij de subsidiaire beschermingsstatus ondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeen-komstig de artikelen 55/5 of 55/5/1.”;
2° de derde paragraaf wordt aangevuld met de woor-den “tenzij de subsidiaire beschermingsstatus ondertus-sen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/5 of 55/5/1”;
3° paragraaf 4, vijfde lid, wordt vervangen als volgt:
“De toekenning van het onbeperkte verblijfsrecht zo-als voorzien in paragraaf 3, wordt in voorkomend geval geschorst in afwachting van een definitieve beslissing. Indien de geldigheidsduur van de in paragraaf 2, be-doelde verblijfstitel verstrijkt tijdens het heronderzoek van de geldigheid van de internationale beschermings-status, wordt deze verblijfstitel vernieuwd in afwachting van een definitieve beslissing.”
4° in paragraaf 5 worden de woorden “beslist de mi-nister of zijn gemachtigde of de vreemdeling verwijderd kan worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet” vervangen door de woorden “kan de minister of
5° le paragraphe 2 est complété par un alinéa, rédigé comme suit:
“Dans l’attente d’une décision définitive, l’octroi d’un droit de séjour d’une durée illimitée prévu au paragraphe 1er, alinéa 3, est, le cas échéant, suspendu. Lorsque la durée de validité du titre de séjour visé au paragraphe 1er, alinéa 2, expire pendant le réexamen de la validité du statut de protection internationale, ce titre de séjour est renouvelé dans l’attente d’une décision définitive.”
6° dans le paragraphe 3, les mots “le ministre ou son délégué décide si l ’intéressé peut être éloigné conformément aux dispositions de la présente loi” sont remplacés par les mots “le ministre ou son délégué peut mettre fin au séjour de l’étranger et l’éloigner conformé-ment aux dispositions de la présente loi, sans préjudice du principe de non-refoulement.”
Art. 8
A l ’article 49/2 de la même loi, inséré par la loi du 15 septembre 2006 et remplacé par les lois du 8 mai 2013 et 10 août 2015, les modifications suivantes sont apportées:
1° le paragraphe 2 est complété par les mots “, à moins que le statut de protection subsidiaire ait été, entretemps, abrogé ou retiré en vertu des articles 55/5 ou 55/5/1.”;
2° le paragraphe 3 est complété par les mots “, à moins que le statut de protection subsidiaire ait été, entre-temps, abrogé ou retiré en vertu des articles 55/5 ou 55/5/1.”
3° le paragraphe 4, alinéa 5 est remplacé par ce qui suit:
“L’octroi du droit de séjour illimité prévu au para-graphe 3 est, le cas échéant, suspendu, dans l’attente d’une décision définitive. Lorsque la durée de validité du titre de séjour visé au paragraphe 2 expire pendant le réexamen de la validité du statut de protection inter-nationale, ce titre de séjour est renouvelé dans l’attente d’une décision définitive.”
4° dans le paragraphe 5, les mots “le ministre ou son délégué décide si l ’intéressé peut être éloigné conformément aux dispositions de la présente loi” sont remplacés par les mots “le ministre ou son délégué peut
411730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
zijn gemachtigde een einde maken aan het verblijf van de vreemdeling en hem verwijderen overeenkomstig de bepalingen van deze wet, onverminderd het beginsel van non-refoulement.”
Gegeven te Brussel, 18 maart 2016
FILIP
VAN KONINGSWEGE:
De vice-eersteminister en de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken,
Jan JAMBON
De staatssecretaris voor Asiel en Migratie,
Theo FRANCKEN
mettre fin au séjour de l’étranger et l’éloigner conformé-ment aux dispositions de la présente loi, sans préjudice du principe de non-refoulement.”
Donné à Bruxelles, le 18 mars 2016
PHILIPPE
PAR LE ROI:
Le vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l’Intérieur,
Jan JAMBON
Le secrétaire d’État à l’Asile et la Migration,
Theo FRANCKEN
42 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
431730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
BIJLAGEN ANNEXES
44 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
Art.
1.
Deze
w
et
rege
lt ee
n aa
ngel
egen
heid
al
s be
doel
d in
ar
tikel
74
van
de G
rond
wet
.
Deze
bep
alin
g is
geen
om
zett
ing
van
een
Euro
pese
rich
tlijn
.
Art.
2.
Deze
w
et
voor
ziet
in
de
gede
elte
lijke
om
zett
ing
van
richt
lijn
2003
/86/
EG v
an d
e Ra
ad
van
22 s
epte
mbe
r 20
03 in
zake
het
re
cht
op g
ezin
sher
enig
ing
en v
an
richt
lijn
2011
/95/
EU
van
het
Euro
pees
Par
lem
ent
en d
e Ra
ad
van
13
dece
mbe
r 20
11
inza
ke
norm
en
voor
de
er
kenn
ing
van
onde
rdan
en v
an d
erde
lan
den
of
staa
tloze
n al
s pe
rson
en
die
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ing
geni
eten
, voo
r een
uni
form
e st
atus
vo
or
vluc
htel
inge
n of
vo
or
pers
onen
die
in a
anm
erki
ng k
omen
vo
or s
ubsid
iaire
bes
cher
min
g, e
n vo
or d
e in
houd
van
de
verle
ende
be
sche
rmin
g (h
ersc
hikk
ing)
.
Art.
20, l
id 2
, ric
htlij
n 20
03/8
6/EG
W
anne
er
de
lidst
aten
de
ze
bepa
linge
n aa
nnem
en, w
ordt
in d
ie
bepa
linge
n ze
lf of
bij
de o
ffici
ële
beke
ndm
akin
g er
van
naar
de
ze
richt
lijn
verw
ezen
. De
reg
els
voor
de
ze v
erw
ijzin
g w
orde
n va
stge
stel
d do
or d
e lid
stat
en.
Art.
39,
lid
1,
twee
de
alin
ea,
richt
lijn
2011
/95/
EU
Wan
neer
de
lid
stat
en
die
bepa
linge
n va
stst
elle
n, w
ordt
in d
e be
palin
gen
zelf
of b
ij de
offi
ciël
e be
kend
mak
ing
daar
van
naar
dez
e ric
htlij
n ve
rwez
en. I
n de
bep
alin
gen
wor
dt
teve
ns
verm
eld
dat
verw
ijzin
gen
in
best
aand
e w
ette
lijke
en
be
stuu
rsre
chte
lijke
be
palin
gen
naar
de
bij d
eze
richt
lijn
inge
trok
ken
richt
lijn,
ge
lden
al
s ve
rwijz
inge
n na
ar d
e on
derh
avig
e ric
htlij
n.
De
rege
ls vo
or
die
verw
ijzin
g en
de
form
uler
ing
van
die
verm
eldi
ng w
orde
n va
stge
stel
d do
or d
e lid
stat
en.
451730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
Art.
3.
In a
rtik
el 1
/1,
§2,
4°,
van
de w
et
van
15 d
ecem
ber 1
980
betr
effe
nde
de t
oega
ng t
ot h
et g
rond
gebi
ed,
het
verb
lijf,
de
vest
igin
g en
de
ve
rwijd
erin
g va
n vr
eem
delin
gen,
in
gevo
egd
bij
de
wet
va
n 19
de
cem
ber
2014
, w
orde
n de
w
oord
en “
en d
oor
de g
ezin
slede
n va
n de
be
guns
tigde
n va
n de
su
bsid
iaire
be
sche
rmin
gsst
atus
” op
gehe
ven.
Deze
bep
alin
g is
geen
om
zett
ing
van
een
Euro
pese
rich
tlijn
.
Art.
4.
In a
rtik
el 1
0, §
1, e
erst
e lid
, va
n de
zelfd
e w
et, v
erva
ngen
bij
de w
et
van
8 ju
li 20
11 e
n ge
wijz
igd
bij d
e w
ette
n va
n 19
m
aart
20
14
en
XX/X
X/20
15,
wor
den
de v
olge
nde
wijz
igin
gen
aang
ebra
cht:
1°
in
de
bepa
ling
onde
r 4°
, de
tw
eede
zin
, w
orde
n de
woo
rden
“o
f in
dien
het
fam
iliel
eden
bet
reft
va
n ee
n vr
eem
delin
g di
e er
kend
is
als
vluc
htel
ing
of d
ie d
e su
bsid
iaire
be
sche
rmin
g ge
niet
” op
gehe
ven
en
wor
dt d
eze
zin
aang
evul
d m
et d
e vo
lgen
de zi
n:
“Dez
e vo
orw
aard
en m
et b
etre
kkin
g to
t de
aar
d va
n he
t ve
rblij
f en
de
duur
van
het
ver
blijf
zijn
nie
t va
n to
epas
sing
indi
en h
et f
amili
eled
en
betr
eft
van
een
vree
mde
ling
die
over
eenk
omst
ig
artik
el
49,
§1,
twee
de o
f der
de li
d, o
f art
ikel
49/
2,
§§2
of 3
, al
s be
guns
tigde
van
een
in
tern
atio
nale
be
sche
rmin
gsst
atus
Art.
12, l
id 2
, ric
htlij
n 20
03/8
6/EG
2.
In a
fwijk
ing
van
artik
el 8
mog
en
de l
idst
aten
ten
aan
zien
van
een
vluc
htel
ing
niet
ei
sen
dat
hij
gedu
rend
e ee
n be
paal
de p
erio
de
op
hun
gron
dgeb
ied
heef
t ve
rble
ven
voor
dat
zijn
gezin
slede
n zic
h bi
j hem
kun
nen
voeg
en.
46 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
tot
een
verb
lijf
in
het
Rijk
is
toeg
elat
en :”
2°
in
de b
epal
ing
onde
r 5°
wor
dt
het
eers
te l
id a
ange
vuld
met
een
zin
, lui
dend
als
volg
t :
“Dez
e vo
orw
aard
en m
et b
etre
kkin
g to
t de
aar
d va
n he
t ve
rblij
f en
de
duur
van
het
ver
blijf
zijn
nie
t va
n to
epas
sing
indi
en h
et f
amili
eled
en
betr
eft
van
een
vree
mde
ling
die
over
eenk
omst
ig
artik
el
49,
§1,
twee
de o
f der
de li
d, o
f art
ikel
49/
2,
§§2
of 3
, al
s be
guns
tigde
van
een
in
tern
atio
nale
be
sche
rmin
gsst
atus
to
t ee
n ve
rblij
f in
he
t Ri
jk
is to
egel
aten
.”
3°
de
bepa
ling
onde
r 6°
w
ordt
aa
ngev
uld
met
een
zin
, lui
dend
als
volg
t: “D
ie v
oorw
aard
e m
et
betr
ekki
ng
tot
de a
ard
van
het
verb
lijf
is ni
et
van
toep
assin
g in
dien
he
t ee
n al
leen
staa
nd g
ehan
dica
pt k
ind
dat
oude
r is
dan
acht
tien
jaar
bet
reft
va
n ee
n vr
eem
delin
g di
e ov
eree
nkom
stig
ar
tikel
49
, §1
, tw
eede
of d
erde
lid,
of a
rtik
el 4
9/2,
§§
2 of
3,
als
begu
nstig
de v
an e
en
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ings
stat
us
tot
een
verb
lijf
in
het
Rijk
is
toeg
elat
en;”
471730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
Art.
5.
Artik
el
11
van
deze
lfde
wet
, ve
rvan
gen
bij
de w
et v
an 8
jul
i 20
11 e
n ge
wijz
igd
bij
de w
et v
an
XX/X
X/20
15, w
ordt
aan
gevu
ld m
et
een
para
graa
f, lu
iden
d al
s vol
gt:
Ҥ3.
De
m
inist
er
of
zijn
gem
acht
igde
kan
in
één
van
de
volg
ende
gev
alle
n be
sliss
en d
at d
e vr
eem
delin
g di
e op
gr
ond
van
artik
el 4
9, §
1, tw
eede
lid,
of a
rtik
el
49/2
, §2
, al
s be
guns
tigde
van
een
in
tern
atio
nale
be
sche
rmin
gsst
atus
to
t ee
n ve
rblij
f va
n be
perk
te d
uur
in h
et R
ijk w
erd
toeg
elat
en,
niet
m
eer h
et re
cht h
eeft
om in
het
Rijk
te
ver
blijv
en e
n he
m e
en b
evel
ge
ven
om
het
gron
dgeb
ied
te
verla
ten
: 1°
w
anne
er
de
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ings
stat
us
door
de
Co
mm
issar
is-ge
nera
al
voor
de
Vl
ucht
elin
gen
en
de
Staa
tloze
n w
erd
opge
heve
n ov
eree
nkom
stig
de
ar
tikel
en
55/3
of
55
/5.
De
min
ister
of z
ijn g
emac
htig
de h
oudt
hi
erbi
j re
keni
ng m
et d
e m
ate
van
vera
nker
ing
van
de v
reem
delin
g in
de
sam
enle
ving
. 2°
w
anne
er
de
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ings
stat
us
door
de
Co
mm
issar
is-ge
nera
al
voor
de
Vl
ucht
elin
gen
en
de
Staa
tloze
n w
erd
inge
trok
ken
over
eenk
omst
ig
Art.
14,
lede
n 1,
3 e
n 4,
ric
htlij
n 20
11/9
5/EU
1. M
et b
etre
kkin
g to
t ve
rzoe
ken
om in
tern
atio
nale
bes
cher
min
g di
e zij
n in
gedi
end
na
de
inw
erki
ngtr
edin
g va
n Ri
chtli
jn
2004
/83/
EG,
trek
ken
de l
idst
aten
de
do
or
een
rege
rings
-, ad
min
istra
tieve
, re
chte
rlijk
e of
qu
asi-r
echt
erlij
ke
inst
antie
ve
rleen
de v
luch
telin
gens
tatu
s va
n ee
n on
derd
aan
van
een
derd
e la
nd
of e
en s
taat
loze
in,
beë
indi
gen
zij
deze
of
w
eige
ren
zij
deze
te
ve
rleng
en
indi
en
hij
volg
ens
de
crite
ria
van
artik
el
11
geen
vl
ucht
elin
g m
eer i
s.
(…)
3.
De
lidst
aten
tr
ekke
n de
vl
ucht
elin
gens
tatu
s va
n ee
n on
derd
aan
van
een
derd
e la
nd o
f st
aatlo
ze
in,
beëi
ndig
en
deze
of
w
eige
ren
deze
te v
erle
ngen
indi
en,
nada
t he
m d
e vl
ucht
elin
gens
tatu
s is
verle
end,
do
or
de
betr
okke
n lid
staa
t wor
dt v
astg
este
ld d
at:
a) h
ij op
gro
nd v
an a
rtik
el 1
2 va
n de
vlu
chte
linge
nsta
tus
uitg
eslo
ten
is of
had
moe
ten
zijn;
b)
hi
j fe
iten
verk
eerd
he
eft
wee
rgeg
even
of
he
eft
acht
erge
houd
en,
of
valse
do
cum
ente
n he
eft
gebr
uikt
, en
dit
door
slagg
even
d is
gew
eest
voo
r de
verle
ning
va
n de
vl
ucht
elin
gens
tatu
s.
4. D
e lid
stat
en k
unne
n de
doo
r een
re
gerin
gs-,
adm
inist
ratie
ve,
48 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
de a
rtik
elen
55/
3/1,
§1,
of
55/5
/1,
§1.
De
min
ister
of
zij
n ge
mac
htig
de
kan
ten
alle
n tij
de b
eslis
sen
om h
et
verb
lijf
van
de v
reem
delin
g di
e op
gr
ond
van
artik
el 4
9, §
1, tw
eede
of
derd
e lid
, of a
rtik
el 4
9/2,
§§2
of 3
, al
s be
guns
tigde
va
n ee
n in
tern
atio
nale
be
sche
rmin
gsst
atus
to
t ee
n ve
rblij
f va
n be
perk
te o
f on
bepe
rkte
duu
r in
het
Rijk
wer
d to
egel
aten
, in
te
trek
ken
en
hem
ee
n be
vel
geve
n om
he
t gr
ondg
ebie
d te
ver
late
n w
anne
er
de
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ings
stat
us
door
de
Co
mm
issar
is-ge
nera
al
voor
de
Vl
ucht
elin
gen
en
de
Staa
tloze
n w
erd
inge
trok
ken
over
eenk
omst
ig
de a
rtik
elen
55/
3/1,
§2,
of
55/5
/1,
§2.
rech
terli
jke
of
quas
i-rec
hter
lijke
in
stan
tie
aan
een
vluc
htel
ing
verle
ende
st
atus
in
trek
ken,
be
ëind
igen
of
w
eige
ren
te
verle
ngen
wan
neer
: a)
er
goed
e re
dene
n be
staa
n om
he
m te
bes
chou
wen
als
een
geva
ar
voor
de
veili
ghei
d va
n de
lid
staa
t w
aar h
ij zic
h be
vind
t;
b) h
ij ee
n ge
vaar
vor
mt
voor
de
sam
enle
ving
va
n di
e lid
staa
t, om
dat
hij
defin
itief
ver
oord
eeld
is
voor
een
bijz
onde
r ern
stig
misd
rijf.
(…)
Art.
19,
lede
n 1,
2 e
n 3,
ric
htlij
n 20
11/9
5/EU
1.
Met
bet
rekk
ing
tot
verz
oeke
n om
inte
rnat
iona
le b
esch
erm
ing
die
zijn
inge
dien
d na
de
in
wer
king
tred
ing
van
Rich
tlijn
20
04/8
3/EG
, tr
ekke
n de
lid
stat
en
de
door
ee
n re
gerin
gs-,
adm
inist
ratie
ve,
rech
terli
jke
of
quas
i-rec
hter
lijke
in
stan
tie
verle
ende
su
bsid
iaire
be
sche
rmin
gsst
atus
va
n ee
n on
derd
aan
van
een
derd
e la
nd o
f ee
n st
aatlo
ze
in,
beëi
ndig
en
zij
deze
of
w
eige
ren
zij
deze
te
ve
rleng
en
indi
en
hij
volg
ens
de
491730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
crite
ria v
an a
rtik
el 1
6 ni
et la
nger
in
aanm
erki
ng k
omt
voor
sub
sidia
ire
besc
herm
ing.
2.
De
lidst
aten
kun
nen
de d
oor e
en
rege
rings
-, ad
min
istra
tieve
, re
chte
rlijk
e of
qu
asi-r
echt
erlij
ke
inst
antie
ve
rleen
de
subs
idia
ire
besc
herm
ings
stat
us
van
een
onde
rdaa
n va
n ee
n de
rde
land
of
een
staa
tloze
intr
ekke
n, b
eëin
dige
n of
wei
gere
n te
ver
leng
en in
dien
hij,
na
dat
hem
de
su
bsid
iaire
be
sche
rmin
gsst
atus
was
ver
leen
d,
had
moe
ten
wor
den
uitg
eslo
ten
van
subs
idia
ire
besc
herm
ing
over
eenk
omst
ig a
rtik
el 1
7, li
d 3.
3.
De
lid
stat
en
trek
ken
de
subs
idia
ire b
esch
erm
ings
stat
us v
an
een
onde
rdaa
n va
n ee
n de
rde
land
of
sta
atlo
ze in
, beë
indi
gen
deze
of
wei
gere
n de
ze te
ver
leng
en in
dien
: a)
hij,
nad
at h
em d
e su
bsid
iaire
be
sche
rmin
gsst
atus
is v
erle
end,
op
gron
d va
n ar
tikel
17,
lede
n 1
en 2
, va
n su
bsid
iaire
be
sche
rmin
g ui
tges
lote
n is
of h
ad m
oete
n zij
n;
b)
hij
feite
n ve
rkee
rd
heef
t w
eerg
egev
en
of
heef
t ac
hter
geho
uden
, of
va
lse
docu
men
ten
heef
t ge
brui
kt, e
n di
t do
orsla
ggev
end
is ge
wee
st v
oor d
e ve
rleni
ng
van
de
subs
idia
ire
besc
herm
ings
stat
us.
(…)
W
anne
er
de
min
ister
of
zij
n ge
mac
htig
de e
en b
eslis
sing,
zoa
ls Ar
t. 17
, ric
htlij
n 20
03/8
6/EG
In
ge
val
van
afw
ijzin
g va
n ee
n ve
rzoe
k,
intr
ekki
ng
of
niet
-
50 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
bedo
eld
in h
et e
erst
e en
tw
eede
lid
, ove
rwee
gt t
e ne
men
, hou
dt h
ij re
keni
ng
met
de
aa
rd
en
de
hech
thei
d va
n de
gez
insb
and
van
de b
etro
kken
e, m
et d
e du
ur v
an
zijn
verb
lijf i
n he
t Rijk
, alsm
ede
met
he
t be
staa
n va
n fa
mili
eban
den
of
cultu
rele
of s
ocia
le b
ande
n m
et z
ijn
land
van
her
kom
st.
verle
ngin
g va
n ee
n ve
rblij
fstit
el,
alsm
ede
in
geva
l va
n ee
n ve
rwijd
erin
gsm
aatr
egel
te
gen
de
gezin
sher
enig
er o
f le
den
van
dien
s ge
zin h
oude
n de
lids
tate
n te
rdeg
e re
keni
ng
met
de
aa
rd
en
de
hech
thei
d va
n de
gez
insb
and
van
de b
etro
kken
per
soon
en
met
de
duur
van
zijn
ver
blijf
in d
e lid
staa
t, al
smed
e m
et
het
best
aan
van
fam
ilieb
ande
n of
cu
lture
le
of
soci
ale
band
en m
et z
ijn l
and
van
herk
omst
.
Onv
erm
inde
rd d
e to
epas
sing
van
para
graa
f 2, k
an d
e m
inist
er o
f zijn
ge
mac
htig
de o
ok e
en e
inde
ste
llen
aan
het
rech
t op
ver
blijf
van
de
in
artik
el 1
0, §
1, e
erst
e lid
, 4°
tot
7°
bedo
elde
fam
iliel
eden
ind
ien
het
rech
t op
ve
rblij
f va
n de
vr
eem
delin
g di
e ve
rvoe
gd w
erd,
op
gron
d va
n he
t eer
ste
of h
et tw
eede
lid
w
ordt
be
ëind
igd
of
inge
trok
ken.
”
Art.
16, l
id 3
, ric
htlij
n 20
03/8
6/EG
3.
De
lid
stat
en
kunn
en
de
verb
lijfs
titel
va
n ee
n ge
zins
lid
intr
ekke
n of
wei
gere
n te
ver
leng
en
wan
neer
er
een
eind
e ko
mt
aan
het
verb
lijf
van
de g
ezin
sher
enig
er
en h
et g
ezin
slid
nog
geen
rec
ht
heef
t op
ee
n au
tono
me
verb
lijfs
titel
kra
chte
ns a
rtik
el 1
5.
Art.
6.
Artik
el 1
8, §
2, v
an d
ezel
fde
wet
, ve
rvan
gen
door
de
wet
van
25
april
20
07 e
n ge
wijz
igd
door
de
wet
ten
van
19 m
aart
201
4 en
XX/
XX/2
016,
w
ordt
ver
vang
en a
ls vo
lgt:
Ҥ
2.
De
min
ister
of
zij
n ge
mac
htig
de k
an b
eslis
sen
dat
de
vree
mde
ling
die,
als
begu
nstig
de
van
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ing,
ge
mac
htig
d w
erd
zich
in h
et R
ijk te
ve
stig
en o
p gr
ond
van
artik
el 1
4 of
Art.
9,
lid
3bis
, ric
htlij
n 20
03/1
09/E
G,
inge
voeg
d do
or
richt
lijn
2011
/51/
EU
3 bi
s. D
e lid
stat
en k
unne
n ee
n op
gr
ond
van
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ing
verk
rege
n st
atus
van
la
ngdu
rig
inge
zete
ne
intr
ekke
n in
dien
de
in
tern
atio
nale
be
sche
rmin
g is
inge
trok
ken
of
beëi
ndig
d of
ind
ien
is ge
wei
gerd
de
ze t
e ve
rleng
en, o
vere
enko
mst
ig
artik
el 1
4, li
d 3,
en
artik
el 1
9, li
d 3,
va
n Ri
chtli
jn 2
004/
83/E
G.
Mac
htig
ing
tot
vest
igin
g =
natio
naal
ver
blijf
ssta
tuut
511730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
die
de
stat
us
van
lang
durig
in
geze
tene
he
eft
verw
orve
n op
gr
ond
van
artik
el 1
5bis,
nie
t m
eer
het
rech
t he
eft
in
het
Rijk
te
ve
rblij
ven
en/o
f dez
e st
atus
ver
liest
w
anne
er
de
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ings
stat
us
inge
trok
ken
wer
d ov
eree
nkom
stig
de
artik
elen
55
/3/1
, §2,
of 5
5/5/
1, §
2.
Wan
neer
de
m
inist
er
of
zijn
gem
acht
igde
ee
n be
sliss
ing
tot
beëi
ndig
ing
van
verb
lijf
zoal
s be
doel
d in
he
t ee
rste
lid
, ov
erw
eegt
te
ne
men
, ho
udt
hij
reke
ning
m
et
de
aard
en
de
he
chth
eid
van
de g
ezin
sban
d va
n de
bet
rokk
ene,
met
de
duur
van
zij
n ve
rblij
f in
het R
ijk, a
lsmed
e m
et
het
best
aan
van
fam
ilieb
ande
n of
cu
lture
le o
f soc
iale
ban
den
met
zijn
la
nd v
an h
erko
mst
.”
Art.
17, r
icht
lijn
2003
/86/
EG
In
geva
l va
n af
wijz
ing
van
een
verz
oek,
in
trek
king
of
ni
et-
verle
ngin
g va
n ee
n ve
rblij
fstit
el,
alsm
ede
in
geva
l va
n ee
n ve
rwijd
erin
gsm
aatr
egel
te
gen
de
gezin
sher
enig
er o
f le
den
van
dien
s ge
zin h
oude
n de
lids
tate
n te
rdeg
e re
keni
ng
met
de
aa
rd
en
de
hech
thei
d va
n de
gez
insb
and
van
de b
etro
kken
per
soon
en
met
de
duur
van
zijn
ver
blijf
in d
e lid
staa
t, al
smed
e m
et
het
best
aan
van
fam
ilieb
ande
n of
cu
lture
le
of
soci
ale
band
en m
et z
ijn l
and
van
herk
omst
.
Art.
7.
In
artik
el
49
van
deze
lfde
wet
, ve
rvan
gen
bij
de
wet
va
n 15
se
ptem
ber 2
006
en g
ewijz
igd
bij d
e w
et v
an 1
0 au
gust
us 2
015,
wor
den
de
volg
ende
w
ijzig
inge
n aa
ngeb
rach
t: 1°
In d
e ee
rste
zin
van
par
agra
af 1
w
orde
n de
woo
rden
“va
n be
perk
te
duur
” in
gevo
egd
tuss
en
de
woo
rden
“to
t ee
n ve
rblij
f” e
n “i
n
Art.
24,
lid
1,
eers
te
alin
ea,
richt
lijn
2011
/95/
EU
1.
Zo
spoe
dig
mog
elijk
na
dat
inte
rnat
iona
le
besc
herm
ing
is ve
rleen
d en
zo
nder
da
t af
breu
k w
ordt
ged
aan
aan
artik
el 2
1, li
d 3,
ve
rstr
ekke
n de
lid
stat
en
aan
pers
onen
m
et
de
vluc
htel
inge
nsta
tus
een
verb
lijfs
titel
die
ten
min
ste
drie
jaar
ge
ldig
is
en k
an w
orde
n ve
rleng
d,
tenz
ij dw
inge
nde
rede
nen
van
natio
nale
ve
iligh
eid
of
open
bare
52 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
het R
ijk to
egel
aten
”;
2°
Para
graa
f 1
wor
dt
aang
evul
d m
et tw
ee le
den,
luid
ende
: “D
e ve
rblij
fstit
el d
ie d
e to
elat
ing
tot
een
verb
lijf
van
bepe
rkte
duu
r va
stst
elt,
is ge
ldig
ged
uren
de v
ijf
jaar
. N
a vi
jf ja
ar,
te r
eken
en v
anaf
de
indi
enin
g va
n de
as
iela
anvr
aag,
w
ordt
de
erke
nde
vluc
htel
ing
tot
een
verb
lijf
van
onbe
perk
te d
uur
toeg
elat
en
tenz
ij de
vl
ucht
elin
gens
tatu
s on
dert
usse
n w
erd
opge
heve
n of
in
getr
okke
n ov
eree
nkom
stig
de
artik
elen
55/
3 of
55/
3/1.
” ;
3° in
par
agra
af 2
, eer
ste
lid, w
ordt
vó
ór
de
eers
te
zin,
een
zin
toeg
evoe
gd, l
uide
nde:
“D
e m
inist
er o
f zij
n ge
mac
htig
de
kan,
ge
dure
nde
het
verb
lijf
van
bepe
rkte
duu
r van
de
vree
mde
ling,
te
alle
n tij
de a
an d
e Co
mm
issar
is-ge
nera
al v
oor
de V
luch
telin
gen
en
de
Staa
tloze
n vr
agen
de
vl
ucht
elin
gens
tatu
s op
te
he
ffen
over
eenk
omst
ig
artik
el
57/6
, ee
rste
lid,
4°.”
; 4°
in
pa
ragr
aaf
2,
vier
de
lid,
wor
den
de
woo
rden
“e
en
besli
ssin
g to
t int
rekk
ing”
ver
vang
en
door
de
woo
rden
“ee
n be
sliss
ing
orde
zich
daa
rteg
en v
erze
tten
. (…
)
531730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
tot
ophe
ffing
of
in
trek
king
” en
w
orde
n de
woo
rden
“de
intr
ekki
ng
van
dit s
tatu
ut”
verv
ange
n do
or d
e w
oord
en
“de
ophe
ffing
of
in
trek
king
van
dit
stat
uut”
. 5°
pa
ragr
aaf
2 w
ordt
aa
ngev
uld
met
een
lid,
luid
ende
: “D
e to
eken
ning
van
het
onb
eper
kt
verb
lijfs
rech
t zo
als
voor
zien
in
para
graa
f 1,
der
de l
id,
wor
dt i
n vo
orko
men
d ge
val
gesc
hors
t in
af
wac
htin
g va
n ee
n de
finiti
eve
besli
ssin
g.
Indi
en
de
geld
ighe
idsd
uur
van
de
in
para
graa
f 1,
tw
eede
lid
, be
doel
de
verb
lijfs
titel
ve
rstr
ijkt
tijde
ns
het
hero
nder
zoek
va
n de
ge
ldig
heid
va
n de
in
tern
atio
nale
be
sche
rmin
gsst
atus
, w
ordt
de
ze
verb
lijfs
titel
ve
rnie
uwd
in
afw
acht
ing
van
ee
n de
finiti
eve
besli
ssin
g.”;
6°
in
pa
ragr
aaf
3 w
orde
n de
w
oord
en “
besli
st d
e m
inist
er o
f zijn
ge
mac
htig
de
of
de
vree
mde
ling
verw
ijder
d ka
n w
orde
n ov
eree
nkom
stig
de
bepa
linge
n va
n de
ze
wet
” ve
rvan
gen
door
de
w
oord
en “
kan
de m
inist
er o
f zij
n ge
mac
htig
de e
en e
inde
mak
en a
an
het
verb
lijf
van
de v
reem
delin
g en
he
m
verw
ijder
en
over
eenk
omst
ig
de
bepa
linge
n va
n de
ze
wet
,
Art.
21, r
icht
lijn
2011
/95/
EU
1.
De
lidst
aten
ee
rbie
dige
n he
t be
gins
el v
an n
on-r
efou
lem
ent
met
in
acht
nem
ing
van
hun
inte
rnat
iona
le v
erpl
icht
inge
n.
2. W
anne
er d
it op
gro
nd v
an d
e in
lid
1
geno
emde
in
tern
atio
nale
ve
rplic
htin
gen
niet
ve
rbod
en
is,
mog
en d
e lid
stat
en e
en a
l dan
nie
t fo
rmee
l er
kend
e vl
ucht
elin
g ui
tzet
ten
of te
rugl
eide
n w
anne
er:
54 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
onve
rmin
derd
he
t be
gins
el
van
non-
refo
ulem
ent.”
a) e
r go
ede
rede
nen
best
aan
om
hem
te b
esch
ouw
en a
ls ee
n ge
vaar
vo
or d
e ve
iligh
eid
van
de l
idst
aat
waa
r hij
zich
bevi
ndt;
of
b) h
ij ee
n ge
vaar
vor
mt
voor
de
sam
enle
ving
va
n di
e lid
staa
t, om
dat
hij
defin
itief
ver
oord
eeld
is
voor
een
bijz
onde
r ern
stig
misd
rijf.
3.
De
lid
stat
en
mog
en
de
verb
lijfs
titel
van
een
vlu
chte
ling
op
wie
lid
2
van
toep
assin
g is,
in
trek
ken,
beë
indi
gen
of w
eige
ren
te v
erle
ngen
of t
e ve
rstr
ekke
n.
Art.
8.
In a
rtik
el 4
9/2
van
deze
lfde
wet
, in
gevo
egd
bij
de
wet
va
n 15
se
ptem
ber 2
006
en g
ewijz
igd
bij d
e w
ette
n va
n 8
mei
20
13
en
10
augu
stus
20
15,
wor
den
de
volg
ende
wijz
igin
gen
aang
ebra
cht:
1°
de
twee
de
para
graa
f w
ordt
aa
ngev
uld
met
de
woo
rden
“te
nzij
de s
ubsid
iaire
bes
cher
min
gsst
atus
on
dert
usse
n w
erd
opge
heve
n of
in
getr
okke
n ov
eree
nkom
stig
de
ar
tikel
en 5
5/5
of 5
5/5/
1.”;
2°
de
de
rde
para
graa
f w
ordt
aa
ngev
uld
met
de
woo
rden
“te
nzij
de s
ubsid
iaire
bes
cher
min
gsst
atus
on
dert
usse
n w
erd
opge
heve
n of
in
getr
okke
n ov
eree
nkom
stig
de
ar
tikel
en 5
5/5
of 5
5/5/
1”;
3° p
arag
raaf
4,
vijfd
e lid
, w
ordt
Art.
24, l
id 2
, ric
htlij
n 20
11/9
5/EU
2.
Zo
sp
oedi
g m
ogel
ijk
nada
t in
tern
atio
nale
be
sche
rmin
g is
verle
end,
ver
stre
kken
de
lidst
aten
pe
rson
en
met
de
su
bsid
iaire
be
sche
rmin
gsst
atus
en
hu
n ge
zinsle
den
een
verle
ngba
re
verb
lijfs
titel
die
ten
min
ste
één
jaar
ge
ldig
is e
n te
n m
inst
e tw
ee ja
ar in
ge
val
van
verle
ngin
g,
tenz
ij dw
inge
nde
rede
nen
van
natio
nale
ve
iligh
eid
of o
penb
are
orde
zic
h da
arte
gen
verz
ette
n.
551730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
ON
TWER
P VA
N W
ET T
OT
WIJ
ZIG
ING
VAN
DE
WET
VAN
15
DEC
EMB
ER 1
980
BET
REF
FEN
DE
DE
TOEG
ANG
TO
T H
ET G
RO
ND
GEB
IED
,HET
VER
BLI
JF,D
E VE
STIG
ING
EN
DE
VER
WIJ
DER
ING
VAN
VR
EEM
DEL
ING
EN
10 M
ARS
2016
A RTI
KEL
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G T E
KST
VAN
DE
AKTE
VAN
O
MZE
TTIN
G A R
TIKE
L VA
N D
E RI
CHTL
IJN
TEKS
T VA
N D
E RI
CHTL
IJN
COM
MEN
TAAR
verv
ange
n al
s vol
gt:
“De
toek
enni
ng
van
het
onbe
perk
te
verb
lijfs
rech
t zo
als
voor
zien
in p
arag
raaf
3,
wor
dt i
n vo
orko
men
d ge
val
gesc
hors
t in
af
wac
htin
g va
n ee
n de
finiti
eve
besli
ssin
g.
Indi
en
de
geld
ighe
idsd
uur
van
de
in
para
graa
f 2,
bed
oeld
e ve
rblij
fstit
el
vers
trijk
t tij
dens
het
her
onde
rzoe
k va
n de
ge
ldig
heid
va
n de
in
tern
atio
nale
bes
cher
min
gsst
atus
, w
ordt
dez
e ve
rblij
fstit
el v
erni
euw
d in
afw
acht
ing
van
een
def
initi
eve
besli
ssin
g. ”
4°
in
pa
ragr
aaf
5 w
orde
n de
w
oord
en “
besli
st d
e m
inist
er o
f zijn
ge
mac
htig
de
of
de
vree
mde
ling
verw
ijder
d ka
n w
orde
n ov
eree
nkom
stig
de
bepa
linge
n va
n de
ze
wet
” ve
rvan
gen
door
de
w
oord
en “
kan
de m
inist
er o
f zij
n ge
mac
htig
de e
en e
inde
mak
en a
an
het
verb
lijf
van
de v
reem
delin
g en
he
m
verw
ijder
en
over
eenk
omst
ig
de
bepa
linge
n va
n de
ze
wet
, on
verm
inde
rd
het
begi
nsel
va
n no
n-re
foul
emen
t.”.
Art.
21, l
id 1
, ric
htlij
n 20
11/9
5/EU
1.
De
lid
stat
en
eerb
iedi
gen
het
begi
nsel
van
non
-ref
oule
men
t m
et
inac
htne
min
g va
n hu
n in
tern
atio
nale
ver
plic
htin
gen.
56 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
Ar
t. 1e
r. La
pré
sent
e lo
i rè
gle
une
mat
ière
vi
sée
à l’a
rtic
le
74
de
la
Cons
titut
ion.
Cett
e di
spos
ition
ne
cons
titue
pas
la
tr
ansp
ositi
on
d’un
e di
rect
ive
euro
péen
ne.
Art.
2.
La
prés
ente
lo
i tr
ansp
ose
part
ielle
men
t la
di
rect
ive
2003
/86/
CE
du
Cons
eil
du
22
sept
embr
e 20
03 r
elat
ive
au d
roit
au
regr
oupe
men
t fa
mili
al
et
la
dire
ctiv
e 20
11/9
5/U
E du
Par
lem
ent
Euro
péen
et
du
Co
nsei
l du
13
dé
cem
bre
2011
co
ncer
nant
le
s no
rmes
re
lativ
es
aux
cond
ition
s qu
e do
iven
t re
mpl
ir le
s re
ssor
tissa
nts
des
pays
tie
rs o
u le
s ap
atrid
es p
our
pouv
oir
béné
ficie
r d’
une
prot
ectio
n in
tern
atio
nale
, à
un
stat
ut
unifo
rme
pour
le
s ré
fugi
és o
u le
s pe
rson
nes
pouv
ant
béné
ficie
r de
la
pr
otec
tion
subs
idia
ire, e
t au
con
tenu
de
cett
e pr
otec
tion
(ref
onte
).
Art.
20,
alin
éa
2,
dire
ctiv
e 20
03/8
6/CE
. Lo
rsqu
e le
s Ét
ats
mem
bres
ad
opte
nt c
es d
ispos
ition
s, c
elle
s-ci
co
ntie
nnen
t un
e ré
fére
nce
à la
pr
ésen
te
dire
ctiv
e ou
so
nt
acco
mpa
gnée
s d’
une
telle
ré
fére
nce
lors
de
leur
pub
licat
ion
offic
ielle
. Le
s m
odal
ités
de c
ette
ré
fére
nce
sont
ar
rêté
es
par
les
État
s mem
bres
.
Art.
39,
para
grap
he 1
er,
alin
éa 2
, di
rect
ive
2011
/95/
UE
Lors
que
les
État
s m
embr
es
adop
tent
ces
disp
ositi
ons,
cel
les-
ci
cont
ienn
ent
une
réfé
renc
e à
la
prés
ente
di
rect
ive
ou
sont
ac
com
pagn
ées
d’un
e te
lle
réfé
renc
e lo
rs d
e le
ur p
ublic
atio
n of
ficie
lle.
Elle
s co
ntie
nnen
t ég
alem
ent
une
men
tion
préc
isant
qu
e le
s ré
fére
nces
fai
tes,
dan
s le
s di
spos
ition
s lé
gisla
tives
, ré
glem
enta
ires
et
adm
inist
rativ
es
en v
igue
ur,
à la
dire
ctiv
e ab
rogé
e pa
r la
pr
ésen
te
dire
ctiv
e s’
ente
nden
t co
mm
e fa
ites
à la
pr
ésen
te d
irect
ive.
Les
mod
alité
s de
ce
tte
réfé
renc
e et
la
fo
rmul
atio
n de
cet
te m
entio
n so
nt
571730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
ar
rêté
es p
ar le
s Éta
ts m
embr
es.
Art.
3.
A l’a
rtic
le 1
/1, §
2, 4
°, d
e la
loi d
u 15
déc
embr
e 19
80 s
ur l
’acc
ès a
u te
rrito
ire, l
e sé
jour
, l’é
tabl
issem
ent
et
l’élo
igne
men
t de
s ét
rang
ers,
in
séré
par
la
loi
du 1
9 dé
cem
bre
2014
, le
s m
ots
« et
pa
r le
s m
embr
es
de
la
fam
ille
des
béné
ficia
ires
de
la
prot
ectio
n su
bsid
iaire
» so
nt a
brog
és.
Cett
e di
spos
ition
ne
cons
titue
pas
la
tr
ansp
ositi
on
d’un
e di
rect
ive
euro
péen
ne.
Art.
4.
A l’a
rtic
le 1
0, §
1er, a
linéa
1er
, de
la
mêm
e lo
i, re
mpl
acé
par
la lo
i du
8 ju
illet
201
1 et
mod
ifié
par l
es lo
i du
19 m
ars
2014
et
du X
X/XX
/201
5,
les
mod
ifica
tions
su
ivan
tes
sont
ap
port
ées :
1°
au
4°, d
euxi
ème
phra
se, l
es m
ots
« ,
ou s
'il s
'agi
t de
mem
bres
de
la
fam
ille
d'un
ét
rang
er
reco
nnu
réfu
gié
ou
béné
ficia
ire
de
la
prot
ectio
n su
bsid
iaire
»
sont
ab
rogé
s et
ce
tte
phra
se
est
com
plét
ée p
ar la
phr
ase
suiv
ante
:
« Ce
s co
nditi
ons
rela
tives
au
type
de
séj
our e
t à la
dur
ée d
u sé
jour
ne
s’ap
pliq
uent
pa
s s’
il s’
agit
de
mem
bres
de
la
fa
mill
e d’
un
étra
nger
adm
is à
séjo
urne
r da
ns le
Ro
yaum
e en
tan
t qu
e bé
néfic
iaire
du
st
atut
de
pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le
conf
orm
émen
t à
l’art
icle
49,
§1,
alin
éas
2 ou
3, o
u à
l’art
icle
49/
2, §
§2 o
u 3
: »
2° le
5°,
alin
éa 1
er, e
st c
ompl
été
par
une
phra
se, r
édig
ée c
omm
e su
it :
Art.
12,
para
grap
he 2
, di
rect
ive
2003
/86/
CE
2. P
ar d
érog
atio
n à
l'art
icle
8,
les
État
s m
embr
es n
'impo
sent
pas
au
réfu
gié
d'av
oir
séjo
urné
sur
leu
r te
rrito
ire p
enda
nt u
n ce
rtai
n te
mps
av
ant
de s
e fa
ire r
ejoi
ndre
par
des
m
embr
es d
e sa
fam
ille.
58 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
«
Ces
cond
ition
s re
lativ
es a
u ty
pe
de s
éjou
r et à
la d
urée
du
séjo
ur n
e s’
appl
ique
nt
pas
s’il
s’ag
it de
m
embr
es
de
la
fam
ille
d’un
ét
rang
er a
dmis
à sé
jour
ner
dans
le
Roya
ume
en t
ant
que
béné
ficia
ire
du
stat
ut
de
prot
ectio
n in
tern
atio
nale
co
nfor
mém
ent
à l’a
rtic
le 4
9, §
1, a
linéa
s 2
ou 3
, ou
à l’a
rtic
le 4
9/2,
§§2
ou
3. »
3°
le
6°
es
t co
mpl
été
par
une
phra
se, r
édig
é co
mm
e su
it :
« Ce
tte
cond
ition
rel
ativ
e au
typ
e de
sé
jour
ne
s’
appl
ique
pa
s s’
il s’
agit
d’un
en
fant
ha
ndic
apé
célib
atai
re â
gé d
e pl
us d
e di
x-hu
it an
s d’
’un
étra
nger
ad
mis
à sé
jour
ner
dans
le R
oyau
me
en ta
nt
que
béné
ficia
ire
du
stat
ut
de
prot
ectio
n in
tern
atio
nale
co
nfor
mém
ent
à l’a
rtic
le 4
9, §
1,
alin
éas
2 ou
3,
ou à
l’ar
ticle
49/
2,
§§2
ou 3
; »
Art.
5.
L’ar
ticle
11
de
ce
tte
mêm
e lo
i, re
mpl
acée
par
la
loi
du 8
jui
llet
2011
et
m
odifi
ée
par
la
loi
du
XX/X
X/20
15, e
st c
ompl
étée
par
un
para
grap
he ré
digé
com
me
suit
: «
§3.
Le m
inist
re o
u so
n dé
légu
é pe
ut
déci
der
dans
l’u
n de
s ca
s su
ivan
ts q
ue l
’étr
ange
r qu
i a
été
adm
is au
séj
our
dans
le
Roya
ume
pour
une
dur
ée li
mité
e en
tant
que
bé
néfic
iaire
du
stat
ut d
e pr
otec
tion
Art.
14,
para
grap
hes
1, 3
et
4,
dire
ctiv
e 20
11/9
5/U
E
1. E
n ce
qui
con
cern
e le
s dem
ande
s de
pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le
intr
odui
tes
aprè
s l’e
ntré
e en
vi
gueu
r de
la d
irect
ive
2004
/83/
CE,
les
État
s m
embr
es
révo
quen
t le
st
atut
de
réfu
gié
octr
oyé
par
une
auto
rité
gouv
erne
men
tale
, ad
min
istra
tive,
jud
icia
ire o
u qu
asi
judi
ciai
re à
un
ress
ortis
sant
d’u
n pa
ys
tiers
ou
à
un
apat
ride,
y
met
tent
fin
ou
re
fuse
nt
de
le
reno
uvel
er
lors
que
le
réfu
gié
a
591730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
in
tern
atio
nale
, en
vert
u de
l’ar
ticle
49
, §1
er,
alin
éa 2
, ou
de
l’art
icle
49
/2,
§2,
n’a
plus
le
dr
oit
de
séjo
urne
r da
ns l
e Ro
yaum
e et
lui
dé
livre
r un
or
dre
de
quitt
er
le
terr
itoire
: 1°
lor
sque
le
stat
ut d
e pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le a
été
ab
rogé
par
le
Com
miss
aire
gén
éral
aux
réf
ugié
s et
au
x ap
atrid
es
conf
orm
émen
t au
x ar
ticle
s 55
/3
ou
55/5
. Le
m
inist
re
ou
son
délé
gué
tient
co
mpt
e du
ni
veau
d'
ancr
age
de
l'étr
ange
r dan
s la
soci
été.
2°
lor
sque
le
stat
ut d
e pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le a
été
ret
iré p
ar l
e Co
mm
issai
re g
énér
al a
ux r
éfug
iés
et
aux
apat
rides
co
nfor
mém
ent
aux
artic
les 5
5/3/
1, §
1er, o
u 55
/5/1
, §1
er.
Le m
inist
re o
u so
n dé
légu
é pe
ut à
to
ut m
omen
t dé
cide
r de
ret
irer
le
séjo
ur d
e l'é
tran
ger q
ui a
été
adm
is au
séj
our
dans
le
Roya
ume
pour
un
e du
rée
limité
e ou
illi
mité
e en
ta
nt q
ue b
énéf
icia
ire d
u st
atut
de
prot
ectio
n in
tern
atio
nale
en
vert
u de
l'ar
ticle
49,
§1er
, al
inéa
2 o
u 3,
ou
de
l'art
icle
49/
2, §
§ 2
ou 3
, et l
ui
déliv
rer
un
ordr
e de
qu
itter
le
te
rrito
ire
lors
que
le
stat
ut
de
prot
ectio
n in
tern
atio
nale
a
été
retir
é pa
r le
Com
miss
aire
gén
éral
au
x ré
fugi
és
et
aux
apat
rides
co
nfor
mém
ent
aux
artic
les
55/3
/1,
cess
é de
bén
éfic
ier
de c
e st
atut
en
vert
u de
l’ar
ticle
11.
(…
) 3.
Les
Éta
ts m
embr
es r
évoq
uent
le
stat
ut
de
réfu
gié
de
tout
re
ssor
tissa
nt
d’un
pa
ys
tiers
ou
ap
atrid
e, y
met
tent
fin
ou r
efus
ent
de l
e re
nouv
eler
, s’
ils é
tabl
issen
t, ap
rès
lui a
voir
octr
oyé
le s
tatu
t de
ré
fugi
é, q
ue:
a) le
réf
ugié
est
ou
aura
it dû
êtr
e ex
clu
du s
tatu
t de
réf
ugié
en
vert
u de
l’ar
ticle
12;
b)
des
alté
ratio
ns o
u om
issio
ns d
e fa
its
dont
il
a us
é,
y co
mpr
is l’u
tilisa
tion
de fa
ux d
ocum
ents
, ont
jo
ué u
n rô
le d
éter
min
ant
dans
la
déci
sion
d’oc
troy
er
le
stat
ut
de
réfu
gié.
4.
Le
s Ét
ats
mem
bres
pe
uven
t ré
voqu
er l
e st
atut
oct
royé
à u
n ré
fugi
é pa
r un
e au
torit
é go
uver
nem
enta
le,
adm
inist
rativ
e,
judi
ciai
re
ou
quas
i ju
dici
aire
, y
met
tre
fin
ou
refu
ser
de
le
reno
uvel
er,
a)
lors
qu’il
ex
iste
des
mot
ifs
raiso
nnab
les
de
le
cons
idér
er
com
me
une
men
ace
pour
la
sé
curit
é de
l’É
tat
mem
bre
dans
le
quel
il se
trou
ve;
b) lo
rsqu
e, a
yant
été
con
dam
né e
n de
rnie
r re
ssor
t po
ur
un
crim
e pa
rtic
uliè
rem
ent
grav
e, il
con
stitu
e un
e m
enac
e po
ur la
soc
iété
de
cet
État
mem
bre.
(…
)
60 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
§2
, ou
55/5
/1, §
2.
Art.
19,
para
grap
hes
1, 2
et
3,
dire
ctiv
e 20
11/9
5/U
E
1. E
n ce
qui
con
cern
e le
s dem
ande
s de
pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le
intr
odui
tes
aprè
s l’e
ntré
e en
vi
gueu
r de
la d
irect
ive
2004
/83/
CE,
les
État
s m
embr
es
révo
quen
t le
st
atut
co
nfér
é pa
r la
pr
otec
tion
subs
idia
ire q
ui a
été
acc
ordé
par
un
e au
torit
é go
uver
nem
enta
le,
adm
inist
rativ
e, j
udic
iaire
ou
quas
i ju
dici
aire
à u
n re
ssor
tissa
nt d
’un
pays
tie
rs
ou
à un
ap
atrid
e,
y m
ette
nt
fin
ou
refu
sent
de
le
re
nouv
eler
, lo
rsqu
e l’i
ntér
essé
a
cess
é d’
être
une
per
sonn
e po
uvan
t bé
néfic
ier
de
la
prot
ectio
n su
bsid
iaire
en
vert
u de
l’ar
ticle
16.
2.
Le
s Ét
ats
mem
bres
pe
uven
t ré
voqu
er l
e st
atut
con
féré
par
la
prot
ectio
n su
bsid
iaire
oct
royé
par
un
e au
torit
é go
uver
nem
enta
le,
adm
inist
rativ
e, j
udic
iaire
ou
quas
i ju
dici
aire
à u
n re
ssor
tissa
nt d
’un
pays
tie
rs
ou
à un
ap
atrid
e,
y m
ettr
e fin
ou
re
fuse
r de
le
re
nouv
eler
lor
squ’
il s’
avèr
e, a
près
l’o
ctro
i du
sta
tut
conf
éré
par
la
prot
ectio
n su
bsid
iaire
, qu
e l’i
ntér
essé
aur
ait
dû ê
tre
excl
u de
s pe
rson
nes
pouv
ant b
énéf
icie
r de
la
prot
ectio
n su
bsid
iaire
acc
ordé
e en
ve
rtu
de l’
artic
le 1
7, p
arag
raph
e 3.
3.
Les
Éta
ts m
embr
es r
évoq
uent
le
stat
ut
conf
éré
par
la
prot
ectio
n su
bsid
iaire
de
to
ut
ress
ortis
sant
d’
un
pays
tie
rs
ou
apat
ride,
y
met
tent
fin
ou
re
fuse
nt
de
le
reno
uvel
er si
:
611730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
a)
apr
ès l
’oct
roi
de c
e st
atut
, il
s’av
ère
que
la p
erso
nne
conc
erné
e es
t ou
aur
ait
dû ê
tre
excl
ue d
es
pers
onne
s po
uvan
t bén
éfic
ier
de la
pr
otec
tion
subs
idia
ire e
n ve
rtu
de
l’art
icle
17,
par
agra
phes
1 e
t 2;
b) d
es a
ltéra
tions
ou
omiss
ions
de
faits
do
nt
il a
usé,
y
com
pris
l’util
isatio
n de
faux
doc
umen
ts, o
nt
joué
un
rôle
dét
erm
inan
t da
ns l
a dé
cisio
n d’
octr
oyer
le
st
atut
co
nfér
é pa
r la
pr
otec
tion
subs
idia
ire.
(…)
Lo
rsqu
e le
min
istre
ou
son
délé
gué
envi
sage
de
pren
dre
une
déci
sion
telle
que
visé
e au
x al
inéa
s 1er
et
2,
il pr
end
en c
onsid
érat
ion
la n
atur
e et
la s
olid
ité d
es li
ens
fam
iliau
x de
l’i
ntér
essé
, la
dur
ée d
e so
n sé
jour
da
ns
le
Roya
ume
ains
i qu
e l’e
xist
ence
d’
atta
ches
fa
mili
ales
, cu
lture
lles
ou
soci
ales
av
ec
son
pays
d’o
rigin
e.
Art.
17, d
irect
ive
2003
/86/
CE
Les
État
s m
embr
es
pren
nent
dû
men
t en
con
sidér
atio
n la
nat
ure
et la
sol
idité
des
lien
s fa
mili
aux
de
la
pers
onne
et
sa
du
rée
de
résid
ence
dan
s l'É
tat m
embr
e, a
insi
que
l'exi
sten
ce
d'at
tach
es
fam
ilial
es,
cultu
relle
s ou
so
cial
es
avec
son
pay
s d'
orig
ine,
dan
s le
s ca
s de
rej
et d
'une
dem
ande
, de
re
trai
t ou
de
non-
reno
uvel
lem
ent
du t
itre
de s
éjou
r, ai
nsi
qu'e
n ca
s d'
adop
tion
d'un
e m
esur
e d'
éloi
gnem
ent
du
regr
oupa
nt
ou
des m
embr
es d
e sa
fam
ille.
Sa
ns p
réju
dice
de
l’app
licat
ion
du
para
grap
he 2
, le
min
istre
ou
son
délé
gué
peut
éga
lem
ent m
ettr
e fin
au
dro
it de
séj
our
des
mem
bres
de
la f
amill
e vi
sés
à l’a
rtic
le 1
0, §
1er,
alin
éa 1
er, 4
° à 7
, s’il
a é
té m
is fin
au
droi
t de
séj
our
de l'
étra
nger
qui
a
été
rejo
int o
u s’
il a
été
retir
é su
r la
ba
se d
e l’a
linéa
1er
ou
2. »
Art.
16,
para
grap
he 3
, di
rect
ive
2003
/86/
CE
3.
Les
État
s m
embr
es
peuv
ent
retir
er o
u re
fuse
r de
ren
ouve
ler
le
titre
de
séjo
ur d
'un
mem
bre
de la
fa
mill
e lo
rsqu
e le
sé
jour
du
re
grou
pant
tou
che
à so
n te
rme
et
que
le m
embr
e de
la
fam
ille
ne
béné
ficie
pas
enc
ore
d'un
dro
it au
tit
re d
e sé
jour
aut
onom
e en
ver
tu
de l'
artic
le 1
5.
Art.
6.
L’ar
ticle
18,
§2,
de
la m
ême
loi,
Art.
9, p
arag
raph
e 3b
is,
dire
ctiv
e 3
bis.
Les
État
s m
embr
es p
euve
nt
L’au
toris
atio
n d’
étab
lisse
men
t = u
n
62 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
re
mpl
acé
par l
a lo
i du
25 a
vril
2007
en
mod
ifié
par
les
lois
du 1
9 m
ars
2014
et
XX/X
X/20
16, e
st r
empl
acé
par c
e qu
i sui
t :
« §2
. Le
min
istre
ou
son
délé
gué
peut
déc
ider
que
l’é
tran
ger
qui
a ét
é au
toris
é à
s’ét
ablir
da
ns
le
Roya
ume
sur
la b
ase
de l’
artic
le 1
4 ou
qui
a a
cqui
s le
stat
ut d
e ré
siden
t de
lon
gue
duré
e su
r la
bas
e de
l’a
rtic
le
15bi
s,
en
tant
qu
e bé
néfic
iaire
de
la
pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le, n
’a p
lus
le d
roit
de
séjo
urne
r da
ns l
e Ro
yaum
e et
/ou
perd
ce
stat
ut lo
rsqu
e le
sta
tut
de
prot
ectio
n in
tern
atio
nale
a
été
retir
ée c
onfo
rmém
ent
aux
artic
les
55/3
/1, §
2, o
u 55
/5/1
, §2.
2003
/109
/CE,
in
séré
pa
r la
di
rect
ive
2011
/51/
UE
retir
er
le
stat
ut
de
résid
ent
de
long
ue d
urée
en
cas
de r
évoc
atio
n ou
de
fin
de
la
pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le o
u de
ref
us d
e la
re
nouv
eler
, en
vert
u de
l’ar
ticle
14,
pa
ragr
aphe
3,
et d
e l’a
rtic
le 1
9,
para
grap
he
3,
de
la
dire
ctiv
e 20
04/8
3/CE
, si
ce
stat
ut
de
résid
ent
de
long
ue
duré
e a
été
obte
nu s
ur la
bas
e de
la p
rote
ctio
n in
tern
atio
nale
.
stat
ut d
e sé
jour
nat
iona
l
Lo
rsqu
e le
min
istre
ou
son
délé
gué
envi
sage
de
pren
dre
une
déci
sion
de f
in d
e sé
jour
tel
le q
ue v
isée
à l’a
linéa
1er
, il
pren
d en
co
nsid
érat
ion
la n
atur
e et
de
la
solid
ité
des
liens
fa
mili
aux
de
l’int
éres
sé,
la d
urée
de
son
séjo
ur
dans
le
Ro
yaum
e ai
nsi
que
l’exi
sten
ce
d’at
tach
es
fam
ilial
es,
cultu
relle
s ou
so
cial
es
avec
so
n pa
ys d
’orig
ine.
»
Art.
17, d
irect
ive
2003
/86/
CE
Les
État
s m
embr
es
pren
nent
dû
men
t en
con
sidér
atio
n la
nat
ure
et la
sol
idité
des
lien
s fa
mili
aux
de
la
pers
onne
et
sa
du
rée
de
résid
ence
dan
s l'É
tat m
embr
e, a
insi
que
l'exi
sten
ce
d'at
tach
es
fam
ilial
es,
cultu
relle
s ou
so
cial
es
avec
son
pay
s d'
orig
ine,
dan
s le
s ca
s de
rej
et d
'une
dem
ande
, de
re
trai
t ou
de
non-
reno
uvel
lem
ent
du t
itre
de s
éjou
r, ai
nsi
qu'e
n ca
s d'
adop
tion
d'un
e m
esur
e d'
éloi
gnem
ent
du
regr
oupa
nt
ou
des m
embr
es d
e sa
fam
ille.
Art.
7.
A l’a
rtic
le
49
de
la
mêm
e lo
i, re
mpl
acé
par
la
loi
du
15
sept
embr
e 20
06 e
t m
odifi
é pa
r la
lo
i du
10
ao
ût
2015
, le
s
Art.
24, p
arag
raph
e 1er
, alin
éa 1
er,
dire
ctiv
e 20
11/9
5/U
E 1.
Dès
que
pos
sible
apr
ès q
u’un
e pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le
a ét
é oc
troy
ée,
les
État
s m
embr
es
déliv
rent
au
x bé
néfic
iaire
s du
631730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
m
odifi
catio
ns
suiv
ante
s so
nt
appo
rtée
s :
1°
Dans
la
pr
emiè
re
phra
se
du
para
grap
he 1
er, l
es m
ots «
pou
r une
du
rée
limité
e »
sont
ins
érés
ent
re
les
mot
s «
adm
is au
séj
our »
et
« da
ns le
Roy
aum
e »
; 2°
Le
para
grap
he 1
er e
st c
ompl
été
par
deux
alin
éas,
réd
igés
com
me
suit
: «
Le t
itre
de s
éjou
r qu
i co
nsta
te
l’adm
issio
n au
sé
jour
po
ur
une
duré
e lim
itée
est
vala
ble
pour
une
du
rée
de c
inq
ans.
A
l'exp
iratio
n d'
une
pério
de d
e ci
nq
ans à
com
pter
à p
artir
de
la d
ate
de
l'int
rodu
ctio
n de
la
de
man
de
d'as
ile,
le
réfu
gié
reco
nnu
est
adm
is au
séj
our
pour
une
dur
ée
illim
itée,
à m
oins
que
le s
tatu
t de
ré
fugi
é ai
t en
tre-
tem
ps é
té a
brog
é ou
ret
iré e
n ve
rtu
des
artic
les
55/3
ou
55/
3/1.
» ;
3°
dan
s le
par
agra
phe
2, a
linéa
1er
, un
e ph
rase
réd
igé
com
me
suit
est
insé
rée
avan
t la
prem
ière
phr
ase
: «
Le
min
istre
ou
son
délé
gué
peut
, au
co
urs
du
séjo
ur
limité
de
l’é
tran
ger,
à to
ut
mom
ent
dem
ande
r au
Com
miss
aire
gén
éral
au
x ré
fugi
és
et
aux
apat
rides
d’
abro
ger
le
stat
ut
de
réfu
gié,
stat
ut d
e ré
fugi
é un
titr
e de
séj
our
vala
ble
pend
ant
une
pério
de d
’au
moi
ns t
rois
ans
et r
enou
vela
ble,
à
moi
ns q
ue d
es r
aiso
ns im
périe
uses
de
séc
urité
nat
iona
le o
u d’
ordr
e pu
blic
ne
s’
y op
pose
nt,
et
sans
pr
éjud
ice
de
l’art
icle
21
, pa
ragr
aphe
3.
(…)
64 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
co
nfor
mém
ent
à l’a
rtic
le
57/6
, al
inéa
1er
, 4°.
» ;
4°
dan
s le
par
agra
phe
2, a
linéa
4,
les
mot
s “u
ne d
écisi
on d
e re
trai
t »
sont
rem
plac
és p
ar le
s m
ots
« un
e dé
cisio
n d’
abro
gatio
n ou
de
re
trai
t » e
t le
s m
ots
« au
ret
rait
de
ce s
tatu
t » s
ont
rem
plac
és p
ar l
es
mot
s «
à l’a
brog
atio
n ou
au
retr
ait
de c
e st
atut
» ;
5° l
e pa
ragr
aphe
2 e
st c
ompl
été
par u
n al
inéa
, réd
igé
com
me
suit
: «
Dans
l’a
tten
te
d’un
e dé
cisio
n dé
finiti
ve,
l’oct
roi
d’un
dr
oit
de
séjo
ur d
’une
dur
ée i
llim
itée
prév
u au
par
agra
phe
1er, a
linéa
3, e
st, l
e ca
s éc
héan
t, su
spen
du.
Lors
que
la
duré
e de
val
idité
du
titre
de
séjo
ur
visé
au
para
grap
he 1
er,
alin
éa 2
, ex
pire
pen
dant
le
réex
amen
de
la
valid
ité
du
stat
ut
de
prot
ectio
n in
tern
atio
nale
, ce
titr
e de
séj
our
est
reno
uvel
é da
ns l’
atte
nte
d’un
e dé
cisio
n dé
finiti
ve.
» ;
6° d
ans
le p
arag
raph
e 3,
les
mot
s «
le m
inist
re o
u so
n dé
légu
é dé
cide
si
l’int
éres
sé
peut
êt
re
éloi
gné
conf
orm
émen
t au
x di
spos
ition
s de
la
pré
sent
e lo
i » so
nt re
mpl
acés
par
le
s m
ots
«
le
min
istre
ou
so
n dé
légu
é pe
ut m
ettr
e fin
au
séjo
ur
de
l’étr
ange
r et
l’é
loig
ner
conf
orm
émen
t au
x di
spos
ition
s de
la
pré
sent
e lo
i, sa
ns p
réju
dice
du
Art.
21, d
irect
ive
2011
/95/
UE
1. L
es É
tats
mem
bres
res
pect
ent
le
prin
cipe
de
no
n-re
foul
emen
t en
ve
rtu
de
leur
s ob
ligat
ions
in
tern
atio
nale
s.
2. L
orsq
ue c
ela
ne l
eur
est
pas
inte
rdit
en v
ertu
des
obl
igat
ions
in
tern
atio
nale
s vi
sées
au
pa
ragr
aphe
1,
les
État
s m
embr
es
peuv
ent
refo
uler
un
réfu
gié,
qu’
il so
it ou
ne
soit
pas
form
elle
men
t
651730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
pr
inci
pe d
e no
n-re
foul
emen
t. ».
reco
nnu
com
me
tel:
a)
lors
qu’il
y a
des
raiso
ns s
érie
uses
de
con
sidér
er q
u’il
est u
ne m
enac
e po
ur la
séc
urité
de
l’Éta
t m
embr
e où
il se
trou
ve; o
u
b) lo
rsqu
e, a
yant
été
con
dam
né e
n de
rnie
r re
ssor
t po
ur
un
crim
e pa
rtic
uliè
rem
ent
grav
e, il
con
stitu
e un
e m
enac
e po
ur la
soc
iété
de
cet
État
mem
bre.
3.
Le
s Ét
ats
mem
bres
pe
uven
t re
fuse
r d’
octr
oyer
un
tit
re
de
séjo
ur à
un
réfu
gié
qui e
ntre
dan
s le
ch
amp
d’ap
plic
atio
n du
pa
ragr
aphe
2,
le
ré
voqu
er,
y m
ettr
e fin
ou
re
fuse
r de
le
re
nouv
eler
. Ar
t. 8.
A
l’art
icle
49/
2 de
la
mêm
e lo
i, in
séré
par
la
loi
du 1
5 se
ptem
bre
2006
et
rem
plac
é pa
r le
s lo
is du
8
mai
20
13
et
10
août
20
15,
les
mod
ifica
tions
su
ivan
tes
sont
ap
port
ées :
1°
le
para
grap
he 2
est
com
plét
é pa
r le
s m
ots
« ,
à m
oins
que
le
stat
ut d
e pr
otec
tion
subs
idia
ire a
it ét
é, e
ntre
tem
ps,
abro
gé o
u re
tiré
en
vert
u de
s ar
ticle
s 55
/5
ou
55/5
/1. »
; 2°
le
para
grap
he 3
est
com
plét
é pa
r le
s m
ots
« ,
à m
oins
que
le
stat
ut d
e pr
otec
tion
subs
idia
ire a
it ét
é, e
ntre
-tem
ps, a
brog
é ou
ret
iré
en
vert
u de
s ar
ticle
s 55
/5
ou
55/5
/1. »
;
Art.
24,
para
grap
he 2
, di
rect
ive
2011
/95/
UE
2. D
ès q
ue p
ossib
le a
près
qu’
une
prot
ectio
n in
tern
atio
nale
a
été
octr
oyée
, le
s Ét
ats
mem
bres
dé
livre
nt
aux
béné
ficia
ires
du
stat
ut
conf
éré
par
la
prot
ectio
n su
bsid
iaire
et a
ux m
embr
es d
e le
ur
fam
ille
un t
itre
de s
éjou
r va
labl
e pe
ndan
t un
e pé
riode
d’a
u m
oins
un
an
et r
enou
vela
ble
pour
une
pé
riode
d’a
u m
oins
deu
x an
s, à
m
oins
que
des
rai
sons
impé
rieus
es
de s
écur
ité n
atio
nale
ou
d’or
dre
publ
ic n
e s’
y op
pose
nt.
66 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
PRO
JET
DE L
OI M
ODI
FIAN
T LA
LO
I DU
15
DÉCE
MBR
E 19
80 S
UR
L’ACC
ÈS A
U T
ERRI
TOIR
E, L
E SÉ
JOU
R, L
’ÉTA
BLIS
SEM
ENT
ET L
’ÉLO
IGN
EMEN
T DE
S ÉT
RAN
GER
S
14 D
ECEM
BRE
2015
AR
TICL
E D
E L’A
CTE
DE
TRAN
SPO
SITI
ON
TE
XTE
DE
L’ACT
E D
E TR
ANSP
OSI
TIO
N
ARTI
CLE
DE
LA D
IREC
TIVE
TE
XTE
DE
LA D
IREC
TIVE
CO
MM
ENTA
IRES
3°
le
para
grap
he 4
, al
inéa
5 e
st
rem
plac
é pa
r ce
qui s
uit :
«
L’oc
troi
du
droi
t de
séjo
ur il
limité
pr
évu
au p
arag
raph
e 3
est,
le c
as
éché
ant,
susp
endu
, da
ns l
’att
ente
d’
une
déci
sion
défin
itive
. Lo
rsqu
e la
dur
ée d
e va
lidité
du
titre
de
séjo
ur v
isé a
u pa
ragr
aphe
2 e
xpire
pe
ndan
t le
rée
xam
en d
e la
val
idité
du
st
atut
de
pr
otec
tion
inte
rnat
iona
le,
ce t
itre
de s
éjou
r es
t re
nouv
elé
dans
l’at
tent
e d’
une
déci
sion
défin
itive
. » ;
4°
dan
s le
par
agra
phe
5, le
s m
ots
« le
min
istre
ou
son
délé
gué
déci
de
si l’i
ntér
essé
pe
ut
être
él
oign
é co
nfor
mém
ent
aux
disp
ositi
ons
de
la p
rése
nte
loi »
sont
rem
plac
és p
ar
les
mot
s «
le
m
inist
re
ou
son
délé
gué
peut
met
tre
fin a
u sé
jour
de
l’é
tran
ger
et
l’élo
igne
r co
nfor
mém
ent
aux
disp
ositi
ons
de
la p
rése
nte
loi,
sans
pré
judi
ce d
u pr
inci
pe d
e no
n-re
foul
emen
t. ».
Art.
21,
para
grap
he 1
er,
dire
ctiv
e 20
11/9
5/U
E 1.
Les
Éta
ts m
embr
es r
espe
cten
t le
pr
inci
pe
de
non-
refo
ulem
ent
en
vert
u de
le
urs
oblig
atio
ns
inte
rnat
iona
les.
671730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Huidige wet van 15/12/1980(met wijzigingen Wet Diverse Bepalingen)
Wetsontwerp tot wijziging van wet van 15/12/1980(Gecoördineerde versie) (met wijzigingen Wet Diverse Bepalingen + wijzigingen van dit wetsontwerp)
Artikel 1/1 Artikel 1/1
§ 1. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van de in paragraaf 2 bedoelde aanvraag voor machtiging of toelating tot het verblijf betaalt de vreemdeling een retributie die de administratieve kosten dekt.
Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad stelt de Koning het bedrag van de retributie en de wijze waarop ze wordt geïnd vast.
Elk jaar wordt het bedrag aangepast volgens de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
§ 2. De aanvragen voor machtiging en toelating tot het verblijf bedoeld in paragraaf 1 zijn de aanvragen die zijn ingediend op grond van:
1° artikel 9, met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963;
2° artikel 9bis;
3° artikel 10 met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de gezinsleden van de begunstigden van de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus;
4° artikel 10bis met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de gezinsleden van de begunstigden van de subsidiaire beschermingsstatus;
5° artikel 19, § 2, met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de begunstigden van de status van vluchteling en hun gezinsleden;
6° artikel 40ter met uitzondering van de aanvragen ingediend door de familieleden van een Belg die zijn recht op vrij verkeer, overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft uitgeoefend;
7° artikel 58;
8° artikel 61/7;
9° artikel 61/11;
10° artikel 61/27.
§ 1. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van de in paragraaf 2 bedoelde aanvraag voor machtiging of toelating tot het verblijf betaalt de vreemdeling een retributie die de administratieve kosten dekt.
Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad stelt de Koning het bedrag van de retributie en de wijze waarop ze wordt geïnd vast.
Elk jaar wordt het bedrag aangepast volgens de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
§ 2. De aanvragen voor machtiging en toelating tot het verblijf bedoeld in paragraaf 1 zijn de aanvragen die zijn ingediend op grond van:
1° artikel 9, met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963;
2° artikel 9bis;
3° artikel 10 met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de gezinsleden van de begunstigden van de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus;
4° artikel 10bis met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de gezinsleden van de begunstigden van de subsidiaire beschermingsstatus;
5° artikel 19, § 2, met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de begunstigden van de status van vluchteling en hun gezinsleden;
6° artikel 40ter met uitzondering van de aanvragen ingediend door de familieleden van een Belg die zijn recht op vrij verkeer, overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft uitgeoefend;
7° artikel 58;
8° artikel 61/7;
9° artikel 61/11;
10° artikel 61/27.
68 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Artikel 10 Artikel 10
§ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikelen 9 en 12, zijn van rechtswege toegelaten om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven :
1° de vreemdeling wiens recht op verblijf erkend wordt door een internationaal verdrag, door een wet of door een koninklijk besluit;
2° de vreemdeling die de door het Wetboek van de Belgische nationaliteit voorziene voorwaarden om de Belgische nationaliteit te herkrijgen vervult, zonder dat vereist is dat hij zijn hoofdverblijfplaats al sedert minstens twaalf maanden in België heeft, noch dat hij een verklaring met het oog op het herkrijgen van de Belgische nationaliteit moet doen;
3° de vrouw die de Belgische nationaliteit verloren heeft door haar huwelijk of ingevolge het verwerven van een vreemde nationaliteit door haar echtgenoot;
4° de volgende familieleden van een vreemdeling diesedert minimaal twaalf maanden toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of sedert minimaal twaalf maanden gemachtigd is om er zich te vestigen. Die termijn van twaalf maanden vervalt indien de echtelijke band of het geregistreerde partnerschap reeds bestond voor de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam of indien zij een gemeenschappelijk minderjarig kind hebben, of indien het familieleden betreft van een vreemdeling die erkend is als vluchteling of die desubsidiaire bescherming geniet :
- de buitenlandse echtgenoot of de vreemdeling waarmee een geregistreerd partnerschap gesloten werd dat als gelijkwaardig beschouwd wordt met het huwelijk in België, die met hem komt samenleven, op voorwaarde dat beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar. Deze minimumleeftijd wordt echter teruggebracht tot achttien jaar wanneer, naargelang het geval, de echtelijke band of dit geregistreerd partnerschap, reeds bestond vóór de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam;
- hun kinderen, die met hen komen samenleven alvorens zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en alleenstaand zijn;
- de kinderen van de vreemdeling die vervoegd wordt, van diens echtgenoot of van de geregistreerde partner bedoeld in het eerste streepje, die met hen komen samenleven alvorens zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en alleenstaand zijn, voor zover de vreemdeling die vervoegd wordt, zijn echtgenoot of de bedoelde geregistreerde partner over het recht vanbewaring beschikt en de kinderen ten laste zijn van hem of diens echtgenoot of deze geregistreerde
§ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikelen 9 en 12, zijn van rechtswege toegelaten om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven :
1° de vreemdeling wiens recht op verblijf erkend wordt door een internationaal verdrag, door een wet of door een koninklijk besluit;
2° de vreemdeling die de door het Wetboek van de Belgische nationaliteit voorziene voorwaarden om de Belgische nationaliteit te herkrijgen vervult, zonder dat vereist is dat hij zijn hoofdverblijfplaats al sedert minstens twaalf maanden in België heeft, noch dat hij een verklaring met het oog op het herkrijgen van de Belgische nationaliteit moet doen;
3° de vrouw die de Belgische nationaliteit verloren heeft door haar huwelijk of ingevolge het verwerven van een vreemde nationaliteit door haar echtgenoot;
4° de volgende familieleden van een vreemdeling die sedert minimaal twaalf maanden toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of sedert minimaal twaalf maanden gemachtigd is om er zich te vestigen. Die termijn van twaalf maanden vervalt indien de echtelijke band of het geregistreerde partnerschap reeds bestond voor de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam of indien zij een gemeenschappelijk minderjarig kind hebben, of indien het familieleden betreft van een vreemdeling die erkend is als vluchteling of die de subsidiaire bescherming geniet. Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het verblijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepassing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, §1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, §§2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk istoegelaten :
- de buitenlandse echtgenoot of de vreemdeling waarmee een geregistreerd partnerschap gesloten werd dat als gelijkwaardig beschouwd wordt met het huwelijk in België, die met hem komt samenleven, op voorwaarde dat beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar. Deze minimumleeftijd wordt echter teruggebracht tot achttien jaar wanneer, naargelang het geval, de echtelijke band of dit geregistreerd partnerschap, reeds bestond vóór de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam;
- hun kinderen, die met hen komen samenleven alvorens zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en alleenstaand zijn;
- de kinderen van de vreemdeling die vervoegd wordt, van diens echtgenoot of van de geregistreerde partner bedoeld in het eerste streepje, die met hen komen samenleven alvorens zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en alleenstaand zijn, voor zover de vreemdeling die vervoegd wordt, zijn echtgenoot of de bedoelde geregistreerde partner over het recht van bewaring beschikt en de kinderen ten laste zijn van hem of diens echtgenoot of deze geregistreerde
691730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
partner en, indien het recht van bewaring wordt gedeeld, op voorwaarde dat de andere houder van het recht van bewaring zijn toestemming heeft gegeven;
5° de vreemdeling die door middel van een wettelijk geregistreerd partnerschap verbonden is met een vreemdeling die sedert minimaal twaalf maanden toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of sedert minimaal twaalf maanden gemachtigd is om er zich te vestigen, evenals de kinderen van deze partner, die met hen komen samenleven alvorens zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en alleenstaand zijn, voor zover hij over het recht van bewaring beschikt en de kinderen te zijnen laste zijn en, indien het recht van bewaring wordt gedeeld, op voorwaarde dat de andere houder van het recht van bewaring zijn toestemming heeft gegeven. Die termijn van twaalf maanden vervalt indien de echtelijke band of het geregistreerde partnerschap reeds bestond voor de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam of indien zij een gemeenschappelijk minderjarig kind hebben.
De in het eerste lid vermelde partners moeten aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) bewijzen een naar behoren geattesteerde duurzame en stabiele partnerrelatie te onderhouden.
Het duurzaam en stabiel karakter van deze relatie is aangetoond :
- indien de partners bewijzen gedurende minstens één jaar, voorafgaand aan de aanvraag, onafgebroken op legale wijze in België of een ander land te hebben samengewoond;
- ofwel indien de partners bewijzen dat zij elkaar sedert ten minste twee jaar, voorafgaand aan de aanvraag, kennen en het bewijs leveren dat zij regelmatig, telefonisch, via briefwisseling ofelektronische berichten met elkaar contact onderhielden en dat zij elkaar in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag drie maal ontmoet hebben en dat deze ontmoetingen in totaal 45 of meer dagen betreffen;
- ofwel indien de partners een gemeenschappelijk kind hebben;
b) met elkaar komen samenleven;
c) beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar;
d) ongehuwd zijn en geen duurzame en stabiele partnerrelatie hebben met een andere persoon;
e) geen personen zijn bedoeld in artikelen 161 tot 163 van het Burgerlijk Wetboek;
partner en, indien het recht van bewaring wordt gedeeld, op voorwaarde dat de andere houder van het recht van bewaring zijn toestemming heeft gegeven;
5° de vreemdeling die door middel van een wettelijk geregistreerd partnerschap verbonden is met een vreemdeling die sedert minimaal twaalf maanden toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of sedert minimaal twaalf maanden gemachtigd is om er zich te vestigen, evenals de kinderen van deze partner, die met hen komen samenleven alvorens zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en alleenstaand zijn, voor zover hij over het recht van bewaring beschikt en de kinderen te zijnen laste zijn en, indien het recht van bewaring wordt gedeeld, op voorwaarde dat de andere houder van het recht van bewaring zijn toestemming heeft gegeven. Die termijn van twaalf maanden vervalt indien de echtelijke band of het geregistreerde partnerschap reeds bestond voor de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam of indien zij een gemeenschappelijk minderjarig kind hebben. Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het verblijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepassing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, §1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, §§2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten.
De in het eerste lid vermelde partners moeten aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) bewijzen een naar behoren geattesteerde duurzame en stabiele partnerrelatie te onderhouden.
Het duurzaam en stabiel karakter van deze relatie is aangetoond :
- indien de partners bewijzen gedurende minstens één jaar, voorafgaand aan de aanvraag, onafgebroken op legale wijze in België of een ander land te hebben samengewoond;
- ofwel indien de partners bewijzen dat zij elkaar sedert ten minste twee jaar, voorafgaand aan de aanvraag, kennen en het bewijs leveren dat zij regelmatig, telefonisch, via briefwisseling of elektronische berichten met elkaar contact onderhielden en dat zij elkaar in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag drie maal ontmoet hebben en dat deze ontmoetingen in totaal 45 of meer dagen betreffen;
- ofwel indien de partners een gemeenschappelijk kind hebben;
b) met elkaar komen samenleven;
c) beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar;
d) ongehuwd zijn en geen duurzame en stabiele partnerrelatie hebben met een andere persoon;
e) geen personen zijn bedoeld in artikelen 161 tot 163 van het Burgerlijk Wetboek;
70 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
f) ten aanzien van geen van beiden is een definitieve beslissing genomen tot weigering van de voltrekking van het huwelijk op basis van artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek.
De minimumleeftijd van de partners wordt teruggebracht tot achttien jaar, wanneer zij het bewijs leveren dat zij, vóór de aankomst van de vreemdeling die vervoegd wordt in het Rijk, reeds ten minste een jaar samengewoond hebben;
6° het alleenstaand gehandicapt kind dat ouder is dan achttien jaar, van een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of gemachtigd is om er zich te vestigen, of van zijn echtgenoot of van zijn partner zoals bedoeld in punt 4° of 5°, voor zover het kind een attest overlegt dat uitgaat van een door de Belgische diplomatieke of consulaire post erkende arts dat aantoont dat het omwille van zijn handicap niet in zijn eigen behoeften kan voorzien;
7° de ouders van een vreemdeling die erkend werd als vluchteling in de zin van artikel 48/3 of die de subsidiaire bescherming geniet, voor zover zij met hem komen samenleven en op voorwaarde dat hij jonger is dan achttien jaar en het Rijk binnengekomen is zonder begeleiding van een krachtens de wet verantwoordelijke meerderjarige vreemdeling en vervolgens niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke persoon gestaan heeft, of zonder begeleiding werd achtergelaten nadat hij het Rijk is binnengekomen.
Het eerste lid, 4°, is niet van toepassing op de echtgenoot van een polygame vreemdeling, indien een andere echtgenoot van die persoon reeds in het Rijk verblijft.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gevallen waarbij een partnerschap, dat geregistreerd werd op basis van een vreemde wet, moet beschouwd worden als gelijkwaardig met een huwelijk in België.
De bepalingen met betrekking tot de kinderen zijn van toepassing, tenzij een internationaal verdrag, dat België bindt, meer voordelige bepalingen bevat.
§2. De in § 1, eerste lid, 2° en 3° bedoelde vreemdelingen moeten het bewijs aanbrengen dat ze beschikken over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen ten behoeve van zichzelf en om te voorkomen dat ze ten laste van de openbare overheden vallen.
De in § 1, eerste lid, 4° tot 6°, bedoelde vreemdelingen moeten het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt over behoorlijke huisvesting beschikt die toelaat het familielid of de familieleden, die
f) ten aanzien van geen van beiden is een definitieve beslissing genomen tot weigering van de voltrekking van het huwelijk op basis van artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek.
De minimumleeftijd van de partners wordt teruggebracht tot achttien jaar, wanneer zij het bewijs leveren dat zij, vóór de aankomst van de vreemdeling die vervoegd wordt in het Rijk, reeds ten minste een jaar samengewoond hebben;
6° het alleenstaand gehandicapt kind dat ouder is dan achttien jaar, van een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of gemachtigd is om er zich te vestigen, of van zijn echtgenoot of van zijn partner zoals bedoeld in punt 4° of 5°, voor zover het kind een attest overlegt dat uitgaat van een door de Belgische diplomatieke of consulaire post erkende arts dat aantoont dat het omwille van zijn handicap niet in zijn eigen behoeften kan voorzien. Die voorwaarde met betrekking tot de aard van het verblijf is niet van toepassing indien het een alleenstaand gehandicapt kind dat ouder is dan achttien jaar betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, §1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, §§2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten;
7° de ouders van een vreemdeling die erkend werd als vluchteling in de zin van artikel 48/3 of die de subsidiaire bescherming geniet, voor zover zij met hem komen samenleven en op voorwaarde dat hij jonger is dan achttien jaar en het Rijk binnengekomen is zonder begeleiding van een krachtens de wet verantwoordelijke meerderjarige vreemdeling en vervolgens niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke persoon gestaan heeft, of zonder begeleiding werd achtergelaten nadat hij het Rijk is binnengekomen.
Het eerste lid, 4°, is niet van toepassing op de echtgenoot van een polygame vreemdeling, indien een andere echtgenoot van die persoon reeds in het Rijk verblijft.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gevallen waarbij een partnerschap, dat geregistreerd werd op basis van een vreemde wet, moet beschouwd worden als gelijkwaardig met een huwelijk in België.
De bepalingen met betrekking tot de kinderen zijn van toepassing, tenzij een internationaal verdrag, dat België bindt, meer voordelige bepalingen bevat.
§2. De in § 1, eerste lid, 2° en 3° bedoelde vreemdelingen moeten het bewijs aanbrengen dat ze beschikken over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen ten behoeve van zichzelf en om te voorkomen dat ze ten laste van de openbare overheden vallen.
De in § 1, eerste lid, 4° tot 6°, bedoelde vreemdelingen moeten het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt over behoorlijke huisvesting beschikt die toelaat het familielid of de familieleden, die
711730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
gevraagd heeft of hebben om zich bij hem te komen voegen, te herbergen en die voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan een onroerend goed dat wordt verhuurd als hoofdverblijfplaats zoals bepaald in artikel 2 van Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 2 van het Burgerlijk Wetboek en over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's in België voor hem en zijn familieleden dekt. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop de vreemdeling bewijst dat het onroerend goed voldoet aan de gestelde voorwaarden.
De vreemdeling bedoeld in § 1, eerste lid, 4° en 5°, moet het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in § 5 om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden en omte voorkomen dat zij ten laste van de openbare overheden vallen. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien de vreemdeling zich enkel laat vervoegen door de leden van zijn familie bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, tweede en derde streepje.
De vreemdeling bedoeld in § 1, eerste lid, 6°, moet het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in § 5 ten behoeve van zichzelf en van zijn familieleden en om te voorkomen dat zij ten laste van de openbare overheden vallen.
Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op de in § 1, eerste lid, 4° tot 6° bedoelde familieleden van een als vluchteling erkende vreemdeling en van een vreemdeling die de subsidiaire bescherming geniet indien de bloed- of aanverwantschapsbanden of het geregistreerd partnerschap al bestonden vooraleer de vreemdeling het Rijk binnenkwam en voor zover de aanvraag tot verblijf op basis van dit artikel werd ingediend in de loop van het jaar na de beslissing tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling of de toekenning van de subsidiaire bescherming van de vreemdeling die vervoegd wordt.
De minister of zijn gemachtigde kan, door middel van een met redenen omklede beslissing, echter eisen dat de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde documenten worden overgelegd indien de gezinshereniging mogelijk is in een ander land, waarmee de vreemdeling die vervoegd wordt of diens familielid een bijzondere band heeft, waarbij rekening gehouden wordt met de feitelijke omstandigheden, de aan de gezinshereniging gestelde voorwaarden in dat ander land en de mate waarin de betrokken vreemdelingen deze voorwaarden kunnen vervullen.
Alle in § 1 bedoelde vreemdelingen moeten bovendien het bewijs aanbrengen dat zij niet lijden aan een van de ziekten die de volksgezondheid in gevaar kunnen brengen en die worden opgesomd in de bijlage bij deze wet.
§ 3. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 11, § 2, kan een vreemdeling die met toepassing van § 1, eerste lid, 4° of 5°, toegelaten werd tot een verblijf in
gevraagd heeft of hebben om zich bij hem te komen voegen, te herbergen en die voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan een onroerend goed dat wordt verhuurd als hoofdverblijfplaats zoals bepaald in artikel 2 van Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 2 van het Burgerlijk Wetboek en over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's in België voor hem en zijn familieleden dekt. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop de vreemdeling bewijst dat het onroerend goed voldoet aan de gestelde voorwaarden.
De vreemdeling bedoeld in § 1, eerste lid, 4° en 5°, moet het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in § 5 om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden en om te voorkomen dat zij ten laste van de openbare overheden vallen. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien de vreemdeling zich enkel laat vervoegen door de leden van zijn familie bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, tweede en derde streepje.
De vreemdeling bedoeld in § 1, eerste lid, 6°, moet het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in § 5 ten behoeve van zichzelf en van zijn familieleden en om te voorkomen dat zij ten laste van de openbare overheden vallen.
Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op de in § 1, eerste lid, 4° tot 6° bedoelde familieleden van een als vluchteling erkendevreemdeling en van een vreemdeling die de subsidiaire bescherming geniet indien de bloed- of aanverwantschapsbanden of het geregistreerd partnerschap al bestonden vooraleer de vreemdeling het Rijk binnenkwam en voor zover de aanvraag tot verblijf op basis van dit artikel werd ingediend in de loop van het jaar na de beslissing tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling of de toekenning van de subsidiaire bescherming van de vreemdeling die vervoegd wordt.
De minister of zijn gemachtigde kan, door middel van een met redenen omklede beslissing, echter eisen dat de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde documenten worden overgelegd indien de gezinshereniging mogelijk is in een ander land, waarmee de vreemdeling die vervoegd wordt of diens familielid een bijzondere band heeft, waarbij rekening gehouden wordt met de feitelijke omstandigheden, de aan de gezinshereniging gestelde voorwaarden in dat ander land en de mate waarin de betrokken vreemdelingen deze voorwaarden kunnen vervullen.
Alle in § 1 bedoelde vreemdelingen moeten bovendien het bewijs aanbrengen dat zij niet lijden aan een van de ziekten die de volksgezondheid in gevaar kunnen brengen en die worden opgesomd in de bijlage bij deze wet.
§ 3. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 11, § 2, kan een vreemdeling die met toepassing van § 1, eerste lid, 4° of 5°, toegelaten werd tot een verblijf in
72 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
de hoedanigheid van echtgenoot of ongehuwde partner, na de inwerkingtreding van de huidige bepaling, zich slechts beroepen op het recht om zich te laten vervoegen op basis van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap indien hij kan bewijzen dat hij gedurende twee jaar regelmatig in het Rijk heeft verbleven.
§ 4. Paragraaf 1, eerste lid, 1° en 4° tot 6° is niet van toepassing op de familieleden van de vreemdeling die gemachtigd is in België te verblijven om er te studeren of die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van beperkte duur ingevolge deze wet of ingevolge de bijzondere omstandigheden eigen aan de betrokkene of ingevolge de aard of de duur van zijn activiteiten in België.
§ 5. De stabiele en toereikende bestaansmiddelen bedoeld in § 2, derde lid, moeten ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratieen zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van deze wet.
Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen :
1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslag, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet in aanmerking genomen;
3° worden de inschakelingsuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking genomen voor zover de vreemdeling bij wie men zich voegt, kan bewijzen dat hij actief werk zoekt.
de hoedanigheid van echtgenoot of ongehuwde partner, na de inwerkingtreding van de huidige bepaling, zich slechts beroepen op het recht om zichte laten vervoegen op basis van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap indien hij kan bewijzen dat hij gedurende twee jaar regelmatig in het Rijk heeft verbleven.
§ 4. Paragraaf 1, eerste lid, 1° en 4° tot 6° is niet van toepassing op de familieleden van de vreemdeling die gemachtigd is in België te verblijven om er te studeren of die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van beperkte duur ingevolge deze wet of ingevolge de bijzondere omstandigheden eigen aan de betrokkene of ingevolge de aard of de duur van zijn activiteiten in België.
§ 5. De stabiele en toereikende bestaansmiddelen bedoeld in § 2, derde lid, moeten ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratieen zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van deze wet.
Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen :
1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslag, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet in aanmerking genomen;
3° worden de inschakelingsuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking genomen voor zover de vreemdeling bij wie men zich voegt, kan bewijzen dat hij actief werk zoekt.
Artikel 11 Artikel 11
§ 1. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die verklaart dat hij zich in een van de in artikel 10 bepaalde gevallen bevindt, in een van de volgende gevallen niet het recht heeft het Rijk binnen te komen of in het Rijk te verblijven :
1° de vreemdeling voldoet niet of niet meer aan de voorwaarden van artikel 10;
2° de vreemdeling en de vreemdeling die vervoegd wordt, onderhouden niet of niet meer een werkelijk huwelijks- of gezinsleven;
3° met uitzondering van afwijkingen, die worden bepaald bij een internationaal verdrag, bevindt de vreemdeling zich in een van de gevallen bepaald in artikel 3, 5° tot 8°, of hij lijdt aan één van de ziekten die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren en die worden opgesomd in de bijlage bij deze wet;
§ 1. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die verklaart dat hij zich in een van de in artikel 10 bepaalde gevallen bevindt, in een van de volgende gevallen niet het recht heeft het Rijk binnen te komen of in het Rijk te verblijven :
1° de vreemdeling voldoet niet of niet meer aan de voorwaarden van artikel 10;
2° de vreemdeling en de vreemdeling die vervoegd wordt, onderhouden niet of niet meer een werkelijk huwelijks- of gezinsleven;
3° met uitzondering van afwijkingen, die worden bepaald bij een internationaal verdrag, bevindt de vreemdeling zich in een van de gevallen bepaald in artikel 3, 5° tot 8°, of hij lijdt aan één van de ziekten die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren en die worden opgesomd in de bijlage bij deze wet;
731730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
4° de vreemdeling of de persoon die hij vervoegt heeft valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten gebruikt, of heeft fraude gepleegd of onwettige middelen gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest om te worden toegelaten tot een verblijf, of het staat vast dat het huwelijk, het partnerschap of de adoptie uitsluitend afgesloten werden opdat de betrokken vreemdeling het Rijk zou kunnen binnenkomen of er verblijven.
In het geval van de familieleden van een erkende vluchteling of van een vreemdeling die de subsidiaire bescherming geniet, met wie de bloed- of aanverwantschapsbanden al bestonden vóór hij het Rijk betrad, mag de beslissing niet uitsluitend worden gebaseerd op het ontbreken van de officiële documenten die de bloed- ofaanverwantschapsbanden aantonen, overeenkomstig artikel 30 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht of de internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie.
In voorkomend geval vermeldt de beslissing debepaling van artikel 3 die werd toegepast.
In het geval de beslissing genomen wordt op basis van het eerste lid, 2° of 4°, artikel 74/20 of artikel 74/21,kunnen de kosten van repatriëring verhaald worden op de vreemdeling of de persoon die hij vervoegd heeft.
§ 2. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die op grond van artikel 10 toegelaten werd tot een verblijf in het Rijk in een van de volgende gevallen niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven :
1° de vreemdeling voldoet niet meer aan een van de in artikel 10 bepaalde voorwaarden;
2° de vreemdeling en de vreemdeling die vervoegd werd, onderhouden niet of niet meer een werkelijk huwelijks- of gezinsleven;
3° de vreemdeling, die toegelaten werd tot een verblijf in het Rijk in de hoedanigheid van geregistreerde partner op grond van artikel 10, § 1, 4° of 5°, of de vreemdeling die vervoegd werd, is in het huwelijk getreden of heeft een wettelijk geregistreerd partnerschap met een andere persoon;
4° de vreemdeling of de persoon die hij vervoegt, heeft valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten gebruikt, of heeft fraude gepleegd of onwettige middelen gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest voor de erkenning van het recht op verblijf, of het staat vast dat het huwelijk, het partnerschap of de adoptie uitsluitend afgesloten werden opdat de betrokken vreemdeling het Rijk zou kunnen binnenkomen of er verblijven.
De op het punt 1°, 2° of 3° gebaseerde beslissing mag enkel getroffen worden gedurende de eerste vijf jaar na de afgifte van de verblijfstitel of, in de gevallen bedoeld in artikel 12bis, §§ 3 of 4, na de afgifte van het document dat bewijst dat de aanvraag werd ingediend.
4° de vreemdeling of de persoon die hij vervoegt heeft valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten gebruikt, of heeft fraude gepleegd of onwettige middelen gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest om te worden toegelaten tot een verblijf, of het staat vast dat het huwelijk, het partnerschap of de adoptie uitsluitend afgesloten werden opdat de betrokken vreemdeling het Rijk zou kunnen binnenkomen of er verblijven.
In het geval van de familieleden van een erkende vluchteling of van een vreemdeling die de subsidiaire bescherming geniet, met wie de bloed- of aanverwantschapsbanden al bestonden vóór hij het Rijk betrad, mag de beslissing niet uitsluitend worden gebaseerd op het ontbreken van de officiële documenten die de bloed- of aanverwantschapsbanden aantonen, overeenkomstig artikel 30 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht of de internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie.
In voorkomend geval vermeldt de beslissing de bepaling van artikel 3 die werd toegepast.
In het geval de beslissing genomen wordt op basis van het eerste lid, 2° of 4°, artikel 74/20 of artikel 74/21,kunnen de kosten van repatriëring verhaald worden op de vreemdeling of de persoon die hij vervoegd heeft.
§ 2. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die op grond van artikel 10 toegelaten werd tot een verblijf in het Rijk in een van de volgende gevallen niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven :
1° de vreemdeling voldoet niet meer aan een van de in artikel 10 bepaalde voorwaarden;
2° de vreemdeling en de vreemdeling die vervoegd werd, onderhouden niet of niet meer een werkelijk huwelijks- of gezinsleven;
3° de vreemdeling, die toegelaten werd tot een verblijf in het Rijk in de hoedanigheid van geregistreerde partner op grond van artikel 10, § 1, 4° of 5°, of de vreemdeling die vervoegd werd, is in het huwelijk getreden of heeft een wettelijk geregistreerd partnerschap met een andere persoon;
4° de vreemdeling of de persoon die hij vervoegt, heeft valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten gebruikt, of heeft fraude gepleegd of onwettige middelen gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest voor de erkenning van het recht op verblijf, of het staat vast dat het huwelijk, het partnerschap of de adoptie uitsluitend afgesloten werden opdat de betrokken vreemdeling het Rijk zou kunnen binnenkomen of er verblijven.
De op het punt 1°, 2° of 3° gebaseerde beslissing mag enkel getroffen worden gedurende de eerste vijf jaar na de afgifte van de verblijfstitel of, in de gevallen bedoeld in artikel 12bis, §§ 3 of 4, na de afgifte van het document dat bewijst dat de aanvraag werd ingediend.
74 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
De minister of diens gemachtigde kan met het oog op een verlenging of vernieuwing van de verblijfstitel, controles verrichten of laten verrichten om na te gaan of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van artikel 10. Hij kan op elk moment specifieke controles verrichten of laten verrichten in geval dat er gegronde vermoedens zijn van fraude of dat het huwelijk, het partnerschap of de adoptie tot stand is gekomen om voor de betrokken persoon toegang tot of verblijf in het Rijk te verkrijgen.
De minister of zijn gemachtigde kan, op basis van heteerste lid, 1°, 2°, of 3° geen einde maken aan het verblijf van de vreemdeling die aantoont het slachtoffer te zijn geweest tijdens het huwelijk of het partnerschap van een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek. In de andere gevallen houdt de minister of zijn gemachtigde in het bijzonder rekening met de situatie van personen die het slachtoffer zijn van geweld in de familie, die niet langer een gezinscel vormen met de persoon die zij vervoegden en die bescherming nodig hebben. In deze gevallen brengt hij de betrokken persoon op de hoogte van zijn beslissing om geen einde te stellen aan zijn verblijf, op basis van het eerste lid, 1°, 2° of 3°.
Bij de beslissing om een einde te stellen aan het verblijf op basis van het eerste lid, 1°, 2° of 3°, houdt de minister of zijn gemachtigde rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Indien de beslissing genomen wordt op basis van heteerste lid, 2° en 4°, het artikel 74/20 of het artikel 74/21, kunnen de kosten van repatriëring verhaald worden op de vreemdeling of de persoon die hijvervoegd heeft.
De minister of diens gemachtigde kan met het oog op een verlenging of vernieuwing van de verblijfstitel, controles verrichten of laten verrichten om na te gaan of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van artikel 10. Hij kan op elk moment specifieke controles verrichten of laten verrichten in geval dat er gegronde vermoedens zijn van fraude of dat het huwelijk, het partnerschap of de adoptie tot stand is gekomen om voor de betrokken persoon toegang tot of verblijf in het Rijk te verkrijgen.
De minister of zijn gemachtigde kan, op basis van het eerste lid, 1°, 2°, of 3° geen einde maken aan het verblijf van de vreemdeling die aantoont het slachtoffer te zijn geweest tijdens het huwelijk of het partnerschap van een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek. In de andere gevallen houdt de minister of zijn gemachtigde in het bijzonder rekening met de situatie van personen die het slachtoffer zijn van geweld in de familie, die niet langer een gezinscel vormen met de persoon die zij vervoegden en die bescherming nodig hebben. In deze gevallen brengt hij de betrokken persoon op de hoogte van zijn beslissing om geen einde te stellen aan zijn verblijf, op basis van het eerste lid, 1°, 2° of 3°.
Bij de beslissing om een einde te stellen aan het verblijf op basis van het eerste lid, 1°, 2° of 3°, houdt de minister of zijn gemachtigde rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Indien de beslissing genomen wordt op basis van heteerste lid, 2° en 4°, het artikel 74/20 of het artikel 74/21, kunnen de kosten van repatriëring verhaald worden op de vreemdeling of de persoon die hij vervoegd heeft.
§3. De minister of zijn gemachtigde kan in één van de volgende gevallen beslissen dat de vreemdeling die op grond van artikel 49, §1, tweede lid, of artikel 49/2, §2, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf van beperkte duur in het Rijk werd toegelaten, niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven en hem een bevel geven om het grondgebied te verlaten :
1° wanneer de internationale beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd opgeheven overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/5. De minister of zijn gemachtigde houdt hierbij rekening met de mate van verankering van de vreemdeling in de samenleving.
2° wanneer de internationale beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3/1, §1, of 55/5/1, §1.
De minister of zijn gemachtigde kan ten allen tijde beslissen om het verblijf van de vreemdeling die
751730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
op grond van artikel 49, §1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, §§2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf van beperkte of onbeperkte duur in het Rijk werd toegelaten, in te trekken en hem een bevel geven om het grondgebied te verlaten wanneer de internationale beschermingsstatus door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen werd ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3/1, §2, of 55/5/1, §2.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde een beslissing, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, overweegt te nemen, houdt hij rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, kande minister of zijn gemachtigde ook een einde stellen aan het recht op verblijf van de in artikel 10, §1, eerste lid, 4° tot 7° bedoelde familieleden indien het recht op verblijf van de vreemdeling die vervoegd werd, op grond van het eerste of het tweede lid wordt beëindigd of ingetrokken.
Artikel 18 Artikel 18§ 1. Onder voorbehoud van artikel 19 is de geldigheidsduur van de machtiging tot vestiging en van de status van langdurig ingezetene onbeperkt.De Koning bepaalt de geldigheidsduur van het document dat de machtiging tot vestiging vaststelt en van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene.
§ 2. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die gemachtigd werd zich in het Rijk te vestigen op grond van artikel 14 of die de status van langdurig ingezetene heeft verworven op grond van artikel 15bis, niet meer het recht heeft er te verblijven en/of deze status verliest als hij valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten heeft gebruikt of fraude heeft gepleegd of andere onwettige middelen heeft gebruikt die van doorslaggevend belang geweest zijn voor de erkenning van het recht op verblijf of om de machtiging tot verblijf te bekomen, om de machtiging tot vestiging te bekomen of om de status van langdurig ingezetene te verwerven.
§ 2 3. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene heeft verworven als persoon die internationale bescherming geniet niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven en/of deze status verliest wanneer de internationale bescherming ingetrokken werd omdat de vreemdeling op basis van de artikelen 55/2 of 55/4, §§ 1 of 2, uitgesloten wordt of uitgesloten had moeten zijn, of wanneer ze is ingetrokken omdat de vreemdeling feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, valse verklaringen heeft afgelegd of valse of vervalste documenten heeft gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest voor de toekenning van de internationale bescherming.
§ 1. Onder voorbehoud van artikel 19 is de geldigheidsduur van de machtiging tot vestiging en van de status van langdurig ingezetene onbeperkt.De Koning bepaalt de geldigheidsduur van het document dat de machtiging tot vestiging vaststelt en van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene.
§ 2. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die gemachtigd werd zich in het Rijk te vestigen op grond van artikel 14 of die de status van langdurig ingezetene heeft verworven op grond van artikel 15bis, niet meer het recht heeft er te verblijven en/of deze status verliest als hij valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten heeft gebruikt of fraude heeft gepleegd of andere onwettige middelen heeft gebruikt die van doorslaggevend belang geweest zijn voor de erkenning van het recht op verblijf of om de machtiging tot verblijf te bekomen, om de machtiging tot vestiging te bekomen of om de status van langdurig ingezetene te verwerven.
§ 2. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die de status van langdurig ingezetene heeft verworven als persoon die internationale bescherming geniet niet meer het recht heeft om in het Rijk te verblijven en/of deze status verliest wanneer de internationale bescherming ingetrokken werd omdat de vreemdeling op basis van de artikelen 55/2 of 55/4, §§ 1 of 2, uitgesloten wordt of uitgesloten had moeten zijn, of wanneer ze is ingetrokken omdat de vreemdeling feiten verkeerd heeft weergegeven of heeft achtergehouden, valse verklaringen heeft afgelegd of valse of vervalste documenten heeft gebruikt die van doorslaggevend belang zijn geweest voor de toekenning van de internationale bescherming.
76 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
§2. De minister of zijn gemachtigde kan beslissen dat de vreemdeling die, als begunstigde van internationale bescherming, gemachtigd werd zich in het Rijk te vestigen op grond van artikel 14 of die de status van langdurig ingezetene heeft verworven op grond van artikel 15bis, niet meer het recht heeft in het Rijk te verblijven en/of deze status verliest wanneer de internationale beschermingsstatus ingetrokken werd overeenkomstig de artikelen 55/3/1, §2, of 55/5/1, §2.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde een beslissing tot beëindiging van verblijf zoals bedoeld in het eerste lid, overweegt te nemen, houdt hij rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Artikel 49 Artikel 49
§ 1. Als vluchteling in de zin van deze wet wordt beschouwd en tot een verblijf in het Rijk toegelaten :
1° de vreemdeling die krachtens de internationale akkoorden van vóór het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchteling, en van de Bijlagen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951, in België de hoedanigheid van vluchteling bezat vóór de inwerkingtreding van de wet van 26 juni 1953 houdende goedkeuring van genoemd verdrag;
2° de vreemdeling die als vluchteling is erkend door de Minister van Buitenlandse Zaken of door de internationale overheid waaraan de minister zijn bevoegdheid heeft overgedragen;
3° de vreemdeling die als vluchteling wordt erkend door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen;
4° de vreemdeling die als vluchteling is erkend door de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen;
5° de vreemdeling die als vluchteling wordt erkend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen;
6° de vreemdeling die, nadat hij als vluchteling werd erkend terwijl hij zich op het grondgebied bevond van een andere Staat, verdragsluitende partij bij het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, door de minister of diens gemachtigde tot verblijf of vestiging in het Rijk is toegelaten, op voorwaarde dat zijn hoedanigheid van vluchteling bevestigd wordt door de overheid bedoeld in 2° of 3°.
§ 1. Als vluchteling in de zin van deze wet wordt beschouwd en tot een verblijf van beperkte duur in het Rijk toegelaten :
1° de vreemdeling die krachtens de internationale akkoorden van vóór het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchteling, en van de Bijlagen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951, in België de hoedanigheid van vluchteling bezat vóór de inwerkingtreding van de wet van 26 juni 1953 houdende goedkeuring van genoemd verdrag;
2° de vreemdeling die als vluchteling is erkend door de Minister van Buitenlandse Zaken of door de internationale overheid waaraan de minister zijn bevoegdheid heeft overgedragen;
3° de vreemdeling die als vluchteling wordt erkend door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen;
4° de vreemdeling die als vluchteling is erkend door de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen;
5° de vreemdeling die als vluchteling wordt erkend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen;
6° de vreemdeling die, nadat hij als vluchteling werd erkend terwijl hij zich op het grondgebied bevond van een andere Staat, verdragsluitende partij bij het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, door de minister of diens gemachtigde tot verblijf of vestiging in het Rijk is toegelaten, op voorwaarde dat zijn hoedanigheid van vluchteling bevestigd wordt door de overheid bedoeld in 2° of 3°.
De verblijfstitel die de toelating tot een verblijf van beperkte duur vaststelt, is geldig gedurende vijf jaar.
Na vijf jaar, te rekenen vanaf de indiening van de asielaanvraag, wordt de erkende vluchteling tot een verblijf van onbeperkte duur toegelaten tenzij de vluchtelingenstatus ondertussen werd
771730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/3 of 55/3/1.
§ 2. Tijdens de eerste tien jaar verblijf, te rekenen vanaf de datum van de indiening van de asielaanvraag, kan de minister of zijn gemachtigde ten allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de vluchtelingenstatus die aan een vreemdeling werd erkend, in te trekken overeenkomstig artikel 55/3/1, § 2, 1° en 2°.
De minister of zijn gemachtigde kan te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de vluchtelingenstatus die aan een vreemdeling werd erkend, in te trekkenovereenkomstig artikel 55/3/1, § 1.
De minister of zijn gemachtigde zendt onverwijld aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen elk element in zijn bezit over dat een beslissing tot intrekking op basis van artikel 55/3/1 zou kunnen rechtvaardigen. Behoudens uitdrukkelijke aanwijzing in die zin, vormt het overzenden van dergelijke elementen geen vraag tot intrekking van het statuut in de zin van het tweede lid.
De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen neemt in geval van toepassing van het eerste of het tweede lid binnen een termijn van zestig werkdagen een beslissing tot intrekking van de vluchtelingenstatus of hij informeert de betrokkene en de minister of zijn gemachtigde dat niet wordt overgegaan tot de intrekking van dit statuut.
§2. De minister of zijn gemachtigde kan, gedurende het verblijf van beperkte duur van de vreemdeling, te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de vluchtelingenstatus op te heffen overeenkomstig artikel 57/6, eerste lid, 4°. Tijdens de eerste tien jaar verblijf, te rekenen vanaf de datum van de indiening van de asielaanvraag, kan de minister of zijn gemachtigde ten allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de vluchtelingenstatus die aan een vreemdeling werd erkend, in te trekken overeenkomstig artikel 55/3/1, § 2, 1° en 2°.
De minister of zijn gemachtigde kan te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de vluchtelingenstatus die aan een vreemdeling werd erkend, in te trekken overeenkomstig artikel 55/3/1, § 1.
De minister of zijn gemachtigde zendt onverwijld aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen elk element in zijn bezit over dat een beslissing tot intrekking op basis van artikel 55/3/1 zou kunnen rechtvaardigen. Behoudens uitdrukkelijke aanwijzing in die zin, vormt het overzenden van dergelijke elementen geen vraag tot intrekking van het statuut in de zin van het tweede lid.
De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen neemt in geval van toepassing van het eerste of het tweede lid binnen een termijn van zestig werkdagen een beslissing tot opheffing of intrekking van de vluchtelingenstatus of hij informeert de betrokkene en de minister of zijn gemachtigde dat niet wordt overgegaan tot de opheffing of intrekking van dit statuut.
De toekenning van het onbeperkt verblijfsrecht zoals voorzien in paragraaf 1, derde lid, wordt in voorkomend geval geschorst in afwachting van een definitieve beslissing. Indien de geldigheidsduur van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde verblijfstitel verstrijkt tijdens het heronderzoek van de geldigheid van de internationale beschermingsstatus, wordt deze verblijfstitel vernieuwd in afwachting van een definitieve beslissing. ”
§ 3. Wanneer de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de vluchtelingenstatus heeft opgeheven of ingetrokken of wanneer de betrokkene afstand heeft gedaan van zijn status, beslist de minister of zijn gemachtigde of de vreemdeling verwijderd kan worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
§ 3. Wanneer de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de vluchtelingenstatus heeft opgeheven of ingetrokken of wanneer de betrokkene afstand heeft gedaan van zijn status, kan de minister of zijn gemachtigde een einde maken aan het verblijf van de vreemdeling en hem verwijderen overeenkomstig de bepalingen van deze wet, onverminderd het beginsel van non-refoulement.
§ 4. De erkenning van de vluchtelingenstatus vervalt van rechtswege indien de vluchteling Belg is geworden.
§ 4. De erkenning van de vluchtelingenstatus vervalt van rechtswege indien de vluchteling Belg is geworden.
78 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Artikel 49/2 Artikel 49/2
§ 1. Als genieter van de subsidiaire beschermingsstatus wordt beschouwd en tot een verblijf van beperkte duur in het rijk toegelaten : de vreemdeling aan wie de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de status bepaald in artikel 48/4 toekent.
§ 1. Als genieter van de subsidiaire beschermingsstatus wordt beschouwd en tot een verblijf van beperkte duur in het rijk toegelaten : de vreemdeling aan wie de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de status bepaald in artikel 48/4 toekent.
§ 2. De verblijfstitel die de toelating tot een verblijf van beperkte duur vaststelt, is geldig gedurende één jaar en in geval van verlenging, geldig gedurende twee jaar.
§ 2. De verblijfstitel die de toelating tot een verblijf van beperkte duur vaststelt, is geldig gedurende één jaar en in geval van verlenging, geldig gedurende twee jaar tenzij de subsidiaire beschermingsstatus ondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/5 of 55/5/1.
§ 3. Na vijf jaar, te rekenen vanaf de indiening van de asielaanvraag wordt de vreemdeling aan wie de subsidiaire beschermingsstatus is toegekend tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk toegelaten.
§ 3. Na vijf jaar, te rekenen vanaf de indiening van de asielaanvraag wordt de vreemdeling aan wie de subsidiaire beschermingsstatus is toegekend tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk toegelatentenzij de subsidiaire beschermingsstatus ondertussen werd opgeheven of ingetrokken overeenkomstig de artikelen 55/5 of 55/5/1.
§ 4. De minister of zijn gemachtigde kan, gedurende het verblijf van beperkte duur van de vreemdeling, te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de subsidiaire beschermingsstatus die aan een vreemdeling werd toegekend, op te heffen overeenkomstig artikel 57/6, eerste lid, 4°. De minister of zijn gemachtigde kan, tijdens de eerste tien jaar van het verblijf van de vreemdeling, te rekenen vanaf de datum van de indiening van de asielaanvraag, te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de subsidiaire beschermingsstatus die aan de vreemdeling werd toegekend, in te trekken overeenkomstig het artikel 55/5/1.
In afwijking van het eerste lid kan de minister of zijn gemachtigde te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de subsidiaire beschermingsstatus in te trekken die werd toegekend aan een vreemdeling die uitgesloten wordt of had moeten zijn overeenkomstig artikel 55/4, § 1 of § 2.
De minister of zijn gemachtigde zendt onverwijld aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen elk element in zijn bezit over dat eenbeslissing tot intrekking op basis van artikel 55/5/1 zou kunnen rechtvaardigen. Behoudens uitdrukkelijke aanwijzing in die zin, vormt het overzenden van dergelijke elementen geen vraag tot intrekking van het statuut in de zin van het tweede lid. De minister of zijn gemachtigde zendt tevens onverwijld aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen elk element in zijn bezit over dat een beslissing tot uitsluiting op basis van artikel 55/4, § 2 zou kunnen rechtvaardigen.
De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen neemt in geval van toepassing van het eerste of het tweede lid binnen een termijn van zestig werkdagen een beslissing tot intrekking of opheffing van de subsidiaire beschermingsstatus of informeert
§ 4. De minister of zijn gemachtigde kan, gedurende het verblijf van beperkte duur van de vreemdeling, te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de subsidiaire beschermingsstatus die aan een vreemdeling werd toegekend, op te heffen overeenkomstig artikel 57/6, eerste lid, 4°. De minister of zijn gemachtigde kan, tijdens de eerste tien jaar van het verblijf van de vreemdeling, te rekenen vanaf de datum van de indiening van de asielaanvraag, te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de subsidiaire beschermingsstatus die aan de vreemdeling werd toegekend, in te trekken overeenkomstig het artikel 55/5/1.
In afwijking van het eerste lid kan de minister of zijn gemachtigde te allen tijde aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen vragen de subsidiaire beschermingsstatus in te trekken die werd toegekend aan een vreemdeling die uitgesloten wordt of had moeten zijn overeenkomstig artikel 55/4, § 1 of § 2.
De minister of zijn gemachtigde zendt onverwijld aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen elk element in zijn bezit over dat een beslissing tot intrekking op basis van artikel 55/5/1 zou kunnen rechtvaardigen. Behoudens uitdrukkelijke aanwijzing in die zin, vormt het overzenden van dergelijke elementen geen vraag tot intrekking van het statuut in de zin van het tweede lid. De minister of zijn gemachtigde zendt tevens onverwijld aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen elk element in zijn bezit over dat een beslissing tot uitsluiting op basis van artikel 55/4, § 2 zou kunnen rechtvaardigen.
De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen neemt in geval van toepassing van het eerste of het tweede lid binnen een termijn van zestig werkdagen een beslissing tot intrekking of opheffing van de subsidiaire beschermingsstatus of informeert
791730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
de betrokkene en de minister of zijn gemachtigde dat niet wordt overgegaan tot de intrekking of opheffing van dit statuut.
De toekenning van het onbeperkte verblijfsrecht zoals voorzien in § 3, wordt in voorkomend geval gedurende een jaar geschorst in afwachting van een definitieve beslissing.
de betrokkene en de minister of zijn gemachtigde dat niet wordt overgegaan tot de intrekking of opheffing van dit statuut.
De toekenning van het onbeperkte verblijfsrecht zoals voorzien in paragraaf 3, wordt in voorkomend geval geschorst in afwachting van een definitieve beslissing. Indien de geldigheidsduur van de in paragraaf 2, bedoelde verblijfstitel verstrijkt tijdens het heronderzoek van de geldigheid van de internationale beschermingsstatus, wordt deze verblijfstitel vernieuwd in afwachting van een definitieve beslissing.
5. Wanneer de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de subsidiaire beschermingsstatus heeft opgeheven of ingetrokken of wanneer de betrokkene afstand heeft gedaan van zijn status, beslist de minister of zijn gemachtigde of de vreemdeling verwijderd kan worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
5. Wanneer de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de subsidiaire beschermingsstatus heeft opgeheven of ingetrokken of wanneer de betrokkene afstand heeft gedaan van zijn status, kan de minister of zijn gemachtigde een einde maken aan het verblijf van de vreemdeling en hem verwijderen overeenkomstig de bepalingen van deze wet, onverminderd het beginsel van non-refoulement.
§ 6. De subsidiaire bescherming vervalt van rechtswege indien de persoon die subsidiaire bescherming geniet, Belg is geworden.
§ 6. De subsidiaire bescherming vervalt van rechtswege indien de persoon die subsidiaire bescherming geniet, Belg is geworden.
80 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Loi du 15/12/1980(avec modifications Loi Dispositions Diverses)
Projet de loi modifiant la loi du 15/12/1980(version coordonnée)(avec modifications Loi Dispositions Diverses + modifications de ce projet de loi)
Article 1/1 Article 1/1
§ 1er. Sous peine d'irrecevabilité de la demande d'autorisation ou d'admission au séjour visée au paragraphe 2, l'étranger s'acquitte d'une redevance couvrant les frais administratifs.
Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, le montant de la redevance ainsi que les modalités de sa perception.
Chaque année, le montant est adapté en fonction de l'évolution de l'indice des prix à la consommation.
§ 2. Les demandes d'autorisation et d'admission au séjour visées au paragraphe 1er sont les demandesintroduites sur la base de:
1° l'article 9 à l'exception des demandes introduites par les bénéficiaires de l'accord créant une association entre la Communauté économique européenne et la Turquie signé le 12 septembre 1963;
2° l'article 9bis;
3° l'article 10 à l'exception des demandes introduites par les bénéficiaires de l'accord créant une association entre la Communauté économique européenne et la Turquie signé le 12 septembre 1963 et par les membres de la famille des bénéficiaires du statut de réfugié ou du statut de protection subsidiaire;
4° l'article 10bis à l'exception des demandes introduites par les bénéficiaires de l'accord créant une association entre la Communauté économique européenne et la Turquie signé le 12 septembre 1963 et par les membres de la famille des bénéficiaires de la protection subsidiaire;
5° l'article 19, § 2, à l'exception des demandes introduites par les bénéficiaires de l'accord créant une association entre la Communauté économique européenne et la Turquie signé le 12 septembre 1963 et par les bénéficiaires du statut de réfugié et les membres de leur famille;
6° l'article 40ter à l'exception des demandes introduites par les membres de la famille d'un Belge qui a exercé son droit à la liberté de circulation,conformément au Traité sur l'Union Européenne et au Traité sur le fonctionnement de l'Union Européenne;
7° l'article 58;
8° l'article 61/7;
9° l'article 61/11;
10° l'article 61/27.
§ 1er. Sous peine d'irrecevabilité de la demande d'autorisation ou d'admission au séjour visée au paragraphe 2, l'étranger s'acquitte d'une redevance couvrant les frais administratifs.
Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, le montant de la redevance ainsi que les modalités de sa perception.
Chaque année, le montant est adapté en fonction de l'évolution de l'indice des prix à la consommation.
§ 2. Les demandes d'autorisation et d'admission au séjour visées au paragraphe 1er sont les demandes introduites sur la base de:
1° l'article 9 à l'exception des demandes introduites par les bénéficiaires de l'accord créant une association entre la Communauté économique européenne et la Turquie signé le 12 septembre 1963;
2° l'article 9bis;
3° l'article 10 à l'exception des demandes introduites par les bénéficiaires de l'accord créant une association entre la Communauté économique européenne et la Turquie signé le 12 septembre 1963 et par les membres de la famille des bénéficiaires du statut de réfugié ou du statut de protection subsidiaire;
4° l'article 10bis à l'exception des demandes introduites par les bénéficiaires de l'accord créant une association entre la Communauté économique européenne et la Turquie signé le 12 septembre 1963 et par les membres de la famille des bénéficiaires de la protection subsidiaire;
5° l'article 19, § 2, à l'exception des demandes introduites par les bénéficiaires de l'accord créant une association entre la Communauté économique européenne et la Turquie signé le 12 septembre 1963 et par les bénéficiaires du statut de réfugié et les membres de leur famille;
6° l'article 40ter à l'exception des demandes introduites par les membres de la famille d'un Belge qui a exercé son droit à la liberté de circulation, conformément au Traité sur l'Union Européenne et au Traité sur le fonctionnement de l'Union Européenne;
7° l'article 58;
8° l'article 61/7;
9° l'article 61/11;
10° l'article 61/27.
811730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Article 10 Article 10
§ 1er. Sous réserve des dispositions des articles 9 et 12, sont de plein droit admis à séjourner plus de trois mois dans le Royaume :
1° l'étranger dont le droit de séjour est reconnu par un traité international, par une loi ou par un arrêté royal;
2° l'étranger qui remplit les conditions prévues par le Code de la nationalité belge pour recouvrer la nationalité belge, sans qu'il soit requis qu'il ait sa résidence principale en Belgique depuis au moins douze mois et sans qu'il doive faire une déclaration de recouvrement de la nationalité belge;
3° la femme qui, par son mariage ou à la suite de l'acquisition par son mari d'une nationalité étrangère, a perdu la nationalité belge;
4° les membres de la famille suivants d'un étranger admis ou autorisé, depuis au moins douze mois, à séjourner dans le Royaume pour une durée illimitée, ou autorisé, depuis au moins douze mois, à s'y établir. Ce délai de douze mois est supprimé si le lien conjugal ou le partenariat enregistré préexistait à l'arrivée de l'étranger rejoint dans le Royaume ou s'ils ont un enfant mineur commun, ou s'il s'agit de membres de la famille d'un étranger reconnu réfugié ou bénéficiaire de la protection subsidiaire :
- son conjoint étranger ou l'étranger avec lequel il est lié par un partenariat enregistré considéré comme équivalent à un mariage en Belgique, qui vient vivre avec lui, à la condition que les deux personnes concernées soient âgées de plus de vingt et un ans. Cet âge minimum est toutefois ramené à dix-huit ans lorsque le lien conjugal ou ce partenariat enregistré, selon le cas, est préexistant à l'arrivée de l'étranger rejoint dans le Royaume;
- leurs enfants, qui viennent vivre avec eux avant d'avoir atteint l'âge de dix-huit ans et sont célibataires;
- les enfants de l'étranger rejoint, de son conjoint ou du partenaire enregistré visé au premier tiret, qui viennent vivre avec eux avant d'avoir atteint l'âge de dix-huit ans et sont célibataires, pour autant que l'étranger rejoint, son conjoint ou ce partenaire enregistré en ait le droit de garde et la charge et, en cas de garde partagée, à la condition que l'autre titulaire du droit de garde ait donné son accord;
5° l'étranger lié par un partenariat enregistré conformément à une loi à un étranger admis ou autorisé, depuis au moins douze mois, à séjourner dans le Royaume pour une durée illimitée ou autorisé à s'y établir depuis au moins douze mois, ainsi que les enfants de ce partenaire, qui viennent vivre avec eux avant d'avoir atteint l'âge de dix-huit ans et sont
§ 1er. Sous réserve des dispositions des articles 9 et 12, sont de plein droit admis à séjourner plus de trois mois dans le Royaume :
1° l'étranger dont le droit de séjour est reconnu par un traité international, par une loi ou par un arrêté royal;
2° l'étranger qui remplit les conditions prévues par le Code de la nationalité belge pour recouvrer la nationalité belge, sans qu'il soit requis qu'il ait sa résidence principale en Belgique depuis au moins douze mois et sans qu'il doive faire une déclaration de recouvrement de la nationalité belge;
3° la femme qui, par son mariage ou à la suite de l'acquisition par son mari d'une nationalité étrangère, a perdu la nationalité belge;
4° les membres de la famille suivants d'un étranger admis ou autorisé, depuis au moins douze mois, à séjourner dans le Royaume pour une durée illimitée, ou autorisé, depuis au moins douze mois, à s'y établir. Ce délai de douze mois est supprimé si le lien conjugal ou le partenariat enregistré préexistait à l'arrivée de l'étranger rejoint dans le Royaume ou s'ils ont un enfant mineur commun, ou s'il s'agit de membres de la famille d'un étranger reconnu réfugié ou bénéficiaire de la protection subsidiaire. Ces conditions relatives au type de séjour et à la durée du séjour ne s’appliquent pas s’il s’agit de membres de la famille d’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale conformément à l’article 49, §1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, §§2 ou 3 :
- son conjoint étranger ou l'étranger avec lequel il est lié par un partenariat enregistré considéré comme équivalent à un mariage en Belgique, qui vient vivre avec lui, à la condition que les deux personnes concernées soient âgées de plus de vingt et un ans. Cet âge minimum est toutefois ramené à dix-huit ans lorsque le lien conjugal ou ce partenariat enregistré, selon le cas, est préexistant à l'arrivée de l'étranger rejoint dans le Royaume;
- leurs enfants, qui viennent vivre avec eux avant d'avoir atteint l'âge de dix-huit ans et sont célibataires;
- les enfants de l'étranger rejoint, de son conjoint ou du partenaire enregistré visé au premier tiret, qui viennent vivre avec eux avant d'avoir atteint l'âge de dix-huit ans et sont célibataires, pour autant que l'étranger rejoint, son conjoint ou ce partenaire enregistré en ait le droit de garde et la charge et, en cas de garde partagée, à la condition que l'autre titulaire du droit de garde ait donné son accord;
5° l'étranger lié par un partenariat enregistré conformément à une loi à un étranger admis ou autorisé, depuis au moins douze mois, à séjourner dans le Royaume pour une durée illimitée ou autorisé à s'y établir depuis au moins douze mois, ainsi que les enfants de ce partenaire, qui viennent vivre avec eux avant d'avoir atteint l'âge de dix-huit ans et sont
82 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
célibataires, pour autant qu'il en ait le droit de garde et la charge et, en cas de garde partagée, à la condition que l'autre titulaire du droit de garde ait donné son accord. Ce délai de douze mois est supprimé si [le lien conjugal ou] le partenariat enregistré préexistait à l'arrivée de l'étranger rejoint dans le Royaume ou s'ils ont un enfant mineur commun.
Les partenaires mentionnés à l'alinéa 1er doivent répondre aux conditions suivantes :
a) prouver qu'ils entretiennent une relation de partenaire durable et stable dûment établie.
Le caractère durable et stable de cette relation est établi :
- si les partenaires prouvent qu'ils ont cohabité de manière légale en Belgique ou dans un autre pays et ininterrompue pendant au moins un an avant la demande;
- ou si les partenaires prouvent qu'ils se connaissent depuis au moins deux ans avant la demande et qu'ils fournissent la preuve qu'ils ont entretenu des contacts réguliers par téléphone, par courrier ordinaire ou électronique, qu'ils se sont rencontrés trois fois durant les deux années précédant la demande et que ces rencontres comportent au total 45 jours ou davantage;
- ou si les partenaires ont un enfant commun;
b) venir vivre ensemble;
c) être tous deux âgés de plus de vingt et un ans;
d) être célibataires et ne pas avoir de relation de partenaire durable et stable avec une autre personne;
e) ne pas être une des personnes visées aux articles 161 à 163 du Code civil;
f) n'avoir fait ni l'un ni l'autre l'objet d'une décisiondéfinitive de refus de célébration du mariage sur basede l'article 167 du Code civil.
L'âge minimum des partenaires est ramené à dix-huit ans lorsqu'ils apportent la preuve d'une cohabitation d'au moins un an avant l'arrivée de l'étranger rejoint dans le Royaume.
6° l'enfant handicapé célibataire âgé de plus de dix-huit ans d'un étranger autorisé ou admis à séjourner dans le Royaume pour une durée illimitée ou autorisé à s'y établir, ou de son conjoint ou partenaire au sens du point 4° ou 5°, pour autant qu'il fournisse une attestation émanant d'un médecin agréé par le poste diplomatique ou consulaire belge indiquant qu'il se trouve, en raison de son handicap, dans l'incapacité de subvenir à ses propres besoins;
célibataires, pour autant qu'il en ait le droit de garde et la charge et, en cas de garde partagée, à la condition que l'autre titulaire du droit de garde ait donné son accord. Ce délai de douze mois est supprimé si le lien conjugal ou le partenariat enregistré préexistait à l'arrivée de l'étranger rejoint dans le Royaume ou s'ils ont un enfant mineur commun. Ces conditions relatives au type de séjour et à la durée du séjour ne s’appliquent pas s’il s’agit de membres de la famille d’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale conformément à l’article 49, §1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, §§2 ou 3.
Les partenaires mentionnés à l'alinéa 1er doivent répondre aux conditions suivantes :
a) prouver qu'ils entretiennent une relation de partenaire durable et stable dûment établie.
Le caractère durable et stable de cette relation est établi :
- si les partenaires prouvent qu'ils ont cohabité de manière légale en Belgique ou dans un autre pays et ininterrompue pendant au moins un an avant la demande;
- ou si les partenaires prouvent qu'ils se connaissent depuis au moins deux ans avant la demande et qu'ils fournissent la preuve qu'ils ont entretenu des contacts réguliers par téléphone, par courrier ordinaire ou électronique, qu'ils se sont rencontrés trois fois durant les deux années précédant la demande et que ces rencontres comportent au total 45 jours ou davantage;
- ou si les partenaires ont un enfant commun;
b) venir vivre ensemble;
c) être tous deux âgés de plus de vingt et un ans;
d) être célibataires et ne pas avoir de relation de partenaire durable et stable avec une autre personne;
e) ne pas être une des personnes visées aux articles 161 à 163 du Code civil;
f) n'avoir fait ni l'un ni l'autre l'objet d'une décision définitive de refus de célébration du mariage sur base de l'article 167 du Code civil.
L'âge minimum des partenaires est ramené à dix-huit ans lorsqu'ils apportent la preuve d'une cohabitation d'au moins un an avant l'arrivée de l'étranger rejoint dans le Royaume.
6° l'enfant handicapé célibataire âgé de plus de dix-huit ans d'un étranger autorisé ou admis à séjourner dans le Royaume pour une durée illimitée ou autorisé à s'y établir, ou de son conjoint ou partenaire au sens du point 4° ou 5°, pour autant qu'il fournisse une attestation émanant d'un médecin agréé par le poste diplomatique ou consulaire belge indiquant qu'il se trouve, en raison de son handicap, dans l'incapacité de subvenir à ses propres besoins. Cette condition relative au type de séjour ne s’applique pas s’il
831730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
7° le père et la mère d'un étranger reconnu réfugié au sens de l'article 48/3 ou bénéficiant de la protection subsidiaire, qui viennent vivre avec lui, pour autant que celui-ci soit âgé de moins de dix-huit ans et soit entré dans le Royaume sans être accompagné d'un étranger majeur responsable de lui par la loi et n'ait pas été effectivement pris en charge par une telle personne par la suite, ou ait été laissé seul après être entré dans le Royaume.
L'alinéa 1er, 4°, n'est pas applicable au conjoint d'unétranger polygame lorsqu'un autre conjoint de celui-ci séjourne déjà dans le Royaume.
Le Roi fixe, par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, les cas dans lesquels un partenariat enregistré sur la base d'une loi étrangère doit être considéré comme équivalent à mariage en Belgique.
Les dispositions relatives aux enfants s'appliquent à moins qu'un accord international liant la Belgique ne prévoie des dispositions plus favorables.
§ 2. Les étrangers visés au § 1er, alinéa 1er, 2° et 3°, doivent apporter la preuve qu'ils disposent de moyens de subsistance stables, suffisants et réguliers pour subvenir à leurs propres besoins et ne pas devenir une charge pour les pouvoirs publics.
Les étrangers visés au § 1er, alinéa 1er, 4° à 6°, doivent apporter la preuve que l'étranger rejoint dispose d'un logement suffisant pour pouvoir recevoir le ou les membres de sa famille qui demandent à le rejoindre et qui répond aux conditions posées à un immeuble qui est donné en location à titre de résidence principale, comme prévu à l'article 2 du Livre III, Titre VIII, Chapitre II, Section 2, du Code civil, ainsi que d'une assurance maladie couvrant les risques en Belgique pour lui-même et les membres de sa famille. Le Roi fixe, par arrêté royal délibéré en Conseil des Ministres, la manière dont l'étranger prouve que l'immeuble répond aux conditions posées.
L'étranger visé au § 1er, alinéa 1er, 4° et 5°, doit en outre apporter la preuve que l'étranger rejoint dispose de moyens de subsistance stables, réguliers et suffisants tels que prévus au § 5 pour subvenir à ses propres besoins et à ceux des membres de sa famille et pour éviter qu'ils ne deviennent une charge pour les pouvoirs publics. Cette condition n'est pas applicable si l'étranger ne se fait rejoindre que par les membres de sa famille visés au § 1er, alinéa 1er, 4°, tirets 2 et 3.
L'étranger visé au § 1er, alinéa 1er, 6°, doit apporter la preuve que l'étranger rejoint dispose de moyens de subsistance stables, réguliers et suffisants tels queprévus au § 5 pour subvenir à ses propres besoins et à ceux des membres de sa famille et pour éviter qu'ils ne deviennent une charge pour les pouvoirs publics.
s’agit d’un enfant handicapé célibataire âgé de plus de dix-huit ans d’’un étranger admis à séjourner dans le Royaume en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale conformément à l’article 49, §1, alinéas 2 ou 3, ou à l’article 49/2, §§2 ou 3 ;
7° le père et la mère d'un étranger reconnu réfugié au sens de l'article 48/3 ou bénéficiant de la protection subsidiaire, qui viennent vivre avec lui, pour autant que celui-ci soit âgé de moins de dix-huit ans et soit entré dans le Royaume sans être accompagné d'un étranger majeur responsable de lui par la loi et n'ait pas été effectivement pris en charge par une telle personne par la suite, ou ait été laissé seul après être entré dans le Royaume.
L'alinéa 1er, 4°, n'est pas applicable au conjoint d'un étranger polygame lorsqu'un autre conjoint de celui-ci séjourne déjà dans le Royaume.
Le Roi fixe, par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, les cas dans lesquels un partenariat enregistré sur la base d'une loi étrangère doit être considéré comme équivalent à mariage en Belgique.
Les dispositions relatives aux enfants s'appliquent à moins qu'un accord international liant la Belgique neprévoie des dispositions plus favorables.
§ 2. Les étrangers visés au § 1er, alinéa 1er, 2° et 3°, doivent apporter la preuve qu'ils disposent de moyens de subsistance stables, suffisants et réguliers pour subvenir à leurs propres besoins et ne pas devenir une charge pour les pouvoirs publics.
Les étrangers visés au § 1er, alinéa 1er, 4° à 6°, doivent apporter la preuve que l'étranger rejoint dispose d'un logement suffisant pour pouvoir recevoir le ou les membres de sa famille qui demandent à le rejoindre et qui répond aux conditions posées à un immeuble qui est donné en location à titre de résidence principale, comme prévu à l'article 2 du Livre III, Titre VIII, Chapitre II, Section 2, du Code civil, ainsi que d'une assurance maladie couvrant les risques en Belgique pour lui-même et les membres de sa famille. Le Roi fixe, par arrêté royal délibéré en Conseil des Ministres, la manière dont l'étranger prouve que l'immeuble répond aux conditions posées.
L'étranger visé au § 1er, alinéa 1er, 4° et 5°, doit en outre apporter la preuve que l'étranger rejoint dispose de moyens de subsistance stables, réguliers et suffisants tels que prévus au § 5 pour subvenir à ses propres besoins et à ceux des membres de sa famille et pour éviter qu'ils ne deviennent une charge pour les pouvoirs publics. Cette condition n'est pas applicable si l'étranger ne se fait rejoindre que par les membres de sa famille visés au § 1er, alinéa 1er, 4°, tirets 2 et 3.
L'étranger visé au § 1er, alinéa 1er, 6°, doit apporter la preuve que l'étranger rejoint dispose de moyens de subsistance stables, réguliers et suffisants tels que prévus au § 5 pour subvenir à ses propres besoins et à ceux des membres de sa famille et pour éviter qu'ils ne deviennent une charge pour les pouvoirs publics.
84 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
Les alinéas 2, 3 et 4 ne sont pas applicables aux membres de la famille d'un étranger reconnu réfugié et d'un étranger bénéficiant de la protection subsidiaire visés au § 1er, alinéa 1er, 4° à 6°, lorsque les liens de parenté ou d'alliance ou le partenariat enregistré sont antérieurs à l'entrée de cet étranger dans le Royaume et pour autant que la demande de séjour sur la base de cet article ait été introduite dans l'année suivant la décision reconnaissant la qualité de réfugié ou octroyant la protection subsidiaire à l'étranger rejoint.
Le ministre ou son délégué peut cependant exiger, par une décision motivée, la production des documents visés aux alinéas 2, 3 et 4 lorsque le regroupement familial est possible dans un autre pays avec lequel l'étranger rejoint ou le membre de sa famille a un lien particulier, en tenant compte des circonstances de fait, des conditions fixées dans cet autre pays en ce qui concerne le regroupement familial et de la mesure dans laquelle les étrangers concernés peuvent réunir celles-ci.
Tous les étrangers visés au § 1er doivent en outre apporter la preuve qu'ils ne sont pas atteints d'une des maladies pouvant mettre en danger la santé publique, énumérées dans l'annexe à la présente loi.
§ 3. Sous réserve de l'application de l'article 11, § 2, lorsqu'un étranger a lui-même été admis à séjourner en application du § 1er, alinéa 1er, 4° ou 5°, en qualité de conjoint ou de partenaire non marié, après l'entrée en vigueur de la présente disposition, le droit de venir le rejoindre sur la base d'un mariage ou d'un partenariat enregistré, ne peut être invoqué que lorsqu'il peut faire la preuve de deux ans de séjour régulier dans le Royaume.
§ 4. Le § 1er, alinéa 1er, 1° et 4° à 6°, n'est pas applicable aux membres de la famille de l'étranger autorisé à séjourner en Belgique pour y faire des études ou autorisé à y séjourner pour une durée limitée, fixée par la présente loi ou en raison de circonstances particulières propres à l'intéressé ou en rapport avec la nature ou de la durée de ses activités en Belgique.
§ 5. Les moyens de subsistance stables et suffisantsvisés au § 2, alinéa 3, doivent être au moins équivalents à cent vingt pour cent du montant visé à l'article 14, § 1er, 3° de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale et tel qu’indexé selon l’article 15 de ladite loi.
L'évaluation de ces moyens de subsistance :
1° tient compte de leur nature et de leur régularité;
2° ne tient pas compte des moyens provenant de régimes d'assistance complémentaires, à savoir le revenu d'intégration et le supplément d'allocations familiales, ni de l'aide sociale financière et des allocations familiales;
3° ne tient pas compte des allocations d’insertion professionnelle ni de l'allocation de transition et tient uniquement compte de l'allocation de chômage pour
Les alinéas 2, 3 et 4 ne sont pas applicables aux membres de la famille d'un étranger reconnu réfugié et d'un étranger bénéficiant de la protection subsidiaire visés au § 1er, alinéa 1er, 4° à 6°, lorsque les liens de parenté ou d'alliance ou le partenariat enregistré sont antérieurs à l'entrée de cet étranger dans le Royaume et pour autant que la demande de séjour sur la base de cet article ait été introduite dans l'année suivant la décision reconnaissant la qualité de réfugié ou octroyant la protection subsidiaire à l'étranger rejoint.
Le ministre ou son délégué peut cependant exiger, par une décision motivée, la production des documents visés aux alinéas 2, 3 et 4 lorsque le regroupement familial est possible dans un autre pays avec lequell'étranger rejoint ou le membre de sa famille a un lien particulier, en tenant compte des circonstances de fait, des conditions fixées dans cet autre pays en ce qui concerne le regroupement familial et de la mesure dans laquelle les étrangers concernés peuvent réunir celles-ci.
Tous les étrangers visés au § 1er doivent en outre apporter la preuve qu'ils ne sont pas atteints d'une des maladies pouvant mettre en danger la santé publique, énumérées dans l'annexe à la présente loi.
§ 3. Sous réserve de l'application de l'article 11, § 2, lorsqu'un étranger a lui-même été admis à séjourner en application du § 1er, alinéa 1er, 4° ou 5°, en qualité de conjoint ou de partenaire non marié, après l'entrée en vigueur de la présente disposition, le droit de venir le rejoindre sur la base d'un mariage ou d'un partenariat enregistré, ne peut être invoqué que lorsqu'il peut faire la preuve de deux ans de séjour régulier dans le Royaume.
§ 4. Le § 1er, alinéa 1er, 1° et 4° à 6°, n'est pas applicable aux membres de la famille de l'étranger autorisé à séjourner en Belgique pour y faire des études ou autorisé à y séjourner pour une durée limitée, fixée par la présente loi ou en raison de circonstances particulières propres à l'intéressé ou en rapport avec la nature ou de la durée de ses activités en Belgique.
§ 5. Les moyens de subsistance stables et suffisantsvisés au § 2, alinéa 3, doivent être au moins équivalents à cent vingt pour cent du montant visé à l'article 14, § 1er, 3° de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale et tel qu’indexé selon l’article 15 de ladite loi.
L'évaluation de ces moyens de subsistance :
1° tient compte de leur nature et de leur régularité;
2° ne tient pas compte des moyens provenant de régimes d'assistance complémentaires, à savoir le revenu d'intégration et le supplément d'allocations familiales, ni de l'aide sociale financière et des allocations familiales;
3° ne tient pas compte des allocations d’insertion professionnelle ni de l'allocation de transition et tient uniquement compte de l'allocation de chômage pour
851730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
autant que l’étranger rejoint puisse prouver qu'il cherche activement du travail.
autant que l’étranger rejoint puisse prouver qu'il cherche activement du travail.
Article 11 Article 11
§ 1er. Le ministre ou son délégué peut décider que l'étranger qui déclare se trouver dans un des cas prévus à l'article 10 n'a pas le droit d'entrer ou de séjourner dans le Royaume, dans un des cas suivants:
1° l'étranger ne remplit pas ou ne remplit plus les conditions de l'article 10;
2° l'étranger et l'étranger rejoint n'entretiennent pas ou plus de vie conjugale ou familiale effective;
3° sauf dérogations prévues par un traité international, l'étranger se trouve dans un des cas prévus à l'article 3, 5° à 8°, ou est atteint d'une des maladies pouvant mettre en danger la santé publique, énumérées à l'annexe à la présente loi;
4° l'étranger ou la personne qu'il rejoint a utilisé des informations fausses ou trompeuses ou des documents faux ou falsifiés, ou a recouru à la fraude ou à d'autres moyens illégaux de caractère déterminant, afin d'être admis au séjour, ou il est établi que le mariage, le partenariat ou l'adoption ont été conclus uniquement pour lui permettre d'entrer ou de séjourner dans le Royaume.
Dans le cas des membres de la famille d'un réfugié reconnu ou d'un étranger bénéficiant de la protection subsidiaire dont les liens de parenté ou d'alliance sont antérieurs à l'entrée de celui-ci dans le Royaume, la décision ne peut pas être fondée uniquement sur le défaut de documents officiels prouvant le lien de parenté ou d'alliance conformes à l'article 30 de la loi du 16 juillet 2004 portant le Code de droit international privé ou aux conventions internationales portant sur la même matière.
La décision indique, le cas échéant, la disposition de l'article 3 qui est appliquée.
Dans le cas où la décision a été prise sur la base de l’alinéa 1er, 2° ou 4°, de l’article 74/20 ou de l’article 74/21, les frais de rapatriement peuvent être récupérés auprès de l'étranger ou de la personne rejointe.
§ 2. Le ministre ou son délégué peut décider que l'étranger qui a été admis à séjourner dans le Royaume sur la base de l'article 10 n'a plus le droit de séjourner dans le Royaume, dans un des cas suivant :
1° l'étranger ne remplit plus une des conditions de l'article 10;
2° l'étranger et l'étranger rejoint n'entretiennent pas ou plus une vie conjugale ou familiale effective;
3° l'étranger, admis à séjourner dans le Royaume en tant que partenaire enregistré sur la base de l'article 10, § 1er, 4° ou 5°, ou l'étranger qu'il a rejoint, s'est marié avec une autre personne ou est lié à une autre personne par un partenariat enregistré conformément à une loi;
§ 1er. Le ministre ou son délégué peut décider que l'étranger qui déclare se trouver dans un des cas prévus à l'article 10 n'a pas le droit d'entrer ou de séjourner dans le Royaume, dans un des cas suivants:
1° l'étranger ne remplit pas ou ne remplit plus les conditions de l'article 10;
2° l'étranger et l'étranger rejoint n'entretiennent pas ou plus de vie conjugale ou familiale effective;
3° sauf dérogations prévues par un traité international, l'étranger se trouve dans un des cas prévus à l'article 3, 5° à 8°, ou est atteint d'une des maladies pouvant mettre en danger la santé publique, énumérées à l'annexe à la présente loi;
4° l'étranger ou la personne qu'il rejoint a utilisé des informations fausses ou trompeuses ou des documents faux ou falsifiés, ou a recouru à la fraude ou à d'autres moyens illégaux de caractère déterminant, afin d'être admis au séjour, ou il est établi que le mariage, le partenariat ou l'adoption ont été conclus uniquement pour lui permettre d'entrer ou de séjourner dans le Royaume.
Dans le cas des membres de la famille d'un réfugié reconnu ou d'un étranger bénéficiant de la protection subsidiaire dont les liens de parenté ou d'alliance sont antérieurs à l'entrée de celui-ci dans le Royaume, la décision ne peut pas être fondée uniquement sur le défaut de documents officiels prouvant le lien de parenté ou d'alliance conformes à l'article 30 de la loi du 16 juillet 2004 portant le Code de droit international privé ou aux conventions internationales portant sur la même matière.
La décision indique, le cas échéant, la disposition de l'article 3 qui est appliquée.
Dans le cas où la décision a été prise sur la base de l’alinéa 1er, 2° ou 4°, de l’article 74/20 ou de l’article 74/21, les frais de rapatriement peuvent être récupérés auprès de l'étranger ou de la personne rejointe.
§ 2. Le ministre ou son délégué peut décider que l'étranger qui a été admis à séjourner dans le Royaume sur la base de l'article 10 n'a plus le droit de séjourner dans le Royaume, dans un des cas suivant :
1° l'étranger ne remplit plus une des conditions de l'article 10;
2° l'étranger et l'étranger rejoint n'entretiennent pas ou plus une vie conjugale ou familiale effective;
3° l'étranger, admis à séjourner dans le Royaume en tant que partenaire enregistré sur la base de l'article 10, § 1er, 4° ou 5°, ou l'étranger qu'il a rejoint, s'est marié avec une autre personne ou est lié à une autre personne par un partenariat enregistré conformément à une loi;
86 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
4° l'étranger ou la personne qu'il rejoint a utilisé des informations fausses ou trompeuses ou des documents faux ou falsifiés, ou a recouru à la fraude ou à d'autres moyens illégaux, qui ont été déterminants pour la reconnaissance du droit de séjour, ou il est établi que le mariage, le partenariat ou l'adoption ont été conclus uniquement pour lui permettre d'entrer ou de séjourner dans le Royaume.
La décision fondée sur le point 1°, 2° ou 3° ne peut être prise qu'au cours des cinq premières années suivant la délivrance du titre de séjour ou, dans les cas visés à l'article 12bis, §§ 3 ou 4, suivant la délivrance du document attestant que la demande a été introduite.
Le ministre ou son délégué peut procéder ou faire procéder à des contrôles en vue de la prorogation ou du renouvellement du titre de séjour, afin de vérifier si l'étranger remplit les conditions de l'article 10. Il peut à tout moment procéder ou faire procéder à des contrôles spécifiques lorsqu'il existe des présomptions fondées de fraude ou lorsque le mariage, le partenariat ou l'adoption a été conclu pour permettre à la personne concernée d'entrer ou de séjourner dans le Royaume.
Le ministre ou son délégué ne peut mettre fin au séjour sur la base de l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°, si l'étranger prouve avoir été victime au cours du mariage ou du partenariat d'un fait visé aux articles 375, 398 à 400, 402, 403 ou 405 du Code pénal. Dans les autres cas, le ministre ou son délégué prend particulièrement en considération la situation des personnes victimes de violences dans leur famille, qui ne forment plus une cellule familiale avec la personne qu'elles ont rejointe et nécessitent une protection. Dans ces cas, il informera la personne concernée de sa décision de ne pas mettre fin à son séjour sur la base de l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°.
Lors de sa décision de mettre fin au séjour sur la base de l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°, le ministre ou son délégué prend en considération la nature et la solidité des liens familiaux de la personne concernée et la durée de son séjour dans le Royaume, ainsi que l'existence d'attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d'origine.
Si la décision est prise sur la base de l’alinéa 1er, 2° ou 4°, de l’article 74/20 ou de l’article 74/21, les frais de rapatriement peuvent être récupérés auprès de l'étranger ou de la personne qu'il a rejointe.
4° l'étranger ou la personne qu'il rejoint a utilisé des informations fausses ou trompeuses ou des documents faux ou falsifiés, ou a recouru à la fraude ou à d'autres moyens illégaux, qui ont été déterminants pour la reconnaissance du droit de séjour, ou il est établi que le mariage, le partenariat ou l'adoption ont été conclus uniquement pour lui permettre d'entrer ou de séjourner dans le Royaume.
La décision fondée sur le point 1°, 2° ou 3° ne peut être prise qu'au cours des cinq premières annéessuivant la délivrance du titre de séjour ou, dans les cas visés à l'article 12bis, §§ 3 ou 4, suivant la délivrance du document attestant que la demande a été introduite.
Le ministre ou son délégué peut procéder ou faire procéder à des contrôles en vue de la prorogation ou du renouvellement du titre de séjour, afin de vérifier si l'étranger remplit les conditions de l'article 10. Il peut à tout moment procéder ou faire procéder à des contrôles spécifiques lorsqu'il existe des présomptions fondées de fraude ou lorsque le mariage, le partenariat ou l'adoption a été conclu pour permettre à la personne concernée d'entrer ou de séjourner dans le Royaume.
Le ministre ou son délégué ne peut mettre fin au séjour sur la base de l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°, si l'étranger prouve avoir été victime au cours du mariage ou du partenariat d'un fait visé aux articles 375, 398 à 400, 402, 403 ou 405 du Code pénal. Dans les autres cas, le ministre ou son délégué prend particulièrement en considération la situation des personnes victimes de violences dans leur famille, qui ne forment plus une cellule familiale avec la personne qu'elles ont rejointe et nécessitent une protection. Dans ces cas, il informera la personne concernée de sa décision de ne pas mettre fin à son séjour sur la base de l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°.
Lors de sa décision de mettre fin au séjour sur la base de l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°, le ministre ou son délégué prend en considération la nature et la solidité des liens familiaux de la personne concernée et la durée de son séjour dans le Royaume, ainsi que l'existence d'attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d'origine.
Si la décision est prise sur la base de l’alinéa 1er, 2° ou 4°, de l’article 74/20 ou de l’article 74/21, les frais de rapatriement peuvent être récupérés auprès de l'étranger ou de la personne qu'il a rejointe.
§3. Le ministre ou son délégué peut décider dans l’un des cas suivants que l’étranger qui a été admis au séjour dans le Royaume pour une durée limitée en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale, en vertu de l’article 49, §1er, alinéa 2, ou de l’article 49/2, §2, n’a plus le droit de séjourner dans le Royaume et lui délivrer un ordre de quitter le territoire :
1° lorsque le statut de protection internationale a été abrogé par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3 ou 55/5. Le ministre ou son délégué
871730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
tient compte du niveau d'ancrage de l'étranger dans la société.
2° lorsque le statut de protection internationale a été retiré par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3/1, §1er, ou 55/5/1, §1er.
Le ministre ou son délégué peut à tout moment décider de retirer le séjour de l'étranger qui a été admis au séjour dans le Royaume pour une durée limitée ou illimitée en tant que bénéficiaire du statut de protection internationale en vertu de l'article 49, §1er, alinéa 2 ou 3, ou de l'article 49/2, §§ 2 ou 3, et lui délivrer un ordre de quitter le territoire lorsque le statut de protection internationale a été retiré par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides conformément aux articles 55/3/1, §2, ou 55/5/1, §2.
Lorsque le ministre ou son délégué envisage de prendre une décision telle que visée aux alinéas 1er
et 2, il prend en considération la nature et la solidité des liens familiaux de l’intéressé, la durée de son séjour dans le Royaume ainsi que l’existence d’attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d’origine. »
Sans préjudice de l’application du paragraphe 2, le ministre ou son délégué peut également mettre fin au droit de séjour des membres de la famille visés à l’article 10, §1er, alinéa 1er, 4° à 7, s’il a été mis fin au droit de séjour de l'étranger qui a été rejoint ou s’il a été retiré sur la base de l’alinéa 1er ou 2.
Article 18 Article 18
§ 1er. Sous réserve des dispositions de l'article 19, la durée de validité de l'autorisation d'établissement et du statut de résident de longue durée est illimitée.Le Roi fixe la durée du titre qui constate l'autorisation d'établissement et du permis de séjour de résident de longue durée - UE.
§ 2. Le ministre ou son délégué peut décider que l'étranger qui a été autorisé à s'établir dans le Royaume sur la base de l'article 14 ou qui a acquis le statut de résident de longue durée sur la base de l'article 15bis, n'a plus le droit d'y séjourner et/ou perd ce statut, lorsque cet étranger a utilisé des informations fausses ou trompeuses ou des documents faux ou falsifiés, ou a recouru à la fraude ou à d'autres moyens illégaux, qui ont été déterminants pour la reconnaissance du droit de séjour ou pour obtenir l'autorisation de séjour, pour obtenir l'autorisation d'établissement ou pour l'acquisition du statut de résident de longue durée.
§ 3 2. Le ministre ou son délégué peut décider que l'étranger qui a obtenu le statut de résident de longue durée en tant que bénéficiaire de la protection internationale n’a plus le droit de séjourner dans le Royaume et/ou perd ce statut lorsque la protection internationale a été retirée parce que l’étranger est exclu ou aurait dû être exclu sur la base des articles 55/2 ou 55/4, §§ 1er ou 2, ou lorsqu'elle a été retirée parce que l'étranger a présenté des faits de manière
§ 1er. Sous réserve des dispositions de l'article 19, la durée de validité de l'autorisation d'établissement et du statut de résident de longue durée est illimitée.Le Roi fixe la durée du titre qui constate l'autorisation d'établissement et du permis de séjour de résident de longue durée - UE.
§ 2. Le ministre ou son délégué peut décider que l'étranger qui a été autorisé à s'établir dans le Royaume sur la base de l'article 14 ou qui a acquis le statut de résident de longue durée sur la base de l'article 15bis, n'a plus le droit d'y séjourner et/ou perd ce statut, lorsque cet étranger a utilisé des informations fausses ou trompeuses ou des documents faux ou falsifiés, ou a recouru à la fraude ou à d'autres moyens illégaux, qui ont été déterminants pour la reconnaissance du droit de séjour ou pour obtenir l'autorisation de séjour, pour obtenir l'autorisation d'établissement ou pour l'acquisition du statut de résident de longue durée.
§ 3 2. Le ministre ou son délégué peut décider que l'étranger qui a obtenu le statut de résident de longue durée en tant que bénéficiaire de la protection internationale n’a plus le droit de séjourner dans le Royaume et/ou perd ce statut lorsque la protection internationale a été retirée parce que l’étranger est exclu ou aurait dû être exclu sur la base des articles 55/2 ou 55/4, §§ 1er ou 2, ou lorsqu'elle a été retirée parce que
88 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
altérée ou les a dissimulés, a fait de fausses déclarations ou a utilisé des documents faux ou falsifiés qui ont été déterminants dans l'octroi de la protection internationale.
l'étranger a présenté des faits de manière altérée ou les a dissimulés, a fait de fausses déclarations ou a utilisé des documents faux ou falsifiés qui ont été déterminants dans l'octroi de la protection internationale.
§2. Le ministre ou son délégué peut décider que l’étranger qui a été autorisé à s’établir dans le Royaume sur la base de l’article 14 ou qui a acquis le statut de résident de longue durée sur la base de l’article 15bis, en tant que bénéficiaire de la protection internationale, n’a plus le droit de séjourner dans le Royaume et/ou perd ce statut lorsque le statut de protection internationale a été retirée conformément aux articles 55/3/1, §2, ou 55/5/1, §2.
Lorsque le ministre ou son délégué envisage de prendre une décision de fin de séjour telle que visée à l’alinéa 1er, il prend en considération la nature et de la solidité des liens familiaux de l’intéressé, la durée de son séjour dans le Royaume ainsi que l’existence d’attaches familiales, culturelles ou sociales avec son pays d’origine.
Article 49 Article 49
§ 1er. Sont considérés comme réfugiés au sens de la présente loi et admis au séjour dans le Royaume :
1° l'étranger qui, en vertu des accords internationaux antérieurs à la Convention internationale relative au statut des réfugiés, et des Annexes, signées à Genève, le 28 juillet 1951, possédait en Belgique la qualité de réfugié avant l'entrée en vigueur de la loi du 26 juin 1953 portant approbation de ladite convention ;
2° l'étranger auquel la qualité de réfugié a été reconnue par le Ministre des Affaires étrangères oupar l'autorité internationale à laquelle le Ministre a délégué sa compétence;
3° l'étranger auquel la qualité de réfugié est reconnue par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides ;
4° l’étranger auquel la qualité de réfugié a été reconnue par la commission permanente de recoursdes étrangers ;
5° l’étranger auquel la qualité de réfugié est reconnue par le Conseil du Contentieux des étrangers ;
6° l'étranger qui, après avoir été reconnu commeréfugié alors qu'il se trouvait sur le territoire d'un autre Etat partie contractante à la Convention internationale relative au statut des réfugiés, a été autorisé par le ministre ou son délégué, à séjourner ou à s'établir dans le Royaume, à condition que sa qualité de réfugié soit confirmée par l'autorité visée au 2° ou 3°.
§ 1er. Sont considérés comme réfugiés au sens de la présente loi et admis au séjour pour une durée limitée dans le Royaume :
1° l'étranger qui, en vertu des accords internationaux antérieurs à la Convention internationale relative au statut des réfugiés, et des Annexes, signées à Genève, le 28 juillet 1951, possédait en Belgique la qualité de réfugié avant l'entrée en vigueur de la loi du 26 juin 1953 portant approbation de ladite convention ;
2° l'étranger auquel la qualité de réfugié a été reconnue par le Ministre des Affaires étrangères ou par l'autorité internationale à laquelle le Ministre a délégué sa compétence;
3° l'étranger auquel la qualité de réfugié est reconnue par le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides ;
4° l’étranger auquel la qualité de réfugié a été reconnue par la commission permanente de recours des étrangers ;
5° l’étranger auquel la qualité de réfugié est reconnue par le Conseil du Contentieux des étrangers ;
6° l'étranger qui, après avoir été reconnu comme réfugié alors qu'il se trouvait sur le territoire d'un autre Etat partie contractante à la Convention internationale relative au statut des réfugiés, a été autorisé par le ministre ou son délégué, à séjourner ou à s'établir dans le Royaume, à condition que sa qualité de réfugié soit confirmée par l'autorité visée au 2° ou 3°.
Le titre de séjour qui constate l’admission au séjour pour une durée limitée est valable pour une durée de cinq ans.
891730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
A l'expiration d'une période de cinq ans à compter à partir de la date de l'introduction de la demande d'asile, le réfugié reconnu est admis au séjour pour une durée illimitée, à moins que le statut de réfugié ait entre-temps été abrogé ou retiré en vertu des articles 55/3 ou 55/3/1.
§ 2. Le ministre ou son délégué peut, au cours des dix premières années de séjour à compter à partir de la date de l'introduction de la demande d'asile, à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le statut de réfugié reconnu à un étranger, conformément à l'article 55/3/1, §2,1° et 2°.
Le ministre ou son délégué peut à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le statut de réfugié reconnu à un étranger, conformément à l'article 55/3/1, § 1er.
Le ministre ou son délégué transmet sans délai au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides tout élément en sa possession susceptible de justifier une décision de retrait sur la base de l'article 55/3/1. Sauf indication expresse en ce sens, la transmission de tels éléments ne constitue pas une demande de retrait de statut au sens de l'alinéa 2.
En cas d'application de l'alinéa 1er ou de l'alinéa 2 et dans un délai de soixante jours ouvrables, leCommissaire général aux réfugiés et aux apatrides rend une décision de retrait du statut de réfugié ou informe l'intéressé et le ministre ou son délégué qu'il n'est pas procédé au retrait de ce statut.
§2. Le ministre ou son délégué peut, au cours du séjour limité de l’étranger, à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides d’abroger le statut de réfugié, conformément à l’article 57/6, alinéa 1er, 4°. Le ministre ou son délégué peut, au cours des dix premières années de séjour à compter à partir de la date de l'introduction de la demande d'asile, à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le statut de réfugiéreconnu à un étranger, conformément à l'article 55/3/1, §2,1° et 2°.
Le ministre ou son délégué peut à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le statut de réfugié reconnu à un étranger, conformément à l'article 55/3/1, § 1er.
Le ministre ou son délégué transmet sans délai au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides tout élément en sa possession susceptible de justifier une décision de retrait sur la base de l'article 55/3/1. Sauf indication expresse en ce sens, la transmission de tels éléments ne constitue pas une demande de retrait de statut au sens de l'alinéa 2.
En cas d'application de l'alinéa 1er ou de l'alinéa 2 et dans un délai de soixante jours ouvrables, le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides rend une décision d’abrogation ou de retrait du statut de réfugié ou informe l'intéressé et le ministre ou son délégué qu'il n'est pas procédé à l’abrogation ou au retrait de ce statut.
Dans l’attente d’une décision définitive, l’octroi d’un droit de séjour d’une durée illimitée prévu au paragraphe 1er, alinéa 3, est, le cas échéant, suspendu. Lorsque la durée de validité du titre de séjour visé au paragraphe 1er, alinéa 2, expire pendant le réexamen de la validité du statut de protection internationale, ce titre de séjour est renouvelé dans l’attente d’une décision définitive.
§ 3. Lorsque le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a abrogé ou retiré le statut de réfugié ou lorsque l'intéressé a renoncé à son statut, le ministre ou son délégué décide si l'intéressé peut être éloigné conformément aux dispositions de la présente loi.
§ 3. Lorsque le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a abrogé ou retiré le statut de réfugié ou lorsque l'intéressé a renoncé à son statut, le ministre ou son délégué peut mettre fin au séjour de l’étranger et l’éloigner conformément aux dispositions de la présente loi, sans préjudice du principe de non-refoulement.
§ 4. La reconnaissance du statut de réfugié prend fin de plein droit si le réfugié est devenu belge.
§ 4. La reconnaissance du statut de réfugié prend fin de plein droit si le réfugié est devenu belge.
Article 49/2 Article 49/2
§ 1er. Est considéré comme bénéficiant de la protection subsidiaire et admis au séjour pour unedurée limitée dans le Royaume : l'étranger auquel le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides ou
§ 1er. Est considéré comme bénéficiant de la protection subsidiaire et admis au séjour pour une durée limitée dans le Royaume : l'étranger auquel le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides ou
90 1730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
le Conseil du contentieux des étrangers accorde le statut prévu à l'article 48/4.
le Conseil du contentieux des étrangers accorde le statut prévu à l'article 48/4.
§ 2. Le titre de séjour qui constate l'admission au séjour pour une durée limitée est valable pour une durée d'un an, prorogeable et en cas de prorogation, valable pour deux ans.
§ 2. Le titre de séjour qui constate l'admission au séjour pour une durée limitée est valable pour une durée d'un an, prorogeable et en cas de prorogation, valable pour deux ans, à moins que le statut de protection subsidiaire ait été, entretemps, abrogé ou retiré en vertu des articles 55/5 ou 55/5/1.
§ 3. A l'expiration d'une période de cinq ans à compter à partir de la date de l'introduction de la demande d'asile l'étranger auquel ce statut a été reconnu est admis au séjour pour une durée illimitée.
§ 3. A l'expiration d'une période de cinq ans à compter à partir de la date de l'introduction de la demande d'asile l'étranger auquel ce statut a été reconnu est admis au séjour pour une durée illimitée, à moins que le statut de protection subsidiaire ait été, entre-temps, abrogé ou retiré en vertu des articles 55/5 ou 55/5/1.
§ 4. Le ministre ou son délégué peut, au cours du séjour limité de l'étranger, à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides d'abroger le statut de protection subsidiaire accordé à l'étranger, conformément à l'article 57/6, alinéa 1er, 4°.
Le ministre ou son délégué peut, pendant les dix premières années de séjour de l'étranger, à compter de la date d'introduction de la demande d'asile, à tout moment, demander au Commissaire général auxréfugiés et aux apatrides de retirer le statut de protection subsidiaire octroyé à l'étrangerconformément à l'article 55/5/1.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le ministre ou son délégué peut à tout moment demander auCommissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le statut de protection subsidiaire accordé à un étranger qui est ou qui aurait dû être exclu conformément à l'article 55/4, § 1er ou §2.
Le ministre ou son délégué transmet sans délai au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides tout élément en sa possession susceptible de justifier une décision de retrait sur la base de l'article 55/5/1. Sauf indication expresse en ce sens, la transmission de tels éléments ne constitue pas une demande de retrait du statut au sens de l'alinéa 2. Le ministre ou son délégué transmet également sans délai au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides tout élément en sa possession susceptible de justifier une décision d'exclusion sur base de l'article 55/4, § 2.En cas d'application de l'alinéa 1er ou de l'alinéa 2 et dans un délai de soixante jours ouvrables, leCommissaire général aux réfugiés et aux apatrides rend une décision de retrait ou d'abrogation du statut de protection subsidiaire ou informe l'intéressé et le ministre ou son délégué qu'il n'est pas procédé au retrait ou à l'abrogation de ce statut.
Dans l'attente d'une décision définitive, l'octroi d'un droit de séjour d'une durée illimitée prévu au §3 est, le cas échéant, suspendu, pendant un an au maximum.
§ 4. Le ministre ou son délégué peut, au cours du séjour limité de l'étranger, à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides d'abroger le statut de protection subsidiaire accordé à l'étranger, conformément à l'article 57/6, alinéa 1er, 4°.
Le ministre ou son délégué peut, pendant les dix premières années de séjour de l'étranger, à compter de la date d'introduction de la demande d'asile, à tout moment, demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le statut de protection subsidiaire octroyé à l'étranger conformément à l'article 55/5/1.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le ministre ou son délégué peut à tout moment demander au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides de retirer le statut de protection subsidiaire accordé à un étranger qui est ou qui aurait dû être exclu conformément à l'article 55/4, § 1er ou §2.
Le ministre ou son délégué transmet sans délai au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides tout élément en sa possession susceptible de justifier une décision de retrait sur la base de l'article 55/5/1. Sauf indication expresse en ce sens, la transmission de tels éléments ne constitue pas une demande de retrait du statut au sens de l'alinéa 2. Le ministre ou son délégué transmet également sans délai au Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides tout élément en sa possession susceptible de justifier une décision d'exclusion sur base de l'article 55/4, § 2.En cas d'application de l'alinéa 1er ou de l'alinéa 2 et dans un délai de soixante jours ouvrables, le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides rend une décision de retrait ou d'abrogation du statut de protection subsidiaire ou informe l'intéressé et le ministre ou son délégué qu'il n'est pas procédé au retrait ou à l'abrogation de ce statut.
L’octroi du droit de séjour illimité prévu au paragraphe 3 est, le cas échéant, suspendu, dans l’attente d’une décision définitive. Lorsque la durée de validité du titre de séjour visé au paragraphe 2 expire pendant le réexamen de la validité du statut de protection internationale, ce titre de séjour est renouvelé dans l’attente d’une décision définitive.
911730/001DOC 54
2015 C H A M B R E 3 e S E S S I O N D E L A 5 4 e L É G I S L A T U R EK A M E R 3 e Z I T T I N G V A N D E 5 4 e Z I T T I N G S P E R I O D E 2016
§ 5. Lorsque le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a abrogé ou retiré le statut de protection subsidiaire ou lorsque l'intéressé a renoncé à son statut, le ministre ou son délégué décide si l'intéressé peut être éloigné conformément aux dispositions de la présente loi.
§ 5. Lorsque le Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a abrogé ou retiré le statut de protection subsidiaire ou lorsque l'intéressé a renoncé à son statut, le ministre ou son délégué peut mettre fin au séjour de l’étranger et l’éloigner conformément aux dispositions de la présente loi, sans préjudicedu principe de non-refoulement.
§ 6. La protection subsidiaire prend fin de plein droit si son bénéficiaire est devenu belge.
§ 6. La protection subsidiaire prend fin de plein droit si son bénéficiaire est devenu belge.
Centrale drukkerij – Imprimerie centrale