8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische...

43
8.7 Joris Op 1 april 1997 reageert Joris, een 22 jarige student filosofie en psychologie, per e-mail op de oproep waar hij via zijn vriend Bas over heeft gehoord. Hij schrijft dat hij zich bezig houdt met humanisme 1 en ‘tegelijkertijd’ erg ‘geïnteresseerd’ is ‘in allerlei vernieuwingsbewegingen binnen kerken’. Hoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse kloosters heeft bezocht, zou je hem, zo schrijft hij, ‘nog steeds als “ongelovig” mogen inschalen in de traditionele zin van het woord’ 2 . Op 2 en 3 april schrijft hij over zijn levensgeschiedenis en zijn levensbeschouwelijke achtergrond: hij is opgegroeid bij zijn moeder (gezinsverzorgster, 49). Ze is gescheiden van zijn vader (orthopedagoog, 52) toen hij anderhalf was. Na zeer negatieve ervaringen met het katholieke geloof waarin zijzelf is opgevoed in de buurt van Roermond, komt ze in aanraking met het humanisme waar ze, zo schrijft Joris, ‘binding’ mee krijgt 3 . Zijn moeder voedt hem dan ook binnen een humanistisch waardensysteem op. Wat het abdijweekend betreft, schrijft hij dat hij het ‘hartstikke leuk’ vindt dat hij meekan en dat hij hoopt dat het in de groep ‘klikt’ 4 . Hij maakt enig voorbehoud door te stellen dat hij uit eerdere ervaringen weet dat zijn meningen over levensbeschouwing en godsdienst niet altijd worden gewaardeerd: Ik sta er natuurlijk, net als alle anderen, niet blank in. De afgelopen jaren ben ik ongeveer zeven keer in Taizé geweest en ben ook verder bezig geweest met humanisme. Dat kan ertoe leiden, dat ik soms wat afstandelijk of juist te provocerend uit de hoek kom. Ik vertel het er vast bij, zodat je iets van m'n quirks afweet. Ik wil wel met alle plezier proberen de groep (die ik dus niet ken) zo open mogelijk tegemoet te komen en ik denk dat wij een hoop interessants te bespreken hebben 5 . Bij het voorgesprek op 9 april vertelt hij meer over zijn levensgeschiedenis wat christelijk geloof betreft en zijn huidige bestaansoriëntatie. 8.7.1 Voor het abdijweekend 1 Het na-oorlogse humanisme zet zich sterk af van een godsdienst die als heteronoom, autoritair en metafysisch onjuist wordt beschouwd. In zijn Gechiedenis van het humanisme in Nederland’ (Den Haag 1967) noemt dr. A.L. Constandse vier kenmerken: 1) Het verklaren van de wereld uit evolutie, zonder zich te beroepen op een hogere macht; 2) Het aanvaarden van verklaringen van de empirische wetenschappen voor verschijnselen die eerder alleen op mythische wijze door de godsdienst verklaard werden; 3) Het autonome geweten als leidraad nemen voor ethisch oordelen, niet ‘theologische vooronderstellingen, goddelijke geboden of kerkelijke zeden’; 4) Het bevorderen van ‘het algemeen welzijn op aarde’ (5, 6). 2 Bijlage 1.7.1, 1. 3 Ibid., 3. 4 Ibid., 2. 5 Ibid., 1.

Transcript of 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische...

Page 1: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

8.7 Joris

Op 1 april 1997 reageert Joris, een 22 jarige student filosofie en psychologie, per e-mail op de oproep waar hij via zijn vriend Bas over heeft gehoord. Hij schrijft dat hij zich bezig houdt met humanisme1 en ‘tegelijkertijd’ erg ‘geïnteresseerd’ is ‘in allerlei vernieuwingsbewegingen binnen kerken’. Hoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse kloosters heeft bezocht, zou je hem, zo schrijft hij, ‘nog steeds als “ongelovig” mogen inschalen in de traditionele zin van het woord’2. Op 2 en 3 april schrijft hij over zijn levensgeschiedenis en zijn levensbeschouwelijke achtergrond: hij is opgegroeid bij zijn moeder (gezinsverzorgster, 49). Ze is gescheiden van zijn vader (orthopedagoog, 52) toen hij anderhalf was. Na zeer negatieve ervaringen met het katholieke geloof waarin zijzelf is opgevoed in de buurt van Roermond, komt ze in aanraking met het humanisme waar ze, zo schrijft Joris, ‘binding’ mee krijgt3. Zijn moeder voedt hem dan ook binnen een humanistisch waardensysteem op. Wat het abdijweekend betreft, schrijft hij dat hij het ‘hartstikke leuk’ vindt dat hij meekan en dat hij hoopt dat het in de groep ‘klikt’4. Hij maakt enig voorbehoud door te stellen dat hij uit eerdere ervaringen weet dat zijn meningen over levensbeschouwing en godsdienst niet altijd worden gewaardeerd:

Ik sta er natuurlijk, net als alle anderen, niet blank in. De afgelopen jaren ben ik ongeveer zeven keer in Taizé geweest en ben ook verder bezig geweest met humanisme. Dat kan ertoe leiden, dat ik soms wat afstandelijk of juist te provocerend uit de hoek kom. Ik vertel het er vast bij, zodat je iets van m'n quirks afweet. Ik wil wel met alle plezier proberen de groep (die ik dus niet ken) zo open mogelijk tegemoet te komen en ik denk dat wij een hoop interessants te bespreken hebben5.

Bij het voorgesprek op 9 april vertelt hij meer over zijn levensgeschiedenis wat christelijk geloof betreft

en zijn huidige bestaansoriëntatie.

8.7.1 Voor het abdijweekend

a. Kindertijd

Joris schrijft het volgende over zijn kindertijd:

Godsdienst was iets om je tegen af te zetten. M'n moeder heeft haar knokpartij wel gehad en daar heb ik het een en ander van meegekregen. Desondanks ben ik grotendeels in Limburg opgegroeid en gingen we bijvoorbeeld wel soms naar de kerk in een dorpje in de buurt. Het was een mysterie voor mij: waar hebben die mensen het over? Wat is dat, God? Heb wel m'n 'stiekeme-bidperiodes' gehad, ja. Mijn neefje was er erg happig me op me het een en ander bij te brengen. Verder dan het Onze Vader is hij nooit gekomen. Verder was mijn moeder op lokaal niveau erg aktief in het Humanistisch Verbond6.

Tijdens het voorgesprek gaat hij verder in op de facetten die hij hier noemt. Wat Joris hierover vertelt, vat ik als volgt kort samen: zijn moeder is opgegroeid in Midden Limburg in een streng katholiek gezin met dertien kinderen. Ze volgt Joris’ vader naar Nijmegen, waar deze studeert. Het culturele klimaat in Nijmegen in de jaren 60 is erg liberaal, vooral ook met betrekking tot katholieke opvattingen.

1 Het na-oorlogse humanisme zet zich sterk af van een godsdienst die als heteronoom, autoritair en metafysisch onjuist wordt beschouwd. In zijn Gechiedenis van het humanisme in Nederland’ (Den Haag 1967) noemt dr. A.L. Constandse vier kenmerken: 1) Het verklaren van de wereld uit evolutie, zonder zich te beroepen op een hogere macht; 2) Het aanvaarden van verklaringen van de empirische wetenschappen voor verschijnselen die eerder alleen op mythische wijze door de godsdienst verklaard werden; 3) Het autonome geweten als leidraad nemen voor ethisch oordelen, niet ‘theologische vooronderstellingen, goddelijke geboden of kerkelijke zeden’; 4) Het bevorderen van ‘het algemeen welzijn op aarde’ (5, 6).2 Bijlage 1.7.1, 1.3 Ibid., 3.4 Ibid., 2.5 Ibid., 1.6 Ibid.,3. Constandse vermeldt dat het Humanistisch Verbond in 1946 werd opgericht. In 1955 werd een beginselverklaring afgegeven, met als kern: ‘De humanistische levensovertuiging wordt gekenmerkt door het pogen om leven en wereld te verstaan met een beroep op menselijke vermogens en zonder uit te gaan van bijzondere openbaring’ (176).

Page 2: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Nadat ze zich al eerder had afgezet tegen katholiek geloof, komt het nu tot een breuk. Ze vindt aansluiting bij het Humanistisch Verbond (98-109). Joris bedenkt dat de ‘humanistische beweging’ toendertijd een ‘soort platform’ was voor mensen die ‘de kerk uitstroomden’ om zich ‘te kunnen afzetten tegen die traditionele kerken’. Hij vindt dat zijn moeder dit ‘afzetten’ op een ‘positieve manier’ heeft ‘vertaald in het humanisme’ (119-125).Joris vertelt dat hij in zijn vroege kindertijd van zijn moeder meekreeg dat godsdienst ‘dogmatisch en gevaarlijk’ is:

Het gaat dan vooral over die dogmatiek; het krijgen van kinderen zonder dat je getrouwd bent, het moeten trouwen of in ieder geval vanuit de familie aangegeven krijgen dat je moet trouwen. En in die zin dus ook ontzettend sterk leefregels opgedrongen krijgen vanuit een geloofscultuur (115-118).

Hij denkt dat zijn moeder desondanks ‘ergens stiekem toch wel binding’ heeft ‘gehouden’ met haar katholieke geloofsachtergrond, getuige het feit dat ze hem toendertijd wel eens meenam naar een klein katholiek kerkje in de buurt. Hij heeft de indruk dat ze tegenwoordig weer meer openstaat voor de aantrekkingskracht die katholieke rituelen altijd op haar gehad hebben. In Joris’ vroege kindertijd overheerste nog het afzetten tegen de katholieke geloofscultuur (127-135).Na enig gepeins herinnert Joris zich dat zijn godsbeeld als kind ‘een negatief begrip’ was. Wat hij toendertijd aan godsdienstige uitingen tegenkwam, kon hij niet plaatsten:

... in de zin van die God in de derde persoon die daar ergens boven de wolken zit... Een dogmatisch, tamelijk overheersend idee. .. Ja echt het beeld van een man ergens, die dan ook nog eens een keer allerlei dingen zegt over hoe mensen zich te gedragen hebben. En tegelijkertijd aan de andere kant om je heen zien dat er zoiets als een kerk bestaat en dat helemaal niet met elkaar in verband kunnen brengen. Dan wordt er ergens een God aangeroepen of dan wordt er ergens een Maria-ikoon door de stad gedragen in processie. Ik vroeg me echt af van: “ja, wat is dat nou”? (247-258).

Hij denkt ook dat humanistische waarden bij zijn moeder nogal eens botsten met waarden die ze vanuit haar katholieke opvoeding had meegekregen, wat zich in zijn opvoeding uitte in tegenstrijdigheden:

Aan de ene kant dus wel heel erg de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid, je eigen lotsbestemming, maar aan de andere kant dus ook nog wel een beetje dat doctrinaire christendom er tussendoor. Ik weet ondertussen wel dat dat ook behoorlijk gebotst heeft, ook bij mezelf. Ik bedoel, eigen verantwoordelijkheid is heel leuk, maar als dat inhoudt, dat je verplicht je eigen kamer moet opruimen en dat het vervolgens toch door je moeder gedaan wordt. Ik weet het niet, daar botst toch het een en ander! (138-144).

Zijn vader, die ook is opgegroeid in het katholieke Midden Limburg en nog een tijdje theologie heeft gestudeerd aan een seminarie, heeft als gevolg van de vroege echtscheiding geen invloed gehad op Joris levensbeschouwelijke opvoeding (664-686). Joris vertelt dat er vanuit katholieke kringen werd geprobeerd om de komst van de ‘allereerste openbare basisschool in Roermond’, die hij bezocht, tegen te houden. Hij herinnert zich dat hij nog mee geprotesteerd heeft om meer geld te krijgen van de overheid ‘omdat er gewoon ook een enorme aanstroom was’. Het ‘gevecht’ dat ‘in die tijd en in die streek’ werd geleverd heeft hij wel ‘enigszins meegekregen’, al vraagt hij zich nu af of hij er wel iets van ‘begreep’. Op deze openbare school wordt er geen onderwijs verzorgd op het gebied van bijbel of godsdienst. Wat Joris voor zijn gevoel wel heeft ‘meegekregen’ van de onderwijzers daar is een bepaalde ‘gedrevenheid’ (146-169).Hij komt in die tijd wel in aanraking met godsdienst, o.a. via een vriendje die Jehova’s Getuige is:

Zijn ouders waren vrij streng en dat joch was gewoon aardig. De eerste jaren dat ik hem kende was het ook nooit een punt of zo. Maar op een gegeven moment werd het dan toch wel enigszins opgespeeld... Ik was het absoluut niet met hem eens. Ik was altijd een tamelijk rationeel ingesteld ventje dus ik wist wel enigszins wat van de strijdpunten en dat werd dan ook met verve uitgevochten... Alleen al het idee dat er iets bestond als een God, dat snapte ik niet helemaal. Ik snapte niet zo goed waarom mensen dat konden denken. Ik had natuurlijk van die standaardargumenten van ‘nou ja bewijs het maar, laat het maar zien, wat bedoel je nu eigenlijk? Waar heb je het over als je het woord God noemt?’ (171-185).

Joris herinnert zich dat het een ‘afgeschermde gemeenschap’ was en dat zijn vriendje op zijn twaalfde ervoor kon kiezen om gedoopt te worden:

Page 3: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Ik heb het toen wel een aantal keren serieus met hem erover gehad waarom hij er eigenlijk voor koos en of hij er nou op z'n twaalfde al van overtuigd kon zijn dat hij zijn levensovertuiging voor de rest van zijn leven zou kunnen kiezen... Ik snapte het niet. En wat ik daar ook wel bij voelde was dat er gewoon een enorme groepsdruk achter zat en bijhoorde... Kijk als je merkt dat iemand in een aantal jaren helemaal van over tuiging kan veranderen, dat krijg je ook als kind wel mee. En dat er ook overtuigingen zijn die niet bevraagbaar zijn (171-208).

Opgroeiend in Limburg komt hij uiteraard ook in aanraking met de katholieke geloofscultuur, vooral via zijn neefje en de rest van de familie die katholiek zijn.

Ik vond dat wel heel moeilijk. Mensen om je heen geloven allemaal in God en je vraagt je af van: ‘ja wat is dat nou? Waar hebben ze het over’? En nou zou ik zeggen: ‘wat voelen ze erbij’? Ik snapte het niet. Ik had er gewoon helemaal geen idee van. En op het moment dat je hele familie katholiek is en op het moment dat je genoeg met die rituelen in aanraking komt, ga je je toch afvragen van: ‘wat gebeurt daar nou?’ (236-240).

Hij komt veel bij zijn neefje in wiens gezin het katholieke geloof erg leeft. Dit neefje gaat maar al te graag in op de vragen over geloof die Joris stelt:

En ik heb dus op een gegeven moment ook gevraagd: ‘hoe zit dat nou en hoe doe je dat nou, bidden? Hoe zeg je nou een Onze Vader?’ Daar was hij heel happig op en hij wilde het heel graag vertellen. En ook me letterlijk bekeren zo van: ‘gelukkig dat je eindelijk tot het juiste inzicht komt’. Ja, dat was wel grappig (211-225).

Dit leidde ertoe dat Joris ook zelf ging bidden, eerst door te proberen om het Onze Vader uit zijn hoofd te leren en daarna ook door in het geheim, onder de dekens, met samengevouwen handen, smeekgebeden uit te spreken. Hij herinnert zich dat het ‘stiekem’ moest, omdat hij er zich ‘behoorlijk voor schaamde op dat moment’ naar zijn moeder toe. Achteraf denkt hij vooral steun gezocht heeft, maar omdat hij ‘niet kon aannemen’ dat er een God was die hem kon horen, is hij er na verloop van tijd ook weer mee gestopt:

Het was niet bepaald een prettige periode voor mij... Ik denk dat het een van de manieren is geweest om te proberen of je niet meer met je omgeving in harmonie kunt komen. En er zijn verschillende lagen denk ik. Aan de ene kant ook zo'n sociale druk en aan de andere kant gewoon verwarring bij mezelf en ook zoeken (266-280). De ene keer dan heb je zoiets van: goh laat ik het inderdaad een keer doen en de andere keer had ik zoiets van ‘gatverdamme wat belachelijk’. En dat heeft zo twee jaar op en af gegaan. [...] Het botste teveel. Aan de ene kant het idee; het is eigenlijk belachelijk dat er een God zou bestaan die ergens in de hemel zit en die dan zou kunnen helpen. Aan de andere kant het gevoel van toch steun zoeken bij een ander of bij jezelf voor de dingen waarmee je geconfronteerd wordt op dat moment. [...] Ik zou ook niet direct kunnen aangeven wat nou het motief is geweest. Ik denk voor een gedeelte is het uitproberen ergens steun te zoeken, voor een gedeelte gewoon nieuwsgierigheid. Zoals gezegd, ik was een tamelijk rationeel ingesteld jochie, dus.....Ik wilde ook gewoon weten wat het was. Een keer proberen inderdaad. Niet geschoten is altijd mis (285-302).

Hij noemt het, met een ironische toon, achteraf gezien ‘misschien de enige werkelijke humanistische daad' van zijn moeder dat ze nooit gereageerd heeft op Joris’ verkenningen van het katholieke geloof (231-234).Het opgenomen zijn in de katholieke cultuur brengt bij Joris tegen het einde van zijn basisschooltijd ook spanningen met zich mee:

Kijk die hele omgeving was kerkelijk, was gelovig, met alle tralala die daar bij hoorde natuur lijk: ik zat bij een katholieke harmonie en ik heb die processies meegelopen (324-330). Ik kan me nog heel goed herinneren dat we op een gegeven moment met de harmonie - een katholieke harmonie - ook ergens, om wat voor reden dan ook, deelnamen aan een mis. Ik kan me herinneren dat ik er toen heel bewust voor gekozen heb om niet ter communie te gaan. Ik heb dat later ook vastgehouden. Op dit moment heb dat ook wel gerationaliseerd voor mezelf, in de zin van, dat is een stukje geloofsbeleving van mensen waar ik niet aan mag zitten. Ik deel dat niet, dus ga ik ook niet ter communie. Ik denk dat het ook gewoon een gedeelte onbekendheid en afkeer was (212-217).

Achteraf gezien denkt Joris dat hij in die tijd vooral last had van een spanning tussen gevoel en verstand:

Ik denk dat het een botsing was tussen aan de ene kant het gevoel, van ik wil erbij horen, ik wil opgenomen worden - en dat had ik in die tijd absoluut heel hard nodig. En aan de andere kant gewoon rationeel niet kunnen aanvaarden

Page 4: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

de manier waarop het gebracht wordt. En ook niet zonder meer een groep kunnen vinden waarin dat op een fatsoenlijke manier tot uitdrukking gebracht wordt (361-368).

b. Adolescentie

Als Joris 12 jaar is, verhuist hij met zijn moeder naar Eindhoven, waar hij naar dezelfde katholieke middelbare school gaat als Bas. De godsdienstlessen die hij in de eerste jaren krijgt, vindt hij niet interessant, maar dat verandert als hij later een docent krijgt die hem erg aanspreekt:

De eerste jaren werden er aan de hand van boekjes een paar bijbelverhaaltjes behandeld. Dat vond ik zelf niet interessant. En dat was verder ook maar een beetje knip- en plakwerk; een paar tamelijk vervelende leraren. Maar later met die docent, dat was heel leuk, daar heb ik wel veel van geleerd. Dat zal Bas ook al wel verteld hebben. Hij gaf naast filosofielessen ook godsdienst. Hij heeft toen ook voornamelijk andere levensbeschouwingen - islam, boeddhisme en een heel aantal sektes - behandeld. En dat was heel leuk, ja. ... op een tamelijk cognitief vlak; het was geen bijbeluurtje of zo (892-907).

Bij de lessen over het boeddhisme werden ook een aantal meditatie-oefeningen behandeld. Hij vertelt dat zijn kennis van deze meditaties hem later aanknopingspunten gaven om te begrijpen wat hem in Taizé zo aansprak:

Die ben ik dus gaan uitproberen en ik merkte dat het best wel wat met me deed. Dus toen ben ik er maar mee door gegaan. [...] Ja, ik heb een tijdlang gemediteerd. Dat was een beetje een persoonlijk uitgewogen medita tie. Gewoon vooral ademhalingsoefeningen en proberen om daarmee een beetje rust te vinden. En ik merk ook wel dat op het moment dat ik dat doe, dat het me ontzettend helpt. Meestal niet direct, maar wel als het zich uitstrekt over een bepaalde periode. Dat het me ook ontvankelijker maakt. Het lullige is alleen, op een gegeven moment gebeurt er zoveel, dat je niet meer ziet dat het belangrijk is. Dat is heel vervelend... .Het was ook eigenlijk wel een van mijn invalshoeken voor Taizé; een van mijn eerste rationalisaties zo van: ‘een mooie liturgie, dat werkt als mantra's, dat blijf je herhalen en dat is hartstikke lekker’. Dat zet je ook weer op een bepaald pad... (880-896).

De bewuste docent organiseerde ook filosofieweekends in kloosters, o.a. in de abdij Koningshoeven. Joris voelde zich daarbij vooral aangesproken door de ontmoetingen met de monniken:

Ik was daar ook een paar hele leuke broeders tegengekomen. Die mensen hebben er zelf ook wel een heleboel humor bij en zijn ook heel goed in staat om zichzelf te rela tiveren. En op het moment dat het op die manier naar buiten gebracht wordt kan ik er ook wat mee (54-58).

Als Joris op zijn 17de van een oudere vriendin enthousiaste verhalen hoort over haar vroegere bezoeken aan Taizé, is hij in eerste instantie sceptisch. Maar als een andere vriendin ook op een positieve manier erover praat wordt hij nieuwsgierig. Achteraf denkt hij dat zijn positieve ervaringen tijdens de kloosterweekenden hebben bijgedragen aan zijn besluit om een keer mee te gaan. In eerste instantie bevalt Taizé hem helemaal niet, maar tot zijn verbazing komt daar verandering in (20-30):

Ik kan me nog wel herinneren dat we daar binnenreden en dat je van al die kleine schuttinkjes ziet en ik dacht echt van, "nou, waar ben ik terecht gekomen?" Toen zijn we de eerste dag in de "hotdogs-tent" terecht gekomen; ik dacht "nee, dit is het niet...". Maar na een dag of drie begon het toch te veranderen. Wat me eigenlijk vooral ge -troffen heeft, is de instelling van de mensen die er naartoe komen. Het zijn over het algemeen ook mensen die aan het zoeken zijn, mensen die bezig zijn met het vinden van een eigen invulling van het begrip geloof. En het zijn dan ook vaak mensen die op wat voor manier dan ook echt actief zijn binnen hun eigen kerk. En daar dus niet naartoe komen omdat ze daar het woord willen vinden, maar die er naar toe komen om ook een stukje met anderen te delen die er ook naar toe komen, om zichzelf in anderen te spiegelen. En ik voelde me dan ook ontzettend opgenomen door die mensen. Wat me ontzettend verbaasde; ik dacht, van, ja, dat zijn allemaal strenge chris tenen en daar kom je niet tussen, maar dat was absoluut niet zo. Eerder andersom. Op het moment dat je een beetje kritiek hebt word je, hoor je er nog sneller bij (32-51).

Joris bedenkt achteraf dat het feit dat hij zich zo thuis heeft gevoeld in Taizé, ermee te maken heeft dat hij is opgegroeid in het katholieke Limburg:

Dat geloof is ermee verweven, dat kun je er niet uitplukken. Op het moment dat heel Limburg zou deconfessiona-liseren, zou het ook een heel ander gevoel bij me oproepen. Bepaalde connotaties en ook wel het gevoel van ‘daar voel ik me bij thuis’ (330-351)

Page 5: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

De positieve ervaringen met godsdienst en gelovige mensen in Taizé brengen hem in verwarring over zijn opvattingen en zijn houding met betrekking tot geloof:

En daar is inderdaad ook in die eerste week wel voor een groot gedeelte een strijd losgebarsten. Ik heb behoor lijk erover moeten nadenken wat ik er nou eigenlijk mee wilde. Het zingen van liederen waarvan ik dacht, ‘ja, nou zit ik hier over God te zingen. Jongens waar zijn we mee bezig’? En ik heb in eerste instantie ook alleen de liederen eruit gekozen waarvan ik dacht, nou die kan ik voor mezelf, laten we zeggen, verantwoorden. Maar ik weiger tot op de dag van vandaag, dat is m'n laatste punt, dat lied te zingen dat gaat over dat ze het kruis aanbidden en zo. Nou het spijt me hoor, maar, daar staat mijn verstand gewoon letterlijk stil. En dan zeg ik van ‘nee jongens dit doe ik niet’ (370-380).

Aan het einde van zijn middelbare schooltijd bedenkt hij dat hij dit ook belangrijk vindt in een te kiezen studie. Het wordt filosofie en psychologie; rond zijn 21ste studeert hij ook een half jaar in Berlijn7.

c. Tegenwoordig

In zijn studietijd gaat Joris nog zes keer naar Taizé; bovendien gaat hij twee keer naar internationale Taizé-ontmoetingen die elk jaar in de kersttijd in een grote Europese stad worden georganiseerd (63-65). Joris heeft er grote bewondering voor dat men er in Taizé al 40 jaar in slaagt om grote groepen jongeren te ontvangen. Hij denkt dat het voor ‘veel mensen’ een ‘enorme opening biedt’ en een ‘uitkomst’ is (4-7).In Taizé is Joris erachter gekomen dat ‘mensen ontmoeten en met die mensen in gesprek raken’ voor hem een ‘drive’ is. Zijn ervaringen in Taizé doen hem ook anders kijken naar de humanistische beweging waarmee hij nog steeds veel contact heeft (67-85).

Daar heb ik gezien dat mensen gewoon heel praktisch wat met hun levensovertuiging doen. Dat mensen door het aannemen van hun geloof of door het leven vanuit een levensovertuiging heel goed in staat zijn om daarin anderen ook wat mee te geven. Dat raakte me toen enorm en ik moet zeggen dat ik dat meer in Taiz J ben tegengekomen dan in de humanistische beweging (88-92).

Joris vertelt dat hij zich met name aangesproken voelt door de liturgie van Taizé. Dat deze sterk door het oosterse christendom is beïnvloedt, blijkt volgens Joris uit de grote nadruk die er wordt gelegd op pasen. Daarbij gaat het niet om ‘het lijden van Christus’, maar om ‘de vreugde die na het komt’, die je ‘in alles terug’ ziet (401-403). Hij zegt dat het met name het gemeenschapsaspect is van de orthodoxe invloed op de liturgie in Taizé, dat hem aanspreekt:

Als ik er ooit voor zou kiezen om kerkelijk te worden dan zou ik misschien nog eerder orthodox, of iets in die richting gaan zoeken omdat het echt een gemeenschap dient te zijn. Voor mij gaat het in eerste instantie om die mensen die in dat Corpus Christi bij elkaar komen. En dat vind ik een hele warme gedachte. Veel meer dan wat ik nou ook zo meekrijg in Noord-Nederland, dat toch veel rationalistischer ingestelde protestantse geloof met het ontzettend individualistische dat erbij hangt (344-349).

Ook dit aspect van Taizé roept bij hem vragen op over het humanisme: ‘ik denk - jullie hebben het wel over verbondenheid, maar weet je wel wat het is’ (350-351)? Het feit dat de liturgie hem zo raakt, roept vragen op:

Kijk, je zit op een gegeven moment in die dienst en je merkt gewoon van dit is prettig. Het raakt je. En behalve dat je erover gaat nadenken van ‘wat zing ik hier of wat wordt er hier gezongen?’, ga je ook nadenken van ‘wat gebeurt er hier eigenlijk?’ en ‘waarom raakt het me en wat trekt me hieraan’? Daar heb ik ook heel snel gemerkt dat het die gemeenschap van mensen is en die bijna onmogelijke verbondenheid die je op dat moment voelt met die mensen. Die warmte, die opgenomenheid dat was wat mij raakte. Dat was ook wat bij mij op een gegeven moment de doorslag gaf, waardoor ik dacht van, ‘ja, hier kan ik wat mee’. In eerste instantie in de diensten maar zeker ook gewoon in de gesprekken die je met mensen hebt. Dat raakte me enorm. Er zijn ook andere redenen dat dit een plek is waar mensen zo open naar elkaar toe kunnen zijn. Het heeft er ook mee te maken dat je er gewoon maar een week bent en dat je niet op langere termijn je verhaal hoeft uit te leggen. Het is natuurlijk wel makkelijker om met mensen in contact te komen en te praten. Maar toch het is het hele gevoel van Taizé dat op een werkelijk bijna wonderbaarlijke manier mensen bij elkaar brengt. En daarvan dacht ik van: ‘nou, daar kan ik niet aan voorbij gaan,

7 Ibid., 3.

Page 6: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

dat kan ik niet zomaar van me afschuiven en zeggen van jongens dit heeft met religie te maken dus daar wil ik niets vanaf weten of niks bij voelen’. Dat kan ook, zoals een aantal mensen van mijn studie die na drie dagen echt afhaakten (418-436).

Joris vertelt dat de broeders in Taizé niet op een strikte manier met de bijbel omgaan. Om dit punt te illustreren verhaalt hij over een broeder die besloot om met zijn groep in de zomer kerstmis te vieren: ‘dat idee en ook het feit dat mensen dat kunnen, dat vind ik zo mooi!’ (403-413). In tegenstelling daarmee is hij afkerig van opvattingen van ‘devote Polen’ die hij in Taizé ontmoet, die ‘precies weten wat God is dat letterlijk kunnen afleiden uit de bijbel’. Bovendien vereren ze de Paus, die voor Joris staat voor ‘een bolwerk van macht’ (766-777). In die tijd gaat Joris naar aanleiding van zijn ervaringen in Taizé ook het een en ander lezen op het gebied van theologie (909-911). Door zijn studie gaat Joris de ervaringen die hij tijdens zijn adolescentie heeft opgedaan in verband brengen met het gedachtengoed van filosofen. Joris vertelt dat met name de filosofie van Albert Camus bij hem een omslag heeft betekend van een levensontkennende naar een levensbevestigende houding:

Kijk, ik ben natuurlijk ook net puber-af. En bij een hoop pubers zie je dat je op een gegeven moment ontzettend kan lopen spelen met het idee van zelfmoord door te gaan nadenken van ‘jongens waarom ben ik hier nou eigenlijk en wat gebeurt er nou allemaal’? ... Wat ook wel bij Camus terugkomt is: je weet niet waarom je leeft, je kunt het ook nergens absoluut aan ophangen, maar feit is wel dat je leeft en dat je je door die tijd heenbeweegt en dat je constant bezig blijft. Dus dat je constant een soort levensenergie met je meedraagt, dat die je constant voortstuwt. Het feit dat die er is, hoe absurd die er ook is, is voor mij al een aanzet tot moraliteit. het is aan mij niet gegeven om, om dat zonder meer te onderbreken. Er zit een eigen dynamiek in (545-558). Het is ook de eerste vraag die de mens zich eigenlijk zou moeten stellen: ja, waarom pleeg ik geen zelfmoord? Waarom is dat? Ik bedoel, je wordt ergens in geworpen en niemand kan je zeggen, waarom dat je hier nou eigenlijk bent. En toch gaan de mensen gewoon door. Waarom is dat? Waarom in godsnaam is dat? En voor mij heeft dat dus te maken met die eigen dynamiek van het leven. En dat je ook de mogelijkheid hebt om er zelf vorm aan te geven (579-584).

Joris vertelt dat een gesprek met een broeder hem erg geholpen heeft om dit gedachtengoed in verband te brengen met zijn ervaringen in Taizé. Hij zegt nu dat hij zich ‘misschien humanistisch christen’ zou kunnen noemen:

Ik zou mezelf christen willen noemen in die zin dat ik bij christenen, in ieder geval in Taizé, op een gegeven moment die verbondenheid geproefd heb en daarin ook gemerkt heb hoe mijn levensbeschouwing eruit ziet. En dat die eigenlijk, tenminste in mijn vertaalslag dan, ontzettend overeenkomt met wat de meeste mensen om mij heen, die zichzelf christen noemen, denken. Voor een groot gedeelte qua morele waarden wel geënt op het humanisme, maar tot op zekere hoogte zou ik mezelf wel christen willen noemen, ja. Ik had daar dus op een gegeven moment in Taizé een zware tijd mee. Zo van: ‘Jezus wat moet ik hier nou mee. Ik voel me eigenlijk veel meer thuis bij deze mensen dan in de humanistische wereld. En toen legde ik mijn verhaal voor aan een anglicaanse broeder uit Engeland en hij keek me zo eens aan en zei: ‘ja, maar jongen, iedereen heeft gewoon zijn eigen omgeving waarin hij goed werk kan doen, iedereen kan in principe binnen zijn eigen groep of beweging, vanuit dezelfde soort inspiratie dingen doen die gewoon goed zijn. En dat heeft me toen ontzettend veel meegegeven. Daar verbaas ik me tot op de dag van vandaag nog over, dat die man dat antwoord gaf... ‘Wees je er ook gewoon van bewust waar je op dit moment in staat en dat dat niet onverenigbaar is met wat je in Taizé meekrijgt. En mis schien nog wel verder. Wat hij daarmee impliceerde is van ‘alle vormen van levensbeschouwing zijn ook gewoon keuzen, en dat hoeft elkaar echt niet zoveel te ontlopen’ (608-632).

In de zin van wat hij eerder heeft verteld over zijn ervaringen van verbondenheid in Taizé, zou hij ook willen zeggen dat hij in God gelooft:

Of in ieder geval: ik geloof. Ik ben ook in Taizé in staat om me op een gegeven moment over te geven, niet altijd, niet altijd even sterk, maar ik ben wel in staat om me over te geven aan wat daar gebeurt. En in die zin geloof ik (865-868).

Hij heeft zowel zeer positieve als zeer negatieve gevoelens bij. Eerder werd al een aantal van zijn tegenstrijdige gevoelens genoemd wat Taizé betreft. Het meest verwarrend is het gevoel van er zich ‘opgenomen’ voelen door christenen, terwijl hij zichzelf - aanvankelijk - niet als christen beschouwt (418-436, 609-632). Hij noemt het ook een ‘keerzijde’ van Taizé dat het leven daar uitnodigt om er ‘helemaal in te duiken’, omdat dit het gevaar met zich meebrengt dat je er een ‘behoorlijke tik aan kan overhouden’. Dat heeft hij gezien bij een meisje dat vooraf al ‘labiel’ was en aan een verblijf in Taizé een ‘bijbelmanie’ overhield, waarna ze moest worden opgenomen in een psychiatrische inrichting. Joris

Page 7: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

vertelt in dit verband ook dat hij het ‘storend’ vindt dat er veel Polen naar Taizé toekomen die ‘helemaal opgaan in het glorificeren van broeder Roger’. Hij vindt het goed als je ‘af en toe nog een beetje afstand kunt nemen’, want Taizé is ‘een stukje hemel op aarde, maar ook niet helemaal’ (7-17). Zijn afkeer van de ‘zelfgenoegzame devote Polen’ die hij er ontmoet die de Paus vereren en Gods bedoeling met de wereld precies uit de bijbel kunnen afleiden, is eerder genoemd (766-776). Dit geldt ook voor zijn weerstand bij het zingen van liederen met expliciet godsdienstige teksten, vooral als het gaat om de aanbidding van het kruis. Over dit laatste zegt hij het volgende:

Ik heb het hele evangelie een aantal keren doorgenomen en ik moet zeggen: ik vind het een waanzinnig mooi verhaal. Hoewel het natuurlijk ook voor ontzettend veel verschillende interpretaties vatbaar is. Ik heb me enigs zins met de theologie er omheen beziggehouden. Wat ik gewoon absoluut niet kan aanvaarden, dat is dat hele wederopstandingsverhaal. Daarvan denk ik: die vent die is op een gegeven moment gekruisigd en met hem naderhand nog vele tienduizenden meer, die op een gegeven moment ook langs die Via Appia hebben gestaan. En als jullie nu allemaal zo fervent aanhanger zijn van dat kruis, dan ga er zelf aanhangen, dan weet je ook hoe het voelt. Ik bedoel: dat kruis is gewoon een van ergste martelwerktuigen die er ooit zijn uitgevonden. En om dat nu om je nek te gaan hangen en daarmee bezig te zijn, het spijt me, dat stoort mij (382-391).

Hij vertelt dat hij met het woord ‘God’ in de liederen en gebeden van Taizé nooit zoveel ‘problemen’ heeft gehad omdat hij nog altijd een ‘vertaalslag’ kon maken naar zijn eigen beleving toe. Bij het ‘verheerlijken van het lijden van Christus’ ging dat echter ‘niet zo snel’ omdat het daarbij gaat om een ‘praktische invulling’ van geloof (744-750). Hij zegt dat hij zich wel voelt aangesproken door het kruisbeeld van Taizé omdat het een uitbeelding is van de ‘Parakleitos’, de Heilige Geest8. Volgens Joris is dit een ‘symbool’ uit het Griekenland van 2000 jaar geleden, dus ouder dan het evangelie. Het idee van ‘verbondenheid dat daarbij hoort’, dat zoals gezien vooral tot uiting komt in de vreugde van Pasen, spreekt hem heel erg aan, waardoor hij het ook kan ‘dragen’ (391-404).

In een e-mail schrijft Joris dat ongeveer de helft van zijn vriendenkring gelovig is: ‘ik ben zeer geporteerd van de houding van de meeste jonge christenen, die vaak erg goed weten waarom ze eigenlijk geloven en in een kerk zijn’. Hij is minder te spreken over 'institutionele christenen’ zoals de Paus en ‘de typische zwarte-kousers die te lam zijn om naar een ander te luisteren’. Tijdens het voorgesprek vertelt hij dat hij met name afhaakt op hoe strict-protestantse gelovigen invulling geven aan godsgeloof:

Dat houdt in dat het leven lijden is en dat er een God is die de mensen min of meer zonder dat ze dat kunnen weten uitzoekt. En dat je maar vooral door hard werken en vleit de hemel kunt bereiken en dat je daar dan ook nog eens door zo'n God gekeurd zou gaan worden, nou ja, de hele rimram erbij. Kijk, op het moment, dat die God gepersonificeerd gaat worden en dat daar een aantal eigenschappen aan toegedicht worden en ook nog eens een keer een aantal waardekenmerken, waar iedereen maar vooral aan te voldoen zou moeten hebben, zo'n absoluut beeld, op dat moment haak ik af bij het woord God. Maar dat zijn dan wel waarden-toedichtsels bij dat woord die door een aantal mensen eraan wordt opgehangen (756-764).

In het e-mail schrijft hij dat ‘dogmatiek geen exclusieve kwalititeit is van bestaande geloven’, maar volgens hem eerder te maken heeft ‘met karakterstrukturen’. Wat gelovigen binnen zijn familie betreft, schrijft hij dat geloof voor zijn gevoel ‘vaak een gewoonte is geworden’, wat hem niet ‘trekt’ omdat hij het ‘hypocriet’ vindt9. Hij wil er geen uitspraak over doen wat gelovigen zich volgens hem onder ‘God’ voorstellen:

Nee, daar ben ik humanist in. Daar laat ik anderen hun eigen autonomie in. Kijk, ik ben teveel mensen tegengekomen die zichzelf geVnspireerd of gelovig of wat dan ook noemen om te kunnen zeggen voor hen van: gelovigen geven die en die invulling voor het woord God. Daar zijn zo ontzettend veel verschillende manieren voor (733-736).

Zijn eigen visie op godsgeloof noemt Joris ‘agnostisch’:

Het zou best kunnen dat er een hogere waarheid of een hoger wezen of wat dan ook is. Ik weet het alleen niet en ik ben tot nu toe ook nog geen full-proof bewijzen tegengekomen dat het wel zo is. Dat doet er verder ook niet toe (857-860).

8 Het Taizé-kruis lijkt op een duif, het symbool van de Heilige Geest.9 Bijlage 1.7.1, 4.

Page 8: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Uit zijn visie dat er niet zoiets bestaat als een absolute waarheid, volgt zijn opvatting dat een absoluut geloof niet houdbaar is. Iemands geloof moet praktisch toepasbaar zijn en niemand heeft het recht om de levensovertuiging van een ander te bepalen:

Kijk, dat idee van ‘de’ waarheid, dat kom je ook bij humanisten tegen op het moment dat ze het over Plato, Aristoteles en Descartes hebben. Dat is natuurlijk ook een hele beweging binnen het christendom die eeuwenlang standgehouden heeft. Dat is ook niet zo vreemd. Alleen denk ik dat bij de theologen sinds Feuerbach dat hele idee van: ‘we kunnen wel even vertellen wat God te vertellen heeft’ heel moeilijk houdbaar wordt (803-808). Ik bedoel, een absolute levenshouding is voor niemand houdbaar. Uiteindelijk is het nooit in de praktijk toepasbaar en de meeste mensen zijn zich daar ook best wel van bewust. Ik zou er hard om lachen waarschijnlijk. Alle geloof moet op een gegeven moment getoetst worden aan de realiteit. En op het moment dat je dat niet doet, dan word je behoorlijk verknipt. Kijk naar Gijsen. Ik ben er niet voor om mensen te bekeren... naar mijn mening mag je voor anderen niet invullen wat ze moeten geloven. Het gebeurt of het gebeurt niet, maar ga daar alsjeblieft niet zelf allerlei etiketjes opplakken, want dan houdt het voor mij op (832-855).

Joris voelt zich meer aangesproken door gelovigen die zichzelf kritische vragen stellen over hun godsgeloof. Hij noemt wat de joodse denker Elie Wiesel heeft geschreven naar aanleiding van zijn kampervaringen10 alsook kritische gelovigen uit zijn kennissenkring:

Wiesel is ook ontzettend gaan vragen van: maar, die God, wat is dat nou? Waar vindt dat nou zijn weerslag in? Waar is diegene te vinden? Want enige invloed op het menselijke bestaan als derde persoon heeft diegene dus absoluut niet (794-796). Ja, wat dat betreft denk ik dat de meeste mensen die mij sympathiek zijn met hun gods -beeld, dat dat ook mensen zijn die op een gegeven moment een beetje erbij stil hebben gestaan en zijn gaan denken van: ‘waar heb ik het eigenlijk over? In hoeverre is dat iets buiten mezelf en in hoeverre is dat iets binnen mezelf? In hoeverre kan ik er ook iets aan toedichten?’ Kijk, die absolute waarheid, dat is allemaal leuk en aardig, alleen ik denk niet dat je die bij jezelf kunt vinden. Je kunt op een gegeven moment wel stukjes meekrijgen van hoe het leven om je heen in elkaar zit, maar dat vind ook wel weer een andere weerslag op het moment dat je in een andere cultuur terechtkomt bijvoorbeeld (808-816)

Uit wat Joris schrijft in zijn e-mails blijkt dat hij zich in levensbeschouwelijk opzicht niet volledig identificeert met het humanisme. Zo schrijft hij dat hij zich ‘pas echt humanist’ voelt als hij ‘met die hard christenen praat’. Hij citeert een fragment uit een boek van de socioloog Herman Vuijse om aan te geven dat de polymiek tussen christendom en humanisme, waarvan in zijn moeders tijd nog volop sprake was, eigenlijk verleden tijd is:

Ook de verschillen tussen kerken an andere levensbeschouwelijke groeperingen nemen af. In feite zijn steeds meer Christenen als "crypto-humanisten" te beschouwen. Van de andere kant groeit in onkerkelijk Nederland weer meer belangstelling voor normen, waarden en rituelen. Doorgeschoten individualisme en dreigend nihilisme maken de vraag naar verankering en moraal weer salonfaehig. Zo beginnen humanisten toe te geven dat ze jaloers zijn op de rituele rijkdom van de christelijke kerken, en dat het tijd wordt, hun strijdlust tegen de christelijke geloofsijver te beperken. De deconfessionalisering roept onder humanisten weinig leedvermaak meer op, nu zij zien dat als alternatief amoraliteit dreigt11.

Joris herhaalt dat hij zich net erg aangesproken voelt door wat er in sommige christelijke kringen gebeurt:

Ik vind het fantastisch te zien, hoe in de Christelijke kerken zoveel jongeren zich eerst vrijmaken en later gaan kijken wat voor hen waardevol is. Dat leidt bij de mensen die ik ken tot een ontzettend tolerante houding, zonder direkt 'lievig', 'soft' of al te meegevend te zijn; verankering en moraal12.

Tijdens het voorgesprek voegt hij hier het volgende aan toe:

Aan de andere kant denk ik dat humanisten over het algemeen een stuk dichter bij de grond staan dan een aantal christenen en ook beter in staat zijn om aan te geven waarom dat ze nou eigenlijk deze levensbeschouwing met zich mee dragen. Ik denk dat er ontzettend veel leken zijn bij de christenen die het ook maar gewoon vanuit de eigen opvoeding hebben meegekregen en die eigenlijk helemaal niet weten waar ze mee bezig zijn. Ja, daar stel ik ook m'n vragen bij hoor. Mensen die zelf niet de moeite willen nemen om hun eigen levensbeschouwing eens een keer te bevragen: wat voor morele keuzen maak ik en waarom maak ik die en waar wil ik naartoe (635-648).

10 Zie Elie Wiesel, De Nacht, Hilversum 1987.11 Ibid., 2. 12 Ibid., 2.

Page 9: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Joris vertelt dat het woord ‘God’ voor hem geen ‘directe inhoud heeft, maar wel een hele hoop connotaties’. Hij noemt de connotaties ‘verbondenheid’, ‘persoonlijke levensbeschouwing’ en ‘leven’ (448-451). Zoals gezien heeft Joris het woord ‘God’, dat voor zijn bezoeken aan Taizé geen deel uitmaakte van zijn bestaansoriëntatie, een eigen vertaling gegeven om zijn ervaringen daar te kunnen plaatsen: - De connotatie van ‘verbondenheid’ heeft niet alleen met Taizé te maken, maar ook met zijn levensgeschiedenis:

Voor mij heeft dat in eerste instantie te maken met dat gevoel van verbondenheid tussen de mensen, daar komt het tot uitdrukking. Dat woord God heeft natuurlijk zo ontzettend veel lagen en heeft zo ontzettend veel traditie. Het heeft ook zo ontzettend veel gevoelsindrukken sinds die tijd bij mij gekregen dat het wel ergens een plekje heeft gevonden. En ik ben me er ook van bewust, dat dat een plekje is dat ik ervan gemaakt heb en dat dat te maken heeft met de mensen die ik daar ken en met een stuk eigen geschiedenis. En in die zin kan ik het heel goed plaatsen en kan ik daar gewoon in meegaan (437-444).

De verbondenheid die hij in Taizé ervaren heeft, brengt hij in verband met de fenomenologische filosofie van Maurice Merleau-Ponty13 (517-520). Deze legt hij voor zichzelf uit als ‘alles wat met leven te maken heeft, dat bouwt op en het geheel is meer dan de delen die het samenstelt’ (507-509):

Hij gaat op een gegeven moment uit van de waarneming. Het simpelste voorbeeld is op een gegeven moment gewoon vijf puntjes in een cirkelvorm zetten en dan ga je kijken welk beeld daar in zit. Wat er bij de meeste mensen gebeurt op het moment dat ze die vijf puntjes zien, is dat ze automatisch een cirkel zien. En het grappige daaraan is, dat je dat eigenlijk met al je waarnemingen doet. Wat je ziet, dat zijn afzonderlijke onderdelen en wat je buiten je ziet, dat kan hartstikke absoluut zijn. Dat bestaat ook gewoon. Alleen, wat er vervolgens met jou en je waarneming gebeurt, dat is afhankelijk van je eigen levensgeschiedenis (528-535).

- De connotatie van ‘persoonlijke levensbeschouwing’ heeft ermee te maken dat Joris in Taizé mensen heeft ontmoet voor wie hun geloof een levensovertuiging is die gestalte krijgt in de concrete praktijk van het leven (88-92). Joris’ eigen levensovertuiging is het produkt van zijn reflectie op ervaringen in Taizé gekoppeld aan het gedachtengoed van filosofen die hij leest in het kader van zijn studie (waarover later meer).- Binnen die levensovertuiging staat ‘leven’ centraal. In een e-mail schrijft hij daar het volgende over:

Als je bedoelt te vragen wat mijn godsbegrip nu is: heel in het kort is dat het leven dat tot keuzes, dat tot moraliteit noopt. Leven is een zichzelf bevestigende kracht die zich telkens weer manifesteert in alle (menselijke) handelingen14.

Tijdens het voorgesprek vertelt hij dat de connotatie bij God van ‘leven’ een ‘rationele invulling’ is; hij zegt dat hij ‘niet zo’n hele sterke emotionele binding’ heeft met het woord ‘God’. Deze rationele invulling noemt hij in het voorgesprek: het ‘overstijgende’ dat leven tot meer maakt dan ‘een som der delen’. Hij is er huiverig voor om een dergelijke formulering te gebruiken omdat deze voor zijn gevoel in de New Age-beweging ‘te veel misbruikt’ wordt. Bovendien doet het woord ‘God’ te veel denken aan iets overkoepelends. Wat dit laatste betreft spreekt het wiskundige beeld van ‘fractiles’ hem erg aan:

Die absurditeit van het feit dat er op de planeet leven bestaat en dat dat leven zich ook in deze vorm ontwikkeld heeft en dat dat naar mijn mening ook een groter geheel vormt dan zijn delen. Ja, ik denk dat als ik daar een woord aan zou moeten geven, dat dat ‘God’ zou kunnen zijn. Dat overstijgende leven, ja, maar ik ben daar voorzichtig in... Het is wel iets overstijgends, maar niet iets overkoepelends in die zin. Ik weet niet hoe je dat goed kunt zeggen, maar, ik had het er laatst over met iemand en toen hadden we het over fractiles. Dat zijn bepaalde wiskundige vergelijkingen, als je die uitrekent op een computer, krijg je waanzinnig mooie vormen. Het is ook weer samenge -steld uit kleinere delen, maar die kleinere delen hebben telkens ook weer de vorm van het grotere geheel. En dat vind ik daar een heel boeiend beeld in (703-730)

13 In zijn Phénoménologie de la Perception (Paris 1945) rekent Merleau-Ponty zowel af met de idealistische als met de realistische filosofie die het menselijk bewustzijn los van de wereld ziet. De filosoof R. Bakker legt in zijn inleiding op de Nederlandse vertaling van het voorwoord van dit werk uit dat de mens volgens Merleau-Ponty in zijn lichamelijkheid ‘versmolten’ is ‘met de wereld’ (23); onze kennis is dan ook ‘geworteld in de gesitueerde ervaring die met onze lichamelijkheid samenhangt’ (7), [Maurice Merleau-Ponty, Voorwoord tot de fenomenologie van de waarneming, ingeleid, vertaald en geannoteerd door Prof.dr. R. Bakker, Kampen 1986]. 14 Ibid. 4.

Page 10: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

In een e-mail schrijft Joris het volgende over wat voor hem ‘geloven’ betekent:

Geloven is het aannemen van het bestaan van een motivatie, in of buiten jezelf, om te blijven leven. Zonder geloof in wat dan ook, zonder het aannemen van een aantal minimale voorwaarden tot zingeving is er geen grond verder te leven15.

Tijdens het voorgesprek vertelt hij dat deze uitspraak gestoeld is op het boek ‘De Mythe van Sisyfus’ van Albert Camus16 dat hij tijdens zijn studie gelezen heeft en in verband heeft gebracht met zijn humanistische ideeën en zijn ervaringen in Taizé. Joris legt uit dat Camus zich, net als Sartre, de fundamentele vraag stelt naar ‘de zin van je leven’:

De enige belangrijke vraag in het leven van de mensen is: waarom plegen we geen zelfmoord? En vanuit die vraag gaat hij dan vervolgens verder denken. Hij komt erop uit dat je niks vasts hebt waaraan je van alles op kunt hangen17. En dan gaat hij verder denken: wat zijn bijvoorbeeld vanuit de literatuur mogelijke rolmodellen die door de eeuwen gegeven zijn. Hij noemt een aantal modellen die in principe heel erg goed invulbaar zijn als je er niet vanuit gaat dat er iets vasts is van waaruit je begint18. En hij eindigt dan het boek met het verhaal van Sisyfus die om zijn hoogmoed gestraft wordt. Zeus laat dan de goeie man een steen de berg oprollen en dan rolt die steen telkens weer naar beneden. Hij moet die dan weer omhoog brengen. Camus eindigt het boek met: stel je eens een keer Sisyfus voor die lacht19. En dat vond ik zo'n mooie gedachte. En ik denk dat ik daar als humanist ook wel wat mee kan. Of in ieder geval vanuit het humanisme. Ik weet niet eens of ik mezelf een humanist wil noemen... Dat was een beetje het uitgangspunt: een Sysiphus die lacht. Dat is inderdaad ook het lebensbejahende zoals het zo mooi heet in het Duits... Wat me daar eigenlijk ook aan opviel bij Camus, was dat hij op een gegeven moment het leven vrij sterk tegenover het levenloze - nog niet eens het dode, maar gewoon het levenloze - zet. En dat is voor mij wel een uitgangspunt. Kijk, die steen die jij op een gegeven moment in je hand hebt, die heeft geen moraal "an sich". Alleen wat jij ermee doet en de waarden die jij eraan toekent dat levert moraal op en dat gebeurt vanuit het leven. Ik denk dat dat ook de enige bodem is waarop je waarden kunt grondvesten namelijk op het levende om je heen... En eigenlijk is het tamelijk absurd; ik bedoel, ja, wat is leven? En waarom is het er? Ik denk dat de vraag waar het vandaan komt of het waarom niet eens zo heel erg belangrijk is, want daar vind je het antwoord niet op. Dan spreek ik ook als humanist hoor. Daar kan ik me goed in vinden, in dat soort standpunten. Maar wat denk ik belangrijk is, is wat voor invulling je er vervolgens aan gaat geven. En dan kom ik dus weer bij Camus uit: stel je eens een keer een Sisyfus voor die lacht. En dat vormt voor mij dan zo'n beetje de basis van waaruit ik zeg: dat leven, in eerste instantie dus de mens, dat is gewoon iets heel belangrijks. Iets wat in mijn keuze het verdient om bejaht te worden. En dan kun je dus ook inderdaad gaan denken aan Taizé en aan verbondenheid. En als je aan Merleau-Ponty denkt: het geheel is meer dan de delen, nou, op het moment dat je daar zesduizend mensen in de kerk hebt zitten, dan voel je dat wel hoor! En dat is wel degelijk tot op zekere hoogte een overstijgende kracht. En die kracht op zich is niet God, maar wel de mensen die dat samenstellen. En dat verband dat daar tussen komt, dat zou ik misschien dan God kunnen noemen.(453-522)

In het verdere verloop van het gesprek wordt duidelijk dat het antwoord van de suïcide op de vraag naar de zin van het bestaan niet puur hypothetisch van aard is; het is een antwoord dat Joris ook in zijn eigen leven heeft overwogen en, op grond van zijn ontwikkelde bestaansoriëntatie, heeft verworpen:

Het is ook de eerste vraag die de mens zich eigenlijk zou moeten stellen: waarom pleeg ik geen zelfmoord? Waarom is dat? Ik bedoel, je wordt ergens in geworpen en niemand kan je zeggen waarom hier nou eigenlijk bent. En toch gaan de mensen gewoon door. Waarom is dat? ... Kijk, ik ben natuurlijk ook net puber-af en dan kan je een gegeven moment ontzettend lopen spelen met het idee van zelfmoord, door te gaan nadenken van: ‘jongens waarom

15 Ibid.16 Albert Camus, De Mythe van Sisyfus, een essay over het absurde, Amsterdam 1963.17 In dit boek constateert Camus een ‘scheiding’ tussen de geest die verlangt naar ‘eenheid’ in ‘dit versplinterde heelal’ en de wereld die erin teleurstelt om in deze eenheid te voorzien (73). Deze constatering noopt hem tot de erkenning van wat hij het ‘absurde’ van ons bestaan noemt: ‘En ik weet bovendien dat ik deze twee zekerheden, mijn verlangen naar het absolute en naar eenheid en de onmogelijkheid om deze wereld tot een rationeel en verstandelijk beginsel te kunnen herleiden, niet met elkaar in overeenstemming kan brengen. Welke andere waarheid kan ik erkennen zonder te liegen, zonder een hoop in te schakelen, die ik niet heb...? (75). 18 Camus noemt inderdaad drie manieren om te leven met de evidentie van het absurde van het bestaan: het Don Juanisme (100-110), het toneel (110-120) en de verovering (120-131). Hij benadrukt echter dat niet alleen de ‘minnaar, de komediant en de avonturier’ ‘het absurde’ ‘kiezen’: ‘evengoed de kuise, de ambtenaar en de president van de republiek, als zij dat willen’. Het gaat om dit laatste: ‘weten en niets maskeren is voldoende’ (128, 129). 19 Camus voert Sisyfus op als het prototype van de absurde mens. Hij heeft niet alleen, zoals de minnaar, de komediant en de avonturier, leren leven met het absurde, hij heeft het overwonnen: ‘Sisyfus kent de hele omvang van zijn ellendige toestand - daaraan denkt hij tijdens zijn afdaling. Het helder inzicht dat zijn eigenlijke kwelling zou moeten veroorzaken, bewerkstelligt tegelijkertijd zijn overwinning’ (168). En deze overwinning stemt hem vreugdevol: ‘Daarin bestaat nu de verzwegen vreugde van Sisyfus. Zijn noodlot hoort hem toe. Zijn rots is zijn zaak. Evenzo legt de absurde mens, als hij over zijn kwelling nadenkt, alle goden het zwijgen op’ (170). ‘De strijd op zichzelf tegen de top is voldoende om het hart van een mens te vullen. We moeten ons Sisyfus als een gelukkig mens voorstellen’ (171).

Page 11: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

ben ik hier nou eigenlijk en wat gebeurt er nou allemaal?’... Op het moment dat je leeft, en dat is ook wel wat bij Camus terugkomt, weet je niet waarom je leeft. Je kunt het nergens absoluut aan ophangen - maar feit is wel dat je leeft en dat je je door die tijd heenbeweegt en dat je constant bezig blijft. Dus dat je een soort levensenergie met je meedraagt die je constant voortstuwt. Het feit dat die er is, hoe absurd die ook is, is voor mij al een aanzet tot moraliteit. het is aan mij niet gegeven om, om dat zonder meer te onderbreken. Er zit een eigen dynamiek in. Dit is een verhaal dat ik zelf zo de afgelopen vier jaar ontwikkeld heb, en waar ik ook wat mee kan... Die dynamiek van het leven, die zichzelf constant bevestigende energie of de vorm die die energie gevonden heeft, die is op een bepaalde manier volledig absurd. Maar juist omdat die absurd is, denk ik dat het aan mij is om daar een vorm voor te vinden (545-584).

Voor Joris is de bestaansoriëntatie die hij ontwikkeld heeft op grond van wat hij van zijn levenservaringen geleerd heeft, letterlijk, van levensbelang. Zijn antwoord op de vraag naar de zin van het leven is tegelijkertijd zijn motivatie om te leven, zijn zingeving:

Wat je op een gegeven moment kunt ervaren, is dat het mogelijk is om eigen keuzen te maken. Dat het mogelijk is om gewoon eens een keer stil te gaan staan en te zeggen van: waar wil ik nu eigenlijk naar toe? (603-606). Mijn hele exposé naar aanleiding van Camus, de meeste mensen hebben niet echt een heel exposé klaar waarin ze benadrukken wat hun motivatie tot leven is, maar dat is voor mij zingeving, dat is motivatie tot leven. Op het moment dat jij niet ergens een idee hebt van waarvoor je leeft of waarom je leeft, wat jouw motivaties zijn, wat blijft er dan over? (696-700).

8.7.2 Tijdens het abdijweekend

a. Het gesprek over De diligendo Deo

Het gesprek begint met een discussie over een fragment uit de tekst. Charlotte vraagt zich af wat Bernard bedoelt met ‘liefde geeft dus liefde. Wat op zichzelf staat, geeft wat erbij komt’. Ik geef de volgende uitleg:

Volgens hem is God eigenlijk pure liefdesenergie. Dat staat op zichzelf. God is die pure liefdesenergie. En die geeft aan het particuliere, het bijzondere - de mens, de dieren, de planten - daar geeft hij levensenergie aan. God is die levensenergie eigenlijk op zich, los van al die particuliere uitingen daarvan. Dus wat op zichzelf staat, geeft wat erbij komt. Dus God is dan wel aanwezig in al die dingen, dus wij zijn allemaal in deze optiek beeld van God, maar God valt niet daarmee samen. Dat is het punt waar Joris meteen een punt van maakte. Zo van: ja, je legt het hier wel vrij uit, namelijk, hij zegt niet: God dat is de levenskracht die in ons zit. Punt. Nee, de levenskracht die in ons zit is een afstraling van God, in zijn optiek hè. En die staat op zich. God is pure liefdesenergie die op zich staat (22-3120).

Joris reageert hierop door te zeggen dat ‘het semantisch knap in elkaar zit’ en het ‘prachtige retoriek’ is. Hij maakt echter ook bezwaar tegen de manier waarop ik Bernards godsbeeld uitleg:

Wat hij zegt is: God is liefde. Maar tegelijkertijd splitst hij het wel in twee delen, namelijk liefde als kracht, en tegelijkertijd als een soort onafhankelijke derde die in staat is om bewust handelingen te doen. [...]. Waar hij vervolgens mee doorgaat is die ander wel als God te benoemen, en ook te begiftigen met gaven zoals dat ook in de bijbel wordt uitgelegd. [...] Jij maakt me niet wijs dat een goed katholiek als Bernard in dit geval God zou benoemen als iets anders dan God zoals hij in de bijbel als drie-eenheid benoemd is. En dan zal dit inderdaad een gedeelte van hem zijn, vader, zoon en de heilige geest. Maar daarmee neemt hij die andere twee delen nog niet weg [...]. Op het moment dat hij God inderdaad zou gaan benoemen als puur liefde, als een kracht, dan zou hij daarmee gewoon een ketter zijn (32-66).

Naar aanleiding van wat Tanja vertelt over een vroegere verliefdheid, denkt Joris hardop:

Ik zat er aan te denken toen je dat zei: ik denk dat het heel vervelend is om op een gegeven moment op je eigen verliefdheid terug te kijken en dan te gaan lachen. Omdat je dan ook de gevoelens die je op de moment had, gaat ontkennen [...]. Spreken van ‘een oprecht gevoel voor iemand’ dat is ook een bepaald waardeoordeel dat je pas later erop gaat plakken. Kijk, ik zie nu een heel stuk van mijn beperkingen niet, en dan zie ik ook niet dat het waardevol is [...]. Ook niet als je 50 bent waarschijnlijk, nee. Als je die later wel ontdekt en je ziet dan ook wat je naar iemand anders toe gedaan hebt, dan ga je dan pas zien wat je op dat moment fout of juist heel goed deed (326-339). Niet alleen dat je herkent waarin je zelf gegroeid bent, maar ook dat je op een gegeven moment gaat herkennen dat je gewoon dingen heel stom hebt aangepakt. Omdat je bijvoorbeeld de dingen van een ander niet hebt herkend. Wat

20 De nummering tussen haakjes correspondeert vanaf dit punt met die in bijlage 3.2.

Page 12: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

misschien ook wel gewoon bij groeien hoort, het vermijden van stommiteiten [...]. Je bent je gewoon van een hele hoop dingen niet bewust die je doet. Vaak herken je helemaal niet in je eigen handelingen in hoeverre je aan iemand gaat hangen, en in hoeverre je aan iemand anders toestaat om aan jou te gaan hangen (369-379).

Later in het gesprek formuleert hij een filosofisch bezwaar tegen Bernards ‘groeimodel’ zoals dat hier gepresenteerd wordt:

Het wordt gepresenteerd als een soort groeimodel, als iets waarin je inderdaad vooruit kunt komen. Maar tegelijkertijd is het een groeimodel wat eigenlijk helemaal autonoom is. Je hebt er helemaal geen zeggenschap over. Jij kunt niet bepalen waar je naar toe wilt. Er gebeuren dingen met je - daar kun je uit leren, maar dat is verder niet van belang - maar alleen doordat dingen je overkomen kun je op een gegeven moment daarin verder komen [...]. Zoals nou ook die hele discussie loopt. Jij hebt het op een gegeven moment over angst en begeerte, waardoor je niet kunt groeien. Je kunt er pas over heen stappen op het moment dat je die angst en begeerte, misschien ten eerste zo kunt benoemen, ten tweede daar eventueel naar kunt handelen, maar ten derde ook die normering naar angst en begeerte los kunt laten [...] Dat is wel wat ik in de discussie terug hoor. Alles wat met angst en begeerte te maken heeft, alles wat met vasthouden te maken heeft, dat dat fout zou zijn [...]. En dat je daarin niet groeit [...]. Ik heb dat gehoord naar aanleiding van het verhaal van Fred. Vasthouden aan mensen. En wat ik Babette dan op een gegeven moment hoor vertellen is: ga er maar eens over nadenken [...]. Je zegt helemaal niet dat die afhankelijkheid op zich fout zou zijn. Maar, ik hoor daar wel degelijk een morele lading in, ja [...]. Ik probeer naar een manier te zoeken waarop je daar inderdaad naar toe kunt werken. En ik denk, de enige manier om dat te doen, om dat streven kwijt te raken, is inderdaad ervaren dat het een hele lange weg is, en ook ervaren wat je op die weg allemaal tegenkomt (723-764).

Iets verderop zegt Joris dat hij zich goed kan vinden in wat Bernard zegt, vooral omdat het gaat over met bewustzijn omgaan met wat je in je dagelijks leven doet ‘zonder daar automatisch waardeoordelen aan vast te plakken’ (811-814).

In het verloop van het gesprek plaats Joris een viertal losse opmerkingen, vaak in reactie op wat anderen zeggen:- In reactie op mijn opmerking dat Bernard eigenlijk zegt dat je God alleen kunt leren kennen door hem te gaan beminnen, zegt Joris, op ironische toon: ‘en dat deed hij dan ook’ (93);- Als Tanja tegen Bas zegt dat ‘loslaten meer liefde betekent dan dat je er helemaal op gaat zitten’ en Babette dit vertaalt als ‘overgave aan zoals het is’, zegt Joris: ‘Als goed humanist zou ik zeggen dat je een ander zijn eigen verantwoordelijk laat. Dat is ook liefde' (569-575);- Als Fred zegt dat een monnik God kan kwijtraken door ‘terug te vallen’ in de graden die Bernard schetst, draai ik de volgorde om: ‘hij raakt God kwijt en daardoor valt hij terug’. Joris sluit zich bij Fred aan door te zeggen dat het volgens hem ‘andersom’ werkt (681-682).- Als ik aan het eind van het gesprek nog eens herhaal dat Bernard één van de grondleggers van de cisterciënserorde is, is Joris verbaasd (841).

Er zijn een aantal passages in het protocol waarin Joris’ interactie met gesprekspartners een opvallend karakter heeft:- bij de discussie over Bernards beeld van God als liefde, ontstaat er een kleine theologische discussie tussen Joris en mij omdat deze beweert dat Bernard verwijst naar het bijbelse beeld van God als ‘Vader, Zoon en Heilige Geest’. Ik zeg daarop dat dit beeld niet bijbels is, maar een (later) dogma en verwijs naar de bijbelse uitspraak van Johannes: ‘God is Liefde’. Joris zegt hierop: ‘dat is tekst-uitleg’ en ‘God is volgens Johannes nog veel meer’ (58-68);- Als Tanja Joris verwijt dat deze ‘er steeds omheen draait’, het ‘algemeen’ houdt en niet vanuit zichzelf praat, zegt deze: ‘Ik ben me er niet van bewust, ik sta open voor suggesties; in alle eerlijkheid... ik snap niet zo goed waar je op uit wil...’ (388-394);- Zoals gezien heeft Joris de indruk dat Babette tegen Fred zegt dat ‘alles wat met angst, begeerte en vasthouden te maken heeft’ afkeurt; Joris hoort ‘een morele lading’ in. Babette zegt dat het haar om de betekenis van het woord ‘afhankelijkheid’ ging21 . Ik leg uit hoe ik Bernard versta:

Dat vind ik de kracht van Bernard van Clairvaux; hij moraliseert niet. Hij laat alleen zien: ‘kijk zo werkt het en ga dat nou zelf voelen, ga dat zelf ervaren. Ik heb er eens wat over nagedacht en ik heb er dat en dat en dat over op papier gezet’. Maar hij zegt niet: ‘zo moet je het doen en als je dat doet is het fout’. Hij wijst niet met het vingertje (723-752).

21 Fred zegt dat hij afhankelijke liefde als de hoogste vorm van liefde ziet (448-454).

Page 13: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

b. Het gesprek met broeder Bernardus

Bij dit gesprek zijn er een drietal passages waarin Joris broeder Bernardus vragen stelt over het kloosterleven. Daarnaast plaatst hij vier min of meer losse opmerkingen.

Babette’s vraag waarom we niet bij God blijven, als we toch bij Hem vandaan komen en ook op weg zijn naar hem, beantwoordt broeder Bernardus door te zeggen dat hij daar ‘geen antwoord’ op weet. Joris noemt broeder Bernardus’ visie ‘heel humanistisch’, wat deze beaamt door te zeggen: ‘ik vind dat ik het nu moet doen’. Er volgt een gedachtenwisseling tussen Joris en de monnik over de inspiratie om voor het kloosterleven te kiezen (142-156):

J: U doet het voor nu, niet voor de eeuwigheid ...B: Ja ik doe het voor nu, ik ben echt niet het klooster in gegaan om een troontje hoger of om op blaren te komen zitten. Dit leven maakt me nu gelukkig. Ik vind dat ik daardoor iets kan betekenen voor de mens en wereld. Ik ga hier zelf niet zitten van ‘zo even de adem inhouden zodat we het hierna hemelsbreed zullen hebben’.J: Bas en ik zijn hier al eens eerder geweest, een jaar of vier geleden[ (...]. U heeft het dan toch weer vier jaar volgehouden, of volgehouden, u heeft vier jaar lang inspiratie gehad van waaruit u werkt. Ik vraag me eigenlijk nog steeds af wat die inspiratie precies inhoudt. Ik bedoel hoe u er steeds weer voor kunt kiezen om hier te blijven? [...]B: Ja gewoon, ik voel dat dit voor mij persoonlijk mijn weg is, mijn levensweg. En dat geeft ook iedere keer weer die moed en die kracht om verder te gaan. Dat klinkt dramatisch, alsof dit een oord van kwelling is. Nee, ik heb hier mijn levensvervulling. Ik ben een tevreden mens; er zijn wel een aantal dingen die ik niet heb, maar goed. Maar waarom hou je het vol? Waarom ga je verder? Omdat je voelt dat je op de goede weg zit. En die persoonlijke nabijheid van God, die dan toch op sommige momenten zegt van ‘het is goed zo’, dat is een steun in de rug (157-174).

Later in het gesprek stelt Joris een vraag over ‘machtsconflictjes binnen de abdij’, die Broeder Bernardus beaamt:

J: Ik heb zelf niet het gevoel dat monniken moreel zulke betere mensen zijn dan mensen die buiten de abdij wonen over het algemeen. Ik vraag me af of dat het kloosterleven uitmaakt, de keuze die je maakt, de afscheiding van het leven hierbuiten?B: Het is inderdaad een duidelijke keuze die je maakt. Ik zeg altijd: als je buiten het klooster ruzie met je buurman/buurvrouw hebt kun je zeggen van ik als je hem ziet aankomen, ik loop een straatje om, ik hoef hem niet tegen te komen, ik hoef daar geen contact mee. Het klooster is helaas vierkant, dus je komt hem onherroepelijk tegen (531-538).

De derde gedachtenwisseling over het kloosterleven gaat over de toekomst. Broeder Bernardus voorziet dat er ‘kleine gemeenschapjes’ zullen gaan komen. Joris is er verbaasd over dat de monnik niet voor het samengaan van gemeenschappen kiest:

J: Ik zit me af te vragen wat het alternief is. Mensen kunnen natuurlijk wel een bepaalde tijd volhouden dat ze niet met elkaar willen samengaan, maar waar kom je dan uiteindelijk uit? Straks sterft die gemeenschap helemaal uit.B: Ik denk dat we uiteindelijk wel bij dat samengaan uitkomen.J: Het heeft zijn tijd nodig.B: [...] ik ben hier 12 jaar geleden binnengekomen. Ik houd heel veel van het gebouw, je hebt er een andere affiniteit mee. Je kunt wel allerlei gedachten hebben van dat je daar niet aan gehecht mag zijn, maar dat werkt niet en dat doe ik ook niet. Iedereen mag van zijn plek houden. Dus ik denk dat moet zijn tijd hebben, maar ja sommige gemeenschappen zullen toch iets moeten doen (663-679).

Joris plaatst vier min of meer losse opmerkingen:- het grapje ‘u houdt niet van rijstebrij!’, dat hij maakt, in reactie op het ironische beeld dat broeder Bernardus schetst van de hemel als een plaats van ‘gouden lepeltjes met rijstebrij’ (114-119);- als broeder Bernardus het heeft over ‘zinnige dingen’ die de Paus vertelt, vraagt Joris verbaasd: ‘Dan noem eens iets zinnigs? Dat komt misschien bot over, maar ik heb weinig zinnigs gehoord uit de mond van die man, de laatste jaren!’. Broeder Bernardus noemt zijn inzet voor Oost-Europa en het milieu, alsook het kwijtschelden van schulden aan de Derde Wereld (502-509);- Joris vraagt de monnik of hij een vraag heeft aan de groep, wat deze beaamt door te vragen hoe men de tekst van Bernard vond. Tanja zegt dan dat ze het een ‘mooie tekst’ vonden, met ‘dingen’ waar ze ‘moeite mee hadden’ (561-567).

Page 14: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

- Aan het einde van het gesprek vraagt Joris of broeder Bernardus het met hem eens is dat wat Bernard beweert, lijkt ‘op wat Merleau-Ponty heeft geschreven over teruggaan naar je eigen waarneming’. De monnik reageert daarop door te zeggen dat hij het jammer vindt dat filosofie en godsdienst in onze cultuur ‘zo ver uit elkaar getrokken zijn’, omdat ze zo ‘dicht bij elkaar’ liggen (739-746).

c. Het evaluatiegesprek

Tijdens het evaluatiegesprek praat Joris er vooral over dat hij zich dit weekend niet in het groepsproces wilde storten:

Ik heb ervoor gekozen om niet naar mensen toe te gaan met vragen of om met hen in contact te komen. Daar had ik geen behoefte aan en ik heb gemerkt, dat het voor mij heel goed was. [...] Dat paste meer bij de stemming van het moment [...] niet om andere mensen buiten te sluiten, maar gewoon om bij mezelf te blijven (313-345).

Verderop in het gesprek legt hij uit dat hij zich wilde ‘beschermen’ voor een aantal nare ervaringen die hij in het verleden heeft gehad met groepen:

Ik heb een aantal keren dit soort dingen in mijn leven meegemaakt. [...] Je kunt inderdaad heel snel heel diep gaan, je kunt over een heleboel dingen beginnen, maar meestal houdt het daarna daarmee ook wel op. [...] Dat is niet teleurstellend. Het kan goed zijn dat op het moment dat je je daarvoor open wilt stellen, maar ik had daar op dit moment geen behoefte aan. En het is voor mij ook goed te merken dat dat hier kan. [...] Ik heb er redenen voor dat ik er op dit moment niet zo'n behoefte aan heb om hier diep met mensen in gesprek te raken. [...] Ik heb in het gesprek met Wiel al aangegeven dat het me in eerste instantie om de groep ging, en ik vind het eerlijk gezegd ook wel jammer dat dat inderdaad veel minder aanwezig was. Aan de andere kant: ik heb ook heel veel dingen op me af laten komen (381-407).

Tanja vertelt dat ze moeite had met zijn houding bij de groepsgesprekken; Joris geagiteerd fel op haar feed-back:

T: Ik vond het af en toe een beetje vervelend dat je de hele tijd zo zat te tekenen, terwijl iedereen heel erg gericht was op het gesprek wat er was, en ook bijvoorbeeld met die monnik, dat iedereen gewoon naar hem keek en dat de aandacht daarheen ging. Terwijl jij dus alleen maar zo zat en de hele tijd aandacht had voor dat papier. En ik merkte dat gewoon - ja jij zat ook naast mij. En als je aan het vertellen was, dan zat je nog zo. Ik denk, er was helemaal geen contact met jou mogelijk. J: Twee dingen (met agitatie in zijn stem). Ten eerste moet je daar niet nu mee komen, maar had je het gisteren moeten zeggen. En ten tweede zeg ik, dat is een methode. Ik bedoel dat is niet iets wat ik op dat moment doe om jullie bewust buiten te sluiten. T: Nee, ik was benieuwd waarom je dat deed.J: Bovendien is het zo, al ben ik aan het tekenen, dan ben ik absoluut ook aan het meeluisteren (346-358).

Joris reageert ook op wat Fred vertelt over de emoties die de hoogmis bij hem opriep: ‘ik sta een beetje verbaasd omdat ik je nu op een manier hoor spreken die ik helemaal niet van je verwacht had’ (294-312). Iets verderop wisselen ze hierover van gedachte, waarbij Joris zijn vooroordeel ten opzichte van Fred bekent:

J: Wat ik niet verwacht had ? Ik had een vooroordeel dat je er niet zo open in zou zijn. Mijn eigen vooroordeel was dat jij vooroordelen zou hebben. En dat blijkt niet zo te zijn. Dat is wel prettig om te merken, en misschien heb ik dat ook wel gemist. Dat zou jammer zijn.F: Alleen binnen de kloostermuren heb ik geen vooroordelen. [...] Dat is ook een vooroordeel he, als je over mij praatJ: Ja natuurlijk [...], mijn vooroordeel is dat ik naar jou een vooroordeel heb (367-373).

Weer iets verderop zegt Joris dat hij het een van de ‘prettige dingen’ van het weekend vond om ‘verrast’ te worden door wat Fred vertelde over zijn belevingen bij het weekend (407-408).

Tegen het einde van het gesprek hebben Joris en Fred een meningsverschil. Fred vertelt dat hij religieuze gemeenschappen ‘gevaarlijk’ vindt. Joris vraagt zich af waarom. Fred noemt het voorbeeld van een sekte die collectief suïcide heeft gepleegd (512-513) en stelt dat hij dit ‘hartstikke fout’ vindt, ook al hebben ze het ‘in vrijheid gedaan’. Ook hierbij vraagt Joris: ‘waarom?’. Iris schaart zich aan Freds zijde, Bas aan die van Joris. Joris besluit dan om deze discussie te stoppen omdat het nu over zijn eigen ‘waarden en normen’ gaat (545-563).

Page 15: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Joris vertelt dat hij ‘niet met een slecht gevoel’ weggaat (437). Wat hij ‘meeneemt’ van het weekend, brengt hij in verband met het gezegde ‘zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten’. Ook zegt hij dat aan het verblijf in deze abdij voor hem ‘een hoop herinneringen vasthangen’, waardoor hij misschien ‘een heel stuk achterhoudt’. In dit verband noemt hij ook zijn ervaringen in Taizé, waarover hij echter niet wil uitwijden, omdat hem dat ‘niet interessant voor de groep’ lijkt (414-422).

8.7.3 Na het abdijweekend

a. Algemene indrukken

In eerste instantie kan Joris ‘moeilijk zeggen’ hoe hij op het abdijweekend terugkijkt: ‘niet onverdeeld positief, ook niet negatief’ (7-822). Later in het gesprek zegt hij dat er ‘niks groots veranderd’ is en dat hij dat ‘ergens wel jammer’ vindt:

Ik had eigenlijk gehoopt om in het weekend wat meer rust te vinden. Gewoon meer rust om effe na te denken. En eens te kijken van: ‘ja, waar ben ik nu eigenlijk mee bezig?’ Ook gewoon heel praktisch hoor, gewoon momenten dat je eventjes met jezelf bezig moet zijn of kunt ontspannen. Dan was er misschien ook wel wat meer losgekomen. Nee, het is in die zin niet veranderd (251-256).

Nog later in het gesprek gebruikt hij het woord ‘spijt’ om zijn gevoelens met betrekking tot het weekend samen te vatten:

Er zijn een hele hoop dingen die ik anders had willen doen of graag anders had gezien. Ik heb er ook nog over lopen nadenken, maar ik kwam er niet zo goed uit. Wat ik van tevoren vertelde: ik had gewoon wat rust nodig en tijd om een beetje bij mezelf te komen. En dat was er niet naar mijn gevoel. Dat kwam voor een groot gedeelte door mij -zelf. Het kwam voor een gedeelte door het programma. Het kwam voor een gedeelte ook omdat ik met de plek niet zoveel heb. [...] Het kwam meer door de manier waarop dingen gelopen zijn. [...]. Ik vond bij mezelf niet de ruimte om me er echt in te verplaatsen, om er echt aanwezig te zijn. [...] En ook om er echt iets aan te hebben [...]. Het is gegaan zoals het gegaan is (1038-1065).

Hij heeft er ook spijt van dat hij bij het evaluatiegesprek zei dat hij geen behoefte had aan contact met de anderen:

Ik hoorde later dat mensen daar behoorlijk over gevallen zijn, dat spijt me. [...] Maar dat meende ik ook. Het is misschien eerder op Taizé betrokken dan op dat weekend in Koningshoeven. Ik heb dat te vaak meege maakt in Taizé dat je op een gegeven moment een heel intensieve band aangaat met mensen en dat je daarna die mensen nooit meer ziet, dat je nooit meer wat van ze hoort. [...] Misschien was het ook wel meer onvermogen dan dat het zo'n bewuste keuze was om me af te scheiden. [...] Die bedoeling [om mensen te leren kennen] had ik ook. Maar ja, het werkte gewoon niet zo. Dat zal wel wat van mij zijn, als ik op een gegeven moment een paar klikken mis in het begin, dan val ik ook stil (1068-1088).

Naar aanleiding van Tanja’s opmerking over het feit dat hij zich tijdens het eerste groepsgesprek afzonderde door voortdurend te tekenen, zegt hij:

Ik had niet het idee dat ik het tekenen gebruikte om andere mensen buiten te sluiten. [...] Waarschijnlijk deed ik dat wel, maar dat was niet het gevoel dat erachter zat. En ik was ook wel degelijk aan het luisteren. [...] Ik vind het eigenlijk vervelend dat ik er mensen mee gekwetst heb (1207-1213).

Joris vertelt dat de vragen die Fred zich over het kloosterleven stelde, ‘bijna dezelfde’ waren als die welke hij zichzelf stelde toen hij voor het eerst in Taizé was: ‘waar zijn ze hier mee bezig, stelletje EO-piepertjes!’ (769-771), ‘waar gaat het hier eigenlijk over; wat bedoelen ze met God?; op welke manier wordt het in de praktijk gebracht en wat kan ik ermee' (785-786). Bij dit weekend had hij geen zin om op dergelijke vragen in te gaan (803-804) omdat ze voor hem tot het verleden behoren:

Dat heb ik gehad, dat is geweest (790). Ik heb er zelf een paar jaar over gedaan. Ik kan het ook niet uitleggen: ‘bekijk het maar gewoon en zie maar wat er gebeurt’ (806-807). Ik merkte dat ik voor mezelf een beetje odd man out werd in de zin van: ‘jullie kunnen niks met mijn ervaringen en ik kan niks met jullie vragen’. In iedereen geval niet in zover als die over het klooster gingen. Daarbij had ik zoiets van: ‘dat moet je zelf uitvinden ’.

22 De nummers tussen haakjes corresponderen met de regelnummering in bijlage 1.7.3.

Page 16: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Bijvoorbeeld Fred die aan het begin van het weekend vroeg: ‘waarom sluiten ze zich hier op en doen ze verder helemaal niks’? En dan heb ik zoiets van: daar kan ik je geen antwoord op geven, dat moet je zelf maar uitzoeken (1115-1124). Ik kan dan wel proberen om op een gegeven moment antwoord te geven op zo'n vraag, maar, wat moet jij ermee en waarom zou ik het dan vertellen? Ik heb het op een gegeven moment ook wel geprobeerd, maar dan krijg je een antwoord zo van: ‘Ooh....’. Dat werkt gewoon niet (1160-1164).

Joris zegt dat hij zijn houding ‘misschien arrogant’ (767) vindt. Later voegt hij daaraan toe dat hij het ‘eng’ vindt en dat hij er ‘niks aan kan doen’: hij heeft zich dergelijke vragen ‘al vrij vaak gesteld’ en hij heeft ‘gemerkt’ dat hij er [vermoedelijk eerdere problematische facetten van christelijk geloof w.s.] ‘steeds meer mee kan’. Ook vertelt hij dat het voor hem een vreemde ervaring was om nu met een groep ongodsdienstigen samen te zijn omdat hij eerder in Taizé met mensen was die wel ‘een band’ hadden met christelijk geloof (777-780). Hij zegt ook dat hij een dergelijk weekend voor herhaling vatbaar zou vinden, maar dan met mensen die hij kent: ‘als ik een beetje weet welke achtergrond ze hebben’ (1113-1115). Nu hij deze groep kent, zou hij best nog een keer met ze op abdijweekend willen gaan (1130-1132). Achteraf gezien denkt hij dat er tijdens dit weekend sprake was van een communicatieprobleem:

Ik heb niet het gevoel dat ik mijn ervaringen kan overdragen op hen, maar dat komt ook doodgewoon omdat ik die mensen van tevoren niet kende. Omdat je gewoon die link niet hebt, zo simpel. Dan kun je wel een hele hoop van je eigen ervaringen gaan vertellen, maar daar hebben mensen niks aan. Nu heb je ook aanknopingspunten en dan kun je ook zeggen van: ‘ik heb het ook meegemaakt en ik weet ook wel dat jij dat misschien ook mee hebt gemaakt’. Het ligt inderdaad puur op het vlak van de communicatie. En ik ben ook moeilijk wat dat betreft en dat weet ik ook van mezelf (1138-1153).

b. De monniken

Dit abdijweekend was, zoals gezien, voor Joris niet de eerste kennismaking met een klooster en monniken. Hij herinnert zich dat het beeld van een monnik dat hij vijf jaar geleden had, voordat hij voor het eerst in een klooster kwam, ‘vrij ontmenselijkt’ was (943-944), iemand die niet erg kritisch is, wiens eigen keuzevrijheid beperkt blijft ‘binnen de orde van het klooster’ (948-951). Tijdens zijn eerste abdijweekend, dat was georganiseerd door de katechesedocent van zijn middelbare school, werd dit beeld bijgesteld:

Iemand die zijn leven wijdt aan de studie of aan het bidden of aan het rondwandelen door kloostertuinen of zo, ja, niet zo helder. [...] Het stond gewoon heel ver van me af, dus ik had daar verder ook niet zoveel ideeën bij. [...] Ik bedoel, wat ik wel wist van een klooster is, dat het er erg rustig is. [...] Wat me het eerste jaar ook opviel was gewoon dat die mensen best voor een heel stuk hun eigen leven hebben. Of hun eigen leven leiden, laat ik het zo zeggen. Ja, het blijven gewoon mensen. [...] Ik had die ervaring niet. Ik kon er verder ook niks van zeggen. Je hebt wel een beeld in je hoofd en dat wordt dan gecorrigeerd. Ik bedoel, het beeld van India is ook dat je grote steden hebt, met veel mensen en dat je een kastensysteem hebt. Je weet ook dat het niet klopt, maar... (946-977).

De bezieling van de monniken Tijdens het huidige abdijweekend beantwoordt Joris de vraag wat de monniken bezielt om voor dit leven te kiezen op vrijdag met: ‘De kans om een leven te wijden aan bezinning en te leven voor de ander: ‘ander’ met een grote zowel als een kleine a’. Op zondag geeft hij het volgende antwoord: ‘roeping, behoefte aan terugtrekking, contemplatie, geloof en zijn keuze’ (20-25). Het valt hem op dat ‘bezinning’ en ‘terugtrekken en contemplatie’ wel overeenkomen; er is ook een groot verschil:

Alleen het wijden aan de ander is er een beetje uit verdwenen. Eventueel wel wijden aan de Ander met een grote A, maar hier wat minder met een kleine a. Het is toch wat teruggetrokkener dan ik dacht. Misschien dat het ook wel komt doordat ik Taizé gewend ben. Ik ken een aantal mensen die daar een hele tijd hebben gezeten; ik ken ook wel iemand die daar is ingetreden. Taizé is natuurlijk wat meer naar buiten gericht. Dus dat is een beetje mijn beeld van monniken. Ik denk dat Koningshoeve wat dat betreft wat meer in zichzelf gekeerd is. Wel gericht op het ontvangen van gasten, maar het leven is wel hun eigen leven; [in vergelijk met Taizé ] waar het echt om degenen gaat die er naartoe komen (20-40).

Hun manier van levenJoris vindt hun manier van leven ‘zonder meer’ zinvol:

Page 17: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Ik heb er op een gegeven moment nog over zitten denken van: ‘zou ikzelf nog eens een keer monnik kunnen of willen worden?’ Ik denk als ik een leven achter de rug heb, dat lijkt me wel wat. Ik zou niet zoals broeder Bernardus al op jonge leeftijd in het klooster willen intreden. Al helemaal niet omdat hij voor een groot gedeelte verantwoordelijk is voor het hele reilen en zeilen daar. Maar het leven dat de mensen leiden en de manier waarop ze in het leven van alledag staan, dat vind ik wel heel bewonderenswaardig. En tegelijkertijd zijn ze ook zo praktisch als de neten. Dat vind ik ook heel leuk: ze hebben ook humor. Ik heb het daar wel op (43-51).

Als ik hem vraag wat hem in deze leefwijze aanspreekt, zegt hij:

De mogelijkheid tot bezinning en rust in de dag. En niet alleen rust in de dag, maar ook een dag die werkelijk een dag is, die niet alleen maar bestaat uit werken en je verder om de zoveel tijd eens een keertje afvragen: ‘waar ben ik nou eigenlijk mee bezig’. Maar een dag die een regelmaat kent en die je ook de mogelijkheid geeft om terug te komen bij jezelf, iedere dag weer, dat trekt me (53-57).

Broeder BernardusJoris is erg te spreken over broeder Bernardus, die hij ‘echt een toffe vent’ (228) noemt. Hij had al bij zijn vorig verblijf in Koningshoeven kennis met hem gemaakt. Wat de monnik toen vertelde kwam voor Joris’ gevoel sterk overeen met wat hij hem nu hoorde zeggen (227-228). Joris vertelt ook dat hij het jammer vond dat er bij dit weekend, in tegenstelling tot zijn eerdere verblijf, geen rondleiding was door een monnik:

Toen we daar een paar jaar geleden waren hebben we een rondleiding gehad van een oudere monnik. En die liet ons dat klooster zo’n beetje zien, en de keuken en alles wat er zo omheen zat. Die zat zo af te geven op dat klooster, en toen moest ik lachen (209-213).

Joris voelde zich vooral aangesproken door broeder Bernardus omdat ‘die man voor zichzelf denkt’ (222):

Broeder Bernardus zit ook in die traditie. Maar tegelijkertijd geeft hij ook heel duidelijk aan dat zijn beeld niet per se dat beeld van die traditie of het antwoord uit de catechismus hoeft te zijn. Dat heeft hij heel duidelijk aangegeven zelfs. En dat vind ik heel lovenswaardig. Die man die denkt voor zichzelf. Die man die voelt wel een roeping en die wijdt zijn leven wel aan God, maar hij weet ook, dat is mijn invulling, dat daar veel meer bij komt kijken dan een officieel antwoord, of alleen maar napraten wat andere mensen hem vertellen. Daar komt ook een heel stuk van hemzelf bij kijken (201-207).

Net als bij het voorgesprek wil Joris er geen uitspraak over doen wat de monniken zich volgens hem onder God voorstellen (195-198). Hij heeft wel gezien dat broeder Bernardus ook wat zijn godsbeeld betreft iemand is die zich niet laat opleggen wat hij moet geloven. Joris denkt dat dat ‘voor al die monniken geldt’:

De manier waarop zij het kloosterleven ervaren heeft natuurlijk te maken met hoe zij zelf erin staan. En datzelfde geldt met het beeld van God. Dat is wat Bernardus zei: ‘er mogen tien bisschoppen, honderd dingen zeggen, maar als de paus wat zegt, dan hoeft dat nog niet te zeggen dat wij het na-apen’ 23 (201-218).

Joris was het wat het godsbeeld van broeder Bernardus betreft niet eens met diens invulling van het kwaad als afwezigheid van God. Hij legt uit dat dat te maken heeft met zijn eigen godsbeeld van ‘leven’ (479-483), waarover verderop meer. Later in het gesprek zegt Joris dat hij broeder Bernardus bewondert voor de intelligente en bewuste wijze waarop de monnik voor dit leven heeft gekozen en de humor waarmee hij in het kloosterleven staat:

Humor ook in die zin dat hij veel verder kijkt dan wat je zo in eerste instantie zou verwachten bij een monnik op het moment dat je er vers inkomt. Hij is heel snugger. Hij heeft ze allemaal best op een rijtje en hij weet goed waarom hij zijn keuzen gemaakt heeft. En hij kan er nog altijd bij lachen. Ik heb bewondering voor die man. Ook voor het feit dat hij het klooster ingaat. Dat heeft hij deze keer allemaal niet zo duidelijk verteld, maar de vorige keer wel. Dat hij ook heel goed wist dat hij in een klooster zou gaan waar ontzettend veel mensen aan het verouderen en vergrijzen zijn en dat hij daarmee gewoon ontzettend veel verantwoordelijkheid op zichzelf haalt. Het is niet voor niks dat hij nou priester is en dat hij naast de abt staat. Ik bedoel: op het moment dat de abt nou weg zou vallen, dan is hij de eerstvolgende keuze. Die man draagt ook ontzettend veel verantwoordelijkheid, zowel

23 Het gaat hier niet om een letterlijk citaat van broeder Bernardus, maar om een uitspraak van Joris die in de huid van broeder Bernardus kruipt.

Page 18: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

gewoon met beleidszaken als heel praktisch. Hij doet een heleboel. En dan toch gewoon jezelf kunnen blijven en lachen en lol hebben... (874-888).

Als ik Joris vraag wat hij zich herinnert van het godsbeeld van broeder Bernardus, komt er in eerste instantie weinig bij hem op. Hij herinnert zich wel dat er in zijn godsbeeld ‘een hele hoop lagen zitten’. Als ik bij hem in herinnering roep dat we het gehad hebben over ‘de ander in God beminnen’, zegt Joris:

Dat is ook een stukje dat bij Bernard terugkomt. Broeder Bernardus had het op een gegeven moment ook over Levinas24. Ja, dat weet ik nog. Dat kwam volgens mij ook naar aanleiding van dat onderwerp ter sprake. Ik weet in ieder geval wel, dat het een vrij veelomvattend godsbegrip was, wat hij had. In zoverre dat het niet uitsluitend was naar andere ideeën toe. En op bepaalde punten zelfs ketters, maar dat zei hij ook, heel praktische dingen. Wat hij zei over de paus (...). Nou ga ik interpreteren hoor, maar ik denk dat hij een vrij persoonlijk godsbeeld heeft en ik denk dat hij ook goed besefte in hoeverre dat van zijn eigen invulling afhankelijk is. Ja, van zijn eigen positie in het leven [...]. Niet afgeleid uit de catechismus. [...]. Ik denk wel, ook naar aanleiding van wat hij vertelde over dat hij [zich] als kind al [aangetrokken voelde tot het klooster]. Ik denk wel dat hij zich laat leiden. Ja, niet helemaal, maar dat hij een vrij sterk besef heeft van: er is iets anders. Maar ik denk dat hij er wel heel goed over nagedacht heeft. Ik denk dat hij niet per definitie de invulling van een ander daarvoor overneemt. Ik denk dat ik dat heel erg in hem bewonder. Het is een monnik die aan de ene kant de keuze maakt om in een traditie te stappen, de keuze maakt om priester te worden, de keuze maakt om z'n leven te wijden aan God, binnen die traditie, en toch de moed heeft om voor zichzelf te denken en voor zichzelf keuzen te maken. Ja, op een bepaalde manier ook heel nuchter te blijven [...] Natuurlijk, een hele hoop mensen maken hun eigen keuze op het moment dat ze monnik zijn, [maar ik vind] dat hij er vrij ver in gaat. De manier waarop hij zijn godsbeeld invult. En ik denk dat hij er ook absoluut geen problemen mee heeft op het moment dat iemand anders hem wat anders vertelt, ook al is die van een hogere rang of wat dan ook, dat hij gewoon zegt van: ‘ja, dat vind jij, ik vind wat anders’ (899-934).

Zijn ervaringen in deze abdij in vergelijk met TaizéBij herhaling vergelijkt Joris wat hij tijdens het abdijweekend heeft beleefd met zijn eerdere ervaringen in kloosters, vooral in Taizé. Achteraf gezien denkt hij dat hij misschien had gehoopt dat hij, nu hij vijf jaar ouder is, meer aansluiting zou vinden bij het leven in Koningshoeven dan bij zijn eerdere verblijf. Hij zegt dat hij dit abdijweekend echter ‘eerder een gemis’ heeft ervaren, dan ‘een toevoeging’. Wat ‘het gevoel van een gemis’ betreft, verwijst hij vooral naar de liturgie in Taizé die, in zijn beleving, in tegenstelling tot die in Koningshoeven, een gevoel van ‘samen delen’ met zich meebrengt:

Ik moet zeggen dat ik de liturgie van Koningshoeve niet zo mooi vond hoor. Ik vond het mooier toen ik er een paar jaar geleden was omdat het toen in die grote kerk was. Toen werden de psalmen op een andere manier gezongen; meer afwisseling. Maar goed dat zijn de kleine details. Dat is vergeleken met de vorige keer, dat je niet in de kerk zat maar in de kapel, dat scheelt een hoop natuurlijk. Andere sfeer. Die liturgie is gewoon belangrijk. Wat ik er een beetje aan miste, in vergelijking met Taizé, is in hoeverre je ermee kunt delen. Bij Taizé zit je allemaal [op de grond], ben je allemaal mee bezig, kun je ook gewoon bezig zijn met jezelf, en dat gevoel had ik hier niet. Je deelt de dienst van de monniken en dat is toch iets anders (80-95). Ik kom gewoon iedere keer weer terug op Taizé. Dat is voor mij gewoon heel belangrijk. En wat ik dan gewoon heel jammer vindt, is dat je op Koningshoeve niet gewoon op de grond kunt zitten en lekker een liedje kunt zingen. Het moet heel praktisch zijn. Dat betekent veel meer. Ik had niet het gevoel van samen delen of van die gemeenschap. En dat gevoel, dat heb ik dan in Taizé wel. Dat gemis [...]. Ja, die psalmen zijn leuk, maar ik kan er niet zoveel mee. En het is een ontzettend mooi klooster, maar ik kan er niet zoveel mee [...]. Gewoon de vorm waarin ze de liturgie gegoten hebben, dat bindt niet, het is misschien wel te Nederlands (1071-1107).

Elders noemt Joris naast de onbekendheid met de andere deelnemers en een gebrek aan rust bij zichzelf, ook het feit dat de ‘vorm van de diensten’ in Koningshoeven hem niet aansprak als reden waarom hij er ‘te weinig’ gevonden heeft in vergelijk met Taizé (759-764).

Verder noemt hij het contact met anderen als een belangrijk vergelijkingspunt met Taizé:

Ik ben wel meestal met mensen samen geweest in kloosters. Ik merk dat het gewoon iedere keer weer heel anders is. Het gaat natuurlijk niet alleen maar om het klooster, het gaat ook om dat je andere mensen ontmoet, in dit geval. En dit is ook weer iets heel anders, ik ben in Taizé, op een gegeven moment, twee keer een week in stilte geweest. En dat is een heel andere ervaring dan wanneer je er met een groep bent. Maar de keren dat ik

24 De joodse denker Emmanuel Levinas wordt door broeder Bernardus niet genoemd. Ik vermoed dat het gesprek over God beminnen en de ander beminnen bij Joris associaties heeft opgeroepen met wat hij op de universiteit heeft geleerd over de filosofie van Levinas waarin de ontmoeting van God in het Gelaat van de ander centraal staat (zie bijvoorbeeld: R. Burggraeve, Een ethische lezing van het verlangen vanuit Emmanuel Levinas, van zelfontplooiing naar verantwoordelijkheid, 54 e.v., Leuven 1985).

Page 19: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

met een groep geweest ben, ja, dat hangt ook gewoon heel erg af van de mensen met wie je samen bent: hoe je zo’n week of zo’n weekend ervaart. Dat scheelt een hoop (62-70).

Tegen het einde komt het gesprek terug op wat Joris ook al in het voorgesprek vertelde over hoe hij in Taizé terecht kwam en dat het voor hem een belangrijke ervaring was (994-1008). Op grond van wat Joris eerder vertelde over zijn ervaring bij dit weekend in vergelijk met Taizé, vraag ik hem of Koningshoeven voor hem een soort ‘aftreksel’ was:

Nee, het is geen aftreksel. Het is gewoon heel anders. En het grootste gedeelte van mijn ervaringen en wat ik ermee doe, dat ligt natuurlijk bij Taizé. In zoverre als ik het kan relateren aan Koningshoeven zou het dan inderdaad een aftreksel zijn. Maar Koningshoeve is ook meer. Kijk, bij Taizé heb ik altijd een beeld in mijn hoofd van een grote, zonnige, open vlakte met een kerk erbij en veel mensen, met tentjes en dat soort dingen. Terwijl Koningshoeve is een klooster. Dat is echt oud, eerbiedwaardig. Dus dat is heel anders. Ja, die twee dingen staan natuurlijk wel in eenzelfde lijn. Het is moeilijk om dat te vergelijken. Ik denk dat als ik ouder zou zijn, dat ik veel meer met Koningshoeve zou kunnen doen hoor, dan met Taizé [...]. Taizé is misschien wat opener, wat frivoler (1013-1030).

Het bidden van de monnikenAls ik terugkom op een gesprek tijdens het weekend over het bidden van de monniken, raken we eerst in gesprek over wat bidden eigenlijk is. Joris bedenkt het volgende als het erom gaat wat hij zelf onder bidden verstaat:

Wat ik in eerste instantie als bidden zie, is proberen contact te maken met mezelf. Kijken hoe ik me voel, hoe ik er zelf voor sta, wat er allemaal gebeurd is. Wat ik wil. [...] Gewoon voelen wat er gebeurt. [...] gewoon over je heen laten komen (813-821).

Als ik hem eraan herinner dat een aantal mensen in de groep het bidden van de monniken onzinnig vond, zegt Joris:

Zoals het in Koningshoeve gebeurde had ik zoiets van: dat moet je zelf weten’. Ik ken het ook wel, dat je dat ook gewoon doet met de mensen waarmee je samen bent. En dat ook iedereen de kans krijgt om zijn voorbeden uit te spreken. En in dat geval denk ik dat het wel degelijk zin heeft. Om ook voor jezelf in die groep mensen uit te spreken dat je hoopt dat het beter gaat met die of die... Het is ook een manier om in die groep duidelijk te maken, met wat voor dingen je zit. Nee, niet eens zo met wat voor dingen dat je zit, maar, ook gewoon de hoop uitspreken in zo'n groep, van: ‘ik hoop dat dat of dat gaat gebeuren met die of die. Maar dat vind ik hetzelfde als wanneer er een vallende ster overgaat of zo. Ik bedoel, daar heb je toch ook gewoon lol aan om de een of de ander wat goeds toe te wensen. Zo kan het heel goed zijn. Dat betekent ook gewoon even stilstaan bij iemand. Dat betekent gewoon ook eventjes bezig zijn met wat jou bezighoudt. En dat ook uitspreken. Of juist niet bij en vallende ster. [...] Ik denk wel dat iemand er beter van wordt. Niet op een magische manier of zo. Nou, bijvoorbeeld het ritueel van een kaarsje aansteken voor iemand. Ik vind dat fantastisch. Ik vind dat zo mooi. Ik vind het ook moeilijk aan te geven, maar, ja...... misschien wel enigszins op een magische manier of zo. Ik denk dat er een hele hoop dingen zijn, die we niet snappen. Het kan nooit kwaad om goed over iemand te denken. Om aan iemand te denken op een bepaald moment (833-855).

Joris en het kloosterideaalJoris heeft door zijn ervaringen in kloosters ook wel nagedacht over de vraag of hij zelf zo’n leven zou willen leiden. Hij zou niet voor een klooster als Koningshoeven kiezen omdat de liturgie van dit klooster hem, zoals gezien, niet aanspreekt (1098-1099) en liturgie vindt hij juist een heel belangrijk element van een dergelijk leven:

Ik heb er wel eens over nagedacht. Het is gewoon een ver ideaal hoor, maar, ja, misschien niet eens per se in een klooster, maar in een gemeenschap van mensen waar je samen iets kunt delen. En waar je inderdaad ook gewoon een dag kunt hebben die een dag is. [Rituelen zijn] heel belangrijk. Omdat het gewoon telkens terugkerende elementen zijn (74-80).

c. Christelijk geloof

Het rituele afscheid van zijn grootvaderBij het nagesprek vertelt Joris dat zijn grootvader onlangs is overleden. In het verlengde van wat hij eerder verteld heeft over liturgie, zegt hij dat hij bij de afscheidsdienst het belang van rituelen scherp gevoeld heeft:

Page 20: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Ik kreeg het `s middags te horen en de dag daarop was er dan een dienst in de kerk in Reuver. Aansluitend was er bezoek in het moratorium en de volgende dag was er dan een afscheidsdienst en de begrafenis. En daar heb ik wel lopen nadenken over de liturgie. Dat je de kans krijgt om met zo waanzinnig veel rituelen ook afscheid te nemen van iemand, dat is zo goed! Ik stond daar naderhand eigenlijk een beetje versteld van. Dat je zoveel kans geboden wordt qua reflectie en zoveel kans geboden wordt om te voelen wat er nou eigenlijk in je omgaat. Ook zonder dat mensen gaan proberen om jouw gevoel uit te spreken. Dat was heel mooi. Die dienst heeft gewoon een bepaalde vorm, die is ook al jaren, eeuwenlang hetzelfde. In ieder geval in de zin van: je hebt een dienst en in dienst wordt afscheid genomen van iemand. En daar horen gewoon bepaalde rituelen bij (99-110).

Als Joris terugkijkt op de afscheidsdienst, denkt hij vooral na over ‘traditie’, zowel in de zin van de katholieke geloofstraditie waar zijn opa toe behoorde, als in de zin van een familielijn die van zijn opa is uitgegaan:

[Er werd] een verhaal gelezen wat waarschijnlijk een van de familieleden geschreven had over zijn hele leven, wat hij gedaan had en wat er gebeurd was, de hoogte- en de dieptepunten. Het is goed om daar met een eigen familie te zijn, dat je op die manier de kans krijgt om afscheid te nemen van die man. Ja, ik was er heel blij mee. En ook naderhand de begrafenis, dat je de kans krijgt om gewoon nog wat aarde erop te gooien en echt afscheid te nemen van die man. [...] Op die zondag heeft op een gegeven moment een nicht van mij nog haar verhaal verteld. En dat raakte me wel enorm. Zij is op Curaçao geboren en ze vertelde: ‘in eerste instantie had ik helemaal geen opa’. En toen kwam ze weer naar Nederland en toen leerde ze wel de familie kennen, ook mijn opa: daar ging ze ook een hoop mee om. En nu zei ze: ‘ja, nou is hij er weer niet’. Dat vond ik vreemd, dat

raakte me. [...] Ik denk het besef dat hij niet de eerste is en niet de laatste zal zijn. Kijk wat ik me voor kan stellen is dat je op een gegeven moment een uitvaartdienst hebt, waarin het gaat om die persoon op zich. En dat zit er

natuurlijk ook in. En dat is ook heel belangrijk: om afscheid te nemen van die persoon. Maar tegelijkertijd staat die persoon niet alleen. Hij voelde zich ook verbonden met een traditie en staat daar ook in en is daarin ook een schakel in de keten. Het is misschien niet zo heel eerbiedig uitgedrukt, maar het gaat door, die traditie die blijft. Er komen dingen bij en er gaan dingen af. En ze verandert, maar het heeft een veel grotere eeuwigheidswaarde dan wat wij kunnen meemaken. Het is ook veel omvattender. Ik zat achter een jongste neefje en dat

joch zat de hele tijd te ravotten en te spelen daarvoor. En toen dacht ik van: ‘ja, dat is wel waar het om gaat.’ Die man die heeft op een gegeven moment wat door gegeven: die heeft kinderen gekregen, en mijn neefje hiervoor, die vat

misschien niet waar het om gaat: die verveelt zich te pletter, en zit de tong uit te steken naar iedereen die daar naar de eucharistie gaat, maar hij staat ook in die lijn (131-156).

Mijn vraag of hij met ‘die lijn’ de familielijn bedoelt, beantwoordt hij bevestigend en voegt toe: ‘Maar ook alles wat overgedragen wordt, alles wat meegegeven wordt’ (158). Als ik zeg dat ik uit het voorgesprek heb opgemaakt dat zijn moeder feitelijk met de religieuze traditie van haar familie heeft gebroken, reageert Joris:

Tot op zekere hoogte, ik denk dat dat wel belangrijk is. Want ondertussen gaan we wel naar de kerk toe; ondertussen zitten we daar wel met z’n allen. En dan kun je nog zo vaak zeggen dat je je niet katholiek voelt of zo, maar op dat moment maak je er wel deel van uit. Zo simpel is dat (165-168).

Afzien van de EucharistieWat christelijke rituelen betreft, herhaalt Joris wat hij al bij het voorgesprek vertelde over het feit dat hij afziet van deelname aan de eucharistie. Hij vertelt over een ruzie die hij ooit met een vriendin had over zijn weigering om aan de communie deel te nemen:

Dat was bij een protestantse mis en zij wilde heel erg graag dat ik daar ook mee ging ter communie. En ze zei van: ‘ja, we delen dat.’ Ik heb haar dat uitgelegd, en ik zeg van: ‘nou, zo zit dat voor mij in elkaar en dat

betekent niet dat ik die dienst verder niet met jullie wil delen; dat ik die gemeenschap verder niet meer wil delen. Maar het is een ritueel waar ik, misschien geen deel van mag uitmaken, maar in ieder geval ook geen deel van wil uitmaken op dat moment: omdat ik me niet beken tot dat geloof.’ En dan wil ik inderdaad best gewijd brood

eten, whatever, dat stukje laat ik er uit. En zij heeft toen op een gegeven moment een hostie voor mij meegenomen en ik zei van: ‘ik neem hem niet.’ Dat is er voor mij het schenden van een pure geloofsbeleving

van andere mensen, en dat doe ik niet. De reden dat ik niet ter communie ga, ik ben bijvoorbeeld met die begrafenis van mijn opa ook niet ter communie gegaan, dat is heel simpel: ik heb een heel klein beetje inzicht in wat voor ritueel het is. En ik weet ook ongeveer op wat voor manier er door de kerkelijke autoriteiten over gedacht wordt, als het inderdaad zo heilig is voor mensen, als het inderdaad zo’n besloten ritueel is, dan ga ik me daar niet zonder uitnodiging in mengen (701-724).

Page 21: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Als hij zegt dat hij geen bezwaar heeft tegen het eten van ‘gewijd brood’ verwijst hij naar een gebruik in Taizé waar hij ‘ontzettend blij’ mee is:

Een keer of twee keer per week heb je de katholieke eucharistie, dus dat er dus ook een priester voor staat die aan het tabernakel het brood haalt en het zegent en dan kunnen de katholieken naar voren. In principe kan iedereen [deelnemen], dat doet er verder niet toe. Je hebt iedere dag het uitdelen van het geheiligde brood van de protestanten, het is natuurlijk van oorsprong een protestantse gemeenschap. Dan komen de priesters ook de kerk in en dan kan iedereen naar die priesters toelopen. Wat je ook hebt, dat is hartstikke leuk verzonnen: dat is gewoon gewijd brood. Dat is gewoon brood wat gezegend is, of wat dan ook, maar waar dan geen denominatie aan vast hangt of zo. En dat neem ik wel altijd (688-701).

d. Het gesprek over De diligendo Deo

Als Joris terugblikt op het weekend vertelt hij, zoals gezien, dat hij ‘rust’ gemist heeft. Daar voegt hij aan toe: ‘dat stukje over liefde vond ik wel heel leuk’ (251-256). Hij legt een verband tussen waar het in deze tekst over gaat en zijn ervaringen in Taizé:

Op het moment dat je in die kerk zit, dan voel je ook iets. Dan voel je ook verbondenheid met die andere mensen. En dat kun je ook liefde noemen (543-544).

Hij vertelt dat dit gevoel van verbondenheid in Taizé hem al aansprak toen hij nog kampte met de aanvankelijke gevoelens van verwarring waarover hij ook al bij het voorgesprek sprak. Ik kom terug op het lied dat hij bij dat gesprek al noemde: Ubi caritas et amor, Deus ibi est - waar liefde is, daar is God:

Het is wel een van de eerste dingen waar ik wat mee kon. Omdat je gewoon met een hele hoop mensen daar samen zit en omdat het op dat moment ook heel concreet aanwezig is, dat gevoel; verbondenheid. En inderdaad ook liefde in een bredere zin. Ja. dat is heel tastbaar op de een of andere manier (730-755).

Van de uitleg van de tekstfragmenten van De diligendo Deo heeft hij het volgende onthouden:

Stappen om te komen tot liefde. En dat begint bij jezelf. En bij Bernard is het zo dat je je vervolgens realiseert dat het gegeven is. Dat het van een God komt. En dat God die liefde is. En dat als je je dat gaat realiseren dat het ook allesomvattend is. Dan kun je je daar ook aan overgeven. Dan kun je daar jezelf in zijn. Dat is zoals ik het begrepen heb (404-407).

Hij vindt Bernards visie zeer interessant als een leerstuk op het gebied van persoonlijke ontwikkeling, meer bepaald met betrekking tot groeien in liefhebben. Inhoudelijk gezien heeft hij er echter enkele grote bezwaren tegen dat Bernard God gelijkstelt aan liefde. Er zijn drie lange passages in het gespreksprotocol waarin hij op deze bezwaren ingaat (269-349, 361-376, 580-645). Er vallen vijf typen bezwaren te onderscheiden. Bij de eerste drie spreekt Joris van ‘retoriek’ omdat Bernard volgens hem onbenoemd laat:- dat er een semantische overgang wordt gemaakt van God als liefde naar God als ‘persoonlijk voornaamwoord’ (1),- dat er onder deze visie op persoonlijke ontwikkeling een ‘geloofsbestel’ schuilgaat (2) en- dat Bernard zijn visie in zijn eigen leven niet in de praktijk heeft gebracht (3). Verder vindt Joris dat Bernards visie niet in de praktijk te brengen valt in het dagelijks leven (4); bovendien strookt diens opvatting van God als liefde niet met Joris’ eigen godsbeeld van ‘leven’.

Van God als liefde naar ‘God’ als persoonlijk voornaamwoord Samengevat komt Joris’ eerste bezwaar hierop neer: - liefde is weliswaar een kwaliteit en een waarde die een deel van God is, maar God is veel meer dan liefde. Nu neemt Bernard een klein deel van wat is (nl. liefde) en stelt dat gelijk met het grote geheel van God in de betekenis van een handelende entiteit, een derde persoon enkelvoud, wat bij Joris het beeld oproept van een man op een wolk. Dat Bernard de stap zet van liefde als kwaliteit en waarde naar God noemt Joris ‘hypocriet’ (639).

Joris herleest telkens een citaat uit De diligendo Deo (hieronder cursief weergegeven) en voorziet het van commentaar om duidelijk te maken wat hij bedoelt:

Page 22: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

‘Ik vat de liefde hier op als dat wat het goddelijke uitmaakt. Dit is dan hoe dan ook noch nieuw, noch ongewoon. Want Johannes zegt: ‘God is liefde’, God en de gave Gods worden dus terecht liefde genoemd. Liefde geeft liefde: wat op zichzelf staat geeft wat erbij komt’.. Ik heb erbij geschreven: ‘God als derde persoon is God als kwaliteit liefde’? En een vraagteken erachter. Hij geeft op een gegeven moment als een kwaliteit van die God aan het woord liefde. Tegelijkertijd gebruikt hij God nog steeds als persoonlijk voornaamwoord in de derde persoon. En ik vind dat retoriek. Het is zo, ja, ik bedoel Levinas doet dat een stuk mooier met de God als de ander met een grote en een kleine ‘A’. En ik denk hierbij van: ‘je mag het best doen, maar heb het dan over liefde en niet over God.’ [...] hij is veel meer dan alleen de liefde die hij aangeeft (269-280). En ik denk de tekst die hij daarover schrijft, is prachtig. Maar hij zegt veel meer dan wat hij in dat stukje zet. Hij impliceert veel meer, alleen dat zegt hij er dan niet bij. Hij pakt alleen maar dat stukje liefde en dat is natuurlijk wel hartstikke mooi, maar van wat ik uit die tekst lees, is niet dat hij God gelijk stelt aan liefde. Niet in de zin van liefde is God. Alleen God is liefde (295-298).‘Het feit dat God de natuur inclusief de mens, leven geeft, is een uiting van liefde.’ Dan gaat hij door met God als een zelfstandige entiteit in de derde persoon. [...] Liefde is een kwaliteit: liefde is een eigenschap, liefde is een nastrevenswaardig doel. Hij zegt hier: ‘het feit dat God de natuur het leven geeft’, hè? Dat is een handelende derde persoon. [...] Dit is retoriek, hoor. Eerst het een gelijkstellen aan het ander en vervolgens Hem, het, haar die eigenschap geven. [...] En nogmaals: ik vind het heel lovenswaardig, ik vind het een heel mooie tekst, maar hij zegt minder dan wat hij eigenlijk bedoelt (329-344).‘God geeft.’, dat is een handeling, dat is een derde persoon die blijkbaar een actie kan ondernemen. En tegelijkertijd is hij liefde. ‘Ja, wacht effe!’ Hij stelt liefde als een kwaliteit: als een waarde. En een kwaliteit of een waarde is niet iets wat op zichzelf kan handelen. Is niet iets wat zonder meer kan geven. Ligt eraan hoe overdrachtelijk dat hij het bedoelt. Maar zoals ik hem lees, bedoelt hij het niet zo overdrachtelijk. Dan bedoelt hij het weldegelijk als een handelende persoon. En die twee dingen die passen niet. Bij mij roept dat automatisch het beeld op van God die op een troon in de wolken zit. [...] Dat is wel wat hij naar mijn mening impliceert. Anders kun je het ook over liefde hebben, maar liefde geeft niet. Ja, of liefde geeft wel, maar liefde is niet als derde persoon aanwezig. [...] bij mij hangt daar het beeld aan vast van die God die daar hoog in de wolk op zijn troontje zit, die af en toe een bliksemflits naar beneden smijt, of dan liefde geeft aan de mensen, ja, ja. [...] Hij zal het niet bedoelen, daar is die vent ook gewoon te intelligent voor. Het enige wat ik zeg is: volgens mij laat hij een heel stuk weg, van wat er nog achteraan komt. Dat proef ik. Anders kun je ook gewoon een tekst schrijven over de liefde: dan heb je het woord God niet nodig. [...] Ik vind het ook hypocriet en huichelachtig op het moment dat je, dat je een tekst schrijft over de liefde en hoe je die bereiken kunt, en dat vervolgens, dat je daar vervolgens een handelende God aan gaat hangen (605-641).

Wat dit laatste betreft, verwijst Joris naar Paulus’ hooglied van de liefde25 die hij ‘de mooiste tekst’ noemt ‘die ooit over liefde geschreven is’. Het grote verschil met De diligendo Deo is dat liefde hier niet gelijkgesteld wordt aan een handelende God: ‘natuurlijk, daar hangt ook God aan vast, maar die is niet handelend aanwezig’, daarin ‘staat liefde weldegelijk op zichzelf’ (646-661). De koppeling aan het geloofsbestel Zijn tweede bezwaar van retorische aard vat ik als volgt samen:- het lijkt te gaan om een tekst met een visie over de persoonlijke ontwikkeling van mensen in de richting van een liefdevoller mens worden. Tegelijkertijd wordt aan deze visie het begrip ‘God’ gekoppeld in de betekenis zoals die binnen de christelijke traditie en de katholieke kerk geldt:

Hij staat hierbij ook gewoon voor, voor een heel geloofsysteem. [...] In eerste instantie heeft hij het over God als liefde. Maar hij gaat vervolgens wel door met het gebruiken van het woord God, niet met het woord liefde. Hij geeft, hij geeft een kwaliteit aan het woord en neemt alleen dat stukje. Maar blijft vervolgens wel verwijzen naar Johannes. En vervolgens wel de bijbel erbij nemen. En voor mij is dat retoriek. Want je neemt een klein stukje, maar je impliceert wel het hele grote geheel (282-291).Als ik lees waar hij op een gegeven moment naar toe gaat, de inhoud van zijn inzichten zijn gericht op de eerste persoon: op mijzelf, op wat ik er mee kan. En wat dat betreft is het een fantastische tekst. Ik denk dat je er ontzettend veel in kunt leren. En op het moment dat je inderdaad een aantal van die inzichten zou kunnen verwezenlijken, dan ben je goed bezig, dan ben je ook een liefdevol mens. Maar wat hij er uit laat is vanuit welke basis hij hier naar toe werkt. Omdat hij daar uit laat in hoever dit te verwezenlijken is in relatie tot anderen en ook in relatie tot een politiek en religieus bestel. En ik denk dat je bij, ik denk dat je iemand ook in zijn tijd moet zien. En in zijn hele omgeving en in zijn hele waardebeleving. En vanuit die achtergrond ga ik dan op een gegeven moment denken van: die man was een functionaris in de katholieke kerk (361-370). Zoals ik zijn godsbegrip begrijp houdt het in dat hij God in eerste instantie wel als kwaliteit liefde meegeeft en vervolgens die kwaliteit neemt, maar niet erbij zegt wat hij nog meer onder God verstaat. Dat is de hele traditie van de kerk erbij. Bernard was een kerkvorst, Bernard stond ook in zijn tijd en heeft ook meegewerkt aan

25 1 Korintiërs 13.

Page 23: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

kruistochten en heeft ook meegewerkt aan het afhakken van de ballen van Abélard. En dat is ook iets wat uit die traditie is voortgekomen. [...]. Je zegt iets en je zegt niks over het ander (581-595).Daarmee haal je ook direct de hele traditie binnen en ben je met een bepaalde vertaalslag bezig om, ja, om toch veel meer naar binnen te brengen dan wat andere mensen daar in eerste instantie in zouden lezen (643-645).

De schrijver brengt zijn visie niet in de praktijk Joris ziet een parallel tussen Bernard en Paulus. Beiden schrijven prachtige teksten over hoe het zou moeten als het om liefhebben gaat, maar in hun eigen leven brengen ze er niets van terecht, doen zelfs ronduit het tegenovergestelde:

Ik zat op een gegeven moment te denken over wat je vertelde over Abélard. Daar was hij ook bij betrokken. Dat lijkt me een heel simpel voorbeeld. Kijk, op het moment dat jij inderdaad zegt: ‘God is liefde.’, dat is natuurlijk heel mooi. Maar op het moment dat jij een dienaar Gods bent, dan moet je ook niet van dat soort trucjes gaan flikken. En daar was hij tegelijkertijd ook mee bezig. Die opvatting ‘God is liefde’ is in principe een heel vage opvatting, het is ook een vrij nauwe opvatting. In zoverre dat het geen praktische handvaten geeft. En dan denk ik van: ‘wat doe je er vervolgens mee: hoe ga je er mee aan de slag? En wat voor stukken haal je er zelf nog bij?’ En vanuit die gedachte kom ik er op een gegeven moment toe van: ‘Ja, God is liefde is een hele mooie stelling, en je mag ook best proberen hem in de praktijk te brengen, maar doe dat dan ook (307-321). Hij kan dan inderdaad wel een hele hoop mooie dingen schrijven net als Paulus. [...] En ik vind Paulus ook gewoon een gigantische zak. Dan mag hij nog zulke mooie dingen geschreven hebben in Romeinen XIII26, maar hij handelt er niet naar. En dan kun je het zelf wel allemaal mooi op een rijtje hebben, van hoe het zou moeten, maar zorg dan ook dat je het in de praktijk brengt. Anders is het holle retoriek (361-376).

Bernards visie valt niet te verwezenlijken in het dagelijks leven Joris’ vierde bezwaar is dat Bernards opvatting van liefde geen verband houdt met het dagelijks leven.Ten eerste: het is een abstract begrip. Dit in tegenstelling tot de eerder genoemde verbondenheid die hij in Taizé heeft ervaren die hij in verband bracht met het lied Ubi Caritas et Amor, Deus ibi est:

Daarom kan ik er wat mee. Omdat het te maken heeft met de situatie waar de mensen zijn, je hebt niet te maken met een abstract begrip liefde. Misschien is dat het wel. Hij verzelfstandigt het begrip liefde op een gegeven moment. En stelt dat gelijk aan God en dat is te vaag. ... Ubi is waar: is een plek: is een situatie, is een gegevenheid. Dat kan ik ergens op projecteren: daar kan ik een situatie bij voorstellen. Maar ‘de liefde’ is niks (515-522)

Ten tweede: het is weliswaar ‘handig’ dat Bernard ‘iets moois op papier heeft gezet’, een ‘stappenplan’ waar ‘mensen wat aan hebben’ omdat ‘je er weldegelijk naar kunt handelen’ (535-538), maar uiteindelijk gelooft Joris niet dat de visie van Bernard te verwezenlijken valt in zijn dagelijks leven:

Nou, ik ben sceptisch. Nogmaals: het is een goed streven, alleen merk ik ook in mijn eigen dagelijks leven dat het niet makkelijk te verwezenlijken is. Om maar een understatement te gebruiken. Vandaar dat ik ook sceptisch naar zo’n tekst kijk en denk van: ja, dat is heel mooi, maar hoe ga je er vervolgens mee om? En ook: hoe ga ik daar vervolgens mee om?’ Ik kan me wel helemaal [laten meeslepen door] die tekst, dan kan ik gaan zeggen van: ja, dat is te gek, kom op dat ga ik doen!’ Maar ik heb ook meer van deze teksten gelezen en op een gegeven moment weet je wel hoe het zou moeten, maar zo werkt het niet. [...] Ik denk dat je in de praktijk gewoon heel andere dingen tegenkomt [...]. Je kunt er best naar streven: het is niet te hoog gegrepen, alleen denk ik niet dat je het bereikt omdat je gewoon met hele praktische situaties te maken hebt (381-395).

Later in het gesprek legt hij er de nadruk op dat hij Bernards visie wel zou willen verwezenlijken, maar dat hij dat in het dagelijks leven niet kan omdat je als mens beperkt bent:

Laat ik het zo zeggen: het is niet een stappenplan wat ik zou kunnen volgen. En dan leg ik de nadruk op kunnen hoor, misschien nog wel zou willen, maar, nogmaals: ik denk niet dat het zo werkt in het dagelijkse leven. Doodsimpel omdat je omdat je ook maar mens bent, in de zin dat je maar beperkte mogelijkheden hebt. En dat je fouten maakt. En dat je een hele hoop dingen doet die volgens deze tekst niet goed zouden zijn (551-558).

Fundamentele verschillen met Joris’ godsbeeld van ‘leven’Tenslotte heeft Joris er vanuit zijn bestaansoriëntatie rond ‘leven’ bezwaar tegen om God gelijk te stellen aan liefde omdat het bestaan volgens hem kan nopen tot een keuze die tegen liefde indruist en 26 Het blijkt dat Joris niet de brief aan de Romeinen bedoelt, maar de eerste brief aan de Korintiërs, het eerder aangehaalde ‘hooglied van de liefde’ van Paulus.

Page 24: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

toch verantwoord is. Hij kan zich wel voorstellen dat het goed is om naar liefde te streven, maar het lijkt hem dat Bernard zich er ook van bewust geweest moet zijn dat je niet altijd vanuit liefde kunt handelen:

Mijn veronderstelling is natuurlijk dat God leven is. En dat betekent veel meer dan alleen maar liefde. Dat betekent ook haat, dat betekent ook oorlog, dat betekent ook mensen afmaken en dat betekent ook: keuzen maken. En keuzen kunnen niet altijd uitvallen naar liefde toe (351-354).Dat je op een gegeven moment ook voor keuzen komt te staan waarin dit soort dingen gewoon niet in de praktijk te brengen is (395-398).Dat je ook gewoon puur praktisch bezig bent en dat je keuzen maakt die daar volledig tegen indruisen (596-597).

Hij geeft het voorbeeld van een man die hij op bezoek had die bij het vreemdelingenlegioen is geweest:

Dat daar een paar mensen op hem afkwamen en hij had een geweer in zijn hand, wat doe je dan? Ja, dan schiet je. Zou ik ook doen ( 469-471). In mijn beleving zou dat in deze tekst niet goed zijn. Ik bedoel dan kun je zeggen: dan kies je voor jezelf: dat is ook een vorm van liefde, maar ik denk dat de meeste mensen daar niet zo goed mee uit de voeten zouden kunnen. En toch denk ik dat het een goede keuze is. Goed in de zin van de enige keuze die de mogelijkheid openlaat om zelf te blijven leven. Dat is heel primair. Er zit geen uitgebreide gedachte achter: het is hij of ik. Dat is heel simpel. Ik kies ook voor mezelf hoor (560-572).

Joris realiseert zich gaandeweg dat hij Bernard visie op liefde wel waardeert als streven (354), maar dat hij het niet met Bernard eens is dat liefde de hoogste waarde in het leven is:

Die tekst stelt een doel en dat doel is heel mooi, dat doel is heel fantastisch. Maar het enige wat ik erbij zeg is: zo werkt het niet [...] omdat het leven niet alleen maar liefde is. Ja, misschien is dat het wel. Misschien dat ik de waarde liefde als enige hoogste waarde niet in die zin accepteer. Het is een mooie waarde maar het is niet de enige. En ik denk dat, dat er in een hele hoop gevallen ook wat te zeggen valt voor keuzen die naar een andere kant opgaan: voor jezelf kiezen kan af en toe ook betekenen dat je daarmee, wat je tot dan toe als liefde had geïnterpreteerd naar anderen toe, dat je dat ook afsluit. Dat je zegt van: ‘nee, dat doe ik niet meer’ (411-421).

Joris bedenkt nu dat de beleving van wat liefde is kan veranderen waardoor je ook in liefderelaties tot keuzen kunt komen die tegen liefde indruisen en niettemin verantwoord zijn:

Die tekst [gaat over] ‘groeien in liefde’. Ik ben het daar in zoverre mee eens dat er een hele hoop manieren zijn om lief te hebben. En dat er ook een hele hoop ideeën van mensen zijn over wat liefde is. En daar kan je in groeien. Maar het kan vaak ook betekenen dat je keuzen moet maken die tot dan toe niet vanzelfsprekend waren en voor jou en die tot dan toe niet onder het begrip liefde kunnen vallen. Om het heel concreet te maken, als je op een gegeven moment een vriendinnetje hebt en die denkt: ‘dit is te gek!’ en ‘dit is ware liefde’, ja neem kalverliefde. Dat je op een gegeven moment denk van: ‘nou, ik moet per se bij diegene zijn en ik moet diegene helpen op alle mogelijke manieren. Ik moet die ander per se op de een of andere manier proberen aan mij te binden, of zorgen dat die ander zich aan mij gebonden voelt. Ik denk dat dat voor een hele hoop mensen, ten minste voor mij ook, in eerste instantie een begrip van liefde is. En om daar op een gegeven moment over heen te komen, zul je zelf eerst een stukje moeten groeien. Moeten gaan beseffen van: ja, maar: ‘waarom zou dat voor die ander zo goed zijn, op het moment dat die zich alleen maar gebonden voelt aan mij? Of als ik me gebonden voel aan haar?’ Dan ben je bezig je begrip van liefde te veranderen. En dan kom je er misschien ook achter dat jij keuzen voor jezelf maakt die de ander misschien niet steunt maar wel kan accepteren. [...] Dat betekent dan het maken van een keuze die tot dan toe niet logisch was. [...] Stel je hebt een kalverliefde en je komt er op een gegeven moment achter van: ‘ja, hier klopt iets niet’. En die ander kan daar niet in mee gaan. Ik kies er dan voor om te zeggen van: ‘ja, dit gaat zo niet langer, sorry, kan niet meer’. Dat is een keuze die tot dan toe niet logisch lijkt. Terwijl een ander zal zeggen van: ‘Jezus zeg, wat flik je me nou? Daar kwaad over zal zijn: zal zeggen van: ‘ja, je houdt niet meer van me!’ Dan zit je tegen diegene te zeggen van: ‘ja, ik hou wel van je! Maar ik wil dat op een andere manier doen’ (423-454).

f. Joris’ bestaansoriëntatie

De vraag naar zijn eigen godsbeeld beantwoordt Joris zowel op vrijdag als op zondag met ‘leven’. Hij herinnert zich een gesprek dat hij had met Iris over ‘moraliteit’:

Moraliteit is de mogelijkheid tot het maken van keuzen. En om keuzen te interpreteren: van jezelf, van de ander, van dingen die gebeuren. Als er iets van een gave is of zo, dan is het die wel ! (231-249).

Page 25: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Zijn begrip van moraliteit ligt ten grondslag aan het eerder geziene verschil met het godsbeeld van broeder Bernardus. Bij Joris’ godsbeeld gaat het niet om goed tegenover kwaad. Omdat bij zijn godsbeeld leven samenhangt met moraliteit gaat het om kiezen tegenover niet-kiezen. Om uit te leggen wat hij bedoelt, verwijst hij naar de joodse schrijver Elie Wiesel:

Hij zegt: ‘het kwaad is de afwezigheid van God.’ En aangezien ik zeg: leven is moraliteit, is het maken van een keuze, of dat nou een goede of een slechte keuze is, of een keuze is voor het goede of het kwade, dat maakt verder niet uit, als je maar een keuze maakt. [...] Het leven is moraliteit, is het maken van keuzen. En goed en kwaad liggen daarbij vaak veel dichter bij elkaar dan de afwezigheid van een keuze. Dat is wat Elie Wiesel ook altijd zegt. [...] Omdat dan kwaad, in mijn beleving, ook de afwezigheid van leven zou zijn, dan stel ik even leven en God aan elkaar gelijk hoor. Ik zal een voorbeeld geven van Elie Wiesel. Hij beschrijft op een gegeven moment hoe hij samen met zijn kleine zusje op transport gesteld wordt. En dat zusje dat sterft van de dorst, is echt half aan het doodgaan. En daar staan allemaal SSers omheen: ze kunnen niet weg. En er staat ergens in een raam boven, staat een man toe te kijken, staat alleen maar te kijken. Hij doet niks. En hij zegt dan op een gegeven moment van: ‘als je had gescholden, of als je ons had geslagen, dan was je aanwezig geweest. Dan was je slecht geweest. En als je mijn zusje een glas water had gebracht, dan was je ook aanwezig geweest, dan was je goed geweest. Nou heb je niks gedaan en daarom haat ik je’. Dat is wat ik bedoel. Moraliteit, in de zin van goed en kwaad, dat ligt heel dicht bij elkaar, terwijl de afwezigheid van het niet maken van een keuze, dat staat daar haaks op (486-508).

g. De invloed van anderen

Er vallen een aantal passages in het protocol van het nagesprek aan te wijzen waarbij ik aangeef dat ik Joris niet begrijp en hem bij herhaling vraag om nog eens uit te leggen wat hij bedoelt, vooral bij zijn bezwaren tegen de retoriek van Bernard van Clairvaux en zijn uitleg van zijn bestaansoriëntatie. Op een gegeven moment wordt deze interactie onderwerp van gesprek, waarbij Joris uitspreekt dat dit volgens hem geen invloed heeft op zijn antwoorden:

J: Het spijt me dat ik het je zo lastig maak hoor ...W: Nee, maar dat heb ik uit eerdere gesprekken ook gemerkt, dat ik er zelf ook niet goed tegen kan als mij dingen niet duidelijk zijn. En dat wil ik ook graag afleren, maar dat lukt bijna niet. Dus dan word ik ook een beetje zo van: J: ‘Wat bedoel je nou?!!!!’W: Ja, ‘Wat bedoel je nou?!!!’ En ‘ik snap het niet, ik wil het weten!!!’ Ik wil het ook heel graag weten. Maar dat kun je misschien ook op een uitnodigendere manier vragen dan zo van: ‘zeg het nou!!!’ Heb je daar last van?J: Nee, ik heb er geen last van, maar je schiet er zelf niks mee op.W: Ja, maar goed, als jij natuurlijk het idee krijgt van: ‘ik maak het hem moeilijk, of hij schiet er niks mee op.’ Kan ik me heel goed voorstellen dat er voor jou een beetje druk geeft van: ‘oh jee, nou moet ik van alles’, of zo. J: Nee.W: Dat valt wel mee?J: Ik blijf wel bij mezelf. W: Ja, gelukkig.J: Ik weet wat ik vind (666-681).

Later in het gesprek noemt Joris twee punten bij de vraag of hij tijdens het weekend het gevoel heeft gehad dat hij onder druk werd gezet. Het eerste is de ‘tijdsdruk’ van het programma:

Dat heb ik op een gegeven moment ook tegen je gezegd. Van: ik heb gewoon even ruimte nodig om even uit te waaien, om eventjes gewoon door me heen te laten gaan wat er nou eigenlijk allemaal gebeurd is. Het was echt zo het een of het ander. En dat was ook lekker om even te gaan wandelen en om even te kletsen (1217-1220).

Het tweede punt dat hij noemt, is de druk die Babette voor zijn gevoel tijdens het gesprek over De Diligendo Deo op Fred uitoefende:

Dat moment met Babette, dat stoorde me. We hadden op een gegeven moment dat groepsgesprek en - ik kan me niet meer woordelijk herinneren hoe we erop kwamen - maar Fred zei op een gegeven moment wat en ik had heel sterk het vermoeden dat Babette hem daarna het een of ander in de mond legde of aan het sturen was. Daarbij had ik zoiets van: nou dat klopt niet. [...] Ik was ook heel blij dat dat daarna ook door andere mensen beaamd werd, van: volgens ons is dat ook zo (1222-1233).

Page 26: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

Als ik hem vraag of hij het gevoel heeft dat er druk is uitgeoefend op hem, zegt hij in eerste instantie dat hij ‘sowieso al niet snel beïnvloed’ is. Op de vraag of hij iemand is die met de wind meewaait, bedenkt hij het volgende:

Poeh... Een beetje een gewetensvraagje hoor. Uiteindelijk niet. Ik zeg al, ik zou veel dingen op me af laten komen, ik zou naar veel dingen luisteren, ik zal vaak knikken en ja zeggen, maar uiteindelijk ga ik er wel zelf over nadenken. En ik maak ervan wat ik ervan vind. Ik laat me niet snel een mening. Dat is duidelijk. Daar ben ik zelf veel te koppig voor (1244-1253).

Wat de interactie met de andere deelnemers betreft, is aan het begin al genoemd dat Joris een vooroordeel had ten opzichte van Fred, wat tijdens het evaluatiegesprek werd doorbroken (788-808). Aan het einde van het gesprek kom ik terug op de ‘wrijving’ die op een gegeven moment ontstond met Tanja. Joris noemt haar opmerking bij het evaluatiegesprek over dat zijn tekenen haar gestoord had ‘onpassend’:

Dat had ze ook die dag van tevoren kunnen zeggen. Daar had ik meer aan gehad. [...] Tanja heeft psychologie gestudeerd en ze weet heel goed hoe het werkt met communicatie en je moet dit soort dingen gewoon niet een dag naderhand brengen. Als je je daaraan stoort, dan moet je het gewoon naar buiten brengen (1197-1203).

8.7.4 Een jaar later

Bij het groepsgesprek in de abdij van Tegelen een jaar later reageert Joris een aantal keren op wat anderen zeggen. - Zo vraagt hij Tanja of zij het afkeurt dat Marleen zo sterk bezig is met wat anderen geloven (273-275). - Ook reageert hij op Fred als deze zegt dat hij er geen behoefte aan heeft om over God na te denken; Joris zegt dat Fred wel ‘nadenkt’ over wat hij ‘belangrijk’ vindt (382-385).- Met Bas raakt hij verzeild in een filosofische discussie als deze zegt dat de wereld en de mensen er toevallig gekomen zijn. Joris reageert daar als volgt op:

Als je dat gelooft, wat is dan je zekerheid om te zeggen dat dingen die je vandaag plant dat je die ook uit kunt voeren? Je gaat uit van bestaanszekerheid, je gaat er dus van uit dat er een bepaalde continuïteit is (409-426).

- Joris vertelt dat hij een druk jaar achter de rug heeft en dat hij verlangt naar rust. Afgelopen zomer heeft hij wel rust gevonden in Taizé (560-568). Tanja vraagt hem waarom hij niet meer tijd vrijmaakt voor rust en reflectie; haar idee is dat er altijd wel rustmomenten te vinden zijn. Deze heeft daar niet direct een ‘pasklaar antwoord’ op; naar zijn inschatting waren die momenten er niet (639-650).- Het grootste deel van Joris bijdrage aan dit gesprek is een reactie op vragen van Tanja en later Marleen over zijn motieven om naar Taizé te gaan. Joris zegt daar het volgende over:

Omdat je ontzettend veel leuke mensen tegenkomt. [...] Ik heb daar wel een paar vriendinnen opgedaan ja. Ik ben er nu een paar keer heen geweest met groepen mensen, en andere soorten mensen. [...] Wat trekt mij aan Taizé? Ja, eh, het is een plek waar je, waar je gewoon bent geweest, en waar je naar toe kan gaan, en waar je niemand anders hoeft te zijn dan jezelf. Dat is mijn ervaring met Taizé, en mensen die daar gewoon die komen daar allemaal met precies hetzelfde idee van, we gaan gewoon doen en een leuke kans om daar een beetje tot rust te komen, en tegelijkertijd gewoon met mensen van eigen leeftijd te kletsen en het maakt niet uit waarover het gaat (578-591).

Wat Joris zegt roept nog meer vragen op, o.a. hoe hij het vond om over de bijbel te praten.

Ik heb daar zeer zelden gesprekken over de Bijbel gevoerd, tenzij ik met Polen mee in contact kom ... dat is inderdaad wel heftig, maar ik heb daar zelden over de Bijbel gepraat.

Ook gaat Joris in op de geloofsinhouden die ter sprake komen in de liederen die in Taizé worden gezongen:

Page 27: 8home.planet.nl/~wsmeets/8.7.doc  · Web viewHoewel hij inmiddels al zeven keer in de oecumenische broedergemeenschap Taizé in Frankrijk is geweest en ook een aantal Nederlandse

In eerste instantie vond ik het irritant, later had ik zoiets van ja, 't zijn mooie liedjes, er zit een toffe tekst bij en het zal me verder jeuken. Iets wat ik weiger te zingen is een liedje waarin ze het hebben over Jezus, en dat hij gekruisigd wordt en dat hij verheerlijkt wordt ook, en dan denk ik ook van: je bent gek..... Met die symbolen heb ik verder niet zoveel, behalve met de mensen die er komen (599-602).

Hij vertelt dat hij het meest onder de indruk is van de gebedsdiensten, met name de stilte daarbinnen:

Zo'n gebedsdienst waarin alleen maar gezongen wordt, dan waarin je stilte hebt, dat vind ikindrukwekkend... dat je op een gegeven moment met een x-aantal duizend mensen daar zit, en dat het gewoon echt stil is (609-611).

Fred vraagt aan Joris of het voor hem een ‘extra dimensie’ heeft dat het om stilte in een kerk gaat. Ook

is hij er benieuwd naar of het hem gaat om stilte op zich of om stilte om te bidden. Ter illustratie haalt Fred het voorbeeld aan van de voetbalsupporters van Ajax die massaal stil waren om de dood van een Feyenoord-supporter te gedenken. Voor Joris is het een belangrijk verschil dat mensen in Taizé samen stil zijn omdat ze ‘iets willen delen’.

Wat ik misschien nog indrukwekkender zou vinden is als het in een keer Utrecht CS stil zou zijn, en als iedereen dan drie, vier minuten in gedachten verzonken zou zijn, ik bedoel dat zou het geheel nogindrukwekkender maken (613-631).

Als Fred terugkomt op zijn vraag over bidden, zegt Joris het volgende:

F: Maar bid jij dan ook in Taizé?Nee, ik .. ja, ik ben wel met mezelf bezig.F: En die andere vijfduizendnegenhonderdnegenennegentig, bidden die wel, denk je?J: Dat kan ik niet invullen voor die mensen, ik bedoel, als je onder bidden verstaat, de dag door je heen laten gaan, en gewoon eens denken van, goh en ook eventueel denken wat daarvoor gebeurd is. Je gaan reflecteren op wat voor jou daarin positief is geweest of negatief, wat de indrukken zijn... dat soort dingen (632-638).