AAN AAN AAN - publicaties.minienm.nlpublicaties.minienm.nl/download-bijlage/3389/afval... · van...

31
INTERNE POST t.b.v. Afdeling Post- en Archiefzaken en Interne Zaken RIJKSWATERSTAAT RIZA AAN AAN AAN (*> l&L. VOOR ELKE VERZENDING NIET MEER DAN EEN VAKJE INVULLEN

Transcript of AAN AAN AAN - publicaties.minienm.nlpublicaties.minienm.nl/download-bijlage/3389/afval... · van...

I N T E R N E P O S T t.b.v. Afdeling Post- en Archiefzaken en Interne Zaken

RIJKSWATERSTAAT RIZA

AAN AAN AAN

(*> l & L .

VOOR ELKE VERZENDING NIET MEER DAN EEN VAKJE INVULLEN

N3TinANI 3D.VA N33 NVQ d33W 13IN DNIQN3Zd3A 3X13 H O O A

NVV NVV N W

vz|u iwisaaiv/wsarm ua>jez eujejui ua ua^ez.iaiu.ojv ue -isod BU||epJVmhmqiJ_SOd 3 N d 3 _ L N I

I N T E R N E P O S T t.b.v. Afdeling Post- en Archiefzaken en Interne Zaken

R I J K S W A T E R S T A A T R IZA

VOOR ELKE VERZENDING NIET MEER DAN EEN VAKJE INVULLEN

N3TinANI 3rXVA N33 NVQ H33I/V 13IN ONIQN3ZU3A 3X13 dOOA

NVV NVV NVV

vz|y iwisa3ivMS>iria ue>|ez eujojui ua ue^BZjjemojv ue -jsod 6uj|epjv A q j J _ § O d 3 N H 3 X N I

Aan: Repro Van: Bibliotheek

S.v.p. / . . keer kopieeren

EmEtZWDlG I DUBBELZIJDIG

Voorkant/achterkant op DIK, WIT / papier

daarna NIETEN / INBINDEN

Bij voorbaat dank

afvalwateraspekten bij

verfspuiterijen

Werkdocument 91.006X

Lelystad, januari 1991 J. van der Wijk

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK PAGINA

1 Inleiding 1

2 Voorbehandeling 2

3 Aanbrengen van verfprodukten 8

4 Stoffen 11

5 Saneringsmogelijkheden 17

6 Aandachtspunten bij vergunningverlening 19

SAMENVATTING

Industriele lakapplicatie van verfprodukten op hout en metaal komt in veel bedrijven voor. Het is een onderdeel van een proces waarin tevens andere bewerkingen, de voorbehandeling, plaatsvinden. De belangrijkste stappen in de voorbehandeling van hout zijn schuren, logen met natriumhydroxide of bleken met waterstofperoxide en ontlakken met behulp van natronloog of methyleenchloride. De stoffen die daarbij in het afvalwater kunnen geraken zijn chemicalien- en lakresten. De belangrijkste stappen in de voorbehandeling van metalen zijn schuren, reinigen en ontvetten, beitsen, chromateren, fosfateren en ontlakken. In dit rapport is voor wat betreft de voorbehandelingsprocessen specifiek naar deze laatste twee gekeken; de andere zijn reeds onderwerp van eerdere rapporten geweest (o.a. CUWVO-rapporten over oppervlaktebehandeling van metalen en houtreinigingsbedrijven).

Onder fosfateren wordt verstaan het aanbrengen van een laag onoplosbare fosfaten op een metaaloppervlak door onderdompeling in, of versproeien van een fosfateervloeistof. Fosfaatlagen geven een goede hechting aan verfsystemen en verhogen de weerstand tegen onderroest. De twee meest toegepaste fosfateermethoden zijn zinkfosfateren en ijzerfosfateren. Het spoelwater na het zinkfosfateren bevat als belangrijkste verontreinigende stof zink. Hier zijn dezelfde maatregelen als bij de chemische oppervlaktebehandeling van metalen gewenst, zoals het niet lozen van concentraten, maatregelen ter beperking van uitsleep of (bij grote hoeveelheden) op de verwijdering van zware metalen gerichte zuiveringstechnieken. Uzerfosfateerbaden worden vaak tevens gebruikt voor het ontvetten. Lozing van ijzerfosfateerbaden na neutralisatie en het passeren van een olie-afscheider wordt thans vaak toegestaan.

Voor het ontlakken van metalen wordt steeds meer de hulp van loonontlakkingsbedrijven ingeschakeld. In de lakapplicatiebedrijven zelf wordt, naast het met behulp van hoge druk afspuiten van gemakkelijk te verwijderen verf welke geen filmvorming heeft ondergaan, vrijwel alleen ontlakt met behulp van sterke loog. In beide gevallen komen lakresten in het spoelwater terecht. Na bezinking kunnen nog hoge concentraties zwevende stof (grammen per liter) en zware metalen (tientallen milligrammen per liter lood en zink) in het spoelwater voorkomen. Het verdient de voorkeur dit afvalwater separaat op te vangen en te recirculeren of apart te behandelen dan wel af te voeren.

Vernevelende applicatietechnieken voor vloeibare verfprodukten zijn te onderscheiden in pneumatisch, airless en elektrostatisch spuiten met

gemiddelde spuitverliezen van respectievelijk 50%, 25% en 15 tot 20%. Een groot deel van deze zogenaamde overspray wordt in de geforceerde luchtstroom meegevoerd. Bij spuitcabines met wateruitwassing wordt de luchtstroom in intensief kontakt gebracht met water, waardoor de overspray uit de lucht verwijderd wordt. Coagulatiemiddelen in het waswater doen de verfdruppeltjes samenklonteren. Na verloop van tijd wordt het waswater van natte spuitcabines ververst. Bij een zorgvuldige dosering van de coagulatiemiddelen en terughouding van de verfslib kunnen dan de volgende stoffen in het waswater voorkomen.

parameter concentratie in mg/l parameter concentratie in /ig/1

zwevende stof 40 oplosmiddelen: benzeen <20

zware metalen: tolueen <20 Cr 1,5 ethylbenzeen 45 Cu 0,1 xylenen 150 Ni < 0,1 Pb < 0,2 Zn 0,1

alifatische koolwaterstoffen: aceton 20 methanol 20 i-propanol 10 butanol 50 i-butanol 20

Het waterverbruik bedraagt ca. 1 m3 per 10.000 m2 geverfd oppervlak

Vloeibare verfprodukten zijn opgebouwd uit de volgende componenten: bindmiddel, pigment, vulmiddel, oplosmiddel en additieven. De laatste tijd is er veel aandacht voor het vervangen van grondstoffen, waarvan bekend is dat ze een niet meer toelaatbare belasting voor het milieu geven. Dat geldt vooral voor roestwerende pigmenten (vervanging van loodoxide en zinkchromaat door b.v. zinkfosfaat) en voor oplosmiddelen. Ten aanzien van deze laatste groep is een van de belangrijkste ontwikkelingen de watergedragen verf. Watergedragen verfprodukten zijn onder te verdelen in dispersies en oplossingen van bindmiddelen in water. Dispersieverven komen het meest voor. De daarin vaak gebruikte bindmiddelen, acrylaatpolymeren en urethaanpolymeren, zijn slecht biologisch afbreekbaar en worden in een rwzi niet of nauwelijks teruggehouden. Een geschikte techniek om de

bindmiddelen uit afvalwater te verwijderen is flocculatie. In het waswater van spuitcabines vormt verspoten watergedragen lak overigens voor een deel een stabiele suspensie. Hier is een goede afscheiding te realiseren door coagulatie in combinatie met flotatie of filtratie. De conserveringsmiddelen, die ervoor moeten zorgen dat de watergedragen verven in de verpakking niet microbiologisch aangetast worden, zijn naar verwachting moeilijk uit het afvalwater te verwijderen.

Bij saneringsmaatregelen voor lakapplicatiebedrijven kan in de eerste plaats gedacht worden aan het toepassen van watervrije processen, zoals droog schuren, thermisch ontlakken en het gebruik maken van droge cabines. Voorts kan gekozen worden voor niet-vernevelende applicatietechnieken (dompelen, lakwalsen) of vernevelende technieken met weinig spuitverlies. Het is verder zinvol na te gaan of het spuitverlies geminimaliseerd kan worden door een andere keuze of instelling van de apparatuur, meer voorlichting aan en opleiding van de spuiter of het overschakelen op spuitrobots. Tenslotte kan de standtijd van het wa.swater van spuitcabines aanzienlijk worden verlengd door verfslib continu te verwijderen, bijvoorbeeld met behulp van schrapers. Voor de verwijdering van oplosmiddelen uit het waswater dienen coaguleringsmiddelen met een adsorptiecomponent (aktieve kooi of klei) gebruikt te worden.

Voor de vergunningverlening aan bedrijven die lakapplicatie toepassen zijn enkele aandachtspunten van belang. Ten eerste is het aan te raden om aan het afvalwater dat vrijkomt bij het ontlakken specifieke eisen te stellen. Gedacht wordt aan het stellen van concentratie-eisen voor zware metalen (bijvoorbeeld conform de Unie-richtlijnen) danwel het niet toestaan van de lozing ervan. Ten tweede verdient van de fosfateerprocessen ijzerfosfateren de voorkeur boven zinkfosfateren. Daarnaast is op fosfaat thans de emissie-aanpak van toepassing, daarom kan ook aan de fosfaatvracht een limitering verbonden worden. Ten derde zijn specifieke voorschriften voor de deelstroom afkomstig van spuitcabines met wateruitwassing eveneens aan te bevelen. Als concentratie-eisen voor zware metalen en oplosmiddelen kunnen de Unie-richtlijnen respectievelijk 1 mg/l als som van benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen dienen. Verder zijn bij de toepassing van watergedragen verfprodukten naar verwachting verdergaande behandelingstechnieken (filtratie of flotatie) nodig voor een goede afscheiding van de gecoaguleerde verfdruppeltjes uit het waswater. Tenslotte dient het water dat gebruikt is voor het reinigen van apparatuur waarmee watergedragen verfprodukten zijn aangebracht zoveel mogelijk van verfresten te worden ontdaan alvorens het wordt geloosd.

INLEIDING

Industriele applicatie van verfprodukten is een aktiviteit die in veel bedrijven voorkomt. Het aantal nederlandse bedrijven in branches waarin verf wordt verwerkt bedraagt ca. 13.000. De belangrijkste zijn autospuiterijen, loonlakbedrijven, timmer- en meubelfabrieken, machinefabrieken, metaalwarenfabrieken en scheepsbouwbedrijven.

Bij de applicatie van verfprodukten en bij de voorbehandeling van de te lakken oppervlakken kan afvalwater vrijkomen dat afhankelijk van de gebruikte stoffen o.a. zware metalen en organische oplosmiddelen bevat. Verder kan ook het verwijderen van laklagen die niet aan de gestelde eisen voldoen het ontstaan van afvalwater tot gevolg hebben.

Dit rapport beperkt zich tot de afvalwateraspekten van de zogenaamde plaatsgebonden applicatie van verfprodukten. Tevens is aandacht besteed aan het toenemend gebruik van watergedragen verven.

VOORBEHANDELING

De lakapplicatie is onderdeel van een proces waarin tevens andere bewerkingen plaatsvinden, zoals het reinigen van de te lakken ondergronden en het mechanisch of chemisch voorbehandelen van de ondergronden.

2.1 VOORBEHANDELING HOUT

Als belangrijkste stappen in de voorbehandeling van hout kunnen genoemd worden:

schuren chemisch behandelen (logen of bleken) ontlakken

2.1.1 SCHUREN

Het schuren is een voorbehandeling om het oppervlak dat al dan niet bedekt is met een verflaag te egaliseren en geschikt te maken voor het aanbrengen van een verflaag. Hout en grondverf lagen op hout worden droog geschuurd. Bij een goede bedrijfsvoering wordt het schuurstof ter plaatste afgezogen en verzameld.

2.1.2 CHEMISCH BEHANDELEN

Bij het chemisch behandelen van hout gaat het in hoofdzaak om logen en bleken. Beide worden toegepast om de kleur van het hout lichter te maken. Het logen wordt uitgevoerd door het hout te dompelen in een oplossing van natriumhydroxide in water. Na het afdruipen wordt het hout met water nagespoten om resten natriumhydroxide van het oppervlak te verwijderen. Per vierkante meter oppervlak kan 10 tot 30 gram badvloeistof in het afspoelwater terecht komen (schatting TNO, ref. 1)

Bij het bleken wordt als regel een oplossing van 30 tot 50 % waterstofperoxide gebruikt. Bij deze werkwijze behoeft niet te worden nagespoeld.

2.1.3. ONTLAKKEN

Bij het ontlakken van hout wordt natronloog of methyleenchloride toegepast. Lak- en ontlakkingschemicalienresten kunnen daarbij in het afvalwater

geraken. De afvalwaterproblematiek van deze vorm van houtreiniging is onderwerp van ref. 4 en wordt daarom hier niet verder beschreven.

2.2 VOORBEHANDELING METAAL

Als belangrijkste stappen in de voorbehandeling van metalen kunnen genoemd worden:

schuren reinigen en ontvetten beitsen aanbrengen van conversielagen (fosfateren of chromateren) ontlakken

2.2.1 SCHUREN

Het schuren van grondverflagen is een aktiviteit die vooral bij het repareren van lakschade aan auto's plaatsvindt. Er wordt nog regelmatig nat geschuurd, doorgaans alleen met water, zonder toevoeging van chemicalien. Behalve grondverfresten kan het schuurstof ook plamuur- en metaalresten bevatten. De samenstelling van schuurstof uit autospuiterijen is door TNO onderzocht (tabel 1).

Tabel 1: Samenstelling schuurstof autoreparatiebedrijven (ref. 1)

element concentratie in mg/kg element concentratie in mg/kg

Sb 110 As 5,7 Cd 16,5 Cr 1190 Hg 0,06 Se 2,6 Co 87 Cu 80 Pb 2300 Mo 32 Sn <10 Ba 45000 Zn 15500

Over de concentraties van de stoffen in het afvalwater zijn geen gegevens bekend. Naar verwachting zal het natschuren in autospuiterijen in de toekomst afnemen. Veel moderne reparatielakken bevatten bindmiddelen op basis van isocyanaten. Deze lakken vragen een zorgvuldige verwerking op een volkomen droge ondergrond.

2.2.2 REINIGEN EN ONTVETTEN

Metaal moet voor het fosfateren, beitsen of chromateren van de aangehechte olien, vetten en verontreinigingen worden ontdaan. Twee gebruikte methoden zijn het dampontvetten met trichlooretheen (tri), perchlooretheen (per) of l.l.l.trichloorethaan en het dompelontvetten of sproeireinigen met alkalische of licht zure reinigingsmiddelen. Het dampontvetten zal in de komende jaren als gevolg van het project Koolwaterstoffen 2000 (KWS 2000) in omvang afnemen.

2.2.3 BEITSEN

Het beitsen van metaal dient om roest- en oxidelagen te verwijderen en om de ondergrond een zekere oppervlakteruwheid te geven. Voor het beitsen van staal worden waterige oplossingen gebruikt van zoutzuur, zwavelzuur of fosforzuur. Bij het beitsen van aluminium wordt gebruik gemaakt van oplossingen van fluorwaterstofzuur, chroomzuurhoudend salpeterzuur en natriumhydroxide.

2.2.4 CHROMATEREN

Op metaallagen kunnen na het reinigen, ontvetten of beitsen d.m.v. dompelen of sproeien conversielagen worden aangebracht om de hechting van de lak op het oppervlak te bevorderen. Op aluminium en zink wordt d.m.v. dompelen of sproeien een chromaatlaag aangebracht. Chromateerbaden voor aluminium bestaan in principe uit een verbinding van zeswaardig chroom en een fluoride. Chromateerbaden voor zink bevatten naast chroomzuur en fluoride ook salpeterzuur en nitraten.

(Ontvetten, beitsen en chromateren zijn processen die in de galvanische industrie vaak voorkomen. Hiervan zijn de afvalwateraspekten al uitvoerig beschreven in ref. 3)

2.2.5 FOSFATEREN

Op staal worden ijzer- of zinkfosfaatlagen aangebracht. Zinkfosfaatbaden bestaan uit primair zinkfosfaat en zinknitraat of natriumnitraat. Bij het fosfateren lost ijzer op en slaat zinkfosfaat neer. Uzerfosfateerbaden bestaan uit verdunde oplossingen van primair natriumfosfaat en een bevochtiger. De baden zijn meestal verwarmd. Het fosfateren wordt vaak gecombineerd met andere voorbehandelingsstappen uitgevoerd. Uzerfosfateerbaden kunnen ook voor het ontvetten worden gebruikt. Verder kan voor het beitsen of voor het zogenaamde nabeitsen van staal fosforzuur worden gebruikt, zodat

tegelijkertijd gefosfateerd wordt. Tenslotte kan, als variant op het chromateren van aluminium, fosforzuur aan het chromateerbad worden toegevoegd (chroomfosfaatproces).

Tijdens het fosfateerproces ontstaat in het bad meestal een slib bestaande uit metaalfosfaten die op gezette tijden moet worden verwijderd. Een deel van het slib blijft zweven in het bad.

De baden worden regelmatig bijgesteld en na verloop van tijd vervangen. Aanleiding tot het vervangen van de baden is vaak de constatering van defekten op het metaal. De afgewerkte baden bevatten een matig hoog metaalgehalte. Na neutralisatie, waardoor de concentraties zware metalen kunnen voldoen aan de Unie-richtlijnen, en het passeren van een olieafscheider, waarbij het oliegehalte tot minder dan 100 mg/l kan worden teruggebracht, wordt lozing van ijzerfosfateerbaden thans vaak toegestaan.

Na iedere stap in de voorbehandeling wordt gespoeld. De uitsleep uit het fosfateerbad bedraagt ongeveer 20 tot 50 gram per vierkante meter behandeld oppervlak (schatting TNO, ref. 1). Het naspoelwater wordt hiermee verontreinigd.

2.2.6 ONTLAKKEN

Bij diverse spuitprocessen komt een gedeelte van de verspoten verf terecht op ophanghaken, ophangframes, spuitroosters, gereedschap, enz. Op gezette tijden moeten deze hulpmiddelen worden ontlakt. Ook kan het voorkomen dat afgekeurde laklagen moeten worden verwijderd.

Verf waarbij (nog) geen filmvorming is opgetreden, b.v. moffellak op vloerroosters, is gemakkelijk te verwijderen. Dit gebeurt vaak met behulp van een hoge drukspuit.

Voor het ontlakken van voorwerpen waarop de verf wel een filmlaag heeft gevormd worden uiteenlopende methoden toegepast.

Koud ontlakken m.b.v. ontlakkingschemicalien op alkalisch waterige basis of oplosmiddelenbasis. Vrijwel universeel toepasbaar en daarom het meest gebruikt is het koudontlakken m.b.v. dichloormethaan. Het ontlakken gebeurt d.m.v. dompelen in een bad gevuld met ontlakkingsmiddel. Het ontlakkingsmiddel bestaat grotendeels uit dichloormethaan (80-90%) met bepaalde toevoegingen zoals alcohol, aminen, organische zuren, tensiden of andere additieven. De pH-waarde van het ontlakkingsmiddel ligt, afhankelijk van het soort lak, in

het licht zure of licht alkalische bereik. Al in het bad lost een deel van de lak op. De losgeweekte rest wordt vervolgens met water van het voorwerp afgespoten. Soms wordt voor het sproeien nog gedompeld in een standspoelbad waarin dan het grootste deel van de lak achterblijft. Het procesbad en het standspoelbad worden niet geloosd.

Ontlakken m.b.v. sterke loog. De te ontlakken werkstukken worden enkele uren ondergedompeld in een bad met een sterke loogoplossing bij een temperatuur van 70-100°C. De flarden en vellen lak worden daarna mechanisch of met behulp van een hoge drukspuit van de voorwerpen verwijderd. Het procesbad wordt niet geloosd.

Thermisch ontlakken. Bij het thermisch ontlakken komt geen afvalwater vrij. Het pyrolyseproces berust op het principe dat organisch materiaal bij afwezigheid van zuurstof en bij hoge temperaturen vergast. De procesgang verloopt als volgt. Het te ontcoaten materiaal wordt in de pyrolysekamer geplaatst, afgesloten van zuurstof in de lucht. Vervolgens vindt indirekte verwarming plaats. Daarbij wordt mede gebruik gemaakt van rookgassen die in de kamer worden geblazen. Tijdens dit opwarmproces tot ongeveer 400°C vergassen de organische stoffen. Tezamen met de toegevoerde rookgassen worden de gassen naar een naverbrander geleid. De overtollige warmte uit de naverbranding wordt weer benut om de pyrolysekamer op temperatuur te houden. Dit proces gaat door totdat alle organische stof is ontleed. Na afkoeling blijft op de produkten een laagje anorganisch stof achter dat wordt verwijderd door afborstelen, afspuiten met hoge druk of stralen. Bij het wervelbedontlakken wordt een zandbed in een afgesloten ruimte van onderen aangeblazen door hete lucht en zo al wervelend opgewarmd tot ongeveer 450°C. De te ontlakken voorwerpen zijn in het wervelbed ondergedompeld. De organische produkten worden verbrand en het oppervlak van de behandelde voorwerpen wordt door het voortdurend bewegende zand schoongepoetst. De gevormde gassen worden weer naverbrand. Aan de behandelde voorwerpen hecht na afkoeling wat loszittend stof dat met perslucht gemakkelijk kan worden afgeblazen.

Steeds meer verfapplicatiebedrijven schakelen voor het ontlakken de hulp van loonontlakkingsbedrijven in. In de applicatiebedrijven zelf wordt, naast het m.b.v. hoge druk afspuiten van gemakkelijk te verwijderen verf welke geen filmvorming heeft ondergaan, vrijwel alleen ontlakt m.b.v. sterke loog. Het afspuiten van de gemakkelijk te verwijderen verf of van de door loog aangetaste verflaag gebeurt boven een bezinkput. Het bezonken afvalwater bevat nog hoge concentraties zwevende stof (enkele grammen per liter) en

zware metalen. Met name lood en zink kunnen in tientallen milligrammen per liter voorkomen. Het verdient de voorkeur dit afvalwater separaat op te vangen en te recirculeren of apart te behandelen dan wel af te voeren. Bij afvalwaterbehandeling kan gedacht worden aan een gelijksoortige techniek als voor het afvalwater afkomstig van het loogontlakken bij houtreinigingsbedrijven, te weten flocculatie gevolgd door bezinking en/of filtratie. Een dergelijke afvalwaterbehandeling zal doorgaans economisch echter onaantrekkelijk zijn, omdat het bij de meeste bedrijven slechts om enkele m3 afspuitwater per jaar gaat.

AANBRENGEN VAN VERFPRODUKTEN

Verfprodukten kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdgroepen: vloeibare en poedervormige materialen. Poedervormige verfprodukten worden d.m.v. elektrostatisch spuiten of wervelsinteren aangebracht. Hierbij komt geen afvalwater vrij. De applicatietechnieken voor vloeibare verven zijn onder te verdelen in vernevelende en niet-vernevelende technieken. De niet-vernevelende technieken (opbrengen met de kwast, dompelen, lakwalsen, lakgordijngieten) veroorzaken weinig afvalwaterproblemen en komen verder niet aan de orde. Bij toepassing van watergedragen verfprodukten kunnen niet-vernevelende technieken, vooral als gevolg van het reinigen van apparatuur en dergelijke met water wel afvalwater doen ontstaan. Hierover wordt in paragraaf 4.3.1.4 gesproken.

3.1 SPUITCABINES

Bij het aanbrengen d.m.v. vernevelende technieken wordt in de regel gebruik gemaakt van spuitcabines, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen droge spuitcabines en cabines met wateruitwassing. Bij droge spuitcabines wordt een deel van de overspray (d.w.z. verfprodukt dat niet op het te lakken oppervlak terecht komt) afgezet op de cabinewanden, waarvan het op gezette tijden verwijderd wordt door de wandbedekking, die bestaat uit vellen papier of een vetlaag, te vernieuwen. Het resterende deel van de overspray wordt meegenomen door de luchtstroom en wordt op een filter afgezet.

Bij de meest toegepaste spuitcabines met wateruitwassing ("natte cabines") stroomt langs de wanden water of wordt de lucht met overspray afgezogen en in intensief kontakt gebracht met waswater. In beide gevallen wordt de overspray opgenomen in water. Aan het water is een coagulatiemiddel toegevoegd onder invloed waarvan de verfdruppeltjes hun kleefkracht verliezen, zodat ze zich niet afzetten op de wanden of in de leidingen en het water verpompbaar blijft. Voorts zorgt het coagulatiemiddel ervoor dat de verfdruppeltjes tot een opdrijvend of bezinkend slib samenklonteren. Het water wordt via een opdrijf- of bezinkbassin, waar het slib continu of discontinu wordt afgescheiden, gerecirculeerd. Na verloop van tijd wordt het water van de natte cabines ververst. In het afvalwater zijn na afscheiding van de verfresten de volgende gehaltes gemeten (tabel 2):

8

Tabel 2: Samenstelling van gecoaguleerd en bezonken waswater

parameter concentratie in mg/l in jjg/1

Zwevend stof ca. 40

Zware metalen: Cr Cu Ni Pb Zn

Oplosmiddelen: benzeen tolueen ethylbenzeen xylenen

Alifatische koolwaterstoffen: aceton methanol i-propanol butanol i-butanol

1,5-5,5 0,1-0,6 < 0,1 < 0,2-2 ca.0,1

ca. 20 ca. 20 ca. 10 50-140 22-380

<20-4100 < 20-230 46-13800 150-33300

De laagste concentraties zijn vrijwel alle gemeten bij steeds dezelfde spuitcabine. Blijkbaar zijn deze concentraties bij een zorgvuldige bedrijfsvoering (regelmatige verwijdering van het slib uit het water, correcte dosering van het coagulatiemiddel, voldoende bezink- of opdrijftijd) haalbaar. Het waterverbruik is ongeveer 1 m3 per 10.000 m2 geverfd oppervlak. Lozing op de riolering wordt thans vaak toegestaan. Sommige waterkwaliteitsbeheerders vereisen afvoer naar een verwerkingsbedrijf.

In spuitcabines met wateruitwassing wordt de overspray effectiever afgescheiden dan in droge spuitcabines (85-95% t.o.v. 95-100%).

3.2 PNEUMATISCH VERSPUITEN

Bij het pneumatisch spuiten ("persluchtspuiten") laat men met behulp van een stroom samengeperste lucht een onderdruk ontstaan bij de vloeistofopening ("nozzle") in de verfspuit. Het Iaagvisceuze verfprodukt passeert deze opening en wordt gei'njecteerd in de luchtstroom. Daarbij wordt de vloeistof verneveld. Het is op spuittechnische gronden noodzakelijk dat de bewegingsrichting van de nevelwolk loodrecht op het te lakken voorwerp staat. Bij relatief grote, gesloten oppervlakken, zoals bij kasten en wasautomaten, heeft dat een zekere mate van terugkaatsing van de luchtstroom met de zich daarin bevindende verfdruppeltjes tot gevolg ("bounce back"). Het resultaat is een aanzienlijk spuitverlies (gemiddeld 50%). Bij open voorwerpen, zoals hekwerken en frames van fietsen, is het spuitverlies nog groter.

3.3 AIRLESS VERSPUITEN

Bij het airless verspuiten wordt het vloeibare verfprodukt onder een druk van 40-400 bar naar het spuitpistool gepompt. Tijdens het passeren van de spuitmond wordt de vloeistof als gevolg van de grote drukval verneveld. Daar de vloeistofdruppeltjes zich niet d.m.v. een luchtstroom, maar als gevolg van hun kinetische energie verplaatsen, is er bij het airless spuiten geen bounce back, hetgeen resulteert in een aanzienlijk lager spuitverlies (gemiddeld spuitverlies is 25%) dan bij pneumatisch spuiten.

3.4 ELEKTROSTATISCH VERSPUITEN

Bij het elektrostatisch verspuiten van vloeibare verfprodukten zijn diverse uitvoeringsvormen mogelijk. Ongeacht de aard van de uitvoeringsvorm wordt aan elk gevormd druppeltje een relatief grote elektrostatische lading meegegeven. Hierdoor worden de druppeltjes sterk aangetrokken door het te lakken, geaarde voorwerp. Mits de stroomsnelheid van de lucht in de spuitcabine niet al te groot is, wordt van de meeste verfdruppeltjes die het voorwerp reeds gepasseerd zijn de voortbewegingsrichting zodanig veranderd dat zij op de achterkant van het voorwerp worden afgezet. Het gevolg is een relatief klein spuitverlies (15 tot 20%), ook bij voorwerpen met een open oppervlak. Ondanks het relatief lage spuitverlies wordt het elektrostatisch verspuiten relatief weinig toegepast, omdat de investeringen relatief hoog zijn, het verfdebiet relatief laag is en het te lakken voorwerp elektrisch geleidend moet zijn.

10

STOFFEN

4.1 LAKCOAGULERINGSMIDDELEN

Het aantal commercieel verkrijgbare coaguleringsmiddelen is groot. De aard (chemische struktuur) van het toegepaste coaguleringsmiddel is aangepast aan die van het vernevelde verfprodukt. Meestal bestaat het uit een mengsel van stoffen. Voorbeelden van die stoffen zijn: Tensiden, vetzuren, butylglycol, natrium-aluminiumhydrosilicaat, aluminiumsulfaat, aluminiumoxide, aktief kooi, siliciumoxide, polyacrylamide, cellulose, calciumcarbonaat, fosfaten, ligninesulfonaat of bentoniet.

De dosering van de coagulatiemiddelen varieert van enkele honderdsten van procenten tot enige procenten.

4.2 VERFPRODUKTEN

Vloeibare verfprodukten zijn opgebouwd uit bindmiddelen, pigmenten, vulmiddelen, oplosmiddelen en additieven.

4.2.1 BINDMIDDEL

Het bindmiddel is een filmvormend polymeer of stoffen die door reaktie een polymere film vormen. Het zijn meestal organische materialen, maar op zeer beperkte schaal worden ook anorganische bindmiddelen toegepast. Veel van de gangbare bindmiddelen zijn onoplosbaar in water, doch lossen goed op in organische oplosmiddelen. Een vrij klein aantal bindmiddelen, waaronder diverse cellulosederivaten, is echter oplosbaar in water. Voorts zijn er bindmiddelen die oplosbaar zijn in water nadat een base en een cosolvent zijn toegevoegd.

Voorbeelden van gangbare bindmiddelen zijn: aldehyden, die een polymeernetwerk vormen door reaktie met zuurstof, of epoxy, dat met een amine/amide reageert tot een polymeer en verder fenol-, alkyd-, acrylaat-, melamine-, ureum-, en vinylharsen.

4.2.2 PIGMENT

Pigmenten zijn organische of anorganische, al dan niet gekleurde, poedervormige stoffen die onoplosbaar zijn in de bindmiddelen waarin ze bij de verffabrikage worden gedispergeerd om de verf de verfraaiende kleur of

11

het corrosiewerend karakter te geven. Veel pigmenten zijn stoffen op basis van zware metalen. Voorbeelden van pigmenten zijn: carbon black, chromaatgeel, chromaatgroen, ijzeroxidegeel, -rood, -bruin, -zwart, titaandioxidewit, loodmenie, zinkchromaat, zinkfosfaat of zinkstof.

4.2.3 VULMIDDEL

Vulmiddelen zijn inerte vaste stoffen die dienen om het vaste stofgehalte te verhogen en de mechanische eigenschappen te verbeteren. Ze geven als het ware body aan de verf, maar hebben geen dekkend vermogen. Voorbeelden van gangbare vulstoffen zijn: silica, calciumcarbonaat, ditaomeenaarde, kwartspoeder of talk.

4.2.4 OPLOSMIDDELEN

De filmvormende polymeren of reaktanten die het polymeer gaan vormen worden opgelost in oplosmiddelen. De pigmenten en vulstoffen worden in deze oplossing gedispergeerd. In een beperkt aantal gevallen kan het bindmiddel worden opgelost in water. In verreweg de meeste gevallen moet echter een organisch oplosmiddel worden gebruikt. Voorbeelden van organische oplosmiddelen zijn: aceton, (iso-)butanol, ethanol, glycolderivaten, methyleenchloride, (iso-)propanol, tolueen of xyleen.

4.2.5 ADDITIEVEN

Additieven of hulpstoffen worden toegepast om de eigenschappen van "natte" verf en van de verffilm te verbeteren. Ze worden in een gering percentage toegevoegd. Voorbeelden van hulpstoffen zijn: anti-kratermiddel, anti-opdrijfmiddel, anti-uitzakmiddel, anti-velmiddel, conserveringsmiddelen (biociden), siccatieven of weekmakers.

De weekmakers worden toegevoegd, omdat de uit de bindmiddelen verkregen films in een aantal gevallen zo bros zijn dat zij niet voldoen aan de gangbare verftechnische eisen. Dit is o.a. het geval bij chloorrubber en nitrocellulose. Voorbeelden van gangbare weekmakers zijn: choorparaffinen, dibutylftalaat, tricresylfosfaat of polyesters.

12

4.3 ONTWIKKELINGEN OP HET GEBIED VAN VERFPRODUKTEN

Verfprodukten zijn voortdurend in ontwikkeling. Behalve kwaliteitsverbeteringen kunnen ook milieuaspekten daartoe aanleiding zijn. Zo kunnen grondstoffen waarvan bekend is dat ze een niet meer toelaatbare belasting van het milieu geven worden vervangen door minder schadelijke stoffen. Vooral oplosmiddelen en pigmenten staan thans in de belangstelling.

4.3.1 OPLOSMIDDELEN

Na applicatie van de vloeibare verf verdampen de oplosmiddelen (meestal ca. 50 gew% van de verf) en verdwijnen in de atmosfeer. In het kader van het programma KWS 2000 streeft de overheid ernaar om het aandeel oplosmiddelen in ondermeer verven sterk terug te dringen. Diverse mogelijkheden om de oplosmiddelenemissie te verminderen, evenals de toepassing van andere schadelijke stoffen kunnen van invloed zijn op de afvalwaterproblematiek bij de verfapplicatie. Er zijn vier hoofdlijnen waarlangs nieuwe concepten met een gereduceerd oplosmiddelengehalte worden ontwikkeld.

4.3.1.1 Poederverven

Een van de concepten die al op grote schaal toegepast wordt is "powder coating", de ontwikkeling van poederverven. Deze bevatten helemaal geen oplosmiddelen. De meest gangbare applicatietechniek is om het poeder te verstuiven m.b.v. een pistool dat verbonden is met een hoogspanningsgenerator. De elektrisch geladen, elkaar onderling afstotende deeltjes vormen tezamen de poederwolk die gericht wordt op het te lakken geaarde voorwerp. Nadat zich op het voorwerp een poederlaag van gelijkmatige dikte heeft gevormd, wordt de laag gemoffeld bij een temperatuur van 140-200°C. Het deel van het poeder dat zich niet op het voorwerp heeft afgezet wordt opgevangen en opnieuw gebruikt, zodat de verliezen zich tot minder dan 3% beperken.

Een vrij recente ontwikkeling is het tribo-elektrostatisch spuiten, waarbij elk verfdeeltje een afzonderlijke lading krijgt door het langs teflon te geleiden. Nadeel van het gebruik van poederlakken is dat er een aparte, vrij dure installatie voor moet worden aangeschaft. Verder bemoeilijkt het gebruik van poeders het schoonmaken van de installatie, hetgeen problemen oplevert als er regelmatig van kleur gewisseld moet worden.

De omzet aan poederverven groeit met 15-20% per jaar. Toepassing van poederverven beperkt zich echter uitsluitend tot de industrie.

13

4.3.1.2 High solids

Naast poederlakken is een tweede concept dat van de "high solids", oplosmiddelarme verven. Daarbij maakt men geen gebruik van polymeren -de verf zou anders niet meer op te brengen zijn-, maar van oligomeren die bij het drogen polymeriseren. De hoeveelheid oplosmiddel hoeft nog slechts 15% te zijn in plaats van de 50% die in "normale" verven gebruikelijk is.

4.3.1.3 Reaktieve verdunners

Een derde alternatief vormen de zogeheten reaktieve verdunners. Bij applicatie fungeert de verdunner als oplosmiddel, zodat de verf nog gemakkelijk hanteerbaar is. Na applicatie dampt het oplosmiddel niet uit, maar reageert met de mono- en oligomeren. Dat kan bijvoorbeeld onder invloed van UV- of elektronenstraling.

4.3.1.4 Watergedragen verfprodukten

Een van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van de oplosmiddelarme verven is de watergedragen verf. Deze winnen langzaam terrein, voor een belangrijk deel in de bouw- en doe het zelf sfeer. In 1988 was 25% van alle verkochte verf op water gebaseerd (in 1973 was dat nog maar 12%). De acceptatie van watergedragen verven in de industrie is vrij gering, omdat ze noch technische noch economische voordelen opleveren. In het geval dat de voorbehandeling niet helemaal optimaal is zullen bij de toepassing van watergedragen lakken bijvoorbeeld eerder kraters in de laklaag ontstaan dan bij oplosmiddellak. Kleine resten olie of vet worden in veel gevallen nog wel opgelost door het in de lak aanwezige oplosmiddel. Met water lukt dit echter niet. Verder is, als gevolg van de oppervlaktespanning van water, de energie nodig voor het verstuiven van waterlak hoger dan bij oplosmiddellak. Ook moeten spuitapparatuur en spuitcabine uitgevoerd zijn in roestvast staal. Tenslotte is de droogtijd van oplosmiddellak door de keuze van het oplosmiddel(mengsel) instelbaar, door het lage oplosmiddelgehalte is dat met waterlakken echter niet mogelijk.

Watergedragen verfprodukten zijn onder te verdelen in dispersies en oplossingen van bindmiddelen in water. Dispersieverven komen het meest voor. Het bindmiddel in dispersies is doorgaans een polyacrylaat, soms een dispersie van lijnolie. Acrylaatdispersieverven bevatten 2-5 % organische oplosmiddelen (om het samenvloeien van de acrylaatbolletjes te bevorderen), ammoniak of een amine (ten behoeve van de stabiliteit), konserveermiddelen en andere hulpstoffen. Als bindmiddelen in oplossingen worden alkyd- en

14

urethaanharsen het meest gebruikt. De alkydharsen hebben een zure groep, waardoor ze door zoutvorming met een aan de verf toegevoegde amine wateroplosbaar zijn gemaakt. Ze hebben daarnaast nog mede-oplossers nodig in de vorm van 10-20 % organische oplosmiddelen. Ze bevatten geen bacteriociden.

Vanuit het oogpunt van emissies is het een nadeel dat watergedragen verven waterafdunbaar zijn. Het risico is groot dat de gebruikers ervan het, bij het schoonmaken van de gebruikte apparatuur en hulpmiddelen ontstane, afvalwater zondermeer op de riolering lozen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat acrylaatpolymeren en urethaanpolymeren slecht biologisch afbreekbaar zijn. Ze worden in een rwzi ook niet of nauwelijks teruggehouden. Een geschikte techniek om deze bindmiddelen uit het afvalwater te verwijderen is flocculatie (ref. 12). Als het gedispergeerde acrylaatpolymeer in het oppervlaktewater terecht komt, kan het de kiemen van vissen verstoppen. Hierdoor kan de zuurstofvoorziening van de vis in gevaar komen. Alkydharsen zijn esters van ftaalzuur, glycerol en vetzuren en zijn dus waarschijnlijk wel biologisch afbreekbaar. Verder zijn konserveermiddelen, die veelal aan watergedragen verven worden toegevoegd om te voorkomen dat de verf in de verpakking microbiologisch wordt aangetast, vermoedelijk slecht uit afvalwater verwijderbaar. Sommige konserveermiddelen zouden door hun lage afbreekbaarheid een negatieve invloed op de biologische zuivering van het rioolwater kunnen hebben.

Voor het reinigen van spuitapparatuur wordt gemiddeld 1 liter reinigingsvloeistof (water dan wel oplosmiddel) gebruikt; er komt ca. 0,1 liter aan verfresten vrij (ref. 14). Inmiddels zijn er voor autospuiterijen reeds coaguleringsmiddelen en bezinktankjes op de markt, met behulp waarvan het waswater, van met watergedragen grondlak vervuilde spuitapparatuur, behandeld kan worden. Overigens is tot nu toe afscheiding van de overspray uit het waswater van natte cabines louter m.b.v. coaguleringsmiddelen nog weinig succesvol. De verfdeeltjes vormen voor een deel een stabiele suspensie in het waswater. Indien in combinatie met de coagulatie flotatie wordt toegepast is wel een goede afscheiding te realiseren. Ook filtratie wordt als mogelijkheid genoemd. Verwacht wordt enerzijds (ref. 11) dat de omschakeling op watergedragen verf bij applicatiebedrijven tot een overgang naar droge spuitcabines zal leiden. Anderzijds wordt het vermoeden uitgesproken dat het gebruik van spuitcabines met wateruitwassing voortgezet zal worden hetgeen tot een toenemende produktie van afvalwater zal leiden.

Een ander waterig verfsysteem is dat van het elektroforetische lakproces. Bij het elektroforetisch lakproces wordt de verf aangebracht m.b.v. een elektrisch veld. Wanneer tussen twee elektroden, ondergedompeld in een

15

colloidale suspensie van verfdeeltjes in water, een gelijkstroom wordt gestuurd, zullen de verfdeeltjes zich gaan bewegen in de richting van de tegenovergesteld geladen elektrode en daar hun lading afgeven. Zo zet de verf zich op het voorwerp af en doordat de laagdikte groter wordt neemt de weerstand toe en de stroomsterkte af. Afhankelijk van de elektrische lading van de lakdeeltjes in het elektroforesebad is er een onderscheid tussen kataforese (positieve lading) en anaforese (negatieve lading). Als er een egale laagdikte over het gehele oppervlak is afgezet wordt het voorwerp uit het elektroforesebad getild en wordt de aanhangende verfsuspensie in een spoelbad verwijderd. Het recirculerende spoelwater wordt d.m.v. omgekeerde osmose schoongehouden. De verfdeeltjes worden teruggevoerd naar het elektroforesebad. Een derde deel van alle watergedragen verfprodukten in Europa werd in 1987 gebruikt voor elektroforetische toepassingen.

4.3.2 PIGMENTEN

Bedenkingen tegen het gebruik van loodoxide (in loodmenie) en zinkchromaat als inhiberende pigmenten hebben al veel gevallen geleid tot vervanging door andere pigmenten, zoals zinkfosfaat. Verwacht kan worden dat het gebruik van zinkstof als pigment zal toenemen en er zullen nieuwe pigmenten, zoals b.v. Shieldex (onder andere calcium neergeslagen op silica) beschikbaar komen. De corrosieweerstand wordt verkregen door een grote dichtheid en een slechte waterdoorlaatbaarheid. Ook worden of zijn bepaalde kleurpigmenten vervangen door minder schadelijke pigmenten.

16

SANERINGSMOGELIJKHEDEN

Bij interne saneringen kan gedacht worden aan het zoveel mogelijk toepassen van watervrije processen, zoals droog schuren, thermisch ontlakken en het mechanisch verwijderen van de hierbij achterblijvende anorganische stof en gebruik maken van droge spuitcabines. Voorts kan t.a.v. de applicatietechniek gekozen worden voor een niet-vernevelende techniek of een vernevelende techniek met weinig spuitverlies. Ondanks een grote opkomst van het poeder- en elektroforetisch lakken zijn vernevelende technieken voor het aanbrengen van vloeibare verfprodukten echter niet altijd te vervangen, daar waar het gaat om het verkrijgen van een bepaalde optische kwaliteiten (bijvoorbeeld in de automobielindustrie) of om kleinere charges van verschillende kleuren met korte wisseltijden. Ook het in toenemende mate gebruikte kunststof kan enkel door middel van spuiten industrieel gelakt worden. De mate van vervuiling van het water uit spuitcabines met wateruitwassing kan op verschillende manieren beperkt worden.

In veel gevallen is het spuitverlies groter dan technisch haalbaar. Oorzaken hiervoor zijn onder andere een onjuiste afstelling van de apparatuur of de viscositeit van het verfprodukt, een onjuiste keuze van de apparatuur, onvoldoende vakmanschap van de lakspuiter of het pneumatisch in plaats van airless of elektrostatisch spuiten. Door verbetering van de vakopleidingen en door voorlichting binnen de bedrijven kan de hoeveelheid overspray worden verminderd. Daar waar het gaat om grote tot zeer grote aantallen identieke voorwerpen resulteert het gebruik van spuitautomaten en spuitrobots in een vermindering van het uitvalpercentage, het lakverbruik (ca. 15%) en de overspray.

Van de 100 kg verwerkte lak (met 50% oplosmiddel) komt tussen de 2,5 kg (bij elektrostatisch spuiten) en de 30 kg (bij pneumatisch spuiten van ongunstig gevormde werkstukken) aan vaste stof in het waswater terecht. Met ca. 10% coagulatiemiddel vormt dat ca. 10 tot 120 kg slib met een droge stofgehalte van 25%. Door continue slibverwijdering kan de standtijd van het waswater aanzienlijk worden verlengd. Recentelijk is een compacte flotatie-installatie voor slibverwijdering uit spuitcabines op de markt gekomen. De slibverwijderingsinstallatie kan voor een of meerdere spuitcabines tegelijk worden ingezet. Volgens de fabrikant van de installatie blijft het waswater zo zuiver, dat een standtijd van twaalf maanden zonder meer haalbaar is. De kosten van een dergelijke installatie bedragen ca. 16.000 gulden.

17

Geheel zonder chemicalien werkt de elektrocoagulering, waarbij coagulatie tot stand wordt gebracht onder invloed van een sterk elektrisch veld. Elektrocoagulatie is niet voor elke laksoort geschikt. In de praktijk blijkt elektrocoagulatie weinig toegepast te worden, daar de verfdeeltjes weliswaar goed samenklonteren, maar vaak hun kleefkracht niet verliezen. Het slib dat ontstaat is, in tegenstelling tot slib dat ontstaat bij coagulatie m.b.v. chemicalien, eventueel op te werken tot lak. Experimenten om door het opconcentreren met behulp van ultrafiltratie verspoten watergedragen verf terug te winnen zijn positief verlopen.

Het is wenselijk en mogelijk om de geringe hoeveelheden oplosmiddelen die in het water terecht zijn gekomen en daaruit niet zijn verdampt of afgescheiden met het slib door adsorptie aan bijvoorbeeld aktief kooi te verwijderen. Sommige coaguleringsmiddelen bevatten aktief kooi, maar in de meeste gevallen zal dit apart moeten worden gedoseerd, hetgeen in de praktijk geen toepassing vindt. De coagulatiemiddelen voor watergedragen verven zijn veelal wasdispersies of produkten op basis van klei. Ook deze produkten zijn in staat de van de watergedragen verven afkomstige en dus goed in water oplosbare restoplosmiddelen te adsorberen.

Ten aanzien van interne saneringsmaatregelen bij de voorbehandeling gelden dezelfde uitgangspunten als voor de chemische oppervlaktebehandeling van metalen (ref. 3), zoals beperking van de oversleep met het produkt, een spaarbad achter (verwarmde) procesbaden en het niet lozen van concentraten en halfconcentraten. Voor wat betreft het fosfateerproces moet zo mogelijk gekozen worden voor ijzerfosfateren in plaats van zinkfosfateren.

Van de voorbehandelingsstappen verdient de ontlakking van metalen met behulp van sterke loog in het kader van dit rapport nog wel speciale aandacht. Bezinking van het afspuitwater is vaak onvoldoende om een goede afscheiding van de zware metalen te bewerkstelligen. Hergebruik, separate behandeling, gericht op het verlagen van de concentraties zware metalen, dan wel afvoer van het afspuitwater kan de lozing van dit afvalwater met relatief hoge concentraties zware metalen voorkomen.

18

AANDACHTSPUNTEN BIJ VERGUNNINGVERLENING

De bedrijven die lakapplicatie toepassen vallen onder de werking van de AMvB van 4 november 1983, Stb. 577 (kategorie D: bedrijven die oppervlakken van materialen behandelen) en derhalve ook bij lozing op de riolering onder de WVO-vergunningplicht. De meeste zullen reeds over een WVO-vergunning beschikken. Ten behoeve van de vergunningverlening of -wijziging voor nieuwe bedrijven of bedrijven die hun produktieproces gaan veranderen is hierna een aantal relevante aandachtspunten weergegeven. De aandachtspunten zijn beperkt tot die onderwerpen die in bestaande CUWVO-rapporten niet aan de orde komen.

Ontlakken Bezinking van het afspuitwater bij loogontlakken in lakapplicatiebedrijven vindt doorgaans onvoldoende plaats of leidt tot onvoldoende afscheiding van de zware metalen. Het is derhalve aan te raden aan deze afvalwaterstroom specifieke eisen te stellen. Gedacht kan worden aan het niet toestaan van lozing van het afspuitwater dan wel aan het opleggen van concentratie-eisen voor zware metalen (bijvoorbeeld conform de richtlijnen van de Unie van Waterschappen) aan de deelstroom. Hetzelfde geldt voor het afvalwater dat ontstaat bij het met behulp van een hoge drukspuit verwijderen van niet gemoffelde lak van vloerroosters.

Fosfateren Uzerfosfateren heeft de voorkeur boven zinkfosfateren. Lozing van ijzerfosfateerbaden na verwijdering van zware metalen en olie kan men ter discussie stellen. Het beleid ten aanzien van fosfaat is immers aangescherpt. In de Derde Nota Waterhuishouding is ten opzichte van 1985 een vermindering van de emissie van fosfaat naar het oppervlaktewater met 75% als doelstelling geformuleerd. De strategie om die vermindering te kunnen bereiken is een emissieaanpak. Het overgrote deel van de lakapplicatiebedrijven loost niet rechtstreeks op oppervlaktewater maar op de riolering. De regionale waterkwaliteitsbeheerder kan in de vergunning eisen stellen aan de hoeveelheid fosfaat in het afvalwater van deze bedrijven teneinde de fosfaatconcentratie van het influent van de rwzi te verlagen. Behandeling van een fosfateerbad bij lakapplicatiebedrijven zelf zal over het algemeen neerkomen op hetzelfde principe als bij rwzi's, namelijk precipitatie gevolgd door bezinking. Overigens wijken de totale rendementen van fosfaatverwijdering naar verwachting niet veel van elkaar af. Het is denkbaar om lozing van fosfateerbaden evenals lozing van overige concentraatbaden niet toe te staan. De baden kunnen dan ter verwerking, dan wel opwerking ten behoeve van hergebruik, worden afgevoerd.

19

Verspuiten van verfprodukten Het afvalwater uit spuitcabines met wateruitwassing is een potentiele bron van sterk vervuild afvalwater. Als de verwijdering van verfresten zorgvuldig gebeurt, worden de concentraties en vrachten zware metalen en oplosmiddelen echter zover teruggebracht dat lozing op de riolering over het algemeen geaccepteerd kan worden. Ook hier zijn concentratie-eisen aan de afzonderlijk deelstroom op zijn plaats. Gedacht kan worden aan de Unie-richtlijnen voor zware metalen en 1 mg/l als de som van benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen voor oplosmiddelen. Daarnaast is het gewenst bij de vergunningverlening aandacht te besteden aan de wijze waarop verfslib uit het waswater wordt verwijderd: continue slibverwijdering heeft de voorkeur; verwijdering van watergedragen verfprodukten vergt wellicht tevens een filtratie- of flotatiestap.

Reiniging van apparatuur Het reinigen van apparatuur dat gebruikt is om watergedragen verfprodukten aan te brengen vindt plaats met water. Lozing van het reinigingswater kan worden voorkomen door het als suppletiewater voor spuitcabines met wateruitwassing te gebruiken. Indien geen spuitcabines met wateruitwassing worden gebruikt, kan lozing pas worden toegestaan nadat de verfresten zoveel mogelijk uit het reinigingswater verwijderd zijn. Doorgaans is het niet zinvol om voor het reinigingswater in een vergunning aparte concentratie-eisen op te nemen. De lozing vindt namelijk vaak plaats via spoelbakken die eveneens voor andere doeleinden gebruikt worden.

20

1

REFERENTIES

1 Bedrijfsvoering en afvalstoffen bij industriele lakapplicatie Dr. T. Doorgeest, M. Hoeflaak, F.W. Kielhorn TNO-verfinstituut, 1987

2 Milieu(gezondheid)kundige aspekten van het gebruik van watergedragen verfprodukten in de bouwnijverheid en particuliere sektor Drs. A. van Faassen, Dr. P.J.A. Borm Rijksuniversiteit Limburg, 1988

3 Afvalwaterproblematiek bij oppervlaktebehandeling van metalen CUWVO-rapport, december 1987, Rijkswaterstaat

4 jAJvalwaterproblematiek houtreinigingsbedrijven CUWVO-rapport, januari 1988, Rijkswaterstaat

5 Diverse artikelen uit "I-Lack" (4/87 pag 143-145; 4/88 pag 116-117 en pag 119)

6 Diverse artikelen uit "NCI" (19/88 pag 18-19; 21/88 pag 4-5; 22/88 pag 10-11; 22/88 pag 18-19)

7 Diverse artikelen uit "Metaal & Kunststof (12/88 pag 12-13 en pag 24-27; 11/89 pag 26-27; 23/89 pag 32-37; 24/88 pag 52-53)

8 Diverse artikelen uit "Metalloberflache" (11/82 pag 531-537; 10/88 pag 461-463; 10/89 pag 482-484)

9 Diverse artikelen uit 'Tijdschrift voor oppervlaktetechnieken en corrosiebestrijding" (2/89 pag 68-69; 5/89 pag 190-192; 8/89 pag 324-235 en pag 314-317)

10 Fachbroschiire Oberflachentechnik 1/85

11 Mondelinge informatie van Dr. T. Doorgeest, TNO-verfinstituut

12 Mondelinge informatie van ing. De Jonge, W V F

13 Produktinformatie van diverse lakcoaguleringsmiddelen-leveranciers

14 Diverse informatie van enkele industriele lakapplicatiebedrijven

21