“REPETEREN TERWIJL UW KOORLEDEN OP WINTERSPORT ZIJN?” · 2019. 4. 24. · ** Eenvoudige...
Transcript of “REPETEREN TERWIJL UW KOORLEDEN OP WINTERSPORT ZIJN?” · 2019. 4. 24. · ** Eenvoudige...
-
“REPETEREN TERWIJL UW KOORLEDEN
OP WINTERSPORT ZIJN?”1
Een onderzoek naar de invloed van het gebruik van oefenbestanden
op de kennis van muziektheorie en solfège.
Michel Poels – HKU Scriptie 2019
1 “Repeteren terwijl je koorleden op wintersport zijn? ” is een citaat uit een reclamecampagne van
www.rehearse.nl ,een speciaal ontwikkelde website met bijbehorende app om koorleden altijd en overal toegang te verschaffen tot oefenbestanden van hun koor.
-
2/35
LIJST VAN VEEL GEBRUIKTE BEGRIPPEN (DEFINITIES INZAKE MUZIEK) ............................................... 3
VOORWOORD .......................................................................................................................................... 5
SAMENVATTING ...................................................................................................................................... 6
HOOFDSTUK 1. INTRODUCTIE ................................................................................................................. 8
HOOFDSTUK 2. METHODOLOGIE .......................................................................................................... 11
2a. Over auditief studeren – een beknopte literatuurstudie. ........................................................... 11
2.b. De huidige stand van zaken betreffende oefenbestanden – een enquête. ............................... 11
2. c. De praktijk – een tweetal pilots. ................................................................................................ 12
HOOFDSTUK 3. OVER AUDITIEF STUDEREN .......................................................................................... 13
3a. Enkele opvattingen van muziek- en zangpedagogen .................................................................. 13
3b. Veranderingen in opvatting de laatste decennia ........................................................................ 14
3c. Auditief studeren in het digitale tijdperk .................................................................................... 14
HOOFDSTUK 4. DE UITSLAGEN VAN DE ENQUÊTE – EEN RÉSUMÉ ....................................................... 16
4a. Oefenbestanden of kennis van muziektheorie en solfège? ........................................................ 16
4b. De relatie tussen het gebruik van oefenbestanden en leeftijd. .................................................. 20
4c. Muziektheorie en solfège, in de koorrepetitie of apart? ............................................................ 24
HOOFDSTUK 5. DE PRAKTIJK – TWEE PILOTS ........................................................................................ 29
5a Muziektheorie en solfège voor amateur(koor)zangers als losse cursus ...................................... 29
5b. Muziektheorie en solfège voor amateur(koor)zangers, geïntegreerd in de zangles. ................. 32
HOOFDSTUK 6. CONCLUSIES ................................................................................................................. 34
-
3/35
LIJST VAN VEEL GEBRUIKTE BEGRIPPEN (DEFINITIES INZAKE MUZIEK)
a prima vista op het eerste gezicht van het blad zingen of spelen, dus
zonder studie vooraf*
articulatie de manier waarop tonen elkaar opvolgen, gebonden of
gescheiden; de speelmanier**
beheersing van de spraak*
auditief studeren studeren via het gehoor, het naspelen of zingen van wat je hoort***
basisonderwijs sedert 1 augustus 1968 de benaming voor het verplichte onderwijs
in de leeftijd van 4 tot ongeveer 12 jaar. Sinds 1985 de benaming
voor de samenvoeging van kleuterschool en basisschool***
basisvorming sedert 1993, toen de Wet op de Basisvorming werd ingevoerd, de
nieuwe benaming voor de eerste drie jaren in het voortgezet
onderwijs, bedoeld om alle leerlingen dezelfde basis te geven***
concentrisch studeren van een meer globale kennismaking naar gedetailleerd studeren****
differentiatie (in het kader van dit onderzoek) het kunnen inspelen op de
verschillen in niveaus van verschillende leerlingen***
gedeeltelijk geautomatiseerde bewegingen waarbij bewust ingrijpen nog mogelijk is, gevormd door
beweging gevarieerd herhalen van handelingen****
klankvoorstelling het kunnen voorstellen van hoe iets klinkt, zonder dat er sprake is
van reëel luisteren****
lineair studeren vanuit het notenschrift studeren, de klassieke pianoles, eerst noten
lezen, dan pas spelen****
Mammoetwet De op 1 augustus 1968 ingegane wet die onder ander het voortgezet
onderwijs voor iedereen toegankelijk maakte en doorstroom-
mogelijkheden bood*****
muziektheorie In de voor dit onderzoek samengestelde enquête (zie hoofdstuk 2:
Methodologie) is muziektheorie als volgt gedefinieerd: “Onder
muziektheorie wordt verstaan de basiskennis van het hedendaagse
notenschrift; de notennamen kunnen benoemen, het genoteerde
ritme kunnen lezen, het kunnen herkennen van toonsoorten en een
redelijke kennis van de begrippen aangaande expressie (forte,
rallentando, diminuendo etc..)”***
-
4/35
oefenbestanden geluidsbestanden, in de vorm van mp-3’s, cd-opnames, wav-
bestanden etc, die het instuderen van zangpartijen tot doel
hebben***
oratorium episch-dramatische compositie voor soli, koor en orkest*
solfège In de voor dit onderzoek samengestelde enquête (zie hoofdstuk 2: Methodologie) is solfège als volgt gedefinieerd: “Onder solfège wordt verstaan “het van blad kunnen zingen”; het kunnen treffen van de intervallen, toonafstanden, in het juiste ritme, maar niet perse in het juiste tempo. Deze vaardigheid is verworven, al dan niet op basis van solmisatie (do-re-mi) of een andere methode.”*** spiergeheugen het vermogen om handelingen te verrichten zonder bewuste
gedachte, door de handeling lange tijd te herhalen***
volledig geautomatiseerde reflexen of gesloten automatismen, gevormd door het zeer vaak
bewegingen ongewijzigd herhalen van een handeling ****
voortgezet onderwijs voor 1968 (voor de invoering van de Mammoetwet) middelbaar
onderwijs genoemd, voor scholieren in de leeftijd vanaf 12 jaar, ter
voorbereiding op het beroepsonderwijs of op de maatschappelijke
positie ***
Bronnen:
* Verklarend woordenboek der Nederlandse taal – M. J. Koenen | J. B. Drewes
Wolters Noordhof Groningen – 27ste druk - 1983
** Eenvoudige algemene muziekleer – Bernard Nelleke
Edition Heuwekemeijer Rotterdam – 1981
*** samengesteld vanuit diverse internetbronnen, waaronder Wikipedia
**** De didaktiek van de instrumentale en vocale muziekles – Tom de Vree
Damon Best – Tweede druk - 1990
-
5/35
VOORWOORD
In mijn inmiddels twintig jaar bestaande praktijk als zangdocent en bij mijn meer recente activiteiten
als koordirigent, merk ik bij amateur(koor)zangers een toenemende mate van het gebruik van
oefenbestanden en opnamen om nieuwe muziekstukken in te studeren.
Met dit onderzoek heb ik geprobeerd een beeld te krijgen van wat de gevolgen zijn van de komst van
het digitale tijdperk en het daarbij horende gemak om oefenbestanden te vinden en door te sturen,
voor wat betreft het instuderen van zangpartijen. In aansluiting daarop heb ik onderzocht of er
invloed is op de bereidheid van amateur(koor)zangers om (alsnog) te investeren in de kennis van
muziektheorie en vaardigheid in solfège.
Deze scriptie is bedoeld voor iedereen die de (amateur)zangkunst een warm hart toedraagt, maar
vooral voor amateur(koor)zangers, koordirigenten en zangdocenten die misschien hetzelfde
opmerken als ik en bij wie bovenstaande ontwikkeling ook vragen oproept.
In deze scriptie duid ik leerlingen, docenten en andere betrokkenen steeds aan in de mannelijke
vorm. Ik ben mij ervan bewust hier een keuze te maken voor leesbaarheid en gemak en daarmee de
vrouwelijke betrokkenen te kort te doen en daarvoor excuseer ik mij op voorhand. Laten we het erop
houden dat het een kleine hint is richting alle Nederlandse mannen die er niet voor kiezen de
zangkunst als hobby te kiezen, daar de balans tussen vrouwen en mannen in Nederland zeker geen
50/50 is, in het nadeel van het aantal mannen dat in koren zingt.
Een speciaal woord van dank ben ik verschuldigd aan mijn studiebegeleider Huub Sprang, zonder
wiens duidelijke adviezen over richting, structuur en woordkeuze deze scriptie het huidige niveau
niet gehaald zou hebben. Daarnaast wil ik een woord van dank uitbrengen aan drs. Cynthia
Weerkamp voor haar adviezen, aan dr. Ir. Martin Hoeijmakers voor de hulp bij het vervaardigen van
de grafieken en aan Bart Machielse voor het redigeren van de tekst. Daarnaast dank ik HKU
theoriedocent Kees van Unen die, in het kader van dit onderzoek, verbetering van de kennis van
muziektheorie en solfège in praktijk heeft gebracht. Als laatste dank ik natuurlijk de 682
respondenten van mijn enquête en al diegenen die actief bijgedragen hebben aan de verspreiding.
Michel Poels, 10 maart 2019
-
6/35
SAMENVATTING
In mijn praktijk als zangdocent en koordirigent merk ik, sinds het aantreden van het digitale tijdperk,
een toenemend gebruik van oefenbestanden bij amateur(koor)zangers voor het instuderen van
nieuwe muziekstukken. In dit onderzoek ben ik nagegaan of hier sprake is van een landelijke trend en
of deze trend wenselijk is. Ook ben ik nagegaan wat de invloed hiervan is op de kennis van
muziektheorie en vaardigheid in solfège van de amateur(koor)zanger en op de bereidheid om deze
disciplines te ontwikkelen.
Voor een overzicht van de onderzoeksvraag plus de deelvragen, verwijs ik naar de Introductie
(Hoofdstuk 1 – blz. 10)
In literatuur van en over vooraanstaande muziekpedagogen ben ik op zoek gegaan naar wat de beste
manier is om nieuwe muziekstukken in te studeren. De laatste decennia is er een verschuiving
gaande van een lineaire muziekles (eerst noten lezen, dan spelen) naar een meer concentrische,
waarbij eerst een kennismaking met het geheel centraal staat, middels een auditieve aanpak. Mijn
mening is dat er, onder invloed van de komst van het internet, voor wat betreft het zangonderwijs,
een te groot accent is komen te liggen op het auditief studeren en dat hiermee de kennis van
muziektheorie en vaardigheid in solfège kan worden ondermijnd.
Middels een enquête heb ik onderzoek gedaan naar wat de mening is van amateur(koor)zangers,
zangdocenten en koordirigenten over het gebruik van oefenbestanden. De enquête geeft een beeld
van hoeveel amateur(koor)zangers oefenbestanden gebruiken en of deze gebruikers tevreden zijn
met hun wijze van instuderen. Door de respondenten naar de leeftijd te vragen en de uitslagen te
koppelen aan een beknopt overzicht van de verschuivingen binnen het muziekonderwijs in
Nederland, kon ik nagaan of het al dan niet genoten muziekonderwijs invloed heeft op het meer of
minder gebruiken van oefenbestanden. Daarnaast heb ik met deze enquête onderzocht of er
draagvlak is voor verbeteringen van de kennis van muziektheorie en vaardigheid in solfège. Daarbij
heb ik een onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen koren (klassieke versus lichte muziek).
Door middel van het opzetten van twee pilots heb ik getracht om verbeteringen op het gebied van
muziektheorie en solfège in de praktijk te brengen, om zodoende een indicatie te krijgen van het
verschil tussen droom en daad. Immers: een groot percentage van de respondenten geeft aan
verbetering van de kennis van muziektheorie en vaardigheid in solfège belangrijk te vinden, maar
hoeveel mensen maken daar ook echt werk van? De twee pilots onderscheiden zich door de
klassikale aanpak (een separate cursus) bij de eerste pilot en een individuele (geïntegreerd in de
zangles) bij de tweede. De tweede pilot gaat uit van een lineaire benadering van het studeren,
waarbij de leerling begint met het zingen van een toonladder, vervolgens intervallen zingt uit die
toonladder en uiteindelijk een lied zingt dat de behandelde oefening zoveel mogelijk benadert.
De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:
• Van de klassieke amateurkoorzangers vindt 62,2 % het gebruik van uitsluitend
oefenbestanden onvoldoende en in het lichte genre is dit 54,6 %.
• 71 % van de zangleerlingen vindt dat muziektheorie en solfège in de zangles thuishoort,
versus 41,5 % van de zangdocenten.
-
7/35
• Uit de enquête blijkt dat verschuivingen binnen het muziekonderwijs in Nederland (meer of
minder muziekles in het basis- of voortgezet onderwijs) geen invloed hebben op het gebruik
van oefenbestanden.
• Een separate cursus muziektheorie en/of solfège is een reële optie om het niveau van
amateurkoorzangers in Nederland op dat gebied te verbeteren. Er kunnen problemen
ontstaan op het gebied van differentiatie wanneer het gaat om groepslessen. Met een losse
cursus, dus niet geïntegreerd in de zangles, bereik je echter wel (koor)zangers die geen
zangles hebben of willen nemen.
• Het integreren van muziektheorie en solfège in de zanglessen blijkt effectief. Een voordeel
van de individuele benadering is dat het tempo van de lessen af te stemmen is op de
leerling. Door het repertoire aan te laten sluiten bij de wensen van de leerling wordt theorie
en solfège niet als “droge stof” ervaren.
Voor een overzicht van alle conclusies uit dit onderzoek, verwijs ik naar hoofdstuk 6 (blz. 34).
-
8/35
HOOFDSTUK 1. INTRODUCTIE
“In Nederland zingen 1,7 miljoen mensen in twintigduizend koren. Dat is prachtig, maar om eerlijk te
zijn: de piramide is niet erg spits. Er wordt weinig op écht hoog niveau gezongen”, zei dirigent en
artistiek leider van het Nederlands Kamerkoor Peter Dijkstra in 2017 in een interview met Mischa
Spel2 . Afgezien van deze foutieve beeldspraak, daar de piramide juist wel spits is als er zo weinig
koren zijn die op een hoog niveau zingen, sluit deze uitspraak deels aan bij een vraag die mij al een
aantal jaren bezighoudt: is er, sinds het aantreden van het digitale tijdperk, een verschuiving waar te
nemen in de manier waarop amateurkoorzangers zich hun zangpartijen eigen maken, van studeren
vanuit het notenschrift naar een meer auditieve manier? En zo ja: is deze verschuiving wenselijk?
Heeft de komst van het internet en het daarbij behorende gemak om toegang te hebben tot
bijvoorbeeld opnamen van de in te studeren werken of zelfs speciaal vervaardigde oefenbestanden,
een effect op de kwaliteit van de amateurzanger en is dit effect wenselijk?
Over wat in zijn algemeenheid de beste manier is om nieuwe muziek in te studeren, dus voor zowel
instrumentalisten als vocalisten, zijn de opvattingen de laatste decennia veranderd. Louis Metz dringt
in zijn “Het muziekonderwijs onder de loep” uit 19693 aan op een voorbereidende klas, alvorens aan
een technisch-instrumentale ontwikkeling te beginnen en waarschuwt zelfs voor het luisteren naar
de grammofoon of tape-recorder omdat deze alleen de perfectie zouden laten horen, het
eindresultaat van vele uren intensief werken. Later pleit Tom de Vree in “De didaktiek van de
instrumentale en vocale muziekles” uit 19884 naar een, wat hij noemt, meer concentrische methode
die uitgaat van een globale kennismaking met het totaal. “Het lezen van noten behoort in de
allereerste plaats te zijn het herkennen en herinneren van klanken en grepen die al ergens in het
geheugen klaarliggen.” aldus De Vree. Ook verwijst hij naar de methode Suzuki 5 waarbij het leren
plaatsvindt door in eerste instantie naar de muziek te luisteren, dan te imiteren, vervolgens te
onthouden en als laatste pas te lezen. Volgens De Vree is de auditieve methode (leren spelen of
zingen wat je hoort) ideaal, mits de leerling daarnaast van meet af aan vertrouwd wordt gemaakt
met het notenschrift.
In mijn reeds meer dan twintig jaar bestaande zanglespraktijk en gedurende mijn meer recente
ervaringen als koordirigent, merk ik een toenemend gebruik van oefenbestanden voor het
instuderen van zangpartijen. Websites die door leerlingen vaak genoemd worden zijn: YouTube,
koorpartijen.nl, cyberbass.com en choralia.net, waarbij de laatste drie vaak genoemd worden voor
het instuderen van koorwerken en YouTube meestal voor solostukken. Daarnaast vinden er
ontwikkelingen plaats om oefenbestanden toegankelijker te maken voor koorleden via websites en
speciale apps zoals bijvoorbeeld www.rehearse.nl . Mijns inziens zijn deze ontwikkelingen
bevorderlijk voor de zelfwerkzaamheid van de leerling, daar de mogelijkheden om thuis of in het
geval van rehearse.nl ook onderweg te studeren toenemen, maar ik vrees nadelige gevolgen voor het
‘van binnenuit´ leren kennen van een partituur. Wat ik merk is dat zangleerlingen qua tempo en
soms zelfs qua klankkleur en interpretatie vast zitten aan bepaalde opnames. Bij het dirigeren van
2 “Er wordt in Nederland weinig op echt hoog niveau gezongen” interview van Mischa Spel met Peter Dijkstra –
artistiek leider en dirigent van het Nederlands Kamerkoor. NRC Handelsblad, 30 augustus 2017 3 “Het muziekonderwijs onder de loep” Louis Metz – Broekmans en Van Poppel – Tweede druk 1969
4 “De didaktiek van de instrumentale en vocale muziekles” - Tom de Vree – DAMON b.v. Best - 1988
5 De Japanse violist Shinichi Suzuki ontwikkelde in het midden van de 20
e eeuw een lesmethode, waarbij er
eerst veelvuldig naar muziek wordt geluisterd, dan wordt nagespeeld en later pas vanuit het notenschrift wordt gewerkt. Kinderen zouden het beste op zeer jonge leeftijd (3 jaar) kunnen beginnen.
-
9/35
koren merk ik hetzelfde, plus dat in mijn praktijk regelmatig blijkt dat de overgang tussen het
meezingen met het oefenbestand en het zelfstandig beheersen van de zangpartij, groter is dan de
leerling denkt. Soms, is mijn ervaring, blijkt het lastig om met repeteren op een willekeurige plek in
het stuk te beginnen, omdat de leerling gewend is dat het oefenbestand steeds vooraan begint en hij
de zanglijn niet vindt als dit niet gebeurt. Ik vraag mij daarnaast af of het uitsluitend auditief te werk
gaan wenselijk is bij grotere, complexe werken. Is het voor een amateurzanger realistisch om het
Weihnachtsoratorium van Johann Sebastian Bach uitsluitend auditief in te studeren of is het zinvoller
om te investeren in het leren omgaan met het notenschrift? Ik stel de vraag of er met de komst van
het digitale tijdperk een te groot accent komt te liggen op het auditief instuderen en of er een
kentering wenselijk is om het ideaal van Tom de Vree, het samengaan van auditief studeren en
vertrouwd raken met het notenschrift, meer te benaderen.
In dit onderzoek ga ik na of er sprake is van een (landelijke) trend aangaande het gebruik van
oefenbestanden en of deze trend invloed heeft op de motivatie van de amateurkoorzanger om
kennis van muziektheorie en vaardigheid in solfège eigen te maken. Ook stel ik de vraag of deze
trend invloed heeft op de koordirigent of zangleraar voor wat betreft de aandacht die in de
koorrepetitie of zangles besteed wordt aan muziektheorie en/of solfège en of de koordirigent of
zangleraar tevreden is met de huidige situatie.
Daarnaast onderzoek ik of er verschillen zijn in de mate van het gebruik van oefenbestanden en
YouTube tussen verschillende generaties; of jongeren bijvoorbeeld meer gebruik maken van digitale
bronnen dan ouderen. Middels een beknopt overzicht van de belangrijkste verschuivingen in het
muziekonderwijs in Nederland, is het mogelijk te onderzoeken of het genoten muziekonderwijs in
het basis- en voortgezet onderwijs invloed heeft op de manier waarop amateurkoorzangers zich hun
nieuwe zangpartijen eigen maken.
Door elke respondent de vraag te stellen in welk type koor hij of zij zingt is het mogelijk in kaart te
brengen of er verschillen zijn tussen enerzijds de koren die zich in hoofdzaak met klassieke muziek
bezighouden en anderzijds koren uit het lichtere genre (popmuziek/jazz).
Is het wenselijk of noodzakelijk om meer aandacht te besteden aan muziektheorie en solfège en op
welke manier dan: in de koorrepetities, in de zangles of is het relevanter om aparte cursussen op te
zetten? Waar is redelijkerwijs voldoende draagvlak voor te verwachten? Daarvoor heb ik naar de
mening gevraagd van amateurkoorzangers, zangdocenten en koordirigenten.
In mijn zangpraktijk vraag ik leerlingen meestal wat zij verwachten te leren in de zanglessen. De
meest gehoorde uitspraken zijn:
• Volgens mij moet ik aan mijn ademhaling werken.
• Ik heb keelpijn na de koorrepetitie, ik doe wellicht iets verkeerd.
• Ik kan niet zomaar ‘van papier’ zingen.
Deze laatste uitspraak zou erop kunnen duiden dat leerlingen verwachten dat muziektheorie en
solfège onderdeel van de zangles is. In dit onderzoek ga ik na of dat inderdaad zo is.
Middels een tweetal pilots heb ik geprobeerd verbetering in de kennis van muziektheorie en solfège
in de praktijk te brengen waarbij er een vergelijking gemaakt is tussen het aanbieden van
-
10/35
muziektheorie en solfège in een aparte cursus en het aandacht besteden aan deze disciplines in de
zanglessen.
Opmerking:
Er heeft gedurende het onderzoek een verandering van opzet plaatsgevonden. Waar ik eerst een
vergelijking wilde maken tussen het aanbieden van een aparte cursus muziektheorie en solfège (pilot
1) en het aanbieden van muziektheorie en solfège als onderdeel van de koorrepetitie, heb ik op basis
van de eerste pilot de vergelijking tussen een aparte cursus en de individuele benadering in de zangles
relevanter geacht. Dit omdat de verschillen in niveau van de deelnemers bij pilot 1 dusdanig groot
bleken dat er differentiatieproblemen optraden. Dit zou bij individuele benadering geen rol spelen
omdat het tempo van de les altijd aan te passen is aan de leerling.
Bij de tweede pilot ben ik uitgegaan van een meer lineaire aanpak, waarbij eerst de theorie wordt
behandeld en daarna pas een muziekstuk wordt ingestudeerd. De leerling is begonnen met een korte
theoriecursus, waarna de toonladder van C grote terts werd behandeld. Vervolgens werden er noten
uit de toonladder weggelaten om de intervallen te treffen en om uiteindelijk een lied te leren zingen
in dezelfde toonsoort, met vergelijkbare intervallen als in de opgegeven oefening.
Mijn onderzoeksvraag en de daarbij behorende deelvragen laten zich als volgt samenvatten:
Wat zijn de mogelijke en wenselijke manieren om kennis van muziektheorie en solfège bij
amateurkoorzangers in Nederland te verbeteren?
• Wat is de huidige stand van zaken voor wat betreft manieren van instuderen voor
amateurkoorzangers?
• Wat zegt de literatuur over auditief studeren versus studeren vanuit het
notenschrift?
• Zijn er verschillen waar te nemen in manieren van instuderen van verschillende
generaties en is er een relatie met het genoten muziekonderwijs?
• Wat zijn de behoeftes van de verschillende betrokkenen (amateurkoorzangers,
zangdocenten en koordirigenten) ten aanzien van het instuderen van nieuwe noten?
• Welke manieren om de kennis van muziektheorie en solfège te verbeteren, werken
in de praktijk, voor wat betreft draagvlak en resultaat?
-
11/35
HOOFDSTUK 2. METHODOLOGIE
2a. Over auditief studeren – een beknopte literatuurstudie.
Aan het stellen van de vraag: Wat zijn de mogelijke en wenselijke manieren om de kennis van
muziektheorie en solfège bij amateurkoorzangers in Nederland te verbeteren hoort wellicht nog een
vraag vooraf: Is het noodzakelijk om de kennis van muziektheorie en solfège bij amateurkoorzangers
in Nederland te verbeteren en levert dit kwaliteitsverbetering voor de amateurkoren op? Is het wel
zo dat er een gevaar schuilt in uitsluitend auditief studeren? Wat zijn de beste manieren om muziek
in te studeren en zijn de opvattingen daarover veranderd de laatste decennia?
Om antwoorden te vinden op die vragen ben ik op zoek gegaan naar literatuur van en over
muziekpedagogen en zangdocenten. De eerder aangehaalde muziekpedagoog Tom de Vree schrijft
een uitvoerig betoog over wat hij noemt concentrisch studeren (vanuit een eerste kennismaking met
het geheel) versus lineair (vanuit het notenschrift). Zijn “De didaktiek van de instrumentale en vocale
muziekles” vormt, naast anderen, een belangrijke basis voor deze literatuurstudie.
2.b. De huidige stand van zaken betreffende oefenbestanden – een enquête.
Om te onderzoeken of de eerder beschreven ervaringen uit mijn eigen praktijk als zangdocent en
koordirigent voor wat betreft een toenemend gebruik van (digitale) geluidsbestanden voor het
instuderen van noten zich niet alleen beperkt tot mijn eigen praktijk, en om daarbij een indicatie te
krijgen of mijn zorg aangaande de trend in het uitsluitend gebruiken van auditieve aanleermethoden
breder gedeeld is, heb ik een (landelijke) enquête opzet. Met vragen en/of stellingen voor
amateurzangers als “Bij mijn koor krijg ik altijd oefenbestanden” of “Ik wil mijn eigen zangpartijen
zonder hulp van een instrument kunnen zingen”, heb ik geprobeerd antwoord te krijgen op de vraag
wat de huidige stand van zaken is voor wat betreft manieren van instuderen, op de vraag of men
daarmee tevreden is en op de vraag of er draagvlak is voor eventuele verbetering.
Het vragen naar de leeftijd van de respondent biedt de mogelijkheid om te onderzoeken of er
verschillen zijn in de manier van instuderen tussen amateurzangers van verschillende leeftijden en
daarmee zelfs of er een relatie gelegd kan worden met het genoten muziekonderwijs in het basis- of
voortgezet onderwijs. Om deze laatste link te kunnen leggen heb ik, op advies van de LKCA6 een
bachelorscriptie van G. Hartkamp7 geraadpleegd en daaruit de belangrijkste verschuivingen in het
muziekonderwijs sinds de Tweede Wereldoorlog samengevat. Deze scriptie is de bij het LKCA enige
bekende studie die een zo volledig overzicht weergeeft en achtte ik volledig genoeg voor dit
onderzoek.
Middels een commerciële website (Survio) heb ik een drievoudige enquête opgezet. Bij het starten
van de enquête werd allereerst de vraag gesteld of de respondent amateurzanger, koordirigent of
zangdocent is. Bij dubbele functies (koordirigent en zangdocent) was er de mogelijkheid de enquête
twee keer in te vullen. Alle enquêtevragen en uitslagen zijn als bijlage op te vragen.
Algemene gegevens t.a.v. de enquête:
• Looptijd: van 7 mei t/m 13 juli 2018
• Software: Survio
6 Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie Amateurkunst – www.lkca.nl Utrecht
7 “Het muziekonderwijs in Nederland tijdens de 20
e eeuw” G. Hartkamp - Bachelorscriptie Muziekwetenschap
Universiteit Utrecht 2005
-
12/35
De verspreiding van de enquête heeft digitaal plaatsgevonden middels mailadressen van collega’s
koordirigenten, zangdocenten, middels het eigen bestand van mijn organisatie (Zangstudio Haarlem,
350 e-mailadressen) en middels bekende platforms op Facebook als Connecties in Vocaalland,
Koordirigenten, Amateurzangers Gevraagd en andere. Daarnaast is gevraagd om de enquête zoveel
mogelijk door te sturen, zodat deze zich als een inktvlek zou verspreiden.
2. c. De praktijk – een tweetal pilots.
“Tussen dromen en daad staan wetten en praktische bezwaren” 8 schreef Willem Elsschot al aan het
begin van de 20e eeuw en alhoewel hij op heel andere thema’s doelt dan het leren van muziektheorie
en solfège, is het natuurlijk voor te stellen dat er een verschil is tussen muziektheorie en solfège
willen leren en het daadwerkelijk doen. Een amateurzanger kan geen tijd hebben, geen geld of het
kan zijn dat een cursus niet wordt aangeboden. In een enquête aangeven dat je vindt dat er meer
aan muziektheorie en solfège in de koorrepetitie of zangles moet worden gedaan of dat de
amateurzanger vindt dat een losse cursus hem of haar goed zou doen, wil niet automatisch zeggen
dat deze stappen ook worden gezet.
Daarom heb ik ervoor gekozen om een deel van dit onderzoek te baseren op de praktijk en daarvoor
twee pilots, twee modelcursussen op te zetten, waarbij volwassen amateurzangers daadwerkelijk
aan de slag gaan met het verbeteren van de kennis van muziektheorie en solfège. Hiermee heb ik
onder andere onderzocht of er draagvlak is voor een aparte cursus bij amateurkoorzangers. Door
deze pilots te evalueren heb ik een indicatie gekregen voor wat betreft het effect van deze cursus op
de praktijk van de leerling. Met andere woorden: is er een verandering in gedrag ten aanzien van het
instuderen van nieuwe noten? Of zijn er, volgens de leerling, andere verbeteringen merkbaar,
bijvoorbeeld het beter kunnen volgen van het notenschrift tijdens de koorrepetitie?
De twee pilots laten zich als volgt onderscheiden:
1. Muziektheorie en solfège voor amateur(koor)zangers als losse cursus
2. Muziektheorie en solfège voor amateur(koor)zangers, geïntegreerd in de zangles.
Bij de totstandkoming van dit onderzoek had pilot 2 nog een andere opzet. In eerste instantie was
het niet mijn plan om muziektheorie en solfège te geven in de zanglessen, maar om een vergelijking
te maken tussen het aanbieden van een losse cursus muziektheorie en solfège en het aanbieden van
deze disciplines tijdens of vóór de koorrepetities. Maar de ervaringen bij pilot 1 hebben mij
uiteindelijk anders doen besluiten. Klassikaal aanbieden van muziektheorie en solfège bij volwassen
amateurzangers kan namelijk op wezenlijke differentiatiemoeilijkheden stuiten, met andere
woorden: de verschillen in niveaus kunnen groot zijn. Het integreren van muziektheorie en solfège
op individuele basis, in de zangles, heeft deze problematiek niet omdat je binnen dezelfde cursus te
allen tijde het tempo kunt aanpassen aan de capaciteit van de leerling. Een vergelijking tussen deze
twee vormen van scholing vond ik daarmee meer relevant, ondanks het feit dat een deel van de
bevindingen voor de hand zou liggen.
8 Uit: Het Huwelijk – Willem Elsschot 1910 uit: Verzameld Werk – Amsterdam 1976
-
13/35
HOOFDSTUK 3. OVER AUDITIEF STUDEREN
3a. Enkele opvattingen van muziek- en zangpedagogen
“Net als bij het leren lezen van een taal die hij eerst heeft leren verstaan en spreken, moet het noten
lezen pas aan de orde komen als de leerling het genoteerde kan herkennen omdat het al ergens in
zijn muzikale voorstelling aanwezig is. De theorie van de noten is daarbij een hulpmiddel, nuttig,
maar niet onmisbaar”, vindt De Vree.
Muziekpedagoog Pièrre van Hauwe ontwikkelde een eigen methode genaamd “Spelen met muziek”,
waarmee hij overigens in het buitenland meer succes boekte dan in eigen land. “Een kind dat met zes
jaar naar school gaat, kan spreken. Het kent de taal. Hoe dat komt? Het kind observeert, neemt over.
Pas daarna krijgt het taalles en zet het kind het geobserveerde om tot begrip. Wij deden en doen het
vaak te wetenschappelijk. Dat is fout. Wij leerden de kinderen eerst toonladders, geen liederen”9.
Zangpedagoog Cora Canne Meijer benadrukt in “Over zingen gesproken”10 het belang van het gehoor
en van het innerlijk horen en kunnen voorstellen voor de juiste toonvorming en articulatie van de
zanger. Volgens haar begint een goede zangtechniek bij een goede voorstelling van de toon.
Bovenstaande opvattingen zouden in meer en mindere mate kunnen pleiten voor een kennismaking
met nieuwe stukken met behulp van een opname. Canne Meijer benadrukt niet zozeer het
beluisteren van opnamen als wel het innerlijk horen.
Ook De Vree noemt het begrip “klankvoorstelling” veelvuldig: “Na het intensief beluisteren van een
concert, kunnen bijvoorbeeld op weg naar huis allerlei fragmenten weer in de herinnering naar
boven komen…Dit klankvoorstellingsvermogen is in staat om het gehoorde tot in de kleinste details
weer voor de geest te roepen…Het ontwikkelen hiervan is bij het leren spelen een buitengewoon
essentieel gegeven”. Hij hanteert voor het studeren van nieuwe stukken deze volgorde:
luisteren-beleven-bewustmaken-spelen-lezen
Ook de methode Suzuki11, waarbij jonge kinderen eerst jarenlang uitsluitend op het gehoor spelen en
het lezen pas later komt, gaat die richting uit: horen� imiteren� onthouden� lezen (herkennen).
Volgens De Vree stuiten leerlingen die jarenlang uitsluitend auditief studeren later echter op
problemen om van blad te spelen, omdat er onvoldoende relatie is gelegd met het notenbeeld.
Volgens hem is het noodzakelijk om van meet af aan getraind te worden in het zelfstandig vormen
van een klankvoorstelling uit het notenbeeld, iets dat bij de methode Suzuki in beginsel niet aan de
orde is.
In het studeerproces, waar De Vree dieper ingaat op het aanleren van instrumentale en vocale
basistechnieken en hij duidt op het verschijnsel ‘spiergeheugen’, maakt hij een onderscheid tussen
wat hij noemt volledig geautomatiseerde (gesloten automatismen of reflexen) en gedeeltelijk
geautomatiseerde bewegingen (open automatismen). Hij pleit voor het aanleren van zoveel mogelijk
open automatismen, waarbij de leerling later vrij kan beschikken over de technische bewegingen. De
9 Uit: “Bezeten van muziek – het universum van Pièrre van Hauwe” - Trudy van der Wees – Cicero Publiciteit
Delft 2014 10
“Over zingen gesproken” - Cora Canne Meijer - Drukkerij Pascal Utrecht 2011 11
“The Suzuki Concept” – S. Suzuki e.a. DiabloPress 1974
-
14/35
manier om dit te bewerkstelligen is volgens hem om, tijdens het repeteren (herhalen), steeds te
variëren, bijvoorbeeld in tempo, dynamiek, articulatie en speelmanier. Mijns inziens beschrijft De
Vree hier een belangrijke reden voor mijn scepsis ten aanzien van het uitsluitend gebruik van
oefenbestanden. Een opname zal immers weinig tot niet variëren in tempo en het aanleren van
volledig geautomatiseerde bewegingen in de hand werken.
Zowel De Vree als Canne Meijer schrijven over de voorstelling van de toon, waarbij De Vree een
vergelijking maakt tussen harp spelen en zingen; bij de harp is heel veel te zien van de werking van
de techniek, bij zang niets. Voor de zanger is het niet mogelijk een greep te oefenen of een toets in te
drukken. De zanger is dus, volgens beiden, afhankelijk van het innerlijk horen van de noten om de
toon te kunnen vormen.
3b. Veranderingen in opvatting de laatste decennia
Het gebruik van oefenbestanden gaat verder terug dan het huidige (digitale) tijdperk. Paul Gerritz
beschrijft in zijn “Zanger, ken uw stem”12 uit 1979 hoe hij de recorder gebruikt en aanbeveelt voor
het instuderen van nieuwe partijen: “Per zangpartij heb ik de beschikking over een cassetterecorder
en de nodige lege bandjes. Een nieuw werk zing ik thuis in op de band. Vooraf de uitspraak van het
werk en dan de melodie met woorden, mogelijk interpretatie direct erbij, dynamiek enz…. Deze
methode van werken met recorders stimuleert de naijver onder de zangers, om als eerste de partij te
kunnen zingen én zelfstandig. Ik kan u, geachte collega, dit systeem warm aanbevelen.”
Louis Metz pleit eind jaren ’60 voor een voorbereidende klas, alvorens aan een technisch-
instrumentale studie te beginnen en wijst hierbij vooral op het belang van het kunnen lezen van het
ritme. Maar hij schrijft ook over het belang van “bewustwording van muzikale intuïtie” en volgens
hem geschiedt dit het best door middel van de menselijke stem. “Laat men iemand een melodie, een
motief of welk muzikaal onderdeel ook, zingen, dan blijkt bijna altijd dat men het muzikaal beter
zingt dan speelt.” Hiermee is hij mijns inziens op dezelfde weg als bijvoorbeeld De Vree en Suzuki,
doordat hij pleit voor een goede voorstelling van de muziek. Imitatie of kennismaking met nieuwe
muziek door middel van de grammofoon of recorder, daar waarschuwt hij voor, met name bij
beginnende leerlingen, omdat de leerling te veel perfectie hoort die zou kunnen afschrikken of
ontmoedigen. Maar later nuanceert hij zijn mening: “Ziet men de technische perfectie niet als
“conditio sine qua non” voor het beluisteren van een compositie, dan kan de leerling veel leren van
de opvattingen van verschillende grote meesters.”
Er is in de literatuur een verandering van opvatting waar te nemen van een meer lineaire manier van
instuderen, van wat De Vree noemt “de klassieke pianoles” (eerst noten leren lezen, dan spelen),
naar een meer concentrische methode, waarbij een globale kennismaking met het geheel het
startpunt is.
3c. Auditief studeren in het digitale tijdperk
De Vree ageert tegen de traditionele muziekles en pleit voor het meer loslaten van de lineaire manier
van denken (vanuit het notenschrift) om middels opnamen en voorspelen het klankvoorstellings-
vermogen van de leerling te verrijken en om daarmee, net als Van Hauwe, de taal van de muziek
eerst te leren alvorens deze te kunnen lezen. Maar hij is, in tegenstelling tot Suzuki, voor het
12
“Zanger ken uw stem” - Paul Gerritz – Uitgeverij Strengholt Naarden 1979
-
15/35
samengaan van een auditieve methode met het “van meet af aan vertrouwd maken met het
notenbeeld”.
Maar kan het zo zijn dat in het zangonderwijs het accent verschoven is naar te veel auditief studeren
omdat oefenbestanden en de verspreiding daarvan ons momenteel zo gemakkelijk ter beschikking
staan? Neemt de leerling nog de moeite om vertrouwd te raken met het notenschrift, wanneer hij
alle in te studeren muziek als geluidsbestand op zijn telefoon beschikbaar heeft en tijdens een
zinderende skitocht kan afspelen?
En is het zo dat het ontwikkelen van een volledig geautomatiseerd spiergeheugen hiermee te veel in
de hand wordt gewerkt? Het is wat ik regelmatig ervaar in mijn beroepspraktijk. Maar wat is de
mening van de rest van Nederland ten aanzien van het instuderen met oefenbestanden? En is er
binnen het zangonderwijs draagvlak voor een herintroductie van meer lineair denken, vanuit het
notenschrift? In hoofdstuk 4 zijn de belangrijkste uitslagen van een landelijke enquête aangaande dit
onderwerp samengevat.
-
16/35
HOOFDSTUK 4. DE UITSLAGEN VAN DE ENQUÊTE – EEN RÉSUMÉ
Op 7 mei 2018 is de door mij samengestelde (online) enquête “De kennis van muziektheorie en
solfège bij amateurkoorzangers” gelanceerd. Tot aan 13 juli 2018 hebben amateurkoorzangers,
zangdocenten en koordirigenten de mogelijkheid gehad deze enquête in te vullen. Met deze enquête
heb ik geprobeerd een indicatie te krijgen van wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van de
manier van instuderen van zangpartijen bij amateurkoorzangers. Worden oefenbestanden alom
gebruikt en is men daarmee tevreden? En vervangen, volgens de ondervraagden, deze
oefenbestanden de noodzaak van kennis van muziektheorie en solfège? Wordt er in bijvoorbeeld de
zangles of koorrepetitie (nog) aandacht besteed aan deze disciplines? En wat zijn de wensen van
zowel de koordirigent, zangdocent als van de zanger ten aanzien van de manier van instuderen van
zangpartijen?
De enquête heeft de volgende aantallen respondenten opgeleverd:
• Totaal aantal respondenten: 682
o Zangdocenten 117
o Koordirigenten 116
o Amateurkoorzangers 449
Opmerking:
Gezien de grote hoeveelheid amateurkoorzangers (1,8 miljoen) die Peter Dijkstra in zijn in de
introductie geciteerde interview noemt, is het aantal respondenten laag te noemen. Immers is 449
amateurkoorzangers nog geen halve promille van de populatie. Www.surveymonkey.com , een
andere online enquête aanbieder dan het door mij gebruikte Survio, berekent dat met een populatie
van 1.800.000 amateurkoorzangers, een betrouwbaarheidsniveau van 95 % en een foutmarge van 5
%, er in totaal 385 respondenten moeten zijn. Volgens deze berekening zouden de 449 respondenten
goed zijn voor een betrouwbaarheidsniveau van minimaal 95 % en een foutmarge van maximaal 5 %.
Onderstaand verslag is een résumé van de enquête. Ik heb de belangrijkste uitslagen samengevoegd
en weergegeven in grafieken. Alle enquêtevragen plus alle uitslagen, zijn als bijlage opvraagbaar13.
4a. Oefenbestanden of kennis van muziektheorie en solfège?
Bij de inventarisatie van het gebruik van oefenbestanden heb ik, net zoals bij vele andere vragen,
onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen koren waarin de amateurzangers zingen, om
zodoende te onderzoeken of er verschillen zijn in het gebruik van oefenbestanden tussen de
klassieke koren en de koren die zich meer bezighouden met lichte muziek (jazz/pop).
Opmerking:
Bij de enquête heb ik de amateurkoorzangers de mogelijkheid geboden om zelf in te vullen in wat
voor type koor ze zingen. Deze mogelijkheid heeft een breed palet aan typen koren opgeleverd, die
volgens de amateurzanger niet vielen onder klassiek of pop/jazz. Dit heeft tot gevolg dat de
percentages “Algemeen” vaak niet het gemiddelde zijn van Klassiek koor en Pop/jazz.
13
Vanwege de grote hoeveelheid bijlagen (enquête-uitslagen, lesmateriaal en testresultaten) heb ik ervoor gekozen deze op aanvraag beschikbaar te stellen. Dit kan door een mail te sturen aan [email protected].
-
De stelling Bij mijn koor krijg ik oefenbestanden
Het percentage amateurzangers dat aangeeft bijna altijd en altijd oefenbestanden te ontvangen
het instuderen van hun nieuwe stukken
bij klassieke koren.
Wellicht een belangrijkere vraag is of amateurkoorzangers en koordirigenten tevreden zijn met de
huidige situatie en of er behoefte is aan verbeteringen op het gebied van muziektheorie en solfège.
Om dit te inventariseren heb ik de volgende stellingen voorgelegd:
1. Voor het instuderen van mijn koorpartijen vind ik YouT
voldoende.
2. Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen op een toetsenbord of ander instrument kunnen spelen, om
ze in te studeren.
3. Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen zonder hulp van e
4. Ik wil mijn koorpartijen ‘a prima vista’ kunnen zingen.
Met deze volgorde van stellingen heb ik niet alleen willen onderzoeken
meer kennis wil hebben van muziektheorie en meer vaardigheid in solfège, maa
van beheersing van muziektheorie en solfège de amateurzanger beoogt. Is hij tevreden met het stap
voor stap uitzoeken van de zanglijn met behulp van een (toetsen)instrument, of wil d
blad kunnen zingen of wellicht zelfs zonder
De stellingen leverden de volgende reacties op:
Bij mijn koor krijg ik oefenbestanden leverde de volgende reacties op:
Het percentage amateurzangers dat aangeeft bijna altijd en altijd oefenbestanden te ontvangen
het instuderen van hun nieuwe stukken is duidelijk hoger bij pop- jazzkoren: 60,6 %
belangrijkere vraag is of amateurkoorzangers en koordirigenten tevreden zijn met de
huidige situatie en of er behoefte is aan verbeteringen op het gebied van muziektheorie en solfège.
Om dit te inventariseren heb ik de volgende stellingen voorgelegd:
n mijn koorpartijen vind ik YouTube of andere geluidsopnamen
Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen op een toetsenbord of ander instrument kunnen spelen, om
Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen zonder hulp van een instrument kunnen zingen.
Ik wil mijn koorpartijen ‘a prima vista’ kunnen zingen.
Met deze volgorde van stellingen heb ik niet alleen willen onderzoeken of de amateurkoorzanger
meer kennis wil hebben van muziektheorie en meer vaardigheid in solfège, maar ook welk niveau
van beheersing van muziektheorie en solfège de amateurzanger beoogt. Is hij tevreden met het stap
voor stap uitzoeken van de zanglijn met behulp van een (toetsen)instrument, of wil d
wellicht zelfs zonder studie vooraf (a prima vista).
De stellingen leverden de volgende reacties op:
17/35
Het percentage amateurzangers dat aangeeft bijna altijd en altijd oefenbestanden te ontvangen voor
60,6 % tegenover 37,5 %
belangrijkere vraag is of amateurkoorzangers en koordirigenten tevreden zijn met de
huidige situatie en of er behoefte is aan verbeteringen op het gebied van muziektheorie en solfège.
ube of andere geluidsopnamen
Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen op een toetsenbord of ander instrument kunnen spelen, om
en instrument kunnen zingen.
de amateurkoorzanger
r ook welk niveau
van beheersing van muziektheorie en solfège de amateurzanger beoogt. Is hij tevreden met het stap
voor stap uitzoeken van de zanglijn met behulp van een (toetsen)instrument, of wil deze vlot van
-
1. Voor het instuderen van mijn koorpartije
Met de stelling Voor het instuderen va
voldoende was 62,6 % van de klassieke amateurzangers het niet of helemaal niet eens. Bij de
pop/jazz zanger was dit 54,6 %.
Bij de vervolgvragen over of de amateurkoorzanger de zangpartijen met of zonder hulp van een in
zou willen kunnen instuderen, is er een duidelijk versc
popkoren, waarbij de behoefte om thuis koorpartijen te kunnen instuderen zonder oefenbestanden
aanwijsbaar groter is in het klassieke genre. Dit zou in verband kunne
dat de vanzelfsprekendheid voor wat betreft het gebruik van oefenbestanden
blijkt (37,5 % bij de klassieke amateurkoorzanger versus
1. Voor het instuderen van mijn koorpartijen vind ik YouTube of andere geluidsopnamen, voldoende.
Voor het instuderen van mijn koorpartijen vind ik YouTube of andere geluidsopnamen
was 62,6 % van de klassieke amateurzangers het niet of helemaal niet eens. Bij de
pop/jazz zanger was dit 54,6 %.
Bij de vervolgvragen over of de amateurkoorzanger de zangpartijen met of zonder hulp van een in
is er een duidelijk verschil te zien tussen de klassieke koren
popkoren, waarbij de behoefte om thuis koorpartijen te kunnen instuderen zonder oefenbestanden
aanwijsbaar groter is in het klassieke genre. Dit zou in verband kunnen worden gebracht met het feit
dat de vanzelfsprekendheid voor wat betreft het gebruik van oefenbestanden bij de popkor
eke amateurkoorzanger versus 60,6 in het lichte genre).
18/35
ube of andere geluidsopnamen, voldoende.
ndere geluidsopnamen
was 62,6 % van de klassieke amateurzangers het niet of helemaal niet eens. Bij de
Bij de vervolgvragen over of de amateurkoorzanger de zangpartijen met of zonder hulp van een in
hil te zien tussen de klassieke koren en de
popkoren, waarbij de behoefte om thuis koorpartijen te kunnen instuderen zonder oefenbestanden
n worden gebracht met het feit
j de popkoren groter
het lichte genre).
-
2. Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen op een toetsenbord of ander instrument kunnen spelen om ze in
te studeren.
3. Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen zonder hulp van een instrument kunnen zingen.
rtijen op een toetsenbord of ander instrument kunnen spelen om ze in
3. Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen zonder hulp van een instrument kunnen zingen.
19/35
rtijen op een toetsenbord of ander instrument kunnen spelen om ze in
3. Ik wil thuis mijn eigen koorpartijen zonder hulp van een instrument kunnen zingen.
-
4. Ik wil mijn koorpartijen ‘a prima vista’ kunnen zingen.
Ook bij de derde vraag over het instuderen van koorpartijen zonder instrument, scoort de klassieke
zanger hoger, maar is deze ook uitgesprokener. ‘Helemaal eens’ scoort hoger bij de klassieke zanger,
maar ‘eens’ scoort dan weer hoger bij pop/jazz. En wann
aan het ‘a prima vista’ kunnen zingen, is er geen sprake van een duidelijke lijn als het gaat om het
verschil tussen de klassieke en de popkoren.
Conclusies
Zowel de amateurkoorzangers uit het klassieke als uit
tevreden met uitsluitend het gebruik van oefenbestanden of YouT
amateurkoorzangers vindt 62,2 % dit onvoldoende en in het lichte genre is dit 54,6 %
instuderen met of zonder hulp van een instrument scoort hoger in het klassieke genre. Bij het ‘a
prima vista’ van blad zingen zijn deze verschillen niet meer duidelijk.
4b. De relatie tussen het gebruik van oefenbestanden en leeftijd.
Bij het stellen van de vraag wat de beste manier i
amateurkoorzangers in Nederland te verbeteren, acht ik het relevant om een relatie te leggen met
het genoten muziekonderwijs, met name voor wat betreft het basis
zo dat de oudere zanger minder gebruik maakt van het internet omdat hij vroeger op school
muziekles heeft gehad? Dit zou een pleidooi kunnen inhouden voor meer muziekles in het basis
voortgezet onderwijs.
Door van elke respondent te vragen in welke leeftijdscatego
een relatie te leggen met de belangrijkste verschuivingen in het muziekonderwijs in Nederland. Maar
alvorens daar zicht op te krijgen, is het natuurlijk van belang te weten wat deze belangrijkste
4. Ik wil mijn koorpartijen ‘a prima vista’ kunnen zingen.
Ook bij de derde vraag over het instuderen van koorpartijen zonder instrument, scoort de klassieke
zanger hoger, maar is deze ook uitgesprokener. ‘Helemaal eens’ scoort hoger bij de klassieke zanger,
maar ‘eens’ scoort dan weer hoger bij pop/jazz. En wanneer de vraag gesteld wordt of er behoefte is
aan het ‘a prima vista’ kunnen zingen, is er geen sprake van een duidelijke lijn als het gaat om het
verschil tussen de klassieke en de popkoren.
Zowel de amateurkoorzangers uit het klassieke als uit het lichte genre zijn over het algemeen niet
bruik van oefenbestanden of YouTube. Van de klassieke
amateurkoorzangers vindt 62,2 % dit onvoldoende en in het lichte genre is dit 54,6 %
van een instrument scoort hoger in het klassieke genre. Bij het ‘a
prima vista’ van blad zingen zijn deze verschillen niet meer duidelijk.
4b. De relatie tussen het gebruik van oefenbestanden en leeftijd.
Bij het stellen van de vraag wat de beste manier is om de kennis van muziektheorie en solfège van
amateurkoorzangers in Nederland te verbeteren, acht ik het relevant om een relatie te leggen met
het genoten muziekonderwijs, met name voor wat betreft het basis- en voortgezet onderwijs. Is het
ere zanger minder gebruik maakt van het internet omdat hij vroeger op school
muziekles heeft gehad? Dit zou een pleidooi kunnen inhouden voor meer muziekles in het basis
Door van elke respondent te vragen in welke leeftijdscategorie hij valt, heb ik de mogelijkheid om
een relatie te leggen met de belangrijkste verschuivingen in het muziekonderwijs in Nederland. Maar
alvorens daar zicht op te krijgen, is het natuurlijk van belang te weten wat deze belangrijkste
20/35
Ook bij de derde vraag over het instuderen van koorpartijen zonder instrument, scoort de klassieke
zanger hoger, maar is deze ook uitgesprokener. ‘Helemaal eens’ scoort hoger bij de klassieke zanger,
eer de vraag gesteld wordt of er behoefte is
aan het ‘a prima vista’ kunnen zingen, is er geen sprake van een duidelijke lijn als het gaat om het
het lichte genre zijn over het algemeen niet
ube. Van de klassieke
amateurkoorzangers vindt 62,2 % dit onvoldoende en in het lichte genre is dit 54,6 %. Het thuis
van een instrument scoort hoger in het klassieke genre. Bij het ‘a
s om de kennis van muziektheorie en solfège van
amateurkoorzangers in Nederland te verbeteren, acht ik het relevant om een relatie te leggen met
en voortgezet onderwijs. Is het
ere zanger minder gebruik maakt van het internet omdat hij vroeger op school
muziekles heeft gehad? Dit zou een pleidooi kunnen inhouden voor meer muziekles in het basis- en
ik de mogelijkheid om
een relatie te leggen met de belangrijkste verschuivingen in het muziekonderwijs in Nederland. Maar
alvorens daar zicht op te krijgen, is het natuurlijk van belang te weten wat deze belangrijkste
-
21/35
verschuivingen zijn. Daarvoor heb ik het eerdergenoemde overzicht van G. M. Hartkamp
geraadpleegd (zie Hoofdstuk 2. Methodologie).
De oudste zangers in mijn koren en in mijn lespraktijk als zangdocent zijn geboren aan het begin van
de jaren ’40 en volgden theoretisch hun eerste muzieklessen na de Tweede Wereldoorlog. Daarom
acht ik het relevant om de belangrijkste verschuivingen in het muziekonderwijs in Nederland sinds de
Tweede Wereldoorlog in kaart te brengen.
Verschuivingen binnen het muziekonderwijs in Nederland sinds WO II
Volgens Hartkamp zijn de volgende verschuivingen binnen het muziekonderwijs in Nederland, voor
zover ik deze relevant acht gezien mijn onderzoeksvraag, waar te nemen:
• In de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog bestond het muziekonderwijs op scholen met
name uit het zingen van volksliederen. De toenemende motivatie voor zang kwam
voornamelijk voort uit het feit dat men tijdens de oorlog ondervond dat vaderlandse liederen
en zelfs het Volkslied onvoldoende beheerst werden.
• Ook in de jaren ’50 werd vooral gezongen. Bundels als “Eén, twee, doe maar mee” en
“Kinderzang en kinderspel” zijn gangbaar en onderwijzend personeel wordt erop attent
gemaakt dat zingen op de lagere school een verplicht vak is en dat er geen kinderen van deze
zang mogen worden uitgesloten.
Daarnaast zijn er initiatieven om het muziekonderwijs op de lagere scholen meer gestalte te
geven, zoals van Delftenaar Pièrre van Hauwe, die poogt het Orff instrumentarium in te
voeren in Nederland en van Ad Heerkens die de bundel “Wij willen muziek” uitgeeft, maar
ook ageert tegen de regering met zijn opmerking dat er anno 1953 qua wetgeving
betreffende het muziekonderwijs, niets veranderd is sinds 1906. Later blijkt Heerkens met
zijn gedachtegoed een belangrijk grondlegger van de basisvorming te zijn.
• Vanaf eind jaren ’60 doen de muziekscholen hun intrede in Nederland. Het idee ontstond dat
muziek voor iedereen toegankelijk moest zijn. Alle lagen van de bevolking zijn welkom om
Algemeen Muzikaal vormend onderwijs te volgen en er wordt betaald naar draagkracht.
Ook wordt voor basisscholen korte tijd de mogelijkheid geschapen om externe
muziekdocenten aan te trekken.
• In 1968 treedt de “Mammoetwet” in werking, waarbij voortgezet onderwijs voor iedereen
toegankelijk wordt, of je nu uit de arbeidersklasse, de middenstand of uit de elite komt.
Echter bleek de Mammoetwet, behalve dat iedere scholier ermee te maken krijgt, niet alleen
een verbetering. Dezelfde hoeveelheid tijd voor een creatief vak moest verdeeld worden
over drie disciplines, te weten handenarbeid, muziek en tekenen. Tevens ontstond de
mogelijkheid voor de leerling om, na een korte algemene introductie, een keuze te maken
tussen de verschillende disciplines, waardoor de mogelijkheid bestond dat de leerling
helemaal geen muziek meer in het pakket had.
• Diezelfde Mammoetwet veroorzaakte een verschuiving in de opleiding van onderwijzers. De
vijfjarige Kweekschool werd vervangen door de driejarige Pedagogische Academie (PA). Waar
de Kweekschool nog eiste dat muziek in het pakket zat bij toelating, verviel deze voorwaarde
bij de toch al kortere PA, met alle gevolgen van dien. Muziek werd door onderwijzers van de
PA steeds vaker gemeden.
-
22/35
• Toenemende populariteit van popmuziek in de jaren ’80 zorgde voor een ander invulling van
de muzieklessen. Improviseren deed zijn intrede evenals de elektronica. Het ligt voor de
hand te veronderstellen dat het accent minder kwam te liggen op muziektheorie en solfège,
maar verschoof richting samen spelen, improviseren, luisteren naar muziek en
cultuuroverdracht.
• De invoering van de Basisvorming in 1993 maakt dat leerlingen in het voortgezet onderwijs
direct de keuze maken tussen muziek, dans of drama.
Verschuivingen binnen het muziekonderwijs in relatie tot de enquête-uitslagen
Wanneer men de verschuivingen binnen het muziekonderwijs in Nederland in verband brengt met de
uitslagen van de enquête dan ziet men de volgende verbanden:
• Muziektheorie in het basisonderwijs: Het percentage amateurzangers dat aangeeft in het
basisonderwijs les te hebben gehad in muziektheorie is lager bij jongere zangers. Van de
zangers ouder dan 55 jaar (dus vóór de Mammoetwet en de overgang van Kweekschool naar
Pedagogische Academie), geeft gemiddeld 58 % aan in het basisonderwijs geen les te hebben
gehad in muziektheorie. Dit staat tegenover gemiddeld 73 % van in de categorie jonger dan
45 jaar. Van jongeren onder de 25 jaar geeft zelfs 82 % aan geen muziektheorie te hebben
gehad in het basisonderwijs.
• Muziektheorie in het voortgezet onderwijs: In het voortgezet onderwijs is, na de invoering
van de Mammoetwet, een omgekeerde verschuiving waar te nemen. In de leeftijdscategorie
55 + geeft gemiddeld 55 % van de zangers aan geen les te hebben gehad in muziektheorie in
het voortgezet onderwijs. In de categorie van 35 tot 55 jaar is dit 41 % en van de zangers,
jonger dan 35 jaar zegt slechts 14 % geen les te hebben gehad in muziektheorie op de
middelbare school (!). `
Verschuivingen binnen het muziekonderwijs in relatie tot zangpartijen instuderen
Is er een verband waar te nemen tussen de leeftijd van de amateurzanger en de manier van
instuderen van zangpartijen; met andere woorden neigen jongeren eerder naar instuderen met
oefenbestanden dan ouderen of juist niet en is hier een relatie te leggen met het genoten
muziekonderwijs in het basis- en voortgezet onderwijs?
Opmerking:
De uitslagen betreffende het les gehad hebben in ‘solfège’ heb ik buiten beschouwing gelaten. Het
percentage zangers dat ingevuld heeft les te hebben gehad in solfège in het basis- of voortgezet
onderwijs is dusdanig laag dat ik de uitslagen niet relevant acht. Als reden hiervoor dunkt het mij
aannemelijk dat het verschil bij de amateurzanger wellicht niet zó duidelijk is als bij de theoriedocent;
dat een amateurzanger het ‘kunnen zingen van een toonladder’ of ‘het aanleren van een liedje vanaf
notenschrift’ als muziektheorie heeft geïnterpreteerd, ondanks dat de definities in de enquête
duidelijk zijn weergegeven.
Op de stelling Om nieuwe muziekstukken in te studeren luister ik meestal naar Youtube of zing ik mee
met een opname kwamen de volgende reacties (in %):
-
Het blijkt uit de enquête niet specifiek dat jongeren meer gebruik maken van (digitale) audiobronnen
dan ouderen. Een meer specifieke vraag betreffende websites waarvan men koorpartijen kan
downloaden van beroemde werken als het Requiem van Mozart, Verdi, Fauré, Brahms of
oratoriumwerken van Bach, gaf zelfs het omgekeerde beeld:
Om nieuwe muziekstukken in te studeren
(in %):
Uit de grafiek blijkt dat websites als cyberbass.com en koorpartijen.nl door jongeren minder bezocht
worden dan door ouderen. Ook is het percentage amateurzangers dat aangee
Het blijkt uit de enquête niet specifiek dat jongeren meer gebruik maken van (digitale) audiobronnen
dan ouderen. Een meer specifieke vraag betreffende websites waarvan men koorpartijen kan
downloaden van beroemde werken als het Requiem van Mozart, Verdi, Fauré, Brahms of
oratoriumwerken van Bach, gaf zelfs het omgekeerde beeld:
n te studeren gebruik ik websites als Cyberbass en/of koorpartijen.nl
Uit de grafiek blijkt dat websites als cyberbass.com en koorpartijen.nl door jongeren minder bezocht
worden dan door ouderen. Ook is het percentage amateurzangers dat aangeeft
23/35
Het blijkt uit de enquête niet specifiek dat jongeren meer gebruik maken van (digitale) audiobronnen
dan ouderen. Een meer specifieke vraag betreffende websites waarvan men koorpartijen kan
downloaden van beroemde werken als het Requiem van Mozart, Verdi, Fauré, Brahms of
gebruik ik websites als Cyberbass en/of koorpartijen.nl
Uit de grafiek blijkt dat websites als cyberbass.com en koorpartijen.nl door jongeren minder bezocht
ft nooit gebruik te
-
maken van deze websites, aanzienlijk hoger bij de jongere generatie. Een verklaring zou, mijns
inziens, kunnen gezocht in het feit dat deze
oratoriumwerken aanbieden en deze in hoofdzaak worden va
waarvan de gemiddelde leeftijd h
Conclusies
De verschuivingen die er plaatsgevonden hebben binnen het muziekonderwijs in Nederland zijn
terug te vinden in de uitslagen van de enquête, voor wat betreft het al dan nie
muziekles in het basis- of voortgezet onderwijs. Hoe jonger de zanger, hoe minder les deze heeft
gehad in muziektheorie in het basisonderwijs, maar in het voortgezet onderwijs is dit omgekeerd.
Hoe jonger de zanger, hoe meer deze aangeef
onderwijs. Uit de enquête blijkt niet duidelijk dat deze verschuivingen invloed hebben op d
van instuderen van zangpartijen.
4c. Muziektheorie en solfège, in de koorrepetitie of apart?
In de wetenschap dat meer dan 60 % van de klassieke amateurzangers en meer dan 50 % van de
zangers uit het lichtere genre ontevreden is met het uitsluitend auditief studeren,
concluderen dat er behoefte is aan de verbetering van de kennis in muziektheorie en s
amateurzangers. Maar wat is dan de beste manier? Is dat het opzetten van aparte cursussen waarbij
de cursisten klassikaal les krijgen, of is de koorrepetitie de betere plek? Of moet er in de zanglessen
meer aandacht besteed worden aan muziektheo
zangdocenten en koordirigenten brengt dit ook daadwerkelijk in de praktijk? Onderstaande
stellingen leverden de volgende reacties op:
Ik vind dat muziektheorie en in de koorrepetitie thuishoort
maken van deze websites, aanzienlijk hoger bij de jongere generatie. Een verklaring zou, mijns
inziens, kunnen gezocht in het feit dat deze websites met name de eerder beschreven
werken aanbieden en deze in hoofdzaak worden vaak uitgevoerd door oratoriumkoren
de gemiddelde leeftijd hoog is.
De verschuivingen die er plaatsgevonden hebben binnen het muziekonderwijs in Nederland zijn
terug te vinden in de uitslagen van de enquête, voor wat betreft het al dan niet gehad hebben van
of voortgezet onderwijs. Hoe jonger de zanger, hoe minder les deze heeft
gehad in muziektheorie in het basisonderwijs, maar in het voortgezet onderwijs is dit omgekeerd.
Hoe jonger de zanger, hoe meer deze aangeeft muziektheorie te hebben gehad in het voortgezet
onderwijs. Uit de enquête blijkt niet duidelijk dat deze verschuivingen invloed hebben op d
partijen.
4c. Muziektheorie en solfège, in de koorrepetitie of apart?
chap dat meer dan 60 % van de klassieke amateurzangers en meer dan 50 % van de
zangers uit het lichtere genre ontevreden is met het uitsluitend auditief studeren,
dat er behoefte is aan de verbetering van de kennis in muziektheorie en s
amateurzangers. Maar wat is dan de beste manier? Is dat het opzetten van aparte cursussen waarbij
de cursisten klassikaal les krijgen, of is de koorrepetitie de betere plek? Of moet er in de zanglessen
meer aandacht besteed worden aan muziektheorie en solfège? En hoeveel procent
zangdocenten en koordirigenten brengt dit ook daadwerkelijk in de praktijk? Onderstaande
stellingen leverden de volgende reacties op:
Ik vind dat muziektheorie en in de koorrepetitie thuishoort
24/35
maken van deze websites, aanzienlijk hoger bij de jongere generatie. Een verklaring zou, mijns
sites met name de eerder beschreven
ak uitgevoerd door oratoriumkoren
De verschuivingen die er plaatsgevonden hebben binnen het muziekonderwijs in Nederland zijn
t gehad hebben van
of voortgezet onderwijs. Hoe jonger de zanger, hoe minder les deze heeft
gehad in muziektheorie in het basisonderwijs, maar in het voortgezet onderwijs is dit omgekeerd.
t muziektheorie te hebben gehad in het voortgezet
onderwijs. Uit de enquête blijkt niet duidelijk dat deze verschuivingen invloed hebben op de manier
chap dat meer dan 60 % van de klassieke amateurzangers en meer dan 50 % van de
zangers uit het lichtere genre ontevreden is met het uitsluitend auditief studeren, kan men
dat er behoefte is aan de verbetering van de kennis in muziektheorie en solfège bij
amateurzangers. Maar wat is dan de beste manier? Is dat het opzetten van aparte cursussen waarbij
de cursisten klassikaal les krijgen, of is de koorrepetitie de betere plek? Of moet er in de zanglessen
procent van de
zangdocenten en koordirigenten brengt dit ook daadwerkelijk in de praktijk? Onderstaande
-
Ik vind dat solfège in de koorrepetitie thuishoort.
Er is een vergelijkbaar patroon bij muziektheorie en solfège en ook verschilt de mening van de
zangdocent en de koordirigent niet heel veel. De koordirigent lijkt iets uitgesprokener in het
integreren van muziektheorie in de koorrepetitie.
Ik vind dat muziektheorie in de zangles thuishoort.
solfège in de koorrepetitie thuishoort.
Er is een vergelijkbaar patroon bij muziektheorie en solfège en ook verschilt de mening van de
zangdocent en de koordirigent niet heel veel. De koordirigent lijkt iets uitgesprokener in het
orie in de koorrepetitie.
Ik vind dat muziektheorie in de zangles thuishoort.
25/35
Er is een vergelijkbaar patroon bij muziektheorie en solfège en ook verschilt de mening van de
zangdocent en de koordirigent niet heel veel. De koordirigent lijkt iets uitgesprokener in het
-
Ik vind dat solfège in de zangles thuishoort.
Over het algemeen scoort muziektheorie en solfège in de zangles hoger dan in de koorrepetitie. Wat
mij verder opvalt is het verschil in percentage tussen zangdocenten die vinden dat solfège in de
zangles thuishoort (41,5 %) en amateurzangers (71 %).
Opmerking: Bij het verzamelen van deze data kreeg ik veel reacties via Facebook, Messenger, mail
e.d. Een belangrijke Facebook disc
koordirigenten de inhoud van hun lessen resp. repetities graag aanpassen aan de behoeftes van
leerlingen en daarom ‘neutraal’ invullen.
Uit de uitslag van de enquête blijkt
les in muziektheorie en solfège dan er in de zanglessen wordt gerealiseerd. Ook besteden
zangdocenten minder aandacht aan deze disciplines dan ze zelf belangrijk vinden. 56,6 % van de
zangdocenten vindt dat muziektheorie en solfège in de zangles thuishoort, slechts 15,1 % zegt hier
vaak tot zeer vaak aandacht aan te besteden, 28,
pakken deze percentages nog ongunstiger uit (nooit 17 %, af en toe 60,4 %, regelmatig 11,3
5,7 %, zeer vaak 5,7 %).
Een vergelijkbaar patroon is waar te nemen bij de bevindingen van de zangleerlingen en hierbij
ik een belangrijke conclusie in dit onderzoek: in de zanglessen wordt (veel) minder aandacht besteed
aan muziektheorie en solfège dan de meeste leerlingen verwachten. En dit is dus in tegenspraak met
het aantal zangdocenten dat ‘neutraal’ heeft ingevuld om
voldoen.
Ik vind dat solfège in de zangles thuishoort.
Over het algemeen scoort muziektheorie en solfège in de zangles hoger dan in de koorrepetitie. Wat
rschil in percentage tussen zangdocenten die vinden dat solfège in de
zangles thuishoort (41,5 %) en amateurzangers (71 %).
Opmerking: Bij het verzamelen van deze data kreeg ik veel reacties via Facebook, Messenger, mail
e.d. Een belangrijke Facebook discussie die ontstond ging over de mening dat zangdocenten en
koordirigenten de inhoud van hun lessen resp. repetities graag aanpassen aan de behoeftes van
leerlingen en daarom ‘neutraal’ invullen.
blijkt dat leerlingen een grotere verwachting hebben voor wat betreft
les in muziektheorie en solfège dan er in de zanglessen wordt gerealiseerd. Ook besteden
zangdocenten minder aandacht aan deze disciplines dan ze zelf belangrijk vinden. 56,6 % van de
heorie en solfège in de zangles thuishoort, slechts 15,1 % zegt hier
k aandacht aan te besteden, 28,3 % regelmatig en 50,9 % af en toe. Bij solfège
pakken deze percentages nog ongunstiger uit (nooit 17 %, af en toe 60,4 %, regelmatig 11,3
Een vergelijkbaar patroon is waar te nemen bij de bevindingen van de zangleerlingen en hierbij
ik een belangrijke conclusie in dit onderzoek: in de zanglessen wordt (veel) minder aandacht besteed
aan muziektheorie en solfège dan de meeste leerlingen verwachten. En dit is dus in tegenspraak met
‘neutraal’ heeft ingevuld om aan de wensen van deze zangleerling te
26/35
Over het algemeen scoort muziektheorie en solfège in de zangles hoger dan in de koorrepetitie. Wat
rschil in percentage tussen zangdocenten die vinden dat solfège in de
Opmerking: Bij het verzamelen van deze data kreeg ik veel reacties via Facebook, Messenger, mail
ussie die ontstond ging over de mening dat zangdocenten en
koordirigenten de inhoud van hun lessen resp. repetities graag aanpassen aan de behoeftes van
ere verwachting hebben voor wat betreft
les in muziektheorie en solfège dan er in de zanglessen wordt gerealiseerd. Ook besteden
zangdocenten minder aandacht aan deze disciplines dan ze zelf belangrijk vinden. 56,6 % van de
heorie en solfège in de zangles thuishoort, slechts 15,1 % zegt hier
3 % regelmatig en 50,9 % af en toe. Bij solfège
pakken deze percentages nog ongunstiger uit (nooit 17 %, af en toe 60,4 %, regelmatig 11,3 %, vaak
Een vergelijkbaar patroon is waar te nemen bij de bevindingen van de zangleerlingen en hierbij trek
ik een belangrijke conclusie in dit onderzoek: in de zanglessen wordt (veel) minder aandacht besteed
aan muziektheorie en solfège dan de meeste leerlingen verwachten. En dit is dus in tegenspraak met
aan de wensen van deze zangleerling te
-
In mijn zanglessen wordt er aandacht besteed aan muziektheorie en solfège
Muziektheorie en solfège in de koorrepetitie
Diezelfde vraag heb ik gesteld ten aanzien van muziektheorie
van de koordirigenten vindt dat er in de koorrepetitie aandacht besteed moet worden aan deze
disciplines. Slechts 13,8 % besteed
muziektheorie en/of solfège.
Lineaire elementen toevoegen aan het zangonderwijs, een optie?
Tom de Vree pleit voor meer concentrisch muziekonderwijs en
als Shinichi Suzuki of Pièrre van Hauwe
alvorens het noten lezen te gaan beheersen.
internet ons, voor wat betreft het amateurzangonderwijs
een te algemene kennismaking met te
56,6 % van de zangdocenten die gereageerd hebben zegt
besteden aan muziektheorie in de zangles. Een even groot percentage zangdocenten vindt dat het
wel noodzakelijk is. Voor wat betreft solfège zegt 77,4 % va
en toe aandacht aan te besteden.
Zou een methodiek die zangtechniek, repertoire, muziektheorie en solfège integreert een aanvulling
kunnen zijn bij de huidige manier van lesgeven? Het idee hierachter is bij mij o
van het instrumentale onderwijs, waarbij er, volgens De Vree, steeds een sterkte relatie wordt
nagestreefd tussen het beheersen van het instrument en het notenbeeld.
In mijn zanglessen wordt er aandacht besteed aan muziektheorie en solfège (volgens de leerling)
Muziektheorie en solfège in de koorrepetitie
Diezelfde vraag heb ik gesteld ten aanzien van muziektheorie en solfège in de koorrepetitie. 53,5 %
van de koordirigenten vindt dat er in de koorrepetitie aandacht besteed moet worden aan deze
disciplines. Slechts 13,8 % besteedt in de koorrepetitie vaak, zeer vaak of altijd aandacht aan
Lineaire elementen toevoegen aan het zangonderwijs, een optie?
voor meer concentrisch muziekonderwijs en andere vooraanstaande pedagogen
Pièrre van Hauwe dringen aan op een algemene kennismaking met muziek,
t noten lezen te gaan beheersen. Graag stel ik hiertegenover dat de komst van het
voor wat betreft het amateurzangonderwijs, misschien heeft laten doorschieten naar
met te veel accent op het auditieve studeren.
56,6 % van de zangdocenten die gereageerd hebben zegt nooit of slecht af en toe
besteden aan muziektheorie in de zangles. Een even groot percentage zangdocenten vindt dat het
wel noodzakelijk is. Voor wat betreft solfège zegt 77,4 % van de zangdocenten hier nooit of slechts af
en toe aandacht aan te besteden.
Zou een methodiek die zangtechniek, repertoire, muziektheorie en solfège integreert een aanvulling
kunnen zijn bij de huidige manier van lesgeven? Het idee hierachter is bij mij ontstaan in navolging
van het instrumentale onderwijs, waarbij er, volgens De Vree, steeds een sterkte relatie wordt
nagestreefd tussen het beheersen van het instrument en het notenbeeld.
27/35
(volgens de leerling).
en solfège in de koorrepetitie. 53,5 %
van de koordirigenten vindt dat er in de koorrepetitie aandacht besteed moet worden aan deze
aandacht aan
vooraanstaande pedagogen
op een algemene kennismaking met muziek,
tegenover dat de komst van het
misschien heeft laten doorschieten naar
af en toe aandacht te
besteden aan muziektheorie in de zangles. Een even groot percentage zangdocenten vindt dat het
n de zangdocenten hier nooit of slechts af
Zou een methodiek die zangtechniek, repertoire, muziektheorie en solfège integreert een aanvulling
ntstaan in navolging
van het instrumentale onderwijs, waarbij er, volgens De Vree, steeds een sterkte relatie wordt
-
Opmerking:
Een kleine vooruitblik is hierbij op zijn plaats: in Hoof
leerlingen wanneer zij eerst toonladders leren zingen, daarna intervallen (door noten weg te laten uit
diezelfde ladder) en als laatste een lied instuderen dat qua toonsoort en intervallen niet te ver afwijkt
van de oefeningen. In vergelijking met De Vree of met de opvattingen van Van Hauwe, zou je hier
kunnen spreken van een meer lineaire manier van muziek instuderen.
De stelling Als er een lesmethode zou bestaan die zangtechniek combineert met muziektheorie
solfège, dan zou ik daarin geïnteresseerd zijn
Het is duidelijk dat er veel animo is voor een
de behoefte sterk aanwezig is (75 % helemaal eens of eens). Ook de
interesse te hebben in zo’n methodiek (67,9 %).
Conclusies
Het percentage zangleerlingen dat vindt dat muziektheorie en solfège in de zangles thuishoort is vele
malen groter dan het percentage zangdocenten (71 % versus 41,5 %). Ook
de zangles aandacht wordt besteed aan deze disciplines hoger dan wat er in de praktijk gebeurt.
Deze constatering is in strijd met
zeggen te willen voldoen aan de
aandacht moet worden besteed aan muziektheorie en solfège
De optie om een methodiek te ontwikkelen die zangtechniek, repertoire en muziektheorie en solf
leverde veel positieve reacties op.
Een kleine vooruitblik is hierbij op zijn plaats: in Hoofdstuk 5 geef ik weer wat de ervaringen zijn van
leerlingen wanneer zij eerst toonladders leren zingen, daarna intervallen (door noten weg te laten uit
diezelfde ladder) en als laatste een lied instuderen dat qua toonsoort en intervallen niet te ver afwijkt
van de oefeningen. In vergelijking met De Vree of met de opvattingen van Van Hauwe, zou je hier
kunnen spreken van een meer lineaire manier van muziek instuderen.
Als er een lesmethode zou bestaan die zangtechniek combineert met muziektheorie
solfège, dan zou ik daarin geïnteresseerd zijn leverde de volgende reacties op:
Het is duidelijk dat er veel animo is voor een dergelijke methodiek en dat bij de klassieke koorzanger
is (75 % helemaal eens of eens). Ook de zangdocenten geven aan
interesse te hebben in zo’n methodiek (67,9 %).
Het percentage zangleerlingen dat vindt dat muziektheorie en solfège in de zangles thuishoort is vele
dan het percentage zangdocenten (71 % versus 41,5 %). Ook is de verwachting dat er in
de zangles aandacht wordt besteed aan deze disciplines hoger dan wat er in de praktijk gebeurt.
onstatering is in strijd met zangdocenten die zeggen “neutraal” ingevuld te hebben omdat zij
wensen van de leerling. Ook zangdocenten zelf vinden dat er meer
aandacht moet worden besteed aan muziektheorie en solfège dan dat zij in de praktijk waarmaken.
optie om een methodiek te ontwikkelen die zangtechniek, repertoire en muziektheorie en solf
leverde veel positieve reacties op.
28/35
dstuk 5 geef ik weer wat de ervaringen zijn van
leerlingen wanneer zij eerst toonladders leren zingen, daarna intervallen (door noten weg te laten uit
diezelfde ladder) en als laatste een lied instuderen dat qua toonsoort en intervallen niet te ver afwijkt
van de oefeningen. In vergelijking met De Vree of met de opvattingen van Van Hauwe, zou je hier
Als er een lesmethode zou bestaan die zangtechniek combineert met muziektheorie en
methodiek en dat bij de klassieke koorzanger
zangdocenten geven aan
Het percentage zangleerlingen dat vindt dat muziektheorie en solfège in de zangles thuishoort is vele
is de verwachting dat er in
de zangles aandacht wordt besteed aan deze disciplines hoger dan wat er in de praktijk gebeurt.
“neutraal” ingevuld te hebben omdat zij
wensen van de leerling. Ook zangdocenten zelf vinden dat er meer
dan dat zij in de praktijk waarmaken.
optie om een methodiek te ontwikkelen die zangtechniek, repertoire en muziektheorie en solfège
-
29/35
HOOFDSTUK 5. DE PRAKTIJK – TWEE PILOTS
Wanneer men antwoord wil krijgen op de vraag wat de best mogelijke manier is om muziektheorie
en solfège van amateurkoorzangers in de praktijk te verbeteren, dunkt mij de stap van een
onderzoek middels een enquête naar de praktijk, meer dan relevant. Immers: hoe groot is de stap
tussen het in een enquête invullen dat je graag zou willen leren om van het blad te zingen en
daadwerkelijk die stap nemen om er iets aan te doen? Om hier concreet zicht op te krijgen heb ik
twee pilots opgezet, twee proefmodellen van cursussen om verbetering van muziektheorie en
solfège in de praktijk te brengen. Hierbij heb ik zicht gekregen op draagvlak, voorkeuren en effect. De
twee pilots laten zich als volgt onderscheiden:
1. Muziektheorie en solfège voor amateur(koor)zangers als losse cursus
2. Muziektheorie en solfège voor amateur(koor)zangers, geïntegreerd in de zangles
5a Muziektheorie en solfège voor amateur(koor)zangers als losse cursus
Vanuit mijn organisatie (Zangstudio Haarlem) heb ik de cursus “Muziektheorie en solfège voor
amateur(koor)zangers” aangeboden, gegeven in twee delen:
1. Groep 1 � richtte zich met name op het theoretische gedeelte, op het leren van
notennamen, ritme en toonsoorten
2. Groep 2 � richtte zich meer op solfège, op het ‘van blad zingen’.
De cursus bestond uit 8 lessen van 1,5 uur, gegeven door HKU theoriedocent Kees van Unen. Voor
deze cursus betaalden de deelnemers € 140 deelnamekosten (inclusief BTW). Voor groep 1 meldden
zich 7 kandidaten en voor groep 2 waren 13 belangstellenden. Werving heeft plaatsgevonden via het
bestand aan mailadressen van Zangstudio Haarlem (350 adressen), via social media en in het
Haarlems Weekblad is een artikel gewijd aan de cursus.
Resultaten
Bij aanvang van de cursus en aan het einde is een test afgenomen, om de resultaten in kaart te
brengen. Op verschillende terreinen zijn goede resultaten gemeten. Bij groep 1 waren er, door
afwezigheid aan het begin of aan het einde, slechts drie kandidaten die de test volledig hebben
ingevuld. Bij groep 2 lukte dit met 10 leerlingen. De testresultaten zijn als bijlage opvraagbaar. Hierbij
een overzicht van de belangrijkste resultaten voor wat betreft beide groepen:
• Bij groep 1 (muziektheorie) maakte 2 van de 3 van de leerlingen na de cursus geen fouten
meer in het herkennen van de notenlengte. Voor wat betreft het herkennen van toonsoorten
bleken diezelfde twee leerlingen bijna 50 % van de toonsoorten te herkennen vanuit het
notenbeeld. Dit was bij alle drie de leerlingen 0 % bij aanvang van de cursus.
• Bij groep 2 (solfège) trad gemiddeld een verdubbeling op in het aantal mensen dat
eenvoudige liedjes als “Hoedje van papier”, “Slaap, kindje slaap”, White Christmas”en “Für
Elise” herkenden vanaf het notenbeeld.
• Ook bij het herkennen van toonsoorten vanaf het notenbeeld trad bij groep 1 aanzienlijke
verbetering op. De toonsoort g kleine terts werd bij aanvang door 10 % van de cursisten
herkend, na afloop door 70 %.
-
• Bij het herkennen van mineur of majeur
aanvang slaagde 10 % en na afloop was dit niet meer dan 20 %.
Opmerking:
De uitslag voor wat betreft het herkennen van bekende melodieën werd vertroebeld door het feit dat
sommige bekende melodieën bij de amateurzangers toch wat minder bekend bleken dan verwacht.
Evaluatie
Na afloop van de cursus heeft er een evaluatie plaatsgevonden met docent Kees van Une
heeft aangegeven met name te stuiten op differentiatiemoeilijkheden, op het omgaan met de grote
verschillen in niveau tussen de leerlingen binnen een groep. Ook heeft hij aangegeven dat het soms
lastig was mensen erop attent te maken dat ze bet
ervoer dat regelmatig als falen. De Vree schrijft voor wat betreft het beginonderwijs aan
volwassenen hierover het volgende: “Het niet gewend zijn ‘leerling’ te zijn en dan toch weer in die rol
terecht komen, kan leiden tot grote onzekerheid, on
overeenstemming met de ervaringen van Van Unen die het differentiëren bemoeilijkt hebben
advies om als eerste aan groep 1 deel te nemen, alvorens je bezig te gaan houden met so
vaak gezien als een degradatie.
De cursisten zelf zijn middels alweer een enquête ondervraagd over hun bevindingen, om hiermee
antwoord te krijgen op de vraag of een aparte cursus muziektheorie en/of solfège een denkbare
manier is om deze disciplines in de praktijk te verbeteren bij amateurkoorzangers. Bij de deelnemers
heerste grote tevredenheid over de cursus, zoals terug te vinden in de volgende uitslagen:
De cursus muziektheorie en solfège voor zangers die ik gevolgd heb bij Zangstudio
voldaan aan mijn verwachtingen.
Antwoord
Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
Bij het herkennen van mineur of majeur (groep 2)) werden de minste resultaten bereikt. Bij
aanvang slaagde 10 % en na afloop was dit niet meer dan 20 %.
herkennen van bekende melodieën werd vertroebeld door het feit dat
sommige bekende melodieën bij de amateurzangers toch wat minder bekend bleken dan verwacht.
Na afloop van de cursus heeft er een evaluatie plaatsgevonden met docent Kees van Une
heeft aangegeven met name te stuiten op differentiatiemoeilijkheden, op het omgaan met de grote
verschillen in niveau tussen de leerlingen binnen een groep. Ook heeft hij aangegeven dat het soms
lastig was mensen erop attent te maken dat ze beter naar de eerste groep zouden kunnen. De cursist
ervoer dat regelmatig als falen. De Vree schrijft voor wat betreft het beginonderwijs aan
volwassenen hierover het volgende: “Het niet gewend zijn ‘leerling’ te zijn en dan toch weer in die rol
n, kan leiden tot grote onzekerheid, onwennigheid en faalangst.” Dit is in
overeenstemming met de ervaringen van Van Unen die het differentiëren bemoeilijkt hebben
advies om als eerste aan groep 1 deel te nemen, alvorens je bezig te gaan houden met so
De cursisten zelf zijn middels alweer een enquête ondervraagd over hun bevindingen, om hiermee
antwoord te krijgen op de vraag of een aparte cursus muziektheorie en/of solfège een denkbare
disciplines in de praktijk te verbeteren bij amateurkoorzangers. Bij de deelnemers
heerste grote tevredenheid over de cursus, zoals terug te vinden in de volgende uitslagen:
De cursus muziektheorie en solfège voor zangers die ik gevolgd heb bij Zangstudio
voldaan aan mijn verwachtingen.
Antwoorden
1
5
2
2
1
30/35
) werden de minste resultaten ber