7. Antwoordenblad Powerpoint

8
ANTWOORDEN PROEVEN VAN KUNST KV2 2009 VMBO HOOFDSTUK 1 HET LAATSTE AVONDMAAL 1.1 Duccio 1. 1. Staat er en face op; de anderen ¾ of en profiel. 2. Heeft als enige een witte streep op zijn kleed, valt op. 3. Heeft als enige twee handen op tafel. 2. 1.Tafelblad helt te veel naar voren/klapt om. 2. De figuren vooraan zijn zelfs kleiner dan die achteraan. 3. De voorwerpen op tafel kloppen perspectivisch niet. Je kijkt er zowel recht tegenaan als bovenop. 4. De randen van het tafelkleed lopen naar achteren toe uit elkaar i.p.v. naar elkaar toe. 1.2 Ghirlandaio 3. A. In het midden B. Diagonale lijn van Judas naar Jezus toe C. Figuur rechts naast Jezus is kleiner dan rest en als enige deels vóór Jezus. 4. C. 1.3 Leonardo da Vinci 5. 1. Hij zit in het midden. 2. Hij zit als enige rechtop/meest breeduit. 3. Hij wordt als enige niet overlapt door anderen. 4. Hij zit precies midden voor een raam. 5. De anderen kijken naar hem of naar elkaar. Hij kijkt naar niemand. 1.4 Hans Holbein de Jongere 6. 1. Helder blauwe lucht met duidelijke takken en kerk tegenover een vaag berglandschap 2. Geen rechthoekige ramen, maar bogen en pilaren. 3. Gordijnen tegenover kale ramen. 4. Bij da Vinci zie je ook zijmuren; bij Holbein niet. 1

description

Antwoordenblad Powerpoint

Transcript of 7. Antwoordenblad Powerpoint

ANTWOORDEN PROEVEN VAN KUNST KV2 2009 VMBO

HOOFDSTUK 1 HET LAATSTE AVONDMAAL

1.1 Duccio1. 1. Staat er en face op; de anderen ¾ of en profiel. 2. Heeft als enige een witte streep op zijn kleed, valt op. 3. Heeft als enige twee handen op tafel.

2. 1.Tafelblad helt te veel naar voren/klapt om. 2. De figuren vooraan zijn zelfs kleiner dan die achteraan. 3. De voorwerpen op tafel kloppen perspectivisch niet. Je kijkt er zowel recht tegenaan als bovenop. 4. De randen van het tafelkleed lopen naar achteren toe uit elkaar i.p.v. naar elkaar toe.

1.2 Ghirlandaio3. A. In het midden B. Diagonale lijn van Judas naar Jezus toe C. Figuur rechts naast Jezus is kleiner dan rest en als enige deels vóór Jezus.

4. C.

1.3 Leonardo da Vinci5. 1. Hij zit in het midden. 2. Hij zit als enige rechtop/meest breeduit. 3. Hij wordt als enige niet overlapt door anderen. 4. Hij zit precies midden voor een raam. 5. De anderen kijken naar hem of naar elkaar. Hij kijkt naar niemand.

1.4 Hans Holbein de Jongere6. 1. Helder blauwe lucht met duidelijke takken en kerk tegenover een vaag berglandschap 2. Geen rechthoekige ramen, maar bogen en pilaren. 3. Gordijnen tegenover kale ramen. 4. Bij da Vinci zie je ook zijmuren; bij Holbein niet.

7. Links vooraan.

8. 1. Deze figuur staart als enige voor zich uit. De rest praat met elkaar of met Jezus. 2. Hij zit als enige vóór de tafel. 3. Je ziet deze figuur bijna helemaal i.t.t. de rest. 4. Bij deze figuur zie je het bankje goed.

1

HOOFDSTUK 2 DE VERBORGEN SYMBOLIEK VAN HET STILLEVEN

2.1 Jachtstilleven 9. 1. De kop van de ree ligt het dichtst bij de “kijker”, vooraan op het schilderij. 2. De kijkrichting gaat van links onder naar rechts boven: langs de hele ree. 3. De kijkrichting wordt mede bepaald door de belichte delen van de ree.

2.2 Coenraat Roepel, stilleven met fruit 10. Lichtdonker contrast. (Eventueel ook: gedetailleerde vormen-vage vormen.)

11. 1. Maar 2 hoofdvormen/ maar twee soorten van etenswaren. 2. Maar 2 kleuren; sobere kleuren. 3. vereenvoudigde (geabstraheerde) vormen.

2.3 Elias van den Broeck. Fruitstilleven met fruit, oesters en glas. 12. Door de takjes,stengels, blaadjes, bloempjes, aren die over het geheel liggen.

13. B.

14. Door de donkere achtergrond: dan zie je paar witte streepjes erg goed.

2.4 Stilleven in de 17de eeuw. 15. A. De opgestapelde vissen en de uitkijk door het raam, het strand B. De een is een stilleven en de ander is een levendig tafereel. (Of: dood en leven.)

16. 1. Doodshoofd. 2. Omgekeerd glas: leeg/op. 3. De pijp (is leeg). 4. Leeg bord: eten is op. 5. Kandelaar: kaars is opgebrand.

2.5 Een ontbijtgen van Floris van Dijck 17. A. Schaal met vruchten, gele kaas, vruchten bij kan. B. De gelige, oplichtende kleur.

2.6 Interpretatie van stillevens 18. De koude kleur blauw (en ook wit) die sterk overheerst.

19. Diagonaal. (Van links onder naar rechts boven.)

20. Het goed weergeven van de kleuren, vormen en glinsteringen van de schubben, de huid, het oog van de vis.

2

HOOFDSTUK 3 ZEVENTIENDE EEUWSE GENRE SCHILDERKUNST

3.2 Liefdesverdriet of zwanger? 21. 1. Schilderijen (in dure lijsten) 2. Duur jasje, afgezet met bont (van de vrouw) 3. Perzisch tafelkleed 4. Klassieke open haard met koperwerk ervoor. 5. Kostbare stoel.

22. 1. Stoof onder voeten van vrouw. 2. Kat. 3. Rommelig liggend witte kleedje op de tafel.

3.3 Gerard Dou 23. 1. kale takken. 2. Grillig gevormde takken met noesten. 3. Lichtdonker contrast op de boom.

3.4 Jan Steen 24. Geel, zwart, wit. 25. 1. Hond eet van bord op tafel. 2. Liggende voorwerpen op grond, zoals de kan. 3. Man met been over vrouw. 4. Varken eet van kamervloer. 5. Geschilde citroen op plankje. 6. Muzikant in kamer. 7. Slapende vrouw in gezelschap. 8. Vrouw met kan drank en glas in handen. 9. Mand met van alles erin aan plafond.

3.5 Willem van Mieris, een vredig genrestuk 26. Tafel met bord, mes, doek en etenswaren.

27. Door de lichtval.

3.6 Jacques de Gheyn 28. De kragen.

29. Jan Steen: Jacques de Gheyn: losse manier van schilderen gedetailleerde manier van schilderen vlottere penseelstreek fijnschilderen de gewone mensen de rijkere mensen dynamisch werk statisch werk druk werk rustig werk

3

HOOFDSTUK 4 DE ONTWIKKELING VAN HET DESIGN VAN SERVIEZEN IN DE 19DE EN 20STE EEUW

4.1 Fabriek Etruria/Wedgwood 30. 1. Sierlijke, gebogen vormen 2. organische vormen. 3. Opgelegde, reliëfachtige bladvormen en schelpvormen. 4. Knopje bovenop in de vorm van bloemknop. 5. Duidelijke zijkanten, uitlopend in een krulachtige vorm.

31. Klassieke pilaren.

4.2 Japans servies, Bracquemond 32. 1. Blauwe rand. 2. Asymmetrische afbeelding. 3. Gekleurde afbeelding. 4. Afbeeldingen verspreid over vlak. 5. Een grote en twee kleinere afbeeldingen. 6. Kiemplantje of zaadje bij beide afbeeldingen.

4.3 Agit-porselein, Malevitsj 33. A. Bord rechts. B. De richtingen zijn bijna hetzelfde. Of: Het gebruik van enkel strepen ( dikke en dunne). Of: De kruisvorm is terug te zien.

4.4 Marianne Brandt, Bauhaus Weimar 34. 1. Bolvorm. 2. Gebruik staal. 3. Strakke vorm. 35. A. De eerste. B. Het handvat is beter te hanteren/ vast te pakken.

36. 1. Koudere materialen. 2. Ontbreken van decoraties. 3. Koelere kleuren. 4.5 Marcel Wanders 37. 1. Blauwe kleur. 2. Vlotte/veegachtige penseelstreek. 3. Meegaan in de rondingen met de verf. 4. Spetters verf. 5. Waterig/ transparant en ook dik/dekkend in dezelfde streek verf.

4.6 Esther Derkx 38. Zij hergebruikt serviesgoed.

39. Deze zijn transparant ( of: vager van tint). Of: Ze zijn in één kleur aangebracht.

4

HOOFDSTUK 5 POPART

5.1 Claes Oldenburg 40. Het zijn allemaal etenswaren.

41. 1. Er is van gegeten. De andere zijn nog intact. 2. Deze staat buiten.

42. Populair eten: hamburger, taart, appel. Iedereen kent het.

5.2 Daniel Spoerri. 43. Hoog standpunt (vogelvluchtperspectief).

44. Papieren servetjes, plastic tafelkleed.

45. A. De bovenste (eerste) tafel. B. 1. Zwart-wit. 2. Er zijn ook letters in te zien/bedrukte delen.

5