23e JAARGANG 2020 - NUMMER 2...C O L O F O N Uitgegeven door de Historische Vereniging Pasqualini...
Transcript of 23e JAARGANG 2020 - NUMMER 2...C O L O F O N Uitgegeven door de Historische Vereniging Pasqualini...
23e JAARGANG
2020 - NUMMER 2
SERVICE STATION – WASBOX
WIM VAN DER LEEDEN BUREN TEL. 0344 572506
ESSO
C O L O F O N Uitgegeven door de Historische Vereniging
Pasqualini Buren.
J.G. Buitenhuis, voorzitter
Notarisappel 3, 4191 DX Geldermalsen
0345-520334
R.G. Visscher, secretaris
Jan van Nassauplein 16, 4116 EG Buren
06-53231014
C.J. de Jongh, penningmeester
Weeshuisstraat 12, 4116 BN Buren
0344-572417
Correspondentie:[email protected]
Kopij: per email sturen naar:
Illustratie digitaal in JPEG aanleveren
Lidmaatschap:
De contributie bedraagt € 15,00 per jaar.
Overmaken op IBAN
NL59RABO0321217403
t.n.v: Pasqualini Buren onder vermelding
van: contributiejaar en uw postcode en
huisnummer.
Website: www.pasqualiniburen.nl
Archief: Regionaal Archief Rivierenland
Tiel.
Zoekadres archief:
1542 - Historische Vereniging Pasqualini
Buren
Het overnemen van artikelen zonder
toestemming van de redactie is niet
toegestaan.
De inhoud van de artikelen is voor
verantwoording van de auteur.
I N H O U D
Pag. 3 - Colofon.
Pag. 4 - van de bestuurstafel.
Pag. 5 - In Memoriam Lois Meijdam
Pag.6 - Pag.16 - Dagboek -Vijf jaren oorlog
in en om het Koninklijk
Weeshuis te Buren.
Pag.17 - Fotopagina – Vrijheid.
Pag.18 - Oorlogsslachtoffers op de
Algemene Begraafplaats in
Het Plantsoen te Buren.
Pag.19 - Pag.21 - Zandweg - Tiel - Kuilenburg-
- Utrecht.
Pag.22 - Pag.24 - De Sint Catharinakerk in
Asch.
Pag.25 - Pag.28 - XII - Huys tho Buern. Ban-of dwangmolen ‘Prins
van Oranje’.
Pag.29 - Pag.30 De Hofmeester van het
Kasteel Buren vertelt.
Citaat van de dag:
Teleurstelling is niet wetenschappelijk, maar
wel menselijk.
CJJ
Foto omslag:
4 mei 2000 – herdenking bij monument
Gerrit Abraham Broekman.
Van de bestuurstafel ...
75 jaar vrede!
Aan het begin van dit jaar dachten wij allen dat dit jaar volledig in het teken van 75 jaar vrede
zou komen te staan. Wij zijn intussen in de maand april van dit jaar beland en ieder journaal
of berichtgeving staat bol van het coronavirus. De verleiding is groot om parallellen te trekken
tussen die grote Wereldoorlog en de gigantische effecten van het coronavirus op onze
maatschappij en de wijze waarop onze sociale contacten zijn beperkt en soms zelfs tot
stilstand zijn gekomen. Wij hebben daar echter niet voor gekozen.
Voor het gevoel van uw bestuursleden is het belangrijk om wel te gedenken en te vieren dat
wij intussen 75 jaar vrede kennen en dat de overwinning op Nazi-Duitsland herdacht wordt.
Ontelbare mensen hebben in en ook nog na de oorlog offers gebracht om de vrede die ons zo
dierbaar is opnieuw te verkrijgen. Toen kwam de fase van de wederopbouw. Een periode die
beperkingen kende, maar wij leefden weer in vrijheid en dat is een bijzonder groot goed.
Onze lezingen hebben wij dit voorjaar moeten laten vervallen en daarmee ook de nodige
aandacht voor de WO II. Gelukkig beschikken wij nog over het geschreven woord in de vorm
van ons tijdschrift. Daarnaast hebben wij een digitaal nieuws brief die intussen ongeveer 80 %
van onze leden bereikt en tenslotte onze website. Deze is aangepast en aantrekkelijker
gemaakt voor de abonnee/lezer. Wij hopen dat u al de moeite heeft genomen om de website te
bezoeken en zo met ons in contact blijft staan.
In dit nummer besteedt de redactie zoals gezegd veel aandacht aan de WO II. Op de cover en
in het binnenwerk staan ook fraaie foto’s om herinneringen op te roepen of om stil te staan bij
het ultieme offer dat vele landgenoten in die periode hebben gegeven.
Enige tijd geleden kwam uw bestuur in het bezit van het dagboek van iemand die in het
weeshuis woonde ten tijde van de oorlog. Helaas is degene die het geschreven heeft anoniem
gebleven. Dit dagboek geeft ons wel een heel reëel inzicht in de ervaringen en emoties van
een individu in die moeilijke jaren, die gekenmerkt werden door onvrijheid en beperkingen.
De tekst is niet bewerkt of op enigerlei wijze aangepast, maar weergegeven zoals die door de
schrijver aan het papier is toevertrouwd.
Op de fotopagina geven wij speciale aandacht aan de Belgische militairen die Buren bevrijd
hebben. Overwegend jonge mannen die in den vreemde vechten om een ander land te
bevrijden! Wat een fantastisch geschenk aan ons.
Tenslotte zijn nog enkele andere artikelen in dit tijdschrift opgenomen. Wij wensen u veel
leesplezier toe. Als u uw eigen ervaringen met ons over die donkere oorlogsdagen wilt delen,
schroom dan niet om contact met uw bestuursleden te leggen.
Namens het bestuur,
Hans Buitenhuis, voorzitter
We hebben afscheid moeten nemen van een vriend, maar voor ons ben je niet dood, want
telkens weer zal er hier of daar iemand herinneringen aan je ophalen.
Alleen je lichaam is weggenomen, niet wie je was of wat je zei.
Vandaag, gisteren of morgen, wanneer we aan je denken, zien we je duidelijk voor ons.
En toch kunnen we je niet meer grijpen, want je glijdt steeds verder weg, naar ergens waar
het beter is. Toch houden we je vast, Louis, want de sporen die je achterlaat, zijn
onuitwisbaar.
Louis werd op 2 juli 1996 benaderd voor het toetreden tot een historische werkgroep wat op
25 februari 1997 zou lijden tot een/de eerste algemene ledenvergadering, de samenstelling van
een bestuur, de statuten, naamgeving van de vereniging, etc. etc.. Louis werd toen gevraagd
en benoemd tot penningmeester welke functie hij met zeer grote precisie zou vervullen tot het
jaar 2008. Vanaf het jaar van oprichting tot en met 2004 werden de inkomsten en uitgaven
vastgelegd in een handmatig kas/bankboek. Daarna zette hij het ledenbestand met nieuw elan
op de Personal Computer en droeg hij in oktober 2009 de administratie over aan Ruud
Visscher. Hij bracht ook vele uren, in de periode 1996-2008, als vrijwilliger door in het
Archief aan de Achterbonenburg te Buren, tezamen met de archivarissen Wim Veerman en
Henk Huising en vrijwilliger Henk vd Berg. Vele artikelen die hij in het gemeentelijk archief
vond en/of tegenkwam mocht hij met toestemming plaatsen in het Tijdschrift van zijn
Historische Vereniging Pasqualini. In het jaar 2009 werd hij tezamen met Kees de Jongh door
de kerkenraad van de Sint Lambertuskerk Buren gevraagd om het kerkarchief in te richten en
te beschrijven.
Buren-8 mei 1945-intocht 112e Infanterie Bataljon Brigade Piron Belgische leger
Buren-1989, 20 mei, de bevrijders van de Brigade
Piron uit België op herdenkings bezoek
Buren-1989, 20 mei, de bevrijders van de Brigade
Piron uit België tijdens de herdenking op de
Algemene Begraafplaats.
1945 – feest in Buren - bevrijdings optocht
boven: op paard Piet Dam jr.
onder: o.a Toon van Malsen en Piet Dam sr.
De Algemene Begraafplaats van Buren biedt plaats aan zeven Gemenebest-vliegeniers
van het No. 102 Squadron RAF, gesneuveld op
17 juni 1944.
Sergeant (W.Op.Air) John Owen Booker,
1388994, 21 jaar
Pilot Officer (Pilot) Eric Frederick Braddock,
177675, 22 jaar
Sergeant (Air Gnr.) Ernest Arthur Finch,
1894312, 21 jaar
Sergeant (Air Bomber) Ronald Leslie Putt,
1585983, 20 jaar
Sergeant (Nav.) Winston Alyerstone Reid,
1800815, 26 jaar
Pilot Officer (Flt. Engr.) Enrico William
Zaccheo, 177540, 32 jaar
Sergeant (Air Gnr.) Gerald Hadfield, 1047949,
21 jaar
Op 16 juni 1944 om 23.00 vertrok vanaf RAF-
basis Pocklington, de Halifax LW192 met als
missie: een bombardement op een synthetische
olie fabriek in Sterkrade in het Rührgebied.
Handley Page Halifax B.Mk II
Het toestel was onderdeel van een formatie van
321 bommenwerpers, waaronder 147 Lancasters,
162 Halifaxen en 12 Mosquito's. LW192 werd
boven Nederland neergeschoten door een Duitse
nachtjager en stortte vervolgens neer in de buurt
van Buurmalsen. Alle bemanningsleden kwamen
om in de crash, ze liggen allen begraven op deze
begraafplaats. De raid was geen succes, slechts
enkele bommen kwamen in de buurt van de
fabriek tot ontploffing. De schade was minimaal
en de productie in de fabriek leed zeer minimaal.
In totaal gingen 31 bommenwerpers verloren,
een groot verlies dat mede te danken was aan een
zware aanval van Luftwaffe jagers die in het
gebied gestationeerd waren.
Opname Royal Air Force van Buren 14.01.1945
2018- Kranslegging bij de Oorlogsgraven op de
Algemene Begraafplaats in het Plantsoen te
Buren
ZANDWEG TIEL-KUILENBURG-
UTRECHT.
Auteur: J. A. Heuff Azn.
Overdruk: Gelre IX, 1906, pag.125 e.v.
Tegenwoordig reizen we supersnel van
Nijmegen naar Utrecht, maar hoelang
deed men daarover in de 18de eeuw? ... Dat is
niet zo gemakkelijk te zeggen. Men moest in
elk geval een eigen reisgelegenheid hebben: een
wagen of een paard, maar het kon ook gehuurd
of geleend zijn.
In de correspondentie tussen de genoemde en dus
ook tussen verder op gelegen plaatsen in
dezelfde richting kwam
in 1773 een grote verbetering.
Overeenkomst Zandweg 1773
Collectie.: RAR Tiel
Toen werd er, na jarenlange onderhandeling, een
begin gemaakt met het aanleggen van een
zandweg van Tiel over Drumpt, Kerk-Avezaath,
Buren, Zoelmond en Beusichem naar
Kuilenburg, en die route zou ook een verkorte
verkeersweg worden die van Nijmegen en de
hoger gelegen Rijnstreek naar Utrecht en
Amsterdam liep.
De Staten van Utrecht besloten om van
Kuilenburg af een aansluitende weg te leggen
naar de hoofdstad van deze
provincie.
Wat het gedeelte tussen Waal en Lek betreft,
werd besloten dat de stad Tiel en de
graafschappen Buren en Kuilenburg, zowel in de
aanleg als het onderhoud, ieder een derde deel
zouden bijdragen. Evenals bij de later
aangelegde tramlijn langs die weg werd door
belanghebbenden subsidie verleend. Zo blijkt dat
de polder de Avezathen 900 gulden zou
bijdragen, en de schout Johan van Meeteren,
eigenaar van de Uitspanning de Hamsche Brug,
gelegen aan de Linge, 60 ducaten.
Kuyper Atlas 1868 – met vlak onder Buren de
Zandweg 1868.
Collectie: RAR Tiel
Ook andere dorpen, die weliswaar niet aan die
weg lagen, maar er wel belang bij hadden,
hebben subsidie gegeven; op die grond werd
overeengekomen dat, zo lang er aan de Utrechtse
kant van deze weg geen tol geheven zou worden,
dit ook tussen Lek en Waal niet zou gebeuren.
Maar in tegenstrijdige gevallen of als er
gezamenlijk besloten werd tussen Tiel en
Kuilenburg tol te heffen, dan zouden de
inwoners van Tiel en van de dorpen Drumpt,
Zoelen, Avezaath, Wadenojen,
Ophemert, Zennewijnen en Varik, en ook die van
de steden en graafschappen Buren en
Kuilenburg, alsmede ambtman en jonkers van de
Neder-Betuwe en hun dienaren, vrij zijn van tol.
Dergelijke verplichtingen en voorrechten zullen
er natuurlijk ook wel aan de Utrechtse kant
bestaan hebben.
Voor het aanleggen van de weg waren hier en
daar onteigeningen nodig, wat vooral in die
dagen veel beslommering veroorzaakte, en met
de manier waarop waren belanghebbenden en
mede-betalenden het er natuurlijk niet over eens.
Maar de weg kwam en ligt er nog en in
Napoleons tijd werd hij, terwijl hij in Beusichem
over de Lek ging, tot postroute tussen
Amsterdam en de Rijn bevorderd. Misschien zal
er binnen afzienbare tijd het ‘stoomros’ (TBC
stoomtram) wel overheen vliegen. In de
zeventiger jaren van de 18de eeuw verscheen er
als grote nieuwigheid een diligence op, voor het
gemak van hen die van Nijmegen reisden naar
Utrecht en voor hetgeen daar achter of verder op
lag.
De heren van de overheid van Tiel namen
tegenover de graafschappen Kuilenburg en
Buren op zich om zorg te dragen dat er, zodra de
Nijmeegse beurtman (schipper) in Tiel
aankwam, het gehele jaar door, hetzij de klei of
de zandweg gebruikt werd, tenminste vier keer
per week, en, als het gebruik zou toenemen, alle
dagen, al was er ook maar één passagier, (die dan
dubbele vracht moest betalen) ,....
van Tiel door Buren en Kuilenburg een
postwagen zou rijden op Utrecht en langs
dezelfde weg terug.
Ook moest die wagen de personen en goederen
meenemen van Tiel naar Buren en Kuilenburg,
vice-versa, en de personen die van Buren of
Kuilenburg naar Utrecht wilden, en evenzeer
terug. Echter mochten goederen, pakken en
brieven tussen Kuilenburg en Utrecht niet
meegenomen, maar moesten zij op den ouden
voet vervoerd blijven worden. De heren van
Buren en Kuilenburg moesten aan de voerlieden
van den postwagen een bekwame herberg binnen
de voorzegde steden aanwijzen, waar zij
verplicht waren aan te rijden en zo lang te
vertoeven dat de ingezetenen en passagiers er
gevoegelijk gebruik van konden maken.
Met het invoeren van den postwagendienst ging
het echter niet vlot. Het voerlieden-gild te
Utrecht kwam er tegen op.
Immers, de Tielse wagen mocht reizigers in
Utrecht aanbrengen, maar had daarom het recht
nog niet om passagiers mee terug te nemen; dat
vervoer kwam aan die van Utrecht toe. Er werd
dus bij den Tielse magistraat door de edele en
achtbare heren gecommitteerden tot het
voerwerk binnen de stad Utrecht een
bezwaarschrift ingediend, waarop commissaris
en dekenen van het voerliedengild van Tiel
antwoordden, dat het aan de Utrechtse voerlieden
met passagiers te Tiel komende, aldaar altoos
gepermitteerd is geweest vracht op te laden en
daarmede naar Utrecht te retourneren. De
commissaris van Schaardenburgh heeft, zoo lang
hij dit ambt bekleedt, zelfs aantekening
gehouden van zodanige voerlieden die met den
postwagen van Tiel op Utrecht hebben terug
gereden.
Er had dus vroeger ook al een wagendienst
bestaan. En wij vinden werkelijk in het
resolutieboek van den Tielse Raad vermeld, dat
in 1725 aan de Tielse voerlieden veroorloofd
werd om van half April tot October, des Vrijdags
ten
één uur, met een koetswagen ter vracht naar
Utrecht te rijden.
Van 1714 vinden wij een resolutie, dat geen
voerman op Vrijdag enige pakken op Utrecht
mocht medenemen. Er zal dus
een vrachtwagen bestaan hebben, die ook wel
een enkelen passagier meenam, zoals men ze ook
thans nog uit de dorpen naar de steden ziet
rijden. Die vrachtwagen had een privilege op
Vrijdag. En waarom op Vrijdag ? ... Omdat 's
Zaterdags te
Utrecht weekmarkt was. Andere wagens
mochten op Vrijdag dus geen pakken meenemen.
De postwagen van 1773 werd door de
verschillende Tielse voerlieden om beurten
gereden; kwamen er nog andere vrachten, dan
werd er door de leden van het gild om
gedobbeld, gekaveld of geloot, wie die hebben
zou; zij die met den postwagen aan de beurt
lagen, mochten meedobbelen. De vracht van Tiel
naar
Utrecht bedroeg voor één persoon f 3; voor twee
of meer f i — i o ieder. De voerlieden keurden
ten overstaan van den magistraat het Reglement
goed. Zij waren drie gulden boete schuldig als zij
het overtraden. Paarden en rijtuigen waren aan
keuring onderworpen.
Na het instellen van den dienst van 1773 kwam
er tussen de collega's voerlieden van Tiel en
Utrecht spoedig onenigheid.
Hij die te Tiel de postwagenrijders optekende,
vermeldt dat sinds jaren de voerlieden van
Utrecht te Tiel vrij hebben geladen, tot na den
I2den Mei 1774. Op dien datum hebben die van
Utrecht aanleiding gegeven dat de Tielenaren
tegenmaatregelen namen; want de Utrechtsen
hebben alstoen Tomas van Breda, burger en
voerman te Tiel en kastelein in „de stad Utrecht",
met den postwagen van Tiel in Utrecht komende,
niet alleen verboden in de hoofdstad van ’t Sticht
vracht te laden, maar zij zijn hem zelfs tot
Houten (dat op een uur gaans van Utrecht ligt)
nagereden „om te zien en te
beletten dat hij geen vracht kwam op te laden,
waarop dan ook gevolgd is dat na die tijd aan de
Utrechtse voerlieden ook is
verboden om te Tiel geen vracht op te laden".
De Utrechtse voerlieden, die wel wilden dat de
Tielse collega's te Utrecht vrachten brachten,
maar niet dat zij terugvracht meenamen, stelden
nu voor om wederzijds een wagen te doen rijden,
die te Kuilenburg w i s s e l e n zou. Die
wisselwagen zou 's zomers driemaal en 's winters
tweemaal per week moeten rijden; doch de
Tielse voerlui betoogden bij hun
magistraat dat die reisgelegenheid met geen
mogelijkheid van enig effect kon zijn: immers,
de beurtschipper van Nijmegen op Rotterdam
kwam gewoonlijk eerst te Tiel aan ’s namiddags
om één of twee uur, en dan werd het half drie eer
de postwagen kon afrijden. Te Utrecht
daarentegen kwamen de schuiten aan 's morgens
om vijf en zeven uren, en daarop reed de wagen
om acht uur af, zodat hij om tien of elf uur te
Kuilenburg
was; „en dan de Passagiers niet wel zoude kunne
wagten tot vier en vijff uren tot de Tielse
postwagen aankwam".
Het Tielse voerliedengild verzocht dus de
overheid zijner stad, ten meesten voordele van
wederzijdse voerlieden, dat Hun Wel edele en
achtbaren in overeenstemming met de Wel edele
groot achtbare heren van de vroedschap der stad
Utrecht of wel derzelver heren gecommitteerden
tot het voerwerk mochten concluderen om
gedurende negen maanden in het jaar, van 1
Maart tot einde November, wekelijks te doen
rijden
vier postwagens, twee van Utrecht en twee van
Tiel, zullende ieder van de voerlieden de
vrachten vice-versa kunnen profiteren en ook de
kosten privativelijk dragen, waardoor die
voerlieden en postwagens zouden kunnen
bestaan en in staat blijven.
Hoe de twist beslecht is, vinden wij niet vermeld;
maar er blijkt uit, wanneer de een iets goeds
instelde, dat de ander dit uit
broodnijd licht onmogelijk maakte; een afdoende
aanleiding dus in dien gildentijd tot het doden
van ondernemingsgeest.
Dat het reizen destijds bezwaren meebracht,
blijkt nog uit het volgende relaas uit het
resolutieboek van den Raad van Tiel van 21
Sept. 1774: De heer Wieling en de zoon van den
burgemeester W. A, van Lidth de Jeude naar
Utrecht willende vertrekken en zich hebbende
„geadresseerd aan de commissaris
van de voerluyden om een chaise aan te laten
smakken (nadat sij alvorens bij allen den
voerluyden hadden gezonden om een
chaise te mogen hebben, welke verweygerde
onder anderhande
pretexten om een chais te geven) en heeft de
commissaris daarop de voerluyden bij den
anderen laten komen. Edoch hebben alsdoen
eenige voerluyden die aan het bort waren,
verweygert te speelen, op anderhande
onbesonnen uytvluchten,
uytgesondert een voerman, sijnde van de
minsten, waarmede de Heeren na Utrecht hebben
moeten vertrekken, en terwijl sulx
een zaak is die van slegte gevolgen zoude
kunnen zijn zoo voor de zandweg als
passagiers." — Nadat hun Wel Edele en
Achtbaren de voerlieden in de raadkamer hadden
laten komen nevens hun commissaris, zijn zij
daarover sterk geriprimendeert (spelling 1858 =
berisping) en tevens gecondemneert (spelling
1858 = veroordeling) elk in een boete van twee
schellingen ten profijte van den Arme, met ordre
om in 't vervolg van tijd te zullen hebben te
spelen op poene (= geldboete - straf) van nadere
correctie.
Onder s p e e l e n moet hier verstaan worden het
loten, om daardoor uit te maken wie de reizigers
zou moeten wegbrengen.
Het is te vermoeden dat de weigering der
voerlieden te wijten was aan het lage tarief: drie
gulden voor twee personen; en misschien daarbij
aan den slechten weg, want een nieuw
aangelegde zandweg is op het eind van
September niet altijd bruikbaar. Immers, de
magistraat zegt zelf, dat indien er niet gereden
werd, dit van slechte gevolgen zou kunnen zijn
zoo voor den zandweg als de passagiers.
Ten slotte zij opgemerkt dat de postwagen van
Tiel op Utrecht (het laatst over Beusichem—
Houten) gelopen heeft tot 1868, toen het
spoorwegstation Geldermalsen een kortere
gemeenschapsweg, óók nog per diligence,
mogelijk maakte.
De Sint Catharinakerk in Asch. Auteur: C.J. de Jongh
Vóór de aanleg van de zandweg Tiel -Buren –
Culemborg – Utrecht. (1) ging men van Buren
naar Zoelmond over de zogenaamde Oude
Utrechtse weg en onderweg passeerde men het
oer-oude dorpje Asch. De oudste vermelding van
Asch komt voor in een 13e-eeuws afschrift van
een oorkonde uit 889. Daarin staat ‘Aske
mansam’. Honderd procent zekerheid dat het hier
Asch bij Buren betreft is er niet (2). We vinden
in de archieven ook nog enkele oude
vermeldingen zoals: As, 889 kopie oorkonde 2e
helft 13e eeuw Aske, 1288 Aske, 1315 Asche,
1645 Ast, 1741 Asch of Ast.
Reeds in 1335 staat er een godshuis in Asch, in
de vorm van een kapel. De kapel valt
vermoedelijk onder de moederkerk in Erichem.
Later, waarschijnlijk sinds 1435 maar dat kan
ook 1395 zijn, behoort het tot de parochie Buren.
In 1516 wordt er voor het eerst over een koor
geschreven. Onduidelijk is of het toen
gerestaureerd is of gebouwd. Omstreeks 1518
wordt de kerk tot parochiekerk verheven en
wordt er een pastoor benoemd. Er is weinig
bekend over het verloop van de hervorming in
Asch.
Over de historie van de kerk is niet zoveel
bekend. De enige oorkonde die bekend is, bevind
zich in het archief van de Nassausche
Domeinraad in het Nationaal Archief in Den
Haag. Hieruit blijkt, dat er in 1447 een kapel in
Asch was, welke gewijd was aan de H. Catharina
en ondergeschikt aan de parochiekerk van Buren.
De rector van deze kapel, Daniel Kruyck,
machtigde Otto van Dalem, om uit zijn naam
afstand te doen van zijn rectoraat wat in handen
was van hertog Arnold, die patroon was van de
kapel, en als zijn opvolger voor te stellen Jacob
van Dalem, zoon van gemachtigde.
‘Resignatie van de capellen, tot Asch in der
parochie van Buren gelegen, aen handen des
heeren van Buren in den tut, als landheer.
In date 22en Octobris anno 1447.
- Oorspronkelijk stuk op perkament in het archief
van den Nassauschen Domeinraad, No. LXXII,
fol. 1760
In 1609 is er in het dorp Asch door de strijdende
partijen in de Tachtigjarige Oorlog grondig
huisgehouden.
Daarbij werd de kerk door brand zwaar
beschadigd, zodat zij opnieuw moest worden
opgebouwd.
Bij deze brand zijn voornamelijk het kerkdak en
het koorgewelf onherstelbaar aangetast door het
vuur. In 1615 wordt aan Philips Willem van
Nassau, prins van Oranje, graaf van Buren
financiële steun gevraagd, voor de
wederopbouw. Men zoekt aan alle kanten om
aan geld te komen. Er mogen boerderijen worden
verkocht mits er op de gronden erfpacht aan het
kerkbestuur blijft rusten. De wederopbouw zal
ongeveer 1800 gulden gaan kosten. Als men
voldoende gelden heeft weten te verzamelen,
wordt het kerkje hersteld.
In 1616 krijgt het dorp zijn eerste gereformeerde
predikant, Francum Wernerium ( = Franciscus
Werneri). Dit zou echter maar van korte duur
zijn want in 1618 wordt deze predikant geschorst
en gedeporteerd, omdat hij zich tegen de
benoeming van Albertus Huttenus tot predikant
van Buren had verzet. (zie over Albertus
Huttenus in tijdschrift Pasqualini 2019/2).
In 1623 verzoeken de inwoners van Asch
opnieuw aan de prins om op gelijke wijze als de
omliggende gemeenten een bedrag te mogen
ontvangen om in het onderhoud van een
predikant te voorzien, zodat zij ook weer een
voorganger kunnen aantrekken. In hetzelfde jaar
werd aan de wens van de inwoners van Asch, om
kerkelijke zelfstandigheid te verlangen, voldaan:
Asch werd een zelfstandige parochie en werd in
staat gesteld om een eigen predikant te
beroepen. Ds. Isaac Genius wordt de nieuwe
predikant (1629-1644).
In 1629 werd er ook een klok voor de toren van
Asch gekocht.
Maar ondanks allerlei vooruitgangen op kerkelijk
gebied is er nog steeds geen pastorie
beschikbaar, wanneer in 1634 in Erichem ds,
Swartenius wordt afgezet en ds. Isaac Genius
zich eigenmachtig ontfermt over de gemeente en
de pastorie van de gemeente Erichem. Dit alles
tot zeer groot ongenoegen van de gemeente
Erichem maar hierdoor gaan Asch en Erichem
kerkelijk opnieuw samen tot ds. Genius in 1644
overlijdt.
In 1662 richt de ‘kerckeraet’ een verzoek aan de
graaf van Buren voor toestemming om een
pastorie of zoals het in het archief omschreven
staat een 'predicerhuys’ te mogen bouwen. Onder
bepaalde voorwaarden wordt dat door Amalia
van Solms (weduwe/echtgenote van prins
Frederik Hendrik van Oranje) verleend. In 1663
komt de woning gereed en in 1664 wordt het al
bewoond voor 36 gulden per jaar.
Maar al 5 jaar later werd het opnieuw verenigd,
en wel nu met de ook kleine parochie Erichem.
Niettemin kon in 1645 een predikant, alleen voor
Asch, in functie treden: op 16 Januari van dat
jaar werd Ds. J. de Vries beroepen. Hij kon met
veel voldoening in zijn nieuw aangelegde
lidmatenboek zijn gemeenteleden inschrijven,
maar slechts een 9-tal gelovigen waren rondom
hem bij ‘des Heeren nachtmael’ (= Kerkelijk
avondmaal) op ‘Pinxterdach’ 1645. (3).
Hoewel het aantal lidmaten in de loop van de
jaren sterk was toegenomen. Ds. H. H. Gerke
trof bij zijn intree in 1738 zelfs 58 parochianen
aan, toch schijnt de gemeente geen levens-
vatbaarheid getoond te hebben, althans niet
financieel sterk genoeg te zijn geweest, zodat in
1821 opnieuw een vereniging met Buren plaats
vond. Deze hereniging had noodlottige gevolgen
voor het kerkgebouw, dat zijn bestemming
verloren had.
Gedurende bijna twee eeuwen vernemen wij
verder niets over de kapel.
In 1809 wordt Asch door een zware watersnood
getroffen. In 1820 wordt het dorp opnieuw
getroffen door een zware watersnood. In de kerk
bouwt men een stellage, waarop 28 mensen zich
hebben kunnen redden. Het loopt alsnog bijna
fataal af als de stellage dreigt te kantelen door
het inzakken van de graven. Ook de pastorie is er
slecht aan toe zodat de predikant moet vluchten.
Op 4 december 1820 worden kerk en pastorie
buiten gebruik gesteld. Het dorp gaat dan
kerkelijk samen met Buren, omdat er niet
voldoende inwoners zijn (op dat moment 220)
om aanspraak te kunnen maken op een eigen
predikant.
Bij Kon. Besluit van 22 December 1822 werd het
volgende bepaald: ‘Het koor wordt ingericht tot
wijkplaats bij watersnood, de vloer verhoogd, in
de hoeken worden 2 schoorstenen aangebracht.
De toren wordt afgebroken, alsmede het overige
deel van de kerk, maar de muren moeten zo hoog
blijven, dat, nadat de grond gelijk met die van
het koor is gemaakt, van levensmiddelen kunnen
worden opgeborgen. Tevens zal de pastorie
worden verkocht’.
Een later geschreven Kon. Besluit van 7 Juni
1823 bepaalde evenwel, dat de kerk n i e t zou
worden afgebroken, maar van een dak en kap
zou worden voorzien, om als wijkplaats bij
watersnood te kunnen dienen. Ook zou het kleine
klokje net boven het dak onder een laag kapje op
het dak worden geplaatst als noodklok. De
z.g klokkenstoel met klok is geleverd en gegoten
in het jaar 1823 (4) door Klokkengieterij Petit en
Fritsen en heeft een diameter van 44,7 cm.
Toren en pastorie worden afgebroken en het koor
en schip worden op zodanige hoogte gebracht,
dat men er zelfs bij de hoogste waterstand veilig
kan schuilen. Het meubilair wordt verwijderd, de
glasramen worden uitgebroken en de
raamopeningen worden dicht gemetseld. In de
archieven is niet terug te vinden of de kerk
nadien daadwerkelijk nog als schuilplaats heeft
gefunctioneerd.
Gesteund door oud-dominee Van Schaik (1811-
1815) - (5) - én door koning Willem I, die het
verzoekschrift goedkeurt, verzoekt de kerkelijke
gemeente, met handtekeningen van alle 250
gemeenteleden, om weer een eigen
predikantsplaats te krijgen. Dit wordt
goedgekeurd, mits het dorp zelf zorgdraagt voor
herstel van de kerk. Dat is nog een flinke klus
voor zo'n kleine gemeenschap. Gezien de
hiervoor beschreven inrichting tot schuilplaats in
1823, moet men immers allerlei onderdelen weer
opnieuw aanschaffen of (laten) maken. Zo
schenken vrienden een preekstoel, komen er 18
kerkbanken, worden er weer ramen in de gevels
gemaakt, en wordt er een nieuwe pastorie
gebouwd voor de nieuwe dominee. In december
1839 wordt de kerk weer in gebruik genomen.
Ter completering van de inrichting van de kerk
wordt er in 1896 een z.g Eénklaviers orgel
gebouwd door de Utrechtse orgelbouwer
Michaël Maarschalkerweerd.
De kerk is in 1993 voor het laatst grondig
gerestaureerd. Het meest in het oog springende
van de kerk is de lichte okerkleur die het daarbij
weer heeft teruggekregen. Was het kerkje
voorheen verscholen achter de bomen,
tegenwoordig komt het kerkje weer in al zijn
glorie tevoorschijn. Het daktorentje heeft de
vroegere ruit versiering weer terug gekregen. Het
dakje ervan is in koper uitgevoerd. Ook de
dakgoten zijn van koper. Opvallend op het kruis
op de dakruiter is de fiere koperen haan. Minder
opvallend maar ook heel bijzonder is de op het
koor aangebrachte windvaan, voorstellende de
naamheilige van de kerk, de H. Catharina. Zij
staat erop met haar symbolen het zwaard en het
(folter)rad. Ook is er een wiel met een naaf
aangebracht: het wapen van Asch.
In 1840 stonden er in Asch 37 huizen met 278
inwoners. Vanaf 1840 ondernemen de inwoners
van Asch pogingen om weer een eigen school te
krijgen in het dorp. Vooralsnog was het zonder
resultaat, omdat er maar 39 kinderen in de
leeftijd tussen 5 en 13 jaar waren. Pas in 1853
wordt het verzoek toegekend, mits de inwoners
zelf voor beschikbare grond zorgen. De
Hervormde Gemeente verkoopt dan voor 200
gulden de pastoriehof. In 1856 komt er een
school met onderwijzerswoning.
Archivalia, Bronnen en geraadpleegde
literatuur:
1) zie pag.18 van dit tijdschrift.
2) Sloet, Oorkondenboek no. 63.
3) Lidmatenboek van de kerk van Asch.RAR Tiel.
4) Notulenboek van de kerk van Buren, blz. 125
en vlg. (Kerkarchief Buren).
5) Een Leerrede bij gelegenheid van de
herstelling der Hervormden te Asch tot
eene op zichzelf staande gemeente,
8 December 1839, door Ds. J. van Schaick,
wordt in de Bibliographie van Gelderland op blz.
260 vermeld.
- De heer N. Berghuis, als begeleider en
organisator van de restauratie, heeft in 1996 een
boekwerkje geschreven met als titel 'De
geschiedenis van de St. Catharinakerk te Asch.
Mij spreken de stenen een tale'.
- Protestantse Streekgemeente Tussen Lek en
Linge - Asch – Kerkgeschiedenis
Asch-interieur gezien
naar het oosten-7
juni 1911-Fotograaf:
G.de Hoog
Asch-overzicht vanuit
het oosten-7 juni 1911-
Fotograaf: G.de Hoog
XII - Huys tho Buern. Auteur: C.J. de Jongh-foto’s: C.J. de Jongh
Ban-of dwangmolen ‘Prins van Oranje’
Molen ‘Prins van Oranje’, ca. 1910
Collectie: ansichtkaarten C.J. de Jongh.
Hoeveel voorgangers deze molen op de
stadswallen heeft gehad is niet bekend. Het
moeten in elk geval twee standerd- molens
zijn geweest waarvan de eerste in 1575 in
een verwoestend inferno tijdens de grote
stadsbrand werd verwoest. In 1577 is een
nieuwe molen gebouwd, die in 1716
wegens zijn bouwvalligheid door de
huidige stenen molen is vervangen.
Van 1576 af is de geschiedenis van deze
molens in het Burense gedeelte van de
Nassausche Domeinraad vrij volledig te
achterhalen. Van de oudste van de twee
molens is weinig bekend òf het moet de
molen zijn geweest, waarvan in 1537 de
timmerman Geryt Tonijsz, verklaart ‘dat
dye wyntmoelen binnen Buern in den jair
’35 styill gestaen heeft acht weeck lanck’.
Het zou kunnen zijn dat deze acht weken
rust wijzen op een grote reparatie en het
vermoeden is dan ook dat we hier in die
tijd al te maken hebben met een molen die
stevig op leeftijd was. In 1575 komt in
ieder geval een einde aan deze molen. In
de rekening van 1575 van de Rentmeester
van het Graafschap Bueren lezen we ‘die
wyndt ende rosmoelen staende inder stadt
van Bueren, also die deur den grooten
brandt geweest ende opgegain synde tot
Bueren opten eersten dach van October
anno 1575 ganselijck tot in den grondt
affgebrandt ende vernielt sijn, is voor dit
jaer onverpacht gebleven’.
Een stellingmolen is een hoge windmolen
met een galerij of stelling. Zo'n molen staat
meestal in bebouwd gebied maar moet ook
weer hooggenoeg zijn om binnen de
bebouwde kom voldoende wind te kunnen
vangen, de z.g. vrije windvang. De wieken
en de staart reiken dan ook niet tot de
grond.
Om dan de molen te kunnen bedienen moet
er halverwege de hoogte een stelling zijn
(ook genoemd omloop, zwichtstelling,
galerij, gaanderij of balie genoemd), die
rondom de molen loopt. Vanaf deze
stelling wordt de molen gekruid en worden
de zeilen aan de wieken voorgelegd.
Beneden beschikt men op deze manier
over een grote ruimte om met paard en
wagen of auto naar binnen te kunnen
rijden, zonder dat men door de draaiende
wieken gevaar loopt. De voet van een
stellingmolen is meestal van steen, vanaf
de stelling omhoog is het soms een houten
constructie.
Molens zonder stelling, waarvan de wieken
bijna de grond kunnen raken, worden
grondzeilers genoemd.
Molendwang
De naam Prins van Oranje verwijst
natuurlijk naar de Oranjes die als graven
van Buren eigenaar van de molen werden.
In 1575 is Prins Willem I de eerste
Burense Oranjegraaf. De graven bezitten
het alleenrecht op exploitatie van
windmolens, het z.g. windrecht en het
recht op molendwang dat de boeren
verplicht hun graan op die molen te laten
malen.
Wind
Zo’n molen stond uiteraard meestal niet
dicht bij het kasteel, want de molen moest
natuurlijk wel wind kunnen vangen.
Om die reden werd de molen van de heren
van Bueren in het stadje, met zijn wieken
boven de stadswallen stadsmuren muren
uit, geplaats. Blijkbaar ving de molen hier
voldoende
Ca. 1750 - Gezicht op Buren door Pieter
Jan van Lienden.
Collectie: Rijksmuseum Amsterdam.
Vrijwillig malen
De Heer van Buren bezat het z.g.
windrecht, dit behoorde in vroeger tijden
tot de regalia, de rechten ofwel de
uiterlijke kentekenen die veelal in handen
waren van de landheer. Alleen hij had het
recht van windvang wat wil zeggen dat
alleen de Heer gerechtigd was een molen te
laten bouwen met het recht de wind te
'vangen'.
Het is bekend uit de archieven dat onder de
regering van de Oranjes dit privilege
scherp is nageleefd.
Het recht van de wind werd tegen gunsten
en diensten ook wel beleend. Molenaars
konden dan tegen betaling van een jaarlijks
bedrag, het zogenaamde windgeld, dit
recht pachten. Veelal werd de molen dan
ook doorverpacht; in Nederland verkreeg
de molenaar dan een windbrief. Zo’n
feodaal windrecht bestond weer niet in
geheel Nederland. Sinds de 17e eeuw
werd echter belasting geheven op het laten
malen van graan op de molen. Dit noemde
men de belasting op het gemaal. Deze
belasting werd ten tijde van de
Tachtigjarige Oorlog ingevoerd en werd
pas in 1855 weer afgeschaft.
Het windrecht moet onderscheiden worden
van het recht van molendwang. De
bewoners van het gebied rond de molen
werden in dat geval door de plaatselijke
overheid verplicht hun graan op de
aangewezen molen te laten malen. De
molen was daarmee een dwangmolen, ook
wel genoemd banmolen. Concurrentie
werd hiermee tegengegaan.
Die ban of wel het gebied, waarbinnen het
banrecht gold, was in Bueren een
cirkelvormig gebied van ongeveer vijf
kilometer diameter. De akte van de Heer
van Bueren dateerde al uit het jaar 1398.
Het recht van ban- of dwangmolens is dus
al erg oud.
Een belangrijk gevolg van het windrecht
was dat het niemand was toegestaan in de
buurt van de molen iets te bouwen of op te
richten wat voor windbelemmering zou
kunnen zorgen. Aan het windrecht en het
recht van molendwang kwam in 1798, na
de Franse inval, tijdens de Bataafse
republiek, vervalt een deel van deze oude
rechten en komt er een einde door de
opheffing van de regalia.
De molen is daarmee een relict uit een
feodale tijd geworden. In loop van de 20e
eeuw vervalt ook het economisch belang.
Ene nye Wyndtmoelen.
Buren heeft zich van de slagen van het jaar
1575 heel langzaam hersteld.Men kon het
echter niet zonder molen stellen. Op 23
november 1575 werd daarom een nieuwe
wind- en rosmolen aanbesteed. Hij werd
gegund aan Cornelis Gerrijtszn. Van
Culemborch, het zou kunnen dat het een
zoon was van Gerijt Tonijsz., die in 1537
de vorige molen had hersteld, voor een
bedrag van 76 caroli gulden. Hij kreeg
tevens het timmerwerk van de nieuwe
stenen rosmolen. Uit alles blijkt dat men
zeer zuinig met de financiële middelen om
gegaan is. Er werden o.a oude gebinten van
de rosmolen van Buurmalsen gebruikt, er
werd hout dat nog op het kasteel lag
gebruikt, de molenstenen waren
onbruikbaar geworden bij de brand en men
zoekt dan naar nog bruikbare stenen van de
vernielde molen van Buurmalsen.
Voor mij altijd de eenvoudigste gegevens;
de Rentmeester zegt hierover: Alsoe desen
rendant geen ordonnantie noch gelt en
hadde om steene te coopen totten
voirschreven wyndtmoelen heeft hy by
promissie doin halen beyde die steenen
vanden wyndtmoelen tot Malsen, als dair
myts ’t verlopen van den volcke noch ter
tyt die steenen dair onnoedich synde’
Zelfs oude stenen van een oude rosmolen
van Buurmalsen werden overgebracht naar
de rosmolen van Buren. De nieuwe molen
moet in 1577 in gebruik genomen zijn.
Tot begin jaren 1700 bleef de molen, met
af en toe kleine onderhouds reparaties, in
goede staat, maar dan plotseling in 1712
lezen we dat de toestand weer
onrustbarend werd.
Op 6 juni 1715 werd de molen uit 1577
door bouwvalligheid afgebroken en door
de huidige stenen windkorenmolen
vervangen.
In 1911 brandde de molen van Buren weer
uit
.
Buren-1910-zicht op de molen vanuit de
Zoetendaal.
Herstel volgde met onderdelen van de net
gesloopte Rotterdamse oliemolen De Reus.
Deze stond in het oostelijk deel van de
oude stad bij de Oostzeedijk. De uit
Rotterdam afkomstige bovenas is heel oud,
hoogstwaarschijnlijk een Nolet, die rond
1840 gegoten moet zijn.
Vergelijkingen met foto's van vóór de In
1913 werd de molen van zelfzwichting
voorzien; de bovenas werd doorboord voor
het aanbrengen van de schuifas.
1910- vóór de brand, molen nog zonder
zwichtstelling.
Het bedrijf dat in deze molen werd
uitgeoefend bestond voor een groot
gedeelte uit het malen van tarwe voor de
broodbakkerijen. Deze werkzaamheden
gingen na 1918 vrijwel teniet en het bedrijf
leverde nadien geen behoorlijk bestaan
meer op. Eigenaar J.A.Pitlo bood in
september 1919 zijn bedrijf te koop aan, in
november stond zijn molen zelfs voor de
sloop te koop. Op 17 december van dat jaar
volgde de mededeling dat de molen niet
zou worden gesloopt, omdat deze zou
worden onteigend. Hoe of dit was gebeurd
en door wie of welke instantie is nog
steeds onduidelijk.
De molen werd in 1947 door de gemeente
Buren van de laatste particuliere eigenaar,
A. van Stuyvenberg, aangekocht. Hiermee
werd voorkomen dat deze molen voor dit
mooie stadje verloren ging. Wel was
inmiddels vrijwel het gehele binnenwerk
van de molen verdwenen, evenals de
stelling.
De gemeente koopt de molen in 1947,
financieel ondersteund door de toenmalige
gravin van Buren: Koningin Wilhelmina.
Na twee restauraties, in 1952 en 1974,
maalt de molen weer, nu op vrijwillige
basis.
In 1952 volgde een uitwendige restauratie
en daarna volgden ruim 20 jaar waarin de
molen behoorlijk werd onderhouden, dat
wil zeggen: de molen werd af en toe
gekruid en het wiekenkruis regelmatig in
een andere stand gezet. Gedraaid werd er
niet.
In 1974 was een restauratie noodzakelijk;
toen is de molen ook weer van nieuw
maalwerk voorzien en was hij weer
maalvaardig
De Prins van Oranje heeft twee koppels
maalstenen, waarmee op vrijwillige basis
graan wordt gemalen. Sindsdien is de
molen geregeld op vrijwillige basis in
werking waarbij ook wordt gemalen.
De vang wordt gelicht.
Op 6 september 1974 beklom Prinses
Margriet de toen pas gerestaureerde molen:
„de Prins van Oranje". Hoewel ze bekende
dat ze last van hoogtevrees had, stond ze
even later bovenop de molenomloop.
De Prinses lichtte „de vang", oftewel ze
trok aan de ketting waarmee ze de wieken
losgooide.
Er stond een gunstige wind, en als
herinnering aan de openingshandeling
kreeg ze een zak gemalen meel
aangeboden.
Bronnen:
- RAR Tiel
- zoekfunctie molens
- molendatabase.nl
- J. den Hoed en P.J.W. Beltjes.
Uit de geschiedenis van molens in het
graafschap Buren en de steden Tiel en
Culemborg. Zutphen, 1971.
De Hofmeester van het Kasteel
Buren vertelt.
Vervolg - zie tijdschrift 2020/1
Tot de partij die het voor hertog Arnold
opnam behoorde ook de Heer van
Culemborg, de schoonvader van Frederik
van Egmond. Dat was juist de reden
waarom het Gelders Rivierengebied zo
sterk in twee kampen verdeeld was. Al
eerder greep men hier naar de wapens en
zo ontstond de ‘Culemborsche Vede’. De
Heer van Culemborg, die lang met Buren
overhoop had gelegen, had na moeizaam
onderhandelen juist met Hertog Arnold een
redelijke relatie opgebouwd. Maar na zijn
gevangenneming stonden Culemborg en
Buren ineens weer als felle vijanden
tegenover elkaar. De kooplieden uit Tiel
kozen snel voor Hertog Arnold want zij
hadden een wrok tegen de Heer van
Culemborg, zij moesten zware tolgelden
betalen om gebruik te mogen maken van
de Bisschopsgraaf, de vaarroute van
Utrecht naar Den Bosch en de enige nog
resterende vaarweg naar het noorden.
De (huidige) Bisschopsgraaf bij
Culemborg.
Noot CJJ:
Toen rond 1100 het water van de Rijn
vanwege afdamming bij Wijk bij
Duurstede een andere uitweg zocht, is het
waterpeil in dit gebied dusdanig gestegen,
dat dit problemen gaf voor de afwatering
van Beusichem en Zoelmond. Men is toen
gaan zoeken naar een mogelijkheid om het
water af te voeren naar de lager gelegen
Linge. Voor die nieuwe afwatering kon
men gedeeltelijk gebruik maken van het
riviertje de Meer bij Culemborg, maar er
moest ook vanaf de Nieuwe Brug tot aan
de Linge bij Tricht een nieuwe waterweg
worden gegraven. Deze nieuwe waterweg
kreeg de naam Bisschopsgraaf.
De Tielse magistraat koos ook voor
‘rugdekking’ van Hertog Arnold, want
buiten de stadsmuren was er stevige
reuring in de omliggende dorpen die
gedwongen werden mee te betalen, het z.g
zevenjaarsgeld, aan de verdedigingswerken
van de oude stad. Toen Hertog Arnold
gevangen werd genomen was de Tielse
magistraat juist begonnen buiten de stad,
aan de overzijde van de z.g. Dode Linge,
een bolwerk aan te leggen tegen de
Zandwijkers, die bij opstootjes een
invloedrijke Tielenaar hadden
doodgeslagen.
Noot CJJ:
Vroeger stond de Dode Linge in
verbinding met de Waal, en was dus een
(natuurlijke) vertakking van de Waal. Maar
later werd er vanwege wateroverlast en
hoge watertoevoer vanuit de Waal, de
Dode Linge in 1304 afgedamd. De naam
"Dode" verwijst naar de afdamming van de
rivier, omdat het water dan feitelijk gezien
"dood" is. Tegenwoordig ontvangt hij
water vanuit de slotgrachten van Tiel.
Hertog Arnold had zich stevig verkeken op
de verhouding met de Heer van
Culemborg. Want toen zijn dienaren in
1436 naar Beusichem gingen om daar het
veer en de ‘markttollen’ (dit was het recht
om toegangsgeld te heffen op de drie
traditionele Beusichemse markten op de
zondag voor Pinksteren, Petrus en Paulus
op 29 juni, en Sint Michael op 29
september, te verpachten aan de
hoogstbiedende), stonden er gewapende
mannen van de Heer van Culemborg klaar
om dat te verhinderen. Her komt blijkbaar
tot een gevecht, waarop Jan van Spijck, die
meineedich was geworden, de Burenaren
Lambertsdach ( = 14 september) voordat
we de maarschalk van het kasteel Buren
verslaat en gevangen zet in de toren van
Beusichem. Daar zaten ze ‘bis Jacop van
Rymsdick ende andere mijn lieve genedige
heren vriende aen quame’. Het geschil
escaleert blijkbaar want er worden later
mannen beloond die de wapenen hadden
opgenomen om de Culemborgers buiten de
stadsmuren van Buren te houden.
Na het incident beginnen de
onderhandelingen. Waarschijnlijk zullen er
wel afgezanten heen en weer hebben
gereden want we kunnen lezen dat er in
Tiel allerlei besprekingen belegd werden.
Uit de rekening van de rentmeester van
Buren blijkt dat menige pacht van land niet
werd betaald omdat de akkers ‘ledich’
bleven. Het wordt het jaar 1437 op Sint
ontmoeten ‘then Grave gereden mitten
eedelen vanden vrede tusschen minen lieve
genedige here en de here van Culemborgh
die te besegele’. Die ‘vredesbrief’ wordt
met speciale koeriers naar Bommel en
diverse kastelen in de omgeving gebracht.
De rekeningen in het archief zwijgen dan
tot Sinte Margriet of Margrieten
(= 20 juli) 1440 en omdat er waarschijnlijk
meerdere overeenkomsten zullen zijn
gesloten, is niet meer na te gaan wat er
allemaal veranderde in de relatie tussen de
Heren van Buren en Culemborg. Het is wel
duidelijk dat Hertog Arnold als Heer van
Buren bezitter is geworden van het veer en
de marktrollen van Beusichem en dat de
inwoners van dit kerspel en ook die van
Zoelmond, schatplichtig aan de
Heerlijkheid Buren zijn geworden. Uit de
rekening van 1440-1442 blijkt ook dat
Hertog Arnold rechten kocht van
Culemborg en op de koopsom 1000
Rijnsche Guldens tekort kwam. Die leende
hij van de drost Walraven van Haeften. Het
lijkt erop dat de Hertog de inwoners van
Beusichem en Zoelmond heeft vrijgekocht
van horigheid aan de Heer van Culemborg
en nu de kosten daarvan (waarschijnlijk
met een forse winst) doorberekent aan de
landbouwers. Die doen daarover uiteraard
goed moeilijk!
Noot CJJ:
Horigen waren boeren die gebonden
waren aan de grond die zij bebouwden en
deze niet zonder toestemming mochten
verlaten (glebae adstrictus = 'aan de
aardkluit gebonden). Horigen waren geen
eigenaar van hun grond en gebouwen, de
zogenaamde horigenhoeven, maar ze
hadden hierover bepaalde gebruiksrechten.
In ruil daarvoor hadden ze verplichtingen
die konden bestaan uit het afdragen van
een deel van de oogst en het verlenen van
herendiensten (hand-en-spandiensten). De
horigen konden verplicht zijn mee te
vechten met hun heer als diens domein
werd aangevallen. De relatie horige-heer
kon niet eenzijdig worden opgezegd en
ging in beginsel over van generatie op
generatie.
Er moet een zeker Steefke van Tyell
worden ingehuurd als ‘des drossaerts
knecht’ de inwoners van beide dorpen
onder druk te gaan zetten: ‘want
Bosinchem ende Selmonde den halve scilt
vande morgentaill gave nader lossinghe
ende den yerste halve scult quelick
betailde’. Er zullen dan al snel inwoners
van deze dorpen voor de rechter komen
omdat ze Steefke hebben bedreigd.
Van dat jaar 1440 zijn kohieren bewaard
gebleven waarop de inwoners van
Beusichem en Zoelmond als ‘rol,katern’
worden aangeduid, (mogelijk de boeren-de
keuters-die voorkomen op een kohier, de
rol van de dienstbaren), die nu een voor
hen nieuwe belasting aan de altijd in
geldnood verkerende Hertog Arnold
moeten betalen. Het bedrag van hun
aanslag is in de kohieren vermeld.
Maar Beusichem en Zoelmond horen nu
bij Buren en de vrede is hersteld. Vanaf het
jaar 1440 lezen we dat er naast de Tielse
ambachtslieden ook Culemborgse
ambachtslieden hun goederen mogen
afleveren aan het kasteel van Buren of
daarvoor diensten verrichten.
WORDT VERVOLGD
Wordt vervolgd ….
Joh. van der Zand
Logistiek en Beheer b.v.
Lange Hofstedestraat 1&3
4116 EX Buren.