#6 P&P - XpertHRen de werkgever misschien al lang niet meer bestaat, moet het pensioenfonds de...
Transcript of #6 P&P - XpertHRen de werkgever misschien al lang niet meer bestaat, moet het pensioenfonds de...
#6NOVEMBER-DECEMBER 2015
Alle facetten van een duurzaam pensioen
Regeling vervroegde uittreding nog altijd actueel
Belastingplannen 2016: zoet, zuur of zoetzuur?
Flexibele pensioenuitkeringen: ervaringen in het VK
Een jaar ervaring met de nettopensioenregeling
P&Ppensioen &
praktijk
Werkingssfeer-onderzoek een onderschat fenomeen
STIJL-ABCMANNEN
HORLOGES
Alles over uurwerken, techniek, historie en bekende merken
€ 8,95
STIJL-ABCMANNEN
HORLOGES
Alles over uurwerken, techniek, historie en bekende merken
€ 8,95
STIJL-ABCMANNEN
HORLOGES
Alles over uurwerken, techniek, historie en bekende merken
€ 8,95
S P E C I A L E E D I T I E
BuitenplaatsenHEDEN EN VERLEDEN VAN DE MOOISTE HISTORISCHE
ZOMERVERBLIJVEN IN NEDERLAND
STIJL-ABCMANNEN
HORLOGES
Alles over uurwerken, techniek, historie en bekende merken
€ 8,95
STIJL-ABCMANNEN
HORLOGES
Alles over uurwerken, techniek, historie en bekende merken
€ 8,95
STIJL-AMANN
HORLO
Alles over uurwerkhistorie en beken
STIJL-ABCMANNEN
HORLOGES
Alles over uurwerken, techniek, historie en bekende merken
€ 8,95
S P E C I A L E E D I T I E
BuitenplaatsenHEDEN EN VERLEDEN VAN DE MOOISTE HISTORISCHE
ZOMERVERBLIJVEN IN NEDERLAND
Bestel via www.elsevier.nl/aanbieding
Elsevier bestaat 70 jaar!Daarom krijgt u 70% korting op alle geselecteerde specials
JUBILEUMAANBIEDING
Inhoud5 Van de redactie Michael Visser
Verbindende pensioenkrachten
6 Wet- en regelgeving Jeroen ten Berg
Werkingssfeeronderzoek, een onderschat fenomeen
10 Uitgelicht Redactie
Pensioen in beeld
13 Fiscaal Caroline Uenk
Regeling vervroegde uittreding nog altijd actueel
16 Debat Norbert Klein en Manon Vanderkaa
Een fl exibele AOW is zeer wenselijk!
18 Internationaal Paul Paxton-Doggett
Flexibele pensioenuitkeringen: de eerste ervaringen in het Verenigd Koninkrijk
22 Fiscaal Cor Overduin
Belastingplannen 2016: zoet, zuur of zoetzuur?
26 Wet- en regelgeving Richard Bakker
Solvency II: we zijn er bijna
29 Online Redactie
Pensioen op Twitter
30 Opinie Gerry Dietvorst
Laaghangend pensioenfruit
32 Algemeen Jaap van der Wal
Een jaar ervaring met pensioenuitvoering van de nettopensioenregeling
PENSIOEN & PRAKTIJK
Pensioen & Praktijk is een onafhankelijk en praktijkgericht blad voor iedereen die betrokken is bij, dan wel geïnteresseerd is in, alle facetten van een duurzaam pensioen. Deze doelgroep omvat in ieder geval medewerkers werkzaam op HR-afdelingen, de afdeling fi nance, OR-leden, DGA-adviseurs, fi nancial planners, pensioenadviseurs, actuaris-sen, accountants, advocaten, belasting-adviseurs, notarissen alsmede mede-werkers bij (levens)verzekeraars, PPI’s en pensioenfondsen. Onder pensioen wordt in het kader van dit blad de totale oudedagsvoorziening in ruime zin ver-staan inclusief nabestaandenregelingen.
Redactie
Hoofdredactie: mr. drs. M. (Michael) Visser, verbonden aan Tilburg University, Netspar en daarnaast zelfstandig onder-nemer via Pensioen GeMi.
Eindredactie: Astrid Slootweg.
Redactie: drs. C. (Cor) Overduin, partner bij Grant Thornton Accountants en Advi-seurs bv, kantoor Gouda.
Redactieleden van Pensioen & Praktijk verlenen hun medewerking op persoon-lijke titel. Redactieleden, auteurs en uit-gever aanvaarden geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van enig handelen op basis van in Pensioen & Praktijk ingeno-men standpunten.
RedactieadresRadarweg 29Postbus 1521000 AD [email protected]
AbonnementenadministratieReed Business KlantenadministratiePostbus 808, 7000 AV DoetinchemTel. (0314) 358 358Fax: (0314) 349 048E-mail: [email protected]
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de verval-datum opgezegd.
Abonnementsprijzen€ 331,68 per jaar (inclusief btw en verzendkosten). Overige prijzen op aan-vraag. Bij betaling via acceptgiro wordt € 2,50 extra in rekening gebracht.
AdvertentiesReed Business bv AmsterdamPostbus 152, 1000 AD AmsterdamEllen Bijl: [email protected].: +31 (0)6 105 59 650
UitgeverWieneke Brandt
Uw gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aanbiedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een brief naar Reed Business bv, t.a.v. Adresregistratie, postbus 808,7000 AV Doetinchem.Of per e-mail: [email protected]
© Copyright 2015 Reed Business bv
WWW.VERANDERKUNDE.NL/ADVISEREN
30 maart 2016Postillion Hotel Bunnik
LEER DEZE DAG: • Hoe u als adviseur daadwerkelijk kunt bijdragen aan wezenlijke resultaten
voor uw klant/organisatie • Hoe u uw vak een nieuwe boost kunt geven • Welke nieuwe manieren van adviseren en welke 'best practices' aan het ontstaan zijn
DE CRISIS HEEFT DE ORGANISATIEADVIESBRANCHE OP SCHERP GEZETWat is eigenlijk de toegevoegde waarde van adviseurs? Hoe kunnen we als adviseur en opdrachtgever bouwen aanorganisaties van de toekomst? Het is tijd om kritisch te zoeken naar een nieuwe verhouding tussen managers en adviseurs. Vind het adviesvak en uzelf opnieuw uit tijdens deze dag. Word de ‘ondernemer’ die samen met de opdrachtgever werkt aan de organisatie van de toekomst.
SPREKERSShirine Moerkerken, Lennette Schuijt, Roel van der Heijde, Guido van de Wiel en Barry Koperberg leren u hoe iedervan ons kan bijdragen a.d.h.v. ontwikkelingen, praktijkcases én nieuwe manieren van adviseren.
MASTERCLASS
Shirine Moerkerken Lennete Schuijt Roel van der Heijde Guido van de Wiel Barry Koperberg
Vorige editie beoordeeld
met een
8,5!
NIEUW ADVISERENDe adviseur als co-creator, sparringpartner, inspirator en co-ondernemer
Kortom: leer anders denken en streef met uw opdrachtgever naar wezenlijk resultaat!
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 5
Verbindende pensioenkrachten Het einde van het jaar is een mooie tijd om even terug te blikken, om daarna vooruit te
kijken. U doet dat met een nieuwe hoofdredacteur. Nicolette Opdam heeft helaas afscheid
genomen van de redactie van Pensioen & Praktijk. Haar werkzaamheden bij Holland van
Gijzen Advocaten en Notarissen en diverse nevenactiviteiten waren niet langer te verenigen
met het redactiewerk voor dit vakblad. Dat vinden niet alleen wij erg jammer, maar Nico-
lette zelf ook. Haar enthousiasme en energie zullen we hier zeker missen. Via deze weg wil
ik Nicolette Opdam danken voor haar verbindende kracht en scherpe blik op pensioen. Op
de ingezette richting van het blad bouwen we met veel plezier verder.
Iemand anders die afscheid nam, is pensioenprofessor Gerry Dietvorst. Op 16 oktober
sprak hij op de Universiteit van Tilburg zijn afscheidsrede 'De jaren geteld' uit en ging hij
met emeritaat. In deze Pensioen & Praktijk vindt u een opinie met daarin zijn 'laaghan-
gend pensioenfruit' voor 2016. Dietvorst was in de jaren’90 redactielid van het eerste uur
van Pensioen & Praktijk, en momenteel gewaardeerd hoofdredacteur van Pensioen Maga-
zine (waar hij nog ondernemend blijft met pensioen, zo heb ik begrepen). Dietvorst is een
verbindende pensioenkracht met wie ik hopelijk nog lang zal samenwerken.
2015 was een bewogen pensioenjaar. Denk aan de implementatie van een nieuw Financieel
Toetsingskader, de nieuwe zzp-pensioeninitiatieven en de inwerkingtreding van de Wet pen-
sioencommunicatie. Maar ook het aangekondigde APF en de introductie van het nettopen-
sioen hielden de gemoederen behoorlijk bezig. In deze editie overigens een interessante
bespiegeling van Jaap van der Wal op een jaar nettopensioen, met verrassende inzichten in
keuzes van werkgevers en werknemers. Verzekeraars hebben in 2015 op de achtergrond
hard gewerkt om klaar te zijn voor het nieuwe toezichtraamwerk Solvency II, dat 1 januari
2016 in werking treedt. Richard Bakker informeert u nader en besteedt extra aandacht aan
de struikelblokken en risico's bij de implementatie.
Wat 2016 gaat brengen op pensioengebied, blijft natuurlijk koffi edik kijken. Onze
Prinsjesdag-update leert in ieder geval dat het raadzaam is om goed te letten op de lagere
tarieven in de inkomstenbelasting, met impact op de aftrekbaarheid van hypotheekrente,
en pensioen- en lijfrentepremies. Als de Eerste Kamer op 22 december tenminste instemt,
want dat zal er nog om spannen. De politiek zal naar verwachting in 2016 verder voorsor-
teren op te maken keuzes voor een nieuw pensioenstelsel. Meer fl exibiliteit wordt door
velen wenselijk geacht, maar hoe bouw je die in en waar ligt de grens? Tijd voor een
debat over een fl exibele AOW-leeftijd. Wellicht helpen ervaringen van het Verenigd
Koninkrijk en Australië – zoals in deze Pensioen & Praktijk beschreven door Paul Paxton-
Doggett – bij het maken van keuzes in het aanvullende pensioen.
Werkgevers kunnen in 2016 aan de slag met nieuwe communicatiewetgeving. De pensioen-
koepels hebben hiertoe een speciale werkgeverschecklist en het pensioen 1-2-3 ontwik-
keld. Waakzaamheid blijft geboden bij reorganisaties: Caroline Uenk gaat in op actuele
risico's van een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) en Jeroen ten Berg onder-
streept het belang van een gedegen werkingssfeeronderzoek.
Namens de redactie wens ik u veel leesplezier met deze Pensioen & Praktijk, alvast fi jne
feestdagen en een goede start van 2016.
Van de redactie
Michael VisserHoofdredacteur
Pensioenonderzoeker Tilburg
University & Netspar
Eigenaar Pensioen GeMi
Pensioen & Praktijk | November-December 20156
Wet- en regelgeving
Het werkingssfeeronderzoek,
een onderschat fenomeen
Volgens de AFM dient een pensioenadviseur goed te onderzoeken of
een opdrachtgever onder de verplichtstelling van een bedrijfstakpen-
sioenfonds (hierna bpf) valt. Ook accountants dienen te controleren
of er voor hun opdrachtgevers mogelijk pensioenpremie aan een bpf
betaald dient te worden. Desondanks is een groot aantal werkgevers
niet bij het juiste bpf aangesloten. Blijkbaar wordt het werkingssfeer-
onderzoek toch niet altijd goed uitgevoerd.
Een opmerkelijk - maar onderbelicht - aspect
van het Nederlandse pensioenstelsel is het
'geen premie, wel recht'-principe. Dit prin-
cipe geldt voor de verplichtgestelde bpf-en
en houdt in dat een werknemer pensioenrechten
opbouwt gedurende de periode dat hij onder de wer-
kingssfeer van een verplichtgesteld bpf valt, ook als
hij niet door zijn werkgever is aangemeld bij dat bpf.
Als de werkgever niet bekend is bij het bpf, heeft het
bpf dus een potentieel probleem met een onbekende
omvang. Wanneer later de werknemers of hun nabe-
staanden zich alsnog bij het pensioenfonds melden,
en de werkgever misschien al lang niet meer bestaat,
moet het pensioenfonds de rechten alsnog toekennen,
maar heeft het pensioenfonds geen mogelijkheid
meer om de premie te innen.
Het 'geen premie, wel recht'-principe is een van de
meest belangrijke redenen voor de bpf-en om actief
op zoek te gaan naar werkgevers die onder de ver-
plichtstelling vallen, maar nog niet bij het betreffende
fonds zijn aangesloten. Het onderzoek of een werkge-
ver onder de verplichtstelling van een bpf valt, wordt
het werkingssfeeronderzoek genoemd.
Naast het bpf heeft natuurlijk ook de werkgever er
belang bij dat goed onderzocht wordt of de werkgever
Jeroen ten Berg
JtB Pensioenconsultancy
wel of niet onder de verplichtstelling van een bpf
valt. Indien een bpf er na verloop van jaren achter
komt dat een werkgever onder de verplichtstelling
valt, zal het bpf alsnog de premie proberen te innen
voor de hele periode waarvoor dat het geval was. In
het ergste geval zou zo'n premievordering voor het
verleden het faillissement van de onderneming kun-
nen betekenen.
HOE VOERT HET BPF ZELF HET ONDERZOEK UIT?
Het bpf maakt gebruik van twee bronnen om werkge-
vers op te sporen. Dat zijn de inschrijvingen in de
Kamer van Koophandel en de sectorindeling van de
Belastingdienst.
Indien een onderneming zich inschrijft in de Kamer
van Koophandel met een activiteit waarvan heel dui-
delijk is dat er een verplichtstelling van een bpf geldt,
dan zal het betreffende bpf zich vrij snel bij de onder-
neming melden. Hetzelfde geldt voor de sectorinde-
ling van de Belastingdienst, veel bpf-en krijgen maan-
delijks lijsten van de Belastingdienst met de nieuwe
werkgevers in de sectoren die voor dat pensioenfonds
relevant zijn. De meeste werkgevers worden door dit
systeem door het juiste bpf aangesloten. De aanslui-
ting van de bpf-en gaat echter niet altijd goed. Dit
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 7
Wet- en regelgeving
heeft een aantal mogelijke oorzaken. Bij gewijzigde
bedrijfsactiviteiten lopen de sectorindeling en de KvK
inschrijving soms achter bij de huidige situatie. Ook
komt het voor dat de Belastingdienst een andere acti-
viteit als hoofdzaak ziet dan het bpf.
HET HOOFDZAAKCRITERIUM
De verplichtstelling van de meeste bpf-en is geba-
seerd op het hoofdzaakcriterium en op de feitelijke
werkzaamheden van de werknemers.
Het hoofdzaakcriterium wil zeggen dat een werkgever
alleen verplicht is, indien meer dan de helft van de
bedrijfsactiviteiten (de hoofdzaak) onder de verplicht-
stelling valt.
De meeste bpf-en meten dit hoofdzaakcriterium in de
manuren die bij de verschillende activiteiten zijn
betrokken, of de loonsom die met de activiteiten
gemoeid is.
Ook de Belastingdienst kijkt voor de sectorindeling
naar de bedrijfsactiviteiten. Alleen kijkt de Belasting-
dienst vooral met welke activiteit de meeste omzet
wordt gegenereerd. Daardoor kan het zijn dat de
Belastingdienst een andere activiteit als hoofdzaak
ziet dan het pensioenfonds. Als dit gebeurt, deelt de
Belastingdienst de werkgever in een sector in die niet
op de lijsten voor het pensioenfonds staat. Daardoor
vindt het pensioenfonds deze werkgever dus niet
(eenvoudig) en ontstaat een potentieel probleem.
Overigens zijn er ook bpf-en die geen hoofdzaakcrite-
rium hanteren. Zo geldt de verplichtstelling van het Bpf
voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf ook
voor ondernemingen die schoonmaak als nevenactivi-
teit uitoefenen, zolang er geen andere verplichtstelling
voor die onderneming van kracht is. Dat niet alle bpf-
en het hoofdzaakcriterium hanteren, maakt het wer-
kingssfeeronderzoek bijzonder lastig en foutgevoelig.
HET WERKINGSSFEERONDERZOEK WORDT STEEDS
MAKKELIJKER, EN STEEDS MOEILIJKER
Het aantal bpf-en is de afgelopen jaren sterk afgeno-
men. Dit zou tot de conclusie kunnen leiden dat het
makkelijker is om erachter te komen of een werkge-
ver onder de verplichtstelling van een bpf valt. Er zijn
immers minder fondsen waarvan de verplichtstelling
voor een bedrijf zou kunnen gelden.
In de praktijk is het onderzoek naar een mogelijke ver-
plichtstelling, het zogenoemde werkingssfeeronderzoek,
echter niet makkelijker geworden, maar moeilijker. Dit
komt doordat de 'verdwenen' bpf-en niet echt verdwe-
nen zijn, maar opgegaan in andere bpf-en.
Voorheen was het bijvoorbeeld voor een nieuw
bedrijf in de kartonnage, of in de groente- en fruitver-
werkende industrie, meteen duidelijk bij welk pen-
sioenfonds ze zich moesten melden. Er was een Bpf
voor de Kartonnage en een Bpf voor de Groente en
Fruit Verwerkende Industrie. Inmiddels zijn die fond-
sen opgegaan in respectievelijk het Pensioenfonds
Grafische Bedrijven (PGB) en het Bedrijfspensioen-
fonds voor de Landbouw.
Voor de net gestarte werkgever is het veel minder
logisch om zich bij zo'n pensioenfonds te melden.
BESTAANDE BEDRIJVEN KUNNEN ONDER DE VER-
PLICHTSTELLING VAN EEN BPF KOMEN TE VALLEN
Het is mogelijk dat een onderneming pas na verloop
van tijd onder de verplichtstelling van een bpf komt
te vallen. Dit kan door een drietal gebeurtenissen ver-
oorzaakt worden.
Allereerst kan het zijn dat de onderneming van
bedrijfsactiviteiten wijzigt. De oude activiteiten vielen
niet onder de verplichtstelling van een bpf, maar de
nieuwe activiteiten vallen er wel onder. Dit kan in
één keer gebeuren, doordat het bedrijf een ander
bedrijf overneemt, of juist een gedeelte van de onder-
neming afstoot. Maar het komt ook voor dat de acti-
viteiten geleidelijk wijzigen, doordat een activiteit
meer rendabel blijkt dan verwacht en daardoor groeit
ten opzichte van de andere activiteiten. Ik kom in de
praktijk bijvoorbeeld veel ondernemingen tegen die
Dat niet alle bpf-en
het hoofdzaakcriterium
hanteren, maakt het
werkingssfeeronderzoek
bijzonder lastig en
foutgevoelig
Pensioen & Praktijk | November-December 20158
Wet- en regelgeving
gestart zijn als technische groothandel, maar gaande-
weg aanpassingen zijn gaan doen aan de goederen
die ze verkopen en daardoor een productiebedrijf zijn
geworden.
De tweede gebeurtenis die ervoor kan zorgen dat een
bedrijf op enig moment onder de verplichtstelling van
een bpf komt te vallen, is een wijziging van de ver-
plichtstellingsbeschikking van een bpf.
Er zijn bpf-en die vrijwel nooit de verplichtstellingsbe-
schikking wijzigen. Zo zijn er op het moment van
schrijven van dit artikel nog vier bpf-en waarvan de
verplichtstellingsbeschikking voor het laatst in de
vorige eeuw gewijzigd is. (Van een van deze vier fond-
sen, het Bpf voor de Zeevisserij, ligt momenteel een
intrekkingsverzoek bij het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid. Dit fonds wil opgaan in het PGB.)
Er zijn ook bpf-en die zeer regelmatig de verplicht-
stellingsbeschikking wijzigen. Het zojuist genoemde
PGB heeft de verplichtstellingsbeschikking de afgelo-
pen vijf jaar viermaal gewijzigd. En de meest recente
wijziging is daarna nog tweemaal gerectificeerd.
De wijzigingen van de verplichtstellingsbeschikking
komen vaak door een externe omstandigheid. Zo
heeft de wetswijziging van de pensioenleeftijd van
65 naar 67 ervoor gezorgd dat veel pensioenfondsen
de werknemersomschrijving in de verplichtstelling
moesten aanpassen. Vaak wordt zo'n wijziging ook
gebruikt om de verplichtstelling iets anders te
omschrijven. En zo'n nieuwe omschrijving van de
verplichtstelling kan ervoor zorgen dat nieuwe werk-
gevers onder de verplichtstelling komen te vallen.
Zo heeft bijvoorbeeld het Pensioenfonds Metaal & Tech-
niek (PMT) bij de meest recente wijziging van de ver-
plichtstelling onder andere het 3D-printen van metaal
toegevoegd aan de verplichtstellingsbeschikking.
De derde gebeurtenis die ervoor kan zorgen dat een
werkgever onder de verplichtstelling van een bpf
komt te vallen is de oprichting van een nieuw bpf. De
meeste recent verplicht gestelde bpf-en zijn het Bpf
voor Personeelsdiensten (StiPP) in 2003 en het Bpf
voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanver-
wante Artikelen, dat in 2006 is omgezet van een pen-
sioenfonds voor alleen een vroegpensioenregeling
naar een regulier bpf.
Indien een bedrijf al een pensioenregeling had
voordat de verplichtstelling door een van bovenge-
noemde gebeurtenissen voor het bedrijf is gaan gel-
den, is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk
om vrijstelling van deelname aan de pensioenrege-
ling te verkrijgen.
NIET MEER ONDER DE
VERPLICHTSTELLING VAN EEN BPF
Een onderschat probleem is dat het ook mogelijk is
om opeens niet meer onder de verplichtstelling van
een bpf te vallen. Dit komt met name voor bij split-
singen en fusies, maar kan ook komen door geleide-
lijke wijziging van bedrijfsactiviteiten.
Het lijkt misschien vrij onschuldig, maar het niet langer
onder de verplichtstelling van een bpf vallen kan bij-
zonder grote consequenties voor werkgevers hebben.
Een werkgever die onder de verplichtstelling van
een bpf valt, heeft die pensioenregeling als arbeids-
voorwaarde aan de werknemers toegezegd. Indien
de werkgever niet langer onder de verplichtstelling
van een bpf valt, kan de dekking door het bpf per
direct gestaakt worden. Maar de arbeidsvoorwaarde
blijft wel aan de werknemer toegezegd. Het is
daarom belangrijk om in ieder geval snel een risico-
dekking voor de overlijdens- en arbeidsongeschikt-
heidsrisico's te regelen, omdat anders de werkgever
risico's loopt gedurende de overbruggingsperiode
tussen de beëindiging van de aansluiting bij het bpf
en de ingang van het contract bij de nieuwe pen-
sioenuitvoerder.
Een fonds waarvan ik in de praktijk ondervind dat ze
actief controleert of bedrijven nog onder de verplicht-
stelling vallen is PMT. PMT controleert iedere vijf jaar
elk aangesloten bedrijf. De kleine bedrijven worden
middels een telefonisch interview gecontroleerd en de
grote bedrijven worden door een buitendienstmede-
werker ter plaatse gecontroleerd.
STIPP
Het Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP)
verdient bijzondere aandacht. Om meerdere redenen
is StiPP een vreemde eend in de wereld van bpf-en.
StiPP is in 2003 opgericht als Stiplu, de Stichting Pen-
sioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten. Alleen
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 9
Wet- en regelgeving
heeft StiPP zich pas later gerealiseerd dat de definitie
die StiPP hanteert als uitzendkracht ook geldt voor
werknemers die op detacheringsbasis of via een pay-
rollconstructie bij een opdrachtgever tewerk worden
gesteld.
Ook heeft StiPP de handhaving van de verplichtstel-
ling pas in 2011 serieus ter hand genomen. Hierdoor
is een enorme achterstand in de handhaving ont-
staan. Dat heeft tot gevolg dat de werkgevers die
sindsdien door StiPP zijn aangesloten meteen te
maken krijgen met een premienota over het verleden.
De afbakening van de werkingssfeer is bijzonder las-
tig. Zo zijn uitzendkrachten vrijwel altijd werkzaam
in een andere bedrijfstak dan de uitzendbranche. Uit-
zendkrachten werken voor opdrachtgevers in prak-
tisch iedere bedrijfstak van Nederland. En daarmee
vallen gespecialiseerde uitzendbureaus vaak onder de
verplichtstelling van een ander bpf. Voor een aantal
bpf-en is dit formeel goed geregeld. Zes bpf-en (PMT,
Pensioenfonds Vervoer, PME, Bpf Vlep, Bpf Koopvaar-
dij en bpfBOUW) staan met naam genoemd in de ver-
plichtstellingsbeschikking StiPP. Deze pensioenfond-
sen hebben voorrang op StiPP.
Andere pensioenfondsen hebben uitzendkrachten uit-
gesloten van deelname. Hierdoor vallen uitzendbu-
reaus gespecialiseerd in bijvoorbeeld horecapersoneel
uitdrukkelijk niet onder Bpf Horeca, maar onder StiPP.
Maar een aantal van de pensioenfondsen heeft hele-
maal geen rekening gehouden met de mogelijkheid
dat een gespecialiseerd uitzendbureau zowel onder
hun verplichtstelling als de verplichtstelling van StiPP
valt. Een uitzendbureau dat bijvoorbeeld in hoofd-
zaak schilders uitzendt zou ook vallen onder de ver-
plichtstellingsbeschikking van het Bpf voor het Schil-
ders-, Afwerkings, en Glaszetbedrijf.
Een ander probleem met de afbakening van de wer-
kingssfeer van StiPP ligt in de definitie van uitzend-
overeenkomst. Volgens StiPP (en BW 7:690) is een
uitzendovereenkomst 'de arbeidsovereenkomst waar-
bij de werknemer door de werkgever, in het kader van
de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werk-
gever ter beschikking wordt gesteld van een derde om
krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte
opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding
van de derde'.
Het probleem van bovengenoemde definitie is dat
deze ook kan gelden voor veel werknemers die door
werkgever en opdrachtgever helemaal niet als uit-
zendkracht gezien worden.
En het is bijzonder lastig om voor sommige opdrach-
ten te beoordelen of er wel of geen sprake is van lei-
ding en toezicht door de derde. Zo werkt een consul-
tant vaak wel bij de opdrachtgever, maar niet onder
leiding en toezicht van de opdrachtgever.
Ook de opkomst van outsourcing en contracting
maakt het heel lastig om te beoordelen of er sprake is
van uitzenden volgens de StiPP definities. Zo hebben
veel grote bedrijven de receptiedienst en de beveili-
ging uitbesteed aan externe bedrijven. Maar in de
praktijk acteren deze werknemers wel op instructies
van de opdrachtgever. Er zou in dat soort situaties
dus mogelijk sprake kunnen zijn van uitzendovereen-
komsten.
CONCLUSIE
Het grondig onderzoeken of een bedrijf wel of niet
onder de verplichtstelling van een bpf valt is bijzonder
belangrijk. En dit onderzoek moet niet een eenmalige
exercitie zijn, maar periodiek herhaald worden.
Bij het onderzoek dient zorgvuldig gekeken te worden
naar de wijze waarop het betreffende pensioenfonds
het hoofdzaakcriterium hanteert. En indien de onder-
neming personeel ter beschikking van opdrachtgevers
stelt, is het belangrijk dat er duidelijke afspraken tus-
sen alle betrokken partijen gemaakt worden over de
eventuele overdracht van de instructiebevoegdheid
van dat personeel aan de inlenende partij.
Een onderschat probleem
is dat het ook mogelijk
is om opeens niet meer
onder de verplichtstelling
van een bpf te vallen
Pensioen & Praktijk | November-December 201510
Pensioen in beeld
WERKGEVERSCHECKLIST 'WEGWIJS IN HET PENSIOEN' BESCHIKBAAR
AANPAKKEN PENSIOENTEKORT VOOR VEEL NEDERLANDERS NOG TE INGEWIKKELD
De Pensioenfederatie en het Verbond van Verzeke-
raars hebben in oktober 2015 het generieke voorbeeld
van de werkgeverschecklist 'Wegwijs in het pensioen'
gepubliceerd op de website www.pensioen123.nl. De
checklist kan met medewerking van de pensioenuit-
voerder op maat worden gemaakt. De checklist heeft
een nauwe samenhang met laag 1 van Pensioen 1-2-3,
welke uiterlijk op 1 juli 2016 de wettelijk verplichte
startbrief gaat vervangen. De checklist is zo laag-
drempelig mogelijk opgesteld om basale pensioen-
voorlichting door werkgevers mogelijk te maken.
Deze laagdrempeligheid draagt bij aan het vergroten
van het pensioenbewustzijn van werknemers.
Bron: pensioen123.nl
Nieuwsselectie door de redactie
Een derde van de Nederlanders gaat minder pensi-
oen ontvangen dan hun beoogde bestedingsruimte.
Door psychologische drempels en complexiteit van
de materie komen veel mensen niet in actie om hier
iets aan te doen, zo berichtte toezichthouder AFM
op 3 november op haar website bij de publicatie van
het rapport 'Neem drempels weg opdat Nederlanders
in actie komen voor hun pensioen'. Ook het gebrek
aan overzicht van mogelijke oplossingen speelt een
rol. Uit gedragswetenschappelijk onderzoek en ana-
lyses van huidige initiatieven door de AFM, blijkt
dat alleen informeren niet voor iedereen een oplos-
sing is. Kansrijker lijkt het wegnemen van de barriè-
res om in actie te komen en gerichte ondersteuning,
bijvoorbeeld via gepersonaliseerde digitale hulpmid-
delen. Een persoonlijke aanpak in combinatie met
periodiek digitale ondersteuning kan hindernissen
overbruggen. Concreet valt dan te denken aan een
soort APK voor pensioenen, zo valt af te leiden uit
uitspraken van een AFM-woordvoerder. Ook moet er
een complete financiële planner voor de oude dag
komen, waarin gegevens over eerste- en tweedepij-
lerpensioen samengebracht worden, inclusief data
over lijfrentes, hypotheken en spaartegoeden, meldt
AFM-bestuurder Harman Korte aan PensioenPro.
Deze en andere
initiatieven moeten wel op het effect op daadwerke-
lijk gedrag worden gemeten en beoordeeld.
Bronnen: AFM.nl, AMweb.nl, PensioenPro.nl
Uitgelicht
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 11
MEERDERHEID 50-PLUSSERS KIJKT UIT NAAR PENSIONERING
Het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd
betekent voor de meeste 50-67-jarigen (64%) dat zij
zullen doorwerken in hun huidige functie. Een kwart
(24%) geeft aan eerder te stoppen met werken en te
leven van andere middelen. Dit zijn meestal 50-55
jarigen, terwijl mensen van 62-67 jaar juist vaker aan-
geven door te willen of moeten werken. Dit blijkt uit
het onderzoek 'Hoe staan werkzame 50-plussers
tegenover pensioen?' van Wijzer in geldzaken, dat
gepubliceerd is in het kader van de nationale Pen-
sioen3daagse op 3, 4 en 5 november. Een aantal cij-
fers: 70% van de werkzame beroepsbevolking in de
leeftijdscategorie 50-67 jaar krijgt de eerste AOW-
uitkering later dan zij verwachten. Hoe dichter men
bij de AOW-leeftijd komt, hoe vaker men het goed
weet. 34% van de ondervraagden betwijfelt of er
genoeg werk is voor hen op de arbeidsmarkt tot dat
zij de pensioengerechtigde (AOW-)leeftijd bereiken.
Drie op de vijf mensen (60%) voelen zich op dit
moment onvoldoende voorbereid wanneer zij vol-
gende week met pensioen zouden gaan. 57% kijkt er
wel naar uit. Een derde van de ondervraagden geeft
aan interesse te hebben in een cursus in voorberei-
ding op het pensioen. Opvallend: 94% van de onder-
vraagden maakt zich geen of weinig zorgen over of ze
zich zullen vervelen zodra ze met pensioen zijn. Na
Gezien de grote maatschappelijke relevantie van
transparante rapportage over pensioenverplichtingen
(en -kosten) heeft de AFM opnieuw aandacht
besteed aan dit onderwerp en onderzoek uitgevoerd,
zo viel eind oktober 2015 te lezen op haar website.
Uit haar eerste onderzoek uit 2014 bleek dat onder-
nemingen de meerderheid van de toelichtingsvereis-
ten over pensioenen slecht naleefden. Nu blijkt dat
de markt niet tot verbetering is gekomen. Er zijn
nagenoeg geen verschillen in de uitkomsten van
beide onderzoeken. Daarnaast blijkt in sommige
gevallen dat dezelfde bedrijfstakpensioenregeling bij
de ene onderneming wordt geclassificeerd als een
toegezegde-pensioenregeling en bij de andere als een
toegezegde-bijdragenregeling. De AFM geeft aan de
komende maanden actie te ondernemen richting de
ondernemingen die de toelichtingsvereisten het
slechtst naleven, mede gelet op de omvang van hun
pensioenverplichtingen. Wat betreft de inconsistentie
bij het classificeren van de bedrijfstakpensioenrege-
lingen, treedt de AFM in contact met de betrokken
ondernemingen en accountantsorganisaties.
Bron: AFM.nl
Uitgelicht
pensionering zegt men vooral hobby's op te pakken,
te reizen of vrijwilligerswerk te doen. Een kleinere
groep blijft betaald doorwerken.
Bron: Wijzeringeldzaken.nl
Bron: onderzoek Wijzer in geldzaken Pensioendriedaagse 2015,
p. 37 (n=534).
NALEVING VERSLAGGEVINGSSTANDAARDEN PENSIOENEN ONVOLDOENDE
MasterclassCoachend leidinggevenExcelleren door sturend loslatenDINSDAG 22 MAART 2016 | POSTILLION BUNNIK
Wilt u dat uw medewerkers meer verantwoordelijkheidnemen bij het uitvoeren van hun taken? Dat het zelf-oplossend en zelfsturend vermogen van uw team stijgt?
Uw stijl van leidinggeven heeft grote invloed op de mate van energie enproductiviteit in uw organisatie. Door coachend leiding te geven, voorkomtu dat talenten u verlaten, laat u medewerkers beter presteren en creёertu teams die willen scoren.
In 1 dag leren sturend los te latenToptrainers op het gebied van coachend leidingggeven dagen u uit omresultaatgericht te coachen. Experimenteer onder de vakkundige begeleidingvan Rick Willemsen en Anita Bakker welke coachingsstijl het beste biju past en bovendien toepasbaar is in uw specifieke situatie. Leer tijdensspeedcoachingssessies coachvragen toe te passen en ervaar hoe u hier-mee uw mensen motiveert om meer verantwoordelijkheid te (willen) nemen.
Laat u inspireren door topsportcoach Tom van ’t Hek en vertaal zijn succesfactoren voor coachend leidinggeven naar uw eigen situatie.
Direct aan de slag met coachende technieken en praktische tools, u krijgt: • Een stappenplan voor uw coachende gesprekken• Een coachingstool voor resultaatgericht coachen• Het boek ‘Coachen met lef’ van Anita Bakker en Jacqui Halmans• Het boek ‘Echte leiders in echte organisaties’ van Rick Willemsen
Kortom, een praktische en inspirerende dag die u handvatten geeft om de oplossingsgerichte vermogens, potentiële talenten en resources in uw teamte ontdekken en uw medewerkers te motiveren deze ook optimaal te benutten.
‘People don’tleave companies,
they leave leaders’
Initiatief van:
GRATIS 2 BOEKENAlle deelnemers ontvangen bij inschrijving gratis de boeken‘Coachen met lef‘ van Anita Bakker en ‘Echte leiders in echteorganisaties’ van Rick Willemsen
www.academyleiderschap.nl/coachend
Vorige editie
beoordeeld met een 8!
Wees er snel bij VOL=VOL
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 13
Fiscale zaken
Regeling voor vervroegde uittreding nog altijd actueel
Op 1 januari 2005 is de wet VUT, prepensioen en levensloop (‘Wet VPL’)
ingevoerd. Deze nieuwe wetgeving had ten doel om de arbeidspartici-
patie van oudere werknemers te verhogen. Onderdeel van deze nieuwe
wetgeving was, naast de afschaffing van de VUT en de verhoging van de
pensioenleeftijd, de invoering van een eindheffing bij werkgevers in het
geval van regelingen die het mogelijk maken om vervroegd uit te treden,
de regeling voor vervroegde uittreding (RVU). Nu, circa tien jaar na de
invoering, is een goed moment om weer eens stil te staan bij de risico’s
op een RVU.
Onder andere de verhoging van de AOW- en
pensioenleeftijd, de positie van ouderen op
de arbeidsmarkt, reorganisaties en recente
rechtspraak maken dat alertheid is geboden.
WANNEER IS ER SPRAKE VAN EEN RVU?
Wettelijk kader
De wet omschrijft een RVU als volgt: "Onder een
regeling voor vervroegde uittreding wordt verstaan
een regeling die of een gedeelte van een regeling die
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft:
voorafgaand aan het ingaan van uitkeringen inge-
volge een pensioenuitkering of de AOW te voorzien in
één of meer uitkeringen of verstrekkingen ter over-
brugging van de periode tot het ingaan van het pen-
sioen of de AOW; of het aanvullen van uitkeringen
ingevolgde de pensioenregeling" (art. 32ba Wet op de
loonbelasting 1964).
Indien sprake is van een RVU is de werkgever over de
uitkeringen, naast de reguliere loonheffing (maximaal
52%) een eindheffing verschuldigd van 52%.
Caroline Uenk LLM
Senior consultant bij PwC
Kwalitatieve en kwantitatieve toets
In de praktijk werd het als lastig ervaren om vast te
stellen welke regelingen wel en welke regelingen niet
onder de RVU vallen. Door de ruime omschrijving
kunnen zowel ontslagvergoedingen, loondoorbetalin-
gen en VUT-regelingen als onderdelen van een sociaal
plan kwalificeren als een RVU. De staatssecretaris
heeft daarom in 2005 een tweetal besluiten gepubli-
ceerd met richtlijnen en voorwaarden om vast te stel-
len of sprake is van een RVU, de zogenoemde kwali-
tatieve en kwantitatieve toets (besluit van 26 mei
2005, nr. DGB2005/3299M en besluit van 8 december
2005, nr. DGB2005/6722M). Indien niet wordt vol-
daan aan de vereisten van deze toetsen is sprake van
een RVU.
Op grond van de kwalitatieve toets is er geen sprake
van een RVU indien het ontslag niet is gericht op het
ontslaan van oudere werknemers en waarbij sprake is
van een reorganisatie of een individueel ontslag
wegens disfunctioneren of onverenigbaarheid van
karakters.
Pensioen & Praktijk | November-December 201514
Fiscale zaken
Als niet wordt voldaan aan de vereisten van de
kwalitatieve toets dan biedt de kwantitatieve toets
mogelijk nog uitkomst. Dit besluit kent twee toet-
sen. In de eerste plaats is er geen sprake van een
RVU indien de uitkeringen aan de werknemer eindi-
gen op 55-jarige leeftijd en niet hoger zijn dan
100% van het laatst genoten loon. Als niet wordt
voldaan aan deze zogenoemde 55-jaar toets kan nog
worden gekeken naar de 70%-toets. Deze toets
houdt in dat de overeengekomen regelingen voor-
zien in een uitkering van maximaal 70% van het
vastgestelde salaris vanaf datum uitdiensttreding tot
24 maanden voorafgaand aan de AOW-datum of de
eerdere pensioendatum.
Voorbeeld kwantitatieve toets
ontslagvergoeding van € 75.000
bedraagt € 40.000
De werknemer voldoet niet aan de 55-jaar toets. We
kijken daarom naar de 70%-toets. Met de ontslag-
vergoeding van € 75.000 kan de werknemer in de
periode van 62- tot 64-jarige leeftijd (24 maanden
voorafgaand aan de AOW-datum) een jaarlijkse pe-
riodieke uitkering aankopen van circa € 39.000. Dit
is meer dan 70% van het laatstgenoten reguliere
salaris. Er is in dit geval dus sprake van een RVU.
REORGANISATIES EN VRIJWILLIGERS- EN
PLAATSMAKERSREGELINGEN
In de praktijk is het belangrijk om bij reorganisaties
extra alert te zijn op een RVU-risico. Een reorganisatie
kwalificeert niet als RVU (zie de hiervoor beschreven
kwalitatieve toets) als er sprake is van een sociaal
plan in het kader van een reorganisatie waarbij de
verminderingen van het personeelsbestand plaats-
vindt op basis van objectieve criteria, zoals het
afspiegelingsbeginsel, en waarbij niet de intentie
bestaat ouderen met het oog op vervroegd uittreden
te ontslaan. In de praktijk komt het steeds vaker voor
dat de reorganisatie wordt voorafgegaan door een
regeling waarbij werknemers vrijwillig ontslag kun-
nen nemen. Vooral oudere werknemers maken vaak
gebruik van dergelijke regelingen.
Deze vrijwillige regeling moet afzonderlijk worden
het mogelijk dat dat over de vrijwillige afvloeiingsre-
geling een eindheffing is verschuldigd terwijl over
de totale afvloeiingsregeling in het kader van het
sociaal plan wel wordt voldaan aan de objectieve
ontslagcriteria. De staatssecretaris achtte dit niet
gewenst als de vrijwillige afvloeiingsregeling als
onderdeel is te beschouwen van de totale afvloei-
daarom in 2013 in een besluit (18 december 2013,
nr. BLKB 2013/2200M) goedgekeurd dat de beoorde-
ling of is voldaan aan een objectief ontslagcriterium,
zoals het afspiegelingsbeginsel, mag plaatsvinden
nadat het sociaal plan inclusief de voorafgaande
vrijwillige afvloeiingsregeling is afgerond. In het
besluit wordt daarnaast een doelmatigheidsmarge
van 10% op het afspiegelingsbeginsel toegestaan.
overschrijding van het aantal oudere werknemers
dat de werkgever volgens het afspiegelingsbeginsel
had mogen ontslaan.
Begin van dit jaar heeft de rechtbank Zeeland-West
Brabant twee uitspraken gedaan over de verhou-
ding tussen reorganisaties, vrijwillige vertrekrege-
Door de ruime
omschrijving
kunnen zowel
ontslagvergoedingen,
loondoorbetalingen,
VUT-regelingen en
onderdelen van een
sociaal plan kwalificeren
als een RVU
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 15
Fiscale zaken
lingen en de RVU. Uit de eerste uitspraak van
22 januari 2015 (zaaknummer AWB 14/2042) blijkt
dat ook in het geval van een reorganisatie sprake
kan zijn van een RVU. De werkgever in kwestie had
dringende redenen om te bezuinigen en heeft om
deze reden een reorganisatie doorgevoerd. Op
grond van een eerder gesloten sociaal statuut was
het niet mogelijk om bij de reorganisatie het afspie-
gelingsbeginsel te hanteren. De werkgever heeft
daarom gekozen voor een vrijwillige non-activiteits-
regeling voor werknemers die ouder zijn dan 57
jaar. Alhoewel de rechtbank vaststelt dat de nood-
zaak bestond om drastisch te bezuinigen en aanne-
melijk is gemaakt dat er geen reëel ander instru-
ment dan vrijwillige uitstroom voorhanden was,
ziet de rechtbank zich toch genoodzaakt te oorde-
een regeling die voorziet in uitkeringen tot het
moment van het bereiken van de AOW-leeftijd,
waarvan enkel werknemers van 57 jaar en ouder
gebruik kunnen maken.
De rechtbank gaat hier naar mijn mening te snel
voorbij aan het doel en de intentie van de werkgever
en kijkt enkel naar de uitwerking van de regeling.
Indien moet worden vastgesteld dat de werkgever in
de gegeven omstandigheden niet de reële mogelijk-
heid had om ook werknemers jonger dan 57 jaar te
laten afvloeien, dan had de rechtbank mijns inziens
meer aandacht moeten schenken aan het doel en de
intentie van de werkgever, waardoor het oordeel van
de rechtbank anders had kunnen uitpakken.
In zijn uitspraak van 19 februari 2015 (zaaknummer
AWB 14/3182) kijkt de rechtbank wel naar het doel
en de intentie van de werkgever en geeft de rechtbank
aan dat indien in een sociaal plan het afspiegelingsbe-
ginsel wordt gecombineerd met een vrijwilligers- en
plaatsmakersregeling niet automatisch sprake is van
een RVU. Doorslaggevend is of belanghebbende met
het sociaal plan de intentie had om nagenoeg alleen
oudere werknemers te laten afvloeien. Daarbij hecht
de rechtbank ook aan het feit dat de werkgever ver-
zoeken van werknemers om gebruik te maken van de
regeling kan weigeren. Uit de uitspraak wordt niet
duidelijk hoeveel gewicht wordt gehecht aan dit
laatste aspect.
HOE KAN EEN RVU WORDEN VOORKOMEN?
De financiële gevolgen van een RVU zijn groot. Er
zijn verschillende alternatieven denkbaar om een
RVU te voorkomen. De eerste mogelijkheid is optima-
lisatie van de huidige pensioenregeling, door indivi-
duele compensatie via een aanvullende pensioenstor-
ting binnen het Witteveenkader. Door de
versoberingen van het fiscale kader voor pensioenop-
bouw in 2014 en 2015 zijn de mogelijkheden hiervoor
een stuk beperkter geworden.
-
goeding te storten in een nettopensioenregeling (niet
te verwarren met de per 1 januari 2015 ingevoerde
nettopensioenregeling voor werknemers met een
maximaal fiscaal kader. Een nettoregeling houdt in
dat er nu al belasting wordt betaald over de pensioen-
aanspraken, maar dat de uitkeringen in de toekomst
onbelast zijn. In de praktijk is het echter wel de vraag
of de pensioenuitvoerder hieraan meewerkt.
En in de laatste plaats kan worden gedacht aan het
opzetten van een seniorenregeling. Seniorenregelin-
gen zijn regelingen waarbij oudere werknemers in de
gelegenheid worden gesteld om minder te gaan wer-
ken zonder dat het loon (evenredig) wordt verlaagd.
Dergelijke regelingen vormen in beginsel een RVU. Er
is echter geen sprake van een RVU als in de tien jaar
direct voorafgaand aan de vastgestelde pensioenin-
gangsdatum sprake is van een regeling waarbij de
jaarlijkse arbeidsduur ten opzichte van die in het jaar
daarvoor met ten hoogste 50% wordt verminderd.
CONCLUSIE
De RVU is en blijft complexe materie en zelfs tien jaar
na de invoering is het niet altijd duidelijk hoe de
Belastingdienst naar een specifieke situatie kijkt en
wat het uiteindelijke oordeel van de rechter is. Dit
blijkt ook duidelijk uit de twee aangehaalde uitspra-
daarom raadzaam om, als er zich een situatie voor-
doet met een risico op een RVU, goed te kijken naar
deze mogelijke risico's en indien gewenst zekerheid
te verkrijgen of er wel of niet sprake is van een RVU
door de situatie/regeling op voorhand voor te leggen
aan de Belastingdienst.
Pensioen & Praktijk | November-December 201516
Stelling: Een flexibele AOW is zeer wenselijk!
Debat
Voor: 'Vrijzinnige politiek staat voor keuzevrijheid van mensen. Daarom kies ik voor een flexibele AOW!'
mensen nu wel zelf de keuze hebben gemaakt.
Bovendien biedt eerder stoppen door 60-plussers
extra kansen voor werkloze 45-plussers en jongeren
op de arbeidsmarkt. De starre houding van Klijnsma
is een gemiste kans voor vrijzinnige mensen om zelf
de regie te pakken.
Om mensen meer keuzevrijheid te bieden, werk ik
aan een initiatiefwetsvoorstel om een flexibele AOW
mogelijk te maken. Hierdoor wordt het mogelijk om
de AOW eerder op te nemen of later. Logisch gevolg
is dat de hoogte van de AOW naar rato naar beneden
of naar boven wordt aangepast. Per saldo ontvangt
de gepensioneerde ongeveer hetzelfde in zijn leven,
waardoor de maatregel budgetneutraal uitgevoerd kan
worden. Een variant hierop is ook mogelijk in mijn
initiatiefwetsvoorstel, waarbij mensen de AOW deels
eerder of later laten ingaan. Hierdoor wordt het
mogelijk voor mensen om eerst minder te gaan
werken voordat zij geheel stoppen met werken. Het
voordeel van dit werk en AOW in deeltijd is dat de
overgang naar pensionering zo geleidelijker verloopt.
Ook geeft het de mogelijkheid voor mensen om hun
tijd deels in te zetten voor vaak onterecht onderge-
waardeerd vrijwilligerswerk.
Wat mensen ook kiezen, het zijn keuzes die de men-
sen zélf maken. Een dienstbare overheid dient deze
keuzevrijheid te stimuleren en te faciliteren.
We leven in 2015, de wereld is flexibel. De trend is
dat mensen zelf regie nemen over hun eigen leven,
zelf vorm geven aan hun leven. Je ziet dat overal om
je heen. Mensen werken in deeltijd, doen aan vrijwil-
ligerswerk, worden zzp'er en kiezen ervoor om langer
door te werken of juist eerder te stoppen.
Zelfs op het gebied van pensioenen is er al veel te
kiezen. Eerder of later met pensioen gaan behoort al
jaren tot de mogelijkheden. Het vreemde is dat de
overheid hierin niet mee lijkt te willen gaan. De
AOW-leeftijd is één vaste leeftijd waar momenteel
niet van kan worden afgeweken. Dit sluit totaal niet
aan bij de realiteit. Het wordt tijd dat de overheid aan
de mensen overlaat hoe zij hun leven willen inrichten
in plaats van dat de overheid dit dicteert.
Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid houdt daarentegen vast aan het idee dat
AOW een one size fits all-concept moet zijn. Het is te
ingewikkeld, stelt zij. Daarnaast heeft zij nog twee
andere argumenten. Eerder stoppen met werken zou
ervoor zorgen dat de arbeidsparticipatie omlaag gaat.
Het andere argument is dat mensen langer kunnen
gaan doorwerken en dat zou weer verdringing opleve-
ren. Dit zijn natuurlijk schijnargumenten en deze zijn
onverenigbaar. Als de één eerder stopt en de ander
langer doorwerkt, heeft het per saldo immers geen
effect op de arbeidsmarkt. Wel is het voordeel dat de
Norbert Klein,
Tweede Kamerlid
fractie Klein
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 17
Debat
Tegen: 'Een flexibele AOW is juist onwenselijk!'
een AOW-pensioen. Flexibilisering van de AOW ver-
andert hier niets aan.
De vraag is waarom mensen het AOW-pensioen eer-
der willen laten ingaan. Vaak genoemd zijn mensen
die al vele jaren zware arbeid hebben verricht. Ik ben
het ermee eens dat er voor deze mensen een oplos-
sing moet komen, zodat zij eerder kunnen stoppen
met werken. De flexibele AOW is hiervoor echter niet
geschikt.
Er zit zelfs een groot gevaar aan. Zo zullen ouderen
die in financiële problemen zitten verleid kunnen wor-
den om hun AOW alvast 'op te souperen'. Denk aan
onverzekerde zzp'ers die ziek zijn geworden. Of aan
senioren die onder een VUT-regeling vielen, welke bij
het bereiken van de 65-jarige leeftijd is gestopt. Of
aan ouderen die in een reorganisatie terecht komen
en waarbij werkgevers het individueel vervroegen van
de AOW als inzet van de onderhandelingen maken.
Ook voor deze groepen moet er een oplossing komen
en dat is niet de flexibele AOW. Inzet van de flexibele
AOW - dus de AOW-leeftijd vervroegen om (extra)
inkomen te krijgen, werkgeverslasten te beperken of
de bijstand te ontlopen - leidt er in deze gevallen
namelijk toe dat ouderen onder het sociaal minimum
terecht kunnen komen. AOW-pensioen vervroegen om
een tijdelijk (inkomens)probleem te overbruggen,
betekent levenslang minder AOW ontvangen.
Samenvattend: flexibele AOW klinkt mooi, maar kan
grote gevolgen hebben voor ouderen met een laag
inkomen. De wens tot flexibiliteit en maatwerk mag
er niet toe leiden dat mensen onder het sociaal mini-
mum terecht komen. De vrijheid om te blijven wer-
ken of juist eerder te stoppen is er al volop onder de
huidige wetgeving. De inkomenszekerheid voor finan-
cieel kwetsbare ouderen komt door dit plan onnodig
op het spel te staan.
De vaste AOW-leeftijd
geeft zekerheid en
voorspelbaarheid, waar
je je loopbaanplanning
en financiële planning op
kan afstemmen
Manon Vanderkaa,
Directeur Unie KBO
Geen mens is hetzelfde en elke loopbaan is anders.
Dan ligt een flexibele AOW toch voor de hand?
Bovendien klinkt 'inflexibel' als star, bureaucratisch
en niet van deze tijd.
Toch wil ik een tegengeluid laten horen. Aan flexibili-
sering kleven namelijk grote risico's.
Het moment waarop iemand de AOW-leeftijd bereikt,
betekent in onze samenleving meer dan het ontvan-
gen van het AOW-pensioen. De AOW-leeftijd is een
sociale bescherming voor ouderen: na het bereiken
van de AOW-leeftijd heb je geen arbeidsplicht meer
en geen verplichting meer om in je eigen inkomsten
te voorzien. De vaste AOW-leeftijd geeft zekerheid en
voorspelbaarheid, waar je je loopbaanplanning en
financiële planning op kan afstemmen.
Het recht op arbeid en inkomsten vervalt niet met het
bereiken van de AOW-leeftijd. Er is geen belemmering;
ook nu al kun je doorwerken na de AOW-leeftijd.
Naast het inkomen uit arbeid ontvangt iemand dan
Pensioen & Praktijk | November-December 201518
Internationaal
Flexibele pensioenuitkeringen: de eerste ervaringen in het Verenigd Koninkrijk
Het VK-pensioenregime ondergaat, traditiegetrouw, wijzigingen door
middel van zeer kleine stappen. Maar dat veranderde op 19 maart 2014.
Op die dag hield de Chancellor of the Exchequer zijn Budget Speech
waarin hij een radicale revisie aankondigde van het VK-pensioenregime.
Je zou verwachten dat de voorgestelde wijzigingen gefaseerd zouden
worden ingevoerd gedurende meerdere jaren. Maar het plan was
anders. De radicale wijzigingen werden een jaar later, op 6 april 2015,
al van kracht. En zo veranderde het VK-pensioenstelsel in één klap van
collectieve passiviteit naar individuele verantwoordelijkheid.
Politiek gezien was het een slimme zet. Het
plan bleek populair bij het publiek en droeg
zo ook bij aan de verkiezingswinst voor de
Conservatieve Partij. De voorstellen boden
pensioengerechtigden directe toegang tot het kapitaal
dat zij in hun pensioenregeling hadden gespaard.
Daarmee kregen zij een alternatief voor de plicht om
het kapitaal aan te wenden voor de aankoop van een
relatief lage, jaarlijks vaste uitkering. Bovendien zou
deze verandering ook goed zijn voor de overheidsbe-
groting omdat de belastingopbrengsten eerder zouden
worden ontvangen. Men schatte in dat gedurende de
eerste jaren er een hogere belastingopbrengst van £ 1
miljard per jaar zou ontstaan.
Inmiddels zijn de wijzigingen ruim een half jaar van
kracht. Een goed moment om eens te bekijken wat de
impact is geweest op mensen die recent de pensioen-
gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Zij kunnen
immers profiteren van ruimere keuzemogelijkheden.
Het is ook interessant om te zien of andere landen
Paul Paxton-Doggett, Grant Thornton UK LLP
Vertaald door Cor Overduin, Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V.
kunnen leren van de VK-ervaring, als zij overwegen
om ook meer te flexibiliseren.
PENSIOENFLEXIBILISERING
De grote verandering in het pensioenregime is dat
pensioengerechtigden niet langer verplicht zijn om
een jaarlijkse uitkering aan te kopen die beoogd is
een levenslang inkomen te bieden. Degenen die spa-
ren voor hun pensioen door in te leggen in een kwali-
ficerende pensioenregeling, krijgen daar genereuze
fiscale voordelen voor terug. De fiscale voordelen
bestaan uit de aftrekbaarheid van de ingelegde pen-
sioenpremie, alsmede uit het onbelast kunnen groeien
van het ingelegde kapitaal in de pensioenregeling. Tot
voor kort was de beperking bij deze fiscale voordelen
dat men niet eerder dan bij de leeftijd van 55 jaar
aanspraak op uitkeringen kon maken. Bovendien
moest het overgrote deel van het pensioenkapitaal
verplicht aangewend worden om een levenslange
vaste jaarlijkse uitkering aan te kopen.
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 19
Internationaal
toegang tot het pensioenkapitaal. Dat pensioenkapitaal
moet dan opgebouwd zijn in een zogenoemd defined
contribution pension fund. De pensioengerechtigde
kan kiezen om het gehele kapitaal als eenmalig bedrag
op te nemen (lump sum) of men kan kiezen voor een
reeks van kleinere opnamebedragen. Alle opnamen
boven een belastingvrije som zijn onderworpen aan
belastingheffing. De opnamen worden in het jaar van
opname belast tegen het progressieve inkomstenbelas-
tingtarief van de belastingplichtige. Er zijn geen beper-
kingen ten aanzien van de aanwendingsmogelijkheden
voor een individu nadat hij/zij het pensioengeld heeft
opgenomen. Ten tijde van het aankondigen van de
plannen grapte de Minister van Pensioenen dat sommi-
gen misschien wel een Lamborghini zouden gaan
kopen van hun pensioenkapitaal in plaats van het
financieren van hun oude dag.
Onder het oude systeem waren de meer vermogenden
ook al in staat een soortgelijke flexibiliteit te bereiken,
zij het met inachtneming van een aantal voorwaarden.
Sinds 2011 werd voor pensioenspaarders in beschik-
bare premieregelingen ook flexibiliteit qua opnamen
toegestaan, mits zij konden aantonen dat zij beschik-
ten over een gegarandeerd jaarlijks inkomen van ten
minste £ 20.000 uit andere bronnen. Dit regime gaf aan
deze mensen dus de ruimte om opnamen uit hun pen-
sioenkapitaal te doen in plaats van het verplicht aan-
kopen van een levenslange uitkeringsreeks. Gelet op
de eis van een minimuminkomen van £ 20.000 per jaar
was deze mogelijkheid maar voor weinigen weggelegd.
Met de wijziging in 2015 is flexibilisering nu binnen
handbereik gekomen van iedereen. Bovendien zijn ook
de beperkingen opgeheven inzake hoeveel er maxi-
maal per jaar van het pensioenkapitaal mag worden
opgenomen. En dus kun je de vraag stellen: is de deur
bij de Lamborghini-dealer platgelopen?
DE ERVARINGEN IN HET VK
In de eerste maanden van het nieuwe regime is de
algemene ervaring dat de Britten verstandig met hun
gespaarde geld in de pensioensfeer omgaan.
De Association of British Insurers (ABI), een koepelor-
ganisatie waar veel verzekeringsmaatschappijen lid
van zijn, heeft gegevens hierover verzameld bij de aan-
gesloten leden. Gedurende de eerste maand van het
nieuwe regime, hebben de pensioenverzekeraars 80%
meer vragen ontvangen. Veelgestelde vragen waren:
De cijfers geven de indruk dat maar heel weinig vra-
gen hebben geleid tot directe actie bij de vragenstel-
lers. Na de eerste maand is het aantal vragen weer
gedaald tot het gebruikelijke niveau.
De informatie van het ABI maakt duidelijk dat in de
eerste twee maanden van het nieuwe regime, er in
totaal £ 1 miljard als lump sum is opgenomen door in
totaal 65.000 personen. Aan het einde van de derde
maand na invoering, was het totaal aan opnamen
gestegen tot £ 2,5 miljard. Dit bedrag omvat dan
zowel afkoopsommen ineens als ook andere opna-
men. Deze £ 2,5 miljard is minder dan 1% van het al
het kapitaal dat door 55-plussers in gekwalificeerde
pensioenregelingen wordt aangehouden. In 95% van
alle gevallen werd bij opname het volledige kapitaal
opgenomen. In de meeste gevallen betrof het een
relatief beperkt bedrag dat in de betreffende polis was
opgebouwd. Uit cijfers van de VK overheid (juni
2015) blijkt dat men gemiddeld £ 16.600 per polis
heeft opgenomen. Een dergelijk 'kleine' polis kan
Het meest opvallende
gevolg van het nieuwe
regime is de aversie
van pensioenspaarders
tegen de aankoop van
een levenslang pensioen
(annuities)
Pensioen & Praktijk | November-December 201520
Internationaal
natuurlijk nooit een rol van betekenis spelen als een
levenslange inkomensbron voor de oude dag. In veel
gevallen lijkt het er dus op dat mensen hun financiële
positie zo konden opschonen. Kleine polissen zijn
opgedoekt terwijl deze polishouders waarschijnlijk
ander vermogen bezitten dat op de lange termijn wel
voldoende inkomen voor de oude dag genereert. In
zijn algemeenheid kan dus tot nu toe gesteld worden
dat de angst voor een exodus of cash, geen waarheid
is geworden en dus ongefundeerd is.
De opname van kleinere bedragen als inkomen, dit in
tegenstelling tot opname ineens van het gehele kapi-
taal, is tot nu toe relatief beperkt. De verwachting
bestaat wel dat dit de komende jaren zal gaan stijgen.
Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste: de VK-pen-
sioenregels staan toe dat spaarders 25% van het kapi-
taal belastingvrij mogen opnemen, terwijl de rest pro-
gressief wordt belast met inkomstenbelasting. De
nieuwe flexibiliseringsregels staan toe dat slechts uit
het belastingvrije deel van het kapitaal wordt opgeno-
men zonder de verplichting om een deel op te nemen
dat dan direct belast wordt. Veel van de opnamen
sinds april jl. had betrekking op dat belastingvrije
deel in het opgebouwde kapitaal. Men verwacht dat
het restant aan kapitaal in de polis blijft zitten, totdat
het benodigd zal zijn als inkomen. De tweede reden
is dat verzekeraars vaak niet kunnen voorzien in
flexibele opnamen op grond van de huidige polisvoor-
waarden. De software van de verzekeraars moet hier
ook nog op worden aangepast en dat is geen eenvou-
dige zaak. Ook verzekeraars werden in 2014 verrast
door de aankondiging van de Chancellor, aangezien
ook zij slechts twaalf maanden de tijd kregen om hun
systemen aan te passen aan de te wijzigen wetgeving.
Zelfs nu we achttien maanden verder zijn, zijn er nog
steeds een aantal verzekeraars die dit nog niet heb-
ben gerealiseerd. Om de voordelen van het nieuwe
wettelijke regime te benutten, moeten de pensioen-
spaarders over naar een nieuwe polis. In sommige
gevallen gaat men zelfs over van de ene verzekeraar
naar een andere verzekeraar.
In de eerste zes maanden van dit jaar steeg het aantal
klachten over pensioen met 20% ten opzichte van het
tweede halfjaar van 2014. In het eerste halfjaar van
2015 ontving de Financial Conduct Authority (FCA)
73.055 klachten. Deze hadden betrekking op levens-
verzekeringen en verzekeringsproducten. Het over-
grote deel van de klachten had betrekking op het niet
reageren op verzoeken om toegang tot het pensioen-
kapitaal en om informatie hierover. Een groot deel
van de klachten zag op verzekeraars die afkoopkosten
(exit charges) berekenden indien een pensioenspaar-
der het pensioenkapitaal wenste over te dragen of dit
wilde cashen. Langzaam maar zeker zijn de verzeke-
raars inmiddels steeds beter in staat te reageren op
verzoeken en op het nieuwe regime. Ook zijn zij
gestart met het aanbieden van producten die bescher-
ming bieden voor het langlevenrisico, om zo ook in te
spelen op de mogelijkheden die het nieuwe regime
biedt. Als we nu terugkijken, had de overheid een
soepeler overgang naar het nieuwe regime mogelijk
kunnen maken als zij de verzekeraars eerder in ken-
nis hadden gesteld van deze veranderingen. Daarmee
hadden verzekeraars de benodigde aanpassingen eer-
der kunnen opstarten.
Hoewel een grotere flexibiliteit inzake pensioen toe te
juichen valt, moet bedacht worden dat het ook risi-
co's met zich brengt. De vrijheden stellen pensioen-
spaarders bloot aan allerlei risico's. Risico's die tot
voor kort geacht werden op het bord te liggen van de
verzekeraars. Het meest opvallende gevolg van het
nieuwe regime is de aversie van pensioenspaarders
tegen de aankoop van een levenslang pensioen
(annuities). Waar men in het verleden in 90% van de
gevallen een annuity aankocht, is nu de verwachting
dat dat slechts in 20% van alle gevallen gaat gebeu-
ren. In deze markt gaat jaarlijks £ 11 miljard om. De
verzekeraars hebben aangegeven dat de verkoop van
annuities met 40-50% is gedaald sinds de aankondi-
ging in maart 2014 van de flexibiliseringsplannen.
Hoewel de Britse kiezer dus de pensioenflexibilisering
een goed plan vond, is niet iedereen ervan overtuigd
dat dit verstandig is. Zo was er kritiek vanuit de
OESO. De OESO gaf aan dat de enige vorm van oude-
dagsvoorziening die volledige bescherming biedt voor
de oude dag en mensen beschermt tegen het risico
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 21
Internationaal
dat hun geld op is voordat zij overlijden, een levens-
lang pensioen (annuity) is.
LESSEN UIT AUSTRALIË
In dit verband is het ook zinvol om te kijken naar de
ervaringen met pensioenflexibilisering in Australië.
Australië is een koploper als het gaat om pensioen-
flexibilisering, met name sinds de introductie van het
staatsgegarandeerde Superannuation Guarantee com-
pulsory saving programme in 1992. Men kent daar
geen plicht tot aankoop van een levenslang pensioen.
In Australië wordt slechts 10% van het gespaarde
kapitaal gebruikt om een levenslang pensioenrecht
aan te kopen. Het overgrote deel hiervan is hoger dan
andere vormen van pensioensparen. Bij 75% van de
pensioenpolissen die een kapitaal bevatten van meer
dan AU $ 100.000 vindt omzetting plaats in een vorm
van periodiek inkomen. De kleinere polissen worden
in de regel als afkoopsom ineens opgenomen.
Hoewel levenslange pensioenuitkeringen gewoon te
koop zijn in Australië, wordt dit product slechts in
3% van alle gevallen op de markt voor oudedags-
voorzieningen gekocht.
Recentelijk heeft de Australische overheid een onder-
zoek aangekondigd naar de werking van het pensioen-
systeem. In juni 2014 is daarover gerapporteerd (the
Murray Review). Het rapport geeft aan dat 50% van de
oudedagsvoorzieningsbaten als afkoopsommen ineens
wordt genoten. Bijna 75% van dit geld wordt gebruikt
om direct schulden af te lossen of aankopen/investerin-
gen te doen. Dit houdt in dat meer dan een derde deel
van het opgebouwde oudedagskapitaal direct wordt
geconsumeerd, in plaats van hiermee te voorzien in
inkomen voor de oude dag. Het rapport waarschuwt
dat 25% van de mensen met een pensioenvoorziening
op 55-jarige leeftijd deze volledig verbruikt zal hebben
als zij de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt.
Het Murray Review-rapport beveelt wijzigingen aan.
Mensen moeten meer besef krijgen dat het veiligstellen
van een regulier inkomen voor de oude dag belangrijk
is. Zij moeten hun pensioenpot niet beschouwen als
een bankrekening waarvan men kan opnemen. Men
juicht toe dat er producten ontwikkeld worden waarbij
het langlevenrisico wordt gepoold. Verder stelt het
rapport voor dat fiscale en andere beperkingen worden
opgeheven om zo de ontwikkeling van annuity-like
producten te stimuleren. Dus daar waar het VK nu
juist is opgeschoven naar meer flexibilisering, is in
Australië een tegenovergestelde beweging waar te
nemen. Daar wil men dus meer stimulans aanbrengen
om mensen te interesseren voor pensioenvoorzienin-
gen met een goede dekking voor het langlevenrisico.
De ervaring in Australië leert dat als mensen te weinig
kader meekrijgen, zij vaak falen bij het maken van ver-
standige keuzes. Meer keuzevrijheid betekent dat men-
sen zelf meer beslissingen moeten nemen over hoe zij
inzake de oudedagsvoorziening hun eigen inkomen-
en vermogensopbouw moeten vormgeven. Dit brengt
nieuwe, aanzienlijke risico's met zich mee voor vele
burgers. Pensioenflexibilisering kan alleen effectief zijn
als er mechanismen zijn die hierbij voor de burgers
een goed kader geven. Dat veronderstelt ook dat voor
iedereen voorlichting en advies beschikbaar is.
TOT SLOT
De recente flexibilisering van pensioen in het VK is
door velen toegejuicht, maar het zal nog jaren duren
voordat een goed oordeel kan worden gevormd over
of zij een succes is. De ervaring in Australië wijst uit
dat het niet verstandig is om niets meer te doen via
levenslange pensioenrechten (annuities). Zonder
goede beheersing en advies is het te makkelijk om te
vroeg te eindigen zonder geld.
Pensioenflexibilisering
kan alleen effectief zijn
als er mechanismen zijn
die hierbij voor de burgers
een goed kader geven.
Dat veronderstelt ook dat
voor iedereen voorlichting
en advies beschikbaar is
Pensioen & Praktijk | November-December 201522
De Belastingplannen voor 2016: zoet, zuur of zoetzuur?
Prinsjesdag 2015: een echte belastingherziening kwam niet uit de
hoge hoed, maar wat dan wel? Een lastenverlichting op arbeid van
5 miljard is het belangrijkste wapenfeit. Maar er is meer; via maar
liefst vijf (!) wetsvoorstellen zijn er allerlei wijzigingen op fiscaal
gebied voorgesteld. Met directe impact voor werkgevers en werknemers
vanaf 1 januari 2016. Maar dan moet de Eerste Kamer 22 december
2015 nog wel instemmen.
Fiscale zaken
In dit artikel zal ik eerst ingaan op de lastenver-
lichting. Daarna zal ik stilstaan bij een aantal
andere onderwerpen die in brede zin raakvlak-
ken hebben met de thema's arbeid, pensioen en
de oude dag.
LASTENVERLICHTING OP ARBEID
Werken moet meer lonen. Dat is een credo van het
huidige kabinet. Om dat nog eens te benadrukken, is
er flink gesleuteld aan de belastingtarieven en aan de
heffingskortingen. Doordat de afbouw van de hef-
fingskortingen vanaf 2016 nog steiler wordt, ontstaat
er een vreemd beeld qua marginaal tarief. Tot € 5.000
inkomen is het marginale tarief 34,8%, daarna zakt
het tot 28,6% voor de inkomens tussen de € 5.000
en € 10.000. Vervolgens zakt het naar 2,7% (ja, u
leest het goed) voor de inkomens tussen € 10.000 en
€ 20.000. Daarna is de marginale druk 38,8%, die
vervolgens doorstijgt naar 56% voor inkomen tussen
€ 67.000 en € 101.000. Dit uiterst schoksgewijze
patroon is voor de gewone burger weinig transparant.
De vraag wat meer werken oplevert, is in 2016 dan
ook niet eenvoudig te beantwoorden.
Datzelfde geldt voor de vraag wat een aftrekpost
oplevert. Ook daar is het mistigheid troef. De tweede
en derde belastingschijf worden volgend jaar verlaagd
(van 42% naar 40,15%). Voorts wordt de grens waar-
bij het toptarief van 52% geldt, fors opgetrokken (van
bijna € 58.000 naar ruim € 66.000). In combinatie met
steilere afbouw van heffingskortingen kan dit beteke-
nen dat mensen minder fiscaal voordeel hebben van
Cor Overduin,
Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V.
aftrekposten zoals hypotheekrente eigen woning,
pensioenpremies, lijfrentepremies of giften. Met name
mensen met een arbeidsinkomen dat circa € 70.000 -
€ 75.000 bedraagt, die ook substantiële aftrekposten
hebben, kunnen volgend jaar wel eens bedrogen uit-
komen. De conclusie kan zijn dat men er volgend jaar
niet of nauwelijks op vooruit gaat. Degenen die deel-
nemen aan excedentregelingen in de sfeer van pen-
sioen of arbeidsongeschiktheid en/of anderszins privé
fiscaal aftrekbaar sparen voor de oude dag, doen er
goed aan een rekensommetje voor 2016 te maken.
OVERIGE ONDERDELEN UIT DE
BELASTINGPLANNEN 2016
Naast de verlaging van de belastingdruk op arbeid, is
een breed scala van maatregelen voorgesteld.
Loonkostensubsidie lage inkomens
Om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om
meer personeel in dienst te nemen met een laag salaris,
geldt vanaf 2017 een loonkostensubsidie. Werknemers
met een salaris dat 100% - 120% bedraagt van het
wettelijk minimumloon, geven voor de werkgever
aanspraak op een loonkostensubsidie. Deze bedraagt
afgerond € 1 per uur als het salaris niet meer
bedraagt dan 110% van het wettelijk minimumloon.
De subsidie bedraagt afgerond € 0,50 per uur als het
salaris tussen 110% en 120% van het wettelijk mini-
mumloon bedraagt. Werkgevers moeten helaas wel
even geduld hebben. De subsidie wordt namelijk pas
achteraf uitgekeerd, nadat het UWV heeft uitgerekend
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 23
Fiscale zaken
op welk bedrag de werkgever recht heeft. Omdat de
regeling in 2017 zal ingaan, kan de eerste subsidie
pas daadwerkelijk in 2018 worden uitgekeerd.
Afschaffing pensioen in eigen beheer?
In de sfeer van pensioen hadden velen gehoopt op
een concreet voorstel voor het pensioen in eigen
beheer. Vele 'DGA's wachten inmiddels al jaren op
een oplossing. Kort na Prinsjesdag vond een alge-
meen overleg over dit probleem plaats met de Tweede
Kamer. Dat heeft echter niet direct tot een oplossing
geleid. Het lijkt er zelfs op dat het kabinet koerst
op volledige afschaffing van het pensioen in eigen
beheer. Hoewel daar beslist veel voor te zeggen valt,
is de materie complex. Staatssecretaris Wiebes heeft
de Tweede Kamer beloofd in december een brief te
sturen waarin hij aangeeft hoe het nu verder moet.
Tot die tijd is het weer afwachten geblazen. En zolang
de rente uiterst laag staat, blijven de waarderings-
perikelen onverminderd aanwezig.
Box 3 op de schop
Mensen die privé sparen, bijvoorbeeld voor hun
oude dag, hebben te maken met box 3 van de inkom-
stenbelasting. Tegen het vaste rendementspercentage
(4%) bestaat inmiddels brede kritiek aangezien de
feitelijke belastingdruk op spaarrente inmiddels de
100% is gepasseerd. De maatschappelijke roep om
een ander systeem is in Den Haag begrepen. Men
heeft een nieuw systeem voor box 3 voorgesteld dat
in 2017 kan ingaan. Grosso modo komt dat nieuwe
systeem erop neer dat naarmate je een hoger vermo-
gen bezit, je geacht wordt een hoger rendement te
kunnen behalen. Vermogens van meer dan € 1 miljoen
worden geacht netto 5,5% rendement te realiseren.
Met alleen spaargeld gaat dat niet lukken, zodat in
het nieuwe voorstel mensen 'gedwongen' worden om
meer risico te nemen met hun beleggingen. Met het
nieuwe voorstel wordt dan misschien afscheid geno-
men van het te starre percentage van 4%, maar dit
nieuwe voorstel roept direct allerlei andere problemen
op. Velen bepleiten een systeem waarbij het werke-
lijke rendement wordt belast. Dit is door de regering
afgewezen omdat de Belastingdienst een dergelijk
systeem nog niet aankan.
Schenkingsvrijstelling tot €100.000 komt terug
Ook vanaf 2017 zal het volgende fiscale succesnum-
mer op herhaling gaan: de vrijstelling voor schenkin-
gen van € 100.000 inzake de eigen woning. We moe-
ten dus nog even geduld hebben maar de regeling
komt terug en zal dan geen tijdelijk maar een perma-
nent karakter hebben. Beoogd is dat de begiftigde een
leeftijd heeft tussen de 18 en 40 jaar. De beperking
van deze vrijstelling tot de relatie ouder-kind, zal
worden geschrapt. Er komt een overgangsmaatregel
voor situaties waarin in 2015 of 2016 de huidige vrij-
stelling van afgerond € 53.000 is benut. In dit soort
situaties mag in 2017 of 2018 het verschil tussen
€ 100.000 en de eerdere 'eigen woning-schenking'
aangevuld worden.
En meer...
Bovenstaande is slechts een beperkte selectie uit de
vele maatregelen die zijn voorgesteld. Er komt name-
lijk veel meer op ons af. Hierbij is te denken aan:
lijfrente;
onder meer kapitaalverzekeringen (oplossen pro-
bleem dat dubbele begunstiging is vereist);
aanzien van de WOZ-waarde
TOT SLOT
Duidelijk mag zijn dat er dus van alles gaat wijzigen,
waarbij het nodige allemaal ziet op detailregelingen.
Een zoetzuur pakket als u het mij vraagt. Fiscale
waakzaamheid is dus geboden!
Mensen kunnen minder
fiscaal voordeel hebben
van aftrekposten zoals
hypotheekrente eigen
woning, pensioenpremies,
lijfrentepremies of giften
Het zijn interessante tijden voor pensioenadviseurs. Binnen
en buiten de pensioenwereld leeft het besef dat de huidige
generatie pensioenen niet meer voldoet aan de wensen en
realiteit van vandaag en morgen. Andere oplossingen zijn
nodig. Daarom richt Centraal Beheer het Centraal Beheer
Algemeen Pensioenfonds op.
Het Nederlandse pensioenstelsel was jarenlang het beste
ter wereld. Maar zoals iedere adviseur weet, is dat aan het
veranderen, vertelt Rob ter Mors, directeur Pensioen bij
Centraal Beheer: ‘Dat komt door vergrijzing, langer leven,
lage rentestanden, zwaarder toezicht en toegenomen
wet- en regelgeving. Pensioenfondsen en werkgevers
zoeken samen met hun adviseurs naar manieren om het
pensioen toekomstbestendig en betaalbaar te houden.’
Profiteren van schaalgrootte, met behoud van
individuele belangen
Collectieve pensioenregelingen toekomstbestendig
maken door consolidatie was de reden voor het kabinet
om een wetsvoorstel in te dienen voor het Algemeen
Pensioenfonds (APF). Daarin trekken pensioenfondsen,
werkgevers en werknemers samen op in de uitvoering van
de pensioen regeling, zoals beleggen, het uitvoeren van de
administratie en communicatie. Dat verlaagt kosten en
verbetert continuïteit, met ruimte voor individuele
belangen en rechten. Centraal Beheer werkt aan de
oprichting van het Centraal Beheer Algemeen Pensioen-
fonds. Voor de introductie is het nog wachten op afronding
van de politieke besluitvorming en goedkeuring door De
Nederlandsche Bank. Rob ter Mors: We zien het Centraal
Beheer APF als oplossing voor veel uitdagingen waar de
pensioensector tegenaan loopt.’
Inzicht en overzicht: pensioenbedragen
teruggerekend naar bedragen van nu
Het Centraal Beheer APF speelt bijvoorbeeld in op de
verandering van de pensioendeelnemer zelf. ‘In Nederland
willen we meer regie over onze oude dag. De een wil
eerder stoppen met werken, de ander juist langer
doorgaan. Pensioen mag dus geen keurslijf zijn.
Daarnaast bouwen mensen in verschillende potjes hun
pensioen op: via de AOW, via hun werkgever en wat ze
privé opbouwen.’
Centraal Beheer bouwt het pensioen van de toekomstPassend advies wordt steeds belangrijker
Rob ter Mors, directeur Pensioen Centraal Beheer
De verschillende regelingen maken het pensioenvraagstuk
voor werknemers ingewikkeld. Daarnaast rijst de vraag
wat iemand voor zijn oudedagsvoorziening aan inkomen
nodig heeft. ‘We willen werknemers bewuster maken van
hun oudedagsvoorziening,’ aldus Rob ter Mors, ‘dat doen
we door hen via een portaal of app volledig inzicht te
geven in hun pensioenopbouw. Teruggerekend naar
bedragen van nu. In het overzicht kunnen werknemers -
als zij dat willen - alle pensioenpotten waarin ze vermogen
opbouwen samen voegen. Zo ontstaat een totaaloverzicht.
Om daarnaast tot een goede berekening van het uitgaven-
patroon te komen, gebruiken we data van het Nibud.’
Adviseur gaat betrokkenheid bij pensioen vergroten
Dat helpt ook adviseurs en werkgevers. Rob ter Mors:
‘Iemand met een fulltime baan werkt één dag in de week
voor zijn pensioen. Toch blijft in een arbeids voorwaarden-
gesprek pensioen vaak een ondergeschoven kindje.
Vanuit de markt horen wij de wens om de betrokkenheid
te helpen vergroten. Daarbij wordt vaak naar de adviseur
gekeken. We zien adviseurs hier steeds meer op
inspelen.’
Het is vaak lastig om alle informatie overzichtelijk voor de
deelnemer te presenteren en toe te spitsen op zijn
persoonlijke situatie. Rob ter Mors: ‘Het portaal,
gecombineerd met de mogelijkheid om ook de uitgaven
mee te nemen, legt een goede basis voor het individuele
gesprek tussen adviseur en werknemer - een belangrijk
adviesmoment.
Aansluiten bedrijfsmodel van adviseurs
Een adviseur wil de beste pensioenoplossing voor zijn
klant en kent de klantwensen als geen ander. Bij het
Centraal Beheer APF werken we daarom graag samen met
adviseurs en consultants. Rob ter Mors: ‘We zien
adviseurs als een belangrijke partner. We sparren graag,
toetsen onze ideeën, en scherpen producten en diensten
erop aan. Zo kunnen we ook beter aansluiten op de
afspraken die adviseurs met hun klanten maken. Denk
bijvoorbeeld aan voorlichting voor werknemers bij aanvang
en tijdens de contractperiode. Maar ook tijdens de
transitie of liquidatie van een pensioenfonds.
Klaar voor de toekomst
Het Centraal Beheer APF is zeker ook een aantrekkelijk
alternatief voor veel pensioenfondsen. Zij worstelen met
twee uitdagingen. Aan de ene kant nemen de eisen aan
fondsbestuurders vanuit toezichthouders toe. Door zich bij
een APF-kring te voegen, hoeven ondernemings pensioen-
fondsen niet meer vertegenwoordigd te worden door een
voltallig bestuur, maar door het belanghebbendenorgaan.
Dat heeft inspraak in het onafhankelijke, professionele
bestuur van het APF daarboven. Een andere uitdaging is
de toestroom van nieuwe deelnemers. Fondsen moet
steeds meer pensioen uitbetalen, terwijl de instroom van
nieuwe premies afneemt. En voor een kleiner fonds zijn
de uitvoeringskosten vaak relatief hoger. Een fonds kan
zich bij het Centraal Beheer APF aansluiten met een eigen
‘kring’ of gebruik maken van één of meerdere van onze
standaard kringen.
Innovatief
Veel pensioenfondsen maar ook werkgevers kennen
meerdere pensioenregelingen. Het Centraal Beheer APF
biedt uitkeringsovereenkomsten (DB & CDC) en (netto)
premieovereenkomsten (DC) aan. Ook in combinatie
met elkaar.
Voor de opbouw van pensioen gebruikt het Centraal
Beheer APF een nieuwe manier van beleggen bij premie-
overeenkomsten. Rob ter Mors: ‘We noemen dit
automatisch sturen waarbij iedere maand automatisch
een ALM studie wordt gemaakt voor iedere werknemer.
Het benodigd pensioeninkomen is hierbij het uitgangs-
punt. En om een zo hoog mogelijk pensioen voor alle
werknemers te bewerkstelligen, belegt het APF door de
pensioendatum heen zodra dat wettelijk mogelijk wordt.’
Het vermogensbeheer wordt uitbesteed aan Achmea
Investment Management dat met vier slimme modules en
onderliggende fondsen streeft naar zoveel mogelijk
pensioen per euro inleg. Hierbij horen een afgewogen
keuze tussen actief en passief beleggen en interne of
externe fondsen. ‘Gecombineerd maakt dat het Centraal
Beheer APF een unieke en een toekomstbestendige
pensioen uitvoerder waar oud en nieuw gecombineerd
wordt met innovatieve kracht en maximale
schaalvoordelen.’
Krachtenbundeling
Centraal Beheer is onderdeel van Achmea, het grootste
verzekeringsconcern van Nederland en één van de grootste
pensioenuitvoerders – met een bewezen track record in
vermogensbeheer en pensioenbeheer. Rob ter Mors:
‘Achmea Investment Management is met meer dan 100
miljard euro belegd vermogen één van de grootste
pensioenbeleggers. Met de oprichting van het APF
bundelen we de krachten van Achmea Investment
Management, Syntrus Achmea Pensioenbeheer en Centraal
Beheer. Jarenlange ervaring op het gebied van pensioen,
vermogensbeheer en pensioenuitvoering komt samen in
het Centraal Beheer APF en zorgt voor een unieke en
toekomstbestendige pensioenoplossing.’
Pensioen & Praktijk | November-December 201526
Solvency II: we zijn er bijna
Na jaren van uitstel en een lange aanloopperiode treedt op 1 januari 2016 Solvency
II echt in werking. Maar is de verzekeringssector er wel helemaal klaar voor? De
sector heeft de afgelopen jaren grote stappen gezet om te kunnen voldoen aan
de nieuwe wet- en regelgeving. In de praktijk blijkt echter dat een groot deel van
de sector veel moeite heeft om tijdig aan alle criteria te kunnen voldoen. Het is de
vraag hoe de toezichthouder daarmee omgaat.
Wet- en regelgeving
Solvency II is het nieuwe raamwerk van het
toezicht op (pensioen)verzekeraars met als
voornaamste doel het beschermen van verze-
keringnemers en begunstigden. De toezicht-
houder wil dat doen door kapitaalseisen te stellen die
in lijn liggen met het risicoprofiel van de onderneming
en door eisen te stellen ten aanzien van de inrichting
van de governancestructuur en het risicomanagement.
Dit, aangevuld met de richtlijnen voor rapportage aan
de toezichthouder en het publiek, vormen de drie
pilaren waaruit het toezicht is opgebouwd. Tegelijker-
tijd wil de Europese Commissie een gelijk speelveld
creëren voor verzekeraars binnen de Europese Unie.
Richard Bakker
Risk en finance consultant bij Inquisit
Ondersteunt verzekeraars bij de implementatie van Solvency II
DRIE PILAREN VAN SOLVENCY II
Pilaar I – kwantitatieve eisen – stelt eisen aan de
hoeveelheid eigen vermogen (kapitaalsvereiste) dat
een verzekeraar dient te hebben, gegeven het risico-
profiel, en wordt uitgedrukt in een solvabiliteitsratio
(kapitaalsvereiste gedeeld door het eigen vermogen).
Het vereiste kapitaal wordt berekend volgens een
voorgeschreven berekeningswijze (standaardmodel).
Het eigen vermogen wordt bepaald op basis van
de economische balans, activa en passiva op markt-
consistente waardering. De solvabiliteitsratio geeft
inzicht in de mate waarin de verzekeraar in de
toekomst aan haar verplichtingen kan voldoen.
Daarmee is het een tegenhanger van de dekkings-
graad bij pensioenfondsen.
Pilaar II – kwalitatieve eisen – stelt eisen aan de
inrichting van het governance- en risicomanagement-
systeem. De inrichting van de verplichte functies
(risicomanagement, compliance, interne audit en
actuariaat) en de eigen risicobeoordeling (ORSA) zijn
hierin de belangrijkste onderwerpen. Bij de zoge-
noemde Own Risk Solvency Assessment krijgt de
onderneming via het doorrekenen van een aantal toe-
komstscenario's zicht op mogelijke effecten wanneer
risico's zich voordoen, zodat het management mitige-
rende maatregelen kan nemen.
Pilaar III – verantwoording – bevat de richtlijnen
voor het rapporteren van de uitkomsten van pilaar I
en de verantwoording hoe aan de vereisten uit pilaar
II is voldaan. Hiervoor stelt de verzekeraar zowel een
kwalitatief als een kwantitatief rapport op voor het
publiek en de toezichthouder.
Solvency II
Kwantitatief
Marktwaardebalans
Kapitaalsvereiste
Eigen vermogen
Kwantitatief
Governance
Risk Management
ORSA
Verantwoording
Rapportage
Toezichthouder
Rapportage Publiek
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 27
Wet- en regelgeving
KEER OP KEER UITSTEL
De invoering van Solvency II (het raamwerk) is al
meerdere malen uitgesteld. De kaderrichtlijn dateert
al uit 2009 (2009/138/EG;, level 1 wetgeving). De
startdatum stond toen nog gepland op 31 oktober
2012. De lagere (implementatie)regelgeving (level 2
en 3, zie kader) zouden in 2010 en 2011 ontwikkeld
en aangenomen worden. Dit duurde echter langer.
De vertraging in het ontwikkelingsproces kwam voor-
namelijk door het vaststellen van de rekenregels voor
het berekenen van de kapitaalseis. Verzekeraars bin-
nen de EU kennen door marktverschillen en verschil
in nationale wet- en regelgeving afwijkende risicopro-
fielen. Omdat de politiek wilde voorkomen dat deze
verschillen nadelig zouden uitpakken voor individu-
ele landen is er lang onderhandeld. Dit onderhande-
lingsproces zorgde voor een langere doorlooptijd dan
gepland.
Het keer op keer uitstellen van de startdatum en de
druk om alvast te beginnen met risicogebaseerd toe-
zicht heeft ertoe geleid dat sinds 1 januari 2014 een
aanloopfase is ingesteld, de zogenoemde Preparatory
Phase. In deze fase wordt van verzekeraars verwacht
dat zij al voldoen aan een deel van de vereisten ten
aanzien van de eigen risicobeoordeling, de inrichting
van de governance en het risicomanagement en de
rapportage. Dit deel is in aparte, tijdelijke richtlijnen
gezet. De instelling van deze fase is vooral gericht op
gestructureerde voorbereiding op het nieuwe toezicht.
Toezichthouders mogen in deze fase in principe nog
geen consequenties verbinden aan de resultaten van
verzekeraars.
UITDAGINGEN VAN SOLVENCY II
Wat de implementatie van Solvency II uitdagend
maakt voor de sector is dat het aan alle onderdelen
van het verzekeringsbedrijf raakt. Van risicoma-
nagement en financiële verslaglegging tot product-
ontwikkeling (risicoprofiel) en polisadministratie
(datakwaliteit). Dit maakt het heel inhoudelijk en
vraagt tegelijkertijd om veel nieuwe structuren en
processen binnen de onderneming. Er moeten dan
ook heel veel schakels binnen het bedrijf samen-
werken om tijdig te kunnen voldoen aan alle artike-
len uit de nieuwe wet- en regelgeving. Of dit binnen
alle verzekeraars tijdig lukt, is nog maar de vraag.
De grootste uitdagingen die ik in de sector vaststel
licht ik hierna 'pilaargewijs' toe:
PILAAR I
Het berekenen van de kapitaalsvereisten begint voor
de meeste verzekeraars inmiddels een routineproces
te worden. Dat geldt ook voor het berekenen van de
technische voorziening (voorziening voor verzeke-
ringsverplichtingen) op Solvency II-grondslagen. Ver-
zekeraars lopen binnen deze pilaar vooral aan tegen
de aantoonbare kwaliteit van de berekening van de
technische voorziening. Dit komt doordat de kwali-
teitsmeting van de input van de berekening vaak nog
van onvoldoende kwaliteit is.
De brongegevens vanuit de verzekeringssystemen en
de gebruikte aannames (omtrent kosten, uitstroom van
Een andere grote uitdaging
is om de onderdelen van
het risicomanagement
daadwerkelijk te gaan
gebruiken
in de bedrijfsvoering
Levelopzet wet- en regelgeving Solvency II
Level 1 Solvency II Richtlijn (2009) +
Omnibus II (2014)
Bevat de hoofdlijnen van het raamwerk en geeft het wettelijk kader
voor de invoering en toezicht op handhaving.
Level 2 Delegated Acts (2014) Bevat implementatieregels door invulling.
Level 2.5 Technical Standards (2015) Zijn een technische uitwerking van specifieke onderwerpen uit de
Delegated Acts, bijvoorbeeld het format en de definities van de
kwantitatieve rapportages.
Level 3 Guidelines (2015) Aanvullende guidelines ter verduidelijking van level 2.
Pensioen & Praktijk | November-December 201528
Wet- en regelgeving
polishouders, levensverwachting, enz.) vormen input
voor de berekening van de technische voorziening. Het
vastleggen van de herkomst van de brongegevens en
het toetsen van de datakwaliteit van die gegevens is
naast het beoordelen van de gebruikte aannames een
belangrijke vereiste binnen Solvency II. Inzicht in de
kwaliteit van de input bepaalt namelijk de aantoon-
baarheid van de kwaliteit van de uitkomst.
Een te lage technische voorziening geeft problemen
richting de toekomst, het potje is dan ontoereikend
om de toekomstige uitkeringen aan polishouders te
kunnen doen. Een te hoge technische voorziening
brengt het eigen vermogen, en daarmee de Solvency
II-ratio, naar beneden en biedt daarmee minder
mogelijkheden om (beleggings)risico te nemen, iets
wat in deze tijd nodig kan zijn om het gewenste ren-
dement te behalen. Binnen de sector wordt op dit
moment hard gewerkt om inzicht in de kwaliteit te
verkrijgen.
PILAAR II
Een andere grote uitdaging is om de onderdelen van
het risicomanagement daadwerkelijk te gaan gebrui-
ken in de bedrijfsvoering. De harde kant van de
implementatie, het schrijven van het beleid, het aan-
passen van de organisatie-inrichting en het uitvoeren
van een ORSA is bij de meeste verzekeraars wel op
orde. Het volledig operationeel krijgen van alle risk
controls en het gebruiken van de informatie uit het
risk management proces als stuurinformatie is echter
een volgende stap. Hieraan is duidelijk zichtbaar dat
de focus lange tijd op performance management
gericht is geweest, wat gezien de lastige marktom-
standigheden van de laatste jaren ook niet echt
verwonderlijk is. Solvency II vraagt echter om een
uitgebreider risk management en risk based perfor-
mance management en daarmee een andere blik op
de besturing van de onderneming. Hiervoor is duide-
lijk nog een cultuuromslag nodig.
PILAAR III
Een andere grote uitdaging betreft de grote hoeveel-
heid te rapporteren informatie aan de toezichthouder
die onderling consistent moet zijn en de korte tijdslij-
nen waarbinnen de rapportage moet worden opgele-
verd. Dit vraagt om een grotere mate van beheersing
dan tot nu toe gebruikelijk is in de sector. De meeste
verzekeraars haalden dit jaar maar een krappe vol-
doende voor de eerste rapportage van de Preparatory
Phase, en toen ging het nog maar om ongeveer 20%
van de volledige Solvency II rapportage.
De omvang van de rapportageverplichtingen zal in
2016 niet sterk wijzigen ten opzichte van 2015. De
echt grote stap komt bij de eerste volledige jaarrap-
portage die in 2017 verstuurd moet worden (over het
boekjaar 2016). Bijna alle verzekeraars moeten in het
komende jaar nog een groot deel van de voorberei-
ding hiervoor doen.
RISICO'S
Als de (pensioen)verzekeraars niet in voldoende mate
aan DNB kunnen aantonen dat voldaan is aan de
wet- en regelgeving, kan de toezichthouder eisen dat
een herstelplan wordt ingediend en uitgevoerd. Als
binnen een bepaalde periode geen verbetering zicht-
baar is, kan DNB opvolgend een capital add-on (een
verhoging van het vereiste kapitaal) opleggen. Dit
heeft een grote impact op verzekeraars omdat extra
kapitaal aanhouden geld kost. Daarnaast moeten
verzekeraars capital add-ons publiceren, wat een
reputatierisico voor de verzekeraar met zich mee kan
brengen. Het behoeft geen betoog dat de sector, die
op het gebied van reputatie al het nodige heeft opge-
lopen de laatste tijd, dit als een zwaar middel ervaart.
Nog niet helemaal duidelijk is hoe DNB omgaat met
non-compliancy. (Pensioen)Verzekeraars doen er
daarom goed aan om alvast een statusoverzicht en
een plan van aanpak om compliant te worden, klaar
te hebben liggen.
CONCLUSIE
Nu de implementatiedatum wel erg dichtbij komt,
komen verschillende verzekeraars erachter dat ze nog
veel stappen moeten zetten om tijdig compliant te
zijn aan de richtlijn. Als het gat te groot is, lopen zij
het risico dat in samenspraak met DNB een uitgebreid
verbetertraject zal moeten worden gestart. Hier zit
geen verzekeraar op te wachten. Dit kost immers
naast tijd en geld om snel compliant te worden ook
nog eens tijd en geld voor het traject met DNB. De
eindklant (polishouders) zal hier overigens niet direct
iets van merken. Maar het feit blijft dat middelen die
worden ingezet op dit traject niet kunnen worden
ingezet op het centraal stellen van de klant.
29November-December 2015 | Pensioen & Praktijk
Pensioen op TwitterIn november vond alweer de vijfde editie van
de #Pensioen3daagse plaats. Ook via Twitter
werden deelnemers en werkgevers uitgebreid
geïnformeerd en geactiveerd.
Online
PENSIOEN3DAAGSE
@Nibud: 3-4-5- nov: 5e editie
van de #Pensioen3daagse
van @wijzeringeld met focus
op doelgroep 50+. Thema:
'Wat moet ik doen voor mijn
pensioen?'
@PensioenAan: Gestart met
je 1e baan en nog geen weg-
wijs in #pensioenzaken? We
helpen je! PensioenAan.nl
#Pensioen3daagse
@pbkeizer: 64% van 50-plus-
sers blijft doorwerken tot
pensioengerechtigde leeftijd
#pensioen3daagse
@NStroker: Op stap ivm de
pensioen3daagse om pen-
sioendromen vast te leggen
#Pensioen3daagse #SPW
@denise_land: @Wijzeringeld
#pensioen3daagse #pensioen-
communicatie is belangrijk.
Werkgevers hebben een eigen
verantwoordelijkheid
@meerdancom: Plotseling
ben je oud en mag met pen-
sioen, maar kan je daar ook
zelf iets aan doen? #p3d
@Wijzeringeld: ...En de
winnaar van de #pensioen-
wegwijzer 2015 award is:
@WOMENInc i.s.m.
@WijzijnFred - Gefeliciteerd!
#p3d
@VanLiemptLive: Volgens
pensioenspecialisten Theo
Gommer & @sjakiez moet
#Pensioen3Daagse zich vol-
gend jaar "helemaal richten
op de zzp'er" #vanliemptlive
@Wilte: Normale week:
43.000 inlogs @Mijnpensioen-
MPO, tijdens #p3d 3 x zoveel
#pensioendialoog
PENSIOEN: CHECK
Henriëtte Raap-Scheele is
communicatiemanager bij
platform Wijzer in geldza-
ken en twitterde over de
vijfde editie van de
Pensioen3daagse, die 3, 4
en 5 november 2015 werd
gehouden.
‘In aanloop naar, en tijdens
de Pensioen3daagse zelf,
checkten veel meer mensen
hun pensioen op Mijnpen-
sioenoverzicht.nl. De cam-
pagnes van de Stichting
Pensioenregister en Wijzer
in geldzaken gaven samen
een fl inke impuls aan het
bezoek op de site, waar
iedereen met zijn DigiD
kan opzoeken hoeveel
AOW en pensioen hij straks
kan verwachten. Tijdens
de Pensioen3daagse was
er bijna sprake van een
verdrievoudiging van het
bezoek.
Consumenten konden zich
tijdens de Pensioen3daagse
op allerlei manieren
informeren over hun
eigen pensioen, door het
bezoeken van één van de
vele activiteiten bij o.a.
werkgevers en online via
bijvoorbeeld webinars of
tools als ‘Wat moet ik doen
voor mijn pensioen?’ op
Wijzeringeldzaken.nl.’
@Wijzeringeld:
PERSBE-
RICHT:
Veel meer
Nederlan-
ders check-
ten hun
pensioen rond
#pensioen3daagse
@MijnpensioenMPO #p3d
Twinterview
Pensioen & Praktijk | November-December 201530
Laaghangend pensioenfruit
In mijn afscheidsrede op 16 oktober 2015 keek ik niet alleen terug
naar de afgelopen 20 jaar dat ik hoogleraar toekomstvoorzieningen
was aan Tilburg University, maar ook naar het heden en naar de
toekomst van ons (fiscale) pensioenstelsel.
Opinie
In dit artikel richt ik me op het heden, namelijk
de zaken en knelpunten die door de wetgever
zonder al te veel moeite en zonder een ingrij-
pende stelselwijziging aangepast kunnen wor-
den. Laaghangend fruit dus, dat door de wetgever in
2016 te plukken is.
. Een pensioenuitvoerder
heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëin-
diging van de deelneming een klein pensioen (op de
pensioendatum lager dan € 462,88 per jaar; bedrag
2015) af te kopen. De gedachte hierachter is dat de
administratiekosten op een dergelijk pensioen relatief
zwaar drukken. De beginnende zzp'er zal met zo'n
'meevallertje' wel raad weten. De pensioengedachte
is er echter niet mee gediend. Het is voor de wetgever
een kleine ingreep om toe te staan dat het (bruto)
afkoopbedrag fiscaal geruisloos (dus zonder enige
pensioentekortberekening) naar een lijfrente (verze-
kering, spaar- of beleggingsrekening) overgeboekt kan
worden.
De ondernemer die
een bedrag voor een lijfrente opzij wil zetten krijgt,
als hij de route van de fiscale oudedagsreserve
(FOR) volgt (dus eerst aan de FOR doteren en
daarna afstorten voor een lijfrente), een grotere
aftrek dan wanneer hij van de jaarruimte gebruik-
maakt. De dotatie aan de oudedagsreserve is maxi-
maal 9,8% (2015) van de jaarwinst, terwijl de aftrek
in de jaarruimte maximaal 13,8% is. Dat de FOR-
route bij een kleine jaarwinst toch voordeliger is, is
verklaarbaar door het ontbreken van een AOW-
franchise bij de berekening van de FOR-dotatie.
Daar moet bij de berekening van de jaarruimte wel
Prof. dr. Gerry J.B. Dietvorst
Emeritus hoogleraar Toekomstvoorzieningen Tilburg University en verbonden aan Pensioen GeMi
rekening mee gehouden worden. Geen big issue,
maar systematisch klopt het niet. Bij een winst
van € 30.000 levert de FOR-route zo'n € 500 meer
lijfrentepremieaftrek op.
De stakingslijfrente dateert uit de
jaren vijftig van de vorige eeuw en de wetgever heeft
er sindsdien nooit echt meer naar omgekeken. Nu is
dat niet nodig als de regeling nog state of the art zou
zijn, maar daar zit nu de pijn. De maximaal aftrek-
bare bedragen ontberen iedere actuariële onderbou-
wing en de imputatieregeling (pensioen: waarde
economisch verkeer; en lijfrenten: het nominaal
bedrag aan afgetrokken premies) dateert nog uit een
tijd dat rekenmachines nauwelijks voorhanden
waren. Bovendien is er geen enkele relatie met de
duur van de onderneming. Opmerkelijk is ook dat de
stakingslijfrente niet bij de gehuwde partner die het
bedrijf voortzet mag worden bedongen, maar wel bij
de partner met wie de ondernemer ongehuwd samen-
woont. De stakingslijfrente kan dus wel een facelift
gebruiken.
Met de postume lijfrente bedoel
ik de lijfrente die de erfgenamen van de overleden
ondernemer ten laste van de stakingswinst kan bedin-
gen. Voorwaarde daarbij is dat de lijfrente uiterlijk
zes maanden na het overlijden van de ondernemer
bedongen moet zijn. Deze termijn staat in schril
contrast met de termijn die er staat voor een gewone
lijfrente na het overlijden van de verzekerde. Die kan
namelijk oplopen tot twee jaar! In de praktijk blijkt
de zesmaandstermijn aan de krappe kant. Als een
ondernemer overlijdt, komt er fiscaal en juridisch
gezien meer bij kijken dan wanneer een niet-onderne-
mer overlijdt. De overweging om de onderneming wel
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 31
Opinie
of niet voort te zetten, eventueel samen met de
kinderen, vraagt doorgaans meer tijd.
emigrant. Het vraagstuk van de verzekeringnemer
van een lijfrentepolis die vóór de expiratiedatum
emigreert en daarna een lijfrente wil bedingen bij een
verzekeraar is niet nieuw, maar schreeuwt om een
oplossing.
Waar gaat het om? Een verzekeringnemer van een
lijfrente die emigreert vóór de expiratiedatum van de
polis zal, nadat hij zich in zijn nieuwe woonland
heeft gevestigd, conform de verzekeringsovereen-
komst een tijdelijke en/of levenslange lijfrente
moeten bedingen. Doet hij dat niet, dan is er sprake
van niet-reguliere afwikkeling zodat de opgelegde
conserverende aanslag wordt geïnd. De verzekeraar
zal niet bereid zijn de uitkeringsfase van de lijfrente
uit te voeren nu de verzekeringnemer niet meer in
Nederland woont. Dit heeft te maken met de visie
van De Nederlandsche Bank (DNB) dat deze tweede
fase een nieuwe overeenkomst is. Wil de verzekeraar
die mogen sluiten, dan moet hij in het woonland van
de verzekeringnemer genotificeerd zijn. Bovendien is
op het nieuwe contract het contractenrecht van het
woonland van toepassing. Althans, dat is de redene-
ring. Afkoop is dan het enige dat de verzekeringne-
mer resteert. Netto houdt hij 28% van het expiratie-
kapitaal over.
Deze visie van DNB is te betwisten, maar dat is niet
het enige. Het infecteert ook beschikbare premierege-
lingen en kapitaalverzekeringen met pensioenclau-
sule. Qua vormgeving en uitvoering verschillen deze
namelijk niet van een kapitaalverzekering met lijfren-
teclausule. Ook emigrerende deelnemers met een
pensioenregeling bij een Premie Pensioeninstelling
(PPI) hebben dus het nakijken. Tijd voor actie van de
wetgever, zeker met een herziening van het pensioen-
stelsel in het achterhoofd.
Sinds een aantal
jaren bestaat in Nederland het recht op internationale
waardeoverdracht bij wisseling van dienstbetrekking.
Er wordt wel een aantal voorwaarden aan deze moge-
lijkheid gesteld. Eén ervan is dat de buitenlandse
uitvoerder de aansprakelijkheid bij niet-reguliere afwik-
keling overneemt van de overdragende uitvoerder. Het
lijkt me knap lastig om dat aan een buitenlands pen-
sioenfonds uit te leggen. Een andere voorwaarde
bepaalt dat afkoopmogelijkheden in het buitenland
niet ruimer mogen zijn dan in Nederland. Omdat het
in bijna ieder ander land is toegestaan om op de pen-
sioendatum het pensioen geheel of gedeeltelijk af te
kopen, is het recht op internationale waardeoverdracht
praktisch gezien niet uitvoerbaar.
Bijna tien jaar geleden
zijn twee rapporten uitgebracht over het functioneren
van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding.
Een van de conclusies was dat de wet wel werkte
zoals bedoeld, maar aangepast moest worden aan de
ontwikkelingen in het pensioenveld sinds de inwer-
kingtreding ervan in 1995. Een andere conclusie was
dat de kennis van de wet bij advocaten en notarissen
onder de maat was. Het kabinet reageerde in een
brief aan de Tweede Kamer met daarbij een serieus
actieplan. Iedereen tevreden, tot begin 2015 de proef
op de som wordt genomen en blijkt dat er op geen
enkel punt iets is gebeurd. Werk aan de winkel voor
de Tweede Kamer dus om het kabinet aan zijn jasje
te trekken.
De integrale tekst van de afscheidsrede vindt u op
www.tilburguniversity.edu/afscheiddietvorst. Met nog
meer laaghangend pensioenfruit voor de wetgever en
een toekomstvisie op het (fiscale) pensioenstelsel.
Deze visie van DNB
is te betwisten,
maar dat is niet het
enige. Het infecteert
ook beschikbare
premieregelingen en
kapitaalverzekeringen met
pensioenclausule
Pensioen & Praktijk | November-December 201532
Een jaar ervaring met pensioenuitvoering van de nettopensioenregeling
Met de introductie van de nettopensioenregeling werd ABN AMRO Pensioenen begin
2015 geconfronteerd met een aanzienlijke vraag naar een nog niet nader ontwikkeld
pensioenproduct. Nu 2015 ten einde loopt, is het interessant om te bezien welke
keuzes werkgevers maakten met betrekking tot de invulling van deze nieuwe
pensioenregeling. In aanloop tot de introductie van de nettopensioenregeling viel
lastig te duiden waar de voorkeur van de werkgever naar uit zou gaan. Een jaar later
hebben wij als pensioenuitvoerder materiaal voorhanden op basis waarvan enige
conclusies getrokken kunnen worden.
Algemeen
Hieronder een overzicht van onze ervaring
ten aanzien van keuzes in de nettopen-
sioenregeling:
1. 70% VAN DE WERKGEVERS KIEST VOOR EEN VOLLEDIG
FACULTATIEVE REGELING
De werkgever heeft bij de inrichting van de nettopen-
sioenregeling twee keuzes. Laat hij de deelnemer
beginnen met een inleg van € 0? Of laat hij de deelne-
mer beginnen met de vanuit de staffel geboden fis-
caal maximale inleg? Welke keuze er in aanvang ook
gemaakt wordt, later is dit natuurlijk altijd door de
deelnemer aan te passen, het blijft immers een facul-
tatieve regeling. De meeste werkgevers kiezen voor
een cash compensatie. Vanuit die achtergrond lijkt
het communicatief naar de deelnemers toe het een-
voudigst om de deelnemer met € 0 inleg te laten
beginnen. Vervolgens kan de deelnemer besluiten zijn
cash compensatie aan te wenden binnen de nettopen-
sioenregeling.
Mr. Jaap J.M. van der Wal
Business development manager ABN AMRO Pensioenen
Of dit ook de participatiegraad aan de regeling ten
goede komt, valt overigens te betwijfelen.
2. 80% VAN DE DEELNEMERS MAAKT GEEN KEUZE
Met oog op het voorgaande punt, indien een werkge-
ver kiest voor een regeling waarbij een deelnemer
start met een inleg van € 0, blijkt uit onze administra-
tie dat circa 80% van de deelnemers vervolgens dit
inlegbedrag op € 0 laat staan. Indien een werkgever
kiest voor de maximale inlegvariant, kiest 20% van de
deelnemers ervoor om de inleg te verlagen. Hieruit
kan geconcludeerd worden dat indien een deelnemer
een keuze kan maken, circa 80% dit nalaat. Vanuit
goed werkgeverschap lijkt dit een interessant gegeven.
In hoeverre wil de werkgever, op het gevaar af pater-
nalistisch te zijn, de keuze maken voor deelnemers
om hen te laten beginnen met de maximale inleg? Uit
punt 1 volgt dat het merendeel van werkgevers hier
een andere invulling aan geeft. Of dit in het (lange ter-
mijn)belang van de deelnemers is, valt te betwijfelen.
November-December 2015 | Pensioen & Praktijk 33
Algemeen
3. 50% VAN DE DEELNEMERS LEGT DE HELFT VAN HET
MAXIMUM BEDRAG IN
Indien een deelnemer de keuze maakt om in de
facultatieve pensioenregeling te participeren, dan
doet de helft van de deelnemers dit met circa de
helft van het inlegbedrag. Oftewel de mediaan zit op
50% van de spaarruimte die na aftrek van de risico-
premie voor het overlijdensrisico geboden wordt
binnen de fiscale staffel. Doorgaans keert de werkge-
ver het gedeelte dat niet in de nettopensioenregeling
wordt ingelegd, netto uit op de betaalrekening van
de deelnemer.
4. 55% VAN DE WERKGEVERS KIEST VOOR 3%-STAFFEL
Alhoewel het aanvankelijk de bedoeling was om het
fiscaal juridisch kader tussen het nettopensioen en
de nettolijfrente gelijk te trekken, realiseerden de
staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgele-
genheid en van Financiën zich (gelukkig) dat dit
toch een beetje vreemd was. Het ging bij nettopen-
sioen immers om pensioen in de zin van de Pen-
sioenwet (hierna: PW) en om hier op een aantal ele-
mentaire onderdelen een andere behandeling aan te
geven dan een brutoregeling zou niet binnen de
structuur van de huidige PW passen. Zo laat een
afkoopbaar of overerfbaar pensioen zich lastig rij-
men met het huidig wettelijk kader voor een collec-
tief pensioen onder de PW. Noch zou dit (op korte
termijn) uitvoerbaar zijn voor tweede pijler markt-
partijen. In tegenstelling tot de nettolijfrente werd
hiermee voor het nettopensioen de kring van gerech-
tigden beperkter. De hoogte van de pensioenuitke-
ring zou daarbij – net als de brutoregeling - kunnen
variëren binnen de bandbreedte van 100:75 en
tevens de mogelijkheid krijgen tot het baseren van
de regeling op een fiscale staffel met een rekenrente
van 3%. Wellicht ten overvloede: hoewel de staffel
een uitkeringsbeperking kent (het fiscale meerdere
dient immers aan de uitvoerder te vervallen), kiezen
werkgevers in overwegende mate (55%) dus voor
het hanteren van deze staffel aangezien er in deze
staffel meer fiscaal opgebouwd kan worden en er
dus over een groter bedrag geen vermogensrende-
mentsheffing wordt geheven.
5. 99% VAN DE WERKGEVERS KIEST VOOR UNIVERSAL LIFE
De mogelijkheid bestaat om voor de bepaling van het
benodigde overlijdensrisicokapitaal rekening te hou-
den met het reeds opgebouwde beleggingskapitaal. Er
resteert hiermee een lager benodigd risicokapitaal en
uiteindelijk leidt dit tot een lagere risicopremie. Aan-
gezien de deelnemer in beginsel de gehele regeling
zelf financiert (de werkkostenregeling even daargela-
ten) lijkt dit inderdaad een logische keuze. De werk-
gever maakt het niet uit en de deelnemer zal zo wei-
nig mogelijk willen betalen voor de risicopremies.
Van de circa 100 door ons geadministreerde nettopen-
sioenregelingen is er één werkgever die gekozen heeft
om de regeling niet op basis van Universal Life aan te
bieden. Het ging hierbij om een werkgever die voor-
uitlopend op de wijzigingen per 1 januari 2015 reeds
de risicodekkingen bij een verzekeraar had onderge-
bracht. Op zich een interessant concept, aangezien
specifiek voor deze werkgever een nettostaffel II werd
geboden in plaats van een staffel IV. In de staffel IV is
namelijk een gedeelte van de staffelruimte bedoeld
om een direct ingaand overlijdensrisico uit te finan-
cieren. Aangezien het direct ingaande overlijdensri-
sico reeds bij een andere partij was ondergebracht,
leek het verdedigbaar om de brutostaffel II netto te
0%
20%
40%
60%
80%
100%
120%
Geen
inleg bij
aanvang
Actieve
keuze
deelnemers
Inleg als %
maximum
bedrag
Keuze
voor 3%
staffel
Keuze voor
Universal
Life
Actieve
Lifecycle
70%
20%
50%55%
99%
64%
Figuur: Schematisch overzicht van de keuzes in de nettopensioenregeling
Pensioen & Praktijk | November-December 201534
maken (factor 0,48). Hierbij wordt immers slechts
een nabestaandenpensioen op pensioendatum
opgebouwd.
6. 64% VAN DE WERKGEVERS KIEST VOOR EEN ACTIEF
GEMANAGEDE LIFECYCLE
Beschikbare premieregelingen worden doorgaans
aangeboden met een leeftijdsafhankelijke opbouw in
een lifecycle beleggingsproduct waarin de samen-
stelling van beleggingscategorieën is afgestemd op
de leeftijd van de deelnemer tot aan de pensioen-
richtdatum, waarbij in de jongere leeftijdscategorie
de blootstelling aan risicovollere aandelenposities
groter is dan op latere leeftijd. De lifecycle fondsen
bouwen, mede op voorschrijven van de AFM, het
beleggings- en renterisico naar pensioenrichtdatum
af. Op deze wijze wordt een prudente wijze van
beleggen geconstrueerd die een aantrekkelijke ver-
houding tussen risico en rendement kent. De manier
waarop de lifecycle wordt vormgegeven is echter
vormvrij. Oftewel, dit mag een volledig actief gema-
nagede lifecycle zijn waarmee op iedere wijzigende
marktomstandigheid kan worden gereageerd tot aan
volledig defensieve lifecycle, welke simpelweg de
index volgt. De laatste kent natuurlijk een ander
kostenniveau dan de eerste.
CONCLUSIE
De nettopensioenregeling heeft zich in een zeer kort
tijdsbestek moeten ontwikkelen tot een concreet
uitvoerbaar collectief pensioenproduct. Gelukkig
bestond er al enige ervaring met de uitvoering van
vrijwillige pensioenregelingen en kan er analoog aan
bruto beschikbare premieregelingen grotendeels
gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande uit-
voeringssystematiek. In de praktijk zien we dat er
toch een behoorlijke groep werkgevers is die kiest
voor een regeling die zoveel mogelijk aansluit op de
bruto pensioenregeling, waarbij het merendeel kiest
voor een volledig vrijwillige regeling. Hierbij ligt de
keuze voor de hoogte van de inleg bij aanvang bij
de werknemers. Wij zien dat het merendeel van de
werknemers, als zij geconfronteerd worden met een
keuze, die keuze vervolgens niet of nauwelijks
maken. Als deze keuze al gemaakt wordt, wil de
werknemer meestal voor de helft participeren.
Werkgevers en werknemers willen doorgaans een zo
hoog mogelijke staffel en gebruikmaken van de Uni-
versal Life-systematiek waarbij bij het berekenen van
het benodigde risicokapitaal rekening wordt gehouden
met het beleggingskapitaal. De beleggingen vinden
merendeels plaats in een actief gemanagede passieve
lifecycle met afbouw van risico in langlopende obliga-
ties naar de pensioendatum toe.
De nettopensioenregeling is een volgend hoofdstuk in
ons Nederlandse pensioenverhaal. Het biedt wederom
mogelijkheden om onze doorontwikkelde pensioen-
systemen te optimaliseren en onze expertise als het
gaat om het plannen voor de oude dag verder te ver-
fijnen. Wij blijven als Nederlanders een spaarzaam
volk en wij zijn (te) goed verzekerd. Zo staat Neder-
land op nummer 2 volgens het jaarlijks Sigma rapport
van Swiss Re en moeten we alleen Zwitserland boven
ons dulden als meest verzekerde land ter wereld. Men
zou dus kunnen betogen dat we relatief risico-avers
zijn. Wat dat betreft past deze regeling, zij het nog
met enige onduidelijkheden en onzekerheden omge-
ven, goed in onze Nederlandse traditie tot spaarzaam-
heid, duurzaamheid en het gezamenlijk afdekken van
risico's. Hoewel het als pensioenregeling niet zo luxe
voorkomt als een gegarandeerde bruto eindloonrege-
ling, begint het wel degelijk de vormen aan te nemen
van een volwassen modern alternatief.
Dit artikel is mede gebaseerd op mijn scriptie ter
afronding van de studie Pensioenrecht aan de Vrije
Universiteit Amsterdam getiteld 'De nettopensioenre-
geling in een breder perspectief'.
Een behoorlijke
groep werkgevers
kiest voor een regeling
die zoveel mogelijk
aansluit op de bruto
pensioenregeling
Algemeen
UITSLUITEND DESKUNDIGE TOPSPREKERS | FILEVRIJ PROGRAMMA | 6 AVONDEN
Tijdens de masterclasses Veranderkunde leert u:
• Als manager omgaan met weerstand en onzekerheid
• Slachto ffer gedrag en vaste denkpatronen doorbreken
• Sturing geven aan veranderprocessen
Volg de 6-daagse Veranderkunde reeks en leer wat u inhuis moet hebben om een verandering te laten slagen!
Prof. dr. Thijs Homan
Dr. Arend Ardon
Drs. Jaap Peters
Drs. Leike van Oss
Meer informatie en direct online inschrijven:
www.veranderkunde.nl of bel 020-515 92 15
Dr. Hans Vermaak
Al 20 jaar best beoordeelde reeks!
Prof. dr. André WierdsmaHoe doorbreek je 'slachtoffer' gedrag en vaste denkpatronen? Hoe ontwikkel je de competentie om verschil te kunnen hanteren?
"Ik bied graag een perspectief op hoe het effectiever kan"
Richting geven & loslaten Start: 31 maart 2016 | Zuiver, Utrecht
Masterclassreeks Modern Leiderschap
Oude waarden van leiderschap voldoen niet meer in de huidige maatschappij. Er zijn zoveel invloeden dat hetbijna niet meer in stijlen is te vatten. Deze trend zet zich steeds verder door.
Hoe zet u ‘oud’ leiderschap om naar nieuw leiderschap? Hoe zorgt u voor afstemming zonder overbodige sturing? Hoe zet u medewerkers in hun eigen kracht? Hoe geeft u leiding en sturing op afstand? Kortom: hoegeeft u moderne stijlen van leiderschap vorm?
4-daagse leiderschapsreeks: 4e editieVolg de 4-daagse leiderschapsreeks en leer wat u in huis moet hebben om grip te krijgen door los te laten. Leiderschap anno nu is jezelf durven te vernieuwen én ervoor kiezen te blijven leren. Elke manager heeft hierbaat bij. Het doel van de reeks is het doorgronden, doorleven en eigen maken van modern leiderschap en ditvervolgens uitdragen in de eigen organisatie.
Uitsluitend deskundige topsprekersOnze zeer deskundige sprekers Bas Blekkingh, Fredrike Bannink, dr. Gabriël Anthonio en prof. dr. Jeff Gasperszlaten een onuitwisbare indruk achter en u gaat met veel inspiratie aan de slag.
Vier bijeenkomsten filevrij!De reeks bestaat uit vier blokken die alle in de namiddag worden gehouden zodat u filevrij de reeks kunt volgen. We starten om 15.00 uur en we eindigen rond 19.30 uur. Tussendoor verzorgen wij hapjes & drankjes eneen lichte maaltijd.
Meer informatie en direct online inschrijven:
www.academyleiderschap.nl/leiderschap4De masterclassreeks Modern Leiderschap wordt georganiseerd door de Leiderschap Academy.
4e editie