Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

123
Anton De Kom Universiteit van Suriname Instituut for Graduate and Research Studies DE BELEVING VAN WINTI ---------------------------------------------------- Een onderzoek naar de stedelijke reacties op het praktiseren van winti in de koloniale tijd 1700-1942 Thesis ter verkrijging van de graad van Master in Geschiedenis Naam: Samson Judy Datum: 26-8-2014

Transcript of Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

Page 1: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

Anton De Kom Universiteit van Suriname Instituut for Graduate and Research Studies

DE BELEVING VAN WINTI

----------------------------------------------------

Een onderzoek naar de stedelijke reacties op het praktiseren van winti in de

koloniale tijd 1700-1942

Thesis ter verkrijging van de graad van Master in Geschiedenis

Naam: Samson Judy

Datum: 26-8-2014

Page 2: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

Anton De Kom Universiteit van Suriname Instituut for Graduate and Research Studies

DE BELEVING VAN WINTI

----------------------------------------------------

Een onderzoek naar de stedelijke reacties op het praktiseren van winti in de

koloniale tijd 1700-1942

Thesis ter verkrijging van de graad van Master in Geschiedenis

Naam: Samson Judy

Datum: 26-8-2014

Begeleiders: Dr. Meel P. en Dr. Mr. Marshall E., MA

Page 3: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

i

Voorwoord

Het schrijven van een thesis over de geschiedenis van de beleving van winti in

Suriname over een periode van ruim twee eeuwen was geen eenvoudige zaak. De

beleving van winti is onlosmakelijk verbonden met de wintigelovige gemeenschap,

het koloniaal gezag en het kerkelijk beleid ten opzichte van het praktiseren van

winti, het toepassen van bedachte overlevingsstrategieën door tot slaaf gemaakten

en hun nakomelingen om het behoud van de Afro-Surinaamse cultuur en winti.

Ik ben alle personen dankbaar voor hun adviezen, commentaren, handreikingen die

ik heb gekregen bij mijn onderzoek en het schrijven van deze thesis. Ik breng mijn

waardering en dank uit aan mijn begeleiders de heren dr. Meel en dr. Marshall. De

heer Meel wil ik bedanken voor zijn uitstekende begeleiding bij dit onderzoek. Zijn

kritische insteken en eerlijke commentaren hebben het beste uit mij gehaald en

mijn motivatie doen toenemen om het onderzoek en het schrijfwerk vlot af te

ronden. Zijn kennis en geduld en wijsheid bij het beantwoorden van essentiële

vragen betreffende de vooruitgang van het onderzoek, zijn waardevol voor mij

geweest.

De heer Marshall inspireerde mij in 2007 om dit historisch-wetenschappelijk

onderzoek naar het verleden van de beleving van winti te doen en ik ben hem

daarvoor zeer erkentelijk. Zijn geloof en vertrouwen in het feit dat ik dit onderzoek

aankon, is van waarde gebleken want het heeft inspirerend gewerkt op mijn

motivatie voor het verrichten en afronden van dit onderzoek.

Een speciaal woord van dank gaat uit naar de Afro-Surinaamse stichtingen als Na

Afrikan Kulturu fu Sranan (NAKS) en Fiti Fu Wini; alle dumannen en de

duvrouwen Veldman en Starke, de wintigelovigen, en andere Surinamers. Ik noem

in het bijzonder: Bijlhout, De Randhami, Kruin, Sedoc, dominee Loswijk, Marilva,

Tai-Apin, Zichem en de inmiddels overleden dumannen Wielingen en Holter.

Lieve pa Tjon-A-Tjieuw, mevrouw MSc J. Vloor, mijn zeer gewaardeerde vriend

mr. S. Polanen en de coördinator van de masteropleiding geschiedenis, de heer

Hassankhan, wil ik bedanken voor hun geweldige ondersteuning gedurende het

onderzoek. Zij motiveerden mij zodanig dat ik dit onderzoek binnen een bepaalde

periode kon verrichten en mijn thesis kon schrijven. Mijn dank gaat tevens uit naar

de behulpzame en efficiënte dames en heren die werkzaam zijn in de bibliotheken

van de Anton de Kom Universiteit van Suriname en het Hof van Justitie. Mevrouw

Moor dank ik hartelijk voor het taalkundig corrigeren van mijn thesis.

Tot slot wil ik mijn dochter Farell Kruin en man Gilles Kruin bedanken voor hun

liefde, inspiratie en begrip die zij gedurende het afstudeerproces hebben getoond.

Judy Samson

Page 4: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

ii

Samenvatting

Als student van de masteropleiding geschiedenis was het kiezen van een thema

voor het verrichten van een wetenschappelijk onderzoek niet moeilijk. De module

Afrika in diaspora wekte namelijk mijn interesse om de geschiedenis van winti,

een vorm van Afrikanisme, te bestuderen. Hedendaagse factoren als de negatieve

stedelijke reacties op het praktiseren van winti, de negatieve beeldvorming over

winti en de gevolgen van het wel of niet praktiseren van winti, zijn van

doorslaggevende aard geweest. Zij hebben geleid tot het verrichten van een

onderzoek naar de stedelijke reacties op het praktiseren van winti in de periode

1700-1942.

Het geheel is benaderd vanuit de wetenschapsfilosofie van het interpretivisme. Dat

bood namelijk mogelijkheden om de onderzochte groep, de stedelijke en

wintigelovige Afro-Surinamers in zijn of haar eigen milieu te bestuderen. Hierdoor

werd een beter begrip verkregen van de zingeving van, en de achterliggende

(subjectieve)oorzaken voor het praktiseren en beleven van winti in de genoemde

periode.

De methode van de orale traditie is zeer bruikbaar geweest in dit kwalitatief

onderzoek en zijn in dat kader dumannen en duvrouwen en hun winti’s en obia’s

aan het woord gelaten. Tevens is de methode van data-triangulatie toegepast,

omdat de uitspraken van de orale bronnen op hun betrouwbaarheid getoetst

moesten worden.

De analyse-eenheid wordt gevormd door de onderzoeker in relatie met de

onderzochte groep, hun milieu, de Surinaamse maatschappij en de bestudeerde

primaire en secundaire bronnen. Tevens is gebruik gemaakt van theorieën

afkomstig uit onderzoeksvelden als de historie, sociologie, culturele antropologie

en de godsdienstwetenschap. Die vormden het theoretisch kader waarbinnen dit

onderzoek plaatsvond.

Met deze studie is getracht de tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen

een stem te geven in de Surinaamse geschiedschrijving!

Page 5: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

iii

Lijst van illustraties

1.1 De “mama-sneki of “watra-mama” die haar bezweringen uitspreekt (1839). Overgenomen van http://www.museumkennis.nl/Slavernij in Suriname, p.1

2.1 Het slavenruim op een slavenschip (1988). Overgenomen van http://www.slavenhaler.nl/feiten, p.20 2.2 Structuren van de Akan- en wintireligie, p.23

2.3 Musical Instruments of the African Negroes (1971). Overgenomen van http://www.hitchcock.itc.virginia.edu/SlaveTrade/collection/large/ mariners04JPG, p.26 2.4 Tabel aantal onderdrukte Afrikaanse tot slaaf gemaakten 1752-1862, p.29

2.5 [Tot slaaf gemaakt] (z.j.). Overgenomen van http://www.ignisi.com, p.31 2.6 The Celebrated Graman Quasy (1971).Overgenomen van http://www.suriname.nu, p.35 2.7 Inheemse winti (2008), door Samson J.M., p.39

2.8 Exorcismus (z.j.) Overgenomen van http://www.bukubooks.wordpress.com, p.43

3.1 [Uitvoering van de Spaanse bok] (1768-1848). Overgenomen van http://www.wikimedia.org/file:024debret.jpg, p .56 3.2 A Negro Hung Alive by the Ribs to a Gallow (1971). Overgenomen van http://www.wikipedia.org, p.57 3.3 De vierendeling van Tupac Amarú (z.j.). Overgenomen van

http://www.historiek.net.vierendeling, p.58 3.4 [Vreugde om de abolitie] (z.j.). Overgenomen van

http://www.bukubooks.wordpress.com, p.61

4.1 [De Afro-Surinaamse politieman in 1878] (z.j.). Overgenomen van

http://www.suriname.nu, p.68 4.2 Een dansfeest of doe (1830). Overgenomen van http://www.google.nl, p.71 4.3 De huiswerkster (1912). Overgenomen van http://www.bukubooks.files.wordpress.com/huisbediende, p.72 4.4 [De gemengde] (2013), door De Randhamie, U., p.76

4.5 [De familie van Jacques Salomon Samuels] [ca.1900]. Overgenomen van http://www.bukubooks.wordpress.com, p.79 4.6 Bewaarschool der Ev. Br. Gem. (1900). Overgenomen van

http://www.bukubooks.wordpress.com/prenten, p.86

4.7 Zes Surinaamse Leeraars die in 1927 door den Schrijver Geordend Werden

(1927). Overgenomen van Staal en Steinberg, p.88

4.8 In Het Kinderhuis Te Saron. Aan de tafel Zr. H Kunz (1930). Overgenomen

van Staal en Steinberg, p.89

4.9 De zoete wraak (2014); zoals zij werd aangetroffen in 2014, p.93

Page 6: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

iv

4.10 Interieur van de Groote Stadskerk in 1928. Feestviering ter gelegenheid van

het 100-jarig bestaan van het Kerkgebouw (1928). Overgenomen van Staal

en Steinberg, p.95

4.11 Tru Fesi (2008); zoals die werd aanschouwd op een wintiprey, p.97

4.12 Het syncretisch proces van winti (2014). p.101

Page 7: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

v

Lijst van gebruikte winti-gerelateerde termen

Adumankama : een bosobia.

Akantasi : een bosobia die woont in een termietennest-heuvel.

Ampuku : bosobia die de dienaar van de aisa is

Anana : de naam van God binnen winti.

Aisa : moeder van de aarde.

Djebri Kromanti : een bosobia die ook wel Adjaini genoemd wordt en in

dienst is van de luchtwinti’s.

Fjo-fjo : ziektebeeld veroorzaakt door ruzie tussen godheden en

geesten die dragers zijn van mensen.

Kra : de ziel die bij de dood van een mens teruggaat naar

Kratafra : tafel met diverse gerechten en dranken die door

winti’s, obia’s en de geesten van de voorouders

tijdens hun leven genuttigd zijn.

Luku : een consultatie bij een luku-man wiens obia de wereld

van de mens en geest binnen kan dringen om kwaad

of andere problemen te ontdekken of aan te horen van

winti’s en obia’s.

Luku-man : ziener.

Nasi : vooroudergeest die wedergeboren is in diens familie in

een nakomeling.

Obia : godheid die in opdracht van de kra en de winti

opereert. Die beschikt over de gave van genezing en

het zien in de (geesten)wereld om kwaad te ontdekken.

Tapu : middel of object om boze geesten te weren.

Yeye : de menselijke geest.

Yorka : de geest van een overledene die een menselijke

gedaante aanneemt en nog over de ervaringen beschikt

die hij als mens vergaard had tijdens zijn leven.

Fodu : een slangengeest. De Aisa en de Loko vertonen zich

soms in deze vorm.

Wasi : geneeskrachtig bad waarin er kruiden, bladeren van

planten zitten die special zijn gekozen om een

betreffend probleem op te lossen. De kruiden die

gebruikt worden, zijn natuurlijk afhankelijk van het

ziektebeeld of het soort winti of obia waarmee dit

probleem of ziektebeeld samenhangt.

Winti : godheid die de mens tijdens diens leven schraagt en

draagt.

Wisi : ziektebeeld veroorzaakt door zwarte magie.

Wisi-man : iemand die zwarte magie praktiseert en anderen in

opdracht van zijn klanten wisi bezorgt.

Page 8: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

vi

Inhoud

Hoofdstuk 1 Inleiding 1

1.1 Onderwerp en probleemstelling 1

1.2 Methodologie 3

1.3 Relevantie 7

1.4 Bronnen 8

1.5 Opbouw van de studie 16

Hoofdstuk 2 Slavernij en Winti 1700-1863 18

2.1 Diaspora 18

2.2. Afrikaanse groepen 19

2.3 Ontstaan van de Afro-Surinaamse cultuur 20

2.3.1 Integratie en syncretisme 21

2.3.2 Ontwikkeling van de Afro-Surinaamse godsdienst 22

2.3.3 Spirituele leiders en winti 28

2.4 De tot slaaf gemaakte in Paramaribo 28

2.4.1 Winti bestreden door de regelgever 31

2.5 Historiografie van de geschiedschrijving over winti 33

2.6 Dumannen en de koloniale overheid 34

2.6.1 Winti als verzetsvorm en overlevingsstrategie 37

2.7 Winti en de kerk 40

2.7.1 De Moravische Broedergemeente 40

2.7.2 De zwarte mens en de EBG 42

Hoofdstuk 3 Winti versus het koloniaal beleid

en de rechtspraak 46

3.1 Beleidsmaatregelen en winti 47

3.1.1 De burgernachtwacht en de schutterij 47

3.1.2 Gekleurden in de opsporingstroepen 49

3.1.3 Verdeel en heerspolitiek 49

3.1.4 Optredens van gekleurden in opsporingstroepen 50

3.1.5 Overlevingsstrategieën versus opsporingstroepen 51

3.2 Het rechtsproces en de vervolging 53

3.2.1 De rechtsprekende instantie 53

3.2.2 De berechting 54

3.3. De executie of ten uitvoer legging van het vonnis 55

3.3.1 Invloeden van winti op de straf 56

3.3.2 De verlichting 59

Page 9: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

vii

3.4 Winti en de afschaffing van de slavernij 60

Hoofdstuk 4 De Beleving van Winti

1863-1942 63 4.1 De assimilatiepolitiek 63 4.1.1 Winti als delictum sui generis 65

4.1.2 De politiemacht en winti 66

4.2 De wintigelovige tijdens het staatstoezicht 71

4.3 Winti, immigratie en raciale assimilatie 72

4.3.1 Overleveringen, levensverhalen en de geschiedwetenschap 75

4.4 De stedelijke Afro-Surinaamse gemeenschap na 1863 78

4.4.1 De elitemassa 79

4.4.2 De middenklasse 80

4.4.3 De volksklasse 81

4.5 Stadse wintigelovigen en de EBG 1863-1873 82

4.5.1 Het kerkelijk kolonialisme 83

4.6 Assimilatie en leerplicht 86

4.6.1 De Afro-Surinaamse cultuur en de leerplicht 87

4.7 Gevolgen van appreciatie en depreciatie 87

4.7.1 Afro-Surinaamse christenen na 1883 88

4.7.2 De dualist 93

4.7.3 Gedragingen van dualisten 95

4.8 Winti en de mens 97

Conclusie en aanbevelingen 102

Geraadpleegde literatuur 109

Page 10: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

1

Hoofdstuk 1 Inleiding

1 Figuur 1.1 De “mama-sneki of “watra-mama” die haar

bezweringen uitspreekt (1839), door Benoit, P.J. Voyage à Surinam. Overgenomen van http://www.museumkennis.nl/Slavernij in Suriname

1.1 Onderwerp en probleemstelling

Het meest beschreven thema uit de Surinaamse geschiedenis is dat van de slavernij.

In vele bronnen is de focus gelegd op het verhaal van de jager; de heerser en niet

die op dat van de prooi; de Afrikaanse tot slaaf gemaakte. In dit wetenschappelijk

onderzoek staat het verhaal van de Afrikaanse tot slaaf gemaakte en diens

nakomelingen centraal. Het geheel wordt benaderd vanuit de filosofie van het

interpretivisme. Het onderzoek richt zich op de stedelijke reacties op het

praktiseren van winti in de periode 1700-1942.

De keus viel op Paramaribo, omdat het de tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun

nakomelingen2 verboden was om winti in dit grensgebied

3 te bedrijven. Een

tweede reden voor de keuze voor het studiegebied Paramaribo is, omdat er over de

beleving van winti in deze stedelijke gemeenschap een naar verhouding grote

hoeveelheid bronnenmateriaal voorhanden is.

Het beginpunt wordt bepaald door de inhoud van de oudste bronnencollectie zoals

de gouvernementsverslagen, plakkaten (Plakkaatboeken) en de werken of

verslagen van geschiedschrijvers en ooggetuigen uit de 18de

en 19de

eeuw. Herlein

(1718) was de eerste die een breed opgezet boek over Suriname publiceerde en

heeft het eerst over de religie van de tot slaaf gemaakte geschreven.

1 Dit fragment uit ± 1830 is een weergave van de rituele dimensie van winti.

2 Deze werden na 1863 Creolen genoemd. Echter wordt vanwege het bewustwordingsproces onder deze

groep, liever gekozen voor de term ‘stedelijke Afro-Surinamers’. 3 Plakkaat 591 daterende uit 1761 februari 4.: De verboden zone; de eene zijde tot aan de brug over de

Sommelsdijks creecq in de Savane en aan de andere zijde tot aan de brug over de Dominees creecq voor’t pad van Wanika.

Page 11: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

2

Het eerste en tevens het oudste plakkaat dat over de religie van de tot slaaf

gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen handelt, is volgens Van Lier (1977:108-

109) dat van 8 mei 1698 dat in het wetboek van strafrecht als artikel 472

opgenomen was.4 De periode 1900-1930 vormt het middelpunt van deze studie.

Herskovits (1966) is de eerste antropoloog die aandacht heeft besteed aan de

religie van de stedelijke Afro-Surinamers in de jaren dertig van de twintigste eeuw.

Het eindpunt valt samen met de opkomst van het Afro-Surinaams

cultuurnationalisme tijdens de regering van gouverneur Kielstra (1933-1944). We

zullen zien dat de mate van invloed van het cultuurnationalisme geen belangrijke

factor is geweest voor de stadse wintigelovigen. Dit zien we duidelijk bij de Afro-

Surinaamse cultuurnationalisten wier acties niet geleid hebben tot afschaffing van

het wintiverbod.

De stedelijke reacties op het praktiseren van winti worden in deze studie

geanalyseerd tegen de achtergrond van het koloniaal beleid (1700-1942) en die van

de Moravische Broedergemeente (1776-1942). De keuze viel op deze denominatie

omdat zij de meeste successen hebben geboekt met hun kersteningsproces. De

meeste stedelijke Afro-Surinamers waren na 1863 lid van deze kerk die vanaf de

verzelfstandiging na 1883 bekend stond als de Evangelische Broeder Gemeente

(EBG). De belangrijkste reden voor de keuze is echter omdat er over de Afro-

Surinaamse gemeenschap in Paramaribo een naar verhouding grote hoeveelheid

bronnenmateriaal voorhanden is.

Met behulp van het vergaarde bronnenmateriaal wordt aangetoond dat:

de tot slaaf gemaakte Afrikanen door de slavernij en de psychische druk die

daarvan uitging, hun thuisland Afrika in Suriname gerecreëerd hebben;

dat wint; als gevolg van sociale processen als integratie, creolisering en

syncretisme is ontstaan;

de koloniale staat en de EBG het praktiseren van winti verwerpelijk vonden, en

dat hun beleid erop gericht was om dit cultuurgedrag te beëindigen;

de tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen door de negatieve

stedelijke reacties, diverse overlevingsstrategieën hebben bedacht om het

praktiseren voort te kunnen zetten en winti te behoeden voor een ondergang.

Probleemstelling

Aan het begin van dit onderzoek bleek het formuleren van een vraagstelling zeer

lastig. Het lukte mij na vele overdenkingen een vraagstelling te formuleren die

mijn interesse in dit onderzoek alleen maar zou kunnen doen toenemen. Ik heb me

in deze studie beperkt tot het ontstaan van de religie winti, de redenen achter het

praktiseren hiervan, en de reacties van de koloniale stedelijke maatschappij (1700-

1942) hierop.

4 Hierin wordt aangegeven dat het trommelen en dansen van tot slaaf gemaakten in de stad verboden

was. In het Surinaams juristenblad van 1974 is er een artikel van Adhin geplaatst dat handelt over Afgoderij als delictum sui generis; strafbepalingen inzake “Baljaren”.

Page 12: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

3

Met deze omschrijving kom ik tot de probleemstelling van deze thesis. Deze luidt

als volgt: Wat waren de stedelijke reacties op het praktiseren van winti in de

periode 1700-1942? In de loop van dit onderzoek zullen we vanzelf het antwoord

op deze vraag tegenkomen. De vraagstellingen die de probleemstelling moeten

aanvullen zijn als volgt:

- Hoe is winti ontstaan?

- Waarom praktiseerden de stadse tot slaaf gemaakte Afro-Surinamers en hun

nakomelingen winti in de periode 1700-1942?

- Welke beeldvorming had de koloniale stedelijke maatschappij van winti?

- Waarom slaagde de koloniale overheid en de EBG er niet in om een einde te

maken aan het praktiseren van winti in de periode 1700-1863?

In dit wetenschappelijk-historisch onderzoek is een grote rol toebedeeld aan

politiek-bestuurlijke en sociaal-maatschappelijke reacties en/of verschijnselen. De

in dit onderzoek gebruikte termen zijn: slavenhandel, slavernij, Afrikaanse

diaspora, kolonialisme, Afrikanisme, winti, integratie, creoliseringsprocessen,

numineus, theofanie, cultuuraspiraties, bureaucratie, opsporingsapparaten, vonnis,

straf, raciale assimilatie, assimilatiepolitiek, leerplicht, appreciatie, depreciatie,

kerkelijk kolonialisme, kerkdwang, overlevingsstrategieën, anomie, dualisme,

syncretisme en Afro-Surinaams nationalisme.

1.2 Methodologie

De probleemstelling is in dit onderzoek uitgewerkt met behulp van een gedegen

bronnenonderzoek en overleveringen uit de orale traditie en orale historie. Dit

kwalitatief onderzoek stelde mij in staat om verzamelde gegevens te presenteren in

samenhang met theorieën uit de onderzoeksvelden van de wetenschapsfilosofie,

historie, (culturele)antropologie, sociologie en de godsdienstwetenschap.

Zo is gebruik gemaakt van het interpretivisme waarvan de grondslagen volgens

Menke (2011:22) terug te vinden zijn in de fenomenologie. De fenomenologie (n.d.

wikipedia.org/wiki/John_Searl) heeft als doel: het fenomeen of datgene wat

onmiddellijk gegeven is te beschrijven. Het richt zich op het wezen (‘Eidos’); de

mens en op verschijnselen die de onderzoeker direct kan vatten in zijn waarneming.

Het negeert de vraag of dit object; het wezen van de waarneming echt bestaat. De

fenomenologie laat de dingen voor zichzelf spreken. Fenomenologen bestuderen

hoe de bepaalde zaken aan ons verschijnen, zoals ze aan ons verschijnen, vanuit de

eerste persoon. Dit is waar we het terrein van het interpretivisme betreden. Het

interpretivisme valt onder de categorie van de sociale wetenschappen. En volgens

Bryman (zoals geciteerd in http://www.wikipedia.org, z.j.) wordt er gesproken van

de interpretatieve sociologie die binnen de sociologie een stroming is.

Page 13: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

4

De aanhangers van deze stroming geloven dat het onderzoeksobject van de

sociologie; de mens, fundamenteel verschilt ten opzichte van het onderzoeksobject

in de natuur. Het interpretivisme verschilt hierbij met de onderzoeksmethode

positivisme5, omdat daar veel inzicht verloren gaat bij het ‘bestuderen van de

complexe wereld’ van de mens. Positivisten reduceren namelijk deze complexe

wereld tot slechts enkele wetmatige generalisaties, terwijl het bij de interpretivisten

juist wel gaat om het bestuderen van de mens, om toegang te krijgen tot diens

‘common-sense’ denken. De interpretivist benadert het geheel vanuit het sociaal

constructivisme waar men volgens Gertjan (zoals geciteerd op http://www.gertjan

van modellensite.nl/onderzoeks-ui) er vanuit gaat dat ieder mens de werkelijkheid

op een andere manier interpreteert. Het is de taak van de interpretivist om de

subjectieve oorzaak achter de acties van de onderzochte groep (mensen) te leren

kennen, opdat men hen kan begrijpen.

Deze onderzoeksmethode bood de onderzoeker de gelegenheid om de stedelijke

Afro-Surinamer en diens voorouders; de tot slaaf gemaakte Afrikanen, van dichtbij

te bestuderen en na te gaan op welke manier zij zin hebben gegeven aan hun leven

in de kolonie Suriname. De onderzoeker kreeg hierdoor toegang tot het common-

sense denken van de onderzochte groep. Voorts werd duidelijk wat de

achterliggende redenen waren voor het (heimelijk)praktiseren van winti in de

periode 1700-1942. De onderzoeksgegevens over dit cultuurgedrag zijn zoveel als

mogelijk objectief geïnterpreteerd en vanuit het perspectief van de wintigelovige

verklaard. Het doel van deze methode was namelijk om de tot slaaf gemaakte

Afrikanen en hun nakomelingen een stem geven. Deze methode is noodzakelijk

geweest, omdat in de geschiedschrijving er steeds vanuit het dominante koloniaal

perspectief geschreven en gedacht is. Maar het eigen perspectief of standpunt van

de onderzoeker speelt ook een grote rol en vormt het kader waarbinnen ik mijn

onderzoeksresultaten presenteer.

In dit kwalitatief onderzoek is er op verschillende niveaus tegelijk gewerkt. Naast

het bestuderen van bronnen en het analyseren van resultaten van oude interviews

van voor 2011, was ik tegelijkertijd in contact met de wintigelovigen, christenen,

dualisten en andere groepen in de Surinaamse maatschappij. De analyse-eenheid

werd gevormd door de onderzoeker, de bronnen, de onderzochte groep, hun

belevingswereld en hun verleden.

In dit onderzoek zijn de sociale verhoudingen binnen de zwarte maatschappij van

de periode 1700-1942 beschreven, en de rol van winti binnen deze maatschappij is

geanalyseerd en verklaard. In mijn beschrijvingen van het cultuurgedrag van het

praktiseren van winti, is ook gelet op de relatie tussen de onderzochte groep en de

koloniale staat en de EBG. De focus is gelegd op de stedelijke reacties op het

praktiseren van winti. Het gaat om reacties van de koloniale staat, de EBG, de

witte stedelingen, gekerstende Afro-Surinamers en dualisten.

5 Bij het positivisme is de analyticus een natuurwetenschapper die onderzoeksgegevens verzameld en

waardenvrij (objectief) interpreteert.

Page 14: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

5

Dit onderzoek probeert gedane verklaringen of stellingen over de beleving van

winti in de periode 1700-1942 te weerleggen. Tevens is getracht de negatieve

beeldvorming over winti te verklaren. Tijdens dit onderzoek heb ik mij laten

inspireren door theoretische oriëntaties van wetenschapers van diverse stromingen

zoals die van de godsdienswetenschapper Otto (zoals geciteerd in Smart, 2008).

Verder gaat het ook om theorieën uit de culturele antropologie (Smart 2008), de

historici van de derde wereld (Harris 1998, Shepperson 1968 en Toussaint6) en de

sociologie (Merton 1968). Sheppersons (1968) benadering van de komst van tot

slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen in de nieuwe wereld, volg ik

kritiekloos omdat die het best aansluit bij de resultaten uit het fenomenologisch

onderzoek. Zij stelt dat deze in diaspora levende tot slaaf gemaakte Afrikanen,

Afrika in hun verbeelding gerecreëerd hebben. Deze recreatie van de Afrikaanse

werkelijkheid wordt ook door Harris (1993) het Pan-Afrikanisme genoemd. Ik zie

een samenhang tussen het Pan-Afrikanisme en het ontstaan van diverse vormen

van Afrikanisme zoals de Afro-Surinaamse cultuur en winti, de dumannen en

duvrouwen.

De theorie van de socioloog Merton (1968:185-214) was bruikbaar bij het

analyseren van de redenen achter het praktiseren van de wintireligie. Merton stelt

namelijk dat een cultuur een aantal doeleinden, aspiraties heeft die voor alle leden

van dezelfde (etnische)groep gelijk zijn of voor afzonderlijke groepen verschillend

zijn. Tevens kent een cultuur normen die bepalen op welke wijze men de

doeleinden wil of kan realiseren. Merton stelt verder dat niet iedereen gelijke

kansen heeft om zijn of haar gestelde doelen te realiseren. Dit kan als oorzaak

hebben een verschil in aanleg, welstand of sociale positie. En dit is het

belangrijkste punt uit de theorie van Merton die zeer bruikbaar is in dit onderzoek.

De tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen bekleedden de laagste

positie in de koloniale maatschappij. Zij vormden de groep der onderdrukten. Hun

cultuur werd niet geaccepteerd en het uitoefenen van cultuuraspecten als winti

werd zelfs verboden. Echter zijn ze wel in staat gebleken om de belangrijkste

cultuuraspiraties zoals het praktiseren van winti te verwezenlijken in de periode

1700-1942. Tijdens het analyseren van de onderzoeksresultaten over het gedrag

van de stedelijke Afro-Surinamer in de periode 1863-1942, viel op dat dit door

diverse sociale processen beïnvloed werd. Dit gedrag is met behulp van de

sociologische termen appreciatie en depreciatie van Speckmann (1966:56)

verklaard. Speckmann noemt de positieve waardering voor de Europese cultuur bij

Afro-Surinamers een appreciatie van de white wish. Hij verstaat onder depreciatie:

het negatief waarderen van de eigen raskenmerken.

6 Op de Masteropleiding geschiedenis is een reader van de module Afrika in Diaspora, 2011,

aangeboden waarin artikelen van Afrikaanse en Caraibische historici verzameld zijn. Zij hebben ook over het Pan-Afrikanisme geschreven. Er zijn tijdens deze door Toussaint verzorgde module, aantekeningen gemaakt, vastgelegd en is ook hieruit geput.

Page 15: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

6

Het ontstaan en de ontwikkeling van de Afro-Surinaamse cultuur zijn met behulp

van de theorie van creolisering van Van Stripiaan (1993) verklaard. Die beschrijft

dit als: het ontstaan van een te grote afstand tussen de dominante cultuur en die van

een mindere of kleinere groep, waarbij integratieprocessen van opeenvolgende

generaties uiteindelijk kunnen leiden tot het ontstaan van nieuwe cultuur. Het

onderzoek wijst echter ook uit dat creolisering gepaard gaat met syncretisme.

Pollak-Eltz (1970:12-13) heeft dit verwoord als: een proces waarbij elementen van

een bepaalde cultuur geïncorporeerd of geïdentificeerd kunnen worden in een

ander cultuur. Het onderzoek leert ook dat het syncretisme optreedt als een

minderheid in een maatschappij psychisch onderdrukt wordt door het militair en

cultuur-nationalistisch optreden van een dominante groep. Dit verklaart dan ook

waarom het fenomeen van dualisme opgetreden is. Dit onderzoek kenschetst het

dualisme als: een levenshouding van een onderdrukte groep die door de psychische

en maatschappelijke druk, twee verschillende religies erop nahoudt die perfect

naast elkaar functioneren. Alle zojuist genoemde sociologische theorieën zijn in dit

onderzoek bruikbaar geweest en ook als zodanig toegepast.

Naast de sociologie is ook gebruik gemaakt van concepten en theorieën van de

cultuurantropologie. De cultuurantropoloog Smart (2008) ziet in een religie zeven

dimensies7. Deze dimensies zijn terug te vinden in winti en het verklaart waarom

winti in dit onderzoek als religie benaderd is. Zo is bij het fenomenologisch

onderzoek naar de beleving van Winti, de focus voornamelijk gelegd op de sociaal-

institutionele en de emotionele of ondervindingsdimensie. De theorie van het

numineus8 van Otto (zoals geciteerd in Smart, 2008) is hier ondersteunend geweest,

omdat die verband houdt met de emotionele dimensie.

Het numineus is volgens Smart (2008:16) een gevoel dat opgewekt wordt door een

mysterium tremendum et fascinans, een geheimzinnig iets dat een zekere

aantrekkingskracht heeft, maar tegelijkertijd een met ontzag omringde vrees

uitstraalt. Smart (2008:16) heeft het tevens over de goede karakterisering van veel

religieuze ervaringen en visioenen van God, en wat voor invloed deze visioenen of

de theofanie (godsverschijning) hebben gehad. Dit onderzoek focust zich op de

ervaringen van de tot slaaf gemaakte Afrikanen en de Afro-Surinamers met

vooroudergeesten, winti’s9

en obia’s10

. Hierbij zijn ook de negatieve

ondervindingen meegenomen.

7 Een religieuze, sociologische, psychologische, mythische, materiële, sociaal-institutionele en

doctrinaire dimensie. 8 Otto’s numineus is afgeleid van het Romeinse woord numina; geesten.

9 De zuivere geesten die door Anana geschapen zijn en die de mens gezondheid, vrede, geluk en

voorspoed moeten brengen. 10

Deze worden gerekend tot de lagere geesten, geschapen door Anana om de winti’s in hun werken en handelen bij te staan.

Page 16: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

7

1.3 Relevantie

In dit onderzoek is er sprake van zowel een maatschappelijke als

wetenschappelijke relevantie. Bij de maatschappelijke relevantie gaat het om de

belangen van de onderzochte groep. Dit is de eerste wetenschappelijke studie die

de stedelijke reacties op het praktiseren van winti in Paramaribo in de periode

1700-1942 als centraal thema behandelt. Deze studie besteedt aandacht aan

brandende thema’s als: discriminatie, onderdrukking, wisi, en winti en de kerk. Uit

het fenomenologisch onderzoek blijkt dat vele wintigelovigen en anders gelovigen,

weinig weten over de wijze hoe de koloniale staat en de EBG in de periode 1700-

1942 gereageerd hebben op het praktiseren van winti in Paramaribo. Zij

beklaagden zich over het feit dat er weinig mensen zijn die durven te schrijven

over de rol van kerken in de totstandkoming van een negatieve beeldvorming over

winti.

Het onderzoek leert echter ook dat de belangstelling voor winti onder Surinaamse

historici niet bijzonder groot is. Het verklaart onder andere waarom er tot op heden

geen wetenschappelijke studie verschenen is die de geschiedenis van de beleving

van winti in Paramaribo in de periode 1700-1942 als centraal thema behandeld

heeft. Het ontbreekt tevens aan studies waarin wetenschappers stedelijke reacties

op het praktiseren van winti in de genoemde periode, vanuit het perspectief van de

wintigelovigen beschrijven en verklaren. De bestudering van de Afro-Surinaamse

geschiedenis en cultuur zou in feite ook moeten kunnen leiden tot een onderzoek

naar de geschiedenis van de beleving van winti.11

Andere onderzoeksvelden zoals de antropologie en sociologie hebben zich eerder

beziggehouden met het bestuderen van winti als religie of cultuur en de zingeving

daarvan. De sociologen en theologen schijnen vooral geïnteresseerd te zijn in de

relatie tussen winti en de kerk. Dit brengt me op het punt van de overlapping van

de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie. Door te schrijven over de

beleving van winti in de periode 1700-1942 en de stedelijke reacties hierop, meng

ik mij in de discussies over de rol van de koloniale staat en de EBG in de

totstandkoming van de negatieve beeldvorming over winti. Deze discussies worden

in de privésfeer gevoerd. Zij ontaarden in sommige gevallen in heftige

woordenwisselingen tussen wintigelovigen en christenen. Het gaat hierbij vooral

om uitspraken waarbij winti als afgoderij bestempeld wordt.

In dit onderzoek is de nadruk vooral gelegd op koloniale politiek-bestuurlijke

maatregelen, de rechtspraak en het beleid van de EBG betreffende het praktiseren

van winti.

11

Rond 2007 maakte Marshall de opmerking dat er weinig geschreven wordt over de geschiedenis van winti in Suriname. Terecht werd ook opgemerkt dat degenen die zich wel waagden aan een beschrijving van winti, in het bijzonder studenten waren van masteropleidingen met een sociologische achtergrond.

Page 17: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

8

Deze benadering is de enige juiste, omdat a. de maatregelen van de koloniale staat

discriminerend en inhumaan van aard waren; b. de rechtspraak divers was en niet

onafhankelijk geschiedde; en c. het beleid van de EBG van enorme invloed is

geweest op het leven van vele wintigelovige stedelijke Afro-Surinamers. Het

wetenschappelijk belang van deze thesis is dat er een historisch-wetenschappelijke

studie aangeboden wordt, waarin de stadse wintigelovige tot slaaf gemaakte en

diens nakomelingen van de periode 1700-1942 zijn stem teruggeven wordt. Door

het geheel vanuit een derde wereld perspectief te beschrijven en te verklaren, wordt

gehoopt dat deze studie daadwerkelijk bevrijding zal brengen.

1.4 Bronnen

Het praktiseren en beleven van winti in Paramaribo is door diverse wetenschappers

beschreven. Het beschrevene treffen we aan in primaire en secundaire bronnen. Bij

het raadplegen van deze bronnen was de kwestie van betrouwbaarheid een

belangrijke factor. Het bronnenonderzoek wees namelijk uit dat sommige

geschiedschrijvers en andere wetenschappers de geschiedenis van de beleving van

winti eenzijdig benaderd hebben. Tevens is gebleken dat velen het praktiseren van

winti negatief benadrukt hebben. In sommige gevallen is dit zelfs oppervlakkig

behandeld. Het verleden van Winti is deels subjectief weergegeven, want sommige

studies zijn beladen met bias. Deze zouden in feite als onbetrouwbaar moeten

worden beschouwd. Maar ze zijn toch bruikbaar omdat het om een bepaalde

interpretatie van het verleden van het praktiseren van winti gaat. Hierin spelen de

ideologische en de theoretische achtergrond van die geschiedschrijvers en andere

wetenschappers een belangrijke rol. Bovendien is er een grote hoeveelheid aan

informatie over het onderwerp van dit onderzoek in deze studies vastgelegd.

In deze thesis is er gebruik gemaakt van de archieven van particulieren, en van

primaire, secundaire en orale bronnen. Dit maakte het mogelijk om met behulp van

een daarmee samenhangend fenomenologisch onderzoek, een reconstructie te

maken van het verleden van de wintigelovige in Paramaribo in de periode 1700-

1942.

Archieven

Voor dit onderzoek zijn de archieven van particulieren gebruikt. Het gaat in deze

om het archief van de staatsrechtsgeleerde Polanen, de EBG en het Hof van Justitie.

Uit het archief van Polanen zijn twee studies van de rechtswetenschappers

Schiltkamp en Smidt (1973) geraadpleegd, omdat er hierin plakkaten, publicaties

en notificaties vastgelegd zijn. Deze zijn uitgevaardigd door het Hof van Politie en

Criminele Justitie. Tevens zijn er krantenknipsels uit de jaren dertig en veertig

geraadpleegd die handelen over het Afro-Surinaams cultuurnationalisme.

Page 18: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

9

Uit het archief van de EBG zijn bronnen en documenten geraadpleegd die een

beeld geven van het beleid van deze denominatie ten opzichte van het

cultuurgedrag van het praktiseren van winti in de periode 1778-1942. Het gaat in

deze om de studies van a. Lamur, Boldewijn & Dors ( 2009 en 2011); b. Staal en

Steinberg (1930) en c. de diaria van de periode 1880-1938. De laatste zijn echter in

het Duits geschreven en moeten nog ontsloten worden. Bij het Hof van Justitie

werd in de bibliotheek het wetboek van Strafrecht van 1916 aangetroffen dat onder

andere de strafbepaling van ‘afgoderij’ bevat. Daarnaast zijn de studies van Adhin

(1974) en Neijhorst (1999) geraadpleegd, omdat deze verder voortborduren op de

strafbepaling van afgoderij en de rechtsontwikkelingen daaromtrent.

Andere Bronnen

Voor het onderzoek zijn ten eerste bronnen bestaande uit geschriften van

geschiedschrijvers uit de 18de

en 19de

eeuw geraadpleegd. Het gaat om Europese

geschiedschrijvers van de 18de

eeuw en 19de

zoals Herlein (1718), Hartsinck (1977),

Hoëvell (1854), Kuhn (1828), Wolbers (1861), Teenstra (1842), Lammens (1982)

en (Stedman (1988). Deze literaire werken bevatten informatie over de stedelijke

koloniale maatschappij; de slavernij; de sociale verhoudingen tussen witten en

zwarten; de relaties tussen de zwarten onderling en de reacties van witten, de

koloniale overheid en de kerk op het praktiseren van winti in Paramaribo en op de

plantages.

In deze studies zijn er enkele waardeoordelen. Dit zijn waarderingen over

waargenomen verschijnselen bij stadse tot slaaf gemaakten die door de witte

geschiedschrijvers als feitelijke beschrijvingen zijn gepresenteerd. Zo zijn

begrippen als heidenen en afgoderij gebruikt die in die periode een waardegeladen

bijbetekenis hadden. Hobsbawns (1997:24-25) noemt geschiedschrijvers

memoriebanken die het oude en de wijsheid in termen van memories

vertegenwoordigen. Deze memoriebanken van de periode 1700-1863 hebben het

denken en handelen van latere geschiedschrijvers en andere wetenschappers weten

te beïnvloeden. Hun waardegeladen termen worden nog gebezigd in de

hedendaagse Surinaamse maatschappij.

Secundaire bronnen

Deze zijn contemporaine bronnen die inzicht bieden in het gevoerde koloniale

beleid betreffende het praktiseren van winti in Paramaribo, in de periode 1863-

1942. Zij handelen tevens over de relatie tussen de kerk en de zwarte stedelijke

wintigelovige gemeenschap. Het kerkelijk beleid van de Moravische

Broedergemeente wordt in sommige van deze studies sterk benadrukt, terwijl

anderen beschrijvingen geven van de onderlinge sociale verhoudingen in de

stedelijke Afro-Surinaamse maatschappij van 1863-1942.

Page 19: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

10

Andere bronnen benaderen winti als cultuur, terwijl sommigen de nadruk leggen

op de werking van winti en de waarde die deze heeft voor degenen die het

praktiseren.

Cultureel-antropologische en sociale studies

Herskovits (1966) en Wooding (1979) zijn de eerste antropologen die in secundaire

studies aandacht hebben besteed aan de religie van de zwarten. De eerste heeft

beschrijvingen gedaan van de wijze waarop stedelijke Afro-Surinamers winti

praktiseerden. Wooding heeft de beleving van Winti bij de tot slaaf gemaakten en

Afro-Surinamers in Para behandeld. Hij beschrijft de leefgewoontes, redenen en de

wijze van het praktiseren van winti bij de Paranen, en de relaties tussen stedelijke

Afro-Surinamers en dumannen in Para. Deze vergelijkende studie biedt ons inzicht

in de relatie tussen de stadse tot slaaf gemaakte Afrikanen en vrijen in het

onderzoeksgebied Paramaribo en die in de Para. De constante trek van stadse tot

slaaf gemaakten en hun nakomelingen naar en van de Para, en de reden daarvoor,

konden hierdoor in een juist perspectief geplaatst worden.

De meeste contemporaine studies die handelen over de beleving van winti zijn

vanaf het einde van de jaren zeventig verschenen. Stephen (1985) beschrijft winti

als een Afro-Surinaamse religie. Hij doet tevens korte beschrijvingen van de

geschiedenis van het ontstaan van winti; haar plaats in de samenleving en de

medische wereld; de zingeving van het praktiseren van winti; de rituelen en de

beïnvloeding van andere religies. De studies van Speckmann (1965) werd in dat

kader geraadpleegd, omdat die onder andere over aspecten als interraciale en

interreligieuze bondgenootschappen handelt.

Er zijn verder studies aangetroffen die over winti in relatie met de wetgeving

handelen. De studies van Adhin (1974) en Neijhorst (1998) behandelen onder

andere de ontwikkeling van de Surinaamse wetgeving; het Surinaams strafrecht en

de geschiedenis van de strafbepaling van het plegen van ‘afgoderij’.

In andere secundaire studies blijkt de eeuwige drang naar het verklaren van

redenen voor het praktiseren van winti, maar dan vanuit de christelijke leer. Dors

(2006), Berenstein (2005), Elmont (2008), Klinkers (1997), Legène (1998), Meel

(1997), Nortan (2009), Rotgans (2004), Scheld (2005) en Van Raalte (1985) zijn

voorbeelden van studies waarbij men getracht heeft om winti naar eigen inzicht te

verklaren, soms vanuit de christelijke leer en anders met behulp van theorieën van

de wetenschapsvelden van de sociologie, de theologie en de culturele antropologie.

Lamur (1984), Vernooij (2011), Lenders (1996), Van de Linde (1956), Ort (1963),

Oostindie (2000), Van Raalte (1973), Zeefuik (1973) en anderen, hebben ook

aandacht besteed aan het kerkelijk beleid van diverse denominaties als de Rooms

Katholieken (RK) en de EBG.

Page 20: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

11

Zij beschrijven de relatie tussen de koloniale staat en de kerk, het

kersteningsproces, en de visie van deze kerken op het praktiseren van winti, de

slavernij en de afschaffing hiervan. Uit sommige van deze studies blijkt ook welke

beeldvorming planters hadden over de bekering van tot slaaf gemaakten op de

plantages.

Meel (1997) heeft uit nagelaten geschriften van Voorhoeve12

de rol en onmacht

van de EBG met betrekking tot haar kersteningsbeleid en de opkomst van het Afro-

Surinaams nationalisme in de jaren vijftig bij de volksklasse beschreven. De

inhoud van deze studie vertoont overeenkomst met de resultaten uit het

fenomenologisch en bronnenonderzoek over de periode 1900-1942. De studie van

Meel dient in dit onderzoek dan ook als vergelijkingsmateriaal.

Vergelijkende studies

Wat het buitenland betreft, ligt een vergelijking met het Caribisch gebied het meest

voor de hand. De slavernij en de daarmee gepaarde onderdrukking zijn geen

vreemd verschijnsel geweest. Ook in deze gebieden hebben tot slaaf gemaakten en

hun nakomelingen hun heil en toevlucht gezocht in hun religie. Zo zijn er studies

verricht door Long (1774), Harris (1993), Legène (1998), Romer(1982),

Shepperson (1968), Stewart (1992) en Van Stripiaan (1994). Zij handelen over het

ontstaan van Afro-Caribische religies als diverse vormen van Afrikanisme.

Sommige doen beschrijvingen van de rol van spirituele zwarte leiders in het

bedenken en plannen van opstanden en overlevingsstrategieën. Deze verklaren

onder andere hoe Afro-Caribische religies de tand des tijds hebben kunnen

doorstaan. In sommige studies wordt dit feit met behulp van sociale processen als

integratie, creolisering en syncretisme verklaard.

In deze studie is tevens het aspect van de raciale assimilatie behandeld. De studie

van Jadusingh (2008) diende bij dit onderdeel als vergelijkend materiaal, omdat zij

de totstandkoming van de raciale assimilatie tussen Brits-Indische

contractarbeiders en de Afro-Jamaicanen beschreven heeft. Hierdoor kon een beter

begrip verkregen worden van de wijze hoe sociale relaties tussen de stedelijke

Afro-Surinamers en andere etnische groepen in Paramaribo, in de periode vanaf

1873 tot stand gekomen zijn. Naast de overeenkomsten zal echter waar nodig, ook

op verschillen worden gewezen.

12

Voorhoeve was een witte neerlandicus; een wetenschapper die in de jaren vijftig van de twintigste eeuw bevriend was met missionarissen van de EBG. Hij heeft zich in zijn nagelaten geschriften positief uitgelaten over winti. Op zich kan dit gekenmerkt worden als een discontinuïteit in de heersende Eurocentrische koloniale visie over winti in de genoemde periode. Voorhoeve was zijn tijd duidelijk voor.

Page 21: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

12

Recente verschenen studies

De historiografie over de geschiedschrijving van Suriname is recentelijk verrijkt

met de studie van Eltis en Richardson (2010), Balai (2013) en Lamur et al (2009,

2011). De eerste handelt over recente gegevens van 35.000 slavenhandelsreizen

van Afrika naar de Amerika’s en Europa. Er is deels geput uit deze markante studie.

De studie van Balai, omschrijft de omstandigheden (opstanden, ziektes en moord)

aan boord van het gezonken slavenschip Leusden. De laatste studies handelen over

Afrikanen die in de periode 1799-1838 in de kolonie Suriname gearriveerd zijn en

waarvan sommigen lid waren van de EBG. Deze studies zijn van toegevoegde

waarde, want ze verbreden het inzicht in materies als a. de clandestiene handel in

tot slaaf gemaakte Afrikanen; b. de relaties tussen Afrikaanse arbeiders en Afro-

Surinamers; c. de rol van Afrikaanse vrijkopers en hun bijdrage in het behouden

van Afrikaanse cultuurelementen.

De orale traditie en wetenschappelijk onderzoek

De toepassing van de methode van de orale traditie biedt de onderzoeker de

gelegenheid om middels overleveringen van orale bronnen meer inzicht te

verkrijgen in een geschiedenis van de mens in een bepaalde tijd, maatschappij en

omstandigheid. De waarde van de orale traditie ligt namelijk in haar eigenschap

om de geschiedenis van een volk en haar cultuur in overleveringen te conserveren.

Deze worden van generatie op generatie overgeleverd. Zo zijn leerstellingen van

winti in de sociaal-institutionele, rituele en emotionele dimensie van winti

vastgelegd.

Eerder is gesteld dat deze studie ook vanuit de wetenschapsfilosofie van het

interpretivisme benaderd is. Er is in dat kader een fenomenologisch onderzoek

verricht in de periode 2011-2014 dat beschouwd kan worden als een vervolg van

een amateuristisch onderzoek13

van de periode 1998-2010. Dit onderzoek had als

doel om kennis te vergaren over de traditie winti en de werking daarvan. De

interviews met de dumannen en duvrouw Veldman14

en de bezoeken aan banya- en

wintipreys hebben alle geleid tot het verwerven van wat kennis over winti. De

onderzoeker werd hierdoor bekend met de emotionele(ondervinding), sociaal-

institutionele en de doctrinaire dimensie van winti. Beide genoemde onderzoeken

hebben enkele winti-gerelateerde handelingen die voor de onderzoeker taboe15

waren blootgelegd.

13

Tijdens de MO-A en MO-B opleidingen op het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL) zijn in de periode 1998-2007 bij diverse modules als LEVO, Antropologie en Religie door de eeuwen heen, diverse scripties tot stand gekomen. 14

Er werden in totaal zeven dumannen en één duvrouw geïnterviewd die varieerden in de leeftijdscategorie van zestig en zeventig jaar. 15

Voor de niet ingewijde zijn zaken als de werking van winti’s en obia’s moeilijk te bevatten. Feiten als de werking van een boei of het bewerkstelligen van economische stabiliteit met behulp van winti zijn onbekend bij mensen die zich weinig of niet bezig houden met winti.

Page 22: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

13

De oude vastgelegde gegevens van het amateuronderzoek werden vanaf 2011

opnieuw, maar dan vanuit een wetenschappelijk oogpunt geanalyseerd. Het

fenomenologisch onderzoek moest de gedane verklaringen van de eerder

geïnterviewde wintigelovigen toetsen op hun betrouwbaarheid. De opgedane

ervaringen van het amateuronderzoek hadden als voordeel dat ik winti’s en obia’s

van dumannen op een juiste manier wist te benaderen. Dankzij het betoonde

respect vond de theofanie plaats.

Het is gebleken dat de obia’s en winti’s van de geïnterviewde dumannen van het

amateuronderzoek over meer wijsheid en kennis beschikten. De obia’s van duman

Wielingen (Mba Patakrudu en Pafransie) en de piai-winti (Tanchi) van de piaiman

Zichem zijn memoriebanken die met kop en schouder uitsteken boven die van de

andere dumannen. Door toepassing van de methode van data-triangulatie werden

hun uitspraken gecontroleerd op hun betrouwbaarheid. Hun uitspraken hebben

enerzijds behandelde aspecten in primaire en secundaire bronnen aangevuld. Dit is

vooral gebleken bij het thema slavernij en de doodstraffen zoals de ophanging aan

een ijzeren haak en de vierendeling. Hetzelfde geldt ook voor de beschrijvingen

van de ervaringen van wintigelovigen met de koloniale overheid en het

herhaaldelijk overtreden van het wintiverbod. Zo werd duidelijk dat het praktiseren

van winti in de periode 1700-1942 een cultuuraspiratie was die winti voor een

ondergang moest behoeden. De data-triangulatie leidde tevens tot het verkrijgen

van dieper inzicht in achtergronden van het ontstaan van overlevingsstrategieën;

het ontstaan van winti; de toepassing en de werking van winti in de periode van de

slavernij en daarna.

De litraire werken uit de 18de

en 19de

eeuw en andere secundaire bronnen hebben

beschrijvingen gedaan van het kersteningsbeleid van de EBG dat als doel had: het

praktiseren van winti beëindigen. Hoewel de winti’s en obia’s van de dumannen dit

beleid eenzijdig benaderd hebben, komen hun verklaringen overeen met die van de

bestudeerde bronnen. De focus van deze memoriebanken is echter geweest om het

dualisme tegen de achtergrond van het kersteningsbeleid te verklaren.

De orale traditie heeft verder interessante overleveringen naar voren gebracht die

nog niet opgetekend zijn. Zo is het fenomeen van de Witti Musu16

onbekend in de

primaire en secundaire geschiedwerken. Dit geldt ook voor de overleveringen over

de relatie tussen (oeroude) obia’s en winti’s en de nakomelingen van tot slaaf

gemaakte Afrikanen en de Inheemsen. Deze waren een openbaring voor de

onderzoeker, omdat die niet in de bestudeerde bronnen zijn aangetroffen.

16

Die waren dumannen die hand en spandiensten verleenden aan de koloniale overheid. In de Afrikaanse en Afro-Surinaamse slavengemeenschap werden zij gekastijd, gevreesd en in de volksmond witti musu genoemd.

Page 23: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

14

Een opmerkelijk feit was echter ook dat duvrouwen niet onderdoen voor hun

mannelijke collega’s. Duvrouw Veldman was bijvoorbeeld de enige die

gedetailleerde beschrijvingen heeft gedaan van het leven van de vrije Afro-

Surinamers in Paramaribo en in de Para in de periode 1863-1942. Zij heeft de

relaties tussen de contractarbeiders en de vrijen op de plantages, en het aspect van

het overnemen van elkaars cultuurvormen behandeld.

De beschrijvingen in primaire en secundaire bronnen en de overleveringen van de

dumannen en duvrouwen zijn met behulp van de orale historie aangevuld.

Levensverhalen van nazaten van de tot slaaf gemaakte Afrikanen, de Afro-

Surinamers en de contractarbeiders, hebben de reconstructie van het verleden van

de beleving van winti volledig gemaakt. Maar ze hebben tevens pathologische

interpretaties (zie Venema 1992:7) of verklaringen over het praktiseren van winti

in Paramaribo in de periode 1700-1942 kunnen weerleggen.

De narratieve interviewmethode van Hagen (1998:10-12) werd toegepast om uit

historische interviews levensverhalen te verzamelen van families en personen die

na 1900 geleefd hebben en:

1. trouw zijn gebleven aan de Afro-Surinaamse cultuur, waaronder winti;

2. slachtoffers zijn geworden van het kersteningsbeleid van de EBG;

3. slachtoffers zijn geworden van de leerplicht en bij wie een appreciatie ten

opzichte van de westerse cultuur en religie was ontstaan;

4. inventief zijn omgegaan met de assimilatiepolitiek en het beleid van de EBG.

Zo werden leden17

uit Afro-Surinaamse vereniging Na Afrikan Kulturu fu Sranan

(NAKS) geïnterviewd. Beide heren wisten vanuit hun jarenlange ervaring als

muzikanten de beschrijvingen van het ontstaan van winti aan te vullen.

Er is tevens geput uit de eigen vriendenkring die uit christenen en wintigelovigen

bestaat. De staatsrechtgeleerde Polanen is bijvoorbeeld een nakomeling van

dominee Polanen die in het gele kost internaat18

gezeten heeft. Pocornie19

gaf een

aanvulling over de term gele kost, want het blijkt dat het een samentrekking is van

het begrip Geheel in de kost.

De heren Tjon-A-Tjieuw en Polanen deelden hun kennis over hun ervaringen met

dualistische Afro-Surinamers en hun gedrag en positie in de EBG. Aanvullend

hierop zijn de levensverhalen van mevrouw Ormskerk, Tai Apin en het koppel

Randhamie20

geweest.

17

De muzikanten Oosterwolde en Wolf hebben met hun kromantiverhalen op de Blakamandey van 4

januari 2014, het ontstaan van enkele winti-gerelateerde tradities verklaart. 18

Uit het interview met Polanen (2013) bleek dat vele Afro-Surinamers na 1863 waren opgenomen in de huizen of internaten van de Moravische Broedergemeente. Zij werden opgevoed en geschoold volgens de normen en waarden van de Duitse hernhutters. De naam gele kost is volgens Polanen afkomstig van het gele kakiuniform, dat door de leerlingen van het internaat gedragen werd. 19

Pocornie Leendert was een dominee. Hij is een theoloog en is zeer bekend met de geschiedenis van het kerkelijk beleid van de EBG. 20

De heer Egbert Randhamie heeft op 16 januari 2014 het tijdige met het eeuwige verwisseld.

Page 24: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

15

De laatsten hebben bijvoorbeeld de periode van na 1920 meegemaakt. Mevrouw

Tai Apin werd geïnterviewd, omdat haar levensverhaal en dat van de Randhamies,

prachtige voorbeelden zijn van de gevolgen van de ontstane appreciatie bij

stedelijke Afro-Surinamers.

Het levensverhaal van Ursula Randhamie heeft als aanvulling gediend van de

overleveringen van duvrouw Veldman over het proces van raciale assimilatie bij de

stedelijke Afro-Surinamers en de contractarbeiders. Deze historische interviews

hebben de onderzoeker geconfronteerd met probleempunten als subjectiviteit, de

mate van betrouwbaarheid en die van epische verdichting (Marshall 2003:15). De

levensverhalen werden daarom met behulp van de data-triangulatie getoetst op hun

betrouwbaarheid. Sommige oudere respondenten zoals Ursula en Ormskerk waren

niet altijd in staat alle vragen over het verleden te beantwoorden. De laatste bleek

zich het levensverhaal van haar vader slecht te herinneren en had zich het

levensverhaal van haar oom dominee Ormskirk eigen gemaakt. Dit werd duidelijk

in het interview met Polanen.

De mate van subjectiviteit is bij alle geïnterviewde respondenten duidelijk

gebleken. De meeste respondenten hebben overwegend een christelijke opvoeding

genoten. Winti speelde in vele van deze gezinnen een ondergeschikte rol.

Respondenten die geen weet hadden van winti, lieten duidelijk hun afkeer ten

opzichte van deze religie blijken. Maar frappant was juist de houding van de groep

van 150 wintigelovigen die aanwezig waren op een groepsinterview onder

auspiciën van de Afro-Surinaamse stichting Fiti fu Wini.21

Het besproken thema

was Winti en de Kerk. Opmerkelijk is het feit dat er bij hun sprake is van respect

voor mensen die het christendom als religie aanhangen.

Het (kerstenings)beleid van de EBG; de kerktucht en de leerplicht, werden allen

tijdens het groepsinterview behandeld. De wintigelovigen wisten wel wat over

deze onderwerpen. De meeste response was afkomstig van de ouderen. Sommigen

legden de nadruk op de rol van de koloniale staat en de EBG die een einde wilden

maken aan het praktiseren van winti. Anderen schenen enerzijds wel begrip te

hebben voor het kerkelijk beleid van de EBG van de periode 1863-1942.

Sommigen van de respondenten zoals de heer Pocornie gaven zelfs aan dat er in

feite niets mis was met dit beleid. Maar toen de lange termijn gevolgen van het

kerkelijk beleid van de EBG, hun onderwijs en het koloniaal beleid in samenhang

met het ontstaan van de negatieve beeldvorming over winti besproken werden,

ontstond toen pas het besef van de erfenis van die periode.

21

Op zondag 27 april was er van 11.00 tot 13.00 een groepsinterview gehouden op het terrein van de voorzitter van de Afro-Surinaamse stichting Fiti fu Wini. Deze activiteit kwam tot stand mede door emailwisseling en telefooncontacten met het bestuurslid mevrouw Sumter-Griffith. Het publiek bestond voor 90% uit vrouwen. Bovendien waren er overwegend meer ouderen (in de leeftijdscategorie van 55-77 jaar) dan jongeren (30-45). Deze stichting ontplooit activiteiten om de wintigelovigen en andere Afro- Surinamers bewust te maken van hun ware identiteit. Het streven is vooral gericht op het bewerkstelligen van het beëindigen van de negatieve beeldvorming over winti. Men wil door hun acties respect afdwingen voor de wintireligie en voor degenen die deze aanhangen.

Page 25: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

16

Duvrouw Starke gaf daarover een heldere uiteenzetting. Zij had het namelijk over

ondervindingen van christenen en wintigelovigen met winti. Haar relaas sluit

perfect aan op de beschrijvingen over de lange termijn gevolgen van de appreciatie

van de white wish.

Tijdens het groepsinterview waren er overduidelijk emoties zichtbaar. Emoties als

boosheid waren het zichtbaarst en heftigst toen wisi als oorzaak van het ontstaan

van de negatieve beeldvorming over winti behandeld werd. Echter bleek ook dat

sommige wintigelovigen en andere personen gemakkelijk een beschuldigende

vinger wezen naar de koloniale staat en de kerk. Anderen hadden de durf om

verkeerde handelingen van dumannen als oorzaak aan te merken. Door de

geschiedenis van wisi in samenhang met de sociaal-maatschappelijke toestanden

van de periode 1863-1942 te behandelen, werd duidelijk dat de negatieve

beeldvorming over winti, mede door duistere praktijken van mensen

(wintigelovigen, dualisten en anderen) is ontstaan.

Engagement

De opgebouwde relatie met duman Wielingen en duvrouw Veldman in de periode

voor 2011, hebben mijn interesse in het thema winti doen toenemen. Verdere

studie leidde tot verdieping in de relatie tussen winti en de mens. Bovendien

speelden persoonlijke ervaringen met winti en de drang naar het willen begrijpen

van het fenomeen winti ook een grote rol. Deze verklaren uiteraard de mate van het

engagement die in dit historisch-wetenschappelijk onderzoek tot uiting komt.

1.5 Opbouw van de studie

Deze studie is een speurtocht door het koloniaal verleden van de Afro-Surinaamse

wintigelovige, dualisten, de koloniale staat en de kerk. Het volgend hoofdstuk is

gewijd aan de in diaspora levende Afrikanen; het ontstaan van

creoliseringsprocessen en de ontwikkeling van winti als een vorm van Afrikanisme.

De redenen achter het praktiseren van winti in de periode 1700-1863 en de

ontstane negatieve beeldvorming over winti bij de witten, worden geanalyseerd en

verklaard.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de vraagstelling waarom het koloniaal beleid en

de rechtspraak geen einde wisten te maken aan het cultuurgedrag van tot slaaf

gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen. Tevens worden bestuursmaatregelen

behandeld die als doel hadden de dood van de Afrikaanse en later de Afro-

Surinaamse cultuur te bewerkstelligen. Beschrijvingen en analyses van het

rechtsproces, de berechting en de straffen, worden gedaan tegen de achtergrond

van het functioneren van het Hof van Politie en Criminele Justitie als

bureaucratisch instrumentarium. Bij de behandeling van straffen wordt de

ondervinding dimensie in relatie met het numineus en de theofanie geanalyseerd en

verklaard. Het theoretisch kader komt hierdoor vanzelf aan bod.

Page 26: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

17

Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de beschrijvingen over het kersteningsbeleid

van de EBG onder de stedelijke tot slaaf gemaakte en vrije Afro-Surinamers. De

relatie tussen de EBG en de zwarte vrijen en tot slaaf gemaakte massa wordt

geanalyseerd tegen de achtergrond van de aanwezige negatieve beeldvorming over

winti.

Het laatste hoofdstuk handelt over de periode 1863-1942, waarbij ingegaan wordt

op het politiek-bestuurlijk beleid van de koloniale staat en de EBG. Zo wordt

aandacht geschonken aan essentiële aspecten van de assimilatiepolitiek en het

beleid van de EBG. De discriminatie die uitging van het beleid van de koloniale

staat en de EBG wordt in samenhang met sociaal-maatschappelijke processen als

syncretisme en dualisme beschreven en geanalyseerd. De overlevingsstrategieën en

ontstane gedragingen bij de zwarten in de koloniale maatschappij, worden tegen

die achtergrond verklaard. De sociale verhoudingen tussen de stedelijke Afro-

Surinamers worden hierbij geanalyseerd, omdat zij de noodzaak van het moeten

praktiseren van winti verklaren. Tot slot worden beschrijvingen gedaan van

overlevingsstrategieën die in samenhang met (ontstane en nieuwe) Afro-

Surinaamse cultuuraspiraties worden geanalyseerd.

Het geheel wordt afgesloten met een conclusie en daarop aansluitende

aanbevelingen!

Page 27: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

18

Hoofdstuk 2 Slavernij en Winti 1700-1863

De aanwezigheid van tot slaaf gemaakte Afrikanen in de kolonie Suriname in de

periode 1700-1863, is het resultaat geweest van de Transatlantische handel in

miljoenen tot slaaf gemaakte Afrikanen. Hun aanwezigheid in de Nieuwe Wereld

is door Shepperson (1968) en Harris (1993) verklaard als het fenomeen van Afrika

in diaspora.22

Deze in diaspora levende Afrikanen hebben vormen van

Afrikanismen als erfenis nagelaten. Winti is er een voorbeeld van.

In dit hoofdstuk wordt het ontstaan en de ontwikkeling van winti in samenhang

met de slavernij in de periode 1700-1863 behandeld. Tevens wordt aandacht

besteed aan de cultuuraspiraties en doelen van de onderdrukte massa, omdat zij

niet altijd voor alle leden van dezelfde (etnische)groep gelijk waren. Er waren

afzonderlijke Afrikaanse groepen. We zullen zien dat er diverse

integratieprocessen hebben plaatsgevonden die op den duur geleid hebben tot het

ontstaan van een nieuwe groep; de Afro-Surinamers en hun Afro-Surinaamse

cultuur. Tevens zal blijken dat de doeleinden van deze tot slaaf gemaakte groep

niet altijd gerealiseerd konden worden vanwege het optreden van de slavenhouders,

de uitgevaardigde wetten van de koloniale regelgever en het koloniaal beleid

(1700-1863). Deze beschrijvingen zijn van belang, omdat ze belangrijke factoren

zijn geweest die geleid hebben tot de negatieve beeldvorming over winti. De

behandeling van sociale aspecten als integratie, creolisering en syncretisme is

verder belangrijk, omdat winti het product van deze sociale processen is. Er komt

een aantal termen voor zoals overlevingsstrategie, creolisering, integratie, Sranan,

syncretisme, Winti, perceptie, verwerpelijkheid, Wintiverbod, denominatie,

kerstening, kerktucht, excommunicatie en busals ter sprake die ook in de volgende

hoofdstukken gebruikt zullen worden. In dit hoofdstuk kunnen we enkele

antwoorden op de vraagstellingen verwachten.

2.1 Diaspora

Volgens Eltis en Richardson (2010) hebben tussen 1501 en 1867 in totaal 12.5

miljoen Afrikanen het Afrikaans continent verlaten. Er zijn 35.0000

slavenhandelsreizen ondernomen, waarvan ruim 95% van deze Afrikanen in de

Nieuwe Wereld beland zijn. Oudere studies als die van Hove en Dragtenstein

(zoals geciteerd in Vernooij, 2011), Van Lier (1977:89,90), Van Stripiaan

(1993:144-145) en Wooding (1981:11-15) handelen over het aantal tot slaaf

gemaakte Afrikanen die in de kolonie Suriname terecht gekomen zijn.

22

Het begrip diaspora is herhaaldelijk verschenen in door de UNESCO uitgegeven volume genaamd General History of Africa. Het is een verspreidingstheorie met een concept dat ontleend is aan de Joodse verspreiding, galut, in de wereld. Dit begrip Afrika in Diaspora werd als eerst gebruikt in 1965 op een Congres van Afrikaanse historici in Tanzania. Op dit congres was er namelijk een sessie gehouden met als thema The African Abroad or the African Diaspora.

Page 28: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

19

Zo zouden volgens deze wetenschappers circa 542.972 tot slaaf gemaakte

Afrikanen in de periode 1600-1800 naar Suriname gebracht zijn. Die waren

afkomstig van diverse Afrikaanse gebieden.

2.2 Afrikaanse groepen

Wooding (1981), Van Stripiaan (1993), Stedman (1971), Van Lier (1977) en

anderen hebben onderzoek verricht naar de afkomst van de Surinaamse tot slaaf

gemaakten. In deze studies worden diverse Afrikaanse groepen genoemd. Stedman

(1971:364) heeft het over Afrikanen die de Islam beleden en afkomstig waren van

de rivieren van Senegal en Gambië. Die worden door Staal en Steinberg (1930:82)

de Soko-Negers genoemd die uiteindelijk tot het christendom zijn overgegaan.

Van Lier (1977:89) en Wooding (1979) noemen West-Afrikaanse groepen zoals de

Ashanti’s, Hanta’s, Fantis, Wassa’s en de Akims die allen tot de Afrikaanse Akan-

groep behoren. Volgens Wooding (1981:12) waren deze grotendeels afkomstig van

de Goudkust en spraken zij vooral de bekendste talen Tshi (Twi) en Fante. Volgens

Wooding (1981:17) namen de Hollanders eerder Afrikanen van de Goudkust af,

omdat zij bekend stonden als goede boeren of goede hulp in de huishouding.

Van Stripiaan (z.j.) bespreekt de afwisseling in het aantal Afrikaanse groepen die

in diverse periodes in Suriname beland zijn. Zo waren in 1700-1729 de Loango de

kleinste groep, terwijl de Papa’s in de meerderheid waren. De laatsten zijn volgens

Van Stripiaan (z.j.:12) nauwelijks meer aangevoerd na 1730. De Kormantin zijn

volgens hem de tweede belangrijkste groep in Suriname geweest die voor enige

tijd de dominante groep waren binnen de Surinaamse gemeenschap der tot slaaf

gemaakten. Echter hebben zij later plaats moeten maken voor de Mandingo’s. De

studie van Van Stripiaan (1993) leert echter ook dat er sprake was van een

voorkeur voor de Loango’s. Deze Afrikaanse groep is voor lange tijd de

constantste en grootste Afrikaanse groep geweest die naar Suriname gebracht is. In

de laatste fase 1796-1826 zijn er volgens Van Stripiaan (1993:145) nog 25.000

Afrikanen afkomstig van de Loango en Bovenwindse kust aangevoerd met niet-

Nederlandse schepen.

Lamur et al (2011:XXXVI) stellen dat de aanvoer van tot slaaf gemaakte

Afrikanen ondanks het verbod op de Transatlantische slavenhandel van 1807, toch

nog clandestien is voortgezet in de periode 1819-1838. Volgens deze auteurs was

het merendeel van deze groepen afkomstig uit andere regio’s van Afrika. Het

bronnenonderzoek leert dat er tijdens de Transatlantische slavenhandelsreizen

sprake was van een onmenselijke situatie. Balai (2013) en velen voor hem, hebben

beschrijvingen gedaan van de omstandigheden aan boord van slavenschepen.

Page 29: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

20

De obia mba Patakrudu23

heeft soortgelijke beschrijvingen gedaan en liet daarbij

zijn emoties duidelijk blijken. Emoties als verdriet, pijn en woede waren duidelijk

af te lezen van het gezicht van duman Wielingen.

Figuur 2.1 Het slavenruim op een slavenschip (1988),

uit het gedicht Het Slavenschip, door Heinrich Heine.

Overgenomen van http://www.slavenhaler.nl/feiten

2.3 Ontstaan van de Afro-Surinaamse cultuur

Van Stripiaan (1993:145) stelt dat men bij het bestuderen van de Afrikaanse

invloed op de cultuur der tot slaaf gemaakte massa, rekening dient te houden met

het tijdstip waarop deze invloed zich deed gelden. Onder de Afrikaanse groepen

waren er diverse talen en dialecten. Tevens was er reeds in de 17de

eeuw een

pidgin-Portugese taal24

die met de komst van andere Europese groepen rijkelijk

aangevuld was. Van Stripiaan (z.j.:4) spreekt van een hybride talenvermenging,

terwijl Toussaint dit proces als cultural transmission beschreven heeft tijdens de

module Afrika in Diaspora. Vermoedelijk werd deze pidgintaal, naast de andere

Afrikaanse talen gebruikt om met elkaar te kunnen communiceren. Daarnaast

hadden sommige Afrikaanse groepen ook hun eigen religie. Van Stripiaan (z.j.:12)

laat bijvoorbeeld zien dat er bij de Papa’s sprake was van een Mami Watacultus.

De overleveringen uit de orale traditie handelen op hun beurt over de religie van de

West-Afrikaanse groepen.

23

Deze is de oeroude Afrikaanse obia van de duman Wielingen die met zijn interviews uit de periode 1998-2007 een grote bijdrage heeft geleverd aan het fenomenologische en historisch-wetenschappelijk onderzoek. 24

Polanen stelt in een interview op 11 augustus 2013, dat de Afrikanen door de handelscontacten met de Portugese handelaren deze taal of lingua-franca ontwikkeld hebben. Deze taal is een van de positieve gevolgen geweest van het verdrag van Tordesillas van 1494 waar het oostelijk deel van de wereld, waaronder Afrika, aan Portugal toegewezen werd door de paus Alexander Borgia.

Emoties verwerkt in

prenten

Diverse bronnen handelen

over ziekten als pokken,

dysenterie, tuberculose en

scheurbuik die op het schip

uitbraken. Maar tekenaars

hebben onbewust of

bewust ook emoties als

vrees en radeloosheid op

prenten vastgelegd.

Page 30: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

21

Marshall (2013) stelt dat niet alle Afrikanen een volledig en coherent concept van

hun respectievelijke religies hadden, omdat velen afhankelijk waren van de kennis

van hun obeah-man. De vraag is hoe deze Afrikaanse groepen gekomen zijn tot

een nieuwe cultuur die tijdens het integratieproces van de tweede generatie25

verworden is tot een Afro-Surinaamse cultuur.

2.3.1 Integratie en syncretisme

Het ontstaan van nieuwe culturen onder de tot slaaf gemaakten in de Nieuwe

Wereld wordt door Harris (1993:4) en Shepperson (1968) als volgt verklaard. De

tot slaaf gemaakte Afrikaanse groepen hadden een underdog positie. Bij hun was er

sprake van heimwee naar het moederland. Zij hebben daarom een ‘nieuw Afrika’

gecreëerd. Afrikaanse historici als Uya, Levine, Patton, Palmer (zoals geciteerd in

Harris,1993) spreken zelf van een Pan-Afrikaanse traditie waarin het scheppen van

één Afrikaanse identiteit de hoogste cultuuraspiratie was. Mba Patakrudu stelde

hierover het volgende:

“De Afrikanen wisten dat zij een eenheid zouden moeten vormen om

gezamenlijk de slavernij te kunnen overleven. Dit zou ten koste van de

eigen cultuur gaan. Degenen die tegen de zaak waren, hebben zich

afgezonderd.”26

Weridu (1998) komt tot dezelfde conclusie, want hij stelt dat de Afrikanen

concepten van elkaars culturen hebben overgenomen wat ook van invloed is

geweest op de taal die mede door dit proces van syncretisme ontstond. Echter

verdient dit een aanvulling. In de kolonie Suriname werd naast het Engels,

Nederlands, en Frans ook het Sranan gesproken. De laatste taal is volgens Van den

berg (z.j.) in feite een voorzetting van de Portugese pidgintaal. Die had zich vanaf

1700 geëxpandeerd en was een culturele mix van concepten en woorden geworden

die afkomstig waren uit het Portugees, Deens, Italiaans, Nederlands, Spaans en

vooral het Engels. Echter heeft het Sranan volgens Van den Berg een trage

ontwikkeling meegemaakt vanwege de lange dominantie van de Surinaamse

populatie door de volwassen tot slaaf gemaakte Afrikanen. Van den Berg heeft het

hier over de dominantie van de eerste generatie van tot slaaf gemaakte Afrikanen.

Echter laat het onderzoek zien dat nieuw gearriveerde Afrikaanse groepen al voor

1700 geconfronteerd waren met een nieuwe cultuur van inlandse zwarte tot slaaf

gemaakten.

25

Op 30 april 2014 werd er een lezing door Ramsoedh gehouden waarin hij het begrip integratie volgens zijn concept onderverdeeld heeft. Hij noemt integratie een langdurig proces dat zich voor kan doen in drie fases ( onder drie generaties). 26

Dit is allemaal in een Afrikaanse taal, het Kromanti gezegd en vertaald geworden door de assistent van duman Wielingen.

Page 31: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

22

Deze worden in primaire en secundaire bronnen als Creolen aangeduid, maar

omdat deze geschiedenis vanuit het perspectief van de wintigelovige benaderd

wordt, is gekozen voor de term Afro-Surinamers. Zij waren geboren in de kolonie

Suriname en hadden tegen het einde van de 17de

eeuw al een Afro-Surinaamse

cultuur ontwikkeld waarin het Sranan en de religie genaamd Winti een voorname

rol vervulden. Door vast te houden aan hun Afro-Surinaamse cultuur werden

nieuw gearriveerde Afrikanen min of meer gedwongen om mee te gaan met het

proces van integratie.

Stripiaan (z.j.:7) stelt bijvoorbeeld dat het voor de nieuwe en opeenvolgende

generaties van in de kolonie geboren tot slaaf gemaakten niet langer mogelijk was

om de primaire cultuur van hun ouders te handhaven. Er was volgens Stripiaan een

te grote afstand ontstaan tussen de dominante Afrikaanse cultuur van de ouders en

die van hun nakomelingen, de Afro-Surinamers. Het cultuurgedrag van de tweede,

derde en opeenvolgende generaties heeft geleid tot een langzame maar gestage

integratie van Afrikanen in de nieuwe Afro-Surinaamse gemeenschap. Toussaint

heeft tijdens de module Afrika in Diaspora dit proces aangeduid als cultural

adjustment, terwijl de sociologie het als creolisering bestempelt. Maar het

antropologisch begrip etnogenese is hier beter van toepassing, want er was uit deze

diverse fases van integratie, een nieuw volk geboren. Dat verschilde qua cultuur

van de pas gearriveerde Afrikanen.

2.3.2 Ontwikkeling van de Afro-Surinaamse godsdienst

Het bronnenonderzoek leert dat wintikenners als Stephen (1979,1985), Sedoc

(1979), Zaalman (2002, 2005) en diverse wetenschappers als Wooding (1979), Van

Lier (1977), Rotgans (2007), Dors (2007), Meel (1999), Marshall (2007) en vele

anderen, het thema Winti in hun studies of artikelen behandeld hebben. Deze

wetenschappers stellen terecht dat de tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun

nakomelingen door de eeuwen heen een bijdrage hebben geleverd in de

totstandkoming van winti. De respondent Toppin gaf in een interview aan dat

Winti zich net als de andere religies in het Caribisch gebied kunnen ontwikkelen,

omdat de basis van vele Afrikaanse religies met elkaar overeenkomt of hetzelfde is.

Het verschil ligt in de naamgeving, symbolen en de rituelen.

Winti was rond de 17de

eeuw een Afro-Surinaamse religie die zich door

syncretisme ontwikkeld heeft. Het bronnenonderzoek leert dat de eerste

syncretische fase door Afrikaanse groepen is geleid die in de meerderheid waren of

die bekend stonden om hun flexibiliteit en innovatie. Het concept watramama is

bijvoorbeeld afkomstig van de Papa die naast de Loango een meerderheid vormden

in de tot slaaf gemaakte massa. Volgens Van Stripiaan (z.j.:10-17) is watramama

een overblijfsel van de Mami Watacultus.27

27

De website http://www.kwekudee.tripdownmemorylane.blogspot verstrekt informatie over de

godheid Mami Wata. Hierbij worden bijvoorbeeld ook priesteressen aan het woord gelaten.

Page 32: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

23

Het onderzoek wees tegelijkertijd uit dat winti een sterke West-Afrikaanse inslag

heeft waarin concepten van de Akan28

verwerkt zijn. De vraag hoe dit zou komen,

werd door Small beantwoord. Volgens deze beschikken hedendaagse West-

Afrikaanse groepen, net als hun voorouders over een flexibel karakter. Deze

cultuureigenschap is zeer bepalend geweest voor de ontwikkeling van winti. De

Akan hebben in deze eerste fase innovaties gepleegd. Ze hebben concepten van de

religies van de Papa, Loango, Cormantin en andere Afrikaanse groepen

geïncorporeerd in de eigen religie29

. Althans, Weridu (1998) heeft de structuur van

de religie van de Akan beschreven. Winti heeft een soortgelijke structuur waarin

enkele van de Akan-concepten terug te vinden zijn.

Figuur 2.2 Structuren van de Akan- en wintireligie

Stephen (1985:27) geeft aan dat het Surinaams en winti-gerelateerd woord Anana

van de Fante-Akan in Ghana afkomstig is. Maar Weridu (1998) laat echter zien dat

er een versmelting van Akantermen heeft plaatsgevonden. Zo staat Onyankopon

voor: Hij die groot is. Twediampon wordt vertaald als: degene op wie je kunt

steunen en die je niet laat vallen. En Nana is: de grootvader. De hoogste godheid

binnen Winti is Anana Kedyaman Kedyanpo.

28

Rotgans heeft op de Conference on Bonder Labor, Migration, Diaspora and Identity Formation in Historical and Contemporary context van juni 2013, de religie van de West-Afrikaanse volkeren zoals de Yoruba en de Ashanti behandeld. Zij heeft volgens de wetenschapper Small, de theologie van Winti gerationaliseerd en geprobeerd deze te structuren. Maar sommige van haar verklaringen komen niet overeen met datgene wat de dumannen- en duvrouwen stellen over winti. Winti is een complexiteit en kan niet gerationaliseerd worden. Er zijn in winti verscheidene concepten en doctrines geïncorporeerd van religies uit West-Afrika, en uit andere religies in Suriname van de Inheemsen, Joden, Christenen, Hindoes en Javanen. 29

Ik ontving van dr. Kwame Nimako die de module Contemporary World Politics op de masteropleiding heeft verzorgd, het artikel ‘Toward Decolonizing African Philosophy and Religion’, van Weridu. Die doet een beroep op in diaspora levende nazaten van Afrikanen om de eigen geschiedschrijving over slavernij en religie ter hand te nemen.

Onyankopon Twediampon

Nana

Extra human beings and

forces

Lower animals

Vegetation

Human beings

Inanimate world

Anana Kedyaman Kedyanpo

Kra

Djodjo Winti's en

obia's

Jeje

Kabra

Akan-religion winti

Page 33: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

24

Over de overeenkomst in de structuren van beide religies kan het volgende gesteld

worden. Bij de religie van de Akan en binnen winti is er sprake van een relatie

tussen de hoogste macht, de natuur en al wat hierin leeft. Net als bij alle Afrikaanse

religies gaat het bij Winti ook om de relatie tussen de mens en geesten. Deze

relatie is volgens Stephen (1985:10) gebaseerd op het feit dat de natuur een diepe

indruk op de mens maakt. De mens was in zijn relatie met winti’s en obia’s met

verwondering, ontzag en soms diepe angst vervuld. Stephans verklaring komt

overeen met het numineus van Otto, want volgens Smart (2008:16) voert de mens

rituelen om de natuur gunstig te stemmen. Bij de Afrikaanse mens en diens

nakomelingen worden natuurgeesten middels rituelen gevraagd om bescherming,

rust, hulp en welvaart. Alle geesten die onderdeel zijn van het geestelijk bestel van

de mens, worden bij rituelen betrokken. De kra is een onderdeel van Anana die

men als het centraal aanspreekpunt van de mens kan beschouwen. Geen enkel

ritueel heeft succes als de kra daar niet achter staat. De kra is volgens duman

Bijlhout de ziel die met een levenstaak vanuit de hemel neerdaalt. Het neemt bezit

van de pasgeborene en zal dit jong mensje tot de dood bijstaan om de door Anana

opgelegde levenstaak te vervullen. De kra wordt hierin ondersteund door winti’s en

obia’s. Maar de mens is echter een individu met een vrije wil en daardoor ook een

menselijke geest, de jeje. De kra en de jeje ziet de onderzoeker als de extra human

beings waar de Akan het over heeft.

De Akan hebben het voorts over forces of krachten. Het gaat hier om de winti’s en

obia’s. De diverse Afrikaanse groepen hadden allen een eigen benaming voor deze

geesten. Zeer waarschijnlijk zijn hun nakomelingen, de tweede en derde generatie

degene geweest die innovatief hiermee zijn omgegaan. Alle geïnterviewde

dumannen stellen dat het Sranan de oplossing geboden heeft. Wooding

(1979,1981), Stephan (1985), Zaalman (2002) en vele anderen hebben een

gedeelde visie over het ontstaan van de term winti. De voorouders gingen er vanuit

dat men geesten, net als de wind, niet kan zien maar wel kan voelen. Dus werden

zij in het Sranan voortaan als winti’s aangeduid.

De obia’s zijn de beschermgeesten. We zien dat het Afrikaans woord Obeah door

het Sranan gesurinamiseerd is tot obia. Naast de winti’s en obia’s komen ook

andere geesten voor. De geesten van de overledenen werden yorka genoemd.

Echter zijn de begrippen kabra en profen niet ontleend aan aspecten die afkomstig

zijn van Afrikaanse religies. Het zijn winticoncepten die ontstaan zijn als gevolg

van de kerstening van Afro-Surinamers. Zo is kabra volgens Stephan (1985:10)

een geest van een overledene die christelijk gedoopt is. En de profen is de geest

van een overledene die niet christelijk gedoopt is.

De lower animals en de vegetatie hebben net als in Afrika, ook een belangrijke rol

vervuld voor de tot slaaf gemaakte Afrikanen in de kolonie Suriname. Zij hebben

te maken met de rituele dimensie van winti. Het fenomenologisch onderzoek leert

dat de Afrikanen en Afro-Surinamers deze aspecten van de Afrikaanse religies

hebben behoed van de ondergang, door ze in leerstellingen en verhalen vast te

leggen. Deze vormen samen de doctrinaire en mythische dimensie van winti.

Page 34: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

25

Winti en muziekinstrumenten

Volgens Van Stripiaan (1993:145-151) zouden de Loango vanwege hun

meerderheid, een veel grotere rol hebben gespeeld in het ontwerpen of scheppen

van een nieuwe cultuur onder de tot slaaf gemaakte massa. Van Stripiaan

(1993:150) doet deze uitspraak op grond van het feit dat Stedman (1971:364, 376-

377) in de 18de

eeuw in totaal achttien muziekinstrumenten in kaart heeft gebracht.

Onder deze zijn vier Loango-muziekinstrumenten naast die van de Papa en Afro-

Surinamers aangetroffen. Stedman (1971:364, 376-377) heeft hij het bijvoorbeeld

over een grote en kleine Loango-trom (no.5 en 7); de Loango-tou-tou (no.18; een

fluit met vier gaten); de Loango-bania (no.10); een Papa-trom(no.6); een

Ansokkobanja (no.3 afkomstig uit Ivoorkust / Ghana); een xylofoon en een kleine

en grote Creoolse trom.

Page 35: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

26

Figuur 2.3 Muziekinstruments of the African Negroes (1971),

door Stedman, J. G. Overgenomen van http://www.hitchcock.itc.

virginia.edu/Slave Trade/collection/large/mariners04JPG

Page 36: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

27

Echter is de stelling van Stripiaan niet helemaal juist. Van Lier (1977:127) heeft

het bijvoorbeeld over het feit dat voorstellingen, gebruiken en concepten van West-

Afrikaanse groepen als de Ashanti en Dahomey een grotere rol gespeeld hebben in

winti. Dit wordt ondersteund door de respondent Wolf die het volgende stelt:

“Bij het spelen of maken van muziek op Alakondre preys in Paramaribo,

verschijnen er eerder winti’s en obia’s van West-Afrikaanse afkomst. De

Loango-winti verschijnt zelden. En als deze opkomt, staat het op zichzelf.

Maar wanneer je op de Para een prey geeft, is de Loango-winti degene die

vooral op de voorgrond treedt.”

Het fenomenologisch onderzoek leert dat de gemeenschap der tot slaaf gemaakten

in de Para tijdens de slavernij overwegend uit Loango-Afrikanen bestond. Hun

nakomelingen wonen nog steeds in de Para30

en zijn in het bezit van Loango-

winti’s en obia’s. Volgens Wolf is dit op preys in de Para te merken. Zo wordt daar

de Loango-trom altijd bespeeld, omdat de verschijning van de Loango-winti een

vaststaand feit is. Deze overlevering wordt enigszins ondersteund door datgene wat

Lamur et al (zoals geciteerd in Wooding, 1972:321-322, 329) stellen over de tot

slaaf gemaakte Afrikanen die in de periode 1819-1838 clandestien werden

ingevoerd. Die hebben ook herinneringen aan Afrika vastgelegd in liederen. Zo

zijn er Sokkopsalmen waarin het cultuuraspect van de voorouderverering blijkt.

Lamur et al (2009:XXIX) achten het denkbaar dat het relatief aantal Afrikanen, die

na 1807 werden ingevoerd, bijgedragen hebben a. tot de retentie van de liederen en

b. de doorwerking van andere Afrikaan-sociaal-culturele elementen binnen de

Surinaamse koloniale samenleving. De in 2014 geïnterviewde respondenten, de

heren Wolf en Oosterwolde, hebben zich in dezelfde bewoordingen uitgelaten. Zij

stellen namelijk dat de voorouders herinneringen aan Afrika in de vorm van

liederen, verhalen en odo’s hebben vastgelegd.

Er hebben zich in de 18de

eeuw twee sociale bewegingen voorgedaan. Er was in de

17de

eeuw een Afro-Surinaamse cultuur ontstaan waarin integratieprocessen van de

tweede, derde en andere generaties van nakomelingen en syncretische processen

gaande waren. Anderzijds werd de Afro-Surinaamse cultuur na 1807 beïnvloed

door Afrikanen die in Afrikanismen als de Sokko psalmen, winti en de muziek de

herinneringen aan Afrika levend hielden. De Sokkopsalmen vervullen samen met

de muziekinstrumenten een belangrijk rol op de banya- en wintipreys.

30

De plantages Vierkinderen, Bersaba, Berlijn, Hannover en Moroe zijn enkele voorbeelden van Loango- gemeenschappen.

Page 37: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

28

2.3.3 Spirituele leiders en Winti

Volgens de geïnterviewde dumannen hebben in de periode 1700-1863 dumannen,

duvrouwen en wintigelovigen in Paramaribo en in de Para, een belangrijke rol

vervuld in de totstandkoming van winti. Deze verklaring wordt ondersteund door

de Caribische geschiedwetenschapper Long (1774), want die stelt dat Afrikaanse

obeah-mannen en- vrouwen een voortrekkersrol hebben vervuld in Caribische

maatschappijen waar er sprake was van slavernij. Zij waren de onderwijzers van

Afrikaanse folklore en cultureel erfgoed. Dit komt overeen met de visie van de

geïnterviewde dumannen over de rol van hun voorgangers. Volgens mba Patakrudu

hielden dumannen geheime bijeenkomsten om overlevingsstrategieën te bedenken

en toe te passen. Op deze bijeenkomsten waren de Afrikaanse winti’s en obia’s

degenen die instructies gaven.

In feite waren zij de bedenkers van overlevingsstrategieën die als hoogste culturele

doel hadden: het beschermen van de tot slaaf gemaakten. De dumannen en

duvrouwen waren degenen die met behulp van rituelen winti’s en obia’s krachtig

hielden of maakten. De stadse tot slaaf gemaakte was van deze spirituele leiders

afhankelijk als die cultuur-religieuze doelen moest bewerkstelligen. Maar na 1700

waren er ondertussen al vele tot slaaf gemaakten van gemengde afkomst. Het

fenomenologisch onderzoek leert dat gemengden niet op de Afrikaans traditionele

manier geholpen kunnen worden. De dumannen kregen tijdens theofanies,

instructies van de winti’s en obia’s van deze Afro-Surinamers. En omdat deze

Afrikaanse dumannen en duvrouwen flexibel en innovatief waren, hebben zij deze

Afro-Surinaamse gebruiken, concepten en voorstellingen geïncorporeerd in hun

Afrikaanse religies. De basis van winti is daarom Afrikaans. Winti is mede dankzij

de werken van dumannen en duvrouwen uit de periode 1700-1863

totstandgekomen.

Het ontstaan van een Afrikanisme als winti is geen apart verschijnsel geweest.

Romer (1982:154) en Pollak-Eltz (1970) stellen bijvoorbeeld dat er in het

Caribisch gebied ook religies zijn ontstaan die het resultaat zijn van creoliserings-

en syncretische processen. Zij geven voorbeelden als: “Shango” (in Trinidad), "Ju-

Ju" (op de Bahama’s), "Obeah" en Kumina (in Jamaica), “Santeria” (in Cuba) en

“Vodoo of Vodun”(in Haïti). In Zuid-Amerika het Candomble (in Brazilië) en

“Obia” in Suriname.

2.4 De tot slaaf gemaakte in Paramaribo

In de vorige paragraaf is het ontstaan van de Afro-Surinaamse cultuur en winti

behandeld. Die werd bedreven door tot slaaf gemaakte Afrikanen en Afro-

Surinamers die in Paramaribo leefden en werkten.

Page 38: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

29

Lammens (1982:70,73 en 74), Van Lier (1977:110), Hartsinck (1974:909-910) en

anderen, geven ons een beeld van het leven van deze tot slaaf gemaakten.

Buddingh (1995) verstrekt ons cijfermateriaal over het aantal tot slaaf gemaakte

Afrikanen in Suriname.

2.4 Tabel aantal onderdrukte Afrikaanse tot slaaf gemaakten 1752-1862

Jaar Suiker Koffie Katoen Overige31 Paramaribo Totaal

1752 19.008 16.029 - 534 2294 37.835

1774 16.584 37.179 - 3071 3089 59.923

1795 12.232 26.710 4209 2204 2800 48.155

1813 10.108 21.968 5692 3717 2599 44.084

1836 17.659 12.942 6545 2590 7143 46.879

1854 17.884 5584 4550 4396 6401 38.545

1862 19.789 3892 2551 4714 5538 36.484 Overgenomen van Geschiedenis van Suriname, door Buddingh, H.,

1995, Het Spectrum, p.81.

Volgens Schalkwijk (2010:120-121) leefden er tussen 1787 en 1860 van het totaal

aantal tot slaaf gemaakte Afrikanen in de kolonie Suriname slechts 16% in

Paramaribo. Maar deze overtroffen het aantal witten omdat er van deze groep

slechts 15% woonachtig was in Paramaribo in de 17de

eeuw. Schalkwijk (2010:121)

heeft het over een toename van het aantal witten in Paramaribo van 45% tot 76%.

Verklaart dit onder andere de totstandkoming en uitvaardiging van plakkaten,

notificaties en publicaties die volgens Schiltkamp en Smidt (1973:707, 721 en 927-

929) handelen over het praktiseren van de Afrikaanse religie, later winti?

De stadse tot slaaf gemaakte praktiseerde winti, omdat die geen gemakkelijk leven

had. Volgens Van Lier (1977:111)) stonden zij bloot aan geweld en discriminatie

en zou het onmiddellijk contact met de meester voordelen maar ook schaduwzijden

gekend hebben. Van Lier (1977:111) doet enkele beschrijvingen van het leed van

de tot slaaf gemaakte die soms voor futiliteiten gestraft werd. Zij werden binnen en

buitenshuis gestraft en hun gegil en gekerm was te horen. Van Lier (1977:93) heeft

het hier over: het door bijzondere plakkaten beperkte recht van ‘huiselijke

jurisdictie’. Het was het strafrecht van de planter of witte ten aanzien van zijn tot

slaaf gemaakten.

De oral history geeft tal van voorbeelden die over dit strafrecht handelen. Zo

zouden volgens Mekdessi32

de voorouders van de familie Ooft, aan de

Gravenstraat een herenhuis in eigendom hebben gehad met een kelder.

31 Overige’ betreft de tot slaaf gemaakten die werkzaam waren op de hout- en kostgronden. 32

Interview op 15 februari 2013 om 8.45 uur. Deze is een kleindochter wier oma de kettingen in de kelder gezien had. Het huis heeft de nakomelingen veel angst ingeboezemd, want na de dood van de laatste inwonende, bleef het huis jaren onbeheerd. Het is later verkocht en er is op dit terrein een afdeling van de Surinaamse telefoonmaatschappij Telesur ondergebracht.

Page 39: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

30

Er waren kettingen en andere gevaarlijk uitziende ijzeren voorwerpen tegen de

muur van deze kelder bevestigd. Dit sluit aan op hetgeen Van Lier (1977:111)

eerder gesteld heeft over de stadse tot slaaf gemaakte, die ondanks het beperkte

strafrecht van diens meester, toch blootgesteld was aan diverse vormen van

wreedheid en onderdrukking. Volgens Van Lier (1977:94) waren planters bevoegd

om op eigen gezag, mannen vijf en twintig zweepslagen te geven, vrouwen vijftien,

jongens van veertien tot zestien jaar vijftien en meisjes van dezelfde leeftijdsgroep

tien. Van Lier (1977:111) stelt verder dat menig stadse tot slaaf gemaakte in stilte

kon worden vervoerd naar de plantage om daar gestraft te worden. Gaat het hier

om een straf die in Paramaribo volgens bijzondere plakkaten niet uitgevoerd mocht

worden?

Vele geschiedschrijvers en wetenschappers hebben de slavernij en daarmee

gepaard gaande excessen geprobeerd te rechtvaardigen. Vernooij (zoals geciteerd

in Van de Linde, 1956; Ten Hove, 1997, Hirsch, 1995, Teenstra, 1844, Van Raalte,

1973, en Ort, 1963) geeft met de uitspraken van enkele witte christenen aan, dat er

in deze groep voor- of tegenstanders waren van de slavernij. Deze witten hebben

vanuit de christelijke leer de slavernij gerechtvaardigd. Hun uitspraken zijn niet

waardenvrij maar subjectief.

De subjectiviteit treffen we echter ook aan bij de overleveringen uit de orale

traditie. Die is merkbaar in de eenzijdige beschrijvingen over de slavernij en

daarmee gepaard gaande excessen. Deze subjectief gekleurde beschrijvingen zijn

veelal afkomstig van obia’s en winti’s van de dumannen, de dumannen en

duvrouwen en andere nakomelingen van de tot slaaf gemaakte Afrikanen. De

overleveringen van de obia mba Patakrudu zijn bijvoorbeeld gefocust op de wijze

hoe de tot slaaf gemaakte uitgebuit, mishandeld, verkracht en gediscrimineerd

werd door de witten. Diverse obia’s van geïnterviewde dumannen stellen

bijvoorbeeld ook de ‘christelijkheid’ en het gedrag van de witte plantagehouders en

stedelingen aan de kaak. Tijdens de module Africa in Diaspora werd het gedrag en

de handelingen van witten in de kolonies geanalyseerd. Deze zijn door Toussaint in

domeinen (domains) gecategoriseerd. De verkrachting valt onder het erotic domain.

De uitbuiting en de straffen vallen onder de status allocation domain. Het gaat hier

om het bijbrengen of aanleren van regels van de witte onderdrukker. De tot slaaf

gemaakte leerde door toepassing van extreem geweld wat zijn plaats was in de

witte koloniale maatschappij.

Page 40: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

31

Figuur 2.5 [Tot slaaf gemaakt] (z.j.)

Auteursrechthebbende onbekend.

Overgenomen van http://www.ignisi.com

Bij het utilitarian domain werd de tot slaaf gemaakte geïndoctrineerd met de

stelling dat die geboren was om te dienen. De tot slaaf gemaakte massa werd

hierdoor constant bewust gemaakt van zijn underdogpositie. Het onderhouden van

de rituele dimensie van winti was daarom van essentiële waarde voor de tot slaaf

gemaakte massa. Het stelde hen namelijk in staat om het psychische en fysieke

geweld enigszins te verdragen.

2.4.1 Winti bestreden door de regelgever

Het leven van de tot slaaf gemaakten en vrijen in Paramaribo, was volgens

Schiltkamp en Smidt (1973:721) aan allerlei leef- en gedragsregels gebonden.

Deze waren vastgelegd in plakkaten, notificaties en publicaties. Deze handelden

ook over de cultuur van de stadse tot slaaf gemaakten. Bij het bestuderen van

sommige van deze wetsbronnen werd duidelijk dat de meeste gouverneurs en leden

van het Hof van Politie en Criminele Justitie, winti verwerpelijk vonden. Er was

sprake van een negatieve beeldvorming over winti. Hun beleid was onder andere

gefocust op het doden van de cultuur van de Afrikanen en hun nakomelingen. Zo

werden preys33

door vele witten als verwerpelijk beschouwd. Volgens de

bestudeerde plakkaten hadden de witten last van de muziek.

De visie van verwerpelijkheid kan het best gedemonstreerd worden met het beleid

van Gouverneur Crommelin (1757-1768). Die had zijn beleid met betrekking tot

het houden van preys in Paramaribo verscherpt.

33

Uit een interview (28 juni 2013 om 1.15uur ) met Oosterwolde is gebleken dat de tot slaaf gemaakten zeker tot 1863 alleen banyapreys hebben gehouden. Op deze banyapreys werd de hulp en de aanwezigheid van de geesten van de voorouders ingeroepen om hun nakomelingen met raad en daad bij te staan.

De status

allocation en

utilitarian domain

in werking

De uitvoering van

de geseling in het

verplichte bijzijn

van andere tot

slaaf gemaakte

Afrikanen. Dit is

een vorm van

naked terror.

Page 41: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

32

Volgens Buddingh (1995:103), Schiltkamp en Smidt (1973) en Van Lier (1977)

stond de kolonisten in Paramaribo in 1759 een straf van 500,- boete te wachten

indien zij tot slaaf gemaakten toestonden om in huis of op het erf preys te houden.

Volgens Schiltkamp en Smidt (1973:727) was er zelfs een plakkaat dat

waarschuwde voor de gevolgen van het bijwonen van preys:

“Op poene dat zij daarbij bevonden en geattrappeert wordende, voor de

eerste reize de executie van zodanige slaaf of slavinne zullen moeten

aanzien en daarbij praesent zijn en voor de tweede reize geattrappeert

wordende ipso facto in haar vorige slavernij zullen vervallen ten behoeven

van den lande.”

Maar het bronnenonderzoek laat ook zien dat niet alle witten een weerzin hadden

tegen het praktiseren van winti. Sommige gouverneurs vormden namelijk een

uitzondering op de regel. Althans, dit blijkt uit de studie van Hartsinck (1974). De

koloniale overheid schijnt in sommige periodes terug te zijn gekomen op het

wintiverbod. Volgens Hartsinck (1974:909) waren zij bang voor de wraak van de

overledenen en daaraan gerelateerde gevolgen. Betekent dit dat de koloniale

overheid bekend was met winti?

Volgens Hartsinck (1974:909) was de koloniale overheid bang dat het wintiverbod

geheime bijeenkomsten in de hand zou werken. En die werden gevaarlijker geacht

dan het houden van de preys. Het bronnenonderzoek leert dat gouverneur

Temminck (1722-1727) de tot slaaf gemaakte wintigelovigen op diverse manieren

tegemoetgekomen is. Tijdens zijn beleid werden de stadse tot slaaf gemaakten in

de gelegenheid gesteld om hun religie op het Gouvernementsplein te praktiseren.

Volgens Hartsinck (1974:910) was men tot die maatregel overgegaan, omdat men

de tot slaaf gemaakten op deze manier onder controle dacht te kunnen houden.

Tevens werd er een ordonnantie gepubliceerd waarin gesteld werd, dat iedere

ingezetene zijn tot slaaf gemaakten mocht toestaan om op zijn erf in Paramaribo

een prey te houden. Het was hen ook toegestaan om zacht klinkende instrumenten

tot tien uur ‘s avonds te spelen. Deze ordonnantie werd volgens Hartsinck

(1974:909-910) al snel ingetrokken, omdat de tot slaaf gemaakten in grote

aantallen naar de Pleyën liepen. De plakkaten die handelden over het verwacht

gedrag van de stadse tot slaaf gemaakten werden namelijk schromelijk overtreden.

En dit wilde men juist voorkomen.

De visie van het verwerpelijk zijn van winti was niet alleen zichtbaar in het

koloniale beleid en de regelgeving, maar ook in de geschiedschrijving. Dit is

bijvoorbeeld gebleken in de meeste primaire bronnen waar geschiedschrijvers

beschrijvingen hebben gedaan over de beleving van de Afrikaanse religie en winti.

Page 42: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

33

2.5 Historiografie van de geschiedschrijving over winti

De geschiedschrijving van Winti en de beleving hiervan is als eerst gedaan door

witte memoriebanken van de 18de

tot de 20ste

eeuw. In al deze bronnen zijn er

waardeoordelen gedaan. Er is sprake van bias. Zo is het praktiseren van winti als

afgoderij bestempeld in primaire bronnen als Herlein (1718) en Hartsinck (1974).

In deze studies en in die van Benoit (1980), is er duidelijk sprake van een

negatieve beeldvorming over winti. Het onderzoek leert dat deze visie onder

andere ontstaan is door de vele negatieve ondervindingen van witte

plantagehouders met wisi en vergiftiging. Echter hebben externe factoren of

gebeurtenissen in andere kolonies van Europese grootmachten als Engeland en

Frankrijk deze negatieve beeldvorming ook beïnvloed. De handelingen van de

wintigelovigen werden over één kam geschoren met hekserij of toverij.

De meeste geschiedschrijvers van de 18de

en 19de

eeuw hebben de wintigelovigen

en het praktiseren van winti vanuit de christelijke geloofsleer veroordeeld. Zo heeft

Herlein (1718:105) het bijvoorbeeld over wintigelovige heidense slaven die

afkomstig zijn uit het geslacht van Cham. Deze zouden talrijke kromme wegen

bewandelen en zelfs de duivel en afgoden aanbidden. Benoit (1980:38-39) stelt dat

Afrikanen de kunst bezitten om slangen te temmen en dat het bijgeloof bij hen,

diep ingeworteld is en dat het moeilijk is hen ervan te genezen.

Sommige contemporaine geschiedwetenschappers hebben de concepten van deze

witte memoriebanken overgenomen. Zo noemen Oost-Indië (2000:46) en De

Bruijne (1982) de tot slaaf gemaakte Afrikanen ook heidenen. Maar het

fenomenologisch onderzoek en de historische interviews leren dat de Afrikanen en

hun nakomelingen geen heidenen kunnen zijn geweest. In de vergelijking van de

Akanreligie met winti is immers bewezen dat beide groepen de Hoogste Godheid

kenden en respecteerden. En volgens Toppin die zich gespecialiseerd heeft in de

materie van de Afrikaanse spiritualiteit, dienden de Afrikanen God lang voor de

komst van de witten. De obia’s van sommige duman stellen dat de zwarte mens

niet de duivel aanbad, maar zijn winti’s en obia’s vereerde middels rituelen zoals

zang, dans en het eten van hun geliefde spijzen.

In de meest genoemde literaire werken van de 18de

en 19de

eeuw zijn de

handelingen van dumannen, en duvrouwen en de wintigelovige als bijgeloof

afgedaan. Er zijn ook andere uitspraken gedaan die niet op waarheid berusten.

Benoit (1980:39) verklaart bijvoorbeeld dat Afrikanen de kunst bezitten om

slangen te temmen. Dit berust niet op waarheid. Het fenomenologisch onderzoek

laat namelijk zien dat de tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun nakomelingen winti

op verschillende wijze hebben gepraktiseerd.

Page 43: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

34

Dit is ook merkbaar bij huidige dumannen en duvrouwen Afhankelijk van de

herkomst en aard van de obia of winti van de dumannen en hulpzoekende, werden

rituelen op Afrikaans-traditionele en/of Afro-Surinaamse wijze uitgevoerd. Dit

verklaart het verschil in het onderhouden van de rituele dimensie van winti. Het

bronnenonderzoek leert echter ook zien dat niet alle witte memoriebanken zich

zoals Hartsinck en Herlein hebben uitgelaten over het praktiseren van Winti.

Stedman (1971:364) is minder negatief in zijn beschrijvingen van een banyaprey.

En hoewel Kuhn (1828) op sceptische wijze de handelingen en de kunde van

dresimama’s of duvrouwen beschrijft, is er bij hem minder sprake van bias.

Er zijn er in de loop der jaren ook studies verschenen waarbij wetenschappers van

diverse disciplines zoals de historie, antropologie, sociologie en psychiatrie die

winti anders benaderd hebben. Meel (1997:60) levert met de uitspraak34

van

Voorhoeve het bewijs dat er ook witten zijn geweest (en nog steeds) die zich

positief hebben uitgelaten over het praktiseren van Winti. Dit is bijvoorbeeld ook

te merken aan de studie van Venema (1992). Feit is echter dat de meeste witte

memoriebanken van de 18de

en 19de

eeuw het verleden van de beleving van winti

subjectief vastgelegd hebben. Maar hun studies zijn van waarde voor de

hedendaagse onderzoeker.

Dankzij Hartsinck (1974:904) weten we bijvoorbeeld dat de tot slaaf al in de 18de

eeuw gemaakte hun duvrouw Gran Mama of Grootmoeder genoemd hebben en

hun duman Gran Tata of Grootvader. En dankzij Kuhn, Stedman, Hartsinck,

Benoit, Van Lier (1977:108) en Meel (1997:60), is het ons duidelijk dat niet alle

witten winti en het praktiseren daarvan verwerpelijk hebben gevonden. In de

volgende paragraaf wordt dieper ingegaan op dit aspect, omdat het in vele gevallen

de relatie tussen sommige witten en de zwarten beïnvloed heeft.

2.6 Dumannen en de koloniale overheid

Het bronnenonderzoek leert dat er tijdens de slavernij sprake was van een

complexe relatie tussen de koloniale overheid en prominente leden in de zwarte tot

slaaf gemaakte massa. Er is hier sprake van een complexiteit. Enerzijds hadden

opeenvolgende koloniale overheden en leden van het Hof van Politie en Criminele

Justitie de cultuur van deze tot slaaf gemaakten steevast als verwerpelijk

beschouwd. Winti-gerelateerde rituelen waren als afgoderij bestempeld in het

wintiverbod. Maar anderzijds maakten zij zelf ook gebruik van de diensten van

duman zoals Quassie van nieuw Timotibo.

34

‘Stel je voor dat een grotere macht dan jij je vervult en je voor een ieder zichtbaar doet uitstijgen boven jezelf en je bekwaam maakt tot grote dingen, dit moet toch wel iets fantastisch voor de man zelf zijn. En als dit dan nog echt van hem als neger is, een grootheid waar de blanke het bestaan zelf niet vermoeden kan, daarbij verbleekt dan de zichtbare presentie van Christus in de kerk en de gelovigen (waartoe hij ook nog behoort, maar zonder trots). Voorhoeve verwijst met dit citaat naar brief 98 gericht naar J.J. Kijne, gedateerd 8 juni 1958, welke handelt over de ervaring van Kijne met de Afro-Surinamer die buiten de kerk op zoek is naar zijn roots.

Page 44: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

35

Volgens Dragtenstein (2004:36,37) gingen leden van de koloniale overheid zelf

aan huis bij duman Quassie of lieten die sommeren om een luku te doen.

Dragtenstein (2004:37,39) noemt als voorbeeld de raadsfiscaal Talbot die rond

1742 het voordeel of nut van de ‘diensten’ van Quassie ingezien had en deze

gepromoot zou hebben. Quassi had zich volgens Dragtenstein vanaf 1743

verdienstelijk gemaakt voor witte vertegenwoordigers van de koloniale staat en

andere prominente witten in de koloniale samenleving.

Figuur 2.6 The Celebrated Graman Quasy (1971),

door William Blake, in Stedman J.G., Narrative.

Overgenomen van http://www.suriname.nu

De toepassing van de methode van data-triangulatie laat het volgende zien.

Overleveringen uit de orale traditie zijn vergeleken met datgene wat Dragtenstein

(2004) over de complexe relatie van de witten met Quassie stelt. Volgens de obia’s

Mba Patakrudu, Pa Fransie en Tanchi35

werd de koloniale overheid met raad en

daad bijgestaan door een groep dumannen die bij hun bekend stonden als ‘de Witti

Musu’. Quassi was in de periode 1720-1776 zeer actief als lukuman. Volgens de

obia’s moet Quassie zelfs een vooraanstaand lid van de Witti Musu beweging zijn

geweest. Het begrip Witti Musu treffen we echter niet aan in de studie van

Dragtenstein (2004), noch in bestudeerde primaire bron als Stedman (1971:409-

413). Kan het zijn dat de koloniale overheid na de dood van Quassie in 1787 ook

andere dumannen is blijven consulteren? Werden deze dan spottend Witti Musu

genoemd door de wintigelovigen in Paramaribo?

Tanchi verteld dat de stadse tot slaaf gemaakten bang waren voor de Witti Musu en

dat zij die vreesden. De Witti Musu verraadden de vluchtroute en vluchtgebieden

van weggelopen tot slaaf gemaakten in Paramaribo.

35

Piaiwinti van de piaiman Rudy Zichem.

Duman

Quassie

(1692-1787)

Hij werd voor

zijn bewezen

diensten aan

vele witten in

de koloniale

samenleving,

beloond met de

vrijheid.

Page 45: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

36

Volgens Tanchi was de Domineeskreek onder andere de vluchtroute van de stadse

tot slaaf gemaakten die richting het district Commewijne of de Para probeerden te

vluchten. Dragtenstein (2004) spreekt in soortgelijke termen over Quassie. Die

werd door zijn lotgenoten gevreesd en gewantrouwd vanwege zijn nauwe

samenwerking met de witten. Deze voorzag hij middels zijn luku’s van essentiële

informatie over de leefgebieden van de marrons. Deze complexe relatie werd in

stand gehouden, omdat de witten dankzij deze luku’s de vluchtgebieden van

weglopers en woongebieden van de marrons kenden. De duman behartigde de

koloniale belangen en omgekeerd mocht deze Winti vrijuit praktiseren.

Scheld (2005:48) heeft dit aspect ook behandeld en verwijst hierbij naar de studie

van Van Lier (1971:61). Volgens de laatste begonnen meesteressen door langdurig

contact met hun huisslavinnen ook geloof te hechten aan winti en raadpleegden zij

in geval van ziekte de duman van de tot slaaf gemaakten. Dit betekent dat er in die

periode sprake was van trans culturation. Toussaint stelde tijdens de colleges van

de module Afrika in Diaspora dat bestaande groepen in een maatschappij

cultuurelementen, vormen of concepten van elkaar overgenomen hebben. In dit

geval hadden de koloniale overheid, de planters en andere witten het cultuurgedrag

van het raadplegen van de duman van de tot slaaf gemaakte Afro-Surinamers

overgenomen. Zij kenden de kracht van het praktiseren van winti en de

mogelijkheden die daarvan uitgingen. Dit verklaard onder andere ook het verbod

op het praktiseren van winti.

Er zijn over de duman heel wat wetenschappelijke studies en boeken geschreven in

Suriname en daarbuiten. Long (1774) stelt dat de duman in Jamaica de bedenker

was van pogingen tot rebellie en opstanden. Long (1774) en andere Caribische

schrijvers als Brereton (geven tal van voorbeelden over de opstanden van groepjes

tot slaaf gemaakten in de Engelse kolonies Jamaica (1795 en 1831), Barbados

(1816) en die op Curaçao (1795). James (1980) heeft het over de bevrijdingsstrijd

van de massa der onderdrukte Afrikanen in de Franse-Spaanse kolonie Haïti (1794-

1804).

De dumannen en duvrouwen die woonachtig waren in Paramaribo, hebben kleinere

maar wel belangrijke rollen vervuld. Long (1774) heeft het juist gezien wanneer hij

stelt dat de duman of duvrouw een centrale rol vervulde. Op de Surinaamse

plantages, maar ook in Paramaribo, waren zij degenen die middels rituelen

lotgenoten genazen. Kuhn (1828) doet beschrijvingen van de dresimama’s die

kennis hebben van de geheime krachten van inlandse kruiden. De duvrouwen en

dumannen waren en zijn de onderhouders van de rituele dimensie van winti. Zij

hebben door de eeuwen heen, ondanks het wintiverbod, hun kennis aangewend om

winti te behoeden voor een ondergang. In de volgende sub-paragraaf wordt dieper

hierop ingegaan.

Page 46: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

37

2.6.1 Winti als verzetsvorm en overlevingsstrategie

In de voorgaande paragrafen is gebleken dat Afrikaanse vormen van

godsbediening niet bestand zijn geweest tegen de psychologische druk van de

Afro-Surinamers. Die zijn als gevolg van de integratie en syncretisme verworden

tot winti. De stedelijke reacties van witten op het praktiseren van winti hadden

echter geresulteerd in verscherping van de maatregelen en straffen voor het

overtreden van het wintiverbod. Dit heeft op zijn beurt geresulteerd in het ontstaan

van overlevingsstrategieën die bedacht waren om winti desondanks te kunnen

praktiseren. Alle primaire en secundaire bronnen als Staal en Steinberg

(1930:112,116), Van Lier (1977) en Lamur et al (2011: IV) hebben het over het

feit dat het wintiverbod herhaaldelijk overtreden werd. Deze overtredingen vallen

in de categorie van actief verzet. De koloniale overheid en het Hof van Politie

werden volgens Hartsinck (1974:909-910) geconfronteerd met een stroom van

klachten van witten in Paramaribo. Deze klachten handelden over de ontelbare

overtredingen (heimelijk of openbaar) van het wintiverbod. De koloniale overheid

liet met goede regelmaat plakkaten en notificaties betreffende het verbod op het

praktiseren van winti publiceren. Deze verscherpte plakkaten hadden als doel het

praktiseren van winti in te dammen. Maar dit heeft echter geresulteerd in een

tweede syncretisch proces waar bedachte overlevingsstrategieën diverse

cultuurdoelen hadden.

Het bronnenonderzoek en de overleveringen uit de orale traditie leren dat

dumannen en duvrouwen met volle medewerking van hun volgelingen,

overlevingsstrategieën hebben bedacht om winti te kunnen praktiseren. Volgens

Mba Patakrudu werden er op banyapreys, rituelen uitgevoerd waar kabra’s36

,

winti’s en obia’s middels godsverschijningen (theofanie), hun nakomelingen en

dragers met raad, daad en kracht bijstonden. Het betreft hier het aspect van de

rituele dimensie van winti, want er werden rituelen uitgevoerd om a. troost en

kracht te bieden, b. gevangenneming te voorkomen en c. bescherming tegen de pijn

van straffen te bieden. Men praktiseerde ook winti om zich staande te kunnen

houden in een door witten gedomineerde stedelijke maatschappij. In het volgend

onderdeel worden achtereenvolgend behandeld: het voortschrijdend syncretisch

proces en het flexibel karakter van de wintigelovigen, hun innovatieve handelingen

en de bijdrage van de Inheemsen in dit geheel.

De tweede fase van het syncretische proces

Het bronnenonderzoek en de overleveringen uit de orale traditie leren dat de

slavernij, het wintiverbod en de negatieve stedelijke reacties op het praktiseren van

winti, de tweede fase van het syncretisch proces geïnitieerd hebben.

36

Geesten van de overleden voorouders.

Page 47: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

38

De stedelijke Afro-Surinamers waren zich namelijk zeer bewust van het feit dat de

koloniale overheid en vele witten het praktiseren van winti verwerpelijk vonden.

Verklaart dit waarom winti aangevuld werd met concepten, voorstellingen en

rituelen van andere religies?

Weridu (1998), Wooding (1979), Smart (2007), Rotgans (2013) Marshall (2007)

en anderen hebben beschrijvingen gedaan van de ontwikkeling van winti. Marshall

(2007) stelt dat winti een Afro-Surinaamse religie is die door haar adaptief karakter

steeds meer aan het verwateren is. Het fenomenologisch onderzoek leert dat de

tweede fase van het syncretisch proces binnen winti reeds in de 17de

eeuw

begonnen is. De Inheemsen waren namelijk de eerste tot slaaf gemaakten op de

plantages. Sommigen woonden zelfs in de omgeving van de plantages. Volgens de

overleveringen uit de orale traditie hebben Inheemse en Afrikaanse en Afro-

Surinaamse spirituele leiders de tweede fase geleid. De obia Pa Fransi van duman

Wielingen stelde hierover het volgende:

“Afrikanen hebben vanaf hun aankomst op de plantages, hulp gehad van de

piai-winti van de tot slaaf gemaakte piai-mannen. De inheemsen hebben

vele groepen tot slaaf gemaakte Afrikanen onderwezen in de kruiden- of

plantenleer, het toepassen van kruiden en het houden van rituelen. Na de

afschaffing van de slavernij van de inheemsen, waren de tot slaaf gemaakte

Afrikanen al in staat om met behulp van het toeziend oog van hun duman,

Surinaamse planten te gebruiken voor diverse doeleinden. De rituele

dimensie van winti heeft veel te danken aan de hulp van de inheemsen.”

Winti is in deze tweede fase rijkelijk aangevuld met concepten en rituelen uit de

natuurgodsdienst van de Inheemsen. Volgens de obia Pa Fransie en de respondent

Kruin heeft dit syncretisch proces zich niet alleen op het gebied van het tastbare

afgespeeld, maar ook op geestelijk gebied. Kruin stelde het volgende:

“Er werden tussen de piai’s en de Afrikaanse obia’s en winti’s van de

dumannen en duvrouwen, zeer belangrijke afspraken of beloftes gemaakt.

Die moesten de Inheemse en de Afrikaanse tot slaaf gemaakten beschermen

tegen de slavernij. Degenen die de plantages wilden ontvluchten, werden

van tevoren geprepareerd door de duman of duvrouw. Zij zouden tijdens de

vlucht door piai’s en obia’s worden bijgestaan. En wanneer zij hun weg in

het bos had weten te vinden, konden zij zich na geruime tijd aansluiten bij

een marrongroep. De piai’s en andere inheemse winti’s en obia’s hebben

toen beloofd om de beschermelingen te worden van de nakomelingen van

de tot slaaf gemaakte Afrikanen.”

Page 48: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

39

Deze overlevering komt overeen met datgene wat Wooding (1981:220) over de

tussenkomst van Inheemse geesten stelt. Volgens deze hebben vele Afrikaanse

winti’s een indiaanse obia geadopteerd die samenwerkt met de Nengre Kondre

obia37

. De methode van data-triangulatie is hier ook toegepast. Het amateuristisch

onderzoek van voor 2011 en later het fenomenologisch onderzoek (2011-2013)

leren dat de obia Pa Fransie, de piai-man Artist en Wooding (1979) in dezelfde

bewoordingen spreken over de invloed van de Inheemsen binnen de ontwikkeling

van Winti. Op wintipreys is namelijk gebleken dat er Afro-Surinamers zijn die in

trance geraakten en bevangen werden door Inheemse winti’s en obia’s. Deze

specifieke theofanie bewijst dat de verklaring over de gedane belofte van de

Inheemse spirituele leiders waar is.

38

Figuur 2.7 Inheemse winti (2008),

door Samson J.M.

De tot slaaf gemaakte Afrikanen en Afro-Surinamers waren flexibel. De stadse tot

slaaf gemaakten hebben in de periode 1700-1863 ook innovaties gepleegd in de

hoop dat de witten en de koloniale overheid deze nieuwe vorm van winti wel zou

accepteren.Zij hebben religieuze aspecten van dominante groepen in de koloniale

maatschappij overgenomen. Van de Joodse cultuur werden concepten39

, symbolen

en/of rituelen geïncorporeerd in winti.

37

. Sommige mensen noemen hem de Nengre Kondre Ampuku, een obia die de gave van genezing bezit en afkomstig is uit Afrika. 38

Dit wetenschappelijk onderzoek tracht overleveringen uit de orale traditie en oral history, in zoverre dat mogelijk is, te ondersteunen met foto’s. Het betreft hier een wintiprey van de informant Kruin waar er een moment is vastgelegd van de rituele dimensie van winti. Het gaat in deze om een beleving van een Inheemse winti. 39

Concepten als trefu of treef waren ook aangetroffen bij de Joden. Spijzen als varkensvlees en gladde vis worden niet genuttigd. Menstruerende vrouwen mogen niet koken, omdat het voedsel als onrein of niet kosher beschouwd wordt.

Page 49: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

40

Dit is merkbaar bij sommige dumannen zoals de respondent Bijlhout die in zijn

werk gebruik maakt van concepten uit de Joodse Kaballah-leer. Afrikaanse

concepten en voorstellingen (de doctrinaire dimensie) werden echter behouden.

Deze werden langs de weg van de traditie, generaties lang mondeling overgeleverd.

Deze ontwikkelingen kenmerken de derde fase van het syncretisch proces. Maar

het syncretisch proces was nog niet beëindigd want er volgden nog meerdere fases.

In de volgende paragraaf wordt de vierde fase van het syncretisch proces

behandeld.

2.7 Winti en de kerk

Staal en Steinberg (1930), Van Raalte (1973), Zeefuik (1973.), Lamur (1990),

Lamur et al (2009, 2011), Lenders (1996), Van de Linde (1956), Ort (1963),

Vernooij (1990 en 2011) zijn enkele van de vele wetenschappers die over de kerk

en de slavernij hebben geschreven. Rond 1765 waren er diverse christelijke

denominaties in de kolonie Suriname zoals de Gereformeerde kerk, de Lutherse

kerk, de Rooms-Katholieke kerk en de EBG. De koloniale staat had in de 18de

eeuw de Gereformeerde kerk bijgestaan in haar pogingen om stadse tot slaaf

gemaakte te kerstenen. Dit is namelijk te merken aan het manumissie-reglement

van 1732 dat volgens Vernooij (2011:11) bepaalde dat de vrijverklaarde in de

christelijke gereformeerde religie opgebracht en onderwezen diende te worden.

Ten Hove (1977:13) stelt dat dit reglement in 1733 verbreed was, want de

gemanumiteerde mocht voortaan van elk erkend kerkgenootschap lid worden. Van

Lier (1977:127-128) stelt dat er al in 1747 stadse tot slaaf gemaakten rondliepen

die zich tot christen hadden laten dopen. De koloniale overheid verwachtte met de

verbreding van het manumissie-reglement dat de groep der gekerstende Afro-

Surinamers zou toenemen.

2.7.1 De Moravische Broedergemeente of EBG

Staal en Steinberg (1930), Van Lier (1977:127), Lenders (1996), Ort (1963),Van

Raalte (1973), Teenstra (1842), Toorenbergen (zoals geciteerd in Vernooij, 2011)

en vele anderen hebben het in hun studies ook over de verwoede

bekeringspogingen van de Moravische broedergemeente.40

Dit proces verliep in

den beginne zeer moeizaam. Volgens Staal en Steinberg (1930:111) hadden de

eerste zendelingen van 1765 het advies gekregen om stil aan het werk te gaan, niet

velen bijeen te roepen, maar slechts met enkelingen aanraking te zoeken. De

zendeling Kersten was op die manier te werk gegaan en begon op 21 februari 1776,

na de geregelde bezoeken van stadse tot slaaf gemaakten met het dooponderricht.

Op 21 juli 1776 werd de eerste tot slaaf gemaakte genaamd Christiaan Cupido

gedoopt.

40

De stichting van een zendingsfirma in 1767 had de Hernhutterzending in staat kunnen stellen om haar zendingswerk onder de tot slaaf gemaakten in Paramaribo uit te voeren.

Page 50: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

41

In datzelfde jaar volgden nog negen tot slaaf gemaakten waaronder acht mannen en

één vrouw. Volgens Staal en Steinberg (1930:112) was de kleermakers-werkplaats

annex zendingspost te Paramaribo in de periode 1777-1780 te klein geworden. De

gemeente was van 18 tot 184 leden en andere toehoorders gegroeid. Men bouwde

om die reden een eerste kleine kerk in mei 1778. Deze werd de Mamakerki of

moederkerk genoemd. Het aantal kerkleden bleef groeien en uitbreiding was

noodzakelijk. Na de verbouwing van 1779 konden 2.500 mensen die weer in

gebruik nemen.

Staal en Steinberg (1930:114) geven een beschrijving van de toename van het

aantal kerkleden. In de periode 1779-1810 waren het 500 en tot 1830 ongeveer

2000 zielen. Tegelijkertijd waren er organisatorische vernieuwingen gepleegd. Er

waren meer dienaars en dienaressen voor de uiterlijke belangen van de eredienst

aangewezen. Tevens was het instituut der Helpers en helpsters in 1815 in het leven

geroepen dat de zendelingen onder andere bij de huisbezoeken moest bijstaan.

Opmerkelijk is het feit dat de gemeenteleden tot financiële medewerking

aangespoord werden, voor zover het voor hen als tot slaaf gemaakten mogelijk was.

De opbrengst van de collecte werd gebruikt om arme leden te ondersteunen en

voor het onderhouden van het kerkgebouw. De maandelijkse opbrengst bedroeg bij

ruim 500 leden ongeveer f 100,- Daar waar de collecten niet toereikend waren,

werden er extra-inzamelingen gehouden die volgens Staal en Steinberg (1930:115)

in zeer goede aarde vielen.

De EBG hield zich ook bezig met het verstrekken van onderwijs. Volgens Staal en

Steinberg (1930:115) begon men in 1793 met twee kinderen een school. Deze heeft

niet lang bestaan. In 1815 begon men weer met een school maar er was pas in 1823

sprake van een vaste inrichting. Jongens en meisjes werden onder toezicht van een

zendeling door oudere leerlingen onderricht, die zelf weer aparte lessen ontvingen

in het lezen, in bijbelse geschiedenis en de godsdienstige waarheden. Volgens Staal

en Steinberg(1930:125) werd in 1828 te Paramaribo de Maatschappij tot

bevordering van het godsdienstig onderwijs onder de Slavenbevolking in Suriname

opgericht, dankzij de positieve bemoeiing van Nederlandse zijde. Het doel van de

oprichters van deze Maatschappij was om door middel van de Moravische

Broeders ,,het christendom onder de tot slaaf gemaakten uit te breiden.” Deze

Maatschappij kreeg in 1829 een tweede afdeling die zich volgens Staal en

Steinberg (1930:126) uiteindelijk ontwikkelde tot de Haagsche Maatschappij. Het

doel van deze maatschappij was volgens Staal en Steinberg(1930:126) als volgt

verwoord:

“een trapsgewijze uitbreiding verschaffen aan een zendelingenschap

hetwelk reeds beproefd is en er zich op toelegt om diep verachte, nog op

den laagsten trap van de beschaving geplaatste wezens, langzamerhand tot

het bevatten van de Goddelijke leer van Christus voor te bereiden, en hen

die leer uit overtuiging te doen aannemen, teneinde alzoo niet alleen het

getal onzer naamgenooten, maar dat onzer broederen te vermeerderen.”

Page 51: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

42

Volgens Vernooij (2011:11) kon het onderwijs aan tot slaaf gemaakten en vrije

zwarten verschaft worden, omdat de zendelingen a. het Sranan-Tongo geleerd

hadden b. bijbeldelen in het Sranan Tongo vertaald hadden en c. in 1832

schoolboekjes hadden uitgegeven als A.B.C, boekoe vo da skolo vo da Ningre-

gemeente na Paramaribo.

2.7.2 De zwarte mens en de EBG

De tot slaaf gemaakte massa raakte bekend met de EBG door lid te worden en

actief deel te nemen met kerkactiviteiten. Zouden deze verwikkelingen geleid

hebben tot de dood van de Afro-Surinaamse cultuur en het beëindigen van het

praktiseren van winti? Nee, want de EBG heeft tot 1863 moeten dealen met

bekeerde tot slaaf gemaakten die gewoon verder gingen met het praktiseren van

winti. De EBG wist hiervan, want de diaria van de periode 1780-1863 bevat

diverse aantekeningen over leden die toch aan Winti deden. Het blijkt dat de

Helpers en Helpsters de zendelingen van soortgelijke informatie hebben voorzien.

Zij waren vooral degenen die de leden van de eigen groep sociaal controleerden.

De EBG paste op deze leden de kerkelijke tucht toe. Lamur et al (2011: IV) geven

het voorbeeld van Maria Cathrintje, de vrouw van de directeur van de plantage Ma

Retraite. Zij werd in juni 1834 beschuldigd van het bedrijven van afgoderij en

geëxcommuniceerd. Zo zijn er nog soortgelijke voorbeelden in de diaria van de

periode 1780-1863 te vinden.41

Volgens Mba Patakrudu en de geïnterviewde wintigelovigen wilde men gewoon

een einde brengen aan de cultuur en religie van de zwarten. De bekeerde zwarte

werd door middel van de preken van predikanten gedwongen om het praktiseren

van Winti op te geven. De zwarte wist echter het spel te spelen en acteerde of

handelde zoals van hem verwacht werd. Maar zo gauw zij uit het zicht van deze

witten waren, konden zij zichzelf weer zijn en rustig Winti praktiseren.

Over de predikanten en missionarissen van de EBG stelde mba Patakrudu dat zij

niet bewust waren van het feit dat het bij het praktiseren van winti vooral ging om

de kra, winti’s en obia’s die deel van het geestelijk bestel van de zwarten vormen.

Mba Patakrudu verwees hierbij ook naar de mislukte pogingen van voorgangers

om de zwarten te proberen te bevrijden van hun winti’s en obia’s.

41

In het archief van de EBG, gelegen aan de Burenstraat te Stadszending, zijn er verslagen van de eerste zendelingen en dominees van de periode 1776-1942 te vinden. Echter is de taal die gebezigd wordt in de diaria van 1776-1940 het oud-Duits. Deze moeten volgens dominee Loswijk nog ontsloten worden.

Page 52: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

43

Figuur 2.8 Exorcismus (z.j.).

Auteursrechthebbende onbekend. Overgenomen van

http://www.bukubooks.wordpress.com

Volgens de geïnterviewde dumannen en duvrouwen, en hun obia’s en winti’s, is

het slechts gelegen aan de wil van de obia’s en winti’s als zij hun dragers willen

verlaten. Zij vroegen zich af wat de tot slaaf gemaakte zou zijn geweest zonder zijn

obia’s en winti’s. Men is ervan overtuigd dat de tot slaaf gemaakte de slavernij niet

zou hebben aangekund zonder de tussenkomst van diens obia’s en winti’s. Die

hebben in die periode hun diensten bewezen, vooral tijdens het ondergaan van

straffen en in tijden van ziekte. Dit verklaart ook waarom de tot slaaf gemaakten en

de vrije zwarten trouw zijn gebleven aan winti. Volgens Lamur et al (2011: IV)

gingen geëxcommuniceerde tot slaaf gemaakten en vrije zwarten over tot andere

kerkgenootschappen. Er zullen onder hen zeker ook wintigelovigen zijn geweest.

De geëxcommuniceerde Maria Cathrintje brak bijvoorbeeld met de EBG en ging

volgens de genoemde auteurs, over tot de Lutherse kerk.

Het vervallen in de oude gewoonte van het praktiseren van winti is ook door Staal

en Steinberg (1930:115-116) behandeld. Die stellen dat het geestelijk leven in de

EBG zowel reden tot droefheid als vaak ook tot grote blijdschap gaf. In het

dagboek van 1790 werd de volgende uitspraak waargenomen:

“Het feit drukt ons neer, dat sedert eenige jaren onder de heidensche

Negers nauwelijks meer een begeerte naar het Evangelie wordt gevonden.

Nog meer doet het ons echter smart, dat onze eigen gemeente zoo ,,traag”

is geworden. Onze Broeders en Zusters leven hier en daar verstrooid onder

de goddelooze massa; men belacht en bespot hen, wanneer zij aan

bepaalde dingen niet meer willen meedoen; men zegt hun, dat dit in ’t

geheel geen zonde was, maar dat de Herrnhutters hun dat maar zoo zeiden.”

“Zoo wordt menigeen zóó lang geplaagd en gekweld, totdat hij eindelijk

weer toegeeft.”

Missionarissen en

wintigelovigen ca.

1832.

De middelste blanke

is de pastoor. De

andere twee zijn

handlangers, de

diacones, wier

namen helaas niet te

ontcijferen zijn.

Page 53: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

44

De kerktucht schijnt weinig uitgemaakt te hebben in de periode 1780-1863. Het

uitsluiten van overtreders van het wintiverbod bij het heilige avondmaal of van het

gemeenteleven heeft niet het gewenste resultaat geleverd. Volgens Van Lier

(1977:130) was de belangstelling voor het christendom onder de tot slaaf gemaakte

massa rond 1860 al ernstig verflauwd. Teenstra (1844:58-59) relateert het sociaal-

christelijk gedrag van vele predikanten aan de afnemende belangstelling voor het

christendom onder gekerstende Afro-Surinaamse tot slaaf gemaakten. Kan dat de

reden zijn waarom de gekerstende zwarte weinig belang schonk aan zijn

christelijkheid? Feit is dat vele wintigelovige tot slaaf gemaakten en vrijen Winti

bleven praktiseren in Paramaribo en daarbuiten. Zij hebben concepten, rituelen en

symbolen van het christendom geïncorporeerd in winti. Dit is de vierde fase van

het syncretisch proces binnen winti.42

In diverse bronnen blijkt dat de zending, missie en godsdienstonderwijs van de

EBG, vruchten heeft afgeworpen. Volgens Staal en Steinberg (1930:136) was het

aantal leden in Paramaribo in de periode 1830-1863 enorm gegroeid van ± 1800

naar 5.600. Van Raalte (1973:105) stelt dat er rond 1863 op een totale bevolking

van 53.000 mensen, ongeveer 39.500 personen lid waren van de EBG. Vernooij

(2011:11) wijt deze toename aan het feit dat de EBG het vrijkopen van tot slaaf

gemaakten tot één van hun missies had gemaakt. De geïnterviewde wintigelovigen

stellen hierover het volgende:

“ Delen van de Afro-Surinaamse tot slaaf gemaakte massa, hadden hun

vrijheid aan de EBG te danken. Ze waren deze dankbaar en natuurlijk ook

trouw. De trouw heeft zich geuit in het lidmaatschap van deze kerk en het

helpen verwerven van nog meer leden. Sommige Afro-Surinaamse

christenen hebben vanaf toen gekapt met winti.”

Maar uit de studie van Lamur et al (2011: XXXIV) blijkt dat er ook zwarten waren

die als vrijkopers opgetreden zijn. Deze vrijkopers waren in de periode 1799-1819

als vrije Afrikanen naar Suriname gekomen om vrije arbeid te doen. Achtentwintig

van hen waren vrijkopers, 1,8% van hen was lid van de EBG en 30% had een

Afrikaanse partner. Zij stonden bekend als de busals. Volgens de auteurs hebben

zij waarschijnlijk bijgedragen tot de retentie van Afrikaanse cultuuruitingen binnen

de Afro-Surinaamse samenleving. Maar het optreden van deze busals in de Afro-

Surinaamse samenleving, kan ook als doel hebben gehad dat men de Afro-

Surinamers weer bekend met en bewust wilde maken van hun Afrikaanse roots. De

cultuuraspiratie van de busals en die van de stadse wintigelovige en tot slaaf

gemaakte zijn onder andere de reden geweest waarom de kerktucht van de EBG

gefaald heeft. Dit kerkelijk beleid heeft geen einde kunnen maken aan het

cultuurgedrag van het praktiseren van winti.

42

Het gaat hierbij om kerkelijke doctrines die vastgelegd zijn in de bijbel. Tevens gaat het om symbolen als het kruis, kaarsen, kandelaren en andere christelijke ornamenten.

Page 54: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

45

In het volgend hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt hoe de koloniale overheid in

samenwerking met de regelgever en de rechtspraak, opgetreden heeft tegen de

overtreders van het wintiverbod.

Page 55: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

46

Hoofdstuk 3 Winti versus het koloniaal beleid en

de rechtspraak

Alzoo den Hove in ervaringe zijnde gekomen dat niet tegenstaande diverse

voorsieninge daar tegens gedaan de slaven clandistinelijk zamenloopen en

vergaderen om te baljaren, zelfs hier aan Paramaribo, tot overlast der buuren,

welke clandistine tezamenkomste van slaven zeer onbehoorlijk en van pernicieuse

gevolgen zoude kunnen zijn. (Schiltkamp en Smidt, 1973, p.721)

Dit plakkaat laat zien wat de perceptie van de koloniale overheid was ten aanzien

van het houden van preys. Wat opvalt in dit plakkaat zijn de woorden pernicieuse

gevolgen. Het gaat in deze om een uitspraak gedaan door de wetgevende instantie,

het Hof van Politie en Criminele Justitie dat samen met de gouverneur wetten

maakte en uitvaardigde. Het eerste wordt in sommige bronnen ook wel de Politieke

Raad of het Hof van Politie genoemd. Dit orgaan had volgens Schiltkamp en Smidt

(1973), Van Lier (1977), Lammens (1982), Wolbers (1970), Schalkwijk (2010) en

vele anderen, ook de strafrechtspraak in handen. Het Hof van Civiele Justitie43

was

een rechtsprekend orgaan dat zich bezighield met de civiele uitspraken. Hoewel

Hartsinck (1974:879) stelt dat dit door gouverneur van Scherphuizen (1689-1696)

op 18 april 1689 geformeerd was, zijn de Hoven volgens Schalkwijk (2010:253)

door gouverneur Lichtenberg opgericht. Volgens Schalkwijk (2010:254) had deze

gouverneur duidelijke instructies van de Staten-Generaal ontvangen over het

profiel44

waaraan de leden van de Hoven moesten voldoen.

In dit hoofdstuk wordt de focus gelegd op de dubbele rol van het Hof van Politie

als regelgever annex rechtsinstantie. Langs de weg van vergelijking zal bewezen

worden dat deze instantie de Afro-Surinaamse cultuur in het bijzonder winti,

verwerpelijk vond; en dat zij het praktiseren daarvan met behulp van de

regelgeving, de politiek-bestuurlijke maatregelen en de strafrechtspraak bestreden

hebben. Daarnaast zullen er enkele aspecten van het strafrechtproces behandeld

worden, omdat het van belang is om te weten op welke wijze een vonnis over het

lot van de overtreders van het wintiverbod tot stand kwam.

Tevens worden enkele straffen met behulp van de theorie van het numineus van

Otto behandeld, omdat het van belang is om te weten waarom deze straffen geen

invloed hebben kunnen uitoefen op een afname of stopzetting van het praktiseren

van winti.

43

Het bestond uit twaalf personen. Zes van hen werden door het Hof van Politie benoemd en de anderen werden door de gouverneur gekozen. 44

Het Hof van Politie moest bestaan uit de 2 hoogste militaire officieren, 3 anderen die afkomstig waren uit de groep beste der rijken en meest capabele kolonisten. Deze leden werden voor het leven gekozen. De leden van het Hof van Civiele Justitie waren 2 Hollanders en 3 Engelse kolonisten. Deze moesten de meest capabele, rechtvaardige en intelligenten onder de kolonisten zijn.

Page 56: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

47

Tevens komen er een aantal termen ter sprake zoals kra, winti, obia, luku, wisi,

wasi, sreka, tapu, theofanie, Zwarte hof, Spaanse bok, vleeshaak, vierendeling en

kerstening.

Het baanbrekend werk van Schiltkamp en Smidt (1973) bevat doelgerichte

beschrijvingen van de wetgeving betreffende het verbod op het praktiseren van

winti. Tevens komen in de plakkaten ook dreigingen voor. Het gaat in deze om

straffen die de overtreders van het wintiverbod te wachten stonden. Dankzij deze

heren, heb ik uit dit archiefmateriaal kunnen putten. En met behulp van de orale

traditie, geschiedwerken als Stedman (1971) en Wolbers (1970) en aanvullende

wetenschappelijke studies als Van Lier (1977), Schalkwijk (2011) en Klinkers

(2011) kon een reconstructie gemaakt worden van deze historische gebeurtenissen.

3.1 Beleidsmaatregelen en winti

Het bronnenonderzoek leert dat er onder de witten een constante vrees was voor

een mogelijke opstand in de kolonie. Zij stonden onder een constante psychische

druk. Dit heeft onder andere ook de ongelijke relatie tussen de witten en de

onderdrukten bepaald. Van Lier (1977), Willemsen (2006), Schalkwijk (2010:238)

en Klinkers (2011) zijn enkele van de vele wetenschappers die geschreven hebben

over de bestuursmaatregelen en plakkaten die onder diverse koloniale overheden

ontworpen en gepubliceerd zijn. Uit het bronnenonderzoek is gebleken dat het

indammen van het praktiseren van winti een van de hoofddoelen is geweest van

enkele gouverneurs. 45

Men hoopte verder het gevaar van een massale opstand weg

te nemen. Van Lier (1973:106) stelt dat er in dat kader opsporingstroepen waren

opgericht. Hij noemt hierbij de instelling van een burgernachtwacht in 1724 door

gouverneur Temminck en de Schutterij (1816 en 1835). In de volgende sub-

paragraaf wordt aandacht geschonken aan het functioneren van deze

opsporingstroepen.

3.1.1 De burgernachtwacht en de schutterij

Volgens Schiltkamp en Smidt (1973:885) was de burgernachtwacht of

burgerpatrouille genoemd, belast met de orde en de veiligheid in Paramaribo. Deze

was ingesteld, omdat er branden door tot slaaf gemaakten waren gesticht in de stad.

Maar het ging vooral om het feit dat vele tot slaaf gemaakten s’ nachts vrij

rondliepen. De burgernachtwacht zou hieraan een einde moeten brengen. Tevens

was het hun taak om erop toe te zien dat de tot slaaf gemaakten geen religieuze

bijeenkomsten zoals de prey hielden. Het plannen van mogelijke opstanden door

samenscholing moest zoveel als mogelijk verhinderd worden.

45

Van Lier 1977:106-108 bespreekt de geschiedenis van de preys en de ijver van gouverneurs als Scharphuizen (1689-1696), Mauricius (1742-1751), Crommelin (1752-1768) en Nepveu (1768-1779) om middels het ontwerpen, publiceren en verscherpen van plakkaten dit cultuurgedrag te beeindigen.

Page 57: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

48

De burgernachtwacht patrouilleerde pas na negen uur ’s avonds in Paramaribo en

daarbuiten. Degenen die in Paramaribo na tien uur werden aangehouden en geen

biljet of lantaarn konden vertonen, werden terstond gearresteerd. Het was de

burgernachtwacht namelijk verboden om op de tot slaaf gemaakten of vrije

zwarten te schieten indien er zich ook witten op straat bevonden. De gearresteerde

werd naar het fort Zeelandia gebracht en daar gevangen gehouden.

De burgernachtwacht bestond uit zesentwintig gewapende personen. Die waren

van verschillende militaire rangen en standen afkomstig. Zo was er 1 officier, 1

sergeant, 1 corporaal, 2 adelborsten46

en 21 gemeenen.47

Deze burgernachtwacht

patrouilleerde van zeven uur ’s avonds tot vijf uur

‘s morgens in de straten van Paramaribo. Klinkers (2011:17) heeft het in haar

studie slechts over een politiemacht die rond 1800 uit zes agenten bestond.48

En

Schalkwijk (2010:238) heeft het over de lokale politie in 1828 die vooral belast

was met de orde en de veiligheid in Paramaribo. Die had ook de taak om erop toe

te zien dat de tot slaaf gemaakten geen illegale preys hielden waar er gezongen en

gedanst werd.

De stadse tot slaaf gemaakten hielden zich echter niet aan het wintiverbod.

Schiltkamp en Smidt (1973), Van Lier (1977) en Wolbers (1970) laten met hun

beschrijvingen van diverse plakkaten49

zien dat de koloniale overheid deze

overtreders op allerlei manieren bestreden heeft. In de genoemde plakkaten wordt

er in verband met de overtreding van het wintiverbod constant gedreigd met de

straf van Spaanse bok. Gouverneur Nepveu (1768-1779) had dit samen met het

Hof van Politie in 1777 bepaald. Schiltkamp en Smidt (1973:1190) hebben het ook

over plakkaten die handelen over het gedrag van de stadse tot slaaf gemaakten.

Deze waren in 1781 herzien en verscherpt.50

Dit had echter niet het gewenste effect,

want er werden ook na 1781 tot slaaf gemaakten tegen de verboden uren op straat

aangetroffen.

De stadse tot slaaf gemaakten werden namelijk door religieuze motieven gedreven

en reisden veelal uit pure noodzaak naar afgelegen plekken buiten Paramaribo om

winti te kunnen praktiseren. De koloniale overheid was zich er ook van bewust dat

de verscherpte maatregelen geen verandering van het cultuurgedrag hadden

bewerkstelligd.

46

De website http://www.wikipedia.org behandelt in haar vrije Encyclopedie het woord Adelborst. Het is een verbastering van het woord adelbursche, dat is edelknaap. De naam stamt nog uit de tijd dat enkel jongens uit families van adel toegelaten werden tot de officiersopleiding. 47

Plakkaat 759: Reglement voor de burgernachtwacht. Hun wapenuitrusting bestond uit 12 scherpe patronen en twee kalebasjes bestond, waarvan de eerste met kruid gevuld was en de tweede met fijne hagel. 48

Klinkers beperkt zich in haar onderzoek naar de wording van een politiemacht tot de periode 1863- 1975. 49

Plakkaten 766, 778, 838. 50

Notificatie. Beperking van de bewegingsvrijheid van slaven.

Page 58: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

49

Volgens Buddingh (1995:104) had gouverneur Nepveu (1777) door dat het

wintiverbod en de toepassing van de Spaanse bok slechts verbittering opwekten bij

de tot slaaf gemaakten. Het houden van en deelnemen aan preys was voor hen de

enige vorm van ontspanning en dat had men doorgaans niet in slavernij en na

arbeid. Bovendien werd het niet bezoeken van deze religieuze ceremonies gezien

als het op de hals halen van alle ongemak van de gestorven nabestaanden.

Het stelselmatig trekken naar gebieden als de Para waar er preys werden gehouden,

had de aandacht van de koloniale overheid. Om dit fenomeen tot een halt te roepen,

werd de Schutterij51

in 1835 opgericht. Deze werd op het Pad van Wanica

gestationeerd. Volgens Schalkwijk (2011:235-237) bestond deze organisatie uit

drie regimenten waarvan de eerste uit witten bestond, terwijl er in het tweede en

derde regiment gekleurden werkzaam waren. De vrije gekleurden en zwarten

vervulden de lagere posities binnen deze politie of militaire machten. Hogere

functies waren namelijk slechts weggelegd voor de witte plantersklasse. In de

volgende sub-paragraaf wordt dieper ingegaan op de gevolgen van de opname van

gekleurden in deze opsporingstroepen.

3.1.2 Gekleurden in de opsporingstroepen

De opname van gekleurden in een opsporingstroep is geen nieuw fenomeen

geweest. Volgens Schiltkamp en Smidt (1973:904-905) was dit al onder

gouverneur Nepveu geschied. Zo waren er vanaf 1777 vrijen opgenomen in de

burgernachtwacht. Deze gekleurde leden patrouilleerden ook op het pad van

Wanica. Zij mochten alle tot slaaf gemaakte Afrikanen en Afro-Surinamers, en

vrijen van gemengde afkomst of niet, arresteren die zich op deze weg bevonden.

Zij mochten hen zelfs in de benen schieten indien er geen gehoor werd gegeven

aan het bevel om halt te houden.52

Dit gold vanzelfsprekend ook voor de

gekleurden in de schutterij.

3.1.3 Verdeel- en heerspolitiek

De overleveringen uit de orale traditie en het bronnenonderzoek leren dat er onder

de tot slaaf gemaakte massa sprake was van verdeeldheid en onderling wantrouwen.

De oorzaken hiervan worden door Van Lier (1973:119) en Lammens (1982)

beschreven. Zij noemen zaken als het verschil in behandeling en positie tussen de

stadse tot slaaf gemaakten onderling, en de vrijen. Echter moet ook de opname van

gekleurden in de opsporingstroepen als oorzaak genoemd worden, want zij hadden

verregaande bevoegdheden.

51

Ze was niet de eerste want die was in 1816 opgericht maar in 1835 ontbonden. 52

Plakkaat 772 ,,Reglement of instructie voor de burger-nagtwagt van vrije mulatten en vrije negers aan Paramaribo”. Daterende uit 3 februari 1777.

Page 59: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

50

De geïnterviewde obia’s mba Patakrudu, Pa Fransie, en de piaiwinti Tanchi stellen,

dat er stadse tot slaaf gemaakten waren die begrip hadden voor deze gekleurden,

omdat zij hun familie immers moesten onderhouden. Bovendien deden deze

gekleurden slechts hun werk. Het gezegde: wiens brood men eet, diens taal men

spreekt is hier duidelijk van toepassing. Maar er moeten echter ook anderen zijn

geweest die deze gekleurden in de burgernachtwacht en schutterij voor verraders

en handlangers van de koloniale overheid hebben aangezien. Velen droegen kennis

van winti en de kracht die hiervan uitging. Het is de vraag of sommigen onder hen

geen lid waren van netwerken van wintigelovigen.

3.1.4 Optredens van gekleurden in opsporingstroepen

De kleurlingen in de schutterij moeten te maken hebben gehad met een psychische

druk. Zij hebben zeer waarschijnlijk leden van de eigen groep, en misschien zelfs

kennissen en/of familieleden gevangen moeten nemen. Hen ontzien van

gevangenneming kon namelijk gevaren met zich meebrengen. Overtreders van het

wintiverbod konden door de witte patrouilles ontdekt, gevangen genomen of zelfs

doodgeschoten worden indien zij op de vlucht sloegen. Tanchi en mba Patakrudu

stelden over het optreden van de kleurlingen in de schutterij het volgende:

“ Sommige van deze gekleurde die in dienst waren van de koloniale

overheid hebben een dubbele rol gespeeld. Enerzijds liet men leden van de

eigen groep vrijelijk naar een prey gaan. En een andere keer werden

sommige wintigelovigen opgepakt die in de vroege ochtenduren op weg

waren naar Paramaribo.”

Toch zijn er andere overleveringen waarin de optredens van kleuringen in

opsporingstroepen als negatief bestempeld zijn. De gevangenneming door

kleurlingen wordt door sommigen van de geïnterviewde dumannen als ‘hoog

verraad’ bestempeld, omdat dit geleid heeft tot het ondergaan van onmenselijke

straffen. Deze optredens hebben op de korte en lange termijn geleid tot verkeerde

cultuuraspiraties en afwijkende gedragingen van stadse tot slaaf gemaakten en hun

nakomelingen. Volgens de dumannen moeten sommige familieleden van gevangen

genomen tot slaaf gemaakten de weg naar een wisiman gezocht hebben om wraak

te nemen op de ‘schuldige’ gekleurde schutterijleden. Verklaart dit dan het

fenomeen van de onderlinge verdeeldheid binnen de Afro-Surinaamse groep?

De meeste geïnterviewde dumannen en duvrouwen en Van Lier (1977:119, 209-

211) en Wooding (1979, en 1981:221-225) stellen namelijk dat er onderlinge

twisten waren vanwege vergiftigingen en het fenomeen van wisi. Gaat het hier dan

ook om de twisten tussen familieleden van de gevangen genomen tot slaaf

gemaakten en de ‘schuldige’ gekleurde schutterijleden?

Page 60: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

51

Het fenomenologisch onderzoek naar de beleving van winti wijst uit dat wisi vaak

genoeg als hoofddoel heeft: het veroorzaken van sociaaleconomische, geestelijke

en fysieke achteruitgang.53

Het uiteindelijk gevolg van wisi is vaak genoeg de dood.

De onderlinge twisten, de verdeeldheid en het fenomeen van wisi verklaren onder

andere waarom de zwarten het wintiverbod overtraden. Wisi kon namelijk slechts

verholpen worden door dumannen of duvrouwen die hierin gespecialiseerd waren.

De slachtoffers moesten diverse wintirituelen ondergaan zoals een wasi54

,

kratafra55

en/of een prey houden. Zij werden met de hulp van Anana en hun obia’s

verlost van kwade geesten, en eventuele verzwakte winti’s en obia’s werden

versterkt.

3.1.5 Overlevingsstrategieën versus opsporingstroepen

Volgens Van Lier (1977:108) werden de tot slaaf gemaakte wintigelovigen tijdig

gewaarschuwd voor burgernachtwachtpatrouilles die op het Pad van Wanica

gestationeerd waren. De overtreders konden daardoor op tijd de bossen in vluchten.

Maar de vraag is hoe deze overtreders gewaarschuwd werden. Het antwoord werd

gegeven door de obia’s mba Patakrudu, Pa Fransie, de piai Tanchi en de

respondenten Oosterwolde en Wolf. Er waren diverse waarschuwingssystemen

bedacht zoals het nabootsen van dierengeluiden en specifieke drumslagen. De

laatste waren morscodes en onderdeel van een seinsysteem.56

En volgens alle

geïnterviewde dumannen hadden obia’s van die tijd de kennis om wegen die

leidden naar de illegale preys middels uitgevoerde rituelen, onvindbaar te maken

voor de witten.

Schiltkamp en Smidt (1973:) maken het onderscheid tussen legale en illegale preys

duidelijk. Legale preys konden georganiseerd worden, omdat de planter daarvoor

de toestemming van het Hof van Politie had. Op deze preys waren er dan koloniale

soldaten aanwezig die de taak hadden om de orde en rust te handhaven. Tevens

mochten zij optreden wanneer zij stadse tot slaaf gemaakten op deze preys ontdekt

hadden. Uit het bronnenonderzoek blijkt echter ook dat sommige planters preys

toestonden zonder goedkeuring van het Hof van Politie. Op deze illegale preys

waren er geen koloniale dienders aanwezig. De schutterijleden konden die dan

binnenvallen en stopzetten.

53

Degene die met wisi te maken kreeg, werd geconfronteerd met plots opkomende ziekteverschijnselen. Ziektebeelden als het oplopen van vreemde verwondingen, wondjes die maar niet schijnen te kunnen genezen, pijnen aan de ledematen en het hoofd en andere van psychische aard zijn enkele kenmerken van wisi. 54

Geneeskrachtig bad waarin er kruiden, bladeren van planten zitten die special zijn gekozen om een betreffend probleem op te lossen. De kruiden die gebruikt worden, zijn natuurlijk afhankelijk van het ziektebeeld of het soort winti of obia waarmee dit probleem of ziektebeeld samenhangt. 55

Tafel met diverse gerechten en dranken die door winti’s, obia’s en de geesten van de voorouders tijdens hun leven genuttigd zijn. 56

Op de torineti van de Blakamandey van 4 januari 2014 werd door beide heren een demonstratie gegeven van drumslagen op een apintidrum en de betekenis hiervan.

Page 61: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

52

Mba Patakrudu verklaarde echter dat een in trance geraakte niet gevangen

genomen zou kunnen worden. De aanwezigheid van een obia of winti gaat gepaard

met een vertoon van onmenselijke kracht. De geïnterviewde dumannen achtten het

verder ook mogelijk dat gekleurden leden in de schutterij bij het binnenvallen van

illegale preys, in trance zijn geraakt. De gekleurden hadden ook obia’s en winti’s

die bekend waren met specifieke slagen afkomstig van de Afrikaanse en/of Afro-

Surinaamse trom. Die zouden de verleiding niet hebben kunnen weerstaan en

zouden door de theofanie ook deelnemen aan de preys. Echter handelen de

bestudeerde bronnen niet over de gevangenneming van tot slaaf gemaakten op een

illegale prey. Er worden namelijk alleen beschrijvingen gegeven van

patrouillerende schutterijleden op het Pad van Wanica die de betrapte stadse tot

slaaf gemaakten in de benen schoten en gevangen namen.

De theorie van Merton getoetst

Merton (1968:185-214) stelt dat een cultuur normen voorschrijft die bepalen op

welke wijze de cultuurdoeleinden verwezenlijkt kunnen worden en dat er hieruit

legale middelen voortvloeien. Het waarborgen van Afrikaanse cultuurelementen en

de Afro-Surinaamse cultuur is de hoogste cultuuraspiratie geweest van de tot slaaf

gemaakte Afrikanen en de Afro-Surinamers. De dumannen in Paramaribo en de

Para vervulden een centrale rol in de zwarte maatschappij. Zij waren de

sleutelfiguren die met behulp van bedachte overlevingsstrategieën, de stadse tot

slaaf gemaakten in staat stelden om winti te kunnen blijven praktiseren. Winti wist

te overleven dankzij het vertoon van hardnekkig verzet van het herhaaldelijk

overtreden van het wintiverbod.

Merton stelt dat niet iedereen dezelfde kansen heeft om gestelde doeleinden te

bereiken. De stedelijke Afro-Surinamers mochten vanwege het wintiverbod geen

Winti praktiseren. Dit recht was hun lotgenoten op de plantages wel gegund.

Volgens Merton kan de druk op het bereiken van de cultuurdoeleinden te groot

worden en verschillen in aanleg, welstand of positie aan de één meer legale

middelen verschaffen dan aan de anderen, en kan dit leiden tot een toestand van

anomie of normloosheid.57

Zo wijst hij op afwijkend gedrag van allerlei aard en

criminaliteit.

Het onderzoek leert dat arme stadse tot slaaf gemaakten moeilijk tot het

verwezenlijken van hun winti-gerelateerde doelen konden komen. Het onderlinge

verschil in welstand en positie had in Paramaribo geresulteerd in een toename van

de onderlinge verdeeldheid onder de zwarte tot slaaf gemaakten. Deze

verdeeldheid heeft geleid tot afwijkend gedrag zoals het stappen naar de wisiman

om wisi te veroorzaken. Wisi heeft volgens de theorie van Merton met anomie of

normloosheid te maken. Het is tevens aan te duiden als afwijkend en crimineel

gedrag.

57

Merton heeft dit begrip ontleend van Durkheim die het eerder in de sociologie gebruikt heeft.

Page 62: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

53

Zal dit niet één van de redenen zijn geweest voor het afkondigen van het

wintiverbod? Zou het berechten en straffen van de overtreders van het wintiverbod

niet zijn geschied op grond van dit veelvoorkomend feit onder witten en zwarten?

3.2 Het rechtsproces en de vervolging

Het herhaaldelijk overtreden van het wintiverbod resulteerde in het vervolgen van

de overtreders. Dit bevel was afkomstig van de koloniale overheid en het Hof van

Politie en Criminele Justitie. Schiltkamp en Smidt (1973:885) stellen dat de

officier van de burgernachtwacht in twee rapporten verslag deed van het strafbaar

feit dat in overeenkomst was met de overtreding verwoord in het betreffend

plakkaat. De gouverneur ontving er één en bij diens afwezigheid nam de

commandeur het in ontvangst. En als die ook afwezig was, werd het rapport

overhandigd aan de oudste raad van politie in Paramaribo.58

Dit rapport kwam

uiteindelijk in handen van het Hof van Civiele Justitie.

3.2.1 De rechtsprekende instantie

Schalkwijk (2010:254) heeft vanuit Weber’s theorie over de bureaucratie, de beide

Hoven geanalyseerd. Theoretisch gezien moesten het centraal geleide,

systematisch georganiseerde en hiërarchisch gestructureerde organen zijn, die

grootschalige administratieve taken moesten uitvoeren volgens gedicteerde

beleidsmaatregelen van de gouverneur en de Staten-Generaal. Weber was zich

volgens Schalkwijk (2010:254) volkomen bewust van het feit dat men de

bureaucratie kon misbruiken. Zo vestigde Weber de aandacht op het feit van het

conflict tussen de bureaucratie en democratische principes van een organisatie.

In dit onderzoek is gebleken dat de scheidslijn tussen beide hoven zeer marginaal

was. Volgens Ooft (1972) en de respondenten Polanen en Tjon A Tjieuw hadden

leden van het Hof van Politie en Criminele Justitie namelijk ook zitting in het Hof

van Civiele Justitie. Er was geen sprake van een trias politica want de scheidslijn

tussen de rechtsprekende en wetgevende macht was marginaal. Een ander

voorbeeld van het genoemd conflict is het feit dat de hoven zich niet hielden aan de

vastgestelde regels van de hogere bureaucratie.

Volgens Schalkwijk (2010:254) voldeden de leden van de Hoven niet aan het

profiel dat door de Staten-Generaal aangeven en bepaald was. En in hun optreden

waren ze eerder bureaucraten dan feodale organisaties. Bovendien waren deze

leden eerder politici of gekozen functionarissen dan bureaucraten. In de volgende

sub-paragraaf wordt middels beschrijvingen van het optreden van het Hof van

Politie, bewezen dat zij het machtsinstrument van de heersers waren en degenen

die de controle hadden over de bureaucratie in de kolonie Suriname.

58

Plakkaat 759 Reglement voor de burgernachtwacht.

Page 63: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

54

3.2.2 De berechting

Uit het bronnenonderzoek is gebleken dat de rechtspraak in de kolonie Suriname

divers was. Volgens Van Lier (1977:94) bediende het Hof van Politie en Criminele

Justitie zich in haar strafwetgeving van het Oud-Hollands strafrecht. Men maakte

gebruik van deze oude wetgeving omdat die lijfstraffen toeliet die met verminking

van de veroordeelde gepaard gingen. Maar dit hof hield in haar strafrechtspraak

ook rekening met de bepalingen van de plakkaten, notificaties en publicaties,

waarin de straf op een overtreding of misdrijf nauwgezet vastgelegd was. Het

rapport van de burgernachtwacht gold als het bewijsmateriaal dat bepalend was

voor het uitspreken van het vonnis.

Het onderzoek wijst uit dat de berechtingen of vonnissen van overtreders van het

wintiverbod door de jaren heen, steeds in zwaarte toegenomen zijn. Dit is een

ander bewijs van de macht van het Hof van Politie als machtigste instrument van

de heersende klasse. Volgens Schiltkamp en Smidt (1973:721) moesten de witten

in 1761 een boete van f500,- betalen indien de burgernachtwacht hun tot slaaf

gemaakte betrapt had op het houden van een prey in het huis of op het erf van de

meester in Paramaribo. En volgens een notificatie van 17 mei 1769 werden door de

burgernachtwacht of schutterij gevangen genomen tot slaaf gemaakten, niet meer

vrijgelaten na het betalen van een gulden. Hun meester moest eerst een boete van

zes Hollands betalen aan het Hof van Civiele Justitie en dan werden ze pas

vrijgelaten.

Het Hof van Politie en de gouverneur of de bureaucratie, waren de machtigste

heersers die over het lot van circa 200.000 tot slaaf gemaakte en vrijgemaakte

Afrikanen en Afro-Surinamers beslisten. De vraag is als er wel sprake was van het

vasthouden aan een democratisch principe van een onafhankelijke en objectieve

rechtspraak. Het onderzoek wijst namelijk het tegendeel uit. Volgens Van Lier

(1977:94,96) kwam de tot slaaf gemaakte slechts voor ernstige vergrijpen voor de

‘rechters’ van het Hof van Politie en Criminele Justitie te staan. Onder hen waren

dus ook de overtreders van het wintiverbod. Volgens Van Lier (1977:96) was het

getuigenis van de tot slaaf gemaakte niet geldig. De getuigenissen van de witte en

het rapport van de burgernachtwacht en de schutterij, leidden tot vaststelling van

een strafbaar feit.

Vele rechters maakten zich ook schuldig aan vriendjespolitiek, want volgens Van

Lier (1977:96) namen zij geen krachtige houding aan tegen hun kennissen die in

overtreding waren. Dit is te merken aan het feit dat sommige meesters plakkaten of

notificatie overtraden zoals die van 17 mei 1769. Zij weigerden pertinent hun

gevangen genomen tot slaaf gemaakten op te halen. Het feit dat er niet tegen hen

opgetreden werd, bewijst dat de heersers daadwerkelijk het Hof van Politie

misbruikten om eigen en enge belangen te behartigen. Men trad wel op tegen de

gevangen gehouden tot slaaf gemaakte als die zich nog na negen uur ‘s morgens in

het fort bevond. Die werd dan door het Hof van Politie berecht.

Page 64: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

55

Een ander interessante zaak over het optreden van deze bureaucratie is het feit dat

de rechters, volgens Van Lier (1977:94), vrij waren in het bepalen van de straf als

plakkaten en verordeningen niet handelden over ernstige vergrijpen. Dit gold ook

voor plakkaten die niet gewijzigd of aangepast waren. Het Hof van Politie mocht

dan terugvallen op het Romeins recht. Er zijn tal van memoriebanken die pakkende

voorbeelden geven van rechtspraken van deze bureaucratie. Het Hof van Politie

heeft in Paramaribo menig overtreder van het wintiverbod lijfstraffen opgelegd. Dit

lot onderging ook de gevangen genomen tot slaaf gemaakte die een vergrijp als

vergiftiging hadden begaan. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de

uitvoering van straf(fen) die menig wintigelovige in de periode 1700-1863

ondergaan heeft. Die worden met behulp van de theorie van het numineus van Otto

behandeld.

3.3 De executie of ten uitvoer legging van het vonnis

Van Lier (1973:95) maakt een onderscheid tussen de straffen en de gepleegde

misdrijven. Die worden door hem gecategoriseerd als licht en zwaar. Voor de

lichtere misdrijven golden straffen als de Spaanse bok en het belasten van de

gestrafte met een gewicht aan de voeten of het hoofd. Voor het plegen van

zwaardere misdrijven stond ophanging, vierendeling, verbranding of de ophanging

aan een ijzeren haak. Memoriebanken van de 18de

en 19de

eeuw hebben

beschrijvingen gedaan van middeleeuwse straffen als: geselen, zweepslagen,

levend verbranden en het afsnijden van oren of ledematen.

Van Lier (1973) categoriseert de lijfstraf Spaanse bok onder de straffen voor het

plegen van lichte misdrijven. Maar omdat het hier om een verscherpte maatregel

van 1781 onder gouverneur Nepveu gaat, kan het overtreden van het wintiverbod

in feite niet meer beschouwd worden als een licht misdrijf. De straf van de Spaanse

bok is ook uitgevoerd in andere delen van Zuid-Amerika zoals Brazilië, Frans-

Guyana, Brits-Guyana en andere delen in het Caribisch gebied. De verplichte

bijwoning van de uitvoering van de Spaanse bok was een vorm van naked terror,

omdat dit eventuele toekomstige overtreders moest afschrikken.

De Spaanse Bok werd volgens De Kom (2003:55) of in fort Zeelandia of op een

publiekelijke strafplaats, het piket59

, uitgevoerd. Maar volgens Van Lier (1977:108)

werd de Spaanse bok rondom Paramaribo uitgevoerd. Neijhorst (2002:120) geeft

net als de Kom een nauwkeuriger beschrijving van de plaats van de uitvoering van

de Spaanse bok. Deze werd ter leedvermaak op de hoeken van straten uitgevoerd,

maar ook in het fort Zeelandia, op het binnenfort.

59

De Kom, A., Wij slaven van Suriname, 2003, Uitgeverij Contact. Het piket was een houten gebouw gelegen tussen de Gravenstraat en de wagenwegstraat op de hoek van het toenmalig militair hospitaal.

Page 65: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

56

Figuur 3.1 [Uitvoering van de Spaanse bok] (1768-1848),

door Jean-Baptiste Debret. Overgenomen van

http://www.wikimedia.org/file:024debret.jpg

Neijhorst (2002:119-120) verstrekt met drie odo’s, enig inzicht over de emoties en

gedachtes van tot slaaf gemaakten die de Spaanse bok ondergaan hebben. In de

odo Tangi fu pansboko (meki) mi si (ben’)foto zijn naast de misplaatste

dankbaarheid en spot ook dieperliggende emoties als voldoening te bespeuren.60

Volgens de orale traditie hebben zowel mannen als vrouwen en kinderen deze

vreselijke deze straf ondergaan. Echter kan dit niet bewezen worden, omdat ik in

de tot nog toe bestudeerde bronnen61

geen statistische gegevens heb aangetroffen

die hierover handelen. De Spaanse bok werd in 1784 officieel afgeschaft, maar

werd vijftig jaren later nog steeds toegepast. Hield dit ook in dat de overtreders van

het wintiverbod ook na 1784 gestraft werden met de Spaanse bok?

3.3.1 Invloeden van winti op de straf

Uit het bronnenonderzoek is gebleken dat er politieke en economische factoren zijn

geweest die invloed hebben uitgeoefend op de straffen. Het fenomenologisch

onderzoek heeft echter de beïnvloeding van winti’s en obia’s op de straffen

blootgelegd. Het gaat in deze om de doodstraf die volgens Schiltkamp en Smidt

(1973) uit het radbraken en aan de galg hangen bestond. Van Lier (1977:95) heeft

het echter ook over vierendeling en ophanging aan een ijzeren haak.

60

Het gaat hier om een voldoening van het eindelijk kunnen zien van de onbekende delen van Paramaribo of het fort Zeelandia. Neijhorst verklaart deze odo als: elk kwaad heeft zijn lichtzijde of, men heeft bij een ongeluk toch nog geluk. 61

Niet in de primaire en secundaire bronnen die in de inleiding genoemd zijn. Een speurtocht in het Nationaal Archief Suriname(NAS) liep op niets uit, omdat men niet in staat was om de gevraagde documenten (archief) van het Hof van Politie tevoorschijn te halen.

De straf van de Spaanse

bok.

Voor de tot slaaf gemaakte

die deze straf onderging,

was dit een vreselijk lot.

Zijn lichaam werd door de

slagen van de

tamarindezweep of de

ijzeren staven opengereten.

Vooral de bil- dij- en

armspieren moesten het

ontgelden en kwamen bloot

te liggen.

Page 66: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

57

In dit kader worden de laatstgenoemde straffen met behulp van de resultaten uit het

fenomenologisch en bronnenonderzoek en de theorie van het numineus van Otto

geanalyseerd.

De ophanging aan een ijzeren haak

Deze lijfstraf werden volgens Van Lier (1977:95) toegepast bij het plegen van

zwaardere misdrijven zoals het weglopen. Dankzij de overleveringen van Stedman

(1971) is ons bekend geworden hoe de straf van de ijzeren haak uitgevoerd werd.

Van Lier (1977:96) heeft de betrouwbaarheid van deze historische bron bevestigd

omdat voorgangers als Wolbers (1970) en Teenstra (1842) de verhalen van

Stedman voor waar hebben aangemerkt. Volgens Stedman (1971:61,64) werd deze

straf te fort Zeelandia uitgevoerd op een strafplaats die tevens de begraafplaats van

soldaten en matrozen was.

Figuur 3.2 A Negro Hung Alive by the Ribs to a Gallow (1971),

door William Blake. Overgenomen van http://www.wikipedia.org

Dit plaatje voert ons terug naar de theorie van het numineus van Otto. Het gaat hier

om een goede religieuze ervaring, omdat deze tot slaaf gemaakte dankzij de

verschijning en de invloed van diens obia, geen pijnen voelde. Dit moet als goed

hebben aangevoeld. Echter is de tot slaaf gemaakte niet degene die gefascineerd

schijnt te zijn geweest door deze gebeurtenis. Stedman (1971:64) was degene die

duidelijk gefascineerd was. Althans, dit blijkt uit zijn beschrijving over de straf.

Hierin blijken emoties als verbazing en ontzag.

De ter dood veroordeelde tot slaaf gemaakte De tot slaaf gemaakte die drie dagen aan een ijzeren haak hing en geen blijk van enig leed of pijn gegeven heeft. De straf kon doorstaan worden omdat deze tot slaaf gemaakte zeer waarschijnlijk al bevangen was met de kracht van diens obia.

Page 67: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

58

Stedman aanschouwde het geheel met ontzag en verbazing, omdat de gestrafte in

deze onmenselijke positie geen blijk van enig leed gaf. Stedman had echter geen

besef van het feit dat hij te maken had met een theofanie; een godsverschijning van

een obia. Het was de obia62

die zijn kunde liet blijken en niet de mens.

`Stedman (1971) heeft in de periode 1772-1777 de uitvoering van diverse

lijfstraffen meegemaakt. De uitvoering van de vierendeling van een tot slaaf

gemaakte was één van zijn ondervindingen.

63

Figuur 3.3 De vierendeling van Tupac Amarú (z.j.).

Auteursrechthebbende onbekend. Overgenomen van

http://www.historiek.net.vierendeling

Stedman (1971:64) schreef hierover het volgende:

“De beulen duwden ijzeren nagels tussen alle voeten en tenen van de tot

slaaf gemaakte, zonder dat de pijn hem de allerminste beweging liet maken.

Vervolgens laat de tot slaaf gemaakte om een glas dram vragen. Na deze

genuttigd te hebben, beval deze de beul om erop toe te zien dat zijn paarden

goed zouden trekken. De tot slaaf gemaakte doorstond zijn verschrikkelijke

straf zonder een zucht te lozen.”

Uit deze beschrijving blijkt dat er bij Stedman (1971:64) zeer waarschijnlijk

emoties opgewekt waren als – ongeloof en ontzag voor het kunnen trotseren van de

wrede straf. Maar er was bij hem ook sprake van weerzin, want hij noemt de straf

als te zijn verschrikkelijk.

62

Volgens de wintikenner Kruin, moeten of de djibri, de kumanti of de ampuku degene zijn geweest die deze straf gedragen heeft. 63

Frappant is dat er geen prenten zijn die over een vierendeling van tot slaaf gemaakten in de kolonie Suriname handelen. De vierendeling van de Peruaanse Inheemse leider Túpac Amaru in 1781 is als voorbeeld gekozen, omdat de Inheemsen in Peru op soortgelijke wijze excessen van de slavernij hebben meegemaakt.

Page 68: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

59

Stedman (1971) was zich niet bewust van het feit dat hij op dat moment getuige

was van een beleving van winti. Er was sprake van een theofanie, want de obia had

al voor het ondergaan van de straf, bezit genomen van de tot slaaf gemaakte. Dit

blijkt al uit het eerste deel van de straf waar de veroordeelde niets schijnt te voelen

van het inslaan van de ijzeren nagels. De vraag naar dram is een andere indicatie

voor de theofanie. Het fenomenologisch onderzoek wijst namelijk uit dat een obia

graag dram gebruikt. De dram inspireert de obia om zijn kracht of gave te tonen.

De obia had met toestemming van de kra, diens plaats ingenomen. Dit kon, omdat

beiden doorhadden dat het einde van de mens; hun drager, genaderd was.

Indien wij de theorie van het numineus van Otto (zoals geciteerd in Smart, 2003)

toepassen, kunnen beide beschreven ondervindingen (straffen) beschouwd worden

als een goede karakterisering van een religieuse ervaring van God als de Ander. De

gestrafte wintigelovige tot slaaf gemaakte was namelijk ook bevangen van emoties.

Althans, volgens de dimensietheorie van Smart (2003:16) zou bij deze

ondervindingen, naast het ontzag voor de obia, ook sprake moeten zijn geweest

van emoties waaronder een kalme vreedzaamheid en dankbaarheid voor de

tussenkomst van de obia en diens kracht. Moet men dan de obia beschouwen als

God in een andere verschijningsvorm?

Deze historische gebeurtenissen zijn prachtige en leerrijke voorbeelden uit de

geschiedenis van de beleving van winti. Tevens leggen deze goede religieuze

ervaringen en de motieven voor het praktiseren van winti bloot. Het praktiseren

van winti was van eminent belang, want het had invloed op de straf. Men was zich

bewust van de macht van hun obia, want die werd middels het praktiseren van

winti krachtig gehouden. Vele gestrafte tot slaaf gemaakte wintigelovigen hebben

door de tussenkomst van hun obia’s, pijn en leed kunnen trotseren.

3.3.2 De verlichting

Uit het onderzoek is gebleken dat de koloniale overheid zich in de 18de

eeuw als

een verlichte despoot heeft opgesteld. Volgens De Kom (2003:59) had de koloniale

overheid in die periode bezwaren tegen het toepassen van de doodstraf. Zij

schijnen voorstander te zijn geweest van ‘verlichte en gehumaniseerde’ straffen.

Wolbers (1970:135) geeft een beschrijving van zo een verlichte straf. In 1784 werd

de ter dood veroordeelde voortaan de tong en de mannelijke genitaliën afgesneden.

Vervolgens werd het wapen van Holland gebrandmerkt op beide wangen. Deze tot

slaaf gemaakte moest voor de rest van diens leven, geketend dwangarbeid

verrichten. In hoeverre dit een verlichting van de doodstraf betekende, wordt zelfs

door Wolbers (1970:135) betwist. Er kan zelfs niet van humanisering gesproken

worden. Deze verlichte straf was wreed. Er was hier slechts sprake van naked

terror, want de stadse tot slaaf gemaakten moesten de uitvoering van deze straf

ook bijwonen. Volgens Wolbers (1970:135) en De Kom (2003:59) was de

doodstraf echter niet afgeschaft.

Page 69: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

60

De vraag is hoeveel wintigelovigen deze ‘verlichte’ lijfstraf hebben moeten

ondergaan. Zal de gestrafte ook hier door tussenkomst van de obia’s bespaard zijn

gebleven van pijn en leed?

3.4 Winti en de afschaffing van de slavernij

Internationale gebeurtenissen64

hebben op de lange termijn voor een verandering in

het koloniaal beleid in Suriname gezorgd. Het vorstelijk absolutisme in Nederland

was in 1848 met de grondwet van de politieke liberaal Thorbecke beëindigd.

Nederland was namelijk een constitutionele monarchie geworden en dit heeft

volgens Ooft (1972:49) geleid tot een situatie waarbij de vorst samen met de S.G.

het opperbestuur van de koloniën in handen had. Er zijn tijdens het eerste (1849-

1853) en 2de

ministerie (1862-1866) van de politieke liberaal Thorbecke diverse

wetsartikelen tot stand gekomen die als doel hadden: het leven als tot slaaf

gemaakte ietwat vergemakkelijken en hun leed verzachten. Hiermee was het

tijdperk van ‘de zwarte verlichting’ in de kolonie Suriname ingezet.

Uit de wetsartikelen blijkt het gedachtengoed van deze politieke liberalen, want zij

waren voorstanders van een koloniaal beleid waar hun liberale visie duidelijk

merkbaar was. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het milde slavenreglement van 1851 en

de verzachting hiervan in 1856, die volgens Van Dijk en Getrouw (1978:54) een

betere behandeling van de tot slaaf gemaakten propageerden. Maar daar was er

weinig sprake, want volgens deze auteurs werd de tot slaaf gemaakte nog steeds

onmenselijk behandeld. Dit blijkt ook uit het feit dat de tot slaaf gemaakten geen

burgerrechten hadden, hoewel ze volgens Ooft (1972:44) wel als personen waren

aangeduid in het Regeringsreglement van 1828.

Het onderzoek wijst echter ook uit dat negatieve beeldvorming over winti ook

tijdens de regeerperiode van deze politieke liberalen onveranderd was gebleven.

Het wintiverbod was namelijk niet afgeschaft en werd hardnekkig overtreden door

de wintigelovige tot slaaf gemaakten. De politieke liberalen hadden echter wel het

liberaal streven van het bewerkstelligen van de afschaffing van de slavernij.

Liberale ideeën als ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ speelden hier een grote

rol. Hetzelfde geldt ook voor de werken van prominente christenfiguren zoals

Teenstra (1842 en 1844) en andere internationale werken als Uncle Toms Cabin

van Harriet Beecher Stowe (1852). Maar volgens Willemsen (2006:78-80) hebben

ook andere factoren geleid tot de afschaffing van de slavernij in de kolonie

Suriname. Zo wordt het gedachtengoed van de op 29 november 1853 ingestelde

staatscommissie aan de kaak gesteld.

64

De Haïtiaanse revolutie (1804), de afschaffing van de slavenhandel (1807), de opkomst van het economisch en politiek liberalisme van de 19

de eeuw en de afschaffing van de slavernij in de

Engelse (1834) en Franse kolonies (1848).

Page 70: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

61

Volgens Willemsen (2006:79) wilden zij de slavernij opheffen om zodoende een

einde te kunnen maken aan de restanten van Afrikaanse ‘achterlijkheid’ en

‘barbarij’. En volgens Teenstra (1844:42) ging het vooral om “de opheffing der

slavernij in het belang van Godsdienst, beschaving en stoffelijk welzijn.”

Dit bewijst dat de staatscommissie zelf ook een negatieve beeldvorming had over

de Afro-Surinaamse cultuur en winti. De afschaffing van de slavernij is zowel door

de gekerstende als de wintigelovige tot slaaf gemaakte en vrije met blijdschap

ontvangen. Kan het zijn dat zij gedacht hadden dat zij ook verlost waren van het

wintiverbod? Of dat zij als vrije burgers in alle vrijheid winti zouden mogen

praktiseren? Verklaren deze gedachtes misschien de vreugde van de vrije Afro-

Surinamers op woensdag 1 juli 1863?

Figuur 3.4 [Vreugde om de abolitie] (z.j.).

Auteursrechthebbende onbekend. Overgenomen van

http://www.bukubooks.wordpress.com

Feit is dat diverse koloniale overheden, vele witten en zwarten in Paramaribo de

Afro-Surinaamse cultuur en religie tot de abolitie van 1863 verwerpelijk hebben

gevonden. Deze visie was waarneembaar in het optreden van witten tegen de

stadse tot slaaf gemaakte en in het beleid van de EBG. De negatieve beeldvorming

was tevens verwerkt in de koloniale geschiedschrijving, de regelgeving, het

politiek-bestuurlijk beleid en de strafrechtspraak. Deze factoren en de straffen

hebben echter het praktiseren van winti niet kunnen indammen. De stadse tot slaaf

gemaakte wintigelovigen hebben met behulp van dumannen en duvrouwen en

lotgenoten in de Para, tot de abolitie gestreden om het behoud van het eigene: de

Afro-Surinaamse cultuur en winti.

Afschaffing van de slavernij in Suriname Volgens Willemsen (2006:76) is deze feestprent ter gelegenheid van de afschaffing van slavernij in de Engelse kolonies (1834) uitgegeven. De emoties die in deze prent zichtbaar zijn, zullen niet erg verschild hebben met die van de vrijen in de kolonie Suriname op woensdag 1 juli 1863.

Page 71: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

62

Sommige gekerstende Afro-Surinamers hadden winti verbannen uit hun harten. Zij

hadden andere cultuuraspiraties ontwikkeld en er was bij hun een aversie ontstaan

ten opzichte van alles wat hen herinnerde aan hun afkomst en de Afro-Surinaamse

cultuur. De cultuur en religie van de witte heersers waren voor de afschaffing van

de slavernij al door vele zwarten en gekleurden omarmd. Dit fenomeen zou vooral

na 1863 een belangrijke rol gaan spelen in de stedelijke zwarte maatschappij.

Page 72: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

63

Hoofdstuk 4 De Beleving van winti 1863-1942

In dit hoofdstuk wordt het koloniale beleid van de periode 1863-1942 behandeld en

de stedelijke reacties op het praktiseren van winti die totaal niet veranderd waren

na de abolitie. We zullen zien a. dat de gevoerde assimilatiepolitiek noch het beleid

van de EBG in staat zijn geweest om een einde te brengen aan het praktiseren van

winti; b. dat overheidsmaatregelen en het kerkelijk beleid van de EBG in de

periode 1863-1942, bij de stedelijke Afro-Surinamers enerzijds geresulteerd

hebben in een positieve beeldvorming over de westerse cultuur; c. dat er anderzijds

een negatieve beeldvorming over de Afro-Surinaamse cultuur en winti bij

sommige Afro-Surinamers is ontstaan; d. dat negatieve stedelijke reacties op de

beleving van winti, geresulteerd hebben in de voortzetting van het syncretisch

proces binnen winti; e. dat het beleid van de EBG door de wintigelovige als

drukkend werd ervaren en dat er hierdoor overlevingsstrategieën zijn bedacht om

cultuuraspiraties te kunnen bewerkstelligen; f. dat de westerse opvoeding, de

kerstening, de sociaaleconomische en maatschappelijke toestand van de periode na

1863, de onderlinge sociale verhoudingen tussen de witten en de stedelijke Afro-

Surinaamse gemeenschap en de Afro-Surinamers onderling bepaald hebben.

Tegelijkertijd hebben de genoemde factoren ook geleid tot diverse sociaal-culturele

processen in de zwarte maatschappij.

Dit hoofdstuk is een reconstructie van het verleden van de stedelijke Afro-

Surinamers die winti praktiseerden na de abolitie. Het geheel wordt onderbouwd

met feiten en theorieën afkomstig uit wetenschappelijke studies van

onderzoeksvelden (historie, sociologie en (cultuur)antropologie), overleveringen

en levensverhalen uit de orale traditie en orale-historie. In dat kader worden

hoofdtermen als appreciatie, depreciatie, kerstening, kerkelijk kolonialisme,

kerktucht, syncretisme, raciale assimilatie, dualisme, versplintering, wisi, traditie

en overleving behandeld. We kunnen hier ook enkele antwoorden op de

vraagstellingen verwachten.

4.1 De assimilatiepolitiek

Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 bleek er bij de Nederlandse overheid

een vrees van overheersing van de cultuur van de grote vrije Afro-Surinaamse

gemeenschap te bestaan. De koloniale overheid voerde vanaf dat moment een

assimilatiepolitiek die als doel had de grote Afro-Surinaamse massa te

vernederlandsen. Door het onderwijs, geloof en militair heft in handen te houden,

was en bleef men in staat om over deze grote zwarte massa van vrijen te kunnen

heersen. De assimilatiepolitiek is door diverse wetenschappers vanuit verschillende

percepties behandeld.

Page 73: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

64

Van Lier (1977:142) beschrijft de assimilatiepolitiek als volgt:

“een beleid waar er ‘van bestuurswege’ al het mogelijke gedaan (werd) om

de gehele Surinaamse bevolking, blank, bruin, zwart en geel, onverschillig

of het Europeanen of Amerikanen, Afrikanen of Aziaten zijn, op te smelten

tot een ongedeelde taal- en cultuurgemeenschap, met een rechtsbedeling,

tot in de zaken van huwelijksrecht en erfrecht toe. Een ongedeelde

kosteloze school, met Nederlands als voertaal, dient voor alle

bevolkingsgroepen, waarvoor Suriname sedert 1876 de leerplicht is

ingevoerd. Assimilatie is hier het wachtwoord, ondanks de geweldige

bezwaren, welke dit dagelijks meebrengt.”

Deze beschrijving verschilt echter met die van Speckmann (1966:55-56). Volgens

deze was de assimilatiepolitiek juist en vooral gericht op de Afro-Surinamers.

Deze had nu de status quo van vrije burger wat een gewijzigd koloniaal beleid tot

gevolg had. De vrije burgers in de Nederlandse volksplanting, een overzees

Nederlands gewest, moesten via de assimilatiepolitiek zo snel als mogelijk in

cultureel opzicht Nederlanders worden. In Speckmans perceptie ging het om het

doden van de Afro-Surinaamse cultuur, met behulp van de assimilatiepolitiek.

Maar de brandende vraag in dit deel van het onderzoek is hoe men dit dacht uit te

voeren. De koloniale en Nederlandse overheid waren zich er namelijk van bewust

dat zij geen gebruik meer kon maken van regelgeving die wel van toepassing was

op de tot slaaf gemaakte Afrikanen en de vrijen in de periode voor 1863. Dit

verklaart waarom het Reglement op het beleid der Regering in de kolonie Suriname

in 1865 in werking trad. Volgens Ooft (1972:49) gaf het Regeringsreglement

juridische, staatsrechtelijke vormen aan en zou Suriname vanaf toen af een

zelfbesturend gebied (met de grondtrekken van een staat) moeten zijn. Tevens

werden op 1 mei 1865 de Koloniale Staten geïnstalleerd die toegerust waren met

parlementaire rechten en deze zouden samen met de gouverneur, vorm geven aan

het politiek bestuur in de kolonie Suriname. Deze maatregelen laten zien dat het bij

het moederland ging om behoud van haar machtspositie over de vrije Afro-

Surinaamse bevolking.

Het bronnenonderzoek leert dat de witten in de kolonie hun overwicht of

machtspositie door deze maatregelen behielden. Van Lier (1977:252) geeft het

voorbeeld van het feit dat er tot 1900 slechts witten (administrateurs, planters of

juristen en hoofdambtenaren) tot lid van de Koloniale Staten gekozen of benoemd

werden. Deze moesten theoretisch gezien de ‘volkswil’ tot uiting te brengen in de

Koloniale Staten, maar in de praktijk waren het slechts witte politici of

functionarissen die dit wetgevend orgaan als bureaucratie misbruikten. De

volgende sub-paragraven handelen hierover.

Page 74: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

65

4.1.1 Winti als delictum sui generis

Het orgaan, de Koloniale Staten heeft vanaf haar aantreden bureaucratisch

opgetreden om de eigen belangen en die van de witte groep te behartigen. Een

voorbeeld van dit feit is de nieuwe wetgeving van 1 mei 1869 die volgens Adhin

(1974:17) het Surinaams strafrecht - zowel het materiële als het formele strafrecht-

vrij ingrijpend gewijzigd heeft. Het in 1869 ingevoerde Wetboek van Strafrecht

(G.B. 1869 no.14) werd op 1 januari 1916 vervangen door een nieuw wetboek. Die

was bij Koninklijk Besluit (van 1910 no.44) vastgesteld (G.B.1911 no.1), en bij

Verordening van 29 november 1915 ingevoerd (G.B. 1915 no. 78). Het Wetboek

van Strafvordering van 1869 werd op 1 januari 1916 vervangen door een nieuw

wetboek, dat veel overeenkomst vertoont met het Nederlands Wetboek van

Strafvordering, dat in 1876 was ingevoerd.

De strafverordening van 1874 die handelt over het plegen van afgoderij kwam voor

in het nieuwe wetboek van 1916. Volgens Neijhorst (1998:160-162) was afgoderij

als overtreding opnieuw strafbaar gesteld bij artikel 472 (later 540 na

doornummering in 1938). Dit artikel luidde als volgt:

“Hij die afgoderij pleegt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie

maanden of een geldboete van ten hoogste honderd gulden.”

Neijhorst (1998:160) stelt dat de minister van koloniën, De Waal Malefijt het

begrip afgoderij omschreven heeft als:

“allerlei handelingen van Afrikaanse oorsprong, die dienen om de invloed

van geesten voor het een of ander doel te verkrijgen en die maar al te

dikwijls tot misdaad aanleiding geven. Men had daarvoor even goed een

andere naam kunnen kiezen, ‘tovenarij’ bijvoorbeeld, doch men heeft dat

nu eenmaal gedaan. Daarom is de ondergeteekende van oordeel, dat het

woord ‘afgoderij’ behouden moet blijven.”

Hieruit blijkt dat zowel de Nederlandse overheid en de witten in de koloniale

overheid en de Koloniale Staten hun machtspositie over de stedelijke Afro-

Surinamers hadden behouden. Er was bij hun een ongewijzigde houding ten

opzichte van het cultuurgedrag van het praktiseren van winti, want zij wilden dit

beëindigen, desnoods via de regelgeving en wetgeving. Maar volgens Neijhorst

(1998:161) is de zojuist genoemde strafbepaling niet veelvuldig toegepast. In de

Encyclopedie van Nederlandsch West-Indië is hierover het volgende aangegeven:

“Bij mening vonnis van het hof zijn deelnemers aan ‘afgoderij’ gestraft en

nog steeds treft men in de locale bladen berichten aan van ‘afgoderij-

partijen’, die door de politie zijn gesnapt.”

Page 75: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

66

Volgens Neijhorst (1998:161) heeft later onderzoek echter uitgewezen dat het

slechts om gevallen van oplichting ging, waarbij er sprake was van tovenarij,

kwakzalverij of misschien zelfs mishandeling in de periode 1879-1916. Het

onderzoek naar het aantal gevonniste overtreders van het wintiverbod leverde een

verbijsterend resultaat. Er is in de periode 1874-1942 slechts één vonnis

uitgesproken. Adhin (1974:19) en Neijhorst (1998:161) hebben het over vonnis ex

dat niet gepubliceerd is. Dit vonnis is op 13 september 1916 door de Kantonrechter

te Paramaribo gewezen. Vier personen stonden terecht voor het plegen van

afgoderij in vereniging.65

Op deze prey had één de trom geslagen en was er bij de

andere drie een theofanie opgetreden. De vier beklaagden werden tot acht dagen

hechtenis veroordeeld.

Volgens Adhin (1974:19) is artikel 540 een dode letter geworden na 1916. Houdt

dit in dat deze maatregel onsuccesvol was? Het bronnenonderzoek en de

overleveringen leren namelijk dat vele stedelijke Afro-Surinamers winti heimelijk

of soms openlijk zijn blijven praktiseren. Dit betekent dat de strafbepaling weinig

indruk had gemaakt op de stadse wintigelovige en het had niet de minste invloed

uitgeoefend op hun cultuurgedrag. Slechts bij betrapping werd voorgewend alsof

men zich niet zo vaak met het praktiseren van winti bezig hield. Althans, dit blijkt

uit het relaas van een van de vier berechte beklaagden. Volgens Neijhorst

(1998:161) was het een gouddelver die verklaard had dat er gewoonlijk driemaal

per jaar wintipreys gehouden werden, namelijk op 1 juli (Emancipatiedag), op

Koninginnejaardag en op oudejaarsavond.

De strafbepaling was onsuccesvol, want er was nog sprake van het herhaaldelijk

overtreden van het wintiverbod. Maar het bronnenonderzoek leert dat de koloniale

machthebbers het cultuurgedrag van het praktiseren van winti niet alleen hebben

bestreden via de wetgeving. Als regelgever hebben zij ook maatregelen getroffen

om het praktiseren van winti te beperken en zelfs te beëindigen.

4.1.2 De politiemacht en Winti

De koloniale overheid heeft de aanwezigheid van een grote massa van vrije Afro-

Surinamers als bedreigend en overweldigend ervaren. Althans, dit blijkt uit de

studie van Klinkers (2011:15-16). Die stelt het volgende:

“Aan disciplinering en recht moest opnieuw vorm worden gegeven nu de

sociale verhoudingen niet langer werden bepaald door slavernij en vrijheid.

Het koloniaal bestuur zocht naar nieuwe wegen om zijn invloed te

behouden in een samenleving bevangen door vrijheid.”

65

Dit strafbaar feit van afgoderij was gepleegd op vrijdag 1 september 1916 ’s nachts op een achtererf aan het Molenpad bekend als La.F. 473’ in de volksmond ‘achtererf van Leentje Kops’ genoemd).

Page 76: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

67

De koloniale overheid wilde echter haar machtspositie over de vrije zwarten

behouden en er werden vanuit die visie nieuwe opsporingsapparaten in het leven

geroepen. Deze waren het Korps Marechaussee en het Korps Inlanders.

Het Korps Marechaussee

Dit nieuw opsporingsapparaat werd volgens Klinkers (2011:19-23) bij Koninklijk

besluit van 19 november 1862 opgericht en begon haar taak in 1863. Het waren

een semimilitair en wit politiekorps die onder het civiel gezag van de procureur

generaal vielen. Ze waren gestationeerd in de buitendistricten en hun

wapenuitrusting bestond uit karabijnen, sabels en pistolen. Betekent dit dat het de

bedoeling was dat dit korps hard moest optreden tegen ‘ordeverstoorders’?

Volgens Klinkers (2011:22) heeft het Korps Marechaussee in de eerste jaren niet

goed gefunctioneerd. Het gelukte hen niet om op volle sterkte te opereren, want er

was een tekort aan manschappen. Volgens Klinkers heeft gouverneur Van

Lansberge (1859-1867) geprobeerd dit tekort aan te vullen, maar de witten waren

weinig geïnteresseerd in dit beroep. Dit is voor de koloniale overheid de reden

geweest om net als hun voorgangers ook Afro-Surinamers op te nemen in

opsporingsapparaten.

Het Korps Inlanders

Klinkers (2011:24-25) stelt dat dit korps in 1868 opgericht en tewerk gesteld was

in het stadsdistrict. Het was Afro-Surinaams van samenstelling. Maar het ging

echter slechts om verwesterde Afro-Surinamers, want dat was namelijk de eis voor

de toelating. Volgens Klinkers (2011:27) was de Koloniale Staten van mening dat

de agenten met de taal en de zeden van het land vereenzelvigd moest zijn. Met

deze eis werd immers het doel van de assimilatiepolitiek tegemoetgekomen, want

het dwong menig stedelijke Afro-Surinamer om mee te gaan met het proces van

verwestersing. De toename van het aantal politiemannen tussen 1863 en 1899

bevestigt het feit van de verwestersing van menig stedelijke Afro-Surinamer. En

toch was dit korps de mindere, want volgens Klinkers (2011:25) stond het Korps

Inlanders niet op gelijke voet met het Korps Marechaussee. Dit is te merken aan

het verschil in bewapening, want de inlandse politie moest het zien te doen met een

sabel en een stok.

Page 77: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

68

Figuur 4.1 [De Afro-Surinaamse politieman in 1878] (z.j.).

Auteursrechthebbende onbekend. Overgenomen van

http://www.suriname.nu

Wintigelovigen en de opsporingsapparaten

Volgens Klinkers (2011:25) beschouwden de Statenleden de lokale politieman als

‘ogen en oren’ van het korps en een onmisbare schakel tussen staat en bevolking.

Deze inlandse politieagenten zouden in de stad van dienst zijn bij het ontdekken

van misdrijven en het opsporen van misdadigers. De vraag is als er onder deze

verwesterde Afro-Surinaamse politieagenten enkelen zijn geweest die heimelijk

deel uitmaakten van de wintigelovige gemeenschap. Een wintigelovige politieagent

die in de ogen van de witten verwesterd was, zou namelijk moeten optreden tegen

leden van de eigen wintigelovige groep. Van hem werd onder andere verwacht dat

hij zijn straatkennis zou aanwenden om geheime netwerken van wintigelovigen

openbaar te maken. Hij zou tevens bewijsmateriaal moeten verzamelen tegen

overtreders van het wintiverbod en deze arresteren.

Het zojuist gestelde geeft de complexiteit van de situatie aan. Kan de oprichting

van beide politiekorpsen als bedreigend zijn ervaren door degenen die winti

praktiseerden? Want deze opsporingsapparaten moesten het praktiseren van winti

in en vooral buiten Paramaribo zien te beëindigen. Het volgend onderdeel

behandelt de complexe relatie tussen wintigelovigen en de zwarten in het

politiekorps en bedachte strategieën tegen politieoptredens.

Beschermingsmethodes tegen de politieoptredens

Een volk dat in een koloniale maatschappij de positie van underdog vervult, zal

overlevingsstrategieën bedenken om cultuuraspiraties die verboden zijn, te kunnen

verwezenlijken. Het wintiverbod en de oprichting van de politiekorpsen hadden als

doel: het praktiseren van winti te beperken of te beëindigen.

Het Korps Inlanders

Het uniform van deze

politiemannen bestond

uit een donkerblauwe

jas, een witte of

donkerblauwe broek,

een donkerblauwe

muts met een koperen

nummerplaat.

Page 78: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

69

Toch gelukte het de stedelijke Afro-Surinamer winti te praktiseren in Paramaribo

en in de Para in de periode 1863-1942. Dit, terwijl de politiemacht volgens

Klinkers (2011:16) in 1895 gefuseerd was tot het korps gewapende politie.

Volgens Klinkers beschouwde de politiemacht het patrouillewerk in de stad als

minder belastend, en het werk in het binnenland als zwaar en gevaarlijk.66

Volgens Klinkers (2011:53-54) brak de politie preys af. Maar uit de door haar

bestudeerde gegevens is niet duidelijk geworden hoe frequent dit gebeurde, zonder

dat dit tot arrestaties leidde. Duman Wielingen stelt ook dat Afro-Surinaamse

agenten wintipreys in de Para zijn binnengevallen in de periode na 1920. Volgens

deze hadden de stedelijke Afro-Surinamers de traditie voortgezet van het

raadplegen van dumannen of duvrouwen die in een slecht bewoonde buurt of

ergens aan de rand van de stad woonden. Van deze dumannen woonden sommigen

vast in Paramaribo en hadden ze volgens Wielingen frequent contact met anderen

die op de plantages in de Para woonden. Dumannen in de Para hadden ook een

huis in Paramaribo. De plantage in de Para was voor hen hun vaste werkgebied.

Wooding (1979,1981) geeft soortgelijke beschrijvingen over de dumannen van de

Para. Het fenomenologisch onderzoek wijst hetzelfde uit: er was sprake van een

hechte samenwerking tussen de dumannen van Paramaribo en die in de Para.

Hetzelfde geldt ook over de relatie tussen de zwarten in Paramaribo en de Para.

Over het binnenvallen en stopzetten van de preys door de politie zijn er diverse

overleveringen. Volgens de obia’s Pa Fransie en mba Patakrudu werden er

‘maatregelen’ getroffen door dumannen. Deze moesten de politie buiten de preys

houden. Zij vertelden het volgende:

“Je kon met behulp van de geesten van de plantages de weg voor de

plantage prepareren. Dit ritueel werd een paar dagen voor de prey

uitgevoerd. De politieagenten die in het gebied gestationeerd waren,

konden de geluiden die afkomstig waren van de prey wel horen, maar

waren niet in staat om de weg naar de prey te vinden. De ingang van de

prey kon ook geprepareerd worden om een inval en stopzetting van de prey

door de politie te voorkomen.

De Afro-Surinaamse politieagenten waren de slachtoffers. Het tromgeroffel

en het gezang waren zo sterk dat de winti’s en obia’s van deze

politieagenten de overhand namen. Indien het Afro-Surinamers waren die

niets van winti wilden weten en hun winti’s en obia’s verwaarloosd hadden,

kregen die juist winti. Men kwam pas na de prey tot zichzelf.”

66

Klinkers 2011:83 geeft hier het voorbeeld van een incident waarbij agent Volkerts op een tadja- feest omgebracht was door de barbier Abdul Magit. De agenten hadden namelijk de opdracht gekregen om een einde te maken aan het tromgeroffel dat na elf uur s ’avonds nog gaande was.

Page 79: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

70

Deze overlevering leert dat Afro-Surinaamse agenten positieve en negatieve

ervaringen hebben gehad met winti. De gepensioneerde agent X vertelde het

volgende:

“Mijn vader was in de jaren 1910 tot 1940 werkzaam als politieagent. Ik

ben in 1932 geboren. Mijn vader had wroko winti’s en obia’s. Hij was

uitverkoren om het werk van duman te doen, maar dit kon niet vanwege zijn

werk. Mijn vader vertelde dat de agenten soms bang waren om preys in de

Para stop te zetten. Zij wisten dat zij winti konden krijgen en dat wilde men

niet. Die witte commissarissen begrepen namelijk niet dat zij buiten hun

schuld om, winti konden krijgen op de preys. Van hun collega’s hadden ze

de verhalen gehoord over agenten die schande kregen op de preys. Hun

bakru’s lieten hen als kleine kinderen rondrennen en spelen. Maar mijn

vader heeft nooit last gehad van die soort dingen. Hij wist wat hij moest

doen om geen winti te krijgen. Zijn beste vrienden werden door hem

beschermd, maar dit gebeurde in het geheim. Men viel dan een prey binnen

en de muzikanten werden verzocht om te stoppen en hun instrumenten in te

pakken. Maar dan werden mijn vader en zijn vrienden overgehaald om te

blijven op de prey en erop toe te zien dat alles geordend verliep. Zij werden

met respect behandeld, omdat zij niet als varkens tekeer gingen tegen de

wintigelovigen.”

Dit levensverhaal bevestigt het feit dat er wintigelovige politieagenten waren en

dat zij niet altijd in staat waren om op te treden tegen hun wintigelovige broeders.

Het geeft de complexiteit van de materie ‘verwestersing’ aan. De Afro-Surinaamse

politieagenten waren door hun betrokkenheid of relaties met wintigelovigen, of

door hun onmacht, niet in staat om adequaat op te treden tegen overtreders van het

wintiverbod. Het levensverhaal verklaart onder andere waarom Klinkers (2011:53-

54) niet uit het door haar bestudeerde materiaal kan opmaken hoe frequent de

politie preys binnengevallen is, en deze stopgezet heeft zonder dat dit tot arrestaties

leidde.

Het fenomenologisch onderzoek leert dat de politie vanaf de jaren dertig van de

20ste

eeuw, de preys in de Para sporadisch binnengevallen is. Maar sommige

geïnterviewde wintigelovigen hebben het echter wel gehad over succesvolle

invallen en arrestaties. Echter werden de overtreders vrijgelaten dankzij de

onderhandelingstactieken van de duman en omstanders. En bij een tijdelijke

gevangenneming werden er rituelen uitgevoerd om de gearresteerde weer vrij te

krijgen. Deze zijn volgens de wintigelovigen vaak succesvol geweest. De studie

van Nortan (2009:27) handelt ook over de handeling van het inzetten van winti om

een strafproces te beïnvloeden. De orale traditie leert dat dit fenomeen afstamt uit

de periode van de slavernij.

Page 80: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

71

4.2 De wintigelovige tijdens het staatstoezicht

Vele wetenschappers zoals Loor (2013), Speckmann (1966), Van Lier (1977), Dew

(1978), Klinkers (1997), Lamur (1984), Lenders (1996), Wooding (1979) en

anderen, hebben zich in hun studies uitgelaten over de positie van de zwarten

tijdens het staatstoezicht. Deze periode is volgens de overleveringen uit de orale

traditie belangrijk geweest voor de wintigelovigen die streden om behoud van de

Afro-Surinaamse cultuur en winti.

Volgens de overleveringen hebben vooral de wintigelovige Afro-Surinamers het

kiezen van een eigen werkplek als welkom ervaren. Dit geldt voornamelijk voor

degenen die een sterke sociaal-culturele en religieuze band hadden met de plantage

of pranasi67

. Zij wisten dat de geesten van de voorouders (kabra’s), de winti’s en

de obia’s het sterkst in deze omgeving geconcentreerd waren. De keus om op de

pranasi te blijven was bovendien belangrijk voor familieleden en kennissen die in

de stad woonden. Dit aspect is eerder al behandeld. De stadse wintigelovigen

konden door deze relaties winti blijven praktiseren op de pranasi’s, want daar werd

de Afro-Surinaamse cultuur en winti op zijn sterkst beleefd.

Figuur 4.2 Een dansfeest of doe (1830), door Benoit, P.J. Overgenomen van http://www.google.nl

Er was sprake van een constante trek van en naar de pranasi’s. Dit cultuurgedrag is

in de loop der eeuwen in stand gehouden en wordt de rituele dimensie van winti

nog traditiegetrouw onderhouden in de Para.

In de periode 1863-1873 leefden er op deze pranasi’s nog vele nazaten van de tot

slaaf gemaakte Afrikanen. Onder hen waren er duvrouwen en dumannen die de

directe nakomelingen waren van de laatste groep van gearriveerde tot slaaf

gemaakte Afrikanen (1807-1814).

67

Dit woord werd door de ouderen gebruikt. De waarde zit in het feit dat men de plantages als de vertrouwde omgeving en plaats van herkomst beschouwde.

Benoit (1980:234)

heeft op dit plaatje een

moment van een prey

vastgelegd.

Deze traditie van het

houden van preys op

plantages heeft zich

ook tijdens het

staatstoezicht

voortgezet.

Page 81: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

72

Er zullen onder hen ook nakomelingen van de busals zijn geweest die vast hebben

gehouden aan de Afrikaanse gewoontes. Kan het zijn dat de dumannen en

duvrouwen in de Para in de leer zijn geweest bij busals die obiah praktiseerden?

Dat moet wel voorgekomen zijn, want volgens duman Wielingen verschilde de

werkwijze van de dumannen in de Para van die van hun collega’s in de stad. Hun

rituelen waren meer Afrikaans van aard en sommige dumannen moesten bijgestaan

worden door collega’s uit de stad die meer ervaring hadden met de winti’s en

obia’s van verwesterde, gekerstende en gemengde wintigelovigen. Volgens

Wielingen waren vele stadse wintigelovigen na 1900 niet in staat om de taal van de

winti’s en obia’s van dumannen en duvrouwen in de Para te verstaan. Volgens

Wielingen was het beroep van vertaler en assistent van de duman om deze reden

ontstaan.

4.3 Winti, immigratie en raciale assimilatie

In het onderzoek naar de beleving van Winti zijn naast het syncretisme ook de

onderlinge verhoudingen tussen de stedelijke Afro-Surinamers en de immigranten

onderzocht. Het is gebleken dat Afro-Surinaamse vrouwen, leden van de

volksklasse zoals de huiswerksters en oppassers, de anderen etnische groepen

bekend hebben gemaakt met Afro-Surinaamse cultuurvormen en winti.

Figuur 4.3 De huiswerkster (1912)

Auteursrechthebbende onbekend. Overgenomen van http://www.bukubooks.files.wordpress.com/huisbediende

De Chinese (1853), Hindostaanse (1873) en Javaanse immigranten(1890) waren op

plantages in vergroot Paramaribo en in de buitendistricten te werk gesteld. Zij

woonden geïsoleerd van de wintigelovigen. Desalniettemin was er sprake van

sociaal contact. Duvrouw Veldman schrijft het ontstaan van sociale contacten toe

aan het feit dat Afro-Surinaamse nene’s de oppas deden op immigrantenkinderen.

Onzichtbaar erfgoed

Haarnack geeft een

beschrijving van de

geschiedenis van de in

diaspora levende Afrikanen

en hun nakomelingen, de

Afro-Surinamer.

De wintigelovige vrouwen

uit de volksklasse hebben

een zeer belangrijke rol

vervuld in sociale processen

als integratie en raciale

assimilatie.

Page 82: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

73

Volgens duvrouw Veldman hebben zij vele van deze kinderen bekend gemaakt met

de Afro-Surinaamse levensstijl, het Sranan-Tongo en winti. Zij deed de volgende

uitspraken:

“Wintigelovige oppassters die in huis of op het achtererf winti bedreven,

maakten hun oppas bekent met sommige rituelen. De oppas werd als deel

van het gezin beschouwd en men praktiseerde winti ook gewoon in hun

nabijheid. Als nene een wasi moest nemen, gebeurde dit rustig voor de

oppas. Deze werd in sommige gevallen ook gewoon betrokken bij sommige

wasi’s zoals een switi-watra.”

De immigranten kregen via hun kinderen en hun contacten met de nene’s ook te

maken met de rituele dimensie van winti. Dit blijkt uit het volgende relaas van

Veldman:

“Deze nene’s kregen vaak te maken met kinderen die koorts, puistjes,

stuipen, koliek, diarree, bezetting, wormpjes enzovoorts hadden. Zij waren

dankzij hun kennis over kruiden en planten in staat om deze

ziekteverschijnselen zelf te behandelen.

Vele van deze kinderen hebben hun gezondheid en in sommige gevallen,

zelfs het behoud van hun leven te danken gehad aan de wijsheden van deze

wintigelovige nene’s.”

Dankzij de overleveringen uit de orale traditie en historie, was de kennis over de

geneeskrachtige planten en kruiden niet verloren gegaan. Vele Afro-Surinamers,

vooral de nene’s, hadden hun activiteiten van het overdragen en promoten van

winti rustig voortgezet. De appreciatie voor de Afro-Surinaamse cultuur heeft de

Hindostaanse en Javaanse immigranten langzamerhand bekend gemaakt met winti.

De sociale contacten veranderden in sommige gevallen in vriendschapsbanden.

Immigrantenmoeders werden door Afro-Surinaamse vriendinnen onderwezen in

sommige aspecten van de rituele dimensie van winti.

Page 83: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

74

Duvrouw Veldman stelt hierover het volgende:

“Onder de wintigelovige nene’s waren er soms ook duvrouwen. Zij gingen

er vanuit dat moeders in staat moesten zijn om geestelijke ziektes zoals ogri

ai68

en fjo-fjo69

en hun bijhorende kenmerken te herkennen en aan te

pakken. De contractarbeiders wisten hierdoor ook bij wie ze terecht konden

in geval het om een erge fjo-fjo ging, en indien er uit de eigen gelederen

geen of onvoldoende hulp geboden kon worden. Deze duvrouwen hebben

zelden of nooit vergoeding gevraagd als het om een ziek kind ging. Maar

dit gebeurde wel bij de pandit en de moulvi. Vele vrouwen namen daarom

eerder de weg naar de nene’s en duvrouwen, want die namen genoegen met

een kleine tegemoetkoming. Als men geen geld had, werden er

landbouwgewassen, vis of eieren en kippenvlees gegeven.”

Er is ook hier gebruik gemaakt van de methode van data-triangulatie om na te

kunnen gaan als de overleveringen op waarheid berusten. Van Praag (zoals

geciteerd in Hassankhan, 1993) heeft het ook gehad over het ontstane fenomeen

van ‘vermenging van rassen door de immigranten. Man A Hing (1993:51) noemt

het tekort aan Chinese vrouwen de oorzaak van het ontstaan van gemengde relaties

met Afro-Surinaamse vrouwen. Dit was ook het geval bij de Hindostaanse

contractarbeiders.

De Klerk (1953) en Speckmann (1965) hebben onderzoekingen verricht waarin

onder andere ook de focus gelegd is op de relatie tussen de Hindostanen, Javanen

met andere etnische groepen in de maatschappij. Zo stelt Speckmann (1965:116)

dat er in 1947 in een rapport van de Commission for studying political reform in

Suriname, het volgende opgemerkt was:

“However, they did desire the maximum co-operation with the others – an

assimilation in spiritual respects.”

68

Dit staat in de Surinaamse gemeenschap bekend als het boze oog. Dit overkomt kinderen die na een uitje met hun moeder, onwel zijn geworden. Het kind is lamlendig, voelt zich lusteloos en heeft plotseling koorts. De remedie is hier het bekende bad in een oplossing van blauwsel. Dit blauw water kan ook ingrediënten bevatten. De inhoud kan verschillend zijn want sommige mensen gebruiken soms brood of een mespunt zeezout. 69

Dit is een ziekte die meestal als oorzaak familieruzie heeft. Ruziënde koppels die in onmin met elkaar leven, schreeuwen elkaar vaak harde dingen toe. Hun kind wordt dan het slachtoffer van deze ongezonde leefsituatie en wordt ziek. De orale traditie leert dat deze ziekte te maken heeft met de geestesgesteldheid van het kind die aangetast wordt. Zowel jongens als meisjes kunnen getroffen worden door fjo-fjo. Echter blijkt dat de jongetjes vatbaarder zijn dan de meisjes. Het is wel eens gebleken dat fjo-fjo fatale gevolgen zoals de dood met zich mee kan brengen.

Page 84: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

75

De Klerk (1953:210-211) komt tot de volgende conclusie:

“The Surinam Indians remain resolutely opposed to racial assimilation in

the sense of total erasure of their identity as an ethnic group under

pressure from outside. They do their utmost to limit to a minimum the

racial intermixture which inevitably arises as a result of increasing social,

cultural and religious rapprochement.”

De Klerk (1953) heeft het hier over het feit dat de rest van de Hindostaanse

gemeenschap tegen raciale assimilatie en het overnemen van niet-Hindostaanse

cultuurvormen was. Feit is, dat er hoe minimaal dan ook, wel sprake was van

raciale assimilatie en een wederzijdse overname van elkaars cultuurvormen. Maar

Van Lier (1977:163-164) geeft een ander beschrijving van het leven van de

immigranten op de plantages in de periode 1945:

“Op de plantages leefden de immigranten in een isolement.

Voortschrijdende adaptatie aan het milieu betekende echter niet assimilatie

aan andere cultuurvormen; de eigen cultuur werd in sterke mate bewaard.”

Van Lier (1977:163) baseert deze uitspraak op grond van statistische gegevens van

1945. Hij stelt dat er van de 55.976 Hindoestanen ± 5% christenen waren en van de

34.272 Indonesiërs ± 2%. En zo zouden volgens hem, diegenen die middenklasse-

posities verwierven en die sterker verwesterd waren, essentiële elementen uit de

eigen cultuur bewaard hebben. Maar Van Lier (1977) heeft zich slechts gefocust op

het proces van verwestersing. Het bestaan van de aanwezigheid en beïnvloeding

van de Afro-Surinaamse cultuur wordt geheel buiten beschouwing gelaten.

4.3.1 Overleveringen, levensverhalen en de geschiedwetenschap

Duvrouw Veldman en vele nakomelingen van immigranten als Ursula De

Randhamie stellen in hun overleveringen en/of levensverhalen het aspect van

raciale assimilatie centraal. Het levensverhaal van Ursula De Randhamie70

vertoont

overeenkomsten met de overleveringen van duvrouw Veldman. Uit dit

levensverhaal wordt duidelijk dat sommige groepen van Hindostaanse

contractarbeiders absoluut niet geïsoleerd leefden en dat er juist wel sprake was

van integratie en adaptatie op plantage Tourtonne. Zo waren sommige

Hindostaanse vrouwen en mannen een relatie aangegaan met de Afro-Surinamers.

Uit deze relaties zijn er gemengde kinderen voortgekomen.

70

Tijdens de Masteropleiding geschiedenis werd bij de module India in diaspora een transcript geschreven die handelt over de emoties en ervaringen van nabestaanden; de tweede of derde generatie, van de Brits-Indische contractarbeiders. Deze respondent is de zus van Egbert De Randhamie. In dit kleurrijk levensverhaal zijn beschrijvingen gegeven van de raciale assimilatie op plantage Tourtonne.

Page 85: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

76

71

Figuur 4.4 [De gemengde] (2013),

door De Randhamie, U.

Het fenomenologisch onderzoek leert het volgende. In gezinnen waar de

verwestersing gaande was, werd de afstand tussen de Hindostaanse en Afro-

Surinaamse cultuur en de dominante westerse cultuur danig verkleind. De

nakomelingen werden opgevoed met een appreciatie ten opzichte van de westerse

cultuur en een depreciatie ten opzichte van de Afro-Surinaamse religie. De familie

De Randhamie is hier een goed voorbeeld van, want zij werden volgens christelijke

principes grootgebracht.

In gezinnen waar er sprake was van een appreciatie ten opzichte van de Afro-

Surinaamse cultuur, werden de gemengde kinderen vanzelfsprekend opgebracht

met winti. Zij waren namelijk via de bloedbanden verbonden met de winti’s en

obia’s van hun Afro-Surinaamse familie. De raciale assimilatie had hier

geresulteerd in het verkleinen van de afstand tussen de Hindostaanse en de Afro-

Surinaamse cultuur. Dit gold ook voor de Hindostanen die cultureel-religieus

beïnvloed werden door de nene’s. Zij hadden weliswaar het eigene behouden, maar

hadden ook de cultuurvorm van het praktiseren van winti overgenomen. Kan het

zijn dat men zich terug kon vinden in winti, omdat sommige winti’s en obia’s qua

functie weinig verschilden met Hindoegoden die zij aanbaden? Volgens de

respondent Toppin72

is het Hindoeïsme van oorsprong een Afrikaanse religie

geweest. Verklaart dit waarom de functies van de godheid Aisa en haar

leerstellingen niet verschillen met die van de Hindoe-godin Maa Durga?73

Deze

godin werd ook door de lagere kaste aanbeden. Verklaart dit onder andere ook

waarom sommige vrouwelijke Hindostaanse contractarbeiders de cultuurvorm van

het praktiseren van winti hebben overgenomen?

71

Deze vrouw is in 1892 op plantage Tourtonne geboren. Zij is voortgekomen uit een interraciale relatie tussen een contractarbeider en een Afro-Surinaamse kleurling. 72

Volgens deze wetenschapper praktiseerden de Afrikanen voor 5000 v. Chr. het Hindoeïsme. Deze religie was door het Afrikaans imperialisme verspreid en terechtgekomen in India. 73

Gehaald van de album Aarti van het televisiestation Ramasha media op zondag 8 september 2013 om 10.01 uur. Deze godin heeft ook andere verschijningsvormen als Maa Amba, Gauri, Durga, Kali, Jagdambe en Khapplawari. Deze vrouwelijke godheid wordt ook wel door andere hoge goden geconsulteerd. Ze is wijs, schenker van vruchtbaarheid, beschermster en verdediger van zwakken en anderen in nood.

Page 86: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

77

Het fenomenologisch onderzoek wees namelijk uit dat Hindostaanse

wintigelovigen de duman bezoeken als zij last hebben van hun fodu, de slang.

Maar er is ook een ander verklaring voor de raciale assimilatie en de gewillige

overname van Afro-Surinaamse cultuurvormen. Er waren in de kolonie ook Brits-

Indische immigranten werkzaam die vanuit het buurland Brits-Guyana gehaald

waren. Die waren er sedert 1834 werkzaam als contractarbeiders. Degene die naar

de kolonie Suriname gebracht werden om daar contractarbeid te verrichten, waren

al bekend met de Afro-Surinaamse cultuurgebruiken. Kunnen er onder deze groep

enkele Hindostanen zijn geweest die verlangd hebben naar een maximum

samenwerking met de Afro-Surinamers, de groep waarmee zij al bekend mee

waren? Ging het bij hun vooral om een assimilatie bewerkstelligen qua spiritual

respect?

De zojuist behandelde raciale assimilatie en het aspect van het overnemen van

andere cultuurvormen, heeft niet alleen onder de Hindostanen plaatsgevonden.

Volgens duvrouw Veldman waren de Afro-Surinaamse wintigelovigen ook

gevoelig voor de druk die uitging van de Javaanse cultuur. De voorouderverering

speelt net als bij de Afro-Surinamers en de Chinezen, ook een voorname rol in het

leven van de Javaan. Binnen de rituele dimensie van het Javanisme wordt gebruik

gemaakt van objecten zoals de Wajangpoppen. De Afro-Surinamer werd door de

sociale contacten met de Javanen beïnvloed. Dit heeft geresulteerd in de overname

van Javaanse cultuurvormen. Die werden door het syncretisch proces

geïncorporeerd in de rituele dimensie van winti. Het fenomenologisch onderzoek

wijst bijvoorbeeld uit dat de rituele dimensie van winti verrijkt is met het gebruik

van Wajangpoppen. Die worden namelijk ingezet bij het bestrijden van wisi en

kwade geesten. De batikstof die overeenkomst vertoont met de huid van de

tapijtslang, werd geïncorporeerd als de algemene kledingstof van de fodu-en

Pawinti.

Uit de overleveringen van de dumannen en duvrouw Veldman is gebleken dat hun

voorouders, de dumannen op de plantages, contacten hadden onderhouden met

sommige geestelijke leiders van deze immigranten. Hun observaties leerden dat de

werkwijze van de moulvi en de pandit qua intentie absoluut niet verschilde met die

van hen. Het verschil ligt slechts in de naamgeving, rituelen, attributen en de

symbolen.

Het aangaan van coöperaties tussen diverse etnische groepen en het overnemen van

elkaars cultuurvormen is niet alleen in Suriname maar ook in de voormalige

Caribische kolonies geschied. Jadusingh (2008:3-9) heeft het aspect van de

vriendschapsbanden tussen de Afro-Jamaicanen en de Brits-Indiërs aangehaald die

afstammen uit de periode van de Trans-Atlantische reis74

naar West-Indië.

74

Tijdens de laatste jaren van de Transatlantische slavenhandel zijn volgens Jadusingh 2008:3, Afrikanen (5%) te St. Helena opgehaald door schepen die migranten van India naar West-Indië brachten. Zo zijn er in die 15 tot 17 weken van West-Afrika, St. Helena, Kaap de Goede Hoop naar West-Indië vriendschapsbanden ontstaan.

Page 87: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

78

Deze vriendschapsbanden zijn op de lange termijn hecht geworden door de

hartelijkheid waarmee de ex-tot slaaf gemaakten de immigranten ontvingen; de

vele situaties waarin bleek dat beide groepen een gemeenschappelijk leed deelden,

en de diverse interacties, vooral wat de spiritualiteit betreft. Jadusingh (2008:6)

beschrijft ook het aspect van de raciale assimilatie. Het chronisch tekort aan

Hindostaanse vrouwen bood namelijk ruimte voor Hindostaanse mannen om met

Afro-Jamaicaanse vrouwen relaties aan te gaan. Deze vrouwen hebben volgens

Jadusingh (2008:6) culturele praktijken gedeeld met hun mannen en kinderen.

Sommige van deze kinderen hebben het praktiseren van de Afro-Jamaicaanse en

Hindoe-cultuurvormen voortgezet en gecombineerd.

4.4 De stedelijke Afro-Surinaamse gemeenschap na 1863

Van Lier (1977:141-142), Speckmann (1966:55-56), Ferrier (1985:34-36 en 40-58)

zijn enkele van de vele wetenschappers die beschrijvingen hebben gedaan van het

leven van de Afro-Surinamers in de periode na 1863. Volgens Van Lier (1977:134)

was de groep van 5.629 vrijgemaakten in Paramaribo in 1872 toegenomen tot een

aantal van 6.921. Dit betekent dat de groep stadse wintigelovigen ook toegenomen

was vanwege de trage exodus van de buitendistricten naar Paramaribo. Dit proces

heeft zich in de loop der jaren voortgezet en dit heeft gevolgen gehad voor de

maatschappelijke verhoudingen onder de stedelijke Afro-Surinamers. De stadse

Afro-Surinaamse gemeenschap was namelijk al voor 1863 verdeeld. Deze

verdeeldheid was ontstaan vanwege het verschil in positie en kleur. Dit verklaart

waarom er ook na 1863 sprake was van een verdeelde Afro-Surinaamse massa die

qua sociaal-economische positie in klassen onderverdeeld was. Het gaat in deze

om de elite- midden en volksklasse die leefden in een periode waar de

assimilatiepolitiek en de koloniale maatschappij een sociaal-culturele druk

uitoefenden op de stedelijke Afro-Surinamers. Hun maatschappelijke positie was

namelijk afhankelijk van hun kleur, welvaart en christelijkheid.

Appreciatie en depreciatie

Venema (1992:47) stelt dat de huidskleur de bepalende factor was voor directe

maatschappelijke kansen. Deze sociale werkelijkheid heeft bij vele Afro-

Surinamers geleid tot een verschuiving of verkleining van de afstand tot de

dominante cultuur. Volgens Speckmann (1966:56) was er bij vele Afro-Surinamers

een positieve waardering voor de Europese cultuur ontstaan en had dit zelfs geleid

tot het ontstaan van een appreciatie van white wish. Vele Afro-Surinamers hadden

reeds voor 1863 een voorliefde ontwikkeld voor witte raskenmerken zoals blank

zijn en sluik haar hebben. Echter was er tegelijkertijd een negatieve perceptie

ontwikkeld over alles wat Afro-Surinaams was. Speckmann (1966:56) beschrijft

dit als een depreciatie; het negatief waarderen van de eigen raskenmerken. De

ontwikkeling van een depreciatie vond echter niet bij alle Afro-Surinamers plaats.

Page 88: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

79

In de volgende sub-paragraven wordt het ontstaan en de ontwikkeling van de

genoemde appreciatie of depreciatie per klasse geanalyseerd.

4.4.1 De elitemassa

Volgens Lamur et al (2011: XIII) waren er interetnische relaties in Paramaribo

gaande tussen Afro-Surinaamse vrouwen en witte en Joodse mannen. Deze Afro-

Surinaamse vrouwen waren lidmaten van de EBG en deze groep schijnt tussen

1819-1836 toegenomen te zijn. Hun nakomelingen waren kleurlingen en hun

kinderen hadden over het algemeen het voorbeeld van de ouders gevolgd. Volgens

het koppel De Randhami75

werd er vooral na 1873 gedacht en gehandeld in termen

van opo yu kleur76

. Dit was een erfenis van de slavernij. Het concept van opo yu

kleur, is een kenmerk van de appreciatie van de white wish en hield in dat de Afro-

Surinamer en vooral de kleurling, een nageslacht prefereerden dat veel lichter van

kleur, bijna blank moest zijn. Bovendien had deze vanwege de appreciatie van de

white wish, de afstand naar de dominante westerse cultuur verkort en zich eigen

gemaakt. Deze appreciatie was zichtbaar in sociale aspecten als de opvoeding, de

seksuele relaties of huwelijken met gekleurden en witten. Het had met alle

aspecten van het dagelijks leven te maken.

Figuur 4.5 [De familie van Jacques Salomon Samuels] [ca.1900], door Sonja Vetter-Samuels. Overgenomen van http://www.bukubooks.wordpress.com

De appreciatie van de white whish is zichtbaar bij dit gezin. Kan het zijn dat de

onderwijzer vanuit diens appreciatie bewust gekozen had voor een kleurling-vrouw?

75

Beiden zijn de tachtig ruimschoots gepasseerd. Uit het levensverhaal van Helen blijkt hoe de kwestie van de huidskleur het leven van de zwarte vrouw in een door witten overheerste maatschappij gekleurd heeft. 76

Het concept opo yu kleur wordt door anderen ook aangegeven als opo yu kloru.

Kleurlingen en de

appreciatie

Volgens

(Haarnack, C., z.j.)

liet de kleurling

onderwijzer

Jacques Salomon

Samuels zich

graag bakra

noemen.

Page 89: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

80

Het opo yu kleur gedachtegoed is hier ook zichtbaar, want de kinderen schijnen erg

op witten te lijken. Maar het beste voorbeeld van de aanwezigheid van de white

wish, is het feit dat deze onderwijzer Samuels zich volgens de bron, graag bakra

liet noemen. Kan het zijn dat er bij hem sprake was van een depreciatie?

Van Lier (1977:206) stelt dat de kleurlingen zich vaak superieur opstelden

tegenover de leden uit de midden- en volksklasse. Men voelde zich eerder blank

dan zwart, hoewel zij zelf een minderwaardige positie hadden ten opzichte van de

witten. De gekleurde had met de verkleining van de afstand tussen de Afro-

Surinaamse en westerse cultuur, nieuwe cultuurdoelen ontwikkeld. Hun kinderen

werden westers opgevoed en er werd niet een woord gerept over winti. Deze

opvoedingsvorm heeft zich ook in de volgende generaties van kleurlingen

voortgezet. Bij hun was er sprake van een afwezigheid van kennis over de Afro-

Surinaamse cultuur en winti. De Afro-Surinaamse cultuur was door hun

voorouders gedood.

Maar de orale historie geeft ook voorbeelden van kleurlingfamilies die absoluut

niet hadden afgedaan met winti. Volgens Van Lier (1977:201) heeft deze situatie

zich vertaald in een wantrouwen tussen de kleurlingen onderling en tussen

kleurlingen en de zwarten zelf. Dit wantrouwen heeft de onderlinge relaties

beïnvloed en sentimenten als appreciatie en depreciatie hebben de verdeeldheid

binnen de Afro-Surinaamse groep verder doen toenemen.

4.4.2 De middenklasse

Van Lier (1977:186) heeft in zijn studie voorbeelden gegeven van leden van de

middenklasse en de beroepen die door hen uitgeoefend werden. Volgens de

dumannen onderhielden leden van de middenklasse banden met de leden uit de

volksklasse. Zo zouden de seksuele relaties die er tussen deze mannen en vrouwen

bestonden, ook gezorgd hebben voor behoud van de Afro-Surinaamse cultuur en

winti. De kerstening had bij hen en hun voorouders niet geleid tot de dood van de

Afro-Surinaamse cultuur. Van Lier (1977:129) stelt namelijk dat men het peil van

de christelijkheid niet te hoog moet aanslaan, omdat de bekering nogal

oppervlakkig was. Het gaat echter om de periode 1863-1880 waarvan volgens de

geïnterviewde dumannen bekend is dat het overgrote deel van deze gekerstende

Afro-Surinaamse middenklassers nog winti praktiseerden. Het christenzijn was

slechts een pantser om niet openlijk blijk te geven van hun appreciatie ten opzichte

van de Afro-Surinaamse cultuur. Feit is echter dat men winti als de ware

godsdienst behield. Maar rond 1880 zouden de leerplicht, het

(godsdienst)onderwijs en het kerkelijk beleid van de EBG een ommekeer brengen

in het leven van deze wintigelovige middenklassers.

Page 90: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

81

4.4.3 De volksklasse

Volgens Van Lier (1977:186-187) waren deze vooral werkzaam in de lagere

beroepen. Er was sprake van grote werkloosheid onder degenen die op de grens

van de volks- en middenklasse stonden, maar vooral onder de leden van de

volksklasse. De volksklasse kon afwisselend werk betrekken. De technische

veranderingen van het laatste kwart van de 19de

eeuw en de opkomst van nieuwe

sectoren als goud, balata en de bauxietwinning verschaften de volksklasse nieuwe

werkmogelijkheden. En volgens Loor (2013:219) hadden de vervanging van

petroleumlampen, de opening van een gasfabriek in 1909 en de komst van fietsen

(1892) en wagens (1910), geleid tot het ontstaan van nieuwe beroepen.

Van Lier (1977:218) spreekt van een stads zwart proletariaat dat met woningnood

en daaraan gerelateerde sociaaleconomische problemen kampte. Er was sprake van

een zeer slechte huisvesting. Deze zwarte volksklasse was gehuisvest in

erfwoningen of prasi-oso’s die zich gekenmerkt hebben door de goede of slechte

relaties tussen de bewoners. De respondent Polanen vertelde over het ontstaan van

de volksbuurt Van Dijk het volgende:

“Boer van Dijk is een particulier geweest die percelen verkaveld had voor

de volkswoningbouw. Er werden op deze verkavelde gronden erfwoningen

of eenkamerwoningen gebouwd. Die stonden later bekend als land Van

Dijk. Deze erven hadden geen schuttingen en er waren aan de grens

vruchtbomen geplant die door iedereen gebruikt werden. De bewoners van

deze erfwoningen vormden een leefgemeenschap die vergeleken kan

worden met de Kibboetsen in Israël. Men lette op elkaars kinderen en de

ouderen werden met oom en tante aangesproken. Er was sprake van een

goede sociale controle en een goed geoliede, hechte, sociaal-

maatschappelijke samenleving. Men deelde een gemeenschappelijk

verleden. Het land en de huizen op Van Dijk vormde voor leden uit de

volksklasse een uitkomst. Er zijn vanuit deze underdog positie sociaal-

maatschappelijk groeperingen ontstaan. De begi’s77

zijn hier een goed

voorbeeld van.”

Duvrouw Veldman schetst echter de slechte relaties die er onder deze bewoners

van de prasi-oso’s konden bestaan. Zij stelt namelijk dat men in de stad anders met

elkaar leefde dan men gewend was op de plantage. Vele leden uit deze klasse

hadden hun Afro-Surinaamse cultuur behouden terwijl men ook lid was van een

kerk. En toch was er eerder sprake van een negatieve sociale controle. Deze heeft

ondanks de kerstening geleid tot jaloezie, schending van privacy, animositeit en

conflicten. Deze hebben op hun beurt het fenomeen van het stappen naar de

wisiman en het veroorzaken van wisi in stand gehouden.

77

Deze waren een organisatie van christenvrouwen die onder leiding stonden van een man. Deze begi’s praktiseerden de christelijke leer en vormden in de jaren veertig de kernen in politieke partijen.

Page 91: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

82

Maar het veroorzaken van wisi werd door de slachtoffers als verwerpelijk

beschouwd. Dit negatieve en criminele gedrag heeft onder andere de negatieve

beeldvorming over winti verder versterkt bij de gekerstende zwarten. Dit heeft op

de lange termijn zelfs geleid tot het negatief waarderen van de Afro-Surinaamse

cultuur. In de volgende paragraaf wordt dieper ingegaan op deze kwestie, omdat de

aanwezige negatieve beeldvorming over winti niet alleen door interne factoren

binnen de Afro-Surinaamse maatschappij werd gevoed.

4.5 Stadse wintigelovigen en de EBG 1863-1873

Volgens Van Lier (1977:134) bestond de stedelijke Afro-Surinaamse gemeenschap

in 1864 uit 17.212 vrijen en 5.629 vrijgemaakten. Dit is een totaal van 22.841

stedelijke Afro-Surinamers. Landelijk waren er 20.450 vrijen en 31.273

vrijgemaakten. Dit brengt ons op een totaal van 51.723 Afro-Surinamers. Uit het

cijfermateriaal verstrekt door Van Lier (1977),Van Raalte (1973), Jap A Joe (2008),

Vernooij (2011) en anderen, blijkt dat de EBG de meeste leden had. Vele stedelijke

Afro-Surinamers voelden zich er thuis, want men predikte in het Sranan-Tongo.

Maar uit de statistieke gegevens van Staal en Steinberg (1930) blijkt dat het

ledenaantal van de EBG in de periode 1863-1883 dalingen en een trage stijgende

trend vertoonde. In 1863 was er sprake van 27.800 leden. Dit aantal was bij het

einde van het Staatstoezicht ernstig gedaald naar 23.500 leden. Er zijn voor de

afname van het ledenaantal diverse verklaringen gegeven.

Emancipatorisch besef van vrijheid

De geïnterviewde wintigelovigen vermoeden dat de stedelijke Afro-Surinamers

hun recht op vrijheid in handelen; waaronder het praktiseren van winti, wilden

behouden. Maar volgens Staal en Steinberg (1930) en geïnterviewde christenen

was dit mogelijk omdat de bekering niet ten volle geschied was. Echter waren deze

wintigelovigen zich ook bewust van het feit dat de EBG het praktiseren van winti

verwerpelijk vond. Zij had immers een negatieve beeldvorming over winti. In de

diaria van 1863-1880 komt steevast het woord afgoderij voor. De zendelingen

stonden verbaasd over het feit dat zwarte christenen afgodisch bezig konden zijn.

Al voor 1863 was menig overtreder van het wintiverbod als voorbeeld gesteld en in

de kerktucht geplaatst. Dit beleid was ook na 1863 voortgezet. Volgens Staal en

Steinberg (1930) kon men zelfs ook afgesneden worden van de EBG.

Maar het opgeven van de Afro-Surinaamse identiteit en stoppen met het

praktiseren van winti was geen eenvoudige opgaaf voor de stedelijke Afro-

Surinamer.

Page 92: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

83

De geïnterviewde wintigelovigen en vooral de dumannen en duvrouwen stelden de

onderzoeker de volgende vragen:

“Hoe neem je afstand van je religie als jouw kra, de winti’s en obia, vanaf

jouw bestaan geaccepteerd heeft en samen met hen en de jeye opereert?

Hoe neem je afstand van winti’s en obia’s die de familie eeuwenlang in

stand hebben gehouden en dag en nacht beschermd hebben voor veel

kwaad?”

De vrije zwarte wintigelovige durfde na 1863 openlijk blijk te geven van diens

gevoelens over het optreden van de EBG. Sommigen verlieten de EBG en gingen

op in andere kerken zoals de Lutherse, Hervormde en Rooms Katholieke kerk.

De zwarte kerkelite en Winti

Tijdens en na de slavernij was er volgens Jap A Joe (2008:2) een zwarte kerkelite

ontstaan binnen de EBG. Het waren zeer waarschijnlijk de zwarten die een

voorname positie als diender, helper en voorlezer bekleedden. Jap A Joe (2008:2)

is de mening toegedaan dat delen van deze zwarte kerkelijke elite, moeite hadden

om hun positie in de kerk te behouden. Zij moesten in ruil voor het behouden van

hun positie, afrekenen met hun Afro-Surinaamse cultuur. Zichtbare sporen zouden

alleen door het doden van deze cultuur gewist kunnen worden.

Er zullen onder de uitgetreden leden zeker ook enkele van deze voorname zwarten

zijn geweest. Die kenden de kracht van winti en wisten wat voor mogelijkheden

het kon leveren indien men de rituele dimensie hiervan onderhield. Maar velen van

de zwarte elite hebben hun opwaartse mobiliteit belangrijker geacht dan het

behouden van hun Afro-Surinaamse cultuur en identiteit. Rotgans (2004) stelt

terecht dat het kersteningsproces van de EBG en het behoud van een verworven

vooraanstaande kerkelijke positie, een interessante maar tegelijk complexe zaak

moet zijn geweest.

4.5.1 Kerkelijk kolonialisme

De Afro-Surinaamse cultuur had driehonderd jaar van slavernij, discriminatie en

pogingen van culturele indoctrinatie weerstaan. Na 1863 was het kerkelijk beleid

van het bestrijden van winti rustig voortgezet. Het kerstenings- en kerkelijk beleid

van de EBG van de periode 1863-1942 is door de geïnterviewde dumannen en

andere wintigelovigen onder de loep genomen. Duman Bijlhout stelde het

volgende over de kerk:

“Deze moest overleven in de kolonie en dit kon alleen ten koste van de

ondergang van Winti en de Afro-Surinaamse cultuur geschieden. Het was

daarom een noodzaak om onder de Afro-Surinaamse groep leden te

verwerven voor hun kerk.”

Page 93: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

84

“De bekering moest leiden tot het ontwikkelen van een negatieve houding

tegen alles wat met Winti te maken had. Deze bekeerde Afro-Surinamers

moesten de kerk regelmatig bezoeken en er was bovendien sprake van een

strenge kerkelijke controle.”

De ervaringen van de voorouders van geïnterviewde wintigelovigen zijn als volgt

beschreven. Er was in de genoemde periode sprake van een kerkdwang en strakke

sociale controle. De kerkelite hield in de gaten wie wel of niet naar de kerk gingen.

Zelfs de huiselijke toestand werd in de gaten gehouden en alles werd overgebriefd

aan de EBG-leiding. Uit sommige delen van de diaria van 1863-1880 valt op te

maken dat het de helpers waren die de zendelingen op de hoogte hielden van de

handelingen van de gemeenteleden. Die konden door huisbezoeken opmaken wie

wel of geen winti praktiseerde. De gekerstende wintigelovige werd door deze

helpers verraden.

Maar volgens de twee geïnterviewde EBG-leden is bekend dat vele helpers en

dienaren zelf ook wintigelovigen waren. Dit feit is ook aangehaald door de

wintigelovigen, want die stelden dat belangrijke gemeenteleden wintipreys

bezochten en toch trouwe kerkbezoekers waren. Feit is dat de sociale controle van

de helpers en dienaren als doel had om de mate van christelijkheid, trouw en

volgzaamheid van de Afro-Surinaamse gekerstende op de proef te stellen. Dit

betekent dat de stadse wintigelovige door de EBG en leden van de eigen groep

onderdrukt werd.

Deze situatie is in termen van een kerkelijk kolonialisme beschreven. Het gaat

namelijk om een kerk; de EBG, die via het geloof haar macht uitoefende op de

Afro-Surinaamse kerkleden. Staal en Steinberg (1930:170) en Van Lier (1977:216)

geven het voorbeeld van de kerktucht van 1880 waar de zending zat was78

van het

feit dat er nog steeds ongetrouwde gemeenteleden samenwoonden met hun

partners. De Helfer-Konferenz der zending was overeengekomen om deze

gemeenteleden te dwingen om te trouwen. Tevens werd er een waarschuwing

uitgegeven en luidde die als volgt:

“Wie ongetrouwd samenleven, kunnen geen lid der Evangelie

Broedergemeente worden, of wel zij komen onder den derden graad van

kerktucht te staan; de volledige afsnijding.” (Staal en Steinberg, 1930,

p.170)

Volgens Staal en Steinberg (1930:171) en Van Lier (1977:215-216) waren als

gevolg van deze maatregel 5000 mannen en vrouwen in 1880 afgesneden van deze

denominatie.

78

Volgens Staal en Steinberg 1930:170 hadden de zendelingen reeds in 1850 het zogenaamde Verbond ingesteld. Daar hadden man en vrouw voor de zendeling en andere getuigen, de plechtige belofte om in liefde en trouw te leven afgelegd. Maar na 1863 was er de mogelijkheid van het burgerlijk huwelijk en had men de kerkelijke inzegening daarvan afhankelijk gesteld.

Page 94: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

85

De vraag is als deze afgesneden leden werkzaam waren bij de Duitse

zendingsfirma Kersten & CO die volgens Staal en Steinberg (1930:136) diverse

bedrijven bezat. Dat waren een kleermakerij (1754-1765), moestuinen, een

bakkerij (1777), een boekbinderij (1868), een horlogemakerij (1788),

levensmiddelenwinkel, een landbouw- en melkinrichting te Beekhuizen (1844) en

een schoenmakerij (1845). Volgens (Kappelhof, Hulsker & De Graaf, z.j.) zijn

later toegevoegd een meubelmakerij, een smederij en een timmermanszaak.

Hadden de afgesneden leden dan ook hun baan verloren bij één van deze

ondernemingen? Want volledige afsnijding betekende dat men het contact met de

geëxcommuniceerde beëindigd had.

De zojuist beschreven historische voorvallen leveren het bewijs dat de Afro-

Surinaamse kerkganger, de gekerstende en vooral de wintigelovige, psychisch

onderdrukt werden door de kerkregels, de kerktucht en de strenge sociale controle

die uitging van de zwarte kerkelijke elite. Dit heeft de onderlinge relaties danig

beïnvloed, want de Afro-Surinaamse groep was op de lange termijn versplinterd in

groepen die qua geloof en cultuur van elkaar verschilden. In een ander paragraaf

wordt dieper ingegaan op deze situatie van versplintering.

De verzelfstandiging

Het bronnenonderzoek leert dat het kerkelijk beleid van de EBG ontevredenheid

had gewekt bij de zwarte kerkelite. Die hadden na de kerktucht van afsnijding van

5000 leden hun misnoegen geuit over het harde en dictatoriale optreden van de

zending. Men had zich ook beklaagd over het feit dat men geen onafhankelijke

beslissingen mocht nemen. Staal en Steinberg (1930:180) stellen dat de EBG in

1880 het besluit genomen had om gemeentes in eigen aangelegenheden mee te

laten overwegen en beslissen. Maar het overwicht en het laatste woord zou bij de

zending-leraar blijven. Kan dit besluit de reden zijn geweest van een langzame

groei van het ledenaantal? In 1883 was dit namelijk uitgegroeid tot 25.000. De

gestage toename van het ledenaantal heeft geleid tot de oprichting van andere

zustergemeentes van de EBG. Volgens Staal en Steinberg (1930:173) werden

achtereenvolgens opgericht a. de Rust-en-Vrede-kerk te Freemangron (1882); b. de

Combé kerk in de voorstad (1884); c. een kerk in de uitgestrekte Wanicawijk

(1886); d. de Noorderkerk aan de Gravenstraat (1906) en e. een kerk in de centrale

zuiderwijk (1912).

Duman Bijlhout schrijft het succes van het groot ledenaantal van de EBG toe aan

het feit dat er gekerstende Afro-Surinamers betrokken waren in het

kersteningsproces. Het bronnenonderzoek leert dat de toename van het ledenaantal

toegeschreven moet worden aan markante economische factoren als werkloosheid.

Dit speelde een grote rol in het dagelijks leven van vele leden van de volksklasse.

Als lid van de EBG, had men betere kansen in het betrekken van een baan bij de

elite kerkleden of Kersten.

Page 95: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

86

De stedelijke Afro-Surinamers waren zich echter bewust van het feit dat hun

kinderen hetzelfde lot van werkloosheid en armoede stond te wachten. In de

volgende paragraaf wordt de leerplicht behandeld, omdat dit een grote uitkomst is

geweest voor vele stedelijk Afro-Surinamers.

4.6 Assimilatie en leerplicht

In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de status quo van de stedelijke Afro-

Surinamers, de betekenis van de leerplicht en de diepere gevolgen hiervan. De

ingestelde leerplicht van 1876 was een uitvloeisel van de assimilatiepolitiek. Maar

de koloniale overheid had met deze ethische politiek een nieuw probleem

geschapen. Het verstrekken van onderwijs had vooral bij de stedelijke Afro-

Surinamers geresulteerd in het ontstaan van een streven naar lotsverbetering. Voor

de volksklasse bood de leerplicht namelijk een uitstekende uitkomst om te geraken

uit de vicieuze cirkel van armoede.

Figuur 4.6 Bewaarschool der Ev. Br. Gem. (1900).

Copyrights C. Kersten en Co. 1900. Overgenomen van

http://www.bukubooks.wordpress.com/prenten

Hun verlangen en streven naar lotsverbetering voor hun kinderen, zijn vereeuwigd

op deze postkaart. Volgens Van Lier (1977:212) nam het aantal leerlingen en

onderwijzers in de periode 1878-1930 enorm toe. Dankzij de leerplicht konden

Afro-Surinamers uit de midden- en volksklasse betere banen betrekken en wisten

zij dankzij hun scholing een betere positie op de maatschappelijke ladder te

verwerven. De leerplicht kan als de enige succesvolle maatregel van de

assimilatiepolitiek beschouwd worden. Er werd via het onderwijs een appreciatie

ten opzichte van de westerse cultuur gestimuleerd.

(Haarnack, C.

z.j.)

Afro-

Surinaamse

kinderen die

rond 1900 de

-school

bezoeken.

Page 96: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

87

Deze strategie was succesvol, want volgens Van Lier (1977:255) was er rond 1910

een grote middenklasse die Nederlands was in taal en cultuur. Dit was zichtbaar in

de opvoeding en het reizen naar- en studeren in Nederland. De midden- en

volksklasse hadden ook een cultuuraspiratie ontwikkeld van: het behalen van

academische titels en het verwerven van politieke macht. Deze cultuuraspiraties

waren gevoed door externe impulsen van succesvolle stedelijke Afro-Surinamers

die het gemaakt hadden als onderwijzer, politieagent, predikant en ambtenaar.

4.6.1 De Afro-Surinaamse cultuur en de leerplicht

De leerplicht heeft met het opwekken van de zojuist genoemde Afro-Surinaamse

cultuuraspiraties, op de lange termijn nadelige gevolgen gehad voor de Afro-

Surinaamse cultuur. De ontstane appreciatie voor de westerse cultuur had ertoe

geleid dat vele Afro-Surinamers hun eigen identiteit verloren. Bovendien hadden

de acties van de EBG bij anderen geleid tot het verwaarlozen en minachten van de

Afro-Surinaamse cultuur. Zo was het Sranan-Tongo volgens Van Lier (1977:142)

in 1876 door de actie van het bestuur verdreven uit de scholen. De Afro-Surinamer

moest verwesterd worden en het handhaven van de Afro-Surinaamse taal stond

haaks tegenover het bewerkstelligen van dit doel. Het ging integendeel om het

opwekken en stimuleren van een appreciatie tegenover de Nederlandse cultuur. De

kerken waaronder de EBG waren ook uitvoerders van de assimilatiepolitiek. Van

Lier (1977:142) stelt dat men via het onderwijs en de kerstening, alles wat er nog

aan Afrikaanse gebruiken was overgebleven, in zijn geheel wilde doen verdwijnen.

Deze uitspraak komt overeen met Speckmanns (1963:55-56) verklaring van de

assimilatiepolitiek.

4.7 Gevolgen van appreciatie en depreciatie

De assimilatiepolitiek en het kerkelijk kolonialisme van de EBG hebben geleid tot

het ontwikkelen van diverse overlevingsstrategieën om de dood van de Afro-

Surinaamse cultuur te voorkomen. Het fenomenologisch onderzoek identificeert

twee groepen in de versplinterde stedelijke Afro-Surinaamse gemeenschap van

1883-1942:

A. Verwesterde en gekerstende Afro-Surinamers met een

depreciatie ten opzichte van winti.

B. De dualist; de stedelijke Afro-Surinamer die zowel christen als

wintigelovige was.

Uit de levensverhalen van de wintigelovigen en de respondenten die christen zijn,

blijkt dat er sprake was van een complexe relatie tussen wintigeloven en

verwesterde, gekerstende Afro-Surinamers. Het onderzoek laat echter ook zien dat

de ontstane depreciatie bij de zwarten in Paramaribo geleid heeft tot complexe

sociaal-culturele problemen.

Page 97: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

88

In de volgende onderdelen wordt dieper hierop ingegaan. De perceptie over winti

en reacties op het praktiseren daarvan komen ook aan de orde.

4.7.1 Afro-Surinaamse christenen na 1883

Staal en Steinberg (1930), Speckmann (1966) Van Lier (1977),Van Raalte (1973),

Jap A Joe (2008) en Vernooij (2011) en anderen hebben de kleurlingen, zwarte

onderwijzers en dominees van de EBG en andere Afro-Surinamers in het licht van

het kersteningsbeleid en/of de assimilatiepolitiek behandeld. Van Stripiaan (z.j.:7)

stelt dat creolisering, afhankelijk van de sociaalpsychologische afstand tot de

dominante groep, kan optreden. Indien de afstand klein is, vindt er alsnog een

verschuiving plaats in de richting van die dominante cultuur, die eindigt met een

cultuurdood. Dit fenomeen treffen we vooral in de periode na 1900 aan bij de

stedelijke Afro-Surinamers die Geheel in de Kost geplaatst waren door de zending.

Hetzelfde geldt voor degene die door de EBG opgeleid waren tot onderwijzers en

zij die de theologische studie gedaan hadden om dominee te worden.

Figuur 4.7 Zes Surinaamse Leeraars die in 1927

door den Schrijver Geordend Werden (1927),

door Staal en Steinberg (tussen p.198 en 199)

De dood van de Afro-Surinaamse cultuur was door de westerse opvoeding en

scholing bewerkstelligd bij deze gekerstende stedelijke Afro-Surinamers. De

appreciatie van white whish was bij hun het zichtbaarst. De levensverhalen van de

geïnterviewde wintigelovigen brachten het volgende naar voren. De Afro-

Surinaamse christenen minachtten degenen die trouw waren gebleven aan de Afro-

Surinaamse cultuur. Pas bekeerde Afro-Surinamers die eerder wintigelovig waren,

keken neer op degenen die nog winti praktiseerden. Ze wisten dat er in de kerk ook

wintigelovigen zaten zoals de duman of duvrouw die zij in het verleden bezocht

hadden.

Page 98: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

89

Bovendien waren er dominees die winti in hun preken afgoderij noemden, maar die

in het geheim naar de duman gingen. Duvrouw Starke (2014) zei het volgende

hierover:

“Deze zwarte christenen keken neer op Winti. Maar wanneer zij met Winti-

gerelateerde problemen te maken kregen en zagen dat al die gebeden van

dominees niet hielpen, wisten zij wel de weg terug naar de duman te

vinden.”

De relatie tussen de trouwe Afro-Surinaamse christen en de wintigelovige moet in

die periode zeer complex zijn geweest. De EBG voedde bij de stedelijke

gekerstende Afro-Surinamers de appreciatie ten opzichte van de westerse cultuur.

Dit gebeurde constant via hun godsdienstonderwijs, preken en kerkregels. Echter

moet ook rekening gehouden worden met het feit dat sommige van deze totaal

verwesterde Afro-Surinamers, door de EBG grootgebracht zijn geworden. Dit

wordt ondersteund door Staal en Steinberg (1930) want die geven het voorbeeld

van het kindertehuis Saron dat in 1930 door de EBG opgericht was. In dit

kindertehuis werden onder andere Afro-Surinaamse weeskinderen door Duitse

zendelingen opgevoed.

Figuur 4.8 In Het Kinderhuis Te Saron. Aan de tafel Zr. H Kunz (1930),

door Staal en Steinberg (tussen p.198 en 199)

De Duitse opvoeding had deze Afro-Surinaamse kinderen hun Afro-Surinaamse

identiteit ontnomen. Zij waren onbekend met de Afro-Surinaamse cultuur. Bij hun

was er absoluut sprake van een appreciatie van de white wish, want het Sranan was

door de westerse opvoeding vervangen door het Duits en Nederlands. Deze totaal

verwesterde Afro-Surinaamse kinderen waren slechts bekend met westerse

concepten over het leven, de opvoeding en het huwelijk.

Page 99: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

90

Hierin stond vooral het christendom centraal. De orale historie geeft ook tal van

voorbeelden over verkleining van de afstand tussen de dominante westerse cultuur

en de Afro-Surinaamse cultuur. Het levensverhaal van de Afro-Surinaamse Helen

is een voorbeeld waaruit de zware beïnvloeding van de westerse cultuur in de

periode na 1900 blijkt. Helen vertelde het volgende:

“Mijn moeder werkte als huiswerkster voor kleurlingen die een joodse

voorouder hadden. Ze waren christen en woonden aan de Nassylaan. Op

de zondag aten deze mensen heel uitgebreid. De tafel stond met zilveren

lepels en vorken en prachtige porseleinen borden gedekt. Men at het beste

van het beste. Mijn moeder kookte thuis alleen op de zondag zo lekker. We

konden dan genieten van lekker gebraden kip, aardappel en groente. We

hebben nooit op de zondag vis gegeten. Dat aten we door de week. Droge

vis en garnalen werden gedraaid in groente want we hadden het niet breed.

Mijn half-Chinese broer en ik hebben ook leren eten met een mes en vork.

Wij hebben geleerd om voor en na het eten te bidden.”

De orale traditie geeft echter ook voorbeelden van de verwesterde stedelijke Afro-

Surinamers en hun relaties met wintigelovigen. Uit het levensverhaal van Irma

Ormskerk (2012) bleek dat sommige zwarte dominees de familiebanden met

wintigelovigen doelbewust doorgesneden hadden. Hun nageslacht werd constant

gewaarschuwd dat zij zich niet moesten inlaten met wintigelovige familieleden die

toch toenadering zochten. De appreciatie en werking van de white wish’ was ook

in dit levensverhaal zichtbaar. Ormskerk stelde het volgende:

“Mijn vader heeft een echte gele kost opvoeding gekregen. Hij was gedrild

in de Duitse leer en hij heeft zijn kinderen op dezelfde Duitse wijze

opgevoed. Daarom weet ik niets van winti want ik houd me niet met die

dingen bezig.”

Het fenomenologisch onderzoek leert dat niet alle dominees de familiebanden met

wintigelovigen hadden afgesneden. Uit de levensverhalen van de geïnterviewde

dumannen en duvrouwen is duidelijk gebleken dat dat wintigelovige familieleden

hun broer of oom, de dominee, naar de duman hebben gebracht, omdat deze in

geestelijke nood verkeerde. De dominee bad namelijk slechte geesten weg, maar

was niet op de hoogte van het feit dat die een huis nodig hebben. Geestelijk

zwakke dominees konden bij het wegbidden van kwade geesten, bezeten worden

door hen. Het was de duman die de dominee steeds verlichtte van deze kwade

geesten.

Page 100: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

91

Het levensverhaal van Helen is een goed voorbeeld van de ontstane depreciatie bij

de stedelijke verwesterde Afro-Surinamers. Op de vraag als Helen iets wist over

winti, werd als volgt geantwoord:

“Weet je, mijn moeder heeft mij nooit iets hierover verteld. Toen ik groter

was geworden, ik was twintig jaar, ben ik gaan werken in de bakkerij bij

Kersten. De baas van mijn moeder had dit geregeld. Ik was daar een van

de weinige zwarten tussen die lichtere meisjes. Ondanks ik wel geschoold

was, liet men deze ongeschoolde lichte creolen toch toe in de hogere

functies. Zo was een lichtkleurig meisje mijn hoofd van de afdeling. Tijdens

het werk heb ik van de zwarte meisjes over die dingen gehoord. Maar ik

begreep er niets van en heb ik daarom nooit interesse ervoor getoond. Jij

moet je niet met die dingen inlaten hoor. Je kent Christus toch?”

In dit levensverhaal zijn de effecten van de leerplicht, de kerstening en de

psychologische druk van de dominante westerse cultuur te merken. Het vertoont

veel overeenkomst met dat van de andere geïnterviewde Afro-Surinaamse ouderen

die in de leeftijdscategorie van zeventig en ouder zitten. Zij vertelden dat vele

gekerstende Afro-Surinaamse families door de depreciatie gebroken hadden met

Afro-Surinaamse cultuur. Hun nakomelingen werden christelijk opgevoed en er

werd thuis geen woord gerept over winti. Opeenvolgende generaties waren Afro-

Surinamers geworden met een westerse identiteit. Bij hun was er sprake van de

dood van de Afro-Surinaamse cultuur en waren zij volledig onbekend met winti.

De gepensioneerde mevrouw Tai-Apin is een product van het zojuist gestelde. Zij

vertelde het volgende:

“Mijn moeder was een witte genaamd Leni Benschop. Haar moeder was

een Levens met een Indiaanse achtergrond. Mijn vader is een Zebeda. Mijn

moeder heeft me nooit verteld over winti. Geloof me, ik weet er echt niets

van. Hoe u erover verteld, het is verschrikkelijk interessant. Maar ik moet

je zeggen, ik heb nooit last van die dingen gehad hoor. Kijk, ik heb weinig

contact gehad met mijn vaders familie. Zijn broer Hendrik Zebeda was een

bonoeman. Hij was in de EBG gedoopt. Daar heeft hij zijn belijdenis

afgelegd. Mijn moeder heeft ons nooit naar hem gebracht. Ze heeft ons ook

nooit gezegd dat we niet naar hem mochten gaan. Maar we zijn nooit

gegaan. Pas toen ik volwassen was, ben ik hem maar een paar keer gaan

opzoeken. Hij heeft bij zijn dood zijn huis voor me achtergelaten.”

Een analyse van het levensverhaal van de Afro-Surinaamse mevrouw Tai-Apin

leert ons, dat er in dit gezin moeite gedaan was om de traditionele Afro-

Surinaamse religie dood te houden. Ondanks het feit dat haar schoonbroer een

duman was, werden de kinderen doelbewust weggehouden van alles wat met winti

te maken had. Kan het zijn dat er bij de moeder sprake was van een depreciatie?

Page 101: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

92

Tijdens het interview met wintigelovigen is gebleken dat de depreciatie

verregaande gevolgen heeft gehad voor de gekerstende Afro-Surinamers. De

geïnterviewde duvrouwen, dumannen en andere wintigelovigen stellen dat

christenen over het algemeen te maken hebben gehad met aspecten van winti.

Sommigen hebben zelfs een negatieve ondervinding met wisi gehad. Velen hadden

geen kennis over winti. In het geval van wisi konden een bakru of een jorka79

ongestoord toeslaan. Deze christenen hadden dan niet door, dat wat hen

overkwam80

, te maken had met wisi. De gekerstende was vanwege zijn depreciatie

een gemakkelijk prooi voor mensen die hen om persoonlijke redenen kwaad

wilden doen. Vele Afro-Surinaamse christenen kenden de weg naar de duman niet,

of hadden die afgezworen. Pas bekeerde wintigelovigen verkozen het om wisi met

de bijbel en gebed te bestrijden. De geïnterviewde dumannen en duvrouwen

hadden allen op dit feit gereageerd. Hun meningen komen allen op hetzelfde neer:

“Vele gekerstende Afro-Surinamers hebben door wisi de dood gevonden,

terwijl zij het leven nooit zouden hebben gelaten, indien zij en de

voorouders trouw waren gebleven aan winti.”

De depreciatie heeft echter ook andere gevolgen gehad. Uit het bronnenonderzoek

wordt duidelijk dat sommige ziektes niet altijd door wisi veroorzaakt werden. Het

fenomenologisch onderzoek bewees namelijk dat winti’s en obia’s ook ziektes

kunnen veroorzaken. Het gaat in deze dan om winti’s en obia’s die vele kleurling-

en zwarte families in het verleden welvaart en bescherming bezorgd hebben.

Opeenvolgende gekerstende generaties hadden hen als gevolg van de depreciatie

zwaar verwaarloosd. Deze gekerstende Afro-Surinamers aten zonder dat zij het

wisten, de verboden spijzen van de winti’s en obia’s. Zij wisten niets over trefu,

laat staan de gevolgen daarvan. De zwaar verwaarloosde winti’s en obia’s

bezorgden hen vreemde ziektes81

die onverwachts optraden. Mba Patakrudu stelde

het volgende hierover:

“Men kreeg vreemde etter-houdende puisten die bij genezing zwarte

plekken achterlieten. De huid kreeg soms ook nog een zwarte laag. Soms

waren er patiënten die een gezwollen buik hadden alsof ze hoogzwanger

waren. De dokter voelde wel beweging en dacht de ongeborene te voelen.”

79

Wooding 1981:305 noemt dit een geest van iemand die overleden is en de menselijke gedaante aanneemt. De jorka beschikt nog over alle wereldse ervaringen die hij als mens vergaard heeft. 80

Enkele zaken die door wisi veroorzaakt worden zijn: een plotseling tekort aan geld; een

langzame achteruitgang van de fysieke gesteldheid; onverklaarbare pijnen krijgen die bij

een eventueel bezoek aan een dokter plotseling te verdwijnen en na vertrek plots weer

verschijnen; plotseling opkomende depressie aanvallen krijgen met als gevolg, geestelijke

achteruitgang. 81

Enkele ooggetuigen uit de 18de

en 19de

eeuw als Hartsinck (1974), Khun (1828) en Wolbers (1970) hebben ook beschrijvingen gedaan van vreemde huidziektes waarmee de Afro-Surinaamse tot slaaf gemaakten gekampt hebben.

Page 102: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

93

“Een ander symptoom was het plotseling opzwellen van de ledematen. Men

kon ook vreselijke kniepijnen krijgen waardoor het lopen in toenemende

mate bemoeilijkt werd. De straf kan je in feite ‘de zoete wraak’ van de winti

of obia noemen.”

Figuur 4.9 De zoete wraak (2014), door Samson J.M.

Het fenomenologisch onderzoek leert echter dat sommige gekleurde en zwarte

christenfamilies zich door hun ondervinding met wisi of onverklaarbare ziektes,

weer hadden ingelaten met winti. Tegelijkertijd waren er ook zwarten die ondanks

de kerstening, doelbewust voor behoud van het eigene hadden gekozen. In het

volgend deel wordt dieper ingegaan op deze kwestie.

4.7.2 De dualist

Het fenomeen wisi is in dit hoofdstuk en het vorige behandeld. Het is gebleken dat

menig gekleurde, wintigelovige en christen uit pure noodzaak de weg naar het

verblijf of de werkplek van de duman bezocht had in de periode na 1863. Van Lier

(1977) onderstreept de vrees voor wisi die er onder de leden van de elite klasse

heerste na 1900. Het schijnt dat er sprake is geweest van een constante dreiging

van wisi, maar volgens Van Lier (1977:202) kwam die voort uit het feit dat lagere

ambtenaren en huiswerksters voor deze eliten werkten. Hij stelt verder dat het

algemeen bekend was dat deze leden van de volksklasse winti heimelijk

praktiseerden. Maar het waren niet alleen de leden van de volksklasse die wisi

konden veroorzaken. Volgens alle geïnterviewde dumannen en duvrouwen kunnen

het net zo goed ook leden van de midden- en elite klasse zijn geweest die christen

of wintigelovig waren. Sommige obia’s stellen dat zij net als in het verre verleden,

vele in nood verkerende zwarten hebben geholpen82

die wel of niet aan winti deden.

82 De hulp varieerde van een luku, wasi, een sreka, een tapu tot een wintiprey. Volgens Wooding (1981:312) zijn de wasi en sreka reinigingsrituelen voor een obia om die te versterken. De tapu is een drank of een object die de mens bescherming tegen het kwade moet bieden. De attributen zijn verschillend in vormen. Zo zijn er boeien, munten, buikkettingen etc.

De puisten en

zwarte plekken

zijn hier goed

waar te nemen.

Het betreft hier

de Pawinti die

de mens op deze

wijze dwingt om

de regels van

haar trefu in

acht te nemen.

Page 103: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

94

Wooding (1981:221-225) heeft het in zijn studie ook over de noodzaak van het

raadplegen van een duman in de Para vanwege wisi. Bij vele van wisi genezen

christenen had deze ondervinding geleid tot herwaardering van de Afro-

Surinaamse cultuur en winti. Er vond bij sommigen een verschuiving of vergroting

van de afstand tot de dominante westerse cultuur plaats. Dit was te merken aan de

opkomst van een appreciatie ten opzichte van winti. Deze Afro-Surinaamse

christenen werden dualisten. Zij begonnen in het geheim winti te praktiseren. Hun

cultuurdoel was het opdoen van kennis en het onderhouden van de rituele dimensie

van winti. Het christendom geraakte bij sommigen op de achtergrond en winti

speelde een voorname rol in het dagelijks gebeuren. Maar omgekeerd had je ook

Afro-Surinaamse dualisten die hun bijbel en kruis inzetten in de strijd tegen wisi en

het verdrijven van kwade geesten zoals bakru’s en yorka’s. Men prees God in de

kerk en in huis. En op de luku, wasi en preys was Hij Anana die aangeroepen werd

om klaarheid in duistere zaken te brengen, en om de winti’s en obia’s kracht te

schenken. Die zouden op hun beurt in staat zijn om hun dragers of asi,

bescherming en geluk te bezorgen.

De wintigelovige als dualist

Volgens de orale traditie en de oral-history zijn er in de periode 1863-1942 vele

dumannen, duvrouwen en wintigelovige Afro-Surinamers tot christen gedoopt.

Vele van deze gekerstende wintigelovigen zijn inventief omgegaan met het

kerkelijk kolonialisme. Naast het feit dat men winti in het geheim praktiseerde,

werden christelijke concepten, rituelen en symbolen geïncorporeerd in winti. Zo

werden preys geopend met een gebed aan Anana. Daarnaast werden er eerst

christelijke liederen en Sokko psalmen gezongen, en ging men daarna over tot

liederen die handelden over de voorouders, winti’s en obia’s. In sommige wasi’s

werd bijvoorbeeld gebruik gemaakt van wijwater.

Volgens vele geïnterviewde wintigelovigen hebben hun dualistische voorouders in

de periode na 1900 te maken gehad met de strakke sociale controle van de zwarte

kerkelite. Een lid van de EBG kon namelijk door betrapping op het overtreden van

de kerkelijke doctrines, in de kerktucht geplaatst of geëxcommuniceerd worden.

Neijhorst (2002:103) behandelt de excommunicatie met de volgende odo:

‘Krabita/krabu dyompo te a lasi presi na kerki’. Volgens Neijhorst houdt deze odo

in, dat men zichzelf door een bepaald gedrag in de vingers gesneden heeft. Het

bronnenonderzoek, de orale traditie en levensverhalen van wintigelovigen

handelen over zwarten die dit lot van excommunicatie overkomen zijn. Kunnen het

dualisten zijn geweest? De diaria van de jaren 1900-1942 handelen namelijk ook

over het gedrag van zwarte kerkgangers die ondanks de bekering toch nog winti

praktiseerden. Meel (1997) laat met de verzamelde brieven van Voorhoeve zien

hoe de witte EBG-zendelingen in de periode 1950 heftig correspondeerden over

een soortgelijk gedrag van de Afro-Surinaamse kerkganger van die tijd.

Page 104: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

95

De brieven zijn een weerspiegeling van wanhoop, ongeloof en onbegrip over het

cultuurgedrag van het praktiseren van winti.

4.7.3 Gedragingen van dualisten

Het bronnen-en fenomenologisch onderzoek, de overleveringen uit de orale traditie

en levensverhalen van dualisten, leren het volgende. De dualist had zich na 1863

een bepaalde houding binnen de EBG-gemeenschap aangemeten die hem

beschermde en tegelijkertijd buiten de kerktucht hield. Deze houding is door de

jaren heen geperfectioneerd en er zijn hieruit twee gedragingen ontstaan. Deze zijn

verwoord als het porseleinen masker en tru fesi.

Het porseleinen masker

De dualisten vertoonden in kerken een ‘verwacht’ gedrag. Ik noem dit gedrag het

porseleinen masker. Hierbij wordt verwezen naar een maskerade van het trouw

bezoeken van kerkdiensten van de EBG en het fungeren als een ware christen

binnen de kerkgemeenschap. De dualist verdoezelde met dit porseleinen masker

alles wat door de andere zwarte kerkgangers, de kerkelite en de dominee

geïdentificeerd kon worden als winti-gerelateerd en afgodisch.

Figuur 4.10 Interieur van de Groote Stadskerk in 1928. Feestviering ter

gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Kerkgebouw (1928),

door Staal en Steinberg (tussen p.198 en 199)

Page 105: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

96

De volksklasse bezat een achtergestelde positie binnen de EBG. Polanen vertelde

hierover het volgende:

“De kerkgemeenschap van de EBG was in die tijd qua sekse en welstand

ingedeeld. Er was een vrouwelijk en mannelijk deel en je plaats in de kerk

was gerelateerd aan jouw positie binnen de EBG en in de maatschappij.”

Dit is duidelijk te merken op deze foto. Neijhorst (2002:103) behandelt deze

situatie in de odo: ‘Yu abi presi na kerki’ ( ‘je hebt een plaats in de kerk’: je staat in

een goed blaadje). Echter valt er over dit plaatje veel meer te stellen. Het gaat hier

om een kerkgemeenschap waarvan er vermoedelijk ook dualisten bij zaten. Deze

kunnen echter niet van de niet-wintigelovige onderscheiden worden, vanwege het

gedrag van het opzetten van een porseleinen masker.

Tru fesi

Het onderzoek heeft uitgewezen dat het zojuist beschreven gedrag van het opzetten

van een porseleinen masker samenging met een ander gedrag. Winti werd in het

geheim binnenshuis of op het erf, de bakajari gepraktiseerd. Dors (2006:131) heeft

het over het drukken van winti naar de achtertuin. De geïnterviewde

wintigelovigen spreken van een in-oso-culturu. Dit betekent dat de dualist zijn

porseleinen masker thuis en op de preys kon afdoen en zijn ware aard of tru fesi

tonen.

Page 106: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

97

83

Figuur 4.11 Tru Fesi (2008), door Samson J.M.

Het dualisme en de zojuist beschreven behorende gedragingen hebben de

mogelijkheid om een onderzoek te doen naar het aantal stedelijke wintigelovigen

of dualisten in de periode 1863-1942 jammer genoeg weggenomen. Er is geen

aantoonbaar cijfermateriaal voorhanden. Maar de geïnterviewde wintigelovigen

stellen dat de groep dualisten net zoals nu het geval is in vele kerken van de EBG,

zeer groot moet zijn geweest. De preys waren ontmoetingsplekken van dualisten.

Kan het zijn dat er onder hen velen waren die onder psychische druk stonden

vanwege het feit dat zij verraden konden worden? Dat men dit cultuurgedrag van

het praktiseren van winti desondanks heeft voortgezet, geeft aan dat de stedelijke

Afro-Surinamer naast het bestrijden van wisi en het krachtig houden van winti’s en

obia’s, ook andere redenen heeft gehad voor het onderhouden van de rituele

dimensie van winti.

4.8 Winti en de mens

Het bestuderen van onderlinge verhoudingen in de Afro-Surinaamse gemeenschap

van 1863-1942 is een zeer complexe zaak gebleken. Het fenomenologisch en

bronnenonderzoek wijzen namelijk uit dat het praktiseren van winti in de

genoemde periode, geschiedde om wintitradities in stand te houden of in ere te

herstellen.

83

Hoewel het hier een latere periode betreft, gaat het nog steeds om dualisten die op een wintiprey in de Para zichzelf zijn.

Page 107: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

98

Daarmee wordt gedoeld op het feit dat Afrikaanse en Afro-Surinaamse voorouders

rituelen geïnitieerd hebben om een bepaald doel te kunnen bereiken. Deze winti-

gerelateerde rituelen moesten door het nageslacht in stand gehouden worden, zodat

zij er net als de voorouders ook voordeel aan konden hebben.

Wintitradities

Het fenomenologisch onderzoek leert dat er in vele Afro-Surinaamse families

winti’s of obia’s zijn die de mens welvaart kunnen bezorgen. Echter blijkt ook dat

sommige zwarten in het verleden geesten waaronder bakru’s, buiten de

familiebanden hadden opgezocht om welvarend te kunnen worden. Zij moesten in

ruil tegemoet komen aan de eisen van de bakru. Welvarend worden ging gepaard

met het inwilligen van de eisen door vaste rituelen te plegen. Maar er waren

consequenties hieraan verbonden, want het beëindigen van de rituelen bracht op de

lange termijn nare gevolgen met zich mee. Volgens alle geïnterviewde dumannen

zijn de voorouders van sommige Afro-Surinamers deze rituelen begonnen en

hadden hun directe nakomelingen deze traditie voortgezet. Het stelde die stedelijke

Afro-Surinamers in staat om werk te vinden, te behouden en hun positie in de

maatschappij te verbeteren.

De geschiedenis leert echter dat processen als verwestersing en kerstening bij

stedelijke Afro-Surinamers die zo een bakru in de familie hadden, geresulteerd

hadden in andere cultuurdoelen. Het ontstaan van de depreciatie in de periode na

1876, de appreciatie en verdere verwestersing hadden geleid tot het beëindigen van

rituelen ter begunstiging van de bakru. De stopzetting van deze traditie leidde tot

verwaarlozing van de bakru. Dit resulteerde in ernstige sociaaleconomische

problemen of ziekte in de familie. Het kon een volwassene of kind in de familie

zijn die fysiek of psychisch aangevallen werd door de boze bakru. Maar deze totaal

verwesterde Afro-Surinamers hadden niet eens door dat ze te maken hadden met

een ernstig verwaarloosde bakru, omdat diens bestaan verzwegen was door hun

gekerstende voorouders. Echter leren overleveringen uit de orale traditie en

levensverhalen van wintigelovigen dat dualistische familieleden ongevraagd of

soms met toestemming hebben opgetreden om de zieke en de familie te verlossen

van de boze bakru. Naast de bezoeken en gebeden van de dominee, werden de

familie en de zieke in contact gebracht met een duman of duvrouw. Zij

ondergingen dan rituelen om een einde te maken aan de slechte daden van de boze

bakru.

Maar het fenomenologisch onderzoek heeft echter ook uitgewezen dat er

nakomelingen zijn geweest van wintigelovigen en dualisten die ook na 1900 de

traditie van het dienen van een bakru, in stand hebben gehouden. Dumannen en

duvrouwen en hun obia’s hebben het gehad over nakomelingen die ‘graag en

gewillig’, of uit noodzaak de traditie hebben voortgezet. De sociaaleconomische

voordelen van het dienen en onderhouden van de bakru, wogen zwaarder dan de

lasten die het verzorgen van een bakru met zich meebracht.

Page 108: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

99

Deze stedelijke Afro-Surinamers waren vooral degenen die genoodzaakt waren om

de rituele dimensie van winti te blijven onderhouden.

Het menselijk handelen

Eerder is in dit onderzoek het fenomeen wisi behandeld. De onderlinge

klassenverschillen en de sociaaleconomische problemen hebben in de periode

1863-1942 geresulteerd in menselijke gedragingen zoals de krabbenmentaliteit,

jaloezie, haat, wantrouwen en animositeit. Het fenomeen van het stappen naar de

wisiman is veelal om die redenen ontstaan. Dit verwerpelijke en crimineel gedrag

was volgens de geïnterviewde wintigelovigen toegenomen. Van Lier (1977:202)

beschrijft hoe hoge Surinaamse ambtenaren bang waren om vijanden te maken in

de kleine samenleving en dat lagere ambtenaren uit de volksklasse beheerst werden

door een vrees voor wisi. Het fenomenologisch onderzoek wijst uit dat deze vrees

post kon vatten, omdat men overal slachtoffer kon worden van wisi. Dit kon thuis

en op het werk opgelopen worden.

Het fenomenologisch onderzoek wijst uit dat dit aspect van wisi ook na 1863 dé

belangrijkste factor is geweest voor het negatief bestempelen van winti. Het

verklaart onder andere de continue negatieve stedelijke reacties op het praktiseren

van winti. De zendelingen en zwarte dominees van de EBG veroordeelden winti,

omdat zij kennis hadden over het normloos, afwijkend en crimineel gedrag van

mensen die wisi veroorzaakten. Het oplopen van wisi was in de periode 1863-1942

de grootste reden waarom men zich niet hield aan het wintiverbod. Vele in nood

verkerende stedelijke Afro-Surinamers zijn uit lijfsbehoud de vaste klanten

geworden van dumannen en duvrouwen in Paramaribo en vooral in de Para. Het

verlangen naar genezing en de cultuuraspiratie van het onderhouden van de rituele

dimensie van winti, zijn sterker gebleken dan de gevolgen van betrapping op het

praktiseren van winti. Het hebben van sterke obia’s en winti’s, de slechte sociaal-

economische staat van armoede en werkloosheid, het onderhouden van bakru’s en

de negatieve ondervindingen met wisi, kunnen beschouwd worden als de push-

factoren voor het praktiseren van winti.

De Afro-Surinamer heeft zijn ondervinding met wisi in odo’s vastgelegd. De odo’s

van Neijhorst (2002:100) ‘Gado miri e mara fini’ en ‘San Gado poti no wan man e

puru’ laten dit zien. De wintigelovige heeft de eerste odo als volgt verklaard: Men

laat alles maar aan God over in het geloof dat Zijn recht zal zegevieren. Alleen

God zal op zijn tijd met het kwade afrekenen. Neijhorst (2002:100) geeft een

simpele vertaling van ‘Gods molen maalt langzaam maar zeker.’

De tweede odo doet denken aan een ervaring met wisi waarvan het doel was: het

doen afnemen of beëindigen van de stroom van inkomsten, of het weglokken van

een vermogende, sterke of wijsgerige winti of obia.

Page 109: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

100

De wintigelovige stelt met deze odo het volgende: ‘wat God geplaatst of gegeven

heeft, kan niemand mij ontnemen’. Neijhorst (2002:100) verklaart de odo als: ‘wat

God doet is welgedaan.’

Afro-Surinaamse nationalisten en winti

De assimilatiepolitiek en de leerplicht hebben geleid tot het ontstaan van zwart

kader en het kunnen vervullen van betere banen. Dit zwart kader was zich vanaf

1900 bewust geworden van de mogelijkheid om meer politieke invloed te

verkrijgen in het koloniaal bestuur. Volgens Van Lier (1977:211) was er in de

jaren 1917-1940 sprake van een opkomend nationalisme bij sommige stedelijke

Afro-Surinamers. Echter werden er eerder cultuur-nationalistische acties84

ondernomen en werd getracht om een appreciatie ten opzichte van de Afro-

Surinaamse cultuur op te wekken. Het ging er bij deze cultuur-nationalisten om

herwaardering van het eigene te bewerkstelligen. Van Lier (1977:211) stelt dat de

focus van deze nationalisten gericht was op het herstellen van de belangstelling en

liefde voor het Sranan-Tongo.85

Het bronnenonderzoek en de overleveringen uit de orale historie leren dat deze

Afro-Surinaamse cultuur-nationalisten geen cultuuraspiratie hadden van ‘het

streven naar de afschaffing van het wintiverbod.’ Deze acties bleven door het

kerkelijk kolonialisme uit. De stedelijke Afro-Surinaamse nationalisten konden in

de genoemde periode niet pleiten voor het vrijuit praktiseren van winti. Dat gold

voornamelijk voor stedelijke Afro-Surinaamse cultuurnationalisten die lid waren

van de EBG. Die konden onmogelijk blijk geven van hun positieve beeldvorming

van winti. Zou het ook niet kunnen dat zij niet streefden naar een afschaffing van

het wintiverbod, omdat het algemeen bekend was dat winti nog altijd een

voorname rol vervulde in het leven van menig stedelijke Afro-Surinamer?

De behandelde overlevingsstrategieën en gedragingen van stedelijke Afro-

Surinaamse wintigelovigen en later de dualisten, kunnen liever gekenmerkt worden

als nationalistische acties van Afro-Surinamers van de periode 1863-1942. Ze

hebben ertoe geleid dat winti de tand des tijd heeft kunnen doorstaan, ondanks het

gevoerde politiek-bestuurlijk beleid van de koloniale staat (1700-1942) en het

kerkelijk kolonialisme van de EBG (1778-1942).

84

De acties van deze cultuurnationalisten varieerden van het bijbrengen van kennis over de

eigen geschiedenis tot het eren of een ode brengen aan de voorouders. Organisaties als

het Comité tot viering van 1 juli als Algemeene Dankdag ter versterking van het rasgevoel

ondernamen acties die volgens de krantenberichten slecht bezocht werden. 85 Er werd in dat kader in 1940 een boekje Foe memre wie Afo ( In Memoriam der Vaderen)

gepubliceerd door Afro-Surinaamse cultuurnationalist Koenders.

Page 110: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

101

Winti, de gesyncretiseerde Afrikaanse religie van de 17de

eeuw, had zich a. door de

werking van sociale processen als integratie en creolisering; en b. door gehanteerde

overlevingsstrategieën van de 18de

en 19de

eeuw, ontwikkeld tot een Afro-

Surinaamse religie. Deze is door het continuerend syncretisch proces en de raciale

assimilatie uiteindelijk verworden tot winti, de Surinaamse religie. Deze

historische en sociaal-culturele processen zijn in het onderstaande schema

uitgewerkt.

Figuur 4.12 Het syncretisch proces van winti (2014), door Samson, J.M.

Afrikaanse religies in Suriname

± 1660

Gesyncretiseerde Afro-Surinaamse

relige ± 1700

Met Inheemse concepten, rituelen en

attributen

Met concepten en gebruiken vanuit het

Jodendom

Met concepten, symbolen en rituelen uit

het Christendom

Met concepten uit de cultuur

van de Chinezen vanaf ± 1855

En concepten uit het Hindoeisme

vanaf ± 1875

En concepten, gebruiken en symbolen uit het

Javanisme vanaf ± 1900

Page 111: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

102

Conclusie

De geschiedenis van de beleving van winti heeft laten zien dat de wintigelovigen in

de kolonie Suriname een constante strijd hebben geleverd om behoud van de Afro-

Surinaamse cultuur en het recht om vrijuit winti te kunnen praktiseren. Deze

geschiedenis begon met de periode 1700 toen diverse Afrikaanse groepen in de

kolonie Suriname leefden. Er ontstonden door de maatschappelijke druk sociale

processen als integratie en creolisering. Diverse fases van integratie van Afrikaanse

nieuwkomers en tot slaaf gemaakte Afrikanen die in de kolonie geboren waren,

hebben op de lange termijn geresulteerd in creoliseringsprocessen. Deze hebben

geleid tot het ontstaan van de Afro-Surinaamse cultuur waarin het Sranan en de

wintireligie een voorname rol vervulden. Spirituele Afrikaanse en Afro-

Surinaamse leiders hebben tijdens deze sociale processen een voortrekkersrol

vervuld. Zij werden door de tot slaaf gemaakten op de plantages en die in

Paramaribo geraadpleegd. Deze praktiseerden op hun beurt winti om de excessen

van de slavernij en de psychische druk te weerstaan.

De stadse tot slaaf gemaakte was aan allerlei leef- en gedragsregels gebonden die

waren vastgelegd in plakkaten, notificaties en publicaties. De regelgever had

bovendien vanaf 1698 het praktiseren van Afrikaanse cultuurvormen verboden.

Vele gouverneurs vonden het praktiseren van winti verwerpelijk en hebben tijdens

hun regeerperiode het bezoeken en houden van preys in plakkaten strafbaar gesteld.

Zij wilden het praktiseren van winti beperken. Echter waren er ook uitzonderingen

op de regel, want er waren gouverneurs die terugkwamen op hun maatregelen en

het de stadse tot slaaf gemaakte toestonden om winti op het gouvernementsplein en

op het erf van de witte meester te praktiseren. Deze maatregel werd echter weer

snel teruggetrokken omdat men bang was voor het gevaar van het uitbreken van

een opstand.

De verboden werden ondanks de verscherping herhaaldelijk overtreden, omdat het

praktiseren van winti een zeer belangrijke cultuuraspiratie was. Dit cultuurgedrag

was door vele witte geschiedschrijvers van de 18de

en 19de

eeuw subjectief

vastgelegd, omdat sommigen een negatieve beeldvorming van winti hadden. Zij

bedienden zich in hun beschrijvingen over de beleving van winti van

waardeoordelen die ingegeven waren door westerse en christelijke concepten.

Maar er zijn ook anderen geweest die zich minder negatief hebben uitgelaten over

winti en de beleving hiervan.

Het beleid van de koloniale overheid ten opzichte van de stadse tot slaaf gemaakte

was onderdrukkend van aard. Winti is tot de abolitie gepraktiseerd om zich te

verzetten tegen dit discriminerend beleid en de slavernij. Tevens werd het

gepraktiseerd omdat er in de zwarte tot slaaf gemaakte gemeenschap sprake was

van verdeeldheid. Dit heeft de onderlinge verhoudingen danig beïnvloed, want

sommige zwarten vertoonden een crimineel gedrag. Zij veroorzaakten wisi bij

anderen.

Page 112: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

103

Vele stadse tot slaaf gemaakten praktiseerden winti om verlost te kunnen worden

van wisi of om deze te voorkomen. De kerk had ook geen passend antwoord op

het cultuurgedrag van de door hun bekeerde stadse tot slaaf gemaakten. De

Moravische Broedergemeente of EBG die vanaf 1776 met haar kersteningsproces

was begonnen, had net als vele witten in de koloniale overheid, een negatieve

beeldvorming van winti. Zij werd geconfronteerd met Afro-Surinaamse leden die

zich ondanks de bekering, toch schuldig maakten aan het overtreden van de

kerkelijke doctrines. Zij pasten de kerktucht toe, maar de maatregelen hadden niet

het gewenste resultaat opgeleverd. De zwarte mens bleef desondanks winti

praktiseren. Dit gedrag werd ook na de abolitie voortgezet.

In hoofdstuk 3 is het koloniaal beleid en de rechtspraak in samenhang met de

beleving van winti behandeld. Zij had diverse beleidsmaatregelen getroffen om de

overtreders van het wintiverbod te bestrijden. In dat kader waren de

burgernachtwacht en de schutterij in het leven geroepen. De burgernachtwacht

moest het praktiseren van winti in Paramaribo belemmeren en overtreders van het

wintiverbod en de plakkaten die daarover handelden, arresteren en gevangen

nemen. De schutterij was gestationeerd in de buitendistrikten zoals Para en

Coronie. Schutterijleden patrouilleerden op het Pad van Wanica om stadse

wintigelovige tot slaaf gemaakten die van preys in de Para kwamen, te arresteren

en in Paramaribo te Fort Zeelandia gevangen te houden.

De overheid voerde tegelijkertijd een verdeel- en heerspolitiek, want zij dacht met

de opname van gekleurden in de opsporingstroepen, de aanwezige verdeeldheid te

doen toenemen. Echter had deze strategie weinig succes, omdat er onder de

gekleurden in de opsporingstroepen ook wintigelovigen waren. Die traden niet op

tegen leden van de eigen groep. Degenen die wel optraden tegen de wintigelovigen

werden geconfronteerd met boze familieleden waarvan sommigen bij de wisiman

aanklopten om wraak op hen te nemen.

De stadse wintigelovige wist met behulp van bedachte overlevingsstrategieën en de

hulp van de duman en lotgenoten in de Para, wel hun cultuurdoelen met het

praktiseren van winti te bereiken. De verscherping van plakkaten en de

herhaaldelijke dreiging met straf, hadden daarom niet de minste invloed op deze

wintigelovigen. De koloniale overheid ging daarom over tot vervolging en werd

hierin bijgestaan door rechtsinstanties. Het Hof van Politie had de strafrechtspraak

in handen en stelde zich in haar berechting bureaucratisch op. Zij bediende zich in

haar strafwetgeving van het Oud-Hollands strafrecht. Men maakte gebruik van

deze oude wetgeving omdat die lijfstraffen toeliet die met verminking van de

veroordeelde gepaard gingen. Ze hield haar strafrechtspraak ook rekening met de

bepalingen van de plakkaten, notificaties en publicaties, waarin de straf op een

overtreding of misdrijf nauwgezet vastgelegd was. Het rapport van de

burgernachtwacht gold als bewijsvoering.

Page 113: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

104

De bureaucraten in het Hof van Politie stonden enerzijds toe dat witten zich niet

aan wetten hielden. En anderzijds werden gevangen genomen tot slaaf gemaakten

gestraft ten koste van de onwillige houding van hun meester om zijn tot slaaf

gemaakten op te halen. De gevangen genomen tot slaaf gemaakte die zich na negen

uur ’s morgens nog in het fort Zeelandia bevond, werd gestraft. Bovendien paste

het Hof van Politie het Romeins recht toe waarin het bepalen van de straf,

plakkaten en verordeningen niet handelden over ernstige vergrijpen. De

terechtgestelde tot slaaf gemaakte had geen rechten en zijn stem of getuigenis was

van generlei betekenis of invloed in de totstandkoming van het vonnis.

Voor het overtreden van het Wintiverbod stond de straf van de Spaanse bok. Deze

werd na de berechting uitgevoerd. Winti’s en vooral obia’s hebben middels

theofanies hun invloed kunnen uitoefenen op de straf. De wintigelovige gevonniste

tot slaaf gemaakte werd hierdoor bespaard van leed en pijn. Dit was echter niet

altijd het geval, want bij de invoering van verlichte straffen zoals levenslange

dwangarbeid konden zij niets uitbrengen.

De wintigelovige stadse tot slaaf gemaakte overtrad het wintiverbod ondanks de

straf van de Spaanse bok. Zij moesten de wrede slavernij en de huiselijke

jurisdictie van hun meester overleven met behulp hun winti’s en obia’s. Die

werden door het onderhouden van de rituele dimensie van winti sterk gehouden.

Het praktiseren van winti werd daarom belangrijker geacht dan de gevolgen van

het overtreden van het wintiverbod.

De meeste witten in de koloniale maatschappij beschouwden slavernij echter als

het lot van de zwarte massa. Sommigen onder hen achtten het niet waard om de tot

slaaf gemaakte zijn vrijheid te schenken. Gelukkig waren er onder hen ook

tegenstanders van de slavernij. Die kochten tot slaaf gemaakten vrij die verplicht

lid van een christelijke kerk werden. De busals, vrije zwarte Afrikaanse

loonarbeiders, hadden in de periode 1838-1863 ook opgetreden als vrijkopers.

Daarnaast hebben zij door hun inmenging in de Afro-Surinaamse cultuur en religie,

de Afrikaanse basis van winti sterk gehouden.

Het systeem van slavernij kwam onder druk te staan toen de slavernij in de

naburige kolonies door Engeland (1834) en Frankrijk (1848) werd afgeschaft. De

Nederlandse politieke liberalen van de periode 1848-1863 speelde in op deze

situatie en propageerden met het milde slavenreglement van 1851 en 1856 een

betere behandeling van de tot slaaf gemaakten. Echter ging het bij de politieke

liberalen totaal niet om het respecteren van het recht van het vrijuit beleven van

een godsdienst. Het praktiseren van winti was nog steeds strafbaar, want het

wintiverbod was niet door hen afgeschaft. Echter hebben de negatieve

beeldvorming over Winti, de regelgeving, het politiek-bestuurlijk beleid en de

strafrechtspraak en de straffen, het praktiseren van winti niet kunnen indammen.

Page 114: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

105

De stadse tot slaaf gemaakte wintigelovigen hebben met behulp van dumannen en

duvrouwen en lotgenoten in de Para, tot de abolitie gestreden om het behoud van

het eigene: de Afro-Surinaamse cultuur en Winti. De slavernij werd uiteindelijk in

het belang van Godsdienst, beschaving en stoffelijk welzijn” op woensdag 1 juli

1863 afgeschaft.

In hoofdstuk 4 werd het leven van de Afro-Surinaamse stedelingen en de rol van

winti hierin geanalyseerd. De koloniale overheid voerde een assimilatiepolitiek om

over de grote massa vrije stedelijke Afro-Surinaamse massa te kunnen heersen. Zo

had men het in 1869 ingevoerde Wetboek van Strafrecht (G.B. 1869 no.14) op 1

januari 1916 vervangen door een nieuw wetboek. Het praktiseren van winti was

hier in de strafverordening artikel 472 als delictum sui generis strafbaar gesteld.

Daarnaast was er een politiemacht in het leven geroepen die de orde in Paramaribo

en de buitendistrikten moest handhaven. De koloniale overheid nam tevens

gekleurde en totaal verwesterde Afro-Surinamers in dienst die tegen de eigen leden

van de groep moesten optreden. Bij hun optreden in de Para en het binnenvallen

van preys, werden sommigen van deze verwesterde politieagenten het slachtoffer

van de door de duman toegepaste overlevingsstrategieën. Zij waren niet bestand

tegen de werken van hun verwaarloosde winti’s en obia’s. De traditie om naar Para

af te reizen om er winti te praktiseren, was ook na de abolitie en het staatstoezicht

behouden. De pranasi’s of plantages waren voor vele stedelijke Afro-Surinamers

het vertrouwd gebied waar zij ongestoord de rituele dimensie van winti

onderhielden.

De komst van de immigranten in 1873 en daarna, had geresulteerd in de

continuering van het syncretisch proces binnen winti. De integratie en raciale

assimilatie hadden geresulteerd in het overnemen van elkaars cultuurvormen.

Bovendien waren er gemengde groepen ontstaan en speelde in deze gezinnen de

cultuur-religieuze achtergrond van de ouders, vooral de vrouwen, een bepalende

rol. Het cultuurgedrag van het praktiseren van winti werd door de raciale

assimilatie overgenomen door sommige leden van de Aziatische groep.

Echter speelde de mate van verwestersing bij de ouders ook een belangrijke rol. Er

waren na 1863 als gevolg van de verwestersing, groepen in de maatschappij

ontstaan die qua klasse van elkaar verschilde. De stedelijke Afro-Surinaamse groep

was in klassen ingedeeld en bepaalden de kleur en klasse hun positie in de door

witten gedomineerde koloniale maatschappij. Bij de elite massa was er sprake van

een appreciatie van de white wish. Velen waren totaal verwesterd en hadden een

depreciatie ten opzichte van de Afro-Surinaamse cultuur ontwikkeld.

Opeenvolgende generaties hadden het bestaan van winti verzwegen en hadden

sommigen het contact met wintigelovige familieleden drastisch verminderd en in

sommige gevallen zelfs afgebroken.

Page 115: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

106

De middenklasse behield ondanks de verwestersing haar banden met de

volksklasse, omdat zij via seksuele relaties en huwelijken met elkaar verbonden

waren. Winti en de Afro-Surinaamse cultuur werden door hen, vooral de leden van

de volksklasse, behouden, omdat zij haar waarde op sociaal-economisch en

cultureel gebied bewezen had.

Deze situatie was in de periode 1863-1873 goed gevolgd door de EBG. Zij werd

geconfronteerd met gekerstende leden die zich schuldig maakten aan het

overtreden van de kerkelijke doctrines. De zending had door dat de bekering niet

ten volle geschied was. Zij trad met het toepassen van de kerktucht, hard op tegen

degenen van wie bekend was dat zij Winti praktiseerden. Dit optreden of het

kerkelijk kolonialisme heeft echter geleid tot een afname van het aantal stedelijke

Afro-Surinaamse kerkgangers. Echter nam het aantal leden na de verzelfstandiging

van 1883 weer toe. Dit succes was bereikt door de betrokkenheid van de EBG in

het onderwijswijsproces. De EBG werd namelijk door de koloniale overheid

ondersteund in haar voornemens om de stedelijke Afro-Surinamer via haar beleid

en de leerplicht te verwestersen. Dit was ook het doel geweest van de

assimilatiepolitiek. Afro-Surinaamse cultuuraspecten als winti en het Sranan,

werden via de leerplicht van 1876 dusdanig vergruisd dat er rond 1900 stedelijke

Afro-Surinamers rondliepen die totaal verwesterd waren.

De toegenomen appreciatie voor de westerse cultuur en de depreciatie ten opzichte

van de Afro-Surinaamse cultuur had gevolgen voor de stedelijke Afro-Surinamers.

Afro-Surinaamse christenen bij wie de verwestersing zich volledig had ingezet,

waren een makkelijk prooi geworden voor a. mensen die hen om persoonlijke

reden kwaad wilden doen, en b. bakru’s die zwaar verwaarloosd waren door de

familie. Wisi en ziektes veroorzaakt door kwade geesten of door verwaarloosde

winti’s en obia’s, waren voor deze christen de reden waarom zij zich weer bekend

maakten met winti. Zij praktiseerden winti uit lijfsbehoud en waren de vaste

klanten geworden van dumannen en duvrouwen in Paramaribo en de Para.

Het naast elkaar functioneren van het christendom en winti heeft geleid tot het

fenomeen van dualisme. De dualist had zich een bepaalde houding aangemeten om

vrijuit aan winti te kunnen doen, zonder betrapt te worden door de kerkelite. Die

oefende namelijk een strakke sociale controle uit op leden van de eigen groep. De

dualist ontwikkelde in de loop der jaren twee gedragingen die getypeerd zijn als

het porseleinen masker en tru fesi. De eerste was ontwikkeld om de zending, de

zwarte kerkelite en naaste dualisten te misleiden. Naast dit gedrag was er een in-

oso-culturu ontstaan waarbij winti in huis of op het achtererf gepraktiseerd werd.

En op preys in de Para kon de dualist zichzelf zijn en zijn ware aard of tru fesi

vertonen. Het hanteren van deze gedragingen had als voordeel dat menig dualist

buiten de kerktucht bleef en tegelijkertijd bespaard bleef van een maatschappelijke

veroordeling.

Page 116: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

107

Bovendien konden hierdoor wintitradities in stand worden gehouden, zodat winti’s

en obia’s, en bakru’s die deel van de familie waren, tevreden en krachtig gehouden

konden worden.

Het cultuurgedrag van het praktiseren van winti heeft alle maatregelen van de

koloniale overheid en de kerk kunnen weerstaan. Echter was dit succes niet het

werk van de Afro-Surinaamse cultuurnationalisten van de periode 1917-1942.

Winti, de Surinaamse religie, wist de tand des tijd te doorstaan dankzij de

handelingen van de voorouders, de stedelijke Afro-Surinamers en de dumannen en

duvrouwen die het syncretisch proces begeleid hebben.

Slotopmerkingen en aanbeveling

Door te schrijven over het verleden van de beleving van winti in Paramaribo en de

stedelijke reacties op het praktiseren van winti, is getracht om de huidige

wintigelovigen, christenen en de Surinaamse overheid, bewuster te maken van de

eeuwenlange discriminatie tegen deze religie en de belijders ervan. Gehoopt wordt

dat er hierdoor een ommekeer komt in de beeldvorming ten opzichte van winti en

de beleving daarvan. Deze thesis wil bijdragen tot het huidig nationalistisch proces

onder de wintigelovige gemeenschap die via Afro-Surinaamse stichtingen Winti uit

de taboesfeer willen halen. Door steeds meer in het openbaar te treden, wordt er

gepleit voor erkenning van de wintireligie, door deze op te nemen in de

Surinaamse grondwet. Want hoewel het wintiverbod in 1971 uit het wetboek van

Strafrecht geschrapt is door Jnan Adhin, is deze grondwettelijke erkenning van

winti tot heden uitgebleven. Indien de overheid niet positief inspeelt op dit

cultuurstreven van de wintigelovigen, zal onbewust het proces van syncretisme

voort blijven duren. De vraag is als winti zich uiteindelijk zal transformeren tot een

religie waarin concepten, rituelen en symbolen van alle etnische groepen

geïncorporeerd zijn. Als dit een totale acceptatie van winti zal kunnen

bewerkstelligen, moet helaas nog bewezen worden.

De onderzoeker tracht met haar thesis een ommekeer te brengen in: de passieve

houding en beeldvorming van de huidige overheid betreffende winti. Dit geldt ook

voor de felle tegenstanders van winti die net als in het verleden, een negatieve

beeldvorming van winti hebben. Suriname is sinds 25 november 1975 een politiek-

staatkundig onafhankelijk land. Gehoopt wordt dat de houding van de overheid

naar winti toe, niet beïnvloed zal blijven worden door de vlek uit het verleden.

Hopelijk zal de grondrechtelijke erkenning van winti als een nationale religie niet

langer uitblijven.

Winti heeft haar maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie al eeuwen

bewezen. Dit is tot op heden het geval want schoolgaanden, door ziekte ter dood

veroordeelden, psychisch gestoorden en vele anderen, ondervinden nog steeds de

voordelen van het praktiseren en beleven van winti.

Page 117: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

108

Ik nodig hierbij de wetenschappers van de diverse onderzoeksvelden als de historie,

psychologie, sociologie, culturele antropologie, homeopathie binnen de biologie en

vele anderen uit, om in mijn voetsporen te treden en ook wetenschappelijk

onderzoek te verrichten op het gebied van de beleving van winti. De resultaten

zullen niet alleen de wetenschapper en de wetenschap ten goede komen, maar

vooral de mens en de Surinaamse maatschappij!

Page 118: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

109

Geraadpleegde literatuur

Adhin, J.H. (1974). “Vernieuwing van het Surinaamse Strafrecht”, in: Surinaams

Juristenblad. Derde kwartaal no.18, p.17.

Bakker, E., Donk, R., Steegh, F., e.a. (1998). Geschiedenis van Suriname. Van

Stam tot Staat. Zutphen.

Balai, L. (2013). Het slavenschip Leusden, Slavenschepen en de West-Indische

Compagnie, 1720-1738. Walburg Pers B.V. Uitgeverij.

Berenstein, R. (2005). Relatie: wintireligie en het christendom. Bergboek.

Benoit, P.J. (1980). Voyage a Surinam. Bruxelles: Societe des Beaux Arts. (de

Wasme et Laurant).

Brereton, B. (1994). “Gendered testimonies: Autobiographies, Diaries and Letters

by Women as Sources for Caribbean History”, in Caribbean Women

History.

Bruijne, G.A. (1982). “Bijdrage tot de kennis van de kolonie Suriname”, in:

Bijdrage tot de Sociale Geografie n Planologie nr.3. Amsterdam.V.U.

Budding, H. (1995). Geschiedenis van Suriname. Het Spectrum.

Dors, R. (2006). “Winti in Flora-B: van Afkodre tot Afro-Surinaamse identiteit”,

in, Engagement en distantie: wetenschap in vele facetten: opstellen.

Amsterdam. NiNsee.

Dragtenstein, F. (2004). Trouw aan de witten, Quassie van Nieuw Timotibo, twist

en strijd in de 18de

eeuw in Suriname. Amsterdam: NiNsee/KIT Publishers.

Elmont, S. (2008). Creoliseringsprocessen: wintibeleving van gekerstende

stadscreolen. Paramaribo.

Eltis, D., en Richardson D.(2010). Atlas of the Transatlantic Slave Trade. Yale

University Press.

Ferrier, J.M. (1985). De Surinamers. Muiderberg.

Hagen J. (1998). Vragen over vroeger, Handleiding voor het maken van

historische interviews, Utrecht. Nederlands Centrum voor Volkscultuur.

Harris, J. (1993). Global Dimensions of the African Diaspora. Washington,

Howard University Press.

Hartsinck, J. (1974). Beschrijving van Guiana I. Amsterdam. S. Emmering.

Hassankhan, M.S. (1993). “De immigratie en haar gevolgen voor de Surinaamse

samenleving”, in: Immigratie en Ontwikkeling, emancipatie van

contractanten. Paramaribo. Anton de Kom Universiteit.

Herlein, J.D. (1718). Beschryvinge van de Volk-Plantinge Zuriname.

Leeuwaarden. Meindertinjema.

Herskovits, M. (1966). The New World Negro. Blomington. University of Indiana.

Hoevëll, W.R. (1854). Slaven en Vrijen onder de Nederlandshe Wet. Zaltbommel.

Joh. Noman en Zoon.

Jadusingh, A. (2008). Rituals and Performance in the Caribbean. Historical

Relations: Ritual Performance and Cooperation.

James, C.R. (1980). The Black Jacobins. Toussaint L’Overture and the San

Domingo Revolution. United States.Vintage Books. Second edition revised.

Page 119: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

110

Jap A joe, H. (2008). Strange bedfellows: the Moravian Church and the

decolonization process in Suriname.

Hobsbawn, E. (1997). On History. Great Britain.

Hove, Okke ten en Dragtenstein, F.(1997). Manumissies in Suriname 1832-1863.

Utrecht: Bronnen voor de studie van Suriname (BSS) 19.

Klerk de, C.J. (1953). De immigratie der Hindostanen in Suriname. Amsterdam.

Klinkers, E.L. (1997). Op Hoop van Vrijheid. Van Slavensamenleving naar

Creoolse Gemeenschap in Suriname 1830-1880. Universiteit van Utrecht.

Klinkers, E.L. (2011). De geschiedenis van de politie in Suriname, 1863-1975.

Van koloniale tot nationale ordehandhaving. KITLV Uitgeverij. Leiden.

Kuhn, M.D. (1828). Beschouwing van den toestand der Surinaamsche

plantagieslaven; Eene oeconomisch-geneeskundige bijdrage tot verbetering

deszelven. Amsterdam. Sulpke.

Lammens, A.,F. (1982). “Bijdragen tot de Sociale Geografie en Planologie”, in

Bijdragen tot de Kennis van de Kolonie Suriname. Amsterdam. Krips

Repro Meppel.

Lamur, H. E.(1984). De kerstening van de slaven van de Surinaamse plantage

Vossenburg 1847-1877. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Lamur, H.E., Boldewijn, W.H., Dors, R. (2009). Catalogus der Negergemeine an

Paramaribo (A). HAS no.9/ NiNsee.

Lamur, H.E., Boldewijn, W.H., Dors, R. (2011). Catalogus der Negergemeine an

Paramaribo (B). HAS no.10/ NiNsee.

Lenders, M. (1996). Strijders voor het Lam. Leven en werk van de Herrnhutter

Broeders en Zusters in Suriname 1735-1900. Leiden: KITLV.

Legene, S. (1998). “From brooms to obeah and back: fetish conversion and border

crossing in nineteenth-century Suriname” in: Border fetishism: material

objects in unstable spaces.

Lier van, R. (1977). Samenleving in een grensgebied; Een sociaal-historische

studie van Suriname. Amsterdam. S. Emmering.

Long, E. (1774). History of Jamaica. London. Volume II.

Loor, A. (2013). André Loor vertelt…Suriname 1850-1950. VACO PRESS N.V.

Man A Hing, W.L. (1993). “De Chinese bevolkingsgroep: een geïsoleerde

groep?”. In: Immigratie en ontwikkeling, emancipatie van contractanten.

Paramaribo. Anton de Kom Universiteit.

Marshall, E. (2003). Ontstaan en Ontwikkeling van het Surinaams Nationalisme,

Natievorming als Opgave. Hengelo.

Meel, P. (1997) Op zoek naar Surinaamse Normen, Nagelaten geschriften van Jan

Voorhoeve 1950-1961), Geselecteerd, ingeleid en van aantekeningen

voorzien door Peter Meel. Utrecht.

Meel, P. (1999). Tussen Autonomie en onafhankelijkheid, Nederlands-Surinaamse

betrekkingen 1954-1961. Leiden. KITLV Uitgeverij.

Menke, J. (2008). Wetenschap waarden en samenleving. Working paper.

Paramaribo. IGSR.

Merton, R. K. (1968). Social theory and social structure. New York-London.

Page 120: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

111

Neijhorst, H.R. (1998). Cultuur en Maatschappij, veertig artikelen van Jnan H.

Adhin. Paramaribo. Prakashan.

Neijhorst, J. (2002). Bigisma taki…, Herkomst en betekenis van meer dan 2500

Surinaamse spreekwoorden (odo’s) en uitdrukkingen.

Nortan, C. (2009). “Winti en criminaliteit : magische rituelen en attributen bij

delicten”, in, OSO: tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraibisch gebied.

jrg.28. Leiden. Stichting IBS.

Ooft, C.D. (1972). Ontwikkeling van het constitutioneel recht van Suriname. Assen.

Oostindie, G. (2000). Het paradijs overzee, de ‘Nederlandse’ Caraiben en

Nederland. Leiden. KITLV Uitgeverij.

Ort, J. (1963). Vestiging van de Hervormde Kerk in Suriname 1667-1800,

Amsterdam. Sticusa.

Pollak-Eltz, A. (1970). Afro-Amerikaanse godsdiensten en culten.

Raalte van, J. (1973). Secularisatie en zending in Suriname. Over het

secularisatieproces in verband met het zendingswerk van de Evangelische

Broeder Gemeente in Suriname. Wageningen: H.Veenman en Zonen B.V.

Raalte van, J. (1985). Surinaamse christenen in Nederland. Kerk en Theologie 37.

Romer, R.A. (1982). Volksdiensten in het Caraibisch gebied: voudou, winti,

rastafari. s-Gravenhage. Nederlandse Genootschap voor Internationale

Zaken.

Rotgans, R. (2004). Op weg naar een Afro-Surinaamse Theologie. Christelijk

geloof in de context van de winti-religie. Kampen. Masterscriptie in Cross

Culturele Theologie. Theologische Universiteit Kampen.

Samson, J. (2007). De mens en Winti, Traditie en Werkzaamheid.

Samson, J. (2011). The Treaty of Westphalia and the process of the transition of

an African religion into Winti.

Schalkwijk, M. (1994). Colonial State Formation in Caribbean Plantation

Societies. Stuctural analysis and changing elite networks in Suriname.

1650-1920. Cornell University.

Scheld, B. (2005). Winti en Christendom in Paramaribo, over het gecombineerd

praktiseren van twee religies. Amsterdam.

Schiltkamp, J. A., en Smidt, J.T. (1973). West Indisch Plakkaatboek, Plakkaten,

Ordonnantiën en andere wetten uitgevaardigd in Suriname II 1761-1816.

Amsterdam. Emmering.

Schoonheym, P. (1980). Je geld of…je leven: een sociaaleconomische benadering

van de religie der Para- creolen in Suriname. Utrecht. Instituut voor

culturele antropologie.

Sedoc, N. (1979). Aisa-Winti.

Shepperson, G. (1968). “The African Abroad or the Africa of the Diaspora”, in

Emerging Themes of African History. T.O. Ranger (ed.), Nairobi.

Smart, N., (2008)“Godsdiensten van de wereld” in Reader Religie door de

eeuwen heen, Ten behoeve van IOL-studenten geschiedenis MO-B.

Page 121: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

112

Staal, G.J. en Steinberg, H.G. (1930). ‘Handleiding behorende bij ,,Ons

Suriname”, De zending der Evangelische Broedergemeente in

Nederlandsch Guyana. s’-Gravenhage.

Stripiaan van, A. (1993). “Een verre verwijderd trommelen……..Ontwikkeling

van de Afro-Surinaamse muziek en dans tijdens de slavernij”, in: Bevers,T.,

Braemsbussche van de, A., Langenberg, J. De Kunstwereld. Productie,

distributie en receptie in de wereld van kunst en cultuur. Verloren.

Hilversum: 143-147.

Stripiaan van, A. (1994). Surinaams contrast, roofbouw en overleven in een

Caribische plantagekolonie 1750-1863. Leiden.

Stripiaan van, A.(z.j.). Inleiding.

Speckmann, J.D. (1965). Marriage and Kinship among the Indians in Surinam.

Assen. Van Gorcum& Comp. N.V.- Dr. H.J. Prakke & H.M.G. Prakke.

Speckmann, J.D. (1966). “De plural Surinaamse samenleving”, in Hollander,

A.N.J. den, e.a. De plural samenleving, begrip zonder toekomst? Meppel.

Stedman, J.G. (1971). Narrative of an Expedition against the Revolted Negroes of

Surinam. University of Massachusetts press.

Stephen, J. H. (1985). Winti, Afro-Surinaamse religie en magische rituelen in

Suriname en Nederland. Karnak.

Stowe, H.B. (1852). Uncle Tom’s Cabin. Life Among the Lowly. Boston. John P.

Jewett and Compagny. Cleveland. Ohio: Jewett, Proctor and Worthington.

Teenstra, M.D. (1842). De negerslaven in de kolonie Suriname en de uitbreiding

van het Christendom onder de heidensche bevolking. Dordrecht. H.

Lagerwey.

Teenstra, M.D. (1844). Bijdrage tot de ware beschouwing van de zoo hoog

geroemde uitbreiding des christendom onder de heidenen in de kolonie

Suriname, toegewijd aan alle philanthropen. Amsterdam. M. Binger.

Venema, T. (1992). Famiri nanga kulturu: creoolse sociale verhoudingen en Winti

in Amsterdam. Amsterdam. Het Spinhuis.

Weridu, K. (1998). ‘Toward Decolonizing African Philosophy and Religion’.

Willemsen, G. (2006). Dagen van gejuich en gejubel; Viering en herdenking van

de afschaffing van de slavernij in Nederland, Suriname en de Nederlandse

Antillen. Den Haag. Amsterdam.

Wolbers, J. (1970). Geschiedenis van Suriname. Amsterdam. S. Emmerink.

Wooding, C.J. (1979). Winti: een Afro-Amerikaanse godsdienst in Suriname: een

cultureel-historische analyse van de religieuze verschijnselen in de Para.

Meppel.Krips Repro.

Wooding, C.J. (1981). Evolving Culture: A Cross-Cultural Study of Suriname,

West-Africa and the Caribbean. United Press of America Inc.

Zaalman, Zaalman, J. (2002). August, een bonoeman: de beleving van Winti-

vertellingen. Paramaribo. Ralicon.

Zaalman, J. (2005). Gily en Lise: de beleving van het geloof in Winti. Paramaribo.

Ralicon.

Page 122: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

113

Zeefuik, K. (1973). Hernhutter zending en Haagsche Maatschappij, 1828-1867.

Een hoofdstuk uit de geschiedenis van zending en emancipatie in Suriname.

Utrecht.

Artikelen van de website

Bryman, A. (2004). Interpretivisme. Geraadpleegd op http://www.wikipedia.org

Adelborst. Geraadpleegd op http://www.wikipedia.org.

Haarnack, C. (z.j.). Onzichtbaar erfgoed. Geraadpleegd op http://www.bukubooks.

wordpress.com.

Interpretivisme (z.j.). Geraadpleegd op http://www.gertjan van modellensite.nl/

onderzoeks-ui.

Kappelhof, T., Hulsker, K., Graaf de, G. (z.j.) Repertorium Van Nederlandse Zendings-

En Missie-archieven 1800-1960. Geraadpleegd op http://www.historici.nl.

Lamé (z.j.). Nederland kon vrijgelaten Amerikaanse slaven goed gebruiken-voor

Suriname. Geraadpleegd op http://www.ignisi.com.

Trip down memory lane: The sacred female African deity [Documentaire].

Geraadpleegd op http://www.kwekudee.tripdownmemorylane.blogspot.

Searle, J. (1983). Fenomenologie. Geraadpleegd op http://nl.m.wikipedia.org/wiki/

John_Searle.

Van den Berg, M. (z.j.). Veni projects Creole at birth? The role of nativization in

language formation. Geraadpleegd op http://www.ru.nl.

Vernooij, J. (2011). Kerken en Slavernij. Geraadpleegd op http://raadvankerken.nl.

Page 123: Anton De Kom Universiteit van Suriname - Kennisbanksu

114

Orale bronnen

No. Naam Beroep Land Plaats Dag/ Maand /Jaar

1 Bijlhout Duman Suriname Dofo 29 januari en februari 2009

2 Frank Duman Suriname Dofo 15 en 16 november 2008

3 Gilds, Armand ---------------- Suriname Sarafina 27-4-2014

4 Griffith, Kortensia Ex-parlementarier/ leerkracht

Suriname Anton de Komstraat/ telefoon

4 en 18 april 2014

5 Holder, Ricardo Duman Suriname Dofo 2007

6 Hunte, G. ---------------- Suriname Sarafina 27-4-2014

7 Kruin, Gilles Taxateur-Makelaar Suriname Thuis 1998-2013

8 Marshall, Paul ---------------- Suriname Sarafina 27-4-2014

9 Olivieira, Irma Docent Suriname - 29-1-2009

10 Oosterwolde, H. Muzikant van NAKS Suriname AAHA 28-6-13/ 4-1-2014

11 Plato, Hans Duman Suriname Dofo 2010-2011

12 Plet, M. Leerkracht Suriname Thuis 2012-2013

13 Pocornie, L. Theoloog/dominee Suriname Sarafina 27-4-2014

14 Polanen, Samuel Staatsrechtsgeleerde Suriname Thuis 2010-2013

15 Randhamie de, Egbert

Gepensioneerd verpleger

Suriname Thuis 2007-2011

16 Randhamie de, Helen

Huisvrouw Suriname Thuis 2007-2011

17 Sedoc, Nel Duman Suriname Thuis 19-7-2012

18 Starke, Marie Duvrouw Suriname Sarafina 27-4-2014

19 Tai Apin Gepensioneerde Wiskunde leerkracht

Suriname

Kapsalon

6 april-2013

20 Tjon A Tjieuw, Walter

Docent Suriname telefoon 28-7-13

21 Toppin, Ben Wetenschapper/ docent

Suriname Anton de Komstraat/ Sarafina

18 en 27 april 2014

22 Veldbloem, Eline Du-mama Suriname Dofo 2007

23 Wielingen, Wilfred Duman Suriname Dofo 1998-2007

24 Zichem, Rudy Piai Suriname Dofo 2005-2007