1956 MAANDBLAD JAARGANG 43 · 2017-08-21 · dat over, wanneer zij ouder werden, en wel tussen de...

234

Transcript of 1956 MAANDBLAD JAARGANG 43 · 2017-08-21 · dat over, wanneer zij ouder werden, en wel tussen de...

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N A M S T E R D A M

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

DRlE E N V E E R T I G S T E J A A R G A N G

1956

N . V . D R U K K E R I J E N U I T G E V E R I J J . 14. D E B U S S Y R O K I N G O - 6 2 A M S T E R D A M

A M S T E L O D A M U MMaandblad voor de kennis van Amsterdam

Orgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G J A N U A R I 1 9 5 6

A.E. D’ AILLY

E R E L I D V A N A M S T E L O D A M U M

De tachtigste verjaardag van de bekende Amsterdamse historicus en topograaf A. E. d’Aillyis op Zaterdag 17 December op waardige wijze herdacht. Dank zij het initiatief vanIr J. G. Kam en de medewerking van het Gemeentebestuur werd er een receptie gehoudenin het Museum de Waag, waar de jubilaris een van zijn talrijke studies aan gewijd heeft.Zeer velen uit de kringen van hen, wie oud Amsterdam nauw aan het hart ligt, overheids-personen, bestuursleden en leden van oudheidkundige verenigingen en vrienden, haddenzich naar het historische gebouw begeven om de zo verrassend j.eugdig uitziende tachtig-jarige, die temidden van zijn familie ontving, de hand te komen drukken.

De eerste spreker was Ir. Kam, die alle aanwezigen welkom heette en zich in hartelijkewoorden tot de jubilaris richtte om hem te danken voor het vele en mooie werk, dat hijin zijn onblusbaar enthousiasme voor Amsterdam verricht heeft. Vervolgens verkreeg devoorzitter van ‘Amstelodamum’ het woord, die de Heer d’Ailly huldigde als oud-bestuurs-lid van het Genootschap en als onvermoeid beoefenaar van Amsterdams historie. Herinne-rend aan een woord van prof. Huizinga, wees spr. er op, dat de geschiedenis te allen tijdeveel meer gegroeid is in het leven dan in de school. Dit geldt vooral van de beoefenaarsvan de plaatselijke historie, in wie de ‘drift naar het verleden’ sterk leeft. Ongetwijfeldhangt dit samen met de liefde voor de geboortegrond, die de historische zin ontvonkendoet. Onder de vele geschriften van de jubilaris prees spr. vooral de Historische gids, hetboek, dat duizenden de ogen geopend heeft voor de schone historie en de historischeschoonheid van Amsterdam. Onder applaus der aanwezigen deelde spr. mee, dat het bestuurbesloten had de Heer d’Ailly wegens zijn uitnemende verdiensten het erelidmaatschap vanhet Genootschap aan te bieden.

Hierna besteeg onze beschermheer, Mr Arn. J. d’Ailly, het spreekgestoelte. Op geestigewijze huldigde hij eerst als familielid de oom, die zijn jeugdige neven inwijdde in de ge-schiedenis van de hoofdstad, en prees vervolgens als burgemeester de verdienstelijke burger.

Op de hem eigen eenvoudige wijze dankte de jubilaris voor de hem gebrachte hulde.In de historische omgeving van het Waaggebouw bleven de aanwezigen nog lange tijdongedwongen bijeen.

1

H E T L E V E N V A N E E N

18DE EEUWSE HARSSTOKER

Een genealogie kan dikwijls zo saai zijn. Namen en data, een beroep en een woonplaats:is het meer dan een dorre opsomming? Nemen wij bijvoorbeeld de Amsterdamse familievan Eyk in het Nederlandsch Patriciaat, waar over de tweede zoon van de derde generatiehet volgende is te lezen: Pieter van Eyk Jr, geb. 19 April 1702, st. Amsterdam 14 Dec.1758, tr. Geertruid Rijssen, geb. 11 Nov., ged. ‘s-Gravenhage (Groote Kerk) 13 Nov. 1697,st. 10 Dec. 1785, dr. van Mr Jacob en Elisabet Snevens.

Er is met weinig moeite nog wel iets meer over de man te vinden. Het kohier van depersonele quotisatie van Amsterdam uit het jaar 1742 noemt Pieter van Eyk. Hij woontdan op de Elandsgracht, is van beroep kaarsenmaker, houdt twee dienstboden, betaalt eenhuur van f 470,- en wordt geschat op een inkomen van f 1200,-. Zijn levensstaat wasniet al te eenvoudig: hij wordt aangeslagen als half kapitalist. Slaan wij de klapper op dedoopregisters op, dan blijkt hij elf kinderen te hebben gehad, waarvan zes in leven bleven.Thans nog zijn er afstammelingen, niet alleen in vrouwelijke, maar ook in mannelijke lijn.

Denken wij nu dank zij deze gegevens een juist beeld van deze 18de eeuwse Amster-dammer te hebben, dan slaan wij de plank volkomen mis. Hoe anders het was, leert ons eenmanuscript van een zoon van Pieter van Eyk, Abraham genaamd. Dat manuscript is ge-titeld : ,,Het leven van Pieter van Eyk en desselfs huysvrouw Geertruyd van Rijssen” enhet is in het bezit van een van de nakomelingen, ons medelid de Heer H. W. E. Croockewit.De opzet van het werkje is stichtelijk, maar die stichtelijke inhoud is doorspekt van zakelijkegegevens. Het is een merkwaardig document, deze geschiedenis van de harde strijd om hetbestaan van een 18de eeuws stadgenoot.

Pieter van Eyk was de jongste zoon van Pieter van Eyk - volgens het verhaal van dekleinzoon een boer, volgens zijn bewaard gebleven poorteracte schoolmeester -, dieoorspronkelijk even buiten Amsterdam aan de Overtoom woonde, maar op latere leeftijdeen terpentijn- en harpuissmelterij r) aan de Slogter of Kostverlorenwetering was begonnen.In de zomer woonde hij bij de smelterij, in de winter in de stad. Deze noodzakelijke, maaruiterst brandbare bedrijven waren namelijk al van ouds binnen de omwalling der stadverboden. De eigenaren, die net als Pieter van Eyk ‘s winters meest in Amsterdam woonden,waren zowel voor hun aankopen als voor hun afzet volkomen op het stedelijk zakenlevenaangewezen; vandaar dat zij ze dicht bij de stad oprichtten.

De oude Pieter van Eyk stierf op 20 November 1716, ruim een jaar na zijn vrouw, enliet drie zoons achter. De veertienjarige Pieter was door zijn vader bestemd om predikantte worden en bezocht daarom de Latijnse school. Daartoe was hem enig geld geprelegateerd.De andere broers zinde dit echter niet. De oudste, Mathijs, nam hem in zijn zaak, een hars-stokerij aan de Slogter Wetering bij de Drie Baarsjes. Hij raadde hem bovendien al gauwaan te trouwen. Op de leeftijd van 18 jaar trad Pieter in het huwelijk met de ruim vier jaaroudere Geertruid van Rijssen. De bruid, wier vader, de Haagse advocaat Jacobus vanRijssen, jong was gestorven, was opgevoed bij een oom, Dominee Jacobus van Streyen,in Rotterdam. De omgang met de vrouw van de Dominee, haar moeders zuster, was haarniet gemakkelijk gevallen en dat had ten gevolge gehad, dat zij naar Amsterdam was gegaanom daar in een zijden stoffenwinkel te gaan staan. Zij behoorde net als Pieter van Eyk totde Gereformeerde Kerk, maar was blijkbaar geloviger grootgebracht dan hij. De wens vanhaar jonge echtgenoot om ,,geselschap aan te legge, dit zou zijn om de kaart en het ver-keersbort “) te speele”, vervulde haar met zorg, maar als verstandige vrouw bracht zij erniets tegen in. Lang zou haar beproeving niet duren.

‘) Harpuis was cen mengsel van zwavel, lijnoli c cn hars tot wering vnn de houtworm in schepen.3, Trictrac.

2

D l? K 0 b ‘T V E R L 0 R E N V A h R T 0 F S t. 0 T 1% R \Y li ‘1 1 i R I N G 13 1, ,> 1: 1, R 1 1%. B h A R S J H S, W A A R P 1 E, T R R

VAN I:YCK Z I J N lIARSSTOKERlJ HAD.

c 1 ‘1 ,,SPIEGEI. V A N A M S T E R D A M S ZOMERVREUGD O P DI> l>OKPf:N .AMS’I‘I:J.VDI;N, SLOOTGN

E N DRN O V E R T O O M ” V A N A B R A H A M R A D E M A K E R (& 1 7 3 0 )

Nog slechts enkele jaren getrouwd, koopt Pieter van Eyk om ,,zijn vrouw te verjaren”de stichtelijke werken van Dominee W. à Brakel, haar geliefde predikant uit de Rotterdamsejeugdjaren. Hij bewaart de boeken totdat de feestdag zal aanbreken op zijn comptoir, kijkter eens in en . . . . wordt gegrepen. Sedertdien is hij niet minder gelovig dan zijn vrouw.Hij gaat deel nemen aan de openbare oefeningen op de Achterburgwal, een zogenaamdegepermitteerde oefening volgens kerkenorder, die daar toen reeds bijna 100 jaar zou zijngehouden en die, toen de zoon zestig jaar later zijn bevindingen neerschreef, nog steedsin wezen was. Daaraan namen volgens de opgaaf van die zoon o.a. Adrianus Douci, waar-schijnlijk de boekhandelaar, een zekere Otterbos en een zekere Bosschaart en Jan Bitter, desuppoost van de weeskamer, deel. leder behandelde op zijn beurt een tekst van de bijbel.Daarover werden dan vragen gesteld, die door de anderen werden beantwoord. De sprekervan de volgende maal hield het nagebed. De zoon had nog lange tijd dergelijke oefeningenvan zijn vader op schrift bezeten, maar zij waren hem zoals hij spijtig neerschreef ,,ont-futseld door de dominees en andere vrienden”.

De kinderen van het echtpaar van Eyk werden zoals te begrijpen is streng godsdienstiggrootgebracht. De moeder catechiseerde bijna dagelijks met de jongsten. De vader nam

3

dat over, wanneer zij ouder werden, en wel tussen de ochtend- en de middagkerk. Dan waser voor de opgroeiende jeugd de wekelijkse catechisatie samen met andere jongeheden.Ook het personeel werd door de heer en vrouw des huizes in dezelfde geest onderricht.Het was geen blijmoedig Christendom, dat het echtpaar beleed; zowel de vader als demoeder hadden een zware strijd te voeren met de duivel tot in het allerlaatst van hun leventoe. Hun beider godsdienstige problemen beschrijft de zoon uitvoerig.

Ook wat zijn zaken betreft is het leven van Pieter van Eyk allesbehalve gemakkelijkverlopen. Al spoedig na zijn huwelijk kwam er oneenigheid tussen hem en zijn broer Mathijs,zodat hij uit de harsstokerij ging, een compagnieschap met zijn broer Cornelis begon enverhuisde naar een huis op de Rozengracht, dat aanzijnschoonmoeder toebehoorde. Vlakdaarop stierf Mathijs echter en toen - het was 1722 - kocht Pieter van de weduwe voorf 6000,- de harsstokerij en begon voor zichzelf. Hij timmerde een nieuw woonhuis om‘s zomers te betrekken en bleef zoals gebruikelijk ‘s winters in de stad wonen. Op 11 Novem-ber 1724 - het was de verjaardag van de vrouw des huizes - Zondagmorgen om vijfuur brak er in de stokerij brand uit. De familie huisde toen al in het winterverblijf. Hoede brand was uitgebroken, waar er immers niet werd gestookt, was een raadsel. De burenvertelden echter ‘s nachts vreemd volk op de wal te hebben gezien. Het werk- en het pakhuisbrandden tot de grond toe af, maar het woonhuis bleef gespaard. Ook de naburige verf-molen van Oortman ging in vlammen op. Verzekering - voornamelijk onderlinge -begon in de 18de eeuw wel al op te komen, maar daarvan was in deze gevaarlijke branchekennelijk nog geen sprake.

Ieder was begaan met het lot van het jonge gezin, de vader nog maar 22 jaar. De moederverhaalde later aan haar kinderen, hoe het werkvolk bij de opbouw zelfs in de schafttijddoorwerkte zonder daar extra loon voor te berekenen. Pieter van Eyk wist het bedrijf weerop gang te brengen. Ruim zeven jaar later echter, toen hij de gevolgen van de eerste brandnog niet geheel te boven was gekomen, ging de stokerij weer in vlammen op. Het was de26ste Mei 1732 en het ongeluk was ditmaal te wijten aan onvoorzichtigheid van een knecht,die een komfoor met vuur onder het huis van de kraan van de ketel had gezet. Dat vuurdiende om de hars, die er tussen was gekomen, op te lossen. De knecht, die op de plaatswoonde, had het brandende komfoor vergeten en was bij zijn vrouw koffie gaan drinken.De smeltende hars kwam in het vuur terecht met alle noodlottige gevolgen van dien. Deschrijver van het manuscript, die het vaderlijk beroep trouw bleef, tekende er bij aan, datmen in later tijd een minder riskant middel ging gebruiken om de hars los te weken, namelijkheet water in plaats van vuur.

Alleen de muren van het werk- en pakhuis bleven staan. De familie bracht er ternauwer-nood het leven af. De moeder vluchtte in consternatie met drie van de vijf kinderen ineen bootje zonder riemen of haak en dreef door de wind naar de brand toe. Voortdurendmoest zij de rondspattende vonken van de kleren slaan, totdat zij op het nippertje werdgered door een andere schuit. Ook de vader, die de boeken en papieren trachtte te reddenuit het comptoir, ontsnapte maar net aan de dood.

Weer timmert Pieter van Eyk zijn fabriek op, wat ditmaal snel gaat, omdat de murenzijn blijven staan. Hij is er echter op bedacht om zich meer inkomsten te verschaffen; zijnaangroeiend gezin - er waren vijf kinderen in leven - maakte dat wel nodig. Hij steltzijn vrouw voor in de stad opnieuw een winkel te beginnen, zoals zij die ook voor haarhuwelijk heeft gehad. Zij durft dit evenwel niet aan met het oog op de verzorging van dejonge kinderen en ook al omdat zij er geen kundigheid van heeft. Daarom begint de vaderzelf iets nieuws naast de stokerij: een smeersmelterij en kaarsenmakerij in de stad, eerst ineen kelder buitenshuis, later in de kelder onder zijn eigen huis op de Elandsgracht. Openwinkel wordt er niet gehouden en ook wordt er niet bij minder dan tien kaarsen tegelijkverkocht. En zo komt het, dat wij de harsstoker Pieter van Eyk als kaarsenmaker in hetkohier van 1742 aantreffen. Dat was echter voor hem louter en alleen een bijzaak, waaruithij weinig baten trok. Zijn werkelijke bedrijf zouden wij in het kohier van Nieuwer-Amstelmoeten zoeken. Concurrentie van andere smelters en kaarsenmakers en diefstallen, zowelvan knechten in de smelterij als in de kaarsenmakerij, maakten deze bedrijfjes namelijkweinig rendabel. Er moest zelfs geld worden geleend om voortzetting mogelijk temaken.

4

De kaarsenmakerij onder het woonhuis bracht bovendien voor het toch al zo zwaar be-proefde gezin het volstrekt niet denkbeeldige gevaar van brand mee.

Alle kwade dingen bestaan in drieën. Voor de derde maal - nu om 4 uur ‘s middagsbrak in de harsstokerij brand uit. De moeder vlucht met het jongste kind, van vier jaar -hij werd juist door de kleermaker in de broek gestoken -, en met de 12-jarige Abrahamop zijn toffels. Een knecht, die ontslagen, maar nog in dienst is, steekt geen hand uit ensnoeft later in de kroeg, dat hij de vlammen gemakkelijk had kunnen doven. De baljuwvan Nieuwer-Amstel wil daar werk van maken, maar Pieter van Eyk, die voor de derdemaal alles kwijt is, vraagt hem zich hiervan te onthouden. ‘s Nachts blijft hij bij zijn af-gebrande eigendommen samen met enkele vrienden en dan laat hij het laatste vers van psalm138 in de oude rijm zingen: ,,als ik door angst en tegenspoet ben in klijn moet, gij mijverkwikket.” De plaats, die hij voor f 6000,- had gekocht en waar hij de houten stokerijen pakhuis had vervangen door een stenen gebouw, stond te boek voor f ll.OOO,-, maarbracht bij verkoop niet meer op danf1.800,-. Nog afgezien van’de schade van de branden het tweemaal opbouwen had Pieter van Eyk dus f 9.200,- hierop verloren. Het verzetvan de buren maakte het hem onmogelijk om de stokerij opnieuw op te bouwen. De nieuweeigenaar, Pieter Hamburg, vestigde hier een drukkerij, uiteraard een veel minder brand-gevaarlijk bedrijf.

De makelaar Jacobus Pekstok bood de berooide Pieter een plaats aan de Overtoomseweg aan, waar een stokerij was gedreven, die op dat ogenblik stilstond. Met inbegrip vande instrumenten moest daarvoor f lO.OOO,--- worden betaald. De helft daarvan kon opschepenkennis blijven staan, dat wil zeggen een soort hypotheek, de andere helft moestcontant worden betaald. De middelen daartoe ontbraken Pieter van Eyk ten enenmale.Nu bleek echter, welke trouwe vrienden hij zich in zijn gelovige kring had verworven.Jan Bitter schoot zelff2.000,- voor en zorgde dat ook de rest bijeen kwam in de vormvan een renteloos voorschot voor tien jaar. Bij een dergelijk riskant bedrijf, waar de rentevan de hypotheek ongetwijfeld hoog is geweest l), een waarlijk nobele geste. Het geld vande onkosten van de overdracht, dat er al evenmin was, kwam van onbekende zijde: eenzak met guldens werd thuis bezorgd. Op 1 Juli droeg Gerrit Tabbers zijn tuin met huisen erf en land daarnaast, waarop een jaarlijkse erfpacht van f 70,- voor het Burgerweeshuisrustte, met een stokerij, waarbij pakhuis en loodsen, geapproprieerd tot een terpentijn,vermillioen en roosestokerij a), aan de Overtoomse vaart strekkende tot achter aan deSlogter Wetering, over aan Pieter van Eyk. Binnen de twee maanden was hij dus weeraan de slag. De smeersmelterij en de kaarsenmakerij deed hij van de hand om zich geheelaan zijn nieuwe bezit te kunnen wijden: Na vijf à zes jaar was hij al weer zover, dat hij degeleende gelden kon teruggeven. De geldschieters, die over tien jaar hadden gesproken,besloten daarom bijna allen een bedrag gelijk aan de rente, die zij in de eerstkomende jarenzouden trekken, in mindering te brengen.

Het is de flinke harsstoker niet altijd gemakkelijk gevallen in zijn lot te berusten. Toenna de tweede brand een Rotterdams koopman, die gewoon was hem te adresseren methet deftige ,,Mijnheer de Heer van Eyk” daarvan het gemeenzame ,,Monsieur van Eyk”maakte, voelde hij dit als zo grievend, dat hij de provisie voor de verkoop van een partijkleine O.I. hoorntjes - hij deed toen van alles om wat bij te verdienen - hooghartigweigerde: ,,Het opschrift van de brief was vernederend, zulx was het ook om van coopmanbeunhaas te worden” schrijft de zoon. En ,,hoewel men na het uytwendige in zijn standbleev, was Vader niet minder noestig in arbijde in de harststokerij, smelterij en kaarserijals een ambagtsman of arbijdsman om er een knegt uyt te houden”. Ook de moeder moestzich afsloven en op alles bezuinigen. Toen de derde maal brand uitbrak had zij juist hetzand op de vloer vervangen door matten en wat betere meubels aangeschaft. Ook hetlenen viel haar echtgenoot zwaar, getuige zijn uitlating tegen zijn vrouw: ,,Lief, die katen hont is evenwel ons eygen.” Accorderen met zijn schuldeisers, die daartoe gedreven

‘) De hypotheekregisters van Nieuwer-Amstel van deze tijd zijn niet bewaard, zodat wij niet kunnennagaan hoe hoog de rente was.

2, Dit was een stokerij van rozenhout.

door medelijden na de brand bereid waren, wilde hij niet. Alles betaalde hij tot de laatstestuiver toe af.

Kort voor zijn dood, die op 14 December 1758 na een bezoek aan de Beurs plaats vond,maakte Pieter van Eyk nog eenmaal een brand mee, ditmaal echter niet in zijn eigen bedrijf.Het was de verfmolen van zijn oudste zoon, de Pellegrom op het Kwakerseiland tussende Leidse- en Raampoort, die in vlammen opging. Deze Pieter was blijkbaar heel watminder flink dan zijn vader - die trouwens al kort voor de brand de molen van zijn zoonhad overgenomen-; hij begon niet opnieuw, maar ging als bottelier op een schip naarOost Indië en stierf op reis, twee maanden eerder dan zijn vader.

De vijf andere zoons slaagden beter in de beroepen, die hun vader voor hen had uit-gedacht. Jacobus, aanvankelijk bij J an Bitter op kantoor, ging in 1744 aan de studie enwerd predikant. Daniël kwam in de leer bij een apotheker en werd later dokter. Isaac kreegdoor bemoeïng van Burgemeester Six een makelaarsplaats, die hij 25 jaar lang hield omdaarna koopman in obligatiën te worden. Abraham liep de Franse school af en kwam toenin de negotie van de lijwaten en de jongste zoon, Johannes, werd, juist als zijn vader inder-tijd, bestemd voor het predikantsambt.

Wanneer echter de oudste zoon, Pieter, die bij zijn vader in de harsstokerij werkt, in1756 een verfmolen begint, moet een van de andere zoons hem vervangen. De moeder wilAbraham, dan 26 jaar oud, daarvoor nemen, daar zijn contract bij zijn patroon juist isafgelopen. De vader voelt echter meer voor de 18-jarige Johannes, die aan de studie is.Daarmee zal hij immers het geld van die studie uitwinnen. De moeder delft aanvankelijkhet onderspit, maar plotseling komt de vader tot andere gedachten: ,,Abraham zal ind’affaire” zegt hij tot zijn hoogst verwonderde vrouw. Daar is dan plotseling in de nachthet besef bij hem gekomen, waaraan hij het tot driemaal toe afbranden van zijn stokerijte wijten heeft: hij heeft zich immers onttrokken aan de wens van zijn ouders, die hemhadden bestemd tot predikant; zoiets mag geen tweede maal gebeuren.

Het is dan ook Abraham, die na de dood van zijn vader, moet zorgen voor zijn moederen voor zijn schoonzuster met haar zoontje en dochtertje, de kinderen van zijn overledenoudste broer. Hij is het ook, die het leven van zijn ouders beschrijft.

Zijn moeder bleef aanvankelijk bij hem wonen, maar verhuisde later met haar schoon-dochter - de kinderen stierven jong - naar een eigen huis om tenslotte bij haar zoon demakelaar in te trekken.

Geertruid van Rijssen overleefde haar man 27 jaar. Na haar dood schreef Abraham zijnverhaal en hij eindigde: ,,Ik heb een bundel stigtelijke famiellebrieven legge, gelieve devrienden mij copyen van de brieven van des overledens hand te laten toekomen, dan wilik nog wel een tweede stukje maake, onder de tytel verzameling van briefwisseling vanen met G.v.R. wed. Pieter van Eijk.” Het is er blijkbaar niet van gekomen. Wij bezittenechter in dit eerste deel een merkwaardige beschrijving van het leven in lief en leed, invóór- en in tegenspoed van het gezin van een 18de eeuwse harsstoker in onze stad.

1. H. v. E.

Vragenrubriek

Een lid vraagt ons, wat er nader bekend is over het huis aan de Looiersgracht tegenoverhet houten bruggetje, in gebruik bij de firma Brocades. De poortachtige deur en de gevel-steen doen vermoeden, dat er een meelfabriek in gevestigd is geweest. Een ander huis,waarvan de vroegere bestemming eveneens zijn belangstelling heeft, is het perceel Passeerders-gracht 17, een oud huisje dat een beetje naar binnen ligt en waarop door de verf heen zolangzamerhand weer te lezen komt dat er een badhuis in was gevestigd. Wat voor soortbadhuis kan dit zijn geweest?

6

L E K E N G E P R A A T

OF. . . . M I S S C H I E N T O C H E E N C O L U M B U S - E I T J E ?

,,Mitbiirger”, zou Onkel Bräsig zeggen, Burgemeester en Wethouders hebben het danmaar goed met ons voor: we krijgen een geweldig congresgebouw aan het Westerschelde-plein, het wordt iets prachtigs, het wordt groots ! Het zal een bom duiten kosten, maardat kom in orde, dat is het allerminste.

Maar wat daarmee in verband staat en in zeker opzicht noch belangrijker is: het R.A.l.-gebouw gaat weg! Wie, die er zich niet over verheugt, dat dit weerzinwekkende complexverdwijnen gaat, voorgoed. . .

Maar wat nu verder? Wat gaat er met het terrein gebeuren? Komt er een rijtje woon-huizen, komen er een stuk of wat ,,tijdelijke” gebouwen of wordt er een plantsoentjeaangelegd, zoals op de Dam en op het terrein van het Paleis voor Volksvlijt geschied is?In de krant heb ik iets gelezen van sportterreinen. Stel je voor: zo maar midden in de stadop een kostbaar terrein! Is er dan niets beters te bedenken?

Het ligt mijns inziens toch allemaal zo voor de hand. Wij zitten hier midden in de ver-keersproblemen, wij maken ons allemaal benauwd over de toenemende benauwdheid vande benauwde binnenstad, welker schoonheid geen verdere schending meer verdragen kan.Er wordt gekermd om parkeerterreinen en kantoorgebouwen, die de binnenstad moetenontlasten.

Welnu, hier ligt dat alles voor het grijpen. Niet, dat men op de wijze, die mij voor degeest zweeft, alle problemen opgelost krijgt, maar eilieve, alle beetjes helpen toch? En menkan hier waarlijk heel wat meer dan een ,,beetje” verwerven.

Bezien wij het terrein in kwestie eens. Eèn kant ervan ligt aan een prachtig vaarwater,drie kanten aan brede straten: de Lutmastraat, de Ferdinand Bolstraat en de Van der Helst-straat, die zonder veel moeite nog breder gemaakt kunnen worden. Twee ervan leiden naarde voornaamste uitvalwegen der stad: naar Utrecht, naar het Gooi, naar ‘s Gravenhageen Rotterdam, naar Haarlem. Naar de hoogte kan men bouwen zover men wil, drie-, vier-maal hoger dan Vondels schouwburg, die, zoals hij geestdriftig zong, “. . . . heft haerspitze kap nu op en gaet de starren naed’ren”.

Op dat terrein staat ook het - alweer ,,tijdelijke”, men kent dat ! - houten Rij ksver-zekeringsgebouw, lang niet zo afzichtelijk als dat verschrikkelijke R.A.I.-monster, maardat het in die omgeving toch ,,niet doet”. Het zou misschien buitengewoon decoratiefstaan ergens in de ruwe omgeving van Aljaska of in de bossen der Hudsonsbaai-landen,maar niet in ons Amsterdam.

Hier is plaats - en welk een geschikte plaats ! - voor reusachtige kantoor- en bank-gebouwen, ware wolkenkrabbers, maar ook daarnevens voor stoere, praktische ingerichte,hoge parkeergebouwen. En dan blijft er nog ruimte genoeg voor een parkeerterrein, dattientallen auto’s bergen kan, die niet de straten vernauwen en onveilig maken. De omgevingzal geen last hebben van al die grote gebouwen, integendeel ! Natuurlijk onder de voor-waarde, dat de architectuur aan strenge eisen zal voldoen. En waarom zou dat niet? Kanmen niet, evenals een jaar of twintig, dertig geleden, aan de jonge talenten, die toch ooknu wel in Amsterdam te vinden zijn, de kans van hun leven schenken?

Welk een heerlijke gedachte ! De nare rommelzooi weg, het verkeer geholpen, de oudestad bijstand verleend, zich uit de dreigende verstikking te bevrijden, en een heel kostbaarstuk grond rentegevend gemaakt. Wat wil men meer?

Lekenpraat? Natuurlijk! Maar, heren deskundigen, denk ook eens aan de woorden vanVan Lennep’s Peer Eenoog: ,,Een worm kruipt door een muur, waar een olifant z’n kopvoor stoot”. . . .

G. J. REE.

7

R U M O E R R O N D G O D S H U I Z E NE E N E P I S O D E UIT D E S T R I J D V A N D E C L E R E S I E I N A M S T E R D A M

De sluiting van de Oud Katholieke schuilkerk op de Brouwersgracht te Amsterdam ‘)heeft opnieuw de aandacht van velen gevestigd op het betreurenswaardige schisma, datvooral in de 18e eeuw heftige beroeringen in de Amstelstad heeft verwekt. De partij vande cleresie, zoals de aanhangers zich bij voorkeur noemden, probeerde met behulp van destadsmagistraten, die veel sympathie voor deze beweging toonden, haar aanhangers op devoornaamste posten te krijgen. “) Daaronder behoorde zeker de geestelijke verzorging vande weeskinderen uit de godshuizen, omdat men door de grote tolerantie van de stads-magistraten ten opzichte van de katholieke charitas daar het meest ongestoord kon werken.Ofschoon in de loop van de jaren vele bijzonderheden over de pogingen van de cleresie,om de godshuizen in handen te krijgen, zijn gepubliceerd 3), is het goed voor een beterbegrip van deze belangrijke tijd al deze gegevens in een uitvoerig verhaal samen -te vatten.

INVLOED IN 1IET JONGENSWEES EIUISOfschoon de geschiedschrijver Wagenaar “) in zijn verhandeling over katholieke wezenzorgbeweert, dat de verpleging van ouderloze jongens een van de liefdewerken was, die dekatholieken uit hun goede werken voor de alteratie hebben gered, nemen wij aan, dat deoorsprong van dit godshuis moet worden gesteld in 1664 ,,toen Cornelis Noorman enPeter van Schorel het opzicht over de Roomsch Catholyke weesjongens op zich hebbengenomen en te dien einde een comptoir ten behoeve van dezelven opgericht hebben”. “)De eerste regenten beschikten nog niet over de nodige middelen om een eigen zielzorgervoor de weesjongens aan te stellen maar omdat zij ervan overtuigd waren, dat het ook tothun taak behoorde, om voor de geestelijke opvoeding van de weeskinderen zorg te dragen,deden zij hun uiterste best om een soort kapel in de voorlopige behuizing van de wezenin te richten en een financiële basis voor het onderhoud van de wezenpriester te vinden.

Het is jammer, dat deze eerste regenten niet op de hoogte waren van de ernstige geschillen,die zich in die dagen binnen de Amsterdamse kerk aftekenden. Anders hadden zij bij hunverzoek om een geestelijke verzorger wel hun voorwaarden gemaakt! Maar nu waren zijzeer verheugd over de aanstelling van Theodorus Steenoven tot pastoor en zijn hulpde jonge veelbelovende kapelaan Cornelis Steenoven. Deze laatste is vooral van belang.Hij was in 1662 te Amsterdam geboren als zoon van Dirck Steenoven, ,,opperclerck endeeerste bode van de weescamer” en Margaretha Ververs. Hij had zijn opleiding ontvangenin Leuven en in het college Urbanum te Rome en was een vurig aanhanger van de apos-

l) Oud Katholiek Deel 69 (1953) blz 24. De Tijd, 21 Febr. 1953.s) Zelfs op de post van het Begijnhof wisten zij na de dood van D. v. d. Meye een aanhanger te plaatsen,

pastoor S. Coetenburg, die zich van de cleresie later afkeerde. Arch. Begijnhof A 22 Lr, a.s) T. C. M. H. van Rijckevorsel, Geschiedenis van het R. C. Maagdenhuis te Amsterdam, Amsterdam 1887,

blz 86 vlgg; R. Benninck Jansonius, Geschiedenis der oud Roomsch Katholieke kerk in Nederland,‘s Gravenhage 1870 blz 253. 1. H. Berends. Gedenkboek 1723-1923. Utrecht 1923: B. v. Bilsen. Hetschisma van-Utrecht, Utrecht 1949; B.B.H:, Deel 111 blz 413 vlgg; fie Katholiek Deel XXIX (í856)blz 225 vlgg.

3 J. Wagenaar, Beschrijviag van Amsterdam VIII blz 562; F. J. Gribling, De stichting van het R.K.Jongensweeshuis te Amsterdam, De Katholiek CXV (1899) blz 1 vlgg; P. H. Camps, Inleiding op debeschrijving van het archief van het Jongensweeshuis. In handschrift 1946. Bij de verwijzing naar hetarchief maken wij gebruik van zijn inventaris.

3 F. Hovius, Beschrijving van het Roomsch catholyke jongensweeshuis tot Amsterdam Anno 1783.Handschrift. Arch. Jongensweeshuis no 325. blz 4.

8

tolische vicaris Petrus Codde l). In 1691 werd hij als geestelijk bestuurder van het godshuisaangesteld op een salaris van 315 gulden in het jaar. Na zijn vertrek naar Amersfoort ,,wierdtdaartoe benoemd Johan Stier, mede een Amsterdammer, die dien post uit liefde waarnamzonder daarvoor eenige belooning te vorderen”. “) In 1695 werd Daniel Meynaerts totpastoor aangesteld.

Geheel volgens de gewoonten uit die tijd hadden deze priesters hun kapel ook open-gesteld voor gelovigen uit de omtrek. Vooral toen bij de bouw van het nieuwe weeshuiseen aparte kerk was ingericht, blijkt dat ,,van tijd tot tijd andere persoonen behalven deweeskinderen bij de godsdienstoefeningen tegenwoordig geweest zijn”. 3) De regentenvan het weeshuis hadden dit niet graag, maar tegen pastoor Meynaerdts durfden zij noggeen maatregelen te nemen. Want zij waren bang voor de gevolgen. Uit verschillendeuitlatingen van de pastoor hadden zij kunnen opmaken, dat hij een voorstander was vande gevaarlijke dwaling van de cleresie en als men het hem lastig maakte, kon hij hen weleens geheel uitschakelen.

Toen pastoor Meynaerts op 14 Febr. 1723 overleden was, begrepen de regenten, dieduidelijk hadden ingezien dat de geestelijke leiding in verkeerde handen gekomen was,dat zij op hun hoede moesten zijn. Hoe konden zij bij de stadsbestuurders invloed uit-oefenen op de keuze van een opvolger van de pastoor ? Zij moesten duidelijk te kennengeven, dat de kerk van het godshuis geheel onder hun toezicht stond. Het was geheeliets andere als een statiekerk, zoals deze in de laatste jaren overal waren ontstaan: zulkeen godshuis was particulier bezit. Daarom dienden zij een uitvoerig request in, ,,zeggende,dat met bewilliging van hun of hunne praedecesseuren nooyt eenige menschen waren in-gelaaten van buiten en dat alhoewel door misbruik en buiten hun weeten somtyds eenigemenschen van buiten waren ingekomen om in de voors. cape1 de oeffening der religie byte woonen, zulks echter, wanneer daarover klachten waren ingebracht en hetzelve tothunne kennisse was gekomen, telkens op de speciaale ordre van den magistraat deezerstad door hun was geredresseerd en strict verboden geworden, dat geen menschen vanbuiten tot de gemeenschap van hunne privaate capel, als alleen voor hunne weeskinderengeapprobeerd, zouden worden toegelaaten”. “) M aar het was al te laat ! Want terstond nade dood van pastoor Meynaerts had de priester Cornelis Verheul zich vervoegd bij de stads-magistraten en hen verzocht hem als pastoor van het Jongensweeshuis toe te laten. Deregenten wisten weinig van deze priester af: alleen hadden zij gehoord, dat hij een van demeest enthousiaste voorstanders was van de gevaarlijke dwalingen van de cleresie. “) Decleresie, die in dat jaar hoog spel speelde, was de regenten voor geweest!

De heren regenten waren zeer ontstemd. Hoe was het mogelijk, dat er een pastoor konworden aangesteld zonder dat de regenten vooraf waren geraadpleegd ! Zij protesteerdendan ook terstond. Gezien het ingediende request hadden zij de gehele verantwoordingvoor de zielzorg in de kapel van het Jongensweeshuis en zij hadden het recht om iemandvoor te dragen. Zij beweerden, dat Cornelis Steenhoven de nieuwe bisschop van de cleresie,

De Oud katholieke bronnen vermelden, dat de latere bisschop eerste pastoor van het jongensweeshuisis geweest. Hovius beweert on blz. 41 dat Corn. Steenhoven in 1692 overleden is. In de correspondentievan De Mol10 in A.A.U. XLIV wordt als pastoor genoemd Theodorus Steenoven, die in 1292 is ge-storven. Eveneens doet dit B.B.H. VII blz 88. Deze Theodorus werd ook van sympathien voor decleresie beschuldigd door twee weggestuurde jongens.Waarschijnlijk is Theodorus Steenoven wel de eerste pastoor geweest, maar omdat hij ziekelijk was,is hij door zijn broer, die kapelaan was in Amersfoort, ter zijde gestaan..Dit verklaart het feit, dat hij inde periode van 1690-1696 twee keer kapelaan was in dezelfde statie. Stier is niet meer dan een assistentgeweest, zodat hij maar kort in het Jongenshuis moet hebben gewerkt. Hovius handschift blz 41 J. A.v. Beek en K. J. Hooykaas, Naamlijst der pastoors van de oud Katholieke kerk in Nederland, Rotterdam1889 blz 40.Hovius, Handschrift, blz 43.Request van 2 Maart 1723. Arch. Jongensweeshuis no 295. H. F. v. Heusen en J. v. Rijn, Oudheden engestigten van Amstelland blz 216.In Hovius, Handschrift, blz 44 staat, dat hij uit Den Helder kwam. Hier heeft Hovius zich vergist metzijn naamgenoot en partijganger Godefridus Verheul, die in 1717 naar Den Helder gekomen was.B.B.H., Deel XVII blz. 227. J. Bruggeman, Inventaris van de archieven bij het metropolitaan kapittelvan Utrecht van de rooms katholieke kerk der oud bisschoppelijke cleresie. Den Haag, blz 449 en 470.

9

geen recht had om iemand in het Jongensweeshuis te benoemen. Maar hoe zij ook protes-teerden, het hielp hen niets. De stadsbestuurders lieten hen weten, dat zij desnoods metde sterke arm Cornelis Verheul als pastoor zouden bevestigen.

De regenten zagen in, dat alle verzet vruchteloos was. Ze moesten lijdelijk toezien, datCornelis Verheul, onder bescherming van de schout, zijn intrek nam in het pastoorshuisen dienst deed in de kapel. De weeskinderen hadden heel goed door, dat dit gebeurde tegende zin van de bestuurders ,,en zy vervoegden zich succesievelyk by de regenten met hetverzoek om vryheid te hebben, om in andere kerken deezer stad hunnen godsdienst teoefenen, hetwelk aan hun ook toegestaan wierdt”. 1) Of dit alleen voortkwam uit ijvervoor de godsdienst, betwijfelen wij. De kinderen konden over het algemeen geen oordeeluitspreken in de uiterst moeilijke kwesties rond de scheuring, maar zij waren daardoormeer vrij in de uitoefening van hun godsdienstplicht. Toch vond men de meeste kinderenterug in de Vredesduif, de kerk van pastoor Schouwen, een bolwerk van orthodoxie. “)

De regenten meenden, dat zij uiteindelijk het toch zouden winnen, als zij aan Verheulweigerden zijn salaris uit te keren. ,,Wij behoeven dit alleen te doen, wanneer de priesterin onze dienst is en daar dit volgens de opvatting van de stadsbestuurders niet het gevalis, zijn we ervan vrijgesteld.” Maar de stadsbestuurders deelden deze mening niet. Toenzij van Verheul hadden vernomen, dat hij geen geld kreeg, lieten zij weten, dat zij er op

l) Hovius, Handschrift, blz 46.2, B.B.H., Deel 111 blz 2 0 4 ; deel V 197 en 395, deel X X L blz 435 vlg.

1 0

stonden dat aan deze pastoor eenzelfde salaris als aan zijn voorganger zou worden uit-gekeerd. En er zat niets anders op dan om ieder jaar trouwf400,- aan deze ongewenstepriester uit te betalen. *)

Vol verontwaardiging moest men aanzien, dat de pastoor in het bezit bleef van de kapel.En al kwamen er nagenoeg geen gelovigen meer in het godshuis, Verheul hield hard-nekkig vol. z, Toen hij 15 Febr. 1741 gestorven was, probeerden de heren J. Bapt. Cloots,<;. W. van Hogerwoert, C. van Lintelo en F. (;. de Leeuw de cleresie voor te zijn. Zijrichtten terstond een verzoekschrift tot het stadbestuur, waarin zij hun recht ,,tot de directievan deeze kerk of cape1 en het verkiezen van eene priester tot het verrichten van den gods-dienst aldaar ten behoeve van hunne weeskinderen” opeisten. Zij stelden aan de herenmagistraten voor, dat ,,uit de nominatie van zeven priesters, bij hetzelve request daartoevoorgesteld bij haar Ed. Groot Achtb., een zoude worden geëligeerd, om als pastoor indezelve cape1 ten dienste der weeskinderen te fungeeren”.” ) Maar ofschoon de regenteneen zeer vooraanstaande plaats onder de kooplui van de stad innamen, werd hun vcrzoek-schrift toch ongelezen op een stapel papieren gelegd en gaf het stadsbestuur aan de candidaatvan de cleresie, kapelaan Henricus Milius van de Brouwersgracht, de nodige volmachtenom zich als pastoor in het weeshuis te vestigen. “)

Toch was de invloed van de cleresie al sterk aan het minderen. Want hun aanhangershadden geen enkele functie kunnen krijgen in de verantwoordelijke besturen van de gods-huizen. Wat betreft de leiding van het Jongensweeshuis was iedere poging beslist afgewezen;in het Maagdenhuis was na het Wittertavontuur geen enkele aanhanger meer tot bestuurdergekozen. Milius, die dit heel goed had ingezien, wilde proberen om invloed te krijgen inde Regentencolleges en diende daaromtrent een request in bij de stadsmagistraten. “) Hetwas ongehoord, dat men zo met hen had gehandeld. Men moest eens een voorbeeld nemenaan Utrecht en zijn armenverzorging. Daar bestond het bestuur steeds voor de helft uitkatholieken en voor de helft uit volgelingen van de cleresie. “) Maar de regenten brachtenin een uitvoerig schrijven de stadsbestuurders beleefd onder het oog, dat de cleresie geenrechten kon doen gelden: de verhouding in de godshuizen tussen de aanhangers van decleresie en van de zuivere katholieke leer was 1 tot 20. Er waren op het ogenblik nog maartwaalf jongens in huis, die in een van de kerken van de cleresie waren gedoopt, en het wasnog de vraag, of zij in de toekomst tot deze afgescheiden groep zouden blijven behoren. ‘)De stadsbestuurders zagen de redelijkheid ervan in en besloten om geen pogingen te onder-nemen om aan de cleresie medezeggingschap te geven in het bestuur van de godshuizen.

Maar al waren de aanhangers van de cleresie geweerd uit de bestuurscolleges, ze warennog niet verdrongen uit de kerk van het Jongensweeshuis. Pastoor Milius bleef op zijnpost, ook al werd het kerkbezoek steeds minder. Rond 1770 kwamen Zondags nog maareen 80 mensen naar de Hoogmis. Ofschoon iedereen heel goed wist, dat de cleresie zichafgescheiden had van Rome, wilden de kerken toch niet geheel op zich zelf staan. Gaarneaanvaardden zij de gelegenheid, die hun werd geboden om bij de jaarlijkse armencollectemee te offeren voor het R.K. Armenkantoor en de godshuizen. s) In 1772 bracht deze collecte

Arch. Jongensweeshuis 120b Kasboek blz 187, 190 en 196. Zie verder over de verhouding van depastoor tot de kinderen Arch. Jongensweeshuis 52a, Kinder- en opneemboek blz 99, 103 en 144.Arch. Maagdenhuis, Jansenistica 3a. Daar geeft pater de Longas een lijstje van dopelingen uit ver-schillende kerken. Verheul slaat met 16 kinderen nog niet zo een slecht figuur onder deze afgescheidenstaties, maar het getal doet vermoeden, dat er n.iet veel gelovigen meer over zijn. Rijckevorsel, a.w.,blz 104.Handschrift Hovius, blz 47.B.B.H., Deel XV blz 22, Deel XLIV blz 8.Rijckevorsel, a.w., blz 99.Arch. Maagdenhuis, Jansenistica 11. Daar ligt ,,korte schets der bestiering van de roomsch catholykearmen der stad Utrecht”. Dit zijn officiële afschriften uit archieven, die aantonen, dat men op zijn hoedemoet zijn. Want door deze politiek is het armenwezen geheel in handen gekomen van de partij van decleresie.Rijckevorsel, a.w., blz 101; Handschrift Hovius, blz 98 vlgg.Arch. Maagdenhuis, Collectepapieren. Conventie van de heeren regenten van de drie godshuizen om tecollecteren, zowel in de kerken van de katholieken als in die van de cleresie.

11

in de kerk van Milius op f 47,-, 4 stuivers. l) En hoewel men fel tegenover elkander gestaanhad en in minderwaardige geschriften priesters en bisschoppen had beledigd, leerde menop het einde van de 18e eeuw elkander beter begrijpen. De katholieken waren niet meerzo principieël en daarom probeerde de cleresie van de halfslachtigheid van de katholiekengebruik te maken om alle geschilpunten zonder meer weg te redeneren. De Amsterdamsepastoor Joannes van Stiphout, later bisschop van Haarlem (1734-1745-1777), durfdeaan het stadsbestuur te schrijven, dat pater de Longas, de vurige Franciscaan uit de Boomen woordvoerder van de trouwgebleven katholieken uit die dagen 2), van mening veranderdwas en de cleresie zo half en half gelijk gegeven had. ,,Wij hebben,” zo schreef van Stiphout,,,pater de Longas al zoo ver gebragt, dat hij, die eerst tegen ons te Romen werkte, nu uitalle vermogens met ende voor ons werkt. Ja ik geloove, dat zulke bedreiging (bedoeldwordt hier een verbod van de Staten aan de priesters om de bulle Unigenitus te tekenen)aan dien pater, nu dus gesteld, niet onaangenaam zal wezen, om daardoor zijn oogwit teberijken van de eer hebben, dat wij door hem met Romen volgens de Placaten bevredigdzijn.” 3,

Doch de regenten lieten zich niet misleiden. Zij zochten naar een gelegenheid om derelaties met de cleresie te verbreken. Maar in hun strijd vonden zij weinig steun. De katho-lieken van Amsterdam, die in hun gouden eeuw met vaste hand vanuit het Begijnhof warengeleid, misten nu een krachtig gezag. Pastoor S. Coetenburg, die in 1700 door bemiddelingvan de cleresie tot bestuurder van het Begijnhof was aangesteld, miste het vertrouwen 4);zijn opvolger, F. J. Dierout, was een aangenaam causeur, maar had door zijn besluiteloos-heid en gebrek aan moed geen gezag onder de priesters en de gelovigen 5); en daarbuitenwaren er geen mannen, die leiding konden geven. Het is daarom ook heel goed te begrijpen,dat de strijd tussen de orthodoxe regenten en de priesters van de afgescheiden groep zohardnekkig is geweest.

MISLUKTII BESPKCKINGEN

De heren van het Jongensweeshuis zagen in, dat zij met de stadsbestuurders weinig kondenbereiken. Zij moesten zich tot de verantwoordelijke leiders van de cleresie zelf richten.Toen Milius op 25 Nov. 1772 gestorven was, vroegen zij een onderhoud aan bij de bisschopvan Haarlem, J. van Stiphout. Hun was wel gezegd, dat zij beducht moesten zijn voordeze man, die de katholieken niet erg genegen was,6) maar met moed klopten zij bij hemaan. Zij waren bereid tot vergaande concessies als de bisschop de kerk aan hen overliet.Deze concessies bestonden in een financiële genoegdoening aan de cleresie. De bisschophad er wel oren naar , ,,vooral uit hoofde van het gebrek aan priesters in de gemeente vande cleresie, welkers leden van tijd tot tijd in getal merkelijk verminderd waren”. ‘)

Hoopvol gingen zij naar huis. Doch wie schetst de verbazing, toen de bisschop na driemaanden Henricus Louburg, die pastoor was aan de statie van de Brouwersgracht, totdeservitor van de kerk van het Jongensweeshuis aanstelde. In een brief aan regent CornelisJacob Gilles op 17 Maart 1773 zette hij de redenen van zijn besluit uiteen: hij had ver-antwoording van zijn beleid af te leggen tegenover God en daarom kon hij een kerk nietzonder meer overlaten aan iemand, die niet zuiver in de leer was ! Hij hoopte, dat de re-

Arch. Maagdenhuis, Collectepapieren. Milius had het minste. De andere pastoors brachten het volgendeop: Beverlingh, f98,-; Stiphout, f 74,-; Ahuys, f49,-; Nieuwenhuys, f 78,-; Louberg, f130,-.Van de dertien katholieke kerken (de statie buiten de Utrechtse poort deed niet mee) was de gemiddeldeopbrengstf415,-. Pastoor Reynierse van het Hert was een van de laagsten metf276,-.B.B.H.. Deel XLIV blz 1 vlee.Arch. Begijnhof G 48 folio 7;.De oud katholieken meenden. dat hii streefde naar het vicarisschao. ..Maar Coetenburg. die fiine prater.blijft, als hij was, beggijneparér.” *~2;: Th. Spoors, J. Broeder, J, I&tter, M. van Heeck en J. ‘ScháegenjVerhandelinge over de onbarmhartige stilzwijgentheit en de ongeregelde handel van de zoogenaemdegoede priesters en paters. Delft 1718 blz 55; Katholieken vertrouwden hem evenmin: In zijn tijd werdenmaar 14 begijnen aangenomen. Arch. Begijnhof, Register van personeel A 24 blz 59.Arch. Begijnhof G 6 en G 22.Huldeges&iften bij de verkiezing van J. v. Stiphout tot bisschop van Haarlem (1745). Geschriften bijhet vijf en twintigjarig priesterfeest van J. v. Stiphout, gevierd binnen Amsterdam 28 Oct. 1757.Arch. Jongensweeshuis, Acts no. 1 blz 12. Handschrift Hovius blz. 48.

1 2

genten aan pastoor Louburg eveneens het vastgestelde salaris zouden uitkeren. l) ,,Dat kande Bisschop net denken,” zo merkte regent Gilles met verontwaardiging op. ,,Nu er eenpriester is aangesteld, die zich niet geheel alleen aan deze statie wijdt, hebben wij geen plichtmeer om een salaris uit te keren. Bovendien vragen wij van hem huur voor het pastoors-huis.” De stadsbestuurders, die zich niet meer zo inspanden voor de leden van de cleresie,maakten geen bezwaar tegen het niet uitbetalen van het salaris; alleen stonden zij erop, datovereenkomstig de goede gewoonte de pastoor vrij wonen moest hebben.2) De regentenlegden zich mokkend bij dit besluit neer, vooral ,,omdat deeze Henricus Louburg zelvenimmer zijn intrek in dit huis genomen heeft maar hetzelve door een ander heeft laatenbewoonen, zoals het thans door zijn vader, een knoopenmaaker van zijn ambacht geweestzijnde, bewoond wordt”. “)

Toen op 22 Nov. 1778 was afgekondigd, ,,dat voortaan tot nader bekendmaaking opZondagen geen dienst meer zoude geschieden (er kwamen hoogstens 50 mensen in de kerk)maar alleen twee maalen in de week ‘s Dingsdags en Donderdags”, *) achtten de regentende tijd gekomen, om weer opnieuw besprekingen over de kerk van het godshuis te gaanvoeren met de verantwoordelijke leiders van de cleresie. De toenmzlige bisschop AdrianusBroekman zag de redelijkheid van hun voorstellen in en stelde een conferentie ten zijnenhuize in de Keizerstraat vast tussen hem en pastoor Louburg en het college van regenten.Vooral door de welwillende houding van bisschop Broekman gingen de onderhandelingenvlot en van de zijde van de cleresie werd het volgende voorstel gedaan: de kerk met allesweer terug te geven aan de regenten van het weeshuis, mits zij le. het achterstallige salarisaan pastoor Louburg zouden uitkeren, 2e. een zeker bedrag zouden vaststellen voor jongensvan de bisschoppelijke cleresie, opdat deze konden worden opgenomen in het Utrechtseweeshuis, en 3e. dat de kerk voor anderen zou worden gesloten. 6, Pastoor Louburg wasniet direct bereid tot deze overgave en daarom besloten de regenten om in een apartevergadering nog eens over deze voorstellen te praten. Zo ging men uiteen, maar ofschoonde bisschop zich uitermate welwillend toonde, vleide men zich niet met de hoop op succes.

Kort daarop werden de punten van de overdracht nog eens doorgenomen en zij kwamentot de conclusie dat zij niet zo maar f 1.600,- uit mochten keren aan pastoor Louburgvoor diensten, die hij niet gedaan had. Bij een latere bespreking met de bisschop gaven zijte kennen dat de eis om het salaris in zijn geheel te betalen wel wat te ver ging. ,,Zijn eerw.betuigde,” zo schreef Hovius , ,,van de billijkheid van dit voorstel ten vollen overtuigd tezijn en nam aan den voorn. Henricus Louburg daarover te zullen onderhouden.” 6, Maarde pastoor wilde van geen toegeven weten. Was het niet triest om te zien, dat deze hoogstegezagsdrager in de kerk van de cleresie niet doortastend kon optreden, omdat zijn onder-danen als het hen niet goed van pas kwam, zijn gezag niet erkenden? Was dit niet eenbewijs van de onwerkelijkheid van deze noodlottige scheuring, waardoor iedere pastooruiteindelijk maar deed wat hij wilde ? Toen de regenten van de bisschop hadden vernomen,dat al zijn pogingen op niets waren uitgelopen, namen zij een kloek besluit. ,,Laat de kerkde kerk maar”, zo zeiden zij onder elkander, ,,Wij komen er zo nooit uit. Laten wij vooronze kinderen in het huis een kapel oprichten ! De stadsbestuurders zullen tegen dezeplannen niets in kunnen brengen. En wij zijn er dan meteen van af.” Zo gooide men nazestig jaar vergeefse strijd het roer radicaal om.EEN EIC1:ì-J KAPEL.En men had gelijk. De stadsbestuurders maakten geen bezwaren en zo werd in 1782 ,,dezolder boven de westelijke vleugel van het weeshuis, welke weleer tot een korenzolder

l) Arch. Jongensweeshuis 296. Missive van J. van Stiphout aan C. J. Gilles.“) Arch. Jongensweeshuis 296. Missive van H. Louburg aan regenten van het weeshuis, 27 Maart 1773.

Handschrift Hovius blz 49.3, Handschrift Hovius blz 50.4, Arch. Jongensweeshuis 296. Missive van Joachim Bervelingh, priester van de cleresie in de kerk op

de Achterburgwal, aan C. J. Gilles 21 Nov. 1778.“) Handschrift Hovius blz 51 en 52.s) Handschrift Hovius blz 53. De onderhandelingen hadden reeds vier jaar gelopen. Louburg wilde alles

zoveel mogelijk op de lange baan schuiven.

13

gediend hadt en kort tevooren tot een slaapzaal gedestineerd was, toen men bevondt, datdie tot cape1 zeer geschikt was” 1) tot een eigen godshuis omgebouwd. Over de ingebruik-neming van de kapel vertelt Hovius, die dit alles van zeer nabij heeft meegemaakt, hetvolgende: ,,30 Mey 1782, zijnde H. Sacramentsdag, wierdt op den voorsolder in tegenwoor-digheid van de gezamentlijke regenten en regentessen en alle weeskinderen de eerste missegeleezen en na het doen van een korte aanspraak (door de nieuwe katholieke wezenpastoorJ. A. Offerman) de lofzang Te Deum Laudamus gezonden. 2 Juny wierdt bij deeze gelegen-heid aan de weeskinderen voor rekening van het godshuis doch op naam van den nieuwenpastoor tot een welkomst van zijn eerw. een maaltijd gegeeven op dezelfde wijze als bij hetaankomen van een regent gebruikelijk is. ” “) Kerstmis 1782 was alles gereed en kon menzeggen, dat men voorgoed van de cleresie was bevrijd !

Ja men voelde het als een bevrijding. Het kerkwijdingsfeest van ieder jaar had een bij-zondere klank en toen dan ook in 1882 het honderdjarig bestaan van deze kapel gevierdwerd, werden allerlei stukken geschreven en op de omslag van deze stukken in het archiefwerd met grote letters geschreven ,,Stukken met betrekking tot het eeuwfeest der verlossingvan de Jansenistische geestelijken in het huis. ” “) De toon van deze geschriften is naar onzesmaak wel wat te scherp. Men geeft niet eerlijk eigen fouten in deze strijd toe. Maar menmoet nu eenmaal alles plaatsen in de eigen sfeer van die tijd en dan is dit begrijpelijk.

En hoe verging het de cleresie in haar kerk naast het weeshuis? Zoals men kon ver-wachten. Hoe langer hoe meer liep het godshuis leeg en het was dan ook kort daarop dathet werd gesloten. “) Zo eindigde de invloed van de cleresie op het Jongensweeshuis inAmsterdam.(SLOT VOLGT) Rector B. VOE~S.

In de koffiekamer van het moderne hoofdaclrninistratiegebouw van de Plaatselijke Telefoon-dienst verwelkomde de directeur, Ir F. C. hl. Vogels, Zaterdagmiddag 26 November deruim tachtig deelnemers aan onze najaarsexcursie, waarbij hij zich speciaal richtte tot IrG. C. Snijders en Ir J. Leupen.

In de filmzaal ontrolde zich een zeer geslaagde bedrijfsíïlm: Mens en werk bij de telefoononder de gulden keizerskroon. Zoals later tijdens de rondgang onder leiding van Ir Vogelsen zijn medewerkers telkens zou blijken, demonstreerde ook deze film de grote aandacht,die aan de mens in dit bedrijf wordt besteed. Het moderne gehouw ademt bovendien eenprettige sfeer, mede het resultaat van de toegewijde zorg, die ook aan het kleinste detailkarakter geeft. Zo werden b.v. de harmonische kleuren gekozen door een bedrijfspsycho-1oog. Uiteraard werd tijdens de rondleidingen meer gewezen op het gebouw zelf dan opde vernuftige techniek, die in het oude gedeelte, één van Amsterdams zeven telefooncentrales,hoogtij viert.

Tenslotte bedankte de voorzitter, Prcjf. Mr 11. dc la Fontaine Verwey, namens alle deel-nemers voor de bijzonder gastvrije ontvangst, waarbij hij tevens de Plaatselijke Telefoon-dienst noemde als goed voorbeeld van een grote dienst, die niet getracht heeft zich in debinnenstad te nestelen ! s. v. w.

Handschrift t Iovius, blz .5S.Handschrift Hovius blz. 56.Arch. Jongensweeshuis no 298. De ï’ijd, Dinsdag 13 Juni 1882.V. Beek-Hooykaas, a.w., geeft een andere lezing. Op blz 40 geeft hij aan, dat Milius opgevolgd werddoor J. Casaux, die in 1778 naar Krommenie werd overgeplaatst. Toen kwam ook het einde van dezestatie. Maar deze Casaux is geen pastoor geweest: hij was meestal de plaatsvervanger van Louburg opde Zondagen als kapelaan van de Brouwersgracht. Waarschijnlijk heeft dit gebouw, dat dringendeherstellingen nodig had, nog maar kort als bijkerk gediend. Want ofschoon de cleresie bemiddeld was,was toch het onderhoud der godshuizen, en vooral van deze kerk een bron van voortdurende zorg.Oud Katholiek, 1953 blz 24.

14

V A N D E B O E K E N T A F E L

JOOSTMENDES:HERINNERINGAANEENSTAD,UITIIETGESLACHT DERSANTELJANO'S. (DeSalamander N.V.,Em. Querido’s Uitgeversmij., Amsterdam 1955).Mevrouw Alice von Eugen en de Heer ArieQuerido kwamen in het voorjaar van 1955 tot hetbesluit die gedeelten uit de roman ,,Het geslachtder Santeljano’s”, die betrekking hebben op degeschiedenis der stad Amsterdam, opnieuw uit tegeven; Joost Mendes was het pseudoniem van deuitgever Emanuel Querido.Ik geloof dat dit besluit terecht werd genomen.Wijlen de Heer Querido had stellig een eenzijdigekijk op de geschiedschrijving, zelfs eenzijdig vooreen romancier, maar een persoonlijke kijk had hijzeker en hij behoorde bovendien tot de niet zeervelen, die logisch samenhangende beelden betreffendeeen omvattend feitencomplex in litterair verant-woorde vorm voortbrengen kunnen.Aangezien de bewerkers alles weglieten wat op hetpersoonlijke leven van de in de oorspronkelijkeroman voorkomende figuren betrekking had, moetmen de verzamelde fragmenten thans uitsluitend alsgeschiedschrijving of misschien nog eerder als bronvan geschiedvorsing zien. Ene geschiedvorsing dan,die betrekking heeft op Marxist ische gescbied-schrijving en dier visie op het maatschappelijk ont-wikkelingsproces.De auteur Querido was een intelligent man, blijk-baar een bijzonder emotionele figuur en een methaataffect geladen Marxist. Voor een Marxist is datopvallend; wie de ontwikkeling van de wereld alseen voorgetekend schema ziet, zal als regel meermedelijden dan haat gevoelen jegens de objectenwier liquidatie in de lijn der ontwikkeling ligt.Toestanden kan hij verafschuwen, maar hij zalzich niet aan persoonlijke invectieven te buitengaan. Niet aldus Joost Mendes. Ik geef de lezersvan Amstelodamum het volgende voorbeeld, dat oppag. 69 voorkomt: ,,En of de liberaaltjes nu alvredig, politiek wensten: te rentenieren in kalmeparticulierheid alsof ze in staatkunde nooit ,,zaken”hadden gedaan, alleen nog maar begeerden op hunmuilekens te kuieren in hun zonnige gaarden vanweelde en bezit en binnenskamers enkel zoetjeswilden druilen over hun testamentaire beschikkingen- de kloeke erflatingen aan hun kroost en hetsmuigem-krenterige legaatje aan hun allerlaatstemaintenée -; de radicalen, in hun kamp derwerkers verwarring wilden, de vroedschappen be-loofden te democratiseren, heel het griezelige klein-burgerdom tot zich trokken, Dortendam monsterlijkverfraaiden, haar een wereldtentoonstelling schonkenmet al de daarbij behorende zwendel en mislukking,de vetste banen roofden en vergaven; het calvinisme,de broederen opriep tegen ongeloof en revolutie,

zijn impotente Magere-Heinen-bende oranje-lintjesen tractaatjes gaf plaats brood; - het socialisme,in robusten lach, ging recht zijn weg, deed wat hetdoen moest, wat klasse-plicht was;. . . . ,”Als specimen van het door de schrijver geapprecieerdefrank-aantastende woord der socialisten gelde,,Zelfs schiepen ze een koning gorilla van barreafzichtelijkheid, een aapvorst die enkel hoereerdeen zoop.”Van de mensen, die in het begin der 20ste eeuwAmsterdam weer groot gemaakt hebben, valt nietveel anders te vermelden dan ,,apenlarie, kouwedrukte, onevenwichtig klein nerveus tumult vanrozig-aangegeten handelsmannetjes” (pag. 155).Hoe anders tekent Joost Mendes degenen, die methem van é&n gedachte zijn: , ,Het was de koene,roekeloos weinig beveiligde rode dichter met denfrissen blanken tandenmond en het rijzigrankelichaam, die toen het eerst en het felst en in eenenkel recht voor zich uitziende schone onbesuisdheidnaarvoren kwam gestormd; hij, die voor kort nogpas ieder geestelijk contact met de bourgeoisiehad afgesneden door haar in heroïke verloocheningmet zijn door haar zo kwijlend beadoreerden verzen-bundel ongenadig om de oren te slaan” (pag. 190).Wij zijn dit soort rethoriek wat ontwend, maar eeneigen geluid blijft het toch wel.Voor de buitenstaander lijken mij het belangrijkstde beschouwingen over de samenhang tussen deKaapse tijd in de diamantindustrie, de opkomstvan het socialisme en een aantal uiterlijke ver-anderingen in stadsbeeld en levensgewoonten.Verder die over de invloed van Multatuli op hetJoodse deel der volksklasse. Hier schrijft Mendeskennelijk over zaken waaromtrent hij uit eigenervaring gespecialiseerde kennis bezat. Hetzelfdegeldt min of meer voor de gedeelten van het boekje,die handelen over groeperingen in de opkomendesocialistische beweging, hun achtergronden, tegen-stellingen en onderling gekrakeel. Sommige figuren,de meeste vrijwel vergeten, uit de oude socialistischekring vinden hier ook hun, wel eens wat partijdige,biograaf.Wie zich in dc toekomst met de geschiedenis vanhet socialisme in Amsterdam zal bezig houden,vindt in deze nieuwe uitgaaf de in aanmerkingkomende gedeelten uit het leven der Santeljano’sverzameld, wat hem nochtans raadpleging van deoorspronkelijke tekst niet zal besparen. Dit maakthet wetenschappelijk nut van selecties altijd wattwijfelachtig, De verdienste van de nieuwe uitgaaflijkt mij, dat zij terecht aandacht vraagt voor hetweinig gekende levenswerk van een apart en stelligbegaafd mens.

bfr 11. VAN RIILL.

THACKERAY O V E R A M S T E R D A MOns medelid Dr B. P. Haalmeijer vestigde onze aandacht op een beschrijving van onzestad, die de bekende Engelse schrijver W. M. Thackeray nu bijna een eeuw geleden gaf inde Cornhill Magazine van November 1860. Geheel onopgemerkt bleef die niet in ons maan-blad. Op pag. 11 van jaargang 1927 vindt men een citaat over het paleis op de Dam met zijn,,old, glassy, glittering, ghostly, marble hall.” Uit deze woorden over de beroemde Burger-zaal zien wij al direct, dat de reiziger daar weinig enthousiast over was. Maar dat was danook het enige wat zijn misnoegen opwekte in Amsterdam. Na een beschrijving van Rotter-dam met zijn ondrinkbare water (waardoor hij tot zijn grote verontwaardiging wordtgedwongen voor f l,- een flésje Engelse ale te bestellen) en na een beschrijving van deschilderijen in den Haag met als hoogtepunt de Anatomische les van Rembrandt, gaathij over op de schilderijen in Amsterdam. Enkele gedeelten van de Night-Match wekkenzijn bewondering, maar de gehele rechterzijde vindt hij smoky en dim. The Five Mastersof the Drapers, de schilderijen van Steen en de schuttersmaaltijd van 18 Juni 1648 vanBartholomeus van der Helst bewondert hij ten zeerste om te besluiten met: ,,This galleryis admirable - and the city in which the gallery is, is perhaps even more wonderful andcurieus to behold than the gallery.”

Daarna gaat hij dan over tot zijn karakteristieke beschrijving van onze stad: ,,The firstlanding at Calais (or, 1 suppose on any foreign shore) - the first sight of an Eastern city -the first view of Venice - and this of Amsterdam, are among the delightful shocks which1 have had as a traveller. Amsterdam is as good as Venice, with a superadded humour andgrotesqueness, which gives the sight-seeer the most singular zest and pleasure. A run throughPekin 1 could hardly fancy to be more odd, strange, and yet familiar. This rush, and crowd,and prodigious vitality - this immense swarm of life - these busy waters, crowding barges,swinging drawbridges, piled ancient gables, spacious markets teeming with people - thatever-wonderful Jews quarter - that dear old world of painting and the past, yet alive, andthrobbing, and palpable-actual, and yet passing before you swiftly and strangely as a dream !Of the many journeys of this Round-about life, that drive through Amsterdam is to bespecially and gratefully remembered.”

Mededelingen van het bestuurH E T P A N O R A M A V A N AMSTEKDAM V A N P I E T E R V A N D E R REERE

Van de grote langgerekte stadsprofielen uit de 17de eeuw zijn maar enkele exemplarenbewaard. Het profiel van Amsterdam, dat Pieter van der Keere in 1614 vervaardigde, isin zijn oorspronkelijke staat alleen nog maar te bewonderen bij Berghaus’ mantelfabriek,Keizersgracht 72-76, Amsterdam C. Een tweede exemplaar bestaat voor zover na te gaanniet meer. Het verheugt ons daarom onze lezers te kunnen mededelen, dat dit profiel thansvoor de eerste maal in groot formaat is gereproduceerd, dat wil zeggen op ruim de helftvan de ware grootte. Zo’n reproductie, van 30 bij 160 C.m., kunnen onze leden tot 1 Februari1956 bestellen bij de N.V. Iris Pers, Wandelweg 4SA, Wormerveer. Na ontvangst vanf16,25 op giro no. 201931 van deze N.V. zal deze reproductie, in koker verpakt, wordentoegezonden. De winkelprijs van dit profiel bedraagt f 27,50.

Een uitvoerige beschrijving (met litteratuuropgaaf) van dit panorama, waarop de IJkantvan de stad tot in de kleinste details is afgebeeld, vinden onze lezers in het jaarboek 1955op pag. 98 en een sterk verkleinde afbeelding op pag. 91 van hetzelfde jaarboek. Eventuelebelangstellenden kunnen de reproductie van de Iris Pers zien in de Bibliotheek van deBond van Nederlandse Architecten, Weteringschans 102, Amsterdam C.

N I E U W E L E D E N

Het Bestuur benoemde met ingang van 1 Januari 1956 tot donateur: J. Ph. Korthals Alteste Amsterdam; tot lid: Mevr. Maud van Loon, Mevr. C. L. Wildervanck de Blécourt-v. d.Maesen, Mr A. Boersma, W. Booker, G. Boon, E. Elderenbosch, Prof. Mr A. P. Funke,J. van Geene, G. A. Jesse, J. A. Landman, A. A. P. Spaan, allen te Amsterdam.

1 6

AMSTELODAMUMMaandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G F E B R U A R I 1 9 5 6

J O H A N N E S K L U M P E R

E E N 18D E E E U W S E S C H R I J F M E E S T E R

Gedurende de gehele 17de eeuw stond de schrijfkunst in hoge ere in ons land. De schrijf-meesters waren meestal tevens schoolmeesters. Van zo’n schrijf-schoolmeester heeft hetGemeente-Archief een aankondiging der verhuizing van zijn school in 1651, geschrevenin fraaie krulletters :

Reynier Jansz Vos groot beminder der loflijcker pennekonst woont tegenswoordighop de Haerlemmerstraat maer is voornemen naestkomende May met de hulpe Godes eennieuwe schele aen te rechten vooraen d’oude sijde in de Herestraet voor oude en jongepersonen omme deselve t’onderwijsen in ‘t lesen, schrijven, cijpheren ende Italiaens boeck-houden met sodanige onderwijsinge als tot lof ende recommandatie van den Mr sal konnenstrekken.

Niettegenstaande de eenvoudige adressen en de bescheiden schooltjes, die die school-meesters leidden, waren het dikwijls mannen van aanzien en bekendheid. Hoe die bekendheiddoor henzelf gaarne in de hand werd gewerkt, wordt op aanschouwelijke wijze beschrevenin een artikel in Jaarboek XXX (1931) van de hand van Mr H. F. Wijnman, gewijd aan eenvan de allerbekendste calligrafen, Lieven van Coppenol. Daar zet de schrijver uiteen, datde talrijke gegraveerde portretten van en de nog talrijker verzen van bekende dichters opschoonschrijvers waarschijnlijk alle in opdracht werden vervaardigd. Dat was een uit-stekende reclame voor de schrijf-schoolmeesters. Immers niet alleen aankondigingen voorhun school en familiegebeurtenissen werden in schoonschrift vastgelegd, maar ook andere,zeer uiteenlopende opdrachten werden door hen aanvaard, het vervaardigen van onder-schriften, het uitschrijven van werken van dichters, het op schrift brengen van genealogieënenz. enz. Kort geleden kwam de Universiteitsbibliotheek in het bezit van een uitzonderlijkfraai uitgevoerde genealogie, die tussen 1661 en 1668 werd vervaardigd op kostbaar per-kament voor de jeugdige geneesheer Dirck Kerckrinck. De tekenaars van de rijk versierdevignetten blijven daarin anonym, maar de vier calligrafen, die de lofdichten inschreven,verzuimden niet daarbij hun naam te vermelden. Het waren L. van Santen, J. Doorn,Franciscus de Bruynne en J. Heuvelman, die zich daar vereeuwigden. Het kwam nogal eensvoor, dat dergelijke calligrafen uit een kunstenaarsfamilie sproten. Het is bekend, dat decalligraaf dikwijls meer eer behaalde met zijn kunstproducten dan zijn familieleden, deschilders, met hun werken.

Het zijn slechts enkele namen, die hier zijn genoemd. Men zou zonder enige moeite eenlange.rij daaraan kunnen toevoegen. Verwonderlijk is dat niet; het was immers de tijdvan een algehele vernieuwing van het schrift en onder de calligrafen vindt men kunstenaarsvan uitzonderlijke oorspronkelijkheid.

1 7

Geheel anders was dat in de 18de eeuw. Toen was men tevreden als men zich hield aanhetgeen de 17de eeuw had opgebouwd. Calligrafen van groot aanzien vindt men niet meer.Slechts enkele namen zijn bekend. Toch bleven er natuurlijk genoeg schoonschrijversbestaan; er was immers altijd wel wat voor hen te doen.

Enige jaren geleden werd bij de Firma Woltman Elpers mijn oog getroffen door eenlijst van Amsterdamse zeepzieders, geschreven in 1746 in fraai handschrift en geëncadreerdin een monumentale lijst van die tijd. De calligraaf had zijn naam eronder geplaatst: Johan-nes Klumper.

Een onderzoek naar deze Johannes Klumper bracht slechts enkele dorre feiten aan hetlicht. Op Nieuwjaarsdag van 1707 werd hij, de zoon van de kaarsenmaker Gerrit Klumper,geboortig van Winterswijk, en van Christina Brelee, in de Zuiderkerk gedoopt. Op 27 Oc-tober 1745 kocht hij voor f3500.- een huis aan de Westkant van de Utrechtse straat,het derde van de Achtergracht, thans no. 140. In 1758 liet hij dat huis verbouwen. Op16 Maart 1763 verleed hij voor notaris David van Oostrum zijn testament. Tenslotte, op6 November 1763, werd de schrijfmeester Johannes Klumper vanuit dit huis in de Zuider-kerk begraven. De oogst uit de .archieven was niet opwindend !

Onder de aanwinsten van de Universiteitsbibliotheek van verleden jaar treft men echtereen tweede werkstuk van Johannes Klumper aan. Het is een ABC-boekje, dat hij in 1737met de hand schreef. Hij woonde toen al in de Utrechtse straat in het huis, dat hij later zoukopen. Dit boekje is een zogenaamd Hanenboekje, een overbekend soort van ABC-boek,dat zijn naam dankt aan de kraaiende haan op de eerste pagina, Op het titelblad, dat hierbijafgebeeld is, vindt men behalve naam, adres en hoedanigheid van de schrijver een tekening

van een school. Al zal die niet naar de natuur, maar naar een voorbeeld getekend zijn, tochgeeft zij een indruk hoe het toeging in de kleine schrijfschooltjes, waar de meester metplak en roe de tucht handhaafde. Net zo een schooltje moet Johannes Klumper in hetbetrekkelijk kleine huis in de Utrechtse straat hebben gehad.

Op ,de bladzijde met de haan volgt de eigenlijke leerstof: het ABC, de vocalen en dande gebruikelijke teksten, zoals o.a. het Vader, de hoofdartikelen des geloofs, de tiengeboden en de verschillende gebeden, besloten met het Christelijke ABC. Al die ernstigeteksten, waaruit de jeugd de lees- en schrijfkunst machtig moest worden, zijn gedeeltelijk

1 8

bedekt door zogenaamde schijnbedriegers. Vogelkooien, omgevouwen almanakblaadjes,speelkaarten en een scène van een dansende boer en boerin tracht de argeloze lezer tevergeefsmet zijn hand te verwijderen. Als apotheose is het Christelijke ABC bedekt met een afbeeldingvan het rasphuis. Het lijkt wel of de schrijver de tegenstelling van het ijverig leren en hetzondige leven tot uiting heeft willen brengen. Het is niet het bekende Amsterdamse rasphuis-poortje en het blijkt wel uit de middelmatigheid der tekeningen, dat de 18de eeuwse schrijf-meester zijn schijnbedriegers niet zelf heeft ontworpen, maar naar voorbeelden van eldersheeft gewerkt. Toch is het geheel kunstig en vernuftig opgebouwd.

De ongetrouwde Johannes Klumper, toen juist 30 jaar oud, zal menig vrij uur aan dezemerkwaardige proeve van zijn kunst hebben opgeofferd. Voor zijn leerlingen was hetternauwernood geschikt, maar ons toont het ABCboekje, wat de 18de eeuwse schoon-schrijver vermocht.

1. H. v. E.

BESTEMMING GEBOUWEN

Als bijlage C van het Gemeenteblad 1955 verscheen het rapport van de Commissie bestem-m~ing synagogen en andere gebouwen in verband met huisvesting musea e.d.

In dit verslag wordt de bestemming van 19 gebouwen onder de loupe genomen, waarbijde gedachten uitgingen naar 16 musea, 4 verzamelingen, 6 instellingen en 8 bijzonderebehoeften. Op grond van in het rapport gepubliceerde overwegingen komt de commissietot de volgende voorstellen.

Synagogen (westzijde Jonas Daniël Meijerplein): Architectuur-Museum, tezamen metH.B.O. en B.N.A. (Bouwkunstcentrum); Bz/rgerwee.rhclis: Amsterdams Historisch Museum,Joods Historisch Museum, Stijlkamers (Suasso-Stichting), Topografische verzameling,Museum en Archief van Tijdmeetkunde, Gemeentelijke Commissie Heemkennis Amsterdamen Carillonverzameling; Hollandse Schouwburg: Opslagplaats, met gelegenheid tot bestuderingvan schuttersstukken uit het Rijksmuseum en Phonetisch Laboratorium; Gemeente&?I/eqorgingshttis: Nationaal Museum voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde enNatuurwetenschappen en Allard Pierson Museum; ‘s Lands Zeemagaq@z: Nederlands Histo-risch Scheepvaartmuseum, aangevuld met het technische gedeelte van de historische ver-zameling op scheepvaartgebied van het Rijksmuseum; Waaggebouw: Geschiedkundig Medisch-Pharmaceutisch Museum en Dolhuisverzameling; St Olofskapel: Tentoonstellingsruimtevoor beeldhouwwerken; Ronde Lutherse Kerk:: houden van concerten, lezingen en voor-drachten; Zuiderkerk: Gebruik door afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst der PubliekeWerken bestendigen tot gereedkomen dienstgebouw drie technische diensten aan Wibaut-straat, daarna Gehoorzaal Universiteit, tevens te gebruiken door Kon. Ned. Akad. vanWetenschappen; Ht/is met de Hoofden: Toneelmuseum; Korenmetershuisje: Kinder- en jeugd-bibliotheek annex kinderleeszaal; Muiderpoort: Kinder- en jeugdbibliotheek annex kinder-leeszaal; Haarlemmerpoort: Kinder- en jeugdbibliotheek annex kinderleeszaal; Boerderi ,,DeVergulde Eenhoorn” : Huidige bestemming handhaven; W&zkopersgildehuis: Huidige bestem-ming bevredigend; Agnietenkapel: Faculteit der Godgeleerdheid; Amstelbof: In verre toe-komst Museum of niet in nieuwe Stadhuis onder te brengen delen van de gemeente-admini-stratie; Huis Oranje i!as.ratllaan 51: tijdelijk Frederik van Eeden-Museum, Multatulimuseum,Vondelmuseum en Collectie Stuyt; Voormalige Coöperatief Restatirant(Molenpad): Uitbreidingopenbare leeszaal en bibliotheek.

In een nader rapport van de Commissie (Gemeenteblad 1955, Bijlage N) wordt voor-gesteld: Amstelhof: Universiteitshuis ; Huis Barndesteeg 6: expositieruimte en poesjenellen-kelder; Htris I(orq’espoortsteeg 20: Verzameling Multatuliana.

s. v. w.

1 9

RUM0ER R O N D G O D S H U I Z E N

E E N E P I S O D E U I T D E S T R I J D V A N D E C L E R E S I E I N A M S T E R D A M

11

B E L A N G S T E L L I N G VOOR IIET MAAGDENHUIS

Gelijktijdig met het gebeurde in het Jongenshuis, speelde zich een soortgelijk drama af inhet Maagdenhuis. Maar de verhoudingen lagen hier even anders. Want terwijl de regentenvan het Jongenshuis beslist afwijzend stonden tegenover de actie van de cleresie, schoolhier het verraad in eigen kring. Een van de regenten, meester Adriaan Wittert, was eenvurig voorstander van deze beweging. Getrouwd met een nicht van pastoor J. Krijs, eenvan de kopstukken van de cleresie in Amsterdam, was hij door zijn oom geheel voor deopvattingen van deze groep gewonnen. Als vermogende bankier was hij bereid de actiefinancieel te steunen; ja zelfs stelde hij zijn buitengoed Clingloo ter beschikking van de herenvan het Utrechtse vicariaat. Zij kwamen daar op 15 Juli 1722 bijeen om de eerste stap opde weg van het schisma te zetten door de keuze van Cornelis van Steenoven tot aartsbisschopvan Utrecht. l) Met intense belangstelling volgde Adriaan Wittert het verloop van degebeurtenissen en het is tekenend dat hij, met zijn broer Johannes en de Franse koopmanA. J. de Brigode Dubois, de leken vertegenwoordigde bij de wijding van Steenoven totbisschop in het koopmanshuis aan de Keizersgracht. a) Is het dan te verwonderen, dat dezeman alles in het werk ging stellen om het Maagdenhuis onder de invloedssfeer van decleresie te brengen?

Toen pastoor Petrus Cos op 11 Febr. 1726 gestorven was, stelde de heer Wittert aan zijnmederegenten voor om een priester van de cleresie als zielzorger te benoemen. Ofschoonhij door zijn maatschappelijke positie ver boven de andere heren uitstak, vond zijn voorstelgeen genade en, daar de regenten heel goed voelden dat hij de stadsbestuurders op zijn handprobeerde te krijgen, dienden zij buiten hem om zo spoedig mogelijk een drietal candidatenvan uitstekende naam in, opdat de magistraten een daarvan konden aanwijzen. Maar hetgaf hen niets ! Want de heer Wittert had alles al in orde gemaakt en had bewerkt, dat dekapelaan van de fanatieke pastoor Theodorus Doncker, Henricus de Haan, van de stads-bestuurders de nodige volmachten had ontvangen.

De Haan was een van de beste leerlingen uit de school van Doncker. Vurig voorvechtervoor de scheuring had hij, ofschoon hij nog zeer jong was, bij officiële zittingen van hetkapittel als getuige mogen fungeren. 3) Het was te verwachten dat hij met krachtige handde leerstellingen van de cleresie aan de bewoners van het godshuis zou opdringen. Bij zijnambtsaanvaarding, zo vertelt Rijckevorsel, ging het dan ook hard tegen hard. De regentenen bewoners van het Maagdenhuis toonden duidelijk hun ontevredenheid en weigerdenom naar zijn oefeningen te gaan. De Haan echter, die met behulp van de sterke arm in hetbezit van de pastorie gesteld was, dwong hen door middel van de schout en zijn rakkersde kerkdiensten bij te wonen. Het was een dwaze vertoning: hij las de H. Mis met aanweerskanten van het altaar enige gerechtsdienaren, die bij het eerste het beste vergrijpin actie moesten komen. 4) Maar deze toestand was onhoudbaar en zo was men gedwongenom de weesmeisjes vrij te laten in de vervulling van hun godsdienstplichten. En bijna allenkerkten buitenshuis; de meesten in het Begijnhof of in de Boom, maar verschillenden ook

l) Oud Katholiek, 1923 blz. 69. N.B.W., Deel IV kolom 889.s) Gedenkboek blz. 59. B. v. Bilsen, De invloed van Zeger B. van Espen op het ontstaan van de kerk

van Utrecht. Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome Deel 111 3e reeks 1944blz. 66.

? Gedenkboek blz. 48.3, Rijckevorsel, a.w., blz. 87 vlgg.

20

D E K A P E L I N H E T N I E U W E M A A G D E N H U I S , 1792. Foto ~emrerii+ke orihi-/dipnr/

( G R A V U R E VAN D. V R I J D A G NAAR J . BULTHUIS)

bij pastoor Schouwen in de Kerkstraat, die in zijn houding tegen de cleresie een zekerevermaardheid had verworven. 1)Maar ook de Haan liet zich niet gemakkelijk uit het veld slaan. Toen hij, na het vertrekvan Mr. Wittert in 1729 naar Brussel, zijn steun in het regentencollege verloren had, bleefhij volhouden en ook al kwam er zo goed als niemand van de weeskinderen in de kapel,hij hield zich aan de onder pastoor Lettebos opgestelde instructie: ,,Zijn eerw.de neemtaan de kerckdiensten des sondaghs en heyligedaegs te verrigte op de gewoone uuren, desvoormiddags mis en predicatie en des agtermiddags naar de catechesatie des sondags devespere als ook op heilige dagen en door het gantse jaer een of tweemael ter weeke de onder-regtinge voor de eerste H. Communie en verders alles te doen wat tot stichtinge en gods-vrugtige opvoedinge van de weeskinderen can dienen”. “) en ijverde, al kwam er niemand

‘) Antwoord van een winkelier aan een gewaanden koopman op zijnen brief geschreeven aan den zeereerw.heer J. Schouwen, roomsch priester te Amsterdam. Amsterdam 1744. Schouwen wordt hier een twist-ziek priester genoemd, die wezen misleidt. Zijn naam komt niet overeen met zijn uithangbord hetVredesduifje (blz. 81). De wezen, die bij hem kerken, worden Schouwisten genoemd (blz. 10).

a) Arch. Maagdenhuis, Diensten omschreven door pastoor Lettebos, no. 10.

2 1

in de kerk, op zijn manier voor het godsdienstige leven. Er waren in het godshuis een 20kinderen van de cleresie. Gedurende de tijd van 1726-1740 werden er 24 kinderen, diegedoopt waren in de kerken van deze partij, in het Maagdenhuis opgenomen. 1)

De regenten probeerden hem tot reden te brengen door zijn inkomsten te verminderen.Deze bestonden voor een groot deel ook uit intentiegelden en nu meenden de heren, datde H. Missen, die niet per se in het Maagdenhuis zelf gelezen moesten worden, gerust aananderen konden worden weggeven. Op 6 Juli 1736 keerden zij voor het eerst intentiegeldenaan anderen uit en regent Vennekool tekende bij de uitgave aan: ,,Alzoo naar het overlijdenvan d’eerw. Heer Petrus Cos zaliger, pastoor in dit godshuis, door het indringen van deheer de Haen, de regenten hebben goedgeagt eenige tijt te wagten, op hoop van verandering,met het laeten leezen der zielemissen alhier gefondeert, zoo ist dat wij nu bevinden verpligtte zijn om de volgende zielemisse te laeten leezen en dientengevolge hebbe de regentenaan goede roomsch catholicke priesters deeze zielemissen geordoneert”. 2) ‘De heer deHaan kreeg alleen ,f88.15 uitbetaald voor 71 H. Missen. 3,

Deze poging had geen direct succes. De Haan beweerde, dat hij zelfs voor deze brutalebroodroof niet uit de weg zou gaan en zo bleef de toestand voortdurqn tot groot nadeelvan het Maagdenhuis. En hoe meer de cleresie terrein verloor in Amsterdam, des te hard-nekkiger hield de Haan stand op zijn post en in zijn preken maakte hij schampere opmer-kingen over de z.g. gehoorzame priesters. Maar op den duur kon hij het ook niet volhoudenen hij vertrok in 1754 naar de statie de Ooievaar aan de Barndesteeg. “) De regenten haddennu hun handen vrij om een katholieke priester aan te stellen en zij waren er dan ook heelgauw bij om de eerw. heer Weymans als pastoor aan het stadsbestuur voor te stellen.

Wat was de reden dat de cleresie deze post losliet ? Omdat de verhoudingen anders lagendan in het Jongenshuis. Hoewel de pastoor een apart huis bewoonde, lag de kapel in hetgodshuis en ofschoon deze als openbare statiekerk openstond voor omwonenden, gingmen er niet zo gemakkelijk naar toe. De band tussen de regenten en de kapel was dus hierveel sterker. Bovendien had de Haan horen verluiden, dat er plannen bestonden om eennieuw Maagdenhuis te bouwen. Dan zou men met de inrichting van het huis in het geheelgeen rekening houden met een niet-gewenste priester. En wat was in dit opzicht beter?Zichzelf zonder meer er uit laten zetten of de eer aan zichzelf te houden door zijn postte verlaten? Het was niet meer mogelijk - de actie van 1741 had het duidelijk genoegbewezen - om invloed te krijgen in het bestuur van de godshuizen en dat alles maakteeen verdere actie van De Haan nutteloos.

De verhouding tussen de cleresie en de regenten wàs na het vertrek van pastoor De Haantot diep in de 19e eeuw uitermate vriendschappelijk. Hoewel de oud-katholieken voor deverzorging van hun armlastigen een eigen kantoor hadden opgericht, waren zij toch bereidom ieder jaar de collecte voor de godshuizen te houden. Zelfs toen het derde godshuis,weleer de woning van de familie van Brienen maar later het gesticht van boetvaardigheid,op de lijst kwam, maakten zij geen enkel bezwaar. Altijd werd er door de regenten een be-leefd briefje naar de pastoors gestuurd met een vriendelijk verzoek om de collecte te houdenen aan te bevelen. Men kan dat o.m. lezen uit de notulen van de regentenvergaderingop 24 Oct. 1813 ,,Is besloten, dat aan de pastoors der twee kerken van de Janseniste gemeente,welke er nog binnen deze stad bestaan, ingelijks eenen brief zal worden afgezonden teneinde hen van de collecte kennis te geeven en te verzoeken dezelve op Zondag 7 Nov.aan hun gemeenten bekend te maaken”. 5) Toen de cleresiepriesters, die toen een zeer

‘) Arch. Maagdenhuis, Jansenistica no. 5.s) Arch. Maagdenhuis, Kasboek van 1726-1742 onder 6 Juli 1736.3, Arch. Maagdenhuis, Kasboek op 26 Juni 1740. Kasboek van 1743-1770 onder 24 Juli 1743. De laatste

post, die daarin over de pastoor van de cleresie is opgetekend, is 15 May 1754 aen de Heer De Haenvoor 43 geleesen diensten f53,15. Onder 11 Juli staat dan aan de heer Weymans, pastoor van deezehuysen, voor zielmissenregt weegens de heer De Haen ,f35.-. Waarschijnlijk was het al in de pen,dat de Haan zou vertrekken. en daarom hebben de regenten hem nu niet eens alle verplichte missenuitgekeerd.

9 v. Beek-Hooykaas, a.w., blz. 36. Volgens deze lijst kwam hii daar al op 24 Febr. 1754, wat absoluutonjuist is.

5, Arch. Maagdenhuis, Notulen 1813-1826. Vergadering 24 Oct. 1813.

22

moeilijke tijd doormaakten, de collecte zo goed mogelijk hadden gehouden, werden zij ineen onderdanig schrijven uitbundig bedankt voor hun welwillendheid! l) Het doet onswat vreemd aan dat de regenten van het Maagdenhuis, die toch niet veel plezier ondervondenhadden van deze afgescheiden kerk, zich no g zo druk maakten op een ogenblik, waaropdie kerk haar ondergang nabij was. 2) Was het alleen maar beleefdheid of nog heimelijkevrees voor deze mensen, die in de vorige eeuw zoveel beroering hadden verwekt?

H E T D E R D E G O D S H U I S

In het begin van de 19e eeuw toonde men in de kringen van de cleresie enige belangstellingvoor het derde godshuis: het gesticht van boetvaardigheid, door de heer A. J. v. Brieneningericht in zijn ruime woning ,,de Zonnewijzer”, welke hij op 5 Nov. 1771 voor de ver- zorging van halfwezen had aange.kocht. Deze man was zeer vrijgevig, want buiten dit huis .gaf hij zijn beste krachten aan de bouw van het nieuwe Maagdenhuis en stichtte voor deouden van dagen een hofje op de Prinsengracht. s) Oorspronkelijk woonde hij in de ,,Zonne-wijzer” alleen: om zijn verdiensten kreeg hij op 6 Sept. 1778 toestemming van de Pausom in zijn huis dagelijks gedurende zijn leven en het leven van zijn zoon de H. Mis telaten lezen. “) Hij kreeg dus een soort hofkapelaan en uit de aard van de zaak zal hij metdeze priester vaak over zijn werk gesproken hebben. Zo werd deze zielzorger vertrouwdmet de weeskinderen.

De heer van Brienen wist, dat er in de wezenzorg nog een leemte was. Het was geengewoonte om kinderen, van wie een van de ouders was gestorven, in een godshuis teplaatsen, ook al liep hun opvoeding gevaar en werden zij verwaarloosd. Daarom maaktehij het plan om die kinderen in een gedeelte van zijn huis op te nemen. Het kon gemakkelijk:zelf ondervond hij heel weinig last, want in 1802 had hij er nog een huis bijgekocht, het z.g.Rad van Avontuur. In de beginne zal de heer van Brienen zelf de hele verantwoordelijkheidhebben gedragen. Hij kon vooral in de troebele tijden van de Franse overheersing nietaan een stichting denken, maar kort na het herstel van de onafhankelijkheid, zo lezen wijin een aantekening in het bezittingenboek, ,, werd in den jare 1814 het bestuur van hetgesticht van boetvaardigheid opgerigt en gevestigd in de Kalverstraat”. 5)

Het spreekt vanzelf, dat dit godshuis geheel buiten de invloedsfeer van de cleresie isgebleven. De heer van Brienen was zeer orthodox en hoewel hij vriendelijk en voorkomendwas voor de priesters van de afgescheiden kerk, moest hij van hun leerstellingen nietshebben. En omdat hij sterk de hand had in de stichting van dit huis en de zorg daarvanlater overdroeg aan de orthodoxe regenten van het Maagdenhuis, ontstond rond dit gestichtnooit eenig rumoer van de kant van de cleresie. Wel had men in de pers van de cleresie veelbelangstelling voor dit gesticht. Men had er ook iets aan meebetaald bij de jaarlijkse collecteen wilde ook iets te zeggen hebben. Maar door Van Brienens leiding had men geen succes.

Zo eindigde in Amsterdam de strijd rond de godshuizen ten voordele van de katholieken.Maar de moeilijkheden geven een bijzondere kijk op de ingewikkelde verhoudingen,waaronder de katholieken in de 18e eeuw moesten werken.

Rector B. VOETS, Amsterdam.

Arch. Maagdenhuis, Notulen 1813-1826. Vergadering 10 Nov. 1813.Oud katholiek jaarboekje 1914 blz. 68 en 85.Rijckevorsel, a.w., blz 208 vlgg.Arch. Maagdenhuis, Staat van eigendommen van het gesticht van liefdadigheid. Op blz. 5 is dezebeschikking overgeschreven.Arch. Maagdenhuis, Staat van eigendommen van het gesticht van liefdadigheid. Daar de eerste stichtingvalt in een uiterst rumoerige tijd, is daar weinig over te vinden. Het beheer is door de regenten vanhet Maagdenhuis gevoerd tot diep in de 20ste eeuw, toen het gesticht weer is opgenomen in het Maagden-huis.

23

Z E S E N V I J F T I G S T E J A A R V E R S L A G

V A N H E T G E N O O T S C H A P AMSTELODAMUM

Lopende over het jaar 1955

(Uit te brengen op de algemene ledenvergadering van 3 Maart)

De onrust, welke zich in 1954 over de toekomst van de oude binnenstad allerwegen gemani-festeerd had en zowel enkelingen als verenigingen naar de pen had doen grijpen, om deoverheid constructieve oplossingen voor de integratie van de stadskern aan de hand tedoen, heeft in feite tot ver in 1955 voortgewoed, totdat de gemeenteraadsdebatten in demaand November over de Nota-Binnenstad als het ware een wapenstilstand met eengewettigde hoop op een duurzamer vrede inluidden. Het spreekt welhaast vanzelf, dattemidden van deze woelingen de aandacht van het Genootschap voornamelijk gerichtis geweest op de problematiek van de oude binnenstad, zodat dit jaarverslag dienover-eenkomstig hoofdzakelijk over externe activiteiten zal moeten gewagen.

Reeds de aanvang van het verslagjaar was verrassend. Op 5 Januari 1955 werd dooreen twaalftal vooraanstaande personen uit het bedrijfsleven, de universiteit en andereculturele groeperingen de oprichting van het comité ,,De Stad Amsterdam” aangekondigdmet als algemene doelstelling het zoeken van een synthese tussen enerzijds behoud, herstelen verbetering van het karakteristieke Amsterdamse stadsschoon en anderzijds de in ruimen vooruitziend verband geziene eisen van het economisch leven en van de enorme verkeers-toename. Belangrijk is het feit, dat het Comité bij zijn streven uitdrukkelijk is uitgegaanvan de gedachte, dat het verkeer zich naar de stad te voegen heeft en niet omgekeerd.Als voornaamste doel had het Comité zich aanvankelijk gesteld om in nauw overleg methet Gemeentebestuur te geraken tot de totstandkoming van een groot opgezet plan voorde binnenstad en de aangrenzende 19e eeuwse wijken. Naar verluidt hebben in het voorjaar1955 ook enkele besprekingen ten stadhuize plaats gevonden, doch voorshands is naarbuiten van geen positief resultaat gebleken.

Op 25 Februari 1955 is de visie van het College van Burgemeester en Wethouders opde binnenstadsproblemen in de vorm van een uitvoerige vierdelige nota aan de Gemeente-raad verschenen. ‘) Misschien kan de aanvankelijk opvallende terughoudendheid van voor-noemd college tegenover derden mede verklaard worden uit het feit, dat men eerst dereacties van burgerij en Gemeenteraad op deze uitvoerige uiteenzetting af heeft willenwachten alvorens zich voortijdig op enigerlei wijze te binden. Mocht dit inderdaad hetgeval zijn, dan zijn Burgemeester en Wethouders in hun verwachtingen beslist niet teleur-gesteld, want zowel burgerij als Gemeenteraad hebben zeer intensief op de inhoud vande nota gereageerd.De inhoud van de binnenstadsnota zelf moge thans onbesproken blijven; U heeft van devolledige tekst hiervan reeds kennis genomen in het in de herfst gemeenschappelijk uit-gegeven Amsterdamnummer der vier samenwerkende verenigingen; op deze plaats mogevolstaan worden met het releveren van de hoofdzaken der voornaamste antwoorden alsmedemet het vastleggen van de hoofdlijnen van het Gemeenteraadsdebat.

Als eerste verscheen op 12 Mei 1955 het antwoord van de Kamer van Koophandel enFabrieken. Hoe verheugend is het hierin een warm pleidooi voor het behoud van hetkarakteristieke stadsbeeld van de zijde van het bedrijfsleven te beluisteren, vergezeld vande ernstige waarschuwing om ten aanzien van de mogelijkheden van opbouw envernieuwingniet te snel vergelijkingen te treffen met plaatsen, waar wèl directe oorlogshandelingenplaatsvonden; het aandoen van concurrentie door middel van de slopershamer aan dezeeconomisch ,,b evoorrechte” plaatsen wordt met beslistheid van de hand gewezen !

De besturen der vier samenwerkende organisaties hebben op twee achtereenvolgendevergaderingen hun gedachten over de binnenstadsnota laten gaan, terwijl een tussentijdsop 23 Mei 1955 gehouden bijeenkomst bovendien nog met een belangwekkende causerievan Ir. M. G. W. Schiphouwer over bestemmingsplannen werd opgeluisterd. Droeg devergadering van 22 April 1955 in het Rijksmuseum een meer oriënterend karakter, waarbijvooral de discrepanties tussen de probleemstelling en de te treffen voorzieningen de aandachtopeisten, op de vergadering van 1 Juni 1955 in het van Brienenhuis hadden de verschillendedenkbeelden reeds vastere vormen aangenomen. Aan het einde der discussies werd ondermeer besloten om een kort adres aan de Gemeenteraad te richten, waarin de hoofdzaken

l) Zie Gemeenteblad 1955. Afd. 1 Nr. 255, pagina 313 C.V.

24

van de bezwaren der organisaties zouden worden opgenomen en daarnaast om van hetgastvrij aanbod van de Bond Heemschut gebruik te maken de inhoud van haar eerstkomendnummer volledig voor de Nota-Binnenstad te bestemmen en voor gemeenschappelijkerekening uit te geven; terstond werd aan een kleine redactiecommissie de uitwerking vandeze laatste opgave gedelegeerd. Reeds op 2 Augustus 1955 kwamen de vier da elijksebesturen met de redactiecommissie in het van Brienenhuis bijeen om de concept-te st vankhet aanstaande binnenstadsnummer te bespreken. Als uitgangspunt voor haar werkzaam-heden had deredactie commissie het nuttig geoordeeld, dat de volledige tekst der Nota-Binnenstad met de daarop puntsgewijze te leveren critiek ter kennis van de leden der samen-werkende verenigingen en van belangstellende derden zou worden gebracht, voorzien vaneen historische inleiding en een samenvattende slotbeschouwing. In eensgezinde geest isop deze gedenkwaardige avond de definitieve tekst vastgesteld; het binnenstadsnummerzelf kwam begin September 1955 van de drukpers, veertien dagen nadat reeds op kortedoch bondige wijze aan de Gemeenteraad was geadresseerd. Ons Genootschap verschafteaan elk zijner leden een exemplaar; in totaal hebben 4500 exemplaren hun weg naar hetpubliek gevonden.

Tenslotte bereikte de Gemeenteraad op 28 October 1955 een derde adres, afkomstigvan de Kring Amsterdam van de Bond van Nederlandse Architecten. Volledig wordtingestemd met het denkbeeld de stadskern te vergroten; de Kring wijst er echter in ditverband op, dat in de nota zelf wel concrete voorstellen zijn opgenomen betreffende deveranderingen in de oude kern, doch dat de studie over de vergrote stadskern in feite nogmoet aanvangen en veranderingen in het verkeerswegenplan bovendien nog worden voor-bereid. Een verantwoorde oordeelsvorming over de vastgestelde veranderingen is naar demening van de Kring dan ook niet mogelijk, zolang een gefundeerd plan voor de vergrotestadskern ontbreekt. Bij het concipiëren van dit plan pleit de Kring voor het verlenenvan grotere vrijheid ten aanzien van het gebruik van terreinen en gebouwen, wil men althansde beperkende bepalingen op dit gebied voor de oude kern met gunstig resultaat handhaven.Zal de oude stad echter een goed functionnerend onderdeel van de vergrote stadskernworden, dan zullen wijzigingen in de oude stad zelf onafwendbaar zijn. Het moet mogelijkzijn door deze wijzigingen nieuwe schoonheid aan de oude toe te voegen. Dit kan slechtsworden bereikt door nieuw werk van hoog gehalte en karakter. Het slechte werk en dekarakterloze aanpassing of navolging moeten worden geweerd.

Dit jaarverslag zou overigens onvolledig zijn, wanneer het een hooggestemd artikelvan oud-minister In ‘t Veld ,,De toekomst van Amsterdams binnenstad” in ,,Bouw” van12 November 1955 onbesproken zou laten. Stemt het reeds verheugend hierin blijken vanwaardering aan te treffen voor de wijze, waarop de samenwerkende organisaties de gemeen-telijke binnenstadsnota van commentaar hebben voorzien, nog vreugdevoller is het feit,te mogen constateren, dat 1Llr. In ‘t Veld zich op vele punten, met een partiële wijzigingvan een vroegere visie, achter dit commentaar schaart. Waar het naar het oordeel van deschrijver op aan komt is een stringente doorvoering van het leidend beginsel, dat verkeer-aantrekkende bedrijven, voorzover zij niet onverbrekelijk met de binnenstad verbondenzijn, daaruit verwijderd dienen te worden; door afbraak van een aantal 19e eeuwse wijken,troosteloze monumenten van bouwkunst van nog geen eeuw her, zou dan voor deze ont-heemde bedrijven weer een aantrekkelijke vestigingsmogelijkheid kunnen worden geschapen.Een artikel, dat vele mensen uit het hart zal zijn gegrepen!

Van de zijde van de Gemeenteraad is voor de Nota-Binnenstad een uitzonderlijk grotebelangstelling aan de dag gelegd. Unaniem is men het College van Burgemeester en Wet-houders dankbaar geweest voor het feit, dat het zijn beleid ten aanzien van de binnenstadin een nota kenbaar heeft gemaakt; unaniem is men ook de verschillende adressantenerkentelijk geweest voor de wijze, waarop zij ieder voor zich een constructieve oplossingvoor de problematiek van de binnenstad hebben trachten te geven en hiermede hebbenbijgedragen tot een vruchtbare discussie.

In totaal hebben de Gemeenteraadsdebatten drie zittingen in beslag genomen. OpWoensdag 23 November is er zowel ‘s middags als ‘s avonds vergaderd, terwijl de slotzittingheeft plaats gevonden op Donderdag 24 November 1955. Hadden in eerste instantie reedself gemeenteraadsleden het woord gevoerd, alvorens Wethouder van ‘t Hul1 op de eersteavondzitting aan het woord kwam, ook voor de replieken bestond grote belangstelling:negen sprekers meldden zich nog voor dat het slotwoord uitgesproken kon worden. Geen

2 5

wonder, dat de beraadslagingen in totaal 95 pagina’s van het Gemeenteblad voor zichhebben opgeëist. l)

Het behoeft wel geen nader betoog, dat dit jaarverslag zich zal moeten beperken toteen weergave van de hoofdzaken van het debat. Daarbij zijn dan twee gezichtspunten, dieonze belangstelling bovenal verdienen: a. Vergroting van de stadskern, teneinde de nood-zakelijke city- en industriespreiding mogelijk te maken; b. Instelling van een contact-orgaan,bedoeld voor een regelmatig overleg tussen het Gemeentebestuur en zijn adviseurs enerzijdsen vertegenwoordigers uit de burgerij,zitting zouden hebben, anderzijds.

waarin zowel deskundigen als belangstellenden

De wenselijkheid van vergroting van de stadskern is door een vijftal sprekersuitdrukkelijk naar voren gebracht. De Heer Burger is daarbij met het constructieve voorstelgekomen om de verouderde bebouwing tussen Wibautstraat en Amstel in eerste instantievoor nieuwe vestigingen te bestemmen; het plan om de Pijp te saneren zou volgens sprekerslechts op langere termijn verwezenlijkt kunnen worden (pag. 1723). De andere sprekersachtten het unaniem een ernstig manco in de nota, dat Burgemeester en Wethouders welis-waar de uitbreiding van de stadskern als middel tot verlichting van het verkeer in de binnen-stad wensten te benutten, doch daarbij verzuimd hadden zich uit te spreken over de wijze,waarop dit zou moeten geschieden. De Heer Seegers merkte op, dat de oplossing logischer-wijs slechts gelegen kon zijn in de sanering van de Pijp, de Kinkerbuurt, de Staatslieden-buurt en de Dapperbuurt (pag. 1754). De Heren de Wilde en van Rij beperkten zich er welis-waar toe op het bewuste gemis te wijzen, doch uit de geest van hun beider betoog mag menveilig afleiden, dat de uitbreiding in ieder geval buiten de Singelgracht gezochtmoet worden.Tenslotte volgde de Heer Bot in hoofdzaak het adres van de Kring Amsterdam van de Bondvan Nederlandse Architecten, waarbij de tekst zelf zich niet met zoveel woorden uitspreektover de plaats van uitbreiding.

Op dit punt heeft het antwoord van Wethouder van ‘t Hul1 ons wel een bijzonder groteteleurstelling bereid. Burgemeester en Wethouders zien namelijk de vergroting van de stads-kern in eerste aanleg gerealiseerd in de Wederopbouwplannen Jodenbreestraat, Weesper-straat en Nieuwmarkt, terwijl de Jordaan tot secundair uitbreidingsgebied is bestemd (pag.1770 en 1771).

Het zwaartepunt van de uitbreiding wordt hiermede dus geheel en al verlegd naar hetgebied binnen de Singelgracht. Door deze uitspraak wordt het belang van voornoemdeWederopbouwplannen nog eens extra beklemtoond, vooral wanneer men bedenkt, dat hetadres van de Bond van Nederlandse Architecten de opheffing van beperkingen ten aanzienvan het gebruik van terreinen en gebouwen in de vergrote stadskern bepleit. In dit verbandkunnen wij de Heer de Wilde slechts erkentelijk zijn voor het feit, dat hij het op 4 Februari1953 door het Gemeentebestuur aan de Oudheidkundige Verenigingen toegezegde overlegten aanzien van de Wederopbouwplannen nog eens uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld(pag. 1732 en 1793); de Wethouder heeft thans toegezegd, dat dit contact op korte termijnzal plaats vinden (pag. 1809 en 1810).

Ad b. De instelling van een contactcommissie is in eerste instantie bepleit door de HerenBurger, Herfst en Bot, bij welke suggestie de Heren de Wilde en Seegers zich bij de repliekengaarne hebben aangesloten. De Heer Burger heeft zijn bezorgdheid uitgesproken over debetrekkelijke schoonheid, welke de moderne architecten in de laatste decennia aan de stads-kern hebben weten toe te voegen en heeft zich uit dien hoofde op het standpunt gesteld, datvoor de naaste toekomst de belangstellende burgerij sterker betrokken dient te worden in deofficiële opinievorming ten aanzien van de architectonische en stedebouwkundige problemenvan Amsterdam (pag. 1727). De Heer Herfst heeft gewaagd van de waardevolle bijdragen,welke de verschillende adressanten hebben geleverd om het de Raad mogelijk te makenthans een gefundeerde uitspraak ten aanzien van deze materie te doen en heeft daarom desuggestie van de Heer Burger, om door middel van een contact-orgaan gebruik te maken vande deskundigheid van de verschillende adressanten, gaarne ondersteund (pag. 1739). De HeerBot bepleitte de instelling van een commissie, die de opdracht zou moeten krijgen om hetgehele probleem van de binnenstad in korte tijd (b.v. in twee jaar) grondig te bestuderen.Deze commissie zou op brede basis samengesteld moeten worden; alle sectoren van heteconomisch, maatschappelijk en culturele leven zouden erin vertegenwoordigd moeten zijn(pagina’s 1750 en 1751). In tegenstelling tot de voorafgaande suggesties is hier door despreker gedacht aan een tijdelijk adviescollege van groter omvang.

l) Gemeenteblad Afd. 2, pagina’s 1715 tot en met 1810.

26

Ook de Heer de Wilde heeft zich met de voorgestelde contactcommissie kunnen ver-enigen. Wel zou hij hieraan een gemengd karakter willen verlenen, omdat de raadsleden hetstellig op prijs zullen stellen om van de stads-ontwikkeling op de hoogte te blijven (pag.1793). De Heer Seegers beklemtoonde eveneens het standpunt, dat de Raad er verstandig aanzal doen zich zelf niet uit te schakelen (pag. 1795).In zijn antwoord heeft Wethouder van ‘t Hul1 een aantal uitermate belangrijke mededelingengedaan over de plannen, welke Burgemeester en Wethouders koesteren ten aanzien van hetinschakelen van de burgerij zowel bij de verlegging van de grenzen van het citygebied als bijde nieuwbouw in de oude stadskern. Ten aanzien van het eerste punt is verklaard, dat reedsgeruime tijd voorbereidingen zijn getroffen tot de instelling van een contact-lichaam, zodateen definitieve voordracht de Raad vermoedelijk met enkele maanden zal bereiken (pag.1768). In dupliek is hieraan nog toegevoegd, dat gezocht wordt naar een contactlichaamwaarin regelmatig ontmoetingen kunnen plaats vinden tussen het Gemeentebestuur en zijnadviseurs enerzijds en de vertegenwoordigers uit het maatschappelijke leven, die, op welkewijze dan ook, deskundig kunnen worden geacht, dan wel tot bepaalde geïnteresseerdekringen behoren, anderzijds. In zekere zin is hier dus sprake van een doortrekken van de lijn,die in het algemeen getrokken is ten aanzien van de vraag, hoe in een grote stad de kring vanmensen, die op een bepaald gebied deskundigheid of belangstelling bezitten, nader bij hetstadsbestuur kan worden betrokken, Uitgaande van het bestaan van een Kunstraad, eenSportraad en een Jeugdraad zou er zeker aan gedacht kunnen worden in Amsterdam tekomen tot een Raad voor de Stedebouw of welke naam men daaraan ook zou wensen tegeven. De wenselijkheid, om ook leden van de Gemeenteraad in het contact-orgaan zitting tedoen nemen, wordt door de Wethouder gaarne onderstreept (pag. 1804 en 1805).

Ten aanzien van de vraag of er geen aanleiding bestaat te komen tot de instelling vaneen speciale commissie, welke ervoor aal dienen te waken, dat de nieuwbouw in de oudestadskern een aantrekkelijk karakter zal dragen zonder hierbij in een aesthetisch conflictte geraken met de reeds bestaande bebouwing, stellen Burgemeester en Wethouders zichvoor, hiervoor een speciaal advies te vragen aan de Commissie voor de Oude Stad, met debedoeling, dat die commissie wegen zal weten te vinden, die er toe kunnen leiden, dat opdit punt meer aanvaardbare resultaten kunnen worden bereikt dan thans dikwijls het gevalis. Beoogd wordt hiermede een deskundig oordeel te verkrijgen over de vraag, wat gedaankan worden om als het ware ook onder de architecten zelf te komen tot een opvoering vanhet niveau, dat nodig is voor die bijzonder moeilijke opgave (pag. 1775 en 1804).

Op deze plaats moge er nadrukkelijk op gewezen worden, dat zowel over de wenselijkheidvan de instelling van een adviescollege, dat zou moeten bevorderen dat het monumentAmsterdam als totalitiet gespaard zou blijven en zo min mogelijk verminkingen zou onder-gaan, als over wijziging in samenstelling en werkwijze van de Commissie voor de OudeStad reeds op 15 December 1954 uitvoerig door de vier samenwerkende oudheidkundigeverenigingen aan de Gemeenteraad is geadresseerd. Nu thans bij de behandeling van deNota-Binnenstad gebleken is, dat het College van Burgemeester en Wethouders voor beideproblemen een open oog heeft, mag stellig verwacht worden, dat ook aan de suggestiesvan voornoemd adres tegemoet zal worden gekomen!

Over het verkeer in de binnenstad zelf is in de debatten, hoe zou het ook anders kunnen,menig woord gesproken. Sterke verbondenheid met het standpunt der vier samenwerkendeorganisaties is vooral gebleken uit de woorden van de Heren de Wilde, Boeke1 en van Rij.

De Heer de Wilde ziet de strijd om het behoud van de binnenstad vóór alles als een strijdtegen het verkeer en deszelfs sequeel: het parkeren.

Wellicht kan een parkeer verbod voor luxe wagens in de binnenstad ter bestrijding vande huidige verkeerssituatie afdoende zijn, doch bij een verdere intensivering van het verkeerzullen zich toch steeds weer bottlenecks voordoen, die op hun beurt weer een oplossingten koste van de stad gaan vragen. Spreker koestert dan ook de stellige overtuiging, datal het doorgaande verkeer zoveel mogelijk om de stad heen geleid dient te worden en datdaarnevens ode binnensta x

middelen gezonnen moet worden, om al het verkeer, dat niet werkelijk inmoet zijn, ook daadwerkelijk daarbuiten te houden.

De suggestie van de Kamer van Koophandel om de Singelgracht zoveel mogelijk tebenutten voor parkerende auto’s en daarbuiten parkeergarages op te richten, vindt in hemdan ook een warm voorstander (pag. 1731 en 1732).

De Heer Boeke1 wenst het binnenrijden en verlaten van de stadskern op bepaalde urenvoor auto’s te verbieden en daardoor te geraken tot een staffeling van het verkeer (pag.1751 en 1752).

27

Ook de Heer van Rij is van mening, dat het verkeer naar de binnenstad beperkt moetworden. Tegen het zo gaarne gebezigde argument, dat hierdoor van de binnenstad een mu-seum gemaakt zou worden, heeft spreker een zinsnede gesteld, welke waard is om volledigaan de vergetelheid ontrukt te worden: ,,Men maakt van de binnenstad, welke een werk-karakter heeft, in het geheel geen museum, wanneer men de mensen in staat stelt daar tewerken en dan een beroep op hen doet (door het treffen van bepaalde maatregelen) om zichanders voort te bewegen in die binnenstad dan alleen rekening houdende met hun eigengemak”. (pag. 1764). Men mene overigens niet, dat met het bovenstaande het verkeers-vraagstuk uitputtend behandeld is. Verre van dat ! Vele sprekers hebben dit vraagstuk opuitvoerige wijze geanalyseerd, waaronder het interessante pleidooi van de Heer Den Uylvoor de aanleg van een ,,ondergrondse” en de spoedige voltooiing van de Ringbaan alleraandacht verdient (pag. 1785 tot en met 1788).

De Heren Douqué en Boeke1 hebben het standpunt verdedigd, dat grote vrachtwagensradicaal uit de binnenstad verwijderd dienen te worden (pag. 1738 en 1753), terwijl MevrouwMozer-Ebbinge verzocht heeft om bij verplaatsing van het bodecentrum een verordeningvast te stellen, waarbij wordt bepaald, dat alleen vanmaakt mag worden (pag. 1744).

kleinere bestelauto’s gebruik ge-

De al of niet noodzakelijkheid van doorbraken en verbredingen in de oude stadskernheeft uiteraard in de besprekingen een teer punt uitgemaakt.

Op een snelle doorbraak van de Haarlemmer Houttuinen is aangedrongen door de HerenBurger en Herfst (pag. 1720 en 1742); Wethouder van ‘t Hul1 heeft geantwoord, dat Burge-meester en Wethouders de urgentie van deze doorbraak volledig onderschrijven. Met devoorbereiding van de noodzakelijke onteigening is dan ook reeds een aanvang gemaakt(pag. 1774).

Ook tegen een toekomstige verbreding van de Weesperstraat zijn geen stemmen opgegaan,al is deze uitsluitend vermeld door de Heren Brandenburg en van Rij (pag. 1761 en 1765).

Het pijnlijkst is uiteraard een eventuele doorbraak vanaf de Elandsgracht aangevoeld.Aanvaardden de Heren Seegers en Brandenburg dit voornemen als onvermijdelijk (pag.1757 en 1761), de Heren Burger en Herfst zijn niet zonder innerlijke tweestrijd tot een soort-gelijke slotsom gekomen (pag. 1720 en 1742). De Heer Douqué tenslotte zou alleen van dezedoorbraak willen weten, wanneer hij via de Rosmarijnsteeg naar de N.Z. Voorburgwalzou worden geleid (pag. 1736 en 1797).

Daarentegen heeft de Heer Bot zijn stem niet zonder meer aan deze doorbraak kunnengeven (pag. 1749), terwijl de Heer van Rij zich uitdrukkelijk tegen dit voornemen heeftverklaard (pag. 1765).

Aangenomen mag worden, dat ook in de zienswijze van de Heren de Wilde en Boeke1deze doorbraak als ontoelaatbaar beschouwd moet worden.

In zijn antwoord heeft Wethouder van ‘t Hul1 er op gewezen, dat ook naar de mening vanhet College van Burgemeester en Wethouders de doorbraak bij de Elandsgracht een aan-tasting van het stedelijk schoon betekent, doch dat het College dit betreurenswaardig ini-tiatief gemeend heeft te moeten nemen, teneinde een evenwichtig verkeersbeeld in de stratente scheppen (pag. 1771). Ten aanzien van de wijze, waarop deze doorbraak het beste ge-effectueerd zou kunnen worden heeft de Wethouder verder verklaard, dat het onderzoek,voor zover dit nu gevorderd is, de conclusie rechtvaardigt, dat met één enkele doorbraakzal kunnen worden volstaan en dat het geen aanbeveling verdient om over te gaan tot tweekleinere doorbraken [pag. 1780). OfS C h oon wij de laatste opmerking van de Wethoudervolledig kunnen onderschrijven, menen wij desalniettemin, dat de voorgestelde enkel-voudige doorbraak van de Elandsgracht met de teleurstellende visie op de wijze van ver-groting der stadskern de grootste schaduwzijde van het binnenstadsdebat heeft gevormd.

Afzonderlijke vermelding verdient uiteindelijk een niet onvermakelijk meningsverschiltussen de Heer Seegers en Wethouder van ‘t Hul1 over de verbreding van de Reguliers-dwarsstraat (pag. 1757 en 1781), waarbij de Heer Seegers bij zijn repliek (pag. 1796 en 1797)principiële steun van de Heer de Wilde heeft ontvangen (pag. 1793). In zijn dupliek heeftde Wethouder de aanvallers voorshands tot staan weten te brengen (pag. 1807).

Sauw verband met de Nota-Binnenstad houdt naar onze mening de Nota inzake dehuisvesting van de Universiteit van Amsterdam van 13 Juli 19551), welke op de Gemeente-- -l) Gemeenteblad Afd. 1 , NO 889 pag. 1219.

28

raadszittingen van 21 September 1955 en 5 October 1955 behandeld is. De strijdvraag tussenverbouwing en uitbreiding van het huidige complex aan de Oudemanhuispoort of nieuw-bouw elders is gelukkig ten gunste van de Oudemanhuispoort uitgevallen, zodat deUniversiteit haar historische vestiging voor de toekomst getrouw blijft. Daarnaast is echterals tweede vraag gerezen, hoe verbouwing en uitbreiding in de naaste toekomst geëffec-tueerd zullen worden; de voor dit probleem gekozen oplossing heeft bij ons een gevoelvan ongerustheid doen ontwaken. Met de verbouwing en uitbreiding van het huidigecomplex, dat tot aan de Slijkstraat in drie phasen zal plaats vinden, hoopt men in 1963gereed te zijn.

En dan komt als vierde phase de annexatie van de Binnengasthuisterreinen, zij het slechtsgedeeltelijk, omdat ook de Nederlandsche Bank op deze grond een claim bezit. Burge-meester en Wethouders verwachten, dat de door de huisvestingscommissie van de Senaatnoodzakelijk geachte uitbreiding ter opheffing van de bestaande noodtoestand, door debovengeschetste voorstellen ruimschoots gedekt zal kunnen worden; mocht dit na verloopvan tijd niet het geval blijken te zijn, hetgeen naar veler mening ook onvermijdelijk is,omdat men van universitaire zijde bij de planning zo uitermate bescheiden is geweest,dan zal gepoogd worden elders in de binnenstad aan de expansiedrang van de alpha-facul-teiten te voldoen. In het onderhavige plan is met de mogelijkheid van een verlengstukvan de vierde phase dus practisch geen rekening gehouden. En voor zover men zulks nogwel mocht doen, gaat men uit van de pessimistische gedachte, dat de Nederlandsche Bankhaar domicilie aan de Oude Turfmarkt tot iedere prijs zou wensen te handhaven en uit tebreiden, een veronderstelling, waarvan de juistheid tot op heden niet kwam vast te staan.Naar onze mening wringt juist op dit punt het universitaire huisvestingsprobleem. Zouhet immers mogelijk blijken de Nederlandsche Bank een passende vestiging in de nieuwecity (zie plan Burger) aan te bieden, dan kan de schepping van een ruim gebouwencomplexmet tuin voor de alpha-faculteiten in de vierhoek, omsloten door de Oude Turfmarkt,Nieuwe Doelenstraat, Kloverniersburgwal en Grimburgwal, in de toekomst gerealiseerdworden. En tevens zou hiermede aan menigeen de ergerlijke afbraak van de thans noggave gevelwand van de Oude Turfmarkt bespaard kunnen blijven.

De wenselijkheid, om in de toekomst op de behandeling van problemen, die nauw metde oude stad verbonden zijn, sterker invloed te kunnen uitoefenen dan voorheen het gevalwas, heeft in het afgelopen jaar bij de besturen der vier samenwerkende organisaties devraag doen rijzen, of frontverbreding niet een van de wegen zou kunnen zijn om tot ditdoel te geraken. Met name is hierbij gedacht aan een hechtere samenwerking met de Ver-eniging voor Heemkennis ,,Ons Amsterdam”. Punt van bespreking heeft de beoogdesamenwerking uitgemaakt op de gecombineerde bestuursvergadering van 18 Februari 1955.Aangezien bij meerdere afgevaardigden onzekerheid bleek te bestaan omtrent de verhoudingtussen voornoemde vereniging en de Gemeentelijke Commissie Heemkennis, is dezekwestie gedelegeerd aan een subcommissie, welke zou onderzoeken, of de te berde gebrachtebezwaren juist waren. Een met het voltallig bestuur van de Vereniging ,,Ons Amsterdam”belegde bijeenkomst op 31 Maart 1955 leidde er toe, dat de subcommissie op de eerst-volgende gecombineerde bestuursvergadering van 22 April 1955 eenstemmig adviseerdede Vereniging ,,Ons Amsterdam” tot de beraadslagingen en de besluitvorming van devier samenwerkende organisaties toe te laten. Na een korte discussie werd besloten hetuitgebrachte advies eerst in de afzonderlijke besturen te bespreken, om vervolgens, naconfrontatie van de verschillende standpunten, een bindende beslissing te nemen. Zulksgeschiedde op 1 Juni 1955. Een geheel bevredigend resultaat is echter nog niet bereikt.

Op de Nieuwjaarsreceptie van de Burgemeester vertegenwoordigde de Voorzitter onsGenootschap; bij de plechtige onthulling van de herstelde gevelsteen en het nieuwe mozaikin het voormalig Thijmhuis op de Pijpenmarkt op 12 Januari 1955, voor welker vervaardigingde N.V. Alph. Elsenburg, gedachtig haar devies ,,facta non verba”, kosten noch moeitengespaard had, was nevens de Heer Schade van Westrum de Secretaris aanwezig. Op dereceptie van de Heer B. de Ridder, lid van onze ledenwervingscommissie, op 5 Maart 1955gehouden ter ere van diens 40-jarig ambtsjubileum, vertolkte Mej. van Eeghen de waar-dering, welke het Bestuur voor de jubilaris koestert. De feestvoorstelling, welke ter erevan het eerste lustrum van de Vereniging voor Heemkennis ,,Ons Amsterdam” op10 Februari 1955 in.het Roothaenhuis plaatsvond, werd namens het Bestuur door de HeerDriessen bijgewoond; voornoemd bestuurslid was eveneens aanwezig bij de opening vande tentoonstelling ,,Amsterdam, Stad te Water” op 12 LMaart 1955, waarin de feestelijkeviering van dit lustrum ongetwijfeld haar bekroning vond.

29

Aan de uitnodiging van het College van Kerkvoogden van de Hervormde Gemeentevan Amsterdam d.d. 23 Maart 1955 een lid te willen benoemen in het bestuur Stichting,,De Oude Kerk te Amsterdam” werd voldaan door afvaardiging van de Voorzitter. Opde afscheidsreceptie van de Directeur van de Dienst der Publieke Werken, Ir. J. W. Clerx,op 30 Juni 1955 ten stadhuize vertegenwoordigde de Secretaris het Genootschap. Grootwas de belangstelling van de zijde van het Bestuur bij de academische promotie van Dr. W. J.van Hoboken, lid van de ledenwervingscommissie, op Dinsdagmiddag 5 Juli 1955, hetgeenonder meer moge blijken uit het feit, dat Voorzitter en Vice-voorzitter plaats haddengenomen in de banken van de academische senaat. De Voorzitter woonde de plechtigeheropening bij van het Joods Historisch Museum in het Waaggebouw op 14 Juli 1955,terwijl de Secretaris vier dagen later zijn opwachting maakte bij het Gemeentebestuurvan Monnickendam, dat het heugelijk feit herdacht, dat de plaats zes eeuwen her stads-rechten had verkregen. Op de receptie ter ere van het achtste lustrum van de Stichting,,Het Nederlands Persmuseum” op 4 November 1955 was de Heer Schade van Westrumtegenwoordig. Bij de huldiging van ons oud-bestuurslid, de Heer A. E. d’Ailly, welke op17 December 1955 ter gelegenheid van diens tachtigste verjaardag in het Waaggebouwplaats vond, was het gehele Bestuur aanwezig met uitzondering van de Heer Mieras, diewegens uitstedigheid verhinderd was. Tenslotte vertegenwoordigde de Voorzitter hetGenootschap op 29 December 1955 ten stadhuize bij het afscheid van de Heer J. R.Koning,Hoofd van de Afdeling Beplantingen van de Gemeente Amsterdam.

Wat de publicaties van het Genootschap betreft verdient de onlangs verschenen 47steaflevering van het jaarboek ongetwijfeld een plaats: Van vele zijden werden woorden vanwaardering ontvangen terzake van het verzorgde uiterlijk alsmede van de boeiende en rijkgevarieerde inhoud. Naast jaarverslagen en de gebruikelijke kroniek bevat dit jaarboekonder meer een aantal belangwekkende publicaties.

De kwaliteit van het maandblad bleef ook dit jaar gehandhaafd. Het ligt in de bedoelingvan het Bestuur de lezers in het komende jaar regelmatig indrukken te gevenvanderesultatender talrijke restauratiewerkzaamheden, die thans op vele plaatsen in de binnenstad zichtbaarworden.

Ten aanzien van de commissoriale werkzaamheden moge in het bijzonder gewezenworden op het initiatief van de Jeugdwerkcommissie, wier secretaresse Mej. Dra. G. Troel-stra op het moment de concept-tekst van een bronnenboek voorbereidt. Bedoeld bronnen-boek zal in het bijzonder op het Middelbaar Onderwijs afgestemd worden, omdat juistdaar het gemis van platenatlassen het sterkst voelbaar is. Voor de keuze van de afbeeldingenheeft men zich van de hulp van de Heer A. M. van de Waal verzekerd.

De twee excursies, welke in de loop van het verslagjaar georganiseerd werden, mogenals bijzonder geslaagd geboekstaafd worden. Onder stralend zomerweer bezochten op4 Juni 1955 een 100-tal leden en introducées het bekoorlijke Monnickendam, waar zijop het stadhuis door het Gemeentebestuur verwelkomd werden. Onder leiding van Burge-meester Kelder en Notaris Cock vond vervolgens een zwerftocht door het stadje plaats,waarbij onder meer de scherp contrasterende intérieurs van de Nicolaas Kerk en de LutherseKerk bezichtigd werden. Waant de bezoeker van de Nicolaas Kerk zich in een kleine kathe-draal, de stille intimiteit van het Lutherse bedehuis treft hem niet minder. Na een bezoekaan een moderne visrokerij, waarbij de humor in het toelichtende woord niet ontbrak,zette de wandelschare uiteindelijk koers naar Hotel De Posthoorn, waar een kleine historischetentoonstelling georganiseerd was en voor de deelnemers tevens gelegenheid bestond deinwendige mens te versterken. Met enkele woorden heeft Uw Secretaris het Gemeente-bestuur hier dank gebracht voor het vele genotene. Voor hen, die de vermoeienissen metsucces het hoofd hadden weten te bieden, werd als toegift nog een wandeling gemaaktnaar de buiten het stadje aan het Stinkevuil gelegen houtzaagmolen.

Een gans ander karakter droeg onze excursie van 26 November 1955 aan het Hoofd-administratiegebouw van de Plaatselijke Telefoondienst, een schepping van Ir. J. Leupen,waar wij met 80 deelnemers de gast waren van de Directeur Ir. F. C. M. Vogels en zijnstaf. Na diens openingswoord in de grcte cantineruimte vond in de gehoorzaal de vertoningplaats van de bedrijfsfilm, waarbij het witte doek op instructieve en boeiende wijze ont-vouwde, met hoeveel zorg het personeel van de telefoondienst geselecteerd en opgeleidwordt, om zijn taak in de maatschappij, het bevorderen van het intermenselijk verkeerin de meest letterlijke zin, te kunnen vervullen. Een uitgezocht hapje voor fijnproeversvan modern personeelsbeleid! Vervolgens werd het gezelschap voor een rondleiding

30

door het gebouw in een vijftal groepen verdeeld. Menigeen zal hierbij onder de indrukgekomen zijn zowel van de wijze, waarop de bouwmeester met licht en ruimte gewoekerdheeft, als waarop hedendaagse beeldende kunstenaars deze ruimten hebben weten te ver-fraaien. Het was reeds een vergevorderd middaguur, toen onze Voorzitter uit aller naameen welgemeend dankwoord tot onze gastheer kon richten. Wij prijzen ons gelukkig zowelde bouwmeester van dit moderne dienstgebouw als de Directeur van deze op moderneLeest geschoeide overheidsdienst tot onze leden te mogen rekenen.

Wat het ledenbestand betreft boekte ons Genootschap dit jaar een bescheiden winstvan 20 leden, doordat tegenover een verlies van 80 leden, waarvan in 36 gevallen afschrijvingwegens overlijden moest geschieden, 100 personen tot lid werden benoemd. Wij zijn dusop 1 Januari 1956 met 1365 donateurs en leden gestart. Mogen wij het aantal afschrijvingenals normaal beschouwen, dan wordt het duidelijk, dat in de komende jaren eerst van eentastbare groei van ons Genootschap gesproken zal kunnen worden, wanneer er jaarlijkstenminste 150 nieuwe aanmeldingen binnenkomen. Wij hopen, dat vele leden de ernst vandit persoonlijk appel zullen beseffen. Ons erelid, Dr. Joh. E. Elias, is op 18 Augustus 1955ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag vanwege zijn vele verdiensten voor de hoofdstaddoor het Gemeentebestuur begiftigd met de zilveren medaille van de stad Amsterdam.Daarnevens werd onze oud-penningmeester de Heer A. E. d’Ailly op 17 December 1955vanwege zijn vele verdiensten voor ons Genootschap door het Bestuur tot erelid benoemd.

In de samenstelling van het Bestuur kwam in het afgelopen jaar geen wijziging. Medio1955 was Prof. Dr. 1. J. Brugmans weer in de gelegenheid het vice-voorzitterschap van deHeer J. P. Mieras over te nemen. De Heren W. A. Driessen, Ir. R. Meischke en L. C. Schadevan Westrum, wier beurt het thans is om af te treden, stellen zich herkiesbaar.

H . D E L A F O N T A I N E VERWEY, Vaoqitter.J. H. A. R I N G E L I N G , Secretaris.

V A N D E B O E K E N T A F E L, ,De Vierde Vrijheid”, uitgegeven ter gelegenheidvan het 75-jarig bestaan van de N.V. de la Mar.Amsterdam, 1955.

, ,De Vierde Vrijheid” is de titel van het gedenk-boek dat de publiciteitsonderneming de la Mar N.V.ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan het lichtheeft doen zien. Een interessante bijdrage op eengebied, waarop Amsterdam het middelpunt van onsland vormt, namelijk dat van de reclame.

Schrijver van dit interessante werk, waarvoorEppo Doeve de aantrekkelijke omslag tekende, isKarel Sartory, een der directeuren van de V’ennoot-schap (in vakkringen bekend als auteur van de be-kende ,,Castella” advertenties).

Drie medewerkers, Mr. Jan Derks, Mr. W. G. J.Veenhoven en Dr. H. J. A. Hermens hebben er elkeen zeer lezenswaardig hoofdstuk aan toegevoegd.

Sartory is erin geslaagd om op uiterst boeiendewijze een overzicht te geven van de ontwikkelingvan het reclamewezen in ons land, in het bijzonderte Amsterdam, aan de hand van de ontwikkelingvan de jubilerende vennootschap.

In een kleine kamer aan het Spui is Abraham de laMar zijn bescheiden werkzaamheid als ,,advertentie-makelaar” begonnen in de stad, waar straks zicheen groots gebeuren zal ontwikkelen: de wereld-tentoonstelling van 1883, de enige, echte wereld-expositie, welke Amsterdam tot nu toe heeft gekend.Amsterdam is in die dagen het middelpunt van debruisende economische activiteit, die het laatstekwart van de 19e eeuw ons land kenmerkt.

Om precies te zijn: de juist 21 jaar gewordenAbraham de la Mar begint in 1880, het jaar waarinkroonprinses Wilhelmina wordt geboren. De tijdenzijn anders dan nu; dat blijkt al direct uit een in

facsimilé afgedrukte advertentie van zijn bureau.Men vraagt erin ,,iemand, die zeer fraai schrijft, vlugvan begrip is” en nog veel meer. De gegadigdemoet ,,lust en geschiktheid” bezitten om cliëntente bezoeken, beste referentiën kunnen overleggen,enz. En dat alles om een salaris van 35 guldenper maand te kunnen verdienen.

In het bijgevoegde avondblad van een nummervan de Amsterdamse Courant van 30 December 1882tekent de bescheiden advertentie-techniek uit diedagen zich zelve ten voeten uit. Naar typografie eninhoud. Een comité voor vervolgde en hulpbehoe-vende Israelieten in Rusland wekt per advertentie totsteun op; orkestrionetten en Brielse winteraard-appelen vragen tussen brandkasten en ,,losse hals-dassen van zwart Orleans” de aandacht.

Periode na periode wordt beschreven; telkensgeven daarbij voortreffelijk gekozen illustraties (vanadvertenties, affiches enz.) een sprekend beeld van deontwikkeling van het advertentiewezen hier te lande.Een achtergrond, waartegen de la Mar’s activiteitenworden geschetst.

Het eerste jaar van de Eerste Wereldoorlog zietWillem Antoon Grollenberg, zoon van een notarisin Boxmeer en gewezen secretarieambtenaar vanHeerlen, de huidige hoofddirecteur, ten kantore vande la Mar zijn intrede doen.

Tussen de beide wereldoorlogen in neemt de ont-wikkeling van de reclame een grote vlucht. Zuilenen aanplakborden gaan een rol spelen; de bioscoop-reclame komt in zwang.

Na 1945 zal de reclame eerst recht de vleugels uit-slaan; de la Mar is er als de kippen bij. Het verzorgtde propaganda voor oorlogsvrijwilligers, voor mijn-werkers, daarna al gauw de reclame voor vele grote

31

ondernemingen, al zijn koek en koffie nog schaars.De buiten-reclame herleeft, op meer aesthetische

wijze dan vroeger het geval was. Een nevenbedrijf,dat maquettes van schepen en bedrijven, inzendingenvoor tentoonstellingen bouwt, herkrijgt zijn acti-viteit.

Ook aan het begrip ,,public relations” wordt aan-dacht geschonken, zij het wel wat àl te vluchtig.

De relatie ,,film en televisie” mocht in een boekals dit niet onbesproken blijven; Mr. Jan Derks namdie taak op zich.

H. van der Linden: De cape, bijdrage tot derechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-Utrechtse laagvlakte. (Assen 1955).

Het bovengenoemde Utrechtse proefschrift behan-delt de ,,grote ontginning” van de Hollands-Utrecht-se laagvlakte, hoofdzakelijk bezien van rechtshisto-risch standpunt. Het middelpunt van deze studie isde zogenaamde cape, de uitgifte van wildernis,welke aan de ontginningen formeel ten grondslag lag.

De schrijver vestigt de aandacht op een aantalrechtsverschijnselen, die voorkomen bij de Neder-landse ofwel ,,Flämische” ontginningen tussen 1150en 1250 in Noord-Duitsland. (Hieromtrent is in delaatste jaren in Duitsland zeer veel gepubliceerd, ziehet uitvoerig artikel van Prof. Hermann Aubin oppag. 23 van deel 72, 1955, van het Zeitschrift derSavigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, GermanischeAbteilung). De Heer van der Linden vult het Duitsemateriaal o.m. aan met scherpzinnige waarnemingenaan de tegenwoordige parcellering van terreinen omhet dorp Rijnsaterwoude c.a. gelegen ontleend.

Eveneens van algemene aard zijn de beschouwin-gen van Mr. van Veenhoven (advertentiewezen) enDr. Hermens (economische betekenis van reclame).

Hoofddirecteur Willem Antoon Grollenberglevert de slotschouwing, een ,,credo” in reclame (ookin de televisie).

Al met al: een voortreffelijk beschreven stukAmsterdamse economische geschiedenis, in hetbijzonder van een bedrijf aan de N.Z. Voorburgwal278-280, waar ,,vaak het licht nog laat brandt”.

P . J, MIJKSENAAR

Duidelijk is, dat de schrijver bij een dergelijkematerie telkens zijpaden betreedt op het gebiedvantopogratîe, waterstaatkunde, etc. Op één daarvan(pag. 65) willen wij hier de aandacht vestigen. Im-mers daar betoogt hij als uitkomst van zijn onder-zoek, dat reeds in de llde eeuw in Veenland be-oosten Rijn de winning van cultuurland op stelsel-matige en grootscheepse wijze moet zijn aangevat,dit in tegenstelling tot de gangbare opvatting, ver-dedigd door Gosses en Fockema Andreae. De schrij-ver denkt daarbij aan een vroege IJdijk met eenbesluisde Dam in het Spaarne, zoals C. G. ‘t Hooftzich deze - tezamen met nog een dam in de Amstel-heeft gedacht. Hier hebben wij dus een jurist, dieop grond van zijn feitenmateriaal, de hypothese van‘t Hooft (Jaarboek 1923) meent te moeten ver-kiezen boven die van Fockema Andreae (AlgemeneGeschiedenis der Nederlanden 1, 1949, pag. 398, enJaarboek 1943). De toekomstige schrijvers over devroegste geschiedenis onzer stad zullen goed doenvan dit belangrijke proefschrift kennis te nemen.

MR H. V.4N RIEL

Mededelingen van het bestuurA L G E M E N E L E D E N V E R G A D E R I N G

De Algemene Ledenvergadering zal plaats vinden op Zaterdag 3 Maart namiddags te14$$ uur in de Universiteitsbibliotheek, Singel 421.

Agenda: 1. Opening; 2. Notulen van de vergadering van 26 Februari 1955; 3. Jaar-verslag over 1955; 4. Rekening en verantwoording over 1955; Verslag der Commissietot het nazien van de rekening en verantwoording over 1955; 6. Verkiezing van driebestuursleden wegens de periodieke aftreding van de Heren W. A. Driessen, Ir R. Meischkeen L. C. Schade van Westrum, die zich allen herkiesbaar stellen; 7. Mededelingen vanhet Bestuur; 8. Rondvraag; 9. Sluiting.

CONTRIBUTIEHet bestuur verzoekt de donateurs en leden, die nog niet hun contributie voldeden,ter vereenvoudiging van de inning en ter vermindering van de incassokosten, deze- liefst zo spoedig mogelijk, in elk geval voor 15 maart a.s. - te doen toekomenaan de penningmeester van het Genootschap, notaris A. van der Laan, Keizers-gracht 443, hetzij per postgiro no. 52391, hetzij per gemeentegiro A 65. Het herinnerter hierbij aan, dat de minima der contributie, krachtens besluit der ledenvergaderingvan 22 Juli 1946, vastgesteld zijn voor gewone leden op fg.- en voor donateursop f 15.-. Daar de minimum contributie van f 8.- niet toereikend is om de onkostenvan jaarboek en maandblad te bestrijden, doet het Bestuur op allen, wie dat mogelijkis, een dringend beroep een iets hoger bedrag dan het vastgestelde over te maken.

L l

32

A M S T E L O D A M U MMaandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G M A A R T 1 9 5 6

R E S T A U R E R E NI N A M S T E R D A M

IICKNOPT V E R S L A G V A N DH L E Z I N G V A N MR R. V A N DI:N BERGEI,

G E H O U D E N V O O R HET GBNOOTSC,IAP A M S T E L O D A M U M OP

1 7 J A N U A R I 1 9 5 6 I N »Ti AUT.A V A N 11~1 STPZDELI,K MUSI<UM

De oude stad heeft in de laatste eeuw een geheel andere functie gekregen dan vroeger.Wat in de 17e en 18e eeuw een afgeronde eenheid was, is nu een onderdeel geworden vaneen uitgestrekte moderne stad en vormt daarvan de city, d.w.z. de plaats waar het zaken-en bedrijfsleven geconcentreerd is.

Deze wijziging brengt een ander gebruik mee. De grachtenhuizen zijn ingericht alskantoorgebouwen en ateliers. Talrijke verkeersproblemen zijn hiervan het gevolg: o.a. deaan- en afvoer van de in de binnenstad werkende mensen tijdens de spitsuren. De smallestraten zijn niet op dit verkeer berekend, terwijl de waterwegen minder worden gebruiktdan vroeger.

De vraagstukken, die uit dit gewijzigd gebruik voortvloeien, vormen een dagelijksezorg voor het Gemeentebestuur en roepen soms de vraag op of restauratie van individuelepanden nog wel gewenst is.

Hoezeer het Gemeentebestuur aan de eisen van de levende stad, het verkeer en zakenlevendient tegemoet te komen, toch is het restaureren van oude gebouwen zeker verantwoord.Het is doenlijk de stad oud en tevens levend te houden en het verkeer aan te passen aande bestaande stadsaanleg. Het is mogelijk het beeld van de oude stad met behoud van deoude monumenten nog gedurende geruime tijd te bewaren. Verder dan 50 jaar kan menop dit punt niet in de toekomst zien, daar men zich geen beeld kan vormen, van de om-standigheden, de eisen en verlangens van de dan levende generaties.

Het aantal oude gebouwen, dat wij op dit moment bezitten, blijkt uit de in 1928 opgesteldeVoorlopige Rijksmonumentenlijst. Deze lijst telt 4.000 gebouwen van architectonischeof historische waarde, waarvan 3.600 woon- en pakhuizen en 400 hofjes en openbaregebouwen.

Van de op deze lijst voorkomende gebouwen zijn naar zeer globale schatting momenteel,d.w.z. ca. 30 jaar na het verschijnen van deze lijst, nog ca. 3.000 over.

Deze voorlopige Monumentenlijst is echter zeer onvolledig, naar onze huidige maat-staven zou er een belangrijk groter aantal percelen vermeld dienen te worden. Zeer globaalgeschat kan men het aantal oude gebouwen in de Amsterdamse binnenstad, die architec-tonische of historische waarde bezitten, stellen op rond 5.000.

Eerst als de nieuwe inventarisatie voltooid zal zijn, zal men het juiste aantal beter kunnenbenaderen, dan deze globale schatting.

De bovengenoemde 5.000 gebouwen zijn van verschillende afmeting, zij omvattenzowel het Paleis op de Dam en de Oude Kerk als de kleinere woonhuizen.

Niet alleen de grootte van deze gebouwen is zeer verschillend ook de conditie waarinzij verkeren is zeer ongelijk. Een aantal monumenten is zo bouwvallig, dat slechts eensnel ingrijpen redding kan bieden, andere kunnen nog jaren mee, voordat zich belangrijkereparaties gaan voordoen.

33

Zeer globaal geschat mogen wij aannemen, dat elk van deze 5.000 gebouwen eens in dekomende 50 jaar een belangrijke opknapbeurt zal moeten ondergaan, om in stand gehoudente worden.

Willen we de stad in stand houden, dan zullen we dus ca. 100 restauraties per jaar moetenuitvoeren. Deze restauraties lopen zeer uiteen in omvang en kosten, de ervaring van delaatste jaren wees uit, dat we per restauratie een gemiddeld bedrag van S 15.000 mogenaanhouden.

In deze restauratiekosten draagt de Overheid een belangrijk deel bij, omdat de kostenvan restauratie hoger zijn, dan van een herstel in de meest eenvoudige vorm zonder eisenvan monumentenzorg. De kosten van de restauraties worden doorgaans zo verdeeld, dat2/3 deel wordt gedragen door de overheid (Rijk, Provincie, Gemeente) en l/S deel doorde eigenaar.

Deze regeling geldt voor de woonhuizen; bij restauraties van kerken en openbare ge-bouwen liggen de verhoudingen anders.

Het aandeel van de Provincie in de restauratiekosten is in de laatste jaren per geval terug-gelopen van 10 % tot 5 O A 1 en 3 %,.

Voor de kleinere gevallen, d.w.z. de gevallen waarvan de restauratiekosten def3.000niet te boven gaan, is een nieuwe regeling ontworpen, waarbij Rijk, Gemeente en eigenaarelk een derde deel van de restauratiekosten voor zijn rekening neemt. Buiten het eigenaandeel in de restauratiekosten blijven voor rekening van de eigenaar nog andere onkostenaan de percelen bestaan, zoals inwendige verbeteringen en onderhoudskosten.

Het gemiddeld aandeel van de gemeente in de restauratiekosten is $J!! deel. Aangezienwe de kosten per restauratie op ca. J15.000 stelden, is het gemiddeld subsidiebedrag derGemeente f5.000 per restauratie.

Indien we een verwerkingsniveau van ca. 100 restauraties per jaar aanhouden, is hiermeeeen bedrag gemoeid van f500.000,- per jaar.

Enerzijds zal dit verwerkingsniveau noodzakelijk zijn, om de oude stad in stand te houden,anderzijds zal het niet mogelijk zijn, het aanzienlijk te verhogen, aangezien voor het restau-ratiewerk zeer gespecialiseerde bouwvakarbeiders nodig zijn. Deze arbeiders, die niet inde nieuwbouw werkzaam zijn, zijn eveneens beperkt in aantal.

Het aantal restauraties dat de laatste jaren ter hand genomen is, bevindt zich in stijgendelijn. In 1954 werden 35 restauraties voltooid, terwijl in 1955 55 gevallen klaar kwamen.Op 31 december van dat jaar waren er bovendien nog 30 in uitvoering.

Uit deze getallen blijkt, dat het mogelijk zal zijn binnenkort de noodzakelijke 100 herstel-lingen per jaar te verwezenlijken.

Van belang voor het behoud van de monumenten is het wetsontwerp Monumenten-bescherming.

Dit ontwerp biedt niet alleen verdergaande bescherming van het individuele monumentdoch opent mogelijkheden tot bescherming van een groter geheel nl. stads- of dorpsbeeld.

Hoe belangrijk dit ook is, men zal er steeds voor dienen te waken, het economische levente hinderen door te ver gaande bevriezing van het stadsbeeld.

Niet alleen voor het bedrijfsleven bergt een dergelijke bevriezing gevaren in zich, dochook voor de architectuur.

Men wordt huiverig belangrijke architecten opdrachten te geven met het oog op deconsequenties van de bescherming van architectonisch belangrijke gebouwen. Het ontwerpmonumentenwet opent nl. de mogelijkheid tot bescherming van gebouwen, die ouderzijn dan 50 jaar.

Het werk van een belangrijk architect zal dan eerder worden ,,bevroren” dan dat vaneen middelmatig man.

Om de gevolgen van een te ver gaande bevriezingspolitiek te weren, is het noodzakelijkeen meer gedecentraliseerde toepassing van de monumentenwet na te streven, waarbijaan het Gemeentebestuur meer invloed moet worden toegekend. Voor het Gemeente-bestuur is de zorg voor de monumenten, naast de vele ander facetten van stedelijk beleid,steeds een dierbare taak. R.M.

34

EEN BEZOEK VAN DAVID RICARDO

AAN AMSTERDAM

Tijdens de verschijning van de twee belangwekkende artikelen van de heer A. E. d’Aillyover de indrukken die in vroegere tijden bezoekers van Amsterdam van onze stad hebbengekregen, kwam mij een reisverhaal in handen dat onlangs voor het eerst werd gepubliceerd.Het is afkomstig van de bekende engelse economist, David Ricardo l). Enkele opmerkingendaaruit over onze stad en een van haar bewoners verdienen wellicht de aandacht van delezers der genoemde artikelen.

In 1822 besloot Ricardo de Grand Tour on the Continent te maken. In een eigen koets,vergezeld van vrouw, twee dochters, een gouvernante, een dienstbode en voorafgegaandoor een koerier, werd de tocht ondernomen. In Nederland werden korte bezoeken gebrachtaan Breda, Rotterdam, den Haag en Haarlem, waarna hij vijf dagen te Amsterdam in hetDoelenhotel verbleef. Het was niet zijn eerste kennismaking met Amsterdam. Ricardo’svader, makelaar in effecten, gesproten uit een Portugees-joods geslacht, had in 1760 zijnbedrijf van Amsterdam naar Londen overgebracht, waar zijn zoon David in 1772 werdgeboren. Op zijn elfde jaar zond hij hem naar Amsterdam om de Taimud Tora school,aan de Portugese Synagoge verbonden, te bezoeken, een school waarvan hij ,,a very highopinion” had. De twee jaren toen in Amsterdam doorgebracht, hadden een blijvende indrukbij Ricardo nagelaten. Met grote belangstelling zag hij de stad, ,,a handsome town” terug.Het laatst was hij er in 1792 voor een kort familiebezoek geweest. Met zekere trots vermeldthij dat hij na dertig jaren geen enkele moeilijkheid had om alleen de weg te vinden.

Een deel van zijn tijd besteedde Ricardo voor het brengen van bezoeken aan familie enkennissen. Allereerst aan zijn nicht Rebecca, die als wees bij dezelfde oom had ingewoond,bij wie Ricardo gedurende zijn schooljaren gastvrijheid had genoten. Zij was sedert kortweduwe van Daniel Da Costa en woonde samen met haar zoon, de dichter Isaac Da Costa.Over hem schrijft Ricardo vrij uitvoerig. Over diens gedichten durft hij geen oordeeluit te spreken, daar hij onze taal niet voldoende machtig was. Hij acht hem een jonge manvan ,,excellent abilities” die veel gelezen en nagedacht had en zijn ideeën op welsprekendewijze in het frans wist uiteen te zetten. In een openbaar lichaam zou hij een goed figuurhebben gemaakt, ware het niet dat zijn stem ,,something not pleasing” had. Maar Ricardo’soordeel over zijn achterneef is niet in alle opzichten gunstig. Hij acht het een nadeel datdeze te veel op zichzelf heeft geleefd. Blijkbaar vond hij hem veel te apodictisch in zijnuitingen. Hij redeneerde alsof het onmogelijk was dat hij ooit van gedachten zou ver-anderen en ook alsof het ondenkbaar was dat zijn ideeën onjuist zouden zijn. En dat nogwel over onderwerpen welke de wereld reeds lang verdeeld hadden gehouden. Op staat-kundig gebied acht Ricardo Da Costa’s opvattingen ,,cluite crude”; hij scheen een verdedigervan het absolutisme te zijn. Van volksvertegenwoordiging en de waarborgen voor vrijheidhad hij geen enkele notie. Het is gemakkelijk te begrijpen dat hun opvattingen moestenbotsen. Niet lang na dit bezoek publiceerde Da Costa zijn Beparen tegen den Geest a’er Eezxuen de daar verkondigde leerstellingen zullen ook in dit gesprek wel naar voren zijn gekomen.Deze konden moeilijk welgevallig zijn aan een man als Ricardo, behorende tot de z.g.fïlosofiische radicalen, op kerkelijk gebied een unitariër en in het Lagerhuis voorstandervan parlementaire hervorming. Ook de overige personen die Ricardo bezocht behoordentot de kring van de aanzienlijke sephardische Joden. Daaronder was de bekende Dr. Immanuel

‘) Het tiende deel van de Works and Corrcspondence of David Ricardo (Cambridge University Press,1955) bevat een Biographical Miscellany, waarin het Joïrnal of a tour on the continent is opgenomen.

35

Capadose, gewezen lijfarts van koning Lodewijk Napoleon, die hem anecdotes over keizerNapoleon vertelde.

De genoten gastvrijheid trachtte Ricardo te beantwoorden door ook zelf een hollandsetheevisite te arrangeren. Het gelukte hem echter slechts ten dele; ,,in the performance weremained at a very humble distance”. Hij onthaalde zijn gasten op ,,Chocolate drops,Bonbons, Pastry, and Malaga wine”, maar de kwaliteit ervan was weinig naar zijn zin.De mensen van het hotel hadden het voor hem gekocht.

Een paar tochten door Amsterdam en omgeving volgden het gangbare program. Eenrijtuig, zo deelt hij mede, kan men huren voor 30 stuivers het eerste uur en 20 elk volgenduur. Bezocht werden o.a. de Kalverstraat, het Paleis dat hij zeer bewondert, de Nieuwekerk, waarin hij behalve het monument van De Ruyter niets vindt dat de moeite waard is.Ten slotte ook het Rasphuis. Daarover is hij buitengewoon slecht te spreken. Men begrijptdaar wat het betekent ,,into a den of thieves” te geraken. Een groot aantal gevangenen lieper vrij rond en trachtte de prullen die zij hadden vervaardigd te verkopen. In een kleinhok hingen 16 hangmatten vlak op elkaar, hetgeen hem deed denken aan de beschrijvingvan een slavenschip, welke hij had gelezen. Zij waren blij de plaats te verlaten ,,uninjuredin person or property”.

Ricardo schonk op zijn reis telkens aandacht aan de kwaliteit van het water. In Amsterdamverwachtte hij dat het zeer slecht zou zijn; maar het bleek bijzonder goed, ,,it is broughtfrom Utrecht”.

Ook genoot hij hier van een lekkernij welke hij blijkbaar zeer waardeerde. Als hij latervermeldt dat de maaltijden in een duitse stad goed waren, voegt hij er aan toe dat echterniets kan worden vergeleken met ,,the water Soutjies”, waarvan hij hier had genoten 1).Hij had er telkens naar gevraagd, totdat hij ze kreeg en ,,then 1 feasted on them 3 daysout of the time we were in Holland”.

Opmerkelijk is de gunstige indruk welke Ricardo kreeg van de welvaart van Amsterdamen de andere steden die hij bezocht. Deze jaren staan in onze economische geschiedenisniet te boek als een tijd van grote voorspoed. Ricardo meende echter vooruitgang te be-speuren. Ondanks de laatste oorlog blijkt Holland ,‘to have improved her condition and1 have no doubt is increasing in population and wealth”. Hij ziet verschillende tekenenvan welvaart: havens vol schepen en pakhuizen vol waren. Vooral de huizen prijst hij;deze zijn ,,of the first order and withal kept so clean and neat as to leave no doubt of theopulente of their inhabitants”. Als hij de duitse grens heeft overschreden, mist hij tenzeerste ,,the chearfulness and neatness of the Dutch towns”.

Bij dit oordeel zullen wij in aanmerking moeten nemen dat Ricardo’s bezoek slechtskort heeft geduurd en dat hij alleen in aanraking is gekomen met enige welgestelde Amster-dammers en een enkele, eveneens gegoede, zakenrelatie in andere steden. Over de toestand,waarin de arbeiders, de handwerkslieden en de plattelandsbevolking verkeerde was hijniet in de gelegenheid zich een oordeel te vormen. Maar toch blijft het opmerkelijk datiemand als Ricardo - zelf een zeer vermogend man - tot een dergelijke uitspraak konkomen. Blijkbaar was er bij een deel van de bevolking toch nog genoeg van de oude welvaartovergebleven om een dergelijk oordeel te rechtvaardigen.

Gunstiger dan wij het zouden verwachten is ook zijn mening over onze wegen. In Duits-land gekomen schrijft hij: ,,I miss the excellent roads of Holland”. Nergens had hij eengrotere vooruitgang waargenomen dan in de hollandse wegen; ze waren beter dan in enigander land. ,,They are mostly paved with the Dutch clinkers over which there is a layerof sand. The road is quite hard, and as leve1 as a billiard table”.

Zijn bezoek aan Amsterdam had Ricardo klaarblijkelijk veel genoegen gedaan. Zaghij in deze stemming misschien alles in een wat rooskleurig licht?

F. D E VRIES

l) Wellicht mogen wij de woorden terugvertalen als ,,water zoodje”. Dan zou eronder kunnen wordenverstaan een gerecht dat, naar ik toevallig vernam, nog niet zolang geleden onder deze naam in Vlaamsestreken op de spijskaarten voorkwam. Het bestond uit een soep uit verschillende ingrediënten bereid,waarin zich gekooktc kip bevond.

36

HET HUIS VAN

JACOB DE VOS WILLEMSZ

In het ,,Algemeen Handelsblad” van 30 December 1955 vindt men in de rubriek ,,Onderde Keizerskroon” een ingezonden stukje van een lezer op de Amstelveense weg. Hij zegtte beschikken over gegevens, waaruit blijkt dat de familie Jacob de Vos niet woonde opde Keizersgracht, thans no. 27, zoals in het Jaarboek van Amstelodamum van 1955 is telezen, maar op het tegenwoordige nummer Keizersgracht no. 162, dat Jacob de Vos ineigendom bezat.

Het antwoord daarop is eenvoudig: Jacob de Vos, de eigenaar van Keizersgracht 162,kocht dit huis in een veiling op 5 April 1762 1). Er is dus geen sprake van, dat dit de jongevader was, die in het begin van de 19de eeuw zijn kinderen zo aardig portretteerde; diewerd immers pas in 1776, dus veertien jaar later, geboren. De eigenaar van dat huis waszijn oom, de bekende kunstverzamelaar Jacob de Vos, die op een van de tekeningen doorzijn kleine neefjes in de hoop op een chocolaadje eerbiedig wordt gegroet. Oudoom Jacobwoonde in 1805 nog in het bovengenoemde huis, maar in 1810 vier huizen verder op deKeizersgracht, thans no. 154. Daar stierf hij op 28 J anuari 1833 op 97-jarige leeftijd.

De jonge Jacob de Vos, de neef, moet in zijn eerste huwelijksjaren, toen hij zeker nogniet zo heel kapitaalkrachtig was, een huurhuis hebben betrokken. Nu hebben eigenarenvan huizen in de registers op vele plaatsen hun sporen achtergelaten; hen op te sporenis daarom meestal niet moeilijk. Geheel anders staat het echter met de huurders. Aan hetthuisbrengen daarvan moeten niet ter zake kundigen zich maar liever niet wagen, wantdan worden er allicht vergissingen gemaakt, zoals te zien is in het ,,Handelsblad” van30 December.

Het is dikwijls onmogelijk, hoe graag wij het ook zouden willen doen, uit te maken,waar een bewoner van een huurhuis moet worden gezocht. Het geluk was ons echter indit geval mee en wel - o ironie van het noodlot - in de vorm van een aantekening vanéén van de allerdroevigste gebeurtenissen in het leven van het gezin De Vos. Het kindje,dat op 13 December 1809 onvoldragen ter wereld kwam en slechts een half uur leefde,moest aangegeven worden als overledene. Bij de inschrijving werd het juiste adres vande vader genoteerd: Jacob de Vos Willemsz op de Keizersgracht bij de Brouwersgracht,District 13, Grondvergadering 11, no. 376.

Nu wij eenmaal wisten, waar te zoeken, was het mogelijk deze aantekening te controleren.In het inkwartieringsregister van 1810 blijkt inderdaad op dit adres Jacob de Vos als huurderte worden opgegeven. Uit het inkwartieringsregister van 1814 blijkt, dat hij dan verhuisdis. Daarin wordt hij vermeld als bewoner van wijk 45, no. 328, het tegenwoordige huisKeizersgracht no. 135, waar hij nog vele jaren bleef wonen.

De huizen hadden toen nog niet de nummers van tegenwoordig; tweemaal, in 1852 en1875, vond een algemene omnummering plaats. Met behulp van de registers van 1853en 1875 kan men echter nagaan, welk nummer een huis vóór 1853 en wel sedert 1796 droeg 2).En is men gelukkig, dan kan men aan de hand van de wijkregisters van 1805 nog verderteruggaan. Dat zijn de zogenaamde kohieren van de taxatie wegens de opbrengst van destedelijke belasting op de huren, een belasting die ingevolge een publicatie van 18 October 1805werd ingesteld. In die kohieren vindt men naast het huisnummer, dat van 1796 tot 1853gold, het oude verpondingsnummer, dat elk huis van 1732 af had. Men moet echter, zoalswij reeds zeiden, alweer geluk hebben, want van de 60 wijken zijn slechts van 45 registersbewaard, die bovendien soms niet compleet zijn.

Het ongeluk wil, dat het register van wijk 51, waarin het huis dat Jacob de Vos huurdelag, slechts gedeeltelijk bewaard is. Het stuk, waarop de Keizersgracht voorkomt, ontbreekt.

‘) KW. G 6, 160 vo.“) Zie hlr W. F. H. Oldewelt , Amsterdamsche Archiefvondsten: De Huisnummering (pag. 49).“) KW. W 7, 225 vo.

37

Toch kunnen wij met grote stelligheid zijn huis aanwijzen in de oude verpondingsregisters.Verschillende van zijn buren bewoonden namelijk eigen huizen. Uitgaande van de inkwar-tieringsregisters, waarvan het oudste van 1810 dateert, kunnen wij in het laatste verpondings-register, dat tot 1805 loopt, verschillende bewoners van 1810 als eigenaren in 1805 terug-vinden. Op grond daarvan kunnen wij vaststellen, dat het huurhuis van Jacob de Vosin 1805 het eigendom was van een zekere Hendrik Hoefkens als no. 8 van wijk 51. Op16 Juli 1800 was het aan hem overgedragen door Helena Hackman, de vrouw van HendrikAsschenberg. Blijkens de aansprekerslijst - alweer een bron om huurders thuis te brengen !-bewoonde in 1796 de familie Rsschenberg, waarover de lezer van het ,,Handelsblad”spreekt, het huis. Bij de verkoop of kort daarna moet zij echter zijn weggetrokken; op deaansprekerslijst van 1804 staat Jacob de Vos op dit adres vermeld.

Dit alles was echter een te saaie opsomming om daarmee de tekst bij de aardige tekeningenvan Jacob de Vos in het Jaarboek te bezwaren. Het staat intussen als een paal boven water:Op de Keizersgracht vlak bij de Brouwersgracht stond het huis, dat Jacob de Vos jarenlanghuurde en waar hij zijn unieke tekeningen vervaardigde. In datzelfde huis ben ik als kindverschillende malen te gast geweest bij de grootvader van een vriendinnetje, Het klonkzo dichtbij: de Keizersgracht; maar de afstand van de Herengracht bij de Vijzelstraat naardaar, was altijd weer verder dan wij dachten. Het stuk na de Raadhuisstraat werd in steedsopgevoerd tempo hollend en hijgend afgelegd. Daar op Keizersgracht 27 aten wij dan inde vierkante zaal, waar de jongens De Vos meer dan honderd jaar terug de koperen bruiloftvoorbereidden, en na afloop van het eten gingen wij door de lange gang naar de voorkamer,waar de kinderen De Vos met hun neuzen tegen de ruiten gedrukt naar de poppenkasthadden gekeken. Maar van dat alles wist ik toen nog niets.

1. H. v. E.

D E N A K O M E L I N G E NVAN JACOB DE VOS WILLEMSZ

Van twee zijden bereikten mij berichten van afstammelingen van Jacob de Vos Willemsz,die nog in het bezit zijn van stukken, afkomstig van hun begaafde voorvader. MevrouwC. Mesritz-Boissevain te Genève, de achter-achterkleindochter van Jacob de Vos, schrijftdat zij een album heeft van Democriet, het Haarlemse toonkunstgezelschap, waarvanJacob de Vos lid was en waarvan de schilden dienden als vechtattributen voor de kleinejongens. Dit album is geïIlustreerd met fraaie tekeningen. De bijbehorende verzen zijnminder geslaagd.

Dr H. P. Coster te Groningen, de kleinzoon van de tweede dochter van Willem de Vos,het jongetje waarvoor de boekjes oorspronkelijk werden begonnen, heeft een tekeningvan 30 h’ovember 1834, die zijn achterovergrootvader, de oude Jacob de Vos, van zijnachtjarige kleindochtertje maakte, toen zij haar linkerarm had gebroken en ,,prenten af-zettende” op een canapé lag. Dit meisje, Catharina de Vos genaamd, trouwde met haarachterneef Dr Hermanus Coster, die in 1815 te Almelo was geboren en later medicus inAmsterdam werd.

Tenslotte is de eigenares van de boekjes, Mevrouw H. M. C. de Vos-de Bas, nog inhet bezit van een aantal tekeningen uit de Empiretijd, die Jacob de Vos moet hebben ge-maakt voor een vriend of familielid, een medicus, bij een of andere bijzondere gelegenheid.Op deze tekeningen op kartonnen van groot formaat, blijkbaar bedoeld om vertoond teworden, zijn kennelijk een aantal gebeurtenissen uit het leven van de betrokken persoonafgebeeld.

Jacob de Vos heeft dus in 1809 niet voorgoed het tekenen laten varen, Het zijn echteislechts incidentele voortbrengselen, die uit later jaren bekend zijn.

1. H. v. E.

38

DE KIOSKEN

Het is wellicht voor menigeen nieuw om te vernemen, dat het woord ,,kiosk” van Perzischeoorsprong is en dat er in Turkije een klein paleisje of voornaam rusthuis mee wordt aan-geduid. Via Frankrijk kwam het woord in Nederland en in 1871 treffen we het hier voor ‘teerst aan, evenwel niet in de betekenis welke een kiosk thans heeft. In 1871 vertelt M. A.Perk n.1. over de concerten der grenadiers in de goed verlichte kiosk op de markt te Breda. l)Dus in de betekenis van muziektent.

Op 10 April 1875 verzoekt J. Bles, winkelier op de Brouwersgracht 91, aan de Gemeentetoestemming om ijzeren kiosken in de stad te mogen plaatsen voor het verkopen van binnen-en buitenlandsc nieuwsbladen e.a. Op het praeadvies van B. en W. wordt 26 Mei door deGemeenteraad afwijzend beschikt. Bles herhaalt zijn verzoek op 25 October 1877 als on-middellijke reactie op het een paar dagen tevoren bij het Gemeentebestuur ingezondenadres van dezelfde strekking door de uitgevers Ellerman, Harms en Co. Bles verzoektdan ook terecht om hem op grond van zijn eerdere aanvrage voorkeur te verlenen. Maaropnieuw stellen B. en W. voor om afwijzend te beschikken en 28 November d.a.v. verwerptde Gemeenteraad beide verzoeken, ondanks het pleidooi van het raadslid N. Tetterodeom deze aanvraag in ernstige overweging te nemen. Deze weigeringen berustten op eenbeslissing van 6 Juni 1873, toen n.1. op voordracht van de Commissie voor de rentegevendeeigendommen was besloten tot wegruiming van alle Commissaris- en bestehershuisjes, ende huisjes aan particulieren toebehorend, als zijnde een belemmering voor ‘t verkeer; entot intrekking van de precario-vergunningen tot het hebben van huisjes aan of op de open-bare weg.

Ellerman, Harms en Co. hadden er in hun bovenvermeld adres nog op gewezen, dat hetannonceren op kiosken verkieselijker was dan op aanpIakborden en tegen gevelmuren,maar dit argument werd onmiddellijk ter zijde gelegd met de opmerking, dat een bedruktkioskenoppervlak zeker niet fraaier is dan een beplakte muur en dat er nog genoeg ,,gevel-muur voorradig” was.

Bles was vasthoudend. Op 3 December schrijft hij, kennis te hebben genomen van deafwijzende beschikking, maar merkt op dat zijn kiosken uitsluitend zullen dienen voor deverkoop van nieuwsbladen en geenszins om te adverteren.

Waarschijnlijk zou de gehele kiosken-questie toch ad acts zijn gelegd, als niet op 27 Dec.1877, dus zeer kort nadien, een verzoek was binnengekomen van de Commissie voor derentegevende eigendommen, om vergunning te verlenen tot het plaatsen van ,,drinkhuisjesof limonaderies” in Gemeente-plantsoenen. En toen op 9 Jan. 1878 op dit verzoek goed-gunstig werd beschikt, wendden B. en W. zich op 18 Jan. tot de Gemeenteraad met hetverzoek, alsnog vergunning te verlenen om op de openbare gemeentegrond en boven hetopenbaar gemeentewater gebouwtjes te plaatsen, uitsluitend bestemd tot de verkoop vannieuwsbladen, omnibus-, schouwburg- en dergelijke kaarten, met dien verstande:

,,Dat voor elke plaats in het bijzonder, de toestemming zij gevraagd en verkregenvan de Gemeenteraad; Geen andere gebouwtjes worden gesteld dan die waarvan degedetailleerde ontwerpen door B. en W. zijn goedgekeurd;Die gebouwtjes niet gebruikt worden tot het doen van aankondigingen, en voor degemeentegrond of het gemeentewater daartoe in te nemen een jaarlijkse retributieaan de gemeentekas worde betaald van f 15.- per vierkante meter.”

De 24ste April 1878 is de grote feestdag voor Bles, De Gemeenteraad keurt het voorstel

l) In: ,,Een reunie en een uitvaart”.

39

van 18 Jan. goed en Bles krijgt toestemming om kiosken te plaatsen op de Dam, op hetWeesperplein, in de P. C. Hooftstraat, in de Plantage Kerklaan, op het Leidscheplein,Haarlemmerplein, Kadij ksplein, Rembrandtplein, Oosteinde, Jonas Daniël Meijerplein, opde Westermarkt, op het Sophiaplein (Munt), op de Nieuwmarkt en aan de Amstel bij deHerengracht.

Het bezwaar van Bles tegen de plaatsing van een kiosk op ‘t Oosteinde omdat die daarte weinig zou opvallen, vond instemming. Deze kwam op het Frederiksplein te staan.

Daar de tekeningen van Bles door de directeur van Publieke Werken inmiddels warengoedgekeurd, konden reeds vóór de maand Juni 1878 drie kiosken worden geplaatst, n.1.op de Dam, op het Frederiksplein en in de Plantage Kerklaan. De vierde, die op het Leidse-plein, was een maand later gereed.

30 Juni 1880 verleent de Gemeenteraad zijn goedkeuring aan het overnemen van deexploitatie door Martin Wolff, de latere oprichter en eerste voorzitter van de Verenigingter bevordering van het Vreemdelingenverkeer. Wolff krijgt tevens vergunning tot hetpIaatsen van zes nieuwe kiosken. Uit de verkoopcijfers van enkele jaren later bIeek duidelijk,dat de kiosken in een behoefte voorzagen en hun omzet steeds toenam. De kiosk op hetzo bekende Damgezicht van Breitner werd 1 Juni 1882 in gebruik genomen. Op de Damstonden dus 2 kiosken. Op 1 Augustus 1883 werd de Kiosk-onderneming van Martin Wolfftevens pachteres van de stadsaanplakborden. Enkele jaren later waren reeds een twintigtalkiosken in exploitatie. Verscheidene weduwen verdienden daarin als verkoopster een zeerwelkom wekelijks inkomen.

In December 1887 vraagt Wolff concessie aan voor 25 jaar. Die wordt hem op 25 Januari1888 verleend. Deze nieuwe regeling had ten doel om Wolf%, die het plan had de onder-neming in een naamloze vennootschap om te zetten, ruim gelegenheid te schenken zijnbedrijf uit te breiden. In de vergunning werd ook de bepaling opgenomen dat aan elk

gebouwtje een verlichte goedlopende klok moest worden aangebracht. De jaarlijkse retribu-tie aan de Gemeente bleef f 15.-.

Martin Wolff heeft het einde van deze concessie niet mogen beleven. Op 16 Febr. 1907overleed hij op 61-jarige leeftijd en in het aan hem gewijde in memoriam kwam tot uit-drukking hoe ver zijn activiteit zich had uitgestrekt en hoe groot zijn verdiensten waren(Parijse Wereldtentoonstelling, Vreemdelingenverkeer, vele bestuursfuncties), waaraan hijzijn benoeming tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau had te danken. Aan wie is nogbekend, dat de enige monumentale fontein in de stad, die op het Frederiksplein, op zijninitiatief is gebouwd? Nog altijd is de naam Martin Wolf? aan die van de AmsterdamseKioskenonderneming verbonden.

De annexatieplannen in 1913 - het laatste jaar van de concessie - welke een uitbreidingvan het aantal kiosken zouden meebrengen en de daarop volgende oorlogsjaren 1914-1918gaven geen gelegenheid de kiosken-kwestie definitief te regelen. In het laatste oorlogsjaarkomt deze evenwel ineens dringend aan de orde. In Maart 1918 n.1. - het aantal kioskenis inmiddels tot 29 gestegen - richt de Vereniging ter Behartiging van de Belangen derVrouw zich tot de Gemeenteraad in verband met de maatschappelijke toestand van dewerkneemsters bij de Kiosken-onderneming. De klacht was voornamelijk gericht tegende werktijden van de vrouwen, n.1. van des ochtends half acht tot ‘s avonds 8 uur (Zaterdags11 uur) voor 6 gulden per week en 1 gulden duurtetoeslag. De Vereniging geeft het Ge-meentebestuur in overweging de exploitatie zelf in handen te nemen en daarmee de maat-schappelijke toestand voor de vrouwen te verbeteren. Zij stelt een loon voor van twaalfgulden per week. De burgemeester oordeelt de klachten zeer gegrond; vooral het twaalfuur per dag opgesloten zitten in die benauwde ruimte is volgens hem ,,mensonwaardig”.Van andere zijde wordt tegelijkertijd bij het Gemeentebestuur aanmerking gemaakt op de,,monopolistische positie”, welke de exploitanten innemen.

Aangezien B. en W. zelf reeds de mening waren toegedaan dat de bestaande kioskenniet meer aan de eisen voldeden en ook de wijze van verpachten niet juist was, werd aanhet schrijven grote aandacht besteed. Het Gemeentebestuur was nu in zijn mening versterkt.Overwogen werd of de nieuwe kisoken, ter besparing van plaatsruimte, niet waren tecombineren met wachtlokalen voor de tram en met publieke telefooncellen.

1 October 1918 zou de toen bestaande concessie ten einde lopen en moest een nieuweregeling tot stand zijn gebracht. De Rotterdamsche Kiosken-Onderneming en de Kiosken-onderneming ,,Hollandia”, eveneens te Rotterdam, deden aanbiedingen, maar op 27 Novem-ber 1918 bepaalde de Gemeenteraad, bij wijze van overgangsmaatregel, dat de kiosken naovername door de Gemeente aan de vorige eigenares zouden worden verpacht tot 1 Januari1921, voor 5000 gulden per jaar. De verschillende vraagstukken, zoals arbeidsvoorwaarden,accomodatie e.a. werden nu grondig onderzocht en reeds in Juli 1919 zond de directeurvan Publieke Werken aan de Wethouder een ontwerp in voor een Gemeentelijke kiosk,gemaakt in overleg met de directeuren van Gemeentetram en Gemeente-Telefoon. Einde1920 achtten B. en W. het wenselijk de kiosken voor een tijd van vijf jaar, ingaande 1 Januari1921, openbaar te verpachten. Het hoogste bod was f15000.-. In Juli 1924 stelde deGemeente een crediet beschikbaar van f 70000.- voor de bouw van 30 nieuwe kiosken.Dit aantal werd later teruggebracht op 25. Tien werden er ontworpen door architect Jande Meyer en vijftien door N. Lansdorp, architect van Publieke Werken. Op 31 December1925 verscheen een grote annonce in de dagbladen: Vrijdag 1 Januari 1926 - Opening dernieuwe Kiosken te Amsterdam!

De beoordeling van die nieuwe kiosken liet nogal te wensen over. De oude werdenbetiteld als: Kruisingen van een Japanse pagode met een Turks grafmonument. De nieuwe:hoekige hout- en steenmassa’s, waar uit een klein vierkant torentje een glazen buik on-elegant naar voren komt. Aldus en soms in mildere bewoordingen de commentaren in depers. Dat die indruk niet van voorbijgaande aard was is nog gebleken in 1952, toen in depers te lezen stond: ,,Wie geeft Amsterdam nu eens een passende kiosk in plaats van debestaande hokken. Donkere, stikkend-hete of wel kille, koude hokken. Wie brengt Amster-dam nu eens in het bezit van een beter in het stadsbeeld passende kiosk met meer comfortvoor de bewoners, meer licht en uitzicht.”

41

De kiosken zijn thans volkomen ingeburgerd. Er zijn er thans meer dan 30; bijna elkekiosk zet per week alleen aan dagbladen en tijdschriften meer dan 1000 exemplaren om;aanbevelingen in de pers zoals vroeger zijn niet meer nodig. De kiosk-juffrouw heeft eendrukke dagtaak. Ze is winkelierster, étaleur, informatiedienst en niet zelden beheert zij een,,secrete postbox”. Haar dagelijks uitzicht is nogal beperkt.zie ik meestal niet”, merkte eens een op.

,,De gezichten van mijn klanten,,Ik herken ze aan hun middenrif en weet welke

krant ik moet pakken.” Voor hen is sedert 1918 veel verbetering gebracht; maar naar hetschijnt zijn er nog vele wensen,

J. F. M. DEN BOER

T O E V L U C H T V O O R B E H O E F T I G E N

Op een vraag, gesteld op pag. 6 van het Januari-nummer van dit maandblad over eenvroeger badhuis op de Passeerdergracht, kwamen twee brieven binnen, die ons daaromtrentnader inlichtten. Ds W. J. F. Meiners te Soestdijk schrijft het volgende:

,,In het vorige jaar kreeg ik inzage van allerlei familie-papieren, die zich in het bezitbevinden van een ver familie-lid in het buitenland. Onder deze papieren bevond zich ookeen gedrukte circulaire, gedateerd ,,Amsterdam, 1” October 1842”.

Uit dit stuk bleek, dat Mr Cr. Buys octrooi had gekregen op een ontwerp, ,,strekkendetot het daarstellen van eene Inrigting Voor Armverzorging En Waterzuivering Te Rmster-dam”. Commissarissen werden aangewezen tot uitvoering van dit ontwerp. Het desbetref-fende stuk bevat nu een uiteenzetting van hun plan van uitvoering, alsmede een intekenlijsttot deelname aan de verwerkelijking van het plan. Deze intekening wordt opengesteld,,op kaartjes voor Spijsuitdeeling en Nachtverblijf aan behoeftigen te verschaffen”. Hetstuk vermeldt dan: ,,Er zal tot dat einde een lokaal worden in gereedheid gebragt op de,,Passeerdergracht voor Christen Armen, en een ander op de Houtgracht voor Israëlitische,,Armen. In beiden zullen werktuigen ter zuivering van brak water worden geplaatst,,,welke tevens tot verwarming der vertrekken (later welligt ook tot spijsbereiding) dienst-,,baar zullen worden gemaakt.”

Een eindje verder lezen wij dan in de circulaire:,,Daarenboven zal het werktuig, dienende om het geheele lokaal te verwarmen, tegelijk

,,eene hoeveelheid gezuiverd water daags opleveren. Dit water kan, van des morgens 8,,tot des middags 2 ure, aan het lokaal afgehaald worden, tegen betaling van 21/! cent per,,gang.”

Aan het einde staat dan o.a.:,,Uwe bijdragen zouden tot een menschlievend en tevens tot een zedelijk oogmerk

,,worden besteed, terwijl wij ons tegelijkertijd in staat zouden stellen, om, bij wijze van,,proeve, de ondervinding te raadplegen, betreffende het zoo hoogst gewigtige vraagpunt,,,of op onkostbare wijze in de dagelijksche behoefte van Zuiver Drinkwater zou kunnen,,worden voorzien, onafhankelijk van vorst of andere beletselen, welke de toch altijd,,gebrekkige aanvoer uit de naastbijgelegene rivier aankleven.”

Terecht zult U opmerken, dat in dit stuk geen sprake is van een badhuis, zoals in devraag in ,,Amstelodamum” vermeld. Dat moge zo wezen.* bij mij rees nu de vraag, of ditplan is uitgevoerd en zo ja, of toen het (warme} water ook voor de inrichting van eenbadhuis is gebruikt?

Een direct antwoord op de gestelde vraak r geeft deze brief dus niet; misschien wel eenindirect antwoord. Wellicht vindt U bij nader onderzoek in het Gemeente-Archief (b.v.onder de stukken van de voorbereidin g van de totstandkoming der Waterleiding) nietalleen het hier geciteerde stuk, maar tevens verdere gegevens, die - dank zij dit stuk -tot de beantwoording van de in ,,Amstelodamum” gestelde vraag leiden.”

42

Inderdaad bleek het mogelijk, aan de hand van deze gegevens, iets meer over die instellingte weten te komen uit de krantenknipsels en uit het dossier, dat op het Gemeente-Archiefhierover is bewaard.

Het plan van Mr G. Buys om grachtenwater drinkbaar te maken door verdamping en dedaarvoor benodigde warmte tevens te benutten voor de bereiding van spijzen en het ver-warmen van een nachtlogies ging niet door, hoewel reeds geld bijeengebracht was. NotarisB. Tideman, die met de afwikkeling hiervan belast was, heeft echter in 1844 dit plan in eengewijzigde vorm ten uitvoer gebracht. Van de waterzuivering kwam niets (al enige jarenlater werd een begin gemaakt met de aanleg van de duinwaterleiding), maar wel werd opde Passeerdergracht in een oude stal een nachtverblijf voor behoeftigen ingericht, waarzij tevens warme dranken en enig voedsel konden krijgen, beide tegen betaling van enkelecenten. Behalve uit deze centen werd het werk bekostigd uit contributies van stadgenoten.Ook konden particulieren kaartjes kopen en die zelf of via het bestuur van het tehuis aanbehoeftigen uitreiken.

De hevige aardappelziekte van 1847 met zijn afschuwelijke gevolgen voor de bevolkingdroeg zeer bij tot het succes van deze ,,Toevlucht voor behoeftigen”, waar sedertdienook warme maaltijden werden verstrekt. In 1850 kon men, in plaats van de oude stal, eennieuw gebouw optrekken, dat men hier met het inwendige van de eetzaal en slaapzaal zietafgebeeld (een grote voor mannen, een kleine voor vrouwen), waar overdag het bedgereiom te luchten aan touwen werd opgetrokken.

Steeds werden de werkzaamheden uitgebreid. In 1866 werd in het buurhuis, thans no. 19,een bad- of washuis aangelegd, waar men kon baden en desgewenst tegelijkertijd zijnkleren kon laten wassen. Een groot succes is dit blijkbaar niet geweest; wegens gebrekaan belangstelling werd het badhuis in 1883 opgeheven. In 1888 werd het in gewijzigdevorm heropend en wel met de bestemming om voortaan gebruikt te worden door arbeiderstegen betaling van 10 centen per bad, niet meer door behoeftigen. Misschien was het deongunstige ligging naast de ,,Toevlucht”, in ieder geval bleek het badhuis weer een fiascote zijn. In het begin van deze eeuw was het niet meer in gebruik en hetzelfde was het gevalmet de leeszaal en het volkskoffiehuis, die een tijdlang door het bestuur van de ,,Toevlucht”waren geëxpoiteerd. Alleen het oorspronkelijke nacht- en eetverblijf en het in 1868 opgerichte,,Bureau voor informatie naar behoeftigen”, dat inlichtingen verstrekte om particulierente helpen bij de beoefening van liefdadigheid, bleven gehandhaafd.

Het bestuur, bestaande uit personen van zeer uiteenlopende godsdienstige belijdenis,kreeg echter te kampen met grote financiële moeilijkheden. De belangstelling, die in de19de eeuw groot was geweest, getuige o.a. de verschillende bezoeken van leden van hetkoninklijk huis aan deze instelling, was op het eind van die eeuw gaan afnemen. De nieuwearmenwet van 1908 gaf de genadeslag. Uit 1922 dateert de laatste circulaire van de toegewijdedirectrice, Mevrouw van Campen-Verschuur, de kleindochter van de oprichter, en in1923 wordt de instelling voor het laatst in het Herenboekje genoemd. Met stille tromverdween zij na een bestaan van haast tachtig jaar en nu is er alleen nog het vaag te onder-scheiden opschrift badhuis, dat herinnert aan deze typisch 19de eeuwse instelling vanliefdadigheid.

De ,,Toevlucht voor behoeftigen” was, zoals de circulaires, verslagen en krantenartikelenons leren, alleen bestemd voor de allerarmsten, maar ondanks dat wijzen zij er met nadrukop, dat het publiek steeds van net gehalte was. Dat de buurtgenoten daar wel eens andersover dachten, leert ons de brief van een ander lid, de heer B. Stoppelsteen, die ons op hetspoor bracht van de naam van het tehuis op de Passeerdergracht en daarover het volgendemeedeelt:

,,Ik ben 81 jaar en ging van 1883 tot 1888 op school op de Prinsengracht bij de Raam-straat in de ook thans nog bestaande school. De bovenmeester - zo werd de Hoofd-onderwijzer destijds genoemd - verbood de leerlingen de oneven kant van de Passeerder-gracht te lopen. Wat bleek, dat daar een gebouw in de inham zich bevond genaamd Toe-vlucht voor behoeftigen. Daar kregen zwervers ‘s nachts een onderdak en ‘s morgenseen ontbijt tegen een geringe vergoeding, ja zelfs veelal kosteloos, en ik kan mij nu nogwel begrijpen dat bij die slaapgasten wel lieden zullen zijn geweest die verplicht werden,

43

alvorens hun legerstede te bereiken, om een bad te nemen, zodat het zich laat aanzien dater ook in of bij het perceel een badgelegenheid is geweest.

Overdag werden in het gebouw behoeftige personen bedeeld door uitdeling in de wintervan soep- en op de overige tijdstippen van levensmiddelen. ‘s Winters werden ook turfen hout aan arme mensen uitgedeeld.”

Ook op de tweede vraag gesteld in het januari-nummer geeft dc schrijfster een antwoord:Voorzover ik mij herinner, was de poortachtige deur op de Looyersgracht tegenover het

bruggetje afkomstig van het in mijn jonge jaren daar aanwezige schoollokaal, dat zichbevond op een gedeelte van het terrein begrensd door Looijersgracht, Prinsengracht-

Passeerderstraat en Passeerderdwarsstraat, waar vroeger de bekende doolhof is geweest.Nog een aardigheid met mijn schooltijd in verband staande:

De bovenmeester had ons ook verboden naar en uit de school de Raamstraat te betreden.Er waren daar namelijk 2 scholen: een z.g. tussenschool (2de klas) en een school voorarme kinderen (lste klas). De schooljongens van de arme scholen vochten als regel metde jongens van de tussenschool (kinderen van burgerouders). De vrees was gewettigd datals wij ons in die straat bevonden, de kans bestond dat wij ons schaarden of bij de aan-vallende partij of ter verdediging van de wederpartij.

H E T K L O K K E N S P E L

V A N D E O U D E K E R K S T O R E N

In het maandblad van December 1952 was een artikel gewijd aan de vergroting van debeiaard in de Oudekerkstoren met een octaaf, zodat er nu in het geheel 47 klokken waren,verdeeld over vier octaven (het onderste octaaf mist cis en dis, als gebruikelijk zijnde).

Helaas bleek, dat het door B. Eijsbouts gegoten bovenste octaaf niet paste bij de drieandere van François Hemony.

Vorig jaar heeft de klokkengieter zijn werk nog eens onderhanden genomen en, zoalshij zelf zegt: ,,Het toegevoegde hoogste octaaf is in overeenstemming gebracht met de on-zuiverheden van het carillon zelve en de eisen die het gemiddelde oor dienovereenkomstigaan het nieuwe octaaf moest stellen.”

Wie deze woorden vergelijkt met het artikel in het maandblad van December 1952 zietdat de klokkengieter na rijp beraad het tenslotte heeft gezocht in een compromis, iets waarhij oorspronkelijk bedenkingen tegen had. De vrees dat bijstemmen, uitdraaien en bijgietenvan nieuwe klokken inplaats van oude, die niet helemaal zuiver meer waren, het karaktervan het Hemonycarillon zou aantasten - zal wel de doorslag hebben gegeven.

Intussen zal een goed beiaardier met het bijgevoegde octaaf zeker kunnen werken. Alleen,‘t is niet geworden wat we hadden gehoopt.

Heeft Eijsbouts dan gefaald? Hij heeft slechts in zoverre gefaald, dat hij iets wat bijnaonmogelijk is, niet heeft bereikt.

Deze klokkengieter geniet een zeer behoorlijke reputatie; wanneer hij een heel nieuwebeiaard had kunnen leveren, zou de uitslag zo goed als zeker bevredigend zijn geweest.Maar . . . bij het gieten van een nieuwe beiaard heeft men veel meer armslag dan bij hetvergroten van een oude; dat zal een ieder begrijpen.

En elk klokkenspel heeft zijn eigen stem: de Zuidertoren klinkt anders dan de Oudekerks-toren, en deze verschilt weer van het Paleis. Daarom is het zo moeilijk om bij een vergrotinghet juiste timbre te treffen, zodat alles één geheel lijkt.

Alles bij elkaar genomen, zijn er toch ook goede dingen te vermelden. Het Hemonyklok-kenspel is niet bedorven; met het nieuwe octaaf erbij kunnen alle moderne beiaardcompo-sities gespeeld worden, zodat de beiaard van de Oudekerkstoren een volwaardig concert-instrument is en in ieder geval het beste klokkenspel van Amsterdam. Wat Eijsbouts be-reikt heeft na de verandering van de door hem gegoten klokjes, was in ieder geval een ver-betering.

En wanneer men in de toekomst de beiaarden van andere Amsterdamse torens gaatrestaureren, zal men ongetwijfeld zijn voordeel doen met de op de Oudekerkstoren opge-dane ondervinding.

B . BIJTELAAR.

“) Uit een brief van B. E i j sbouts , aangehaald in No. 6 van de Mededelingen der Nd. KlokkenspelVereniging.

4 5

AMSTERDAM--PARAMARIBO

1832

Een curieuse lettervrucht trof ons dezer dagen. Bij het onderzoek naar de geestesgeschiedenisder Joden in Nederland gedurende de 19e eeuw, vonden wij in de Gedichten en Redevoeringenin de Hebreeuwse Taal door G. J. Polak (Amsterdam, D. Proops Jacobsz, 1836) een ,,klink-dicht”, door de klassiek-Hebreeuwse dichter gezongen bij het afscheid van zijn vriendMozes Joseph zoon van Zenwil Ries en diens vrouw Sara Simcha dochter van Jacob Samson,die op het punt stonden naar Paramaribo te vertrekken, vergezeld van hun 6 kinderen.,,Welaan dan daal al naar het schip, leg U te ruste in haar ,,ingewanden”, met Uw 6 kinderen,Uw oogappels” (aldaar pag. 57). Het gedicht ,,Maärche libbi” (= overpeinzingen van mijnhart) bestaat uit niet minder dan 12 kwatrijnen (pag. 55-58). Uit de inhoud leren wij, datde familie Ries na de grote brand van 1832 Paramaribo had verlaten, maar nu weer terug-keert. De dichter zegt: Ga heen naar de stad, waar gij voor U een huis hebt gebouwd / Gawederom, keer terug, naar Paramaribo / En ook als ge eens hebt gezien dat de stad in vlammenopging / Thans wordt van Jozef meegedeeld, dat zijn land is gezegend.” Jammer, dat demozaiek-vondsten van de bij uitstek kundige Polak in geen vertaling tot uitdrukking kunnenkomen.

Uit het derde en vierde vers blijkt nog, dat Polak door Ries was aangezocht om zijnzoontje les te geven ,,in wet en ethiek” (,,Dat oeMoessar”).

Het slot wordt gevormd door klassieke afscheidswoorden, zich uitende in de wens, dateenmaal in Paramaribo teruggekeerd, de familie een heilsdronk zal nemen en daarbij zaluitroepen: Lachajjiem ! Gabriel Polak ! Het door de dichter gebruikte woord Lachajjiem(- ,,tot het leven”) is de geijkte Hebreeuwse term voor ,,prosit”. Zij handhaafde zich in deAmsterdamse verbastering ,,daar ga je” tot de dag van vandaag.

J . MEIJER.

TENTOONSTELLING

,,LEVEND A M S T E R D A M ”

Het Comité ,,De Stad Amsterdam” is van 7 - 21 Februari j.l. voor het eerst in deopenbaarheid getreden met een expositie onder bovenstaande titel in De Bijenkorf.

Oude plattegronden, tekeningen, aquarellen en foto’s vormden de eerste afdeling,,Het grote verleden”. De tweede afdeling ,,Tussen gisteren en morgen” toonde opsuggestieve wijze de gevolgen voor het stadsschoon van de economische achteruitgangen vervolgens de opbloei en uitbreiding na 1870. Tenslotte gaf de derde afdeling,,Wegen naar de toekomst” de hoofdschotel: een beweegbare maquette als toekomst-visioen van de harmonie tussen oud stadsschoon en moderne aanleg.

Deze druk bezochte tentoonstelling was zulk een succes, dat zij op enkele puntenin de stad nogmaals te bezichtigen is: tot 12 Maart in het Van Nispenhuis (Stadhou-derskade 55). Daarna gaat de tentoonstelling nog naar Artis.

46

JODENSTRAAT

Ter Gouw dl VII, blz. 416 noot 4, zegt dat een gedeelte van de Warmoesstraat tussen Oudebrugsteeg en Oude kerk de naam Jodenstraat heeft gedragen. Hij vond dit in het reg. vande 100e penning van 1578.

Dat deze naam reeds eerder voorkwam bewijst de geschiedenis van het huis ,,de Robbe”.Volgens een boedelscheiding, verleden voor schepenen van Amsterdam op 18 Jan. 1560(Arch. Weeskamer Lade 114), verkrijgt Willem Storm van Delft, namens zijn kleinzoonIJsbrant Hendrick IJsbrant (Robben) ,,een huys ende erfve, gestaen In de Joodenstraet,genaempt de Robbe, daer naeste lendenen off zijn Albert Harmanszoon, cramer, an desuytsijde ende Jacob Barentsz, bontwercker, ande noortzijde”.

Reeds op 1 Juli 1560 (Rentebr. Reg. 2 fol. 23 v) leent de grootvader van ‘s kinds oomIJsbrant IJsbrant Prins een bedrag van 20 Kar.gl. losrente op een huis en erve aan de oudezijde in de Joodenstraat, ,,jegenwoordich de Warmoesstraet genaamt”, daer de Robbeuithangt.

Dit huis is in de volgende 20 jaren geheel in het bezit gekomen van IJsbrant IJsbrantPrins, want bij de huwelijksvoorwaarden, die hij voor notaris Pilorius op 17 Febr. 1581maakt (Not. Arch. 1 fol. 161), brengt hij in een huis en erve,, staende in de Warmoestraetomtrent de Wijde kerckstege, genaempt de Rob.”

Maar eindelijk leert de verkoop ons precies de plaats. Kwijtscheldingen 5, fol. 439 d.d.1 Mei 1587, zegt, dat het huis de Robbe staande in de Oudezijds Kerkstraat belend wordtdoor de weduwe en erfgenamen van Albert Henricx, cramer, aan de Zuidzijde en deerfgenamen van Dirck Anthonis aan de Noordzijde en achter door het huis, toebehoordhebbende Willem Elbertsz Goyer ,,staende aen toudesijts Ke rc!rhoff, genaemt tHaesgen”.

En, daar zit de gevelsteen nog: Oude Kerksplein 38. Het aangrenzende huis aan de War-moesstraat droeg dus de naam ,,de Robbe” terwijl dat gedeelte van die straat een tijdlang,,Joodenstraat” werd genoemd.

IR J . G. KAht

V A N D E B O E K E N T A F E L

,,AL.IRM IN AMSTERDAM” onder redactie van G.Brinkgreve; Elsevier, Amsterdam 1956.

De str.iijders voor het behoud van Amsterdamsstadsschoon hebben de laatste jaren meer dan éénaanleiding gehad in het krijt te treden met de felheid,die iedere strijd in zijn hoogtepunt kenmerkt. Menigevoordracht en menig artikel van meer dan tijdelijkebetekenis dreigden in deze maalstroom verloren tegaan. Deze bundel onder redactie van Geurt Brink-greve is daarom een gelukkige gedachte, te meerwaar een al te kaleidoscopisch karakter is vermedendoor het opnemen van nieuwe bijdragen.

Naast de tien pennevruchten van de redacteutzijn artikelen opgenomen van A. G. M. Boost,M. G. Emeis Jr , Corn. F . Janssen, T . Koot , F .Thomas, Ir W’. Valderpoort en Mr J. in ‘t Veld.Vele der aangeroerde problemen hebben zich reedsin het buitenland opgeworpen en zullen binnenkortook in andere Nederlandse steden aan de ordekomen. Het is echter de vraag of de behandelinghier niet te veel op Amsterdam is ingesteld om deondertitel , ,Het lot der oude binnensteden” te recht-

vaardigen, hetgeen in dit bestek ook niet mogelijkzou zijn. Tekeningen, plattegronden en foto’s ver-hogen de documentaire waarde van deze welverzorg-de uitgave. De achter in het boek opgenomen kaartmet kleuropdruk toont hoe treurig het met onzeonvergelijkelijk schone binnenstad gesteld zou zijn,indien reeds alle voorstellen inzake dempingen enafbraak waren verwezenlijkt. Moge dit strijdbareboek een ieder nogmaals doordringen van de aloudewaarheid ,,Bezint eer gij begint” en bijdragen omAmsterdam te behoeden voor maatregelen, die doorde snel wisselende omstandigheden in deze eeuwder techniek binnen afzienbare tijd zouden wordenachterhaald !

1. 1~1. 1’. E.

,,BARLND BOEKMAN V A N DE ~L’1~1;YANrIlJISP00R.L.))

door F. J. Dubiez; Menno Hertzberger, Amsterdam1955.De Oudemanhuispoort is door de oorlog van karak-ter veranderd: het antiquarische boek is er een zeld-zaamheid geworden, de ,,tweede-hands” uitgaven

47

hebben de markt veroverd. Voor de liefhebbers vanhet oude boek heeft de poort haar vroegere bekoringvrijwel verloren. Voor velen is deze weemoedigeherinnering belichaamd in één persoon: BarendBoekman. Als zoon van het oude volk heeft hij deoorlog niet mogen overleven, maar zijn nagedachte-nis is thans vastgelegd in een aantrekkelijk boekje,dat niet in de handel is en waarvan slechts honderdgenummerde exemplaren zijn verschenen. BarendBoekman, die omstreeks 1890 zijn stalletje in depoort betrok, wordt door de schrijver misschienwel het best getypeerd als hij hem vergelijkt met deEngelse boekhandelaar David van Cambridge enzich dan afvraagt ,,zullen nog ooit boekminnaarsvan hun formaat op zo’n bescheiden plaats gevondenworden?”

Dit geïllustreerde en met piëteit uitgevoerdeboekje ontstond uit het schrijnen van een oorlogs-wonde, die zich niet herstellen laat.

s. v. w.

D K J . BRANDT -VAN mx VEEN: 1-11:~ ‘I’IIORRRCKB-AKCIIIEF 1798-1872, Deel 1 1798-1820 (Utrecht1955).

Dit eerste deel van het Thorbecke-archief, dat in1955 in de reeks van Werken van het HistorischGenootschap te Utrecht verscheen, bevat de bronnenbetreffende Johan Rudolf Thorbecke van 1798 tot1820, van zijn geboorte tot aan het eind van zijn stu-dententijd. Uiteraard zijn het grotendeels brievenvan en aan Thorbecke, die hier zijn gepubliceerd.

Dit deel van de uitgaaf van het Thorbecke-archief zal voor de geschiedenis van onze stad on-getwijfeld het belangrijkste zijn. Immers van de 408bladzijden zijn 238 bladzijden gewijd aan de Am-sterdamse tijd van Thorbecke. Van Juni 1815 totSeptember 1818 vertoefde de jonge Thorbecke, dieop 14 Januari 1798 te Zwolle was geboren, te Am-sterdam om zijn opleiding aan het Athenaeum teontvangen. Uit de correspondentie, voornamelijkmet zijn familie te Zwolle, die dikwijls tot in dekleinste en vermakelijkste details toe het dagelijkseleven bespreekt, krijgen wij behalve van de persoon

van de grote staatsman als jongeling ook een uit-stekende indruk, hoe zo’n student van die jaren, inhuis bij een Luthers predikant, te Amsterdam leefde,hoe zijn studie was geregeld, hoe hij het studenten-leven meemaakte en hoe hij tenslotte voor het afleg-gen van zijn examens en het uiteindelijk voltooienvan zijn opleiding naar een universiteit, in dit gevalLeiden, verhuisde. Ook in de jaren, die hij daardoorbracht, had hij nog steeds veel contact met zijnvoormalige Amsterdamse studiegenoten, enkelenevenals hij naar die universiteit getrokken. Overtal van die medestudenten vinden wij hier aardigebijzonderheden.

Kortom hier treffen wij het Amsterdamse stu-dentenleven in al zijn geledingen aan en dat belichtvan een geheel andere zijde als wij dat gewoon zijnuit de meer officiële bronnen, zoals Athenaeum- enstudentenarchieven.

1. H. v. E.

DK ‘CV. J. VAN H OBOKEN : SUPPLEMEN.C-INVENTARISVAN DB ARCI1IEVEN DEK VOORMALIGE GEMEENTENRANSDOKP EN Bur~s~oor (Gemeentelijke Archief-dienst Amsterdam 1955).

Wij willen hier de aandacht van onze lezers ves-tigen op deze inventaris, die aan het eind van hetvorig jaar van de pers kwam. Als supplement op deinventaris van Mr W. F. I-I. Oldewelt, die in 1927verscheen, is dit deeltje van 53 bladzijden uiteraardslechts een aanvulling. Van belang is echter de in-leiding, waar de schrijver een zeer overzichtelijkeuiteenzetting geeft van de ingewikkelde geschiedenisvan de archieven, voor zover die na de annexatievan 1920 niet naar het GemeenteArchief werdenovergebracht, maar bleven berusten op de hulp-secretarieën, later de hulpsecretarie ten Noordenvan het IJ, of naar elders werden overgebracht.Zonder verder in details te treden, willen wij hiererop wijzen, dat niet alleen stukken van recentedatum in dit supplement zijn te vinden, maar ookvan vroeger tijd, zelfs nog uit de 18de eeuw.

1. H. v. E.

Mededelingen van het bestuur

N I E U W E L E D E N

Het Bestuur benoemde met ingang van 1 januari 1955 tot lid: F. H. Baanders te Amsterdam.Met ingang van 1 januari 1956 tot donateur: F. W. Hirschfeld te Hilversum; tot lid:

Mevrouw M. Esser-Bigot, de Directeur van het Ned. Seminarium, F. Freese, B. vanKasteel, Mr R. Korthals Altes, Prof. dr. G. Kuiper, J. Kulb, Mr H. Millaard, Fr. A.Oppèl, G. van der Plas, Mr C. van Rij, Joh. Snuif, J. Sondaar, A. J. Verhoeven, Ir F. W.de Vlaming, allen te Amsterdam. Mevrouw G. E. J. Stücker, Aerdenhout; N. Diepering,Barneveld; J. C. Harm, Heemstede; C. Kostelijk, Alkmaar; H. van Ogtrop, Blaricum;A. Presburg, Bussum; M. Remijnse, Maarssen; L. Serlui, Bussum; Jac. Verkade, Zaandam.

48

AMSTELODAMUMMaandblad voor de kennis van Amsterdam

Orgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G A P R I L 1 9 5 6

BIJ HET AFSCHEID

V A N J . P. MIERAS

Zoals op de jaarvergadering meegedeeld is, heeft ons bestuurslid de heer J. P. Mieraswegens gezondheidsredenen verzocht van zijn functie ontheven te worden. Zijn uittredenuit het bestuur van ,Amstelodamum’, waarvan hij sinds 1942 deel uitmaakte, betekent voorons genootschap in meer dan een opzicht een gevoelig verlies.

Na het aftreden van de heer Voorbeijtel Cannenburg bood de heer Mieras het bestuurvoor zijn maandelijkse vergaderingen gastvrijheid aan in zijn bureau, het gebouw van deBond van Nederlandse Architecten. Hoezeer die gastvrijheid op prijs gesteld werd, nogmeer was dat het geval met de geestige opmerkingen, waarmee de gastheer deze soms ietwataustère vergaderingen wist te kruiden. In ons midden vertegenwoordigde de heer Mierasde architectenwereld, een voor ons werk allerbelangrijkste specialiteit, omdat bij alle vragen,die met het behoud en de bevordering van het stadsschoon te maken hebben, de technischekennis van de architect, maar evenzeer zijn aesthetisch oordeel veel gewicht in de schaalleggen. Op dit gebied was de heer Mieras voor ons een bizonder waardevol adviseur, om-dat zijn technische ervaring gepaard gaat met wèlgefundeerde aesthetische overtuigingenen een brede historische kennis. Maar nog belangrijker dan deze zeldzaam tezamen voor-komende qualiteiten bleek in onze debatten over Amsterdams toekomst telkens weer, watik zou willen noemen: Mieras ‘bewogenheid. ,&re ému, c’est penser avec le coeur’, zei hijzelf in zijn afscheidswoord op onze jaarvergadering. Die bewogenheid deed hem te veldetrekken tegen alles wat zweemt naar oneerlijkheid, aanstellerij en fanatisme. Zijn aangeborenzin voor harmonie en zuiverheid maakte hem wars van iedere ,Prinzipienreiterei’, m a a revenzeer van iedere neiging tot compromissen, die uit lafheid of onverschilligheid voort-vloeien. Door die eigenschappen bleef Mieras’ oordeel in de netelige quaesties, die methet behoud van Amsterdams schoonheid te maken hebben, verrassend fris en origineel.Het leek wel eens of hij, het oudste bestuurslid, het jongst van hart was; in ieder gevalwas hij ons geweten. Zijn critiek wist hij altijd te gieten in de vorm van milde ironie, diede ware wijze kenmerkt.

Niet alleen in de boezem van het bestuur heeft deze ,vir integer, scelerisque purus’, zichvoor ,Amstelodamum’ verdienstelijk gemaakt, ook naar buiten heeft hij veel en voor-treffelijk werk verzet. Van de Grachtengevelcommissie was hij de ziel en het belangrijkewerk daar verricht droeg in opzet en uitvoering geheel het stempel van zijn geest. Levendigherinneren wij ons de rede door Mieras uitgesproken in de Academie voor Bouwkunstbij de tentoonstelling van dit werk, waarin hij in eenvoudige, gevoelige woorden de uniekeschoonheid van de Amsterdamse grachten karakteriseerde. Ook ons maandblad is menig-maal verrijkt met bijdragen van zijn welversneden pen.

49

Gelukkig betekent het aftreden van de heer Mieras als bestuurslid niet, dat hij de bandenmet ons genootschap verbreken gaat. Hij heeft ons toegezegd, dat wij op zijn steun mogenblijven rekenen. Zo worde dan aan de dank, die het genootschap hem voor zijn onvermoeidewerkzaamheid schuldig is, de wens verbonden, dat ,Amstelodamum’ nog vele jaren vanzijn adviezen profiteren moge.

Het is ons een voorrecht hieronder de woorden af te drukken, die de heer Mieras bij zijnafscheid uitsprak, het credo van deze goede Amsterdammer over wat hem en ons, leden van,Amstelodamum’, zo na aan het hart ligt: Amsterdams stadsschoon.

H. D. L. F. v.

H E T S T A D S S C H O O N

V A N A M S T E R D A M

Ten aanzien van het behoud van het stadsschoon van Amsterdam, waarover de laatste tijdvele gemoederen in beroering zijn, zou ik U nog graag iets willen zeggen en toewensen.

Stedeschoon is naar mijn mening niet iets op zich eelfstaands, geen doel dus in zichzelf,maar het resultaat van harmonisch werkende verhoudingen tussen alles wat het stadslevenbeheerst.

De kunst van stedebouw, al resulteert deze in een aesthetisch effect, is maar voor eenmatig klein gedeelte, een ,,aesthetische” kunst.

Zij is voor het voornaamste deel de kunst om de verhoudingen in het stedelijk levenop de juiste wijze tot hun recht te laten komen. Zij is als het schikken van veldbloemen,mooie en minder mooie door elkaar, tot een sierlijk bouquet.

Het verkeer bijv. buiten verhouding tot overige stadsbelangen - dus ook het stedeschoon- te willen bepalen, verstoort het uiteindelijk stedebouwkundig effect, zoals ook de po-gingen om buiten de juiste verhoudingen om het stadsschoon te willen bepalen, niet toteen bevredigend resultaat zullen kunnen leiden.

Het streven naar stedeschoonhied moet niet in de eerste plaats gericht zijn op het visuele,maar op het luisterend opvangen en verwerken wat andere factoren van het stadslevenvragen en dáárvan de juiste verhoudingen tot het visuele trachten te bepalen.

Als alle faculteiten in ,,Droomspel” van Stindberg om beurten schreeuwen, dat zij dewaarheid zijn, weet niemand meer wat de waarheid is en erger nog, wáár haar te zoekenen te vinden. Als alle bewonersgroepen van een stad hun eigen belangen of wensen als deénige en voornaamste uitschreeuwen, weet de overheid niet meer, wat het voornaamste is.En als de overheid dan iets doet in het belang van één bepaalde, bijzonder hardschreeuwendegroep, doet hij het voor andere groepen natuurlijk altijd verkeerd en lijkt de schuldige.Maar de schuldigen zijn wij, de bewoners, die in onze strakke gerichtheid op één doel, deverhoudingen miskennen en ons nog verongelijkt voelen, wanneer door onze eigen fout,wij van de overheid niet kregen wat wij wensten.

Mijn vertrouwen is, dat het Genootschap Amstelodamum, dat door zijn studies over degeschiedenis van onze stad heeft laten blijken dat haar naam en faam als schone handelstadhet resultaat is van juiste verhoudingen tussen de belangen en verlangens van het stedelijkleven, de Amsterdammers, de ouderen en vooral ook de jongeren, deze belangen naarhun juiste, onderlinge verhoudingen zal leren schatten.

Dan zal onze stad zijn roem behouden.Dan ook heeft ons Genootschap nog altijd een taak, die ik mij cultureel niet belangrijker

denken kan.J . P . MIERAS

5 0

DE KEIZERSKROON

BOVEN HET AMSTERDAMSE WAPEN

Wel bijzonder moet keizer Maximiliaan 1 getroffen geweest zijn door de symphatie vanAmsterdam jegens zijn Huis en de daadwerkelijke steun, door de stad bij het belegerenvan Rotterdam en Woerden gegeven, toen hij op 10 Februari 1489 onze stad het recht toe-kende, boven haar tot dusver ongedekt wapen de keizerlijke kroon te mogen p1aatsen.l)Immers, het was een hoogst ongebruikelijk voorrecht dat de vorst uit de volheid zijnerdankbaarheid schonk. Nurkse achtergedachten zullen hierbij misschien hebben aangevuld :,,en uit de leegte van Zijne Majesteits kas”, want het geschenk kostte de op het momentin nogal berooide omstandigheden verkerende vorst tenslotte niets, doch uitzonderlijkwas en bleef het desniettemin. Want Amsterdam behoorde aan Holland en heeft nimmer, alsvrije rij ksstad, ,,reichsunmittelbar” onder de keizer geressorteerd, zoals b.v. Lübeck ofAugsburg, en in ons land Nijmegen evenals oudtijds ook Tiel; het kon dus generlei rechtop de verleende eer doen gelden.

Het lijkt op het eerste gezicht duidelijke taal, wanneer men leest dat Maximiliaan aanAmsterdam het privilege verleende, de ,,Croone van onsen Rijcken” te mogen voeren, maarbij nader beschouwing blijkt dat niet het geval te zijn, aangezien er niet bij staat, welke

A F B . 1. F A N T A S I E - P O R T R E T V A N K A R E L D E G R O T E I N

V O L O R N A A T , D E K E I Z E R S K R O O N O P H E T H O O F D . D O O R

A . D Ü R E R , 1512/13. G E R M A N I S C H E S M U S E U M , N E U R E N -

BERG.

‘) De oorkonde o.a. bij J. J. Pontanus, Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coop-stadtAmsterdam, Amsterdam 1614, blz. 34.

5 1

AFB. 2. PORTRET VAN MAXIMILIAAN I, DE PARTICULIERE

KROON MET ,,MITRA” OP HET HOOFD. DOOR B. STRIGEL

(1460/61-1528). KUNSTHISTORISCHES MLYSEUM, WENEN,

TENTOONGESTELD IN DE WELTLICHE SCHATZKAMMER IN

D E HOFBURG.

keizerskroon bedoeld werd. Er bestonden er n.1. verschillende. Toch schijnt het ontbrekenvan een nadere omschrijving op dit punt geen problemen te hebben opgeleverd. Van meetafaan is het Amsterdamse wapen gedekt geworden met de kroon, die Maximiliaan op por-tretten, munten en zegels voerde, en die dus daarvan zal zijn overgenomen. Doch dit was. . .niet de officiële rijkskroon ! Terecht overigens. Want de verlening van het privilege aan destad om de keizerskroon op het wapen te mogen plaatsen was geen rijksaangelegenheid,maar een vriendelijkheid, door de keizer, als regent in de Nederlanden voor zijn minderjarigzoontje Philips, op particulier initiatief (,,wt onsen eyghen proprien wille” zegt de oorkonde)toegestaan.

De officiële rijkskroon, die wel als afkomstig van Karel de Grote beschouwd werd, maarwaarvan het waarschijnlijker is, dat zij omstreeks 962 voor Otto 1 vervaardigd is, mogelijkte Reichenau aan het Meer van Konstans, bestond uit een door acht platen gevormdegouden, met émail en edelstenen versierde band, waarop een kruis en waarboven één beugel,die van voren naar achteren liep.2) Met dit door ouderdom en historie hoogst eerbiedwaar-dige stuk zijn de Duitse keizers gekroond, tot de laatste, Frans 11, in 1792, toe (afb. 1).Op grond van een besluit, dat keizer Sigismund in 1424 uitvaardigde, werd zij bewaardin de vrije rijksstad Neurenberg, tezamen met de andere rijkskleinodiën (op drie na, die inde Dom van Aken berustten). Slechts voor de kroningsplechtigheid werden deze de vorst

3 Voor de keizerlijke kronen zie: K. Chytil, Koruna Rudolfïna 11, Praha 1921; A. Weixlgärner, Die welt-liche Schatzkammer in Wien, in: Jahrbuch der kunsthistorischen Sammlungen in Wien, N.F.I., Wenen1926, blz. 15 e.v. en 11, 1926, blz. 267 e.v.; A. Weixlgärtner, Geschichte in Widerschein der Reichs-kleinodien, Wien 1938; 1% Kohlhauszen, Die Reichskleinodien, Bremen, z.j., H. Fillitz, Die Insignienund Kleinodien des Heiligen Römischen Reiches, Wien-München 1954; H. Fillitz, Katalog der Welt-lichen und der Geistlischen Schatzkammer, Kunsthistorisches Museum, Wien 1954.

52

AFB. 3. GRAFTOMBE VAN KEIZER HENDRIK 11 EN KEIZERIN

K U N I G U N D E ; D B KBIZER DRAAGT D E P A R T I C U L I E R E

KROON VAN MAXIMILIAAN I. DOOR T. RIEMENSCHNEIDER,

VOLTOOID IN 1513. DOM, BAMBERG.

ter beschikking gesteld. Uit deze voor de veilig-heid der kostbare stukken genomen maatregelvloeide voort, dat de keizers zich genoodzaaktzagen er tevens particuliere insignia van hunwaardigheid op na te houden. Zo bezat Maxi-miliaan 1 een kroon ,,voor dagelijks gebruik”,waarvan de vorm sterk van de officiële afweek.Zij bestaat helaas niet meer, aangezien zij op lastvan Philips 11, die haar als Spaans koning nietkon gebruiken, werd opgesmolten, tezamen metdie van Maximiliaan’s vader keizer Frederik 111,doch wij kennen het aspect van deze, ongeveeridentieke, stukken uit portretten in vol ornaatvan Frederik 111 in de Hofburg te Wenen enop zijn graf in de Stephansdom aldaar (doorNiklas Gerhaert), en van Maximiliaan doorBernhard Strigel (afb. 2, KunsthistorischesMuseum, Wenen) alsmede op diens cenotaaf inde Hofkirche te Innsbruck. Voorts werd dezekroon afgebeeld door Dürer op de twee teke-ningen van de Triumphwagen van Maximiliaan(1518, Albertina, Wenen), en boven het wapenop het posthume portret van de vorst (1519,Kunsthistorisches Museum, Wenen). Men trefthetzelfde type kroon bovendien o.a. aan op detombe in de kathedraal in Bamberg, die TilmanRiemenschneider tussen 1499 en 1513, dus tij-dens het bewind van Maximiliaan 1, voor devéél vroeger gestorven keizer Hendrik 11 op-richtte (afb. 3) en, op het hoofd van God deVader, op het zilveren voorplat van de bandvan het bij de kroningen gebruikte rijksevan-geliarium, die omstreeks 1500 door Hans vonReutlingen te Aken gedreven werd. Bedoeldekroon bestond uit een met fleurons versierdeband van goud en juwelen - de in de middel-eeuwen gebruikelijke koningskroon, zoals b.v.de Franse en de Napolitaanse koningen dezedroegen - waarop in het midden van vorennaar achteren een beugel was bevestigd, diewas overgenomen van de officiële rij kskroon endie deze sedert Koenraad 11, omstreeks 1032,als specifiek keizerlijk kenmerkte. Op de beugelwas een kruis aangebracht ten teken dat dedrager het hoofd was van het Heilige RoomseRijk, en aan weerskanten daarvan rezen bolseg-menten op, in de vorm van een overdwars ge-plaatste bisschopsmijter: de van stof vervaar-digde en soms met edelstenen versierde,,mitra”. Het was een persoonlijk voorrecht

A F B . 4. DE WESTERTOREN MET DE KEIZERS-

KROON. TEKENING DOOR REMBRANDT. MUSEUM

FODOR, AMSTERDAM.

53

van de keizer, als gezalfde dit kerkelijke hoogwaardigheidsteken te mogen dragen.Van deze particuliere kroon van Maximiliaan werd in 1602 in de keizerlijke ateliers te

Praag een navolging vervaardigd voor Rudolf 11. Dit schitterende werkstuk verhoogde debekendheid - de populariteit mag men wel haast zeggen - van het kroon-type met fleurons,beugel, kruis en mitra zeer. Zij bestaat nog steeds en vormt een van de hoogtepunten vande verbluffend rijke ,,Weltliche Schatzkammer” in het Weense Hofburg-museum. Daargeeft deze heerlijke vervanger van de wat eenvoudiger kroon van Maximiliaan een goedeindruk van het verloren gegane voorbeeld voor de keizerskroon boven het Amsterdamsewapen. Zij herinnert de beschouwer aan degene die prijkt op de Westertoren (afb. 4) vol-tooid in 1638 (dus lang nadat de kroon van Maximiliaan 1 was opgesmolten, en nadat dievan Rudolf 11 vervaardigd werd), en aan het stedelijk wapen, zoals men dat talloze malenaantreft, o.a. maandelijks op de omslag van het maandblad Amstelodamum.

R . V A N L U T T E R V E L T

HET TESTAMENT VAN

TRIJN FLORIS DE BEGIJN

Er zijn testamenten van vele eeuwen terug, die zich nog altijd in de belangstelling mogenverheugen. De bepahngen, door de erflaters gemaakt, zijn nog steeds van kracht en zullendat zeker nog onafzienbare tijd blijven. Zo is er het testament van 11 April 1721 van Janvan Halmael, die op 4 Februari 1725 overleed. De rente van zijn aanzienlijk vermogenbestemde hij voor de afstammelingen van zijn broers en zusters, echter met dien verstande,dat uitsluitend de oudste generatie de inkomsten zou trekken, gelijkelijk te verdelen overalle leden van die generatie; stierf de laatste, dan kwam de volgende generatie aan bod.Toen dit in 1771 geschiedde, was er echter geen jongere generatie meer. Toen kwamen - naeen langdurig proces - de afstammelingen van de grootouders De Flines van de erflateraan de beurt. Het was een zeer uitgebreide familie en daarom gaf in 1881 de beheerder,Jhr. J. L. B. de Muralt, een genealogisch overzicht van alle nakomelingen uit, voor zoverhij die althans kon achterhalen. Het zijn omvangrijke stambomen, die nochtans verre vanvolledig zijn.

Jan van Halmael heeft het de beheerders van het fonds Van Halmael niet moeilijk ge-maakt. Behalve het bovengenoemde proces is steeds alles in pais en vree verlopen. Eenvoorbeeld van een minder vreedzame gang van zaken als uitvloeisel van een testamentkunnen wij hier ook geven. In 1623 bepaalde de koopman Hans Rombouts in zijn laatstewil, dat de rente van een bepaald gedeelte van zijn vermogen zou worden besteed voor armefamilieleden. De beheerders van het Hans Rombouts Fonds hebben zich eeuwen lang rustigvan hun taak kunnen kwijten. Op het eind van de vorige eeuw verenigden zich echter ver-ongelijkte afstammelingen van rechthebbenden en gingen opspelen bij de beheerders. Nogweten oudere stadgenoten, de jeugdige grachtenbewoners van die tijd, zich de wilde sen-satie te herinneren, toen in 1887 de beheerder van het Romboutsfonds, de deftige heer J.Backer Jr, directeur van het Grootboek der Nationale Schuld en bewoner van het huisHerengracht 509, een tijdlang elke dag bij zijn thuiskomst werd opgewacht door een joelendeen dreigende mensenmenigte, aangevoerd door de lantaarnopsteker Hillebrand. Ook pam-fletten met beschuldigingen aan het adres der beheerders verschenen. Het ging de oude heerBacker tenslotte vervelen en hij en zijn medebeheerder legden hun mandaat neer. Voortaanwerd het beheer gevoerd door betaalde krachten van eenvoudiger afkomst, die ongetwijfeldminder beducht hoefden te zijn voor oploopjes voor hun huis. Wordt nu gevraagd, waar debeheerders van het Romboutsfonds zetelen - en dat gebeurt op het Gemeente-Archiefnog geregeld, want er zijn nog steeds onbevredigde gegadigden - dan kan men met debeste wil van de wereld geen antwoord geven. De beheerders, zo zijn nog bestaan, zijnblijkbaar gedachtig aan de opstootjes van 1887 en verheugen zich in een gelukzalige on-bekendheid, waaraan echter de in voorbereiding zijnde wet op de stichtingen misschienbinnenkort een einde tal maken.

54

Er zijn tal van die fondsen, die een vrijwel verborgen bestaan leiden. Jaren geleden kwamik bij de inventarisatie van een archief enkele stukken tegen, die betrekking hadden op eendergelijke instelling met de fraaie naam van Fonds van Trijn Floris de Begijn. Die toevoegingbegijn wekte mijn belangstelling. In mijn eigen proefschrift zocht ik naar haar en meendehaar te vinden als Trijn Floris, dochter van Floris Jansz den Otter, een burgemeester vanAmsterdam uit de eerste jaren van de 16de eeuw. Over het fonds zelf kon ik intussen nietste weten komen. Niet lang geleden echter openbaarde tot mijn verrassing een bekend Am-sterdammer zich als beheerder van dit fonds en toonde mij een trommel met stukken daar-omtrent.

Uit die stukken bleek allereerst, dat niet de rijke burgemeestersdochter, die met haarzuster Haes Florisdochter een heel huis op het Begijnhof bewoonde, de stichteres van hetfonds was, maar een tijd- en naamgenoot, Trijn de dochter van Floris de Bontwerker. Overdeze Floris of Floer de Bontwerker is heel wat minder bekend dan over de bovengenoemdeFloris Jansz den Otter. Mejuffrouw Bijtelaar kon mij mededelen, dat Floer de Bontwerkervolgens het grafboek van de Oude Kerk van 1523 in het Snijderskoor, het voormaligeVrouwenkoor, de graven 338 en 339 bezat, maar meer bleek uit het kerkarchief over hem.niet. Daar één van Floers zonen de uitzonderlijke naam Nanninck droeg, is het hoogstwaarschijnlijk, dat Floer de Bontwerker identiek is met de vijfjarige Floris, die blijkenshet Inbrengregister van de Weeskamer 1, fol 301~0 op 5 Augustus 1478 door zijn moederGriet, de weduwe van Nanning die Cuper, zijn vaderlijk erfdeel bewezen kreeg, waarbijeen huis in de Warmoesstraat. Floer zal dus een niet onvermogende kuiperszoon zijn ge-weest, die zelf het ambacht van bontwerker is gaan beoefenen. Hij moet nog in de 15deeeuw zijn getrouwd met een vrouw, wier naam wij niet kennen, en kreeg minstens zevenkinderen. Eén daarvan was Trijn.

Van Trijn Floris’ levensloop weten wij het volgende. Op 13 Juli 1534 betaalde zij 40gulden aan de erfgenamen van Lobberich Willemsdochter voor 1/6 van een huisje op hetBegijnhof. Op 14 October kocht zij nog eens 1/6 van een huisje daar, ditmaal van 50 guldenvan de erfgenamen van Bert Pietersdochter. Haar financiën waren blijkbaar niet al te best,want in 1569 had zij nog slechts 1/4 huisje in haar bezit en daarop nam zij bovendien op12 Januari van dat jaar 144 gulden op, een groot bedrag voor die tijd, waarvoor zij iederjaar 8 gulden rente aan de meesteressen van het Hof zou betalen.

Een huisgenoot van Trijn, Griete Cornelisdochter genaamd, nam toen eveneens een somop rente op haar l/S part van het huis. Uit die schuldbekentenis weten wij, dat Trijn Floristoen de oudste in het huis was en dat het huis daarom zoals gebruikelijk naar haar werdgenoemd. Dat de twee eigenaressen tegelijk geld opnamen, zou ons doen vermoeden, datzij een opknapbeurt aan hun woning gaven.

Trijn Floris was waarschijnlijk in het begin van de 16de eeuw geboren en het verwondertons dan ook niet, dat zij zoetjes aan haar naderend einde indachtig werd. Op 9 April 1576verleed zij haar testament voor notaris Pilorius. Helaas is dat testament niet bewaard ge-bleven. Wel is dat het geval met een codicil van 12 December 1579 voor dezelfde notaris,dat in zijn protocol op het Gemeente-Archief is te vinden. Daar ontcijferen wij met enigemoeite uit het verbleekte schrift, dat Cathrijn Florendochter, baghijn op den Ronden Hoff- ZO werd het Hof toen algemeen genoemd - haar testament van 9 April 1576 approbeerde,waarin zij aan Oude Cathrijn, Jonge Cathrijn en Mary Claes, dochters van haar zuster AnnaFloren, al haar huisraad, inboedel, kleren, linnen en wollen, had geprelegateerd. Nu ver-maakte zij echter daarenboven aan hen en aan hun broers Jacob, Henrick, Floris, Jan enPieter Claeszonen het 1/3 part van het huis op de hoek van de Warmoesstraat en de Pijl-steeg, dat zij had geëerfd van haar overleden zuster Lysbeth, zonder dat Anna Floren ofCornelis Florisx, haar zuster en broer, daar enig vruchtgebruik van zouden hebben. Op 9October 1584 herriep Trijn Floren, zoals zij tekende, dit codicil.

Verder horen wij niet meer van haar. Op 31 December 1594 werd de naam van TrijnFlorisdochter in het begraafregister van de Nieuwe Kerk opgetekend en ofschoon defamiliegraven in de Oude Kerk lagen, mogen wij toch wel aannemen, dat deze Trijn Floris-dochter onze Trijn is. Immers de begijnen werden steeds in hun eigen kapel begraven, delatere Engelse Kerk, die onder de Kerkmeesters van de Nieuwe Kerk ressorteerde.

Met Trijns dood was haar testament van kracht geworden. Wij zagen al, dat het testament

55

o.a. inhield, dat haar drie nichten haar huisraad zouden erven, en verder weten wij uit een19de eeuws overzicht van de geschiedenis van de nalatenschap, dat haar broers en zusterskinderen bij hoofden tot erfgenamen waren benoemd. Er moet echter nog een bepalingin het testament hebben gestaan, en wel betreffende haar 1/4 part van het huis op het Begijnhof.

Dat 1/4 gedeelte van het huis, dat zij op het Begijnhof bewoonde, bestond waarschijnlijkuit niet meer dan één of hoogstens twee kamers. Immers toen op 16 November 1638Roelof Codde van de erfgenamen van Stijn Jans 3/4 part in de achterneerkamer van ditzelfdehuis kocht, van welke kamer hij al 1/4 part bezat, kreeg hij daarmee 1/4 gedeelte van hetgehele huis in zijn bezit. Het huis was echter bouwvallig en een verbouwing was nood-zakelijk, maar geen de erfgenamen van Trijn Floris was bereid te betalen voor het op-knappen van hun gezamenlijk aandeel. Het testament van Trijn Floris verbood kennelijkeen verkoop en daarom vonden de erfgenamen er het volgende op. Zij verkochten hun1/4 part niet, maar Mr Petrus Cloeck, advocaat, en Petrus Raep droegen, na daartoe auto-risatie van schepenen te hebben gekregen, dit 1/4 part van het huis, afkomstig van hunoudtante, op 4 September 1658 over in eeuwige erfpacht tegen een betaling van 32 guldenper jaar. Dergelijke eeuwige erfpachten waren in de Middeleeuwen, toen de beleggings-mogelijkheden nog gering waren, een zeer gebruikelijke vorm van geldbelegging geweest;in de 17 de eeuw kwamen zij echter vrijwel niet meer voor. De erfpachter - als wij hemzo mogen noemen - was de kapelaan van het Begijnhof, Herman Cornelisz. Jacht, diereeds eerder, op 25 Augustus 1656 9132 parten en op 28 Januari 1658 1/4 van dit huis hadaangekocht voor bedragen van f 300.- en f 800.-. Ook de laatste 7/32 parten van hethuis moet hij nog in zijn bezit hebben gekregen. Daarna begon hij in 1660 met de nodigeherstellingen; dat wilde zeggen, dat een geheel nieuwe huis verrees. Op 30 September vanhet volgend jaar sloegen de taxateurs het huis aan voor 80 gulden, terwijl het vorige huisop 50 gulden was aangeslagen. Dat huis, thans no. 25, met zijn aardige 17de eeuwse gevel,met zijn hoge stoep en in omlijsting de spreuk: Injuria ulciscenda oblivione, kan men nogop het Begilnhof bewonderen. Na de dood van de kapelaan, die zelf een huis in de Begijnen-steeg even buiten het Hof bewoonde, kwam het aan zijn nicht Maria Sybrandsdochter vanVeen. Zij verkocht het in 1718 voorf3000.- aan de meesteressen van het Hof, die voortaandus de erfpacht van 32 gulden moesten uitkeren.

Wat deden intussen de erfgenamen van Trijn Floris met die jaarlijkse rente? Wij weten, datPetrus Raep tot zijn dood toe, in 1662, de erf-pacht inde. Hoe hij het geld besteedde wetenwij niet. In 1672 besloten de erfgenamen blijk-baar de zaak op een hechtere basis te funderen.Petrus’ zuster Anna Raep, zijn neef Floris Raepen Cornelis Cloeck, de zoon van de bovenge-noemde Mr Petrus Cloeck, richtten een verzoektot het Gerecht om de opbrengst van de erfpachtte mogen gebruiken ten behoeve der arme enbehoeftige vrienden - daarmee bedoelden zijfamilieleden - van Trijn Floris en de admini-stratie te laten aan de bovengenoemde FlorisRaep en Cornelis Cloeck. Op 9 September 1672kregen de requestranten fiat op hun verzoek.Sedertdien bestond dus een officieel fonds vanTrijn Floris de Begijn.

Voortaan werden de administrateuren doorschepenen benoemd. Het waren allen afstam-melingen van Jan Claes Cloeck, de vierde zoonvan Trijns zuster Anna : in 1706 Mattheus Onder-water, in 1719 Mr Jan Hulft en Isaac vanGeleyn, in 1728 Mr Joachim Rendorp, in 1731Mr Harmen Hendrik van de Poll, in 1732Jacob Cloeck, in 1757 Gijsbert van der Goot,

56

in 1766 Mr Jan van de Poll en Mr Joachim Rendorp en in 1793 als laatsten Mr Jan van dePoll en Mr Pieter Rendorp. Een dochter van Mr Petrus Cloeck, Margaretha, was namelijkgetrouwd met Joan Hulft, hun dochter met Pieter Rendorp, en de dochter Rendorp, naarhaar grootmoeder Margaretha geheten, met Jan van de Poll. Hun achterkleinzoon Mr Janvan de Poll was in 1793 zijn vader opgevolgd als administrateur van het familiefonds. Wijmogen aannemen, dat hij in de Franse tijd -toen dingen gebeurden, die vroeger onmogelijkwaren - de erfpacht heeft laten aflossen. In het oudste thans nog bewaarde kasboekjevan het fonds, dat met 1809 begint en dat nog door Mr Jan van de Poll is bijgehouden,wordt immers niet meer gesproken over een erfpacht, maar is uitsluitend sprake van eeninschrijving werkelijke schuld, die 25 gulden rente per jaar gaf. Het kasboek werd tot 1827regelmatig voortgezet, aanvankelijk door Jhr Mr Jan van de Poll, na zijn dood in 1822 doorzijn zoon Jhr Jan Valckenier van de Poll, die evenals zijn vader directeur van de Neder-landse Bank was. Of die betrekking zijn tijd te zeer in beslag nam? Een feit is, dat bij zijndood, op 5 Maart 1837, al tien jaar lang het kasboek niet was bijgeschreven en dat niemandiets afwist van het bestaan van het fonds. De moeder van de overledene vond bij toevalde papieren en effecten, maar wist niet wat er mee te doen. Hetzelfde was het geval, toenna haar overlijden, in 1842, de trommel met alle bescheiden aan haar dochter Anna Catharinavan de Poll, echtgenote van Professor Mr David Jacob van Lennep, kwam. De professors-vrouw zorgde uitstekend voor de administratie van de fondsen, maar verdiepte zich nietin de herkomst daarvan. Toen zij op 14 December 1860 stierf, was er dus al in meer dandertig jaren geen uitkering gedaan.

Haar erfgenamen legden echter meer speurzin aan den dag. Aan de hand van oude papierenwisten zij de herkomst en de bestemming van het geld uit te vinden. Toen dat gebeurd was,besloten de erfgenamen weer een wettige grondslag aan het fonds te geven. Het collegevan schepenen was met de Franse tijd verdwenen. Nu richtten de erfgenamen zich tot dearrondissementsrechtbank te Amsterdam met het verzoek als bewindvoerders aan te wijzenMr H. J. van Lennep, Mr A. Rendorp en Mr C. H. Backer, de laatste door zijn moeder aan deRendorpen verwant. Precies veertien dagen later geschiedde dit en tevens werd de erfge-namen opgedragen de fondsen en bescheiden van de stichting af te geven aan de bewind-voerders ten einde te handelen volgens de beschikking van schout en schepenen van 9September 1672.

Mevrouw van Lennep-van de Poll moet een goede financierster zijn geweest of althansgoede raadgevers hebben gehad. De ,,uitgestelde Portugezen”, die door haar in 1855 op18 o/. waren aangekocht, werden door de bewindvoerders in 1862 op 40 o/. verkocht en hettienvoudigevanhet kapitaalvan vijftig jaar terug kon in 1862 op het Grootboek worden gezet.

De verdere geschiedenis van het fonds biedt weinig belangrijks. Afstammelingen van deVan de Polls en Rendorpen fungeerden als administrateuren, die aan arme en behoeftigefamilieleden van de lbde eeuwse begijn uitkeringen deden. Daar niet altijd alle rente werduitbetaald, groeide het kapitaal nog aan. Iets anders ging echter verloren. De oude beschei-den, die ondanks de tijdelijke perioden van vergetelheid steeds zorgvuldig waren bewaard,bleken in 1895 bij het overlijden van Mr A. Rendorp zoek te zijn. De andere administrateur,Jhr Mr C. H. Backer, maakte er nog in April 1896 een lijst van op; meer kon hij niet doen.In de zestig jaren, die sedertdien verliepen, zijn de stukken niet teruggekomen.

En daarom kennen wij het testament van Trijn Floris, dat aan dit alls ten grondslagligt, niet. Twee bepalingen ervan noemden wij reeds: het legaat van haar huisraad aan haardrie nichten en de erfstelling van ‘al haar neven en nichten hoofd voor hoofd. Wat echterheeft Trijn de Begijn nog meer bepaald, toen zij op 9 April 1576 voor notaris JohannisPilorius haar testament maakte? Van een fonds wordt, zoals wij zagen, pas voor het eerst in1672 gesproken, en dan niet met een verwijzing naar een oudere bepaling. Ook later werduitsluitend naar die beschikking van 1672 verwezen.

Met zekerheid valt niet te zeggen, wat Trijn Floris op 9 April 1576 de notaris opdroegom neer te schrijven. Wij willen echter een gissing wagen, in de hoop dat nog eens hettestament zelf opheldering zal geven. Het lijkt ons waarschijnlijk, dat Trijn Floris daar heeftbepaald, wat vele begijntjes voor haar deden, namelijk dat haar woning op het Hof niet“ZOU mogen worden verkocht, maar zou dienen voor familieleden, die net als zij begijn zoudenworden of althans het Hof bewonen.

57

Door een merkwaardige speling van het lot is het Amsterdamse Begijnhof blijven be-staan als een zuiver Rooms-Katholieke instelling, waar anders gezinden niet op hun plaatswaren. De kinderen van Trijns broer Nanninck Florisz en zusters Anna Floris, gehuwdmet Claes Hendricks Cloeck, en Griete Floris, gehuwd met IJsbrant Jansz Kieft, zijn echterniet het geloof van hun voorouders blijven belijden. Zij waren Gereformeerd en behoordenal spoedig tot het regentenpatriciaat van Amsterdam, terwijl latere afstammelingen ook welDoopsgezind waren. Een woonplaats op het besloten Rooms-Katholieke Begijnhof, waar-van de poorten elke avond tijdig sloten, was voor hen niet denkbaar. Daarom zullen deerfgenamen het huis hebben moeten verhuren en daarom zullen zij het tenslotte in erfpachthebben uitgegeven.

Het was één tak van de familie, die, waarschijnlijk als zijnde het meest gelieerd mettante Trijn, zich het lot van het huis en wat daaruit voortvloeide heeft aangetrokken. Nietin staat de laatste wil van hun familielid naar de letter uit te voeren, hebben zij tenslottein een fonds een uitweg gevonden.

Het is dus slechts één staak van de familie, die met het fonds verbonden bleef. Of de vierkinderen van Trijns broer Nanninck thans nog afstammelingen in leven hebben, wetenwij niet. Zeker is echter, dat van Trijns zuster Griete thans nog een talrijke nakomelingschapbestaat.

Waar echter de nakomelingen van Anna Floris op zulk een nauwgezette wijze het 1/4part van een huisje op het Begijnhof hebben omgezet in een fonds, dat - zij het bescheidenin omvang - de herinnering aan Trijn de Begijn levend houdt, noemen wij die afstamme-lingen van Griete Floris hier niet, opdat zij zich niet zullen kunnen gedragen zoals de ge-gadigden voor het fonds Rombouts en joelend en dreigend de administrateuren bij hunthuiskomst opwachten.

1. H. v. E.

*) De gegevens hiervoor zijn ontleend behalve aan de papieren onder de beheerder van het fonds, aan hetarchief Begijnhof (no. 224, fol. 35~0, 66~0, 101 en 237 en no. 169) en aan het Gemeente-Archief (Fa-milie-archief Backer no. 300, stamboom Cioeck, rentetarieven no. 28, fol 57 en 58~0, kwijtscheldingenno. 10, fol. 98, no. 22, fol. 152~0 en no. 2 E, fol. 126 en 226, Notarieel Archief no. 1, 88~0).

M O Z E S L E M A N S A L S L E R A A R V A N D A C O S T AE E N O P M E R K I N G

In onze recente studie over Da Costa 1) handelden wij wederom terloops over Mozes Lemans’resultaten als leraar-Hebreeuws van de Joodse Romanticus. Wij slaan deze niet hoog aan.Exact is echter over Lemans’ lessen en de indruk, die zij op de jonge Isaac maakten, weinigte vinden. Da Costa zwijgt over de rebbe van zijn jeugd. Documenten, die ons hadden kun-nen inlichten, zijn misschien verloren gegaan. Een onderzoek hiernaar is thans door onsbegonnen.2)

Hoezeer detailvondsten soms ons inzicht kunnen verdiepen blijkt weer eens uit hetvolgende. Na de oorlog kwamen wij in het bezit van de editie van Ibn Ezra’s 3, Pentateuch-commentaar, die onder de naam Margalioth Toba in 1721 te Amsterdam het licht zag, voor-zien van diverse supercommentaren.4) Ons exemplaar stamt, volgens de eigenhandige

l) Martelgang of Circelgang. Isaac da Costa als Joods Romanticus, Paramaribo 5715-1954.a) Cat. Da Costa 11 2466: ,,M. Lemans, Leven van M. Majemonides etc. , ,Avec plus. lettres en M.S. sur

M.L.” Volgens een vroeger door ons ingesteld onderzoek zouden deze brieven in Amsterdam geblevenzijn. E. Slijper vond een deel van Lemans’ schriftelijke nalatenschap. Zie Achawa - Maandblad v.d.Bond v. Isr. godsdienstonderwijzers in Ned. X111, 149 (1.2-1907).

31 Abraham Ibn Ezra + 1092-1167. Klassieke biibelexeneet. filosoof. grammaticus.$ Deze folio-editie verscheen bij Izak ben Jakob de Cordova. O;er hem &.ayKleerkooper en Van Stockum,

De Boekhandel van Amsterdam. 1234. Aldaar ook verdere gegevens over Cordova’s drukkersactiviteiti n H a m b u r g (1710-1714?). .

- _

58

handtekening (ons uit zovele van Lemans’ uitgaven bekend), ,,ex libris M. Lemans”. l)Blijkens aantekeningen in margine aangebracht, leren wij, dat Mozes speciale studie heeftgemaakt van Ibn Ezra’s commentaar op Exodus 3:15, z, waar de getallenmystiek van deSefardische filosoof wordt uitgewerkt.3)

Vergelijkt men nu de opmerkingen van Isaac (Israël en de Volken 1876, 3 169/170):,,Men beklaagt zich alleen over de duisterheid van zijn (Ibn Ezra’s) stijl, die bij de Jodenuitleggingen op zijn uitlegging heeft doen geboren worden”, dan treft ons thans de duidelijkeassociatie aan de lessen van zijn jeugd. In de karakteristiek van de Spaans-Joodse wijsgeertrekt ons toch al (temidden van veel schablones) een persoonlijke toon, die frappeert. Deverklaring ligt voor de hand. De romanticus staat een persoonlijk doorleefd stukje verledenvoor ogen. Niet altijd is de onderzoeker zo gelukkig bij de analyse van een zo ongelijkmatiggecomponeerd en daardoor zo fragmentarisch gebleven boek als Israël en de Volken.4)Het is alsof wij in ,,duisterheid” nog het letterlijke woord van de Joodse leraar beluisteren.De niet voor de hand liggende vermelding der supercommentaren reageert wel zeker opeen herinnering aan het door ons gevonden boekwerk, waarover ,,rebbe” en ,,talmied”gebogen zaten te turen. Niet het minst zal beider aandacht getrokken zijn door de astro-nomische figuren, die aan het eind van Margalioth Toba zijn toegevoegd, en die zo vaakin exemplaren ontbreken.5)

Onze voorlopige conclusie: Voor de Da Costa biografie is het van betekenis, dat ook opdeze wijze invloed zal zijn uitgeoefend op de mystieke signatuur van de dichter, aan wiensgetallenspeculaties wij een deel van onze jongste studie hebben gewijd.

J A A P MEIJER

1) Gevolgd door de Hebreeuwse mededeling, dat het aanvankelijk behoorde tot de boekerij van Lemans’,zeker niet onbekwame, vader, Michaël Lemans (gehuwd met Rebecca Hanau).

2, Folio 46a bovenaan.3, Vgl, E. Muller, Abraham Ibn Ezra Buch der Einheit, Berlin 1921, pag. 53.4, Een uitvoerige studie van onze hand over Isaac da Costa’s geschiedbeschouwing, gebaseerd op Israël en

de Volken, is in voorbereiding.s, Vgl. o.m. de auctie-catalogus-Lheren, Amsterdam 1899, No. 1666 en auctie-catalogus-Berenstein,

Amsterdam 1907, No. 670 ,,Mit der häufïg fehlenden Kupfertafel”.

DE KLOUWER

Volgens art. X1 van de keur van 14 mei 1750 l) mag een scheepstimmermansbaas van eenparticuliere werf geen scheepstimmerlieden van ,,Lands-, Stads- of O.I. Comp.werven”,die vacantie hebben of werkeloos zijn, aannemen, voordat zij, die men ,,gemeenigh klouwersnoemt”, aan het werk gesteld zijn. Hieronder worden degenen verstaan, die uitsluitendop particuliere werven arbeiden en het voorschrift wordt in dit en het volgende artikelnog nader uitgewerkt.

Volgens W. A. Winschootens Seeman, een woordenboek voor de zeevaart uit 1681,is de klouwer niemand anders dan de breeuwer. Zou - waar er tussen de overlieden vanhet gilde en de drie genoemde werven voortdurend moeilijkheden zijn over de niet-nalevingder gildekeuren s), de betiteling niet voortgesproten zijn uit een zekere geringschattingvoor de meesters en knechten in het particuliere bedrijf in de buurt s) van de zijde derdrie werven? Welke betiteling dan van zelf burgerrecht kreeg? Men denke aan de Geuzenuit de 16de en de Pennelikkers - door Potgieter vereeuwigd - uit de 19de eeuw.”

In het kohier van 1742 komen geen breeuwers maar wel twee klouwers voor. De eenwordt geschat op een inkomen van f 700, de ander is niet taxabel. Waar zij in de Rapen-burger- en 2e Wittenburgerstraten wonen, zijn hiermede scheepstimmerlieden in het par-ticuliere bedrijf wellicht bedoeld.

L E O N I E V A N NIEROP

l) le Vervolg van de Handvesten, blz. 106.3 Dr 1. H. van Eeghen, Inventarissen der archieven van de gilden en van het brouwerscollege, blz. 101.s) Op de eilanden aan de westzijde van de stad sprak men van breeuwers, getuige de Breeuwersstraat

in Wagenaars tijd.

59

EEN GLAZENMAKERSEMBLEEM

Een niet in de Voorl. Monumentenlijst noch bij vanArkel en Weissman opgetekend huisembleem, treffenwe aan in de top van de in 1954 gerestaureerde hals-gevel, aan de 0. 2. Achterburgwal No. 150. Devoorstelling is niet duidelijk, het zou een bak kun-nen zijn met een daarin rondwentelende slijpsteen,waaruit de bovenhelft te voorschijn komt.

Hier evenwel hebben we, naar aan te nemenvalt, te doen met een rek, dat de glazenmakertoendertijd gebruikte om zijn voorraad glasschijven

G L A S M E D A I L L O N O O S T H U I Z E N

Cliché Uitgeuertj Aiert de Langein te bergen. Dat waren grote ronde schijven, zoalsze toenmaals gefabriceerd werden, waaruit de kleineruitjes en de benodigde stukjes glas moesten worden

gesneden. Het opbergrek dat op de vloer stond was van boven breder dan beneden.Zulk een rek kennen we van de gevelsteen ,,D. Glasemakerswinkel” eertijds in deModdermolensteeg No. 1 en thans eigendom van een stadgenoot. (Omtrent deze steen enzijn wederwaardigheden zie men ons maandblad van 1953 bl. 118 met afb.)

Een glazenmakerswerkplaats, waarin mede een dergelijk schijvenrek aanwezig is, toonteen der 18e-eeuwse glasmedaillons van 1735 in de kerk van Oosthuizen, als afgebeeld ïn,,Nederlandse Glasschilders” door W. Bogtman.

Een bevestiging van het vermoeden, dat het gevelteken, hierboven opgemerkt, betrek-king heeft op het beroep van een glazenmaker, mocht ik vinden in het kohier van 1742(uitg. Mr W. F. H. Oldewelt). Daarin treft men als wonend aan de 0. 2. Achterburgwal,Wijk 6 Verp. No. 1367 - thans No. 150 - de timmerman M. Mensing, terwijl bij heminwonend was de glazenmaker J. v. Greuninge. Met daarbij t.a.v. deze laatste de toevoeging:,,eijgen(aar) v.h. huis bij executie verkogt”.

Dat deze glazenmaker niet alleen in 1742 de eigenaar was van dit perceel, maar het ook,blijkens het jaartal terzijde van het ,,glasschijvenrek ” in de top, in 1734 liet vernieuwen,is af te leiden uit de op het Gemeente-archief aanwezige grondpapieren. In 1713 n.1. kochtdiens vader, Cornelis van Greuningen het pand voor f 3950,-. Zijn zoon Jan, hiervoorgenoemd, verkreeg als enig erfgenaam nadien de eigendom van dit pand. Gezien de op-merking in het kohier van 1742 was hij toen waarschijnlijk in minder goede doen, weshalvehet huis in dat jaar verkocht werd voor f 9000.-. De waarde vermeerdering wettigt hetvermoeden, dat het pand in 1734 een grondige vernieuwing heeft ondergaan.

Het is jammer, dat bij de laatste restauratie van de geveltop de gevelsteen daarin nietgekleurd werd, zodanig dat het rek en de glasschijven daarin duidelijk herkenbaar konden zijn.

H. W. ALINGS

ZEIL- EN ZAKKENMAKERIJ

Volgens de keuren van 13 maart 1551, 31 juli 1568 en 18 januari 15891), die de regelingenvoor het St. Joosten- of Korendragersgilde geven, moeten de Korendragers, die het graannaar de lichters of pakhuizen van de kooplieden brengen, de benodigde zakken, gangen enleren uitsluitend van het gilde tegen een vastgestelde prijs huren. De overlieden zijn - waar-schijnlijk ook vroeger - maar sinds 1589 expressis verbis verplicht veel zakken - ,,schoonende dight” in voorraad te houden , ,,opdat den koopman in een vlot daervan gedient kansijn”. De prijs van een zak is niet gering; wanneer één verloren gaat, moet de drager 24 st.daarvoor betalen. Bovendien hebben de zakken veelal ,,grote reparatie” van node, zodathet zuivere inkomen, dat eerst het altaar, na de alteratie de bossen ten goede komt ,,onwis”

l) Dr. J. G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en gildewezen van Amsterdam1, nes 336 en 554; Handvesten van Amsterdam, p. 1317.

60

Wanneer men nu bedenkt, dat de scheepstimmerlieden in het algemeen tot de best be-taalde handwerkslieden behoren, dan tonen de cijfers wel aan, dat de zeilmakers aanzienlijkebijverdiensten uit andere hoofde hebben, waaronder de eakkenmakerij wel zal vallen.

In Rotterdam zijn veel zeilmakers tevens pek-, teer- en touwkopers.ls) Voor Amsterdamdit tot nu toe ‘niet aan te wijzen. - LE&IE V A N NIEROPis

-Van Dillen 1, no. 578.Handvesten, blz. 1329, 1320.Handvesten, blz. 1112 en 1324.Waarschijnlijk Willem Willemsz. van Beynsdorp, de voornaamste zeepzieder en koopman op het Water;zie uitvoerig Dr. J. G. van Dillen, Amsterdam in 1585, p. 120.Dr. Joh. E. Elias, Het geslacht Elias, blz. 32.Zeepzieder en koopman in de Warmoesstraat. Zie uitvoerig van Dillen, Amsterdam in 1585, blz. 60.Van Dillen 1, no. 806.Handvesten, blz. 1244.Vervolg van Handvesten, blz. 84.Dr. L. C. van Kampen, De Rotterdamse particuliere scheepsbouw in de tijd van de Republiek, blz. 156.

is, te meer daar het gebruik van de zakken afhankelijk is van de omvang van de korenhandel.1)Vandaar dat de huur, die in 1551 bij het opdragen op 4 penningen per last koren, bij hetafdragen twee, en bij het overdragen van het ene schip in het andere ook op twee is gesteld,in 1591 wordt verhoogd, evenals die voor het dragen van ,,een honderd” zout.2) En in1598 wederom wegens ,,den jegenwoordigen benauden en duren tijt.” “) Wegens het,,verval van het gild als andersints” wordt het ,,sakgeld” voor een last koren 9 februari1701 voor zes jaar en in 1707 wederom voor dezelfde periode verhoogd, zo ook dat voor ,,eenhonderd zout” 31 januari 1720 en 1727 telkens voor zes jaren om dezelfde reden.3) Daarnaastgebruiken de kooplieden voor hun eigen verzendingen zakken, in de stad of elders ver-vaardigd. Althans geven twee burgers en zeilmakers 17 april 1592 een verklaring voor eennotaris ,,bij ware woorden in plaetse van eede” ten behoeve van den ,,eersamen” WillemWillemsz.4), dat zij kort te voren voor de ,,eersame” Cornelis en Willem Pieterss. Hooft- de aanzienlijke gebroeders korenkopers “) - zakken met tarwe hebben dichtgenaaid.Welke zakken naar zij menen, van Hamburg kwamen, slecht genaaid en vooral dikwerfvan minderwaardig linnen waren, zodat vele bij het verleggen, verstapelen en afwerken,scheurden, omdat de naden opensprongen, zodat de tarwe daaruit liep. Een der getuigenverklaart bovendien, dat hij ook de twee vorige dagen voor Hans van Elssen “) zakkenheeft dichtgenaaid, die waarschijnlijk ook van Hamburg gekomen en van even slechtegrondstof en afwerking waren. Ten slotte zeggen zij gezamenlijk, voor Willem Willemsz.ettelijke duizenden zakken vervaardigd, toegenaaid en opnieuw opgemaakt te hebben,die in beide opzichten veel beter dan de Hamburgse zijn en het langer in de schepen binnen-boords zullen uithouden.‘)

Tot nu toe zijn er geen bewijzen, dat de zeilmakers ook in de volgende tijden zakkenmaakten. Hun gilde wordt 29 augustus 1665 opgericht,s) omdat zij ook wel kompassenmaakten en daarom onder het op 30 januari 1664 ingestelde kompassenmakersgilde zoudenmoeten ressorteren De gilden worden tot één samengevoegd, maar de proeven zijn ver-schillend voor ieder ambacht. Het vlaggen maken wordt een monopolie van het gilde;van de zakkenmakerij wordt niet gerept, evenmin in de aanvullende keur van 30 januari1750.9)

Toch is het niet onmogelijk, dat de zeilmakers dit winstgevend, vrije bedrijf nog uit-oefenden. Het aantal benodigde zakken moet in Amsterdam ontelbaar zijn geweest, enal werden er ingevoerd, zo blijft er nog genoeg te maken en te verstellen.

In het kohier van 1742 komen 47 zeilmakers voor, waarvan vier niet taxabel zijn.De inkomens van 12 worden geacht te vallen in de groepen van f 600 tot f 1000, van 15in die van f 1000 tot f 2000, van 15 in die van f 2.000 tot f 4500 en dat van één wordt ge-taxeerd op f 4500. Daartegenover worden er 29 scheepstimmerlieden aangeslagen; hetinkomen van één wordt op f 10.000 begroot. Doch 14 komen voor in de inkomengroepen,geschat van f 600 totf 1000; 11 in die, getaxeerd vanf 1000 tot f 2000, en drie in die, begrootvan f 2000-f 4500.

61

O N Z E J A A R V E R G A D E R I N G

De algemene ledenvergadering werd dit jaar Zaterdagmiddag 3 Maart j.l. gehouden inde algemene studiezaal van de Universiteitsbibliotheek.

De voorzitter, Prof. Mr H. de la Fontaine Verwey, heette te kwart voor drie de dertigaanwezigen welkom, in het bijzonder onze beschermheer Mr Arn. J. d’Ailly en ons erelid,de heer A. E. d’Ailly.

In zijn openingswoord gaf hij een kort overzicht van de geschiedenis van het gebouwvan de Universiteitsbibliotheek als opvolger van de vroegere Handboogsdoelen. Als be-langrijkste doel in het afgelopen jaar noemde hij het streven om te komen tot een alles om-vattend plan voor de binnenstad. Hij bracht hulde voor het werk van het gemeentelijkBureau Monumentenzorg, ressorterende onder wethouder Mr R. van den Bergh, die nogonlangs het genootschap aan zich verplichtte door een interessante causerie, Verheugendnoemde hij voorts het contact van de vier verenigingen met de wethouder voor PubliekeWerken, een contact, dat wellicht zal uitgroeien tot geregeld overleg.

Voor het genootschap het jaar overziende, kwam de voorzitter tot de slotsom: dankbaar,maar niet voldaan. Het ledental is - mede dank zij het werk van de commissie voor deledenwerving - iets toegenomen en de geregelde verschijning van het jaarboek is ver-zekerd door de steun van het gemeentebestuur.

De in het maandblad van April 1955 gepubliceerde notulen van de vergadering van 26Februari 1955 werden goedgekeurd, evenals het in het maandblad van Februari 1956 op-genomen zesenvijftigste jaarverslag. De voorzitter bracht dank aan de secretaris voor ditgedegen verslag, een waardering, die de vergadering door een spontaan applaus onder-streepte. Op verzoek van de heer Ree zou de voorzitter overwegen de verslagen van decommissies in het vervolg wederom in jaarboek of maandblad op te nemen.

Bij de rekening en verantwoording over 1955 kon de penningmeester voor het eerst sindsvele jaren gewag maken van een kleine stijging van het vermogen. De uit de heren J. M.Haga en G. H. C. Hooghwinkel bestaande kascommissie verklaarde bij monde van laatst-genoemde de boeken in orde te hebben bevonden, waarop de penningmeester onder dank-zegging werd gedéchargeerd. De voorzitter dankte tevens de leden van de kascommissie,waarin voor 1956 de heren G. H. C. Hooghwinkel en A. P. Nielsen werden gekozen.

Vervolgens bracht Mr J. Meihuizen verslag uit over de werkzaamheden van de commissievoor de ledenwerving. Daar het adressen-materiaal uitgeput dreigt te geraken, zal binnenkortnaar nieuwe wegen gezocht moeten worden.

De aftredende bestuursleden, de heren W. A. Driessen, Ir R. Meischke en L. C. Schadevan Westrum, werden bij acclamatie herkozen. De voorzitter deelde mede, dat de heerJ. P. Mieras zich helaas wegens gezondheidsredenen genoodzaakt heeft gezien zijn bestuurs-functie neer te leggen. Hij bracht hulde en dank voor de belangrijke diensten, die de heerMieras gedurende lange tjjd met zoveel kunde en onvermoeibare werkkracht aan het ge-nootschap heeft bewezen. Hij sprak de wens uit, dat Amstelodamum nog vele jaren van de ga-ven van de heer Mieras zal kunnen profiteren. In zijn afscheidswoord liet de heer Mieras eenwaarschuwing horen tegen al te grote eenzijdigheid: de stedebouw bestaat voor een grootdeel uit de kunst om de verhoudingen van alle groepen en belangen tot hun recht te latenkomen. De voorzitter deelde mede, dat het bestuur als opvolger van de heer Mieras heeftgezocht naar een representant van een nog niet vertegenwoordigde groep: het middelbaaronderwijs. Uit deze overweging noemde hij als candidaat de heer G. A. Portielje, die bijacclamatie werd gekozen.

62

Tijdens de rondvraag uitte de heer Ree de wens om meer lezingen voor de leden te or-ganiseren. De voorzitter verklaarde, dat het bestuur in deze actief zal blijven, doch dat hetmoeilijk is geschikte sprekers te vinden. De heer Sabel opperde als mogelijkheid voor nieuweparkeerruimte het slopen van het bouwblok Singel-Vijzelstraat-Reguliersdwarsstraat-Koningsplein. De voorzitter wees op het gevaar, dat iedere nieuwe parkeerruimte nog meerverkeer naar het hart van de stad zal zuigen. De heer Nielsen vroeg naar het wederopbouw-plan Nieuwmarkt, waarop Ir Meischke antwoordde, dat de Minister van Wederopbouwter zake nog geen beslissing heeft genomen. Tenslotte vroeg Mejuffrouw Bijtelaar de aan-dacht van het bestuur voor de komende herdenking van het 650-jarig bestaan van de OudeKerk.

Niets meer aan de orde zijnde, sloot de voorzitter te vier uur de vergadering onder dank-zegging voor de opkomst.

s. v. w.

Van de boekentafel

D . KALMIJN: ABRAHAM CAPADOSE (proefschriftUtrecht). ‘s-Gravenhage 1955, 384 blz.

Bij het Boekencentrum N.V. te Den Haag ver-scheen van de hand van Dr D. Kalmijn een biografieover Abraham Capadose. De levensschets van dezevooraanstaande Réveilman biedt ook voor de ge-schiedenis van Amsterdam in de eerste helft dernegentiende eeuw nog menig aardig detail.

Abraham Capadose werd op 22 Augustus 1795geboren te Amsterdam als zoon van Isaäc HaïmCapadose en Esther Mendes da Costa. Hij stamdedus uit de kring der Sephardische Joden, zijn familiebehoorde tot de aanzienlijke Portugese geslachten.Over zijn Amsterdamse jeugdjaren worden wijechter maar zeer terloops ingelicht, eerst als hij zichna zijn Leidse studiejaren in 1818 opnieuw in dehoofdstad vestigt en in gaat wonen bij zijn oomDr Immanuël Capadose begint er langzamerhandeen wereld voor ons open te gaan. Immanuël Capa-dose was een zeer gezien geneesheer en eens lijfartsvan Koning Lodewijk Napoleon. In maatschappelijkopzicht toonaangevend in zijn Joodse kring, was hijin geestelijk opzicht zeer liberaal. Hij was presidentvan de Hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten,maar hij was ook raadslid. Hij was een gastvrij manen groot was zijn kennissenkring, die Joden ènChristenen omving. Immanuël Capadose was kinder-loos en juist daarom zag hij in zijn neef Abraham,die evenals hij medicus was, zijn opvolger. Aan zijnjonge veel belovende neef zou hij zijn bloeiendepraktijk overdoen. Abraham moest hem troosten inzijn staat van weduwnaar en hem des avonds gezel-schap houden. Abraham voelde zich niet erg thuisin de kring van zijn oom. Vooral de Christen-vrienden die Immanuel bezochten bevielen de neefmaar matig, van hen schreef hij later ,,aanzienlijkeen achtenswaardige lieden, maar bij wie het Christen-dom, dewijl zij in de wereld verdiept waren, veelalniet meer dan een uitwendige belijdenis bleek tezijn.”

Immanuël Capadose was bevriend met vele,,Christenen”, maar als zijn neef en opvolger zichbekeert tot het Christendom en zich laat dopen (1822)breekt hij met hem. De rijke Portugese praktijk zouniet voor een afvallige zijn; Abraham Capadosemoest voortaan zich zelf zien te redden. Ondanksde tegenwerking van zijn oom blijkt de jonge doktertoch een vrij aardige praktijk te hebben opgebouwd.Ja zelfs zo, dat dit medische werk hem op den duurte zwaar wordt, zijn asmatische aanleg maakte hemhet opklimmen van de vele Amsterdamse trappentot een plaag. In Januari 1827 geeft hij zijn prak-tijk op.

Mocht Capadose practisch werkloos zijn, naar degeest was hij dit zeker niet. Reeds als practiserendarts had hij de strijd aangebonden tegen de vacci-natie, die hij uit medisch maar vooral ook uitChristelijk oogpunt verwierp. Reeds in 1823 zag zijn:Bestrgding der Vacche of de vaccine aan de beginselen dergodsdienst, der rede en der ware geneeskunde getoetst hetlicht. Dit was zijn eerste strijdschrift maar niet zijnlaatste. Uitvoerig bespreekt Dr Kalmijn DoctorCapadoses strijd tegen de vaccinatie. Fel was debestrijding. Capadose had de medische wereld zijnerdagen uitgedaagd en hij werd beantwoord. Hetantwoord lokte een wederwoord uit en zo zettezich de strijd om de vaccinatie vele jaren voort.Capadose werd bestreden, maar ook geïsoleerd.Reeds als dokter stond hij apart en dit isolementwerd nog sterker na het neerleggen der praktijk.Hij werd geïsoleerd door zijn opvattingen, die in-gingen tegen het rationalisme van zijn tijd, maarook door zijn persoon, Immers zelfs in een kringvan geestverwanten, in de Amsterdamse Réveil-kring, die zich had gevormd om de tweede Sephar-dische bekeerling, Isaäc da Costa, stond hij wat een-zaam. Ook in zijn vriendschap met Da Costa haperdehet dikwijls, zo was deze het bv. helemaal niet eensmet Capadose’s optreden tegen H. Brasz. Een Am-sterdamse kerkelijke gebeurtenis, die wij hier nog

63

even willen aanstippen. Capadose was tot zijnvreugde in 1823 benoemd tot practiserend genees-heer van de Hervormde Diaconie. Als zodanig hadhij de medische verzorging van het oudeliedenhuisvoor zijn rekening. Ter afdoening van allerlei zakenkwam hij ook dikwijls op de bestuursvergaderingenvan dit huis, die vaak met een ,,familiair souper”besloten werden. Op 10 Februari 1825 zat Capadoseweer aan zo’n gezellig soupertje en wel naast hethonorair-lid Herman Brasz, een bejaard man. DezeBrasz was benoemd tot ouderling. Gekscherendvroegen zijn tafelgenoten hem of hij het formulierwel gelezen had en wist waarop hij ja zou moetenzeggen bij zijn bevestiging tot ouderling. Brasz ant-woordde ,,grimlachend”, dat men wel eens meer,,ja” zei zonder het te menen. Capadose kreeg eenschok, maar zijn verontwaardiging steeg nog, toenBrasz vertelde te willen kerken bij een Remonstrantspredikant uit Rotterdam, die te Amsterdam zoukomen preken. Capadose verklaarde dat het in ,,dezetijden” niet paste als Gereformeerde de dienst in deRemonstrantse Kerk bij te wonen. Er ontspon zicheen zeer geprikkelde discussie, waarin Brasz dcvoorstelling, die de Dordtse Canones van de Prae-destinatie gaven, ,,eene gruwelijke leer en eenezotheid” noemde. Een kleine drie weken na ditheftig tafelgesprek bezocht Capadose Brasz entrachtte hem tot een teruggave van zijn benoemingtot ouderling te brengen. Toen dit mislukte, klaagdehij hem aan bij de Kerkeraad. De zaak werd com-missionair gemaakt en na het wisselen van velestukken werd de benoeming van Brasz ingetrokken.Capadose zelf moest echter ook menige veer laten.Van hen werd gesproken als van ,,een woelziek enscheurziek man”, een ,,verwaand betweter, die hetgeheele meschelijke geslacht met zijn valsch vernuftwil regeeren”. Capadose liet het er niet bij zittenen gaf uit: Omstandig verhaal van de mderroeping derbenoeming zun den Heer Herman Bras? als ouderling derNederlandsche Hervormde Gemeente te Amsterdam.

Zelfs in zijn eigen kring vond Canadese niet debijval, die h$ had kunnenverwachten. Wij zeidenreeds hoe Da Costa zelfs verontwaardigd was overdeze historie. Dit belette Capadose niet om zijnpennestrijd voort te zetten. In 1826 schreef hij zijnDes Christens jvettefzjke strid, of de ware belangen derHervormde Kerk, dat zich richtte tegen de bekendeAmsterdamse predikant Broes en dat natuurlijkrepliek uitlokte.

Zo kwam de werkloze Capadose niet werkeloos testaan, maar wel eenzaam. Een eenzaamheid die ge-accentueerd werd door zi jn ongehuwde staat.Hierin kwam verandering door zijn kennismaking,verloving en huwelijk met Jeane van der Houven,dochter van de Directeur later President der Neder-landse Handelmaatschappij. Een verloving, die ookmet de nodige strubbelingen tot stand kwam. Dejonge Mevrouw Capadose was zwak en had veelbuitenlucht nodig. In 1831 werd Amsterdam ver-laten en verhuisden de Capadoses naar Scherpenzeel,waar Capadose zich geheel aan de evangelisatiewijdde.

In Amsterdam keerde Capadose niet meer terug.Hij woonde achtereenvolgens in Scherpenzeel, DenIlaag en in Zwitserland aan het meer van Geneve,waarna hij zich in 1837 voor goed in Den Haagvestigde. In Zwitserland was Jcane gestorven, alsweduwnaar keerde hij naar Holland terug. In 1839hertrouwde hij met Kootje Abrahamsz. Op 16 De-cember 1874 overIeed hij. Heel zijn leven in Scher-penzeel, in Zwitserland, in Den Haag wijdde Capa-dose aan evangelisatie en de strijd voor een waar-achtig Christendom in Kerk, Staat en Maatschappij.Dr Kalmijn geeft in zijn boek van deze strijd in alzijn geledingen, die zich vooral uit in talloze ge-schriften, een levendig beeld. Zijn boek is een theo-logisch proefschrift, maar heeft voorzeker ook voorde in de kerkgeschiedenis geïnteresseerde leek veelaantrekkelijks. Moge het vele lezers vinden.

M. ELIZABETH KLUI.~

T E N T O O N S T E L L I N G , , L E V E N D A M S T E R D A M ”

De tentoonstelling van het Comité ,,De Stad Amsterdam”, waarover in het vorigenummer op pag. 46 een mededeling is gedaan, is wegens het grote succes naar eenander gedeelte van de stad verplaatst. Van 13 April tot 8 Mei zal men haar kunnenbezichtigen in het ,,Nederlands Instituut voor Nijverheid en Techniek” (het voormaligMuseum voor de Arbeid), Rozengracht 224A, Amsterdam C.

Zij, die voor het streven van het Comité sympathie gevoelen, worden verzocht hunadhaesie bij het Comité te betuigen, Mauritskade 14, Amsterdam.

6 4

AMSTELODAMUMMaandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G M E I 1 9 5 6

W E E S P

In middeleeuwse oorkondenwordt Weesp altijd aangeduidals: Wesepe, een enkele maalals Wisepe, eenmaal n.1. in debrief van Andreas van Cuijck,bisschop van Utrecht, van1131, met de ons allengsvertrouwd geworden naamWcsopa, dat wel als een ver-latijnsing van Wesepe is opte vatten.

Het oude Germaanse woordwiza, wizô d a t w e i d e b e -tekent leeft nog voort in denamen zoals Wezenbeek,Wezenlaan.

Het achtervoegsel epe -apa is oorspronkelijk ook eenzelfstandig naamwoord en be-tekent water-stroom.

De naam Weesp betekentdus weideland, waardoor eenrivier stroomt of anders ge-zegd : vochtige vlakte.

O U D E R D O M

Hoe oud Weesp wel is ? In1131 werd de brief van bis-schop Andreas van Utrechtmede ondertekend door Berovan Wesopa.

In 1233 machtigde Gijs-brecht van Amstel de HeerMens0 van Wesepe om uitzijn naam afstand te doen vanenkele goederen in Bukiscope(Boskoop) aan de abdis vanRijnsburg.

In de ,,Beschrzjuing Dan I-lol-Lana”’ (Bij Isaak Tirion, in de S T A D H U I S , W E E S P

6 5

Kalverstraat, het Negende Huis van den Dam, in Hugo Grotius, 1750) staat o.a.: Wijtwijfelen of Weesp een stad geweest is, toen het door de Kennemers, in den twist van denGraave van Loon, in ‘t jaar 1204, tot assche verbrand werdt, naardien Wilhelmus Procuratorvan Egmond, het Latijnsche woord Villa gebruikt, waar-door hij elders plaatsen betekent,die nimmer Steden geworden zijn.

Bisschop Jan van Arkel heeft het ter zelfder tijd als Muiden verbrand, te weten in denjaare 1356. Hooglijk was Weesp toen kort te voren eene beveste Stad geworden, HertogWillem van Beyeren spreekt in de Eerste Handvest van Weesp, gegeven in den jaare 1355,als van eene beveste Stad en bepaalt derzelver vrijheid tot den uitersten kant van haareGraften.

n. H E T STADHCIS

1s gebouwd van 1772-1776 naar ontwerp van Jacob Otten Husly. Voor Weesp het derdestadhuis. Het eerste stadhuis stond aan de Hoogstraat tegenover de Kerkstraat, het tweedestond op de plek, waar het tegenwoordige stadhuis staat. Met de bouw van het Stadhuisin 1772 is, volgens van Ollefen, in datzelfde jaar de St. Jorisbrug, liggende over de Grobbevoor het Stadhuis, gesloopt en met het plein gelijk gemaakt.

Van het tweede stadhuis is nog een zandstenen beeld over n.1. Justitia, uit de eerste helftder 17e eeuw. Dit beeld heeft een plaats gevonden in de vierschaar in de vestibule vanhet stadhuis. Het tegenwoordige stadhuis is wat men noemt een deftig gebouw met zand-stenen voorgevel. De middenpartij is versierd met twee pilasterorden en wordt bekroonddoor een fronton waarboven een rond klokketorentje verrijst. Het inwendige is wel zobelangrijk als het uitwendige.

Aan het eind van het ruime voorhuis bevindt zich de vierschaar, met zandstenen bogen,in het midden driezijdig uitspringend en aan de achterzijde voorzien van een marmerenbank langs de wand.

In het stadhuis werd vroeger recht gesproken, getuige de vierschaar in de vestibule,de cellen achter de vierschaar, en de trap achter de vierschaar naar de tegenwoordige raad-zaal (vroeger de schepenkamer) waarover de beschuldigden vanuit de cellen gingen naarde gerechtszaal. Boven de deur in de raadzaal, waardoor de beschuldigden binnen kwamen,staat de spreuk: Discite Justitiam Moniti (Leert door waarschuwing de rechtvaardigheid).In het tijdschrift ,,Buiten” 16e jaargang No. 45 is deze spreuk vertaald als: Leert de recht-vaardigheid betrachten.

De grote burgerzaal heeft een prachtige stucdecoratie en een vloer van ingelegd marmer.In de stucdecoratie zijn verschillende latijnse spreuken verwerkt, o.a. boven de deur derraadzaal de spreuk ,,audi et alteram partem” (Hoor ook de wederpartij). De raadzaal, vroegerschepenkamer, heeft eveneens prachtig stucwerk en een grote marmeren schoorsteen. Inhet sierlijk bewerkte trappenhuis is een keurig marmeren gedenkteken betreffende de bouw.Op de tweede verdieping vindt men de voorm. vroedschapskamer met eikenhouten pilaster-betimmering en stucplafond, nu museum.

B H E T WEESPER M U S E U M

Vanaf 1911 bezit Weesp een museum, hetwelk gevestigd is in het stadhuis.Oprichter van het museum was Burgemeester 0. E. Cleveringa. Van Gijsbert Jansx.

Sibylla zijn enkele schilderijen, waaronder een van grote afmetingen, aanwezig. G. J. Sibylla,geboren te Weesp omstreeks 1597, overleden aldaar in 1660, kunstschilder, was burge-meester van Weesp in de jaren 1634, 1637, 1640, 1644 en 1647. De meeste schilderijen vanhem zijn geïnspireerd op de Bijbel, zoals b.v. het grote doek ,,Salomo’s rechtspraak” (1635),Abraham’s offer (1650), Boas en Ruth (1650), Christus en de Cijnspenning (1640).

Van de schilder L. Moritz (1773-1850) zijn twee schilderijen aanwezig uit het jaar 1821.Van de schilder Simon de Vlieger, te Rctterdam geboren en in Weesp op 13 Maart 1653

gestorven - de laatste jaren van zijn leven woonde hij te Weesp - zijn twee prentenaanwezig en sinds kort een schilderij als bruikleen van het Rijksmuseum.

66

Van het Weesper porselein (1756-1771), waarvan de fabrikant was Graaf van GronsveldDiepenbroick Impel (19 November 1715-15 November 1772) is een kleine maar apartecollectie in het museum opgesteld.

Het museum bezit verder nog een prachtige verguld zilveren schuttershalskraag (1510),een wederdoperspenning (1534), zilveren begrafenisschilden (1648) van het Korendragers-gilde en een bronzen aquamanile uit de veertiende eeuw in de vorm van een ram; verdereen plattegrond van Weesp geschilderd op paneel door Cornelis Anthonisz (1551) en nogtal van voorwerpen, prenten zegels, charters en boeken voor de geschiedenis van Weespvan belang.

D E N E D . H E R V . KE R K (St. kuret$J O f Laurenfitix)

Dit is een groot laat-gotisch gebouw met basilikaal schip en een koor van dezelfde hoogteals de middenbeuk. Aan de Westzijde heeft het een bakstenen romaanse toren. In 1462zou de kerk gewijd zijn; verder is niets aangaande de bouw overgeleverd. De eerste driegeledingen van de toren met hun hoek- en middenlisenen, verbonden door rondboog-friezen, zijn wellicht uit de 12e eeuw, mogelijk ook uit het begin 13e eeuw. De vierdegeleding, sterk bijgelapt, dateert vermoedelijk uit de 14e eeuw; de vijfde is nog later op-getrokken om het schip in hoogte enigermate bij te blijven. De slanke spits eindigt in eenopen achtkant met peer (eind 16e eeuw?), in welk achtkant een klokkenspel hangt. Demeeste klokken zijn gemaakt door P. Hemony, 1671. De kerk dagtekent in hoofdzaak uitde 2e helft der 15e eeuw, en werd misschien niet voor de 16e eeuw voltooid. De Oostelijkesluitwanden der zijbeuken bevatten echter ouder muurwerk. De gehele kerk heeft houtengewelven, waaronder halve tongewelven over de zijbeuken. De vensters van het koorzijn inwendig gevat in wijde spitsboognissen. De muurdammen daartussen vertonen, zeereigenaardig, onder de overkraagde schalken smalle nissen voor beelden. De schalken vanhet koor schijnen te wijzen op een onuitgevoerd stenen gewelf. In het schip ziet men slankezuilen met dubbele bladkransen om de kapitelen. Schitterend is het koorhek met weelderigkoperen traliewerk in laat-gotische vormen, van omstr. 1525. Op het klankbord van deoverigens onbelangrijke preekstoel ziet men een laat-gotische bekroning met gebogenspijlen, van omstr. 1500.

Het orgel in de Kerk is gebouwd door de Gebr. Bütz in 1823. De deuren met omlijstingvan de consistoriekamer dateren van 1755.

Tegen de muren van het Kerkgebouw hangen vier grafborden en wel één achter depreekstoel, a” 1746, twee aan de muur dicht bij het orgel; dat het dichtst bij het orgel is van1644, het andere van 1680, één naast het koorhek is van 1705.

In de consistoriekamer en in de kerkvoogdijkamer bevindt zich een gebeeldhouwdeschouw.

H E T S T . B A R T H O L O M E U S G A S T - E N A R M E N W E E S H U I S

Dit is tegen het stadhuis gebouwd, of liever gezegd het stadhuis is tegen het gasthuis ge-bouwd. Het gasthuis bestaat uit drie vleugels, waarvan een van de achtergevels fragmentenbevat uit 1623 en een andere uit 1650.

Het bevat een prachtige regentenkamer. In de gevel aan de gasthuissteeg ziet men eengeribde deur met rijk gesneden kalf, waarin anno 1623 en de beeltenis van St. Bartholomeuszijn aangebracht.

In de regentenkamer vindt men een aardige omkleding van de kelderingang, een kelderonder deze kamer, verder een schouw en enkele kasten (Hollandse kast - midden 17eeeuw -, Pilasterkast, 3e kwart 17e eeuw) en voorts nog een groot schilderij voorstellende:,,de zeven werken van barmhartigheid” van Gijsb. Jansz. Sibylla (1597-1660).

HET KUNSTHISTORISCH COLLEGE VAN ADVIES TE WEESP

67

V O O R L O P I G E M E D E D E L I N G

O V E R D E OPGRAVINGEN

B I J E N I N D E O U D E K E R K

9 Mei-October 1955

Het onderzoek naar de oudste bewoning van Amstelland, ingezet met opgravingen te Ouder-kerk aan de Amstel en daarna in het perceel langs de Wijde Kerksteeg, tegen de Warmoes-straat l), werd in 1955 voortgezet tegen en in de Oude Kerk.De opgravingen geschiedden in samenwerking met de Rijksdienst te Amersfoort, bijgestaandoor het personeel van het Instituut voor Prae- en Protohistorie der Universiteit van Rmster-dam, terwijl Professor dr A. »E FKOE zich wel met het anthropologisch onderzoek heeftwillen belasten. Zij betreffen in de eerste plaats het terrein N. tegen de Binnenlandvaarders-kapel (Afb. 1) en W. van het TGoorderportaal, buiten de Kerk. Daarna bepaalden zij zichtot de strook speciaal 0. en Z. van de scheidingsmuur tussen de Sint Joris- en de Weit-koperskapel, in de kerk.

Over de resultaten van het eerste onderzoek willen wij kort zijn. Zij betreffen o.a. eenlatrine uit de eerste helft van de 15de eeuw, XVa, de traptoren tegen het Noorderportaal,de basis van een onderheide middensteunbeer, een riool, een oude kerkhofbegrenzing, endan speciaal de stratigrafie en de fundering van de N. kapelmuur.

De veenachtige moederbodem, de vaste grond, de oude Amsteloever, werd hier op 2.50+ N.A.P. 2) vastgesteld. Daarop volgde een ca 1.25 dikke zoetwater-kleiIaag, waarin tweepuinlagen, die moeten samenhangen met twee aan de kapel voorafgaande bouwperioden.Opmerkelijk is, dat ook in de vaste grond nog enkele brokjes baksteen aangetroffen werden.Vanaf 1.25 + tot ongeveer N.A.P. constateerden wij een ophogingslaag van klei- en veen-zoden, afgesloten door een puinlaag. Dan volgde een laag vuile klei met puin, waarin op-ruimingskuilen, volgestapeld met skeletdelen en zand door 18de-eeuwse doodgravers. Hetmaaiveld of loopvlak lag hier ca 1.16.

Vermeldenswaard is nog het in N. richtin, 0 enigszins op-, daarna aflopen van de lageninde ZN. profielen, met op de aldus gevormde kam, van afstand tot afstand aangepuntepaalresten. Men kan zich afvragen of het hierbij gaat om de afgrenzing van een ouder enkleiner kerkhof dan het latere, dat zich veel verder noordwaarts uitstrekte.

Even buiten die vermoede begrenzing liep een overkluisd riool van bakstenen (22 x10 x 5 cm), waarvan de top 0.15 + lag. Het was hier gevuld met regelmatig gestapeldeschedels, die er blijkbaar opzettelijk ingeschoven waren. Later vonden wij, zoals zal blijken,de bij de kapellenbouw beschadigde voortzetting er van, doch zonder schedels, in de SintJoriskapel. Het riool moet dus ouder zijn dan deze. Wellicht heeft het dienst gedaan bij destraks te vermelden eerste hallenkerk.

Belangrijk is ten besluite nog het onder de N. Binnenlandvaarderskapel geconstateerdeliggend-laddervormige roosterwerk met lange heipalen. 3). Het bestaat uit twee ,,gerecht-kante” overlangse kespen, verbonden door dwarsbalken, met de lange heipalen in de openruimten. Deze wijze van fundering herinnert geheel aan die, welke ons door de zgn. Ano-nymus uit het eind van de 15de eeuw is overgeleverd. Het is daarom wellicht hier de plaatsdit bericht te herhalen, zulks te meer met het oog op de straks te vermelden funderingenen de verschillen daartussen.

Joh. Isaakzn. PONTANUS, hoogleraar te Harderwijk, geboortig van Elseneur aan de Sont,is de eerste geweest, die uitvoerig schreef over Amsterdam. 4) Zijn ouders waren Hollanders

‘) Amste lodamum, Maandblad, XLI , 1954 , pp. 61-62, resp. pp. 9 7 - 9 9 .a) N.B. Indien niet nader vermeld, zijn de maten in meters en de hoogte t.o. van het N(ormaal) A(msterdams)

Wei11 bedoeld.3, D‘e pogingen er een enkele van te trekken mislukten, doordat de palen braken.4, Joh. Isacius Porzta~zus, Rerum et urbis Amstelodamensium historia. Amsterdam, 1611. Hierin: Hollandiae

urbiumque ejus et praesertim Amstelodamensis oppidi fusior descriptie, autore anonymo qui f loru i t anteannos C .

68

van Haarlem. Hij zelf kree g zijn opvoeding grotendeels te Amsterdam. Hij voegde aan zijnwerk de beschrijving van twee oude Hollandse steden toe. Daarvan is één afkomstig vaneen onbekende, een Karthuizer monnik, die omstreeks 1493 schreef. PONTANLJS noemt hemdaarom Anonymus (volgens WAGENAAR: Joh. SAKTORIUS?). ~IONTANUS heeft het werk vanPONTANUS vertaald, uitgegeven in 1614. Wij geven hier weer de vertaling volgensSCHELTEMA.~),,Voorts is Amsterdam met groote kosten uit de moerassen opgetrokken en alzoo zeer sterkdoor zijne ligging. Het heeft buitendien een’ zóó wecken en modderigen grond, dat dekerken en bijna alle huizen, als ook de muren om de stad niet kunnen gebouwd worden,dan op palen, in de aarde geheid; hetgeen geschiedt op deze wijze. Nadat eerst de aardezes of acht voeten diep is uitgegraven, worden daarin gelegd twee rijen balken, zoo langals de muur moet wezen, dien men wil bouwen; welke balken zoo verre van elkanderverwijderd zijn, als de breedte wordt van den muur. Zij hechten deze balken met eenigedwarshouten aan elkander vast en heijen daar tusschen palen in ter lengte van veertig,vijftig of wel zestig voeten, naar mate de zwaarte van het gebouw vereischt, hetwelk menwil daarstellen. I-let getal van deze palen is zoo groot, als de ruimte tusschen de dwars-houten kan bevatten; op deze worden eindelijk de fondamenten van de muren gelegd.Amsterdam had geene muren en was slechts omgeven door- eene diepe gracht tot het jaar1482, toen de burgers, aangespoord door den oorlog, welke hen bedreigde, binnen éénjaar tijdt de stad voor het grootste gedeelte van muren en schoone torens voorzagen, enz.. .Aan de oude zijde is ten eerste de Parochie-kerk met eene klok, welke kerk door het aan-bouwen van kapellen, dagelijks vergroot en versierd wordt; zij heeft drie en dertig altaren,enz.. . .”

Belangrijker dan de vorige zijn de resultaten van de opgravingen binnen in de kerk, omde scheidingsmuur tussen de Sint Joris- en de Weitkoperskapel, speciaal van die 0. en 2.van die muur. Bij de reeds vroeg in 1955 begonnen werkzaamheden langs en om die sterkverzakte scheidingsmuur werd aan de oostzijde de sloof of kesp van het heipalen insluitende

Afb. 11

69

roosterwerk er onder zichtbaar. De sleuf langs de muur werd later verbreed tot de grenstussen de 2de en 3de N.-2. rij van W.-0. georiënteerde zerken en graven.

Nadat de Heer W. DE BOER, assistent van Prof. Dr A.DE FROE, en zijn ten dele militairemedewerkers de opruimingswerkzaamheden van de zorgvuldig geregistreerde skelettenverricht hadden, kon het begrenzende N.-2. profiel, de 0. wand van de sleuf (Afb. 1)bijgestoken en bestudeerd, resp. getekend worden. Het is vooral de Heer VAN PERNIS,technicus bij de Rijksdienst te Amersfoort, die zich hierbij verdienstelijk heeft gemaakt.

Van het noorden naar het zuiden voortgaande, ontmoetten wij in de bewuste sleuf enwand de overblijfselen van vier verschillende bouwperioden.

Alvorens deze nader in het oog te vatten, komt het ons wenselijk voor eerst de strati-grafie van het N.-2. profiel A-B te bekijken. Van boven naar beneden ziet men eerst, 1.65+ N.A.P., de uit 0.70 brede zerken bestaande vloer, daaronder een ca 2.00 dikke laag(opgebracht) zand met enige lijkkisten tot 0.40 +. In die laag tekent zich een bruine, geoxy-deerde zoom af op 0.30 +, de grondwaterlijn. Het dikkere benedengedeelte van het in zijngeheel door mensenhand opgebrachte lagenpaket, met doodkisten, bestaat uit gemengdeveenachtige grond en klei, hier en daar uit als zodanig herkenbare zoden. Speciale aandachtverdient nog een hierin meer of minder duidelijk te onderscheiden loopvlak op ca 1.50 +.De vloerlaag, de moederbodem, 1.70-2.80 +, is doorgroeide klei als onder de ,,Warmoesdijk”,de oeverformatie van de oude Amstel, Van een met het Muiderzand verband houdendezandplaat is hier, evenmin als ginds, ook maar een spoor te vinden. Niet te verwaarlozenis hier een nietig, doch uiterst karakteristiek, ruw aanvoelend, grauw buikscherfje van eenkruikje, een voorloper van de aan elkeen bekende Jacobakannetjes (XIV dlXV a). Hetwerd gevonden op het oorspronkelijke maaiveld, het oude loopvlak. Dit bodemdocumentjedateert het laatste op ca 1300; de oudste schriftelijke oorkonde is van 1275.

Bekijken wij nu de sleuf en zijn 0. wand, het profiel A-B, voortgaande van het N. naarhet Z., dan manifesteren de genoemde vier bouwperioden zich daarin door onderstaandemuren, muurresten en paalfunderingen:1. De buitenmuur van de Sint Joriskapel, 0.67 + rustend op een liggend-laddervormig

roosterwerk van twee evenwijdige, gekantrechte sloven of kespen, die van afstand totafstand verbonden zijn door dwarsbalkjes, met lange ,,heipalen op stuit” daartussen.Het is de typische manier van funderen, zoals die op de bovenbeschreven wijze doorde eind-vijftiende-eeuwse Anonymus is overgeleverd. De bewuste kapelmuur moet,voor zover wij thans weten, in het laatste kwart van de 15de eeuw, XV d, gedateerdworden. De steenafmetingen zijn: 20 x 10 x 5 cm.De buitenkapelmuur staat in de N. helft van de vulling ener sloot. In die slootvullingis hier, voor een riool, een tweede, kleinere standgreppel ingegraven en aangevuld. Ditriool is hetzelfde, dat wij ook reeds in de werkput N. van de pas genoemde kapel aan-

2.troffen; het zat evenals daar vol skeletdelen.De paalfundering van een geheel uitgebroken muur, bestaande uit een roosterwerk alsvoren, doch nu van ,,rondhouten” en met korte vrij dunne ca 2.50 m lange heipalen,zgn. slieten. Deze staan dus niet, zoals de pas genoemde, ,,op stuit”, doch ,,op kleef”.Wij hebben hier derhalve met een heel andere wijze van funderen te doen als die, welkede Anonymus beschrijft. Hij spreekt uitdrukkelijk van trabes (balken) en arbores (palen),die 40-60 voet lang zijn. Deze doorpriemen dus het gehele alluviale lagenpaket tot opof in het diluviale zand dan wel tot een resistente zandlaag een paar meter daarboven,zoals dit bij het grondmechanisch onderzoek van de ondergrond kon worden vastgesteld.De onderhavige paalfundering was door de sleuf langs de genoemde scheidingsmuurtot en onder de laatste door te vervolgen. Bovendien boog hij rechthoekig daaronderom, liep dan ongeveer in de richting tot 5.00 Zdl. er van door, om daar opnieuw recht-hoekig om te buigen naar het westen. Een en ander met dien verstande, dat de N. enW. fundering, in de N.W. hoek nog ca 1.50 m doorlopend, daar twee vroeger aanwezigesteunberen verrieden. Op de Z.W. hoek liepen daarentegen alleen de kespen verderdoor: de 0. meer, de verkorte 2. minder.Blijkbaar vormt het geheel het W. gedeelte van het N. transsept ener basilikale kruis-kerk. De op deze fundering gevonden bakstenen variëren in maten van 23-29, bij 10-14,bij 4-7 cm.

70

Opgemerkt dient intussen nog, dat de W. voortzetting in de Z.W. hoek vlak bij deW. sleufbegrenzing plots afbreekt. Wij kunnen een onderbreking vermoeden, dochalleen een vervolgonderzoek kan ons hieromtrent zekerheid verschaffen.

3. Nog meer naar het zuiden zien wij de 2.20 brede basis van een zware bakstenen muur(steenmaten 23 x 11.5 x 5.5 cm) op een paalfundering met gekantrechte kespen enheipalen, zoals de Anonymus ons die beschrijft; alleen bevinden zich tussen de langeheipalen enkele slieten.Deze muur staat in een brede, tot de paalfundering reikende standgreppel. Daarvangaat de Z. wand vrij steil naar beneden. De N. wand verloopt daarentegen, trapsgewijzeafhellend, over de sub 2 genoemde fundering en de wigvormige bouwsleufvullingdaarop, geleidelijk aan naar de N. roosterkesp. Wij hebben hier dus met een jongerebouwperiode te doen dan die sub 2.De bewuste muur en zijn fundering konden door de brede sleuf om de meer genoemdescheidsmuur in W. richting vervolgd worden onder die muur door. Dit evenwel be-houdens een onderbreking ter plaatse, waar de boven beschreven W. slecht gefundeerdetransseptmuur hem snijdt. En nu begrijpen wij tevens, waarom de op die kruisingrustende scheidsmuur tussen de Sint Joris- en de Weitkoperskapel wel verzakken moesten niet tot rust komen kon.Wat hiervan zij, blijkbaar hebben wij bij de laatst genoemde bouwperiode te doen metde N. muur van een oude, overigens nog niet goed te dateren, hallenkerk. Deze isechter ten dele afgebroken toen de beide, juist vermelde kapellen gebouwd werden;hij moet dus in elk geval ouder zijn dan het laatste kwart der 15de eeuw, XVd.

4 . Kon de besproken wand, het N.-Z. profiel A-B, wegens belemmeringen daar ter plaatsenog slechts nauwelijks een paar m verder zuidwaarts afgestoken en bestudeerd worden,een nieuw gezichtspunt deed zich aan ons voor bij het verlengen van de werkput W.en Z. van de meergenoemde scheidsmuur. Een tweetal m 2. van de sub 2 besproken Z.W.transsepthoek kwam nl. onverwacht op een 1 m dieper niveau dan dat van de basilikalekruiskerk een zware steunbeer (1.40 x 1.90) van kloosterstenen (1. bijna 30 cm) te voor-schijn (Afb. 11). De overeenkomstige bouwperiode schijnt dus belangrijk ouder dandie van de kruiskerk sub 2.De fundering bestaat uit slieten, stond dus op kleef. Er op lagen drie lagen rondhouten,afwisselend N.-Z. en O.-W. alternerend. Hier is dus in het geheel geen roosterwerkgebruikt.De beer behoort bij een O.-W. gerichte muur, die ons om onbegrijpelijke redenen beletwerd in de breedte, laat dus staan over enige afstand in de lengte, na te speuren. Hetbedoelde fragment representeert de tot nu toe oudste bouwfaze. Vandaar, dat wij dezePeriode 1, de beide andere, van het noorden uit geteld, achtereenvolgens Per. 11 en 111hebben genoemd.

Uit het bovenstaande menen wij te mogen besluiten en hiermede, onder verwijzing naaruitvoeriger mededelingen in een der eerstvolgende Jaarboeken, vooreerst te volstaan, datde bewuste opgravingen reeds thans in verschillende opzichten nieuwe, deels onvermoedepositieve gegevens aan het licht hebben gebracht en de probleemstelling gepreciseerd. Incultureel opzicht hebben zij ons door de openbaring van drie oudere bouwperioden, Per.1-111, een nieuw, mede op die facta berustend inzicht gegeven in de oudere bouwgeschiedenisvan de kerk, dat afwijkt van de, overigens onderling verschillende, thans heersende op-vattingen. Dit inzicht, aangevuld met dat omtrent de beter bekende definitieve kooruit-breiding en de successievelijke uiteindelijke aanbouw van kapellen en portalen, is in debedoelde plattegrond met romeinse cijfers en enkele tijdsaanduidingen weergegeven. Boven-dien hebben die gegevens een richtsnoer, een werkhypothese, aan de hand gedaan, hoe hetbodemonderzoek, binnen de door de restauratiewerkzaamheden gestelde grenzen, met vruchtkan worden voortgezet. Het zal nl. voor elkeen evident zijn, dat het wenselijk is, de in debewuste plattegrond (Afb. 1) geconcretiseerde hypothese te verifiëren, en dat daartoe vóóralles het maken van de volgende werkputten nodig is:1. Twee werkputten ter controle van de N.O. en de Z.O. hoek van het veronderstelde

N. transsept der kruiskerk, Per. 11, welke hoeken geconstrueerd zijn op grond van degeconstateerde N.W. en Z.W. hoek. Daarvan dient de Z. put zover naar het Z. en 0.

7 1

3 * B

0 1 14 mI - 1

N - Z P R O - A-B

OUDE KERK -AMSTERDAM 1

\A-

IA

AP ‘0

72 73

te worden verwijd, dat tevens controle mogelijk is op de aanwezigheid, aard en hoogte-verhoudingen van de ondcrstelde N.-2. verlopende (achter)muur der basilikale kerk,Per. 111, en van de noordermuur der, tot nu toe, oudste kerk, Per. 1. Hetzelfde geldt voorde N. put, ter controle op het onderstelde doorlopen van de noordermuur naar het 0. envan de aanwezigheid der fundering van het 2. gedeelte der Sint Joriskapel, Per. V.

2. Een N.-2. sleuf op de N. muur van de Binnenvaarderskapel tot zo dicht mogelijk aande houten schutting, ter controle, als sub 1, van de achtereenvolgende noordermuren der

NAP

1

OORSPR. HAL

2

NAF

1EUlTEf’i BINNEN

MAAIVELD ‘55 ZERKEN

1Afb. 111

veronderstelde, tot nu toe, oudste kerken, Per. 111, 11 en 1. Deze sleuf zal met het oogop de standgreppels en de daarbij behorende loopvlakken rekening moeten houden metde aan de noordzijde gevonden verhoudingen. Het verkirslijkst zal het daarom wezende sleuf zo te graven, dat de noordelijke van de lange wanden in het verlengde van deas der latrine komt te liggen.

3. Een dito sleuf in de as van de W. travee der Mariakapel, ter controle op de aanwezig-heid van de onderstelde 0. voortzetting van de noordermuur der basilikale kerk, Per.111, als onderdeel van de buitenmuur van het tegenwoordige koor.

In natuurwetenschappelijk opzicht hebben de opgravingen ons ook hier, evenals aan deWarmoesstraat-Wijde Kerksteeg, in aanraking gebracht met grote niveauveranderingensedert de bewoning en bebouwing van het maagdelijke grondvlak. Dit ligt hier thans nl.1.60-2.90 + N.A.P. of volzee, en 3.30-4.60 beneden het huidige loopvlak. Dat dezevoor verreweg het grootste gedeelte aan ,,bodemklink” door wateronttrekking, peilver-laging en druk verklaard moeten worden, zagen wij reeds boven. Eerst herhaalde waar-nemingen omtrent hoogte en ouderdom van bepaalde woonvlakken in een vergelijkbaarmilieu, zoals dat hier met de standgreppels in de verschillende bouwperioden het geval is,zullen ons wellicht de aard der relaties en eventueel een maat voor de klink doen kennen(Afb. 111).

7 4

Tenslotte past ons een woord van oprechte dank aan het Stedelijk Bestuur, dat in belang-rijke opzichten het onderzoek daadwerkelijk heeft bevorderd, met name door de toewijzingvan bijzondere hulpkrachten. Deze erkentelijkheid geldt ook het Bestuur van de ,,Stichting”en van de Vereniging Amstelodamum, onder welker auspiciën ook nu weer gewerkt werd.Aan de andere kant meen ik echter tevens uiting te moeten geven aan een gevoel van teleur-stelling en aan mijn overtuiging, dat het oudheidkundig bodemonderzoek ontegenzeggelijkvruchtbaarder had kunnen zijn, indien de coördinatie met de restauratiewerkzaamhedenbeter geregeld geweest ware.

In volledige overeenstemming met de opvatting van de Directeur van de Rijksdienstvan het oudheidkundig bodemonderzoek te Amersfoort, dr P. GL~~ZEMA, acht eerste onder-getekende speciaal de afhankelijkheid in de practijk van de willekeur der betreffende onder-geschikte uitvoerende instantie, zoals die tot nu toe is geweest, zeer beslist onjuist en evenzeker remmend en desillusionerend. De plaats, welkc dientengevolge aan het wetenschap-pelijk oudheidkundig bodemonderzoek tot op heden is ingeruimd, staat dan ook in schrilletegenstelling tot de veelzijdige perspectieven, die het bedoelde onderzoek naar de oudstebewoning van Amstelland en Amsterdam, zowel in geestes- als natuurwetenschappelijkopzicht toekomt.

A. E. VAN GI F F E N

H. M IEDEMA

REGELING VAN HET VERKEER IN 1773

De 13de januari 1773 hebben de dienaren van de justitie de handen vol werk. Na de benoe-mingen van de nieuwe kolonellen bij de schutterij rijden de bezoekers alleen en in deputatiesaan hun huizen af en aan om gelukwensen aan te bieden. De verkeerspolitie heeft, omongelukken te voorkomen, allerlei voorschriften aan de ,,koetziers” gegeven, waartegenvelen zich, zelfs met een zweepslag, verzetten. Een zekere Evert Rengeling b.v., die reedsvijf jaar in de stad als koetsier dient, rijdt de brug over de Herengracht bij de Warmoes-gracht ondanks herhaalde vermaningen van een dienaar van de justitie tweemaal over;brutaliseert hem, dient hem korte tijd daarna gemoedelijk een snede in het gezicht toeen neemt de vlucht.

Dit wordt Mijne Heren van den Gerechte te erg; zij loven 27 januari d.a.v. een premievan 100 zilveren ducatons uit aan hem, die de schelm in handen van de justitie weet tebrengen. Tevens kondigen zij ,,ordres voor de koetziers bij de openbare gelukwenschingenaf,” t) als aanvulling op de order van 31 januari 17432), waarin hun stipte gehoorzaamheidaan de bevelen van de verkeerspolitie bij dergelijke gelegenheden op boete was bevolen.Dit wordt thans herhaald. Tevens bepaalt de keur, dat kwesties tussen de koetsiers over ,,heteerste voorrijden” door de dienaar van justitie zonder tegenspraak worden opgelost. Voortszal de weg langs de overzijde van de gracht of anderzins door de laatste voor de koetsen,door de gelukwensers verlaten, worden aangewezen, die ook niet op de gracht of in denabijzijnde straat mogen blijven wachten. Naast de bestaande boete van f 12 bij verzetkomt de bedreiging van ,,arbitraire correctie zelfs aan den lyve” bij ,,brutaliteitsn ofinsolentien”.

Ten slotte houdt de keur in, dat, wanneer in gewone omstandigheden verschillendekoetsiers bij hetzelfde huis moeten wachten, zij de koetsen onder de bomen aan de walle-kant achter elkaar in de rij moeten plaatsen op straffe van f 6 boete.

LEONIE VAK NIEROP.

l) 2e Vervolg van de Handvesten blz . 160 .‘) Handvesten blz. 1038.

75

T I J D S C H R I F T E N V A N 1 9 5 5

O V E R A M S T E R D A M

In het Tijdschrift voor Geschiedenis (68ste jaargang, 1955, pag. 409-411) geeft Prof.Dr J. D. van Dillen in een korte mededeling: ,,Heeft Amsterdam in 1471 de Hanze uitge-daagd?” een bespreking met enkele toevoegingen over het artikel, dat Prof. Dr T. S. Jansmapubliceerde in ons Jaarboek 1955, ,, Scheepvaartpolitiek van Amsterdam in de tweede helftder vijftiende eeuw.”

In het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 1955, pag. 93-100 vindt men ten artikelvan mej. Dr 1. H. van Eeghen ,,De positie van de scherprechters in Nederland in de -19de eeuw”, waarin zij als aanvulling op een artikel in ons maandblad van 1954 ,,De beulte Amsterdam” een gedetailleerde uiteenzetting geeft over het ambt van de 19de eeuwsescherprechters, van wie tenslotte alleen de Amsterdamse beul gehandhaafd bleef, wienswerkzaamheden zich over het gehele land uitstrekten.

In het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde LXXIII (1955), pag. 90-92,vertelt H. W. van Tricht in ,,Iets over Leonora Hellemans schijndomicilie te Zevenbergen”,hoe Leonora Hellemans, de vrouw van Pieter Cornelisz Hooft, om haar rechten opbezittingen in de Zuidelijke Nederlanden niet te schaden in 1627 een schijndomicilie inhet sedert 1625 neutrale Zevenbergen vestigde. De schrijver deelt mede, dat vele andereZuid-Nederlandse uitgewekenen hetzelfde deden. Men vindt deze certificaten van neutraliteitin de rechterlijke archieven van Zevenbergen, bewaard op het Rijksarchief in ‘s Hertogen-bosch.

In de Maasgouw 1955, kolom 43-50, publiceert Th. G. A. Bos in ,,De Maastol te Eijsdenen een Amsterdamse ijzerkoper in 1566” enige bijzonderheden omtrent Jan HenricxzoonCoesvelt, ijzerkoper te Amsterdam, die genoemd wordt in een acte, handelend over hetontduiken van de tol op ijzer te Eijsden van 1566.

Mrs A. C. Carter geeft in haar studie ,,The Huguenot contribution to the early yearsof the Funded Debt, 1694-1714” (Proceedings of the Huguenot Society of London,vol. X1X, 1955, pag. 21-41) een overzicht van de deelname van de zijde der Hugenotenaan deze Engelse staatslening. Hier wordt ook een opgaaf gedaan van de inschrijvingendoor Hugenoten in de Republiek en daaronder natuurlijk ook van de Amsterdamsedeelnemers.

In het Jaarboekje 1955 van het Verzekeringsfonds van beambten van de NederlandseBank, pag. 48-64, publiceert C. de Jong, ec. drs., een artikel ,,Uit de voorgeschiedenisvan het moderne bankwezen in Nederland. Het plan tot oprichting van de Handelsbank,1832-1839”. Hierin geeft hij een uiteenzetting van de plannen van de Amsterdamseassuradeur J. J. A. Santhagens, de Amsterdamse advocaat Mr P. A. Brugmans en de Leidsehoogleraar Mr J. Balie tot oprichting van een giro- of handelsbank, vooral aan de handvan hun geschriften en die van hun tegenstanders. Onder de laatsten willen wij noemende Amsterdamse advocaat Mr F. A. van Hall en W. C. Mees, de latere directeur van deNederlandse Bank. Niet alleen over de handelsbank, die nooit tot stand is gekomen. geeftde schrijver belangrijke gegevens, maar ook over de credietverlening en het giroverkeerin die tijd, waarover elders vrijwel niets is te vinden.

In Folium Librorum vitae deditum Jaargang IV (1954), pag. 29-118, vindt men vande hand van B. de Graaf een artikel ,,Alardus Amstelredamus (1491-1544)“. De schrijvergeeft niet alleen een zeer gedetailleerde beschrijving van het leven van de 16de eeuwsehumanist, die geboortig was van Amsttrdam, maar ook een uitvoerig overzicht van allevroegere biografieën. Alardus bezocht in later jaren herhaalde malen zijn geboortestad,die hij reeds op jeugdige leeftijd had verlaten. In 1523 was dat verblijf van langere duuren de schrijver vertelt daarover uitvoerig. Ook aan andere bezoeken van Alardus knoopt

76

hij beschouwingen vast, die van belang zijn voor de geschiedenis van onze stad, o.a. overde juiste datum van een bezoek van Karel V aan de Heilige Stede, bezongen door Alardus.

L. Fuks publiceert in Het Boek XXXII, pag. 146-165, ,,De twee gelijktijdig teAmsterdam in de 17e eeuw verschenen Jiddische bijbelvertalingen”. Hier lost hij hetraadsel op, hoe tegelijkertijd door de Vierlanden Synode, de hoogste autoriteit van hetJodendom in die dagen, privilege aan twee drukkers voor een Jiddische bijbelvertalingkon worden gegeven. Deze vertalingen verschenen tussen 1676 en 1679 te Amsterdam.Uit enkele notariële acten op het Gemeente-Archief te Amsterdam bleek namelijk, dathet privilege, aan één van deze drukkers gegeven, een vervalsing was. Over de Joodseen ook over de niet Joodse boekhandel, o.a. van Athias en Blaeu, bevat dit artikel belangrijkegegevens.

Over een ander facet van de buitenlandse boekhandel in die dagen geeft MadameM. Francès ons gegevens in de Revue des Sciences Humaines 1955, pag. 407-420, in haarartikel ,,Un gazetier francais en Hollande: Gabriel de Saint Glen, traducteur de Spinoza”,waarin zij bijzonderheden geeft over deze Fransman, oorspronkelijk in militaire dienst,later redacteur van tijdschriften en een grote figuur in de clandestiene Franse pers, gerichttegen Frankrijk. Daarnaast echter wijst de schrijfster hem aan als vertaler van de Tractatustheologico-politicus van Spinoza in het Frans en ook als de schrijver van Spinoza’s leven.Op 25 februari 1684 werd hij in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven. Zijn vrouw enzijn zoon zetten zijn werkzaamheden voort.

Van belang voor onze kennis van de Nederlandse boekhandel, voornamelijk van hetillustreren van boeken, is het artikel van H. F. Wijnman ,,Houtsneden van Christoffelvan Sichem IV (1642-ca 1695)“, waarin hij vertelt van de werkzaamheden van ca. 1658tot ca. 1695 van deze Christoffel, de laatste van een Amsterdams graveursgeslacht, voorverschillende Amsterdamse drukkers.

In The Publications of the American Jewish Historica1 Society XLIV (1955), pag. 215-236,verstrekt 1. S. Emmanuel in een studie ,,Jewish education in Curacao, 1692-1802” eenaantal gegevens over de invloed van de Ets Haim van ‘Amsterdam op het onderwijs vande Sephardische Joden in Curaçao.

Dezelfde schrijver publiceert een artikel ,,Fortunes and misfortunes of the Jews in Brazil”onder het opschrift ,,New light on early American Jewry ” in de American Jewish ArchivesVII (1955), pag. 3-64. Hier vinden wij zeer uiteenlopende gegevens over het verblijf vande Portugese Joden in Brazilië (ook enkele berichten over Duitse Joden zijr hier vastgelegd)en hun aftocht in 1654, na het verlies van Brazilië, naar Nieuw-Nederland. De handen metAmsterdam bleven steeds nauw en van daar uit werd veel voor de geloofsgenoten in Amerikagedaan. Zo werden deze door Amsterdam voorzien van wetsrollen etc. De stukken uitNederlandse archieven, die als grondslag voor dit artikel hebben gediend, zijn in extensoweergegeven in de bijlagen.

Kurt Muller publiceert in de Sitzungsberichte der Deutschen Akademie der Wissen-schaften zu Berlin (Klasse für Philosophie, Geschichte etc. 1955, pag. 3-45) ,,GottfriedWilhelm Leibniz und Nicolaas Witsen”, een studie over de relaties tussen de beroemdeDuitse geleerde Leibniz en de Amsterdamse burgemeester Witsen, gebaseerd op 16 brievenvan Witsen aan Leibniz en 12 concepten van brieven of afschriften van Leibniz aan Witsen,geschreven tussen 1694 en 1712, die voornamelijk handelen over Rusland en China, landendie beider grote belangstelling hadden. Hieraan knoopt de schrijver tal van beschouwingenover beider - soms sterk uiteeniopende - ideeën af. Tenslotte behandelt hij nog uitvoerigeen zekere César Caze, die ook voorkomt in en zelfs deel nam aan de briefwisseling. Dezerefugié uit Lyon, uitvinder en wiskundige, was o.a. ook in dienst van de stad Amsterdamen stierf daar hoog bejaard in 1720.

Ook over Nicolaas Witsen handelt een artikel in Imago Mundi, a review of early carto-graphy, 1954, pag. 95-110, ,,Nicolaas Witsen as a cartographer” van de hand van JohannesKeuning, waarin hij een zeer uitvoerig overzicht geeft van het cartografische werk van deAmsterdamse burgemeester Witsen (1641-1717), dat zoals bekend is speciaal Ruslandbetreft. Het ontstond in verband met zijn boekwerk ,,Noord- en Oost-Tartarijen” als gevolgvan de deelname van Witsen aan een ambassade naar Rusland in 1664/65. De schrijverbehandelt niet alleen het werk zelf, maar ook de voorbeelden ervoor en de navolgingen

77

ervan. Hij komt tot de slotsom, dat het werk van Witsen zeer verdienstelijk, maar niet vanwerkelijk wetenschappelijke betekenis is.

S. J. Fockema Andreae publiceert in de Mededelingen der Koninklijke NederlandseAkademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, XVIII (1955), no. 15,pag. 379-428, ,,Wat er aan de droogmaking van de Haarlemmermeer voorafging”, eenzeer uitvoerige studie over de plannen tot droogmaking van de Haarlemmermeer en deuiteindelijke totstandkoming daarvan, die een periode van 1615 tot 1855 beslaan, Dit artikelbevat veel gegevens over de rol, die de stad Amsterdam, in de eerste twee eeuwen heftiggekant tegen de droogmaking, hierbij speelde.

In het Bulletin van de Kon. Nederl. Oudheidkundige Bond 1955, pag. 1-19 en 50-83,vindt men een artikel van Ir R. Meischke ,,De geschiedenis van het terrein van het St.Pieters- of Binnengasthuis te Amsterdam”, voorzien van een groot aantal illustraties. Deschrijver geeft eerst een algemeen overzicht van de gecompliceerde bebouwing van hetterrein van het voormalige Sint Pietersgasthuis, dat in 1578 werd ondergebracht in dekloosters van de Nieuwe Nonnen en de Oude Nonnen. Hij beschrijft uitvoerig de huizendie de regenten van de Gasthuizen in 1642 door Philips Vingboons lieten optrekken langsde Turfmarkt (in 1864 grotendeels afgebroken voor de Nederlandse Bank), de huizen, dielangs de Kloveniersburgwal als de zogenaamde nummerhuizen verrezen, en de pakhuizenvan 1623 aan de Grimburgwal. De gasthuisgebouwen, gebouwd in 1603 en 1611, wordenbesproken en speciaal het soldatengasthuis van 1587. Tenslotte worden ook nog behandeldhet Oude Mannen- en Vrouwenhuis van 1602, een aparte instelling, eveneens op het voor-malige kloosterterrein opgetrokken, en het Oudezijds Herenlogement, dat oorspronkelijkparticulier bezit was en als pakhuis dienst deed, later als brouwerij, daarna als lombarden als particuliere woning en tenslotte door de stad werd aangekocht en in 1647 werdingericht als logement, dat in 1874 werd afgebroken om plaats te maken voor nieuwegasthuisgebouwen.

Th. H. Lunsingh Scheurleer beëindigt zijn artikel ,,Dc inrichting van het Koninklijk Paleiste Amsterdam onder Lodewijk Napoleon” in de Publicaties van het Genootschap van Napo-leontische Studiën van 1955, pag. 25-38, waarvanin 1953 het eerste stukverscheen, evenals ditvorige rijk geïllustreerd. Hier behandelt hij de inrichting van de vertrekken van de kroon-prins en van Koningin Hortense. Over de Nederlandse meubelmakers etc., die hieraanhebben meegewerkt, geeft hij uitvoerige inlichtingen, waarvan vooral gegevens over deAmsterdammers Carel Breytspraak en Joseph Cue1 van belang voor ons zijn. De schrijvereindigt met een beschouwing, hoe deze Nederlanders, die vrijwel alles voor het paleishebben geleverd, zich zo spoedig de Empire kunst konden eigen maken. Over de koninginen haar afkeer van Holland en van het Amsterdamse paleis in het speciaal geeft hij aardigefeiten.

In het Bulletin van het Rijksmuseum 1955, pag. 27-35 bespreekt J. Bruyn Hzn. in,,Vroege portretten van Maarten van Heemskerck” de bekende portretten van 1529 vanhet Amsterdamse echtpaar Mr Pieter Gerritsz Bicker en Anna Codde, die sedert 1948eigendom van het Rijksmuseum zijn.

A. Welcker schrijft in Oud-Holland 1954, pag. 229-234, een artikel, gewijd aan ,,Eenonbekend eerste ontwerp voor Rembrandt’s ets van Jan Cornelis Sylvius”, de bekendeAmsterdamse predikant, getrouwd met een nicht van Saskia van Cylenburgh.

In hetzelfde nummer van Oud-Holland, pag. 222-228, publiceert Katharine Fremantlc,,Cornelis Brisé and the festoon of peace”, waarin zij een anonym ontwerp in het Gemeente-Archief voor een festoen in verband brengt met een feestmaaltijd, die in 1653 door 100schilders cn dichters in de Sint Joris Doelen werd gehouden en waarbij Vondel werd ge-kroond met een lauwerkrans. De toeschrijving aan de bekende trompe l’oeil schilder Cor-nelis Brisé van dit festoen, dat tot versiering diende, ontleent de schrijfster aan een passagebij de dichter Jan Vos.

In zijn artikel in de Gids 1955, pag. 170-191, ,, Interpretatie van de Nachtwacht” geeftProf. W. Gs. Hellinga zijn visie op de betekenis van Rembrandts Nachtwacht. Naar zijnmening moet verband worden gelegd tussen de Gijsbrecht van Aemstel en de Nachtwacht, die,kort voordat de opdracht tot het schilderen van het schuttersstuk werd gegeven, dertien maalwerd vertoond en een grote indruk maakte. G. Knuttel Wzn. weerlegt deze theorie in ,,De

78

Nachtwacht en de Gijsbrecht” (Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1955, pag. 151-156).In het Chemisch Weekblad, LI, 1955, pag. 69, geeft W. P. Jorissen een aantal bijzonder-

heden over de bekende scheikundige Johann Rudolph Glauber, die van 1655 tot 1680 inAmsterdam woonde en aan wie Dr D. A. Wittop Koning in ons Jaarboek van 1950 eenstudie wijdde.

In het Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1954-1955 vindt men de levensberichten van Arnold Frederik Holleman, hoogleraar in de schei-kunde te Amsterdam en van Henri Frankfort, sedert 1933 enige jaren hoogleraar in de ar-chaeologie en de geschiedenis van het nabije Oosten te Amsterdam. In het Jaarboek vande Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1953-1955 is op pag. 74-77 het levens-bericht van Aart Arnout van Schelven, hoogleraar in de geschiedenis aan de Vrije Universi-teit, te Amsterdam, opgenomen en op pag. 95-100 het levensbericht van Johannes Bernar-dus Tielrooy, hoogleraar in het Frans te Amsterdam. Vooral echter willen wij hier noemenhet levensbericht, dat Mr Chr. P. van Eeghen daar op pag. 51-58 geeft van onze vroegerevoorzitter Arthur le Cosquino de Bussy.

1. H. v. E.

O P H E T B E G I J N H O F

E E N I N G E S T O R T H U I S

Hoe reeds vier eeuwen geleden kon voorkomen, dat men te kampen had met verregaandebouwvallige huizen, blijkt uit een aantekening achter in het Hofboek op het Begijnhof(Archief Begijnhof no. 224). In 1574 was de ,,muragie van een huis staende op Beghijnhoffachter die toren” in de gracht gevallen. Daar men de situatie, die hierdoor was ontstaan,bijzonder ongewenst achtte, ,, anghesien dat den Hoff hierduer sonderling qualijck bewaertwas, want op allen tijden also den Hoff mocht overvallen werden van bouven”, wilden demeesteressen van het Hof de eigenaren van dit huis tot reparatie dwingen. Een van de tweeeigenaren - ieder van hen bezat de helft -, genaamd Claes Reiersz, was echter buitenlandsen de eigenares van de andere helft, Lysbeth Jacobsdochter, de weduwe van Floris Martensz,was niet geneigd de herstellingskosten alleen te dragen. Pas wanneer de meesteressen haarbeloofden bij de verkoop van Claes Reiersz helft de door haar voorgeschoten onkosten terestitueren, wilde zij het huis laten herstellen. Dit beloofden de meesteressen gaarne en zijkonden dat ook beloven: immers zonder hun toestemming kon geen huis op het Hof wordenverkocht. Gelukkig heeft het dus niet lang geduurd, dat de bewoonsters van het vredigeHof benauwd voor boeven moesten zijn. 1. H. v. E.

R E C T I F I C A T I E

In het April-nummer is een fout geslopen. Door een vergissing is op pagina 52het portret van Karel de Grote afgebeeld, op pagina 51 van Keizer Maximiliaan. Deonderschriften staan dus niet bij de bijbehorende portretten.

79

V A N D E BOEKENTAFEL

P. V E R H O O G : L A N G S ~IAVENS E N S T R A N D ; D E KUSTV A N BELCIE E N N E D E R L A N D. Hollandia, B a a r n ,f5.75.

De schr i jver van ,,Op bruisende golven” enandere romans van de zee vertelt hier in onderhou-dende t rant a l ler le i wetenswaardigs over de kustenen havens van de Lage Landen, bezien met eenzeemansoog. Aan A m s t e r d a m a l s h a v e n s t a d i sdaarbij uiteraard aandacht geschonken, terwijl veelvan wat de auteur mededeelt over hetgeen in iederegrote haven al zo te z ien is (scheepstypen, haven-installaries, walbedr i j f ) mede op Amsterdam vantoepassing is, zodat ook onze lezers daarin heel watvan hun gading kunnen vinden. Alles is met wel-gekozen illustraties verduidelijkt, o.a. twee goedeAmsterdamse haventaferelen tegenover blz. 25.Jammer alleen, dat de schrijver zich nogal eens ver-

galoppeert, als hij de grenzen van zijn vakkennisoverschrijdt om zich op historisch terrein te wagen.Zo de gefantaseerde afleiding van het woord ,,beurs”en het verklaren van de grote opbloei van Amster-dam uit de vaart op Indië (blz. 37); of het foutievejaartal van de opening van het Noordzeekanaal (1871i.pl.v. 1876, blz. 38); of de bewering, dat de scheeps-bouw van de 17e eeuw de oorzaak was van de ont-bossing achter onze duinstrook (blz. 50). Dergelijkeonjuistheden hadden kunnen worden vermeden,indien de auteur hierover zijn licht even bij een des-kundige had opgestoken; voor het hoofdstuk overde zeeflora en -fauna heeft hij zich wel de hulp vaneen b io loog verschaf t , waarom dan voor het h is to -risch gedeelte geen historicus in de arm genomen?Overigens een leerzaam en lezenswaardig boek.

W. J. v. H.

Mededelingen van het bestuur

N I E U W E L E D E N

Het Bestuur benoemde met ingang van 1 januari 1956 tot donateur: H. Bernhard, N.V. HetNed. Sportpark ,,Olympisch Stadion”, Mr. B. Randag, Accountantskantoor J . C. Spangen-berg , a l len te Amsterdam. Tot l id : Mej . J . J ba urg, Mej . Mr. J . Kroesen, Mevr . C . Reedijk,J. J. F. Broodbakker, W. J. de Bruijne, Mr. F. H. A. de Graaff, Mr. J. H. v. d. Hoek Ostende,R. Mulder, Dr. Ch. F. L. Nord, G. A. Portielje, R. Siegmund, C. H. W. Smit, F. J. Thoolen,J . H. Visser en J . van Vliet , a l len te Amsterdam. Prof . ir . B. W. Berenschot , Hengelo;Mr. 1,. Davidson, Scheveningen; Mr. P. Plantenga, Amstelveen.

V O O R J A A R S E X C U R S I E

De leden worden Zaterdagmiddag 26 Mei in de gelegenheid gesteld tot een bezoek aanWeesp. Samenkomst te twee uur in het Stadhuis van Weesp.

Deelnemers gelieven zich - onder vermelding van het al dan niet medenemen van eenintroducée - vóór 20 Mei uitsl.&end scbriftelq,& op te geven bij de heer L. C. Schade vanWestrum, Joh. Verhulststraat 124, Amsterdam-2. Voor deze excursie worden geen kaartentoegezonden.

CONTRIBUTIEHet Bestuur verzoekt de donateurs en leden, die nog niet hun contributie vol-deden, ter vereenvoudiging van de inning en ter vermindering van de incasso-kosten, deze - liefst zo spoedig mogelijk, in elk geval voor 1 Juni a.s. - tedoen toekomen aan de penningmeester van het Genootschap, n’otaris A. vander Laan, Keizersgracht 443, hetzij per postgiro no. 52391, hetzij per gemeente-giro A 65. Het herinnert er hierbij aan, dat de minima der contributie, krachtensbesluit der ledenvergadering van 22 Juli 1946, vastgesteld zijn voor gewoneleden op f 8.- en voor donateurs op ,f 15.-. Daar de minimum contributievan JS.- niet toereikend is om de onkosten van jaarboek en maandblad tebestrijden, doet het Bestuur op allen, wie dat mogelijk is, een dringend beroepeen iets hoger bedrag dan het vastgestelde over te maken.

80

A M S T E L O D A M U MMaandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G J U N I 1 9 5 6

R E M B R A N D T I N A M S T E R D A M

Kan men Amsterdam, het Amsterdam van de XVIIe eeuw, denken zonder Rembrandt?Hoe diep het spoor is, dat hij in de geschiedenis van de Nederlandse geest achtergelatenheeft, in het bestel van onze stad heeft hij een rol gespeeld noch willen spelen, ook niet,ondanks zijn beroemdheid, in het kunstleven van zijn tijd. Zelfs voor de kennis van dedoor hem zo dikwijls en met zoveel liefde afgebeelde stad zouden wij het, strikt genomen,buiten Rembrandt kunnen stellen. Onder zijn tijdgenoten zijn er schilders en tekenaarste over, die ons met grote nauwkeurigheid en zin voor topografie het uiterlijk beeld vanstad en omgeving, zogoed als van het leven op straat en in huis overgeleverd hebben.

Kunnen wij Rembrandt denken zonder Amsterdam? Het genie is gebonden aan tijdnoch plaats, maar het behoeft een decor, een achtergrond. Zoals Descartes hier het geestelijkklimaat vond, waarin zijn geest zich vrijelijk ontplooien kon, zo was voor RembrandtAmsterdam de stad, waar hij na zijn Leidse leerjaren zijn eigen weg ging vinden en diehij nooit meer heeft wilIen verlaten. Wat betekende die stad voor hem? Werd hij, als zovelenvan zijn tijdgenoten, gegrepen door de macht en het aanzien van de grootste handelsstadter wereld, door de luister der nieuwe gebouwen, het gewoel van de zich steeds uitbreidendehaven; werd hij geïmponeerd door de deftigheid der regenten? Uit zijn werk blijkt eerhet tegendeel. Niet het nieuwe stadhuis, ‘s werelds achtste wonder tekent hij, maar de ruïnesvan het oude; niet de koortsachtige drukte in de havens trekt hem, maar de landelijke rustaan de oevers van de Amstel; in zijn portretten gaat het hem niet om de gewichtigheidvan de afgebeelde personages, maar om het wezen van hun persoonlijkheid.

Zou men, met enige overdrijving, niet mogen zeggen, dat Rembrandt, hoezeer ookkind van zijn tijd, niet past in de geest van zijn eeuw, zoals wij die met historische ogenzien, zomin als hij zelf er om maalt zich in die eeuw te laten gelden? AIS iemand hem spreektover het nut van gezette bestudering der oudheid, zegt hij, wijzend op een paar zojuistop de markt gekochte bonte lappen en helmen: ,Dit zijn mijn antieken !’ Deze uitspraakdoet denken aan wat Descartes antwoordde, toen een bezoeker hem vroeg waar in de een-voudige woning in Egmond-aan-den-Hoef de bibliotheek was: de deur openend naar destal, waar hij bezig was een geslacht kalf te ontleden, zei de wijsgeer:, Voilà ma bibliothèque !‘.Beide grote geesten wilden niet weten van traditie, van boekenwijsheid of van geijkte kunst.Beiden wilden met eigen ogen zien, wilden zelf de natuur leren kennen, de een als kunstenaar,de ander als wijsgeer. Beiden voelden zich thuis in de grote stad, niet om er een rol te spelenin het maatschappelijk bestel, maar om er in de menigte alleen te zijn. Voor Rembrandtwas de ,natuur’ in de eerste plaats Amsterdam, de stad, de mensen, de omgeving, maarwaar hij deze afbeeldde in zijn onvergelijkelijk ,kortschrift’, ging het hem niet om de zicht-bare werkelijkheid, maar, naar Huizinga’s formulering , ,hij zag in het simpelst gebeurencen betekenis, waarin wij alleen door hem, zonder woorden, kunnen doordringen.’

‘t Moge vreemd schijnen met deze woorden een verzameling studies in te leiden, dieeen zuiver historisch karakter dragen en waarin door naarstig archiefonderzoek onbekendebizonderheden omtrent Rembrandt en zijn werk aan het licht gebracht zijn. Wie belang-stelling heeft voor geschiedenis, wordt nu eenmaal het vragen nimmer moe en die vragen

Sl

zijn talrijker en dwingender naarmate het een man geldt, wiens leven en werken zich bijvoorbaat aan iedere poging tot volledige historische analyse lijken te onttrekken. Daar-gelaten of historisch onderzoek ons kan brengen tot het wezen van zijn kunst, toch is hetof wij de kunstenaar meer nabij komen als wij het decor leren kennen, waartegen zijn uiterlijk leven zich afspeelde.

Tot dat decor behoort, zoals gezegd, Amsterdam. Wie weten wil wat Rembrandt daartrof, neme Lugt’s onvolprezen ,Wandelingen’ ter hand. Misschien zal men dan tot zijnverrassing bemerken, dat er nog enkele plekken zijn in de stad en daarbuiten, waarvanwij zeggen kunnen (zoals Jan van Eyck het op een van zijn schilderijen deed): fuit hit -Kembrandt is hier geweest. Is het niet onze plicht om die plekken te bewaren, niet omRembrandt, niet om onszelf, maar om Amsterdam, de stad die de achtergrond vormde vanRembrandt’s genie?

H . F. v .

REMBRANDT EN DE ARCHIEVEN

Het Rembrandt-jubileumjaar brengt voor het Gemeente-Archief in Amsterdam een on-gekende drukte mee. Van alle zijden komen brieven en vragen binnen, die Rembrandttot onderwerp hebben. Soms zijn zij niet op het eerste gezicht als zodanig te herkennen.Een vraag naar de mogelijkheid van de import van een olifant in de 17de eeuw wekt nietdirect associaties met de grootste van de Nederlandse schilders. Gegevens over een begin18de eeuwse olifantenimporteur te Amsterdam werden echter achteloos ter zijde gelegd,want - en toen kwam de aap uit de mouw - het moest een olifant zijn, die Rembrandtafgebeeld kon hebben.

Het archiefonderzoek naar de schilder nam in het begin van de 19de eeuw een aanvangen is sedertdien steeds intensiever voortgezet. De Amsterdamse stadsarchivaris Scheltemabracht in het midden van de eeuw een schat van onbekende gegevens aan het licht en ophet einde van de eeuw pluisden Bredius en de zijnen met enorme ijver en enthousiasmede notariële protocollen na. Helaas hadden vele hiervan brandschade en het ontcijferenvan de brosse, dikwijls verkoolde resten, die steeds meer afbrokkelden, geschiedde nietaltijd geheel onberispelijk. In 1906 bundelde Hofstede de Groot alle vondsten, waaraandus nog wel het een en ander te verbeteren valt, in zijn ,,Rembrandt-Urkunden”, een deelvan behoorlijke omvang.

Van geen andere Amsterdamse schilder had men een dergelijke bundel bijeen kunnenbrengen. De gegevens over schilders zijn namelijk meestal bijzonder karig. Rembrandtsnoodlot, zijn aanvankelijke rijkdom en daarna zijn tegenspoed, maakten echter de archieventot een buitengewoon vruchtbare bodem voor onderzoek. Alleen rijkdom of alleen tegen-spoed zou weinig hebben opgeleverd. Neen, het is de combinatie van de twee, die wij thansmoeten zegenen. Daaraan danken wij de vele notariële acten, de inventaris in de DesolateBoedelskamer en de processtukken.

Wie rijk begenadigd wordt, wenst echter steeds meer. Niet tevreden met het resultaat,hebben vier geleerden nog in het jubileumjaar 1906 een supplement op de Rembrandt-Urkunden laten volgen, dat onder naam van M. C. Visser het licht zag. De enthousiasteontvangst van deze bundel, waarvan alle belangrijke acten falsiíïcaties waren, en de daaropvolgende oprechte verontwaardiging over deze misplaatste grap kunnen thans nog slechtsenkelen zich uit eigen ervaring voor de geest halen. Een feuilleton in de Rotterdammervan 21 Juli 1906 houdt echter bij het nageslacht de herinnering daaraan levend. Helaasechter niet voldoende, want het gebeurt nog steeds dat onwetenden zich beroepen op dehier gepubliceerde acten !

82

Nu, na vijftig jaar, zien wij, hoe onnodig het was zijn toevlucht tot falsificaties te nemen.Wilde men thans de vondsten, die sedertdien werden gedaan als supplement bundelen,dan werd dat tweede deel lijviger dan het eerste.

Daar zijn in de eerste plaats de toevallige vondsten geweest. Zoekend naar iets geheelanders kan men plotseling een onbekend feit tegenkomen. Zo zal men in dit nummerlezen, hoe een veilingcatalogus, die een verborgen bestaan leidde op het Gemeente-Archief,aan het licht bracht, hoe de Claudius Civilis in Zweden terecht kwam.

Het zijn echter niet alleen toevallige vondsten, die men heeft gedaan in de afgelopenvijftig jaren. Opzettelijke naspeuringen naar kleine details hebben feiten aan het licht ge-bracht, die de vroegere ,,en gros” onderzoekers niet hebben geconstateerd, daar zij dediepere betekenis niet konden bevroeden. Ook daarvan zal men verschillende voorbeeldenin dit nummer vinden.

Deze ,,opzettelijke” vondsten zijn des te verheugender, daar met het langzaam aanindiceren van de verschillende bronnen de toevallige vondsten steeds sporadischer zullenworden, zelfs in het reusachtige Amsterdamse archief. De ,,opzettelijke” onderzoekingenechter blijven mogelijk tot in lengte van dagen en het Amsterdamse Gemeente-Archiefzal dat ongetwijfeld ervaren, zolang er Rembrandt-jubilea zullen worden gevierd.

1. H. v. E.

G E S C H I E D E N I S V A N E E N BANPIIAL

Het rechtsgebied van de stad Amsterdam, waarbinnen uit de stad verbannen personen nietmochten komen, was op de toegangswegen naar de stad op één duitse mijl (ruim 7400 m)uit de stadswallen aangegeven door ban- of mijlpalen, Daarvan zijn er nog drie over: e e nin het dorp Sloten, een aan de Amsteldijk en een aan de Amstelveense weg. Deze palenbestaan uit een stenen obelisk op een hoog en zwaar voetstuk. Zij dragen het opschrift,,Terminus Proscriptionis. Uiterste palen der ballingen”. Wij zullen ons nu bezig houdenmet de voormalige banpaal op de Spaarndammer dijk.

Oorspronkelijk stond er een banpaal aan de oostelijke zijde van Spieringhorn, maar deuitleg der stad maakte verplaatsing in westelijke richting nodig en zo werd deze paal in1624 vervangen door een nieuwe banpaal aan de binnenzijde van de Spaarndammer dijktegenover de huidige Spieringweg. Op de kaart van Rijnland van Floris Balthasars (1610-1615) komt alleen de oude, oostelijke banpaal voor, maar reeds op de eerste druk van 1647van de kaart van Rijnland door Dou en Brouckhuysen staan beide palen vermeld, de oude,oostelijke als ,,oudc mijlpacl”. Of die oude banpaal in 1647 nog aanwezig was, is niet zeker,daar immers de meer westelijke paal al in 1624 werd geplaatst.

83

Er is een kleine ets van Rembrandt ,,de mijlpaal bij Halfweg”, afgebeeld in Frits I.ugt,Wandelingen met Rembrandt in en om Amsterdam. In de &fitse uitgave van dit werk(Berlijn 1920) gaat Lugt het uitvoerigst in op deze ets, die hij op ongeveer 1650 dateert.Lugt toont aan dat deze ets kennelijk de nieuwe, meest westelijke banpaal aan de Spaarn-dammer dijk voorstelt. Hij wijst cr daarbij op dat de ets een voetstuk toont met een ver-siering van vier voluten welke op de oudere palen niet l,oorkomt.

Ruim 200 jaren heeft deze banpaal gestaan; hij is volgens Witkamp (AmsterdamschJaarboekje 1888 bl. 179) in 1836 door stormen geteisterd en omstreeks 1867 gesloopt.Hoe die geteisterde paal er uitzag leert de hierbij afgebeelde acluarel van H. G. ten Cateuit 1839 (atlas Kon. Ned. Oudheidk. Gen. Rijksmuseum Amsterdam).

Verbonden aan het hoogheemraadschap van Rijnland, heb ik vele bemoeiingen metde Spaarndammer dijk gehad en daarom intrigeerde mij: waar precies heeft die banpaalgestaan en zijn er nog resten van te vinden? De plaats was uit de kaart van Dou en Brouck-huysen vrij duidelijk af te leiden. Ik verzocht in 1947 daarom aan de toenmalige technisch-ambtenaar van Rijnland te Halfweg, de heer G. van Marie, een nauwkeurig onderzoekin te stellen. Hij had succes en vond de plek aan de binnenteen van de dijk, op het erf vande boerderij ,,Eben Haëzer”, bewoond door J. Molenaar, plaatselijk bekend Spaarnwouder-dijk 645. Tussen het gras lagen nog een paar grote delen van het zandstenen voetstuk.Tevens bleek dat omstreeks 1927 op dit erf nog het bovenste deel lag van de zandstenenobelisk. Een onderwijzer van de school in de Grote IJpolder ontfermde zich over dit frag-ment en gaf het een plaats op het terrein van de school, maar, aldus de overlevering, eenvolgende onderwijzer zou het aldaar onder de grond hebben laten stoppen. Hoe dit ook

84

wezen moge, de heer Van Marle vond op aanwijzingen van derden het fragment van deobelisk op het schoolterrein ongeveer 1 meter onder de oppervlakte. Hij liet het ontgravenen nam het in bewaring. Het fragment is 1,85 m hoog, en is boven 0,32 m en onder 0,42 min het vierkant. Het is overigens gaaf en vertoont aan de vier zijden het fraai gebeeldhouwdewapen van Amsterdam met het jaartal 1624.

In 1947 werd het fragment overgedragen aan de directeur van de Gemeente-musea vanAmsterdam, het werd opgesteld in de tuin van het Sted. Museum.

Zo werd nog iets van de banpaal aan de Spaarndammer dijk, welke Rembrandt inspireerdetot een prachtig etsje, voor het nageslacht gered.

M r J . SLAGTER.

MARTEN S O O L M A N S E N O O P J E N C O P P I T

Nu ter gelegenheid van de Rembrandttentoonstelling de portretten van Maarten Daey enMachteld van Doorn, die in 1877 ons land verlieten, daar voor een korte tijd zijn terug-gekeerd en door duizenden en nog eens duizenden Nederlanders zullen worden bewonderd,willen wij onze lezers iets meer over deze portretten vertellen. Het is voor zover bekendhet enige echtpaar, dat Rembrandt levensgroot en staande heeft afgebeeld. Wie warendeze jeugdige man en vrouw, die in 1634 ongetwijfeld een grote som hebben moeten neer-leggen voor deze opdracht aan de befaamde schilder?

Toen de portretten te Alkmaar in 1798 door de erven van de overleden Hendrik Daeywerden verkocht stonden zij bekend als Maarten Daey en Machteld van Doornl), hij eendirecte voorvader van de overledene. Wat kon men zich meer wensen dan een dergelijkepedigree !

In een artikel in de ,,Gids” van 1867 (deel 111, pag. 472) geeft Mevrouw Bosboom-Tous-saint een geromantiseerde beschrijving van de grote tentoonstelling, die dat jaar in de zalenvan Arti werd gehouden. Daarin vertelt zij tal van bijzonderheden over dit echtpaar, ,,delions van de tentoonstelling”, die een familielid haar uit oude familiepapieren had mede-gedeeld.

De man, geboren in 1604 te Breda uit een officiersfamilie, had van 1629 tot 1641 in Braziliëgevochten. De bezoekers van de tentoonstelling in het artikel van Mevrouw Bosboom-Toussaint verwonderden zich erover, dat deze jeugdige figuur in zijn pronkgewaad eenkapitein in actieve dienst van 30 jaar zou voorstellen, en velen hebben dat na hen gedaan.Niets wijst immers op de militair. De vrouw, wier portret onvergelijkelijk veel mooieris geschilderd dan dat van haar man, toont ouder dan hij. Daar alleen zijn portret is geda-teerd, ging men zich wagen aan gissingen: zij zou na de terugkeer uit Brazilië geschilderdzijn, misschien zelfs niet eerder dan 1643, daar zij toen een kind verwachtte en men in devrouw van het portret een aanstaande moeder meende te herkennen.

In deze controverse hebben velen op kunsthistorische gronden partij gekozen; de eensprak zich al even positief uit voor 1634 als de ander voor 1643.

In 1898 werd een stamboom Daey ‘) gcpublicecrd in de Wapenheraut (pag. 41) en alweer kwam er iets onbevredigends te voorschijn. Maarten Daey en Machteld van Doornhadden drie kinderen nagelaten. De portretten waren echter niet bij een van deze driegekomen, maar bij een zoon uit Maarten Daeys tweede huwelijk met Opina Coppit, diein eerste echt getrouwd was geweest met een zekere Marten Soolmans.

Uit de publicatie in 1937 van deel IV van het ,,Jaerlijck verhael van Joannes de Laet,1624-1636” (Linschotenvereniging) blijkt op pag. 9, dat Maarten Daey niet onafgebroken

l) Zij was waarschijnlijk een dochter van Albert van Doorn, postmeester van Prins Maurits, die op26 Juni 1619 te Amsterdam als weduwnaar van Joosgen Aerts ondertrouwde met Jannetgen Jacobs.Hij woonde toen te Utrecht. (D.T.B. 763, 36).

a) Deze bevat enkele onjuistheden, zoals uit vergelijking met het hier volgende zal blijken.

85

van 1629 tot 1641 in Brazilië heeft vertoefd. Hij keerde voor een korte tijd naar het vaderlandterug en kwam op 5 Februari 1634 weer op het Recief aan, zodat hij dus in de herfst van1633 uit Holland moet zijn vertrokken. Ook zijn vrouw kwam toen mee. Op 17 Mei en op10 September 1634 wordt zij als getuige bij dopen op het Recief genoemd 1). Er is dusgeen sprakc van, dat het echtpaar in 1634 in Amsterdam kan zijn geweest. Was de familic-traditie juist en waren zij werkelijk de geportretteerden dan zou Rembrandt in 1633 tijdenseen kort verblijf - Amsterdammers waren noch de man, noch de vrouw - schetsen moetenhebben gemaakt en die in 1634 uitgewerkt en voltooid hebben. Een weinig aannemelijkehypothese !

Tenslotte verscheen in 1950 het boek van Mevrouw J. H. der Kinderen-Besier overhet 17de eeuwse costuum en zij, bij uitstek bevoegd, aarzelde niet beide portretten op1634 te stellen. De vrouw immers draagt een juist voor die tijd hoogst modieus costuum.

Toen ik vernam, dat het echtpaar Daey voor de tentoonstelling naar Holland zou komen,bleek mij na enig onderzoek, dat de zaken zo stonden. Een nadenkend onderzoeker moestwel enigszins huiverig zijn aan de familietraditie geloof te hechten. Wat kon men er echtertegenoverstellen?

Bredius maakt ons een verder onderzoek al teer gemakkelijk. Hij vond (vermeld in deRembrandt-Urkunden) een inventaris van de nalatenschap van Maarten Daey voor deAmsterdamse notaris Coornhart (N.A. 2864, fol. 26Ovo), van 3 November 1659, waarechter na vermelding van een schilderij van ,,een out man van Rembrandt” niet nader opwordt ingegaan. Terloops staat er bij aangetekend, dat zich hieronder de portretten vanMaarten Daey en vrouw van 1634 zullen hebben bevonden.

Maarten Daey had in 1650 het bevel gekregen over een compagnie soldaten binnenAmsterdam en had zijn appèlplaats bij de Doelen en het Arsenaal aan het Singel. Juistdaartegenover op het Singel bij de brouwerij van het Lam woonde hij in een huis, dat hij,voorf 500.-, huurde en dat wij daarom niet kunnen aanwijzen. Het was echter ongetwijfeldeen ruim huis, zoals blijkt uit de inventaris.

Gaan wij met notaris Coornhart het huis rond. Zoals gebruikelijk begint hij op de zolder,waar een contrefeitsel van Pieter Day, de vader van de overledene, is opgeborgen. Opde achterkamer daaronder noteert hij o.a. ,,twe schilderije van Capiteyn Day en sijn eerstevrouw”. Dat zouden dus de grote portretten van Rembrandt moeten zijn. In de boven-voorkamer gaat de notaris wat gcdetailleerdcr te werk. Daar noemt hij vijf kunstenaars-namen : ,,twec getijckende troonies van Quast, een out man van Rembrandt, twee geteecken-de boerinneties van Golsius, een lantschap van Hercules Segers en twee achtkanties vanMoolenaar” met verder 44 andere schilderijen, tekeningen en familieportretten. Ook isdaar een geweldige hoeveelheid poppengoed, o.a. : ,,een begijne clooster, een boerekermis,cen Emausie, een tentie onse Lievenheersgraft, d’aerke Noach, een paeppekerck, een kerckiemet begijne en munneken, een west-indische suyckermeulen, een leger van soldaten” enoneindig veel meer van dit soort goed. Een heel voornaam stuk is ook ,,een poppecassie”,waarvan de gehele inventaris wordt opgesomd. Een poppenhuis dus van veel vroegerdan wij thans kennen!

Dan daalt de notaris af naar beneden en gaat allereerst aan de slag in het hoge 17dc eeuwsevoorhuis. Daar staan een stenen tafel met zwarten voet, vier rode leren stoelen, een rodeleren leunstoel, een geel houten matstoel met twee rode kussen, een voetbankje en een eikenkast met linnengoed. Tot versiering van deze ruimte dienen een wit houten beeldje vanVenus en Cupido, ,,een wapen van Marten Dey, een spiegel, een boereschuertie, een west-indische coocken, een schilderij Danaë en Gouden Rege, een schilderij metten dootshooft”en tenslotte ,,twee conterfijsels Marten Soolemans en Oopie Coppit”.

tlier nu is het kritiekc moment. 1Iet is als in cen moderne detectiveroman: er wordtons cen ,,clue” gegeven, maar om die te vatten moet men tussen de regels doorlezen. Datkon Brcdius niet, die geen kennis had genomen van het voorafgaande, de familiegeschiedenis.Waarom hingen de vrouw des huizes en haar eerste echtgenoot als enige familieportretten

‘) Vergl. Algemeen Ned. F:~milicblad 1888 , pag . 171 . Daar v indt men ook nog , dat he t echtpaar zelf cendochter Anna Maria in dc zomcc VRII 1 6 4 0 o p het Recief kt dopen. Daar het doopboek over 1635 nietis bewaard, vindt tnen de rlor)p ~an dc zoon Pieter niet.

86

Foto’s Rijksmuseum

in het grote voorhuis, waar ieder gaande en komende man hen zag. Er was eigenlijk slechtséén oplossing mogeIijk: de afmetingen van de portretten moesten de oorzaak zijn. En dan«aan onze gedachten naar de twee enorme portretten van Rembrandt, meer dan 1,30 m.greed en meer dan 2 m. hoog. Juist als in een detectiveroman - maar wat is het werkvan een onderzoeker in de archieven anders dan het werk van een detective? -, tredentwee figuren, die tot nog toe een bijrol hebben gespeeld, plotseling op de voorgrond.Alvorens hen tot hoofdrollen te promoveren, willen wij echter eerst de rondgang door hethuis beëindigen, In de zijkamer naast het voorhuis, in de grote kamer, die men later paszaal ging noemen, in de gang en in het kamertje boven de keuken zijn steeds meer schilde-rijen en familieportretten; alles tezamen genomen blijft de notaris niet ver onder de honderd.

Keren wij nu echter terug tot de vrouw des huizes, Oopjen Coppit - de 19de eeuwscstamboom maakte daarvan het deftiger klinkende Opina Coppit, terwijl het in werkelijkheidofficieel Obrecht had moeten zijn l) - en haar eerstc echtgenoot. Over hen vertelt destamboom alleen, dat Oopjen op 19 Januari 1611 te Amsterdam werd geboren. Zullenzij beter dan Maarten Daey en Machtcld van Doorn in hun rol van geportretteerden passen?Wij zoeken dus naar een aanzienlijke vrouw -kunsthistorici gesproken ! -

van een allure ener prinses hebben sommigeen een wat jongere man, ietwat onbeduidend, die het zich

in 1634 konden veroorloven deze kapitale portretten door Rembrandt te laten schilderen.Met kloppend hart beginnen wij het onderzoek. Stel, dat het echtpaar na 1634 is getrouwd

of dat de man veel ouder is dan de vrouw! De detective zou zijn nederlaag clan moetenerkennen. Dat onderzoek in de niet geklapperde Amsterdamse archicvcn uit de 17de eeuw,dat ook nog naar elders voerde, was verre van eenvoudig. Het resultaat echter was waarlijk

l) Vergelijk de huwelijkse voorwaarden voor notaris L. Latnbcrti (N.A. 578, fol. 819).

87

verbluffend. Rembrandt was niet voor niets een groot meester, reeds in 1634, en wat deportretten aan vrijwel allen, die erover schreven, hebben gesuggereerd, bleek volkomenjuist te zijn.

Marten Soolmans werd op 12 Maart 1613 in de Nieuwe Kerk gedoopt. Hij was eenzoon van de suikerraffinadeur Jan Soolmans, ook wel Hans genaamd, die uit Antwerpengeboortig was en zich op het einde van de 16de eeuw in Amsterdam had gevestigd, en vandiens tweede vrouw, Willemke Zael, de weduwe van Guillaume van Kleef, baljuw vanMijdrecht. De vader was blijkbaar geen gemakkelijk heer en bovendien een uiterst ruweklant: tussen 1597 en 1609 komt zijn naam tachtig maal voor in de notulen van de kerkeraadwegens vechten, schelden etc., telkens weer met andere lidmaten. Herhaaldelijk wordt hijbuiten gesloten van de tafel des heren. Zijn tweede huwelijk, in 1608, deed hem blijkbaargoed. Zijn naam verdwijnt dan uit de notulen.

Op 30 September 1628 werd Marten, vijftien jaar oud, als student in de rechten aan deLeidse Universiteit ingeschreven. Hij gaf zich daarbij echter voor vijf jaar ouder uit, Daarwoonde hij nog en wel op het Rapenburg, toen hij op 9 Juni 1633 te Amsterdam onder-trouwde met de twee jaar oudere Oopjen Coppit. Zoals vaak gebeurde, gaven bruid enbruidegom hun leeftijden wat geflatteerd op, hij als 22, zij als 20. Martens huwelijk maaktewaarschijnlijk een einde aan zijn studie; een titel had hij in de vijf jaar in Leiden echterniet behaald.

Oopjen Coppit was van totaal andere afkomst dan haar echtgenoot. Zij was op 20 Januari1611 in de Oude Kerk gedoopt als dochter van Dr Hendrick Coppit en Celitgen Printen.Haar voorouders van beide zijden vindt men allen in de Vroedschap van Elias. Haar vadersproot regelrecht uit een van de alleroudste Amsterdamse geslachten, het geslacht Gaeff,dat zijn stamboom kon opvoeren tot vroeg in de 15de eeuw. Zijn voorvaderen haddenechter tot tweemaal toe hun vaders naam verwisseld voor die van hun moeder en zo heettenzij een tijdlang Spiegel en daarna Coppit.

.

Het jonge paar betrok hetzij het huis van de ouders van de vrouw, die in de NieuweHoogstraat ,,in de Levantsvaarder” woonden, hetzij een huis daar vlak bij. Hun zoonHenrick, die op 25 Augustus 1634 in de Nieuwe Kerk werd gedoopt, werd althans op 16 Juni1635 in de Oude Kerk begraven vanuit een huis in de Nieuwe Hoogstraat. Een tweedezoon, Jan genaamd, werd op 28 Februari 1636 in de Oude Kerk gedoopt en hij bleef in leven.

De vader van Marten Soolmans was reeds gestorven, toen hij trouwde, en Marten moettoen als enig kind al een belangrijk gedeelte van zijn vaders nalatenschap hebben gehad 1).De bruid had bovendien ~~35000.-- aan huwelijksgoed meegebracht a). Het jeugdige Am-sterdamse echtpaar was dus financieel zeker in staat zich op een dergelijke wijze te latenafbeelden.

Over de verdere lotgevallen van het gezin sullen en moeten wij wegens gebrek aangegevens kort zijn. Het is waarschijnlijk al spoedig naar Naarden verhuisd en van die plaatsontbreken alle archieven uit deze jaren 3). Volgens de inventaris van 1659 bezaten zij inde Schippersstraat in Naarden een huis en buiten Naarden twee tuinen met huizen. Reedsin 1641 overleed Marten Soolmans. Op 14 Augustus werd hij in het familiegraf in de OudeKerk te Amsterdam begraven en in het begraafregister van de Weeskamer staat aangetekend,dat het sterfhuis onder Naarden viel. De begrafenis vond plaats uit het huis ,,in de NieuweHoogstraat naast de kleerkoper”.

l) Verreliik daarvoor een acte van 22 SeDtember 1659 voor notaris B. Coornhart. Deze vond ik in dcpa&reh behorend bij graf 158 Midde&chip Oude Kerk, dat Johannes Soolmans op 6 Nov. 1618kocht (vriendeliike mededeling van Mei. B. Biitelaar). Tohannes Soolmans stierf vóór 1631. daar inhet kogier van li31 zijn weduwe voor een bedrag vanj‘5ÓOO,- op de Keizersgracht wordt aangeslagen.Deze taxatie moet aan de lage kant zijn geweest; immers twee jaar later stelt dc zoon bij zijn huwelijksevoorwaarden een eventuele duwarie ;voor zijn vrouw op f12000,- vast. Ook de weduwe bezatongetwijfeld meer dan het belastingkohier vermeldt: op 28 Mei 1633 verklaarde de apotheker Françoisvan Nieulandt haar f8800,- schuldig te zijn over de kusting van het door haar aan hem verkochtehuis Sterrenburg op de Keizersgracht (thans no. 231), welk huis op 2 April 1622 aan haar overledenechtgenoot was overgedragen (Schepenkennisen 29, 212~0 en KW. 42, 56).

a) Op 23 Augustus 1636 bepaalde haar moeder in haar testament, dat haar beide ongetrouwde dochtersS35000,- zouden hebben, die hun zuster Oopjen als huwelijksgoed had gekregen. (N.A. 580,545vo).

3, Vriendelijke mededeling van de Rijksarchivaris in Koord-Holland.

88

Oopjen Coppit moet enige jaren later met Maarten Daey, die in 1646 zijn vrouw inMaartensdijk ten grave had gedragen, zijn hertrouwd. In 1650 vestigden zij zich te Amster-dam en daar werd op 1 Januari 1651 hun zoon Hendrik geboren. Acht jaar later stierfde vader.

Het was een uiterst ingewikkelde nalatenschap. Er waren drie kinderen uit het eerstehuwelijk van Maarten Daey, namelijk Pieter, Jozaphat, en Catharina Maria, één zoon uithet eerste huwelijk van Oopjen Coppit, genaamd Jan Soolmans, en dan nog de kleineachtjarige Hendrik Daey uit haar tweede huwelijk. Nooit was er enige scheiding geweest.De weduwe en haar overleden echtgenoot waren blijkbaar beiden gewend geweest om opgrote voet te leven; de inboedel was althans verre van eenvoudig. Veel geld was er echterniet, behalve dan cen aantal onroerende goederen, zoals de verhuurde buitenplaats van deoverledene in Maartensdijk en de huizen in Naarden. Oopjen Coppit had dan ook eenzware taak. Zij moest niet alleen maanden lang de ingewikkelde afrekeningen met de soldatenvan haar mans compagnie regelen, maar ook haar stiefkinderen en zoon uit haar eerstehuwelijk l) tevreden stellen. Zonder moeilijkheden tussen de weduwe en haar stiefkinderenverliep de afwikkeling van de nalatenschap blijkbaar niet. Tenslotte vond echter op 24 Juni1660 voor notaris J. H. Leuven een uiteindelijke liquidatie plaats. Daarbij stond Oopjenaan haar zoon Jan Soolmans als vaderlijk erfdeel verschillende zaken af, waartegenover zijo.a. ,,een schilderij van Joseph en Maria, gedaen door Rembrandt” ZOU behouden; kennelijkkwam dit dus niet van de kant van de familie Daey, maar van haarzelf of van haar eerstem a n . ‘)

Waar niet alles in pais en vree verliep, mogen wij wel aannemen, dat de stiefkinderen,die bij de dood van hun vader klaarblijkelijk niet meer in huis woonden, de portretten vande bovenachterkamer, de enige beeltenissen van hun vader en moeder samen, opeisten.Daarmee beroofden zij de weduwe niet van elke nagedachtenis aan haar man. Er komenimmers op de inventaris behalve dit portret nog twee losse portretten van Maarten Daey vooren dan nog in de grote kamer de ,,twee conterfijsels sijnde Marten Dey en Oopje Capit”.

Wat er met die portretten van Maarten Daey en zijn eerste vrouw is gebeurd, weten wijniet. De oudste zoon, Pieter Daey, die eerst in 1661 met de Roomsgezinde Alida Cooren-breeck, in 1669 met Margaretha Hackius trouwde en toen een groot huis op de Keizers-gracht liet bouwen op de plaats, waar later de Nieuwe Waalse Kerk verrees, geraakte infinanciële moeilijkheden. Zijn boedel verviel aan de Desolate Boedelskamer. Op de inven-taris, die daarvoor werd opgemaakt in 1671, komen de portretten echter niet voor. 3) Volgensde stamboom stierf hij in 1673 op Sint Helena en trouwde zijn enige dochter, uit zijn eerstehuwelijk, in Mechelen. Pieters broer, Jozaphat, stierf ongetrouwd in Oost Indië vóór28 April 1665. 4) De zuster, Catharina Maria, ondertrouwde op 5 Maart 1664 met HermanusFolckers, een tijdenlakenwinkelier op de Vijgendam. Volgens de stamboom is zij laterhertrouwd met Pieter Eijbels. Haar spoor raken wij echter na haar eerste huwelijk geheelkwijt. Van enig contact tussen de kinderen en hun stiefmoeder blijkt na de afwikkelingvan de nalatenschap niets meer.

Oopjen Coppit heeft ongetwijfeld de portretten van haar en haar eerste man gehouden.In 1674 woonde zij blijkens het belastingkohier samen met haar zoon Jan Soolmans, dieontvanger was, op de Herengracht. Zij werd toen aangeslagen voor een vermogen vanf 12000,-, hij van ,f6000,-. Van de rijkdommen van vroeger, voor zover die er althansooit waren geweest, 5) was dus niet meer al te veel over. Tenslotte is Oopjen Coppit naarAlkmaar verhuisd, waar haar zoon Hendrik Daey woonde, en daar is zij op 1 November1689 gestorven en vijf dagen later in de Grote Kerk begraven. Haar erfgenamen warenhaar zonen Johannes Soolmans en Hendrik Daey.

l) Vergrlijk de verklaring van 25 April 1692 voor not. J. Backer.2, Dit schilderij, dat wij op de inventaris in de grote kamer aantreffen, wordt noch daar, noch bij de

liquidatie met de naam van de schilder aangeduid. In de afrekening, volgend op de liquidatie van 24 Juni1660, wordt echter de naam Rembrandt vermeld (N.A. 2729).

3, Vergelijk Jaarboek Amstelodamum X111, 88 en Inv. Des. Boedelskamer 377, 129~0.h, Weeskamer Inbrengregister 30, 304.6, Haar ouderlijk erfdeel bleek bij de verdeling na de dood van haar moeder niet veel meer te bedragen

dan haar huwelijksgoed, dat afgetrokken moest worden, zodat zij in feite toen slechts weinig kreeg(N.A. 569, 657 en N.A. 601, 439).

Men zou verwachten, dat de portretten toen aan Johannes Soolmans kwamen. Dit wasechter waarschijnlijk niet het geval. Toen Jan Soolmans in de herfst van 1691 te Alkmaaroverleed, aanvaardde zijn halfbroer de nalatenschap niet zonder meer. Daarom werd op31 December 1691 een inventaris van de bezittingen van de overledene opgemaakt doornotaris J. Backer te Amsterdam. Jan Soolmans had daar een kamer bewoond, waar behalveeen bed met toebehoren en kleren een aantal kleine kunstvoorwerpen en schilderijtjes ennegen portretten, die tezamen op ,f8,- werden getaxeerd, waren. Daaronder zullen wijniet de levensgrote portretten van Rembrandt behoeven te zoeken. Waarschijnlijk hadHendrik Daey, die in Alkmaar een vooraanstaande positie bekleedde en zeker ruim wasbehuisd, reeds direct na de dood van zijn moeder haar portret en dat van haar eerste echt-genoot gekregen. De Alkmaarse archieven werpen daarop echter geen nader licht, nochbij de dood van Oopjen Coppit, noch bij de dood van haar zoon Hendrik Daey in 1712.l)

Tussen 1712 en 1798 moeten de geportretteerde personen hun werkelijke namen hebbenverloren. Het was verleidelijk voor de familie Daey een directe voorvader, door Rembrandtgeschilderd, te hebben. De dubbele Marten zal daarbij ook nog hebben geholpen. Zoheetten de portretten, toen ze uit de familie gingen, Hendrik Daey en Machteld van Doorn.Sedert 1798, dus nu al meer dan 150 jaar, is de jeugdige 21-jarige modieuse Marten SooImansdoorgegaan voor de krijgshaftige 30-jarige kapitein Maarten Daey. En wie weet, zal hijtot in lengte van dagen onder die naam blijven voortleven !

Al is het niet onomstotelijk tc bewijzen, wij mogen toch wel met zekerheid aannemen,althans uitgaande van een grond van waarheid in de familieovcrlevering, dat het MartenSoolmans en Oopjen Coppit waren, die in 1634 levensgroot zijn geschilderd door Rembrandt.Hiermede hebben wij een tot nog toe onbekend stel bewonderaars van Rembrandt aan-gewezen, dat in ieder geval drie en misschien nog wel meer van zijn werken bezat. Wiehet was, de man of de vrouw, die Rembrandt als schilder uitkoos, weten wij niet. Er isechter een kleine kans, dat Marten Soolmans Rembrandt in zijn Leidse jaren heeft lerenkennen - hij moet in die jaren toch iets hebben gedaan - en dat wij daaraan de portrettente danken hebben. Indien dat het geval is, dan zijn de vijf Leidse jaren van Marten Soolmans,die niet door een examen werden besloten, achteraf vruchtbaarder gebleken dan menigmet succes bekroonde studie. Want daaraan danken wij twee types, die alleen een meester-schilder ons zo kon weergeven: de aristocratische Amsterdamse patriciërsdochter, trotsvan houding, en de Antwerpse emigrantenzoon, iets te modieus, goedaardig, maar on-beduidend, kortom een Leidse student van een slag, zoals Rembrandt die uit eigen ervaringmeer zal hebben gekend.

1. H. v. E.

l) Vriendeli jke mededeling van dc Gcmeentc-Archivaris van Alkmaar.

R E M B R A N D T I E K E E M I G R A N T E N

Nederland heeft bij de instandhouding van zijn kunstverzamelingen achtergelegen bijaangrenzende landen, waar deze binnen de sfeer van vorsten of van de eerste dan wel detweede stand vielen. De tiers-état is hier te lande de verzamelaar bij uitstek geweest en menmag het lot prijzen, dat uit deze de bestuurders voortgekomen zijn van instellingen op hetgebied van liefdadigheid en verdediging, wier permanent karakter ons in het bezit lietenvan regenten- en van schuttersstukken. Naast deze vormen de familieportretten een afzonder-lijke categorie, hier en daar uit traditie aangehouden. De vervreemding van Hollandsekunst, meest naar het buitenland, kreeg te groter omvang, naar mate de schilder of tekenaargroter roep had. En Rembrandt liep dus de voor ons slechtste kansen, ook al zijn in volstrektecijfers sommige andere grote zeventiende eeuwse schilders thans in Nederland nog slechtervertegenwoordigd.

90

De opsomming, waarmede Emile Michel in 1893 zijn boek over Rembrandt besluit,vermeldt voor Nederland 27 schilderijen l), waarvan niet meer dan 10 in particulier bezit.Het is dàn wel laagtij. Waren niet de Nachtwacht en de Staalmeesters, de Anatomie vanTulp en de Burgemeester Six gebleven, dan zou Nederland toen geheel quantité negligeablezijn geworden. En dit vooral na de uittocht der Daeys in 1877, die dezer dagen ontdaeyt vooreen korte poae naar hun stamland zijn teruggekeerd. De verkoop naar Parijs moet destijdseen geweldige indruk hebben gemaakt; wanneer mijn vader, P. van Eeghen (1844-1907),over de onnodige verarming aan Nederlands kunstbezit sprak, waren het oxaal van deSint Jan te ‘s-Hertogenbosch, thans te Londen, de Frans Halsen uit het hofje-van Beresteynen de Daeys, nu alle in Frankrijk, zijn verdrietelijke kroongetuigen. Nochtans hadden ze hunvoorbeelden gehad. Men denke aan de verzameling-Verstolk van Soelen, tegen diens wensomstreeks 1845 naar Engeland gegaan. Aan de verzameling-van der Hoop, in 1854 ter-nauwernood voor Amsterdam behouden met zijn Joodse Bruidje, geruime tijd trouwensminder gewaardeerd dan ,,De naar de natuur studerende schilders” door Jan Both of ,,DeBuitenpartij” door Adriaen van de Velde. “) Aan de verzamelingen-van Brienen van deGroote Lindt en Herman de Kat, in 1865 en 1866, beide twee Rembrandts bevattende,die Nederland zullen verlaten, waaraan C. Vosmaer in Dc Nederlandsche Spectator zijnaandacht geeft, in een toon van onderworpen droefheid, eerder dan van opstandig verzet.In betrekking tot eerstgenoemde, door oudere generatics bijeengebracht, merkt hij op- men zou zich ook in 1956 kunnen wanen -, dat in zijn dagen de (hnancieele) mogelijkheidvoortgaat te verminderen om sommige kunstwerken te verkrijgen. De verzameling-vanBrienen besomt ruim frs 975.000,-, die van de Kat straks boven dc frs 530.000,-, wel teverstaan goud-francs, nochtans tegenwaarden voor het heden van misschien één Rembrandt.

Meer verontrusting, maar ook minder bij de pakken neerzitten klinkt ten jare 1877 bij deSpectator door in het bericht dat de verzameling-van Loon (vroeger van Winter) het landheeft verlaten : ,,het verlies van de twee levensgroote portretten ten voeten uit . . . . . . ,is onherstelbaar.” De Parijse Rothschilds zijn voor -f1.800.000,- kopers, naar men zegt,en de twee portretten zouden gezamenlijk op f 360.000,- zijn gewaardeerd.

De schrijver, die de portretten ongetwijfeld uit eigen aanschouwing kende, geeft van geenandere der schilderijen een appreciatie. Van een kijkdag was natuurlijk geen sprake en eencatalogus van de verzameling-van Loon was niet in druk verschenen, naar Lord RonaldGower in zijn Pocket Guide to the PubIic and Private Galleries of Holland and Belgiumvan 1875 niet zonder verbazing vermeldt. Bij de uitwerking der schilderijen van grote roeppleegt de schrijver naast de aanhaling uit Smith’s Catalogue raisonné zijn eigen indrukte geven. Zo ook van deze Rembrandts ,,in his best and most careful marmer.” Noemt hij hetvrouwsportret ,,a work of great beauty and finish”, waarin ,,the shadows in the somewhatsickly face, the delicate blue-veined hands, the painting of the richly Iaced coIIar and sleeves,and every inch of her dress proclaim a ,,grande dame” “, in dat van haar echtgenoot ,,ofa somewhat more plebeian type of countenance, with a full, round, expressionless face”bewondert hij de schildering van het gewaad.

In manuscript bezit ik een verhandeling van Joannes de Clercq (1842-1867) 3), ouderebroer van mijn moeder, welke de titel draagt van ,,Schilderijen Verzameling van Loon teAmsterdam” en welke besluit: ,,Deze korte schets heb ik als naar gewoonte voor eene her-innering bij eenen eventueelen verkoop gemaakt na mijn bezoek op Zaterdag 23 September1865”. Op die dag dan ziet hij ten huizc van ,,Mevrouw de Wed. Wm van Loon, Heeren-gracht X 402” (thans no. 499), de schilderijen, verdeeld over de ,,Kleine Zijkamer, links vanbinnen”, de ,,Rechtsche zijkamer” en de prachtige ,,Groote Zaal”. In de laatste, links enrechts van de deur hangen de Rembrandts. Niet zonder emphase vervolgt De Clercq dan:,,Rembrandt in Holland ! Rembrandt buiten het lO-tal dat de musea (goddank in de Prima

l) Men houde hierbij in het oog, dat sommige daarvan thans niet meer ten name van Rembrandt staan.3 Lord Ronald Gower noemt in het in de tekst geciteerde boek van 1875 het Joodsche Bruidje ,,a fameus

but disappointing Rembrandt”, de Both ,,a splendid work” met een ,,effect . . . admirably expressed”,de Adriaan van de Velde ,,the crowning glory of Van der Hoop’s gallery”.

3, Zie over hem J, Q. v(an). R(egteren). A(ltena)., Catalogus Teekeningen van Oude Meesters behoorendetot de Verzameling van Mr Chr. P. van Eeghen, Herfst 1935, Voorwoord.

9 1

Prima kwaliteiten) nog van zijn overtalrijke werken mogten redden, in 2 werken van onbetwistbare echtheid, van uitnemende kracht, van tamelijke groote zeldzaamheid, ‘t is schieteen te groot geluk dan dat wij het zouden kunnen gelooven en toch is het zoo, al wenschteik wel, dat wij met een groote zekerheid konden aannemen, dat zij menschelijker wijzegesproken voor altijd in Amsterdam mogen blijven, in plaats van te een of anderer tijdhetzelfde lot te ondergaan als onze galerijen ten deel viel en nog onlangs met de tweehoogstopmerkelijke R’s der verzameling van Brienen gebeurde: veiling en verspreidingin het buitenland.”

Hij gaat dan voort met de beschrijving van de portretten. Het kostuum van den manvindt De Clercq niet mooi, ,,doch het gelaat van den krachtigen man is zooveel te schooner.”Maar ,,’ t conterfeitsel van de deftige blonde vrouw . . . . . (toont) zoo mogelijk nog meerRembrandts karakter in ‘t sublimc aan.” Ook hij prijst in het vrouwsportret nog bizonderde hand, ,,de afscheiding van aderen en vleesch”. Als slot zegt hij nuchterder de meester-stukken ,,wel eens in zwarte lijsten op een ferm licht” te willen zien, die naar zijn oordccl,,in Londen bij Christie F 5500 het stuk zouden opbrengen.”

Twaalf jaren later bleek Dc Clercq’s zorgendc angst gegrond. Bij het volgende dreigendeverlies in 1883, dat van de Rembrandt-tekeningen, met die van Paul Delaroche de glorievan de verzameling Jb de Vos Jbzn, kwam IVederland in het geweer. Rembrandt was enbleef de verheven peter van de vervolgens opgerichte vereniging.

CHR. P. V A N EEGHEN.

D E CLAUDIUS CIVILIS

Het is niet mogelijk in dit nummer een overzicht te geven van alles wat in dit jubileumjaaireeds over Rembrandt werd gepubliceerd. Een uitzondering willen wij echter maken vooide Claudius Civilis, het enige stuk, dat in opdracht van het stadsbestuur door Rembrandtwerd gemaakt. Het zal niet nodi g zijn de treurige geschiedenis daarvan aan onze lezers tevertellen: de plaatsing in het nieuwe stadhuis in 1662, de verwijdering van het enormeschilderstuk, om redenen die nog steeds niet bekend zijn, en de idcntifïcatie op het eindvan de 19de eeuw van een fragment, het middengedeelte, in het museum in Stockholm.Deze late Rembrandt, terecht de trots van Zweden, heeft aanleiding gegeven tot het ver-schijnen van een Claudius Civilis nummer van 94 pagina’s van het Zweedse KonsthistoriskTidskrift. Bijna alle artikelen zijn in het Engels of Duits gcschrcven. Enige daarvan zijnvertalingen uit het Nederlands van studies,die wij hier reeds eerder hebbenaangekondigd.Toch vindt men in dit nummer omtrent bepaalde facetten van de geschiedenis van onzestad nog verschillende aardige tot nog toe onbekende bijzonderheden. Mejuffrouw C. Billevertelt, hoe zij op het Gemeente-Archief in een catalogus bij toeval ontdekte, dat op eenveiling in 1734 dit later zo beroemde stuk voorf60,- aan een zekere Nicolaas Kohl werdverkocht. Daaraan knoopt zij een belangwekkende beschouwing over dezc veiling speciaalen ook over het veilingwezen van Amsterdam in het algemeen vast. Zweedse onderzoekersvonden uit, dat deze Nicolaas Kohl de man was van Sophia Grill, een oudtante van de eerstbekende Zweedse bezitter. Over verschillende leden van de bekende Zweeds-Hollandsefamilies Grill, Gemnich, Kohl en Peil1 en het innige contact, dat zij ondanks de verre af-standen, onderhielden, vindt men hier veel merkwaardige gegevens.

Tenslotte heeft’ een kort artikeltje van mijn hand over het gehalveerde begraafbriefje,waarop Rembrandt zijn schets voor de Claudius Civilis maakte, ook nog enige betekenisvoor de locale Amsterdamse geschiedenis. De aanvulling van de ontbrekende tekst bleekmogelijk en daardoor weten wij thans, dat na het overlijden van Rebecca de Vos, eindOctober 1661, Rembrandt de pen heeft gegrepen en zijn grootse schepping voor het Am-sterdamse stadhuis de eerste vorm heeft gegeven.

Op de andere historische, kunsthistorische en technische - het schilderij werd bijvoor-beeld geröntgend - artikelen kunnen wij niet nader ingaan, maar zeker is dat ieder ditin de Claudius Civilis is geïnteresseerd voortaan dit nummer van het Zweedse tijdschriftzal moeten raadplegen. 1. H. v. 1;.

9 2

B I J H E T P O R T R E T V A N O O P J E C O P P I T

,,Een gelukkige vondst van Mej. Dr. 1. H. van Eeghen” noemt de catalogus van de Rem-brandt-tentoonstelling de nieuwe identificatie van het portrettenpaar uit de verzamelingDe Rothschild, en gaarne stemmen wij met deze formulering in! Over één détail van dereconstructie valt evenwel een opmerking te maken, doch het is een opmerking die deredenering van mejuffrouw Van Eeghen niet ondergraaft. Het betreft het costuum van devoorgestelde vrouw. Dat zij in het zwart gekleed is kan, gezien de tijd van ontstaan derdoeken, niet als iets bijzonders aangemerkt worden, wèl echter dat een zwarte sluier haarhoofd dekt. Deze duidt immers onmiskenbaar op rouw, en de suggestie van rouw wordtversterkt door het feit dat zij als juwelen slechts parelen heeft. De dracht herinnert ons o.a.aan de beeltenissen van Amalia van Solms als weduwe door Honthorst en Flinck. Nu ishet uitermate moeilijk met zekerheid te weten in welke gevallen een Hollandse vrouwzich in de 17de eeuw in de zware rouw liet portretteren. De, ook vroeger wel eens opgeko-men, gedachte dat Oopje Coppit hier als weduwe is voorgesteld - en niet als een vrouwdie rouwt om het verlies van de een of andere verwant - schijnt echter zekerheid te wordenwanneer men ziet hoe zij een gladde gouden ring aan een koordje om de hals draagt.

Nadere beschouwing van het portret brengt ons tot het inzicht dat dit alles niet onlogischbehoeft te zijn. Van de twee schilderijen is alleen dat van Marten Soolmans 1634 gedateerd.Het pendant draagt geen jaartal; het kan dus later ontstaan zijn. De man is nagenoeg frontaalgeportretteerd. Men zou zich hem zeer wel zonder tegenpartij kunnen denken. Zulks isniet het geval bij de naar links schrijdende vrouw. Mejuffrouw Van Eeghen merkte reedsop, dat zij ,,onvergelijkelijk veel mooier” geschilderd is dan haar wederhelft. Hij is weer-gegeven in een nogal koelc trant die herinnert aan het werk van Nicolaes Elias, mode-portrettist van de Amsterdamse chic bij uitstek in de jaren dertig. Hem heeft Rembrandtzich kennelijk tot voorbeeld genomen. Bij de vrouw is dit niet zozeer het geval. De peintureis vloeiender, het haar losser gepenseeld, het incarnaat doorwekter, de nuances in kleur entoon zijn fijner uitgebalanceerd (ook wanneer men het verschil in toestand, waarin de tweedoeken verkeren, in aanmerking neemt), de monumentaliteit der compositie is wat strakkergehouden. Tenslotte: men twijfelt geen moment de figuur van Marten Soolmans als eenjongeman van 21 jaar te herkennen, doch is zijn ega hier wel 23? Zij lijkt ouder, schijnttenminste dertig te zijn. Zo rijst de vraag of niet alléén het mansportret in 1634 ontstaanzal zijn, terwijl de, om ons onbekende redenen aanvankelijk niet uitgeschilderde, vrouwlater, pas na zijn dood, er aan toegevoegd werd als een treurende weduwe, dat wil duszeggen, na 14 Augustus 1641. Haar beeltenis werd geheel bij die van haar man aangepast:in formaat en compositie, in het kant van de kraag, in de zilverkleurige rozetten op schoenen ceintuur, in de tegels van de vloer en het grijze gordijn met franje dat de achtergrondvult. Alleen haar leeftijd werd niet op die van Soolmans afgestemd, kón dan moeilijk meerworden. Met deze overwegingen zijn fatsoen van japon, kraag en coiffure zeer wel te rijmen.

In het oeuvre van Rembrandt lijkt een datering van het doek met Oopjen Coppit opomstreeks einde 1641 of kort daarna niet onmogelijk. Het zou dan ontstaan zijn in dezelfdetijd dat hij de 1641 gedateerde borstbeelden van zijn zwager Francois Coopal (Museum teBrussel) en diens vrouw Titia van Uylenburgh (Buckingham Palace) vervaardigde, tweefiguren die in hun waardige monumentaliteit zowel als in de wijze van schilderen genoegmet het vrouwenportret uit de verzameling De Rothschild overeenstemmen, om de suggestiedat het laatste eerst omtrent 1641-1642 ontstaan zou zijn ernstig in overweging te nemen.

R. VAN LUTTERVELT.

9.1

REMBRANDT

EN HENDRICK UYLENBURGH

TE AMSTERDAM

Men kan niet zeggen, dat de talrijke biografen van Rembrandt tot dusverre veel aandachthebben geschonken aan Hendrick Uylenburgh, hoewel men algemeen aanneemt, dat degrote schilder tussen 1631 en 1635 te zijnen huize aan de tegenwoordige Jodenbreestraatn” 2 op de hoek van de Zwanenburgwal heeft gewoond. Dit verbaast ons te meer, omdatde Amsterdamse kunsthistoricus Prof. Jhr. Dr. J. Six indertijd belangrijke bijzonderhedenaan het licht heeft gebracht omtrent de ver buiten onze landspalen bekende kunstacademie,die door Cylenburgh werd geëxploiteerd ‘). Uylenburgh, zelf ook kunstschilder, had nl.een grote verzameling aangelegd van de meest uitgelezen meesters van Europa en gaf inzijn huis onderkomen aan een aantal jonge schilders, die de schilderijen copieerden voor hunonderricht, doch niet minder voor het eigen voordeel van Uylenburgh door de goede prijsdie deze voor de copieën maakte. Het is begrijpelijk, dat zijn kunsthandel Uylenburgh inrelatie bracht met talrijke binnen- en buitenlandse kopers en wanneer men weet dat toen-maals de invloed van de kunsthandel op de smaak van het publiek enorm groot was, kan debetekenis van een figuur als Hendrick Uylenburgh moeilijk overschat worden. Rembrandtmoet onder de indruk zijn gekomen van het bedrijf van Uylenburg, van de gehele omgevingwaarin Uylenburgh leefde en van de relaties, die hij door Uylenburgh verwierf.

Hoe moeten wij ons nu de betrekking tussen Rembrandt en Uylenburgh denken? Wanneerwij in aanmerking nemen, dat Rembrandt reeds te Leiden een atelier had met verscheideneleerlingen (Gerard Dou, Isaak Jouderville, Jacques Des Rousseaux e.a.) en dat hij kortvoor zijn verhuizing naar Amsterdam een bedrag van duizend gulden in Uylenburgh’skunsthandel had gestoken, kunnen wij misschien zijn positie gedurende zijn eersteAmsterdamse jaren het beste weergeven met de moderne term van inwonend ,,leraar” aanUylenburgh’s kunstacademie. Wij stellen ons voor, dat Rembrandt - die zich te Amsterdamal spoedig tot een gevierd portretschilder ontwikkelde - in het huis van Uylenburgh eenatelier had, waar hij zijn sujetten schilderde, dat de jonge schilders, die Lylenburgh’s academiebezochten, Rembrandt’s schilderijen copieerden en dat Rembrandt aan de, leerlingen aan-wijzingen gaf, wanneer deze met het maken van copieën van zijn stukken of die van anderenbezig waren.

Houbraken heeft ons overgeleverd op welke wijze Rembrandt - blijkbaar na zijn verblijfbij Uylenburgh - een pakhuis op de Bloemgracht te Amsterdam had laten verbouwenten behoeve van zijn leerlingen “). De schilder had nl. de beschikbare ruimte door schottenvan papier of zeildoek verdeeld in een aantal vertrekken, waar zijn leerlingen zonder elkanderte storen naar model konden schilderen. De genoemde schrijver dist ons dan een sappigverhaal op van wat er eens gebeurde toen Rembrandt -die elders woonachtig was -op eendag ,,kwam om te zien wat zijne leerlingen deden, gaande om hen te onderwijzen naargewoonte bij den eenen voor en den anderen naa”. Een van de vertrekjes vond Rembrandtgesloten en toen hij door een kier van het schot gluurde, zag hij dat leerling en model zichin verband met de drukkende warmte van hun kleren hadden ontdaan en in die staat gezellig

1) La famosa Accademia di Eeulenborg, in: Jaarboek der Kon. Akademie van wetenschappen te Amsterdam1925/‘26 (Amsterdam 1926), blz. 229 CV.

“) A. Houbraken, De groote schou-wburgh der Ned. konstschilders, beur. door P. T. h. Swillens, 1 (Maas-stricht 1943), blz. 202.

94

met elkander zaten te babbelen. ,,Zeker nu is ‘t even of wij Adam en Eva waren in hetParadijs”, hoorde hij de knaap fluisteren. Waarop Rembrandt woedend geworden het slotforceerde en onder het uitroepen van de woorden ,,Omdat gij naakt zijt daarom moet gijhet Paradijs uit” het ongelukkige paartje de trappen af en het huis uitsmeet.

Zou het nu niet zijn, dat Rembrandt dit pakhuis heeft ingericht naar het voorbeeld van deacademie van Uylenburgh, waar - indien deze onderstelling juist is - de leerlingen inkleine vertrekjes waren ondergebracht en zich daarin met het copiëren van schilderstukkenbezig hielden? Een simpele zin in een op 11 Dec. 1637 opgemaakte inventaris van de nalaten-schap van Uylenburgh’s vriend Lambert Jacobsz., schilder en kunsthandelaar te Leeuwarden,doet ons een blik slaan in de werkwijze ten huize van Uylenburgh. Men leest in deze inven-taris nl. dat zich onder de ca 50 in het sterfhuis van genoemde schilder onverkocht geblevenschilderijen bevond ,,een cleine oostersche vrouwen troni, het conterfeitsel van H. Ulen-burgh’s huijsvrouwe, nae Rembrant” ‘).

Met enige fantasie kan men zich thans voorstellen hoe omtrent 1633 Maria van Eyck,de toenmaals naar schatting ongeveer 30 jaar oud zijnde vrouw van Hendrick Uylenburgh,op Rembrandt’s atelier te haren huize model zat, nadat de schilder haar eerst met Oostersetooi had gesierd, hoe daarna het portret door een leerling van Uylenburgh’s academie wasgecopieerd en deze copie door Uylenburgh was verhandeld en in handen was gekomenvan Lambert Jacobsz. met de bedoeling daarvoor een koper in Friesland te vinden. In deinventaris van Lambert Jacobsz. komen nog vijf andere copieën van stukken van Rembrandtvoor, nl. ,,een oude bestie met een swart capproen”, ,,een vrouwen tronie”, ,,een schonejonge turcksche prince”, ,, een soldaet met swart haer een iseren halskraegh sluijer om dehals” en ,,een eremijt studerende in een rotse”, benevens één echt stuk van de meester,,een outmans tronie met een lange bredebaert”. Al deze copieën dateren van vóór 27 Juni1636; op die datum bezweek Lambert Jacobsz. op nog geen 40-jarige leeftijd na een ziektevan enkele dagen aan de pest (wij zouden thans zeggen aan de ,,griep”). Opvallend vooreen kunsthandelaar in de provincie is het groot aantal schilderstukken, dat hij op een bepaaldmoment voor de verkoop in voorraad had. Ook illustreert de bewaard gebleven inventarisde weinig uitgesproken voorkeur van onze 17de eeuwse voorouders voor or&neLe schilde-rijen.

Behalve een zakelijke relatie heeft er ook een vriendschappelijke relatie tussen Rembrandten Hendrick Uylenburgh bestaan. Wij kunnen dit o.a. concluderen uit het feit, dat laatst-

l) De Vrije Fries, XXVIII (Leeuwarden 1328), b lz . 73, vgl . Oud-Holland LI (1934), b lz . 252 .

95

2% I N S C R I P T I E V.4N HENDRICK UYLENBURCEI I N 2b. INSCIPTIE VAN REMBRANDT IN IIET ALBUM

HET ALBUM VAN BCRCHARD GROSSMANN VAN BURCHhRD GROSSMANN

Koninklijke Bibliotheek Koninklijke Bibliotheek

genoemde in 16581’59 voorkomt als voogd van Rembrandt’s zoon Titus 1). Een en anderis wel in staat om belangstelling voor de kunsthandelaar te wekken.

Wat weten wij nu omtrent Hendrick Uylenburgh? In een acte dd. 16 Sept. 1653, waarinhij voorkomt als taxateur van schilderijen, wordt hij gezegd toenmaals 66 jaar oud te zijn 2),waaruit volgt dat hij ten naastebij in 1587 geboren is. Maar waar? Mogelijk te Leeuwarden,waar Mr. Rombertus Ulenburg (Rombout Uylenburgh), de vader van Rembrandt’s vrouwSaskia (van) Uylenburgh en de zoon van de Leeuwarder burger Rommert Uylenburgh, in1578 advocaat werd en later o.a. burgemeester en raadsheer in het Friese Hof, mogelijkook in het dorpje Rijperkerk bij Leeuwarden, waar aan de tegenwoordige Nijlandswegde Ulenborch-State lag “). Er is nog een derde mogelijkheid: te Krakau, tot 1610 de hoofd-stad en residentie van Polen, universiteitsstad en toentertijde brandpunt van het socinia-nisme. In 1940 maakte nl. een Pools kunstgeleerde uit voor ons ontoegankelijke Poolsebronnen bekend, dat Hendrick en zijn broeder Rombout de zonen waren van Gerrit Rom-boutsz. (of Gerard Rombout) Uylenburgh, koninklijk meubelmaker te Krakau en aldaaroverleden in 1601 “). Dit opende geheel nieuwe perspectieven, want daardoor bleek dat eenlid van het geslacht Uylenburgh, afkomstig uit Friesland, vermoedelijk om der geloofswillewas uitgeweken naar Polen en daar een positie aan het hof had verkregen. Rombout, zondertwijfel de oudste broeder (immers genoemd naar de grootvader van vaderskant, de zoëvenvermelde Rommert Uylenburgh) en dus geboren circa 1585, ,,schilder van den coninck vanPolen”, werd in 1610 burger van Krakau, doch verhuisde blijkbaar nadat koning Sigismund111 zijn residentie in hetzelfde jaar naar Warschau had verplaatst, naar Danzig, waar hij in1612 een der oprichters was van het schildersgilde en verder bleef wonen. Volgens actenuit het stadsarchief van Krakau zou hij voor zijn dood naar Holland zijn getrokken.

Hendrick Uylenburgh heeft dus zijn jeugd in Krakau doorgebracht en is vermoedelijkcirca 1611 met zijn oudere broeder naar Danzig getrokken. Voor het eerst komt hij dd.8 Maart 1628 in een acte te Amsterdam voor als ,,Hendrick van Ulenborch, coopman totAmsterdam, oom en bloetvoocht van de nagelaten weeskinderen van zaliger Romboutvan Ulenborch, in sijn leven schilder tot Dansick” “).

l) Urkunden über Rembrandt, hrg. von C. Hofstede de Groot (llaag 1906), no. 208; Künstler-Inventarc,hrg. von A. Bredius V (Hzvz 1918). blz. 1690.

3 Ogd-Holland, VII (1889j, bl; 4 3 . ”a) T. E. Teunissen, De ontdekking van Ulenburch-state te Rijperkerk, in De Vrije Fries, XL (1950),

blz. 200,‘ZOl.3 Thieme-Becker, Allgem. Lexikon d. bild. Künstler, XXXIV (1940), blz. 17. Het artikel is ondertekend

met de letters ,,Cy”. Het toeval wil dat vlak bij Danzig een dorpje Krakau ligt, doch uit de aard deronder het artikel opgegeven Poolse bronnen is op te maken dat met Krakau hier de vroeger Poolsehoofdstad is bedoeld.

5, Künstler-Inventare, a.v. blz. 1685.

96

Wij deelden reeds mede, dat Hendrick heeft gewoond aan de tegenwoordige Joden-breestraat n0 2; wij zijn hiervan zeker omdat hij in een acte van 26 Juli 1632 vermeld werdals wonende op de Breestraat ,,aan de St. hntoniesluis” l). Dit huis werd samen met hetRembrandthuis (Jodenbreestraat n” 4) in 1606 of 1607 gebouwd door Hans van der Voort,een broeder van de schilder en collectionneur Cornelis van der Voort. Na het kinderloosoverlijden van Hans heeft Cornelis waarschijnlijk het huis geërfd. Men vindt vermeld, datna Cornelis’ dood diens goederen op 30 Aug. 1625 werden verkocht op ,,‘t hoeckjen van deBreestract”. Het huis werd daarna het eigendom van ridder Nicolaes Seys Pauw, heer vanBennebroek en Oosterwijk, een zoon van ridder Rdriaen Pauw, heer van Heemstede, dievan 1631 tot 1636 raadpensionaris van Holland was. Na de dood van zijn zoon op 1 april1640 verkocht Adriaen het huis aan de schilder Nicolaes Elias (Pickenoy), die er een somvanf 5000,- tegen een rente van f 225,- per jaar op opnam. Reeds op 26 Mei 1645 droegNicolaes het over aan een PortugeesJoodse koopman Daniel de Pinto a),

I-Iet meest aannemelijk is, dat Hendrick Uylenburgh het huis circa 1627 heeft gehuurdvan Nicolaes Pauw. Het ,,Kohier van den 200sten penning voor Amsterdam” (uitgegevenin 1890) noemt op f” 156 v’ en 157 als bewoners Balthazar de Visscher, aangeslagen voor eenvermogen van f lO.OOO,-, en Abraham van Ulemburch, aangeslagen voor een vermogenvan f3000,-. Deze namen stellen ons echter voor een raadsel: Balthasar de Visscher waseen ‘gezeten Amsterdams koopmans), terwijl Abraham Uylenburch niet van elders bekendis. Mogelijk is ,,Abraham” een verschrijving voor ,,Hendrick” en woonde ook Balthasarde Visscher in 1631 in het huis. In ieder geval was het een groot huis; vooral hetachterhuis aan de burgwal was zeer ruim en voor schilderschool uitermate geschikt.

Van onmiskenbaar belang is het o.i. dat Uylenburgh te Amsterdam lid was van de Water-landse Gemeente der Doopsgezinden. Wij weten dit omdat enige maanden na zijn doodzijn dochters Sara, Anna en Susanna op volwassen leeftijd bij deze gemeente werden gedoopt

‘) Crkunden über Rembrandt, no. 25.“) Een en ander volgens vriendelijke mededeling van mej. dr. 1. ll. van Eeghcn, vgl. Kunstler-Inventarc,

blz. 1180, Archief Burger Weeshuis (Gemeente Archief Amsterdam), 366, 56 en A. M. Vaz Dias, Wiewaren Rembrandt’s buren? in:

a)De Vrijdagavond, VII, 2 (1930/‘31), blz. 2’2 e.v.

Balthasar de Visscher, van Keulen, oud 36 jaar, wonende op de Romaensche Kaay tekende 29 act. 1626te Amsterdam ten huwelijk in met Sara Cobbaut, van Amsterdam, oud 28 jaar (mededeling van mej. dr.1. H. van Eeghen).

2c. ‘ILKi:NINC; V A N KI:MBKAN”~x I N l1H.I’ A L B U M

V A N BUIICIIAKD GROSSMANN

Koninklijke Bibliotheek

97

en dan uitdrukkelijk wordt vermeld, dat ook hun vader lid is geweest ‘). Zelf zal Hendrickcirca 1612 te Danzig zijn gedoopt. Aldaar bestond in die tijd een bloeiende gemeente derWaterlanders, die met de Socinianen in Polen (,,de Poolse broederen”) in nauwe relatiestond. Sinds 1607 was er leraar Jan Gerritsz. van Emden, die 7 April 1617 overleed en in1616 op 55-jarige leeftijd door een der broeders is geschilderd; de prent die Jacob Folkemalater naar dit portret maakte, draagt het onderschrift ,,Vylenburgh pinx(i In afwijkingvan Wurzbach en Thieme-Becker zouden wij dit portret niet aan Rombout doch aan HendrickUylenburch willen toeschrijven. Meer dan waarschijnlijk heeft Jan Gerritsz. van EmdenRombout en Hendrick de doop toegediend.

Waarom is het nu van belang te weten, dat Uylenburgh Doopsgezind was? Omdat dezeomstandigheid misschien een antwoord kan geven op een vraag, die velc Rembrandtkennersheeft beziggehouden: behoorde Rembrandt tot de Menisten? Indertijd hebben Doops-gezinde predikanten deze vraag gesteld 2), vooraanstaande kunsthistorici toonden ter zakehun belangstelling, terwijl laatstelijk een Duits predikant, Hans Martin Rotermund, aan dekwestie nog een zeer uitvoerig en gedocumenteerd artikel heeft gewijd “). Rotermund komttot de conclusie, dat Rembrandt tussen 1641 en 1656 in nauwe relatie heeft gestaan metDoopsgezinden, al is hij dan in die tijd misschien geen lid geweest van een hunner gemeenten.Interpretatie van tekeningen en andere uitingen van Rembrandt’s kunst wijzen in dezerichting; zij zijn vaak niet in overeenstemming met de Gereformeerde Bijbelopvatting enbeter te begrijpen, wanneer men een Doperse inslag bij Rembrandt aanneemt.

Degenen, die aannemen, dat Rembrandt Doopsgezind is geweest, wijzen er in het bijzondelop, dat de Italiaan Filippo Baldinucci in zijn in 1686 verschenen werk ,,Cominciamentoe progresso dell’ arte” 4) uitdrukkelijk zegt, dat Rembrandt Menist is geweest, waarbij dezeschrijver steunt op mededelingen van de Deense schilder Bernhard Keil, die van 1642 tot1647 bij Rembrandt heeft gewerkt en van 1644 tot 1647 tevens de Academie van Uylenburghheeft bezocht. Het is echter zaak om zeer voorzichtig te zijn met mededelingen van buiten-landers uit de tweede hand, omdat deze buitenlanders de toestanden hier te Iande moeilijkkonden beoordelen. Bovendien is het nu eenmaal een niet weg te cijferen feit, dat de naamvan Rembrandt niet voorkomt in de archiefstukken der verschillende Doopsgezinde gemeen-ten van Amsterdam, waarvan er nog talrijke uit de 17de eeuw bewaard zijn. Een tweedeargument is meer van negatieve aard: Rembrandt was geen lid van de Gereformeerde kerk,omdat niet hij, maar alléén Hendrickje Stoffels op 25 Juni 1654 voor de GereformeerdeKerkeraad werd geroepen, toen zij in verwachting was zonder met Rembrandt getrouwd tezijn. Het Notulenboek van de Kerkeraad drukt dit kernachtig uit: ,,Hendrickie Jagherswoonende op de Breestraet heeft haer in hoererij verloopen met Rembrandt de schilder” “).Bekend is dat Hendrickje op 23 Juli d.a.v. van het Avondmaal werd uitgesloten, in die tijdeen strenge straf, vooral wanneer men bedenkt, dat zij nimmer verzocht heeft wederomtot de Tafel des Heren te worden toegelaten !

Omdat een Doperse inslag bij Rembrandt blijkbaar onmiskenbaar is, zouden wij de zaakechter liever aldus willen voorstellen: Rembrandt heeft tussen 1631 en 1635, dus van zijn25ste tot zijn 29ste jaar, in huis gewoond bij een vroom Doopsgezinde. Het is bekend

l) Register van de lidmaten B la IV, fo 7 v0 (Archief Doopsgezinde Gemeente: te Amsterdam): ,,1661versoecken den H. Doop Sara Uylenburch, Anna Uylenburgh, Susanna Uylenburgh jonge dochters,dochters van Hendrick Uylenburgh sal. onse broeder en litmaet, aengegeven door Gerrit Uylenburghhaer broeder ons litmaet. Syn gedoopt den 11 December in de dienst van Jacob Cornelisz.”

“) S. Cramer in de Zondagsbode, Doopsgezind Weekblad X1X (1906), no. 27, C. N. Wybrands ald. no35-41, K. Vos in De Gids 1909, 111, blz. 49 e.v.

“) Rembrandt und die religiöse Laienbewegungen in den Niederlanden, in: Ned. Kunsthistorisch Jaarboek1952/‘53, blz. 104 e.v.

4, De Universiteits-Bibliotheek van Amsterdam bezit een uitgave van 1767.5, Waar de woorden in het Notulenboek zo duidelijk zijn, is het onbegrijpelijk, dat Wybrands en Boter-

mund kunnen menen, dat Hendrickje Stoffels’ dochter Cornelia van Rijn bij de doop in de Gereformeerdekerk dd. 13 October 1654 reeds ongeveer drie jaar oud geweest zou zijn. Toen Cornelia op 15-jarigeleeftijd ten huwelijk aantekende (3 Mei 1670), gaf zij wel op 18 jaar oud te zijn, maar bekend is dat dezeopgaven vaak foutief zijn. Ruim een eeuw later gaf in 1792 de 15-jarige Mietje Versfelt, de later bekendeFranse schrijfster Ida Saint-Elme, bij haar huwelijk te Amsterdam op dat zij 17 jaar was. Een en anderis gemakkelijk te begrijpen.

98

3. l’OK’I’RT.‘r VAN MAKI.& VAN EYCK,VROUW VAN HENDRICK UYLENBUKCH? 1632

Nationaal Museum Stockholm(Rembrandt-tentoonstelling Amsterdam-1956,no. 16)

dat in dit tijd leden van een bepaalde Doopsgezinde gemeente hun vrienden bijna uitsluitendin eigen kring zochten. Zij hadd en nl. allerlei maatschappelijke opvattingen, die de omgangmet andersdenkenden bemoeilijkten. Bij de Waterlanders, de meest vrijzinnige onder deDoopsgezinden, was het in de eerste helft van de 17de eeuw al niet anders. Om bv. huwelijkenbuiten eigen kring tegen te gaan, zocht de Meniste vader, wanneer zoon of dochter ongeveertwintig jaar oud was geworden, een geschikte partner uit, die lid was van dezelfde gemeente,waartoe vaak het land werd doorgereisd.

In deze kring werd de van huis uit Gereformeerde Rembrandt opgenomen. Bij Uylen-burgh trof hij als vrienden hoofdzakelijk Doopsgezinden, Bijbelkenners bij uitnemendheid.Wij willen er hier één bij name noemen: de reeds vermelde Lambert Jacobsz., leermeestervan de eveneens van huis uit Doopsgezinde schilders Jacob Backer en Govert Flinck, eenman die de Bijbel op zijn duimpje kende en daarom bij voorkeur Bijbelse taferelen schilderde,waaraan andere schilders voorbijgingen 1). Was het wonder dat Rembrandt op zijn leeftijdbeïnvloed werd door de Doperse Bijbelopvattingen, die zo vaak in Uylenburgh’s huis hetonderwerp van gesprek waren en misschien wel met zekere sympathie daartegenover kwamte staan? Anderszijds lij kt hij echter een veel te onafhankelijke geest - Baldinucci noemthem ,,un umorista di prima classa”, door Six vertaald als een ,,zonderling en nukkig man” -om zich blijvend bij een der toenmaals bestaande kerkgenootschappen te voegen, zeker nietbij de Doopsgezinden, omdat het leven dezer bij uitstek ingetogen burgers niet met zijnaard strookte. Men krijgt daarom sterk de indruk, dat hij - zoals zovele der intelIectuelenuit die tijd - heeft behoord tot de buitenkerkelijken, zeer religieus maar afkerig van kerke-lijke twisten en haarkloverijen. Vaak waren deze buitenkerkelijken voorstanders van éénalgemene Christelijke kerk, zoals bv. de zeevaartkundige Robbert Robbertsz. le Canu, uitDoopsgezinde kring afkomstig, die voor zijn broeders hied ,,alle den geenen die daer belijdendat Jesus is Christus, also wel de Papisten ais Calvinisten ofte Mennisten” a) of de dichter

l) Vgl. artikelen van schrijver dezes over Lambert Jacobsz. in: Oud-Holland, XLVII (1930) en LI (1934).a) C. P. Burger Jr., Amsterdamsche rekenmeesters en zeevaartkundigen in de 16de eeuw (Amsterdam

1908, overdr. De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers, dl. 111), blz. 122/123.

5 . PORTRET VAN GERRIT UYLENBURCH? 1633

v.m. coll. Joesoepow, Leningrad

Dirck Kaphaëlsz. Camphuysen, eveneens uit Doopsgezinde kring, een tijdlang Kemonstrantspredikant, afkerig van elke kerkelijke autoriteit en belijdenis, die zijn ideaal zag in de Rijns-burger Collegianten, terwijl de dichter Pieter Cornelisz. Hooft, die trouwde en zijn kinderenliet dopen in de Gereformeerde kerk (evenals Rembrandt), geen lid was van deze kerk,omdat zijn fïlosofise geest in de leerstellingen van het Calvinisme geen bevrediging vond 1).

Het komt ons voor, dat bovenontwikkelde opvatting omtrent Rembrandt’s ,,geloof”, eenbevredigende oplossing geeft voor de vragen die men zich tot dusverre ter zake heeftgesteld.

Waarop berust nu de onderstelling, dat Rembrandt tussen 1631 en 1635 ten huize vanHendrick Uylenburgh heeft gewoond? Hoofdzakelijk daarop, dat Rembrandt -- nadat hijnog in zijn Leidse tijd Uylenburgh f lOOO,- leende en in de tweede helft van 1631 van

Leiden naar Amsterdam verhuisde - in de reeds genoemde acte van 26 Juli 1632 voorkomtals ten huize van Uylenburgh ,,logerende”, dat in zijn huwelijksintekenacte dd. 10 Juni 1634staat ,,woonende opde Brestraet” en dat op 26 Febr. 1635 op cen verkoping een schilderijwerd gekocht door ,,Rembrandt van Kijn tot Hendrick Uylenburch” “). Voor een relatietussen Rembrandt en Uylenburgh pleit ook,dat laatstgenoemde in 1633 als uitgever voor-komt van Rembrandt’s bekende prent van de afneming van het kruis. Verder is niet tenonrechte de veronderstelling geuit, dat Rembrandt ten huize van Hendrick Uylenburghzijn vrouw Saskia, uit de Gereformeerde tak van het geslacht [Jylenburgh en een volle nichtvan Hendrick, heeft ontmoet.

De verhouding tussen Rembrandt en Hendrick wordt voorts niet onaardig geïllustreerddoor een tweetal inscripties in het Album Amicorum van de Duitser Burchard Grnssmann,thans in de Koninklijke Bibliotheek te ‘s-Gravenhage a). Grossmann, die slechts enkeledagen in Amsterdam vertoefde, bezocht Lrylenburgh op 18 Juni 1634 (de andere Amster-

l) Zie uitvoerig over de 17de eeuwse geestesstromingen: kl. 0. Meinsma, Spinoza en zijn kring (1896),%. S. Dunin Borkowski, De junge Spinoza (1910), herdr. als lste dl van: Aus den ‘ragen Spinoza’s,1933) en Mej. C. W. Roldanus, Zeventiende-eeuwsche geesteshloei (Amsterdam 1938, Patria-reeks 33).

3, DieUrkunden über Rembrandt, no. 25, 34 en 42.s) Id., no. 34, vlg. het Verslag over den Toestand der Kon. Bibl. in het jaar 1897 (‘s-Gravenhage 1898),

blz. 68, met reproductie.

100

damse inscripties zijn gedateerd tussen 17 en 21 Juni). Rembrandt is verder de enige kunste-naar, waarvan een inscriptie in het Album voorkomt. Wij stellen ons voor dat toen Gross-mann Uylenburgh een bezoek bracht om diens schilderijencollectie te bekijken, hij daarook Rembrandt aantrof en de schilder bij die gelegenheid om een inscriptie en tekeningverzocht.

Aan dit alles hebben wij nog kunnen toevocgcn, dat de vrouw van Uylenburgh voorRembrandt model heeft gezeten. Dat pleit wel voor een langdurig verblijf van Rembrandtbij de Uylenburghs. De naam van Uylenburgh’s vrouw, Maria van Eyck, komt voor inbeider testament, dat op 15 Juli 1634 te Amsterdam werd opgemaakt 1). Het echtpaar hadtoen zes kinderen: Gerrit, Isack, Sara, Anna, Susanna en Lyntgen. Het is bekend, datGerrit, de oudste (genoemd naar de grootvader van vaderszijde), omtrent 1625 geboren was,waaruit volgt dat Hendrick en Maria omtrent 1624 zijn getrouwd. Voor Hendrick, die toen-maals reeds 37 jaar oud was, zal dit cen tweede huwelijk geweest zijn. De leeftijd van Mariakunnen wij in 1624 schatten op 20 à 25 jaar. Deze schatting houdt verband met de gebruikenop het gebied van het huwelijk bij de toenmalige Doopsgezinden.

Toen Rembrandt bij de Uylenburghs inwoonde, was Maria van Eyck dus ongeveerdertig jaar oud. Nu is het een heel merkwaardig feit, dat zij als Doopsgezinde met Oostersetooi gesierd voor de schilder heeft geposeerd. Dit strookte volstrekt niet met de Doperseopvattingen: Doopsgezinden verfoeiden in die tijd nog elke opschik. Een dergelijk portretkan dus alleen ontstaan, wanneer men aanneemt dat Rembrandt bij de Uylenburghs in eenzeer vertrouwde sfeer leefde. Maar wij gaan verder. Wanneer wij lezen, dat Rembrandtzeer critisch was ten opzichte van zijn werk en dat hem dit nooit tevreden stelde, getuigede telkens nieuwe concepties van eenzelfde onderwerp a), dan vragen wij ons onwillekeurigaf: zou de schilder Maria van Eyck niet meer dan eens hebben geportretteerd? Hij had haarimmers dagelijks om zich heen en zij was blijkbaar niet onwillig voor hem model te zitten.En natuurlijk volgt dan de vraag: zou haar portret thans nog zijn aan te wijzen?

Wanneer men de portretten, door Rembrandt in zijn eerste Amsterdamse tijd geschilderd,beschouwt, dan wordt men - na het stellen van vorenstaande vraag - op een bijzonderewijze verrast. Immers juist tussen de jaren 1631 en 1635 heeft de meester verscheidene maleneen jonge vrouw geschilderd van ongeveer dertigjarige leeftijd ! Deze vrouw is tot dusverregeïdentificeerd als Lysbeth, de toenmaals te Leiden woonachtige zuster van Rembrandt.Bredius, die niet minder dan elf portretten van deze zuster opsomt, heeft zich echter terechtop het standpunt gesteld, dat voor deze identificatie geen enkel deugdelijk bewijs bestaat 3).Wij zouden in verband met het hiervoren gestelde de afgebeelde jonge vrouw willen identi-ficeren als Maria van Eyck, de vrouw van Hendrick Uylenburgh.

Men ontmoet dezelfde jonge vrouw op het bekende schilderij van Rembrandt uit 1631in de ,,Alte Pinakothek” te München, dat de Heilige Familie (Maria, Josef en het kind Jezus)voorstelt. Men zou in de afgebeelde figuren Maria van Eyck, Hendrick Uylenburch en decirca 1630 geboren Anna Uylenburgh kunnen herkennen.

Neemt men eenmaal aan, dat Maria van Eyck enige malen door Rembrandt is geconterfeit,dan ligt het vermoeden voor de hand, dat ook Hendrick Uylenburch zelf, toenmaals een manvan ongeveer 45 jaar, wel eens afzonderlijk door de schilder vereeuwigd zal zijn. Inderdaadbestaat er een portret van een man van tussen de 40 en 50 jaren oud, door Rembrandt circa1631 geschilderd en tot dusverre geïdentificeerd als Rembrandt’s vader. Dezelfde persoonis door Rembrandt meerdere malen afgebeeld (een dezer portretten draagt het jaartal 1631);Bredius twijfelt bij ten minste twee van deze portretten aan de gangbare identificatie, omdatRembrandt’s vader reeds in 1630 overleed en op vroegere pcJrtretten veel ouder lijkt 4).Omdat wij moeten erkennen, dat deze identificatie veel onzekerder is dan de vorige,durven wij bijna niet verder te gaan en vergenoegen ons erop te wijzen, dat Rembrandt

‘) Künstler-Inventare, b l z . 1687.‘) W. Martin, De Hollandsche schilderkunst in de 17de eeuw (Amsterdam 1936), blz. 29.s) Rembrandt. Schilderiien. 630 afb.. inl. en bew. van A. Bredius (Utrecht 19351. aanteekenimzen. blz. 5.

In de Bijlage vindt & alle hier’ besproken portretten met de‘nummers bij”Bredius en <of&ede deGroot opgesomd.

3 Bredius, Aanteekeningen, blz. 5.

1 0 1

juist in de jaren 1633 en 1634 een zestal portretten van een ongeveer achtjarige knaap heeftgeschilderd, die zeer goed Hendrick Uylenburgh’s oudste zoon Gerrit, de later zo bekendekunstschilder, geboren in 1625, kunnen voorstellen. Als model stond dezelfde knaap waar-schijnlijk voor Rembrandt’s schilderij van Amor uit 1634 ‘). Is het niet al te verleidelijk aante nemen, dat Rembrandt in de tijd tussen 1631 en 1635 zijn sujetten koos uit leden vande familie, waarbij hij in huis woonde?

Hoewel er verschillende aanwijzingen zijn voor het vermoeden dat Rembrandt metHendrick Uylenburch in relatie bleef ook na zijn vertrek uit diens huis, ligt het buiten hetbestek van dit opstel om nader op de latere lotgevallen van Hendrick in te gaan. Eldershopen wij op hem en zijn broeder Rombout, de schilder, terug te komen.

Wij vermelden hier dus slechts dat in 1639 Rembrandt Hendrick Uylenburch’s buurmanwerd in de tegenwoordige Jodenbreestraat; Rembrandt’s plaats ten huize van Uylenburghwas intussen ingenomen door diens geloofsgenoot Govert Flinck 2), die later tot de Remon-stranten overging. In 1647 huurde Uylenburgh het huis ,,De Bril” aan de Dam, dat eigendomwas van de stad en in 1654 ten behoeve van de bouw van het nieuwe stadhuis werd geamo-veerd s). Toen hij op 22 Maart 1661 in de Westerkerk werd begraven, werd als zijn laatstewoonplaats de Lauriergracht genoemd.

Bredius heeft bijna een mensenleeftijd geIeden er zich over beklaagd, dat wij over Rem-brandt’s vriend, de kunstkoper Hendrick Uylenburch, niet bijzonder goed waren ingelicht ‘).Wij vleien ons met de gedachte dat thans, zoal niet een beter inzicht in zijn leven, dan tochwel in zijn verhouding met Rembrandt is verkregen. In den vervolge zullen naar onzebescheiden mening de biografen van Rembrandt, die tot dusverre Uylenburgh nauwelijkshebben genoemd, meer aandacht aan deze figuur moeten besteden. Het komt ons nl. voordat Uylenburgh, die ongeveer twintig jaar ouder was dan Rembrandt, als een soort mentorde schreden van Rembrandt gedurende de eerste jaren van diens verblijf te Amsterdam heeftgeleid.Ten huize van Uylenburch ontwikkelde Rembrandt zich tot een leermeester vanformaat 5). Door de enorme relaties van Uylenburch in koopkrachtige kringen, werd Rem-brandt te Amsterdam al spoedig een gevierd portretschilder: zijn eerste belangrijke opdrachtaldaar, de anatomische les van Prof. Tulp, dateerde reeds van Januari 1632. Ook moetenRembrandt’s godsdienstige opvattingen sterk beïnvloed zijn door zijn verblijf ten huize vanUylenburgh. En last not least: opgenomen in de familiekring heeft Rembrandt een of meerleden daarvan geschilderd en heeft hij al spoedig in die kring zijn geliefde Saskia ontmoet, metwie hij ook na zijn huwelijk bij de Uylenburghs bleef inwonen. Redenen te over om debetekenis van Hendrick Uylenburch in zijn verhouding tot Rembrandt niet te onderschatten.

Mr. H. F. WIJNMAN.

B d’re IUS no . 470 , s ch i lder i j b i j baron ‘Thvsscn-Bornemisza, kas tee l Rohoncz.,,Govert Fl inck tot Hendrick Uylenburcg” heet het in een acte d d . 7 M r t 1 6 3 7 (Künstler-Inventarc,b l z . 1 2 8 , Nachtrag b l z . 9 ) .

a) J a a r b o e k Amstelodamum, Vil (1909), b l z . 1 6 2 .4, Amsterdamsch Jaarboek je (1891), b l z . 6 1 .3 Reeds circa 1633 wordt Jacob Backer als zijn leerling vermeld. Deze was de zoon van een bakker, (die

een invloedri jk l id was van de Doopsgezinde gemeente der Water landers , te Amsterdam woonacht igaan de tegenwoordige Korte Nieuwendijk) en in zijn jeugd een buurjongen yan Lambert Jacobsz.,die eveneens de zoon was van een belangri jk l id derzelfde gemeente.

BIJ LAGE

z$e pagina 103

Overzicht van portretten van Rembrandt die mogelijk Icden van de familie Uylenburgh voorstellen.H = Beschreibendes und kr i t isches Verzeichnis der Werke der hervorragendsten hol ländischen Maler desXVIl. Jahrhunderts , VI ( E s s l i n g e n u s w . 1 9 1 5 ) .B = Rembrandt , schi lder i jen , 630 a fb . In l . en bcw. van A. Bredius (Utrecht 1935) .

102

-

11.1 Iendrick

Uylenburgtmet vrouw

en kind

111Hendrick

Uylenburch

IV.Gerrit

Uyld7Urgk

4

5

6

7

8

9

1 0

1 1

12

1 3

14

15

1 6

17

1 8

19

20

2 1

22

23

Omschrijving door Hofstedede Groot en Bredius

H. Junges Mädchen, ca 1631B. De zusterH. Liesbeth van Rijn, 1632B. De zusterH. Lebensgrosse Halbfïgur,

1632B. De zusterH. Liesbeth van Rijn, ca 1632B. De zusterH. Liesbeth van Rijn, 1632B . De zuster11. Liesbeth van Rijn, ca 1632B. De zusterH. Liesbeth van Rijn, 1633B. De zusterH. Liesbeth van Rijn, 1633B. De zusterB. De zuster

H. Liesbeth van Rijn, 1633B. De zusterB. De zuster, 1634

H. Die heilige Familie in derZimtnermannswerkstart,1631

B. De Heilige Familie

H. Harmen Gerritsz. van Rijn, 48 x 37ca 1631 paneel

B. De vaderH. Harmen Gerritsz. van Rijn,

ca 163065 x 5 1

paneelB. Rembrandt’s vader als of-

ficierH. Harmen Gerritsz. van Rijn,

ca 163011. Harmen Gerritsz. van Rijn,

ca 1631B. De vaderH. Harmen Gerritsz. van Rijn,

16318. De vader

1-1. Knabe in polnischem Ge-wand, ca 1634

B. Knaap in Pools gewaadH. Knabe in dunklem Mantel

1633B. Portret van een knaapH. Knabe in reichem Gewand,

1633B. Portret van een knaap8. Portret van een knaap

H. Knabe mit buntetn Hals-B . tuch, 1633B. Portret van een knaapH. Knabe mit üppigem kasta-

nienbraunem Lockenhaar,1634

B. Portret van een knaap

Grootte \Tr bij3 rediu!

-. -

68,5 x 48paneel

68 x 53doek

83 505

84 697

72 x 54doek

63 x 48paneel

5 5 x 48paneel

52 x 39paneel

59 x 94paneel

57 x 43doek

5 9 x 44paneel

62 x 54doek

62 x 49paneel

193 x 130doek

85

86

87

88

89

90

9 1

95

100

544 92

78 674

79 673

36 x 27paneel

8 1 x 7 5doek

X0 681

8 1 675

60 x 5 1p a n e e l

82 679

67 x 48paneel

186 492

59,7 x 16,;paneel

187

21,5 x 14,5paneel

188

46,5 x 4 1paneel

44 x 33paneel

189

190

47 x 36,5 1 9 1

Vr. biHof-stedede G.

698

696

694

695

699

693

691

493

491

490

494

j;

-

Verblijfplaats

vm. coll. baron A. dcSchindler te ParijsS ir Fred. Cook tcRichmond

Nationaal Museumte StockholmS. H. Kress te NewYorkBrera Museum teMilaanF. W. Cliffixd teMinneapolisRobert Trest 11 Painete Bostonv.h. A. R. Jones teKansas CityNat. Museum teStockholmW. C. Esther teZürichJ. M. Stettenheim teNew York

Alte Pinakothck teMünchen

Museun1 te Kassel

W. B. Chamberlainte Brighton

Ermitage te Lenin-gradArt Institutc te Chi-cago

Mevr. Fleischmannte Londen

Errnitage te l,enin-grad

v.h. vorst Joesoepowte Leningrad

Wallace collectie t eLonden

Particulier bezit

Baron Ed. de Roth-schild te Ferrières

Hertog van Portlandte Welbeck Abbey

103

R E M B R A N D T

A L S I L L U S T R A T O R

Iiembranclt’s roem berust op zijn schilderijen, zijn etsen, zijn tekeningen, zeker niet op zijnboekillustraties. Met dit genre heeft hij zich slechts zelden beziggehouden: de enkele etsenvan zijn hand die voor boeken bestemd zijn, behoren zeker niet tot zijn beste werk. Dit isniet zo verwonderlijk als men bedenkt, dat Rembrandt slechts zelden de burijn, die meestalvoor illustratief werk gebruikt werd , gehanteerd heeft. Bovendien kan men van een eigen-zinnig kunstenaar als Rembrandt was moeilijk verwachten, dat hij zich gaarne schikkenzou naar de velc eisen, die het in menig opzicht zo afhankelijke werk van de boekillustrat»rnu eenmaal meebrengt. Toch loont het de moeite enige aandacht te wijden aan Rembrandtals illustrator, omdat alles wat deze grote kunstenaar betreft belangrijk is, en ook omdatdie enkele prenten ons stuk voor stuk voor raadselen stellen en bovendien van enig belangzijn voor de kennis van Rembrandt’s opvattingen en zijn persoonlijkheid.

In de jaren dat Rembrandt zich als kunstenaar een weg baande, liep de bloeitijd van deNederlandse illustratiekunst ten einde. De periode van 1600 tot 1625 kan men met recht de,Gouden kwart-eeuw van de Nederlandse boekillustratie noemen. De beste kunstenaars,zoals Jacob de Gheyn 11, Jan van de Velde, Simon Frisius, Willem Buytewech en vooralde De Passe’s en Adriaan van de Venne, hebben met talent en kennelijke vreugde dit genrebeoefend. De geïllustreerde boeken uit deze periode vormen een weerspiegeling van hetactieve en opgewekte leven van het jonge volk, dat met zoveel energie aan zijn toekomstbouwde. Welke soorten boeken werden er toen geïllustreerd? xatuurlijk de reisverhalen,waarin de ontdekkingsreizen naar Oost en West beschreven werden, de boertige, amoureuzeen aandachtige liedboeken, waar de beste dichters aan meewerkten, en vooral de emblemata,de bundels met getekende en berijmde zinnebeeldige voorstellingen, waarin tekenaar endichter eendrachtig samenwerkten. De Nederlanders schenen van dit genre niet genoeg tekunnen krijgen, evenmin als van de religieuze en politieke allegorieën, die in deze tijdvan het barok zo geliefd waren.

Na deze bloeiperiode komt er dan een tijd van stilstand. Weliswaar verschijnen er steedsmeer geïllustreerde boeken, doch deze zijn niet te danken aan de beste kunstenaars, maaraan tweederangsmeesters. Ook grijpt men dikwijls terug naar oude illustraties, zelfs XVIe-eeuwse, terwijl belangrijk werk van contemporaine tekenaars in portefeuille blijft.

Hoe stond Rembrandt tegenover de genres, die omstreeks 1625 in zwang waren? Omreisverhalen kan Rembrandt, die nooit heeft willen reizen, zich niet veel bekommerd hebben.Dat hij veel belangstelling had voor de litteratuur van zijn tijd, blijkt niet uit zijn werk.Zijn voornaamste lectuur vormde gedurende zijn gehele leven ongetwijfeld de Bijbel.Hoe stond hij tegenover de cmblematiek en de allegorie.2 ‘t Is de vraag of hij zich in dezegeleerde, humanistische genres met hun ingewikkelde regels bijzonder thuis voelde. Alskind van zijn tijd heeft Rembrandt zich wel een enkele maal beziggehouden met emblematieken allegorie. ‘t Is echter merkwaardig, dat juist de verklaring van de enkele stukken in zijnoeuvre, die in deze richting gaan, de kunsthistorici zoveel moeite geeft. Waaruit men danbeurtelings de conclusie trekt, dat dit genre Rembrandt blijkbaar bepaald niet lag, maar ook,dat het aan ons moet liggen, als wij Rembrandt niet begrijpen ! Een van deze raadselachtigewerken is de ets, bekend onder de naam ,Het scheepje van Fortuin’, die bedoeld is alsboekillustratie.

1. Het scheepje van Fortztin.

Deze ets komt voor in het langademige, in 1634 verschenen gedicht ‘Der zee-vaert lof’van Elias Herckmans, een zeeman-dichter, die het later tot hoge betrekkingen in Braziliëzou brengen. In zijn gedicht bezon6 hij de ‘gedenckwaerdighste zeevaerden met de daeraen-klevende op en onderganghen der voornaemste heerschappeijen der gantscher wereld zedert

IIHT S C H E E P J E V A N PORTGIN

haere beginselen tot op den dagh van huyden’, een soort wereldgeschiedenis der zeevaartdus, waarvan het leitmotiv vormde: een aansporing tot de Hollanders om in eendrachtnaar vrede te streven. Dit laatste stond ongetwijfeld in verband met de in 1633 begonnenvredesonderhandelingen met Spanje, waarmee ondanks de aandrang der kooplieden nietalleende calvinistische predikanten, maar ook verschillende gewesten niet konden instemmen.

Herckmans epos is versierd met zeventien etsen, waarvan één, de twaalfde in rangorde,van Rembrandt is en de zestien andere van de onbelangrijke kunstenaar Willem Basse.Rembrandt’s ets is geplaatst boven het derde boek, dat begint met de periode van Augustus.De naam voor deze ets, ‘Het scheepje van Fortuin’, stamt uit de XVIIIe eeuw, toen er reedsverschil van mening bestond over de interpretatie. Men werd het er toen over eens, dat devrouwenfiguur op het vertrekkende schip Fortuna voorstelt, die de zeehandel begunstigt,nu er na de overwinning van Augustus op Antonius in de slag bij Actium vrede in hetRomeinse rijk heerst, zodat de deuren van de tempel van Janus, wiens beeld op de achter-grond te zien is, gesloten kunnen worden. Niet eens was men het over de vraag of de figuurmet de lauwerkrans op de voorgrond, wiens paard ineenzakt, de overwinnaar Augustusis, die zijn strijdros niet meer nodig heeft, dan wel de overwonnen Antonius. In de XIXeeeuw heeft Vosmaer in zijn boek over Rembrandt een geheel andere interpretatie gegeven.Volgens hem slaat deze prent op de reis van Paulus, die in Jeruzalem uit de tempel verdrevenwerd, waarna de deuren gesloten werden en hij zich op reis naar Damascus begaf. JanVeth heeft op zijn beurt Vosmaer bestreden en wijzend op de tekst van Herckmans betoogd,dat de vrouw op het schip de oorlogsgodin Bellona is, die haar wapenrusting afgelegd heeften nu vrede te land en ter zee gebiedt. De figuur op de voorgrond zou dan Mars zijn, aanwiens heerschappij een einde komt.

De laatste studie over deze prent is te danken aan de te vroeg ontslapen Nijmeegse histo-ricus Cornelissen, die de moeite genomen heeft Herckmans’ rijmelarij nauwkeurig te lezen l).

l) J. D. M. Cornelissen, Twee alh@sche effen ~WB Rembrandt. I Het scheepje ~ti Fortuk. Oud-Holland LVIII(1941) p. 111-126, waar de oudere litteratuur uitvoerig vermeld wordt.

105

hï 17 D EA

l lij keert terug tot de oude opvatting, dat de prent slaat op de Pax Romana, die na de slagbij Actium begon, maar meent, dat et- volgens de regels der emblematiek een tweede actuelebedoeling achter de voorstelling schuilt. Rembrandt moet tevens gedacht hebben aan deslag in het Slaak in 1631, waar de Staatsen dank zij een gelukkig toeval de veel sterkereSpaanse vloot overwonnen, en waarvan, in het licht van de twee jaar later begonnen vredes-onderhandelingen, te verwachten was, dat dit de laatste slag tegen Spanje zou zijn. De manop het ineenzakkende paard zou dan de overwonnen Antonius en tevens Philips 11 betekenen,en de vrouw op het schip Fortuna, die niet alleen Antonius, maar ook Spanje de rug toekeerten nu de vaart van de Hollanders begunstigt. Met Cornelissen’s verklaring kan men instem-men, al blijft het m.i. te betwijfelen of men in deze illustratie van Rembrandt bij een passagein Herckmans’ gedicht, die zuiver historisch bedoeld is, toespelingen op de actuele politiekmoet zien. Daarom lijkt mij zijn betoog dat de figuur op de voorgrond de overwonnene is,weinig overtuigend. De oude opvatting, die hierin ziet de overwinnaar Augustus, wijzendot-, ziin vredestaak, lii kt aannemelijker.I

1Toé dit ook zij,‘d&e ets is typisch voor Rembrandt in zijn eerste periode, waarin zijnwerk alle kenmerken van het barok vertoont: veel beweging, een groot aantal handelingen,alles samengedrongen in één tafereel l).

11. ‘hledea’ van Jan Six.Het tweede illustratiewerk van Rembrandt ligt veertien jaren later, in de periode toen

de meester zich losgemaakt had van barokke invloeden en steeds meer zijn eigen weg ging.Rembrandt’s vriend, burgemeester Jan Six, gaf in 1648 een tragedie uit, ‘Medea of de trouwvan Jason en Lreusa’. In de voorrede betoogde de dichter, dat hij Medea niet wilde voor-stellen als de tovenares uit de mythologie, maar als de hartstochtelijke ziel, die door deontrouw van haar echtgenoot dodelijk gewond is. Rembrandt vervaardigde een ets, die in

‘) Otto Henesch, and intellectual trends jrozv Rubens to I>aumier as sAo~n in book ih.rtration (Cambridge(Mass.) 1943) heeft bewezen, dat Rembrandts schilderij ,De s torm op het meer van Galilea’ (Gardnerhluseum, Boston) geïnspireerd is door een van de etsen van Hasse voor het werk van Herckmans (p. 23)

sommige exemplaren van het werk van Six voorkomt, maar waarvan het de vraag is ofdeze bij het drama behoort. Dit is vooral twijfelachtig, omdat de ets een scène verbeeldt,die in de tragedie niet voorkomt. Een nauwkeurig onderzoek van de bestaande exemplarenvan de eerste druk door wijlen Dr P. Leendertz Jr 1) leidde tot de conclusie, dat in hetexemplaar in het Prentenkabinet de titel en de ets op één vel gedrukt zijn, zodat zij organischsamenhangen. Merkwaardig blijft echter, dat de ets hier in zijn vierde staat is. Blijkbaarwas deze reeds eerder verschenen. In deze vierde staat is een vierregelig gedicht bijgevoegd,benevens Rembrandt’s naam en het jaartal. Van de tweede druk van de tragedie,in 1679verschenen, bestaan enkele presentexemplaren op groot papier, waar de ets (thans in devijfde staat, waarbij de vier regels weggeslepen zijn) ingevoegd is, terwijl in de gewoneexemplaren van deze uitgave de ets ontbreekt “).

Het merkwaardigste is echter dat, zoals gezegd, in het drama van Six niet voorkomt descène, die Rembrandt afgebeeld heeft: het huwelijk van Jason en Creusa in de tempel, datdoor Medea, verborgen in een duistere hoek, bijgewoond wordt. In geen van de talrijkeons bekende bewerkingen van deze mythologische stof uit de Oudheid of de Renaissancewordt deze situatie behandeld. Voor ‘t eerst vinden we haar in de ‘Medea’ van Jan Vos,die in 1667 verscheen. Hoe kwam Rembrandt aan dit motief? In een diepgaand onderzoekheeft Dr Leendertz op de mogelijkheid gewezen, dat zowel Rembrandt als Vos beiden hunstof geput hebben uit een ons onbekend gebleven toneelwerk, wellicht door rondreizendeEngelse komedianten hier te lande gespeeld. Waarschijnlijker acht hij het echter, dat Rem-brandt zijn voorstelling niet baseerde op een treurspel, maar op een zg. ‘vertoning’, een soortpantomime, zoals men deze toentertijd in de Amsterdamse schouwburg dikwijls inlaste inde opvoering van tragedies, opdat het publiek wat meer te zien zou krijgen. Jan Vos, sinds1647 regisseur van de Stadsschouwburg terwijl Jan Six regent was, regisseerde dergelijkevertoningen. Leendertz onderstelt nu, dat Vos tussen het eerste en tweede bedrijf van deMedea van Six zulk een vertoning heeft ingelast, waarbij het huwelijk in de tempel voor-gesteld werd. Deze pantomime nu zou Rembrandt geïnspireerd hebben. Het was de gewoonte,dat dergelijke ‘vertoningen’ door een der acteurs werden aangekondigd in een gedichtvan enkele regels. Dit zouden dus de regels kunnen zijn, die onder Rembrandt’s ets geplaatstzijn. Toen Vos bijna 20 jaar later zelf een stuk over hetzelfde onderwerp schreef, nam hijin zijn drama de inhoud van de ‘vertoning’ op.

Deze hypothese verklaart ook enkele eigenaardigheden in de ets. Verschillende kunst-historici hadden reeds opgemerkt, dat de door Rembrandt afgebeelde kerk een eigenaardigearchitectuur vertoont. Leendertz wijst erop, dat de ruimte meer op een toneel dan op eenkerk lijkt. Vooral de beide gordijnen vallen op, waarbij men denken kan aan degene, dietoen in de Amsterdamse schouwburg het eerste en tweede plan afscheidden.

Hoe vernuftig Leendertz’ onderstellingen ook zijn mogen, zij laten één element buitenbeschouwing, het belangrijkste: Rembrandt’s fantasie. Zien wij in zijn Bijbelse voorstellingenniet dikwijls, dat hij zich met de tekst vrijheden veroorlooft en de scènes telkens wijzigt?Zou hij niet, na het treurspel van zijn vriend met min of meer aandacht gelezen te hebben,voor zijn geestesoog een situatie hebben zien opdoemen, dramatischer dan ooit enig dichterbeschreven had? ‘t Is merkwaardig, dat in de latere Medea-litteratuur, vooral in de Duitse,de scène van Medea’s tegenwoordigheid in de tempel steevast voorkomt. De tragedievanJan Vos hadden deze dichters niet gelezen: hun gids was Rembrandt.

In het etswerk van Rembrandt is de Medea een der schoonste voorbeelden van zijn kunst.Zonder dat er sprake is van uiterlijke tekenen van beweging maakt de kunstenaar de geladenatmosfeer a.h.w. voelbaar. De dramatis personae zijn stom en bewegingloos, alleen een vaderwijst zijn kind op de hogepriester, die het paar zegent. Onopgemerkt staat Medea, de ge-wonde ziel, roerloos in een donkere hoek als het dreigend noodlot. Juist door de afwezigheidvan alle uiterlijke beweging is de innerlijke dramatische spanning ten top gedreven. Rem-

‘) P. Leendertz Jr, Rembrandt’s Futut ert Mtidea. 21 Medea. Oud-Holland XL1 (1923-24) p. 68-82.2, De nauwe betrekking tussen het werk van Six en Rembrandt’s ets blijkt ook uit het feit, dat de ko-

peren plaat in het bezit van Jan Six was. Bij de afwikkeling van diens boedel gaf zijn schoonzoonDaniel Jean Bernard op 7 Juni 1710 quitantie voor deze plaat (Not. archief no. 4846, no. 98, volgensvriendelijke mededeling van Mej. Dr. F. H. van Eeghen).

107

brandt toont zich hier, zoals de Franse dichter Paul-Jean Toulet hem gekarakteriseerd heeft:‘peintre de la vie extreme i).

111. Menasseh Den Israd, La pkha $otio.ïn.liet derde boek door Rembrandt geïllustreerd verplaatst ons naar 1655, één jaar voor de

financiële catastrofe. In de Jodenbreestraat had de schilder als overbuurman een evenmerkwaardig als vermaard man, de Portugese rabbijn Menasseh ben Israel, wiens beeltenismen kent uit Rembrandt’s ets van 1636 2). Ver buiten de krin g van zijn geloofsgenoten wasMenasseh bekend om zijn geleerdheid. Onder zijn vrienden telde hij mannen als Grotius,Vossius en Barlaeus, in wier kring grote belangstellin, u bestond voor de studie van hetOude Testament en de geschiedenis der Joden. Niet alleen door zijn in het Portugees ofSpaans geschreven boeken verwierf de geleerde rabbijn grote vermaardheid (hoewel eenpoging om hem aan het Athenaeum Hebreeuws te laten doceren mislukte), maar ook doorde Hebreeuwse drukkerij, die hij in 1626 met geldelijke steun van de bekende, eveneens doorRembrandt geportretteerde medicus Dr. Ephraim Bueno in onze stad stichtte. Weliswaarhad in de eerste jaren van de eeuw Jan Theunis enkele Hebreeuwse boekjes van de destijdste Middelburg woonachtige Engelse theoloog Hugh Broughton gedrukt, maar het was bijenkele drukken gebleven. Menasseh’s drukkerij werd het eigenlijk begin van de spoedigtot grote bloei komende hebreeuwse typografie in Amsterdam a).

Menasseh ben Israel was in zijn tijd een vurig aanhanger van de mystieke richting onder

l) l’.-J. ‘l’oulet, Nofes d’arf (Paris 1924) p. 114 .2, J. M. Hillesum, in: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek X (1937) k. 604, en Cecil Roth, A lif

qf Mmosseh ben IsrdcL Philadelphia 1934.3j L. Hirschel, Uit de uoorgerchdenis Ar ffebreenwscbe typograp& tc Am.rtertIant. Jaarboek Amstelodamum 31

(1934) p. 65.

108

de Joden, die meende,dat de komst van de Messias nabij was en op grond daarvan streefdenaar een vereniging van Joden en Christenen. Een van de voorwaarden van de komst vande Verlosser was, naar zijn mening, vervuld, toen de in 1644 te Amsterdam teruggekeerdereiziger Montezinos bekend maakte, dat hij de verloren stammen Israels in de Zuid-Ameri-kaanse Indianen herkend had. De andere voorwaarde was de verspreiding van de Jodenvan het ene eind van de wereld naar het andere. Nu werd de naam Engeland door de Joodsegeleerden vertaald als ‘het einde der wereld’. Teneinde nu deze voorwaarde vervuld tekrijgen spande Menasseh zich in om van Cromwell gedaan te krijgen, dat het sinds 1290in Engeland voor de Joden geldende verbod om zich in dat land te vestigen opgeheven zouworden. Persoonlijk reisde hij naar Engeland om Cromwell voor dit plan te winnen, maarhoewel deze uit godsdienstige motieven cr veel sympathie voor gevoelde, duchtte hij deoppositie, die intrekking van het verbod zou opwekken, en Menasseh keerde onverrichterzake terug 1). Niet alleen onder de Joden leefden deze verwachtingen van de spoedige komstvan het duizendjarig rijk, maar eveneens onder verschillende groepen van Christenen zowelin ons land als in Engeland.

Een van de profetieën, waarop deze chiliastische verwachtingen gegrond waren, was hetboek Daniël. Dit vormde het onderwerp van het in ‘t Spaans geschreven boekje, datMenasseh in 1655 in het licht gaf onder de titel ‘La piedra gloriosa o de la estatua de Ne-buchadnesar’. Hierin betoogde hij, dat de steen, die de lemen voeten van het beeld uitNebukadnezar’s droom verbrijzelde, dezelfde is als de steen, waarop Jacob sliep, toen hijde engelen op de ladder naar de hemel zag, en ook dezelfde als die, waarmee David c>oliathdoodde. Voor dit boekje maakte Rembrandt (stellig uit vriendschap, want Menasseh waste arm om de kunstenaar te belonen) vier etsen, voorstellende: de val van het beeld, deJacobsladder, David en <Goliath, en tenslotte: Daniëls vizioen van de vier dieren, de viergevallen rijken voorstellend, en de komst van het vijfde rijk. Evenals van de ets voor de‘Medea’ van Jan Six heeft men zich afgevraagd of deze illustraties eigenlijk wel voor hetboekje gebruikt zijn. Immers, in de meeste exemplaren van Menasseh’s geschrift ontbrekenzij. Komen zij een enkele maal wèl in het boekje voor, dan maken zij de indruk later inge-voegd te zijn. Daarom werd algemeen aangenomen, dat Menasseh het werk van zijn over-buurman tenslotte geweigerd had en dat latere vereerders van Rembrandt de afzonderlijkverschenen etsen in hun exemplaren ingevoegd hadden. Aan deze onzekerheid is onlangseen einde gekomen door een vondst van Prof. Dr. H. van de Waal, die in de Leidse Univer-siteits-Bibliotheek een exemplaar van het boekje aantrof uit de boekerij van Isaac Vossius(aan wie het werk is opgedragen). Dit exemplaar is onopengesneden, bevindt zich dus in zijnoorspronkelijke staat en Rembrandts etsen zijn er in opgenomen 2). ‘t Is dus duidelijk,dat Menasseh wel degelijk de illustraties geaccepteerd heeft. Wel blijft het merkwaardig,dat, gelijk uit een vergelijking van de staten der etsen blijkt, Rembrandt, ongetwijfeld opaandringen van Menasseh, ingrijpende wijzigingen in drie van de vier etsen aange’lrachtheeft. Deze veranderingen, die uit een artistiek oogpunt allerminst verbetermgen zijn,beogen nauwere aansluiting bij de Bijbeltekst, maar vertonen ook invloed van afbeeldingen(o.a. door Jodocus Hondius 3), voorkomend in een eerder verschenen boekje van de zojuist genoemde Hugh Broughton, waarin hetzelfde onderwerp behandeld wordt. Ookheeft Rembrandt, die in zijn ,donkerste’ periode was, de etsen aanmerkelijk lichter gemaakt.Na Menasseh’s dood (hij overleed in 1657, kort na zijn terugkeer uit Engeland) heeft mennieuwe plaatjes laten maken, vermoedelijk door Salom Italia, waarin Rembrandt’s werk‘verfraaid’ is en o.a. de, in orthodoxe ogen aanstotelijke voorstelIing van het Opperwezenverwijderd.

Uit Rembrandt’s bereidheid om zijn werk zo grondig te wijzigen blijkt ongetwijfeld hetontzag en de vriendschap van de schilder voor de geleerde rabbijn. Mag men verder gaanen bij Rembrandt enige belangstelling, ja een zekere sympathie onderstellen voor de denk-beelden van zijn vriend? Al te lichtvaardig heeft men dikwijls onderstellingen geopperd

l) D. Grosheide, Cromwell naar het oordeel vatz tin Nederlandse tjidgenoten. (Amsterdam 1951) p. 126.2, ll. van de Waal, Rembrandts Radierungen zpr Piedra Ghiosa. Imprimatur X11 (1954-55) p. 52-61,

waar de veranderingen in de etsen nauwkeurig geanalyseerd en de volledige litteratuur vermeld wordt .3, L. Hirschel, Jodocus Hondius en Hugh Bronghfon. Het Boek XVII (1928) p. 199.

109

over Rembrandt’s godsdienstige denkbeelden, over zijn verwantschap met de ideeën vanJacob Boehme (met wie Menasseh in briefwisselin, (7 stond), zijn omgang met de jongeSpinoza enz. ‘t Weinige dat wij op dit gebied met zekerheid over hem weten, wijst er op,dat hij in een bepaalde periode van zijn leven in doopsgezinde kringen verkeerd heeft enwaarschijnlijk niet bij een kerkgenootschap aangesloten was. Nu is het opmerkelijk, da.tin de wereld van doopsgezinden, collegianten en vrijgeesten, die op grond van hun spiritua-listische en mystieke denkbeelden in hoge mate verdraagzaam waren, chiliastische verwach-tingen (zoals men ze ook bij veelgelezen auteurs als Castellio en Curio vond) sterk leefden.De jonge Spinoza in Amsterdam, de student Johannes Scheffler (de latere Angelus Silezius)te Leiden hebben in ditzelfde geestelijke milieu geleefd ‘). In ieder geval moet een man alsRembrandt met zijn sympathie voor Joden en Oosterlingen, ingestemd hebben met hetstreven van Menasseh ben Israel, waarin deze Barlaeus, Grotius en zovele anderen uit het-zelfde kamp aan zijn zijde vond, om de kloof tussen Joden en Christenen te overbruggenen in het licht van de komst van de Verlosser alle mensen in éCn godsdienst te verenigen.Alen denke aan de regels, die Barlaeus schreef ter inleiding van een van hlenasseh’s werken:

Cunctorum est coluissc deum, non unius aeviNon populi unius credimus, esse pium.Si sapimus diversa, Deo vivamus amiciDoctaque mens precio constet ubique suo.I taec Mei vox summa meae est, haec credc Menasseh,Sic ego Christiades, sic cris Abramides. “)

IV

De laatste maal, dat Rembrandt zich bezig hield met boekillustratie, was in 1665. Zijnzoon Titus verkreeg toen voor zijn vader van de Leidse uitgevers Gaesbeeck een opdrachtom naar een door Abraham van den Tempel geschilderd portret van de medicus Johanneshntonides van der Linden een gravure te maken, bestemd voor de door deze geleerde bezorgdeuitgave van Hippocrates. Maar toen het boek verscheen, ontbrak de gravure. Blijkbaarhadden de uitgevers Rembrandt’s werk geweigerd. Naar Bredius’ vermoeden meenden zijten onrechte, dat de kunstenaar het portret niet, zoals afgesproken, met de burijn gegraveerd,maar geëtst had 3). Zijn laatste werk op dit gebied kwam dus in ‘t geheel niet tot zijn be-stemming.

Overziet men Rembrandt’s illustratief werk, dan blijkt, dat de oogst bepaald schraal is *).Vergeten wij echter niet, dat de tueester zich in zijn schilderijen, etsen en tekeningen deillustrator bij uitnemendheid toonde van het Boek der boeken.

H. D B L A FONTAINE VERWEY.

N.a.v. de studies van Georg Simmel, Carl Gebhardt c .a . schreef Jean Baruzi de volgende behartens-waardige woorden: ,Ne nou laissons pas trop skduire par des analogics que l’on pourrait découvrir entret r o i s manières d’avoir respin? unc mLme atmosphere Cthique e t r c l i g i e u s e : celles d ’ u n S p i n o z a , d’unRembrandt, et d’un Silezius. Mais un m?me mystère entrevu, certains échos pressentis suffisent à retenirune a t t cnt ion subt i l c qui d i scernera i t peut-etre des t ra i t s que neus n ’ a u r i o n s s a n s cela jamais aperçus.’(C’rédion religie~~~e et ptvde co~~tempfritioe. P a r i s 1 9 5 1 , p . 1 3 2 ) .V e r t a l i n g : Ilet i s de pl icht van a l len God tc eren. Wi j geloven, dat vroom zi jn nie t i s van een enkclceeuw, maar ook niet van een enkel volk . Al lopen onze wegen ui teen, laat ons voor God als vr iendenlcvcn; moge een geleerde geest overal naar waarde geschat worden. Di t i s de hoogs te u i t spraak vanmijn geloof. Geloof dit Menasseh ! Zoals ik ben een zoon van Christus, zult gij een zoon van Abrahamzi jn . Cf . schr . dezes, Gqbar van Baerle. M a a n d b l a d A m s t e l o d a m u m X X X V ( 1 9 4 8 ) p . 1 7 - 2 0 .A. Bredius , Rembrandt als plaatm~dw. Oud-Hol land XXVII (1909) p. 111-114.Onvermeld bleef Rembrandts e ts voor Tengnagel , Ue .Tpaer/su!~ iieidin, waarvoor de illustraties vanS. de Vl ieghcr verkozen werden. Evenmin werd gesproken over de i l lustrat ies , die vroeger tenonrechte aan Rembrandt toegeschreven werden, zoals die in Jan van der Veen, Zintte-beelden oft Adamsappel . Amsterdam 1642 , en J . H. Krul , Pan~prere uwe/d, Amsterdam 1644 (deze e t s wordt thanstoegeschreven aan Ferd. Bol ) . Totdusver is niet opgemerkt , dat deze ets reeds eerder voorkomtin de afzonder l i jke ui tgave van I<rul’s gedicht, Urrr ct!~ristel~k.e~z lxwelingb, A m s t e r d a m 1 6 4 2 . D everonders te l l ing van S is (Oud-Hol land XXVII (1909) p. 87 ) eerder (C . 1633) onts taan en inderdaadvan Rembrandt ’ s hand zou z i jn , wordt h ierdoor waarsch i jn l i jker .

110

D E E C H T G E N O O T

VAN CORNELIA PRONCK

In Bredius’ uitgaaf van de schilderijen van Rembrandt vindt men naast het portret van debekende Amsterdamse koopman Marten Looten het portret van ,,de echtgenoot van CorneliaPronck”. Bij een beschouwing van de eerstgenoemde werd mijn aandacht even getrokkendoor de afbeelding van die tijdgenoot, blijkbaar evenals Looten een Amsterdammer, diegedoemd was onder zijn vrouws naam voort te leven. Met zijn brede plooikraag vertegen-woordigde deze onbekende een iets ouderwetser slag van Amsterdammers dan de tochook eenvoudige Doopsgezinde Looten.

Het toeval wilde, dat de volgende dag bij het doorbladeren van een notarieel protocolvan notaris Laurens Lamberti mijn oog viel op het testament van Cornelis Martsz Pronck,van 18 Augustus 1635. Gedachtig aan de anonyme echtgenoot keek ik het stuk snel door,of er misschien een dochter Cornelia was. Niet alleen bleek dat het geval te zijn, maar ookwerd nog de naam van haar man genoemd: de dochter Neeltgen Cornelis was getrouwd metAlbert Cuyper. Het huwelijk van het echtpaar was spoedig gevonden. Op 14 Januari 1622was de ondertrouw van Albert Cuyper en Neeltgen Cornelis in het register van het stadhuisingeschreven. De bruidegom was 36, de bruid 24 jaar oud. Die leeftijden leverden het bewijs,dat zij de geportretteerden - Cornelia Pronck bleek evenals haar echtgenoot bewaard tezijn - waren. Immers de twee portretten, die thans in het Louvre hangen, zijn niet alleengesigneerd en gedateerd op 1632 en 1633, maar vermelden ook de leeftijden van man envrouw, en wel 47 en 33 jaar.

Nu iets meer over het echtpaar ! Albert Cuyper werd in 1585 in Elbing bij Dantzig geboren,waar zijn vader, ook Albert Cuyper genaamd, koopman was. Na de dood van de vader her-trouwde de moeder, Claertgen Pauwels, met een zekere IJsbrant Jansz. Het ging haar nietnaar den vieze. Op 31 hlaart 1614 werd zij in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven envijf dagen later verwierpen haar beide zoons voor notaris Henricn haar nalatenschap. Albert

111

was evenals zijn vader koopman en handelde op de Oostzee en op Moscovië. In zijn testa-ment van 3 Juni 1617 voor dezelfde notaris vermaakte hij al zijn goederen ,,Oostwaertszijnde” en annex aan de Oosterse hande aan zijn volle broer Gerrit; zijn halfzuster, QuirijntjeIJsbrants, zou hetzelfde hebben voor zover het Moscovië betrof. Een dergelijk testamenthad grote moeilijkheden kunnen opleveren; zover kwam het echter niet, want in 1622trouwde Albert Cuyper zoals wij reeds zagen en de huwelijkse voorwaarden voor notarisLamberti deden het testament zijn kracht verliezen.

De bruid was de enige dochter van Cornelis Martsz en Vroutje Jans, die in 1598 te Am-sterdam waren getrouwd. Na zijn huwelijk noemde Cornelis Martsz zich af en toe ookPronck naar zijn vrouws vader, de houtkoper Jan Claesz Pronck, en Cornelis’ drie zoonshebben later ook allen deze naam aangenomen. Bij zijn ondertrouw gaf Cornelis Martszop van beroep varendgezcl te zijn, maat- later treffen wij hem telkens aan als buskruitmaker.Zijn schoonzoon Albert Cuyper moet zich met hem hebben geassocieerd. Werd hij bijzijn ondertrouw als hloscovlsch handelaar aangeduid, in een acte van 30 Augustus 1630voor notaris Lamberti wordt hij evenals zijn schoonvader buskruitmaker genoemd.

De huwelijksintekeningen in deze families vonden steeds voor de pui plaats. Dat wildedus zeggen, dat zij niet tot dc Gereformcerdc Kerk behoorden. Uit huwelijken van ver-wanten, uit inventarissen t) cn ook uit het luiden bij de begrafenissen mogen wij met stellig-heid afleiden, dat Albert Cuyper en Neeltgen Cornelis beiden Rooms-Katholiek waren.Vier kinderen uit hun huwelijk kennen wij bij name: Cornelis en Vroutgen, die bedachtwerden in het testament van hun grootvader van 1635, en Marritgen en Jan, die in zijntestament van 23 Januari 1642 voor notaris Lamberti worden genoemd. Albert Cuyperwas toen reeds overleden. Op 16 October 1637 was hij begraven in de Nieuwe Kerk, komen-de uit ,,het Wapen van Vranckrijck” op de Singel bij de Korsjespoortbrug2). De weduwebleef met vier kinderen achter. Haar zoon Jan was in 1642 reeds gestorven, zoals blij kt uit hetbovengenoemde testament van zijn grootvader. Dat testament leert ons verder, evenalstrouwens het kohier van 1631, dat de buskruitmakerij de grootvader geen windeieren moethebben gelegd. Voor verschillende verre verwanten trof hij rovale voorzieningen.

Dat testament is het laatste levensteken, dat wij van Neeltgen Cornelis en haar kinderenhebben. De schaarse klappers op de 17dc eeuwse registers laten ons verder in de steek. Ookde huisjes in de Koningsdwarsstraat, die Cornelis Martsz speciaal aan de kinderen van zijndochter Neeltgcn legateerde, gaven geen aanknopingspunten. Zij bleven nog tot het eindcvan de eeuw staan op naam van de Erven van Cornelis Martsz en de verponding werdbetaald door Jan Pronck, een neef of broer van INeeltgen, maar de overdrachtsacte van1697, die de erfgenamen zou moeten opsommen, ontbreekt.

Misschien is Nelletje Cornelis op de Singel, die 15 Februari 1663 in de Nieuwe Kerk ineen eigen graf werd begraven en enkele uren werd beluid - zij was dus Rooms-Katholiek -de vrouw van het portret. De kans is echter gering : de naam Nee1 Cornelis komt immers veelvoor. Wij mogen daarom uiterst dankbaar zijn aan dc persoon, die achterop het portret hetdeftige ,,Cornelia Pronck” schreef en niet de naam, waarmee zij in werkelijkheid steedsplacht te worden aangeduid. ,,De echtgenoot van Neeltgen Cornelis” zou zeker nooit zijnthuisgebracht. En hoeveel waardevoller zijn niet deze portretten, die Rembrandt in zijnjonge jaren schilderde, nu wij weten wie zij voorstellen, nu zij een achtergrond hebbengekregen van Oostzeehandel en buskruitmakerij ! 1. H. v. Ii.

l) Vergelijk o.a. de inventaris van de nalatenschap van Neeltgens broer Claes Cornelisz Pronck, getrouwdmet Trijntje Pieters Spiegel, van 23 October 1641 vow notaris Lamberti.

3 Zijn begraafinschrijving is in het register van dc Kerk vergeten, maar is te vinden in het register vande Weeskamer.

H E T H U I S VílN R E M B R A N D T

Voor het jaarboek van ons Genootschap, dat in de herfst zal verschijnen, heeft Ir R. Meischkeeen uitvoerig artikel geschreven over het huis, in de Joden Breestraat, dat Rembrandt bijnatwintig jaar heeft bewoond en enkele jaren ook in eigendom had.

113

REMBRANDTS PORTRET VAN SALOMON WALENS

Uit de aantekeningen van Dr Bredius blijkt, dat Sr Salomon Walens op 7 Maart 1650 voornotaris A. Eggericx zijn testament maakte (N.A. 1818). Daarin bepaalde hij o.a., dat de zoonvan zijn neef Christiaan Walens, evenals hijzelf Salomon genaamd, voor zijn opleidingJ6000,- zou krijgen en dan nog ,,zijn testateurs conterfeitsel van Rembrant gedaen.”Uit hetzelfde testament weten wij, dat Salomon Walens op de Deventer Houtmarkt woondeen dat hij zijn huis daar naliet aan een van zijn beide neven, Nicolaas of Christiaan, de zoonsvan zijn overleden broer Moses, waarvoor dan een som vanf20000,- op diens erfdeel zouworden gekort. Daar hij vier erfgenamen aanwees en bovendien grote sommen aan anderenlegateerde, moet Salomon Walens dus een zeer welgesteld man zijn geweest. Hij is vóór1658 gestorven; immers zijn naam zoeken wij tevergeefs in de belasting op de collateralesuccessie, waarvan de registers met dat jaar aanvangen en het huis staat in dat jaar op naamvan zijn neef Nicolaas Walens. Na Nicolaas’ dood kwam het aan zijn dochter Susanna Maria,die met Louis Wolters trouwde. Zijn nakomelingen verkochten het in 1763 (KW. H 6, 261).Uit de overdrachtsbrief weten wij, dat het op 7 Mei 1632 door Salomon Walens was gekocht.In het kohier van 1631 komt hij nog niet voor. Hij zal zich dus waarschijnlijk pas in 1632voorgoed in Amsterdam hebben gevestigd, waar hij al eerder moet hebben vertoefd, o.a.in 1620 (Inbreng Weeskamer 18, 99). Tussen 1632 en 1650 moet Rembrandt dus deze nietmeer al te jonge koopman hebben geschilderd.

1. H. v. E.

T O E N D E R E M B R A N D T S

NOG DE AMSTERDAMSE WOONKAMERS S I E R D E N

Op 23 Mei 1674 werd door de voogden van de minderjarige kinderen een inventaris van deboedel van de overleden fabrikeur Pieter le Moine opgemaakt. Pieter le Moine woonde inde Warmoesstraat in een huis, waar de Stad Leiden uithing,dat hij voor f 900,- per jaarhuurde. Hijzelf was geboortig van Rijssel, zijn vrouw, Louisa de Smit, van Leiden, zoalshun ondertrouwacte van 14 Februari 1654 ons leert. Hij was een gezeten burger, die vlakvoor zijn dood, in 1674, werd aangeslagen op een vermogen vanf8000,- en die ter ont-spanning een tuin met tuinhuisje aan het Hoedemakerspad bezat. Op 12 April of 12 Meiwerd hij in de Oudezijdskapel begraven, zoals het begraafregister van de Weeskamer aan-toont: in het eigenlijke begraafregister is hij namelijk vergeten. Uit de bovengenoemdeinventaris, die Dr A. Bredius vond, weten wij, dat Pieter le Moine niet alleen was geïnteres-seerd in zijn fabricatie van stoffen, waarvoor op de werkzolder een twijnmolen en eenscheermolen stonden opgesteld, maar ook een verzamelaar was van zeer uiteenlopendezaken. Er was in huis o.a. ,,d e re ee e atlas van de Hr Blaeu met de kas daarin deselveb h 1leggen en de voet waerop die staet”. Er waren boeken, zilver speelgoed en ook in de ,,bestekamer” een aantal schilderijen, familieportretten, stilleve& landschappen en andere onder-werpen. Slechts één schilder wordt met name genoemd en dat is Rembrandt. Die was daarvertegenwoordigd met een zelfportret, ,,een schilderije van Rembrandt van Rijn, sijndesijn conterfeitsel” en door een bijbels tafreel, ,, de opwecking van Lasarus door Rembrantgedaan”1). ,,Een conterfeytsel sijnde een man met een boekie op sijn schoot” was aan-vankelijk ook op naam van Rembrandt gezet; die toeschrijving werd echter later geschrapt.Wel was er nog ,,een conterfeytsel van Rembrants soon”, waarvan niet uit te maken isof het van de hand van Titus of van zijn vader zelf was. Zeker is echter, dat Rembrandt toennog zozeer geacht werd, dat men alleen hem speciaal vermeldde. (N.A. 1665, 63 en N.A.3533, 327, kohier 1674, fol. 27). 1. H. v. E.

1) Misschien was dit schilderij hetzelfde als hetgene, dat in 1670 het eigendom was van Abraham Fabritius(Rembrandt-Urkunden 321). Op de tentoonstelling in het Rijksmuseum vindt men onder no. 11 eenvan de twee schilderijen van Rembrandt, die deze bijbelse scene voorstellen.

113

HENDRICKJE STOFFELS

J E U G D E N S T E R V E N

Saskia van Uylenburgh en Hendrickje Stoffels ! Heeft in hun personen en zelfs in hunnamen het leven niet een roman geschapen, schoner dan ooit een schrijver dat zou kunnen?Saskia, de stralende, overmoedige burgemeestersdochter uit Leeuwarden, de onbezorgdegezellin van de succesvolle Rembrandt in zijn jonge jaren, en Hendrickje, de verzorgstervan Titus, de moeder van Rembrandts dochter, zijn trouwe steun en toeverlaat in lateremoeilijke tijden.

De vele sprekende portretten, toegelicht door de schaarse archiefstukken, hebben dezebeide zeventiende eeuwse vrouwen over de gehele wereld gemaakt tot een begrip.

Saskia’s levensweg kunnen wij van wieg tot graf volgen, maar hoe anders is datmet Hendrickje ! In 1718 schreef Houbraken, dat zij een boerendochter uit het Water-landse Ransdorp was. Houbrakens mededelingen moet men echter maar niet zo aanvaarden.Dat bleek ook in dit geval, en wel in 1885. Toen publiceerde Dr Bredius in Oud-Holland een acte van 31 Augustus 1661, waarin Hendrickje haar zwager, Jan CarstenszPleckenpoel, burger te Breevoort, machtigt om voor haar daar gelden te ontvangen,Wat deed nu een Ransdorpse boerendochter met een zwager in Bredevoort, en nogvreemder, hoe kwam zij aan vorderingen daar?

Er is nog een ander feit, dat naar het Oosten van het land wijst: Hendrickje zetteeenmaal als 23 jarige - het was in 1649 - een handtekening. Het is een onbeholpenschrift en het is te begrijpen, dat zij later eenvoudigweg met een kruisje tekende, maarde duitse schrijfwijze van de e is onmiskenbaar.

Blijkbaar is nooit iemand uit de kunsthistorische wereld op zoek gegaan in de archievenvan Bredevoort. Het was een ander onderzoek, dat mij, lang voor de oorlog, de doop-en trouwboeken van die plaats, bewaard in het Rijks-Archief te Arnhem, deed raadplegen.Die boeken gaan terug tot 1638 en 1639 en daarin vond ik vier akten, die een nieuwlicht werpen op de familie van Hendrickje, die als Hendrickje Stoffels over de gehelewereld bekend zou worden, maar die in de archiefstukken bij tijd en wijlen ook welals liendrickje Jagers oi3getekend staat.

In 1639 trouwde Hendrickje’s oudere zuster, Martijn of Martijna Jegers, jonge dochtervan Breevoort, met Jan Kerstesz Pleeckenpoel, jongman van I.ichtenfoort, soldaat onderde compagnie van S. Captein Klinger. Vier jaar later werd een kind gedoopt. Naarde grootvader van vaderszijde werd het Kerst genoemd, maar als eerste getuige wordtdaarbij opgetekend de grootvader van moederszijde: Stoffel Jeger, sersiant. Het is devader van Hendrickje, die wij in hem herkennen. Twee jaar en één jaar eerder warenHendrickje’s broers Berent Jegers en Hermen Jegers, de eerste tamboer en de tweedesoldaat onder Captein Ploos van Amstel, in Bredevoort getrouwd. De broers noemdenzich, toen zij in het huwelijksbootje stapten, beiden net als hun zuster: ,,van Bredevoort”.

Het zijn maar vier korte, zakelijke acten, maar het is of Hendrickje plotseling eenachtergrond krijgt. Zij is niet meer zo maar de onbekende boerendochter. Zij is eenjonger kind uit een groot gezin, waarvan de vader sergeant is en ook de zwager ende broers in het Ieger dienen. Die militairen zijn natuurlijk telkens met hun troep weg- wij leven immers nog in de laatste jaren van de tachtigjarige oorlog -, maarBredevoort, de kleine grensvesting in de Achterhoek, is een vast punt, waar zij allensteeds weer - ongetwijfeld vol nieuws - terugkeren. Is het een wonder, dat de jongeHendrickje de wijde wereld intrekt? Misschien is zij wel door haar slecht befaamdevoorgangster, Geertgen Dirks, de weduwe van de trompetter Abraham Claesz, in hethuishouden van Rembrandt geïntroduceerd.

Om hierbij nog aan Houbraken’s lichtvaardige mededeling te willen vasthouden enzijn Ransdorp te zoeken in het Westfaalse Ramsdorf, 25 kilometer van Bredevoort

114

i N ‘1’ S D 0 (: 1 1 ‘1‘ 1: ltJI: STOFFI.1 S

vandaan, lijkt mij overdreven, temeer waar onderzoekingen in het geheel Katholiekedorpje van die naam niets hebben opgeleverd.‘)

Wanneer niet moeilijkheden over het moederlijk erfdeel van Titus een huwelijk inde weg hadden gestaan, zou ongetwijfeld Hendrickje Stoffels in het Amsterdamse onder-trouwregister te boek staan als jonge dochter van Breevoort, juist als haar zuster enbroers. De doopboeken zijn er niet meer om haar doop te openbaren, maar Bredevoortmoet de woonplaats van haar meisjesjaren zijn geweest.

Voortaan moge de burgemeestersdochter uit Leeuwarden worden geflankeerd doorde sergeantsdochter uit Bredevoort !

Jas (;OIJDS\\.AARD

De boeiende biografie van Rembrandt, geschreven door Henriette L. T. de Beaufort,vestigde mijn aandacht op het feit, dat nog steeds de begraafdatum van HendrickjeStoffels niet was gevonden. De kunsthistorici hebben daarnaar tevergeefs gezocht, waar-

‘ ) V e r g e l i j k B. Kuhisch, D e r G e h u r t s o r t d e r IIendrikje S to f fe l s (Wes t f a l en XVII, 1 9 3 2 , pag. 6 9 - 7 3 . )

schijnlijk omdat de begraafboeken van de Westerkerk op het Gemeente-Archief nietverder terugliepen dan 1664. Sinds enige jaren is daarin echter verandering gekomen:door de goede zorgen van Dr S. Hart werden in het archief van de HervormdeGemeente te Amsterdam twee oude begraafregisters gefotografeerd. Daarin vond ik debegraafinschrijving na slechts enkele ogenblikken van zoeken. Het was op 24 Juli 1663,juist 21 jaar na de dood van Saskia, dat Rembrandt voor de tweede maal een geliefdevrouw ten grave droeg. Op die datum staat in het begraafboek van de Westerkerkgenoteerd: Hendrickje Stoffeltsz Roosegraft, f 10.13.-.1)

1. H. v. E.

i) Dit bedrag werd betaald voor de personen, die in een huurgraf ter aarde waden besteld.

D E P O R T R E T T E N V A N P H I L I P S L U C A S

E N P E T R O N E L L A B U Y S

Onder de aantekeningen van Dr A. Bredius vinden wij er één, die behelst dat op 31 Augustus1655 aan Maria Specx bij de scheiding van de nalatenschap van haar vader met verschillendeandere familieportretten ook ,,twee portretten van den Hr Placas salr en syn huysvrouaa” 1635 gedaen door Rembrant” werden toebedeeld. Zoals het Inbrengregister 29, fol. 22~0van de Weeskamer aantoont, was deze aantekening ontleend aan de boedelscheiding voornotaris Joost van de Ven (N.A. 1114, 269). Deze Maria was een dochter van Jacques Specx,de bekende gouverneur-generaal, en van zijn eerste vrouw, Maria Odilia Buys. Zij werdop 10 Juni 1636 gedoopt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Een jaar eerder was haarbroertje Johannes in de Oude Kerk aldaar gedoopt. Het was een illuster gezelschap, datop 12 April 1635 als getuige bij die doop optradt: de heer gouverneur Philips Lucasz,Joncker Poulus Buis, de heer Generaal Pieter de Carpentier, Joffrouw Johanna Specx enJoffrouw Geertruit Buis. Ofschoon ik op zoek was naar familieleden, die op de bewusteschilderijen konden zijn afgebeeld, waagde ik mij toch niet aan identificering van PhilipsLucasz met de Hr Placas salr. Tenslotte bleek mij echter, dat Hofstede de Groot indertijdop vernuftige wijze twee portretten van Rembrandt als Philips Lucas en Petronella Buyshad weten aan te wijzen, portretten die bovendien nog van 1635 waren (Oud Holland 1913,pag. 236). Petronella Buys was de zuster van Maria Odilia Buys en had haar zuster en zwageiin 1629 naar Indië vergezeld, waar zij met Philips Lucas was getrouwd (Ned. Archievenblad1927128, pag. 198 en Inventarissen van Rijks en andere archieven 1928, 1, pag. 11). Inhet begin van 1635 waren zij, zoals boven bleek in Amsterdam, in Mei vertrokken zij weernaar Indië.

Twijfel was dus niet meer mogelijk. Niet alleen wordt hiermee de vondst van Hofstedede Groot bevestigd, maar nog iets merkwaardigs leren wij eruit. Maria Specx kreeg de por-tretten in 1655, terwijl haar tante nog in leven was. Men zou aanvankelijk de schilderijenbij de geportretteerden zelf hebben verwacht. Het feit echter, dat hun nichtje ze erfde vanhaar ouders, brengt aan het licht, dat het echtpaar Lucas ze niet voor zich zelf liet vervaar-digen, maar als een geschenk voor hun zuster en zwager. Dit was de enige wijze, waaropmen aan geliefde familieleden zijn beeltenis kon schenken. En daarop moeten wij dan ooksteeds verdacht zijn bij het nagaan van de provenance van familieportretten.

1. H. v. E.

116

A M S T E L O D A M U MMaandblad voor de kennis van Amsterdam

Orgaan van het Genootschap Amstelodamom

4 3 e J A A R G A N G S E P T E M B E R 1 9 5 6

E E N M E R K W A A R D I G

AMSTERDAMMER

Auteur van geschiedkundige werken o.a. al op zijn 22ste jaar, uitvinder van een soortlichtgas, liquidateur van erfenissen, pamflettist, dit alles afzonderlijk, dit alles vaak ooktegelijk: is de benaming ,,merkwaardig” te veel gezegd?

Minstens éénmaal failliet, dan weer schatrijk, bezitter van een echt kasteel, bewoner vaneen namaak-kasteel, altijd maar verhuizend, nooit ergens lang blijvend om - ondanks zijnontzaglijke rijkdom - toch maar geen belasting te behoeven te betaIen, brandstichter,millionnair enz., enz., enz.; nogmaals: is de benaming ,,merkwaardig” te veel gezegd?

Over deze benaming zullen wij het dus eens zijn. Maar, de benaming ,,Amsterdammer”?Wel, hij is hier geboren, zijn jeugd brengt hij hier door. Van omstreeks 1834 tot 1844 ishij buiten de stad, keert dan terug, reist ondertussen her en der, verlaat de stad in elk gevalin 1855 om er later hoogstens als vreemdeling nog een tijdje zijn intrek te nemen. Overde benaming ,,Amsterdammer” als zodanig zouden wij dus van mening kunnen verschillen.

Toch heeft hij tijdens zijn verblijf in onze stad enige dingen gedaan, waardoor een bio-grafie van deze merkwaardige figuur in ,,Amstelodamum” op haar plaats is.

‘t Wordt tijd, dat wij zijn naam noemen.Franciscus Johannes Hallo wordt 23 Januari 1808 te Amsterdam geboren en reeds op

de volgende dag in de Oude Kerk gedoopt.Zijn ouders waren Johannes Hallo en Johanna Peelman. Vader Hallo was in 1797 op

twintigjarige leeftijd vanuit Burgsteinfurt bij Bentheim naar Amsterdam gekomen, alwaarhij als kleermakersknecht zijn werk begon. Ondanks de ups and downs, die hij uitteraardin de Franse tijd en in de eerstvolgende jaren daarna moest ondergaan, kon hij toch tweehuizen aan de Singel kopen, bij de Torensteeg. Al vrij spoedig moet hij tot een zelfstandigbedrijf gekomen zijn, hij werd hoedenmaker en was volgens familie-overlevering de uit-vinder van een soort valhoedjes voor kleine kinderen. Deze meer of minder aanwezigeuitvinderseigenschap werd ook het deel van zijn zoon Frans, alsmede van enkele zijnerlatere nakomelingen tot in onze tijd.

De moeder van F. J. Hallo behoorde van vaders zijde tot een geslacht, dat omstreekshet midden der 18de eeuw vanuit Antwerpen naar Amsterdam kwam en zich vestigde inde Jordaan.

Uit later door hem gemaakte aantekeningen blijkt, dat het hoedenmakersbedrijf van zijnvader de zoon niet erg gelegen heeft. De ouderlijke omgtving is hem te klein, te nauw.

117

Nog niet eens meerderjarig geworden krijgt hij de gelegenheid om van zich te doenspreken. De opstand in België en daaruit voortkomende hevige verwikkelingen zijn voorhem de aanleiding om niet alleen in de typisch fel-pathetische bewoordingen van die tijd denodige pamfletten - in dichtvorm - de wereld in te sturen, maar ook een driedelig werkin het licht te geven: ,,Bijdragen tot dc Geschiedenis der Nederlanden; aanvang nemende25 Augustus 1830” l). Onmiddellijk hieraan voegt hij in 1831 toe ,,Staat- en Geschied-kundig Overzigt van de Belgische Omwenteling in 1830-1831” en ,,Staatkundige Handc-lingen van de Londensche Conferentie in de Zaken van Holland en België”.

In onze tijd bezien hebben zij weinig historische waarde. Als bijdragen tot de kennisvan allerlei bijzonderheden uit die dagen hebben zij toch altijd nog wel een zekere betekenis.Los van dit alles staat het feit, dat een 22 à 23 jarige deze werken geschreven heeft. In ditopzicht zijn zij minstens merkwaardig te noemen.

F. J. Hallo blijft nu niet lang meer in het ouderlijke huis. In 1834 sluit hij zijn eerstehuwelijk. (Er zullen nog twee volgen). Zijn eerste vrouw, Catharina van Maarsseveen, iseen Rotterdamse.

Hij wordt ambtenaar aan het Departement van Oorlog en verhuist dus naar ‘s-Gravenhage.Het bevalt hem daar niet. Zittend, regelmatig-afgepast leven is deze man ten enenmaleonmogelijk. Zijn ongedurig karakter brengt hem ertoe om ook in zijn liefhebberijen enbelangstelling nooit lang bij een zaak te blijven. Daarbij komt zijn uitgesproken veelzijdigeaanleg. Historisch werk verricht hij in de eerste tijd niet meer. Ook het pamflettenschrijvenbewaart hij voor latere datum. Zijn aandacht gaat nu in chemische en technische richting.Hij experimenteert met aardappels en richt zijn aandacht ook op de aanleg van een water-leiding naar Amsterdam. Dit laatste heus niet uit liefde voor zijn geboortestad, maar kennelijkwel uit het oogpunt van materiële winst. Het aardappel-experiment heeft althans voorlopigwinstgevende resultaten. In 1842 vindt hij een vloeistof uit, die bij verhitting een bruikbaarlichtgas oplevert. Hij kan echter eerst 24 November 1843 in de krant adverteren, dat hij,,nu genoegzaam gereed (is) met den Bouw zijner Fabrijken van Gasstof en Toestellen”.Het krijgt officieel de naa.m ,,Hallo-gas”. Hij heeft in deze fabricage aanvankelijk de windmee. De zaken breiden zich uit. Hij associëert zich met de heren G. J. Koopman en J. Schol-ting Jr., maar behoudt daarbij zelf de hoofdleiding.

De mislukking van de aardappeloogst in 1847 betekent echter een stopzetten van verdereexploitatie en productie. Op 29 Maart 1848 wordt de Nederlandsche Hallo-Gas-Maat-schappij ontbonden.

Zal deze mislukking hem veel hebben kunnen schelen? Hoogst waarschijnlijk mets. Zijnlevendige geest en bewegelij ke natuur hadden alweer iets anders ontdekt, waar muziek vanklinkende geldstukken in zat. Trouwens, daarmee was hij alweer tegelijk bezig geweest,terwijl hij zijn onderzoekingen met aardappels verrichtte. Naast de bewondering, die wijontegenzeglijk moeten hebben voor de belangstelling, aanleg en onvermoeide werkkrachtvan deze man, rijst echter ook de opmerking: wat had deze man op wetenschappelijk,misschien ook industriëel terrein kunnen bereiken, wanneer hij zijn belangstelling op éénpunt had geconcentreerd ! Op financiëel gebied moge hij uiteindelijk meer dan enig andergeslaagd wezen, op wetenschappelijk en technisch terrein kunnen wij tengevolge van zijnverdeelde belangstelling rustig van een mislukking spreken. Inderdaad: inzoverre eenmislukt genie !

Sedert 1841 mengt hij zich in de plannenmakerijen t.a.v. een aan te leggen waterleidingnaar Amsterdam. Welke technische voorstellen hij doet is uit de hierover bewaard geblevencorrespondentie “) niet precies meer na te gaan. De commissie, die met de voorbereidingvan het aanleggen van een waterleiding belast was en onder het voorzitterschap stond vanniemand minder dan Jacob van Lennep, heeft hem ontegenzeggelijk alle kansen gegeven.

l) Amsterdam, 1830, 1831.%) Deze correspondentie, alsmede andere documenten van F. J. Hallo bevinden zich in het bezit van

Ir H. R. F. A. C. E. Freiherr von Palstring te Hamburg.

118

Hij mocht komen demonstreren, maar uiteindelijk ging men op zijn voorstellen niet in.Hij gaf de moed niet op. Had hij reeds op allerlei gebied, zoals over ,,Zeevaart” in het,,Algemeen Handelsblad” van tijd tot tijd artikelen gepubliceerd, in het najaar van 1850keert hij zich met een brochure met zeer langademige titel tegen de waterleidingsplannen,echter zonder succes 1).

Dan maar naar weer wat anders omgezien ! Zijn oog valt nu op de Weeskamers. Eenhistorisch-genealogische belangstelling, en materiële verlangens deden hem mogelijkheden,inderdaad: grote mogelijkheden zien in een opsporen van mogelijke rechten op nog nietverdeelde boedels, zelfs uit zeer ver verleden tijd. In de vorige eeuw bestond immers demogelijkheid van het z.g. ,,afkopen” van rechten op erfenissen. Door langdurig genealogischspeuren vond hij meer dan eens een verwantschapsschakel, die iemand de mogelijkheid oprechten t.a.v. de erfenis bood. Tot zulke mensen wendde hij zich dan en bood hun de kennisvan de door hem gevonden genealogische resultaten te koop aan. In zo’n geval bleef danna het verkopen van. deze kennis het risico van het al of niet verkrijgen van de erfenis aande bloedverwant, die thans al of niet kon gaan procederen om in het bezit van de erfeniste komen.

Meer dan eens, om niet te zeggen: dikwijls, kwam het echter voor, dat de al of nietrechthebbende op de erfenis zijn kansen zo onzeker achtte, dat hij - op desbetreffendgedaan voorstel van F. J. Hallo - zijn eventuele rechten op de erfenis aan laatstgenoemdeafstond, natuurlijk tegen de betaling van een zekere som, die veelal f lOOO,- tot f 1500,-bedroeg. In dat geval was het risico natuurlijk verder geheel voor Hallo. Zo beschrijfthij in zijn aantekeningen, dat hij in een verloren erfcniszaak f9870,- aan proceskostenmoest betalen. In 1863 werden drie personen ieder voor S 500,- (totaal dus: f 1500,-)afgekocht. In Juli 1864 werd een testament ontdekt, waardoor de afkoop niets waard bleek !

Leed hij dus soms meer of minder grote verliezen (die hem overigens klaarblijkelijk eenseen faillissement bezorgden !), daartegenover stond dan, dat hij zich even later in het bezitvan rijkdommen zag, die rond-uit fabelachtig waren ! Zo tekent hij aan, dat hij in 1852na een proces van negen jaren tegen de Gemeente Amsterdam het proces won over denalatenschapvan Joost Marcellus Verwer, die in 1602( !) overleden was. Gezien zijn ijdelheiden de vaak ontzaglijke strijd, die hij voor het winnen van zulke processen had te voeren,kunnen wij het gevoel van voldaanheid en zelfgenoegzaamheid begrijpen, waarmee hij aan-tekent, dat hij de nalatenschap uit handen van de Burgemeester van Amsterdam zelf ontving !

Het meest opzienbarende feit was echter wel de erfenis van de ,,Cannenburg”, het bekendeGelderse kasteel.

In 1865 overleed de laatste Baron van Isendoorn à Blois. Zijn weduwe verkreeg hetrecht van vruchtgebruik in de vorm van bewoning van het kastcel en het bezit van deinboedel.

F. J. Hallo, die enige jaren tevoren de ,,Nederlandsche Kapitaal-Vereeniging ter Liquidatievan Successies” had opgericht, welke in wezen uit hem alleen bestond, wendde zich totde bloedverwanten van de kinderloos overleden baron, Wij ontkomen - op zijn zachtstgezegd - niet aan de indruk, dat hij op heel handige manier gebruik maakte van de on-wetendheid van een dezer, de Baron von Venningen in Baden, betreffende diens dichteverwantschap ten aanzien van de erflater (N.B. 4de graad !). Hallo maakte hem dienaangaandeniet wijzer. Von Venningen stond hem zijn rechten af! 4 Het resultaat was voor alle par-tijen verbluffend ! In 1867 begon voor de rechtbank te Arnhem een proces om deze erfenis.Reeds in 1868 werd Hallo in het bezit gesteld van de helft der nalatenschap, die hemminstens f500.000,-, zo niet meer, opleverde !

Over bepaalde onderdelen liep het proces echter nog tot zelfs na zijn overlijden in 1879 !Die onderdelen waren echter niet meer van invloed op de uitspraak, in 1868 gedaan. Wij

‘1 , ,De Ontworpene Waterleiding, Uit de Duinen bij Haarlem, naar en in Amsterdam, . . . .” (Amst.,1850).

%) Zie J. B. Rietstap ,,Wapenboek van den Nederlandschen Adel” (Grom, 1883), dl. 1, pag. 208, en mede-delingen van J. C. Y. d. Meulen in ,,De Nederlandsche Leeuw” (1883, pag. 22).

119

zijn bij de vermelding van dit proces echter aanzienlijk op onze beschrijving vooruitgelopen.Keren wij nog even terug naar zijn Amsterdamse tijd !

Geniaal was hij ontegenzeglijk. Maar hij heeft sterk ,,les défauts de ses qualités”. Zoweltoen, als later toont hij zijn ijdelheid. Worden er nieuwe huizen te Amsterdam gebouwd,hij zal het hoogste huis laten bouwen ! De gelegenheid daartoe kreeg hij op de Heerengracht,vlakbij het Koningsplein. Daar laat hij een smal huis zetten, dat in die dagen verre bovenalle andere woningen uitstak ! Hij duldt niet, dat iemand meer zou kunnen doen, dan hij.Wanneer hij het - overigens niet te Amsterdam - beleven moet, dat een baron met vierpaarden voor zijn koets rijdt, rijdt F. J. Hallo de dag daarop met een eigen koets met . . . .zes paarden !

Het overige gedeelte van zijn leven valt in zekere zin buiten het kader van dit artikel,maar kan toch vclledigheidshalve niet gemist worden.

Zowel over het reeds vermelde gewonnen erfenis-proces tegen de Gemeente Amsterdamin 1852, als over een ander, in 1853 ciders gewonnen, tekent hij aan: ,,De twee laatstgemeldezaken bedroegen tonnen gouds”.

Deze ,,tonnen gouds” brachten hem tot de verwezenlijking van een plan, dat geheelmet zijn grenzeloze ijdelheid strookte. Te Nijmegen liet hij vlakbij het Valkhof een ,,kasteel”bouwen. Deze eensgezinswoning bevatte ,,slechts” 85 kamers ! Het geheel werd bekroonddoor een toren, waarin een slaand uurwerk, dat - zeer vooruitstrevend voor die tijd ! -‘s avonds duidelijk door gas verlicht werd ! Het gebouw kreeg de wijdse naam ,,Bat-Ouwe-Zate” en had een prachtig uitzicht over de Waal. Snorkend als hij was liet hij bij dit ,,productvan suikerbakkersgothiek”, zoals een minder vleiende benaming in onze dagen luidde l),een theekoepeltje zetten, opdat zijn dochters van daaruit op het rondwandelende publiekkonden neerzien ! Hij heeft er - natuurlijk ! - niet lang gewoond. Trouwens, tussen hettijdstip van zijn verlaten van Amsterdam en zijn vestiging te Nijmegen in 1857 had hij,,gewoond” te Antwerpen en te Rosendael en Nispen. Uit allerlei gegevens, onder zijnnagelaten papieren gevonden, blijkt, dat hij toch ook later telkens weer te Amsterdamheeft vertoefd. Nauwlettend waakte hij ervoor om ook maar één dag de termijn te over-schrijden, zodat hij buiten de betaling van plaatselijke belastingen bleef. Hij was en bleefd u s ,,reizend” ! Wanneer hij ergens woonde, deed hij dit dus ook heel dikwijls, zoals wijdat tegenwoordig noemen ,,clandestien”.

(Het ,,Kasteel Hallo”, gelijk het in de Nijmeegse volksmond heette, later: ,,KloosterHallo”, sedert het achtereenvolgens in het bezit van enkele vrouwelijke kloosterordenkwam, is in 1954 en 1955 afgebroken wegens de bouw van een keermuur bij de Waal endaarmee samenhangende verbouwingen). De gewezen kasteelheer ging weer reizen entrekken, Antwerpen, Cleve, Donsbrügge, Arnhem, Amsterdam, etc. etc., etc. !

Als een mens zo reist, wordt hij het gemak van een trein gewaar. Onder al dat reizenweer allerlei plannen aangepakt ! Mislukte pogingen tot verkrijgen van een concessie totaanleggen van een spoorweg van Nijmegen naar Cleve. Zeer geslaagde pogingen tot ver-werving en realisering van rechten cp erfenissen. (Cannenburg !) Sedert het gewonnenproces inzake de nalatenschap van de laatste Baron van Isendoorn à Blois noemt hij zichtrots en welbewust Hallo van Cannenburg, ofschoon hij het kasteel nooit en te nimmerbewoond heeft en uit geldelijk gewin de landerijen tot de erfenis behorend zeer voordeligverkocht. Tot in onze tijd is een herinnering aan het verwerven van deze erfenis bewaardin het feit, dat een zijner zoons in 1892 in de Duitse adelstand verheven werd met de naamHallo von Cannenburg.

Nog twee malen komt hij tot het schrijven van een vlugschrift. Zo schrijft hij in 1866(oorlog tussen Pruisen en Oostenrijk) ,,Woorden tot Vrede in den Oorlog”; inzake debefaamde Kamerverkiezingen van dat jaar laat hij zich evenmin onbetuigd, getuige zijn,,Geleerde Blinden, verwerpelijke kandidaten bij de keus van de volksvertegenwoordigers”.

Zijn leven eindigt tragisch. Zijn huisknecht heeft gloeiende stukken steenkool op hetkleed voor de haard laten vallen, met verf trachtte hij de schroeiplekken voor zijn meester

1) ,,De Gelderlander”, d.d. 26 Februari 1955.

120

te verbergen. Deze werd woedend, niet vanwege de schroeivlekken, maar - vanwege hetmet verf wegwerken daarvan. Hij stuurde zijn gehele personeel het huis uit en branddede schroeivlekken opnieuw in het kleed, kennelijk met de gedachte: ,,waarvoor betaal ikanders mijn brandverzekeringspremie ?” Het feit kwam uit. De Officier van Justitie eistecelstraf van vele maanden, bovendien een boete en onmiddellijke in-hechtenisneming. Ophet laatste gedeelte van deze eis gaat de rechter niet in. F. J. Hallo wacht de uitspraak nietaf, maar vlucht, pardon: ,,reist” naar het buitenland. In het bezit van een fortuin van meerdan een millioen vestigt hij zich te Cob.urg en verwerft aldaar in 1878 de Saksische nationali-teit. Zijn zoon uit zijn eerste huwelijk wordt onder een geheel andere naam in 1881 in deSaksische adelstand verheven; over zijn veel jongere zoon, uit zijn tweede huwelijk geboren,schreven wij reeds.

Hij overlijdt 18 Mei 1879 te Coburg.Hebben wij te veel gezegd, dat wij hem ,,merkwaardig” noemden? Een merkwaardig,

maar ook: een tragisch leven!

Soestdijk Ds. W. J. F. SEINERS

E E N B O R S T B E E L D

D O O R E U G E N I U S V A N S A V O I E

A A N G E O R G E C L I F F O R D G E S C H O N K E N

Het lot heeft Frans Eugenius van Savoie veel in de Nederlanden doen verkeren, in deZuidelijke zowel als in de Noordelijke. Vervuld van haat jegens het Franse hof dat ,,le petitabbé” van eertijds wegens zijn verre van forse gestalte geringschattend behandeld had, nam hijals officier in Oostenrijkse dienst deel aan de expedities van zijn adoptief-vaderland tegenLodewijk XIV, eerst in de veldtochten gedurende de Negenjarige Oorlog, daarna in die vande Spaanse Successieoorlog. In het tweede gedeelte van laatstgenoemde krijg commandeerdehij, samen met Marlborough, de geallieerde troepen, die in het grensgebied de Fransenbevochten, en hij deed dit met zoveel resultaat, dat keizer Karel VI hem als beloning tot stad-houder der Spaanse - sedert 1713--1714, na de vredes van Utrecht en Rastadt Oosten-rijkse - Nederlanden benoemde.

Tussen de bedrijven door is de prins herhaaldelijk naar de Noordelijke Nederlandengereisd, hetzij om te ‘s-Gravenhage besprekingen te voeren met raadpensionaris Heinsius,hetzij, voor zijn genoegen, naar Amsterdam. Het winterseizoen, dat de oorlog stillegde, boodhiertoe o.a. gelegenheid. Wat Eugenius naar Amsterdam voerde tonen twee levendige teke-ningen, welke op 20 November 1899 via de veiling van de atlas J. W. Wurfbain bij FrederikMuller (catalogus no 695 en 696) in handen kwamen van H. J. Valk, die ze nog in hetzelfdejaar aan het Rijksprentenkabinet overdeed. Op de ene, een gewassen sepia- en Oostindische-inktschets door Pieter van den Berge, ziet men de vorstelijke bezoeker schilderijen bezich-tigen ten huize van de kunstkoper J. P. Zomer. Het was te Amsterdam dat de kunstzinnigeveldheer een belangrijk gedeelte kocht van zijn terecht beroemd geworden verzameling,die hij bij zijn dood aan zijn familie in Turijn legateerde en die daar nog steeds de kern vanhet museum uitmaakt. De andere tekening, van de hand van Cornelis Troost, is uit wat laterjaren, uit omstreeks 1720 (in elk geval van vóór 1724, toen prins Eugenius uit de Zuidelijke

1 2 1

Gl.S<:llliNK V A N I:U<;INIUS \S.\\‘OII; AAI\ ( LII’PORD

‘.\h

Nederlanden vertrok), en vertelt van amusementen van minder serieuse aard ten huize vaneen zekere madame Traese op de Prinsengracht 1).

Doch zulke reisjes kostten geld, door de kunstaankopen dikwijls zelfs véél geld. Hiervoorheeft de prins blijkbaar een bankier ter plaatse laten zorgen: George Clifford. Deze stondaanvankelijk tezamen met een broer aan het hoofd van de toentertijd zeer bekende firmaGeorge en Isaac Clifford. In 1713 gingen de twee echter uit elkaar, naar Elias “) vermoedtten gevolge van het aanknopen door George van onderhandelingen met de Oostenrijksemonarchie tot het sluiten van een lening. Met welgevallen zal Eugenius deze stap hebbengezien. Bekend genoeg is hoe deze en dergelijke zaken George Clifford geenszins windeierenhebben gelegd en hoe hij zich in 1709 de mooie buitenplaats de Hartenkamp onder Heem-stede kon kopen, waar hij Linnaeus gastvrijheid verleende. Minder bekend zijn Clifford’sbetrekkingen met Eugenius van Savoie die, blijkens de datering van het gedenkstuk dat onshier bezig houdt, zich over lange jaren hebben uitgestrekt en die tenslotte van zo vriend-

l) F. Muller, De Nederlandsche geschiedenis in platen, IV, Amsterdam 1882, Supplement, no 3720 A, daarten onrechte gedateerd als: 1730?

“) J. E. Elias, De vroedschap van Amsterdam, Haarlem 1903, 11, blz. 882.

122

schappelijke aard werden, dat de prins aan de bankier zijn borstbeeld deed toekomen. Hetwas voorzien van het opschrift: EVGENIO DI SAVOIA. DONATO DEL PRINCIPEh G: CLIFFORD. A”-M.DCC.XXIV.

Eugenius is hier voorgesteld als veldheer, in harnas, waarover een mantel losjes is ge-slagen. Tussen de plooien ontwaart men de keten van de Orde van het Gulden Vlies; dehanger met het ram komt nog even tevoorschijn. Het witte marmer contrasteert met eengrijs marmeren voetstukje en een zwart plaatje, waarop in vergulde letters de hierbovenvermelde naam van de schenker is aangebracht. Het geheel rust op een gekaneleerde zuil vanmarmerkleurig beschilderd hout, die afgedekt wordt door een ronde zwart stenen plintwaarop, wederom in vergulde letters, het vervolg van de reeds genoemde inscriptie staat.

Of de kop, waarvan de neus werd gerestaureerd, goed gelijkt is moeilijk met zekerheid tebevestigen. Men kan zich niet onttrekken aan de indruk dat de beeldhouwer zijn modelietwat adoniseerde, waardoor het persoonlijke in zijn trekken verloren ging. Het borstbeelddraagt geen signatuur; wie de vervaardiger ervan was kan dus enkel uit de stijl wordenafgeleid. Deze wijst in de richting van het late werk van Grupello.

Gabriel ridder Grupello was op 22 Mei 1644 te Gerardsbergen geboren ‘) als zoon van eencavallerie-officier die uit een oud-adellijk Milanees geslacht stamde. In 1658-1659 vermeldende Antwerpse liggeren dat hij bij Artus Quellinus in de leer was. Er is verondersteld dat hijmisschien aan de decoratie van het Amsterdamse stadhuis zou hebben meegewerkt, eensuggestie die tot op heden toe niet te bewijzen, doch evenmin op grond van feiten te ver-werpen valt *). Na verdere scholing in Frankrijk werd hij in 1695 hofbeeldhouwer van keur-vorst ,,Jan Wellem” van de Palts te Dusseldorf en het was vooral in deze stad dat de kunste-naar carrière maakte. De kinderloze dood van zijn maecenas, in 1716, ontnam Grupello zijnemplooi. Hij keerde terug naar Brussel en solliciteerde naar de gunst van de neef van deoverledene, keizer Karel VI. Bij brevet van 15 Maart 1719 benoemde deze hem tot ,,notrechef Statuaire en nos Pais bas”. Het moet in die functie geweest zijn, dat de beeldhouwermet Zijne Majesteit’s stadhouder in contact kwam.

Als kunstwerk behoort het borstbeeld van Eugenius van Savoie zeker niet tot de bestgeslaagde uitingen van Grupello’s stijl. De conceptie is nogal traditioneel, vormen en uit-werking zijn weinig doorwerkt en niet krachtig, het geheel volgt sterk het cliché-patroonvan de tijd. De beschouwer krijgt de indruk dat de reeds ouder wordende beeldhouwer,die in 1725, dus in het jaar volgende op dat waarin het stuk ontstond, Brussel verliet om zichterug te trekken bij zijn schoonzoon op het huis Erenstein in de buurt van Kerkerade, deuitvoering geheel, of althans grotendeels, aan helpers heeft overgelaten, terwijl het ontwerp,met de voor Grupello’s opvattingen karakteristieke zijdelingse wending van het hoofd, dedoor dunne lijnen aangegeven pupillen der ogen, de welige omlijsting van het gezicht doorkrullepruik en draperie, en de door grote schakels gevormde Vlies-keten, mogelijk van demeester zelf afkomstig kan zijn geweest. Men vergelijke het borstbeeld met eigenhandigewerken van Grupello in het Kunsthistorisches Museum te Wenen, het National Museum teMünchen of het Landesmuseum te Kassel “).

De beeltenis van prins Eugenius is na het overlijden van George Clifford, in 1727, in hetbezit van de familie gebleven. Zijn nazate in de zesde graad - tevens, langs een andere lijn,in de zevende - jonkvrouwe Cornelia Catharina Clifford, bracht het door huwelijk in defamilie Van der Mersch. Deze gaf het voor onze vaderlandse geschiedenis zeldzame gedenk-stuk in 1948 in bruikleen aan het Rijksmuseum.

R. VAN LUTTERVELT.

1) Thiemc Bccker en E. Kris, Die Arbeiten des Gabriel de Grupello fiir den Wiener Hof, in: Jahrbuchder Kunsthistorischen Sammlungen in Wien, Neue Folge, Band VIII, Wien 1934, blz. 205.

2) E. Neurdcnburg, De zeventiende eeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden, Amsteldam1948, blz. 175 en 185.

s) Afbeeldingen bij E. Kris, a.w.

123

A M S T E L 332

EEN MERKWAARDIG SOORT VAN HUIS

Op het eind van het jaar 1953 werd onder leiding van het Gemeentelijk Bureau Monumenten-zorg het huis Amstel 332, toebehorend aan de Heer F. H. F. Pas, gerestaureerd. Op de bij-gaande foto’s van de gevel vóór en na de restauratie ziet men het resultaat. Het huis 332had zijn oude top in 1893 verloren. Daar de buurthuizen 334 en 336, die bij de bouw geheelgelijk aan 332 moeten zijn geweest, hun oorspronkelijke gevelbekroning hadden behouden,had men een voorbeeld. Aan de hand daarvan wist men bij een sloper een gelijksoortigegeveltop, waarvan de herkomst niet meer bekend was, te vinden.

Het huis no. 332 is namelijk het noordelijkste huis van een rij van vier precies gelijkehuizen, die tezamen - kennelijk door één timmerman - werden gebouwd. Het is nietmoeilijk de geschiedenis van no. 332 na te gaan; immers de grondpapieren of eigendoms-bewijzen van 1717 af tot 1846 toe en ook die van het buurhuis 334 van 1717 tot 1775 berustenop het Gemeente Archief.

De terreinen daar waren reeds in 1670 door de stad uitgegeven. Het gehele park, waarinzij lagen, werd door één man opgekocht. Dat was de bekende advocaat van de O.I. Com-pagnie, Mr Pieter van Dam. Op 25 November 1670 geschiedde de overdracht voor schepe-nen; toen werd hij voor een som van f 19786,- officieel eigenaar van de 39 erven in ditpark F. ‘) Het terrein lag toen tussen Amstel, Achtergracht, Varkensmarkt (een deel van het,,Bosch” bij de Utrechtse poort) en het Amstelgrachtje, ook genaamd Lijnbaansgracht. Debeide laatste zijn in de 19de eeuw veranderd in een weinig aantrekkelijk straatje: de MaartenJansz Kosterstraat. Voor die tijd was echter de situatie van dit terreintje, dat nog in de stadlag, maar toch geheel vrij, omringd door water en bomen, met aan de Amstel het gezichtop het levendige waterverkeer bij de Hoge Sluis, bijzonder aardig en het moet voor defamilie Van Dam een schitterende pleziertuin zijn geweest. Slechts één stukje en wel dehoek van de Achtergracht en de Amstel is reeds spoedig verkocht en nog vóór 1680 werd hiereen huis met achterhuis opgetrokken. 2) Mr Pieter van Dam heeft zelf pas op het allerlaatstvan zijn leven een huis gebouwd in zijn tuin. In 1709, toen hij reeds was gestorven, werd dithuis getaxeerd voor de verponding. Het bedrag van de taxatie was niet hoog. Het moetdus een bescheiden gebouwtje zijn geweest, dat werd aangegeven als volbouwd in 1709en dat op de Binnen-Amstel vlak bij de Baangracht lag.

Nog tien jaar lang, nadat Mr Pieter van Dam was overleden, hielden de erfgenamen detuin aan. Toen begonnen zij het terrein in gedeelten te verkopen. Zij deelden het stuk grond,net zoals de stad vroeger had gedaan, in erven in. Deze erven weken echter in maten ennummering geheel af van die van bijna 50 jaar eerder. Op 12 October 1716 werden de ervenlangs Amstel en Achtergracht in publieke veiling verkocht en in de loop van de volgendejaren werden zij door de kinderen en kleinkinderen van Mr Pieter van Dam officieel voorschepenen overgedragen aan de kopers.

Op 22 October 1717 geschiedde dit met de erven 10-21 langs de Achtergracht, die voorf 11126,- gekocht waren door Benjamin Dutry, bewindhebber van de O.I. Compagnie, enop dezelfde dag werden de erven 5-7 langs de Amstel voor een bedrag van f 2880,- zijneigendom. Deze laatste erven verkocht hij echter meteen weer door. Op 29 October 1717werd Jan Berger eigenaar van erf 5, Femmetje Duysentdaelders, weduwe van EmanuelPelgrom, van erf 6 en Wouter Tusschenbroek van erf 7, ieder voor f lOOO,-. Deze WouterTusschenbroek, geboortig van Tricht, was een timmerman en getrouwd met CatharinaMayburg, dochter van Paulus Mayburg, de opziener van het slachthuis van de O.I. Com-pagnie, en was als zodanig op 13 December 1720 als behuwd poorter van Amsterdam

‘) KW. 2 R, 26 en register van uitgegeven erven 1670, fol. 211 tot 220 vo.2) Dit blijkt uit een getekende kaart van dit stadsderl in de atlas Kok. De oudste bekende overdracht van

dit huis dateert van 29 Maart 1692 (R.A. 2173, 253 vo).

1 2 4

AMSTEL 334 EN 332 VOOR EN NA DE RESTACRATIE V,4N 332. Foto’s Ger. Slcurs

ingeschreven. Hij was op 27 October 1717 eigenaar van erf 8 geworden, dat hem direct doorde erven van Mr Pieter van Dam werd overgedragen voor f 1225,- en op 25 Mei 1719 zouhij voor f 1600,- officieel voor schepenen in het bezit komen van erf 9, waarop hij toenreeds een huis had gebouwd. Want ongetwijfeld is hij het geweest, die op deze vijf ervenin 1717 of 1718 vijf huizen optrok, de twee noordelijkste voor Jan Berger en FemmetjeDuysentdaelders, de drie daarop volgende voor eigen rekening. Lang behield hij deze driehuizen niet. Reeds op 29 November 1718 deed hij no. 8 - de huizen droegen nog de gehele18de eeuw de nummers van de erven - voorf5000,- van de hand en op 10 Juli 1725 hethuis no. 7 voor f 9000,-. l) De vijf huizen, die Wouter Tusschenbroek had gebouwd bijhet huis vande heer Van Dam, werden op 4 September 1719 getaxeerd en vier daarvan werdenopgegeven als volbouwd in het jaar 1720 - men nam in die tijd steeds enige jaren speling -,het vijfde als volbouwd in 1721. Dat vijfde en zuidelijkste huis, dat met het vierde net als deandere huizen gemeenschappelijke muren en goten had, was van een ander type dan de vierandere, zoals oude foto’s aantonen. De vier huizen 332 tot 338 waren precies hetzelfde, metde stoep afwisselend links en rechts. Zij bestonden uit een onderhuis, een verdieping op dehoogte van de stoep, twee even hoge verdiepingen daarboven, een zolder en een vliering.

Het blok werd langzaam aan verder vol gebouwd. Op 16 Maart en 11 Mei 1720 droegende erven van Mr Pieter van Dam aan verschillende kopers erven langs de Baangracht en deVarkensmarkt over. 2) Daar werden o.a. in 1721, 1723, 1724 en 1729 nieuwe huizen ge-taxeerd en in 1723 werd ook de gehele rij van dertien pakhuizen langs de Achtergracht,genoemd naar de twaalf maanden en naar de zon, die waren gebouwd door de boven-genoemde Benjamin Dutry, getaxeerd. De Zon had zes woningen onderin het pakhuis,die hun ingang op de Varkensmarkt hadden.

Wij moeten echter weer terugkeren naar de eigenaar van 332, Jan Berger, die zelf in hethuis, dat de timmerman Tusschenbroek voor hem had gebouwd, was getrokken. Was eraanvankelijk ogenschijnlijk geen contact tussen hem en de bewoners van 334, in 1727 ver-

l) KW. 4 L , 422 en KW. 4 S , 293 vo.a, KW. 4 N, 37~0 en 298.

125

anderde dit. Toen trouwde Maria Pelgrom de Bie, de dochter van Femmetje Duysentdaeldersen weduwe van Pieter Koornhart, met Jan Berger. Zo kwamen de twee huizen in één hand,want na de dood van haar moeder werd Maria Pelgrom de Bie eigenares van haar huis.

Alvorens het verhaal over de huizen te vervolgen willen wij hier vertellen, dat Femmetjede betovergrootmoeder van een beroemd Nederlander was, die juist 200 jaar geleden werdgeboren. Femmetje’s kleindochter Isabella Pelgrom de Bie trouwde met een ver familielid,Willem Duysentdaelders. Een dochter van dit echtpaar was de moeder van Willem Bilderdijk.De Pelgroms en de Duysentdaelders waren bijna allen schippers op Utrecht, maar de stam-boom van de familie Pelgrom kon hoog worden opgevoerd en Bilderdijk placht later trotste zijn op de oude afkomst van het geslacht, dat door een voormoeder zou afstammen vande graven van Teisterbandt. ‘)

Het echtpaar Berger-Pelgrom de Bie was kinderloos. Na de dood van Jan Berger, die in1745 stierf, kwamen de beide huizen aan een nichtje van zijn vrouw, Debora Pelgrom de Bie,dat de huishouding voor hem had gedaan. Debora woonde in het huis 334, dat gebouwd wasdoor haar grootmoeder. Zij maakte in 1755 haar testament en legateerde aan haar dienst-maagd Willemijntje van Eeden het recht na haar dood levenslang zonder huur te betalen devoorkamer van haar huis te bewonen en de vliering te gebruiken. Op 10 Juni 1775 stierfDebora. Haar erfgenamen, o.a. was dat haar zwager Willem Duysentdaelders, verkochtentoen direct de beide huizen. Het huis 332 voor f 8550,- aan Willemina Ketel, weduwe vanAnthony van Abcouw, en het huis 334 voor f 9100,- aan Pieter Haverkamp. Dat laatstewas een mooie prijs, vooral wanneer men daarbij de ongunstige bepaling van het levens-lange bewoningsrecht van de dienstmaagd, die pas 56 jaar was, in aanmerking nam. Aan-trekkelijk kon dat voor de koper toch niet zijn !

De grondpapieren van het huis 332 bieden verder weinig belangrijks en wij konden dit

1) Sibbe 1942, 339.

Foto G . L. ‘$7. Oppenhcim

126

verhaal besluiten, ware het niet dat de ondertitel van dit artikel nog moest worden verklaard.Die ondertitel kwam er pas later bij, na vele gesprekken tussen het Gemeentelijk BureauMonumentenzorg en het Gemeente Archief. Uit de verklaring van die ondertitel zal delezers blijken, hoe de feiten, die bij de restauratie voor den dag kwamen en de aantekeningenin de oude registers op het Gemeente Archief, met elkaar gecombineerd, de oplossing vaneen probleem kunnen geven. Bij de restauratie waren, verborgen in kasten, onmiskenbaresporen van een vroegere trap, juist tussen 332 en 334, te voorschijn gekomen. Daaruit wildemen een oorspronkelijke verdeling van het huis in boven- en benedenhuis afleiden. In deregisters op het Gemeente Archief was echter niets te vinden, wat in die richting wees. Dehuizen hadden, voor zover na te gaan, alle vier steeds éln bewoner gehad. Wel bleek uit dehuurdersregisters van 1805, dat toen alle onderhuizen werden verhuurd en boven in dehuizen ook verschillende kamers.

De aanhouder echter wint. Ir R. Meischke, het hoofd van het Bureau Monumentenzorg,bleef aan zijn mening vasthouden. Opnieuw dook ik in de archieven onder, ditmaal niet inde grondpapieren, maar in de registers, waarin de overdrachten van de huizen 336 en 338te vinden waren. Van die huizen zijn immers geen grondpapieren op het Gemeente Archiefbewaard. En daar .was in de omschrijving bij de overdracht van het vierde huis, dat op29 November 1718 - dus vlak na de bouw -werd overgedragen aan Jacobus Cranendonck,de oplossing te vinden. Het huis 338 blijkt dan met 336 in het bezit te zijn van een gemeen-schappelijke ,,trap en portaal om na de verhuurcamers te gaan”. Men kan dergelijke steilehouten trapjes (eerst aan de buitenkant, dan via een voordeur verder binnen het huis), dietwee huizen met elkander deelden, nog zien om de hoek in de Maarten Jansz Kosterstraatop de nummers 12-13 en 14-15. Daar geven zij echter toegang tot de gebruikelijke boven-huizen; hier in de huizen aan de Amstel voerden zij naar een portaal op de tweede verdieping,waar men de deuren vond van de twee voor- en de twee achterverhuurkamers. Het was eenpractische bouwwijze, die het de eigenaren mogelijk maakte deze verdieping rendabel temaken zonder van de inwoners veel last te hebben. De eigenlijke trappen van de beide huizenleidden langs deze verdieping naar de zolders en vlieringen. Ongetwijfeld moet er in eenstad als Amsterdam veel vraag zijn geweest naar verhuurkamers. De huurders van die lossekamers vindt men uiteraard gemeenlijk niet in de belastingkohieren en daarom ontsnappenzij aan onze aandacht.

Desgewenst kon men één of beide kamers weer bij het huis trekken. Dat was blijkens dewijkkaart van deze wijk (no. 60) van & 1750 het geval met huis 334. Daar woonde toenDebora Pelgrom de Bie en wij weten, dat bij haar dood nog steeds alleen de voorkamerverhuurd was. De bejaarde oudtante van Bilderdijk had trouwens voor zich alleen genoegruimte met een vliering, een zolder, een bovenste achterkamer, daar beneden een zaal, devoorkamer en een portaal, op gelijke hoogte met de stoep een voorhuis, een zijkamer, eenbinnenkamer, en in een uitbouw een klein achterzaaltje, daar beneden een keuken, comptoiren kelder, en tenslotte een tuinhuis. i)

De achterverhuurkamer diende waarschijnlijk als slaapvertrek voor de dienstmaagd,Willemijntje van Eeden, die wij reeds eerder tegenkwamen. En nu gaat ons een licht op:de bepaling van het levenslange gebruik van de voorkamer door de dienstmaagd was voor denieuwe eigenaren volstrekt niet zo bezwarend als dat aanvankelijk leek. Het was natuurlijkéén van de verhuurkamers. Nog zeven jaar lang, na de dood van haar meesteres, is Wille-mijntje van Eeden de steile trap tussen 332 en 334 naar haar voorverhuurkamer op- en af-geklommen. Op 17 December 1782 werd zij van uit deze kamer in de Nieuwezijds Kapelbegraven. Voortaan kon de eigenaar de kamer weer verhuren. Uit het wijkregister van 1805weten wij, dat dat een verschil van 50 of 60 gulden voor hem betekende. De huizen zelf dedentoen 350 gulden huur en de onderhuizen 75 of 85 gulden. “)

Hoelang die oude indeling nog is blijven bestaan, weten wij niet. Aan de buitenkant vande huizen is er thans niets meer van te zien, maar de restauratie en de archieven hebben onsonthuld, dat wij hier met een uiterst merkwaardig soort huis te doen hebben, huizen metaparte verhuurkamers.

1. H. v. E.l) Piot. Arch. 11654, 463.2, Wijk 60, 6048-6051.

127

D R U K T N K T M A K E R I J E N

Alzoo het maken van druckinct het pcricul van brant grootelijcx subject is, ende dat menalreets alhier ter stede verschcyde reysen gesien heeft, dat deselve in brant is geraeckt;ende, soo die niet was gedemt geweest, lichtelyck groote swarigheyt soude gecauseerthebben, gelyck men in verscheyde andere steden ende plaetsen voor desen gesien heeft.Ende aengesien de neringe van drucken alhier merckelijck aenwast, ende derhalven meerderinct moet worden gemaeckt, ende ‘t pericul te grooter is; Soo hebben Mijne E. Heeren vanden gerechte, omme dese goede stede ende inwoonders van dien, sooveel mogelijck is, vanbrant ende andere ongelucken te bewaren, by desen geordonneert ende gestatueert, datniemant eenige druckinct elders sal mogen maken als by de saeghmolens by de Haerlemmer-poort op het eylantje aen de brugh over de Vesten by de eerste saeghmolen: welcke plaetseexpres daertoc wort aengewesen. Op pene van vijf en twintigh guldens te verbeuren, dieop andere plaetsen ‘t sy in of buyten de stat de voorsz. inct sal gemaeckt hebben.

(Keur van 7 augustus 1642).Het gerecht wijst 29 october 1642 ,,het eylantje buyten ofte ter sijden de Heyligeweghs-

poort” in plaats van het eerstgenoemde voor deze industrie aan.Keurboek Z. fol. 180; gedrukt bij H. Noordkerk, Handvesten van Amsterdam, blz. 860.

De vraag doet zich voor of de drukinktvervaardiging een speciale tak van nijverheidwas, dan wel een onderdeel van de drukkerij of van de een of andere industrie, en hoelang zij ter plaatse uitgeoefend is.

L E O N I E V A N NIEROP.

D E R O S M O L E N

De geschiedenis leert ons, dat de molenstenen om het koren te malen eerst door de mensen-hand, daarna door de kracht van het paard of een ander trekdier, en ten slotte door dievan water of wind in beweging zijn gezet. Maar in Amsterdam, waar het altijd waait, ishet vermoedelijk anders toegegaan. De oudste ,,moelen van Aemesterdamme”, een dwang-molen, waarop de bewoners van de bijeenwoning aan de Amsteldam hun koren moetenlaten malen, door een van de heren van Amstel gebouwd, is een windmolen. Hij komtin 1296 in het bezit van de graaf en geeft de naam Windmolenzijde aan het westelijk deelvan de nederzetting. In de 14de eeuw wordt vervolgens aan de oostzijde tegen de Zeedijkeen tweede windmolen, en een derde buiten de Bindwijckerpoort gebouwd. Daarna in demiddeleeuwen nog verschillende molens binnen en buiten de veste, die bij uitbreiding vande stad soms verplaatst worden. ‘)

Bij de toename van de bevolking en de intensivering van het economisch leven, ziet deoverheid in, dat bij windstilte paardekracht van node is om de inwoners van meel te voor-zien. Zij bouwt ,,der stede rosmoelen”, en gaat 10 februari 1519 met een molenaar eenovereenkomst aan, deze een jaar lang op winstdeling te gebruiken.

l) Zie Mr. W. F. H. Oldewelt in Zeven ecuwcn Amsterdam 1, p. 23, en G. J. Honig in VI, p. 35.

128

Bovendien worden voor gezamenlijke kosten vier paarden gekocht; voor het voederbetaalt de overheid zes pd. gr. Vlaams. Ten bate van de molenaar koopt zij een molenkar,ten bate van het bedrijf een wagen, waarmede de molenaar in de tijd, dat de molen stil staat,personen en goederen voor eigen rekening kan vervoeren. Onder voorwaarde, dat ditkosteloos voor de stad gebeurt, en hij de wagen op eigen kosten onderhoudt. l) Veel rust-tijden kennen de paarden niet.

Later, de 4de april 1528, wordt aan de conventen veroorloofd een paardenmolen binnende muren op te stellen, waarmede zij tegen betaling de goe-gemeente kunnen gerieven, ,,bytijden van stilte van den winde”. ‘)

Vooral de grutters beginnen ze zelf te bouwen. De 73-jarige schipper Jan Claesa. Gorterverklaart 21 januari 1617, dat zijn grootvader het Gorterssteegje en de daaraan liggendevier huisjes en een gortmolen bezat; en dat hij als jongen van 10 jaren, derhalve omstreeks1557, met de paarden, die ,,den gortmeulen trocken”, door het steegje heen en weer reed. “)En de keur van 5 mei 1579 schrijft aan dezen, bakkers en brouwers e.a. voor, de in1576 4) weer ingevoerde accijns op het gemaal ook te voldoen, zo zij ,,meulens, klein ofgroot” in huis hebben. 5, 1Met de kleine zullen wel de hand-, met de grote de rosmolenszijn bedoeld.

De wind-korenmolenaars hebben er niet aan gewild. Twee overlieden van hun gildeverklaren uitdrukkelijk 19 october 1616 aan de ,,gemeene meulenaers” te Rotterdam, datzij ,,noch geen gildebroeders neffens hun meulens rosmeulens en gebruycken, noch dat zyvan geen rosmeulens kennisse en hebben”. 6,

Het is de vraag, of zij wijs deden. De brouwers, aan wie in 1573 veroorloofd was eenspeciale mout-windmolen buiten de veste op te richten 7), hebben daaraan en aan de werk-zaamheden der drie molenaars, die in 1604 aangewezen zijn om het ,,broucooren” enbeestenvoer te malen, *) bij de uitbreiding van de industrie niet genoeg.

Twaalf bij name genoemde brouwers, staande aan het hoofd van ook genoemde brouwe-rijen, gaan dan ook 29 november 1617 onderling een overeenkomst aan, dat Jacob Pietersz.Nachtglas, brouwer in ‘t Nachtglas - een hunner - een hun gezamenlijk toebehorendepaardenmolen op zijn erf zal oprichten, in gang brengen en eventueel verplaatsen. Voorf2.10 per last zal hij voor iedere contractant op zijn beurt het brouwcoren malen, die zijneigen paard als tweede zal meebrengen. “)

Ook bij andere industrieën is de paardenmolen in het eerste kwart van de 17de eeuwingeburgerd. Wanneer de stad zich in 1616 alle moeite geeft de lakennijverheid te doenherleven, en 9 novemberlO) een aan haar toebehorende volmolen aan de Amstelbrug verhuurt,belooft zij ook een paardestal neer te zetten, 11) ongetwijfeld voor de rossinanten, die inde volmolens worden afgebeuld. la>

Ten slotte komen in de inventaris van een koperpletterij in 1614 paarden en ,,voeragie”voor 13) en heeft men in een andere in 1616 drie paarden en ,,eenen man oft jongen, omd’ selve peerden te regieren”, van node. 14)

Zo zal het in andere takken van nijverheid ook wel vergaan.LEONIE V A N NIEROP.

Dr. J. G. van Dillen, Bronnen tot de gcschicdenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amstcr-dam 1, no. 40.Van Dillen 1, no. 137.Van Dillen 11, no. 355.Van Dillen 1, no. 638.Handvesten van Amsterdam, p. 108, nos. 5 , 9 .Van Dillen 11, no. 1180; vergelijk no. 1101 t.p,Van Dillen 1, no. 615.Van Dillen 1, no. 1351.Van Dillen 11, no. 418.Op dezelfde dág wordt een keur afgekondigd, waarin o.a. dc vollers onder ede verplicht worden geenvolmolens te gebruiken! (Van Dillen 11, no. 339).Van Dillen 11, no. 337.Van Dillen 11, no. 277.Van Dillen 11, no. 173.

‘3 Van Dillen 11, no. 320.

129

B E Z O E K A A N W E E S P

Ruim veertig leden en introducé’s hebben Zaterdagmiddag 26 Mei j.l. deelgenomen aande voorjaarsexcursie naar Weesp.

Het gezelschap werd ten Stadhuize verwelkomd door de loco-burgemeester, de heerH. M. van Etten, die een beknopt overzicht gaf van de ontwikkeling van het oude Weesptot een moderne plaats met grote toekomstmogelijkheden.

De voorzitter, Prof. Mr H. de la Fontaine Verwey, dankte namens aIle aanwezigen voorde gastvrije ontvangst en de spontane medewerking aan deze excursie door het Kunst-historisch College van Advies te Weesp.

Vervolgens maakten de deelnemers in drie groepen een rondgang door het Stadhuisen het daarin ondergebrachte Weesper museum, waarvan de kostelijke collectie bijzondersmaakvol is geëxposeerd. Na het Stadhuis werd het St. Bartholomeus Gast- en Armen-weeshuis bezichtigd, waar vooral de stemmige Regentenkamer de aandacht trok. Tenslotteverzamelden de deelnemers zich in de grote Hervormde Kerk, waar het orgel werd bespeeld.

Mede dank zij de instructieve toelichtingen van de leden van het Kunsthistorisch Collegeonder leiding van de heer R. Wartena gingen alle deelnemers aan deze excursie met deprettigste herinnering aan Weesp huiswaarts.

s. v. w.

P O R T R E T T E N V A N R E M B R A N D T E N SASKIA

I N H E T B E Z I T V A N E E N

F R A N S E SCHOOLMEESTER

Op 14 December 1648 verleed Abraham Bartjens, de zoon van Willem Bartjens, ,,francoysschoolmeester” in de Bethaniëndwarsstraat, zijn testament voor notaris J. van Velsen(N.A. 1785, fol. 396) en daarin vermaakte hij o.a. aan zijn ongetrouwde zuster Sara ,,tweeefigiën van den constrijcken schilder Rembrant met sijn vrouw”. Zou men uit de bewoor-dingen van de acte eventueel no g kunnen afleiden, dat dit portretten van de schoolmeesteren zijn vrouw waren, een toevallige vondst in de ondertrouwregisters bracht de onmogelijk-heid daarvan aan het licht. Abraham Bartjens was in 1648 namelijk nog vrijgezel. Pas in 1652trouwde hij, op 40-jarige leeftijd, met een zekere Lucretia Albers. Op 18 Mei 1652 vondde ondertrouw plaats en op 2 Juni 1652 de huwelijksvoltrekking te Diemen. De bedoeldeportretten moeten dus Rembrandt en Saskia hebben voorgesteld.

1. 1-1. v. E.

V O N D E L I N G E NSedert 29 Januari 1613 stond in Amsterdam een zware straf op het tevondeling leggen vankinderen. Men kon openbaar worden gestrafd aan den lijve en ook worden verbannenvoor25 jaren. Stoorde men zich niet aan die verbanning, dan werd men bedreigd met geselingen eeuwig bannissement.

In de tweede helft der 18de eeuw ziet men in de inneemregisters van het aalmoezeniers-weeshuis echter steeds papiertjes, waarop de ouders of de moeder de naam van de vondelingvoluit hadden geschreven. Blijkbaar werd de keur, die meer dan een eeuw oud was, niet strenggehandhaafd. Waarom dat gebeurde, deelt Mr Jan Bernd Bicker mee in zijn buitengewoonmerkwaardige collectie van Miscellanea, op pag. 171. Toen hij in 1772 schepen was ge-worden, interesseerde hij zich uiteraard voor allerlei criminele questies, en maakte daaroveraantekeningen, o.a. de volgende: ,,Het te vondeling leggen van kinderen word thans oog-luykende toegelaten, om was ‘t mogelijk daar door voor te komen het verdoen van eerst-geboorenel) kinderen, dat seedert eenige tijd, seer sterk in swang gegaen heeft.”~~l) Pasgeboren.

1. H. v. E.

1 3 0

D E A M S T E L

Van de enorme uitbreiding die Amsterdam de laatste 50 jaren onderging en die haar steedsuit haar grenzen deed groeien, heeft diè zijde van de stad die naar haar bron gekeerd is eigen-lijk nauwelijks iets gemerkt: aan de Amstel stroom-opwaarts van de Omval veranderdehaast niets en tot voor enkele jaren was het beeld aan de Ouderkerkerdijk ongeveer zoalswij het nu nog wel zien op oude foto’s van het einde der vorige eeuw van bijv. de Overtoom,of de Singelgracht bij de Hobbemakade enz.

Nu gaat dat anders worden. Bij de Omval komt een groot industrieterrein, aan de overkantbuiten de Ringbaan wordt de Buitenveldertse Polder met zand opgespoten en tot de Kalfjes-laan komen waar van oudsher onze schaatsslootjes lagen de nieuwe woonwijken.

Daar is niets aan te doen, wij mogen blij zijn dat wij dat landelijke zo dichtbij zo lang heb-ben gehad.

Hoe staat het nu echter met de rechter Amsteloever voorbij de nieuwe Utrechtse brug,de Ouderkerkerdijk dus? De grens van Amsterdam loopt aan deze ,,stille zijde” tot ongeveer1 Km bezuiden het Kalfje, tot aan het gebied van de Gemeente Ouder-Amstel. Er zijn voordie Oostelijke oever geen bouwplannen, wel zal er een boom-beplanting komen van ruim100 meter en daarachter zijn sportvelden en volkstuintjes geprojecteerd. En hiertoe zullende boeren-bedrijven langs de Amstel - het zijn er een stuk of vijf - moeten verdwijnen.

Is dit nu wel de beste oplossing ? Zeker niet voor die boeren die daar toch van vader opzoon gezeten hebben. Dat zij voor de naderbij rollende stad moeten wijken als het omwoonhuizen gaat, dat weten zij en aanvaarden het als onvermijdbaar. Maar moeten zij nuook het veld ruimen voor volkstuinders en sportmensen ? Natuurlijk, die hebben ook ruimtenodig, ook hun probleem is urgent en zeker geen luxe en het zal dan ook wel weer de boermoeten zijn die plaats moet maken. Laat ons echter voorzichtig zijn met het verjagen vande boeren aan de Amstel. Want de Amstel, die prachtige entree vanuit het Zuiden, hoort bijzijn boerenland.

Waarderen wij eigenlijk wel voldoende wat die oude arm van de Rijn voor onze stadbetekent, nu wel niet meer zo zeer aan nuttigheid als toegangspoort, maar aan schoonheid?Waarschijnlijk niet en die bescheiden oude ,,rivier” vraagt zo weinig aandacht. Hij is eigenlijkzo fijn ,,niet van ons”, anders dan al die wegen, bruggen en tunnels die ons in de stadbrengen. In speelse bochten loopt de Amstel, eenmaal voorbij Ouderkerk, IJ-waarts. Wateen majesteitelijke allure, een stuk oer-natuur, waaraan wij niet te pas komen.

Als de Amstel dan niet veel vraagt, dat éne toch wel, dat wij hem met rust laten, laten zoalshij is in zijn eigen omgeving. En dat is zijn wijde Amstelland, de riet-begroeide oevers metde eenvoudige dijken waaraan wat wilg- en ander hout en dan die paar mooie oude boerde-rijen met hun vee en hun grasland. Dààr hoort de Amstel in, in het vlakke land dat hij eensoverstroomde en bevruchtte. In een vlak land dat wij zien kunnen als wij er op varen oflangs zijn oevers wandelen en geen mooiigheid van de bosstrook als een would-be berg-stroom.Rembrandt heeft ons in zijn tekeningen zo goed laten zien hoe mooi de Amstel is. Hij isnóg mooi, heeft nog dat opene, dat ruime en die prachtige wijdte. Laat ons toch Rembrandtter ere en als een monument voor hem, deze trots van Amsterdam zo ongerept mogelijkbewaren.

E. J. Zeegers

Van de boekentafelGIDS voort A M S T E R D A M EN O M G E V I N G , samen- Deze uitgave, die de noodzakelijke gegevens overgesteld door P. Nonnekes met medewerking van kerken, gebouwen, musea, omgeving, enz. vrij uit-A. E. d’Ailly; Allert de Langc, Amsterdam. vocrig bevat, heeft de verdienste de nadruk te leggen

Onder bovenstaande titel verscheen een boekje, op bezichtiging van de stad te voet, een raadgeving,dat men wellicht het best kan karakteriseren als cen die voor de moderne toerist zeker niet overbodig is !toeristische uitgave van de Historische Gids. Het geeft cen gedetailleerde beschrijving van negen

131

wandel ingen met duidclijkc k a a r t j e s . V o o r w i e d i top acht dagen gcbaseerdc programma onuitvocrhaari s , bevat het tevens wcnkcn v o o r cen v e r b l i j f v a néén, twee of drie dagen. Een goed regis ter cn teke-ningen van Bert Bouman complcmcntelcn dczc a a n -t rekkel i jk uitgcvocrdc gids .

s v w. . .

VIEK GENERA’rllLS RONDOM E E N ROIiKIIANDEJ. E NUITGEVIZKIJ, 1831 -1956 . Gedenkschr i f t van Boek-handel en Uitgeveri j W. ten Have N.V., v/h Hövc-kers Boekhandel .

Ter gclegenhcid van het 125-jarig bestaan van dcBoekhandel W. ten Have N.V. verscheen dit boekje,dat b i j Duwacr werd gedrukt. Het speciale karaktervan deze boekhandel en uitgcvcri j , dit de vcrsprci-d i n g v a n C h r i s t e l i j k c lectuur t e n docl h a d d e n ,maakte het de schr i jvers gemakkel i jk , een beeldendoverz icht van het bedri j f met z i jn achtergrond tcgeven. Immers niet zozeer fcitcn o v e r de cigcnlijkeboekhandel en uitgcvcri j v indt men hier a ls wel dcIcvcnsgeschiedcnis - ui teraard steeds in verbandmet het beroep - van dc drie figuren, die achterccn-volgens de le iding hebben gehad.

D a t w a s allereerst Henricus H~vckcr ( 1 8 0 7 -1889), dit in 1831 zelfstandig een bockhandcl in dcA n j e l i e r s s t r a a t begon, gesteund door belangri jkcfiguren u i t d e k r i n g e n v a n h e t Révcil, cn dezco n d a n k s a a n v a n k e l i j k c tcgcnslagen w i s t o p t cbouwen tot een blocicndc zaak, daarna Johan AdamW o r m s c r (1845-1916), Hövekers s c h o o n z o o n cnzel f schr i jver , en tens lot te Wichcrt ten Have, thansnog steeds een van de belangstellende leden van onsgenootschap.

W i c h c r t ten Havc, dit i n 1 8 7 2 i n Ilattem werdgcborcn, was , na eers t zeer uiteenlopcndc hcrocpcntc hcbbcn beoefend, op het e ind der vorige eeuw hi jde heer Wormscr a ls hoofdbockhouder in dienstgekomen. Toen d e z e laatstc d o o r tegcnslagcn metzijn Zuidafrikaanse íilialcn zijn zaak in 1906 moestv e r k o p e n , w a s het z i j n hoofdbockhoudcr d i e dckopcr werd. Zi jn be langste l l ing en energie hebbende boekhandel cn ui tgcvcr i j scdcrtdicn steeds doenuitbrc idcn, echter gchccl in hetzel fde kader a ls dcHeer Hövckcr 125 j aar te rug begon. W c l heeft i nverband met de cisen des tijds dc zuiver Christelijkcbockhandcl plaats gemaakt voor een meer algcmcnc,maar nog steeds is Kalverstraat 154 bekend om haarafdeling theologische, chr i s te l i jke cn s t i chte l i jkewerken.

Dc vierde generat ie , dc zoons Jan cn Jurriën tenHave, dit i n 1 9 4 3 h u n vader opvolgden, hebben hunbi jdrage aan d i t aardigc bockjc gclevcrd door hette schri jven. Een keuze van auteurs , wier werkenin dc afgelopen 125 jaar werden gcpubliccerd, cn eenl i j s t v a n mcdcwcrkcrs beslui ten het wcrk jc .

Dr. C. P. GCKKING: Dn WBSJXRKEKIC. Citgavc v a ndc S t i cht ing Kunstcentrum Wcsterkcrk (a ldaar vcr-k r i j g b a a r v o o r f 1,25).

Ter gclcgenheid v a n h e t R c m b r a n d t j a a r 1 9 5 6heeft de St icht ing Kunstcentrum Wcstcrkerk hetbovcngenocmde wcrk j c , da t voor dc oor log werdgepubliceerd, in vermeerderde en verbeterde uitgaafhet l icht doen zien.

Zoals de schrijver hier meedeelt, is de plaats vanhet gra f , waar in Rembrandt van Ri jn op Dinsdag8 O c t o b e r 1 6 6 9 ter ruste werd gelegd, niet bekend.Zijn eigen graf in de Oude Kerk had Rembrandt

wegens geldgebrek in 1662 moeten verkopen. Daar-om werd hi j in cen huurgraf in dc kerk, waaronderzijn wijk rcssortcerde, begraven. Cit die vroege jarenzi jn de aantckcningen, in welke huurgraven men demcnscn begroef , n ie t bewaard. Het graf van Rem-brandt i s dan ook niet meer aan te wijzen. Het fei tcchtcr , da t d i t de p laa ts i s , waar onze groots teschi lder ter aardc werd besteld, trekt s teeds weerbclangstc l lcnden naar deze kerk , dit hierdoor hetindrukwekkendste 17de-ceuwsc P r o t e s t a n t s e kcrk-gebouw van onze s tad leren kennen. Het was eengoed idee om nu deze vcrbetcrde herdruk van ditwcrkjc over de Westcrkcrk uit te geven. De ver-schillende aspecten van de kerk en haar geschiedenisworden hier tot in de kleinstc deta i l s toe belicht enbovendien ge ï l lustreerd met ta l van aardige af-bccldingcn. Een ui tvoer igc Engelse summary m a a k thet boekje ook voor vrecmdclingcn toegankel i jk .Voor dc verfraaiing der omgeving van deze mooieoudc kerk voert de schr i jver op pag. 25 een warmpleidooi.

1. H. v. E.

H. A . E T T : VERJ~~AKD BRIEFGEHEIM. B r i e v e n a a nB. Huydecoper (Wereldbibl iotheek, Am-tcrdam,Antwerpen 1956) .

In dezc bundel hreft de Heer IIenri A. Ett 87 brie-ven uitgegeven, geschreven tussen 1717 en 1772 aanBal thasar Huydecoper door 41 verschi l lende per-sonen. Deze brieven vond hi j in het archief van defamilie Huydecoper.

Balthasar Huydecoper (1695-1778), gesproten uithet bekende Amsterdamse geslacht, heeft zich naamgemaakt als taalkundige, dichter en toneelschrijver.In een korte inle iding geef t d.z Heer Ett een levens-beschrijving van hem, waarin speciaal deze facettrnworden belicht.

De 87 brieven handelen alle over litteraire ondcr-werpen, zij het ook dat die zeer uiteenlopen. Ze zijn- cn dat is het aardige vooi de geschiedenis van onzes tad - voor een be langr i jk deel door Amstcrdam-mers geschreven. Wi j noemen als eerstc cen a a n t a lbr ieven van Mr J a c o b E l i a s Michielsz, een neef vande geadresseerde en evenals hij letterkundig geïnteres-seerd. In zijn brieven (van 1733 tot 1739) vindt menhetlaatste Amsterdamsz nieuws, ook op niet litterairgebied. Daar leest men de chronique scandaleuse,d a a r n a a s t echter ook mededelingen van hoger n i -veau. Aardig is b i jvoorbeeld het ber icht over eenamatcurtoncelgroep van heren, die op een zolder vanhet huis van de Heer van der Nolk optreedt .

Onder de andere bekende Amsterdamse brief-schrijvers nocmzn wij de hoogleraren Pieter Burmandc Jonge en J. Ph. d’orville, de advocaat Noordkerk,de dichter Sybrand Fei tama, de dichteres L u c r e t i aWi lhe lmina van Metken, de verzamelaar P ie terVlaming en de schrijve1 Wagenaar.

MindEr bekend is ongetwijfeld Michicl de Roodc,ccn makclaar t-e Amsterdam, bezitter van de door deschi lder A. van Halen vervaardigde co l lec t ie vangeschilderde portretjes van Nederlandse dichters, het,,Panpocticon Batavum”.

Achtcrin het boekje vindt men een alphabetischgerangschikte l i j s t van de br ie fschr i jvers met overieder enkele bijzonderheden. Deze populaire uitgaafgeeft echter verder geen annotat ies . Dit voel t mensoms als een gemis, daar men gaarne iets meer zouhoren over de merkwaardige quest ics , d ie wordenbehandeld in deze brieven.

1. H. v. E .

132

A M S T E L O D A M U MMaandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G OCTOBER 1 9 5 6

B A E R T J E N MARTENS

EN MERMAN DOOMER

Over enkele dagen zal Baertjen Martens ons land verlaten en terugkeren naar de Ermitagein Leningrad. Moeten wij het betreuren, dat dit ontroerende portret van het vrouwtje metde geestige ogen en de karakteristieke houding weer naar Rusland gaat, meer nog mogenwij ons verheugen, dat wij deze grootse schepping van Rembrandt enige maanden lang inons midden hebben gehad en haar door en door hebben leren kennen.

Zij zelf heeft de portretten, die Rembrandt in 1640 van haar en haar man schilderde,als een buitengewoon kostelijk en dierbaar bezit beschouwd. Daar zijn nog haar drie achter-eenvolgende testamenten - het vierde en laatste van 30 Juni 1677 voor notaris Hellerusis niet bewaard - die ervan getuigen. l) Steeds weer bepaalt zij uitdrukkelijk, dat haarzoon, de tekenaar en schilder Lambert Doomer, de schilderijen zal erven, echter op voor-waarde dat hij voor al zijn getrouwde broers en zusters copieën zal laten maken en datde portretten zelf steeds zullen vererven op de oudste zoon of bij ontstentenis van die opde oudste dochter. De ironie wilde, dat de eerste maal dat één dezer testamenten werdgepubliceerd, dat geschiedde in de beruchte valse Rembrandt-Urkunden. Dit testamentechter is alles behalve vervalst. Baertjen heeft er niet mee bereikt wat zij beoogde, maardank zij deze bepalingen is haar naam voorgoed aan het portret verbonden, wat anderswaarschijnlijk niet het geval zou zijn.

Na de dood van Lambert Doomer, in 1700, kwamen de beide schilderijen aan zijn zusterszoon Herman Voster, die toen 18 jaar oud was. Herman werd in 1712 als student in detheologie in Leiden ingeschreven en in Augustus 1714 beroepen in het voortdurend af-brokkelende West-Vlieland, waar drie maanden na zijn komst zijn kerkje door de woestezee werd weggevaagd. In 1719 kreeg hij een rustiger standplaats, Klein-Ammers, en inOctober 1725 werd hij predikant te Schoonhoven. Op 11 Dec. 1725 verleed hij daar samenmet zijn vrouw zijn testament voor notaris van Schelluyne. Nog geen jaar later, op 18 Juli1726, stierf hij. Zijn weduwe en erfgenaam, Anna Maria Brest, een Schoonhovense, vermaaktein haar testament van 12 Juni 1741 voor de Amsterdamse notaris Calkoen een klein legaataan de kinderen van haar overleden schoonzuster Geertruy Voster, die getrouwd was

l) Deze testamenten, evenals de andere gcgcvens waarbij geen nadere vindplaats wordt vermeld, zijngepubliceerd door Bredius in dc Künstler Invcntare 1, 77 etc.

133

geweest met Nicolaas Franken. Over de portretten, die volgens de uitdrukkelijke wensvan de overgrootmoeder aan de enige zoon, Frank Franken, hadden moeten komen, wordtin geen van beide testamenten gerept. In het kohier van 1742 vinden wij hem in de Gast-huismolensteeg in het huis van zijn overgrootouders, 1) dat voor een klein gedeelte ooknog van hem hoorde: taxabel was hij echter niet. Hij was blijkbaar minder hoog op demaatschappelijke ladder gestegen dan zijn oom. Of hij de portretten nog heeft bezeten,weten wij niet. Lang zijn ze in ieder geval niet meer in de familie gebleven. 2,

Reeds in 1757 3) werd zoals men zegt het portret van Herman Doomer in Amsterdamop een veiling verkocht. Hij was toen waarschijnlijk al gescheiden van zijn vrouw, die

l) Uit de verschillende verkoopsacten van de twee huizen, die Herman Doomer en zijn vrouw bezaten,kan men de nakomelingen tot ver in de 18dc eeuw volgen: KW. A, 254~0, V 2, 247, H 5, 16~0, IJ 6,308 en 314: L 7, 243~0 en R.A. 2169, 35~0.

2, Volgens vrrcndelijke mededeling van Mr. B. van ‘t Hoff overleed Anna Maria Brest op 9 Jan. 1768te Schoonhoven. Haar enige erfgenaam was haar zuster Hadewyna Agatha Brest, weduwe van Johannesvan Kempen. Zoals echter zal blijken, waren toen de portretten reeds in vreemde handen.

3, Veiling H. Wolters, 4 Mei 1757, no. 61 als ,,dc schilder Domer”.

134

korte tijd later in het bezit kwam van Catharina 11 van Rusland. Beide portretten haddenhun naam verloren - in de 18de eeuw had men daar blijkbaar niet veel belangstelling voor.De man werd aangeduid - waarom weten wij niet - in het Frans als Je doreur” en inhet Engels juister als ,,the framemaker”. Hij bleef in tegenstelling tot zijn vrouw in Mest-Europa en werd nog in de 18de eeuw meermalen gegraveerd. In 1877 wist Vosmaer hemthuis te brengen, daar hij op een van de oude gravures in handschrift de naam Doomerhad aangetroffen. Op grond van de maten werd daarna het vrouwsportret in de Ermitageals zijn vrouw aangewezen. l) Het onomstotelijk bewijs, dat dit de twee portretten vande testamenten van Baertjen Martens waren, werd tenslotte geleverd door een aantalcopieën, gedeeltelijk Lambert Doomer gesigneerd, die verspreid zijn over verschillendeverzamelingen. 2, Of Lambert zich letterlijk aan de wens van zijn moeder heeft gehouden

‘) J. Smith, Catalogue raisonné en Hofstede de Groot 642 en 643.2, Bulletin Oudh. Bond 1909, 126 e n Oud Holland 1910, 2 .

135

en voor ieder van zijn getrouwde zusters en broers een stel copieën heeft vervaardigd,staat te betwijfelen. In de nalatenschap van zijn zuster Geertje, de weduwe van JaspcrPietersz Wachter, berustte althans in 1716 wel het conterfeitsel van haar vader, mazrniet dat van haar moeder. l)

Wat weten wij nu eigenlijk van dit echtpaar, dat op zulk een onvergelijkelijke wijze doorRembrandt is uitgebeeld? Op 11 November 1618 werden Herman Doomer en BaertjenMartens in de Nieuwe Kerk te Amsterdam in de echt verbonden. De bruidegom was 23 jarenoud. Hij was geboortig van het Duitse plaatsje Anrath, waar zijn ouders nog leefden, maarwoonde al vijf jaar in Amsterdam, ten tijde van zijn ondertrouw in de Kalverstraat. MetDuitse letters tekende hij: Harmen Domers. De bruid was een jaar jonger. Zij kwam uitNaarden en was al op 12-jarige leeftijd naar Amsterdam gekomen. Zij was een eenvoudigm e i s j e : een handtekening kon zij niet zetten. Waarschijnlijk was zij hier in de grote stadin het huis op de Herengracht, waar zij woonde, dienstmeisje. De ondertrouwacte leer-tons het beroep van de jeugdige bruidegom. Hij was ebbenhoutwerker. Zo wordt hij ooklater steeds in alle acten aangeduid en als zodanig werd hij als poorter van Amsterdamingeschreven. “)

Voor het bewerken van het ebbenhout waren bijzondere instrumenten nodig, vandaardat er handswerkslieden waren, die uitsluitend zich met dit materiaal bezig hielden. Sedertomstreeks 1590 werd dit bedrijf te Amsterdam beoefend onder leiding van de koopmanDavid Stafmaecker en ook Herman Doomer behoorde tot degenen, die voor hem werkten.Enige jaren na Hermans huwelijk kregen de ebbenhoutwerkers moeilijkheden met het SintJozefs of timmerliedengilde. Na vele strubbelingen, waarin ook Herman Doomer of Dom-mers een rol speelde, werden zij tenslotte bij het gilde ingelijfd. Voortaan zouden zij eenproef afleggen, waarbij zij van ebbenhout een kast en een lijst daarbij zouden vervaardigen.Alleen aan kistenmakers was het toegestaan ook kisten van ebbenhout te maken. “)

De zwarte ebbenhouten lijsten voor schilderijen waren toen zeer in de mode en HermanDoomer en zijn zoons zullen er heel wat voor de Amsterdamse schilders hebben ver-vaardigd. Na de dood van Baertjen Martens worden op de inventaris van haar nalatenschapeen aantal lijsten vermeld en daarnaast tal van schilders, die nog schuld aan de boedelhadden, blijkbaar eveneens voor lijsten. Er was een rijke sortering van Italiaanse lijsten,Hollandse lijsten, spiegellijsten, gevlamde spiegellijsten, gedrukte spiegellijsten, veel binnen-en buitenlijsten en ook lijsten en spiegels met deurtjes. Dikwijls wordt erbij gevoegd, datde lijsten van ebbenhout zijn. Er waren echter ook andere, kostbaarder lijsten. Werd eenebbelijst getaxeerd op f 3,-, twee schildpadden spiegellijsten staan voorSZO,- genoteerd.

Nu komen die zware ebbenhouten lijsten haast niet meer voor - elke tijd kwam immersweer met zijn eigen lijsten - en Baertjen hfartens hangt op de tentoonstelling in een na-maak 17de eeuwse houten lijst. ,Mogelijk hebben wij aan die ebbenhouten lijsten de relatietussen Rembrandt en Herman Doomer en daardoor ook de beide portretten te danken.De opvatting, dat de zoon Lambert op 16-jarige leeftijd bij de grote Rembrandt in de leerkwam en dat daarna de portretten ontstonden, is immers niet meer dan een veronderstelling.

De lijsten waren echter ongetwijfeld niet de fraaiste voortbrengselen van de ebbenhout-werker. Dat waren blijkens de prijzen veel eer de grotere werken. Er was in de nalaten-schap 4, ,,een ebbenhout luijerkasje” van f 50,-, ,, een marmer en ebbenhout tafeltje” vanf 16~ , ,,een ebbenhout kabinet met schilpadt” en ,,een ebbenhout kabinet met parlemoeringeleydt”, ieder op f 250,- getaxeerd, en tenslotte het pronkstuk, ,,een groote ebbe kasmet parlemoer ingeleyt” van f 945,-. NOg andere voorwerpen worden genoemd, zoals,,vijf schuyerhoutjens met twee schuyers en een cleyn juweel koffertje” van f3,- en ,,eendweylier van coninghshout” van f 2,-. Ook waren er nog onverwerkte stukken ebben-

l) NOL Arch. 3971, 187 (10 Dec. 1716) .“) Dit blijkt uit dc poorteracte van zijn schoonzoon, dc goudsmid Wijnand Vostcr, van 4 Juli 1669.3, Vergel. Th. H. Lunsingh Scheurlcer: Het Amstcrdamsche St . Josefsgilde, in het bi jzonder met be-

trekking tot de mcubclmakers (IIistoria 1942, 33) cn J. G. van Dillen, Bedrijfsleven 11, 1035.4, In deze inventaris worden niet de gcwonc maar blijkbaar alleen de bezittingen, van het bedrijf af-

komstig, opgesomd. Cit het feit, dat daarbij velc schilderijen waren, zou men kunnen opmaken, datdaarbij ook een kunsthandel hoorde.

136

hout, één daarbij van Mauritius. De kast en de kabinetten bleven na de dood van Baertjenonverdeeld. De dochter Agnietje Doomer, in tweede huwelijk getrouwd met MartenLambertsz Houtwijk, bezat $$ part in deze kabinetten en kast, die ten huize van haar zusterGeertje stonden. Geertje bezat bij haar overlijden 18/64 parten hierin; een eikenhouten kasmet ebbenhout ingelegd was daarentegen haar volledig eigendom. 1)

Of Herman Doomer ook lijsten heeft verguld, zoals in een artikel in Oud Holland van1898 wordt geopperd, staat te bezien. Het is mogelijk, dat hij het recht had daartoe, althansvoor zover het lijsten betrof, een officiële vergulder was hij echter zeker niet. De vergulderswaren ingedeeld bij het Sint Lucasgilde en zullen ongetwijfeld angstvallig concurrentie vanleden van andere gilden hebben tegengegaan. De betiteling van doreur zou ik dan ookliever als een doodgewone vergissing willen beschouwen. Wel is bekend, dat HermanDoomer en zijn oudste zoon, Matheus, een ander soort kunstwerken vervaardigden. In1641 kregen zij octrooi voor het bedrukken van walvisbenen, een materiaal dat werd ge-bruikt als een goedkoop surrogaat van ebbenhout.

Herman Doomer was blijkbaar een bekwaam en welvarend ambachtsman, voor zoverwij althans uit zijn uiterlijke levensomstandigheden kunnen afleiden. Na de geboorte vanzijn derde zoon - op 19 September 1619 was Matheus en op 23 December 1621 Martenin de Oude Kerk gedoopt, op 11 Februari 1624 Lambert in de Nieuwe Kerk - kochtHerman Doomer een huis in de Benningenstraat over de Gasthuismolenbrug, het tegen-woordige Gasthuismolensteeg 11 en 13, dat hem op 5 December 1624 officieel voor schepenenwerd overgedragen. Daar woonde hij in 1631 nog en daar werd hij toen aangeslagen op eenvermogen vanf2000,-. Zes jaar later, op 23 Januari 1637, kocht hij in een executieverkoopeen huis in de Hartenstraat, thans no. 8, waar het stadhuis van Aken uithing. Het duurdeniet lang of dit stadhuis van Aken werd vervangen door de ebbenhoutwerker, want HermanDoomer verhuisde met zijn gezin over de brug naar zijn nieuw verworven bezit, niet meerdan enige tientallen meters van zijn oude huis gelegen. Daar woonde het echtpaar toen hetwerd geschilderd door Rembrandt, de man nog betrekkelijk jeugdig, de vrouw, intussenmoeder van zeven kinderen, alles behalve jong van uiterlijk meer. Van uit dit huis werdHerman Doomer, ebbenhoutwerker, op 14 Maart 1650 in de Nieuwezijdskapel begraven.De weduwe bleef achter met vier zoons en drie dochters, van wie reeds verschillenden hethuis hadden verlaten. De oudste, Matheus, was getrouwd met Anna Luce, de dochter vande schilder Lucas Luce, die ook een tijdlang in de Hartenstraat had gewoond, de tweede,Marten, met Hester Chastelain. 2) In ieder geval was er echter nog de derde zoon, Lambert,die zijn moeder steeds heeft geholpen bij het voortzetten van zijn vaders bedrijf. Af entoe wisselde hij zijn werk af met buitenlandse reizen, o.a. naar zijn vaders geboorteplaats,Anrath, waar hij een der poorten op een tekening vereeuwigde, en ook naar Nantes, waarzijn broers zich als kooplieden hadden gevestigd. Die broers ging het niet zeer fortuinlijkin het leven. Op 24 Februari 1654 moest hun moeder zelfs bijspringen om de eer van haarzoon Henry te redden. Een bedra g van f5500,- was daarmee gemoeid. Waarlijk geenkleine som voor de eenvoudige ebbenhoutwerkersweduwe, die in 1674 in haar huis in deHartenstraat werd aangeslagen op een bedrag van f 14.000,-. Vier jaar later overleed deWeduwe Doomer in haar huis in de Hartenstraat. Op 6 Januari 1678 werd zij in de Nieuwe-zijds Kapel begraven. Vier van haar kinderen hadden haar overleefd, haar zoon Lamberten haar drie dochters. Zij waren echter allen getrouwd en een dienstmeisje, Magdalenageheten, zorgde voor de oude vrouw. Uit dank kreeg zij een legaat van 20 gulden.

Met de kinderen van hun overleden broer Matheus sloten Lambert en zijn drie zusterseen accoord. Deze werden uitgekocht uit de nalatenschap van hun grootmoeder. Daardoorweten wij, dat 1/30 dee van die nalatenschap op 360 gulden werd begroot. 2, Baartjen1Martens heeft bij haar dood dus een vermogen van ongeveer f ll.OOO,- nagelaten, maarzij liet meer na en van blijvender aard: de portretten van een eenvoudige 17de-eeuwseambachtsman en zijn vrouw, geschilderd door de grootste meester van de 17de eeuw.

1. H. v. E,

l) Kot . Arch. 3971, 187 cn 3975, 444.3 Na. Arch. 1663, 376.

137

EEN MERKWAARDIGE BOEKHOUDING

U I T H E T E I N D E D E R 16e E E U W

Bij een van mijn speurtochten in de oude inbrengregisters van de Weeskamer op hetgemeentearchief alhier kwam ik de overgrootmoeder van de overgrootmoeder van mijnbetovergrootvader tegen.

Zij heet Marietje Robben en ik wist reeds van haar dat zij op 1%jarige leeftijd op14 Augustus 1593 voor het stadhuis ondertrouwde met Bente Sijbolts, een 26-jarige scheeps-timmerman, wonende op de Nieuwezijds Voorburgwal. Zij zelve woonde in de Slijkstraaten zij werd vergezeld door haar moeder, Engel Jans. l)

Lang heeft dit huwelijk niet geduurd, want op 5 October 1596 verscheen zij wederomvoor de commissarissen van huwelijkse zaken ditmaal om in ondertrouw te gaan metLenaert Adriaens, schipper, weduwnaar van Trijn Pieters. Haar woonplaats wordt danopgegeven ,,beneden Spuy”, de bruigom woont in de Pijlsteeg. Zij verklaart vijf vierendeeljaars weduwe geweest te zijn. Bente Sijbolts moet dus omstreeks Juli 1595 zijn overleden. 2)

Meer had ik over haar in de doop- en trouwboeken niet kunnen vinden, hetgeen nietverwonderlijk is aangezien deze bronnen omstreeks dien tijd opdrogen.

Gelukkig geven de weeskamerboeken meer licht, en in dit geval wel een zeer merk-waardig licht. Wat toch is het geval: Op 25 Jan. 1591 “) verschijnt op de weeskamer JanJansz. Ruymvelt als testamentaire voogd van Marijtgen Robrecht Ysbrantszoondochter enverklaart dat zijn pupil door haar oom Ysbrant Ysbrantszoon benoemd is tot universeelerfgename, behoudens enige legaten; dat hij van 1587 af de administratie van de boedelgevoerd heeft en dat de erfgename en de weduwe van Ysbrant, n.1. Ael Jan Vechtersdr.(van Hoorn), willen scheiden en delen.

De bijbehorende stukken zijn opgeborgen in de lade ,,D” en zij verschaften mij debijzonderheden, die ik hiermede aan de lezeressen en lezers van dit tijdschrift aanbied.

Lade D bevat allereerst het testament van Ysbrant, prachtig geschreven, met het stempelvan notaris Haemrodt. 4, Verwezen wordt naar de huwelijkse voorwaarden volgens welke,indien een der echtgenoten overlijdt zonder kinderen na te laten, de ten huwelijk aan-gebrachte goederen zullen gaan naar die zijde waarvan zij gekomen zijn. 5, Ysbrant be-schikt nu over deze goederen en o.a. over de volgende huizen:le. Een huis in de Pijlsteeg ,,daar Gerrit de Boode te wonen plach”. Dit huis gaat voor

de helft aan Hendrik Robrechts Ysbrants en voor de andere helft aan Marijtgen, zijnzuster. “)

2e. Twee huizen in de dwarsstraat ‘) van de Hoogstraat ,,waar eertijds de ramen plegente staan”. Deze gaan naar Ysbrant Henrics, óók zijn broeders zoon.

‘) D.T.B. 664 fo l . 45 .2, D.T.B . 664 fo l . 106 v .3, Inbr. Weesk. 11 fol. 177 v.4, Weeskamer Lade D d.d. 26 Nov. 1587.5, Vergel. Van Dillen, Het cahier der Capitale Impositic van 1585, blz. 19, Fol. 20 van dc Oude Zijde,

en huw. vw. nat. Pilorius Not. Arch. 1 fol. 161.s) Dit huis was het zevende van de Oudczijds Voorburgwal af gerekend aan de Noordzijde. Het komt

voor in het Oudeigen register van de Oude kerk (0. 7) op blz. 90 ,,Bezijdcn het overgeschreven huysOD Gherit de Bode ziin huvs t zevende aftert houckhuvs Wcstwerts drie Wilhelmus schilden wert bet.May e n Allerheiligen:” ’In 1596 wordt betaald door Jan Jans (Ruymvelt) fronica (?) en Marry Robbertsdr.

‘) Dit is de Bethanicn Dwarsstraat, zie Rcntebr. 3 fol. 37 en Koh. 1578 fol. 174 v.

138

3e. Een huis staande op de Noorderhoek van de Slijkstraat met vier woningen daar achteraan 1) aan Marie Robben met de conditie deze niet te mogen vervreemden enz. enonder verplichting dat Maria Robben haar moeder, Engel Jans, zal ,,alimenteren endein tost clederen ende so wies haer eenigtsints van noode wesen sall onderhoudenhaer leven lanck.”

Nu, daar heeft het niet aan ontbroken. In een boekje van inkomsten en uitgaven, doorJan Janszoon Ruymvelt aangehouden van Dec. 1587 tot Aug. 1593 2), staan van dag totdag de uitgaven opgetekend die hiervoor nodig zijn geweest.

Het betreft hier uitgaven voor levensmiddelen, kleding en voor verbouwen en onder-houd van de huizen. Ik heb deze verschillende uitgaven naar hun aard gescheiden zodatzowel onze bouwkundige lezers als onze lezeressen hierin het een en ander naar hun gadingkunnen vinden, maar eerst geef ik die uitgaven die meer van algemeen belang zijn.

Begrafeniskosten van de erflater

de gravenmaker met tluiden van de clocken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .voort belichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .de cellezusteren voort waecken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .de kerkmeesters voort openen vant graff en t luyden van de groote clock . . . . . . . . . . . . .voort doodtcleedt 4r/e el swert laecken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Notarhkosfen en dergel.aen Mr. Cornelis Hamerode voort scrijvcn van het testament bet. . . . . . .bet. an Jan Bet secretaris voort scrijven van twe transporten . . . . . . . . . .mr Vloits voor twe transporten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .an Jan Bet secretaris voor schrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .it. bet. an den secretaris Jan Bet voor schrijven ende anders metten knechtmit vuer brengen van Marie Robberts brieven ende gescriften . . . . . . . . .noch voor een scheidinge tusschen Ael Jan Vechters en ons te schrijvenit. betaelt voor een copie van Isbrant Prins sijn testament te laten schrijven

L e v e n s m i d d e l e n1588 18 Sept. een voete 4, vleys tost met thuys brengen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1589 10 Juli een halffgen boter. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

i d . 3 S e p t . haes e n a e l . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1590 17 Sept. een vierndel boter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .id. 14 Oct. e e n h a l f v a r k e n . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ; . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Brandstof dit was turf en hout1588 24 Juni aen turff en houdt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1590 8 Juli om turff en hout te copen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1592 10 Sept. an gelt gedaen tot turff . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Overige huishoudeZ~,4ze uitgaven

gld.st.pn.4. 9. 8.2. 0. 0.8. 0. 0.

10. 7. 0. 3)14.10. 0.

3. 0. 0.0.12. 0.0.16. 0.0.10. 0.

5.14. 8.0.10. 4.2.14. 0.

9.11. 0.3. 2. 8.4. 0. 0.

15. 0. 0.7. 0. 0.

8. 0. 0.10. 0. 0.

6. 0. 0.

Het vlees, de boter en de brandstof werden telkens voor een geheel jaar ingeslagen; voorde andere dagelijkse uitgaven voor brood, melk enz. enz. gaf Jan Janszoon Ruymveldongeveer f 6,- per maand, af en toe iets meer. Ik kom tot de conclusie, dat wij om dezecijfers te kunnen vergelijken met die van 1954 een vermenigvuldigingsfactor moeten toe-passen van 40.

Een reisje van Marie Robben met haar moeder naar Texel op 16 Juni 1590 kost f U,-;

r) Deze huizen, staande onder één dak, komen voor in dc boedelscheiding van Cornelia Bouwens, diewederom de overgrootmoeder van Marie Robberts was, d.d. 18 Jan. 1560 voor schepenen van Amster-dam. (Arch. Weesk. charter lade 114). Er staat dat aan Ysbrant Ysbrantszoon wordt toegewezen ,,vijffwoeningen en erfven gestaan op den houck van de voorsz. Slijckstraet an malcanderen onder een dackdaer naeste lendenen off zijn de voorsz. straet an de Zuytzijde ende de weduwe van schipper Jelmeran de Noortzijde”.

r) Arch. Weesk. lade D.$ D.T.B. 1041 1587. 11 Dec.$ D.T.B. 1041 1587. 11 Dec.

den 14 begraven de swager (= schoonzoon) van Jan Vechters genaemt (in marg. Ysbr.) Prins en beluytden 14 begraven de swager (= schoonzoon) van Jan Vechters genaemt (in marg. Ysbr.) Prins en beluytmit de grote clock. 10.7. (op de tegenover liggende blz. staat:) bet. door Jan Janz Ruymvelt 10.7.mit de grote clock. 10.7. (op de tegenover liggende blz. staat:) bet. door Jan Janz Ruymvelt 10.7.

3 Een voete vleesch is een vierde deel van een heel beest.3 Een voete vleesch is een vierde deel van een heel beest.

139

een reis van Ruymvelt naar Haarlem om copie van enige schriften ,,Lam Jansz ofte Prins l)roerende” kost f 3,- met het schrijven van de copieën.

Nog één merkwaardige post wil ik vermelden en wel die voor het schoolgeld. Ik denkdat er vroeger geen geld over was geweest voor dit doel en dat, nu oom Ysbrant doodwas, er nog vlug wat geleerd moest worden. Ik vind deze posten van 12 Febr. 1589 af, enwel 7 gl. 10 st. met een boek pampier van 6 stuivers. Blijkbaar is dit een nabetaling, wantop 25 Mei wordt wederom 2 gl. 10 st. betaald, op 22 Oct. nog eens 1 gl. 10 st., op 16 Jan.1590 voor ,,twe boecken pampier met enijghe schaftpennen” 10 st. en 8 penn. en weer op22 Febr. ‘91 1 gl. 10 st. Nadien vind ik geen schoolgeld meer. Het resultaat van dit onder-wijs kunnen wij enigzins beoordelen naar de twee uiterst gebrekkige handtekeningen diewij van Marie bezitten onder de beide ondertrouwacten; erg hoog kunnen wij het resultaatniet aanslaan.

1588 1 9 Fchr.1 6 Mrt.28 dito

32 May3 Ju l i8 Sept.

1589 6 Febr.3 Juni

2 4 J u l i

3 Aug.1 7 Nov.

1590 26 hfrt.1 6 Juli2 1 Ju l i1 9 Aug.

2 Oer.1591 8 :\pril

1 1 Juni2 4 Sept.

1592 2 May

28 dito2 Juni2 Juni

24 Juni17 Sept.2 1 Dec.

rckotQ.wlv o o r Marie R o b h c r t s gckoft txvc stijtrd c docckcn . . . . . . . ..~.........een paar muylen mittc schocncn .Marie vuorsz. lactcn macckcn ccn huyck van dc 4 $i ellen laeckcn (dat was dusvan het doodklccd) voort maeckcn bet. . .v o o r M a r i c R o b b c r t s een s c h o r t c l d o c c k t o tEngc l J ans an gclt gcclaen r>m tc hc tac lcn tlacckcn van Marie Robberrs r o c knoch Engcl ~oorsz. a n gclt gcdxn tot Marie Robbers rock cndc bouwen 9t s a c m c n . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .een pa:w schocncn voor Maric Robbcrts . . . . .E n g c l J a n s an g e l t t o t twcvcn v a n haer wehbc endc a n d c r snoch bctaclt voor drie hooftdocckcn voor Engel Jans met 6 dundoek huyifkcnsvoor Macric Robbcrs . .bet. an mi jn huysvrouw voor twc schortcldoeckcn voor E n g c l cn Marie Robbersnoch voor Marie Robbers een silvcrcn vingcrhoedt .noch gccoft cen gouden rinck voor Engc l J ans dit dcsclvc r i n g i n b e w a c r i n g cheeft ._.._...._,..._..._..............._...._...._...._...,.....__..noch Marie Robbcr t s an gclt gcdacn tot pillcngift van Swaentgens kindt tcgcvcn .,..__.,._,.....,..,........,.................................gckoft voor Marie Rohbcrts lacckcn tot een pacr hoscn.. . . .gckoft voor E n g c l J a n s 2% cllcn swert lacckcn t o t een hal&ckgicn d c c l4 g1. 5 s t . .,._..,,..,_..._...,........._.............._.............noch 2!,$ cllcn bay tot vocrinck .n o c h 2;;; cllcn roodc lacckcn d c c l 2 3 l1 s t . . .noch v o o r Marie R o h b c r t s g c c o f t een s i l v c r c n schorthacckvoor Marie Robbcrts tot twc pacr hooscn .noch heeft s i j (Enge l ) an b a s t c r t Auwccl van mi jn vrouwc gckoft bcdraechtbet. voor trudc lacckcn van Maric Robben rock. .bet. voor b o r a t t o t mouwen lijllgcn cn voerinck v o o r Marie Robbenv o o r Ii.ngcl J a n s b c t n c l t xn Pictcr Macrts Kodde v o o r een huyck lacckcnbet. voor 31, ellen laccken to t een huyck v o o r Marie Robben dc e l 3 g l . 15 s t .Engc l Jans van mi jn vrouwc gccof t een swcrt marpcn schor t cn andcrs to tMarie Robberts g c d a c n t o t een s i l v c r c n onhcricm. .acn mi jn vrouwc bet. v o o r een schortc ldocck cn v o c r i n c k i n M a r i e R o b b c r t smouwen ,_.,....,..,.....,...._..._...._..................._...._...n o c h M a c r i c R o h b e n o m Swacntgcs kin& t c hcffcnacn Jan Clacsz. het. v o o r lacckcn vocrinck etc. t o t M a c r i c R o b b c r t s houwenbet. an I‘ranck Willcms v o o r koordt fluweel t o t hlaric Rohbcrts clccren. .noch het. acn mi jn vrouwc voor gclt totren voorsz. c l c rcn van Marie Robbcr t snoch tot Mar~c Ruhbcrts clcrcn tc maccken. . .n o c h (Engel) acn gclt gcclacn t o t RZacric R o b b c r t s s i l v c r c n mcsscn .M a c r i c R o b b c r t s t o t een s i j d c n s c h o r t e l d o c c k c n a n d c r s g c d a c n

1 . 1 0 . 0 .0 . 1 4 . 0 .

0 . 1 5 . 0 .0 . 1 6 . 0 .

11.10. 0.

2 4 . 1 3 . 0 .0 . 1 0 . 0.

10. 0. 0.

4 . 1 3 . 8 .2. 2. 0.1. 1. 0.

6. 0. 0.

3. 7. 0.0 . 1 3 . 0 .

9 . 1 1 . 4 .1 . 1 6 . 0.2.12.12.4. 9. 0.1. 7. 8.1. 0. 0.4. 0. 0.3. 1. 8.

14. 0. 0.13. 2. 8.

3 . 1 3 . 0 .14. 8. 0.

1 . 1 7 . 0.4 . 1 5 . 8 .

2 2 . 2 . 8 .2 0 . 1 9 . 0 .

6 . 1 2 . 8 .5. 0. 0.

2 3 . 0 . 0 .6. 0. 0.

‘) Met dc achternaam Pr ins is het zo gesteld, dat nllecn Y s b r a n t Ysbrants dczc voert cn de anderc broersniet. H i j z a l dczc n a a m v a n z i j n rnocdcrlijkc g~ootvadcr gekrcgcn hcbbcn, want Lam Jans d ie h ier ge-noemd wordt was dc zuster van Marie Jans, dc mocdcr van dc dr ie gcbrocders Ysbrants . D i t b l i jk t0.x. u i t Inbr. Wcesk. 4 f o l . 6 4 , 4 Nov. 1 5 3 1 , wanneer Barcnt Jans de Jagher de voorkindercn van z i jnhuisvrouw, Cornclia Bouwcns, b e w i j s t a l s Marie Jans en Jdammc Jans . Ook Ysbrant Ysbrants Pr insnoemt i n z i j n bovcnnangehaald tcstamcnt ,,cndc alle h e t silvcrw-erck v a n s‘aligc L a m J a n s gccomen”.Lam Jans was gehuwd met Pictcr Joostcn. Blijkbanr i s z i j tc Haarlem ovctlcdcn. Zit aant . J an JanszRuymvelt.

*) Een bouwen i s een vrouwelijk kledingstuk v a n kostbare s t o f , overrok.

140

1593 7 hfay E n g c l J ans a n gclt g e d a c n t o t Marlc R o b b e r t s clccrcnid. n o c h M a r i e Robberrs nac g c d a c n . . .id. noch heeft sij aen goct tot mijn vrouwc gchaclt.. .

11 Aug. Annetgen Lucas an geit gcdacn voor wollen laeckcn dat sij voor Marie Robbcrtsg c k o f t h e e f t . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..t

1 6 E n g e l J a n s a n gclt g e d a c n t o t Marie R o b b e n v o o r b r u y l o f t .28 Engcl Jans noch an gclt gcdacn tot t rnaeckcn van Marie Robbcr ts c lecren

aen mi jn pc tcmoey Mar ia Pictcrs bet . voor dundoek voor Marie Robbcr t sgccof t ..,.......,............._.,...,...................,.,....,,..,

1 5 8 8 2 3 A p r i l6 Sept.

8 Sept.

1 6 Sept.

1589 8 F e b r .1 2 F e b r .

1 0 May

8 J u l i

23 Oct .25 Nov.

1590 1 9 Juni6 Ju l i

2 1 Ju l i

2 0 Nov.

1591 1 7 May

1 8 Ju l i

14 Sept.

25 dito

bet. v o o r een deel s a n d t o p den w a l tc brcngcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .bet. voor de huysen in den Slijckstract voor den eersten 50~ penninck tsaemcnvoor dc huyscn in den Slijckstract lactcn maeckcn vier luytfcns daer tot gecoftbehalve thout dat in dc huyscn waer dr ie declcn cn capraevens . . . . . . . . . .van een slotel en een s lot tc vcrstckcn bet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .den t immerman van arbcyts loon bet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .v a n d c g l a c s e n t c stoppen cn uerloon bet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .noch twc nieuwe vloeren lcggcn in dc huyscn costcn a n estrickcnl), sandt ,a r b c y t s l o o n met w a t mctsclen en plcystcrcn tsaemcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .noch heb ick laten macckcn tusschcn trodc huys en den meucr cen nieuwcloden goot die wi j a l leen zonder van den mcucr betaalt hebben, tost mettdack w a t tc vcrsicn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .een houten goot laeten leggen achter de huyscn in den S l i j c k s t r a a t , tost mcttcijsers en arbcyts loon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .een duer acn tpothuys van thuys in den Pi j ls teech, tost voor de helf t . . . .ccn venster lac tcn maccken an thuys daar Engel Jans in woondt , tost v a nhout , spi jkers enz . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .bet . voor een koetsc “) in t huys daer Engc l Jans in woondt met ts loopen endcsettcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .n o c h bet. v o o r e e n houten schutgen i n t voorz. h u y s . . . . . . . . . . . . . . . . . . .in t huys daer Engel Jans woondt lac tcn maccken een wcntcltrap tost thoutmette s p i l met t sacgcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .noch an waegenschot s) met cen g l a s r a e m p t . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .an spi jckcrs cn hcnpclc . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .arbeytsloon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .een g las in t neervenstcr met stoppen van dandcr glaescn tost . . . . . . . . . .v o o r h e t tccrcn v a n d e luyff-ens bet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .bet. aen Sent dc mctsc laer voor metsclcn an den wente l t rap . . . . . . . . . . . . .bet. v o o r emmcrgclt voor dc huyscn in den S l i j c k s t r a c t . . . . . . . . . . . . . . . . .50ste penning Slijckstraat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .bet . an den metselacr van den rcgenback dicht tc maccken met sticn semcnten arbeyts loon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .noch bet . an den lcydccker van decken opt rode huys voor l cyen, arbcyts looncns. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .gc t immert an thuys in den Pi j lsteech een coockcnduer met dc glacscn te ver-loden bet . voor de helft . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .bet . tot tmaeckcn van den nieuwen burchwal voor thuys op den h o c c k v a n(den) S l i j cks t rac t voor 2Olii: voctcn clcken voet drie gulden. . . . . . . . . . . . . .den hcycrs metten metsclacrs dr inckgcl t gcgcvcn a ls s i j voor thocckhuysheydcn eade mctsc ldcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .n o c h bet. v o o r den twcdcn reys t o t t m a c c k c n v a n den nicuwcn b u r c h w a lv o o r c l c k c n voet 2jh gulden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .gcmaeckt int hocckhuys van den S l i j ckstract een sccrcct met een pothuys cnanders daertoc gebesicht twc ccckcn planckcn gccof t van S i jver t Pictersz Scmv o o r . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .v a n de acrdt o p t e gracvcn b e t . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12 vierendeelcn met ses grote barkocncn “) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .n o c h a n waegcnscot endc ander h o u t . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

40. 5. 0.9. 4. 0.1. 4. 4.

3 2 . 1 0 . 0 .2 0 . 0 . 0 .25. 0. 0.

11. 5. 0.

1 0 . 0 .7 . 1 1 . 0 .

1 . 1 8 . 0 .0. 3. 8.2 . 1 7 . 0 .1 . 1 8 . 4 .

1 6 . 1 0 . 8 .

4 . 1 8 . 0 .

2. 7. 0.0 . 1 0 . 0 .

1. 0. 0.

8 . 1 0 . 0 .3. 0. 0.

5 . 1 3 . 0 .3 . 1 8 . 0 .0 . 1 2 . 0 .6.16.04.1 . 1 6 . 4 .1. 8. 0.0 . 1 5 . 0 .

6.12.1 5 . 2 . 0 .

3. 4. 0.

1. 6. 8.

2 . 9 . 1 2 .

6 1 . 1 0 . 0 .

1 4 . 8 .

51. 5. 0.

10. 0. 0.1 8 . 0 .

10. 1. 0.1 . 1 5 . 0 .

‘: G e b a k k e n vloerstcnen.2, B e d s t e d e .s) Eikenhouten planken4, B a l k e n .

141

1592 2 1 Aug.

30 Aug.

1593 3 Jan.

10 Juni

voor spijkers, hempelen endc anders van Maerten smit . . . . . . . . . . . . . . . . . .arbeytsloon an den timmerman bet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .noch bet. voor 400 klinckertstien met wat estricken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .an Sent de metselaer voor calck, stien ende arbeytsloon . . . . . . . . . . . . . . . . .gereparccrt den voorgevel van thoeckhuys, daertoe gebesicht an wacgescoten ander hout . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .noch an hout tot tcosijn met dackvensters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .noch an spijckerscrammen, henpelen, ijser totten boom. . . . . . . . . . . . . . . . . .voor 14 voctcn houten goot bet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .den leydecker bet. van trede huys te stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .noch bet. voor het hocckhuys groen tc schilderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .van de vier achterwoningen wit cn grauw te schilderen . . . . . . . . . . . . . . . . .een boom voor de vensters in de Pijlstcech tost met tijscrwcrck en arbeytsloonnoch in dc Slijckstraet geleijt een houten goot met een slot en twe sleutelsen arbeytsloon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .an den glaesmacker bet. van glaesen te versien met een nicw glas int hoeckhuysbet. an den leydecker van den loden goot in den Pijlsteech te soldeeren voordeene helft . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4. 6.10.3.12. 0.2. 9. 0.5. 1. 8.

9.13. 0.0.18. 0.4. 0. 0.

15.12.0.18. 8.

15. 0. 0.8. 0. 0.1. 4. 4.

2.18. 8.5. 6. 0.

0.11. 0.

En zo heb ik dan, zonder portretten, bijbelbladen of dergelijke bescheiden mij toch eenbeeld kunnen vormen van mijn Overgrootmoeder tot de derde macht en als ik nu desavonds door de oude stad loop en ik sla van het Rusland rechtsaf de 0.2. Achterburgwal open ga direct om de hoek van Proost en Brandt de Slijkstraat in, dan sta ik op de plek, waarhet huis stond van Ysbrand Ysbrandz Prins met zijn groene houten gevel en daarachteronder hetzelfde leien dak de grauw en wit geschilderde vier andere huisjes, en in mijnverbeelding zie ik dan op de stoep van een van die huisjes een meisje zitten van een jaarof 15 met haar zwart halffrackgen met roode baaien voering die hier en daar naar buitengewerkt is, met haar rood lakens rokje, een witte halsdoek, een zijden schortje, een zilverenceintuurtje : ,,Marijtje Robben”.

I R . J . G . K A M

A M S T E L O D A M I A N A

Het wea’eropbowwplun Nienwmarkt is - gelukkig !- nog steeds niet goedgekeurd. Bij debouw van het 28 October j.l. geopende nieuwe postkantoor aan de Sint Antonies Bree-straat is echter reeds rekening gehouden met het ontworpen plan.

Op de luchthaven Schiphol werd 15 November j.l. de eerste paal geslagen voor hangarno 70, die een van de grootste van Europa zal worden.

Op het terrein van de N.D.S.M. werd 26 November j.l. het grootste gegraven dok: vanons land in gebruik gesteld.

De vereniging Hendrick de Keyser is door aankoop eigenaresse geworden van het pandEgelantiersstraat 52 (M). D eze zeventiende-eeuwse trapgevel is gesierd met een gevelsteen(De schrijvende hand). Een afbeelding van het restauratieplan is afgedrukt in De Telegraafvan 29 December j.l.

Brqgen. De afdeling Bruggen van Publieke Werken blijft ook in de oude stad grote activiteitontplooien. Na de vernieuwing en verbreding van de Nieuwe Brug, van de ophaalbrug overde Kloveniersburgwal (met aluminium ,,val”) en van de brug over de Singelgracht bij deElandsgracht, wordt thans de Varkenssluis over de 0.2. Voorburgwal (ter hoogte van deDamstraat) verbreed. Moge de binnenkort te herstellen Torensluis in oude vorm herrijzen !

142

In de avond van 9 December j.l. brak brand uit in het pakhuis Geldersekade 99 (M>. Hetvuur werd o.a. gevoed door juist opgeslagen en nog pas gebruikte slangen van bensine-pompen. Helaas is het nog steeds mogelijk onze mooiste pakhuizen de meest brandgevaar-lijke bestemmingen te geven. De schade is inmiddels hersteld.

Het oude ambt van stadsbouwmeester is in ere hersteld: architect B. Merkelbach werd metingang van 1 Januari j.l. als zodanig benoemd.

De beeldbotrwerJuhn Raedecker is 12 Januari j.l. op 70-jarige leeftijd overleden. Behalve hetNationaal Monument op de Dam zijn vooral zijn ruiterbeelden op het Van Tuyll vanSerooskerkenplein bekend. Minder bekend is het kleine monument op het graf van zijnouders op de Nieuwe Oosterbegraafplaats.

Ter gelegenheid van het 15 Februari j.l. gevierde 150-jarig bestaan van de Fabriek vanStoom- en andere Werktuigen Hk Jonker & Zn werd de naam Bickerspleita gewijzigd inHendrik Jonkerplein. Hoewel de naam Bicker nog op verschillende straatnaambordjes blijftvoortleven, kunnen wij dit slechts zien als lichtvaardig prijsgeven van een goede historischebenaming.

Sinds enige maanden wordt de Herengracht nabij de Brouwersgracht ontsierd door langerijen woonboten. Is in onze waterrijke stad geen plekje te vinden waar het stadsschoon mindergevoelig is ?

In de Watergraafsmeer is aan de Van ‘t Hofflaan een moderne gereformeerde kerk verrezenonder architectuur van Trappenburg en van der Kuilen.

Sinds de vorige opgave zijn de rertauratie-werk~aambeden aan de volgende panden voltooid:0.2. Achterburgwal 134 en 194 (M), Begijnhof 2 (M) en 3 (M), Frederiksplein 31 (M),Geldersekade 8 (M), Grimburgwal 13 (M), G roenburgwal 55 (M), Heiligeweg 14, Heren-gracht 596 (M), Nieuwe Herengracht 69, Keizersgracht 384, 548 (M) en 739 (M), NieuweKeizersgracht 51, N.Z. Kolk 11 (M), 2e Laurierdwarsstraat 64 (M), Korte Leidsedwars-straat 69 (M), Leidseplein 16 (M) en 18 (M), Nieuwendijk 8 (M) en 18, Prinsengracht 2 (M),829 (M) en 903 (M), Prins Hendrikkade 106 (hl), Reguliersgracht 40 (M) en 41 (M), Singel 36(M), Spuistraat 13 (M), 0.2. Voorburgwal 45 (M) en Zanddwarsstraat 3.

s. v. w.

D R U K I N K T V R O E G E R E N N U

Op pag. 128 van het septembernummer staat de ,,Keur van 7 augustus 1642” afgedrukt,waarbij ,,niemant eenige druckinct elders sal mogen maken als by de saeghmolens by deHaerlemmerpoort”, aangezien ,,het maken van druckinct het pericul van brant grootelijcxsubject is.”

In het onderschrift vraagt Mej. Dr. Leonie van Nierop zich af of de drukinktfabricageeen speciale tak van nijverheid was, dan wel een onderdeel van de drukkerij of van deeen of andere industrie en hoe lang zij ter plaatse uitgeoefend is.

Gaarne wil ik trachten deze vragen te beantwoorden.In de tijd waarin bovenbedoelde keur verscheen, vervaardigde iedere drukker zijn eigen

drukinkt. De voornaamste ingrediënten die hij daarvoor nodig had waren ten eerste: roeten ten tweede: lijnolie-vernis. Roet werd verkregen door pijnboomspaanders in enigszinsvochtige toestand te verbranden; de aldus ontstane walm werd opgevangen en daarnaafgeschraapt. Vernis verkreeg men door uit het zaad van de vlasplant lijnolie te persen,die door langdurig koken op de gewenste dikte werd gebracht.

Vooral de laatste werkwijze was zeer brandgevaarlijk en bovendien sterk lucht-veront-reinigend. Immers, ieder ogenblik kon bij dit kookproces de ,,vlam in de pan slaan” ende keur van 1642 is heden ten dage in zoverre nog actueel, dat ook thans de Hinderwetverbiedt om binnen de bebouwde kom van Amsterdam vernis te stoken.

Had men op deze wijze eenmaal de beschikking over roet en vernis, dan werden dezetezamen in een vijzel tot een bruikbare drukinkt gewreven.

143

Het was dus niet de fabricage van de drukinkt zelf, die brandgevaarlijk zou zijn, maarwel het vervaardigen van de grondstoffen en meer in het bijzonder die van het koken vande vernis, een werk, dat iedere drukker dus zelf deed.

Deze toestand duurde vroort tot omstreeks 1812. Toen gelukte het Friedrich Königen A. F. Bauer een boekdruk-snelpers tc construeren, hetgeen een veel snellere en grotereproduktie mogelijk maakte. De drukker had nu geen tijd meer om zelf voor het vervaardigenvan de nodige drukinkt zorg te dragen en zo ontstonden omstreeks dat jaar de eerstedrukinktfabrieken.

De moderne drukinktindustrie kan vanzelfsprekend nauwelijks vergeleken worden metde eerste ,,aanwrijverijen” van drukinkt. Ook hier heeft de moderne techniek zijn eisengesteld en het zou voor leken zeker interessant zijn te weten met welke problemen dezetak van industrie dagelijks wordt geconfronteerd. Het zou echter te ver voeren hieropdieper in te gaan.

Tegenwoordig is de fabricage van drukinkt binnen de bebouwde kom van Amsterdamwel toegestaan, immers, de drukinktfabriek ontvangt grondstoffen, die gereed zijn omtot drukinkt te worden gewreven en dit wrijfproces kan in geen enkel opzicht brand-gevaarlijk genoemd worden.

P. H . V A N ROSSUM.

D E K I N D E R E N

V A N R E M B R A N D T E N S A S K I A

Nu de schilderijen van Rembrandt naar Amsterdam zijn gegaan en hebben plaats gemaaktvoor zijn tekeningen, kunnen de bezoekers van de tentoonstelling in het Rijksmuseumin alle rust genieten van deze schat, die hier van heinde en verre is bijeen gebracht.

Voor de geschiedenis van Amsterdam bieden de tekeningen veel, meer misschien nogdan de schilderijen. Daar zijn in de allereerste plaats de topografische tekeningen van destad en omgeving. Zet men soms wel eens een vraagteken bij de toeschrijving van eenplaatsnaam, over het algemeen zijn de tekeningen op bewonderingswaardige en scherp-zinnige wijze geïdentificeerd door verschillende kenners.

Naast deze topografische tekeningen zijn het de afbeeldingen van Rembrandts gezin,zijn vrouw en zijn kinderen, die onze aandacht vragen. Daar zijn immers talloze ontroerendevoorstellingen, waarop wij Saskia aantreffen, meest in bed. Geen wonder voor een vrouwuit deze tijd, die blijkbaar niet sterk was en kraam op kraam te verwerken had! Enkeletekeningen geven niet alleen de lijdende vrouw, maar de gehele kamer, waar het zwarezeventiende eeuwse bed een grote plaats inneemt.

Dan vinden wij echter ook op de tentoonstelling het portretje van een stevig jongetje,enkele jaren oud, waarin men de zoon Rumbartus meent te herkennen (no. 83). In de magi-strale uitgave van de Rembrandttekeningen van Benesch worden nog veel meer tekeningenin verband gebracht met deze oudste zoon van Rembrandt en Saskia. Niet alleen meendemen Rumbartus voor zich te hebben op tekeningen, waarop een pasgeboren kind voorkomt,maar ook op tekeningen van een kruipend kind, van een kind in de kinderstoel en van eenknaapje op de arm van zijn moeder.

De waarheid is echter geheel anders: Op 15 December 1635 werd Rumbartus van Rhijnin de Oude Kerk gedoopt en precies twee maanden later, op 15 Februari 1636, werd hijin de Zuiderkerk ter aarde besteld. Op die da,(7 staat in het begraafboek van de Zuiderkerkopgetekend: ,,kerck een kynt Rembrant schylder cleyne steen.” Slechts twee maandenhebben de jonge ouders hun eerstgeboren kind mogen behouden. Nooit heeft Rumbartusdus gekropen en nooit in een kinderstoel gezeten, Kortom hij kan alleen als zeer kleinezuigeling zijn afgebeeld.

144

Met zijn zusje Cornelia, dat op 22 Juli 1638 in de Oude Kerk ten doop werd gehouden,ging het al niet beter. Reeds lang was bekend, dat zij op 13 Augustus 1638 in de Zuider-kerk werd begraven. Waarschijnlijk echter is niet Vrijdag de 13de de ongeluksdag geweest,dat Rembrandt en Saskia hun tweede kind ten grave moesten dragen, maar Zaterdag de 14de.Van de drie begraafboeken, die wij uit die jaren van de Zuiderkerk bezitten, spreken name-lijk de twee, die berusten in het archief van de Hervormde Kerk, van Zaterdag 14 Augustus1638.

Een derde kind, weer een dochtertje, dat de naam Cornelia kreeg, werd op 29 Juli 1640in de Oude Kerk gedoopt. Ditmaal bevatten de begraafboeken van de Zuiderkerk op heteerste gezicht geen mededeling over de begrafenis. Toch moet ook zij jong gestorven zijn.Immers, toen Saskia op 19 Juni 1642 in de Oude Kerk werd begraven, werd in het begraaf-register van de weeskamer aangetekend, dat zij één onmondig kind naliet. Dat was dejongste zoon Titus, die op 22 September 1641, dus nog geen jaar tevoren, in de OudeKerk was gedoopt, de enige van de kinderen die de volwassen leeftijd bereikte. Corneliawas dus reeds vóór haar moeder gestorven.

Na het overlijden van Saskia kocht Rembrandt een graf in de Oude Kerk, maar voordienmoest hij zijn kinderen laten begraven in de Zuiderkerk, waaronder zijn huis ressorteerde.Alleen eigenaren van eigen graven waren van deze verplichting vrijgesteld. Nogmaalsnam ik daarom de drie boeken van de Zuiderkerk ter hand en toen vond ik in het klad-boek in het archief van de Hervormde Kerk (no. 2 43), dat op Zondag 12 Augustus 1640

145

in deze kerk werd begraven ,,een kynt Raerbrait over die sluis.” In de twee andere begraaf-boeken, de nettere exemplaren, heeft men van de naam gemaakt Haerbrant en Garbrant.De naam begint in het kladboek, dat zeer waarschijnlijk het eerst werd ingeschreven, echterzonder enige twijfel met een R. Waar het adres ,,over de sluis” klopt met het huis in deSint Anthoniebreestraat, dat Rembrandt toen sedert ongeveer een jaar bewoonde, lijkt hetmij dat wij met vrij grote stelligheid mogen aannemen, dat het Rembrandt was, die op12 Augustus 1640 zijn tweede dochtertje liet begraven. Deze kleine Cornelia heeft dusnog korter geleefd dan haar broertje en zusje.

In zijn eigen gezin heeft Rembrandt alleen de jonge Titus kunnen gebruiken als modelvoor de tekeningen, waarop hij kinderen afbeeldde, met uitzondering natuurlijk van helekleine zuigelingen. Wanneer stijlkritische gronden zich verzetten tegen een datering opde tijd van Titus’ jeugd 3, zijn het dus altijd vreemde kinderen, die de zwaarbeproefdevader en echtgenoot heeft weergegeven. Voor de studie van de Rembrandttekeningenzullen daarom misschien de begraafinschrijvingen van deze drie Amsterdamse zuigelingenuit de zeventiende eeuw nog van enig belang kunnen zijn.

1. H. v. E.

l) Of de jeugd van Cornelia, het kind van Hendrickje Stoffels, dat op 30 October 1654 in de OudeKerk werd gedoopt.

D E M A N E G E

I N D E V O N D E L S T R A A T 7 5 J A A R O U D

,,Het doel der Vennootschap is het in eigendom verkrijgen van een terrein, en het daaropdoen stellen en onderhouden van een gebouw, ingericht tot rijschool, stalling voor paarden,en wat daartoe verder behoort. . . . . . . . . .

,,Deze Vennootschap wordt aangegaan voor den tijd van vijftig achtereenvolgende jaren,aanvangende met den eersten Januari des jaars 1800-eenentachtig,. . . . . . . . . .

,,Het kapitaal der Vennootschap is groot tweehonderd duizend gulden. . . . . . . . . .Zo luidt de aanhef van de artikelen, resp. 2, 3 en 5 van de statuten van de ,,Naamlooze

Vennootschap tot Exploitatie van De Hollandsche Manege te Amsterdam”, waarvan aktevan oprichting 15 Januari 1881 werd gepasseerd. Voorzitter tevens oprichter van de Ven-nootschap was mr. J. Kappeijne van de Coppello.

Aanleiding tot deze oprichting was de mededeling, dat de oude manege aan de Leidse-gracht zou gaan verdwijnen. Die manege stond n.1. in de weg, doordat voor een beterecommunicatie de Leidsegracht zou worden doorgetrokken naar de Buitensingelgracht. Toendan ook de onderhandelingen hierover ten gunste van de Gemeente waren uitgevallen,begrepen de leden der manege, dat de dagen van hun rijschool waren geteld en dat zospoedig mogelijk naar een nieuw gebouw moest worden uitgezien.

Er werd een volgens deskundigen zeer geschikt terrein gevonden tussen de ,,verlengdeVondelstraat en de Vondelkade” (Overtoom). Met Kerstmis 1880 werden ,,alle belang-stellenden in de bouw van een nieuwe manege” opgeroepen voor een vergadering op27 December. Deze vergadering had een zeer gunstig verloop en op 24 Februari 1881 werd,,het maken der grond- en fundeeringswerken voor een nieuw Manege-gebouw aan deVondelkade te Amsterdam” aanbesteed. H. J. Meekers, die voor 28.479 gulden hiervande uitvoerder werd, zou op 24 Mei voor 87.642 gulden ook ,,het opbouwen van een Manège-gebouw, met stalling voor vierenzeventig paarden, koetshuis, voorgebouw en anderewerken, op de daarvoor bestaande fundeeringen” op zich gaan nemen. De aankoop inDecember 1881 van een huis in de verlengde Vondelstraat (No. 140) schiep de mogelijkheid,

146

dat de hoofdingang in de onmiddellijke nabijheid van het Vondelpark kwam te liggen.Het ontwerp van het gebouw was van de ingenieur-architect A. L. van Gendt, de laterebouwmeester van het Concertgebouw.

De bouw verliep zeer voorspoedig en reeds 28 Januari 1882 kon de nieuwe manegeplechtig in gebruik worden genomen. Een fraai bewerkte oorkonde van de stichting werdin een metalen omhulsel links van de ingang in een nis geplaatst en met een wit marmerenplaat afgesloten. Ook burgemeester Van Tienhoven was- op het feest aanwezig en sprakzijn gelukwensen uit. Het gebouw was 44.50 meter lang en 19.50 meter breed, de rijbaan32.50 meter lang. De breedte van 15 meter van deze baan werd later nog vergroot.

De manege floreerde. Verscheidene nieuwe rijverenigingen werden in de manege op-gericht: de Hollandsche Caroussel-Sociëteit, de Officieren-Rijclub, de AmsterdamscheStudenten-Rijclub H.O.R.S., de Amsterdamsche Rij-Sociëteit en nog enkele herenclubs.

Het stijgend aantal beoefenaren van de hippische sport was enigszins opvallend, omdatde hoofdstad in de paardensportwereld geenszins een vooraanstaande plaats innam. Ditkwam vooral door de in vergelijking met andere grote steden minder gunstige ligging;er waren geen voldoende ruiterwegen en er was geen geschikte omgeving. Een heuvel-achtig terrein en fraaie boswegen hebben voor een ruiter heel wat meer bekoring dandrassig polderland. En nu lijkt het wel of dit alles op den duur zijn invloed heeft doen gelden.In 1945 telde Amsterdam nog vijf maneges. Toen het gebouw van de Amsterdamse RijtuigMij. in 1954 werd ontruimd, was er nog één over, n.1. die aan de Vondelstraat.

De ruiters van de Amsterdamse Rijtuig Mij waren dakloos, maar door medewerkingo.m. van de directie der Amstelbrouwerij kon aan de tweede ingang van het AmsterdamseBos bij de Jacob Heinenbrug een ruime tent worden aangekocht en konden de lessenworden voortgezet. De A.R.M. was tijdelijk onderdak.

Het jaar 1955 gaf betere perspectieven. Op 30 maart nam de Gemeenteraad z.h.s. hetvoorstel van B. en W. aan om aan de kort tevoren opgerichte N.V. ,,De AmsterdamseManege” in het Amsterdamse Bos een terrein te verhuren, waar de N.V. een manege zalbouwen; 20 x 40 meter; met stallen, kleedruimten, een publieke tribune en een café-restaurant. Tevens besloot de raad rente en aflossing van een geldlening groot f 120.000te garanderen, welke lening de N.V. zou aangaan, ten behoeve van de bouw. Voor hetcafé-restaurant stelde de gemeente een crediet van f 40.000 beschikbaar.

Wanneer dit ruitercentrum naar het ontwerp van architect Marius Duintjer tot standis gekomen, zal het ideaal van de Amsterdamse paardensportliefhebbers zijn verwezenlijkt.

J. F. M. DEN BOER.

D E S T A L V A N H E T

O U D E Z I J D S H U I S Z I T T E N H U I S

Aan het einde van de Zeeburgerdijk stond tot deze zomer toe nog steeds de 18de eeuwsestal van het Oudezijds Huiszittenhuis. Daar werd het vee ondergebracht, dat over waternaar Amsterdam werd gevoerd, waarvoor men een belasting aan de Oudezijds Huiszitten-meesters verschuldigd was. Ons vroeger bestuurslid Ir. J. D. M. Bardet vestigde in 1936de aandacht op dit toen reeds sterk vervallen stalgebouw, dat een monumentale steen inzijn zijgevel droeg. Op die steen prijkten het wapen van de stad Amsterdam en de wapensvan de zes Huiszittenmeesters. De tekst was toen reeds grotendeels onleesbaar. Een berichthierover vindt men in het maandblad van 1936 op pag. 148.

Kortgeleden constateerde Ir. Bardet, dat de stal in verband met de werkzaamheden aande toegangsweg naar de brug bij Schellingwoude is verdwenen. Zijn vraag is of een van

147

onze lezers hem kan mededelen, waar deze steen, waarvan wij hierbij een afbeelding geven,thans berust.

Tevens wijst de heer Bardet er nog op, dat de beide Jodenpalen, welke tot voor kortaan de Zeeburgerdij k stonden, thans zijn verplaatst tot vlak voor de brug over de sluist e Zeeburg.

Mededelingen van het bestuur

\Vr4T HISTORTEPRENTEN O N S T I ; V E R T E L L E N H E B B E N

Over het bovengenoemde onderwerp zal Mejuffrouw W. h. 1-1. Crol, conservatrice vande bekende Atlas van Stolk te Rotterdam, voor de Volksuniversiteit een cursus houdenop drie achtereenvolgende donderdagavonden om 8.15 uur, aanvang 22 November, inde Gemeente Universiteit, Oude Manhuispoort.

Kaarten zijn verkrijgbaar à f 2.60, 3.60 of 4.60 (n a a r keuze en draagkracht van de hoorder)op het Secretariaat der V.U., Keizersgracht 708, dagelijks van 10-5 uur (Zaterdags tot12.30). Bij schriftelijke aanmelding wordt men verzocht tegelijkertijd het cursusgeld,verhoogd met .fO.O7 portokosten voor het opzenden van de kaart, te storten op onze gem.girorekening V 18, postgiro 34910, of het bedrag per postwissel over te maken.

N I E U W E LEDEl\i

Het Bestuur benoemde met ingang van 1 januari 1956 tot lid: Mevr. mr. J. Laverge-Terwindt, meer. H. E. Lcunis te Amsterdam, en de Heren: Mr. L. J. J. Dons, HermannGarschhagen, Jhr. mr. J. W. van Iddekinge, B. Merkelbach, Prof. dr. G. W. Ovink,Mr. L. J. Plemp van Duivelandt, Mr. D. Rens, T. W. Riensema, Prof. dr. A. H. van derWeel, allen te Amsterdam; K. G. Boon, Bentveld; Drs. G. Fransen, Amstelveen; P. H.Rieder, Bloemendaal; E. Steendam, IHilversum; Ir. W. F. Westenenk, Blaricum.

148

A M S T E L O D A M U MMaandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G N O V E M B E R 1 9 5 6

D E HUISKERK ,,HET H A R T ”

A A N D E 0 . Z . V O O R B U R G W A L

De geschiedenis van de huizen en de bewoners gaat minder ver terug dan die van de stratenen wegen. Het is bekend, dat de veertiende-eeuwse St. Katrinenstraat in de vijftiende eeuw,,Heyntgen Hoeckstege” genoemd werd, maar van de huizen en de mensen weten we dannog niets. Eerst tegen het einde van de 16e eeuw kunnen wij ons klein toneel, dat de samen-komst van de 0.2. Voorburgwal en de Heintje Hoeksteeg zal omvatten, met personenbevolken.

In het hoekhuis, dat hem toebehoorde, woonde de koopman Pieter Goverts, die in 1572vier kinderen had, waarvan de oudste 10 en de jongste 2 jaar oud was. l) In 1585 woont hijdaar nog. Naast hem in het buurhuis aan de linkerzijde, dat de naam draagt de ,,Guldenhalve Maen”, woont dan de bierbeschooier Mourijs Willemsz. “)

Na de dood van Pieter Goverts kwam diens huis in bezit van zijn schoonzoon RoetertErnst. Deze was eveneens koopman, woonde op de Nieuwendijk en was van 1607 tot aanzijn dood in 1622 Raad van de stad Amsterdam. In 1611 verkocht deze ,,eersame” RoetertErnst het huis aan de Voorburgwal en Heintje Hoeksteeg. “)

Nu blijkt, dat dit familiebezit uit verschillende percelen bestond. Achter het hoekhuis,waarin zich een achterwoning in de steeg bevond, bezat de verkoper nog twee panden inde steeg. Wij zullen deze huizen, die in deze en andere verkoopakten enigszins wordenomschreven, afzonderlijk bekijken.

Het hoekhuis met het eraan vastgebouwde achterhuisje in de steeg werd verkocht aan dewijnkoper Herman van Leeuwen, die het ging bewonen. Het bezat een gemeenschappelijkemuur met het huis de ,,Gulden Halve Maen”,weduwe van Cornelis Symons.

dat toen in het bezit was van Geert Jansd.,Deze muur werd op gemeenschappelijke kosten onder-

houden; men mocht er balken in verankeren. Degeen die deze muur verhoogde, moest datzelf betalen; eerst als het buurhuis van deze verhoging gebruik maakte, moest de helft vande bouwkosten worden vergoed.

De gemene muur, welke ook langs het achterhuisje liep, was ,,streckende voor van (de)straet tot achter aen de muyr van ‘t nieuwe huys ende erve van voorsz. Roetert Ernst”.

hijDit nieuwe huis van Roetert Ernst, het eerste huisje in de steeg, moet het huis zijn, datop 27 april 1611 aan de kleermaker Jan Henricx verkoopt. 4) Het had een gemeenschap-

l) Inbrengregister Weeskamer 9. 264.2, Dr. J. G. van Dillen Amsterdam in 1585 blz. 69.s) Kwijtsch. 33. 394. Bijdr. Bisd. Haarlem XXXI blz. 275.4, Kwijtsch. 33. 290 V’.

149

pelijke muur aan de oostzijde met het hoekhuis, doch liep achter dit huis door en achterhet huis ,,De halve IMaen” tot aan de erven van de Lange Niezel. Uit de verkoping vanhethuis ,,De halve Maen” op 15 juni 1624 blijkt, dat dit huisje in de steeg ,,‘t Catgen” heet.Op dit nieuw gebouwde huis rustte van ouds een zware plicht. Er was een gemeenschap-pelijke beerput, waarop het hoekhuis met achterhuis, ,,De halve Maen” en ,,‘t Catgen”loosden. Deze beerput moest door het huis ,, ‘t Catgen” geleegd worden. De kosten daarvanwerden echter over de vier gezinnen verdeeld. Er was nog een bijzonderheid aan dit huisverbonden. Aan de westzijde bezat het een muur, welke over het andere erf hing, waarmeevermoedelijk een uitkraging bedoeld was. Het buurhuis mocht bij verbouwing deze over-hangende muur benutten, het kon niet eisen, dat hij afgebroken en recht opgebouwd werd.

Het derde huis, dat Roetert Ernst in 1611 verkocht, 1) lag ten westen van ,,‘t Catgen”.Het kwam in handen van de glazenmaker Jan Jacobsz, die er blijkbaar reeds woonde, aan-gezien in de kwijtschelding sprake is van ,,’ t secreet ‘t welck de cooper tegenwoordich isgebruijckende”. Het erf loopt door tot Henrick Lourensz Backer, die in de Nieeel woont.Deze Jan Jacobsz is in 1620, wanneer ,,’ t Catgen” voor de tweede maal wordt verkocht, nogglazenmaker; op 24 januari 1629, wanneer hij de helft van zijn huis voor f 1512,- aanRoelof Jansz Speckcoper overdoet, 2, wordt hij metselaar genoemd. De nieuwe eigenaarbleef niet lang in het bezit van het halve huis; reeds op 12 juli 1631 werd het overgedragenaan Teunis Gerritsz Schildering. 3, De andere helft werd door de erfgenamen van AefgeJans (wellicht een dochter van Jan Jacobsz) op 11 juli 1655 voor f 1700,- verkocht aan

l) Idem.2, Recht. archief 2165. 213 exec. kwijtsch. dd. 12 aug. 1630.s, Not. archief 4535.

1 5 0

Willem Gerritsz Hoppesack. 3 Men spreekt dan van het huis ,,daer de Clock uythangt”.Wanneer Hoppesack zijn helft verkoopt aan Claes Jansz Hertogh, wieldraaier, wordt hetaangeduid als het huis waar het spinnewiel uithangt. a) Deze aanduiding geldt nog als op20 december 1672 de weduwe van onze wieldraaier haar helft van het huis weer aan TeunisGerrits verkoopt, “) waarna het weer in één hand is. Uit het vervangen van het uithangbord,,De Clock” door het bord ,,Het Spinnewiel” menen we te mogen opmaken, dat de wiel-draaier Claes Jansz Hertogh er ook woonde.

Van de drie besproken huizen is het huis van de glazenmaker en later dat van de wiel-.draaier het enige wat nog bestaat en wat nog zoveel oorspronkelijke elementen bevatte, datrestauratie mogelijk was. Het huis van de wijnkoper op de Voorburgwal en dat van dekleermaker, dat daar achter stond, zijn beide reeds lange tijd verdwenen.

Aan de gevel van dit nog bestaande huisje te oordelen, moet het in het begin van de 17eeeuw tot stand zijn gekomen. Heeft Roetert Ernst ook hier een nieuw huis verkocht of ishet geboÙwd door de glazenmaker Jan Jacobs, die ook metselaar bleek te zijn? Dit laatsteis het meest waarschijnlijke, want bij de verkoop in 1611 heeft het huis aan weerszijden een-eigen goot en in 1629 bij de verkoop aan de westzijde een gemene muur. Vermoedelijk ishet huis van Jan Jacobs tegelijk vernieuwd met dat van zijn buurman Jan Hendricks delakenkoper,‘*) want er is meer gemeenschappelijk aan deze huizen dan alleen de tussenmuur.,De puibalken van de achtergevels, zijn gelijk van vorm en aan elkaar gekoppeld. Er zijnaanwijzingen, dat de voorgevels gelijk kunnen zijn geweest en een tweeling hebben gevormd.De vloeren van de huizen liggen op dezelfde hoogte, doch in de construktie van beidepanden is een fundamenteel verschil. Het huis van Jan Jacobs behoort tot de steeds zeld-zamer wordende groep huizen, die inwendig een houtskelet hebben, waarbij de balken doorconsoles aan houten muurstijlen zijn verbonden. Bij het huis van de lakenkoper rusten debalken, slechts ondersteund door kleine houten sleutelstukjes, in de muren.

Bij de restauratie van het huis van Jan Jacobs, welke onder leiding van architect IJ. Kokjuist is voltooid, is de trapgevel gereconstrueerd, de pui naar oorspronkelijke gegevenshersteld en in het inwendige de oude houtconstruktie weer aangevuld. Nu is de ruimte vanhet voorhuis, waar de glazenmaker en de wieldraaier hun ambacht uitoefenden weer zicht-baar en de keuken daarachter met de opkamer er boven, de laatste met gewijzigde indeling,weer te betreden.

Het bezit van Roetert Ernst liep dus een heel eind de steeg in; het geraakte bij de verkoopvan 1611 in verschillende handen. Doch reeds in 1620 wist Herman van Leeuwen het huis

‘t Catgen” te verwerven. 6, Het zou echter ruim drie en een halve eeuw duren, voordathet geheel weer verenigd was in één bezit en wel in dat van de stichting ,,Museum Amstel-kring”.

Het huis dat op de Burgwal naast het hoekhuis was gelegen, bleek in 1620 nog steeds inhet bezit van Geert Jansd., de weduwe van Cornelis Simons, te zijn. Op 15 juni 1624 wordtdit huis, dat bij de overdracht dan ,,De halve Maen” genoemd werd, door de oud-schepenJan Willems Bogaert verkocht aan Jan Jansz (van) Wassenaer.

Jan Jansz (van) Wassenaer heeft blijkens de verpondingsregisters zijn huis in 1653 nieuwlaten optrekken. Het zal thans nog grotendeels uit dat jaar dateren. De balklagen, kap enachtergevel zijn nog uit het midden van de 17e eeuw. Blijkens het jaartal 1777 in de topvan de voorgevel werd het toen geheel vernieuwd. Het vroegere woonhuis werd daarbijin een pakhuis veranderd. De naam van het huis is sedertdien blijkens de uitbeelding enhet opschrift in het fronton ,,D’ Vygenboom”.

Lange tijd bleef het hoekhuis bewoond door Herman van Leeuwen. Het is vermoedelijkeerst na zijn dood, dat zijn te Zwolle en Dalfsen woonachtige familie zijn bezit op de Voor-burgwal verkoopt. Het hoekhuis met achterhuis en ,,‘t Catgen” worden op 24 juli 1655

r) Kwijtsch. C C. 49.a, lóe register Willige Decreten fol. 122.s) Not. archief 4535.4, Jan Hendricks lakenkoper woonde aan de westzijde. Misschien was hij dezelfde als de Jan Hendriks,

kleermaker, die wij in 1611 en 1620 aan de oostzijde in ‘t Catgen aantreffen. Het is mogelijk dat hijtezamen met Jan Jacobs een nieuw huis gebouwd heeft en in 1620 ‘t Catgen heeft. verlaten enverkocht aan Herman van Leeuwen.

s) Kwijtsch. 41. 201 V. Bijdr. Bisd. Haarlem XXXI blz. 276.

151

V O O R G E V E L E N D O O R S N E D E V A N t,,IIhT H A R T ” I N D E OORSPRONKELIJKI! T O R S T A N D .

S C H A A L 1 : 2 5 0

overgedragen voor de ene helft aan Gysbert Cornelisz Cruyff, huystimmerman, voor deandere helft aan Willem Jacobsz van de Gaffel, mr. metselaar. ‘)

De eerste van de beide compagnons, afkomstig uit Utrecht, is op 15 augustus 1641 poortervan Amsterdam geworden. De tweede is mr. metselaar van de Admiraliteit en speelt een rolbij de vernieuwing van het Prinsenhof, welke in 1661, enkele jaren na de verwerving vanhet gebouw door de admiraliteit plaats vond. Het is echter niet met zekerheid vast te stellenof hij alleen de uitvoering leidde of dat het ontwerp ook van zijn hand is. Indien dit laatstehet geval mocht zijn, zal het ongetwijfeld onder toezicht van Daniël Stalpaert tot stand zijngekomen, aangezien deze laatste op 10 februari 1662 een betaling ontving ,,over verscheijdediensten in ‘t concipieren ende bevorderen van ‘t nieuw gebouw van dit Collegie gedaen”. “)Het is zeer waarschijnlijk, dat Willem van de Gaffel reeds eerder bij de bouw van het LandsZeemagazijn onder de leiding van Daniël Stalpaert heeft gewerkt.

Het ligt voor de hand om te veronderstellen, dat deze beide bouwondernemers een oudhuis kochten om er een nieuw gebouw voor in de plaats te zetten. Het huidige gebouw,dat zowel in- als uitwendig geheel uit het midden der 17e eeuw dateert, duidt ook in dierichting.

Toch is er geen bevestiging te vinden voor het vermoeden, dat beide compagnons hethuis vernieuwd zouden hebben. Integendeel, zij verkopen de huizen weer in 1661 voorf 16.000,-.3) Hun koopprijs is niet precies bekend, maar te oordelen naar de 40e penning,welke bij de overdracht werd betaald, moet deze * f 13.000,- hebben bedragen. Het isdus waarschijnlijk dat het plan om hier een nieuw huis te stichten, zo het al bestaan heeft,niet is doorgegaan en dat het oude huis weer met winst is verkocht, wellicht nadat er eenweinig aan was gerepareerd.

1) Kwijtsch. C. C. 6. Bijdr. Bisd. Haarlem XXXI blz. 277.2, E. F . Kossman N.R.C. 1 1 nov. 1937.8) Kwijtsch. J. J. 161. Bijdr. Bisd. Haarlem XXXI blz. 278.

152

PLATTEGRONDEN V A N ,,HET H A R T ” , ,,‘T CATGEN” E N ,,DE CLOCK”

RECONSTRUCTIE V A N DE O O R S P R O N K E L I J K E T O E S T A N D . S C H A A L 1 : 250.

153

De nieuwe eigenaar, die het huis op 10 mei 1661 in zijn bezit kreeg, was Jan Hartman,in 1619 te Coesvelt in Westphalen geboren. Zijn loopbaan begonnen als bakkersgezel, washij nog geen twee jaar later ten tijde van zijn tweede huwelijk, op 12 februari 1645 geslotenmet Lysbet Jans, ,,kousvercoper” in de Barndesteeg.

Jan Hartman was katholiek l) en moet het oude huis gekocht hebben om hier op dezeplaats dicht bij de Oude Kerk een nieuw huis te bouwen, waarboven zich een kerkruimtezou bevinden.

Uit de verponding van 1663 blijkt, dat dit huis met twee in de straat in dat jaar was vol-bouwd.

Uit een register van herbouwde huizen blijkt, “) dat in 1663 Jan Hartman ,,heeft gebouwteen huys staende op de Fluweele Burchwal mitsgaders twee hùysen daerachter in de HeynstieHoecksteegh aen en onder ‘t selve begrepen waervan de verbeteringhe boven d’oudeverpondinghe is getaxeert op 18 L 15 S”.

Op deze stichting van Jan Hartman wordt een nieuw licht geworpen door het codicil, dathij op 19 april 1668 ziek te bed liggende aan zijn testament van 1655 toevoegde. 3, Dezetoevoeging betreft het huis op de Voorburgwal ,,bestaende in drij woningen alle onder eendack, waervan het voorste door hun selffs ende dandere twee tomende in de voors. steechdoor andere bewoond werden”. De kinderen in de eerste graad zullen dit huis slechts mogengebruiken of verhuren; zolang één van deze kinderen in leven zal zijn, mag het huis nietworden ,,verkocht, belast, beswaert noch veralieneert”. Het huis zal niet ,,aansprekelijck offexecutabel” sijn voor ,,eenige schulden oft lasten bij hem voors. kinderen off derselvermannen oft vrouwen gemaect oft in der tijd te maken”. Het huis zal altijd moeten ver-sterven op hun nakomelingen; indien deze er niet meer mochten zijn ,,op ende aen huntestateuren resp. bloede en geslachten”. Dit alles zonder aftrek voor de legitieme portie,daar de kinderen hun legitieme portie uit de andere na te laten goederen van de testateurenrijkelijk zullen krijgen.

Al deze bepalingen zijn gemaakt om de nieuw gestichte kerk, die zich op de doorgaandezolders boven het huis bevond, in veilige handen te houden. Over deze kerk wordt in hetbijzonder nog het volgende bepaald:

,,Wijders is noch hun testateuren wille dat hun soon Cornelis Hartman, voor ende tot ofin voldoening van sijn erff portie naer haer testateuren beijder overlijden, tot voltreckenvan sijn studie ende tot staet gecomen sijnde, sal hebben ende genieten het gebruijck van dedrij solders ende achterwoninghe, soo ende sulx als Petrus Parmentier die nu in huyre endegebruijck heeft, mits daer tegens dragende den achtsten penninck ende behoorlijcke reparatievan alle de dry woningen ofte ‘t geheel huys. Ende ofte voors. Petrus Parmentier dan nochleefde sal hij Cornelis ondertussche ende soo langh in plaetse van ‘t voors. gebruyck dehuyre daervan trecken ende dit alles sijn leven langh”.

Petrus Parmentier was een bekend priester van de Augustijnenorde, welke orde in 1635zijn werkzaamheid in de noordelijke Nederlanden begonnen was. 3 Hij was als eerste vandeze orde in 1636 zijn werkzaamheden in Amsterdam begonnen. In 1656 hield hij kerk inde bocht van de Zeedijk. Mogelijk kende Jan Hartman, die hier vlak bij woonde, hem goeden heeft hij te zijnen behoeve boven zijn nieuwe huis een kerkruimte doen inrichten. Mis-schien spreekt ook dan reeds het verlangen mee deze kerk later te vermaken aan zijn zoonCornelis, die priester zou worden.

De beschikkingen van Jan Hartman zijn echter geheel anders uitgekomen, dan was tevoorzien. Leek in 1668 de financiële positie van het echtpaar nog rooskleurig, reeds op23 april 1671 zou de weduwe bij executie van de stad het huis zien verkopen. 3 Het grotegebouw bracht f 24.350,- op en kwam in handen van Jan Reynst. Deze heeft het huisvermoedelijk gekocht voor geldbelegging en het niet bewoond. De nieuwe eigenaar was

1) Dit blijkt bij zijn begrafenis in de Oude Kerk op 25 april 1668, waar de grote klok drie uur geluid wordt.s) Thesaurie Extr. 21, wijk 2.3, Not. archief 1559.4, Bijdr. Bisd. Haarlem XV blz. 216.6) Recht. archief 2171. 33 V.

154

INTERIEUR

NA DE

VAH

VE

N EETRB<‘,4N

KE; h RWI: 1:

R KT”

NG740.

protestant en wat Jan Hartman door een toevoeging aan zijn testament vlak voor zijn doodnog had trachten te verhinderen, was nu geschied: de nieuw gebouwde kerk was in niet-katholieke handen gekomen.

De nieuwe eigenaar heeft Petrus Parmentier vermoedelijk onmiddellijk de huur opgezegdof deze heeft zelf de veiligste weg gekozen en is uit eigen beweging vertrokken. Deze Augus-tijner priester vond nu een onderdak bij de rijke lakenkoopman Jacob van Loon, die eenhuis bewoonde op de 0.2. Achterburgwal op de zuidhoek van de Huidevettersloot, dat denaam ,,De Ster” droeg. Dit huis werd in 1671 verbouwd en bij de verponding van 1674treffen we Parmentier op dit adres aan. Bij de opgaaf van kerken van 13 november 1681wordt deze vergaderplaats hier als volgt omschreven: Oude Zijds Agterburgwal over debrouwery van de Burcht, groot dogh leedigh: 2 papen, Parmentier en Jacob. Parmentieroverleed op 28 december 1681 op 82-jarige leeftijd, na 46 jaar te Amsterdam te hebbengewerkt.

In 1698 verlieten de Augustijnen het huis op de Achterburgwal voor een nieuw ingerichtkerkgebouw in de Spinhuissteeg, dat men ,,De Ster” bleef noemen.

Het huis met de kerk van Jacob van Loon is later door een pakhuis vervangen.

1 5 5

In het huis van Jan Hartman treffen we in het kohier van 1674 geen priester meer aan.Tegen de ordegeestelijke bestond in deze tijd meer bezwaar dan tegen de wereldlijke, enwaar Parmentier vermoedelijk de deur is gewezen, wordt reeds in 1675 de kerkruimte weerverhuurd aan de uit Zaandam komende priester Willem Schoen. Waarschijnlijk waren ervoor deze als kerk gebouwde ruimte weinig andere gegadigden. In de plaats van de katho-lieke had een ander dissident kerkgenootschap deze ruimte kunnen betrekken, doch ditsoort huurders was niet zeer talrijk. Op 30 april 1675 begint Schoen het doopboek van dekerk ,,Het Hart”. Zijn statie was heel klein. In 1675 waren er niet meer dan 5 dopelingen.Op de lijst van Roomse kerken van 13 november 1681 staat: Hoeck van Heyntgen Hoeck-steeghje, kleyn, P. Schoen, Sardammer. Op 15 december 1684 werd Schoen in de OudeKerk begraven. In dat jaar waren er 30 dopelingen geweest. Zijn opvolger was Laurentiusvan Schaick.

Het was dus na het voortijdig vertrek van Parmentier niet de zoon van Hartman die inhet ouderlijk huis de kerkdiensten leidde. Cornelis Hartman is niet naar Amsterdam teruggekeerd. Hij was pastoor op Schokland, Oegstgeest en Hoogmade, waar hij op 27 mei 1692overleed. ‘)

Het huis en de kerk, die Jan Hartman in 1661 bouwde, zijn nog voor een groot deel intakt. Met weinig moeite kunnen we de oorspronkelijke indeling achterhalen. Wij beginnenmet de kerkruimte. Deze besloeg het gehele bovendeel van het gebouw en liep over de driewoningen heen. Deze ruimte was bereikbaar door een spiltrap, welke van een deur in de-steeg naar boven klom. Het bovenste deel van deze trap is bewaard, terwijl over alle ver-diepingen in de balken het verloop nog is terug te vinden. Bovengekomen op de eerstezolder, zag men aan het eind van de lange ruimte het altaar staan. Links daarvan was desacristie. Aan de zijde van de voorgevel is mogelijk een deel van de ruimte als apart vertrekafgezonderd geweest. De sleutelstukjes onder de balken hebben hier de rijk bewerkte vorm,die men ook in de kamers van de beneden verdieping aantreft; die van de kerkzolder zijneenvoudiger.

De tweede zolder had door een groot gat in de balklaag contact met de benedenste. Hetaltaar zal op deze verdieping slechts zichtbaar geweest zijn voor degenen, die vlak bij debalustrade rond het gat stonden. Voor het overige deel kon men de dienst alleen horen. Deoorspronkelijke vorm van de onderbreking van de balklaag is precies vast te stel!en, aan-gezien de balken, die aan weerszijden van dit gat in de muur liggen van vorm verschillenen dus nooit doorgelopen kunnen hebben.

De trap ging door tot de derde zolder, welke zich onder de kap bevond. Ook hier is eenopening in de balklaag te constateren, die er van het begin af aan geweest moet zijn, zij hetvan kleinere afmeting dan een verdieping lager. Het voorste deel van deze zolder zal berg-zolder zijn geweest, gezien het grote hijsluik dat wij in een apart topgeveltje op de kapaantreffen,

Deze oorspronkelijke doorbrekingen van de zolderbalklagen en het ontbreken van hijs-deuren in voor- en zijgevel maken het duidelijk, dat Jan Hartman niet een bestaand gebouwverbouwde, doch een geheel nieuw kerkgebouw heeft gesticht.

De gevel van dit gebouw toonde, wat betreft het bovendeel, weinig overeenkomst metde gebruikelijke woonhuizen. De gelijkmatige gevelindeling van vier smalle vensters vindenwij nergens anders. De bekroning van het gebouw is vermoedelijk vroeger rijker geweest.Op een gravure van de Amsterdamse Katholieke Kerken, welke omstreeks 1800 is ver-vaardigd, 2, zien wij het huis dat zeer schetsmatig is getekend (er zijn drie vensters in degevel in plaats van vier) bekroond door een halsgevel met een gebogen fronton waaropzich een liggend hert bevindt. In deze topgevel waren geen hijsdeuren en balk, welke zichaan de zijgevel bevinden, doch twee kleine luiken naast elkaar, zodat het middenpenant totboven toe doorliep. De twee bestaande zolderkozijnen zijn vermoedelijk nog de oor-spronkelij ke.

l) Bijdr. Bisd. Haarlem X11 39.2, Amstclodamum. Maandblad 1950. blz. 133.

156

D E 17.2 EEUWSE ZAA;LVAN HET HUIS ,,HET HART”

MET RECHTS VAN DCSCHOORSTEEN DE LATER

G E M A A K T E D O O R G A N GNAAR HET

ACHTERHUISJE.

Het hert, dat de gevel bekroonde, was ontleend aan de naam Hartman; ook op de schoor-steen in de grote zaal treffen we een wapenschild aan met een hert erop. Het gaf het huisde naam het Hert of Hart. In de verkoping van 1671 wordt het aangeduid als het huis daer,,het Hart uythangt”.

Deze merkwaardige voorgevel toonde reeds op het eerste gezicht, dat men hier niet meteen gewoon huis te doen heeft. Zijn waardig en gereserveerd karakter past geheel bij debestemming van het huis. Deze sobere gevel met zijn spaarzaam gebruik van klassiekemotieven is een goed voortbrengsel van het late Hollandse klassicisme en is als tijdgenootvan de Oosterkerk en de Portugees Israelitische synagoge een belangrijk specimen dat zekerdoor een goed architect ontworpen moet zijn. Het blijft mogelijk dat Willem van de Gaffelen zijn compagnon bij de verkoop van het oude huis het bouwen van het nieuwe gebouwvoor zich hebben weten te bedingen. De architectuur wijst in ieder geval meer in de richtingvan Dorsman en Stalpaert of een van hun volgelingen dan in die van Vingboons.

Het begrip schuilkerk is hier zeker niet meer op zijn plaats. Het gebouw is in eens voorzijn kerkelijke bestemming gebouwd en de gevel onderscheidde zich genoegzaam vanandere om iedere Amsterdammer met de eerste oogopslag duidelijk te doen zijn dat diteen bijzonder gebouw was. Het gebouw heeft alleen in afmeting het karakter van eengewoon woonhuis behouden. Dat de kerkruimte boven in het gebouw was, behoeft geenverwondering te wekken. Het huis, dat particulier bezit was, moest zijn rente opbrengen.Het benedendeel, de kelders en de woningen, waren het best verhuurbare deel. De kerkbesloeg de gehele diepte van het gebouw en kon zeker niet meer dan drie verdiepingen bovenelkaar tellen. Bovendien was het kerken op een zolderverdieping voor de Rooms-Katho-

157

lieken iets zeer gebruikelijks. We staan hier op een kentering der tijden. Enerzijds behieldmen de traditie uit de jaren der strengere vervolging, anderszijds kon men in het openbaareen nieuw kerkgebouw optrekken en behoefde men niet langer een bestaand pand daartoein te richten.

Niet alleen de kerk, ook de woningen zijn van belang. De voorste, de woning van JanHartman, bevat nog zoveel elementen uit de bouwtijd, dat het een van de nu zeldzame ge-vallen in Amsterdam is, waarbij wij ons een goed beeld van een midden-17e-eeuws woon-huis kunnen vormen. Het heeft het type van een hoekhuis, met een indeling in drieën.Tussen het voorhuis en het achterste deel, waarin zich de keuken met daarboven de grotezaal bevinden, zijn boven elkaar enige kleine lage vertrekken. Boven het voorhuis, waarde heer des huizes vermoedelijk zijn kousenwinkel had, is een van het begin af aanwezigeinsteekkamer, hetgeen in deze tijd meer begint voor te komen. Deze kamer heeft een raam-verdeling die bij die van de kerk aansluit. De houten pui is daardoor vrij laag geworden.Deze insteekkamer had in zijn oorspronkelijke toestand evenals het voorhuis geen stook-plaats. Ook in de tussenkamers kon men niet stoken. In het grote huis van Jan Hartmanwaren alleen de keuken en de grote zaal te verwarmen, en het is de vraag of deze schoor-stenen door de vreemde rookafvoer, die door de bovenliggende kerkruimte nodig was,goed konden trekken.

Ook in de beide achterhuizen kunnen wij nog veel van de oorspronkelijke toestand waar-nemen. Het eerste was zeer ondiep, doch breder dan het andere. Het heeft een zeer kort enhoog voorhuis bezeten met daarachter een kleine keuken beneden en een opkamer daar-boven. Boven het voorhuis bevond zich nog een vertrek. De kelder was waarschijnlijkapart te verhuren. Het tweede huis op de plaats van het oorspronkelijke ,,Catgen” wassmaller en dieper. Bij de restauratie van het inwendige van dit huis, welke in 1954 heeftplaatsgevonden, kwam veel van de oorspronkelijke toestand aan het licht. Achter de hogehouten pui bevond zich vroeger het voorhuis. Daarachter was een woonvertrek met nogeen apart kookkeukentje aan de achterzijde. Boven de benedenkamer lag ,,de zaal,” waar-van de tegelvloer met zijn fraaie patroon bij de restauratie weer voor de dag kwam. Noghoger bevatte deze woning nog een volledige verdieping; daarboven was de kerk. Uit dedetaillering en verzorging van het huisje blijkt een zekere welstand.

Opmerkelijk is, dat ook in de kelder, die apart verhuurd werd, een stookplaats aanwezigis; waarschijnlijk werd deze kelder eveneens als woonruimte verhuurd. Ook de kelder-ruimte van het voorhuis was apart als opslagkamer te verhuren; voor bewoning was dezeruimte ongeschikt.

Het hier beschreven type huis met zijn beide achterhuizen en afzonderlijk verhuurbarekelders is typerend voor een groot hoekhuis uit het midden van de 17e eeuw. Door eeneconomische indeling was getracht zoveel mogelijk verhuurbare ruimte te verkrijgen.

Dit veel profijt opleverende bezit bleef in handen van Jan Reynst en ging bij zijn doodover op zijn weduwe Eva Hooftman. Later kwam het aan zijn zwager Franco Paauw, vanwie het overging op diens dochter Elisabeth Paauw. Door een confhct over de collateralesuccessie in 1738, waarbij de eigenares van de gereformeerde religie een rekestin diende l), komen wij te weten hoe het huis toen verhuurd was. Men spreekt danvan twee huisjes, waarvan het eerste en grootste verhuurd was aan een momverkoopster.Uit een andere bron blijkt, dat deze Rieger geheten moet hebben enf 600,- huur per jaarbetaalde. “) Het tweede of achterhuisje was met de zolders van het eerste verhuurd aan eenRoomse priester (L. J. Reyniers), die zijn kelder had onderverhuurd aan een groente-vrouw. Deze priester heeft blijkbaar nog hetzelfde deel van het gebouw in gebruik alsPetrus Parmentier blijkens het codicil van 1668 gehuurd had. Het kleinste achterhuisje isvermoedelijk reeds vroegtijdig bij het hoekhuis getrokken. De keuken van dit huisje, lateruitgebreid over de binnenplaats, diende toen voor het grote huis. Langs de oorspronkelijkekeuken kwam een gang te Iopen. Bij de grote zaal was de verbinding met het achterhuisje

1) Bijdr. Bisd. Haarlem XXXI blz. 279.2, Zie noot 2, blz. 159.

1 5 8

G E R E S T A U R E E R D I N T E R I E U R V A N H E T T W E E D E A C H T E R H U I SVAN .,HET H A R T ” , H E T V R O E G E R E ,,CATGEN”.

moeilijker. Een luik rechts van de schoorsteen met een stijl laddertrapje zorgde daar vooreen primitief kontakt.

De ruimte, die de Roomsgezinden in gebruik hadden, was voor hen onvoldoende. In1725 probeerde men in het nabijgelegen huis Vredenburg een beter onderdak te vinden.Door de Vroedschap werd dit plan echter verhinderd. i)

De situatie veranderde, toen de pastoor Ludov. Jos. Reyniers, die reeds sinds 1723 hierzijn werk verrichtte, op 14 mei 1739 het huis in eigendom wist te verkrijgen voorf 30.000,-. 2, D eee aankoop werd aanleiding tot een groot aantal veranderingen. Depastoor verliet het kleine huisje in de steeg en betrok het grote huis aan de Burgwal, waarwe hem reeds in 1742 als bewoner aantreffen. Nu dit huis in zijn bezit en gebruik was, konhij de smalle spiltrap, die lange tijd de enige toegang tot de kerk was, door een nieuwebetere trap vervangen. Hierdoor verloren de tussenkamers hun daglicht aan de zijde vande steeg. Dit ruimteverlies werd goedgemaakt door het maken van een zijkamer in hetvoorhuis, dat niet langer als winkel hoefde dienen. Voor de schoorsteen van deze kamerwas een nieuw rookkanaal nodig, dat door de insteekkamer naar boven liep. Daar maaktemen eveneens een bescheiden stookplaats. Enige tijd later moet er een tweede trappenhuiszijn aangebracht, welke het eerste, aan het grote huis toegevoegde achterhuisje vrijwelgeheel in beslag nam. Deze trap kwam achter het nieuwe altaar uit en gaf toegang tot deruimte waar zich de biechtstoelen bevonden.

Ook de kerk werd geheel gewijzigd. Het gat tussen de eerste en tweede zolder werdaanmerkelijk vergroot door het doorzagen van een aantal balken. Het altaar werdiets naar voren geplaatst en het vertrek aan de voorzijde van de kerkruimte verviel. Ook

l) Amstelodamum. Maandblad 1950. blz. 136.*) B. Voets. Sursum Corda 4 okt. 1952.

159

de doorbreking tussen de tweede en derde zolder werd aanzienlijk vergroot. Hierdoorontstond het aspect van het kerkje zoals wij het kennen, met zijn smalle hoge midden-ruimte, omgeven door galerijen. Het sloot zich meer aan bij het toen gebruikelijke kerk-type met galerijen aan weerszijden. Het eenvoudige 17e eeuwse zolderkerkje was ver-dwenen.

Deze nieuwe kerkruimte eiste een nieuw altaar als afsluiting. Dit altaar met zijn schilder-stuk van Jacob de Wit en zijn uit plaatsgebrek wegdraaibare preekstoel is op omstreeks1750 te dateren. Achter het naar voren gebrachte altaar was plaats voor biechtstoelen.De sacristie bleef op zijn oorspronkelijke plaats.

Toen pastoor Reyniers zijn einde voelde naderen, trachtte hij zijn xo zeer verbeterde kerkin veilige handen te krijgen. Hij trad daartoe in onderhandeling met de regenten van hetRoomskatholieke jongensweeshuis. 1) Bij deze onderhandelingen bleek, dat de pastoor metdrie ongetrouwde zusters in het voorste huis woonde. Het huis in de straat was verhuurdvoorf 150,- per jaar. De kelder daaronder was verhuurd voorf 50,-. De kelder onder dewoning van de pastoor bracht f 150,- per jaar op. De verkoop ging niet door omdat dezusters van de pastoor een lijfrente moesten hebben voor hun verder onderhoud. Het huismet de kerk werd ten slotte in 1776 door de familie van pastoor Reyniers voorf 15.900,-aan pastoor Michel van Wijngaarden verkocht, die het tot zijn dood in 1783 bezat. In deeeuw daarna, dat het gebouw nog als kerk in gebruik bleef, is er slechts op ondergeschiktepunten aan gewijzigd.

Het moet vooral pastoor Reyniers geweest zijn, die in zijn 50-jarige verbondenheid metdit gebouw er de huidige vorm aan heeft gegeven. Hij is naast Jan Hartman als de stichtervan de kerk te beschouwen.

Zo bergt dit gebouw twee kostbaarheden in zich. De fraaie 17e eeuwse vertrekken van hetwoonhuis van de kousenkoopman Jan Hartman en het kleine intieme kerkje uit de 18eeeuw van pastoor Reyniers. Voegen we hierbij het vroeg 17e-eeuwse huisje van de glazen-maker Jan Jacobs, dat nu ook in het bezit van Museum Amstelkring is, dan is dit geheelzeker de moeite van het bezichtigen waard.

IR. R. M E I S C H K E

l) Idem.

D E O U D E ZIJDS K A P E L

Het oudste stuk van het huidige gebouw is het westelijke deel dat nog zijn middeleeuwsehouten overwelving heeft. Het was oorspronkelijk een smalle kapel, die vermoedelijktussen een bestaande woonhuisbebouwing is ingepast en die gewijd was aan St. Olof.Deze kapel liep van de Kapelsteeg tot aan de Zeedijk, waar het koor met een rechte gevelwas afgesloten. Voor deze kleine kapel la g aan de zijde van de Kapelsteeg in 1451 nog eenopen ruimte, welke eerst later is volgebouwd. l)

Bij de zeventiende eeuwse uitbreiding van de middeleeuwse kapel is de oostelijke muurgeheel verdwenen; de gevel aan de Kapelsteeg werd toen sterk gewijzigd, terwijl de gevelvan het koor in 1752 door een nieuwe werd vervangen. Om dit oudste deel te dateren,hebben we dus alleen nog de gegevens van de bekapping en van de westelijke muur. Dezemuur loopt achter de huizen van de Olotspoortsteeg en heeft nooit vensters bezeten. Aande buitenzijde zijn geen steunberen te vinden, hetgeen er op wijst, dat er altijd huizentegen de muur hebben gestaan. De kleine stenen, waaruit hij is opgetrokken, getuigen vangeen grote ouderdom. De gesneden beeldjes onder de bekapping zijn eveneens een aan-

l) Groot hfemoriaal N. 1 279 V. Wagcnaar 11 blz. 125.

160

c !

V E R M O E D E L I J K E O N T W I K K E L I N G V A N D E S T . O L O F S K A P E L .

A. OUDE TOESTAND ST. OLOFSKAPEL, MIDDEN XVe EEUW.

B. TOESTAND VOOR DE REFORMATIE. 1. ST. OLOFSKAPEL. 11. HEILIG GRAF- OF JERUZALEMSKAPEL. EI. ZIJKAPEL.

C. TOESTAND NA DE VERBOUWING VAN 1644.

wijzing, dat het middeleeuwse deel van de kerk niet veel ouder kan zijn dan het einde der15e eeuw.

Ten oosten van deze oudste St. Olofskapel, aan de zijde van de Zeedijk, moet de HeiligeGraf- of Jeruzalemskapel gelegen hebben. Van dit gebouw is de bekapping van het recht-hoekige deel bewaard gebleven; op de aansluiting van deze bekapping met die van deSt. Olofskapel stond vroeger een sierlijke dakruiter. Wij kennen deze kapel uit de afbeel-dingen op de kaarten van Cornelis Anthonisz, Pieter Bast en Balthasar Florisz, dochvooral uit de tekening, welke Roghman in 1644 er van vervaardigde. Deze tekening isontstaan uit een behoefte dit merkwaardige bouwsel vast te leggen, dat toen op het puntstond afgebroken te worden.

Het aangrenzende huis is dan reeds gesloopt, zodat we een goed uitzicht hebben op dezeer vervallen Jeruzalemskapel. Deze kapel bestaat uit een veelhoekig centraal gedeeltedat door een rechthoekig stuk met de St. Olofskapel is verbonden.

.4 EN B. PLATTEGROND EN DOORSNEDE VAN DE JERUZALEMSKAPEL TE GOUDA (1504).

C. PLATTEGROND VAN EEN FRAGMENTARISCH BEWAARD GEBLEVEN ONBEKENDE KAPEL TE DELFT, LATER DEELLJITM AKEND VAN HET OUDE VROUWENHUIS.

161

Soortgelijke enigszins zelfstandige Jeruzalemskapellen komen in verschillende stedenvoor. l) Deze kapellen moesten de Heilige grafkerk in Jeruzalem symboliseren en haddenevenals dit gebouw een kern van centrale vorm met een rechthoekige aanbouw. De beideUtrechtse voorbeelden, waarvan het laatste uit 1544 dateerde, zijn verdwenen. De GoudseJerusalemskapel uit 1504 bleef echter bewaard en bestaat, evenals het nu verdwenen Amster-damse voorbeeld, uit een veelhoekig deel met een recht stuk. Te Delft bleef een fragmentvan een dergelijk opgebouwde kapel bewaard, waarvan wij de oorspronkelijke bestemmingniet kennen. Deze kapel ligt achter de huizen van de Choorstraat en maakte deel uit van hetv.m. Oudevrouwenhuis. 2, De Hamburgse St. Geertruidenkapel, ons nog uit afbeeldingenbekend, sluit geheel bij deze groep gebouwen aan.

De Amsterdamse Jeruzalemskapel heet volgens verscheidene stadsbeschrijvers 3) reedsvóór 1500 aan de St. Olofskapel te zijn toegevoegd naar het voorbeeld van de HeiligeGrafkerk. Aangezien de broeders van Jeruzalem omstreeks de wisseling.van de 15e naar de16e eeuw veel van zich doen horen, mag men de kapel ook wel omstreeks deze tijd ontstaanachten. Voor zover wij de vormen van het bouwwerk op de tekening van Roghman kunnenzien, spreken deze die tijd van ontstaan niet tegen. Mogelijk is de Amsterdamse Jeruzalems-kapel voorbeeld voor die in andere steden geweest.

Na de reformatie werd het kerkgebouw van 1586-1613 in gebruik genomen als beurs.Nadat de nieuwe Koopmansbeurs was voltooid en het gebouw voor dat doel niet meernodig was, werd het ingericht als gereformeerde kerk. Het gebouw werd hierbij niet uit-gebreid; op de kaart van Balthasar Florisz heeft het nog dezelfde vorm als op die van PieterBast. Het inwendige werd voorzien van een galerij en het uitwendige kreeg een nieuwportaal aan de zijde van de Zeedijk. Dit portaal, dat het jaartal 1622 draagt, werd later naarde kant van de Kapelsteeg overgebracht. Het jaartal 1618 op enkele balken laat zien,,dat indeze periode wijzigingen aan de bekapping van de Heilige Grafkapel hebben plaatsgevonden.De omgeving van het gebouw werd enigszins veranderd door het afbreken van de oudeSt. Olofspoort, welke verruiming het beter toegankelijk maakt.

Een grote wijziging onderging het gebouw eerst toen de vroedschap in 1644 beslootde kerk uit te breiden. Hiertoe werden het veelhoekige gedeelte van de Jeruzalemskapel enenige huizen afgebroken. Het gebouw kreeg drie topgevels langs de Kapelsteeg, welke inhun bekroning het jaartal 1645 te zien geven.

De uitbreiding van het gebouw geschiedde in gotische vormen. De vensters en de kolom-men met hun kapitelen zijn zoveel mogelijk aan het oudere deel van het gebouw aangepast.Het is een van de weinige voorbeelden van de 17e eeuwse gothiek, zoals we die ook aan-treffen bij het gelijktijdige ontwerp van de Nieuwe-Kerkstoren, Bij deze verbouwing werdde poort, welke aan de Zeedijk gestaan had, naar de Kapelsteeg overgebracht. In 1671 werdaan deze zijde-.een tweede poort van gelijke vorm bijgemaakt. Aan de kant van de Zeedijkwerd vermoedelijk reeds bij de verbouwing van 1644 een poort in de Hendrick de Keyser-trant :geplaatst, voorzien van talrijke doodsemblemen. De herkomst van deze, nu groten-deels aan het oog onttrokken, poort is onbekend.

Het vernieuwde interieur bood een wijdse ruimte met een mooie lichtinval. Aan de zijdevan de Kapelsteeg bevond zich een galerij. De gewelven waren voorzien van een decoratievebeschildering, die wij nog kunnen waarnemen op de tekening van het inwendige van J.Leupenius.

Bij’deze verbouwing werd de kerk voorzien van fraai meubilair, waaronder de preekstoelen enkele banken. Na de onttakeling van de 20e eeuw is slechts de binnenbetimmeringvan; twee portalen overgebleven.

Het is zeer waarschijnlijk, dat de grote uitbreiding van deze kerk in 1644 samenhangtmet de aanleg vanhet Oude Waalseiland, waar aan de Binnen- en Buitenkant talrijke nieuwehuizen verrezen.

IR. R. M EISCHKE .

1) Dr. E. H. ter Kuile. Duizend jaar bouwen in Nederland blz. 296.2, Ir. J J. Terwen en Ir. J. J. Raue. Delft Historisch en Stedebouwkundig onderzoek. Rapport 1955.7 o.a. Wagenaar, Le Long, Pontanus.

1.62

D E B A R N D E S T E E G

De heer Meischke lichtte onze lezers uitvoerig in over twee bouwwerken, die bij de excursieop 24 november zullen worden bezocht. Aan het derde onderwerp van het programmawillen wij hier ook nog enkele woorden wijden. Het wordt een bezoek aan twee huizenin de Barndesteeg, de meubelfabriek Ubachs en de expositiezaal van de Onafhankelijkenop no. 6 in de bovengenoemde steeg. Hoe belangwekkend deze beide instellingen op zichzelf zijn, die Zaterdagmiddag zullen wij niet voor het heden daarheen gaan, maar voorhet verleden. Daar immers vindt men nog de overblijfselen van het 15de eeuwse conventvan Sint Maria Magdalena in Bethaniën, in de volksmond ,,de bekeerde Susteren” geheten.Dit werd als een van de laatste der Amsterdamse vrouwenkloosters in het midden der15de eeuw gesticht met het oogmerk hier de vrouwen, die een slecht leven hadden geleiden daarvan berouw kregen, een plaats te verschaffen, die zij in andere conventen blijkbaarniet gemakkelijk vonden. Spoedig werd het ook voor andere vrouwen, die volstrekt nietbekeerd behoefden te worden, een eer hier in te treden. Dochters uit deftige Amsterdamsefamilies werden opgenomen en al omstreeks 1500 wordt gezegd, dat de werkelijke zonda-ressen zich slechts met veel moeite een plaats konden verwerven.

Na ruim een eeuw, in 1578, werd het klooster opgeheven en in 1589 werd het gedeeltevan het klooster, dat langs de Barndesteeg lag, verkocht. Twee van de huizen, die hier toenwerden ingericht, bleven tot ver in de 17de eeuw grote fraaie woningen, die door rijke enbekende families, zoals De Vogelaer en Raye, werden bewoond. Langzamerhand kwamechter deze omgeving steeds minder in trek als woonbuurt en zo werd het ene huis eerstals herberg in gebruik genomen en in 1706 als kerk door de Oud-Katholieken. Van ditkerkje ,,De Ooievaar” kan men in het maandblad van het vorig jaar op pag. 7 een beschrijvingvinden. Het bleef daar meer dan twee eeuwen gevestigd.

Op 24 november zullen wij in de Barndesteeg niet alleen de ruimte kunnen bekijken, dieals kerk dienst heeft gedaan, maar ook de 15de eeuwse gewelfde kelders van het oudeklooster en de gothische balken en kapconstructie van het dormter van het convent van SintMaria Magdalena in Bethaniën, waar korte tijd de bekeerde susteren te ruste gingen, maarwaar zij al spoedig weer werden geweerd.

1. H. v. E.

N O G M A A L S H E N D R I C K J E S T O F F E L S

Op verzoek van een onter lezers deelt de Heer Jos Goudswaard nog eens in extenso deverschillende akten betreffende de familieleden van Hendrickje Stoffels mee, die hij in dedoop- en trouwboeken van Bredevoort aantrof:

Als eerste het huwelijk van Hendrickje’s zuster:Na akte van 20 oktober 1639: Jan Kerstesz Pleeckenpoel, jongman van Lichtenfoort,

soldaet onder de comp. van S(al.) Captein Klinger, Martyn Jegers, jonge dochter vanBredevoortt.

Daarna de huwelijken van haar beide broers :Na 26 september 1641 (5de akte): Berent Jegers, jonggesel van Bredevoortt ende tamboer

van Captein Ploosz van Amstel, ende Marya Ansinck, jonge dochter van Lichtenvoorde.1642: Hermen Jegers, jonggesel van Bredevoort, sold. onder d’Heere Captein Ploos van

Amstel, en Hilleken Borninckoff w(eduw) z(aliger) Deck Gosselick.Dan volgen de dopen van twee neven:Mei 1643: Jan Kerstens Pleckenpoel, Martyna Jegers. ‘T kint Kerst. Getuigen: Stoffel

Jeger, sersiant, Teunis Kerstens Pleckenpoel, Kerst Brant, Jenneken Krabbenborch, MaryeAnssen.

163

September 1644 (6d e akte): Berent Jeger, Maria Anssen. ‘T kint Jan. Getuigen: BerentEckervelt, Reynen Ansaen, Hilleken Borninckhof.

Tenslotte deelt de Heer Goudswaard mede, dat tussen de vesting Bredevoort en hetWestfaalse Ransdorp wel enig contact zal zijn geweest, zoals blijkt uit de volgende trouw,die kort na 8 september 1639 plaats vond: Jan van Bolderen, soldatt onder de Comp. vanSal. Capit. Klinger, met Geesken van Ransdorp, jonge dochter.

Van de boekentafelAmsterdam vier ccuwcn bouwkunst (Allcrt dc LangcAmsterdam 1956), / 24,50.

V a n het overbckcndc werk van Ir . J . G. Watt j cse n architect P h . A . Warners ,,Amsterdams B o u w -kunst en Stadsschoon” verschenen bi j dc uitgeverijAl ler t dc Lange dr ie drukken. De derde druk isreeds geruime t i jd ui tverkocht . Dc uitgcvcrij heefti n verband met d e h o g e drukkosten afgczicn v a ncen vierde herdruk. In deze uitgaaf , die veel royalervan opzet is dan dc vorige, maar waarvoor de oudeplaten en tekst - in verbeterde vorm echter - z i j ngebruikt , wordt s lechts dc bouwkunst to t 1800 bc-handcld. Aan de latcrc t i jd hoopt de uitgcvcr in dctoekomst een tweede deel tc kunnen wijden.

Deze u i tgaaf bevat minder afbeeldingen dan hetoorspronkclijkc werk. I l l u s t r a t i c s v a n gcvclstcncn,meer afbeeldingen van één huis, etc. zijn verdwenen.Het nieuwe wat men hier vindt, zijn dc kortc Icvcns-beschrijvingen van de bovcngcnocmde auteurs enhet ,,ter verantwoording” van Corncillc F . Janssen,die de gchcle uitgaaf verzorgde. Hij zet dc vcrschillcnmet het vroegerc werk uiteen en noemt dc gebruiktclitteratuur. D e inleiding, dit vrocgcr ,,Kort h i s t o -r i sch overz icht van Amsterdams bouwkunst” wasgetiteld, heet nu ,,Karaktertrckkcn van dc Amstcr-damse b o u w k u n s t . ” G c h c c l i n ovcrccnstcmmingdaarmee is de tekst gcwijeigd. Gchccl nieuw zijn dchoofdstukken, dit Corneillc F . Janssen o p het eindtoevoegde ,,Citvvorming cn s tadsschoon” (pag . 242en 243), w a a r hij aan dc hand van tien afbceldingcnvan Rokin , Nieuwezi jds Voorburgwal en S inge l inde vrocgcre en tcgcnwoordigc toestand dc bcdenkc-l i j k e k a n t v a n d i t ondcrwcrp behandelt, cn ,,Omhet behoud van dc schoonheid” (pag. 244-251). D i tl a a t s t e i s een uitccnzctting, r i j k gcillusttecrd met

plaatjes, over het ontstaan van de city, over de even-tuelc mogelijkheid van een vest ig ing van de c i ty indc Pi jp, over dc storende werking van nieuwe grotegebouwen in de binnenstad, over dc resultaten enrestauraties van oude huizen en veel meer. Dezeband, die op deze wijze tussen heden en verledenw o r d t gclcgd, vcrlcvendigt deze u i tgaa f u i t e raardzeer. Een klapper bes lui t het geheel.

B i j de ui tgever i s tens lot te nog voor f2,50 cenEngclsc vertaling van de artikclcn en onderschrif tente kr i jgen.

1. H. v. E .

P. M. Verhoofstad: Inventar is der archieven ge-vormd door dc besturen van het b isdom Haarlem,1 5 5 9 - 1 8 5 3 . ( D r u k k e r i j ,,Nijko” IJmuiden).

De archivar is van het b i sdom Haar lem, P . M.Vcrhoofstad, vervaardigde van de archieven, ge-vormd door dc verschi l lende besturen van het b is -dom Haarlem to t 1853 toe , he t j aar van de opr ich-t ing van het nieuwe bisdom, de bovengenoemdeinventaris, die 972 nummers beslaat. Voor allen, ditzijn geïnteresseerd in dc kerkelijkc geschiedenis vanonzc s tad , i s dczc inventar i s een grote aanwins t . Indc inleiding zet de samenste l ler op duidel i jke wi jzede buitengewoon ingewikkelde geschiedenis van devcrschillcndc b e s t u r e n uiteen. W i j kunnen h i e rdaarop niet nader ingaan, maar willen nog wel evenmelding maken van enkele s tukken, die speciaal opAmsterdam betrekking hebben, en wel op een aantalkerken, o p kloosters, o p weeshuizen e t c . I n d e uit-vocr igc index z i jn deze s tukken a l le op Amsterdamondergebracht en daardoor direct te vinden.

1. H. v. E .

Mededelingen van het bestuur

N A J A A R S E X C C R S I E

De leden worden Zaterdag 24 November a.s. in de gelegenheid gesteld tot bezichtigingvan Museum Amstelkring, de oude kloostervleugel aan de Barndesteeg en de Sint Olofs-kapel, waarover in dit maandblad nadere gegevens zijn opgenomen.

Uitsluitend schriftei~,& aanmelding - onder vermelding van het al dan niet medenemenvan een introducée - vóór 15 november bij de heer L. C. Schade van Westrum, Joh.Verhulststraat 124, Amsterdam (2). Plaats en tijd van samenkomst worden vermeld opde kaart, die iedere deelnemer wordt toegezonden.

164

A M S T E L O D A M U MMaandblad voor de kennis van AmsterdamOrgaan van het Genootschap Amstelodamum

4 3 e J A A R G A N G DECE&fBER 1 9 5 6

VOOR

AMSTELODAMUM

Nu het jaar ten einde spoedt, nadert het ogenblik, waarop het bestuur van ,,Amstelodamum”de rekening gaat opmaken. Nagegaan dient te worden, wat er in dit jaar geschied is, welkeacties er op touw gezet zijn, wat er in de strijd om het behoud van Amsterdam’s stadsschoongewonnen is en wat verloren. Binnenkort zal de balans van onze activiteit de leden aange-boden worden in de vorm van de verslagen van secretaris en penningmeester. Maar wat zichthans reeds duidelijk aftekent, is juist het punt, dat ieder jaar het bestuur met de meestezorg vervult: het beloop van het ledental. Ook dit jaar heeft, vooral dank zij de onvermoeidewerkzaamheid van de Commissie voor de ledenwerving, cen verheugend aantal Amster-dammers zich voor het lidmaatschap aangemeld. Maar tegenover deze toeloop van nieuweleden staan helaas verliezrn: velen ontvielen ons door de dood, anderen verlieten onze stad,velen ook meenden om ongetwijfeld respectabele redenen voor het lidmaatschap te moetenbedanken.

‘t Is reeds zo dikwijls gezegd: wil ,,Amstelodamum” zijn werk op dezelfde voet kunnenvoortzetten, dan is het noodzakelijk, dat het ledental belangrijk toeneemt. Het gezag, datons genootschap onmiskenbaar geniet, berust natuurlijk niet alleen en zelfs niet voornamelijkop de quantiteit van de leden. Maar hoe breder en hechter onze basis is, met des te meerkracht kunnen wij onze stem laten horen in deze tijd, waarin voor Amsterdam, zoals wij hetliefhebben, zo ontzaggelijk veel op het spel staat. Daar komt bij, dat een genootschap alshet onze, dat een van zijn voornaamste taken vindt in het uitgeven van publicaties, in detegenwoordige omstandigheden, nu de drukkosten onophoudelijk stijgen, nu eenmaaldringend versterking van zijn geldmiddelen nodig heeft. Wie zal er na lezing van het Rem-brandtnummer en van het laatste Jaarboek durven beweren, dat onze uitgaven niet verdienenhet licht te zien?

De beste en doeltreffendste vorm van propaganda is nog altijd die, welke door de ledenpersoonlijk gevoerd wordt. Als ieder jaarlijks een nieuw lid aanbracht, behoefden wij geenzorg om de toekomst te hebben. Er is nog een ander middel. Laat ieder, zodra hij meent,dat iemand voor het lidmaatschap in aanmerking komt, die hij persoonlijk niet kent, on-verwijld de secretaris waarschuwen. Deze zal dan voor een uitnodiging zorgen.

Leden, het bestuur rekent op U: het gaat om ,,Amstelodamum” !H. F. V.

165

MARIA TRIP

O F E E N A N O N I E M V R O U W S P O R T R E T

VAN REMBRANDT

Op de Rembrandttentoonstellin g behoorde het vrouwsportret, dat als no. 38 was gecata-logiseerd, tot de schilderijen die in het bijzonder de aandacht trokken. Steeds zag men daar-voor een schare belangstellenden, meer nog getroffen waarschijnlijk door het ongewoonrijke costuum en de schitterende sicraden dan door het gezicht, dat nog een volkomen on-beschreven blad is. Naar de uitdrukking van dat gezicht te oordelen is de geportretteerdeeen jong meisje. Zoals verschillende portretten van jeugdige vrouwen van Rembrandtheeft men ook dit wel eens willen identificeren met een zuster van Saskia. Die toeschrijvingwas echter in dit geval wel zeer onwaarschijnlijk, waar het schilderij uit 1639 dateerde en deafgebeelde vrouw in dat jaar nog heel jeugdig moet zijn geweest. Ook de rijke kleedij -geen fantasiecostuum, maar het gewaad van een uiterst voorname dame - wijst in een andererichting. Dat was immers geen kleedij voor een Friese burgemeestersdochter. Zelfs voor eenjonge vrouw uit Amsterdam was het een dracht, die in de tijd zelf moet zijn opgevallen doorde pracht en praal. Men heeft dan ook deze toeschrijving laten varen en de vrouw aangeduidals ,,portret van een aanzienlijke jonge vrouw”. De geportretteerde heeft ongetwijfeld tot deallerdeftigste onder de opdrachtgevers van Rembrandt gehoord. Welk een tegenstellingbijvoorbeeld tot het portret van Baertjen Martens, waarover wij een vorig maal schreven.Onwillekeurig bekruipt ons nieuwsgierigheid, wie hier is afgebeeld.

Hebben wij bij andere portretten vrijwel nooit de mogelijkheid een aanknopingspuntte vinden voor hun ontstaan, daar zij meestal in de 18de of 19de eeuw naamloos op veilingenopduiken, bij dit portret ligt het gelukkig enigszins anders. Het schilderij is voor zoverbekend nooit verkocht en dat is voor een Rembrandt een zeer uitzonderlijk feit. Immers,wanneer de belangstelling voor de voorouders taande en wanneer de geportretteerden dik-wijls zelfs niet meer thuisgebracht knndcn worden, dan waren de hoge prijzen, die al inde 18de eeuw voor Rembrandts werden geboden, een grote verleiding de schilderijen vande hand te doen. Daaraan is het toe te schrijven dat wij wel vele schilderijen van minderkwaliteit in familieverzamelingen aantreffen, Rembrandts echter slechts bij hoge uitzondering.Dit portret, dat het eigendom is van de Familie Van Weede Stichting, behoort tot die hogeuitzonderingen.

De familie Van Weede had een vrij groot aantal 17de, 18de en 19de eeuwse portretten,die in 1893 bij het overlijden van Jhr. Everard van Weede in het huis Maliebaan 18 te Utrechthingen. Het schilderij van Rembrandt vertegenwoordigde toen reeds zo’n grote waarde,dat men terwille daarvan de familiestichting in het leven riep, waarin alle portretten, voorzover afkomstig van het echtpaar Hendrik Maurits van Weede (1737-1796) en CorneliaStraalman (1751-1832), werden ondergebracht. Op 27 juni 1893 werden de schilderijengetaxeerd door F. Rdama van Scheltema van de firma Frederik Muller en Co. Het ,,portreteener jonge vrouw, ter halver lengte, driekwart naar links gekeerd; met groote kantenkraag en manchetten. In een toog. Geteekend: Rembrandt 1639” komt voor een bedrag vanf 50.000.- op de taxatielijst voor. In 1897 werd het in bruikleen gegeven aan het Rijks-museum te Amsterdam en daar hangt het nu reeds bijna 60 jaar.

Dat was dus het uitgangspunt. Het portret had toebehoord aan het echtpaar Van Weede-Straalman en had daar te boek gestaan als een onbekend familieportret. Reden te twijfelenaan die herkomst uit de familie was er niet. Immers voor zover na te gaan waren er nochonder de Van Weede’s noch onder de andere voorouders verzamelaars geweest, die eenwillekeurig vrouwsportret van Rembrandt van wege de kunstwaarde zouden hebben aan-gekocht. Het was dus zaak na te gaan, of een van de voorouders van dit echtpaar in aan-

166

MARIA,TRIP? E I G E N D O M F A M I L I EV A N WEEDE - S T I C I I T I N G

ALETTA ADRIALiNS E I G E N D O MW. V A N D E R V O R M - ROTThRDAM

merking kwam in 1639 op dergelijke wijze door Rembrandt te zijn afgebeeld. CorneliaStraalman was van geboorte een Amsterdamse en haar voorouders kwamen voor het meren-deel uit Amsterdam. Mijn broer, Mr P. van Eeghen, kon mij echter mededelen, dat zij allenDoopsgezind waren geweest en dat er niet de minste mogelijkheid bestond dat Doops-gezinden, van welke richting ook, zich in de 17de eeuw in een dergelijk costuum zoudenhebben gekleed, laat staan zich hebben laten afbeelden.

Dat beperkte het onderzoek tot de voorouders van Hendrik Maurits van Weede die in1737 werd geboren. Zonder in uitgebreide bijzonderheden te vervallen, wil ik hier alleenvertellen, dat ik stuk voor stuk zijn voorouders naging en daarbij enkele Amsterdammersvond, zoals Weyntge Oetgens, geboren in 1594, haar dochter Cornelia Blaeuw, geborenin 1634, en Constantia Rcynst, geboren in 1603. Noch hun leeftijd, noch hun positie maaktenhet echter aannemelijk, dat wij in een van hen de geportretteerde moesten zoeken. Deallerlaatste achterovergrootmoeder op de kwartierstaat van Hendrik Maurits van Weede -een afstamming dus zuiver langs de vrouwelijke lijn - was Maria Trip, die op 6 januari 1619in de Oude Kerk te Amsterdam werd gedoopt. Zij was in 1639 dus 20 jaar oud, een leeftijddie naar mijn mening juist bij het portret past, en was toen nog niet getrouwd, wat heteventuele ontbreken van een pendant kan verklaren. Bovendien behoorde zij tot een familie,die zich in Amsterdam onderscheidde door haar buitengemeen rijke wijze van leven. Kortom,juist de persoon die wij zoeken. En vraagt men naar relaties van de familie met Rembrandt,dan zijn er niet alleen de overbekende portretten van het echtpaar Trip-de Geer, Maria’soom en tante, maar ook - en wat kan men nog meer wensen! - het portret van Maria’seigen moeder, van Aletta Adriaens, de weduwe van Elias Trip, in haar strenge weduwe-costuum, dat Rembrandt in hetzelfde jaar, in 1639, schilderde en dat op de tentoonstellingin het Rijksmuseum als no. 39 in dezelfde zaal als het portret van de familie van Weede hing.Dat dit het portret van de weduwe van Elias Trip is, staat onomstotelijk vast door eenoude copie, die in de familie Trip bewaard bleef. Het is verleidelijk naar gelijkenis tussende beide portretten te zoeken, al zal men uiterst voorzichtig moeten zijn daaraan een bewijste ontlenen. Wij zien dezelfde bruine ogen, dezelfde enigszins naar boven oplopende mond,dezelfde kleur haar en bij beide vrouwen een licht gebogen neus. Het jonge meisje lijkt

167

echter heel wat minder energiek en maakt een minder intelligente indruk dan de 50-jarigerijpe vrouw. Een portret van een zuster, Sophia Trip, van Van der Helst van enige jarenlater, dat op 21 April 1900 te Amsterdam werd geveild en waarvan wij een afbeelding uitde catalogus kennen, vertoont alweer hetzelfde type gezicht als het portret van de Van WeedeStichting, alleen iets gevulder en iets ouder. Een portret van de hand van Van der Helstvan de jongste broer, de blauwogige Jacob Trip, dat thans in het depot van het Rijks-museum is opgeborgen, vertoont daarentegen niet de minste gelijkenis.

Alvorens iets meer over de familie Trip te vertellen, wil ik echter eerst in het kort uiteen-zetten, hoe de overerving van het portret van Rembrandt gereconstrueerd kan worden.De moeder van Hendrik Maurits van Weede was Jonkvrouwe Philippina Baltina Elisabethvan Arkel, op 3 februari 1716 te Rhenen geboren als dochter van Jonker Carel Justus vanArkel en Constantia Isabella Smissaert. Deze Constantia Isabella, die op 5 december 1682te ‘s-Gravenhage was geboren, was een kind van Johan Carel Smissaert en ConstantiaCoymans. Met haar komen wij op bekend Amsterdams terrein, want zij had als zesde entevens laatste dochter van Balthasar Coymans en de bovengenoemde Maria Trip op 29januari 1652 te Amsterdam het levenslicht aanschouwd. Ondanks ijverige pogingen luktehet mij niet bij een van deze vier generaties een boedelscheiding, inventaris of testamentte vinden, die enig nader licht op het portret van Rembrandt zouden kunnen werpen.In Amsterdamblekendeprotocollen van de familienotarissen uit de 17de eeuw voor het groot-ste deel te zijn verbrand. In andere archieven, als Utrecht en ‘s-Gravenhage, waren de nota-rissen door het ontbreken van indices ontoegankelijk en ook de familie-archieven Van Weede,Smissaert en Bareel l) leverden niets op. Dat wil echter niet zeggen, dat zo’n inventarisof testament ook pers? niet bestaat. Misschien kan een van onze lezers ons bij het zoekenhiernaar nog helpen en ons hierover het een of andere nadere gegeven vet-strekken. Voor-lopig kunnen wij niet anders constateren dan dat de waarschijnlijkheid, dat het portretMaria Trip voorstelt, vrij groot is, te meer omdat men in de Van Weede Stichting juisttal van portretten vindt, die van de bovengenoemde nakomelingen van Maria Trip afkomstigzijn. Het absolute bewijs moet echter nog worden geleverd.

Nu tenslotte iets naders over Maria Trip en haar familie. In 1570 werd te Zalt-BommelElias Trip geboren, de zoon van een emigrant uit de Zuidelijke Nederlanden, genaamd JacobTrip. Elias vestigde zich aanvankelijk als koopman te Dordrecht, in 1614 te Amsterdam.In 1593 trouwde hij te Luik met Maria de Geer. Weduwnaar geworden, hertrouwde hijin 1611 te Dordrecht met de 22-jarige Aaltje - deftiger Aletta of Alithea - Adriaens,de dochter van een rijk lakenkoper en tevens burgemeester van Dordrecht. Vooral in ijzer,wapenen en geschut heeft Elias Trip een uitgebreide en zeer winstgevende handel gevoerd.Sinds 1626 stond hij door bemiddeling van zijn zwager, de bekende Louis de Geer, in relatiemet de Koning van Zweden. Onder meer schoot Elias aan deze vorst aanzienlijke kapitalenvoor tegen belening van grote partijen koper. Een uiteenzetting over de financieringen,waarmee naar men zegt bedragen van over het millioen waren gemoeid, vindt men in eenwerkje van Jhr. Mr. H. J. Trip: De familie Trip (Groningen 1883). Gedeeltelijk hebben dezetransacties niet het verhoopte resultaat afgeworpen. De Heer Trip beschrijft, hoe na dedood van Elias de vorderingen voor een gedeelte werden omgezet in weinig waardevollelandgoederen in de Zweedse provincie Halland. De verdere geschiedenis, die zich eeuwenlang voortsleepte, was uiterst droevig. Pas in de 19de eeuw werden successievelijk de goe-deren in Zweden, waar een groot aantal nakomelingen deel in had, voor een geringe somverkocht.

Elias Trip moet naast deze minder gelukkige zaken echter ook ongetwijfeld zeer winst-gevende objecten hebben gefinancierd op een schaal, waarvan men zich haast geenvoorstellingkan maken. Zijn staat van leven was naar men verhaalt zeer kostbaar. Hij bewoonde in Am-sterdam wel is waar een huurhuis 2) maar wat voor een huurhuis ! In Amsterdam had hijgeen passender woonplaats kunnen vinden. Het huis lag op het eind van de Oudezijds

l) M a r i a T r i p ’ s s c h o o n z o o n , J a c o b Boreel, wikke lde haar na la tenschap a f .“) Het behoorde aan de r i jke Rooms-Kathol ieke Hi l lebrant den Otter , heer van Vrijenes en Jonker Wil lem

van der Wiele, heer van Werve (KW. R 28~0 en W 200).

168

Voorburgwal, waar men thans het Binnengasthuis vindt. Een brug over de Grimburgwalvoerde naar dit enorme complex, bestaande uit een huis, pakhuizen en spijker, dat laterin 1641 door de stad werd aangekocht en als Herenlogement in gebruik genomen.

In dat huis overleed Elias Trip, die hier in 1631 was aangeslagen voor een vermogen vanf24000,--, op 5 januari 1636. Zijn kinderen uit het eerste huwelijk waren blijkbaar, misschienop één enkele na, reeds gestorven en zijn weduwe, Aletta Adriaens, bleef achter met haarvijf eigen kinderen, van wie de oudste, Sophia, ruim een jaar tevoren op 19-jarige leeftijdwas getrouwd met de vermogende koopman Joan Coymans. Twee jeugdige dochters entwee zoontjes waren nog ongetrouwd en woonden ongetwijfeld bij hun moeder. Als weduwezette zij de zaken van haar man voort en voerde net zoals hij een grote staat. Zij bleef voor-lopig in het huis aan de Oudezijds Voorburgwal wonen. En toen Maria de Medici beginseptember van het jaar 1638 haar befaamde bezoek aan Amsterdam bracht, werd de weduwevan Elias Trip uitgezocht om in haar ruime huis de vrouw van de stadhouder, Amalia vanSolms, te herbergen. Maria Trip, de oudste ongetrouwde dochter, zal de schitterende festivi-teiten ter ere van dit vorstelijke bezoek, dat met een pracht en praal gepaard ging als nooittevoren en misschien ook nooit meer daarna, alle hebben bijgewoond. Misschien is hetportret, dat Rembrandt kort daarna, in 1639, schilderde, wel een herinnering aan die gebeur-tenis.

Niet lang daarna is Aletta Adriaens verhuisd. Zij kocht een eigen huis op de Herengracht,die toen steeds meer in trek kwam. Dit huis, het tegenwoordige nummer 54, liep door totde Keizersgracht, waar stal en koetshuis lagen. Ook dit moet een fraaie woning zijn geweest.Toen Aletta’s kleinkinderen het in 1689 verkochten l), schreef de makelaar althans, dat hetvoor een prins zou kunnen dienen.

Van dit huis uit trouwde Maria Trip op 12 maart 1641 met Balthasar Coymans, de oudstebroer van haar zwager, die precies dertig jaar ouder was dan zijzelf. Zij betrok met hem alspoedig het huis ,,De Vergulde Lelie” op de Herengracht, thans no. 40, dat vlak bij het huisvan haar moeder lag. Zes dochters en vier zoons werden uit dit huwelijk geboren. De jongensstierven allen op jeugdige leeftijd. Op 14 februari 1657 stierf ook de vader. Op 15 meidaaraanvolgende verkocht de weduwe het huis op de Herengracht 2). Zij trok toen blijkbaarin het grote huis van haar moeder, die een jaar tevoren, op 28 juli 1656, was overleden. Vijfjaar later hertrouwde zij te Beverwijk, waar haar moeder in 1645 de buitenplaats Meeresteynhad gekocht, met de Utrechter Pieter Ruysch, heer van Wayestein, en verliet Amsterdam.Het valt te betwijfelen, of dit huwelijk zeer geslaagd is geweest. Op 14 october 1683 over-leed Maria Trip ten huize van haar schoonzoon Jacob Boreel te Amsterdam. Deze schoonzoonwas belast met de afwikkeling van haar nalatenschap 1) en daaruit blijkt, dat haar zes dochtershaar erfgenamen waren. Over de echtgenoot, die pas in 1700 overleed, wordt niet gerept.

Indien onze veronderstelling juist is en indien het inderdaad Maria Trip is, die in 1639als jong meisje in haar fraaie statiegewaad door Rembrandt is geschilderd, dan is dit merk-waardiger wijze een belegging geworden, die heel wat beter is gebleken dan de enormetransacties van haar vader met de Zweedse kroon, Dit schilderij van Rembrandt is dan naasthet schilderij van Burgemeester Six, dat wij deze zomer in het Rijksmuseum hebben kunnenbewonderen, het enige portret van Rembrandt, dat nooit is verkocht, dat door de afstamme-lingen als een kostbaar reliek wordt bewaard. Moge dit zo blijven. Want al is het vijftienjaar eerder ontstaan dan de burgemeester en al is de schilderwijze ontegenzeggelijk minderboeiend en minder gezocht, het portret heeft een geheel eigen betekenis. Immers het roeptherinneringen op aan een van de meest spectaculaire gebeurtenissen in het 17de eeuwseAmsterdam: het statiebezoek van de buitenlandse koningin aan de trotse handelsstad,waar de rijke koopmansdochter zich als een gelijke van vorstinnen kleedde.

1. H. v. E.

‘) 12 october 1690 (KW. 3 G 28). Op 28 november 1689 bij de notariële overdracht schreef de makelaar aande koper Dirck Munter: ,,ben niet becommert tot eeniger tijt imant anders als wel daervan sal spreecken,want het is int lidt getroffen, t’is een huys voor een Prins, en standt naar wens. Mij is dees dagh zoo veelgoets daervan verhaelt te lang ter verhaelen, t’can mondeling sijn.” (Grondpapieren Herengracht 52).

2, Aankoop 5 januari 1645 door Balthasar Coymans voorf39700.- (R.A. 2168,12), verkoop 15 mei 1657door Maria Trip ban de erven Simon de Rijck voorf36100.- (KW. 2 D 209~0).

169

W A A R O M

DE HAARLEMMERMEER

DROOGGELEGD MOEST WORDEN

Bij de herdenking in 1955 van het feit, dat 100 jaar geleden de ingepolderde Haarlemmer-meer als cultuurgrond in bewerking kon worden genomen, is vooral de blijde kant van dieinpoldering herdacht. De Novemberdagen mogen er ons nog eens aan herinneren, hoc Am-sterdam bij tijden onder de aanvallen van de gevreesde ,,waterwolf” te lijden had.

Een van die aanvallen had plaats in de laatste dagen van November 1836. Ik vond dezebeschreven in een partikuliere brief, de brief van een vader aan zijn dochter, die juist ééndag, voordat de storm opstak, naar Nijmegen vertrokken was om daar te gaan logeren.Maar die vader was een journalist, redakteur van de stedelijke Amsterdamse Courant, waar-aan hij van 1811-1850 (toen de courant in partikuliere handen overging) is verbondengebleven. Dat Jean Etienne Fisje schrijven kon, en gemakkelijk daartoe kwam, zal dus nie-mand verwonderen.

En journalist was hij ,,par droit de naissance”: zijn moeder Marguérite Emilie Luzacwas een dochter van Jean Luaac, die met zijn broer Etienne ,,La Gazette de Leyde” in de2e helft van de 18e eeuw gemaakt heeft tot een blad, dat om zijn nauwkeurige en onpartijdigeberichtgeving in de hele beschaafde wereld werd gelezen. Zuster was zij dus van ProfessorJean Luzac, die op zijn beurt, samen met zijn broer Mr. Etienne, de naam van de FranseLeidse Courant heeft hoog gehouden. Een gedenksteen, door Amerikanen aangebrachtaan het familiehuis Rapenburg 112 te Leiden drukt de dank van het Amerikaanse volk uitvoor de krachtige stem door de ,,Gaaette de Leyde” verleend tot de vrijmaking van de jongeRepubliek overzee.

Ook Jean Etiennes vader, Dr. Wybo Fijnje, te Amsterdam opgeleid tot Doopsgezindleraar en daarna nog te Leiden tot doctor in de filosofie, vond zijn levenswerk in de journalis-tiek. Als redakteur-uitgever van ,,De Hollandsche Historische Courant” te Delft streed hijde strijd van die dagen voor ,,les droits sacrés du genre humain”. In 1787 verbannen had hijte Duinkerken deel aan ,,De Duinkerksche Historische Courant”; na zijn terugkeer in hetvaderland in 1795 nam hij deel aan de uitgave van het bekende ,,Dagverhaal” (de hande-lingen van de Representanten van de Bataafse Republiek), aan die van ,,de BinnenlandscheBataafsche Courant”, aan die van de nieuwe ,,Delftsche Courant”. Ten slotte benoemde deRaadpensionaris Schimmelpenninck hem in 1805 tot Direkteur-eerste redakteur van de toenopgerichte Staatscourant.

Zijn zoon Jean Etienne had door de revolutionaire gebeurtenissen, waarbij zijn vaderbetrokken is geweest, zijn rechtsstudie te Leiden niet afgemaakt. Maar dóór zijn vader kwamhij in de redaktie van ,,De Binnenlandsche Bataafsche Courant”, daarna in die van ,,DeDelftsche Courant”, en in 1805 werd hij tweede redakteur van de Staatscourant. In de Fransetijd was hij enige jaren werkeloos, tot hij in 1811 aan de stedelijke Amsterdamse Courantverbonden werd. Ook met de uitgevers van het in 1828 opgerichte Handelsblad onderhieldhij goede betrekkingen zodat hij zijn oudste zoon in de redaktie van dit blad opgenomenkreeg.

Dit is de Jan, werkend op het kantoor van Van den Biesen, uit de hier volgende brief.

170

Manon of Non was zijn ongetrouwde jongste dochter en Frits zijn ook nog thuis wonendetweede zoon. Sinds 1830 weduwnaar woonde hij op huize ,,Zee-Ooft” onder Nieuwer-Amstel, maar dicht genoeg bij de stad om dagelijks naar zijn bureau op het Rokin te lopen.Het huis lag blijkbaar aan het begin van de Haarlemmerweg; uit de bovenvensters zag mennaar de Slatuintjes en naar de Haarlemmerpoort.

Neef Henri is een zoon van Fijnjes zuster Maria Jacoba, gehuwd met]. Aikema. Verderenamen uit de brief, die ik nu onveranderd laat volgen, zijn voor de lezer van geen belang.

Zee Ooft, 29 November 1836.

Lieve Non !

Nog onder den indruk van het verschrikkelijke weder van dezen namiddag begin ikmijnen brief aan U, schoon ik niet voornemens ben dien af te zenden voor ik den uwenzal ontvangen hebben. Goede God hoe gelukkig dat uwe reis niet op heden gevallen is.Zoo oud ik ben heb ik zulk een weder niet beleefd. Toen ik tegen half een weer buiten kwam,woei het reeds hard, maar tegen 2 ure was het een volstrekte Westindische orkaan. Ik dachtdat geheel het huis van zijne grondplanken geschoven zou worden. Na beneden mijn kofIygedronken te hebben had ik op mijn kamer den kagchel aangemaakt en stond omstreeks eenuur voor de achterglazen half laghende aan te zien hoe ons gewezen biervat van de plaatstot midden in den kooltuin gewaaid was, en hoe een paar fornuisbakken met asch, die Kabuiten gezet had, geheel ledig woeijen en de aschwolken over het loodsje en het huis heenenvlogen dat men geen hand voor oogen zien kon. Maar spoedig verging mij het lagchen wel.

Het eerst wat gebeurde was dat onze perzikkenschutting naar den weg-kant onderstbovenwoei en zoodanig verbrijzeld werd, dat er geen stuk van te gebruiken zal zijn. Daarna woeier een gat van wel honderd pannen in het dak en kalk en scherven kwamen met zulk eengeweldig geratel naar beneden, dat ik in het eerste oogenblik dacht dat een onweersslag onstrof. Kort daarop woei geheel het hek bij Kregelaar tegen den grond, zoodat zware stukkenhout daarvan zelfs tot digt aan de vaart vlogen, en wij dezelve, weliswaar door het huiseenigzins gedekt hebben moeten opzamelen, deels om ze niet te verliezen, deels opdat derijtuigen in den donker geen ongeluk zouden krijgen. Inmiddels vlugtte een vijfenzeventig-jarige Jood bij ons in, die ons den heelen middag heeft zitten voorpraten zonder dat wij er eenwoord konden tusschen brengen, want de arme man was zoo doof als een kwartel. Terwijlhij bij ons was is de kap van een der schoorsteenen naar beneden gekomen, die aan dezijde van Kregelaar, en wel met zulk een geweld door den wind voortgedreven, dat hij,zonder het dak te raken, op den we,w voor het keuken-raam is nedergekoomen; ook hij iszoo ontramponeerd, dat ik er een nieuwen zal moeten doen maken. De laatste der Jobs-boodschappen, die ik u te melden heb is dat, na dat alles, ook onze oude lange schutting aanhet pad, dien de boomen nog eenen geruimen tijd geschoord hadden, onder den voet ge-raakte. Wij hebben dus ons tamelijk aandeel van schade gehad, en zeker weet ik nog nietalles, want ik ben aan de tuinzijde nog niet buiten geweest. De kleine schutting tusschenhet loodsje en den populierenboom ligt half omver. Hoe het in de stad gesteld mag wezen,weet de hemel. Morgen zal ik werkvolk bestellen, zo het te krijgen is. Een geluk was het nog,dat het gat aan de noordzij in ons dak viel, dus van den wind af, anders zou er van hetdak niets overgebleven zijn. Ik liep wel naar boven om het voorraam open te gooijen,maar die uitgang zou waarschijnlijk te klein voor de geweldige persing geweest zijn. Ophet oogenblik verneem ik dat van het schuurtje van Kregelaar ook de eene zijwand aan denkant van het weiland ingewaaid is. De lange schutting is niet om maar onderuit gewaaid;van boven hielden de boomen. Ik denk, ik zal morgen een tooneel van verwoesting zien, zooals Zee-ooft er nog geen vertoond heeft. De wind was, in het hevigst van den storm zoo sterk,dat het water uit de vaart geligt en in wolken van spray en schuim over het land gejaagd werd.In huis heeft alles gedreven; het piano en de meubelen in beide de beneden-kamers hebbenwij moeten verzetten, kleeden en matten oprollen. Op de groote bovenkamer is een raam

171

bijna ingedrukt geworden, maar Frits heeft het geschoord. De schoor, die de schutting bijhet lootsje hield, cn die gij weet dat eene fatsoenlijke dikte had, is als een riet doormiddengeknapt. Hoe het er met de achterschutting naar van den Broek: uitziet, weet ik nog niet.Anna was des morgens met benoodigdheden uit de stad hier gekomen; zij heeft niet naarhuis kunnen gaan en zal bij Ka slapen.- Hoe moogt gij en de vrienden te Nijmegen het tochgehad hebben? De hevigheid van den orkaan heeft wel niet zeer lang geduurd, nu (7 á 8 uur)is het weder iets bedaarder, maar de wind is te sterk geweest om niet landwaarts in tot Nij-megen en verder gerold te zijn; gelukkig hebt gij de rivier aan de lijzijde gehad.

Ik zeg nog eens, welk een geluk, dat gij zulk weder niet op uwe reis getroffen hebt;schoon, de diligence zou ergens stil gehouden hebben. Hier hebben zij gedurende den stnrmniet gereden, evenmin als de schuiten gevaren hebben. De weg was eenigc uren laq alsuitgestorven.

Woensdagavond, 30 Nov. t

Met regt, lieve Xon, verwachtte ik gisteren, dat wij den toestand heden nog erger zoudenvinden: een nieuwe ellende is erbij gekomen, de Haarlemmermeer, door den Zuidwestenwind opgezet, heeft op verscheiden plaatsen hare kadijken, en den Oudorperweg door-gebroken en al de Polders tot op Duivendaks moesland vlak bij de Haarlemmerpoort ver-scheiden voeten diep overstroomd. Uit onze bovenvensters ziet men, naar de stad toe, cnnog erger naar de sla-tuintjes, als in eene bare zee. Tot zelfs het pad, dat langs onzen tuinnaar het hek van v. d. Broeke loopt, staat meer dan een voet onder water. Het gevolg vandat alles is, dat onze kelder ondergeloopen is; het water staat tot halfweg den trap. Ik hebhedenmorgen Kregelaar en zijn zoon in dagloon genomen om onder opzigt van Frits (wantik moest den geheelen dag in de stad blijven) den kelder leeg te ruimen. Al de aardappelenzijn opgeheschen en de droogen en natten afzonderlijk, langs den geheelen zolder, onderde schuinte van het dak, binnen de standaarts, waar zij het minst voor den regen opcnliggcn,uitgespreit. Zoodra zij droog zijn zullen wij dezelve, zoo het water intusschen niet afloopt,onder de twee bedsteden verdeelen. Den metselaar heb ik nog niet kunnen krijgen, maarHoogendijk is zelf buiten geweest en heeft beloofd te zorgen dat hij zoodra mogelijk onskwam helpen. De regen heeft ons heden veel gehinderd. Want het bed van Frits en dat vanmij zouden bijna ondergeloopen zijn; men heeft dezelve midden in de kamer moctcn ver-kruyen en daar waar de zwaarste lekkaadje was met emmers en potten het water gevangen.Het likeurkistje in den kelder was vol water geloopen, maar de ééne flesch waar de drank inwas, schijnt goed digt gebleven; de drie die open waren stonden vol grondwater. De grooteoliekruik dreef door den kelder, maar er schijnt geen vocht in gekomen te zijn. Ik schrijfu deze kleine bijzonderheden, opdat gij uw huishoudelijk hart gerust moogt stellen. Wat degrootere beschadigingen betreft, ziet er de boel zoo desolaat uit, dat gij er bij schreien zoudt.Gisteren middag hadden wij onze schade op welf 100 begroot, spoedig begrepen wij, datzij welf 150 bedragen zou en thans kan ik zeggen dat ik, al wat het minder dan ,i 200 is,voor winst zal rekenen; ik heb tenminsten een honderd voet nieuwe schutting te zetten,zonder de overige reparaties te rekenen. Het dak is ook erger dan ik dacht; onder anderenheeft een deel van het zware hout van den schoorsteenkap, dat niet mede naar onder gekomenis, het ronde dakje van het voorste zolderraam met houtwerk, lood enz. verbrijzeld; de kapzelf hebben wij heden morgen vroeg, want met het krieken van den dag waren Frits en ikreeds bezig alles op te visschen, opdat het niet de polderzee zou indrijven, moeten sloopen;er was niets goeds meer van te maken. Bij dit alles moet ik zeggen dat wij er nog goed af-komen. In de stad dacht men dat ons huis en die van onze buren aan den weg zoo goed alsgeheel vernield zouden zijn. Hoogendijk, zelf een ambachtsman, verbaasde zich dat het huishet zoo goed gehouden had. Vanmorgen vroeg had ik op het Rokin reeds neef Henri bij mij,die Tante uit ongerustheid, hoe het ons gegaanwas, naar mij geëxpedieerd had ; bij hem hebbenzij geene andere schade dan het uitvliegen van ettelijke pannen. Dit mag wel eene uitzonderingheeten, want de geheele stad door ziet het er allerdeerlijkst uit. Ik sluit u hier, of gij de courantmisschien niet mogt hebben, een proefje in van het artikel, dat een schets der ongelukken

172

geeft. Er zijn er ongetwijfeld veel meer voorgevállen waarvan men maaralsnog geene zeker-heid heeft. Zoo moeten er in de Brouwersgracht twee kinderen verdronken wezen. Omu een denkbeeld te geven welk eene kracht de wind in de stad oefende, behoef ik u slechts tezeggen, dat verscheiden palen der reverbères, die waarlijk weinig vat aan den wind geven,uit den grond gerukt of door midden gebroken zijn, zulk een geval had aan Engebronner,dien gij kent, bijna het leven kunnen kosten. Belemmerd met een manteljas, had hij, na tus-schen vallende schoorsteenen en ander puin een eindwcgs voortgeworsteld te zijn, zich opden wal-kant aan zulk een lantaren-paal moeten vasthouden, toen de storm dien op mans-hoogte deed afknappen. Met moeite en half verbijsterd geraakte hij nog aan het kantoorvan v. d. B(iesen). Daar is in de drukkerij, zoo Jan mij vertelt, een schoorsteen van Diedericksdwars over den nok gekomen en heeft het dak en dc vallichten ter wederxijde verbrijzeld,zoo dat verscheiden zetters door het glas bezeerd zijn. Jan zelf, die lager in huis zijn arbeids-plaats heeft, heeft geen letsel. Hij was mij heden morgen vruchteloos tegemoet gekomen,had naderhand een jongen op het Rokin gezonden, om naar onzen toestand te vernemen enis er dezen middag zelf gekomen. Zoo heftig woei het over de stad, dat verscheiden torens,zigtbaar, voor het oog dergenen, die ernaar durfden staan kijken, heen en weder zwiepten;onder ander die van de N.Z. kapel. Men dacht ook dat de kroon op den Westertoren gespron-gen was, maar, dit is onwaar bevonden. 1Iet getal der omgewaaide boomen gaat alle ver-beelding te boven; op mijnen weg naar het Rokin telde ik er vijf. Op de zoo korte Spiegel-gracht liggen er vier. In de Diemer-meer en de Plantaadje hebben de passagiers, uit den wagenvan Bouricius moeten afstijgen, om te helpen de boomen weg te ruimen, die den weg verstop-ten. Een lap lood van plus minus 500 (pond) is, zegt men, van het paleis over den Dam enVischmarkt gevoerd en in de Warmoesstraat nedergekomen; voor de zekerheid hiervan kan ikechter niet instaan, maar het is waar dat de wind zeer veel van het lood en de leyen wegge-voerd heeft; hedenmorgen zag ik eene menigte rollen nieuw lood naar boven hijschen.Onder de menschen, die in de streek over de Jordaan uit vrees hunne huizen geruimd hebben,was eene kraamvrouw, die kort te voren van tweelingen verlost was. De dienstmeid, diebij den Blaauwburgwal door een boom doodgeslagen is, diende bij den chirurgijn Hollanders,die thans niet ver van daar op de Heerengracht woont. Op den Buitenkant is een gevalgebeurd, waarvan de uitkomst bijna kluchtig was. Zekere kapitein de Jong passeert er eenhuis, waarvan de gevel juist afwaait; de voorbijgangers zien èn het puin èn den man gelijk-tijdig op dezelfde plaats nederstorten, denken dat hij dood of zwaar gekwetst is en snellentoe om hem op te heffen; maar eer zij hem nog bereiken, zien zij hem opstaan en bedaardzijns wegs wandelen, hoezeer beroofd van geheel het achterpand van zijn jas; het vallendepuin had namelijk dien door den wind misschien eenigzins opgewaaiden sleep getroffenen den kapitein achterover gerukt, zonder hem te kwetsen. Op den Amstel is een sleedjeverbrijzeld, juist op het oogenblik dat eene juffrouw er in wilde stappen. De kinderen uit deStads-school op het Molenpad heeft men bij half-dozijnen met touwen aan de handen moetenkoppelen, om hen veilig naar huis te kunnen brengen. Op een ander school moeten tweeknaapjes verpletterd zijn. Misschien zullen sommige dezer berigten onjuist bevondenworden, en het is te hopen dat dit zoo zijn moge. Maar ieder dien men spreekt heeft ver-scheiden bijzonderheden te vertellen. In de geheele stad spreekt men van niets anders, enik kan, voor het oogenblik van niets anders schrijven.- Dominé Calkoen van Slooterdijk isin den afgeloopen nacht ten 12 ure van Slooten, waar hij inplaats van den overleden predikantwas gaan katechiseren, verzeld van een ouderling, met een lantaren half wadende te huisgekomen. Veel vee moet verdronken zijn. Onze melkboer heeft vier schapen verloren.

Vrijdag middag.

Lieve Manon, wat mag toch de reden zijn, dat gij niet schrijft? ik begin ernstig ongerustte worden. Op reis kunt gij geen ongeluk gekregen hebben, dan had ik reeds lang berigt,door u, door het volk der diligence, of door de vrienden v. Glansbeek; maar, zijt gij mis-

173

schien ziek geworden? Woensdag verwachtte ik geen brief, want bezwaarlijk zoudt gij reedsDingsdag ochtend geschreven hebben. Donderdag, toen ik geen brief kreeg, troostte ik ermij mede, dat het ongewone post-uur u verrast had; maar heden heb ik weder geen brief,nadat gij drie dagen te Nijmegen geweest zijt. Met moeite weer ik het denkbeeld af, dat uiets overgekomen is. Ik zal, volgens onze afspraak, nog eenen dag wachten, eer ik dezenafzend.

Ik ben gisteren bij de Aikema’s geweest, alles was er vrij wel. Neef Jan beter dan ik hemMaandag gevonden had, en Kool, die gelijk gij weet nogal een zwaar hoofd is, zei nietsontrustends in den toestand te zien, maar Jan moest voorzigtig zijn en zich bij de krachtenzien te houden, want hij vond hem zeer debiel. Tante Coo, die mij den brief voor zusterJeanne gegeven zou hebben, zoo ik er een van u gehad had, heeft hem mij heden gezonden,maar ik kan niet afzenden, voor ik het precise adres heb.

Het waait weder hard. Het meerwater zet, met deze windstreek, nog gedurig hooger op.De.Haarlemmerweg is als de kusten van IJS- of Groenland, alles ligt vol drijfhout, dat totvan Slooten en verder komt aanspoelen en, in banken van schuim, langs den weg ligt. Uithet venster van het achterkabinetje is het (een) bar maar zonderling gezigt. Gisteren met hetfraaije weder was de weg vol wandelaars, die onzen toestand kwamen bezien, heden is hetgezigt nog treffender, maar het weder te slecht.

Overmorgen krijg ik zes metselaars, om alles in éenen dag te digten; dit is nog eene gunst.Pannen, zooals wij er op het dak hebben, werden mij aangekondigd f 25 ten honderd temoeten kosten, zoo joeg het ongeduld en de behoefte den prijs van den kleinen voorraad,die er was, in de hoogte. Ik ben echter zelf de Gijzelaar gaan spreken en zal hetgeen ik nodigheb tegenf6 à 7 per honderd krijgen. Bij Meihuizen (want dien behoorde ik toch, daar hetnu de moeite waard is, den penning te gunnen) laat ik voor ongeveerf60 hout gereed maken;den eenen schutting laat ik vernieuwen, en, met den afval der twee, den anderen oplappen.(Half vier) Onze tuin loopt onder, hoe zeer hij de hoogste uit den geheelen omtrek is; alde overige lagen gister reeds onder water. Eerst is bij ons de boogaard en de paden regtsvan het huis overstroomd, daarna die links en de moestuin en nu begint ook de grootelaan onder te raken; het water staat van achteren te rekenen reeds half weg. Is het morgennog zoo, dan moet ik al de wintergroente van het land doen nemen, anders rot zij weg.

Zaterdag ochtend.Het water is nog steeds gewassen; om Ka eenige andijvie en selderij te leveren heb ik

tot halve-beens door het water gewaad; verlaat men den harden grond der paden of denhouten rand van het rabat, dan zakt men tot de kniën in den modder. Ik ga heden niet naarhet bureau, maar ik zal iemand zenden om te zien of er een brief van u is. Onze arme geiten,die ik op het hooge weiland waar zij staan, gisteren avond laat door het gesloten hek nogmet roggebrood gevoederd had, heb ik heden te huis gehaald, maar ik weet niet waar medeik ze in het mangelhuis onderhouden zal dan met brood; de boer zou hooi leveren, zoodrahet stil weder wierd, maar het stormt aanhoudend.

‘s avonds. Er is geen brief van u. Mijn hemel, waarom schrijft gij toch niet? Komt ermorgen een, zoo brengt Jan dien mede.

Zondag.- Jan heeft geen brief gebragt. Waar mag het toch aan haperen? Ik zal u eindelijklangs eenen omweg moeten schrijven, te weten onder couvert van den heer v. Glansbeek.Heden morgen, schoon het goed weder was, stond het water zoo hoog dat het half weg deplaats reikte. De geheele tuin, middellaan zoo wel als het overige staat diep onder water;in de boogaarden gaan golven als in open zee. Tegen tien uren begonnen de debris onzervoorschutting, die Frits en van Leeuwen Woensdag op het bleekveld gehaald hadden,weg te drijven en op den Haarlemmerweg, waar thans volkomen strandregt geldt, stondenreeds zwermen van kerels en jongens gereed om onze aanspoelende wrakken op te visschen.Elk oogenblik zien wij balken en palen voorbij dragen die hoogeraan den weg prijs gemaaktzijn. Wilden wij nu ook ons hout dien gang niet zien gaan, moest er een kort besluit genomenworden. Frits en ik zijn dus lekkertjes weg tot over de kniën in het water gekuyerd, en hebbenpalen, planken en zwiepingen door een venster van het loodsje in veiligheid gebragt, waarnawij ons natte boeltje met drooge kleederen verwisseld hebben. Nauwelijks hadden wij ge-daan of Jan was er en kort na hem kwam ook Homan; beide hebben met ons gegeten. Tot

174

theedrinken hebben wij zamen den tijd doorgebragt, deels met schaken, deels met elkanderbijzonderheden van den storm en watersnood te vertellen. Op de Nieuwe Brug, die Homanmidden in den orkaan gepasseerd is, moet het er vreesselijk uitgezien hebben en mitunterook kluchtig. Gij weet het is een rendez-vous van vischvrouwen; bijna elke derzelve, diehet hoofd op de brug durfde laten zien, verloor de muts, en de wild rondvliegende harendier dames bragten dezelver gelijkheid nog een stap nader tot de Eumeniden. Een Joodkrijgt een rukwind in zijn kruiwagen met appelen, en het grootste deel derzelve gaat delucht in, maar op hetzelfde oogenblik waait hem een zwaar stuk lood van een naburig dakin den wagen. ,,Na ! zegt Mousje, God maakt weder goed, wat zijn wind bedorwen heeft”.Si non vero, etc.

Hier bij ons aan den weg werd gisteren Frits door eenen ouden man aangesproken, diemet een schuitje aan den wal lag en achter op Neêrland te huis hoort. Och ! Mijnheer, zegthij, help mij toch naar huis roeyen, ik kan tegen wind en stroom niet op.- Gaarne, zegt Frits,maar als ik er u gebragt heb, kan ik immers met de schuit terug varen.- Neen, dat niet, her-neemt de oude, want dan zit ik op een eiland; maar weet gij wat, blijf vandaag bij mij totdat de wind gaat liggen; ik heb meel en eyeren in huis, en zal u op lekkere pannekoeken trak-teeren. Frits moest voor het traktement bedanken en het aangeboden onthaal aan een andervoorbijganger overlaten.- Met dat alles ziet het er maar akelig in onze streken uit; vooralmoet het erg zijn in de Slooter-meer, die zoo laag ligt. De Heer Hanenberg heeft zich opeenen inspectie-tour, door in een gat te geraken, erg ernstig bezeerd.Maandag. Ik heb alweder geen brief van u. Bij v. Gent en Loos heeft men mij onderrigt datgij goed weggekomen zijt, tot Wageningen het gezelschap der dame gehad hebt, die met uopstapte, en voorts alleen zijt voortgereisd. De vriendelijke heer, die ons raadde de cabriolette kiezen, had den conducteur bijzonder naar uw overkomen gevraagd. Ik ben dus voor ZOOver gerust, maar begin gedurig zekerder te denken dat gij ziek zijt. Heb ik morgen nog geenbrief, dan gaat deze aan de Heer v. Glansbeek af.

Dingsdagmorgen. Weder geen brief! nu gaat dan mijne af. Doe toch wel mijne eerbiedigegroeten en hartelijke dankzegging aan de geëerde familie, welke ik vrees dat uw thans zoogoed als zekere ziekte in dubbele ongelegenheid brengt.

Uw liefh. vader J. E. Fzjty’e

Uit een bijgevoegd kattebelletje blijkt, dat op Donderdag 8 December eindelijk de verwachtebrief van Manon was gekomen: gelukkig was zij niet ziek, maar had ze de afspraak methaar vader, dat 79 eerst zou schrijven, niet onthouden. Maar er blijkt óók, dat 10 dagen nade storm Fijnjes hooggelegen tuin en zijn kelder nog onder water stonden door het geweldvan de ,,waterwolf “die zijn kracht weer eens had laten voelen. Het zou nog zestien jaarduren, eer die kracht gebroken was (1852), nog enige jaren langer eer het grote werk van deinpoldering van de Haarlemmermeer vruchten begon af te werpen.

Den Haag Dr. Chr. Kroes-Ligtenberg

175

W O N I N G N O O DB E D R E I G T G R A C H T E N S C H O O N

De schoonheid van Amsterdams grachten laat zich slechts genieten, nimmer doorgronden.Is het de verhouding tussen water, kade en bouwhoogte, is het de architectuur van de trotsegevelwanden, is het de flauw gebogen lijn van de grote halve cirkel, is het de weerspiegelingin het water van bomen en gevels, is het de belichting onder Hollands eeuwig wisselendewolkenlucht of ligt het geheim van de betovering gans ergens anders? Wij weten het niet,wij aanvaarden slechts dit wonder iedere dag meer met een hart vol dankbaarheid. Elk jaarkomen er meer bezoekers van heinde en verre om per rondvaartboot althans éénmaal ditsprookle van wereldfaam te mogen beleven.

Van deze droomwereld uit is het een verre sprong naar de hedendaagse woningnood,maar het is juist dit probleem, dat thans de schoonheid van onze voornaamste gracht be-dreigt. Sedert de ramp in de Vlothaven hebben in de Herengracht tussen Brouwersgrachten Blauwburgwal niet minder dan 27 woonschepen een ligplaats gekregen. Deze schepenvariëren van de schamelste schuitjes tot grote sigarenkisten-met-ramen. In twee lange rijen

176

bederven zij de broze schoonheid van onze mooiste gracht, een ontsiering, die steeds verdergaat door het aanbrengen van houten trapjes, het inslaan van palen op de kade, enz.

Wij nemen aan, dat bij het aanwijzen van ligplaatsen voor woonschcpcn problemen rijzen,waarvan de buitenstaander nauwelijks vermocdcn heeft. Wij kunnen echter niet aannemen,dat in onze waterrijke stad geen plek te vinden zou zijn, waar deze ontsiering minder stoortdan tegen de achtergrond van het mooiste, dat Amsterdam bezit: de hoofdgrachten. Debevoegde instanties zullen met goede wil - en daaraan twijfelen wij allerminst - stelligbinnen redelijke termijn een betere oplossing kunnen vinden!

s. v. w.

H O N D E R D J A A RH A R T E K A M P

Door de Vereeniging Haerlem is bij de Erven F. Bohn N.V. te Haarlem onder deze titeleen geschrift uitgegeven van Jhr. F. J. E. van Lennep, waarnaar ongetwijfeld ook de belang-stelling van onze leden zal uitgaan.

Grote fortuinen zijn in de loop der eeuwen inAmsterdam bijeengebracht. Dikwijls trokkende jongere generaties weg uit de stad, waar het geld was verdiend, en daarmee verliezen wijhen uit het oog. Wat er met die Amsterdamse fortuinen later gebeurde, horen wij slechts eenenkel maal.

De Doopsgezinde familie Brants, die niet alleen op het Amsterdamse gemeente-archief,maar langzamerhand ook tot in het buitenland toe door zijn uitzonderlijk volledig bewaardhandelsarchief (17de tot 19de eeuw) een begrip is geworden, is een van die oude rijke gc-slachten. Bij de ordening van enkele 19de eeuwse aanwinsten leerde ik de familie kennen.De archiefdossiers vertellen ons van allerlei over Antonie Brants, die in 1828 naar Gorsseltrok en daar op het Joppe een agrarisch bedrijf vestigde. Zijn gezin was omvangrijk en hetvoorvaderlijk fortuin op den duur niet groot genoeg om een dergelijk bestaan geheel on-bekommerd te leiden.

Van andere leden van de familie vond ik slechts enkele annonces en met verbazing vroegik mij af, hoe in deze gedegen Doopsgezinde familie een Oostenrijkse graaf was verzeildgeraakt. Het antwoord kreeg ik uit de archieven niet. Nu echter is dat antwoord wel gekomenen op wat voor een wijze ! Het is een ware geschiedenis, die men leest als een roman, van eenschrijver, die zelf in zijn jeugd om en nabij de eeuwwisseling nog gespeeld heeft met deOostenrijkse achterkleinkinderen van de rijke Amsterdamse juffrouw Brants en die zichhaar, de deftige oude dame, nog zo goed voor de geest kan halen. Op de leeftijd des onder-scheids gekomen, hoorde hij van de oudere generaties het levensverhaal van dit echtpaar,bij brokjes en beetjes, want daar wasaltijd weer wat aan toe te voegen. In de afgelopen oorlogs-jaren schreef hij het op om voor de vergetelheid te bewaren, na echter eerst alles nauwkeuriggetoetst te hebben aan de talrijke geschreven en gedrukte bronnen, die ervan te vinden waren.Zo wordt ons hier op uitzonderlijk boeiende en zeer persoonlijke wijze verteld hoe het methet fortuin van de Amsterdamse kooplieden later is gevaren.

De hoofdpersoon van het boek is de enige dochter van Matthcus Pieter Brants en AgathaPetronella Hartsen, Anna Maria geheten, die in 1817 in onze stad het levenslicht aanschouwdcen een volle nicht van de bovengenoemde Anthonie was. Op jeugdige leeftijd wees geworden,hield zij het grote huis op de Herengracht en de buitenplaats de Hartekamp onder Heemstedebeide aan. Boven buitenlandse pretendenten van vorstelijke bloede verkoos zij de knappejonge luitenant van de kurassiers Barthold baron van Verschuer. Een verstandige keus, wanthet huwelijk werd bijzonder gelukkig. Kort na het midden der eeuw verliet het echtpaarAmsterdam om zich in de winter in ‘s-Gravenhage te vestigen, waar het aan het koninklijk

177

hof een rol speelde. Daar wees de vader voor zijn enig kind het huwelijksaanzoek af van deOostenrijkse graaf von Spaur, die op zoek was naar een rijke erfdochter. Enige maandenlater, in de zomer van 1861, vond op de Hartekamp de opzienbarende schaking van de20-jarige Mathilde Agathe van Verschuer plaats, een uiterst schokkende gebeurtenis in hetrustige 19de eeuwse Nederland. Een huwelijk bleek de enige oplossing. Dat huwelijk duurdeslechts tien jaar en veel geluk heeft het Mathilde niet geschonken. Ook de echtgenoot heefthet niet gebracht, wat hij ervan moet hebben gehoopt. Hij stierf 24 jaar na zijn vrouw, maarvijf jaar voor zijn schoonouders, die na hun luisterrijk 60-jarig huwelijksfeest nog de nieuweeeuw aanschouwden en een jaar later vlak na elkander het tijdelijke voor het eeuwige wissel-den. De drie Oostenrijkse kleinkinderen, die gedeeltelijk sterk naar hun vader aardden enniet altijd een bron van vreugde voor de grootouders zijn geweest, waren de erfgenamenvan het Amsterdamse Doopsgezinde fortuin, dat naar men toen zei en naar ook uit hetfamilie-archief blijkt voor hen wel een teleurstelling moet zijn geweest.

Wij achten het een voorrecht, dat onze leden in staat zijn gesteld zich deze rijk geïllus-treerde beschrijving van een kleine 100 pagina’s, waarin de heer van Lennep de sfeer vande 19de eeuw zo uitstekend heeft weergegeven, voor een speciale prijs (f4.75) aan te schaffendoor inzending van de briefkaart, die in het vorig nummer werd ingelegd.

1. H. v. E.

GEDENKSTEEN

V A N D E S T A L

AAN DE ZEEBURGERDIJK

In het maandblad van act. j.l. (blz. 147) stelde Ir. Bardet de vraag, waar wel de monumentalesteen gebleven mocht zijn, welke voorheen in de zijgevel van een stal aan de Zeeburgerdijkprijkte. Van deze steen, afgebeeld bij zijn vraag, maakte de heer Bardet reeds in 1936 gewag,doch ook later nog werd in het maandblad van sept. 1938 (blz. 104) de aandacht hiervoorgevraagd en wel omdat toen de stal was afgebroken. Medegedeeld werd tevens, dat de ge-denksteen in een muur van een belendend, aan de gemeente Amsterdam behorend perceel,weer zou worden aangebracht. Zulks gebeurde inderdaad, zij het, dat het bedoelde perceel,(NO 234) naar bleek, een huis van de Rijkswaterstaat was.

Nu ook dit huis onlangs verdwijnen moest wegens de werkzaamheden daar ter plaatsein verband met de nieuwe brug over het open IJ, welke hier haar afloop vinden zal, wasnavraag geboden. Bij informatie bleek, dat Rijkswaterstaat zich ontfermd heeft over debedoelde steen en de kans bestond hem in een der brugpeilers te plaatsen, zodat de steenin zijn vroegere omgeving behouden kon blijven.

Waar de Zeeburgerdijk het laatste restje van zijn vroegere karakter is gaan verliezen ende betekenis van deze oude gedenksteen in een pijler van een moderne brug verloren gaat,mocht voor een zinvoller plaats worden gepleit.

Deze plaats menen we in overleg met Ir. Meischke, het hoofd van het gemeentelijkBureau Monumentenzorg, gevonden te hebben.

Zoals bekend releveert de inderdaad monumentale steen, groot 130 x 130 cm - menzie er de foto in het octobernummer op na - een relatie met het vroegere OudezijdsHuiszittenhuis, het gebouw dat wij nu kennen als de Academie voor Bouwkunst aan hetWaterlooplein tegenover de Mozes en Aäronkerk. Het recht tot verpachting van het op-en afschepen van het vee, dat toendertijd aan Zeeburg geschiedde, behoorde aan het O.Z.

178

Huiszittenhuis, dat op de dijk een herberg liet bouwen (thans opgenomen in het complexvan de quarantaine-inrichting) en langs de weg kwam een stal. In 1769 werd een begingemaakt met de bouw van een nieuwe veestal, waarvoor een dochterje van een der regentende eerste steen legde.

Hiervan wordt op de gedenksteen melding gemaakt. De onlangs nog opgetekende tekstluidt aldus :

Gebouwt, ten behoeve van de Oude ZijdsHuis-zitten Aalmoesseniers-Armen

In den Jaare 1769Doe Regenten waaren de ter zijden gemelde

En is, op Dingsdag den 20 Juny des zelven jaarsDen Eersten steen gelegt

Door Catharina Judith in de BetouwOudt 3 Jaaren Dogter van den Regent

Hermannus in de Betouw.

Terzijde vindt men onder de wapens van de regenten hun namen opgenomen benevenshet jaar waarop zij als zodanig in functie zijn getreden.

Het zijn achtereenvolgens :

Wijnand Wiltens 1739Willem van der Meulen 1758Evert de Marre 1766Jan Jacob van Beaumont 1746Abraham Grommee 1759Hermanus in de Betouw 1766

Gezien de inderdaad nauwe relatie met het 0.2. Huiszittenhuis en waar de herkomst vandeze gedenksteen thans genoegzaam bekend is, zijn ontstaan eveneens in ons maandbladbehoorlijk geboekstaafd, lijkt ons een herplaatsing in een zijgevel van het gebouw aan hetWaterlooplein te prefereren boven die in een pijler van de ,,IJbrug”. Eventueel zou, naarverluidt, de steen een plaats worden gegeven in de zijgevel van de beide huisjes aan de NieuweAmstelstraat, hoek Jonas Daniël Meyerplein, welke achter het gebouw van het O.Z. Huis-zittenhuis liggen en daartoe behoren.

H. W. Alings

Van de boekentafel

JAN BRANDER: HET NOORDHOLLANDS VERLEDEN 1.Relicten uit het Noordhollands taaleigen. Uit devoorgeschiedenis en de oudste geschiedenis vanAmsterdam tot & 1300. (Uitgave voor rekening vande schrijver, prijs f 1.50).De oudste geschiedenis van Amsterdam is helaasnog steeds in het duister gehuld. Archiefstukken, diedat duister kunnen opheffen, zijn er vrijwel niet.Historici moeten, willen zij iets meer te wetenkomen, andere bronnen raadplegen. Opgravingenzullen, misschien reeds in de naaste toekomst, meerlicht op de geschiedenis van onze stad kunnen werpen.Waterbouwkundige gegevens werden reeds enige

malen hiervoor gebruikt. Jan Brander, aardrijks-kundeleraar, tracht nu verder te komen met taal-kundige afleidingen, een uiterst moeilijke werkwijze,die echter steeds meer ingang vindt en die merk-waardige resultaten kan geven. Hij geeft om tebeginnen een uitvoerige beschouwing, gewijd aande namen van plaatsen, wateren en straten hier terplaatse en in de omgeving. Lezers van ons blad, diebelang stellen in deze vrij hypothetische materie,kunnen deze het best zelf opslaan. Dan volgt eenhoofdstuk ,,Uit de voorgeschiedenis en de oudstegeschiedenis van Amsterdam tot & 1300” . Deschrijver meent, dat het Hemelrijk, een buurt gelegen

179

bij het tegenwoordige Hekelveld, afgeleid van Acm-rik =: verhevenheid in de s troomuitgang, de oudstcnederzetting hier ter plaatse is geweest, dat daarnaeen dochterbuurt aan de Weter ing is ontstaan enrcnslottc pas de buurt aan de overzijde van de Amstel,die s teeds voor het oudste deel van onze stad isgehouden. Deze veronderstellingen, die de schri jvermet vr i j grote zekerheid poneert , worden volgenszijn mening ondersteund en aangevuld met gegevensdie de meer gebruikel i jke geschiedenis oplevert . Ophet gebruik van dit gegevens door hem is nogal heteen en ander aan te merken. Om één voorbeeld tenoemen, de S int Jacobskapel , die de schri jver a lsnlleroudste kerk van Amsterdam noemt , d i t ter s ta -ving van de bovengenoemde theoriq w e r d z o a l sWagcnaar reeds vermeldt pas in 143 .5 gesticht. Eenstuk, dat enkele jaren geleden uit het familie-archiefMoens te voorschi jn kwam, beves t ig t d i t j aar ta l enmaakt bovendien duidel i jk , dat er voordien geenkapel daar bestond.De Heer Brander vraagt in z i jn voorhcr icht omtegenspraak. Wij hopen, dat die yal komen en datals gevolg van dit alles de vroegste geschiedenis van

Amsterdam z ich misschien iets duidelijl,er z a l a f -tckcncn. 1. II. v. E

Stratenboekjc v a n Amsterdam cn o m l i g g e n d c gc-meenten. (N.V. Uitgever i j Lievcrlee).H e t p a s verschenen stratcnboekjc v a n Amsterdan~en omliggende gemeenten. tc weten Amstelveen(Nieuwer-Amstel), Badhoevedorp, Zwanenburg,1 Ialfweg, Slpaarndatn, Z a a n d a m , Diemen, Duiven-dl Echt (Ouder-Amstel) cn Ouderkerk (Ouder-i2mstcl)voldoet voor onze voortdurend groeiende s tad ineen dringende behoefte.De straten zijn aangegeven met het aantal nummersen met de naam en het nummer ran de straten, waatz i j eindigen. Verwezen wordt in dc eers te p laa tsnaar de grote plat tegrond, dit verschenen is b i jdezelfde uitgeverij, verder naar tram, bus cn veer enpostdis tr ic t . De omliggende gemeenten z i jn u i ter -a a r d a p a r t behandeld. Op een los inl iggendc plattc-grond vindt men Slotermeer, Sloter\aart en Geuzen-veld en aan dc achterzijde een overzicht van dc tran-,bus- en veerlijnen.

Mededelingen van het bestuur

N I E U W E L E D E N

EIet Bestuur benoemde met ingang van 1 januari 1956 tot lid: C. Cobussen, J . J . Hens,mr. A. W. Kymmell, H. P. van Leute en J. W. Spijker, allen te Amsterdam; P. II. Bogaard,Utrecht; J, P. Freese, Loosdrecht; D. J. Spaans, Purmerend; dr. <;. W. Wolthuis, Den IIelder.

J A A R B O E K E N

Mevrouw C. D. Putter-de Swart, van der Helstlaan 1, IIilversum, heeft voor belangstellendende jaarboeken 8, 10, 16 en 21-44 ter overname.

I N H O U DJaargamg 1956

Blz.A. E . D’AXILY, crclid van Amstclodamnn~ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1. H. ~ ‘. E . , Het leven van een 18de ecuwse harsstoker (met afb . ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Vragenrubriek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6G. J . Rrx, Lekcnpraat o f . . . misschien t o c h ccn Columbus-citjc? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .B. Voors, Rumoer rond Godshuizen (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8S. v. W., Bezoek aan de Plaatselijke ‘I’clcfoondienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .‘VAAN D E BOEKENTAI~P-L

2(42)

7(20)

14

Herinnering aan een stad, uit het geslacht der Santcljano’s, door Jo05 I MLNDT.>. . . . . . . . . . . . . . . . .TIIACKCRAYOVCI Amsterdam. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1. H. v. E. , Johannes Klumpcr een 18de ccuwsc schrijfmccstcr (met a fb . ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .S . v. W. , Bestemming gebouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .B. VOETS, Rumoer rond Godshuizen (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20Zes en vijftigste jaarverslag van het genootschap htnstclodamum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .VAN DE BOEKENTAFI:I,

1 51 61 7

;;24

Dc Vierde Vrijheid (75 jaar N.V. de la Mar). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .De cape, bijdrage tot de rcchtsgeschicdcnis van dc opcnlcgging der 1 Iollan<ls-Utrechtsc laagvlakte,

door1i.v~~ DEK L INDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .R. M., Restaureren in Amsterdam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .F. DE VRIES, Een bezoek van David Ricardo aan Amsterdam. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1. H. v. E. , Het huis van Jacob de Vos Wi l l cmsz . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1. H. v. E., De nakomelingen van Jacob dc Vos Willcmsz . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .J. F. M. DEN BOER, De kiosken (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Toevlucht voor bchoeftigcn (met afb . ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42B . BI~TI~LAAK, Het klokkenspel van de Oudckcrkstoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .J . MEIJEK, A m s t c r d a n - - P a r a m a r i b o 1 8 3 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Tentoonstelling ,,T,evend Amstcrda m” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 461rJ.G. K~~,Jodenstaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .VAN DE BOEKCN’~AFEL

3 1

3233353738

i

c;;

A l a r m i n Amsterdam, door G. BKINKGKI:\,I . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Barend Boekman van de Oudcmanhuispoort , door F. J . Dv~rr,c: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Het Thorbecke-archief Decl 1, door Dr J . IS~<.~N o I’-v 4~ I)I>H VI~I N . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Supplement-Inventar is van dc archieven der voormal igc gcmccntcn Ransdorp en Buiks loot , door

D r W.J.VAN IIo~~K~.N. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .H. 11. I >. F. V . , B i j het afscheid van J . 1’. Micras . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .J. P. MIERAS, Het stadsschoon van Amsterdam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .R. VAN T2~~~.~q~:~~~i~, r, Dc Kc izcrskroon boven het Amsterdamse wapen (met afb . ) . . . . . . . . . . . . . . . 5 11. H. v. E. , Ifet tes tament van Trijn F l o r i s dc Begijn (met afb . ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .JAAP MEIJER, Mozes Lcmans als leraar van Da CostaLEONIE VÀN NIEROP, De klouwer

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

H. W. ALINGS, Een glazenmakcrscmbleem (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .LEONIE VAN NIEROP, Zeil- en zakkcntnakcrij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .S . v. W., Onze jaarvcrgadcring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .VAN DE BOEKT:NTAFEL

4 74748

4849so

(79)545 85 9606062

Abraham Capadose , door D. K.+r,hfIJN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Tentoonstelling ,,Levend Amsterdam” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64Weesp(mctafb. ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .A. E. VAN GIFFEN en I-I. hlrr<il,nr~, V o o r l o p i g c mcdedcling over de opgravingen bi j en in de Oude

Kerk(metafb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .LEONIE VAN NIEROP, Regeling van het verkeer in 1773 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1. H. v. E., Tijdschriften van 1955 over Amsterdam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1. H. v. E. , Op het Begi jnhof cen ingestort huis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Rectificatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79VAN DE BOEKENTAFEL

<:;65

687576

Langs havens en strand, de kust van BelgiC cn Nederland, door P. VERHOOG . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80H. F. V. , Rembrandt in Amsterdam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 11. H. v. E , Rembrandt en de archieven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82Mr J. SLAGTER, Geschiedenis van cen banpaal (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 831. H. v . E . , Marten Soolmans en Oopjen Coppit (met afb . ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85CHR. P. VAN EEGIIEN, Rembrandtieke cmigranten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 901. H. v. E., De Claudius Civilis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92R VAN LUTTERVELT , Bi j het portret van Oopjen Coppit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93

Mr H. F. WIJNMAN, Rembrandt en Hendrick Uylenburgh te Amsterdam (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . 94H. DE LA FONTAINE VERWEY, Rembrandt als illustrator (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1041. H. v. E., De echtgenoot van Cornclia Pronck (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1 1Het huis van Rembrandt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ii$1. H. v. E., Rcmbrandts portret van Salomon Walens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1. H. v. E., Toen de Rembrandts nog de Amsterdamse woonkamers sierden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113Jos GOUDSWAARD, Hcndrickje Stoffels (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 (l1613i1. H. v. E., De portretten van Philips Lucas cn Pctronella Buys . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Ds W. J. F. MEINERS, Een merkwaardig Amsterdammer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117R. VAN LUTTERVELT, Een borstbeeld door Eugenius van Savoie aan George Cl i f ford geschonken

(met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 2 11. H. v. E., Amstel 332, een merkwaardig soort van huis (met afb.). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124LEONIE VAN NIEROP, Drukinktmakcrijen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 2 8 (l142iLEONIE VAN NIEROP, De rosmolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .S.V. W.,BezoekaanWcesp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . izi1. H. v. E., Portretten van Rembrandt en Saskia in het bezit van een Franse schoolmeester . . . . . . . . .1. H. v. E., Vondelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130E. J. ZEEGERS, De Amstel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 3 1VAN DE BOEKENTAFEL

Gids voor Amsterdam cn omgeving, door P. Nonnekes m.m.v. A. E. D’AILLY . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 3 1Vier generaties rondom een boekhandel en uitgeverij 1831-1956 (W. ten Have N.V.) . . . . . . . . . . . 132Dc Westerkerk, door Dr C. P. GUNNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132Verjaard briefgeheim (Brieven van B. Huydecoper), door H. A. EYI* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132

1. H. v. E., Baertjen Martens en Herman Doomer (met afb.). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133Ir J. G. KAM, Een merkwaardige boekhouding uit het einde der 16~ eeuw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138S.v. W.,Amstelodamiana . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142P. H. VAN ROSSUM , Drukinkt vroeger en nu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143 (128)1. H. v. E., De kinderen van Rembrandt en Saskia (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , . . . . . . :42J. F. M. DEN BOER, De manege in de Vondelstraat 75 jaar oud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , . . . . .De stal van het Oudexijds Huiszittenhuis (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147 (1::;Ir R. MEISCHKB, De huiskerk ,,Het Hart” aan de O.Z. Voorburgwal (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Ir R. MEISCHKE, De Oude Zijds Kapel (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . :631. H. v . E. , De Barndcsteeg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Nogmaals Hendrickje Stoffels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , . . . . . . . 163 (114)VAN DE BOEKENTAFEL

Amsterdam, vier eeuwen bouwkunst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164Inventar is der archieven gevormd door de bes turen van het b isdom Haar lem 1559-1853 , door

P . M . VCRIIOOFSTAD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164H. F. V., Voor Amstelodamum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1651. H. v. E., Maria Trip of een anoniem vrouwsportrct van Rembrandt (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . 166Dr C~IK. KROES-LIGTENBEKG, Waarom de Haarlemmermeer drooggelegd moest worden . . . . . . . . . . . 170S. v. W., Woningnood bedreigt grachtenschoon (met afb.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . :‘771. H. v. E., Honderd jaar Hartekamp.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .H. W. ALINGS, Gedenksteen van de stal aan de Zceburgerdijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178 (147)VAN DE BOEKENTAFEL

Het Noordhollands verleden 1, door JAN BRANDER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179Stratenboekje van Amsterdam en omliggende gemeenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180

MEDEDELINGEN VAN HET BESTUUR :N i e u w e l e d e n . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 6 , 4 8 , 8 0 , 1 4 8 , 1 8 0Het panorama van Amsterdam van PIETER VAN DER KEERE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16Algcmeneledenvergadering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80

C o n t r i b u t i e . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 2 ,V o o r j a a r s e x c u r s i e . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 0Wat historieprenten ons te vertellen hebben . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . :54N a j a a r s e x c u r s i e . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Jaarboeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180

ALPHABETISCH R E G I S T E R

(a = afbeelding, p = portret)

Blz. Blz.

Adriaens (Aletta -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167~Ailly (A. E. d’ -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 , 1 3 1Alardus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76Alings (H. W. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60, 179Amstel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131Amstelodamiana . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142Amstelodamum . . . . . . . . . 1,14,24,33,49,62, 165Badhuis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43Bankwezen.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76Banpaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83a, 84aBarndesteeg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163Bartjens (Abraham -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130Begijnhof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55,56a, 79Bergh (Mr R. van den -) . . . . . . . . . . . . . . . . . 33Bicker (Mr P. G. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78Bickersplein . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143Binnenstad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24, 47Bisdom Haarlem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164Boekbesprekingen 15,31,47, 63, 80, 131, 164, 179Boekhandel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77Boekhouding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138Boekman (Barend -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47Boer (J. F. M. den -) . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 , 147Bouwkunst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164Brander (Jan -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Brandt-van der Veen (Dr J. -). . . . . . . . . . . . .

14;

Brants (Anna Maria -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177Breeuwer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59Brinkgreve (G. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47Bruggen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142Buiksloot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48Bussy (Mr A. le Cosquino de -) . . . . . . . . . . . 79Buys (Petronella -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116Bij belvertaiingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77Bijtelaar (Mej. B. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45Capadose (Abraham -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63Claudius Civilis (schilderij) . . . . . . . . . . . . . . . .Cleresie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 ,

!X$

Clifford (George -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 2 1Coesvelt (Jan Henricxzoon -) . . . . . . . . . . . . . 76Cope . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32Coppit (Oopjen -) . . . . . . . . . . . . . . . . 85,87p,Costa (Isaac da -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

58

Cuyper (Albert -). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111~Dok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142Doomer (Herman -) . . . . . . . . . . . . . . . . . 133, 134~Drukinktmakerijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128, 143Dubiez (F. J. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47Eehgen (Mr Chr. P. van -) . . . . . . . . . . . . . . . 92Eeghen (Mej. Dr 1. H. van -) 6, 19, 38, 47,

48, 58, 79, 83, 90, 92, 112, 113, 116, 127, 130,132, 137, 146, 163, 164, 169, 178, 180

E t t ( H . A . - ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132Excursies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14,80,130, 164Eyck (Maria van -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99pEyk (Pieter van -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2Floris (Trijn - de Begijn) . . . . . . . . . . . . . . . . . 54Frederiksplein . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 1Fijnje (Jean Etienne -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170Gebouwen (bestemming -) . . . . . . . . . . . . . . . 1 9Gevelstenen . . . . . . . . . . . . . . . . . 60,142,148a, 178Gids . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 3 1Giffen (Prof. Dr A. E. van -) . . . . . . . . . . . . . 75

Glauber (Johann Rudolph -) . . . . . . . . . . . . . 79Glazenmakersembleem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6OaGoudswaard (Jos -). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115Gunning (Dr C. P. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132Haarlemmermeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78, 170Hallo (Franciscus Johannes -) . . . . . . . . . . . . . 117Halmael (Jan van -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54Hanze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76Harsstoker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2Hartekamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177Have (Uitgeverij W. ten -). . . . . . . . . . . . . . . . 132Haven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80Hellemans (Leonora -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76Herengracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143 , 176aHerman Jonkerplein . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143Hoboken (Dr W. J. van -) . . . . . . . . . . . . 48, 80Hugenoten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76Huiszittenhuis (0.2. -) . . . . . . . . . . . . . . 147, 178H u i z e n :

Amstel 332 en 334 . . . . . . . . . . . . l24,125a, 126aEgelantiersstraat 52 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142Gasthuismolensteeg 11-13 . . . . . . . . . . . . . 137Geldersekade 99. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143Heintje Hoeksteeg 26 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150aKeizersgracht 27 en 162 . . . . . . . . . . . . . . . . 37Keizersgracht 231 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88Maarten Jansz Kosterstraat 12-15. . . . . . . . 127Oudezijds Achterburgwal 150 . . . . . . . . . . . 60Oudezijds Voorburgwal 40 . . . . . . . . . . . . . . 149Passeerdersgracht 17 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6Utrechtsestraat 140 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

Huydecoper (B. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132Jaarvergadering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62Jaarverslag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24Jeruzalemskapel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161Jodenstraat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47Jongensweeshuis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 , IOaKalmijn (D. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63Kam(IrJ.G.-). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47, 142Keere (Pieter van der -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16Keizerskroon . . . . . . . . . . . . . . . . 5la, 52a, 53a, 79K e r k e n :

Ger. Kerk (van ‘t Hofflaan) . . . . . . . . . . . . . . 143Hart (Het -) . . l49,152a, 153a, 155a, 157a, 159aOude Kerk . . . . . . . . . . . . 68,72a, 73a, 74a, 145Oudezijds Kapel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160 , lblaWesterkerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53a, 132Zuiderkerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144, 145

Kiosken..............................39, 4 0 aKlokkenspel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45Klouwer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59Kluit (M. Elizabeth -). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64Klumper (Johannes -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 7Kostverlorenvaart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3aKroes-Ligtenberg (Dr Chr. -) . . . . . . . . . . . . . 175Kunstverzamelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90Kwakerseiland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6Leibnitz (Wilhelm -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77Lemans (Mozes -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58Lennep (Jhr F. J. E. van -) . . . . . . . . . . . . . . . 177Levensberichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79Linden (H. van der -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32Looiersgracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6

Blz. Blz.

Lucas (Philips -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116Luttervel t (Dr R . van -) . . . . . . . . . . . 54,93, 123Lijsten (voor schilderijen). . . . . . . . . . . . . . . . . . 136Maagdenhuis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20, 21aManege. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146Mar(N.V. dela-) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 1Martens (Baertjen -) . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 3 3 , 135~Maximiliaan 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 1Medea (ets) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106aMeiners (Ds W. J . F . -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 2 1Meischke ( I r R . -) . . . . . . . . . . . . . . . . 3 4 , 1 6 0 , 162Mendes ( Joos t -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 5Merkclbach(B. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143Mei jer (Dr J . -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46, 5 9Miedema (H. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75Mieras (J . P. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49, 50Mijksenaar (Mr P. J. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . .Nachtwacht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

;8

Nierop (Dr Leonie van -) . . . 59,61,75,128, 129Nonnekes (P. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 3 1Nota-Binnenstad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24Opgravingen . . . . . . . . . . . . . 68,69a, 72a, 73a, 74aOudekcrkstorcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45Oudemanhuispoort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47Paleis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78Panorama. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 6Passeerdersgracht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6, 42Polak (G. J . -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46Pronck (Necltgen Cornclis -) . . . . . . . . . . . . . . l l l pRaedeckcr ( John -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143R.A.I .-gebouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7Ransdorp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48Ree (G. J . -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7Reisbeschrijving. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35Rembrandt . . . . . . . . . . . . 78,81,130,133,144, 1 6 6Rembrandthuis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112Rembrandtplein . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40aRestauraties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . l43,125a, 1 5 0 aRestaureren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33Ricardo (David -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35Riel(MrH.van-). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15, 32Ringel ing (Mr Dr J . H. A. -) . . . . . . . . . . . . . 3 1Robben (Mar ie -). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138Rombouts (Hans -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54Rosmolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128Rossum (P. H. van -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144Santeljano's . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 5Saskia . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 3 0 , 1 4 4 , 145~Savoie (Eugenius van -) . . . . . . . . . . . . . 121, 122aSchade van Westrum (L. C. -) 14, 19, 48, 63,

1 3 0 , 1 3 2 , 1 4 3 , 1 7 7

Scheepje van Fortuin (ets) . . . . . . . . . . . . . . . . . 105aScherprechters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76Schiphol . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142Schrijfmeester. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 7Sint Joris Doelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78Sint Maria Magdalcna . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163Sint Pictersgasthuis (terrein) . . . . . . . . . . . . . . . 78Slagter ( M r J . -). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 5Soolmans (Marten -) . . . . . . . . . . . . . . . . . 85, 87pStadsbeschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 6Stadsbouwmeester . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143Stadsschoon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50Stoffels (Hendrickjc -). . . . . . . . . . . 114, 115p, 163Stormschade . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173Stratcnbockjc . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180Sylvius (Jan Cornclis -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78Taalcigcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179Tentoonstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46, 64T h a c k c r a y ( W . M -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 6Thorbccke-archief . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48Toevlucht voor Bchocf t igcn . . . . . . . . . . . . 42, 44aTrip (Maria -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 6 6 , 167~Tijdschriftartikclcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76Uylenburgh (Gerrit -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100~Uylcnburgh (Hcndrick -) . . . . . . . . . . . . . 9 4 , 100~Vcrhoofs tad (P . M. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164Verhoog (P. -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80Vcrkccr . 7, 27,Vcrwey (Pro F . ‘Mr’lY. de ia Fontaine -> 14, 31,

75

5 0 , 6 2 , 8 2 , 1 1 0 , 1 6 5Voets (B . -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14, 23Vondel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78Vondcl ingcn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130Vos (Jacob dc - Willemsz) . . . . . . . . . . . . 37, 38Vries (F. dc -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36Walcns (Salomon -). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113Wapen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 1Warmocsstraat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47Wcdcropbouwplan-Nieuwmarkt . . . . . . . . . . . 142WeeskamerWeesp.....::::::::::::::::

. . . . . . . . . . . . . 138. . . . . . . . . . . . . 65a

Westertoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53aWitsen (Nicolaas -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77Woonboten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143, 176aWijnman (Mr H. F . -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102Zeeburgcrdi jk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147, 178Zeegers ( E . J . -) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131Zeil- en zakkenmakerij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

4 3 s J A A R G A N G - J A N U A R I 1 9 5 6

Het Gennot&sp Amsteiodamum# vereeniging tot bevor-dering der kennis van het verleden en heden van Am-sterdam, stelt zich ten doel het wekken van beiangsteiiingvoor de oude en de hedendaagse geschiedenis vanAmottrdam en tracht deze uit de bronnen te leren ente doen kennen. Het Genootschap poogt dit doel tebereiken door het vemame.ien van gegevens en hetuitgeven van geschriften; door de leden geieger;heid teveiechntfen tot het bezoeken van beiangwekkende ge-bouwen en instellingen, het houden van tentoonsteiiingenenz. De leden worden door het bestuur benoemd, op

voordracht ook van de leden. Gewone leden betaientenminste f 8.- en minder dan f 15.~; donateurs bc-

talen jaarlijks f 15.- of meer. Het verenigingsjaar valtsamen met het kalenderjaar. Opzeggingen van het lid-maatschap moeten schriftelijk vódr 1 December geschieden.

***

U I T G A V E N V A N H E T G E N O O T S C H A P

verkrijgbaar door tussenkomst van de Boekhandel en bijN.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, AmsterdamOn&rrta~~& pr&nt q#n v&oogd m e t 6 % om~tbekuting

Jaarboek, Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m40 / 2.50. Van nummer 4 1 a f f 4.-, voor niet leden

f 6.1

Maandblad. Voor zover nog voorhanden; de jaargangen1 t/m 32 f 1.. afionderiijke nummers f 0.15. Van

jaargang 33 af f 5.-, afkonderlijke nummers f 0.60’

J. W. Enschede, Oude marsen van de Amsterdamscheschutterij. Kiavierbewerking door J. I-L Garms Jr., 1912,

f0.60.

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Paleis. Documentenbetreffende de overgang van het Amsterdamsche stadhuistot koninkiijk paleis, 1913; verminderd tot f 3.-; voorde leden tot f 1.25.

J. N. Jacobsen Jensen, Supplement op reizigers teAmsterdam, 1937, f 1.50, voor de leden jl.-.

A. W. Webman, Gids voor de bezoekers van hetKoninklijk Paleis te Amsterdam. (Nederlandse en Engelseeditie) f 0.25 (in het Paleis verkrijgbaar).

A. E. d’Aiily, Historische Gids van Amsterdam. Prijsvoor de leden f 5.-.

A. E. d’Aiily, Catalogus van Amsterdamsche piattegron-

denf 3.-, voor de 1 eden f 2.-.

H. van de Bijl& Register op bijdragen en afbeeldingenin het Amsterdams Jaarboekje, het Jaarboek Amsteioda-mum en het Maandblad Amstelodamum f 4.50. voor deleden f 2.50.

W. F. H Oldewelt, Kohier van de personele quotisatie teAmsterdam over het jaar 1742 Prijs f lO.-, voor leden.(Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den Boer,

Vechtstraat 120 huis).

J. P. M. den Boer en Mej. S. Duparc, Kroniek van Am-sterdam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aanvulling)f3.-. (Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. denBoer, Vechtstraat 128 huis.)

GENOOTSCBAP~ AMSTELODAMUM

Opgericht in 1900

B4wmbmr M R . ARN. J. D'AILLYBurgemeester van Amsterdam

BestuurPROF. .Ma. H . DBLA FoNTAINa VERWEI

twee& vmqittet PROF. DR. 1. J. BRUGUN~

secretclriJ Mn. J. H. A. RINGELINGJacob Marisstraat 80, W.

pennhgmeertrr ANDR. VAN DER LAAN(Gcm. Giro Serie A, No. 65: Post-GiroNo. 52391, ten name van het GenootschapAmstdodamum)

redactrice maandbfad Mej. Dr. 1. H. VAN EEGHENPrinsengracht 556, c

W. A. Dnxnssu~

IR. R ~CZZICB

J. P. MIERAS

L. c, %XiADB VAN %STRUM

adminirlratmr v. d. h%n&~t J. F. M. DEN BOERVechtstraat 120 huis Z., tel. 9-17 uur 72325

Rotterdamsche BankADMINtSTRATIE EN

BEHEER VAN VERMOGENSc

BELEGGINGSADVIEZEN

260 Vostlglngen In Nederland

FA. M. VOLKERS JR.AANNEMERS VAN

L o o d - , Z i n k - l

en Sanitaire werkenplaatsekjk en landel i jk erkendga8- en waterfitter

RUSTENBURCERSTRRAT 106.108, A’DAM.Z,T E L E F O O N 723490-98311

SHEAFFER’Scomplete collectie endejslsundige voorlichting

ALBRACHT,Kalverstr. 73, *el. 31874

DIERBARE BUIT

Gebonden:

f 8,90

Vwkr#gbaar bzj’ UIVboekhandelaar

door GERALD M. DURRELL

met tekeningen van Sabitze Baw

Hst A/gemsen Handelsblad schreef onlangs over dìt boek:,,GERALD M. DURRELL is een Engelse bioloog, die op zeerjeugdige leeftijd met een vriend naar Brits Kameroen is getrokken,om dieren te verzamelen voor een aantal Britse dierentuinen,In The ovcrloaded ark, dat dezer dagen onder de titel Dierbarebuit in een goede vertaling van Katharina Lycklama bij J. H. dc Bussy(Amsterdam) is verschenen, geeft hij een even fris als bocicnd enonopgesmukt relaas van hun avonturen in dit deel van W.-Afrika.Een verhaal, dat wij in ten ruk hebben uitgelezen, omdat Dure11zo charmant eauscrend weet tc vertellen over vcnameltochten bijdag cn nacht, in oerwouden en rivieren, op bergen en meren. Dathij daarbij ook uitvoerig vertelt over zijn bruine helpers en gidsenop deze tochten, maakt het boek slechts aantrekkelijker.Weliswaar beklaagt dc auteur zich er ccn paar keer over, dat eendergelijke vangstexpeditie zo weinig gelegenheid biedt, zich te vcr-dicpcn in de levensgewoonten der dieren, maar en passant stekenWC daar toch nog hal wat van op. Sabinc Baur vervaardigde tenaantal voortreffelijke illustraties, dit cr verder tot bijdragen om onzeaanvankelijke verzuchting: Alweer een boek over dieren in Afrikatc wijzigen in: Een der kostelijkstc bockcn over dicrcn in Afrika 1Een boek, dat ik ook de niet zo bijzonder in de biologie gcinteres-sccrdc lczcr van hartc aanbeveel”.

NATIONALE HANDELSBANK N.V.

Amsterdam Singdl 250Rotterdam Scbiealamse Vest 154‘s-Gravenhage L. Vsjverberg 11

*

A L L E B A N K - E N E F F E C T E N Z A K E N

WAAR BLIJFT EET?samnwtrkìngHnirwonwa

Een geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huishouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

Prijs f 2,50Verkrzjgbaar btj’ Uw boekhandelaar

BINNENKORT VERSCHIJNT de2edrnkvanr

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S, BROUWER(Oud-Chef Economische Afd. Amsferdamsche Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel en de effectenbeurs te Amsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een even onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopedie ge-

bruikt kan worden. Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pagina’s, kloek formaat.

Prijs f 17,50gebonden in fraai grijslinnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MPlaats nu reeds Uw bestelling bij Uw Boekverkoper

3 0 J A A R O N D E R D E AARDEdoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’s foto’s gebonden in fraai linnen stempelband en voorz& van sfofomslag f 6,gODe expeditie Pierre S aint Martin, de afdaling in de diepste afgrond der aarde,waarbij Marcel Loubens om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotonderzoeker,

Verkrijgbaar bij de boekhandel

E E N U I T G A V E V A N J. H . D E B U S S Y - A M S T E R D A M

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T GENOOT’SCHAP

A M S T E L O D A M U M

438 J A A R G A N G - FEBXUARI 1 9 5 6

Het Genootschap Amstelodamum, Vereeniging tot bever-dulng der kcnnir van het verleden en heden van Am-stadam, at& zich ten doel het wekken van bciangstellingvoor de oude en de hedendaagse geschiedenis vanAmerdxm en tracht deze uit de bronnen te leren en

te doen kennen. Het Genootschap poogt dit docJ tehereiken door het vcnamelen van gegevens en hetuitgcvm van gcachrihm; door de leden gelegenheid tevcaehafTm tot het huocken van belangwekkende g+bouweo en hu&iingcn, het houden van tcntoonstcilmgcnenz. De leden worden door het bestuur benoemd, opvoordracht ook van de leden. Gewone Icdcn betafcntmmhmc f 8.- en minder dan fl5.-; donateurs be-talen jaarlijks f15.- of meer. Het vcmnigingsjaar valtnamen met het kalenderjaar. Opzeggingen van het lid-maatschap moeten schriftelijk v66r 1 December geschieden.

***

U I T G A V E N V A N H E T G E N O O T S C H A P

verkrijgbaar door tussenkomst van de Boekhandci en bijN.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, AmsterdamOn&r~tmu& pr&en #n vrrbq$ maf 6% a~s#briartiug

Jaarhoek. Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m40 f2.50. Van nummer 41 af f 4.. voor niet ledenJ6.-.

Maandblad. Voor zover nog voorhanden; de jaargangen1 t/m 32 f l.-, afzonderlijke nummers f 0.15. Vanjaargang 33 af f 5, afzonderlijke nummers f 0.60.

J. W. EoschcdC. Oude marsen van de Amsterdamscheschutterij. Klavierbewerking door J. I-L Garms Jr., 1912,f0.60.

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Paleis. Documentenbetreffende de overgang van het Amstudamsche stadhuistot koninklijk paleis, 1913; verminderd tot /3.-; voor

de kdal totf1.25.

J. N. Jacobsen Jmsen, Supplement op reizigers teAmsterdam, 1937, i1.50, voor de leden fl.-.

A. W. Weiasman, Gids voor de bezoekers van hetKoninklijk Paieis te Amsterdam. (Nederlandse en Engelseeditie) f0.25 (ii het Paleis verkrijgbaar).

A. E. d’Aiily, Historische Gids van Amsterdam. Prijsvoor de leden /5.-.

A. E. d’Aiily, Catalogus van Amstcrdsmsche plattegron-denf3.y voor de leden f 2.-.

H. van de Bij& Register op bijdragen en afbeeldingenin het Amsterdams Jaarboekje, het Jaarboek Amsteioda-mum en het Maandblad Amstclodamum f 4.50, voor deleden f 2.50.

W. F. H. Oldcwclt, Kohier van de personele quotisatie teAmsterdam over het jaar 1742. PrijsflO.-, voor leden.(Uitaiuitcnd verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den Boer.Vechtstraat 120 huis).

J. F. M. den Boer en Mej. S. Duparc, Kroniek van Am-sterdam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aaovuiiing)13.~ (Uitsiuitcnd verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. denBoer, Vechtstraat 120 huls.)

GENOOTSCRAPAMSTELODAMUM

lOpgsncbt in 1900

Besrbmdmr MR . A M . J. D’hLLT

Burgemeester van Amsterdam

Ma. J. IL A . RINGZLINC

Jacob Marisstraat 80. W.

jJ!l?lh@JJJJtJ? JiNDX. VAN DER LAAN(Gem. Giro Serie A, No. 65: PosGiroNo. 52391, tel name van het GenootschapAmatelodamum)

wdacti mam%d Mej. Dr. L H. VAN &GWXN

Prinsengracht 556, C

W.A.DRIESSEN

IB. R MEsscEIsB

J. P. MIBRAS

LCSCHADEVAN Wnsvntm

admint%Wnr r. d. fetieac~J J. P. M. DEN BOKBVechtstraat 120 hui, 2,. tel. 9-17 uur 725255

--

-PI_-----” --------- -^I-_~-_.-^--_~“_-_lll<” ---.,-.

NATIONALE HANDELSBANK N.V.

Amsterdam Singel 250Rotterdam Scbhdame Vis: 154‘s-Gravenha&e L. V#vurbtrg 11

*

ALLI B A N K = E N ICCECTINZAKIN

WAAR BLIJFT BET?

Een geheel nieuw knsboek, uiterst practisch,voorzien van afwaybaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huirhouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

PrJs f 91,tioVerkr~gbaar b# Utv boekhde~aar

BINNENKORTVERSCHIJNT de%hakvanr

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER(Ostd-Cbf Economische Afd. Amsterdam~be Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschafin van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel en dc effectenbeurs te Amsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naalagwcrk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een even onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het teven, bij wijze van encyclopedie ge-bruikt kan worden. Een boek, enig ín zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 paginn’r, kloek formaat.

Prijs f 17,50gebonden in fraai grijslinnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MPlaats nu reeds Uw bestelling bij Uw Boekverkoper

3 0 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’r foto’s gsbvnden in fraai linnen rtsmpa/band cn vooqien van s~ofonrsIag f 6,90

De expcdític Pierre Saint Martin, dc afdaling in de diepste afgrond der aarde,waarbij Marcel Loubcns om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotontibr.

Vcrkrijgbaw bij de boekhandel

E E N U I T G A V E V A N J. H . D E B U S S Y - A M S T E R D A M

F A . M . VOLKERS J R .A A N N E M E R S V A N

Lood-, Zink-en Sanitaire werkenplaatselijk en landelijk erkendgas- en waterfitter

RUSTENBURGERSTRAAT 106-108, A’DAM-2.T E L E F O O N 723490-98317

SHEAFFER’Scomplete collectie enci~kundige voorlichting

ALBRACHT,Kalverstr. 73, tel. 31874

DIERBARE BUIT

Gebonden:

f 8,90

VerkrQgbaar bzj Uwb o e k h a n d e l a a r

door GERALD M. DURRELL

met tekenàngen van Sabine Baur

Het Akerneen Handelsblad scheej onlangs over dit boek:,,GERALD M. DURRELL is een Engelse bioloog, die op zeerjeugdige leeftijd met een vriend naar Brits Kameroen is getrokken,om dieren te verzamelen voor een aantal Britse dierentuinen.In The overloaded ark, dat dezer dagen onder de titel Dierbarebuit in een goede vertaling van Katharina Lycklama bij J. H. de Bussy(Amsterdam) is verschenen, geeft hij een even fris als boeiend enonopgesmukt relaas van hun avonturen in dit deel van W.-Afrika.Een verhaal dat wij in één ruk hebben uitgekzen, omdat Durrellzo charmant causerend weet te vertellen over verzameltochten bijdag en nacht, in oerwouden en rivieren, op bergen en meren. Dathij daarbij ook uitvoerig vertelt over zijn bruine helpers en gidsenop deze tochten, maakt het boek slechts aantrekkelijker.Weliswaar beklaagt de auteur er zich een paar keer over, dat eendergelijke vangstexpeditie. zo weinig gelegenheid biedt, zich te ver-diepen in de levensgewoonten der dieren, maar zo en passant stekenwe daar toch nog heel wat van op. Sabine Baur vervaardigde eenaantal voortreffelijke illustraties, die er verder toe bijdragen om onzeaanvankelijke verzuchting: Alweer een boek over dieren in Afrikate wijzigen in: Een der kostelijkste boeken over dieren in Afrika IEen boek, dat ik ook de niet-20 bijzonder in de bioIogie geinteres-seerde lezer van harte aanbeveel”.

AMSTELODAMUM rM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

4 3 e J A A R G A N G - M A A R T 9 9 5 6

.

Het Genootschap Amstelodamum, Vererziglng tot bevor-

dering der kermis vau het verleden en heden vao Am-

sterdam, ste!t zich ten doel het wekken vao belangstelling

voor de oude eo de hedendaagse geschiedenis vao

Amsterdam en tracht deze uit de bronnen te leren eo

te doen kennen. Het Genootschap poogt dit doel tebereiken door het verzameleo van gegeveos en het

uitgeven vao gcschriiteo; door de ledeo gelegenheid te

verschaffen tot het bezoeken van belangwekkende ga

bouwen en instellingen, het houden van tentooastelllngeo

enz. De leden wordeo door het bestuur benoemd, op

voordracht ook van de loden. Gewone leden betalen

tenminste / 8.- en minder dan fl5.-; donateurs bc-

talen jaarlijks fl5.- of meer. Het verenigiagsjaar valt

samen met het kalenderjaar. Opzeggingen vao het lid-

maatschap moeten schriftelijk v66r 1 December geschieden.

***

’ U I T G A V E N V A N H B T G E N O O T S C I I A P

verkrijgbaar door tusseokomst van de Boekhandel en bij

N.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, Amsterdam

Ona%rrtaond~ pr&cn @I verbwgd mtt 6% om@brl<trlin-

Jaarboek. Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m

40 f 2.50. Van oummet 41 af / 4.-, voor aict leden

f CS.-.

Maandblad. Voor zover nog voorhanden; de jaargangen

1 t/m 32 / l.-, afzonderlijke nummers J 0.15. Vau

jaargang 33 af / 5.-. afzonderlijke nummers f 0.60.

J. W. Enschede, Oude’ marsen van de Amstudamsche

schutterij. Klavierbewerking door J. H. Garms Jr., 1912,

f 0 . 6 0 .

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Paleis. Documenten

betreffende de overgang van het Am&erdamsche stadhuistot koninklijk paleis, 1313; verminderd tot f 3.-; voor

de lcdeo tot f 1.25.

J . N . Jaeobseo Jensco,Amsterdam, 1937, / 1.50,

Supplcmeot o p r e i z i g e r s te

voor de leden fl.-.

A. W. Weissmao, Gids voor de bezoekers vao het

Koninklijk Paleis te Amsterdam. (Nederlandse eo Engelse

editie) JO.25 (in het Paleis verkrijgbaar).

A . E d’Ailly. IIistorlschc G ids

voor de leden f5.-.

v a n Amsterdam. Prijs

A. R d’Ailly, Catalogus van Amsterdamsche plattegroo-

dcnf3.-, voor de lcdcn f 2.1

H. van de Bijl& Register op bijdragen ca afbeeldingen

iu het Amsterdams Jaarboekje, het Jaarboek Amsteloda-

mum en het Maandblad Amstelodamum 14.50, voor de

leden / 2.50.

W. P. H. Oldewelt, Kohier van de personele quotisatie te

Amsterdam over het jaar 1742. Prijs f lO.--, voor leden.

(Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den Poer,Vechtstraat 120 huis).

J. F. M. den Boer eu Mej. S. Dupare, Kroniek van Am-sterdam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aanvulling)

f3.-. (Uitsluitmd verkrijgbaar bij de Heer J. F. ht den

Boer, Vecbtstraat 120 huis.)

GENOOTSCHAPAMSTELODAMUMOpgericht in 1900

Bcrcbwmbmr Mn. ARN. J . D’ikLLY ,Burgemeester van Amsterdam

B e s h l u t

ooorqjttsr PROF. MR. H. DE LA Fo~trr~e Vaawuv

tnwda vooqittw PROF. DR. L J. BRUGMANS

rewutarir MR. J. H. A. RINGELING

Jacob Marisstraat 80, W.

penningmeester ANDR. VAN DER LAAS(Gem. Giro Serie A, No. 65: Post-GiroNo. 52391, te > name vau het GenootschapA m a t e l o d a m u m )

wktrica m a a n d b l a d Mej. D r . 1 . H . VAN EBGHENPrinsengracht 556, C.

W. A. D~~asau~

IR. R. MIESCHW

J. P. Mmua

L. C. SCHADE VAN Wnsravrr

admini&ateur v. d. hdenI#rt J. F. M. DEN BOER

Vechtstraat 120 huis Z., tel. 9-17 uur 723255

.- - .-^- __~~_ _---.----. - ---__ -_---~__ -__- - ----- I... _l_--l. ---.-*-------l__l_-l ----.

N A T I O N A L E H A N D ELSBANK N . V .

Amsterdam Singel 250

Rotterdam Schiedamre Vest 154

‘s-Gravenhage L. VQverberg 11

*

A L L E B A N K - E N E F F E C T E N Z A K E N

WAAR BLIJFT EET?khiJbVStfhbVlk mìtgl&lvla in rawtmv-w&ing nrrtIr N~&rkznd~~ Vw&iag von Huirvromven

Een geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huishouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

Pr@ f 2,50Verkrygbaar bzj Uw boekbandeiaar

ZOJUIST VERSCHENEN de Ze druk van:

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER(Oud-Chef Economische Afd. Amsterdumsche Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel en de effectenbeurs te Amsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een even onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopedie ge-bruikt kan worden. Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pagina’s, kloek formaat.

Prijs f 17,50gebonden in fraai linnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MVerkrijgbaar bij Uw Boekverkoper

3 0 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’s foto’s gebonden in fraai linnen stempelband en vooqien van stofomslag f (j,g()De expeditie Pierre Saint Martin, de afdaling in de diepste afgrond der aarde,waarbij Marcel Loubens om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotonderzoeker.

Verkrijgbaar bij de boekhandel

E E N U I T G A V E V A N J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A M

FA. M. VOLKERS JR.A A N N E M E R S V A N

Lood-, Zink-en Sanitaire werkenplaatselijk en landelijk erkendgas- en watedìtter

RUSTENBUR‘GERSTRRAT 106-108, A’DAM-Z.T E L E F O O N 7 2 3 4 9 0 . 9 8 3 1 7

‘s werelds besle

s c h r i j v e n . E e n p r a c h -tig geschenk.

SHEAFFER’Scomplete collectie eni;kundige voorlichting

ALBRACHT,Kalverstr. 73, tel. 31874

DIERBARE BUITdoor GERALD M. DURRELL

Gebonden:

f 8,90

Verkr&baar bjj Uwboekkandelaar

met tekeningen van Sabine Baur

Het Algemeen HandelsbZad scheef onlangs over dit boek:,,GERALD M. DURRELL is een Engelse bioloog, die op zeerjeugdige leeftijd met een vriend naar Brits Kameroen is getrokken,om dieren te verzamelen voor een aantal Britse dierentuinen.In The overloaded ark, dat dezer dagen onder de titel Dierbarebuit in een goede vertaling van Katharina Lycklama bij J. H. de Bussp(Amsterdam) is verschenen, geeft hij een even fris als boeiend enonopgesmukt relaas van hun avonturen in dit deel van W.-Afrika.Een verhaal dat wij in één ruk hebben uitgelezen, omdat Durrellzo charmant causerend weet te vertellen over verzameltochten bijdag en nacht, in oerwouden en rivieren, op bergen en meren. Dathij daarbij ook uitvoerig vertelt over zijn bruinc helpers en gidsenop deze tochten, maakt het boek slechts aantrekkelijker.Weliswaar beklaagt de auteur er zich een paar keer over, dat eendergelijke vangstexpeditie zo weinig gelegenheid biedt, zich te ver-diepen in de levensgewoonten der dieren, maar zo en passant stekenwe daar toch nog heel wat van op. Sabine Baur vervaardigde eenaantal voortreffelijke illustratícs, die er verder toe bijdragen om onzeaanvankelijke verzuchting: Alweer een boek over dieren in Afrikate wijzigen in: Eén der kostelijkste boeken over dieren in Afrika IEen boek, dat ik ook de niet zo bijzonder in de biologie geinteres-seerde lezer van harte aanbeveel”.

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

438 J A A R G A N G A P R I L 19’56

Het Genootcxhap Amstelodamum, Vereeniglng tot bever-dedog dor kermh van het ouleden en beden van Am-sterdnm. rtolt zich ten doel het wekken van IxhngateIlingv o o r d e o u d e e n d e bedendaagse gesehiedenir MAmrterdam en tracht deze uit de bronnen te leren onte doen kennen. Het Genootrbap poogt dit doel tebereiken door het verzamelen van gegevenr en hetuitgeven vsn geschriften; door de leden gelegenheid tevemchaEeo tot het bezoeken vso belangwekkende ge-bouwen en instellingen, het houden van tentoonstellingenenz. De Ieden worden door het bestuur benoemd, opvoordracht ook van de leden. Gewone leden hetalentoominao / 8.- en minder dan / 15.-; donateun Ix-talen jaarlijks / 15.- of meer. Het verenigiagsjaat valtsamen met het kalenderjaar. Opzeggingen van het Ild-maatscbnp moeten ecbriftelijk v66r 1 December geschieden*

***

U I T G A V E N V A N H E T G E N O O T S C H A P

verkrijgbaar door tussenkomst van do Bockhandol en bijN.V. Drukkerij en Uitgeverij J, H. de Bussy, Amsterdam@tderstaande pr#a r#a nrhwgd m e t 6 % omyetbelasting

Jaarhoek. Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m40 / 2.50. Van nummer 41 af f4.-, voor niet ledenj 6.-.

Maandblad. Voor mver nog voorhanden; de jaargangen1 t/m 32 / l.-. afzonderlijke nummers / 0.15. Van

jaargang 33 af / 5.-, afzonderlijke nummers 10.60

J. W. Enacbedf, Oude marsen van de AmsterdamscheMbutterij. Klavicrhewerking d,->r J. 11 . Garms Jr., 1912fO.60.

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Palcir. DocumentenbetrefTend de overgang van het Amsterdamrche stadbuirtot koninkIijk paleis, 1913; verminderd tot /i.-; voorde leden totj1.25.

J. N. Jacobsen Jmrn, Supplement op reizigers te

Amsterdam, 1937, /1.50. voor de leden /l.-.

A. E. d’Ailly, Historische Gids van Amsterdam. PIijr

voor de /5.-.

A. E. d’hilly, Catalogus van Ambterdamrbe phttegroo-den / 3.-, voor de Icdeoff.-.

H. van de Bij& Register op bijdragen en afheeldiogeoia bet Amsterdams Jaarbockic, het Jaarboek Amsteloda-mum en het Maandblad Amstclodamum 14.50. voor deleden / 2.50.

W. P. Ii. Oldewelt, Kohier van de personele quotisatie teAmsterdam over het jaar 1742. Prijq / lO.-. voor leden.

(Uitsluitend verkrijgbaar bij de IIecr J. P. M. den Boer,Vechtitraat 120 buis).

J. P. hl. den Boer en Mej. S. Duparc. Kroniek van Am-atadam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aanvulling)j3.-. (Uhtluitend verkrijgbaar bij de Heer J. P. Al. denBeer, Vechtstraat 120 huis.)

GENOOTSCBABAMSTEIODAMUW

Bwbwmbw

Op@cb/ in 1900

MR. AM. J. D'~LLYBargemeeater vau Amrterdsm

Batuurwor$tor Pao~ MR. H. DX LA PONWNB Vaawm

tm& moqittu Paop. Da. L J. BRuGuhm

#retarie hIn. J . H. A. RINGBLWOJacob MuIsstraat 80, W.

jwemhgne88st8r ANDR. VAN D!!II h.w(Gom. Giro Serie A, No. 65: Post-GiroNo. 52391, te / name van het GenootschapAomebdamum)

r&ctrh moaedbhd Mej. I)r. 1. H. VAN EEGIIHNPrinsengracht 556, C

W. A. Dausssarr

Ia. R Mrnscrrta

G. A. POR'ITELJE

odminirtroterr 1. d . Irrhn#~t J . F. M. DEN BOERVechtstraat 120 buis ZZ., tel. 9-17 uur 723255

N A T I O N A L E H A N D E L S B A N K N.V.

Amsterdam Singel 250Rotterdam Scbiedamse trust 154‘s-Gravenhage L. V#uerberg 11

*

ALLB B A N K - BN ECPECTENZAKEN

WAAR BLIJFT EET?

Een geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huishouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

Pi@ f i1,50Verkrggbaat b# Uw boek&andeIaar

ZOJUIST VERSCHENEN de 2a druk van:

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER(OudChef Economìscbe Afd. Amsterdamsche Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel en de effectenbeurs te Amsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een even onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

IIet is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopedie ge-bruikt kan worden. Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pagina’s, kloek formaat,

Prijs f 17,50gebonden in fraai linnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MVerkrijgbaar bij Uw Boekverkoper

3 0 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’s foto’s. gebonden ia fraai linnen ctempclband en voor,aicn uan rtofhwlcrg f 6,90De cxpcditic Pierre S ai n t Ma r t i n, de afdaling in de diepste afgrond der aarde,waarbij Marcel Loubens om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotonderzoeker.

Verkrijgbaar bij de boekhandel

D E N U I T G A V E V A N J. H . D E B U S S Y - A M S T E R D A M

ADMINISTRAT IE EYBEHEER ,VAy VjfRMOG@j’

. ‘ 19:BELEGGINGSADVIEZEb@

265_ )/estlglngen In Nederland

F A . M . VOLKERS J R .A A N N E M E R S VA;N

Lood-, Zink-en Sanitaire werkenplaatselijk lcn landelijk erkendgas- en waterfìttcr

RlJSTENBURGERSTRRAT,106-108, A’DAM4T E L E F O O N .723490.98317

SHEAFFER’Scomplete collectie endeskundige voorlichtingbij

ALBRACHT,Kalverstr. 73, tel. 31874

DIERBARE BUIT

Gebonden:

f 8,90

Verkr&baar bg Uuboekbandelaur

door GERALD M. DURRELL

met fekeningrn van Sabìne Baw

Het Algemeen Handelsblad scheef onlangs over dit boek:,,GERALD hl . DURRELL is een Engelse bioloog, die op zeerjeugdis@ Itcftijd met een vriend naar Brits Kameroen is getrokken,om dieren te verzamelen voor een aantal Britse dierentuinen.In The overloaded ark, dat dezer dagen onder de ti tel Dierbarebuit in een goede vertaling ran Katharina Lycklama bij J. H. de Bussy(Amsterdam) is verschcncn, geeft hij een even fris als boeiend enonopgesmukt relaas van hun avonturen in dit deel van W.-Afrika.Een verhaal dAt wij in één ruk hebben uitgelezen, omdat Durrellzo chJrmapt causercnd weet te vertellen over verzameltochten bijdag cn nacht, ia oerwouden en rivieren, op bergen en meren. Dathij daarbij ook uitvoerig vertelt over zijn bruine helpers en gidsenop deze tochten, maakt het boek slechts aantrekkelijker.Weliswaar beklaagt de auteur cr zich een paar keer over, dat eendergclijkc vangstexpeditie zo weinig gelegenheid biedt, zich te ver-diepen in dz levensgewoonten der dieren, maar zo en pUssant stekenwe daar toch nog heel wat van op. Sabinc Baur vervaardigde eenaantal voortreffelijke illustraties, <!ie er verder tot bijdragen om onzeaanvankelijkc verzuchting: Alweer eeu boek over dieren in Afrikate wijzigen in: Eén der kostelijkste boeken over dieren in Afrika !Een boek, dat ik ook dc niet zo bijzonder in de biologie geintcres-scerde lezer van harte aanbeveel”.

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

4 3 e J A A R G A N G - M E I 1956

Het Genootschap Amstelodamum, Vcrecniging tot ,bcvor-

dcring der kenois van het verledcu en heden von Am-

sterdam, stelt zich ten doel het wekken van belangstelling

voor de oude en de hedendaagse geschiedenis van

Amsterdam en tracht dut uit dc bronnen te leren en

te doen kennen. Het Genootschap poogt dit doel te

bereiken door het verzamelen van gegevens en het

uitgeven van geschriften; door de leden gelegenbeid te

verschaffen tot het bnocken van belangwekkende ge-

bouwen en instellingen, het houden van tentoonstellingenenz. De leden worden door het bestuur benoemd. op

voordracht ook van de leden. Gewone leden betalen

tcnminate / 8.- en minder dan / 15.-; donateurs bc-

jaarlijks /15.- of meer, Het verenigingsjaar valt

samen met bct kalenderjaar. Opzeggingen van het lid-

maatschap moeten acbriftelijk v66r 1 December geschieden.

***

U1TGAVENVANIIBTGhNOOTSCIIAP 1

verkrijgbaar door tusscnkombt van de Bockhandei en bij

N.V. Drukkerij en Uitgeverij J, H, de Bussy, Amsterdam

Onderstaande pr&em pijn svrboogd met 6% ompcfbelarling

J. W. Enschcdf, Oude marsen van de Amstcrdamsche

schutterij. Klavierbewerking door J. 11 . Garms Jr., 1912

f 0.60.

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Palei% Documenten

betr&nde de overgang van het Amsterdamschc stadhuistot koninklijk paleis, 1913; vexmindcrd tot j3.-; voor

de leden tot 11.25.

hcbcrmbeer Ma. A R N . J . rìAnLYDurgcmcester van Amsterdam

B e s t u u r

vooq+r PROP. Ma. H. DB LA FONLUNE VERWET

fureo% voor#fer PROP. DR. 1. J. BRWMANS

recrefarij MR. J. H. A. RINGELING

Jacob ,Marisstraat 80, W.

pcmringmeesfrr Aunn. VAN DER LAW(Gem. Giro Serie A No. 65: Post-GiroNo. 52391, ten name van het GenootschapA m s t e l o d a m u m )

r e a á c f d c e maan4bhd Mej. D r . 1 . II. VAN EEGHENPrinsengracht 556. C.

W. A. DIIEUHN

J . N . J a c o b s c n Jensen, Supplement op r e i z ige r s t e

Amsterdam, 1937, / 1.50, voor de leden /l.-.

A. E, d’Ailly, Historische Gids van Amsterdam. Prijs

voor de leden /5.-.

IR. R Meuc~na

G. A. PORTIELJB

L. c !kkLiDX VAN WiSTkWU

adminirfrafenr v. d. federrlyit J. F. M. DHN BOER

A. E. d’Ailly, Catalogus van Amster&msche plattegron-Vechtstraat 120 huis Z., tel. 9-17 uur 723255

den f 3.-, voor de lcdcn/2.-.

H. van de Bijl& Register op bijdragen en afbeeldingen

in het Amsterdams Jaarboekje, het Jaarboek Amsteloda-

mum en het Maandblad Amstelodamum f4.50, voor de

Icden /2.50.

iV. F. H. Oldewelt, Kohier van de penonelc quotisatie te

Amsterdam over het jaar 1742. PrijsflO.-, voor leden.(Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den Boer,

Vechtstraat 120 huis).

J. F. M. den Boer en hlcj. S. Duparc, Kroniek van Am-

trrdam over de jaren 1940-1945. Prij, (met aanvulling)

j3.-. (Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. 31 . den

Boer, Vechtstraat 120 huis.j

- - . I k _- _ I - I - _ _ .

- - - - - - ~ - - - 1 - - - - - . - 1 ^ 1 ” 1 . 1 1 _ 1 1 _ . . _ - - _ _ “ - _ _ “ _ - _ . - “ 1 ” _ - “ _ . ” - - _ _ _ l _ l *

_ - ~ - II “ - - - - - “ _ - - _ _ _ I - _ - l ” l _ _

NATIONALE HANDELSBANK N.V.

Amsterdam S@el 250Rotterdam Scbiedmse Vest 154‘s-Gravenhage L. V$hrberg 1 I

*

A L L E B A N K - E N E F F B C T E N Z A K B N

WAAR BLIJFT EET?

Een geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huishouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

Prijs f t,50Vwkr#gbtzar b# Uw bo&bmfelaat

ZOJUIST VERSCHENEN de 20 druk vant

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER(Oud-Cbef Economisch Afd. Amsferdamsc&e Bank N. V.)

De bcdoellng van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel en de effectenbeurs te Amsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een cven onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopedie ge-bruikt kan worden. Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jams gewacht weed.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pagina’s, kloek formaat.

Prijs f 17,50gebonden in fraai linnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MVerkrijgbaar bij Uw Boekverkoper

3 0 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’s foto% gebonden itr fraai linnen stempelband en voor@ van stt$msl;crg f $90Dc expcdltic Pierre Saint Martin, de afdaling in de diepste afgrond der aarde,waarbij Marcel Loubens om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotonderzoeker.

Verkrijgbaar bij de boekhandel

E E N U I T G A V E V A N J. H . D B B U S S Y - A M S T E R D A M

-* . __ _l- ._.- - _. . I. -- -

Rotterdamsche.,Bank

ADMINISTRATIES uI(BEHEER VAN VERMOGE6JS

%BELEGGINGSADVIEZEN

ah265 $ostiglngon I n Nederland

FA . M. VOLKERS JR.A A N N E M E R S V A N

Lood-, Zink-en Sanitaire werkenplaatse l i jk en landel i jk erkendgas- en waterfitter

RUSTENBURCERSTRAAT 106.108, A’DAM.&TEL E P O O N 7 2 3 4 9 0 . 9 8 5 1 7

SHEAFFER’Scomplete collectie endeskundige voorlichtingbij

ALBRACHT,Kalverstr. 73, tel. 31874

DIERBARE BUITdoor GERALD hl. DURRELL

met tthningen van Sabha Baw

fht Algemeen Handelsblad schf onkang$ over dit boek:,,GERALD M. DURRELL is ccn Engelse bioloog, die op zeerjeugdige leeftijd met een vriend naar Brits Kameroen is getrokken,om dieren te verzamelen voor een aantal Britse dierentuinen.In Thc overloaded ark, dat dezer dagen .ondcr de titel Dierbarebuit in een goede vertaling van Kstharina Lyckhma bij J. H. de Bussy(Amsterdam) is verschenen, geeft hij een even fris als boeiend enonopgesmukt relaas van hun avonturen in dit deel van W.-Afrika.Een verhaal dat wij in ben ruk hebben uitgelezen, omdat Durrcllzo charmant causcrend weet te vertellen over verzameltochten bijdag cn nacht, in oerwouden en rivieren, op bergen en meren. Dathij daarbij ook uitvoerig vertelt over zijn bruine helpers en gidsenop deze tochten, maakt het boek slechts aantrckkelijkcr.Weliswaar beklaagt dc auteur cr zich een paar keer over, dat eendergelijke vangstwpcditic 20 weinig gelegenheid biedt, zich te ver-dicpcn in de levensgewoonten der dieren, maar zo en passant stekenwe daar toch nog heel wat van op. Sabine Baur vervaardigde eenaantal voortreffelijke illustraties, die er verder toe bijdragen om onzeaanvmkclijke verzuchting: Alweer een boek over dieren in Afrikate wijzigen in: Een der kostchjkstc boeken over dieren in Afrika 1Een boek, dat ik ook dc niet zo bijzonder in de biologie geinteres-seerde Iaer van harte aanbeveel”.

Gebonden:

f 8,90

Verkr#gbaar b$’ Uwb o e k h a n d e l a a r

.-mm-- --._ -I_--_--- -I . - ___-_ .-II”-_ I-.‘ ___---- - .-“..-m-* *_I-I”.--.I ---I -- II^ I _ - _ I

REMBRANDTNUMMER

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

4 3 e J A A R G A N G - J U N I 7 9 5 6

c

DE MAANDEN JULI EN AUGUSTUS VERSCHIJNT DIT BLAD NIET

Het Genootschap ~mste~odamum, vermiging tot bevor-

dering der kennis van het verleden en heden van Am-

sterdam, stelt zich ten doel het wekken van belangstelling

voor de oude en de hedendaagse geschiedenis van

Amsterdam en tracht deze uit de bronnen te leren ente doen kennen. Het Genootschap poogt dit doel te

bereiken door het verzamelen van gegevens en het

uitgeven van geschriften; door de leden gelegenheid te

verschafSen tot het bezoeken van belangwekkende ge-

bouwen en instellingen, het houden van tentoonstellingen

enz. De leden worden door het bestuur benoemd, op

voordracht ook van de leden. Gewone leden betalen

tenminste 8.- en minder dan f15.-; donateurs ba

talen jaarlijks fl5.- of meer. Het verenigingsjaar valtsamen met het kalenderjaar. Opzeggingen van het lld-

maatschap moeten schriftelijk v66r 1 december geschieden

***

U I T G A V E N V A N H E T G E N O O T S C H A P

verkrijgbaar door tussenkomst van de boekhandel en bij

N.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, Amsterdam

On&staande pr&en @h verhoogd met 6 yO om~etbelaztiqg

Jaarboek. Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m

40 f2.50. Van nummer 41 af f 4.-, voor niet leden

f 6.-.

Maandblad. Voor zover nog voorhanden: de jaargangen

1 t/m 32 fl.-, afzonderlijke nummers fO.15. Van

jaargang 33 af f5.-, afzonderlijke nummers 10.60.

J. W. Enschede. Oude marsen van de Amsterdamsche

schutterij. Klavierbewerking door J. H. Garms Jr., 1912

f 0.60.

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Paleis. Documenten

betreffende de overgang van het Amsterdamsche stadhuis

tot koninklijk paleis, 1913; verminderd tot f 3.-; voor

de leden tot f 1.25.

J . N . Jacobsen Jensen, Supplement op reizigers te

Amsterdam, 1937, f 1.50, voor de leden f l.-.

A. E. d’Ailly, Historische Gids van Amsterdam. Prijsvoor de leden f 5.-.

A. E. d’Ailly, Catalogus van Amsterdamsche plattegron-

den f 3., voor de ledenf2.-.

H. van der Bijl& Register op bijdragen en afbeeldingen

in het Amsterdams Jaarboekje, het Jaarboek Amsteloda-

mum en het Maandblad Amstelodamum f 4.50, voor deleden f 2.50.

W. F. H. Oldewelt, Kohier van de personele quotisatie tcAmsterdam over het jaar 1742. Prijs f lO.-, voor leden.

(Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den Boer,

Vechtstraat 120 huis).

J. F. M. den Boer en Mej. S. Duparc, Kroniek van Am-

sterdam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aanvulling)

f 3.-. (Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den

Boer, Vechtstraat 120 huis.)

GENOOTSCHAPAMSTELODAMUMOpgerichf i n 1 9 0 0

Bascbamba.w M R . ARN. J . D*&LLT

Burgemeester van Amsterdam

Bestuurvooqifter PROF. MR. H. DE LA FONTAINE VERWEP

tweede vooqjttcr PROF. DR. 1. J. BRUGMANS

secrefaris M R . J . H . A . R I N G E L I N G

Jacob Marisstraat 80, W.

penningmssrter ANDR. V A N D E R L A A N

(Gem. Giro Serie A, No. 65: Post-GiroNo. 52391, ten name van het GenootschapAmstelodamum)

reoàctrics maandblad Mej. Dr. 1. H. VAN EEGHEN

Prinsengracht 556, C.

W. A. DRIESSEN

Ia. R. MEISCHKE

G A . PORTIELJE

L . C . S C H A D E V A N Wusr~mr

ahsinistrateur v. d. IedenQrt J. F. M. DEN BOER

Vechtstraat 120 huis Z., tel. 9-17 uur 723255

N A T I O N A L E H A N D E L S B A N K N . V .

Amsterdam Singel 250Rotterdam Scbiedame Veft 154

‘s-Gravenhage L. Vzjverberg 11

*

ALLIC B A N K - E N EFFRCTENZAKEN

WAAR BLIJFT EET?Hnirbodkasbod ~i&egatw i n ~ammverking matdr AWriandn Varanigng OM Hnimronwen

Een geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischexenken voor huishouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

Prijs f 2,50Verkrggbaar bzj Uw boekhandelaar

ZOJUIST VERSCHENEN de Ze druk van:

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER(Oud-Chef Economische Afd. Amsterdamscbe Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel en de effectenbeurs te Amsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een even onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopedie ge-bruikt kan worden. Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pagina’s, kloek formaat.

Prijs f 17,50gebonden in fraai linnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MVerkrijgbaar bij Uw Boekverkoper

3 0 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’8 foto’8 gebonden in fraai íinnen stempelband en voorqjen van stofomslag f 6,90

De expeditie Pie r re S ai nt Martin, de afdaling in de diepste afgrond der aarde,waarbij Marcel Loubens om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotondenotker.

Verkrijgbaar bij de boekhandel

E E N U I T G A V E V A N J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A M

.

Rotterdamsche Bank

ADMINISTRATIE ENBEHEER VAN VERMOGENS

%BELEGGINGSADVIEZEN

265 Jlertigingen in Nederland

F A . bl. VOLKERS J R .A A N N E M E R S V A N

Lood-, Zink-& Sanitaire werkenplaatselijk en landelijk erkendgas- en waterfitter

RUSTENRURCERSTRAAT 106.1t%, A’DAM-Z.T E L EPOON 7 2 3 4 9 0 . 9 8 3 1 7

olieverf en pastelsvoor kunstschilders

ALBRACHT & Co. N.V.KALVERSTRAAT 73, AMSTERDAM

Tel. 31874

DIERBARE BUIT

Gebonden:

f 830

Verkrygbaar b.j Uwb o e k h a n d e l a a r

door GERRLD M. DURRELL

met tekeningen van Sabine Baw

Het Akerneen Handelsblad scheef oniattgs over dit boek:,,GERALD M. DURRELL is een Engelse bioloog, die op zeerjeugdige Izeftijd met een vriend naar Brits Kameroen is getrokken,om dieren te verzamelen voor een aantal Britse dierentuinen.In The overloaded ark, dat dezer dagen onder de titel Dierbarebuit in een goede vertaling van Katharina Lycklama bij J. H. de Bussy(Amsterdam) is verschenen, geeft hij een even fris als boeiend enonopgesmukt relaas van hun avonturen in dit deel van W.-Afrika.Een verhaal dat wij in één ruk hebben uitgelezen, omdat Durrellzo charmant causerend weet te vertellen over verzameltochten bijdag en nacht, in oerwouden en rivieren, op bergen en meren. Dathij daarbij ook uitvoerig vertelt over zijn bruine helpers en gidsenop deze tochten, maakt het boek slechts aantrekkelijker.Weliswaar beklaagt de auteur er zich een paar keer over, dat eendergelijke vangstexpeditie zo weinig gelegenheid biedt, zich te ver-diepen in de levensgewoonten der dieren, maar zo en passant stekenwe daar toch nog heel wat van op. Sabine Baur vervaardigde eenaantal voortreffelijke illustraties, die er verder toe bijdragen om onzeaanvankelijke verzuchting: Alweer cen boek over dieren in Afrikate wijzigen in: Een der kostelijkste boeken over dieren in Afrika IEen boek, dat ik ook de niet zo bijzonder in de biologie geinteres-seerde lezer van harte aanbeveel”.

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

438 J A A R G A N G - S E P T E M B E R 1956

Het Genootschap Amstelodamum, Vereniging tot bevor-

dering der kennis van het verIeden en heden van Am-

sterdam, stelt zich ten doel het wekken van belangstelling

voor de oude en de hedendaagse geschiedenis van

Amsterdam en tracht deze uit de bronnen te leren ente doen kennen. Het Genootschap poogt dit doel te

bereiken door het verzamelen van gegevens en het

uitgeven van geschriften; door de leden gelegenheid te

verschaffen tot het bezoeken van belangwekkende ge-

bouwen en instellingen, het houden van tentoonstellingen

enz. De leden worden door het bestuur benoemd, op

voordracht ook van de leden. Gewone leden betalentenminste f6.- en minder dan f15.-: donateurs be-

talen jaarhjks jl5.- of meer. Het verenigingsjaar valt

samen met het kalenderjaar. Opzeggingen van het lid-

maatschap moeten schriftelijk vóór 1 december geschieden.

***

U I T G A V E N V A N H E T G E N O O T S C H A P

velkrijgbaar door tussenkomst van de boekhandel en bij

N.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, Amsterdam

prjten z#n verhoogd met 6 yo omzetbelasting

Jaarboek. Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m

40 f2.50. Van nummer 41 af f4.-, voor niet leden

f 6.-.

Maandblad. Voor zover nop voorhanden: de jaargangen

1 t/m 3 2 f l . - , afzonderlijke nummers j0.15. Van

jaargang 33 af f5.-, afzonderlijke nummers fO.60.

J. W. Enschede, Oude marsen van de Amsterdamsche

schutterij. Klavierbewerking door J. H. Garms Jr.. 1912

fO.GO

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Paleis. Documenten

betreffende de overgang van het Amsterdamsche stadhuistot koninklijk paleis, 1913; verminderd tot f3.-; voor

de leden tot f 1.25.

J . N . Jacobsen Jensen, Supplement op reizigers te

Amsterdam, 1937, f 1.50, voor de leden f l.-.

A. E. d’Ailly, Historische Gids van Amsterdam. Prijs

voor de leden f 5.-.

A. E. d’Ailly, Catalogus van Amsterdamsche plattegron-

den/3.-, voor de ledenfl.-.

H. van der Biill, Register op bijdragen en afbeeldingen

in het Amsterdams Jaarboekie, het Jaarboek Amsteloda-

mum en het Maandblad Amstelodamum f4.50, voor dc

ledenf2.50

W. F. H. Oldewelt, Kohier van de personele quotisatie trAmsterdam over het jaar 1742. Prijs flO.-, voor leden.

(Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den Boer,

Vechtstraat 120 huis).

J. F. M. den Boer en Mei. S. Duparc, Kroniek van Am-sterdam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aanvulling)

f 3.-. (Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den

Boer, Vechtstraat 120 huis.)

GENOOTSCHAPAMSTELODAMUMOpgericht in 1900

Berchembeer MR. ARN. J. D’AILLY

Bestuurvoor$ter PROP. MR. H. DE LA FONTAINE VE;RWEP

tweede wmyitter PROF. DR. 1. J. BRUGMANS

secretaris MR. J. H. A. RINGFLING

Jacob Marisstraat 80, W.

pennrrpeestet ANDR. VAN ~EH LAAN

(Gem. Giro Serie A, No. 65: Post-GiroNo. 52391, ten name van het GenootschapAmstelodamum)

redactrice maandbhd Mej. Dr. 1. H. VAN EEGHEN

Prinsengracht 556, C.

W. A. DRIESSEN

IR. R. MEISCHKE

G A. PORTIELJE

L . C . S C H A D E V A N WESTRUM

administratuu v. d . iedenl~st J. F. M. DEN BOER

Vechtstraat 120 huis Z., tel. 9 - 1 7 uur 723255

NATIONALE HANDELSBANK N.V.

Amsterdam Singel 250Rotterdam Scbiedamse Vest 154‘s-Gravenhage L, Vzjksrberg íí

*

A L L E B A N K - HN BIPBCTBNZAKEN

WAAR BLIJFT HET?

Ben geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huishouding cn sociale gegevensvoor de huisvrouw.

Pr@ f 2,50VerAr#gbaar bj: Uw boekhandelaar

ZOJUIST VERSCHENEN de 20 druk van:

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER(Oud-Chef Economische Afd. Amsterdamscbe Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel en dc effectenbeurs te Amsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een cven onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopcdic ge-bruikt ,kan worden. Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pagina’s, kloek formaat.

Prijs f 17,50gebonden in fraai linnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MVerkrijgbaar bij Uw Boekverkoper

3 0 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’s foto’s gebonden in fraai linnen stempelband en voorqie# van stofomslag f 6,9()_ De expeditie Pic rr c S ai n t Martin, de afdaling in de diepste afgrond der aarde,

# waarbij Marcel Loubens om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotonderzotkcr.

Verkrijgbaar bij de boekhandel

E E N U I T G A V E V A N J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A M

Rotterdamsche bBank

ADMINISTRATIE ENBEHEER VAN VERMOGENS

*BELEGGINGSADVIEZEN

265 ,Vertigingen in Nederland

F A . BI. VOLKERS J R .A A N N E M E R S V A N

Lood-, Zink-en Sanitaire werkenplaatselijk en hndclijk erkendgas- en waterfitter

RUSTENBURCERSTRAAT 106 .103 , A’DAM-2.T E L E F O O N ?33490-98311

olieverf en pastelsvoor kunstschilders

ALBRACHT & Co. N.V.KALVERSTRAAT 73, AMSTERDAM

Tel. 31874

DIERBARE BUIT

Gebonden:

f 8,90

Verhjgbaar btj’ Uwboekhandelaar

door GERALD M. DURRELL

mat tdmingen van Sabine ì3aur

Het Algemeen Handelsblad sclweej onlangs over dit bok,,GERALD M. DURRELL is een Engelse bioloog, die op zeerjeugdige leeftijd met een vriend naar Brits Kameroen is getrokken,om dieren te verzamelen voor een aantal Britse dierentuinen.In The overloaded ark, dat dezer dagen onder de titel Dierbarebuit in een goede vertaling van Katharina Lycklama bij J. H. de Bussy(Amsterdam) is verschenen, geeft hij een even fris als boeiend enonopgesmukt relaas van hun avonturen in dit deel van W.-Afrika.Een verhaal dat wij in ten ruk hebben uitgelezen, omdat Durrellzo charmant causerend weet te vertellen over venameltochten bijdag en nacht, in oerwouden en rivieren, op bergen en meren. Dathij daarbij ook uitvoerig vertelt over zijn bruine helpers en gidsenop deze tochten, maakt het boek slechts aantrekkelijker.Weliswaar beklaagt de auteur er zich een paar keer over, dat eendergelijke vangstexpeditie zo weinig gelegenheid biedt, zich te ver-diepen in dc levensgewoonten der dieren, maar zo en passant stekenwe daar toch nog heel wat van op. Sabine Baur vervaardigde eenaantal voortreffelijke illustraties, die er verder toe bijdragen om onzeaanvankelijke venuchting: Alweer een boek over dieren in Afrikate wijzigen in: E&n der kostelijkste boeken over dieren in Afrika 1Een boek, dat ik ook de niet zo bijzonder in de biologie geinteres-seerde lezer van harte aanbeveel”.

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

438JAARGANG - O C T O B E R 1 9 5 6

Het Genootschap Amstelodamum, Vereniging tot bevoi-

derlng der kennis van het verleden en heden van Am-

sterdam, stelt zich ten doel het wekken van belangstelling

voor de oude en de hedendaagse geschiedenis van

Amsterdam en tracht deze uit de bronnen te leren en

te doen kennen. Het Genootschap poogt dit doel tebereiken door het verzamelen van gegevens en het

uitgeven van geschriften; door de leden gelegenheid te

verschaffen tot het bezoeken van belangwekkende ga

bouwen en instellingen, het houden van tentoonstellingen

enz. De leden worden door het bestuur benoemd, op

voordracht ook van de leden. Gewone leden betalen

tenminste f8.- en minder dan f15.-; donateurs be-

talen jaarlijks flS.- of meer. Het verenigingsjaar valt

samen met het kalenderjaar. Opzeggingen van het lid-

maatschap moeten schriftelijk v66r 1 december geschieden.

***

U I T G A V E N V A N H E T G E N O O T S C H A P

verkrijgbaar door tussenkomst van de boekhandel en bij

N.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, Amsterdam

pr&n Y@I oerboogd met 6 yo oqctbalartìng

Jaarboek. Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m

40 f2.50. Van nummer 41 af f4.-, voor niet leden

j6.7

Maandblad. Voor zover nog voorhanden: de jaargangen

1 t/m 32 jl.-, afzonderlijke nummers jO.15. Van

jaargang 33 af j5.-, afzonderlijke nummers jO.60.

J. W. Enschede, Oude marsen van de Amsterdamsche

schutterij. Klavierbewerking door J. H. Garms Jr., 1912

j0.60.

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Paleis. Documentenbetreffende de overgang van het Amsterdamsche stadhuis

tot koninklijk paleis, 1913; verminderd tot j3.-; voor

de leden tot f 1.25.

J. N. Jacobsen Jemen, Supplement op reizigers te

Amsterdam, 1937, j1.50, voor de leden j 1.7

A. E. d’Ailly, Historische Gids van Amsterdam. Prijs

voor de leden j.5.-.

A. E. d’Aillv, Catalogus van Amsterdamsche

den f 3.-, voor de leden j2.-.

plattegron-

H. van der Bijll, Register op bijdragen en afbeeldingen

ln het Amsterdams Jaarboekie, het Jaarboek Amsteloda-

mum en het Maandblad Amstelodamum j4.50, voor de

leden j2.50.

W. P. H. Oldewelt, Kohier van de personele quotisatie te

Amsterdam over het jaar 1742. Prijs jlO.-, voor leden.

(Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den Boer,

Vechtstraat 120 huis).

J. P. M. den Boer en Mej. S. Duparc, Kroniek van Am-sterdam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aanvulling)

f3.-. (Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. denBoer, Vechtstraat 120 huis.)

GENOOTSCHAPAMSTELODAMUMOpgericht in 1900

MR. ARN. J.Burgemeester

D ’ AILLTvan Amsterdam

Bestuuroooqìtter PROF. Mn. H. DE LA FONTA~E VERWBX

tweede vowyjtter PROF. DR. 1. J. BRUGMUS

sem?tarìr M n . J . H . A . R I N G E L I N G

Jacob Marisstraat 80, W.

penningmeesfer ANDR. VAN DER LAAN

(Gem. Giro Serie A, No. 65: Post-GiroNo. 52391, ten name van het GenootschapAmstelodamum)

redactrice maandblad Mej. Dr. 1. H. VAN EEGHENPrinsengracht 556, C.

W. A. DRIESSEN

IR. R. MEISCHKB

G A . PORTIELJE

L. c. fkHADE V A N WESTRUM

administrateur o. d. fedunlj’rt J. F. M. DEN BOER

Vechtstraat 120 huis 2.. tel. 9-17 uur 723255

NATZONALB HANDELSBANK N.V.

Amsterdam S&@ 250Rotterdam Sc&wIaamse vest 154‘s-Gravenhage L. Vz$wburg 11

*

A L L E B A N K - E N EFPBCTONZAKLN

WAAB BLIJFT BET?

Een geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huishouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

Prgs f &50Verkr~gbaar btj Uw boekbadèlaar

VERSCHENEN de 243 druk ~urt

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER(Oud-Chef Economisch Afd. Amsterdumscbe Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effcetcnhandci en de cffeetenbeura te Amsterdam,

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en ten even onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopedie ge-bruikt kan worden, Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pagina’s, kloek formaat.

Prijs f 17,50gebonden in fraai lianen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MVerkrijgbaar bij Uw Boekverkoper

3 0 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’s foto’s gebonden in fraai &nnan rfentpclband en voorqha trm rtofomdag f $90De cxpcdide Pierre Saint Martin, dc afdaling in dc diepste afgrond der aarde,waarbij Marcel Loubcns om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotonderzoeker.

Verkrijgbaar bij de boekhandel

B E N U I T G A V E V A N J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A M

RotterdamAhe BankADMINISTRATIE EN

BEHEER VAN VERMOGENSir

BELEGGINGSADVIEZEN

255 Vestigingen in Nederland

FA. M. VOLKERS J R .A A N N E M E R S VA.N

Lood-, Zink-en Sanitaire werkenplaatse l i jk en landel i jk erkendgas- en waterf i t ter

RUSTENBURGERSTRAAT 106.108, A’DAM-2.T E L E F O O N 7 8 3 4 9 0 . 9 8 3 1 7

oiieverf en pastelsvoor kunstschilders

ALBWACHT & Co. N.V.KALVERSTRAAT 73, AMSTERDAM

Tel. 31874

V E R S C H E N E N :

DE EEUWIGE SIRENEd o o r Marjorie C o r y n

Van de vrouwen, waarover in dit boek wordt geschreven, zijn sommigenberoemd geweest , sommigen berucht , sommigen hebben bi jna in hetverborgene geleefd, want zij zijn niet zo zeer uitgekozen om hun ver-maardheid als wel om hun uiteenlopend karakter. Toch hebben allen opeen of andere manier hun sporen nagelaten in de annalen der geschiedenis.Zij maakten om hun doel te bereiken echter al len gebruik van het-zelfde middel, n.1.: bekoren.Zij bereikten dit doel, omdat zij de strategie van de liefde volkomenbeheersten; zij faalden tenslotte omdat zij vaak te veel verlangden.

Inhoud : CleopatraAnna BoleynMadame de MontespanNel1 GwynneGermaine de StaelMarie Waleska Omvang: bijna 300 pagina’sSophie Dawes Prijs f 8,90

. Lola Montez

Gebonden ìn fraaì linnen stempelband en vooqìen van klewìg stofomsZagVerkrigbaar bJ Uw boeAhandeZaar. Uitgave J. H. de Bussy - Amsterdam.

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

43sJAARGANG - N O V E M B E R 1 9 5 6

Het Genootschap Amstelodamum, Vereniging tot bevor-

daing der kennis van het verleden en heden van Am-

sterdam, stelt zich ten doel het wekken van belanmg

voor de oude en de hedendaagse geschiedenis van

Amsterdam cn tracht deze uit de bronnen te leren en

te doen kennen. Het Genootschap poogt dit doel te

bereiken door het verzamelen vaa gegevens en hetuitgeven van geschriften; door de leden gelegenheid te

verschaffen tot het bezoeken van belangwekkende ge

bouwen en instellingen, het houden van tentoonstellingen

enz. De leden worden door het bestuur benoemd, opvoordracht ook van de leden. Gewone leden betalen

tenminste f E.- en minder dan 115.-; donateurs ba

talen jaarlijks fl5.- of meer. Het verenigingsjaar valt

samen met het kalenderjaar. Opzeggingen van het lid-maatschap moeten schriftelijk v66r 1 december geschieden.

***

U I T G A V E N V A N H E T G E N O O T S C H A P

vc.-kriigbaar door tussenkomst van de boekhandel en bij

N.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, Amsterdam

pr&ea #n uarboogd me: 6 y0 om~etbclasfing

Jaarboek. Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m

40 f2.50. Van nummer 41 af f 4.-, voor niet leden

f 6.-.

Maandblad. Voor zover nog voorhanden: de jaargangen

1 t/m 32 fl.-, afzonderlijke nummers f 0.15. Van

jaargang 33 af f 5.-, afzonderlijke nummers f 0.60.

J. W. Enscbedb, Oude marsen van de Amsterdamsche

schutterij. Klavierbewerking door J. H. Garms Jr., 1912

f 0.60.

H. Brugmans, Van Raadhuis tot Paleis. Documenten

betreffende de overgang van het Amsterdamsche stadhuis

tot koninklijk paleis, 1913; verminderd tot f 3.-; voor

de leden tot f 1.25.

J. N. Jacobsen Jensen, Supplement op reizigers teAmsterdam, 1937, f 1.50, voor de leden f l.-.

A. E. d’Ailly, Historische Gids van Amsterdam. Prijs

voor de leden f 5.-.

A. E. d’Ailly, Catalogus van Amsterdams& plattcgron-

d& f 3.-, voor de leden f 2.-.

H. van der Bijl& Register op bijdragen en afbeeldingen

in het Amsterdams Jaarboekie, het Jaarboek Amsteloda-

mum en het Maandblad Amstelodamum f 4.50, voor de

leden f 2.50.

W. F. H. Oldewelt, Kohier van de personele quotisatie te

Amsterdam over het jaar 1742. Prijs f lO.-, voor leden.(Uitsluite-nd verkrijgbaar bij de Heer J. P. M. den Boer,

Vechtstraat 120 huis).

J. F. M. den Boer en Mej. S. Duparc, Kroniek van Am-

sterdam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aanvulling)f3.-. (Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. den

Boer, Vechtstraat 120 huis.)

GENOOTSCHAPAMSTELODA.MUMOpgericht in 1900

Bescbwmbesr M n . ARN. J . D'AILLTBurgemeester van Amsterdam

BeStUUrooor~itfcr PROF. MR H. DE LA FONTNNB Vsnwax

tweedc uooqittw PROF. DR. 1. J. BRLIGUANB

recrcforis MR. J. H. A. RINGELINGJacob Marisstraat 80, W.

pmingmrss#ar ANDR. VAN DER LAAN(Gem. Giro Serie A, No. 65: Post-GiroNo. 52391, ten name van het GenootschapAmstelodamum)

rdac:rics maandblad Mej. Dr. 1. H. VAN EEGHENPrinsengracht 556. C.

W. A. DRIESSEN

IR. R. MEISCHKB

G A . PORTIXLJB

adminirtmfsw Y. d. Ieah#f J. F. M. DEN BOERVechtstraat 120 huls 2.. tel. 9-17 uur 723255

- 1 - - 1 . _ _ . _ - - - _ - - - - - - I _ ~ - - - - -

ADMINISTRATIE ENBEHEER VAN VERMOGENS

cBELJZGGINGSADVIEZEN

F A . M. VOLKERS J R .A A N N E M E R S V A N

Lood-, Zink-en Sanitaire werkenplaatmujk en landel i jk erkendgas- en waterfìtter

R U S T E N B U R C E X S T R R A T 1 0 6 . 1 0 8 , A’DAM-2.TELEBOON 733490.96311

olieverf en past&voor kunstschilders

ALBRACHT & Co. N.V.KALVERSTRAAT 73, AMSTERDAM

Tel. 31874

V E R S C H E N E N :

DE EEUWIGE SIRENEVan de vrouwen, waarover in dit boek wordt geschreven, zijn sommigenberoemd geweest, sommigen berucht, sommigen hebben bijna in hetverborgene geleefd, want zij zijn niet zo zeer uitgekozen om hun ver-maardheid als wel om hun uiteenlopend karakter. Toch hebben allen opeen of andere manier hun sporen nagelaten in de annalen der geschiedenis.Zij maakten om hun doel te bereiken echter allen gebruik van het-zelfde middel, nl.: bekoren.Zij bereikten dit doel, omdat zij de strategie van de liefde volkomenbeheersten; zij faalden tenslotte omdat zij vaak te veel verlangden.

Inhoud: CleopatraAnna BolegnMadame de MontespanNcll GwynneGermaine de StaelMarie WaleskaSophie Dawes

Omvang: bijna 300 pagina’s

Lola Montc2Prijs f 8,90

Gebonden stempelband en vooqien van kteurìg stofomslagVerkrygbaar bìj Uw boekhandelaar. Uitgave J. H. de Bussy - Amsterdam.

NATIONALE HANDELSBANK N.V.

Amsterdam Singel 250Rotterdam Scbiedamse Vest 15’4‘s-Gravenhage L. V@erberg 11

*

A L L E B A N K - B N EFFBCTB NIAKIN

WAAR BLIJFT HET?Hnisbtndkasbttk nifgtgwtn In tmavtrk&g ntldr Nt&rl<urdn Vtrdgìng ma Hnitnvavt~

Een geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seixoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huishouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

* Prijs f Et,50Vcrihjgbaar bij Uw boekhandelaar

VERSCHENEN de 20 druk van:

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER(Oud-Cbef Economische Afd. Amsferciamsche Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel en de effectenbeurs te Amsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een even onmisbare leidraad voor hen die effecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopedie ge-bruikt kan worden. Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pagina’s, kloek formaat.

Prijs f 17,50gebonden in fraai linnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MVerkrijgbaar bij Uw Boekverkoper

I 3 0 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’s foto’s gebonden in fraai linnen stempelband en uooqhm van sfofomslag f 6,90

De expeditie Pier re S a i n t hl artin, de afdaling in de diepste afgrond der aarde,waarbij Marcel Loubens om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotonderzoeker.

Verkrijgbaar bij de boekhandel

E E N U I T G A V E V A N J. H . D E B U S S Y - AhlSTERDAM

AMSTELODAMUMM A A N D B L A D V O O R D E K E N N I S V A N

O R G A A N V A N H E T G E N O O T S C H A P

A M S T E L O D A M U M

43~ J A A R G A N G - D E C E M B E R 1 9 5 6

Her Genootschap Am&odamum, vue&ing tot bevor-

dcringderkulniavanhctve&!deQcnhedulvanAm-sterdam,steItzichtendoelhetwektcnvanbehm+lliog

voor de oude en de hedendaagse geschiede& van

Atmtcrdam en tracht deze uit de bronnen te leren en

te doen knnea Het Genootschap poogt dit doeI te

bereik- door het vemamclen van gege- en h e t

Uitgeven van geachrifti; door de leden gelegenheid tavemehaffen tot het bezoeken van belangwekkende ga

bouwen en instellingm, het houden van tentoonstellingenenz. De leden worden door het bestuur benoemd, op

voordracht ook van de leden. Gewone leden betalen

tenminste f 8, en minder dan f 15.~; donateurs ba

talen jaarlijks f 15.- of meer. Het verenigingajaar valtamen met het kalenderjaar. Opzeggingen van het lid-

maatschap moeten schriftelijk v66r 1 december geschiedeo.

***

U I T G A V E N V A N H E T G E N O O T S C H A P

verkrijgbaar door tussenkomst van de boekhandel en bijN.V. Drukkerij en Uitgeverij J. H. de Bussy, Amsterdam

Ondwskmdu p&en s$n vmboogd mst 6% om~a#bvlastìng

Jaarboek. Voor zover nog voorhanden nummer 1 t/m

40 f 2.50. Van nummer 41 af f 4.-, voor niet leden

f6.-.

Maandblad. Voor zover nog voorhanden: de jaargangen

1 t/m 3 2 f l . - , afzonderlijke nummers f 0.15. Van

jaqa.ng 33 af f 5.. afzonderlijke nummers f 0.60.

J. W. Ensched6, Oude marsen van de Amstcrdamscheschutterij. Klavierbewerking door J. H, Garms Jr., 1912

f 0.60.

I-L Brugmans, Van Raadhuis tot Paleis. Documenten

bet&Iende de overgang van ha An-sterdamsche stadhuis

tot koninklijk paleis, 1913; verminderd tot f 3.-; voorde leden tot f 1.25.

J . N . Jacobsen Jensen, Supplement op reizigers

Amsterdam, 1937, f 1.50, voor de leden f l.-.te

k E. d’Ailly, Historische Gids van Amsterdam. Prijs

voor de leden f 5.-.

A. E. d’Ailly, Catalogus van Amsterdamschedenf3.-, voor de leden f 2.-.

plattegron-

H. van der Bijll, Register op bijdragen en afbeeldingen

in het Amsterdams Jaarboekie, het Jaarboek Amsteloda-

mum en het Maandblad Amstelodamum f 4.50, voor de

leden f 2.50.

W. F. H. Oldewek, Kohier van de personele quotisatie te

Amstadam over het jaar 1742. Prijs f lO.-, voor leden.(Uitsldtend verkrijgbaar bij de Heer J. P. M. den Boer,

Vechtstraat 120 huis).

J. F. M. den Boer en Mej. S. Duparc, Kroniek van Am-

eterdam over de jaren 1940-1945. Prijs (met aanvulling)

f 3.-. (Uitsluitend verkrijgbaar bij de Heer J. F. M. denBoer, Vechtstraat 120 huis.)

GENOOTSCHAPAMSTELODAMUMOpgericht in 1900

Mn. ARN. J. D'AILLY

Burgemeester van Amsterdam

Bestuurvoor?$tur PROF. MR. H. DB LA FONTAINE VERWEY

tvwde voor$ter PROP. DR. 1. J. BRUGMANS

recrehriz M n . J . H . A . R IN GELING

Jacob Marisstmat 80, W.

JhW&‘?S#StW hDR. VAN DER hAN

(Gem. Giro Serie A, No. 65: Post-GiroNo. 52391, ten name van het GenootschapAmstelodamum)

rudartricu muu~lad Mej. Dr. 1. H. VAN EEGHEN

Prinsengracht 556, C

W. A. DIUHSSEN

In. R MEIscHna

G. h PORTIBLJB

L. c. SCHADE VAN -%k.?l-RUM

odminisfratuw v. d. J. P. M. DEN BOER

Vechtstraat 120 huis 2.. tel. 9 - 1 7 UUX 7 2 3 2 5 5

Rotterdamsche Bank

F A . M. VOLKERS J R .A A N N E M E R S V A N

Lood-, Zink-en Sanitaire werkenplaatse l i jk en landel i jk erkendga8- en waterfitter

RUSTENBURCERSTRAAT 106.108, A'DAM-Z,TELBFOON 733490.98317

Tel. 31874

ALBRACHT & Co. N.V.KALVERSTRAAT 73, AMSTERDAM

olieverf en pastelsvoor kunstschilders

V E R S C H E N E N :

DE EEUWIGE SIRENEdoor Marjorìe Coryn

Van de vrouwen, waarover in dit boek wordt geschreven, zijn sommigenberoemd geweest, sommigen berucht, sommigen hebben bijna in hetverborgene geleefd, want zij zijn niet zo zeer uitgekozen om hun ver-maardheid als wel om hun uiteenlopend karakter. Toch hebben allen opeen of andere manier hun sporen nagelaten in de annalen der geschiedenis.Zij maakten om hun doel te bereiken echter allen gebruik van het-zelfde middel, n.1. : bekoren.Zij bereikten dit doel, omdat zij de strategie van de liefde volkomenbeheersten; zij faalden tenslotte omdat zij vaak te veel verlangden.

Inhoud : CleopatraAnna BoleynMadame de MontespanNel1 GwynneGermaine de StaelMarie Waleska Omvang: bijna 300 pagina’sSophie DawesLola Montez

Prijs f 8,90

Gebonden in fraaì Zinnen stempelband en vooqìen van kleurìg stofomslagVerkrygbaar baj Uw boekhandezaar, Uitgave J. H. de Bussy - Amsterdam.

-

NATIONALE HANDELSBANK N.V.

Amsterdam Singel 250Rotterdam Scbiedamrc Vest 154‘s-Gravenhage L. Vijverberg 11

*

ALLE B A N K - E N E F F E C T E N Z A K E N

WAAR BLIJFT HET?Hnidon&asboek nitgqwandc NoaWand~a Vm&vùg

inD a n

rammvwkingHhnvnwan

mo:

Een geheel nieuw kasboek, uiterst practisch,voorzien van afwasbaar, gevernist, omslag.Met seizoenrecepten en -artikeltjes, practischewenken voor huishouding en sociale gegevensvoor de huisvrouw.

Prijs f 2,50Verkrigbaar bq Uw boekbandelrtar

VERSCHENEN de 2e druk van8

BEURS EN EFFECTENHANDELdoor S. BROUWER

(Oud-Chef Economische Afd. Amsfwdamsche Bank N. V.)

De bedoeling van dit boek is in de eerste plaats het verschaffen van inlichtingen endocumentatie omtrent de effectenhandel cn de effectenbeurs te Atnsterdam.

Het is een onmisbaar studie- en naslagwerk voor allen die beroepshalve met deze handel enbeurs in contact staan en een even onmisbare leidraad voor hen die eflecten bezitten.

Het is voorzien van een uitgebreid register, zodat het tevens bij wijze van encyclopedie ge-bruikt kan worden. Een boek, enig in zijn soort, waarop al vele jaren gewacht werd.

Totaal 27 hoofdstukken, omvang ruim 350 pag&a’s, kloek formaat.u14 .J*r

Prijs f 17,50 igebonden in fraai linnen stempelband

U I T G A V E J . H . D E B U S S Y - A M S T E R D A MVerkrijgbaar bij Uw Boekverkoper

30 J A A R O N D E R D E A A R D Edoor NORBERT CASTERET

met 25 pagina’s foto’s gebonden in j-aai linnen stempefbatrd tin voorxien van JtofomJag f 6,90

De expeditie Pierre Saint Martin, de afdaling in de diepste afgrond der aarde,waarbij hlarcel Loubens om het leven kwam en andere boeiende herinneringen vande bekende Franse grotonderzoeker.

Verkrijgbaar bij de boekhandel

E E N U I T G A V E V A N J. H . D E B U S S Y - A M S T E R D A M