1769 - 1794 - VLIZ · 3.2.8 Het ontstaan van het "Voorgeborgte buyten de Westpoorte" 158 ......

249
1 1769 - 1794

Transcript of 1769 - 1794 - VLIZ · 3.2.8 Het ontstaan van het "Voorgeborgte buyten de Westpoorte" 158 ......

1

1769 - 1794

2

Stadsarchief Oostende

Oostendse historische publicaties 2

3

4

5

INHOUDSOPGAVE

WOORD VOORAF 9

DANK 11

LIJST VAN AFKORTINGEN 13

INLEIDING 15

1 OOSTENDE 1769 : EEN INGEDOMMELDE HAVENSTAD ONTWAAKT 19 1.1 De Oostendse haven op weg naar meer zelfstandigheid 23

1.1.1 Haventoegankelijkheid 23 1.1.2 De havenuitrusting. 32 1.1.3 Haventrafiek 36

1.2 Het stadsuitzicht in 1769 41 1.2.1 De militaire omwalling 41 1.2.2 Het stratennet 45 1.2.3 Burgerlijke en religieuze gebouwen 47 1.2.4 Militaire gebouwen 53 1.2.5 Huizen 55 1.2.6 Stadsleven en industrie 57

2 1769-1778 : NIEUWE TROEVEN VOOR DE OOSTENDSE HAVEN. VERBETERDE HAVENTOEGANG EN HET EERSTE VLOTDOK 63 2.1 De verbeterde haventoegankelijkheid 67 2.2 Naar de aanleg van het eerste vlotdok 73 2.3 Evolutie in het stadsbeeld en stadsleven 91

6

7

3 1778-1783 : NAAR DE UITBOUW VAN EEN NIEUW HAVENCOMPLEX EN NAAR STADSUITBREIDING 97 3.1 Een nieuw havencomplex 99

3.1.1 De stijgende haventrafiek en zijn problemen 99 3.1.2 Haventoegankelijkheid 105 3.1.3 Nieuwe havenaccomodaties 113 3.1.4 De aanleg van het 2de en het 3de vlotdok 115 3.1.5 De uitbouw van de achterhaven 127

3.2 Bevolkingsaangroei en grotere aanvoer van handelswaren leiden tot stadsrenovatie en stadsuitbreiding 131 3.2.1 Bevolkingsaangroei en problemen 131 3.2.2 Nood aan opslagplaatsen 133 3.2.3 De planning van de stadsuitbreiding 134 3.2.4 De stadsrenovatie en de stadsuitbreiding 139 3.2.5 De nieuwbouw in de oude stad 143 3.2.6 Nieuwbouw tussen de oude stad en de dokken 151 3.2.7 De nieuwbouw op het Hazegras blijft uit 156 3.2.8 Het ontstaan van het "Voorgeborgte buyten de Westpoorte" 158

3.3 Evolutie van het stadsleven 163

4 1784-1794 167 4.1 Havenleven en havenuitzicht 169

4.1.1 Dalende handel maar groei van de visserij 169 4.1.2 Havenuitrusting 172 4.1.3 Haventoegankelijkheid verbeterd 175

4.2 De stad herwint zijn zelfvertrouwen 183 4.2.1 Bevolkingsaangroei 187 4.2.2 Op weg naar een meer gevarieerde economie en gewijzigde sociaal -

economische structuren 188 4.2.3 De tweede 18de eeuwse uitbreiding van het stadsterritorium 197 4.2.4 De renovatie in de oude stad 198 4.2.5 De nieuwe stad benoorden de handelskommen in tien jaar tijd

volgebouwd 204 4.2.6 De late maar snelle groei van het Hazegras 223 4.2.7 Het Voorgeborgte 230

5. BESLUIT 233

BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE 237

INDICES 239

OVER DE AUTEUR 245

OOSTENDSE HISTORISCHE PUBLICATIES 247

COLOFON 249

8

9

WOORD VOORAF Jarenlang heeft Daniël Farasyn zich verdiept in de boeiende geschiedenis van Oostende en heeft hij met heel veel geduld en liefde voor onze stad een massa aspecten van het verleden ervan gereconstrueerd. Zijn talloze publicaties over Oostende en diverse bijdragen in tijdschriften en dat gedurende vele jaren hebben Daniël Farasyn terecht de reputatie bezorgd een zeer bek-waam auteur te zijn. Dit werk is bijzonder waardevol en lezenswaardig, ook omdat het een wat minder bekende epi-sode uit onze Oostendse geschiedenis belicht. Onterecht, zo blijkt, want Oostende heeft precies op het einde van de 18de eeuw een hoogtepunt bereikt dat totdantoe ongeëvenaard was en de aanzet zou zijn tot de Belle Epoque in Oostende. In dit werk zult u alles lezen over de evolutie van de haven in die periode, maar ook over het uitzicht van de stad en de uitbreiding ervan. Daniël Farasyn voert ons mee naar een onbekend verleden dat hij met heel veel oog voor details voor ons tot leven brengt. We menen dat dit werk ten volle past in het doel dat wij met onze reeks "Oostendse Historische Publicaties" hebben vooropgesteld, m.n. om plaatselijke vorsers de kans te bieden het resultaat van hun opzoekingen kenbaar te maken en tegelijk een breed publiek van geïnteresseerden te laten kennismaken met het bijzonder rijke verleden van Oostende. Het is dan ook met heel veel dankbaarheid en respect voor het vele werk dat hij voor en over onze stad heeft verricht dat wij dit meesterwerk van Daniël Farasyn als tweede nummer in onze reeks Oostendse Historische Publicaties publiceren. namens het College

de stadssecretaris Johan Vandenabeele

de Burgemeester Jean Vandecasteele

10

11

DANK Aan het stadsbestuur van Oostende die het publiceren van dit boek over een stukje geschiedenis van Oostende mogelijk maakte en Claudia Vermaut, archivaris die zich ten volle inzette voor de realisatie ervan. Aan mijn schoonbroer Germain Schepens voor zijn nooit aflatende hulp en aanmoediging tot het verwezenlijken van dit boek. Een speciaal woord van dank aan mijn echtgenote Gilberte Schepens die mij jarenlang steunde in mijn opzoekingswerk. Daniël Farasyn Auteur

12

13

LIJST VAN AFKORTINGEN A.R.A. Algemeen Rijksarchief Brussel. K.B. Koninklijke bibliotheek Brussel. R.A.G. Rijksarchief Gent. R.A.B. Rijksarchief Brugge. S.A.O. Stadsarchief Oostende. U.B.G. Universiteitsbibliotheek Gent. R.v.Fin. Raad van Financiën. G.R. Geheime Raad. Sec.v.St. en O. Secretariaat van Staat en Oorlog. R.K. Rekenkamers. C.O.O. Commissie Openbare Onderstand. Co.Go.gen. Algemene Regeringsraad. J.E. Jointe der wateren. J.Adm. Jointe der Administratie. Inv.HS Handgeschreven Inventaris. R.S.V. Resolutieboeken van de Staten van Vlaanderen. R.Br.Vr. Resolutieboeken van het Brugse Vrije. K.Pl.Hs. Kaarten en plannen in handschrift. G.I. Geschreven Inventaris. C.M. Collectie Karel Mestdagh. R.O.P.B.A. Receuil des Ordonnances des Pays - Bas Autrichiens. Place.v.Vl. Placcaet boeken van Vlaanderen. G.W.W. Grote West Watering. V.V.F. Vlaamse vereniging voor familiekunde.

14

15

INLEIDING

16

17

Bij het opmaken van deze studie hebben wij een dubbel doel nagestreefd. In de eerste plaats hebben wij de evolutie willen nagaan die het uitzicht en het leven in de haven en in de stad Oostende te beurt is gevallen tijdens de laatste 25 jaar van het Oostenrijks bewind, vanzelfsprekend hierbij de factoren belichtend die deze evolutie in de hand hebben gewerkt. In de tweede plaats is het ons doel geweest te wijzen op het feit dat dit tijdperk van de lokale geschiedenis waarin een belangrijke uitbreiding van haven en stad werd doorge-voerd en het stadsleven een ruime diversifi-catie kende, van veel groter belang is ge-weest dan de zogenaamde Oostendse Com-pagnie-periode, die verkeerdelijk tot hiertoe als het 18de eeuwse hoogtepunt wordt aan-zien van de Oostendse geschiedenis. Zonder de invloed van het bestaan van de Oost-Indische Compagnie op het lokale vlak te willen minimaliseren, moet er toch wor-den op gewezen dat deze aan de geringe kant lag. De bevolking groeide wel wat aan, maar dit bracht geen stadsuitbreiding te-weeg. De open kom buiten de stadswallen gelegen werd wel wat uitgebreid en verdiept, de Nieuwe Inondatie Camerlinckx bij het schor-rengebied gevoegd, maar alle studies om aan geuldiepte te winnen om de toe-gankelijkheid voor grote schepen te verho-gen bleven onuitgewerkt in archiefladen liggen. Wij hebben gemeend er best aan te doen deze studie in een aantal hoofdstukken in te delen waarbij telkens de evolutie van de ha-ven in de eerste plaats wordt belicht omdat dit de belangrijkste economische activiteit blijft uitmaken en het stadsleven in grote mate determineert. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de be-schrijving van haven en stad in 1769, jaar waarin wij uitzonderlijk goed het aantal in-woners en huizen kennen. In het tweede hoofdstuk, 1769 - 1778 wordt nagegaan hoe de haventoegankelijk-heid vanuit zee werd verbeterd en hoe men tot de aanleg van het eerste vlotdok kwam. In het derde hoofdstuk, 1778 - 1783 wordt aangetoond hoe Oostende tijdens de Ameri-

kaanse Vrijheidsoorlog als enige neutrale West-Europese haven, daarenboven be-gunstigd met het statuut van vrijhaven, een fantastische havendrukte kende, wat naar uitbreiding van de handelskommen leidde. Een belangrijke inwijking van vreemdelingen bracht enerzijds een stadsrenovatie teweeg en anderzijds een stadsuitbreiding intra en extra muros. In het vierde hoofdstuk, 1783 – 1794, wordt erop gewezen dat het einde van de Ameri-kaanse Vrijheidsoorlog geen economisch verval voor Oostende meebracht. In deze periode kende de haven een verhoogde vis-serijactiviteit. De bevolking groeide verder aan. Oostende, met een sterk gediversifi-eerde economie, werd een micro-cosmopoli-tische stad. De tweede Franse invasie en bezetting in 1794 stelde brutaal een einde aan de hoog-ste bloeiperiode die de stad in de 18de eeuw heeft gekend. In een totaal vernieuwd ha-ven- en stadslandschap wachtten handels-vaart, visserij, industrie en badtoerisme op nieuwe impulsen, die Oostende vanaf het midden van de 19de eeuw zouden omvor-men tot een veelzijdige haven- en badstad. Tot slot willen wij er op wijzen dat in de pe-riode 1769 - 1794 de grondslagen werden gelegd van het badtoerisme, de bloei van de visserij, van de handelsactiviteit, van de indu-strialisatie en de stadsuitbouw die in de daaropvolgende eeuw Oostende tot hoge bloei zouden leiden : de Belle Epoquetijd van de 19de - 20ste eeuw.

18

19

1

OOSTENDE 1769 : EEN INGEDOMMELDE HAVEN-

STAD ONTWAAKT

20

21

Oostende was in 1769 een kleine versterkte stad die nagenoeg in het midden van de verlaten duinenkust van de Oostenrijkse Nederlanden deels in zee uitpuilde. Met haar oostflank leunde ze aan tegen een brede havengeul, een klein tijdok en enkele loskaaien. Stad en haven waren vrijwel van elkaar gescheiden door de wallen en de hoofdgracht die de stad omgordden. De enige verbinding tussen deze beide afgeslo-ten ruimten was de Kaaipoortbrug. Stad en haven waren complementair. De vesting-stad was er om de enige haven - benevens

Nieuwpoort - waarover onze gewesten toen beschikten te verdedigen en open en vrij te houden voor de handelsvaart. De haven was er om via handel en visserij als motor te dienen voor het economisch leven van de stad. Omwille van het lokale, maar ook van het nationale belang van de haven, menen wij in de eerste plaats aandacht te moeten besteden aan het midden-18de eeuwse Oostendse havengebied dat in uitzicht en leven sterk afweek van het actuele haven-beeld.

22

23

1.1

De Oostendse haven op weg naar meer zelfstandigheid

Om het uitzicht, het nut en gebruik van de verschillende havengedeelten beter te be-grijpen is het aangewezen om de beschrij-ving ervan door te voeren in het kader van de oplossing gegeven aan de toenmalige havenproblemen. Vermits een haven uiteraard een knooppunt is van land- en zeeverkeer is haar uitzicht bepaald door haar verbindingsmogelijkhe-den met de zee en met het binnenland. Dit leidt ons naar het onderzoek van de plaatselijke haventoegankelijkheid. De aard en de intensiteit van de trafiek be-paalt een tweede aspect van het haven-uitzicht, nl. de havenuitrusting.

1.1.1 HAVENTOEGANKELIJKHEID Sinds haar ontstaan eind 16de, begin 17de eeuw, is het hoofdprobleem van de Oos-tendse haven altijd dat geweest van de ha-ventoegankelijkheid, niet zozeer t.o.v. van het achterland maar wel t.o.v. de zee. In 1769 beschikte Oostende over twee degelij-ke verbindingswegen met het binnenland : een waterweg en een steenweg. De voornaamste en ook de oudste was het kanaal Oostende-Brugge en erbij aanslui-tend het kanaal Brugge-Gent dat in het eerste kwart van de 17de eeuw was aange-legd. Coupures gegraven te Brugge en te Gent in 1751-1753 verbonden deze kanalen onderling en met de Schelde. Vanuit Gent waren er voldoende water- en steenwegen om steden verder in het binnenland te be-reiken. Kleine zeeschepen met maximum diepgang van 14 voet konden naar Brugge opvaren. Wegens de geringe diepte van het kanaal Brugge-Gent gebeurde het zelden dat zeeschepen Gent aandeden. Bargie-schepen en binnenlanders bevoeren hoofd-zakelijk de kanalen tussen Oostende en Gent. Van jongere datum was de steenweg Oost-ende-Wijnendale die pas in 1765-1766 op initiatief en op kosten van Oostende werd aangelegd, ondanks het heftig verzet van Brugge. De weg Wynendale-Torhout die uitgaf op de steenweg Brugge-Menen stelde Oosten-de in verbinding met het zuiden van West-Vlaanderen en het noorden van Frankrijk. Vooral voor de afzet van vis was het bestaan van deze steenweg voor Oostende van groot belang.

24

De verbinding vanuit en naar zee was, zoals wij verder zullen zien, wel bevredigend te noemen, maar eiste toch een constante waakzaamheid op, nl. een voortdurend zoeken naar de meest geschikte middelen om de havengeul voldoende diep en de geulmond open te houden. Gelegen aan een lage vlakke zandige kust, gekenmerkt door sterke zeestromingen en getijden, stond de haven voortdurend bloot aan verzanding. Dit leidde tot ophoging van de geulbedding, tot versmalling en ver-plaatsing naar het oosten van de vaargeul en tot mogelijke afsluiting van de geulmond door bankvorming. Men beschikte toen nog niet over de machtige baggerschepen om zandafzettingen vanuit de haven weg te ruimen. Sinds de 17de eeuw was men wel, en met succes, tot een goed uitgebalanceerde combinatie van methodes gekomen om aan de sedimentatie het hoofd te kunnen bie-den, nl. door de natuurlijke en kunstmatige schuring, door het aanleggen van richtwer-ken en door het opwerpen van defensieve geul- en strandwerken. De natuurlijke schu-ring bestond hierin, dat men de zee vrije toegang gaf tot een reeks laaggelegen, door zware dijken omgorde schorrengebie-den. Tweemaal daags kwamen de kreken van deze spoelpolders bij vloed vol. Bij het keren van het tij bezonk een deel van het meegevoerde zand, wat verlanding van de kreken en ophoging van de schorre voor gevolg had. Bij ebbe stroomde het water terug naar zee en schuurde hierbij de bed-ding van de geul uit. Vermits de geul, na het afgraven van de duinen ten oosten van Oostende in 1584, door dergelijke schuring was ontstaan, vormde deze techniek het basiselement in de strijd tegen de verzan-ding. Eenmaal op zijn efficiëntie getoetst bleef het schorrenoppervlak jarenlang on-veranderd. Was de schuurstroming te zwak of te sterk geworden dan ging men over tot het doorsteken van buurpolders of tot het bedijken van schorrengebieden. Als spoelpolders fungeerden in 1769 nog drie schorrengebieden, nl. dit van Lisjemoris, van de Zwaenhoek en van de Nieuwe Inun-datie Camerlinckx1. De Lisjemorisschorre, ten oosten van de

1 R.A.G. K.Pl.Hs.607.

geul, tussen het duin en de Groene Dijk gelegen, was de oudste sinds 1584 over-vloeide schorre en tevens de kleinste, slechts 167 gemeten groot (74 ha.). De kronkelen-de Paemelkreek aan de noordelijke voet van de Groene Dijk voerde het water van die schorre naar de geul af. Doorgaans werd de bijdrage van de Lisjemorisschorre tot geulzuivering als bijkomstig geacht. In de bevoorrading in zeewater van de meer zui-delijk gelegen schorren speelde het Lisjemo-risstrand wel een belangrijke rol. Over dit brede en lange strand kwam bij vloed een grote hoeveelheid zeewater de geul binnen-stromen over de duikeldam van het ooster-hoofd heen en verhoogde hiermede het schuurwatervolume. De Zwaenhoekschorre, gelegen tussen de Gouwelozekreek, de zuiddijk van de Oos-tendse vaart en de noorddijk van de Nieuwe en Oude Zandvoordepolder, was door haar grotere oppervlakte, 700 gemeten (310 ha.), haar ligging bezuiden de geul, haar talrijke brede diepe kreken o.m. de Keig-naert en de Gouweloze, een belangrijke waterleverancier voor de geulverdieping. Van nog groter belang was de 1.074 geme-ten (475 ha.) grote Snaeskerkeschorre, ook Nieuwe Inondatie of Inundatie Camerlinckx genoemd, die sinds 1721 als spoelpolder werd gebruikt. De Gouwelozekreek ver-vulde hier de rol van watercollector voor een gebied dat wel het nadeel had verafgelegen te zijn van de geul. Het vloedwater kon er bij ebbe slechts gedeeltelijk uit wegvloeien. Het werd opgehouden door het daaropvol-gende vloedtij. Het schuurwatervolume door de schorren geleverd werd nog verhoogd door de kunstmatige schuring. Langs vier suatie-sluizen in de schorrendijken ingewerkt, werd het overtollig landwater uit de polders bij laag tij in kreken of in de geul geloosd. De Sint-Catherinesluis bezuiden de Lans-weertdijk voerde het water af van de gelijk-namige polder. De Noordheesluis even be-noorden van het kroonwerk van het Fort Sint-Philippe loosde de wateren van het grootste deel van de Watering van Blan-kenberge. De Blauwe sluis in de noorddijk van de Nieuwe Zandvoordepolder zorgde voor de afwatering van de Zandvoorde

25

Historische polders van Oostende, 1776

26

27

polders en een deel van het Camer-linckxambacht. Het Sas-Slykens tenslotte kon langs een suatiesluis het teveel aan vaartwater in de geul spuien. De bijdrage van deze vier sluizen was eerder beperkt tot de zuivering van de directe om-geving van kreken en havengeul waarop zij uitmondden. Zij vormden veeleer : "un écoulement pour les terres que creusement pour le port"2 Vooral het aandeel van het Sas-Slykens was sterk verminderd. Het tweede sas werd in 1753-1758 zo'n 300 meter meer oost-waarts gebouwd dan het eerste en lag dus verder van de geul af. Men ging minder tot waterlozing over om het peil voldoende hoog te houden voor de scheepvaart op het kanaal. Loste men toch het water, dan werd het schuureffect ervan geremd door het overblijvende puin van het oude weg-gezonken sas. Om de wateren die bij ebbe naar zee af-vloeiden zo efficiënt mogelijk tot schuring aan te wenden, was een stelsel van richt-werken aan de samenvloeiing van de hoofdkreken en de geul en langsheen de havengeul zelf aangelegd. Richtwerken en kribben waren opgebouwd uit vette aarde en rijswerk, deels gekofferd met zinksteen. Zij waren veelal voorzien van paalwerk om hun ligging aan te duiden. Het Kraeynesthoofd lag op de westkant bij de samenvloeiing van het voorkanaal, de Noordhee en de Gouwelozekreek. Het Bergeriehoofd richtte het water van de Gouweloze oostwaarts de geul in. De hoofden langs de geul hoorden natuur-lijk tot de voornaamste richtwerken van het havengebied. Zij bestonden uit een duikel-dam die wat boven het aanliggende strand uitstak en waarin gedeeltelijk 3 tot 4 rijen palen schuin naar buiten waren ingeheid. Dit paalwerk stak amper 0,5 m boven de hoogwaterlijn uit en was niet van loopplan-ken voorzien3. Het diende om de wateren in beweging te houden en zo de zandbe-zinking te verminderen en ook om de geul zichtbaar af te bakenen.

2 A.R.A. G.R., 280A, Mémoire sur le physique du port d'

Ostende 24/5:1766. 3 R.A.G.,K.P. Hs. 80,84,86.

Het Oosterhoofd liep van de laagwaterlijn tot aan de Potteriepolderdijk door, alleen onderbroken aan het Pontongat en aan de monding van de Paemelkreek. Het veel kortere Westerhoofd had maar zwaar paalwerk aan de brede tandvormig uitgewerkte top en benoorden het Ponton-gat. Tussenin lag er een laag rijswerk, ver-stevigd met kort paalwerk zodat bij hoogtij het zeewater de voet van de oostelijke bui-tenwal bereikte. Bezuiden het Pontongat, aan de monding van de open kom en aan de zuidkant van de Nieuwe Kaai stonden eveneens paalwerken ingeheid, die, zoals de Zoutkaai, terzelvertijd als richtwerk en over-slagplaats gebruikt werden. Defensieve strandwerken tenslotte moeten de directe overslag van zand, door de zee of de wind aangevoerd, in de geul verhinde-ren. Om dit doel te bereiken bouwde men duikeldammen langs de geul en het Lanck-hoofd dat van het Oosterhoofd naar het Lisjemorisduin liep, en een zwaar uit-gebouwd dwarshoofd tussen de top van het Westerhoofd en de Noordredoute, waar later de eerste vuurtoren zal oprijzen. Het globale resultaat van deze empirische methodes om de verzanding te bestrijden was uit "sondes" en "peghelinghen" op te maken. Deze leren ons dat de stroomdraad van de schuurstroom of de maximumdiepte van de vaargeul liep van het Kraeynesthoofd langsheen de Zoutkaai en de westkant van de geul tot even voorbij het Pontongat. Van hieruit zwenkte de vaargeul naar het oosten af tot bijna tegen het Oosterhoofd, om aan de geulmond in noordwestelijke richting op zee uit te geven. De diepte van de vaargeul variëerde echter sterk naar-gelang weer en wind. De twee passen vóór de geulmond bleven diep uitgegraven, tot 20 voet en meer. In de geul zelf werd met 5 voet water op de drempel van Sas-Slykens, een maximum diepte van 8,5 voet genoteerd rechtover het Lanternebastion. Tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) kwamen oorlogsschepen van 50 kanonnen zonder moeilijkheden de haven binnen. Toch maakte men zich in bevoegde kringen zorgen over het efemerisch gunstig karakter van deze toestand. De sterke schommelin-gen in geuldiepte, de langzame sedimenta-tie vastgesteld in kreken en op de schorren en de uitbreiding van zandplaten in de geul,

28

wezen erop dat op middenlange termijn een einde zou komen aan deze optimaal geach-te toestand. Ter hoogte van het Nieuwe- en Lanterne-bastion zag men de vaartuigen tegen het Oosterhoofd gestuwd worden door de aan-groei van een sikkelvormige zandplaat langs het Westerhoofd. Omwille van zijn vorm werd deze plaat de "Rocheplaete" ge-noemd. Aan weerszijden van de monding van de Sint-Catherinekreek was sinds de bedijking (1744-1745) de aanslibbing sterk toegenomen. Aan de zuidkant van de Zoutkaai, waar een tiental jaren eerder nog maximadiepten voorkwamen, was een zandbank aan het groeien. In 1763 stelde men vast aan de monding van de Gouwelo-ze dat : "de Gouweloze Kreke met de vloy-ende polders commen so danigh aen te wassen dat men met de leghe gezien daer-by naer omtrent het Fort van Sint-Philippus droogvoets kon doorgaan"4. De verlanding van de Gouweloze en de ge-ringere bijdrage van de Snaaskerke-schorre in de havenschuring was deels toe te schrij-ven aan het feit dat na de bedijking van de Sint-Catherinepolder de schapenteelt naar de Snaaskerkeschorre verhuisde met toe-stemming van de provincie. Voorname schorrengebruikers legden hier speek-dammen en koeiedijken aan door de kre-ken, dit om hun kudden naar verschillende graslanden te kunnen leiden, wat de over-vloeiing van de schorre fel hinderde. Aan-vragen van de stad Oostende om deze te laten doorsteken werden aanvankelijk toe-gestaan. Zo werden in 1753 nog 133 der-gelijke dammen afgedolven5. Bevreesd geen schorrenpachters meer te zullen vin-den, lieten de Staten van Vlaanderen later oogluikend het opwerpen van deze dam-men toe. Protesten van de stad of tussen-komst van de Regeringsraden vonden bij de provincie geen weerklank. Dit was een re-den te meer om alle pogingen tot verdere inpoldering resoluut van de hand te wijzen. Zo werden aanvragen tot het bedijken van de Zwaenhoekschorre en de Lisjemoris-schorre in 1755, 1757, 1763 en 1767 inge-diend, categoriek geweigerd6. Alleen een kleine inpoldering ten zuiden van de Zaag- 4 R.A.G. K.P.Hs 79,80,81, R.A.G. R.S.V. 925, Brief van

Pulinx aan de Staten van Vlaanderen 13/7/1763. 5 R.A.G. R.S.V. 908, fo.194. 6 A.R.A. G.R. 280A Mémoire 24/5/1766.

molens werd in 1752-1753 toegestaan om dit nieuwe bedrijf uitbreidingsmogelijkhe-den te verlenen. Het instandhouden van alle hierboven be-schreven werken konden niet beletten dat Oostende een tijhaven bleef. Bij halftij kon-den schepen van 12 tot 13 voet diepgang in- of uitvaren. Schepen van 18 tot 19 voet konden dit slechts bij hoogtij7. De Oostendse haven was daarenboven een schuurhaven. In een tijdperk van uitsluitend zeilvaart dienden schepen niet alleen reke-ning te houden met de richting en de sterk-te van de wind, het wisselend getij, maar ook met de richting en de kracht van de schuurstroom om de geul te bezeilen. Dit vergde van de scheepslui heel wat ervaring in zeiltechniek en grondige kennis van het lokaal maritiem milieu. Het bestaan van een rudimentaire haven-signalisatie en van een loodsenkorps waren zeker geen overbodige luxe om de veiligheid van de scheepvaart hier ter plekke te bevor-deren. Tonnebakens of boeien duidden de passen op de rede aan. Op de top van het Wester-hoofd prijkte een baken op een hoge paal. Overdag werd op het Platformbastion drie uur vóór en na hoogtij een vlag gehesen om de schepen aan te wijzen dat zij de geul konden bevaren. 's Nachts werden met hetzelfde doel en gedurende dezelfde peri-odes twee havenlichten opgetrokken aan hoge palen gesteld op het Nieuw bastion en het Lanternebastion. In deze havenvuren brandden twee kaarslichten achter te kleine glasramen. Mede door hun standplaats waren zij, wanneer zij aangestoken waren - en dat was al te dikwijls niet het geval - nauwelijks zichtbaar voor schepen die uit het westen kwamen aanzeilen. Een vuurto-ren was er niet, evenmin havenlichten op de top van de hoofden. Schepen konden moeilijk bij nacht stad en haven lokaliseren en vaarden dan ook dikwijls Oostende voorbij. Loodsen hadden reeds in 1750, 1761, 1762 en 1768 aangedrongen om havenvuren te

7 R.A.G. R.S.V. 925 fo. 150V - 152r.

29

Evolutie van de geuldiepte, 1766

30

31

plaatsen op de beide uiteinden van de hoofden en op het Lisjemorisduin om hun taak bij nacht te vergemakkelijken. Op deze gewettigde aanvraag ging het stads-magistraat echter niet in8. Het loodsenkorps was beperkt tot twee loodskapiteins en vijf loodsen. Zij beschik-ten over een kleine oude "uitligger" die bij halftij even buitengaats ging liggen om loodsen af te zetten op schepen die de ha-ven wensten in te zeilen. Twee kleine "roeyschuyten" lagen bij de kaai gemeerd om uitvarende schepen van loodsen te voorzien. De slechte organisatie van de onder-bemande loodsdienst lokte heel wat kritiek uit in zeevaartmiddens. Reglementen wer-den door de loodsen niet nageleefd. Nala-tigheid en dronkenschap kwamen in het korps voor. Zeekapiteins moesten beroep doen op vissers en jollemannen om aan te meren of uit te varen. Tegen de vele mis-bruiken reageerde de stadsmagistraat nau-welijks9.

8 R.A.G. R.S.V. 920 fo. 351 ; A.R.A. G.R. 1172B en R.v.

Fin. 3088. 9 A.R.A. G.R., 1172 B fo. 38.

Gebrekkige havensignalisatie, een onregel-matig presterende loodsdienst en de in- en uitvallende stromingen maakten van Oost-ende een weinig veilige haven. Misleid door de branding aan de eerste katteie en aan het Westerhoofd liepen schepen ten westen van de geul in de dijkwerken vast. Deze plaats, bezaaid met wrakhout en resten van paal- of rijshout, stond bekend als "Vuyl-potshaven". Door zee- of geulstromingen gegrepen of door stormwind gejaagd kwa-men schepen terecht in de geulhoofden of gingen aan de grond lopen op het Lisjemo-risstrand. Het is een feit dat, mits een ingrijpen van hogerhand, de veiligheid bij het in- en uit-varen van de haven enigszins kon verhoogd worden. Maar welke verbeteringen men ook zou aanbrengen, het aandoen van de Oostendse haven zou altijd een riskante bedoening blijven.

32

1.1.2 DE HAVENUITRUSTING. Voor een haven die sinds 1662 toch als de voornaamste vrije haven van de Zuidelijke Nederlanden werd beschouwd, was de ge-boden uitrusting eerder gering te noemen. Oostende bezat slechts een kleine trapezi-umvormige kom ten zuidoosten van de stad, totaal buiten de stadswallen gelegen. Ten noorden en ten zuiden ervan lagen twee kleine loskaaien langsheen de geul. De kom was ten noorden afgezoomd door een stenen kaaimuur die gebroken recht-lijnig van de Blauwe Sluis over een lengte van 290 m. tot aan de geul reikte. De zuidzijde bestond uit een haaks verlopende houten kaai van 360 m. lengte. Met een maximum breedte van 70 m. bood deze kom in zeer optimistische termen uit-gedrukt, een ligplaats aan voor "40 tot 50 grote zowel als kleine schepen". Het zullen wel overwegend kleine schepen geweest zijn ! Als open kom was dit dok onderhevig aan getijden en aan verzanding. Ebbe- en vloedbewegingen en mogelijke golfslag beperkten het lossen en laden van schepen tot zes uur per dag. Bij laag tij lagen de schepen er volledig op het droge, wat voor zwaar of slecht bevrachte schepen het risico inhield hun wanden te zien scheuren. Om de verzanding tegen te gaan werden de wateren van de stadsgrachten, die toch om hygiënische redenen moesten ververst wor-den, om de 10 tot 12 dagen door de Blau-we Sluis bij laag tij in de kom geloosd. De geringe breedte van de Blauwe Sluis en de komvorm beperkten het schuureffect tot de voet van de stenen kaai, die wel gezui-verd, maar ook door de stroming onder-mijnd werd. Het zuidelijke komgedeelte bleef door het wegstromende water onaan-geroerd en slibde volledig op Deze toe-stand had een functieverdeling in het kom-gebruik voor gevolg. De Stenen Kaai was de normale los- en laadplaats geworden voor goederen, vis en passagiers. Het opgeslibde zuidelijke kom-gedeelte aan de Houten Kaai werd veelal benut als kalefaterbank en overwinterings-plaats. De schepen van de Compagnie der Zaagmolens maakten er dankbaar gebruik van.

De open kom zoals hierboven beschreven werd in 1725-1728 onder toezicht van Kol. Ir. De Beauffe uitgewerkt. De Staten van Vlaanderen werden in die jaren wel bereid bevonden om werken uit te voeren om de toegankelijkheid van de geul te verbeteren. Ze vertikten het echter om voor degelijke kaaiwerken voor Oostende te zorgen. Daarom stelde de stad voor om op eigen kosten de stenen kaaimuur te herstellen, de kom naar het zuiden toe te verbreden en het dok uit te diepen, op voorwaarde dat de stad verdere verlenging van vrijdom ver-kreeg voor alle bijdragen in provinciale las-ten en subsidies voor de duur van 40 jaar. De stad was tevens bereid om gedurende deze 40 jaar voor het onderhoud van de kom zorg te dragen. Bij decreet van 1 juni 1725 ging de regering op het Oostendse voorstel in10. Na een tiental jaren stelde men vast dat de Stenen Kaai ging scheuren. Het kaai-plaveisel zakte weg en de muur ging naar de kom toe overhellen. Blijkbaar waren de funderingen te ondiep aangelegd in een weinig bouwvaste grond die uit turf en drijfzand bestond. Een deel van het houten paalwerk was door zeewormen aangevreten en de vette aarde door de stroming uit de Blauwe Sluis weg-gespoeld. Met de aangegane verplichting tot komon-derhoud hield de stad minimaal rekening. De hoogstnodige werken werden slechts op aandrang van het Centraal Bestuur uitge-voerd. Zo werd in 175411de fel ondermijn-de kaaimuur versterkt en in 176312 gedeel-telijk herbouwd, maar zonder veel resultaat. Oostende beschikte dus wel over een kleine kom, die echter door opslibbing een be-perkte overslagruimte bood en door bouw-valligheid van de kaaimuur voor aan-liggende schepen onveilig was. Benevens de kom waren er aan de stads-zijde nog twee loskaaien voorhanden. Het planckier ten noorden van het Pontongat, dat omwille van de geuldiepte druk werd opgezocht en de Nieuwe Kaai aan de noordkant van de monding van de Sint-

10 A.R.A. R.v. Fin.3929 en 3079 Plan van Majoor Capiet. 11 R.A.G.,R.S.V. 900, fo. 308V -310r ; A.R.A., Sec.St en

O. 2063, Rapport van Lnt-Col. Delaing en Jamez. 12 A.R.A., K..Pl.Hs. 1419 en 1420.

33

Plan van Maj. A. Capiet bij de memorie gevoegd, 21 juli 1739 (ARA, CdFin. 3079)

34

35

Catherinekreek, die wegens aanslibbing in 1769 minder benut werd. Meer plaatsen voor goederenoverslag op of uit de binnenlanders trof men aan bij het Planckier en rond het Pontongat aan het oosterhoofd. De belangrijkste overslagplaats was de lange Zoutkaai op de westkant van de achterha-ven. Hier konden wegens de grote geul-diepte schepen bij laag tij vlot blijven liggen. Het was dan ook de aangewezen verzamel-plaats voor schepen die voor het uitvaren op gunstige wind wachtten. Ook in het voor-kanaal naar het Sas waren er enkele meer-stoelen neergezet. Hoewel er voldoende aanlegplaatsen waren, viel het toch dikwijls voor dat schepen luk-raak hun meertouwen bevestigden aan het pilotagewerk van de hoofden tot groot on-genoegen van de Provinciale Directeur der havenwerken. Naast de scheepswerven, gelegen ten oos-ten van de voet van de Lansweertsdijk was de geringe resterende haven-accommodatie te vinden op het klein driehoekig terrein van de Kaai. Centraal stond hier het Waterhuys, waar schepen hun drinkwatervoorraad kon-den opdoen. Dit drinkwater werd uit de Oostendse Vaart aangevoerd. Van west naar oost aan de rand van de stadsgracht stonden naast het Speyehuys, nu een "corps de garde" geworden, een laag ma-gazijn van de vroegere Oost-Indische Com-pagnie, een aubette voor het innen van Z.M. rechten met een tuintje voor de dou-aniers.

Over de Kaaipoortbrug had men de aubet-tes voor het innen van de stedelijke en pro-vinciale rechten en de herberg "De For-tuyne". Verder was er nog een groot ma-gazijn van de gewezen Oost-Indische Com-pagnie en de overbekende herberg "De Corvette". Ten oosten ervan bevond zich een kookhuis en een magazijn van de pro-vincie. Voor de overzetdienst bestemd, stond rechtover het Pontongat het "Pomp-huyseken". Bezuiden de april van het ponton had Ph. Devos met toelating van de regering dd. 17 maart 1766 een herberg mogen bouwen met stallingen. Deze nieuwbouw werd wenselijk geacht omdat er : "il n'y a aucun cabaret entre la ville et le port qui soit muny d'écurie pour y loger les chevaux. A peine y peut-on trouver place pour y loger un hon-nête homme13. Vleiend was deze zinsnede niet voor de bestaande herbergen en ze laat veronderstellen dat deze geen goede faam hadden. Ten zuiden van de herberg van Devos tenslotte was er nog een wachthuis, van waaruit douaniers de havenbeweging konden gade slaan. Uit het voorgaande kan afgeleid worden dat de havenuitrusting van de stad zelf zeer beperkt en eerder primitief was. De opslag-ruimte op de kaai was gering maar blijkbaar voldoende, vermits een der magazijnen van de Oost-Indische Compagnie verhuurd was aan C. Clays die er een haringrokerij had ondergebracht en er netten en vismateriaal bewaarde.

13 A.R.A.,R.v. Fin. 3091.

36

1.1.3 HAVENTRAFIEK De geringe havenuitrusting van de stad en het groot aantal ligplaatsen voor goederen-overslag stonden in nauw verband met de haventrafiek. Sinds lang fungeerde Oosten-de als doorvoerhaven naar Brugge, die de rol vervulde van stapelplaats, verzamel- en verdeelcentrum. De gevolgen van de definitieve afschaffing van de Oost-Indische Compagnie in 1731 waren voor de haven en de stad catastrofaal geweest. In een remonstrantie aan H.K. Hoogheden merkte de Oostendse stadsma-gistraat op dat :"se voyant même entière-ment dépouillé de tout commerce et naviga-tion par rapport que tous les vaisseaux en-trant dans le port montent directement pour Bruges et vice versa repassent ce port direc-tement pour rentrer en mer". Met andere woorden, Oostende was opnieuw louter een voorhaven van Brugge geworden en zag eigen kaaien derwijze verlaten liggen, dat :“le dit quai désert et bientôt en état d'y mener paitre un troupeau de moutons"14. Dat Oostende een dergelijke ondergeschikte havenfunctie bekleedde was aan diverse factoren toe te schrijven. Economisch ge-zien was er binnen de stad of in het directe schaars bevolkte ommeland, geen noe-menswaardige industriële activiteit aan te wijzen tot in het midden van de 18de eeuw. Verkeersgeografisch bezat Oostende tot 1765 slechts één goede verbinding met het achterland, nl. het kanaal naar Brugge. Op het politieke vlak kon Brugge met succes haar invloed laten gelden bij de Staten van Vlaanderen om het bestaan van haar eigen dominerende handels- en distributiefunctie te verdedigen. Tenslotte moet als vierde oorzaak gewezen worden op de laksheid, het gebrek aan initiatief van de magistraat om tot verbetering van eigen kaaiuitrusting over te gaan. Deze houding kan verklaard worden én door de geringe haventrafiek zelf én door de schuldenlast die de stad bijna nutteloos op zich had genomen bij de uitvoering van de kaaiwerken in 1725-1728. Wat er ook van zij, deze voor Oostende ongunstige situatie begon te veranderen vanaf het midden van de 18de eeuw, eerst 14 A.R.A., J.A. 815, Remonstrantie van het Oostendse

stadsmagistraat 1732.

onder impuls van de centrale regering die een mercantilistische politiek ging voeren om de economie van onze gewesten nieuw leven in te blazen, later op initiatief van de doordrijvende stadspensionaris Thomas De Grysperre. De transithandel via Oostende werd wel verhoogd door de oprichting van nieuwe industrieën, de aanleg van een reeks steen-wegen, de verbetering van het water-wegennet, o.m. de coupures te Brugge en te Gent, de opheffing van de hinderlijke lokale tolrechten en privilegies en door het op 7 januari 1751 samen met Brugge en Nieuwpoort verkregen entrepôtrecht, dat bij decreet van 11 maart 1756 nog werd ver-ruimd. De trafiek van Oostende zelf nam toe door de inplanting van nieuwe industrieën in de stad en haar directe omgeving. Vermelden we o.m. de oprichting van de Compagnie der Zaagmolens op Molendorp Sas-Slykens in 1752 door een Gentse maatschappij on-der leiding van Ph. Mannens. Deze maat-schappij verschafte in 1764 werk aan 224 man15. Vermelden we eveneens de aanleg van een oesterbank op de zuidoever van de monding van de Ste. Catherinekreek in 1766 door De Loose uit Gent16. Beide maatschappijen bezaten een eigen vloot. De eerste voer naar de Oostzee en zette ook charterschepen in om ruw hout af te halen. De tweede voerde oesters in uit Groot-Brittannië om ze in eigen park ter consump-tie aan te vetten. De trafiek op Oostende nam, zoals gezegd, nog verder toe na het aanleggen van de steenweg Oostende Wynendale in 1765-1766. Goederen en vooral verse vis konden aldus gemakkelijk naar het zuiden van West-Vlaanderen en het noorden van Frank-rijk worden afgevoerd zonder een omweg langs Brugge en haar steenwegen te moe-ten maken. In 1769 deden 386 schepen de Oostendse haven aan. Het waren op enkele uitzonde-ringen na, vreemde schepen : Britse, Neder-landse en Franse. Behalve de vier schepen van de Compagnie der Zaagmolens, de drie schepen van de oesterbanken en enkele

15 A.R.A. R.K. 4472. 16 A.R.A., G.R. 280A, 129 - 150.

37

schepen van Oostendse negocianten, bezat Oostende geen eigen handelsvloot. Tot de voornaamste ingevoerde producten behoorden bouwmaterialen, hout bestemd voor de zaagmolens, kolen, zout, Spaanse wol, zuidervruchten, rijst, tabak, Franse en Spaanse wijnen en likeuren, Hollandse kaas en jenever. Uitgevoerd werden vooral vlas-producten, gezouten en gerookt vlees, tar-we. Naar waarde en gewicht was de invoer groter dan de uitvoer17. Oostende was niet langer meer een loutere voorhaven van Brugge. Ze was in 1769 aardig op weg om tot een meer zelfstandige handelshaven uit te groeien. Tot deze belangrijke functionele wijzigingen droeg eveneens de visserij bij die, na enige aarzeling, tot nieuw leven kwam. Voor de nationale visserij was het moeilijk te wedij-veren met de Nederlandse visserij, die de Oost-Vlaamse en Brabantse markten over-spoelde met grote hoeveelheden vis van betere kwaliteit en aan lagere prijzen dan onze vissers konden leveren. In het midden van de 18de eeuw waren er in Oostende slechts 12 kleine sloepen18. In 1764 telde de Oostendse vissersvloot 18 sloepen en 4 schuiten, en men trof er 160 vissers aan19. Van kustvisserij op verse vis voor overwegend lokaal verbruik was men overgegaan naar diepzeevisserij op haring en kabeljauw en naar de verovering van binnenlandse en Noord-Franse markten. Dit dankzij het privé-initiatief en de lokale coör-dinatie door de oprichting van een Vissers-kamer, maar vooral door de steun verleend door de regering20.

17 A.R.A., R.K. 3936. 18 Moureaux Ph., La statistique industrielle dans les Pays-

Bas Autrichiens, blz 25. 19 Idem, blz 381. 20 A.R.A., G.R. 1201B en Placc.v. Vl..VI 1290 - 1291.

Brussel remde de Nederlandse visinvoer af, zorgde voor betere organisatie van de vis-aanvoer door het inleggen van jachtschuiten en het sneller vervoer van vis door vent-schuiten naar Brussel, Mechelen, Leuven of langs de Torhoutsesteenweg naar Noord-Frankrijk21. In 1765 trokken er slechts drie schepen vanuit Oostende op haringvangst, in 1766 waren er reeds 1522. In 1767 meldde men vanuit Oostende dat door de aanleg van de steenweg op Wynendale het aantal visop-kopers te Oostende was verdrievoudigd. Verse haring werd naar Roeselare, Ieper, Menen, Doornik en Diksmuide vervoerd23. Men zal begrijpen dat de heropleving van de visserij weinig eisen stelde aan de plaat-selijke haveninrichting. De havendiepte was voor de visserssloepen meer dan voldoende. Doggers, buizen en "Blankenbergse schuy-ten" gingen naast handelsvaartuigen aan kaaien en hoofden aanleggen. Van een duidelijke scheiding tussen vissershaven en handelshaven was er tot hiertoe geen spra-ke. De toename van de handelsvaart en de visserij wezen erop dat dergelijke afschei-ding toch op korte termijn zou moeten doorgevoerd worden. Men stelde immers vast dat kustvissers zich te Oostende kwa-men vestigen. Ook vissers uit de buurlan-den kwamen naar Oostende over. Dat de Oostendse haven inzake handels-vaart en visserij een riante toekomst tege-moet ging, hoeft geen nader betoog.

21 R.A.G., R.S.V. 929 fo. En A.R.A.,G.R. 1201C. 22 A.R.A., Sec.St. en O. 2070, Brief De Beelen 3/5/1766. 23 R.A.G., R.S.V. 929 fo. 250, Rapp Baudier 9/7/1767.

38

39

Algemeen plan van Oostende, 1720

40

41

1.2

Het stadsuitzicht in 1769

1.2.1 DE MILITAIRE OMWALLING Van welke kant uit men Oostende in 1769 benaderde, vanuit de zee of vanop het land, langs de Torhoutsesteenweg naar de West-poort toe, met het veer van de oostkant van de geul naar de Kaaipoort op, of vanuit de Sint-Catherinepolder langs de Lansweertdijk naar de kaai, men zag de stad diep verscho-len liggen temidden van een krans imposan-te fortificatiewerken24. Men kon zich niet van de indruk ontdoen dat, zoals zo dikwijls vermeld, Oostende in de eerste plaats een "ville forte" of "place de guerre" was. Courtines verbonden onderling elf bastions, uitgebouwd "à la Vauban" en omsloten de bijna cirkelvormige stad 25. Het meest noordelijke bastion was het Basti-on van de Platform, waaronder een lange gemetselde kazemat was gedolven. Wan-neer we tegen de zin van de wijzers van een uurwerk in, naar het westen opgaan, trof men eerst het Bastion van de Molen aan, waarop sinds 1605 de Noordmolen stond. Dit bastion werd ook het Bastion van Martin Clays of het Belvederebastion genoemd. Op het noordelijk uiteinde van de Hertstraat was het Bastion van de Cakette of het Wande-laarshof gelegen. Benoorden de Westpoort had men het Bastion van de Ysput, bezuiden de poort het Bastion van Florida of Bastion de la Motte waarin ook een kazemat was uitgegraven. Tussen de poort en het Flori-dabastion rees de Westmolen op. Verder zuidwaarts was het Babylonebastion uitge-werkt. Meer oostwaarts lag het Bastion van de Kapelle of Bastion des Arbois. Bezuiden de Grote Kerk strekte zich het Bastion van de Kerk uit, ook Sluizebastion genoemd. Rechtover de overzet trof men het Bastion van de Ponton aan. De vier bastions tussen het Babylonebastion en het Bastion van de 24 Zie grondtekening der stad Oostende. 25 Idem.

Ponton waren uitgehold. Hierin waren vier bekkens uitgegraven om waterreserves aan te leggen. In het Bastion van de Kerk was daarenboven een klein poedermagazijn op-gericht met houten paalwerk afgesloten, magazijn dat vooral als laboratorium voor de artillerie werd gebruikt en als opslagplaats van munitie afkomstig van de schepen die in de haven lagen. Op de wallen rechtover de Ooststraat wiekte de Oostmolen. Iets meer ten noorden ervan vond men het bastion van de Lanterne waarin het groot poedermaga-zijn lag, omgeven door zware muren. Op het oostelijk uiteinde van de Langestraat tenslotte lag het Nieuw Bastion. De hele stadswal was door verschillende op-lopende aprillen vanuit de stad gemakkelijk te bereiken. Op het noordelijk uiteinde van de huidige Louisastraat stonden daarenbo-ven de "Blauwe Trappen" of de "Blauwe Steghers" die vanuit het Spaans Kwartier direct naar de stadswal leidden. De hele gebastioneerde gordel was door de hoofdgracht omgeven. Om deze gracht van water te voorzien werd zeewater langs de "Blauwe Sluis" op het westelijk uiteinde van het tijdok ingetrokken. Dit water werd, zo-als reeds gezegd, om de 10 tot 12 dagen ververst. Dit was zeker niet overbodig, want in de hoofdgracht mondden eveneens de stadsriolen uit. Dit stilstaand water ver-spreidde vooral bij onweer een verpestende geur boven de stad en was oorzaak van het uitbreken van allerlei koortsen en ziekten. Omheen deze kapitale gracht lag de buiten-wal. Aan de zeezijde diende deze eveneens als zeewering en was daarom bekleed met kofferwerk bezwaard met Doornikse steen. Vóór deze bijna rechtlijnige dijk strekten zich vijf strandhoofden of katteien tot aan de laagwaterlijn uit. Zij waren gebouwd uit

42

vette aarde en rijswerk en met stenen be-legd. Bij zware storm werd de dijk op de meest blootgestelde gedeelten met zeildoek bekleed. Het waterpeil in de hoofdgracht werd verhoogd om dijkdoorbraak te voor-komen. Wanneer de golven over de dijk sloegen kwam het voor dat het water door-heen de sluizen van de riolen brak en lage stadsgedeelten overspoelde. De buitendijk die breed kronkelend langs de geul liep tot aan het "Pompegat" was, behalve uitsprin-gende gedeelten, niet met kofferwerk bezet. De zuidelijke buitenwal was op vele plaatsen gevaarlijk smal. In het verlengde van de huidige Kapellestraat lag de Lansweertdijk. Aan het zuidelijk uit-einde van die dijk lag de poldersluis die door een vijfhoekig ravelijn was afgedekt. Aan de voet van de dijk waren scheepswerven met hun loodsen aangelegd en stond de bekende herberg "De Strooien Haan". Het westfront dat vooral aan eventuele aan-vallen was blootgesteld was heel wat beter uitgewerkt. In de hoofdgracht lagen een reeks ravelijnen en halve manen. Een hoekig verlopende voorwal was op de westkant afgezoomd door een eerste voorgracht waarin water getrokken werd door de mili-taire Catherinesluis. Een tweede voorwal liep met breed glacis uit op een zompige aanliggende poldergrond. Langsheen de Sint-Catherinekreek pijlde tenslotte het Fort La Plume uit. Dit front had in zijn noordelijk deel fel te lijden van zandaanwas. Duin- en strandzand vulden bij de Bijwacht de grach-ten en nivelleerden de fortificaties. Het peri-odisch afdelven van dit zand door gestrafte soldaten noch de aanleg van windschermen hadden enig resultaat. Al deze verdedigingswerken waren uit zand opgetrokken en met vette aarde en graszo-den bedekt. Alhoewel militair vakkundig gebouwd konden deze fortificaties niet ver-hinderen dat de stad in 1706 en 1745 na enkele weken belegering moest capituleren. Stadswallen en buitenwallen hoorden tot het militair domein en waren voor burgers on-toegankelijk. Zo was het voor vissers verbo-den hun netten te drogen te leggen op de buitenwal langs de geul. Burgers mochten normaliter de zeedijk of de stadswallen niet

bewandelen en hadden aldus weinig contact met de zee26. In de hoofdgracht lagen er altijd enkele pon-tons, nodig voor onderhoudswerken aan de bermen en voor het ijsbreken tijdens de gure wintermaanden. Gedeelten van de westelij-ke grachten werden ook gebruikt om visaas te kweken. Om de binnenstad te bereiken beschikte men over drie poorten: De Westpoort, de Kaaipoort en het Hulppoortje of "Secour-spoorte van de Noordt". Over een reeks van drie bruggen over de westelijke stadsgrachten langsheen een hoe-kig verlopende baan, doorheen wallen en ravelijnen, kon men langs de Westpoort met voorliggende ophaalbrug de stad binnenko-men. De Westpoort gaf uit op een pleintje tussen de Weststraat en de Sint-Sebastiaanstraat. Tussen de huidige Ma-dridstraat en het Marie-Joséplein lag een grote gemetselde waterbak die diende om de dorst te lessen van de paarden die de stad binnenkwamen. Vanop de kaai was de stad te bereiken langs de Kaaipoortbrug en de Kaaipoort die op de brede Kaaistraat uitkwam. Op de westelijke hoek van de Kaaistraat stond een groot wachthuis, later als Paviljoen van de Genie gebruikt. Aan de oostzijde van de Kaaipoort was voor de dienstdoende officier een on-ooglijk klein gebouw deels in de stadswal ingewerkt. De "Secourspoorte van de Noordt" was, zoals de benaming het aanduidt, slechts een hulppoort die gebruikt werd wanneer de Westpoort omwille van herstellingswerken ontoegankelijk was. Ook bij stormweer werd zij geopend en gebruikt om vanuit de Noordredoute schepen in nood bij te staan en dijkversterking aan te voeren.

26 A.R.A., R.K. 3091 Rapport Delaing 28/10/1766.

43

18de eeuwse plattegrond van de stad Oos-tende

44

45

1.2.2 HET STRATENNET Wie de stad binnentrok, ontdekte algauw dat ze zeer klein was. Begrepen tussen de huidige Van Iseghemlaan, de achterpanden van de Madridstraat, de H. Serruyslaan, de Jozef II straat, de achtererven van de P. Py-pestraat, de Sint-Franciscusstraat en de Schipperstraat bedroeg de stadsoppervlakte niet eens 30 ha. Opvallend waren de rechtlijnige straten die men er aantrof. Deze verdeelden de stad in geometrische blokken van diverse grootte. Dit was een stratenpatroon dat terugging tot de planning van de nieuwe stad ontworpen in het begin van de 15de eeuw. Dit patroon werd grotendeels hernomen bij de weder-opbouw na het beleg van 1601-1604 en is tot op heden bewaard gebleven. Sommige pleinen en straten die wij heden ten dage kennen, vinden wij op de 18de eeuwse plannen niet terug. Het Oude Mijn-plein en de Cirkelstraat b.v. hoorden toen nog tot het domein van de Paters Kapucij-nen. Oude namen van straten en pleinen klinken ons vertrouwd toe en vallen gemakkelijk te lokaliseren. Namen zoals de Grote Markt, de Groenselmarkt, de Vismarkt, de Cazand- en Bonenstraat, de Weststraat, Sint-Sebastiaanstraat, de Breidelstraat, de Capu-cienestraat, de Kaaistraat, de Schippers-straat, de Sint-Franciscusstraat, de Nieuwstraat, de Langestraat, de Kerkstraat en de Lijnbaanstraat stellen ons voor geen problemen. Andere lijken iets moeilijker. De Vlaanderenstraat was weleer, tussen de Gro-te Markt en de Langestraat de “Cattestraat” en naar de Van Iseghemlaan op, de “Oude Beestenmarkt” of “Kalverenmarkt”. De Christinastraat tussen de Jozef II straat en de Van Iseghemlaan heette de “Kerre-melkstraat”. De Louisastraat maakte deel uit van de Rechte Kerkstraat, de Madridstraat van de Langestraat. De Kleine Weststraat droeg de naam van “Strontstraat”. De Ka-pellestraat noemde in haar noordelijk deel de “Sterrestraat“en ook de “Oude Magazijn-straat”. Alleen het zuidelijke deel heette de Kapellestraat. De Jozef II straat duidde men aan met de benaming "Over de Boomkens". De Witte Nonnenstraat noemde men de “straat der Religieuze Conceptionisten”. De

H. Serruyslaan tot aan de Jozef II straat was de “West-Molenstraat”. De Poststraat was de “Kazernestraat”. De Ooststraat droeg drie verschillende namen: van west naar oost tot aan de Kapellestraat had men de “Sul-ferpriemstraat”, tot aan de Kaaistraat de “Zwarte Nonnenstraat”, tot aan de oostelij-ke wal de “Oostmolenstraat”. De Sint-Paulusstraat heette in haar westelijk gedeelte de “Werelduitstraat” tot aan de Kerre-melkstraat. Verderop naar de Kapellestraat had men de “Compagniehofstraat” en nog verder de “Kleine Kerkstraat" of “Kerkhof-straat”. De Dwarsstraat droeg de benaming “Kortekrulstraat”. Straten werden ook dik-wijls met omschrijvingen aangeduid: de hui-dige Hertstraat heette "Straete leidende van den hert naar het Wandelaershof". Voor de Brabantstraat was de benaming “Koninklijke straat” wel bekend, maar veel gebruikt was de aanduiding "Straete van de Grote Markt naer de Capycynen". De Aartshertoginne-straat tussen de Witte Nonnenstraat en de Jozef II straat was bekend als "De Straete rechtover de Arme Schoole" en ook nog als “Korte Peperstraat” en “Strontstraat”. De P. Pypestraat noemde nog "de Straete van het Bootsgezellenfortje". Wie een 18de eeuwse kaart onder ogen krijgt met mooi omlijnde huizenblokken, zou verkeerdelijk de indruk kunnen krijgen dat het stadsgebied volledig was behuisd. Niets is minder waar. In de stad kwamen her en der open ruimten voor die de behuisde stadsoppervlakte reduceerden. Dit was o.m. het geval in het noordoosten het zuidwesten van de stad en aan de zuidoostelijke stads-rand. Tussen de Kapucijnenstraat en de Lange-straat aan de voet van het bastion van het Platform lag een driehoekig zandig terrein benoorden militaire gebouwen van de Lan-gestraat. In oorlogssituaties werd het terrein als militaire opslagplaats gebruikt. In vredes-tijd werkten de soldaten deze gronden om tot moestuinen. In het zuidwestelijk deel van de stad, dat kort na het midden van de 17de eeuw bij de stad werd gevoegd en om zijn lage ligging en vochtige grond voor behuizing weinig aantrekkelijk was, lagen nog grote percelen onbebouwde grond. Dit was o.m. het geval met de tuin- en weidegronden aan de west-kant van het klooster der Witte Nonnen en met het terrein begrepen tussen de stadska-zernes, gelegen tussen de huidige Poststraat

46

en Jozef II straat. Het domein waar nu het Dominicanen-klooster is gebouwd was toen een grote tuin toebehorend aan de bekende Oostendse koopman Andries Flanderin. Aanpalende andere hovingen liepen tot aan de noord-kant van de Werelduit- of Sint-Paulusstraat door. In het blok tussen de Compagniehof-straat, de Kerremelkstraat en de Kapel-lestraat stonden er op de noordoostkant slechts vijf kleine huisjes. De rest was inge-nomen door de hof der Oost-Indische Com-pagnie, beplant met fruitbomen en opge-smukt met een gloriëtte. Men trof er nog de zwartgeblakerde resten aan van het, tussen 1725 en 1730 uitgebrande kapelletje van het H. Sacrament. Deze kapel lag aan de oor-sprong van de benaming van de Kapel-lestraat. De zuidoostkant van de Kapel-lestraat en het aangrenzende gedeelte van de Jozef II straat was eveneens onbehuisd. Hier lag de hof van de E.P. Oratorianen en het met bomen beplante kerkhof dat zich rondom de parochiekerk uitstrekte.

47

1.2.3 BURGERLIJKE EN RELIGIEUZE GEBOUWEN Officiële, burgerlijke, religieuze en vooral militaire gebouwen namen een grote plaats in de stad in. Het stadhuis stond op de zuidkant van de Grote Markt, maar had het huis op de hoek van de Kapellestraat nog niet ingepalmd. Het was langwerpig, in een sobere renais-sancestijl opgetrokken in 1710-11, deels naar plannen van de Augustijnermonnik Jan Vryeels. Wegens geldgebrek werd afgezien van alle opsmuk en werd alleen de oostelijke toren opgericht. Vierkantig van bouw on-deraan, achthoekig bovenaan was de toren omgeven door een balustrade met vier kope-ren vaantjes versierd. Een pui met twee trappen leidde naar de eerste verdieping van het stadhuis, waar de zalen van het magi-straat zich bevonden. Aan de westkant was de Conciërgerie of Hotel van het Stadhuis gevestigd. Onder de toren bevond zich de stadsgevangenis. Onder de arcades naast de gevangenis was het Beenhuis waar een acht-tal slagers hun waren te koop aanboden. De belommerde binnenkoer van het stadhuis, omgeven door stallingen en stelplaatsen voor wagens, was door een poort vanuit het midden van de Kerkstraat te bereiken. Ach-ter het stadhuis stond nog een klein huisje dat door de stad verhuurd was aan de mes-senslijper en schouwveger Fr. Roka. De driebeukige grote kerk aan de zuidelijke stadsrand gelegen, had met zijn massieve vormen weinig merkwaardigs aan te bieden. Aan de westkant rees de kerktoren op, vier-kantig van bouw onderaan, achthoekig bo-venaan, aldus herbouwd in 1728-1729 na de brand die kerk en kerktoren in 1712 in as had gelegd en nu als de "Peperbusse" is gekend. De kerktoren kreeg deze benaming door zijn gelijkenis met een pepermolen. In 1764 had men onderaan de noordkant van de toren een luguber aandoend "vagevier" uitgewerkt met bovenaan de uitbeelding van een kalvarieberg. Alleen de kerkingang rechtover de Kerkstraat was opgesmukt met een barokportaal in 1675 gebouwd. Sinds 1653 verzorgden de Oratorianen de kerkelij-ke diensten. Deze geestelijken hadden de leiding in handen van de Latijnse school, die zij naast de pastorij op de oostkant van de Kapellestraat hadden opgericht om er on-

derwijs te verstrekken aan de jongens uit de gegoede burgerij. Het klooster van de Paters Kapucijnen, waar-van nu alleen de tweebeukige kerk met zijn klein torentje bewaard is gebleven, besloeg destijds het ganse hedendaagse Oude Mijn-plein. Langsheen de Kapucijnenstraat strek-te zich het kloosterpand uit, dat een dertigtal paters herbergde en voldoende ruimte bood om aan "religieuse passanten" onderdak te verlenen. De grote aanliggende tuin had een poort, uitgevend in de Nieuwstraat, rechtover de Sint-Franciscusstraat. De Paters Kapucijnen waren in de stad zeer geëerd. De plaatselijke kerkdiensten werden er meer bijgewoond dan in de parochiekerk. Het kleinere klooster van de Zwarte Zusters bevond zich op de zuidwesthoek van de Rechte Kerkstraat en de Zwarte Nonnen-straat, nu Ooststraat. In 1712 werd aan de zijde van de Kerkstraat een barokgevel opge-trokken en werd de kapel van een kleine toren voorzien. Een twaalftal zusters be-trokken dit klooster en legden zich vooral toe op ziekenzorg aan huis en op de bege-leiding van rouwenden bij begrafenisplech-tigheden. Op de westkant van het klooster-gebouw stond in de Zwarte Nonnenstraat de Waag of "weeghuys". De opbrengsten van de Waag werden verdeeld tussen het kloos-ter en het militair hospitaal.

48

Het kloosterdomein der Religieuze Concepti-onisten of Witte Nonnen lag tussen de Witte Nonnenstraat, de Korte Peperstraat, de Ka-zernestraat en de Westmolenstraat. De een-beukige kerk, bekroond door een slank to-rentje, stond langsheen de Witte Nonnen-straat. Het kloosterpand strekte zich uit be-zuiden de kerk. De westelijke helft, door blinde muren omgeven, werd gebruikt deels als weiland deels als moestuin met fruitbo-men beplant. Een 25-tal zusters, meestal afkomstig uit hogere kringen, verstrekte er onderwijs aan meisjes uit de burgerij. In de Witte Nonnenstraat, rechtover de Korte Peperstraat, bevond zich de Armenschool, waar de jeugd uit de minder begoede klas-sen school kon lopen. Aan de meisjes werd o.m. het kantklossen aangeleerd. Op de zuidoosthoek van de Kattestraat en de Langestraat trof men het Gouvernement of Ruwaertshuys aan waar de stadsgouver-neur woonde. Het was een massief en on-derkelderd gebouw, deels twee verdiepingen hoog en in 1726-1727 door de stad ge-bouwd. Een boogvormige poort midden in het gebouw in de Langestraat aangebracht, gaf uit op een binnenkoer. Deze was door een lange, open gang verbonden met de Grote Markt en afgesloten door een koets-poort, die eerst in 1875 werd afgebroken27.

27 Ministére de la Défense, Service historique de l'armée

de terre, Paris, Atlas De Lamy 1769.

49

Plan van het klooster van de Kapucijnen

50

51

Plan van het klooster, de kerk en de tuin van de Witte Nonnen

52

53

1.2.4 MILITAIRE GEBOUWEN Militaire rijksgebouwen waren langs en in de buurt van de Langestraat gevestigd. Stads-kazernes waren in het zuidwesten van de stad gelegen. Op de westhoek van de huidige Louisastraat en de Grote Markt was de Hoge Wacht ge-huisvest. Op de benedenverdieping van dit sierlijk gebouw, in 1677-1680 opgetrokken, was een barokarcade van vijf bogen aange-bracht, uitgevend op de Grote Markt. De eerste verdieping, vroeger een wapenzaal, werd in 1757-1758 door de toenmalige Franse bezetter tot theaterzaal omgebouwd. In de dakflank van de zolderverdieping wa-ren standvensters ingewerkt met kunstig versneden omlijstingen. Tussen de Langestraat, de Hertstraat, de Strontstraat en de Kerremelkstraat lag een der oudste rijkskazernes, nl. het Waals Kwar-tier. Midden in de binnenkoer rees het Oud Waals Kwartier op, dat uit twee tegen elkaar leunende paviljoenen bestond. Aan de straatzijde waren drie langwerpige paviljoe-nen gebouwd, die samen het Nieuw Waals kwartier uitmaakten.

Twee poorten midden in tussen de gebou-wen, gelegen in de Hertstraat, gaven toe-gang tot dit kazernecomplex. Zwaar be-schadigd tijdens het beleg van 1706, werd het Waals Kwartier volledig herbouwd zoals het vroeger was. Het Oud Waals Kwartier onderging in 1741-1742 verbouwingswer-ken waarbij de twee paviljoenen onder één dak werden gebracht. In het Waals Kwartier konden ± 600 soldaten logies vinden. Aan het noordwest uiteinde van de Kerre-melkstraat tegenaan de wallen en de Kalve-renmarkt, op de plaats waar nu ten dele het Europacentrum oprijst, was een tweede complex van rijkskazernes opgericht dat ook uit twee delen bestond. Langsheen de Kerremelkstraat strekte zich het Paviljoen uit, een kazerne met één ver-dieping, bekroond in het middendeel met een driehoekig fronton. Dit gebouw werd in 1707-1708 opgetrokken met materialen afkomstig van de afbraak van het Fort van Beieren, dat tussen Brugge en Damme gele-gen was. Langs de wallen lag het Koninginnekwartier dat in 1742-1743 werd gebouwd. In beide kazernes samen konden 880 soldaten on-dergebracht worden. Aan weerszijden van het Spaans Kwartier lagen de oudste, erg bouwvallig geworden kazernes. Aanleunend bij de Blauwe Trap-pen, op het noordelijk uiteinde van de huidi-ge Louisastraat stond het Klein Spaans Kwar-tier gedrumd tegen de wallen, die hoog bo-ven de oude gebouwen uitstaken. Omdat kanonniers met hun gezinnen hier waren gehuisvest, stond deze kazerne bekend als het Kanonnierskwartier. Op de oostelijke hoek van de huidige Louisa-straat en het Spaans Kwartier trof men het Groot Spaans Kwartier aan. Theoretisch bood het plaats aan 110 soldaten, maar de oude, vervallen en voor herstel weinig vatba-re gebouwen, werden als kazerne niet meer benut.

54

Nagenoeg middenin tussen de Kapucijnen-straat, de Langestraat en de wallen lag het Arsenaal, in 1733-1734 gebouwd op de terreinen van een oude brouwerij. Op het gelijkvloers was ruimte voorbehouden voor het stellen van kanonaffuiten. Aan weerszijden was deze omgeven door een opslagplaats voor munitie. Op de eerste verdieping bevonden zich twee wapenzalen, waarboven zich nog een zolderverdieping onder een dubbel dak uitstrekte. Het ge-bouw zelf was omgeven door een koer, deels tot moestuin omgewerkt. Achteraan het Arsenaal stond de smidse. Rechtover het noordelijk uiteinde van de Schippersstraat bevond zich het Militair hos-pitaal Sint-Jacques, in 1647 opgericht. Het onderkelderd gebouw telde één verdieping en een zolderverdieping en had een dubbele trapgevel. Het hospitaal dat amper 48 bed-den telde was te klein om in de behoeften te voorzien van twee bataljons. Bovendien was er geen logiesruimte, noch voor de directeur, noch voor het verplegend personeel. Twee pakhuizen rechtover het hospitaal werden desnoods ingehuurd om er zieke militairen in onder te brengen. De militaire bakkerij lag niet zoals sommigen beweren aan de Hertstraat, maar wel op de oostelijke hoek van de Platformstraat en de Langestraat, rechtover "De Goude Bolle". Een zekere Carton uit Brussel "aennemer der vivers en fouragien ten dienste van de trouppen van Haere Majesteyt" had dit huis laten bouwen : "dienende tot backerie van het broodt voor de trouppen liggende bin-nen de zelve stadt ten garnizoene". De twee stadskazernes waren in het zuid-westen van de stad gelegen. Zoals de Hoge Wacht in 1677 gebouwd was door de stad om verdere vrijstelling van provinciale belas-

ting te bekomen, zo liet de stad met hetzelf-de doel deze kazernes in 1692-1693 optrek-ken. De kazerne van de Witte Nonnen strekte zich over de ganse lengte uit aan de zuidkant van de huidige Poststraat. Boven het gelijkvloers was de zolderverdieping in kamers uitge-werkt, die met een rij van puntgevels op straat uitgaven. 644 soldaten konden in deze kazerne logeren. Langsheen de noordkant van het westelijk uiteinde van de huidige Jozef II straat bevond zich de kazerne van de Lijnbaan, naar het-zelfde model gebouwd als de kazerne van de Witte Nonnen, maar kleiner van omvang. Hier was plaats voor 256 militairen. Deze twee kazernes waren goed onderhou-den, maar door hun lage ligging zeer voch-tig, ongezond en weinig benut. De kazerne van de Witte Nonnen werd wel gebruikt om er recruten, geronseld voor het Spaans leger in te logeren tot zij per schip naar Spanje werden overgebracht. Deze kazerne kon aan de twee straatuiteinden afgesloten worden, zodat er geen contact mogelijk was tussen deze recruten en het garnizoen. Vier konvooien recruten, veelal uit Noord-Duitsland afkomstig, soms vergezeld van vrouwen en kinderen, vertrokken in 1768 uit Oostende naar Bilbao. Het eerste transport van 102 recruten greep plaats op 10 maart 1768 met een schip van De Brouwer28. De inkwartiering van een omvangrijk garni-zoen was altijd welkom in de stad. Een groot garnizoen verhoogde immers de om-zet in de kleinhandel en in de herbergen en verhoogde ook de stadsinkomsten. De stadsmagistraat drong dikwijls bij de rege-ring aan om minstens een garnizoen van twee bataljons te mogen herbergen29. Militairen waren minder happig om in een winderige stad te moeten verblijven. De prijzen van de levensmiddelen, drank en ta-bak lagen naar hun zin te hoog. De kazer-nes vonden zij ongerieflijk en te vochtig. Moeraskoorts kwam veelvuldig onder de soldaten voor. Voor hen was Oostende geen kuuroord, maar wel een strafkolonie. Deser-tie of pogingen tot desertie waren dan ook geen zeldzaam verschijnsel. Van alle militaire bouwwerken bezitten wij

28 A.R.A., Sec. St. en O. 2071. 29 Id. Brief Dewulf -28/1/1768.

55

zeer nauwkeurige afbeeldingen, opgemaakt in 1769 door de ter plaatse verblijvende mili-taire ingenieur De Lamy. Hij tekende niet alleen de gevels uit, maar gaf ook aan de hand van doorsneden, een duidelijk inzicht in bouwwijze en binneninrichting van deze gebouwen aan30.

30 Ministére de la Défence, Service historique de l'armée

de terre, Paris, Atlas De Lamy 1769.

1.2.5 HUIZEN Bij gebrek aan iconografisch materiaal is het heel wat moeilijker privé-woningen te be-schrijven. Wij beschikken wel over enkele "vues cavalières" van de stad, maar een zeer betrouwbare weergave van het stadsbeeld geven zij ons niet. Toch kan men, aan de hand van latere stadsplannen en van eigen-tijdse notariële akten, in grote lijnen tot een aanvaardbare reconstructie van het stadsuit-zicht overgaan. Zoals ook in andere steden moet Oostende qua gebouwenhoogte een licht pyramidale vorm hebben vertoond. Huizen in het stads-centrum, betrokken door gegoede burgers, telden één tot twee verdiepingen. Huizen aan en naar de stadsrand toe, bewoond door minder begoeden, hadden alleen een gelijkvloers en een zolder-verdieping dikwijls in woonkamers verdeeld. Toch was dit geen algemeen geldende regel. Ook in straten die als hoofdstraten werden beschouwd, kwa-men pakhuizen en kleine huisjes voor, ver-meld als "huysekens" of "maisonnettes". Dit was o.m. het geval in de Kattestraat en in de Weststraat. Wat de urbanisatie betreft, zorgde men er alleen voor dat alle gebouwen werden opge-trokken langsheen een vastgestelde rooilijn. Om de hoogte der verdiepingen, om de ori-entatie en vorm van de daken bekommerde men zich niet. Aldus kwamen huizen met eenzelfde aantal verdiepingen op diverse hoogten te staan. Daken loodrecht op straat uitkomend hadden meestal trapgevels en wisselden af met daken evenwijdig aan de straat, waarin doorgaans standvensters wa-ren aangebracht. De met leien bedekte openbare gebouwen, de rode pannendaken van privé gebouwen, de verschillen in hoog-te van de gebouwen gaven aan de stad van boven uit gezien, een uitzicht van bonte ver-scheidenheid. Architectonisch gezien, viel er in het Oos-tendse gebouwenbestand, waarin de zoge-naamde Spaanse stijl overheerste, weinig merkwaardigs aan te duiden. Imposante rijkversierde patriciërswoningen trof men er niet aan. De vernielingen die de stad bij be-legeringen had gekend, hadden wellicht de begoede burgerij ervan weerhouden teveel kapitaal te spenderen aan de opsmuk van

56

hun woningen. Uit boedelbeschrijvingen daarentegen blijkt dat hun interieurs wel van een grote wel-stand getuigden en dat zij prachtig meubilair en een rijke verscheidenheid aan waardevolle voorwerpen bezaten. Wij kunnen hier niet het uitzicht en het leven beschrijven van alle straten die de stad toen telde. Wij beperken ons dan ook tot het typeren van enkele karakteristieke straten, pleinen en wijken. De Grote Markt, de Groentemarkt met de direct aanpalende straatgedeelten vormden het levendige centrum van de stad. De Brei-delstraat was één winkelstraat. Naast een aantal winkels telde de Groentemarkt vier gekende herbergen. Midden op de west-kant had men "Het Gulden Hooft" van J.B. Legaey. Op de noordkant trof men op de hoek van de Kapucijnenstraat de herberg "De Rode Leeuw" aan met op de westkant "De Pelikaan". Midden op de oostkant van de Groentemarkt stond de "Bourgoingnie" ook bekend als "Chasse Royale", het "Cat-spel" of "De Rhetorica". Tot april 1766 was deze herberg uitgebaat door Mich. Van de Keere en Monica Rycx, die er "geen eerelyck huys" openhielden "nemaer een publicq bordeel ende hoerenhuys". De uitbaters werden door de eigenaar Jn. Junquen dan ook de laan uitgestuurd. In het centrum van de stad werd het bestaan van een dergelijk huis immers niet geduld. Op de Grote Markt was er slechts één her-berg aan te wijzen, nl. "In den Boomgaerd" gelegen midden op de oostkant van de markt. De Grote Markt was dan ook minder levendig, minder luidruchtig dan de Groen-temarkt, die op de Kaaistraat, de voornaam-ste handelsstraat van de stad uitgaf. Op de oostkant van deze straat woonden vooral groothandelaars, wiens erven met pakhui-zen, stallingen en stelplaatsen uitliepen tot in de Sint-Franciscusstraat. Op de westzijde van deze straat waren vooral middenstands-bedrijven gevestigd. Tot hetzelfde straattype hoorde de West-straat. Hier eveneens reikten verschillende eigendommen tot aan de Strontstraat of tot de Sint-Sebastiaanstraat.

De Kerkstraat was een stille straat van nego-cianten en ambachtslieden. Nog stiller was het in het zuidelijk gedeelte van de Kapel-lestraat, waar in kleine eenvoudige huisjes, minder begoeden, vissers en dagloners leef-den. De Langestraat was aan beide uiteinden een drukke, levendige, volkse straat. Dicht-bevolkte huisjes, soldatenkwartieren en vooral herbergen zorgden er voor animo. Op de westkant, in de huidige Madridstraat was er de herberg "De Gloeiende Oven". Op de westhoek van de Zwijnemarkt en de Langestraat had men de herberg "De Pape-gaai". Op de zuidoosthoek van de Kerremelkstraat en de Langestraat stond "De Pantoefel", aan de oostkant geflankeerd door "Het Hoveken van Plaisance" en op de zuidkant door de herberg "Sint-Arnoud". Naar de oostkant toe van de Langestraat vond men op de zuidwesthoek van deze straat en de Brede Steeghersstraat de herberg "De Roose". Op de noordwesthoek van de Langestraat en de Kapucijnenstraat had men de herberg "In den Naem Jesus". Op de noordwest hoek van de Langestraat en Platformstraat "De Gouden Bolle". Deze herbergen werden druk bezocht door buurtbewoners en in het bijzonder door de soldaten gekazerneerd in het Spaans Kwartier. In de buurt van de Kaaipoort was er evenmin een tekort aan herbergen. Op de Kaai zelf, naar het Ponton op, konden zeelui en men-sen die van het veer gebruik maakten, te-recht in herbergen. Aan de stadszijde trof men langsheen de wallen ten westen van het Wachthuis van de Kaaistraat drie herber-gen naast elkaar aan: "De Vos", "Den Co-ninck van Sweeden" en "De Goude Poorte". Op de oostzijde had men op de noordkant van de "straete van het bootgesellefortien", nu Paster Pypestraat, de herberg "Het Kas-teel van Douvres"die zelf tegen de herberg "Het Hollants Schippershuys" aanleunde die op de hoek van de Sint-Franciscusstraat was gelegen. Al te dorstigen konden hun her-bergronde beëindigen in "Den Admirael van Vlaenderen" op de noordwesthoek van de Kleine Kerkstraat, nu Sint-Paulusstraat en de Sint-Franciscusstraat.

57

1.2.6 STADSLEVEN EN INDUSTRIE Zonder twijfel was er sinds het midden van de 18de eeuw heel wat veranderd in het stadsleven. De sociaal-economische toe-standen rond 1750 waren bepaald niet schit-terend noch hoopgevend te noemen. De nefaste gevolgen van de opheffing van de Oost-Indische Compagnie en van het bom-bardement tijdens het beleg van 1745 had-den diepe sporen van ontreddering nagela-ten en geleid tot een merkbare depopulatie van een stad die in 1723 nog 5.169 inwo-ners telde31. In een verzoekschrift van 25 april 1752 gaf de stadspensionaris Thomas De Grysperre de toestand als volgt weer : "Cette pauvre ville ne contient qu'environ 3.000 habitants dont les 3/4 et plus, pauvres et misérables artisans, que les moins mal consistent en une trentaine de familles qui aident encore à faire subsister les autres, n'ayant rien à faire, restans sans commerce et se trouvant chargées de nouveaux impôts seront contraints de chercher asile ailleurs où ils pourront au moins faire un commerce facile et lucratif"32. Deze beschrijving beantwoordt aan de reali-teit. Oostende was een stad zonder noe-menswaardige industrie, zonder gevestigde visserstraditie, quasi uitsluitend levend van handelsvaart die de motor was van het eco-nomisch leven. Een 15 tal handelaars en reders zoals Jn. De Vetter, Ray-Roche en Cie, C.A. Flanderin, N. Braeme en Cie, L.B. Thuys, Arn. Hoys, Jn. Gould, G. en D. De Brouwer, Ch. Hennesy, J. Galway, P. De Knuyt, Jn. De Clerck, Ed. Flanegan, Jud. Van Iseghem, F. De Jaegher, Jn. Brouttard kunnen als de werkgevers van de stadsbevolking be-schouwd worden33. Direct of indirect ver-schaften zij werk aan bijlandvaarders, touw-slagers, zeilmakers, scheepstimmerlieden, smeden, kuipers, kruiers, zakkendragers, voerlieden en dagloners. Deze hielpen op hun beurt een verscheidenheid van kleine middenstanders in het leven te houden. Belastinginspecteurs die normaal betrouwba-re, objectieve gegevens aan hun hoofdbe-stuur overmaken, geven eenzelfde beeld weer van de eerder trieste situatie waarin de stad verkeerde. Wel schatten zij het bevol-kingscijfer hoger, nl. tussen 3.500 en 4.000.

31 R.A.B., R.S.V. 780, 108v - 110v. 32 A.R.A., J.Adm. 816, Mémoire à S.A.R. 25/4/1752. 33 R.A.B., Not.Oost. V.C. 40/35 nr 90.

Zij wezen erop dat ondanks de schitterende ligging van de stad, de handel er onbedui-dend was, dat veel armoede heerste en veel huizen leegstonden, dat vrouwen door kant-klossen trachtten wat bij te verdienen, dat Oostende slechts drie renteniers telde. In hun ogen was het belangrijk dat Oostende een garnizoen van 1.500 tot 1.800 man be-zat, omdat dit de lokale handel wat leven gaf34. De toenmalige industriële uitrusting van Oostende was beperkt. Zij was in hoofdzaak gericht op de scheepvaart en op de voorzie-ning in lokale en regionale behoeften. Er waren drie zoutziederijen, tien brouwerij-en en drie kleine tabaksfabrieken die een twintigtal winkels in rookgerief bevoorraad-den. Er waren ook drie graanmolens die vanop de stadswallen wiekten. De Zuidmo-len even bezuiden de Westpoort was eigen-dom van Pr. De Smet en vanaf januari 1791 eigendom van Jn. Renier. De Noordmolen op het kleine bastion lag wat ten oosten van het uiteinde van de Kalvermarkt. De Oost-molen situeerde zich op het oostelijk uitein-de van de Bonenstraat. Pr. Nedonchelle had in 1747 een kaarsenfabriek opgericht waarin één tot twee mensen werkzaam waren. Meer industrie was er rond 1750 niet35. De ruimere visaanvoer bracht een verhoogde activiteit teweeg in de sector van de zoutzie-derijen. J.B. Liebaert kocht op 22 april 1760 van Jn. De Laeter en Weduwe Dumortier een huis aan op de westkant van de Groente-markt gelegen, het eerste huis benoorden het hoekhuis van de Witte Nonnenstraat. Achteraan het huis baatte hij een zoutkeet uit met twee stoven waar één arbeider werk-te. Deze keet werd vroeger gebruikt door Lindersin36. De familie Thuys had een van-ouds gekende zoutziederij "De Gouden Os" op de noordkant van de Sint-Sebastiaanstraat rechtover de Lijnbaanstraat. Hier waren twee arbeiders tewerkgesteld37. In 1757 - 1758 werd een nieuwe zoutziederij opgezet. Bij octrooi van 7 mei 1756 ver-kreeg Levasseur uit Doornik de toelating dit nieuw bedrijf uit te bouwen. Hij kocht daar-toe een rij kleine huisjes en het terrein van

34 Moureax Ph., La statistique industrielle dans les P.B.

Autrichiens blz 25. 35 Idem. 36 R.A.B., Not. Oost V.C. 40/41 nr 120. 37 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41191 en 41248.

58

de busschietersgilde "St Andries en Ste Bar-bara" aan, gelegen langs de zuidkant van de huidige Van Iseghemlaan, tussen de Vlaan-derenstraat en de Louisastraat. Hier trok hij een ziederij op met zes stoven waarbij acht arbeiders werden tewerkgesteld. Later breidde hij zijn bedrijf uit met nog drie sto-ven. Omwille van zijn omvang werd deze de "Grote zoutraffinaderij bij de blauwe steeg-her" genoemd. De busschietersgilde bracht haar installaties over naar een huis op de oostzijde van de Sint-Fransiscusstraat gele-gen en naar een open terrein bezuiden de Molenaarspoort38. J. B. Liebaert bracht zijn zoutkeet over naar een vroegere brouwerij "De Kat" gelegen op de midden westzijde van de Kattestraat. In 1770 beschikte hij over twee zoutpannen39. Het nodig ruwe zout werd ingevoerd uit Engeland, Frankrijk of Spanje. Om dit te raffineren werd gebruik gemaakt van zeewa-ter dat met hefbomen uit de open kom naar boven werd gehaald. Levasseur trok een deel van het nodige zeewater van bedenke-lijke kwaliteit uit de noordelijke stadsgracht. Overgeheveld in weinig waterdichte wagens werd dit zeewater naar de zoutketen ge-voerd, tot ergernis van de bewoners van de huizen waarlangs deze lekkende wagens voorbijtrokken. Met het bestaan van deze zoutziederijen waren de inwoners van de noordelijke en centrale stadswijken weinig opgetogen. Zij hadden heel wat last van reukhinder en roetneerslag. De heropbloei van de visserij verruimde de werkgelegenheid op werven en bij touwsla-gerijen. Op de werven van Jac. Brydt, Jn. Dillebeke, Jn. Crepin en Jn. Loosen, waar met tot dan toe zich tevreden had gesteld met wat scheepsherstellingen en kalefater-werk, was men druk in de weer om nieuwe vissers-sloepen op te timmeren. Jn. Loosen en Jn. Dillebeke kregen zelfs de toelating om naast de herberg "De Strooien Haan" een houten loods tegen het contrescarp te bou-wen om er hun houtvoorraad in op te ber-gen40. Touwslagerijen, omwille van brand die in hun teerstoven kon ontstaan, waren aan de stadsranden gevestigd, tegenaan of op de 38 A.R.A., 5248, R.A.B. Not. Oost. V.C. 4147 en Bowens II

131. 39 R.A.B., Vrije 17155, 208v. 40 A.R.A., R.v. Fin. 3091, 1768 en R.K. 37554, 23.

wallen. Tot 1763 waren er slechts drie in werking. Twee ervan, eigendom van Hoys, lagen in het noordoosten van de stad, op het oostelijk uiteinde van de Langestraat aan de voet van het Nieuw Bastion. De derde, ei-gendom van Van der Heyde, lag in het zuid-westen van de stad bij de stadskazerne en had een teerstoof in de huidige Jozef II-straat middenin tussen de Aartshertoginnestraat en Christinastraat. In 1763 kreeg Jac. Bouva de toelating om aan de voet van de wallen een vierde houten lijnbaan in te richten41. Verbouwingen aan huizen wijzen eveneens op een verbeterde situatie. Meester-beenhouwer Jn. Du Mortier liet door Th. Daghelet in 1755 zijn huis op de hoek van de Witte Nonnenstraat en Groentemarkt totaal herbouwen42. In 1758 wensten vader en zoon D'Herckere hun huis gelegen op de hoek van de Kattestraat en Grote Markt te vernieuwen. Zij waren echter niet in staat de verbouwingswerken te betalen en het huis werd met de nog erop staande hypotheek aan de aannemer Pr. De Pas overgelaten43. Fr. Van Wafelghem kocht op 4 januari 1757 drie kleine houten huisjes aan en een terrein waarop vroeger een lijnbaan had gestaan op de westkant van de huidige Christinastraat en de noordkant van de huidige Sint-Paulusstraat, om er achteraf vijf stenen hui-zen te bouwen44. Op 8 april 1768 verkochten Ph. Venant Du-four en Isabelle De France aan Jn. Verbrugge en Isabelle Clara Flintens het huis gelegen op de zuidkant van de Sint-Sebastiaanstraat tussen de Lijnbaanstraat en de Sterrestraat of Kapellestraat. De nieuwe eigenaars lieten het huis afbreken en bouwden er drie nieu-we : een klein huisje op de hoek van de Lijn-baanstraat, een winkelhuis op de hoek van de Kapellestraat en middenin een Hostellerie met "porte cochère" "De Sterre"45.

De Zevenjarige oorlog, 1756-1763, wekte eveneens het Oostendse zakenleven op. Franse troepen kwamen in juli 1757 het Oos-tenrijks garnizoen vervangen en zorgden door vertier voor een grotere omzet in klein-handelskringen en herbergen. Daar Frankrijk

41 A.R.A., R.v. Fin. 3092. 42 R.A.B., Not. Oost. V.C. 4146. 43 Id., 4148. 44 Id., 41177. 45 Id.,41/201 nr 71.

59

De grote zoutraffinaderij in de Van Iseg-hemlaan

60

61

en Engeland met elkaar in oorlog waren nam Oostende ten dele de rol van Duinkerke over. Goederen bestemd voor het Noord-Franse achterland transiteerden langs Oost-ende. De gebroeders De Brouwer lieten b.v. in 1762 balen katoen afkomstig uit de West-Indische eilanden per wagen naar Rijsel ver-voeren46. Franse kapers brachten dikwijls Engelse gekaapte schepen de haven binnen, wat een massa nieuwsgierigen naar de kaai lokte. De viering van het 500-jarig bestaan van de stad, waaraan de hele stadsbevolking mee-werkte, was de aanzet tot stads-verfraaiïng en tevens een bewijs van toegenomen wel-vaart. Ant. Mouqué fleurde met zijn schil-derwerk het Gouvernementsgebouw wat op. Nic. Trigalet zette de arduinen balustrade boven het stadhuis wat vaster en plaatste er ontbrekende pilaren bij. Alex Dancket gaf het stadhuis een schilderbeurt. G. Dumery uit Brugge leverde zeven nieuwe klokjes voor de beiaard. P. Sauvage uit Brussel schilderde het portret van de Keizerin Maria-Theresia en Dalse uit Brugge omkaderde het. Dit portret werd in "'s weths collegialen kaemer" op-gehangen47. De organisatie van de feestelijkheden liepen echter niet van een leien dak. In 1767 werd het inrichten van grote feestelijkheden niet toegelaten omdat de Keizerin ernstig ziek was. Op 28 juni 1767 kon alleen maar de "illuminatie" van het stadhuis plaatsgrijpen en het afschieten van 10 dozijnen vuurpijlen en dan nog "ter causen van de genesynge en ersteltenisse van onze genadige Souve-reyne"48. De feestviering werd tot het jaar daarop uit-gesteld. In april 1768 kwam het tot ernstige meningsverschillen in de stadsmagistraat en in de ambachten en gilden. Sommige wei-gerden alle medewerking en waren tegen deze viering gekant. Het was door tussen-komst van Pastoor Verhaeghe dat de verhitte gemoederen bedaarden en tenslotte eenie-der bereid was om aan de feestviering mee te werken49. Deze viering werd een succes. Van 29 juni

46 Id.,41/50 nr 6. 47 A.R.A., R.K. 37554. 48 Id., 37553, 89. 49 A.R.A., Sec. St; en O. 2071, brief van Gombert

2041768.

tot 6 juli 1768 werd uitbundig gefeest. Stra-ten en huizen waren versierd. Een praal-boog was op de Grote Markt opgericht. Processies en een grote ommegang met tri-omfwagens trokken door de stad. Vreugde-vuren werden afgestoken. Schutterswed-strijden en bals werden druk bijgewoond50. Het valt licht te begrijpen dat bij al deze ma-nifestaties heel wat drank werd verbruikt : weinig wijn, veel Franse jenever en nog meer bier, in hoofdzaak geleverd door brouwerijen hieronder vermeld. Pr. Lippens had een grote brouwerij "De Fortune" op de hoek van de Weststraat en het huidige Marie-Joséplein gelegen51. Ant De Knuydt was sinds 1765 eigenaar gewor-den van de "St. Michiel" door zijn zusters voor hem afgekocht van Joachim De Jaeg-her. Deze brouwerij stond op de westkant van de huidige Louisastraat, twee huizen benoorden De Hoge Wacht52. Joachim De Jaegher baatte "Het Lam" uit dat in de hui-zenblok tussen de Breidelstraat, de Groen-temarkt, de Witte Nonnenstraat en de Kerk-straat gelegen was53. Kempe had de leiding in handen van de brouwerij "De Gouden Arend" in de Weststraat. Na zijn overlijden op 24 oktober 1769 werd dit bedrijf wellicht opgedoekt54. E. Clayssone bezat de brouwe-rij " De Weirelt " in de Breidelstraat55. Adr. Laureys brouwde zijn bieren in "De Zwaan" op de zuidoosthoek van de Witte Nonnen-straat en de Lijnbaanstraat56. Josse Van Iseghem deed hetzelfde in zijn brouwerij "Sint Jacob" op de noordwesthoek van de Kerkstraat en de Zwarte Nonnenstraat, nu Ooststraat57. Op de oostkant van de Kaai-straat, waar vroeger de meisjesschool van de Zusters van de Heilige Jozef stond, verrees de brouwerij "De Beir", later "De Keizer " ge-noemd, eigendom van Pr. De la Fallie, later door zijn weduwe Maria Van Oppermeersch uitgebaat tot 178458. Bakkers hielden naast hun bakkerij soms ook een kleine brouwerij open. Dit was het geval met Jn. Van Halme die in 1766 uit Brugge kwam en een bakkerij en brouwerij instal-leerde op de westzijde van de Kaaistraat in

50 Gazette van Gend 1361768 en Bowens II 140 - 142. 51 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/248, 104. 52 Id., 41/52, 29/11/1765. 53 Id., 41/247. 54 Id., 41/90 nr 89. 55 Gazette van Gend, okt. 1781. 56 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/249 nr 188. 57 Id., 41/193, 9/1/1812. 58 Id., 41/248 nr 11.

62

het vierde huis benoorden de Zwarte Non-nenstraat of Ooststraat59. Dit gebouw be-trok hij tot 1787, datum waarop hij zijn in-trek nam in "De Klokke" gelegen op de Kal-vermarkt, bezuiden de Grote Zoutkeet60. Jn. Loosen, een meester-bakker richtte in 1758 op de zuidoosthoek van de Kerre-melkstraat en de Sulferpriemstraat op een terrein waar vroeger een reeks kleine huisjes stonden een grote brouwerij op. Hij liet zijn bakkersbedrijf varen en werd meester-brouwer en graanhandelaar61. Te noteren valt dat alle brouwerijen ter plaatse over een rosmolen beschikten. In verband met de geslaagde feestviering van 1768 schreef Bowens : "Het getal der vrem-delingen die te deser gelegentheyd nae Oostende gekomen waeren was zo groot dat'er tot in de geringste herbergen geen logement te bekomen was"62. In de zomer van 1769 ging men over tot een volkstelling en een huisnummering. Oostende telde toen 946 woningen en 4.783 inwoners. Het bevolkingscijfer was dus sinds het midden van de 18de eeuw met ruim 20% toegenomen63. De ingedommelde stad was ontwaakt en had wind in de zeilen gekregen...

59 Id., 41/67 nr 7. 60 Id., 40/51. 61 Id., 41/248 nr 11. 62 Bowens II 143. 63 A.R.A., J. des Adm. 810, 29/12/1769 en G.R. 281 B,

10/6/1769.

63

2

1769-1778 : NIEUWE TROEVEN VOOR DE

OOSTENDSE HAVEN. VERBE-TERDE HAVENTOEGANG EN

HET EERSTE VLOTDOK

64

65

Tijdens de periode 1769-1778 kende de scheepstrafiek een belangrijke aangroei :

jaartal aantal schepen 1769 386 1770 405 1771 420 1772 435 1773 429 1774 479 1775 491 1776 480 1777 481 1778 526

Vooral in de jaren 1770-1775 was deze aangroei aanzienlijk. In 1775 waren ruim 30% meer schepen die de haven aanliepen dan in 1769. Na 1775 volgde een periode van lichte daling en stagnatie in de haven-beweging. 1778 gaf een nieuwe stijging te zien64. Reeds in 1771 signaleerde Bowens de toename van de trafiek : "den koophan-del in deze haven dagelijks aengroeyende en de zeevaert zeer vermeerderende"65. Traditiegetrouw waren het vooral Engelse en Hollandse schepen die onze haven aan-deden. 40 tot 60% van de invarende sche-pen waren uit die landen afkomstig66. Merkwaardig is dat vanaf de herfst 1775 tot eind 1778 Oostende een heel speciale tra-fiek bij de uitvoer kende, nl. het verschepen van oorlogsmateriaal indirect bestemd voor de V.S.A. die waren gewikkeld in de Ame-rikaanse Vrijheidsoorlog tegen Engeland. Op 27 april 1776 vaardigde Keizerin Maria-Theresia wel een ordonnantie uit waarbij het verboden was : "directelyk of indirecte-lyk door hun eygene ofte vremde schepen enige bijstand te bezorgen aen de America-nen, onderdaenen van Groot-Brittanië t'zy in geschut, wapenen, buskruyd, snaphae-nen, steenen ofte andere oorlogsbehoef-ten". Deze ordonnantie werd op 17 april 1777 met een jaar verlengd : "om aen on-zen zeer lieven en zeer beminden broeder den Koning van Groot-Brittanië een nieuw blijkteeken te geven van onze vriendschap en van het belang hetwelk wij nemen in het welzijn van zijn diensten"67. 64 Bowens II 166-169. 65 Id., 145. 66 Gazette van Gend 21/4/1777. 67 Id.

Oostendse handelaars stoorden zich blijk-baar niet aan deze ordonnantiën. Door de goede zorgen van Clays, De Vette, Hennes-sy, Hoys, Ray en Van Iseghem en het oog-luikend toezien van de douane-beambten, werden zowat 2.000 kleine en grote ka-nonnen, 74.000 kanonballen, 29.000 gewe-ren, afkomstig uit het Luikse, naar Franse havens verscheept en naar de V.S.A. door-gezonden. De Engelse blokkade van het Nauw van Kales in 1778 stelde voor enkele jaren een einde aan deze rendabele tra-fiek68. De visserij, die geen noemenswaardige eisen aan de havenuitrusting stelde, kende een geringe uitbreiding. In 1770 werden 26 sloepen uitgerust op de haring- en aber-daanvisserij. In 1771 was de aanvoer van zomerharing door 11 schepen van Clays, Pr. Löhr, G. De Brouwer en J.B. Liebaert twee-maal hoger dan de aanvoer te Nieuw-poort69. De inbreng van verse vis bleef succesvol. Deze vond een gemakkelijke afzet in Noord-Frankrijk. Zelfs het Hof van de Franse ko-ning werd in vis vanuit Oostende bevoor-raad70 . De haring- en kabeljauwvisserij leverden minder goede resultaten op. Pr. Löhr had in 1769-1770 tevergeefs gepoogd met behulp van Nederlandse vissers de Nederlandse vismethodes ingang te doen vinden te Oostende. Hij stuitte echter hierbij op het conservatieve verzet van de lokale vissers71 . G. De Brouwer had in 1774 schepen op kabeljauwvangst naar IJsland gestuurd, maar de visaanvoer was bedroevend laag geweest. Op 16 januari 1775 kreeg Pr. Löhr de toelating om een dogger uit te re-den op IJslandse kabeljauwvaart. Als scheepskapitein had hij Leonard Halsleven uit Hamburg aangeworven die reeds 14 jaar lang vanuit Duinkerke deze visserij beoefen-de72. Of Pr. Löhr hiermede meer succes had dan De Brouwer, weten wij niet. Oostendse reders lieten echter de moed niet zakken. In 1778 werden 8 sloepen op haringvangst en

68 Baron A. de Dorlodot, Les ports d'Ostende et Nieuport

et les fournitures d'armes aux insurgés Américains 1774-1782.

69 A.R.A., GR 1172, 137. 70 A.R.A. R.v. Fin. 3937, Brief Dewulf 27/4/1771. 71 A.R.A. Sec St. en O. 2071. 72 A.R.A. G.R. 1201 A, protoc. 121775.

66

19 sloepen op Kabeljauwvangst uitge-stuurd73. In hoeverre de toegenomen havenactiviteit invloed heeft gehad op de zorg voor betere haventoegankelijkheid en op de aanleg van het eerste vlotdok, zijn vragen waarop wij hieronder een antwoord zullen pogen te geven.

73 A.R.A. G.R. 1201 C.

67

2.1

De verbeterde haventoegankelijkheid

Dat de haventoegankelijkheid vanuit zee heel wat problemen opleverde is bekend. Klachten bleven te Brussel binnenlopen i.v.m. de gebrekkige dienst van het loodswe-zen en het tekort aan havenlichten. Berichten over scheepsrampen, het verlies van ladingen, het omkomen van scheepslie-den dreigden de Oostendse haven in discre-diet te brengen en aldus de politiek van de regering om de handelsvaart naar Oostende te verhogen, te dwarsbomen. Niet de stadsmagistraat, maar wel de regering nam het initiatief om in te gaan op de gewettigde klachten van reders, handelaars en van de Engelse consul Irvine. Met het doel orde op zaken te stellen en een oplossing uit te dokteren voor de moeilijkhe-den die men bij het invaren van de geul ken-de, werd Thomas De Grysperre op advies van de Geheime Raad in februari 1771 naar Oostende gestuurd. Hij nam er contact op met loodsen, scheepskapiteins, reders, han-delaars en de stadsmagistraat. Hij ging na hoe het loodswezen te Duinkerke functio-neerde. Hij bestudeerde navigatie-kaarten van de Britse kust en diende tenslotte op 3 mei 1771 een omstandig verslag van 45 foli-o's bij de regering in : "Rapport sur les cau-ses physiques qui produisent des naufrages et font échouer des vaisseaux à l'entrée du Port d'Ostende et dans les environs et sur l'établissement des pilotes-côtiers ainsi que des feux ou fanaux audit port"74. In dit verslag pleitte De Grysperre voor de uitbreiding en de reorganisatie van het lood-senkorps, voor de bouw van een vuurtoren en het aanbrengen van grotere, beter zicht-bare havenlichten. Alle voorstellen door hem ingediend werden door de regering onderschreven. Bij decreet van 15 juni 1771 werden de rege-ringsbeslissingen aan de Oostendse stads-magistraat overgemaakt. 74 A.R.A. G.R. 1172 B, 22-67.

Het loodsenkorps werd van zeven man tot twaalf man uitgebreid en in twee brigades verdeeld. De ene brigade, bestaande uit een loodskapitein of -luitenant, vier loodsen, en een leerlingloods, werd ingezet op de loods-boot die dag en nacht op de rede lag om invarende schepen binnen te leiden. De an-dere brigade van zes man werd gestatio-neerd aan de kaai om uitvarende schepen naar zee te loodsen. Om de tien dagen greep een dienstwisseling plaats tussen de brigades. Deze nieuwe regeling ging in voe-ge op 1 juli 1771. Om de loodsen beter te motiveren werd hen een fikse weddeverho-ging toegekend. De loodsen, de leerling-loodsen en de man die vanop het Platform de vlag moest hijsen om de haventoegang vrij te geven kregen een verdubbeling van hun bezoldiging toegewezen. Vanaf 1 juli 1771 verkreeg de stad de toela-ting om een hoger pilotagerecht te heffen op alle in- of uitvarende schepen naar rato van hun tonnemaat. Van Remoortel en M. Flanegan werden als scheepsijkers aange-steld. Deze verhoging van het loodsgeld werd gebruikt om de hogere wedden van de loodsen te betalen en een nieuwe grotere loodsboot te bouwen. Deze corvette of "uytligger", uitgerust met o.m. twee ka-nonnen werd te Oostende op stapel gezet en in juni 1772 te water gelaten. Voor de bouw en de uitrusting van deze boot betaal-de de stad 5.625 g. Om het nachtelijk invaren van schepen door loodsen te verzekeren werden de bestaande havenlichten verbeterd en een reservehaven-licht aangeschaft. In ieder van de twee vuurbakens, die op de oostelijke wallen wer-den opgetrokken, werden drie lampen met lichtschermen aangebracht in plaats van de vroegere kaarsen75. Aldus waren deze vuren nu beter zichtbaar voor de loodsen. Aan de 75 A.R.A., GR. 1172 B fo. 94.

68

oude visser die deze havenvuren bediende werd een verdubbeling van wedde toege-kend. In zijn rapport had Thomas De Grysperre opgemerkt dat er geen enkele vuurtoren op de continentale kusten te bespeuren was tussen het eiland Schouwen en Sint-Malo. Schepen die uit het westen kwamen aanzei-len met bestemming Oostende hadden vooral 's winters moeite om de stad en ha-ven van Oostende te lokaliseren. Vele sche-pen zeilden dan ook voorbij Oostende, zwalpten rond of zochten Engelse havens op. De bouw van een vuurtoren werd door Thomas De Grysperre onontbeerlijk geacht. Oorspronkelijk had men eraan gedacht deze vuurtoren bij het Fort Albertus te plaatsen dat nagenoeg in het midden van de kust der Oostenrijkse Nederlanden gelegen was. Thomas De Grysperre gaf er echter op advies van de loodsen de voorkeur aan de vuurto-ren dichtbij de geulmonding op te richten, op de Noordredoute rechtover het Hulppoor-tje. Architect L.B. Dewez was bereid voor de som van 10.000 g. de vuurtoren te bouwen op de plaats door Thomas De Grysperre aangeduid. Het aanbod van Dewez werd op 8 augustus 1771 aanvaard. Daar Thomas De Grysperre van oordeel was dat deze vuurtoren niet alleen voor Oosten-de van nut was, maar de algemene handel van onze gewesten ten goede kwam, wens-te hij dat de Staten van Vlaanderen deze 10.000 g. zonder interest aan de stad zou-den voorschieten, wat ook gebeurde76. Dewez liet vanaf begin september 1771 de vuurtoren in de vorm van een Toscaanse zuil van 27 m. hoogte optrekken77. Bij de bouw werd gebruik gemaakt van witsteen uit het Brusselse, zodat de vuurtoren ook overdag vanuit zee goed zichtbaar was. Bij nachten zonder maneschijn werd boven op de vuur-toren een vuur van steenkolen achter tralie-werk aangestoken78. De nieuwe vuurtoren en de nieuwe havenvu-ren werden voor het eerst op 15 oktober 1772 in gebruik genomen. Omdat het

76 A.R.A., R.v. Fin. 3937, 1771. 77 A.R.A., Sec.St. en O. 2071, brief van Gombert

17/9/1771. 78 A.R.A;, G.R. 1172 B ; A.R.A., K.Pl.Hs 579 en 1825 ;

R.A.G., K.Pl.Hs 89 en 90.

steenkoolvuur dikwijls door de felle wind uitdoofde, ging men in september 1776 naar een nieuwe verlichtingsmethode over : "Le 17 septembre 1776 on a substitué au feu de charbons sur le grand fanal à Ostende trois grands réverbères chacun de 2 1/2 pouce de diamètre, en plaçant devant le centre de chaque réverbère un bac quarré de cuivre rouge que l'on remplit de suif fondu en y mettant quatre mèches de cotton que l'on allume pendant la nuit. Le tout est renfermé dans une loge vitrée à grands carreaux de glace fort blanche"79. Blikslager Fr. Mouqué zorgde voor de nodige aanpassingswerken op de vuurtoren, waar-van het licht nu vijf mijlen ver zichtbaar was. Op de havenhoofden werden geen havenvu-ren geplaatst ondanks het aandringen van de zeekapiteins en reders. Wellicht ging men op hun aanvragen niet in om te verhin-deren dat schepen bij nacht, zonder loods aan boord te nemen, de haven zouden aan-lopen. De hierboven aangehaalde maatregelen om de veiligheid voor de scheepvaart aan de geulmond te verhogen werden in alle mid-dens zeer gunstig onthaald. In een brief, dd. 1 augustus 1771 meldde schepen Pr. Löhr aan Thomas De Grysperre dat "'t sedert het geseyde etablissement is geen schip t'sy groot ofte cleyn sonder loodts binnenge-coomen"80. Ook de nieuwe vuurtoren en de verbeterde havenlichten werden als een be-langrijke aanwinst voor de haventoeganke-lijkheid beschouwd. Aan het hoofdprobleem van de haventoe-gankelijkheid, de verzanding, werd in deze periode relatief weinig aandacht besteed. De sedimentatie die zich reeds vroeger had gemanifesteerd in de monding van de Gou-weloze, was nu ook in de zuidelijke geulge-deelten en het voorkanaal merkbaar. De eigenlijke havengeul onderging echter geen uitgesproken diepteverlies. Alleen de Ro-cheplaete vormde door haar instabiliteit een gevaarlijke hindernis voor de scheepvaart. Bij de lichte vorderingen van de verzanding legde men zich neer met de bemerking dat een verminderde intensiteit van de uitvallen-de schuurstroom ook de veiligheid van de

79 A.R.A., J.E. 1776 en G.R. 1172 B 311. 80 A.R.A., G.R. 1172 B. fo. 104-105.

69

Plan voor de vuurtoren

70

71

scheepvaart ten goede kwam81. Niemand wenste trouwens het bestaande schuur-regime te veranderen. Het doorsteken van polders zou op heftig verzet van de eige-naars van de getroffen polders en van het Brugse Vrije stuiten. De overgang naar een kunstmatige schuring met aanleg van spoel-polders en schuursluizen zou teveel geld en teveel tijd vergen. Of deze vernieuwing het beoogde resultaat zou opleveren bleef een open vraag. Tegenover de geulevolutie, die niet onmid-dellijk de toegangsmogelijkheden tot de ha-ven bedreigde, paste dan ook de fatalisti-sche, afwachtende houding door Thomas De Grysperre vertolkt. Hij zag in het bestaan van de Rocheplaete geen bezwaar. Een springtij met storm gepaard gaande halveer-de de Rocheplaete en spoelde een pas uit in de bank vóór de geul.

81 Id., 1172A Rapport Thomas De Grysperre 3/5/1771 ;

R.A.G., R.S.V. 925 fo. 104-105.

Met klem raadde hij iedere verandering in het bestaande schuurregime af omdat hij inzag dat de mens toch niet in staat was de natuurkrachten die bij de opbouw of het verdwijnen van banken werkzaam waren te controleren of te bedwingen82. De belangstelling voor het verzandings-probleem dat onoplosbaar bleek was dus zeer gering. Alle aandacht ging immers uit naar de zorg voor verhoogde veiligheid aan de monding van de geul en naar de uit-bouw van een vlotdok, verbeteringen in het havenbestel waarvoor Thomas De Grysperre zich in deze jaren ten volle inzette.

82 A.R.A., G.R. 281 B Mémoire sur la profondeur du port

d'Ostende 7/3/1778.

72

73

2.2

Naar de aanleg van het eerste vlotdok

Wanneer de stad eind december 1769 met het voorstel voor de dag kwam de open kom tot een vlotdok om te bouwen, was dit zeker niet omwille van de aangroei van de han-delsvaart. Eerst in 1770 en 1771 werd der-gelijke aangroei vastgesteld. In april 1771 meldde de stadspensionaris Dewulf dat "notre bassin actuellement ouvert est si fort rempli de vaisseaux de toutes sortes de nati-ons qu'il n'y a plus de place pour ceux qui arrivent journellement"83. Het voorstel in december 1769 door de stad geformuleerd, moet beschouwd worden als een financieel manoeuver om door het uit-voeren van openbare werken, een verdere verlenging van vrijdom van provinciale belas-tingen te bekomen84. De stad had bij de-creet van 1 juni 1725 de verplichting aange-gaan tot oktober 1771 de onderhoudswer-ken aan de open kom te bekostigen85. Hoger zagen wij reeds dat de noordelijke stenen kaaimuur in een erbarmelijke toe-stand verkeerde. Eind 1768 werd vastge-steld dat het middengedeelte ervan gevaar-lijk overhelde en dreigde in de kom te vallen. De regering stuurde Kol. Devos naar Oost-ende om de herstelkosten te ramen. Deze oordeelde dat de muur moest afgebroken en herbouwd worden en dat daarom de open kom door een dam moest afgesloten wor-den. Van deze gelegenheid wenste Devos gebruik te maken om ook de Blauwe Sluis te laten herstellen. In februari 1769 liet Dewulf aan de regering weten dat de stad niet tot de heropbouw van de kaaimuur verplicht was maar enkel voor de onderhoudswerken ervan moest instaan. Trouwens, zo meldde hij verder was de stad financieel niet in staat om de kosten van de wederopbouw van de kaaimuur te dragen.

83 A.R.A., R.v. Fin. 3937 27/4/1771. 84 A.R.A.,Sec.St.en O. 2071, Brief Dewulf 30/11/1769. 85 A.R.A. , G.R. 280 A en 285 B.

Door allerlei vertragingsmanoeuvers poogde de stad de werken op de lange baan te schuiven. Brieven van de Centrale Regering bleven o.m. onbeantwoord liggen. Om haar goede wil toch te betonen, ver-klaarde de stad op 20 september 1769 geen verdere verlenging van vrijdom aan te vragen en bereid te zijn haar aandeel in de hulpgel-den bestemd voor het Hof te betalen, op voorwaarde dat zij een reductie verkreeg in de aanslagvoet die in het Transport van 1631 was bepaald. De Administratieve Commissie hierover geraadpleegd, was van oordeel dat de stad wel de onkosten voor het herstel van de kaaimuur kon dragen, maar niet in staat was haar aandeel in het Transport van 1631 ten belope van 13.149 g. te betalen. De Gouverneur-Generaal Karel van Lorreinen gaf op 23 oktober 1769 het bevel aan de stad de kaaimuur te herstellen en stond haar tevens de gevraagde reductie in het Trans-port toe86. Nog niet tevreden over dit eerste financieel succes, stelde de stad op 30 december 1769 aan de regering voor om, mits verlenging van vrijdom, op eigen kosten de open kom tot een vlotdok om te vormen. Op 10 maart 1770 legde de stad tijdens een audiëntie, haar plan van het vlotdok aan Karel van Lor-reinen voor. In dit ontwerp waren volgende werken voorzien : - de afsluiting van de open kom door het

opwerpen van een dam in de kommond, - de inplanting van een sluis met vier deuren

en met een noordwest-zuidoost oriëntatie in de zuidoosthoek van de Nieuwe Kaai.

De stad wenste dus slechts de open kom tot vlotkom om te bouwen zonder enige veran-dering, noch aan de oppervlakte, noch aan de vorm van de kom aan te brengen. Alleen de toegang tot de kom kon gewijzigd wor-den87. 86 Id, 281 A 406-441. 87 A.R.A ., K. Pl .Hs 1414.

74

Krachtdadig hierin gesteund door Thomas De Grysperre, zag de stad ervan af de sluis in de bestaande kommond te plaatsen omdat de in- of uitvarende schepen, gegrepen door de vloed- of ebbestroom, tegen de paalwer-ken of tegen de in de geul gemeerde sche-pen aanliepen en ook omdat zij het ponton-verkeer hinderden. Hun voorkeur ging wel naar de aanleg van een sluis in de zuidoost-hoek van de Nieuwe Kaai, omdat die plaats buiten de stromingen lag en dus veiliger voor de scheepvaart was88. Nochtans hadden de stad noch Thomas De Grysperre rekening gehouden met het feit dat de plaats waar zij de sluis wensten te bouwen precies door de geringe waterbeweging, het meest aan se-dimentatie was blootgesteld, wat de toe-gankelijkheid tot de kom op korte tijd in gevaar kon brengen. De noordwest-zuidoost oriëntatie van de sluis was evenmin ideaal te noemen, omdat de schepen bij het in- of uitvaren, verplicht waren een boog van 90° te maken. Dit eerste project werd door de regering ter studie en advies aan het militair geniekorps overgemaakt. Van meet af aan kantten de militaire ingenieurs zich tegen de inplanting van de sluis zoals voorgesteld door de stad. Naar hun mening was de Nieuwe Kaai te smal om er een sluis in te werken. Met de nodige dijkverbreding zou dit werk 500.000 g. kosten89. Zoals voorzien, ging de aanbesteding voor het herstel van de kaaimuur door op 10 april 1770. Slechts één aannemer, een zekere Meurant uit Gent, was bereid de werken uit te voeren. Wegens zijn te geringe solvabili-teit werd zijn aanbod onontvankelijk ver-klaard. Vermits de militaire ingenieurs vast-stelden dat de toestand van de kaaimuur sinds einde januari niet was veranderd, oor-deelden zij dat de herstellingswerken aan de kaaimuur en aan de Blauwe Sluis tot 1771 konden worden verdaagd. Natuurlijk be-aamde de stadsmagistraat dit standpunt. Op 18 april 1770 diende Oostende een nieuwe aanvraag in om eerst met de bouw van een sluis van 42 m. breed en twee sluis-deuren te beginnen en nadien de kaaimuur te herbouwen. Op deze wijze, zo oordeel-den zij, zou de kom voor scheepvaart open-

88 A.R.A. , R.v. Fin. 3936 en G.R. 285 B. 89 Id., 3936 Rapport Devos 12/3/1770.

blijven, de bevoorrading in zoet water voor brouwers en in zeewater voor zoutzieders verder kunnen plaatsgrijpen90. Twee aan-nemers uit Brugge, G. Salmoen en Jn. Pulinx, waren bereid deze sluis voor de som van 95.000 g. op te trekken. In juni 1770 dienden de militaire ingenieurs hun verslag in. Zij kantten zich, om hoger vermelde redenen, tegen het plan voor sluis-bouw door het Oostendse stadsmagistraat ingediend. Op hun beurt dienden zij twee projecten in. Een eerste project voorzag in de rechthoeki-ge uitbouw van een kom met stenen kaai-muren en de aanleg van een sluis van 44 v. breed met vier deuren in de bestaande kommonding, maar meer naar het noorden georiënteerd, om de tegenargumenten van de stad bij voorbaat te ontzenuwen91. Een tweede project was veel grootser van opzet. Het voorzag in een komuitbreiding voor incorporatie van een noordelijk deel van de Sint-Catherinekreek tot aan de Lans-zweertdijk, derwijze dat een kleine geallieer-de flottielje deze kom zou kunnen aandoen. Het ontwerp om tot de uitbreiding van de kom over te gaan ging dus uit van het ge-niekorps. Het was niet ingegeven door commerciële, maar wel door militaire over-wegingen. De regeringsraden wensten in geen geval in te gaan op dit laatste voorstel, niet alleen omwille van de hoge kosten, maar ook uit vrees dat dit verwikkelingen met de zeemo-gendheden zou uitlokken. Toch werd Kol. Ir. Devos belast met het opmaken van de plannen en het lastenkohier voor de bouw van de sluis, zoals hij deze had voorzien. Eind augustus 1771 diende Devos deze ge-gevens in. Hij raamde de kosten voor de bouw van een sluis met een breedte van 42 v. op 800.000 g. en met een breedte van 44 v. op 900.000 g92. De Raad van Financiën achtte deze kosten natuurlijk te hoog. On-der invloed van Thomas De Grysperre was deze Raad meer en meer geneigd in te gaan op het voorstel van de stad, nl. de bestaande kom door de bouw van één sluis van 100.000 tot 110.000 g. tot vlotdok om te

90 A.R.A. , K.Pl.Hs 1415 en R.v. Fin. 3936. 91 Id., 1416. 92 R.v. Fin. 3937.

75

1ste plan van de Magistraat : vlotdok met vier deuren, 1770 2de plan van de Magistraat : vlotdok met twee deuren, 1770

76

77

Plan van de militaire ingenieurs, 1770 Plan voor één grote vlotkom, 1774

78

79

vormen. Thomas De Grysperre zelf achtte op dit ogenblik de uitbreiding van de kom onnodig. Het plan van de militaire ingeni-eurs verwierp hij in de volgende bewoordin-gen : "Une dépense aussi effrayante joint au peu de nécessité qu'il y a de faire un pareil bassin à Ostende laisse peu d'apparence pour l'exécution"93. De regering besloot in oktober 1771 een delegatie van burgerlijke experten naar Oostende te sturen, bestaande uit de rege-ringscommissaris, Thomas De Grysperre, vader en zoon Lippens, de directeur van de provinciale werken Malfeson en Pulinx om de plannen van Oostende en de projecten van de militaire ingenieurs tegen elkaar af te wegen. Uit hun rapport dd. 22 oktober 1771 bleek dat zij eenparig achter het Oos-tendse plan stonden94. Dit rapport werd aan de militaire ingenieurs overgemaakt, die eer-der koel en kort in mei 1772 antwoordden dat zij bij hun standpunt en plan bleven95. Intussen had Thomas De Grysperre ervoor gezorgd dat de stad op 14 oktober 1771 voor onbepaalde tijd vrijstelling verkreeg van betaling in de impositiën van de Staten van Vlaanderen en slechts voor de som van 6.000 g. had bij te dragen in de subsidies van Vlaanderen voor het Hof96. Eenmaal deze tweede belangrijke belastings-vermindering verkregen drongen noch de stadsmagistraat, noch Thomas De Grysperre nog verder aan op de uitvoering van het vlotdokplan. De hele kwestie werd hangen-de gelaten. De jaren 1772 en 1773 verliepen zonder dat deze zaak nog werd aangeraakt. Dit bewijst duidelijk dat het idee om een vlotdok aan te leggen vooral met financiële bedoelingen door de stad was gelanceerd. Een geweldige storm kwam op 15 en 16 november 1773 Oostende en omgeving teis-teren. Alarmerende berichten, uitgaande van de stadspensionaris Dewulf, van militaire ingenieurs en van de Staten van Vlaanderen, liepen in Brussel binnen. De kaaimuur helde nog meer over en vertoonde scheuren. Bres-sen waren geslagen in de Pontonkaai. De

93 A.R.A., G.R. 285 A, Mémoire sur le projet 10/9/1771. 94 A.R.A., R.v. Fin . 3937, Rapport Lippens 20/10/1771. 95 Id., 3937,1772. 96 A.R.A. , G.R. 281 A fo . 493.

gevolmachtigde minister stuurde hierop midden december 1773 de raadsheren Tho-mas De Grysperre en Baudier naar Oostende om een definitieve oplossing te zoeken voor de steeds wederkerende problemen. Dit was voor De Grysperre de gelegenheid om in een memorie van 11 januari 1774 te pleiten voor een totaal nieuw plan, nl. de uitbouw van één groot vlotdok. Hij oordeel-de nu dat de bestaande kom te klein was om de stijgende haventrafiek op te vangen en dat het geen zin had voor de som van 150.000 g. de bestaande kom tot vlotdok om te werken wanneer men voor een 100.000 g. méér, een groter vlotdok zou kunnen aanleggen97. Hij achtte het ogenblik gekomen om de kom, door de incorporatie van een deel van de Sint-Catherinekreek en het afdelven van de zuidelijke kaai, tot één groot vlotdok uit te breiden. Op 27 januari 1774 stuurde Karel van Lorrei-nen Thomas De Grysperre naar Oostende om er met de inspecteur der Wateren Cogeur en burgerlijke experten dit ontwerp ernstig in te studeren en een onkostenraming te maken. Deze delegatie verbleef van 6 februari tot 15 februari 1774 in Oostende en kwam tot het indienen van het volgend project: - De oude komtoegang door een dijk af te

sluiten ; - De zuidkaai van de oude kom af te del-

ven ; - Een nieuwe dijk op te werpen, die van

de zuidoosthoek van de kom in wijde haakvorm naar het midden van de Lanszweertdijk zou lopen. Deze dijk zou een basisbreedte van 90 v. moeten heb-ben en een kruinbreedte van 56 v., bruikbaar voor los-, laad-, opslag- en verkeersruimte. Aldus zou slechts één grote kom gevormd worden die, behalve de oude stenen kaai, volledig met hou-ten kaaiingen zou omsloten worden. De hele monding van de Sint-Catherinekreek werd niet in de kom op-genomen om het Sint-Catherinesas, de polderafwatering en de toegang tot de oesterputten De Loose te kunnen bewa-ren. Het zuidelijk gedeelte van de Sint-Catherinekreek bleef dus gemeen met de zee en zou later de naam Amerika-kreek krijgen.

97 A.R.A. , R.v. Fin. 3937, Brief Dewulf 17/11/1773. K.Pl Hs

1418.

80

- De bouw van een sluis van 42 v. doch met twee ebbedeuren en met noord-west-zuidoost oriëntatie op de plaats door de stad in het eerste project voor-gesteld98.

Op 22 maart 1774 diende Thomas De Grysperre zijn "Rapport sur les ouvrages à faire au bassin d'Ostende pour en tirer tout le parti possible en faveur du commerce et de la navigation maritime" bij de regering in, samen met de onkostenraming geschat op 250.400 g. Hij diende hierbij een tweede verslag in, waarbij hij de middelen aanduidde om de werken te financieren. Hij stelde de oprichting voor van een afzonderlijke stads-kas voor komaanleg, in hoofdzake gespijsd door de toekenning aan de stad van een reductie van 3.000 g. in de Hofsubsidies en door de verhoging van de kaaigelden99. Alle betrokken bestuursorganen brachten eind april - begin mei 1774, eenparig een gunstig advies uit over dit project100. Op eigen verzoek werden de bekende aan-nemers en experten in het uitvoeren van waterbouwkundige werken, de dijkgraven Ph., Fr. en Jn. Ph. Lippens uit Moerbeke-Waas, op 18 juni 1774 met de directie van de werken belast tegen een jaarvergoeding van 7.400 g. De nodige octrooien werden uitgevaardigd. Het eerste octrooi van 15 juni 1774 liet de uitvoering van de werken toe. Het tweede octrooi van 28 juni 1774 ver-leende aan de stad toelating om 250.000 g. te lichten101. Om de stad hierbij financieel te helpen werd bepaald dat de helft van het kaairecht, het hele recht van de kielkaai, 3.000 g. reductie in de subsidie van Vlaanderen en 3.000 g. uit de stadsinkomsten, nl. uit de pacht van de "straetmest" en de pacht op "het ruymen der privaeten" in de "kas van de constructie en administratie van den bassyn" moesten gestort worden. Vanaf midden juli 1774 begon men, naarge-lang de behoeften, de nodige gelden te lich-ten. Dit gebeurde bijna uitsluitend te Ant-werpen. Merkwaardig genoeg vindt men 98 A.R.A. , G.R. 285 B P.V. de la visite du bassin. 99 A.R.A. , G.R. 285 B Rapp sur les ouvrages à faire au

bassin ; Rapp sur les moyens de fournir à la dépense. 100 Id.285 B , A rapporter à S.A.R. 2/5/1774. 101 U.B.G; , Hs 3385 1301.

onder de geldschieters geen enkele Oosten-denaar. Alleen raadsheer Thomas De Grysperre, geboren Oostendenaar, schreef op 7 augustus 1774 in voor een som van 2.500 g102. De werken aan de uitbouw van één groot vlotdok konden aangevat worden. Men monsterde de nodige werklieden aan die grotendeels afkomstig waren uit het Waas-land. Deze arbeiders werden ondergebracht in logies en houten keten inderhaast opge-richt op de zuidelijke oever van de Sint-Catherinekreek, waar een kleine tijdelijke voorstad oprees en 200 tot 500 man een onderkomen vonden tijdens de meer dan twee jaar durende werken. Het nodige materiaal werd aangekocht, deels onderhands bij plaatselijke leveranciers en grote Nederlandse en Franse firma's, deels bij openbare aanbesteding die in het stadhuis doorging op woensdag 23 novem-ber 1774. Vanuit Dordrecht werd het grootste gedeelte van de kruiwagens en het cement aange-voerd. Bakstenen kwamen van Armentières, Brabant en de heerlijkheid Brakel en uit de omgeving van Oostende. Gebluste kalk kwam uit Doornik, arduin uit Arques, wa-termolens uit Moerbeke-Waas, teer uit Duin-kerke en Antwerpen, hout uit diverse plaat-sen, o.a. Geraardsbergen, het Meetjesland en van de zaagmolens van Sas-Slykens. Om de aanvoer van al deze materialen te be-spoedigen werd tijdens het jaar 1775, bij speciale decreten, vrije doorvaart zonder verplichting last te breken, verleend. De leiding van de werken berustte bij vader en zoon Lippens en bij Hendrik Liefmans uit Sas van Gent, die vanaf eind september 1774 als onderdirecteur der werken fun-geerde. De werken aan de kom kunnen wij als volgt indelen: - eerste dijkbouw en drooglegging - delvingswerken en definitieve dijkbouw - dijkbekleding - sluisbouw Op 18 juli 1774 werd met de eerste dijk-bouw en met de drooglegging begonnen. 102 A.R.A. , R.K. 27750.

81

Men wierp een dijk op langs een tracé, dat eind 1774 nog eens werd gewijzigd. De Zuiddijk werd grotendeels rechtgetrokken tot aan de zuidrand van de Lanszweertdijk, wat een aanzienlijke komverbreding in het westelijk uiteinde betekende. Zo verkreeg de eerste kom, althans in het westelijk deel, het allignement dat tot heden onveranderd is gebleven. Midden oktober 1774 had men reeds de basis van de dijkwerken met vette aarde op-geworpen tussen paalplanken en twijnwerk. Geleidelijk trok men de dijk hoger op, niet te hoog opdat de grond zich beter zou kunnen zetten, maar hoog genoeg om de werken tegen springvloed te beschermen. Om het water binnen het komtracé weg te krijgen, maakte men gebruik, eerst van een kleine suatiesluis, later van molens, pompen en archimedesvijzen. Vermits men tot op een diepte van 33 v. ging graven, stelde men spoedig vast dat de omvang van de uit te delven grond twee-maal de omvang bedroeg van de grond voor de dijkbouw. In akkoord met de gelanden van de Sint-Catherinepolder en met de mili-taire ingenieurs werd dit teveel aan aarde en slib gebruikt om de Lanszweertdijk naar het westen toe een dubbele breedte te geven. Dit bood de mogelijkheid hier later magazij-nen of loodsen op te trekken. Ook de noorddijk tussen de stadswallen en de kom werd met deze gronden opgehoogd en plaatselijk verbreed103. In het voorjaar 1775 werd een laatste wijzi-ging gebracht aan het komtracé en meteen aan het komregime, nl. door het gedeeltelijk behoud van de open kom of tijdok Op een vergadering, in het stadhuis op 23 maart 1775, werd dit voorstel bij de stads-magistraat ingediend door zeekapiteins in bijzijn van Thomas De Grysperre en de direc-teurs Lippens104. Tot hiertoe had men alleen de voordelen ingezien van één groot vlotdok, terwijl men de nadelen van één enige gesloten kom uit het oog had verloren. Een vlotdok met eb-bedeuren is immers alleen bij hoogtij voor scheepvaart toegankelijk. Alle schepen, gro-

103 A.R.A. , G.R. 285 B, decreet 3/11/1774. 104 Id., 285 A, Rapport Thomas De Grysperre 15/4/1775.

A.R.A. , K.Pl. Hs. , 2452.

te fregatten zowel als kleinere bijlanders of visserssloepen, zouden in deze ene kom moeten komen aanleggen of deze kom ver-laten tijdens het ± één uur durende hoogwa-ter, wat grote moeilijkheden zou teweeg brengen. Het invoeren van een dubbeldok-regime drong zich derhalve op. Het grote gesloten dok zou principieel voor koopvaardijschepen worden voorbehouden. Het kleinere open tijdok zou voor de kleine navigatie en visserssloepen bestemd worden. Het behoud van een tijdok was ook aange-wezen om als schuildok te dienen bij storm-weer. Dit dok zou tenslotte bij strenge vorst, dank zij vloed- en ebbebeweging, niet dicht-vriezen, zoals het wel met een gesloten kom kon gebeuren. Het tijdok zou echter ver-smald worden door het meer noordwaarts aanleggen van een separatiedam en een nieuwe houten zuidkaai. Deze nieuwe dam moest stevig gebouwd worden omdat deze moest opgetrokken worden op aangeslibde grond en omdat de dijk zelf, uitgevend ten noorden op het tijdok en ten zuiden op het vlotdok, bij laag tij, moest kunnen weerstaan aan de waterdruk van de vlotkom. De versmalling van het open dok werd ook bepleit om het dok minder diep te moeten uitgraven en om een meer efficiënte schu-ring te bekomen bij het lossen van de wate-ren uit de stadsgrachten. Op deze vergadering was iedereen het eens de voorgestelde veranderingen uit te voeren. Thomas De Grysperre gaf opdracht aan Lip-pens dit project uit te werken en de nodige plannen en kostenberekening op te maken, wat op 25 en 26 maart 1775 gebeurde105. De directeurs Lippens kwamen tot de con-clusie dat de uitvoering van dit project de kostprijs met 27.000 g. zou verhogen. Thomas De Grysperre slaagde er eens temeer in de regeringsraden te overtuigen de voor-gestelde veranderingen goed te keuren. Het decreet van 4 mei 1775 gaf toelating aan de stad een deel van de open kom als tijdok te behouden en een supplementaire som van 27.000 g. te lichten106. Deze som zou ge-dekt worden door de stadsinkomsten op de grote bieren en door een verhoging van het kaaigeld van 1 stuiver per last vanaf 1 juli 1775. De werken konden dus met inacht

105 A.R.A. , G.R. 285 B, Mémoire et calcul faits par Lippens. 106 Id., 285 B.

82

83

Voorstel tot splitsing in tijdok en vlotdok, 1775 Toestand van de dokken, 1778

84

85

neming van deze wijzigingen voortgezet worden. Bij het uitdelven van de kom en vooral bij de definitieve ophoging van de dijk, kwam men in de tweede helft van 1775 voor ernstige moeilijkheden te staan107. De bodem bleek op grote diepte slibachtig en waterhoudend te zijn. De grond waarop men de dijken optrok bleken weinig bouwvastheid te bezit-ten. Dit vereiste het inslaan van langere pa-len tot 50 tot 52 v. lengte, het inheien van een groter aantal steun- en paalplanken, het gebruik van een grotere hoeveelheid ijzer tot het kramen van dichter rijswerk. Dit deed de kosten hoger oplopen dan was voorzien, temeer omdat door het uitvoeren van allerlei grote werken in Vlaanderen, zoals de dijk-werken te Oostende, de werken aan de slui-zen van Plassendale en Nieuwpoort, de wer-ken aan de Moervaart en de Langelede, het rechttrekken van de Schelde en de Dender, er een schaarste was ontstaan aan materia-len en vooral de prijzen van het hout sterk de hoogte waren ingegaan108. Begin november 1775 begreep Thomas De Grysperre dat de tot hiertoe gelichte som-men ontoereikend zouden zijn om de ge-plande werken te betalen. De stads-tresaurier P.J. Van Berblock, die ook de kas van de komwerken beheerde, raamde de totale uitgaven op 400.000 g. De Grysperre kon in december 1775 verkrijgen dat het kaaigeld vanaf 1 januari 1776 nog eens met 1 st. per last werd verhoogd, zodat het kaai-geld dan 4 st. per last zou bedragen. Op de alarmerende berichten i.v.m. het nijpend geldtekort kon Thomas De Grysperre verkrij-gen dat een laatste supplementaire lichting van 100.000 g. op 11 maart 1776 aan de stad werd toegestaan109. Het totaal van het gelichte kapitaal bedroeg aldus 377.000 g. Als dekking van deze bijkomende lening moest de opbrengst gebruikt worden van de nieuwe rechten in 1772 aan de stad ver-leend, nl. 2 st. per stoop wijn en brandewijn en 10 st. per ton sterk bier. Ondanks het feit dat veel arbeiders door moeraskoorts bevangen werden, ondanks het regen- en stormweer in november-

107 Id., 285 A, Papiers personels Thomas De Grysperre. 108 Id., 285 A, Extrait protocol Conseil Privé 4/12/1775. 109 Id., 285 A, Octrooi 9/12/1775 ; 285 B, Octrooi

11/3/1776.

december 1775 en de ijselijke vorst van ja-nuari 1776, waarbij zelfs de geul helemaal dichtvroor, kon men zich aan de vooropge-zette timing houden. Op 2 april 1776 werd de laatste voorpijl in het bassin geslagen en op 4 april ging de laatste achterpijl de grond in. Eind april waren de paalplanken rond de kom ingeslagen en was ook de separatiedijk tussen de open en de gesloten kom klaarge-komen. De omtrek van het vlotdok werd van wrijfpalen voorzien, goed gekramd en beteerd tegen de zeewormplaag. Wat de sluis van het vlotdok betreft, deze werd opgetrokken op de plaats voorzien in het eerste project van de stadsmagistraat. De sluisoriëntatie werd echter gewijzigd, m.a.w. zij werd niet aangelegd met een noordwest-zuidoost oriëntatie, maar wel op een noordoost-zuidwest as. Reeds in okto-ber 1774 hadden loodsen en zeekapiteins er Lippens, Cogeur en Thomas De Grysperre kunnen van overtuigen, deze nieuwe oriën-tatie aan de sluis te geven. Dit werd op de vergadering van 27 maart 1775 aanvaard en in deze zin uitgevoerd110. De sluisbreedte was voor die tijd aanzienlijk. Zij bedroeg 42 v., wat 2 v. meer was dan het grote sas van Sas-Slykens. Aan de geulkant werd aan beide zijden een geleidings-pilotagewerk ingeslagen, die als voorkaai kon dienen. In het versterkte metselwerk van de sluis werden twee verlaten aange-bracht die konden gebruikt worden om door waterlozing de vorming van een zandplaat vóór de sluismond weg te werken. De eerste sluisdeur werd op 17 september, de tweede op 28 september 1776 geplaatst. De grote komwerken liepen ten einde. Be-gin november 1776 begon men de dam vóór de sluis af te graven en op 26 november 1776 sijpelde het eerste zeewater het vlot-dok binnen. Het is duidelijk dat bij de uitvoering van deze komwerken de geuluitrusting het grootste gedeelte van de haventrafiek te verwerken had. De stedelijke loskaaien, de Pontonkaai of Spanjaardkaai en het Planckier kenden drukke dagen. Erkend moet worden dat de Staten van Vlaanderen tijdens deze periode alles in het werk stelden om het aantal aan-legplaatsen uit te breiden door het inheien 110 A.R.A. , K.P. Hs., 2452.

86

van bijkomende meerpalen. De Staten van Vlaanderen lieten de Zoutkaai naar het noorden verlengen en verbonden deze kaai door een pilotagewerk met het land111. Op 22 november 1776 trok Thomas De Grysperre langs de pas aangelegde steenweg van Sint-Andries-Brugge, Varsenare, Jabbe-ke, Gistel en de Torhoutse steenweg naar Oostende om als enige afgevaardigde van de regering de inhuldiging van de kommen bij te wonen, die op 25 november zou plaats-vinden112. Op deze heugelijke dag lagen de schepen in de geul en de open kom bewimpeld en be-vlagd. Een grote menigte was toegestroomd om de eerste schepen bij hoogtij de gesloten kom te zien invaren. Om 11 uur gingen de sluisdeuren traag open. Van alle kanten werden vreugdesalvo's gelost en de stads-beiaard liet zijn klokkenspel horen. Onder luid gejuich voeren vier schepen majestatisch het vlotdok binnen. Het eerste de "Maria-Theresia" onder bevel van kapitein De la Haye, het tweede "De Keyzer Jozef II", be-velhebber kapitein La Grande, het derde schip droeg de naam "Prins Carel" onder het bevel van kapitein Devos. Deze drie schepen behoorden toe aan de Cie der Zaagmolens. Het vierde schip was een Engels schip "De Prins van Stahrenberg" naar de naam van de residerende gevolmachtigde minister. 's Avonds werden vreugdevuren rond het vlotdok aangestoken. De schepen waren verlicht en kanonschoten bulderden over het volkse feest uit. Op het stadhuis werd ter ere van de raadsheer van de Geheime Raad, Thomas De Grysperre, aan wiens voortdu-rende zorg het te danken was dat deze grote werken werden uitgevoerd, een prachtig avondmaal aangeboden, waarop de voltalli-ge stadsmagistraat en de directeurs der wer-ken aanwezig waren. Tot vroeg in de mor-gen werd overal uitbundig feest gevierd. Op 26 november 1776 kwamen nog drie schepen van de Cie der Zaagmolens de kom binnenlopen. Aan boord van "De Prins Ca-rel" werd door de Cie der Zaagmolens een erediner aangeboden aan de burgerlijke en militaire overheden. Bowens vermeldt dat "Onder het drinken derdoorlugtige gezond- 111 A.R.A. , G.R. 285 A, Brief Lippens14/10/1774.

Rapport De Grysperre 15/4/1774. 112 Id., 285 A, Rapport De Grysperre 17/4/1774 ; A.R.A.,

J.E. 10 Abrégé des opérations de la jointe des Eaux pendant l'année 1776.

heden lieten hun alderleye musicaele instru-menten hooren, onder het gedommel van 't geschut, de toejuygingen van alle vaerende lieden en het vreugdegeroep der omstaen-ders. 's Avonds wierd'er in het Gouverne-ment openbaer bal met ververschingen gratis gegeven, het welk tot dry ueren 's morgens heeft geduerd"113. Op 27 november kwam een zevende boot van de Cie der Zaagmolens, een groot Deens schip en kleinere schepen de kom binnenlo-pen. Op 28 november voeren een achtste schip van de Cie der Zaagmolens en een Frans schip binnen. Tevreden kon Thomas De Grysperre op deze dag naar Brugge afrei-zen114. Hij had het kunnen realiseren dat Oostende als eerste haven van ons land een vlotdok bezat van bijna 2 ha. oppervlakte. Gerust kon hij ook zijn, vermits op 30 okto-ber 1776 de bekwame Hendrik Liefmans aangesteld was tot permanent directeur van de nieuwe kom met de opdracht te waken over de kom- en sluiswerken en er het scheepsverkeer te regelen. Door de uitvoering van deze omvangrijke hydraulische werken, die een belangrijke uitbreiding gaven aan de havenuitrusting, is het havenlandschap en het havenleven grondig gewijzigd geworden. Door de toevoeging van het vlotdok, dat een nuttige oppervlakte van 1.300 vierkante roe-den bezat, was de komoppervlakte van de haven verdrievoudigd en de kaailengte, die voorheen slechts 155 roeden bedroeg nu op 300 roeden gebracht. De vlotkom ook "de nieuwe bassin", "de grote bassin", de "be-sloten bassin" of "de docke" genoemd, werd hoofdzakelijk voor koopvaardijschepen voorbehouden. Het werd de "bassin van commercie", het handelsdok bij uitstek. Schepen konden er hun trossen vastleggen aan genummerde palen, 15 aan de noordzij-de, 5 aan de westkant en 20 aan de zuid-kaai115. Het vlotdok had nog bijkomende functies te vervullen. De zuidzijde werd als overwinte-ringsplaats gebruikt. De westdijk werd voorbestemd als kielkaai en kalefaterplaats. In de noordwesthoek bleef de scheepswerf

113 A.R.A. , K. Pl. Inv . ms 1260 en Bowens 153. 114 A.R.A. , G.R. 285 A, Papiers personels Th De Grysperre. 115 A.R.A; , K. Pl . Inv ms. 1260.

87

liggen waar drie scheepszaten door de mees-ters scheepstimmerlieden zelf moesten wor-den aangelegd. Hier stonden ook hun lood-sen, zoals deze van Jn. Dillebeke in 1766 gebouwd en ten oosten van de herberg "De Strooien Haen" de loods van Jn. Loosen in 1768 opgericht. Op de verbrede Lans-zweertdijk kwamen in 1777 nog drie lood-sen bij116. Nieuwe kranen werden eveneens geplaatst, een grote kraan aan de open kom in juni 1777 en een kleinere kraan op de noordkant van het bassin in februari 1778. Op het ver-brede gedeelte van de noordkant van de sluis werden de nodige houten gebouwen gezet voor sluisonderhoud, nl. een smidse en ten zuiden ervan een bergplaats voor mate-riaal117. De open kom is bij bepaling een tijdok ge-bleven met een kleinere oppervlakte, een smallere ruimte dan vóór 1774. Deze was best geschikt voor schepen met geringe diepgang en vooral voor visserssloepen. Het dok werd aangeduid met de benamingen "open bassin", "oudekom", "cleene kom", "binnenkaeye". Het werd de visserskom en visserskaai. De scheiding in komregime heeft derhalve een scheiding in komfunctie met zich mee-gebracht. Voortaan hadden de handelsvaart en de visserij een afzonderlijke havenzone en scheppen afzonderlijke aspecten in het han-delsleven. Zonder twijfel was de aanleg van het eerste vlotdok een belangrijke aanwinst voor de Oostendse haven. Toch moet opgemerkt worden dat bij de planning en de uitbouw ervan onvoldoende rekening gehouden werd met bepaalde problemen. Het dok bezat geen sassysteem. Door de inplanting van slechts twee ebbedeuren was het openen van de sluizen bij hoogtij, bij "staend water" zoals men dat toen noemde, beperkt tot drie kwartier tot 1 uur. Gevoed met zeewater had men in de kom te kampen met de zee-wormenplaag die de houten kaaiingen aan-vraten. In het vlotdok was geen schurings-systeem voorzien, zodat het periodisch mer- 116 A.R.A; , G.R. 285 A, Papiers personels Th .De Grysperre,

contract 20/11/1776. 117 A.R.A., J.E. 10, Rapp. Géneral des operations de le

jointe des Eaux pendant l'année 1777 ; A.R.A. , K. Pl.Hs., 2454.

gelen van de kom noodzakelijk was. Dit bracht meteen het afsluiten van de kom te-weeg voor de duur van 4 tot 6 weken. Iede-re zomer greep er in de maand augustus een algemene inspectie plaats bij afgetrokken water om ondiepten uit te mergelen, de kaaiwanden af te branden en een nieuwe teerlaag te geven. Vooral de westzijde, de kielkaai, was snel vervuild "door de schaeve-lynghe, spaenders en stroy dat aldaer gedue-righ gebruyckt wort". Van regeringszijde zorgde men door een gepaste reglementering de werken gaaf te houden en het verkeer in het vlotdok te re-gelen. Schepen moesten met gestreken zei-len en binnenboord opgehaalde ankers in en uit de kom geloodst worden. Het was ver-boden met haken in sasdeuren of in kaaien te steken. De noordkant van de kom was voorbehouden voor schepen die goederen aan wal zetten of aan boord namen. Aan de zuidkant moesten schepen meren die van schip tot schip goederen oversloegen of ge-laden op afvaart wachtten. Bij het overslaan van hooi, stro, stenen moest een zeildoek tussen de schepen gespannen worden om te beletten dat dit materiaal in de kom zou terecht komen. Buskruit moest uit de sche-pen naar magazijnen vervoerd worden. Het was "eeniglyck verboden vier te stoken aen boordt van hunne schepen". Koken moest gebeuren in de kookhuizen op de kaai. Na-tuurlijk was het "scherpelyck verboden enige vuyligheit van hemlieden schepen te smyten in de bassin". Schepen door zeewormen aangetast werden in de kom niet toegela-ten118. Voor de aanleg van het eerste vlotdok, de wijzigingen gebracht aan de open kom, de kosten voor octrooien en de lichtingen van de gelden had de stad in totaal 414.509 g. moeten betalen. De eigenlijke werken had-den 399.381 g. gekost, d.i. 37% meer dan oorspronkelijk was voorzien. Een derde van deze som werd aan de arbeiders uitbetaald. Twee derden werden besteed aan aankoop van materialen. De gelden te Antwerpen gelicht, werden met bijlanders naar Oosten-de vervoerd. In de rekeningen van Pr.J. Van Berblock lezen we in dit verband "Aen ver-scheyde bylanderlieden dezer stede gesae-mentlyck de somme van 112 g. 19 st. over met hunne schepen van Antwerpen te heb- 118 U.B.G. , Hs., 3385 1303.

88

ben gebragt 12 tonnen met speciën alle be-staen hebbende in nieuwe croonen van den slaghe van onse ghenaedigde souvereyne ende alhier ter kaye gelost"119. Of er bij dit geldtransport een speciale bewakingsdienst werd ingezet, is ons niet bekend. De stad had in de nieuwe komwerken een belangrijk bedrag geïnvesteerd. Zonder te weten welke gunstige gevolgen de Ameri-kaanse Vrijheidsoorlog voor haar zou heb-ben, was zij klaar om in haar gemoderni-seerde haven een grotere trafiek op te van-gen. In de zomer 1778 liepen de eerste ka-pers met hun prijzen de haven binnen als voorboden van een steeds drukker worden-de scheepvaart. Op 16 december 1778 gaf een Keizerlijk decreet de toelating aan Engel-se blauwers te Oostende aan te leggen. Tenslotte willen wij erop wijzen dat Oosten-de in 1776 over het eerste vlotdok van ons land beschikte. Antwerpen verkreeg eerst in 1811 haar eerste gesloten kom, het Bona-partedok.

119 A.R.A. , R.K. 27550 ; 31 r.

89

Kaart van Ferraris, 1778

90

91

2. 3

Evolutie in het stadsbeeld en stadsleven

De wijzigingen in het stadsbeeld aan-gebracht zijn zeker niet zo omvangrijk als de veranderingen die het havenmilieu tijdens deze periode onderging. Het stadsleven maakte evenmin grondige modificaties door. Wel was de bevolking aangegroeid en viel er in tal van sectoren een toenemende activiteit waar te nemen. Cijfergegevens ontbreken om de bevolkings-aangroei kwantitatief met zekerheid te bepa-len. Toch is uit diverse bronnen en gegevens een bevolkingstoename af te leiden. Bij de komwerken in 1774-1776 was er een tijde-lijke aangroei van 200 tot 500 delvers. Een deel ervan vestigde zich achteraf blijvend in de stad. De stijgende haventrafiek had voor gevolg dat steeds meer handelaars en am-bachtslieden in de stad kwamen wonen.

Het decreet van 3 september 1770 verleende aan alle vreemdelingen die zich in een of andere nering hadden laten inschrijven au-tomatisch het poorterrecht, wat de bevol-kingsaangroei stimuleerde120. Het toenemend aantal herbergen wijst even-eens op een toeloop van vreemdelingen. In 1772 telde de stad 92 herbergen. Eén huis op tien werd als herberg uitgebaat. De stadsmagistraat oordeelde dat dit aantal ruim voldoende was en weigerde op 1 mei 1772 op alle aanvragen tot openen van her-bergen in te gaan. Toch ging de stad in 1775-1776 zelf over tot de uitbreiding van de Conciërgerie, door op de achterplaats van het stadhuis een bijgebouw op te trekken "tot vermeerderinghe van logement voor de vreemdelingen"121.

120 Placcaertboek van Vlaenderen VI blz. 707. 121 A.R.A., R.K. 37562, fo. 86r.

92

Ook op de kaai was er nood aan nieuwe logiesmogelijkheden. In 1770 stelde mees-ter-scheepstimmerman Jn. Loosen aan de regering voor om in de plaats van de bouw-vallige aubette van de rijksbeambten een nieuwe aubette op te richten op de westelij-ke hoek van de weg naar de Kaaipoortbrug, die hij zelf in goede staat zou onderhouden. Ter compensatie vroeg hij een bouwvergun-ning aan om op de plaats van de oude au-bette, een woonhuis te mogen optrekken, aangezien hij door zijn beroep tot laat in de avond moest werken en dikwijls voor een gesloten kaaipoort stond. Dit werd hem op 28 december 1770 toegestaan. Later veran-derde dit huis van bestemming en werd de herberg "De Kroon"122. Door de toenemende trafiek op Oostende zelf, ontstond een tekort aan officiële entre-pots waar handelswaren in transito tijdelijk konden opgeborgen worden. De stad was genoodzaakt privé pakhuizen in te huren om als magazijnen van entrepot gebruikt te worden. Zij huurde het pakhuis van Flande-rin in de Grote Kerkstraat (Louisastraat), het pakhuis van Arn. Hoys in de Langestraat, dit van L. Bouvain, het pakhuis van de Armen-school en het klein magazijn van de Oost-Indische Compagnie. Vermits de vraag groter was dan het aan-bod, liepen de prijzen van allerlei diensten uit de hand. Zo moest de stadsmagistraat de herbergiers aanmanen hun tarieven binnen redelijke perken te houden123. In oktober 1771 vaardigde de stad een reglement uit om de maximumprijzen vast te leggen voor het transport van goederen van vreemdelin-gen bij hun aankomst in de stad. Dat kruiers zich daarenboven weinig hoffelijk en tactvol gedroegen ten overstaan van vreemdelingen, leert ons ditzelfde reglement : "Om te be-teugelen de daegelyksche abusen ende ex-cessen die er begaen worden door de aer-beyders ende kaeywerckers deser voorseyde stede ten aensien van het draegen ende ver-transporteren van de bagagie der vreemde-lingen alhier binnen dese stadt arriverende exigerende daer over seer dickwils enen exorbitanten loon naementlyck ten aensien van goederen van een cleen volum ende importatie den gonne sy hun somwylen door menacen ende gebruycken van injurieuse

122 A.R.A., Rv. Fin 3091, 1770. 123 S.A.O.

termynen doen betaelen waerdoor selfs aen het credit van dese stadt tekort wordt ge-daen"124. Industriële sectoren i.v.m. de navigatie had-den meer werk te verzetten. In 1772 kreeg de touwslager Bouva, die met 10 tot 12 man werkte, toestemming om zijn houten touw-slagerij aan de voet van de wallen in steen op te trekken125. Jac. Van Cleempoel mocht op 12 augustus 1776 een vijfde touwslagerij bouwen bij de ijsput aan de Westpoort. Meester-scheepstimmerlieden Jn. Dillebeke, Jn. Loosen, Jn. Leep, Jo Wesemael, Pr. De Cocker hadden werk in overvloed op de werven. Nieuwe ambachtelijke industrietakken doken op. De Brit John Wodehouse "geoctrooy-eerde meubelpapierdrucker" vestigde hier in 1770 een bedrijf van behangpapier. Britse helpers, James Needham en Th. Walker lie-ten hem in de steek omdat hij zijn loonaf-spraken niet nakwam126. Om het stadsbeeld op te fleuren, ging de stad over tot uitgebreide herstellingswerken en tot de nieuwbouw van de torenspits van het stadhuis. Meer dan 215.000 kasseiste-nen werden tot 1772 gebruikt om o.a. ein-delijk de straten te plaveien "dewelcke nogh niet en waeren geleyt sedert het leste bom-bardement" (1745)127. De steenput op de Vismarkt werd in 1770-1771 voorzien van een "orduyne keele". In 1776 kreeg de pomp, die op de Grote Markt rechtover de Hoofdwacht stond een arduinen buiten-werk128/129. De houten toren van het stadhuis was sinds jaren dringend aan herstel toe. Een onder-zoek uitgevoerd in december 1768 had reeds uitgewezen dat het timmerwerk be-vonden werd :"in eenen sleghten staet selve soo verre datter vele deelen van de ba-luystraede poederrot ende vort syn soo dat de selve niet wel en kan gherepareert wor-den ten sy met overgrote costen"130. Bij hevige wind vielen stukken hout en lood op aanpalende huizen en straten, zodat buurt-

124 A.R.A., G.R. 1172 B, 172 - 173. U.B.G. Hs. 3385 nr 68. 125 A.R.A., Rv. Fin. 3092, 1772. 126 R.A.B., Not. Oost. V.C. 4191 nr 35. 127 A.R.A., R.K. 37558, 75 rv. 128 Id., 37557, 47 rv. 129 Id., 37563, 76 r. 130 A.R.A., G.R. 281 A, 269 rv.

93

bewoners bij de stadsmagistraat in 1771 een petitie indienden tot het afbreken van de torenspits. De stad trachtte nog de toelating te verkrijgen om de toren te herstellen, maar een decreet van 18 december 1772 beval haar de torenspits volledig af te breken en door nieuwbouw te vervangen131. Architect De Wez uit Brussel maakte de plannen hier-voor op en kreeg de uitvoering van de wer-ken toegewezen voor de som van 4.500 g. De afbraak van het bovengedeelte van de toren greep plaats tussen 7 en 21 oktober 1773. Tussen 25 oktober 1773 en 21 janua-ri 1774 werd het houten bovenwerk, dat tevoren in Namen was samengesteld, op de stadhuistoren geplaatst. Ook het dak en de goten van het stadhuis werden volledig her-steld, wat tot 1778 aansleepte. De belangrijkste verandering die het stadsle-ven, althans op het menselijk vlak, te beurt viel, was de verplaatsing van het Hospitaal. In 1764 hadden de gezusters Anna-Francisca en Maria-Catherina Reyngoet een hospitaal opgericht in de Kapellestraat. Weldra bleek het gebouw te klein om de zieken te herber-gen. Met de steun van de stadsmagistraat en van Mgr. R. Caimo, bisschop van Brugge, verkregen de zusters Reyngoet op 2 juli 1770 een octrooi waarbij zij een gedeelte van het Godshuis "De Drie Koningen", gelegen in de Weststraat op de westzijde van de herberg "Den Hert" mochten betrekken132. De akte van cessie tussen de directeurs van het Godshuis, nl. de Paters Capucijnen en de directeur van het "Hospitael voor aerme siecken" Pr.J. Van Berblock, werd op 9 fe-bruari 1771 voor notaris Rycx verleden. Aan het O.L.Vr. Hospitaal werden het groot voorhuis in de Weststraat en twee grote pakhuizen in de Sint-Sebastiaanstraat afge-staan, en het gebruik van de "steenput en sisternen alsoock van de capelle met de or-namenten van diere" toegestaan133. Dit burgerlijk hospitaal zou tot 1875 in de West-straat gevestigd blijven. Wanneer men de evolutie vergelijkt die stad en haven in deze periode hebben doorge-maakt, dan valt het onvermijdelijk op dat de omvormingen die de haven heeft gekend, veel spectaculairder waren dan de opfleur-werken die het stadsbeeld onderging. 131 Id., 281 A, 258 rv. 132 Placcaertboek van Vlaenderen III, 1787. 133 U.B.G. Hs. 3385 nr 579. R.A.B., Not. Oost. V.C. 1941,

92 nr 13.

Wanneer men de veranderde haven-uitrusting bekijkt, de nieuwe kommen, de goed onderhouden geulkaaien, het ver-hoogd aantal meerpalen, wanneer men re-kening houdt met de sinds 1771 ingevoerde maatregelen om de haventoegankelijkheid te bevorderen, zoals de reorganisatie van het loodswezen, de verbetering van de haven-lichten, de bouw van een vuurtoren, dan kan men gerust stellen dat de Oostendse haven klaar was om tot een volwaardige, zelfstan-dige haven uit te groeien. Door haar uitrus-ting en activiteit kon zij Brugge overvleuge-len, voor wie zij weleer een loutere voorha-ven was.

94

95

Kaart van Oostende en polders

96

97

3

1778-1783 : NAAR DE UITBOUW VAN EEN

NIEUW HAVENCOMPLEX EN NAAR STADSUITBREIDING

98

99

3.1

Een nieuw havencomplex

3.1.1 DE STIJGENDE HAVENTRAFIEK EN ZIJN

PROBLEMEN Toen in maart 1778 de oorlog tussen Frank-rijk en Engeland uitbrak, waren de verwach-tingen in onze kuststeden ook hoog gespan-nen. Men wist dat Engelse schepen de Fran-se kanaalhavens zouden blokkeren en aldus de visserij en de handel vanuit deze havens fel zouden hinderen of onmogelijk maken. Franse vissers en Engelse en Franse firma's zouden gedwongen worden veiliger havens op te zoeken in neutraal gebleven landen,

m.n. op onze of op de Nederlandse kust, wat inderdaad gebeurde. Nieuwpoort werd een thuishaven van uitgeweken Duinkerkse sloepen en groeide in 1779 hierdoor uit tot de eerste vissershaven van ons land134. In 1776 waren in de vrijhaven van Duinkerke 3.006 Engelse smokkelschepen aangelopen. Met een handelsomzet ter waarde van 1,2 miljoen Fr. P. hadden zij sterk bijgedragen tot de bloei van deze Noord-Franse haven135.

134 A.R.A., Sec. St. en O. 2152. 135 Id., 2159, Brief van Loyhr 22/3/1778.

100

Oostende hoopte een groot deel van die trafiek naar zich toe te trekken indien de nodige faciliteiten werden toegekend om Engelse smokkelschepen aan te lokken. Thomas De Grysperre trachtte de regerings-raden over te halen aan Oostende een vrij-havenstatuut te verlenen of tenminste maat-regelen te treffen om de reëxportatiehandel te bevorderen. Hij had aanvankelijk weinig succes. In Brussel oordeelde men dat de handelsactiviteit in Oostende te gering was om dergelijk statuut toe te kennen. Men was ook beducht de Engelse regering te ont-stemmen door al te openlijk de smokkelhan-del te begunstigen. Men was ook bevreesd de mistevredenheid van de Fransen op te wekken, die ongaarne de handel van Duin-kerke naar Oostende zouden zien overgaan. Daarenboven zou het toekennen van dit statuut de eeuwenoude naijver van Brugge opwekken. In december 1778 werden bij wijze van proef, maatregelen getroffen om de reëxpor-tatiehandel aan te wakkeren en Engelse schepen over te halen zich in Oostende te komen bevoorraden136. Deze maatregelen hadden aanvankelijk weinig bijval. De Franse en Engelse te Duinkerke wonende hande-laars trokken naar de Nederlandse havens en vooral naar Vlissingen. Daar vonden zij in overvloed allerlei Oosterse producten en al-coholische dranken van uitstekende kwaliteit en aan schappelijke prijzen, goederen die zij in Oostende in mindere mate aantroffen. Toch bleef men in onze gewesten niet bij de pakken zitten. De Brusselse bankier Rom-berg, die sinds 1766 een internationale postdienst had opgezet en lijndiensten onder nationale vlag tussen Oostende en Hull, Yarmouth en Exon onderhield, breidde de verbinding tussen Oostende en Londen die hij bezat verder uit door het inzetten vanaf juli 1779 van vijf pakketboten voor vervoer van passagiers en kostbare goederen137. De belangstelling voor maritieme handel in Vlaanderen was ontwaakt. Vlaamse firma's hadden sinds het begin van de oorlog tot eind december 1779 81 schepen in het bui-tenland aangekocht. Oostendse firma's hadden hiervan 49 voor hun rekening ge-nomen. De Oostendse handelsvloot breidde

136 Id., 2159, 12/12/1778 en Bowens II, 156. 137 Gazette van Gend, 13/9/1779.

zich uit. De actieve handel was aan het groeien138. Franse en Engelse kapers maakten de zeeën onveilig. In 1780 richtte Catharina II van Rusland de "Liga van de gewapende neutra-liteit" op, waarbij ook Oostenrijk toetrad. Van nu af aan dekte een neutrale vlag ook vijandelijke waar. In maritieme middens be-greep men algauw welk belang het had on-der neutrale vlag te varen. Van alle kanten liepen te Oostende aanvragen binnen om zeebrieven te verkrijgen om onder keizerlijke vlag te mogen zeilen. Het aantal schepen dat Oostende aandeed groeide jaar na jaar, in 1778 tot 526 schepen, in 1779 tot 1.037, in 1780 tot 1.566. In drie jaar tijd was de trafiek bijna verdrie-voudigd. Ook het aantal schepen onder keizerlijke vlag nam gestadig toe. In 1778 waren er 81 schepen of 15% van het to-taal, in 1779 waren er 358 of 38% en in 1780 886, meer dan 50%. Wanneer eind december 1780 ook de Vere-nigde Provinciën in de zeeoorlog betrokken raakten was het duidelijk dat Oostende ge-roepen was om het centrum te worden van de West-Europese overzeese handel. Princi-pieel viel dan ook eind december 1780 de beslissing in de regeringsraden te Brussel om zo snel mogelijk over te gaan tot de uitbrei-ding van het bestaande vlotdok. Van bij de aanvang van het jaar 1781 nam men een sterke stijging waar van het aantal schepen die in de haven binnenliepen. O.a. kwamen de eerste Engelse smokkelschepen op 21 januari 1781 aanlopen. Het waren tevens koopvaarders die jacht maakten op Hollandse en Amerikaanse schepen. De trafiek groeide nog verder aan nadat Oostende het statuut van vrijhaven verkre-gen had. De droom van Thomas De Grysperre was eindelijk in vervulling gegaan. In 1781 zag Oostende 2.941 koopvaardij-schepen de wijd open armen van haar sta-ketsels binnenvaren. 1781 was een record-jaar. In 1782 voeren nog 2.626 handelsvaar-tuigen de haven binnen. 1.674 onder hen of bijna 70% van het totaal, droegen breed uitwapperend op de achtersteven de Oos-tenrijkse vlag met de dubbele adelaar op

138 A.R.A., R.v. Fin. 7616.

101

geel veld139. Tijdens deze jaren van overstelpende drukte zag men te Oostende de grootste verschei-denheid van schepen: fregatten, brigantij-nen, galjoten, schoeners, kotters, loggers, hoekers, fluit-, kof-, pen-, snauw- en smak-schepen afkomstig uit verre landen, bemand met zeelui van de meest diverse nationalitei-ten, onder het bevel van zeekapiteins met dikwijls onuitspreekbare namen. Het meest opvallend waren de actieve han-del die uitging van de eigen nationale vloot en het overgroot aantal schepen dat onze haven te verwerken kreeg. In Oostende gevestigde firma's hadden heel wat schepen aangekocht en deze vooral ingezet naar Europese havens. Romberg had bijv. in september 1780 23 schepen op zee140. Oostendse schepen trokken ook de Atlantische Oceaan over naar West-Indië en naar de V.S.A. De firma Liebaert-Baes-Derdeyn had in januari 1782 5 schepen in de vaart op de eilanden van Midden-Amerika141. Het aanmonsteren van de nodige beman-ning verliep voor deze firma's niet zonder moeite. Er was een schrijnend tekort aan matrozen in Oostende. Men moest beroep doen op vissers die bereid waren om tegen hoge gages naar de koopvaardijvloot over te stappen. Laten wij terloops opmerken dat een aantal Oostendse schepen "Oostende" in hun benaming droeg en aldus de stads-naam in vreemde havens meer bekendheid gaf. Dit was o.m. het geval met : - "De Post van Oostende" met kapitein Nic. Canoen of Pr. Lagrande

- "De Stad Oostende" een brigantijn onder bevel van Jn. Clemmen of Th. Delahaye

- "Den Oostendenaar" met kapitein Em. Codde

- "Het Oostendsch Gezicht" met kapitein Laur. Van Nieuwege

- "Het Oostendsch Welvaeren" smakschip, met kapitein Pr. Goudsblomme of Pr. Geer-sens

- "De Vryehaeve van Oostende" met kapi-tein Paul Dewitte

- "De Oostendsche Koopman" met kapitein Jn. Gobert

139 Bowens II, 168-169 en A.R.A., G.R. 282 B. 140 A.R.A., G.R. 285 B, Brief van Romberg 13/9/1780. 141 Gazette van Gend 28/1/1782.

- "Oostende" van P. Hayaert en C° Zolang deze schepen op Europese havens voeren, gebeurde dit onder het bevel van Oostendse zeekapiteins. Wanneer zij naar West-Indië trokken, naar Sint-Thomas, naar Martinique, Tobago of Curaçao, namen En-gelse kapiteins het bevel over142. Zoals hierboven reeds vermeld, was het aan-tal schepen dat te Oostende aanliep uitzon-derlijk hoog. In april 1781 telde men in 12 dagen tijd 200 inzeilende schepen143. Op 22 februari 1782 lagen niet minder dan 400 schepen in de haven144. Voortdurend dobberden honderden schepen op de Oostendse wateren. In het vlotdok konden schepen met moeite manoeuvreren. In de open kom vonden sloepen of bijlanders geen plaats meer. De Amerikakreek was gevuld met smokkelschepen en te veilen schepen. In rijen van vier tot vijf lagen sche-pen met zware trossen gemeerd aan weers-zijden van de staketsels, aan het Plankier, aan de oostkant van het Ponton, langsheen de lange Zoutkaai tot in de monding van de Gouwelozekreek. Het richtwerk van het Kraainesthoofd was een aanlegplaats ge-worden. De dukdalven, inderhaast ingeheid in de achterhaven naar Sas-Slykens op, wa-ren onvoldoende in aantal om plaats te bie-den aan schepen die zochten ergens aan te leggen. Voor Oostendenaars was het een vertrouwd beeld geworden, een bos van masten, een dicht gewas van priemende boegsprieten en een web van scheepstuigage te zien, dit alles bekroond met talloze kleurrijke vlaggen en wimpels, die aan de haven een permanent feestelijk uitzicht gaven. In handelskringen was men echter met deze toestand minder gelukkig. De "Gazette des Pays-Bas" meldde op 26 juni 1780 dat sche-pen 8 tot 14 dagen moesten wachten om gelost te worden wegens het tekort aan los-ruimte en aan bijlanders. De overbezetting van de haven was niet al-leen veroorzaakt door het voortdurend inva-

142 Id. 143 A.R.A., G.R. 285 B, Rapport Thomas De Grysperre

27/4/1781. 144 A.R.A., Sec.St. en O. 2075, Brief Thomas De Grysperre

23/2/1782.

102

ren van schepen, maar ook door een aantal te veilen schepen die verspreid in de haven lagen en vooral door schepen die in de ach-terhaven lagen te wachten om uit te varen bij zuid- tot oostenwind. Bij deze gunstige wind ging een hele vloot het zeegat in. Zo verlieten op 11 maart 1780 bij noordoos-tenwind 52 schepen de haven145. Op 14 november 1781 wachtten 180 schepen op een oostenwind146. Op 3 september 1782 zeilden 72 schepen de geul uit147. De grote havendrukte stelde van meet af aan een reeks problemen i.v.m. de haventoegan-kelijkheid en de havenuitrusting.

145 Id.,2072,id.11/3/1780. 146 Id., 2074, id., 14/11/1781. 147 Id., 2075, id.4/9/1782.

103

Topografisch plan van Oostende, 1780

104

105

3.1.2 HAVENTOEGANKELIJKHEID Problemen van haventoegankelijkheid had men niet alleen aan de geulmond, maar ook aan het Sas-Slykens en in de geul zelf. Voor de loodsen waren het jaren van hard labeur. Praktisch zonder rust moesten zij voortdurend schepen bij het in- of uitzeilen begeleiden en hulp bieden aan schepen die in de buurt van de geulmond in moeilijkhe-den verkeerden of gestrand waren. Omdat er veel schepen de haven binnenlie-pen ofwel met vreemde loodsen aan boord uit Duinkerke of Londen ofwel met een of ander Oostendse visser die de rol van loods op zich nam ofwel zonder loods, achtte men het nodig het loodsenkorps tot 19 man uit te breiden en een nieuwe loodsboot in de vaart te brengen. Mistevredenheid broeide in het najaar 1780 onder de loodsen, vooral wanneer zij verna-men welke hoge lonen werden aangeboden aan zeelieden die bereid waren op koop-vaardijschepen in dienst te gaan. Verschei-dene onder hen dachten eraan het loodsen-korps te verlaten en zich in de koopvaardij te engageren. Het gevaar was niet denkbeel-dig dat Oostende zonder loodsen zou vallen, maar Brussel greep tijdig in. Bij decreet van 29 januari 1781 werd aan de loodsen verbo-den hun dienst te verlaten. Aan dezen die toch uit dienst zouden gaan, werd duidelijk gemaakt dat zij, na het invallen van de vre-de, er niet moesten op rekenen opnieuw in het loodsenkorps opgenomen te worden. Om hen en hun gezin toe laten het hoofd te bieden aan de stijgende levensduurte werd hen vanaf 1 juli 1781 een lichte weddever-hoging toegekend. Hiermee was de storm in het loodsenkorps enigszins geluwd148. Moeilijkheden deden zich ook voor aan het Sas-Slykens. De talrijke gemeerde schepen belemmerden er de doorgang van zeesche-pen en bijlanders die naar Brugge voeren of van Brugge kwamen. Ook de resten van het eerste ingestorte sas vormden vooral bij half-tij een permanent gevaar voor voorbijvaren-de boten. De handelskamer van Brugge, die eveneens een groter aantal zeeschepen bin-nen haar kom wenste aan te trekken, drong bij de regering aan om een speciale loods-dienst aan het Sas-Slykens op te richten. 148 A.R.A., G.R. 1172 C, 243-246 en 299-301 en Pl.v.Vl.

VI,VI, 948.

Brussel ging echter op deze vraag niet in149. Wel werd in augustus 1782 een bakker van het Sas, André Frederick, als kaaimeester aangesteld om het scheepsverkeer naar best vermogen te regelen. Tijdens het voorjaar 1783 werd een deel van het puin van het oude sas door dynamietering opgeruimd, zodat de toegang tot het sas veiliger werd150. De dichte drommen van vaartuigen die zij aan zij in de geul lagen, waren oor-zaak van heibel en hinder. Bij sterke deining liepen de schepen averij op. Erger was dat zij de normale vaarroute vrijwel afsloten. Botsingen en aanvaringen waren onvermij-delijk. Notarissen werden belast met het opmaken van de vaststellingen. Ambachts-lieden uit de navigatiesector kregen de op-dracht de herstelkosten te ramen en de her-stellingen (veelal) uit te voeren. Deze voor-vallen en het groot aantal schepen dat met een of ander averij en/of beschadiging aan lading te Oostende aankwam, brachten no-tarissen, ambachtslieden en handelaars als schatters aangesteld, hoge winsten op. No-taris Ant. Rycx, senior werd zowat de specia-list in het opmaken van "protesten jeghens de zee" waarin de schade beschreven werd, die schip en/of lading tijdens een zeereis had opgelopen. In 1778 maakte hij 192 dossiers op. In 1780 liep dit aantal op tot 749. In 1782 haalde hij het recordcijfer van 2.502 stukken, voor 90 tot 95% betrekking heb-bend op schadegevallen op zee of in de ha-ven151. De vraag kan gesteld worden of men bij die grote scheepsdrukte één der hoofd-problemen van de haventoegankelijkheid, nl. de verzanding, niet uit het oog heeft verlo-ren. Peilingen uitgevoerd in 1779 toonden aan dat de verzanding verder ging, de Ro-cheplaete aangroeide en de geul aan diepte verloor. Het is slechts in zeer beperkte en in zeer gespecialiseerde kringen dat men be-greep hoe acuut het verzandingsprobleem was. J. Donche diende in juni 1780 een plan in om in volle zee, tussen de kust en de Stroombank, een nieuwe haven aan te leg-gen. Dit plan werd als illusoir en utopisch beschouwd152. S. Wyndau stelde op 5 juli 1781 voor de 149 Id., 198-206. 150 Id., 283B., R.A.G., R.S.V., Retro 783. 151 R.A.B., Not.oost V.C. 41/139. 152 A.R.A., K. Pl. G. Inv 144.

106

107

Plan De Brou om de Gouweloze rech-tstreeks met de haven te verbinden,

108

109

Plan van 1784 (UBG, Hs. G. 2103)

110

111

Gouweloze recht te trekken en haar mon-ding te verleggen naar de Amerikakreek, waar een grote spuisluis zou gebouwd wor-den153. Zijn ideeën werden wel weerhouden en zelfs overgenomen door Lt. Kol. De Brou, maar van directe realisatie kon geen sprake zijn. Slechts één maatregel werd getroffen om de veiligheid aan de geulmond te verhogen, nl. de verlenging in noord-noordwestrichting van het oosterhoofd met 200 voet. Dit werk, door Jozef II zelf voorgesteld, werd in mei 1782 aangevat en in de zomer 1784 beëindigd. Deze verlenging, volledig gedic-teerd door het regime dat eigen is aan alle continentale noordzeehavens met paralel-lopende geulhoofden, kwam in grote mate de haventoegankelijkheid ten goede154. Vermits de schepen, op de rede deels gelicht of niet, met of zonder loods, toch de geul binnenzeilden zonder al te veel moeilijkhe-den, bekommerde men zich in regerings-kringen weinig om het probleem van de ha-ventoegankelijkheid. Alle aandacht, ook bij Thomas De Grysperre, ging uit naar het steeds crucialer wordend probleem van de havenuitrusting.

153 Id., Hs. 2669. 154 Id., Hs. 2580. A.R.A., G.R. 283 A, Rapport 15/7/1781.

112

113

3.1.3 NIEUWE HAVENACCOMODATIES Het probleem van de havenuitrusting werd niet meteen in 1779 gesteld. Wel had men in de loop van dit jaar een geleidelijk ver-hoogde trafiek bij het invoeren van de reëx-portatiehandel genoteerd en had Thomas De Grysperre kunnen vaststellen dat : "le bassin n'a pour ainsi dire pas cessé d'être rempli", maar men achtte de bestaande infrastruc-tuur voldoende om de trafiek op te vangen. Algemeen werd immers verwacht dat bij het einde van de Zeeoorlog een groot deel van die trafiek zou wegvallen155.

155 A.R.A., J. Adm., Rapport 79.

Eerst eind 1780, bij het uitbreken van de oorlog tussen Engeland en de Verenigde Provinciën, begreep men dat een uitbreiding van de havenuitrusting onontbeerlijk was. Het vlotdok moest vergroot worden om de reëxportatiehandel vlotter te laten verlopen. In de geul moest het aantal meerstoelen verhoogd worden om de transitovaart naar en van het binnenland meer armslag te ge-ven. De aanleg van de nieuwe vlotdokken en de aanbouw van nieuwe ligplaatsen in de geul zijn twee aspecten van de havenuitbreiding die wij afzonderlijk zullen behandelen.

114

115

3.1.4 DE AANLEG VAN HET 2DE EN HET 3DE

VLOTDOK Nadat de oorlogsverklaring tussen Engeland en de Verenigde Provinciën bekend was, vond inderhaast op 30 december 1780 een vergadering plaats in Brussel waaraan de leden van de Geheime Raad, de Raad van Financiën en de Secretarie van Staat en van Oorlog deelnamen. Het doel van deze ver-gadering was te onderzoeken hoe ons land uit deze nieuwe oorlogssituatie maximaal voordeel kon halen zonder aan zijn neutrali-teit afbreuk te doen. Oostende en Nieuwpoort waren de enige neutrale havens geworden tussen Oost-Friesland en Portugal en maakten kans om tot handelsmetropool uit te groeien. Van meet af aan zag men ervan af Nieuw-poort als handelshaven in te richten. De geul viel er bij laag tij droog. De haven bezat geen kom en kon alleen door schepen van geringe tonnenmaat bevaren worden. Het zou teveel tijd en teveel geld kosten om Nieuwpoort een degelijke uitrusting te ge-ven. Alleen Oostende, dat over een vlotdok, een open kom en een wijdvertakte geul be-schikte, goede verbindingswegen met het hinterland bezat en in internationale han-delskringen bekendheid had verworven, kon in aanmerking komen. Om de te verwachten concentratie op Oost-ende te kunnen verwerken, waren én stads-uitbreiding én aanbouw van nieuwe han-delskommen volstrekt noodzakelijk. Zoals reeds was voorzien bij de aanleg van het eerste vlotdok kon de komuitbreiding best gebeuren door het inpalmen van een deel van de Sint-Catherinekreek ten westen van de gesloten kom. Vermits de inkomsten van de stad aanzienlijk waren gestegen, kon de stad de hele operatie zonder moeite finan-cieren. Alhoewel in regeringskringen best begrepen werd dat de scheeps- en handelsdrukte slechts van voorbijgaande aard zou wezen, sloot men zich toch bij de ideeën van Tho-mas De Grysperre aan om de bestaande kom uit te breiden en de havenuitrusting zodanig te perfectioneren, dat ook na de vrede de trafiek op Oostende groter zou blijven dan vóór 1778156.

156 A.R.A., G.R. 282 A, Memorie 30/12/1780.

Thomas De Grysperre werd begin maart 1781 als commissaris van de regering naar Oostende gestuurd samen met Ph. Fr. Lip-pens en vader en zoon Liefmans "ten eynde van gesaementlyck een concept te formeren hoe ende op wat maniere men best soude oordeelen van den presenten kom ofte bas-sin te vergrooten". Samen maakten zij op 14 maart 1781 een eerste ontwerp op, dat door Thomas De Grysperre op 27 april in de Geheime Raad werd voorgedragen en waarbij de uitvoering van volgende werken werd voorgesteld : de incorporatie van een deel van de Sint-

Catherinekreek bij het eerste vlotdok door dijkverlenging met 84 roeden aan de noord en de zuidzijde en door het opwerpen van een westdijk van 31 roe-den lang.

het volledige afdelven van de Lans-zweertdijk, om aldus één grote kom te vormen van 3.414 vierkante roeden of ± 50.000 m² geheel omgeven met houten kaaiïngen. Door Liefmans en Lippens was de mogelijkheid geopperd om de kom te zuiveren met behulp van drie schuursluizen in de westdijk aan te leg-gen. Hiervan werd echter afgezien om-dat de baggering, uitgevoerd in de eerste kom, goede resultaten opleverde.

de verplaatsing van de werven naar de zuidwestzijde van de vergrote dok.

de aanleg van een kasseiweg van aan de Nieuwe Westdijk tot aan de Westpoort langs de bedekte weg, tussen de hoofd-gracht en de eerste voorgracht, om een betere verbinding te bekomen tussen de kommen en de stad. Tot dan toe moest het verkeer plaatsgrijpen langs de Blau-we Sluis, waar het opwindingswerk van de schofbalken een knelpunt vormde.

het leggen van een draaibrug aan de sluis van de kom om een verbinding te geven tussen de zuidkant van het dok en de visserskaai157.

Naar het oordeel van de commissie zouden de werken, aangevat in juni 1781, kunnen beëindigd worden in november 1782. De uitgaven voor deze werken werden ge-raamd op 295.000 g. De financiering ervan zou, mits het aangaan van een lening van 200.000 g. voor de stad geen enkel pro-bleem opleveren, vermits haar inkomsten in drie jaar tijd bijna waren verdrievoudigd.

157 A.R.A., K. Pl. Hs. 296 ; A.R.A., G.R. 285 B, Rapport Th

De Grysperre 14/3/1781 en 27/4/1781.

116

117

Plan, 1782 (ARA, K.Pl. 2453 W 4/1782)

118

119

Bij het bezoek van Jozef II aan Oostende in juni 1781 ging de voorkeur van de keizer uit naar de aanleg van een nieuwe brede open kom in de Amerikakreek, die samen met de bestaande kommen een indrukwekkender havenbeeld zouden scheppen dan de verlen-ging van het vlotdok. Na enige discussie aanvaardde Jozef II evenwel de voorgestelde verlenging van de Sint-Catherinekreek, maar wenste dat de westelijke afsluitdijk op 40 roeden lengte werd gebracht i.p.v. de voor-gestelde 31 roeden158. In Brussel werden de besprekingen verderge-zet en op voorstel van Lt. Kol. De Brou werd een nieuw plan opgemaakt dat door de kei-zer werd goedgekeurd op 4 juli 1781 en bij decreet van 7 juli werd uitgevaardigd. De Brou had voorgesteld een afzonderlijk werf-dok in metselwerk aan te leggen op de westkant en tussen het werfdok en de han-delskom een draaibrug te leggen. Dit pro-ject voorzag dus in de vorming van twee kommen : het werfdok met stenen kaaimu-ren en een groot handelsdok die de huidige

158 A.R.A., Sec. St. en O. 2074, Rapport Th de Gysperre

14/6/1781 ; A.R.A., G.R. 285 B, Reflecties Lippens 31/7/1781.

eerste en tweede bassin zou beslaan en met houten kaaiïngen zou omgeven worden. De uitgaven voor deze werken werden nu ge-raamd op 429.821 g.159. Onder de supervisie van Thomas De Grysper-re werd de leiding van de uitbreidingswerken van de kom op 20 juli 1781 toevertrouwd aan Lippens en Liefmans. Hoofdaannemers waren Car. Fr. Van Waesberghe en Jud. Van Marcke160. Vanaf 28 juli werd het nieuwe komtracé uitgestippeld. De eigenlijke werken begon-nen op 2 augustus 1781 met aardewerkers afkomstig uit het land van Waas die in ste-nen huizen of houten barakken in het weste-lijk deel van het latere Hazegras werden on-dergebracht. Bij octrooi van 14 augustus 1781 kreeg de stad de toelating om 400.000 g. te lichten en de te betalen intrest te halen uit het recht van 12 stuivers op iedere stoop brandewijn in herbergen verbruikt en zonodig uit alle andere stadsinkomsten161. Deze gelden werden vooral gelicht te Brussel bij de Bank

159 A.R.A., K. Pl. Hs. 2453 ; A.R.A., G.R. 285 B, Rapp. De

Brou 2/7/1781 en Memorie Th De Grysperre 8/7/1781 ; Bowens II, 174.

160 A.R.A., G.R. 283 B en Pl. Vl. 887. 161 Id., 285B ; U.B.G. Hs. 3385, 1309.

120

de Nettine, ook te Antwerpen en in beperkte mate te Oostende, waar ondermeer Thomas De Grysperre inschreef voor een bedrag van 2.500 g.162. De aanbestedingen voor het leveren van de nodige materialen vonden plaats op 6 sep-tember 1781. Uit alle landsgedeelten, zelfs uit Nederland en Noord-Frankrijk werden hout, baksteen, arduin, terras, kalk en ijzer aangevoerd. Heel wat plaatselijke leveran-ciers verdienden hierbij een aardige stuiver. Brussel zorgde ervoor dat alle materialen zonder last breken of betalen van rechten naar Oostende konden vervoerd worden. Met man en macht werd gewerkt om de ringdijken op te werpen en om de kom tot -25,5 voet uit te delven. Tot groot ongenoe-gen van de aartsbisschop werd zelfs de zon-dagsrust niet geëerbiedigd. Om de werken op de voorziene datum, november 1782, te kunnen beëindigen, werden in februari 1782 een groter aantal werkkrachten aangewor-ven en 50 paarden en wagens aangekocht. Deze paarden waren gestald op de speel-plaats van de Latijnse school op de noord-oosthoek van de huidige Kapellestraat en Jozef II straat. De oude kapel die er stond werd gebruikt als logement voor de boevers en opslagplaats voor paardenvoer. Dit bracht een kostenstijging mee van ruim 35.000 g163. Begin juli 1782 werd een nieuw, dus derde project, door Lippens en Liefmans ingediend, dat tot de definitieve uitbouw van drie kommen zou leiden. Zij stelden voor de Lanszweertdijk niet af te delven, maar mid-dendoor te snijden om er een draaibrug aan te leggen, de huidige Kapellebrug. Hierdoor zou trouwens een directe verbin-ding tussen de stad en het latere Hazegras tot stand komen. Terzelfdertijd zag men af van een brug over de binnenvleugels van de sluis. Men begreep dat de aanwezigheid van dergelijke brug veel hinder en risico's kon opleveren, bijv. onderbreking van het ver-keer bij het openen van de sluizen en brug-beschadiging die kon leiden tot langdurige afsluiting van de kommen. Dit derde plan werd op 7 augustus 1782 goedgekeurd164. 162 A.R.A., R.K. 27759 en G.R. 283 B. 163 A.R.A., G.R. 285 B, Memorie 19/2/1782. 164 A.R.A., G.R. 285B, memorie Lippens en Liefmans

5/7/1781 ; A.R.A., K. Pl. Hs. 96.

Ondanks alle inspanningen kon men het beëindigen der werken op de gestelde da-tum niet halen165. Men had minder moei-lijkheden ondervonden vanwege de bodem-gesteldheid, alhoewel ook nu de dijken wer-den opgeworpen op soms onstabiele grond. Meer moeilijkheden had men bij het optrek-ken van de stenen muren van het werfdok. Reeds in maart 1783 kwamen scheuren in deze muren voor. De aanmonstering van werklieden en de aankoop van materialen verliepen vlot, omdat in deze jaren minder openbare werken werden uitgevoerd in Vlaanderen en in de Verenigde Provinciën. Wel lagen lonen en materiaalprijzen tot een derde hoger dan bij de aanleg van het eerste dok. Het groot aantal arbeiders (in mei 1782 1.200) riep toch heel wat problemen op i.v.m. de bevoorrading. Om te verhinderen dat arbeidskrachten, afgeschrikt door de stijgende levensduurte of aangetrokken door de hoge lonen die men in de stad betaalde, hun werk zouden verlaten, werden de lonen opgetrokken en voorzieningen getroffen om arbeiders toe te laten zich aan lagere prijzen te bevoorraden. Op aandringen van Thomas De Grysperre werd voor hen een "soetel-keete" opgericht waar : "op sekeren civilen prys de volgende levensmiddelen alleenlyck aen de werklieden des bassins, als boter bij de ponde, kaas, speck, swijnevet, broot, bier bij den potte ende bij den vate, genever al-leenelyck bij de pinte en minder maete, snuyf, toeback, pijpen etc. ende wat voor-ders tot de noodtsaekelijkheyt verheyscht wordt". De jenever mocht vrij van rechten verkocht worden, vermits : "dien dranck in soo een stinckende en modderig werck niet en kan gemist worden"166. De slechte weersomstandigheden die men in 1781 en 1782 kende, waren de hoofd-oorzaak van de grote vertraging die de uit-voering van de werken opliep. Regen en koude beletten het tijdig uitdrogen van de ter plaatse gemaakte bakstenen, zodat 1 miljoen bakstenen uit Rupelmonde moesten aangevoerd worden.

165 Wij kunnen in het kader van dit boek niet systematisch

de vorderingen weergeven die tijdens de uitvoering van de komwerken werden gemaakt. Wie de volledige, technisch gedetailleerde uitvoering chronologisch wil kennen, raadplege de rapporten en kaarten in dit ver-band opgesteld en bewaard in het A.R.A. te Brussel : A.R.A., G.R. 285B en K.Pl. Hs. 1429, 2450, 2452 tot 2455.

166 Id., 285B, brief van 6/8/1781 en Memorie s.d.

121

Vele arbeiders, door koorts bevangen, moes-ten het werk stilleggen. Vanaf 1 november 1781 werden twee dokters, Herb. De Smedt en Walt. Power, permanent aangesteld om de zieken te verzorgen. Tijdens de maanden maart, april, mei 1782 noteerde men in het stedelijk hospitaal 1.277 dagverblijven van zieke arbeiders167. De verschillende wijzigingen aan de uitbouw van de kommen en het bar slechte weer joegen tenslotte de kostprijs van de kom-werken op tot 593.692 g., waarvan 50% aan daglonen werd uitbetaald. Op 11 augustus 1783, iets meer dan twee jaar nadat de werken werden aangevat, werd de dam vóór de sluis doorgestoken, zodat op 13 augustus, bij hoog tij, de plech-tige inhuldiging van het nieuwe kommen-complex kon plaatsgrijpen168. Bij deze gele-genheid kwamen de Gouverneur-Generaals, de Aartshertogin Marie-Christine en haar echtgenoot de Hertog van Saxen-Teschen met de gevolmachtigde minister, de Graaf van Belgiojoso, de Prins de Ligne en andere hoogwaardigheidsbekleders om 11 uur met de barge aan te Sas-Slykens, waar zij door Thomas De Grysperre werden verwelkomd. De hoge gasten stapten over in een prachtig versierde gondel. Vooraf-gegaan door een Turks muziekkorps en omgeven door twee rijen sloepen, bemand door jongeren in het uniform van de Vrije Schippersgilde, werd de gondel naar de sluis geroeid tussen de be-vlagde schepen door, onder het gejuich van de matrozen en het losbranden van het scheepsgeschut. Rond de middag bereikte men de sluis van het vlotdok. De sluisdeuren stonden wijd open. De gondel van Hunne Koninklijke Hooghe-den voer het eerst binnen, gevolgd door alle begeleidende sloepen. Op de kaaien ston-den honderden toeschouwers het feestelijk gebeuren te volgen en toe te juichen. Op de zuidkaai van het eerste dok bulderden 108 kanonnen. De prinselijke boot werd tot in het werfdok geroeid en zwenkte dan terug naar het eerste dok om het invaren bij te wonen van het fregatschip "De Aartsherto-gin Marie-Christine", de driemastgaljoot "De Hertog van Saxen-Teschen", het fluitschip

167 Id., 285B, Brief Liefmans 11/11/1782 en R.K. 27759. 168 Id., 285B, Rapp. Sur les ouvrages du bassin d'Ostende

jusqu' à la fin d' août 1783 ; A.R.A., K.Pl. Hs. 2445.

De Eendracht" en andere schepen van diver-se bouw en grootte. Het hoge gezelschap stapte aan wal aan de nieuwe werf, waar zij werden opgewacht door de stadsgouverneur, de Generaal Graaf Rindsmaul, het officierenkorps en de voltalli-ge stadsmagistraat. Op de werven was een piramide gebouwd van 30 voet hoog waar in het midden een medaillon met het borst-beeld van Jozef II was aangebracht, gedra-gen door een arend met in zijn klauwen het embleem van Mercurius, symbool van de handel. Op de piramidetop prijkte de drie-tand van Neptunus, symbool van de zee-vaart. Op de sokkel stond een hulde- en dankschrift aan Jozef II te lezen. De prinsen trokken met hun gevolg door de nieuwe stadswijk, in aanleg tussen de Keizerskaai en de Jozefstraat, en gingen vanop het Plat-formbastion de verlengingswerken van het Oosterhoofd bezichtigen. Overal in de stad werd uitbundig feest gevierd. 's Avonds was er een "algemeyne verlichting" en voor de hoge gasten een groot bal in de Conciërge-rie169. In zijn rapport dd. 31 augustus 1783 kon een enthousiaste Thomas De Grysperre schrijven : "Tous les étrangers qui voient cet emplacement conviennent qu'après le bassin de Toulon que sert pour les vaisseaux de guerre du primier rang, il n'est point en Eu-rope de bassin aussi beau, aussi sur, ni aussi commode, pour toutes les opérations de commerce et de navigation, que le bassin d'Ostende tel qu'il est présentement". De algemene vreugde om de verwezenlijking van de aanleg van de vlotkommen werd wel enigszins getemperd door het feit dat dit werk slechts beëindigd werd nadat de Ame-rikaanse Vrijheidsoorlog voorbij was. Op dit ogenblik was de handelsvaart op Oostende reeds aan het dalen. In 1783 liepen er slechts 1.694 schepen de haven binnen, d.i. 36% minder dan het jaar voordien170.

169 Bowens II 217-218. 170 Gazette van Gend.

122

123

Toestand van de kommen en stadsuitbrei-ding op 13 augustus 1783 bij de inhuldiging van de drie nieuwe dokken

124

125

1ste plan stadsuitbreiding (ARA, K.Pl. 92)

126

127

3.1.5 DE UITBOUW VAN DE ACHTERHAVEN Bij de zeer intense trafiek die Oostende vanaf 1779 kende, was het duidelijk dat een grote-re oppervlakte moest voorzien worden als loskaai voor de schepen en dat het aantal meerstoelen in de geul moest verhoogd worden om de goederenoverslag te bespoe-digen. Een grotere lengte aan de loskaaien langs de geul was bovendien nodig, omdat ieder jaar het vlotdok voor baggerwerken gedurende zes weken tijdens de maanden augustus en september voor alle scheepvaart werd gesloten. Het pilotagewerk bezuiden de sluis van het vlotdok werd tot loskaai omgewerkt. De open kom, die voorbestemd was om als visserskom te dienen, verloor bij verminderde visserijactiviteit zijn bestemming en werd een handelskom voor kleine vaar-tuigen. De open kom werd "binnenkaye" genoemd. Het hoofd tussen de open kom en het ponton werd tijdelijk de "vis-scherskaye". Boven de bestaande pilotages op de west-kant van de geul werden de loskaaien ver-groot. Het bestaande Planckier werd uitge-breid en met drie brede houten hellingen verbonden met de dijk naar de vuurtoren. Benoorden dit werk, nu de Spanjaardskaye genoemd, werd nog het Steen Planckier aangelegd. Nieuwe meerstoelen werden hoofdzakelijk in de achterhaven ingeheid. In 1782 werden 14 meerstoelen geplaatst op de oostkant van de geul, bezuiden het Pon-tongat. De Zoutkaai werd naar het zuiden verlengd. In de monding van de Gouweloze kwamen 16 meerstoelen en aan de noord-kant van het voorkanaal naar Sas-Slykens nog eens 14 meerstoelen. Deze nieuwe aan-legplaatsen bestonden niet langer uit ko-ningspalen waarrond kleine palen ter ver-sterking waren ingeslagen, maar wel uit dukdalven en zware meerstoelen in drie-hoeksvorm. Een groot deel van de zuidzijde van het Oos-terhoofd en ook het Kraainesthoofd werden op deze nieuwe wijze bekleed. Deze wer-ken, door de Staten van Vlaanderen uitge-voerd, verhoogden in aanzienlijke mate de aanlegcapaciteit van de haven171. De tweede uitbreiding van de havenuitrus-ting had het havenlandschap op een nog grondiger wijze veranderd dan dit bij de aan-

171 A.R.A., R.v. Fin. 3939, Brief Pulinx 22/6/1782.

leg van het eerste vlotdok het geval was ge-weest. De samenvloeiïng van de Sint-Catherinekreek met de havengeul was op de ganse stadsbreedte ingenomen door drie kommen, zodat niets meer overbleef van het oorspronkelijk natuurkader. Aan de westzijde van de geul strekten zich kaaien uit van aan het Steen Planckier tot aan de Gouweloze, terwijl de oostzijde met een dicht net van meerstoelen was afge-zoomd. Uit de concentratie van loskaaien en ha-venoutillage aan stadszijde, het behoud van ligplaatsen op de oostzijde van de geul, blijkt duidelijk dat Oostende een ruim geëquipeer-de handelshaven was geworden, die het grootste deel van de handelsvaart naar de stad zelf toetrok. Door de stadsuitbreiding, die samen met de komuitbreiding werd uit-gevoerd, werd het voornaamste havenge-deelte, nl. de nieuwe kommen, in de stad opgenomen. Niet langer meer vormde de haven, geografisch gezien, een appendix buiten de stad gelegen, maar van nu af aan maakten stad en haven één geheel uit.

128

129

130

131

3.2

Bevolkingsaangroei en grotere aanvoer van handelswaren leiden tot stadsrenovatie en

stadsuitbreiding

Vooraleer deze problematiek aan te raken, moeten wij de aandacht vestigen op de eerste 18de eeuwse uitbreiding van het stadsgebied doorgevoerd in 1780. De aanleg van de eerste handelskom was voor Oostende een uitstekende gelegenheid om de uitbreiding van haar territorium te verkrijgen ten koste van het Brugse Vrije. Voortdurende conflictsituaties tussen het Vrije en de Oostendse stadsmagistraat, vooral uitgelokt door de voortvarendheid van de Oostendse baljuw J.B. Schottey, wa-ren een bijkomende reden om eindelijk over te gaan tot de duidelijke afbakening van ieders rechtgebied. Tussen de stad en het Vrije werden ellen-lange discussies gehouden, oude documen-ten bovengehaald en onderzoek ter plaatse uitgevoerd. Op 28 oktober 1779 bereikte men onderling een akkoord dat bij keizerlijk decreet van 24 februari 1780 werd bekrach-tigd. Midden augustus van dit jaar werden paalstenen ingeslagen o.m. aan het zuidelijk uiteinde van de Zoutkaai, aan de noordrand van de oesterput De Loose, aan de zuidkant van het ravelijn van de Sint-Catherinesluis en aan de buitenzijde van de westelijke bui-tenwerken vanaf de Pluimschans tot in de duinen. Op deze wijze kwamen de eerste handelskom, de latere Amerikakreek, een deel van de Sint-Catherinekreek en alle wes-telijke fortificaties bij het Oostends grond-gebied. Slechts een klein noordelijk deel van het latere Hazegras werd bij Oostende ingelijfd. Het grootste gedeelte van het Hazegras en ook de oesterput De Loose bleven echter tot Bredene en het Vrije beho-ren172.

172 Bowens II 158-162., R.A.B., G.I. 542.

3.2.1 BEVOLKINGSAANGROEI EN PROBLE-

MEN De aangroei van de bevolking en de grotere aanvoer van goederen binnen de stad, ge-beurden in het begin zeer traag, maar na-men vanaf 1780 explosieve vormen aan. Ofschoon er - zo bleek uit berichten van de Oostenrijkse ambassadeur te Londen Belgio-joso - veel Engelse firma's en ambachtslie-den zich aan onze kust wensten te vestigen, stellen wij toch vast dat de eerste groep immigranten vanaf 1778 vooral uit onze gewesten afkomstig was. De firma Romberg was reeds in 1778 in Oostende neergestreken. In hetzelfde jaar kwamen de negocianten J.B. Lauwers uit Torhout, Laur. Solvyns, De Gruytters en Jn. Verbeke uit Antwerpen en Mich. Fonteyne uit Brugge naar Oostende afzakken. De Brugse goudsmid Jos. Van Cuyl, de Veurnse brouwer Jac. Ballion en de Menense lood-gieter C. Valcke deden hetzelfde. Het jaar daarop noteerde men de komst van de handelaars John Fottrell uit Duinkerke, Jac. Serruys uit Torhout. Tal van eenvoudige mensen afkomstig uit alle uithoeken van onze gewesten zochten ook iets mee te pikken van de opborrelende activiteit die Oostende toen kende173. De vrees dat de steeds toenemende controle van Engelse schepen op Hollandse handels-vaartuigen tot een openlijk conflict tussen beide naties zou leiden, bracht Franse en Engelse kooplieden ertoe begin 1780 hun firma's naar Oostende over te brengen. Wanneer eind 1780 de oorlog tussen beide staten uitbrak, kwamen bedrijven die zich in

173 R.A.B., leiedep. 1238 en U.B.G. Hs. 1908.

132

Nederlandse havensteden hadden gevestigd massaal naar Oostende over. Het uitvaardi-gen van het Tolerantieëdict in onze gewes-ten en het verlenen van het vrijhavenstatuut aan Oostende versterkten in 1781 nog deze immigratiegolf. Hoeveel mensen zich uiteindelijk te Oosten-de kwamen vestigen is niet met zekerheid te bepalen. Alleen hebben wij kunnen achter-halen dat tussen 1 januari 1781 en april 1782 957 vreemdelingen het poortersrecht te Oostende verkregen. Dit was ondermeer het geval voor de groothandelaars Fox, Oak-ley, Charnock, Th. Holman, G. Gregorie, Alex. Hubbert, De Vinck, Ez. De Jongh, Connely, Babini. De meeste onder hen wa-ren Britten174. Van de grote rush naar het poorterschap profiteerde de stad om het inschrijfrecht met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1781 te verhogen tot 12 g. 12 st. De nodi-ge vergunning hiertoe verkreeg zij op 25 april 1781175. Wanneer men rekening houdt met de vlot-tende bevolking tijdelijk aanwezig in de stad, zoals de arbeiders in de komwerken, de militairen, garnizoen en soldaten ingezet bij de sloping van de wallen en de aanleg van het Hazegrascordon, zakenlieden, dan kan men stellen dat Oostende zeker 10.000 mensen herbergde. Een bewijs dat dit cijfer met de werkelijkheid overeenstemt, kan geleverd worden door het feit dat men het in november 1782 nodig achtte een vierde korenmolen op te richten. Het was in die tijd een algemeen geldende regel, dat één korenmolen nodig was om 2.500 mensen van broodmeel te voorzien176. Door het stijgend aantal mensen die zich te Oostende kwamen vestigen ontstond een nijpend gebrek aan woon- en werkruimte. Huurprijzen voor woningen en kamers wer-den bijna onbetaalbaar. Reeds in februari 1780 schrijft Bowens dat : "huyzen en wo-ningen tot zeer hoogen prys reezen en byna onkrygelyk waeren. Een huys eertyds van 20 ponden werd tot veertig verhuerd en d'andere na evenredigheyd"177. 174 V.V.F. Oost., C.O.O. 4, pag. 515-522. 175 R.O.P.B.A., XII, 31 e.v. 176 Bowens II 215. 177 Id., 163.

In december 1781 verhuurde Jn. Cooney een kamer in zijn huis op de oostkant van de Grote Markt aan 24 guineeën per jaar178. Scheepskapiteins konden in 1782 een ka-mer betrekken in "Het Hollands Schippers-huys" op het noordoost uiteinde van de huidige P. Pypestraat aan 60 g. per jaar179. Voor de huur van een bovenkamer in de Lijnbaanstraat werd 27 g. betaald180. Jac. Majoor vroeg aan Jn. Rouwels uit Hamburg 50 Engelse guineeën per jaar voor een ka-mer op de derde verdieping en een achter-keuken in zijn herberg "De Keysersflagge" op de oostelijke kant van de Schippersstraat gelegen. De huurder was bovendien ver-plicht : "op paine van paghtbraeke dranck in syn huysgesin, menagie ofte trafique te gebruycken als de gonne die hy uyt de her-berge haelen ende coopen sal"181. Om iets te kunnen huren was men bereid om het even welke prijs te betalen en zelfs aller-hande verbouwingen op eigen kosten uit te voeren. De sterk gestegen huurprijzen leidden tot dramatische situaties. Zo waren op 1 mei 1782 600 minderbedeelden verplicht hun woonplaats te verlaten. Een deel van deze mensen zocht een onderkomen in naburige dorpen of steden. Een ander gedeelte ging in tenten of hutten op de stadsvesten hui-zen. Een twintigtal gezinnen werden in kleine huisjes ondergebracht, inderhaast door de Armendis voor de prijs van 1.796 g., tegen de hofmuur van het klooster der Witte Nonnen opgetrokken182. De zolders van de magazijnen van de Oost-Indische Compagnie werden als slaapplaats voor matrozen ingericht. Scheepstimmerman Fr. Petit die een huis had gekocht ten oosten van de brouwerij De Fortuine in de West-straat, plaatste op de zolder "een partye slaepkoetsen" om er "alle naghten te leg-gen so veele slaepers als er hun presente-ren"183. Dit zal wel niet het enige "droge logies" geweest zijn dat men in de stad aantrof. Heel wat Oostendenaars installeer-den zich in achterhuizen om het resterende deel van hun huis aan een hogere prijs te kunnen verhuren.

178 R.A.B., Not. Oost V.C. 41/61, 3/12/1781. 179 Id., 41/141 nr 3, 5, 6. 180 Id., 41/141 nr 21. 181 Id., 41/62 nr 58. 182 Bowens II 188 en V.V.F. Oost., C.O.O. 15. 183 R.A.B., Not. Oost V.C. 41/62 nr 35.

133

3.2.2 NOOD AAN OPSLAGPLAATSEN Er was niet alleen een nijpend tekort aan woon- en werkruimte. Er waren ook te weinig magazijnen om de vloed van koop-waren, die Oostende te verwerken kreeg, te kunnen bergen. Oostende groeide in deze jaren uit tot een belangrijke opslagplaats en distributiecentrum. Handelswaren kwamen in het kader van de reëxportatiehandel van alle kanten naar Oostende toestromen. Uit Schotland bracht men Aberdeense en Inver-nesse zalm en "honderden dozijnen paeren gebreyde Schotse kousen" aan. Uit Ierland kwam gezouten vlees "genaemd cargo-beef", gezouten kabeljauw en ossenhuiden uit Cork. Vanuit Engelse havens werden klipzout, Sunderlandse kolen, tin, lood, "Engelsch broodsuyker, meel, erweten, ge-zouten vleesch"aangevoerd. Ook afge-werkte Engelse producten ontbraken niet, zoals "Engelsche garnituren voor commo-des, opgelegde zilvere servieces, aerdewerk, kassen pares-a-pluis van toile ciré", merce-rie, zeildoek en katoenen stoffen. Birming-ham en Leeds stuurden "versilverd goed, verlakte theebladjes, broodmandekens, messen, schaeren, gespen, koperen krae-nen, strykyzers" tot confituren toe. Italië leverde wijnen, "wynazyn en sirope, Pie-monsche rijst en Genueesche was, hoeden van Mantua". Vanuit Spanje kwamen vaten suiker van Granada, zout uit Cadix, droge rozijnen van Malaga, amandels, citroenen, tabak, "China appelen", wijn en brandewijn van Alicante, "kabazen, vygen, pypen, oly-folie, gaze en katoenneusdoeken, Barcelo-neesche zyde". Frankrijk leverde ons allerlei wijnsoorten uit Bordeaux, Nantes of Sète, "Marseilsche anys en gemarbreerde zeepe". Vanuit Duinkerke kwamen "Duinkerksche karotten genaemd tabac d'Hollande". Ne-derland hield het bij grote hoeveelheden jenever, Oosterse en tropische producten en kaas. Uit de Oostzee kwamen Zweeds en Russisch ijzer, kemp, pek, terre en zaailijn-zaad uit Riga, hout voor de zaagmolens, "oostersche hammen, spek, zwynevleesch ende dito saucissen, moscovitische matten". Hongaarse wol en Silesisch lijnwaad ontbra-ken hier evenmin. Vanuit Archangel kwa-men zelfs "bedpluymen" hier toe. Vanuit Marokko werd koper en was aangebracht, vanuit Pernambuco en Buenos-Aires balen gezouten huiden, vanuit Midden-Amerika suiker, koffie, cacao, rhum, quinquina,

gember en "calissehout", vanuit de V.S.A. katoen, wol en tabak. Schepen komend van het Verre Oosten losten op onze kaaien diverse theesoorten, zijde, mousseline, da-mast, indigo, peper en andere specerijen, porselein184. Nooit tevoren had Oostende zo'n verscheidenheid aan handelsgoederen binnen de stad te zien gekregen. Nooit zou ze na 1794 nog iets dergelijks beleven. Om deze goederenmassa te kunnen op-slaan, waren tal van magazijnen nodig. Daar de reëxportatiehandel bij decreet van 12 december 1778 was toegestaan om En-gelse smokkelaars aan te trekken, lagen begin januari 1779 de entrepots reeds boordevol185. De stad zocht privé pakhui-zen in te huren om ze als "entrepots pu-blics" te gebruiken. De keizerlijke pakhui-zen en een houten logie inderhaast door de stad in 1778 opgetimmerd op de kaai wer-den ten dienste gesteld van de handelaars. Een deel van het slachthuis werd als opslag-plaats benut. Militairen gaven zelfs in april 1780 de toelating in de kazematten onder het Platformbastion, goederen op te slaan186. Het succes dat de reëxportatiehandel kende vereiste de bouw van nieuwe opslagruimten in de onmiddellijke nabijheid van de kaaien. In juni 1781 werd de aanbesteding uitge-schreven voor de bouw van een groot ste-nen entrepot op de separatiedijk tussen de open kom en het eerste dok187. De houten loge die er stond, werd verplaatst naar de zuiddijk van het eerste dok. Op aanvraag van Engelse en Vlissingse handelaars wer-den tussen mei 1781 en februari 1782 op de kaaien tussen het eerste dok en de Ame-rikakreek 11 magazijnen opgericht in hoofdzaak bestemd voor de bloeiende smokkelhandel op Engeland188. Vermits het streng verboden was vuur te stoken aan boord van de schepen die aan de kaaien lagen, werden hierbij 2 stoven met 8 schouwen geïnstalleerd. Ook op de west-kant van de kaai tussen het wachthuis van de Blauwe Sluis en het magazijn van de vroegere Oost-Indische Compagnie werd dergelijk kookhuis geplaatst.

184 Gazette van Gend. 185 A.R.A., Sec.v.St en O. 2159, Brief 4/1/1779. 186 A.R.A., R.v. Fin. 3092, jaargang 1780. 187 A.R.A., Sec.v.St.en O. 1777 en Comité du commerce

maritime 15, Rapport 6/6/1781. 188 Id., id., 2159 en G.R. 282 A.

134

Waren hierdoor de problemen in de buurt van de loskaaien enigszins opgelost, dan was dit zeker niet het geval in de stad. De behoefte aan magazijnen bleef er groot. Kamertjes, kelders, zolders werden met goederen volgestouwd, derwijze dat ge-bouwen onder overlast dreigden in te stor-ten. Dit was o.m. het geval met een pak-huis onder de "Oude Swinnemarkt" dat Maria Van der Stricht had verhuurd aan J.B. Hellein en dat hij : "door het groot gewight van houtewaeren soodanig comt te bescha-edigen dat het ruine menaceert"189. Het is duidelijk dat het tekort aan woningen en magazijnen vastgesteld vanaf 1779 een uitbreiding van het gebouwenareaal in de stad vergde. Een uitbreiding van de stad met aanbouw van nieuwe wijken aan beide zijden van de kommen en aan de westkant van de stad, nieuwbouw en gebouwenver-ruiming in de stad waren noodzakelijk. In de navolgende hoofdstukken worden deze belangrijke veranderingen in het stadsland-schap behandeld.

189 R.A.B., Not.Oost. V.C. 41/141, 158.

3.2.3 DE PLANNING VAN DE STADSUITBREI-

DING Dit probleem werd eerst ernstig onder ogen genomen onmiddellijk na het uitbreken van de oorlog tussen Engeland en de Verenigde Provinciën, wanneer men een massale han-delsconcentratie verwachtte op Oostende. Deze zou als enige neutrale havenstad de overzeese handel naar zich toetrekken. Bij de eerste "round-up" te Brussel gehou-den op 30 december 1780, zag men in dat de onbehuisde stadsgedeelten amper vol-doende zouden zijn om in een beginfase de immigratie van mensen en de aanvoer van goederen op te vangen. De kleine niet be-huisde stadsgedeelten, zoals de militaire gronden in het noordoosten van de stad of de hovingen in privébezit in het zuidwesten of langsheen de zuidoostrand, konden niet volstaan om in de te verwachten behoeften te voorzien. Op deze vergadering werd een eerste plan tot stadsuitbreiding voorgesteld. Hierbij zouden honderd bunders van de Catherine-polder bezuiden de kommen bij Oostende worden gevoegd. Het te annexeren gebied lag tussen de Dode Kreek in het westen en de Gouwelozekreek in het oosten. Als zuidgrens zou een nog te delven gracht gebruikt worden tussen deze twee kreken, gelegen ter hoogte van de huidige Elisa-bethlaan-rondpunt-Kennedylaan. Het nieuwe Oostende zou als "faubourg clos" volledig afgesloten worden door deze kre-ken en gracht om eventuele smokkel en desertie van soldaten te verhinderen. De verbinding met de oude stad was verzekerd langs de brug over de Sint-Catherinesluis. De verbinding met de Torhoutsesteenweg kon gebeuren langs de Leffingestraat, die als eenvoudige landweg een kasseibekle-ding vergde. Een douanierspost zou vol-staan om smokkel te voorkomen. In de nieuwe stad zouden er rechtlijnige straten getrokken worden zoals die reeds in de ou-de stad voorkwamen. Om inwoners in dit gebied aan te trekken, werd voorgesteld de grond aan lage prijs te verkopen of in cijns te geven en hen vrije invoer van bouwmate-riaal, vrij gebruik van werklieden en vrije uitoefening van alle beroepen toe te staan, voorrechten die in het sterk corporatief in-gesteld oude stadsgedeelte niet voorkwa-men.

135

136

137

In dit eerste plan was er nog geen sprake van de afbraak van vestingswerken. Inte-gendeel, men hield er rekening mee later zonodig de nieuwe stad met verdedigings-werken te omgorden. Dit eerste plan, in volle euforie van hoogge-spannen verwachtingen geformuleerd, hield echter geen stand190. Wegens de sterk stij-gende scheepstrafiek in het voorjaar 1781, achtten experten het nodig meer aandacht te besteden aan de snelle uitbouw van een grotere handelskom dan aan de stadsuit-breiding. In een rapport van 27 april 1781 liet Thomas De Grysperre dan ook weten dat men zich best "pour commencer à agrandir cette ville" zou beperken tot de annexatie van 17,5 gemeten land, gelegen tussen de Dode- en de Sint-Catherinekreek. Dit terrein kon in het westen afgesloten worden door het delven van een gracht tussen de Sint-Catherinekreek en de Leffin-gestraat. In dit tweede plan werd een veel kleinere oppervlakte voorzien voor de stads-uitbreiding dan in het eerste plan. Dit ter-rein was gelegen bezuiden het latere werf-dok, tussen de huidige Kairostraat en de Romestraat en de Gistelsesteenweg en zou gebruikt kunnen worden om er scheeps-werven, magazijnen en woonhuizen voor zeelieden op te richten. Ook voor deze zo-ne waren verdedigingswerken voorzien191. Het blitzbezoek dat Jozef II in juni 1781 aan Oostende bracht, had voor gevolg dat een nieuw en definitief plan voor de stadsuit-breiding werd opgemaakt. Bij het onder-zoek ter plaatse van de kom- en stadsuit-breidingsprojecten gaf de keizer nadrukke-lijk te verstaan dat het bestaan van fortifica-ties geen hinderpaal mocht zijn voor de economische expansie van de stad : "que la fortification d'Ostende n'était pas assez importante pour empêcher les établisse-ments quelconques favorables ou commo-des à la navigation ou commerce". "Qu'elle abandonnait absolument les fortifications de cette ville au bien-être du commerce". Uit-spraken die met enthousiasme werden ont-haald door het stadsbestuur maar door de hogere officieren met verbijstering werden aanhoord. Uitspraken die duidelijk de be-doeling van de Keizer te kennen gaven een

190 A.R.A., K.Pl. Hs. 2444 ; A.R.A., G.R. 282 B, Memorie

aan Staremberg 30/12/1780. 191 A.R.A., K.Pl. Hs. 296.

deel van de stadswallen te laten slopen om er nieuwe woonwijken aan te leggen192. Thomas De Grysperre en Lt. Kol. De Brou ontvingen van Jozef II de opdracht een nieuw plan voor stadsuitbreiding op te ma-ken, alle modaliteiten i.v.m. de uitvoering van deze werken vast te leggen en een on-kostenraming voor te dragen. Dit alles werd door beiden te Brussel aan de keizer voorge-legd, die het hele dossier op 4 juli 1781 goedkeurde. Als hoofdelementen van dit definitieve plan kunnen wij opnoemen : 1. Het gedeeltelijk ontmantelen van de

stad waarbij alleen de verdedigingswer-ken uitgevend op de zee en op de geul integraal bewaard blijven.

2. De zuidelijke stadsgordel wordt tussen het Babylonebastion en de Kaaipoort op stadskosten afgebroken. De geëffende terreinen worden gratis aan de stad af-gestaan voor de aanleg van een nieuwe wijk.

3. De stad krijgt de toelating om een deel van de Sint-Catherinepolder bezuiden de kommen te kopen. Zij zal op haar kosten deze zone voorzien van een om-heiningsgordel bestaande uit een wal en een gracht.

4. De twee nieuwe wijken aan weerszijden van de kommen maken de nieuwe stad uit. Samen met de oude stad vormen zij één geheel dat door grachten of muren van het resterende stadsterritorium is afgesloten.

5. Aan de westzijde van de stad worden alleen de buitenwerken genivelleerd. Aan deze derde zone wordt geen speci-fieke bestemming gegeven en ook geen te volgen stratentracé opgelegd.

Tussen De Grysperre en De Brou werd een akkoord gesloten om het slopen van de zuidelijke fortificaties en de aanleg van een nieuw cordon rond het latere Hazegras door militaire detachementen te laten uitvoeren. De onkosten van al deze werken werden op 99.334 g. geraamd193. In het geheel van deze beslissingen waren twee bepalingen van uitzonderlijk belang. 192 A.R.A., Sec. St. en O. 2074, Brieven Thomas De

Grysperre 12 en 14/6/1781. 193 A.R.A., G.R. 285 B, Memorie Thomas De Grysperre

8/7/1781.

138

Door het gedeeltelijk ontmantelen van de stad werd de militaire functie ervan fel ge-reduceerd en werden tal van militaire ge-bouwen overbodig. Een militaire commissie werd belast te bepalen welke gebouwen voor militaire doeleinden moesten behou-den blijven en welke verkocht konden wor-den. Hierdoor werd de beschikbare ruimte voor woningen en pakhuizen in privébezit in de oude stad uitgebreid194. Nog van groter belang is het feit dat het Oostendse stadsterritorium in twee delen werd gesplitst met elk een verschillend juri-disch statuut. De omwalde nieuwe en oude stad genoot van de extra-territorialiteit haar verleend door het pas toegekende vrijha-venstatuut. De wijk die op de gesloopte westelijke fortificaties kon ontstaan bleef van dit voorrecht verstoken. Deze vreemde juridische situatie zou het leven in deze twee stadsdelen grondig beïnvloeden. Drie zones waren aldus uitgestippeld om deel uit te maken van het grotere Oostende. Van meet af aan wenste De Grysperre de noordelijke zone tussen de oude stad en de kom tot een commerciële residentiewijk met aristocratische allures uit te bouwen. Aan de wijk bezuiden de kommen werd een minder prestigieuze rol toebedeeld. Hier zouden industrieën en magazijnen gevestigd worden naast woongelegenheden voor am-bachtslieden en zeelieden. In de westelijke zone, zonder opgelegd stratennet, kon men vrij gebruik maken van de gronden. Het zou een wijk worden zonder specifiek stede-lijk karakter, met een eigen eerder landelijk uitzicht195. Thomas De Grysperre voerde om zijn doel te bereiken een echte urbanisatiepolitiek ten-einde bezuiden de oude stad, een nieuw en modern Oostende op te richten. Het was zijn opzet om in deze wijken gebouwen te laten optrekken die door gelijkvormigheid in geveluitzicht een harmonisch geheel in neo-klassieke stijl zouden vertonen. Alle ge-bouwen dienden tenminste één verdieping te hebben en qua stijl te beantwoorden aan een vooraf gemaakt plan. Bouwaanvragen samen met twee gevelplannen diende men ter goedkeuring voor te leggen bij het "Comité der nieuwe gebouwen". In dit comité zetelde o.m. de broer van Thomas

194 A.R.A., R.v. Fin. 3248. Protocol v. R.v. Fin. 15/11/1781. 195 A.R.A., G.R. 282 A, Rapport du Comité 28/4/1781.

De Grysperre, Arnoud De Grysperre. Twij-felachtige gevallen wenste Thomas De Grysperre als commissaris van Z.M. per-soonlijk op te lossen196.

196 Dossiers van bouwaanvragen waren tot 1973 bijna

onvindbaar. Slechts enkele ervan berusten in het A.R.A. te Brussel. In 1983 ontdekte de heer Norbert Hostyn, conservator van de stedelijke musea te Oost-ende een bundel van 130 aanvragen en plannen, gaande van 1780 tot 1794, in de kelders van het Oos-tendse Feestpaleis en bracht ze naar het stadsarchief over. Deze bundel, alhoewel onvolledig, geeft ons een treffend beeld weer van de aanzienlijke veranderingen die het stadslandschap onderging tijdens die periode. Wij hebben er dankbaar gebruik van gemaakt om deze studie te illustreren.

139

3.2.4 DE STADSRENOVATIE EN DE STADS-

UITBREIDING Zeker is het dat men zich in dit verband kon verwachten aan allerlei moeilijkheden met de ambachten uit de bouwsector die zich strikt aan hun oude traditionele voorrechten en werkreglementeringen wensten te hou-den. Reeds in het voorjaar 1781 stelde men vast dat de huiseigenaars die het jaar ervoor begonnen waren aan vernieuwbouw, er niet in slaagden een voldoende aantal werkkrachten aan te werven om de werken te beëindigen. Niet alleen de hoge levens-duurte schrikte werkwilligen van buiten de stad af, maar vooral de financiële eisen ge-steld door de ambachten weerhield hen ervan aangeboden werk te aanvaarden. Daarom vaardigde de regering op 3 mei 1781 een decreet uit dat de macht van de ambachten sterk beperkte en de nieuw-bouw stimuleerde. Hierin werd bepaald dat "provisionelyk ende tot naerdere dispositie gepermiteert word aen alle de gonne die zullen uyt den grond nieuwbouwen ofte gansch erbouwen eenig huys, pakhuys ofte ander gebouw binnen deze stad ende haer jurisdictie daertoe te employeren dusdanige meesters ende werklieden als zij zullen vin-den te behooren zonder onderworpen te zijn aen eenige ambagten binnen deze stad opgeregt"197.

Ook de vrije invoer in de stad van bouwma-terialen werd toegestaan. Om de transport-kosten ervan te reduceren en hun aanvoer te bespoedigen, werd in 1782 beslist dat alle schippers deze materialen vrij van last breken naar Oostende mochten vervoe-ren198. Het decreet van 3 mei 1783 had wel als resultaat dat meer arbeiders zonder moei-lijkheden aan het werk konden gaan. An-derzijds werd vastgesteld dat werklieden bij vrije meesters tewerkgesteld, hun bazen verlieten om als zelfstandigen op te treden, bij zoverre dat vrije meesters met een tekort aan werkkrachten hadden te kampen en alle gezag over hun arbeiders verloren. Daarom werd een "politieke ordonnantie" door de stad uitgevaardigd op 15 maart 1783. Hierin werd bepaald dat : 1. De restauratie of het herstellen van ge-

197 A.R.A., G.R. 282 A, Brief 1/5/1781 en Gazette van

Gend 1781. 198 R.O.P.B.A. III, 125-126 en Pl.v. Vl. VI, 890.

bouwen alleen mag gevoerd worden door een vrij meester van de stad.

2. De nieuwbouw op vroeger onbehuisd terrein mag aan vreemden toevertrouwd worden.

3. Knechten mogen hun bazen niet verla-ten zolang deze werk voor hen hebben.

4. Om de stijging van de lonen in te tomen is het de bazen verboden aan hun werk-lieden een hoger uurloon uit te betalen dan wat door de keuren was vastge-legd.

Het ambacht van de huistimmerlieden kon verkrijgen dat in deze ordonnantie het ver-bod werd opgenomen dat vreemde mees-ters timmerwerk in de stad brachten199. Aan deze ordonnantie werd blijkbaar weinig gevolg gegeven. Werknemers lieten hun werkgever verder in de steek en bouwpro-ducten zoals ramen werden sluiks in de stad ingevoerd. Het ambacht der huistimmerlie-den poogde wel hiertegen te reageren, maar tevergeefs. Vermits de regering tot doel had met alle mogelijke middelen de bevolkingsaangroei en vooral de blijvende vestiging van be-kwame ambachtslieden in de stad te bevor-deren, vaardigde zij op 9 december 1783 een decreet uit waarbij eenieder, zonder enige formaliteit, tot gelijk welk ambacht toegelaten werd. De toegangsprijs tot het poorterschap werd meteen tot de helft ver-minderd. 200 . Op 20 december 1783 liet zij de vrije invoer van alle goederen in de stad toe. Dit lokte een heftig protest uit bij alle ambachten en neringen, zodat de regering verplicht werd dit laatste decreet achteraf in te trekken201. Al deze beslissingen van hogerhand geno-men, hebben zeker bijgedragen om het bevolkingscijfer op te drijven en de bouwac-tiviteit in de stad te stimuleren.

199 A.R.A., G.R. 283 B, Politique ordonnantie raekende het

gebruyk der vremde werklieden. 200 A.R.A., G.R. 283 B. 201 Id., 283 A, Déclaration de l'Empereur et Roi pour

déterminer l'étendue des droits des corps de métiers.

140

141

Plan van de stadsuitbreiding, 1781

142

143

3.2.5 DE NIEUWBOUW IN DE OUDE STAD De nieuwbouw in de oude stad nam diverse vormen aan. Het ging om verhoging met één verdieping van bestaande woningen, de herbouw van bestaande huizen tot nieuwe woningen of pakhuizen, het optrekken van gebouwen op vroeger niet behuisde terrei-nen of om kleine gevelmodificaties bv. voor de inrichting van een winkelruimte of zelfs tot eenvoudige gevelverfraaiing. Thomas De Grysperre, opgetogen om de grote druk-te die de stadsrenovatie met zich mee-bracht, meldde op 27 oktober 1781, in een voor hem ongewone ontboezeming, aan de secretaris van Staat en Oorlog : "Ha Monsi-eur que de mouvement, que d'activité, tout s'anime, tout se remue, tout se vivifie. On élève de tout côté les maisons, les chambres même se remplissent de marchandises. En un mot tout rit, tout prospère"202. Het einde van de Amerikaanse Vrijheidsoor-log temperde zelfs de heersende bouw-woede niet. Eind augustus 1783 signaleer-de J.B. Hoys : "on ne décourage pas à batir, on revend des terrains chaque jour, Pierre et Paul comptent leurs épargnes, chacun se fait un habitacle" 203. Naar aanwijzingen ons verstrekt door de bewaard gebleven en gedateerde bouwver-gunningen voor deze periode, zou de ver-hoging van gebouwen met één verdieping, zonder afbraak van het gelijkvloers, eerder een beperkt fenomeen geweest zijn. Slechts drie dergelijke gevallen komen er voor, waarvan twee gelegen in het zuidelijk deel van de Kapellestraat. Belangrijker was de totale afbraak en volledige nieuwbouw. 26 huizen verkeerden in dit geval. Acht ervan werden met twee verdiepingen opge-trokken. Verbouwingen met één verdieping grepen plaats in de Kapellestraat, Schippers-straat, Lijnbaanstraat, Corte Peperstraat, Weststraat, Kapucijnestraat, Sint-Franciscusstraat, Sulferpriemstraat. Een mooi voorbeeld van dergelijke bouw is het complex dat de baljuw J.B. Schottey, met toelating van 12 juli 1781, liet optrekken op de noordkant van de Witte Nonnenstraat tussen de Lijnbaanstraat en de Kapellestraat, met een driehoekig fronton op deze laatste straat, en de aanbouw van een pakhuis be- 202 A.R.A., Sec.v. St. en O. 2074, Brief van 27/10/1781. 203 A.R.A., G.R. 283 B.

noorden dit huis204. Huizen met twee verdiepingen werden op-gezet in de Nieuwstraat, Schippersstraat, Kapucijnestraat rechtover de kerk, in de Sint-Franciscusstraat benoorden het Bijlan-dershuis, bij het Platform. Op de noordkant van de Grote Markt liet Rochus Vercnocke, met een bouwvergunning hem op 20 juni 1782 verleend, twee huizen bouwen van twee verdiepingen, centraal versierd met een boogvormig fronton205. Woonhuizen werden tot pakhuizen omge-bouwd. Begin maart 1780 kocht Romberg drie huizen aan de noordkant van de Oost-molenstraat middenin tussen de Sint-Franciscusstraat en de Schippersstraat. In de zomer 1780 liet hij er een grote opslag-plaats oprichten206. Oude bedrijfsgebouwen kregen een nieuwe bestemming. De firma Liebaert-Baes-Derdeyn bracht zijn pakhuizen onder in de vroegere brouwerij Sint-Pieters op de west-kant van de Kerremelkstraat tussen de hui-dige Sint-Paulus- en Jozef II straat. De brouwerij De Weireld op de Groentemarkt werd opgedoekt om als tabaksfabriek inge-richt te worden waarin Pr Standaert met 16 tot 20 man werkte207. Bij de liquidatie van een deel van de militaire gebouwen en terreinen, kocht De Vinck op 22 december 1781 het arsenaal aan de Langestraat voor 26.400 g. om het als ma-gazijn te gebruiken. Op dezelfde dag kocht Th. Van Moorsel een stuk grond gelegen tussen het Platform en de Kapucijnestraat voor 2.550 g. Hierop plaatste hij twee pak-huizen. De 18 kamers van het Kanonniers-kwartier aan de Blauwe Trappen op het noordelijk uiteinde van de Kapucijnestraat gingen voor 10.700 g. over in handen van zeven kopers. De kanonniers verhuisden met hun gezinnen naar de stadskazerne aan het noordwestelijk uiteinde van de Jozef II-straat208. De Schotse bankier G. Herries kocht op 22 december 1781 het terrein aan rechtover het Kapucijneklooster waar het in 1706 afgebrande arsenaal had gestaan en dat nu

204 S.A.O. Bouwtoelating nr 3. 205 Id., id. nr 23. 206 R.A.B., Not. Oost. V.C. 4160 nr 4. 207 A.R.A., Gazette van Gend 25/10/1781. 208 A.R.A., R.K. 26922.

144

deels gebruikt werd als stadsezelstal, als magazijn voor brandweermateriaal en als kolenmarkt. Op deze plaats kwam een im-posant gebouw, waarin hij o.m. zijn bank en verzekeringsmaatschappij onderbracht. Het brandweermateriaal werd geplaatst in een magazijn ten zuiden van de "Bank" en uitgevend op de huidige Brabantstraat. De stadsezelstal en het magazijn van markt-kramersgerief werd overgeplaatst naar een smal langwerpig terrein dat tussen de Sint-Franciscus- en de Schippersstraat in het ver-lengde van de Korte Krulstraat gelegen was, boven de riool, genaamd de Stadswater-loop. Voor de ezeldrijver die met het kuisen van deze riool was belast, werd hier een kleine woning opgetrokken209. Gevallen van verbouwingen van mindere omvang kwamen eveneens voor. Op 25 oktober 1779 kocht de Engelsman G. Lewis de herberg "De Roode Leeuw" op van Egi-de De Beche en diens vrouw Jeannette Tyt-gat. Hetzelfde jaar liet hij deze herberg herbouwen tot een "Engelsch Hostelrye" waarin de onder- en bovenkamers behan-gen waren "naer de laeste goeste"210. Om esthetische redenen, om het uitzicht van het sterk oplopend dak van zijn huis op de noordkant van de Grote Markt gelegen enigszins te verdoezelen, liet havenkapitein Lagrande op de bovenverdieping een fron-tispice met lijstwerk aanbrengen op gunstig advies van 15 november 1781 van H. Lief-mans211. Een groot deel van de onbehuisde terreinen in het zuidwesten van de stad, werden in 1781 en 1782 voor bebouwing te koop gesteld. Solvyns, als gevolmachtigde van de vroegere Oost-Indische Compagnie liet op 22 juni 1781 de hovingen die de Compag-nie bezat tussen de huidige Sint-Paulus-, Christina-, Jozef II- en Kapellestraat in tien loten verkopen212. Van de grote hof van Flanderin middenin gelegen tussen de hui-dige Aartshertoginne- en Christinastraat werden op 24 januari 1782 stukken grond verkocht voor de bouw van vier huizen213. Allaerd Baeteman, die bezuiden de tuin van Flanderin, op de noordkant van de Werelduytstraat of huidige Sint-Paulusstraat,

209 Farasyn D., Het Mijnplein, Ostendiana III. 210 Gazette van Gend 9/8/1781. 211 S.A.O., Bouwtoelating 16 bis. 212 Gazette van Gend 7/6/1781. 213 Id., 24/1/1782.

hovingen bezat, verkocht die in 1782-1784 als bouwgrond214. J.B. Liebaert liet met vergunning van 20 september 1781 op de westelijke hoek van de huidige Christina- en Jozef II-straat een gebouw van twee verdiepingen optrekken, dat hij vanaf 15 augustus 1782 kon verhu-ren aan Michiel Roose. Op 18 maart 1782 kreeg hij de toelating om ten noorden van het magazijn Sint-Pieters nog een huis te bouwen215. Een rapport van Thomas De Grysperre op 24 mei 1783 bij de Prins van Stahrenberg inge-diend en een kaart door Robain gemaakt, leren ons dat op 13 mei 1783 reeds zeven huizen op de hof van de Oost-Indische Compagnie waren opgericht. De noordkant van de Werelduytstraat was op één terrein na, met zeven huizen volzet. Op de west-kant van de Korte Peperstraat bezuiden de Werelduytstraat was de bouw van één huis beëindigd en maakte men zich klaar om er nog drie te bouwen216. Op enkele uitzon-deringen na, o.a. tussen de stadskazernes en de tuin van Flanderin in de zuidelijke helft van de Kapellestraat, waren alle be-schikbare terreinen in de oude stad met huizen bezet. Houdt men rekening met het feit dat er tussen 11 maart en 18 maart 1782 negen bouwvergunningen werden toegekend en de laatste het nummer 41 droeg, dan kan men aannemen dat er tussen 1780 en 1783 ruim 15% van de gebouwen van de oude stad, een moderniseringsbeurt hadden on-dergaan. Om binnenshuis ruimte te winnen, werd de inrichting van zolderkamers behouden en werden standvensters ervan met voluten versierd. Het oude Oostendse stadsland-schap had duidelijk een verjongingskuur ondergaan. Toch moet aangestipt worden dat aan honderden kleine huizen geen wij-zigingen werden aangebracht en dat zij in daaropvolgende decennia als "maisonettes" en "huysekens" bestempeld bleven.

214 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/141 nrs 114, 138, 139 en

159. 215 S.A.O., Bouwtoelating 15 en 21. 216 A.R.A., K. Pl. Hs. 2445.

145

Huis van Baljuw Schottey aan de noord-kant van de Witte Nonnenstraat, 12 juli 1778

146

147

Huis van Baljuw Schottey, 12 juli 1778

148

149

Plan van de twee huizen van R. Verc-nocke op de noordzijde van de grote markt, 20 juni 1782

150

151

3.2.6 NIEUWBOUW TUSSEN DE OUDE STAD

EN DE DOKKEN De aanleg van het noordelijk gedeelte van de nieuwe stad, benoorden de handels-kommen, vereiste vooraf het slopen van de zuidelijke wallen tussen het Babylonebasti-on, waarvan de westelijke helft bewaard zou blijven en de Kaaipoort. Dit werk werd uitgevoerd door militairen onder de supervi-sie van Lt. Kol. De Brou. Op 22 juli 1781 kwamen 160 soldaten van het regiment de Vierset uit Brugge te Oostende aan en be-gonnen op de westkant aan het afbreken van de wallen. In één week tijd was reeds de helft van het Babylonebastion en van de aanliggende halve maan in de grachten gedumpt. Zwaar en vermoeiend werk was het niet. Men vorderde sneller dan ver-wacht want de wallen waren opgeworpen uit zandig materiaal en de grachten met slib opgehoogd. Op 6 augustus 1781 begonnen 160 solda-ten van het regiment de Clerfayt de wallen bij de Kaaipoort te slopen. Om op de oost-kant over een grotere oppervlakte bouw-grond te beschikken, werd op 22 september 1781 beslist de stadsgracht tussen de Kaai-poort en de Blauwe Sluis te vernauwen en met paalplanken te omsluiten217. Om de verbinding tussen de stad en de kaai te ver-beteren, liet De Brou de weg naar de Kaai-poort verbreden.

217 Bowens II 174 en A.R.A., R.v. Fin.3248.

Ook de kerkhofmuur rechtover de Sint-Jorisstraat liet hij in september 1781 neerha-len om over een deel van het kerkhof een nieuwe straat, de Passagiestraat naar de Kerkstraat aan te leggen, dit ondanks fel protest van de bisschop218. Eind oktober 1781 werd de afbraak van de wallen ge-staakt. In maart 1782 werd de Kaaipoort aan een Brusselaar verkocht en afgebro-ken219. De militairen hervatten de slo-pingswerken op 1 mei 1782. Eind oktober 1782 waren de zuidelijke wallen geëf-fend220. Het stratentracé en de straatbenamingen waren vooraf van hogerhand vastgelegd. De straat langsheen de vroegere stadswal met de volkse benaming "Omtrent de Boomkens" werd vervangen door een brede Sint-Jozefstraat. De straten die de handels-kommen ten noorden en ten zuiden zouden omsluiten werden bedacht met de bena-ming Keyzerskaey. Straten met noord-zuid verloop kregen de volgende namen toege-wezen. Van west naar oost de Werfstraat (nu H. Serruyslaan), ook nog genoemd de Kielkaey of Kalefaterstraat die op het Werf-dok uitgaf, de Aartshertoginnestraat, de Sint-Christinastraat, de Sint-Thomasstraat in 1858 tot Kapellestraat omgedoopt en de Sint-Jorisstraat, nu Dekenijstraat geworden. Van west naar oost lopend lag tussen de Werf- en de Sint-Christinastraat, de Sint-Albertstraat, nu E. Beernaertstraat.

218 A.R.A., Sec. St. en O. 2074, Brief van Bisschop

30/9/1780. 219 Bowens II 179. 220 A.R.A., G.R. 283 A, Rapp. De Brou 2/11/1782.

152

Door De Brou en De Lamy werd midden november 1781 het nieuw stratentracé op het terrein uitgestippeld en alles in gereed-heid gebracht om in het begin van het vol-gend jaar tot een eerste terreinverkoop over te gaan. Nog vooraleer de vestigingen vol-ledig waren genivelleerd, greep in februari 1782 de eerste openbare terreinverkoop plaats. Het bieden gebeurde op 18 februari 1782, de toeslag vond plaats op 26 februa-ri. Bij Keizerlijk Decreet van 9 maart 1782 werd de verkoop goedgekeurd. Op deze eerste veiling werden 27 percelen verkocht met een oppervlakte van 622,5 roeden voor 10.190 g. hetzij aan iets meer dan 16 gul-den Vlaams courant geld. Deze terreinen lagen allen in het westelijk gedeelte van de nieuwe wijk langsheen de Werfstraat, de Aartshertoginnestraat en de Sint-Jozefstraat. Zeventien percelen werden aangekocht door in Oostende gevestigde poorters, o.a. de brouwers Daniël Pieters, Jac. De Knuyt, dokter J.B. Roselt, bakker Pieter Vitse, bal-juw J.B. Schottey, loodgieter Casimir Valc-ke, de Engelse negociant G. Herries en Alex Hubbert die negen stukken grond aankocht. Op één perceel na nam hij de ganse west-kant van de Werfstraat voor zijn rekening. Als kopers van buiten de stad noteren wij de mr. chirurgyn Jac. Beevos en de aanne-mer U. Adet uit Diksmuide, Jos. Everaert uit Oudenburg, Fr. De la Veyne uit Brugge, J. De Kander, J.B. Philippart, J.B. Colinet uit Brussel en Jac. De Frou uit Antwerpen221. De tweede veiling greep plaats op 19 au-gustus 1782. 18 percelen met een totale oppervlakte van 482 vierkante roeden wer-den verkocht voor 7.145 g. wisselgeld hetzij iets meer dan 14 g. per vierkante roede. Deze terreinen besloegen het noordelijke derde van de geslechte fortificaties langs-heen de Sint-Jozefstraat en bestonden uit vaste walgronden, behalve de achtergrond op de oostzijde van de Sint-Thomasstraat, die op een opgehoogde stadsgracht rustte. Opkopers waren allen Oostendenaars, be-halve G. Keith die voor rekening van G. Her-ries twee percelen aankocht. Deze Oosten-denaars waren de zoutzieder Thuys-Verbeke, de brouwer J. De Knuyt, de groot-handelaar Al. Derdeyn, de blikslager Fr.

221 A.R.A., K. Pl. Hs. 97 ; A.R.A., G.R. 283A, Verkoops-

voorwaarden 31/1/1782 en Liste de la vente de la pre-miére partie.

Mouqué, de aannemer P. Pasch en verder nog P. Ocket en J. Maes. G. Keith bood voor de twee terreinen waarop later de sui-kerraffinaderij van Herries werd opgericht slechts 115 g. aan. Dit werd niet aanvaard. Hij kreeg deze gronden later toegewezen voor de prijs van 400 g. Deze tweede ver-koop werd bij decreet van 22 augustus 1782 goedgekeurd222. Bij de derde veiling werden 16 percelen gelegen in de middenstrook, groot 436 vierkante roeden op 9 mei 1783 verkocht voor 4.810 g. of 11 g. de vierkante roede. Het feit dat nagenoeg de helft van deze gronden uit gedempte stadsgrachten be-stond, maar vooral de intussen gesloten vrede en het dalend scheepstrafiek kunnen als oorzaken aangewezen worden voor de lagere grondprijzen. Ook bij deze derde verkoping werden de terreinen vooral aan-gekocht door Oostendenaars, zoals de reder J.N. De Waele, L. Ocket, de timmerlieden Ch. Vits en P. Weysen, verder Wed. Fr. Cre-pin en J. Denis. Slechts twee percelen gin-gen in handen van vreemden over, nl. U. Adet en P. Vauquelin223. Hiermee eindigde de reeks openbare verko-pingen van stadsgronden. De resterende terreinen zouden later uit de hand verkocht worden. Romberg poogde niettemin in september 1782 135 vierkante roeden af te kopen tussen de Sint-Thomasstraat, de Sint-Jorisstraat en de Keyzerskaey. Hij was be-reid hiervoor 2.000 g. wisselgeld te betalen. De stad oordeelde dat die gronden minstens het dubbele waard waren en was tegen de verkoop gekant ook omdat erachter, d.i. benoorden de nog bestaande werf aan de eerste kom, nog een veel gebruikte kassei-weg liep en de terreinen van de werf nog moesten opgehoogd worden. Ook Thomas De Grysperre weigerde op het aanbod van Romberg in te gaan omdat hij de gronden langs de Keyzerskaey slechts na het beëin-digen van de komwerken wou prijsgeven en ook omdat de plannen voor de gevelbouw langs de Keyzerskaey nog niet waren uitge-werkt224. 222 Id., Bordereau de vente de la seconde partie. 223 Id., Liste de la vente de la troisiéme partie. 224 Id., Rekwest Romberg 25/9/1782 en antwoord Thomas

De Grysperre 6/10/1782.

153

ARA, K.Pl. Hs. 97

154

155

Door de vele regens tijdens het voorjaar 1782, kon men slechts begin juni met de woningbouw starten en dan nog op de bouwvaste terreinen langsheen de zuidzijde van de Sint-Jozefstraat, eerst aan de west-kant aan de Aartshertoginnestraat, later ten oosten van de Sint-Jorisstraat225. Vermits de bouw aan de Aartshertoginne-straat goed vorderde, maar de nieuwe wo-ningen moeilijk bereikbaar waren langs slij-kerige gronden, verkreeg de stad op 7 ok-tober 1782 de toelating om nieuwe straten waar nodig te plaveien, te beginnen met de Aartshertoginnestraat226. Bij het sluiten van de vrede, besloot De Grysperre de uitvoe-ring van de bestratingswerken te vertragen om over voldoende financiële middelen te beschikken om de komwerken, die absolute voorrang hadden, sneller te kunnen beëin-digen227 . In juli 1783 werden de bestra-tingswerken hervat in het oostelijk en het middengedeelte. In augustus 1783 was de Sint-Jorisstraat geplaveid en in september begon men aan het kasseien van de Sint-Thomasstraat, de Sint-Jozefstraat en de Sint-Christinastraat. De Sint-Albertstraat en de Passagiestraat kregen in het voorjaar 1784 en de Keyzerskaey in de zomer, hun bekle-ding. Alle bestratingswerken waren in deze wijk in 1786 voltooid228. Om de bouwactiviteit, die in het voorjaar 1783 dreigde te verminderen, aan te wak-keren, stond De Grysperre een belangrijke afwijking toe op de voorgestelde gevelplan-nen. Hij ging ermee akkoord om de hoogte van de verdiepingen bij nieuwbouw in de Werfstraat, de Sint-Albertstraat en Sint-Christinastraat volledig vrij te geven229. Met een zekere zelfgenoegzaamheid kon Thomas De Grysperre op 24 mei 1783 aan de gevolmachtigde Minister melden dat er in het Nieuw Oostende benoorden de kommen reeds 30 nieuwe gebouwen ston-den : "tant achevées que fort commen-cées"230. Een kaart opgemaakt ter gelegenheid van

225 A.R.A., Sec. St. en O. 2075, Rapport Thomas De

Grysperre 30/5/1782. 226 A.R.A., G.R. 283 A, 7/10/1782. 227 Id., 283B, Brief Thomas De Grysperre 16/2/1783. 228 Id., 283B. 229 Id., 283A, id. 2/3/1783. 230 Id., 283A, id. 24/5/1783.

de inhuldiging van de nieuwe dokken op 13 augustus 1783 geeft ons een beeld weer van de nieuwbouwsituatie. Praktisch alle gebouwen stonden op bouwvaste grond langsheen de Jozefstraat en het begin van de aanpalende zijstraten. Tussen de Sint-Jorisstraat en de stadsgracht was de Jozef-straat volledig bebouwd met zeven huizen. In de Sint-Jorisstraat stonden er op de oost-kant twee huizen door Adet en Osten ge-bouwd. Op de westkant waren er vijf hui-zen. Het hoekhuis aan de Jozefstraat was het woonhuis met smidse gebouwd door Leop. J. Lacroux, meestersmid en schroot-handelaar. Ten zuiden ervan stond het huis van blikslager Fr. Mouqué. Op deze kaart was nog een magazijn getekend dat als opslagplaats voor scheepsmunitie diende. Niet vermeld was het winkelhuis met twee verdiepingen dat Wwe. Crepin door Hub. Dumortier voor de prijs van 10.000 g. had laten optrekken aan de middenoostkant van de Sint-Jorisstraat, huis dat vóór mei 1784 woonklaar moest zijn231. Alleen een kleine middenstrook van de Jozefstraat tussen de Sint-Thomas- en de Sint-Jorisstraat was nog niet behuisd. Op 11 april 1783 werd aan Liebaert, Wwe N. Leep en L. Leep een bouwvergunning verleend om op de ooste-lijke hoek van de Sint-Thomasstraat en de Jozefstraat drie huizen op te trekken met voorliggende stoeptreden, versierd met prachtige balustrades232. Het hoekhuis had een grote koetspoort op de Jozefstraat en werd betrokken door de familie Leep. Het huis in de Jozefstraat werd op 1 juni 1784 verhuurd aan Th. Hayman jr. Het huis be-zuiden het hoekhuis werd vanaf 1 juli 1784 verhuurd aan Th. Holman233. Op de ooste-lijke hoek van de Sint-Christina- en Jozef-straat kwamen er drie huizen, gebouwd door Hub. Dumortier voor rekening van de meestersmid Em. Lefevre en de handelaar J. Provoost. Het hoekhuis ging naar Provoost. Een bakkerij ten oosten van het hoekhuis en een huis met smidse ten zuiden ervan gin-gen naar Lefevre234. Op de westkant van de Aartshertoginnestraat rezen er bezuiden het huis van brouwer Pieters nog vier huizen op. Midden tussen de Sint-Albertstraat en de Keizerskaai had Jac. Beevos een herberg "Het Kegelspel" aan de oostkant opgericht.

231 A.R.A., K. Pl. Hs. 2443 ; R.A.B., Not. Oost. V.C. 41142,

109. 232 S.A.O., Bouwtoelating 36. 233 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/20, 227. 234 Id., 41/141, 120.

156

Deze herberg werd reeds op 8 mei 1783 verhuurd aan Jos. De Wiras, uit Herve af-komstig235 . Op de westkant van de Werf-straat stond een magazijn op de hoek van de Jozefstraat en middenin naar de Albert-straat op het huis van N. Valcke. Zo denderend hoog was het aantal huizen dat in het noordelijk deel van de Nieuwe Stad in bijna anderhalf jaar werd gebouwd, niet te noemen. Toch was het een belofte-volle start voor een wijk die in de daarop-volgende decade volledig zou behuisd wor-den.

235 Id., 41/142, 52.

3.2.7 DE NIEUWBOUW OP HET HAZEGRAS

BLIJFT UIT Tot eind juli 1781 bleef het gebied dat later zou uitgroeien tot het Hazegras, een rustige landelijke uithoek van de Sint-Catherine-polder. Zoals in het overige polderland trof men er vooral vette weiden aan gebruikt als "bedrijfgars ende maeygars", een kleine oppervlakte aan zaailand en enkele "hove-niershoven ende woonhuysekens daerop staende". Op 4 juli 1781 werden de plannen, opge-maakt door Thomas De Grysperre en Lt. Kol. De Brou in verband met de stadsuitbreiding, door de keizer goedgekeurd. Dit betekende meteen dat een zone bezuiden de kommen officieus bij de vrijhavenstad werd gevoegd en derhalve omgord, door een gracht en een wal van het resterende poldergebied zou afgesloten worden. Op 20 juli 1781 begon men het tracé van de nieuwe zuidgordel uit te graven. Op aanwijzing van De Brou werd dit tracé mid-den augustus een 100-tal meter verder zuidwaarts verschoven om alle touwslagerij-en van de stad aan de zuidrand van het Hazegras te kunnen samenbrengen. Naar de "Akte van estimatie en prysie van de gronden van de Sint-Catherinepolder" bij de stadsuitbreiding geïncorporeerd, op-gemaakt door de landmeters van het Vrije P.J. Muuls en Ant. Van Vossem op 6 augus-tus 1781, werden 44 gemeten 1 linie 95 roeden van de polder bij de stad ge-voegd236. Brutaal werd een einde gesteld aan het bijna bucolisch karakter van dit stukje land. Alle gebruikers kregen op 27 juli 1781 het bevel onmiddellijk hun gron-den te verlaten. Zo kreeg de beenhouwer Jos. Kyndt uit de Kaaistraat te horen, dat hij "stappaens alle syn bestiaelen bestaende uyt 17 hooren ende 2 peerdebeesten" van de weide moest weghalen237. Gedurende meer dan twee jaren werd het Hazegrasgebied tot een reusachtige werf-plaats en kampeerzone herschapen. Allerlei materiaal nodig voor de komuitbreiding

236 Bowens II, 174 ; A.R.A., G.R. 282 A, Brief Starenberg

15/8/1781 ; Id., 282 B, Brief van Van berblock 31/10/1781.

237 A.R.A., G.R. 285B, Rapport Thomas De Grysperre 1/8/1781.

157

werd er opgestapeld in open lucht of in loodsen. Sparren, kutters, juffers, eiken palen, olmplanken, zinkrijs, bakstenen, ar-duin, hooi en stro voor paarden werden hier samengebracht. Voor de honderden arbei-ders ingezet voor de komwerken, werden in het westelijk deel hutten, barakken en ten-ten opgetrokken. Wat aan ruimte overbleef werd gebruikt om de aarde uit de kommen uit te kippen om hiermee het lage niveau van dit polderland op te hogen. De aanleg van de nieuwe zuidelijke cordon werd uitsluitend uitgevoerd door militairen. Vermits het delven van een gracht in de zware polderklei en het opwerpen van een wal heel wat meer inspanning vergden dan het dempen van de grachten benoorden de kommen, werden de militaire detachemen-ten afwisselend ingezet voor het slopen van de zuidelijke wallen en voor de graafwerken van het cordon238. Deze gordel bestond uit een gracht van 11,5 m. breedte en een wal van 4 m. hoogte die samen een breed uit-waaierende vijfhoek rond het Hazegras af-tekenden. Vertrekkend vanuit de Sint-Catherinekreek ten westen van het Werfdok liep dit werk langs de huidige Stockholm-straat zuidwaarts tot de Mercatorlaan, boog dan om in een hoek van meer dan 90° en liep verder door, midden achter de kazerne-gebouwen van de Lijndraaierstraat tot het einde van de Vaartstraat, om van hieruit de zuidoostelijke hoek van de toen bestaande oesterput te bereiken. De westelijke kant van de gordelgracht werd tevens gebruikt om het water van de Sint-Catherinekreek een nieuwe aftakking te geven in een ver-smalde kreek, die op de poldersluis en de Amerikakreek uitmondde. Zo kwam op de westkant een driehoekig eiland tot stand "het scheepsmakerseiland", waar de nieu-we werven werden neergezet. Aan te mer-ken valt dat deze nieuwe verdedigingsgor-del op de oostkant niet doorgetrokken werd tot aan de ringdijk van de polder, zodat het achterland van de Zoutkaai buiten de om-walling bleef. Dit eigenaardig verloop moet in verband gebracht worden met de be-staande plannen o.a. van Seb. Wyndau en Donche om hier een grote spuisluis aan te leggen. Verbonden met een recht kanaal vanuit de Gouweloze zou die zo tot een grotere geuldiepte bijdragen239.

238 A.R.A., P. PL. Hs. 1586. 239 Id., id.

De werken aan de nieuwe gordel namen meer tijd in beslag dan was voorzien. De soldaten werkten niet op zon- en feestda-gen, ook niet tijdens de winter noch bij vriesweer. En de weersomstandigheden waren in 1781 en 1782 niet bijster gunstig! Moeraskoorts kwam onder de militairen veelvuldig voor. Het militair hospitaal te Oostende geraakte volzet zodat zieke solda-ten naar Brugge moesten afgevoerd wor-den. De voornaamste oorzaak van vertra-ging waren echter wel de talrijke verzakkin-gen die zich in het middendeel van de gor-del voordeden, in de nog te dempen kreken en op oude verlande kreekresten die door vroegere gebruikers waren geëffend. Aan-voer van grotere hoeveelheden stuthout was nodig, wat de kosten met een slordige 10.000 g. verhoogde240. Einde mei 1783 werden nog 300 soldaten ingezet om de verzakte wallen op te trek-ken, de gemetselde poortprofielen uit te werken en de nodige bruggen over de gracht te leggen. De nieuwe gordel, "em-branchement van 1784" genoemd, kwam eind 1783 klaar. Slechts één poort, nl. de Sint-Catherinepoort, algauw de Keizers-poort genoemd, gaf aan deze nieuwe stadszone een zuidwestelijke uitweg op de Leffingestraat241. Het is duidelijk dat in deze voornoemde omstandigheden er niets terecht is gekomen van een stratentracé, noch van enige behui-zing. Alleen een rudimentaire weg was aangelegd, de toekomstige Polderstraat, tussen de Sint-Catherinepoort en de latere Nieuwe Markt, waar het ravelijn ter be-scherming van de poldersluis was geëffend. Slechts enige beweging was er te zien op de noordwestelijke rand van het Hazegras. Men was er bezig aan de aanleg van de nieuwe werven bezuiden het derde dok. Drukte was er ook aan de zuidkant van het eerste dok, rond de 11 magazijnen van de smokkelaars en rond de twee kookhuizen. Aan de zuidelijke rand van de sluis van het eerste dok hielden douaniers vanuit een "aubette" een waakzaam oog op scheeps-beweging en -bevrachting. Het bestaan van de oesterputten Clemmen en Pollet, pas aangelegd tussen de ringdijk en de geul

240 A.R.A., Sec. St. dn O. 2075, 4/9/1782 ; A.R.A., G.R.

283B, Memorie Thomas De Grysperre 20/12/1782. 241 Bowens II 213.

158

achter de Zoutkaai, zorgde ook voor wat activiteit242. Eind 1783 was het Hazegrasgebied zelf een wanordelijke ruimte van poelen en uitdro-gende slijkophopingen, waartussen nog barakken, keten en één smidse als restanten van de beëindigde komwerken lagen te wachten op afbraak en opruiming.

242 Halewyck R. en Hostyn N., Oostends Oesterboek, 14-

20.

3.2.8 HET ONTSTAAN VAN HET "VOORGE-

BORGTE BUYTEN DE WESTPOORTE" Het vrijgeven van de terreinen van de weste-lijke verdedigingswerken van de stad was in feite niet zozeer bedoeld om als toekomsti-ge uitbreidingszone van de stad gebruikt te worden. Het was veel meer het gevolg van de geplande gedeeltelijke ontmanteling van de stad. Om de defensieve mogelijkheden aan zeezijde te vrijwaren, besliste een mili-taire commissie op 31 oktober 1781 de bas-tions van de Ysput en van Florida en de noordwestelijke helft van het Babylonebas-tion met de aanliggende gracht te bewaren. Een muur diende tevens van dit laatste bas-tion naar het derde dok gebouwd te wor-den om de vrijhavenstad op de westkant volledig van het omliggende af te sluiten. Directe verbinding en versmelting tussen de stad en het westerkwartier werd hierdoor totaal onmogelijk243. Omdat de slopings-kosten van de brede westelijke buitenwer-ken te hoog zouden oplopen, besliste deze commissie de nivellering over te laten aan de kopers van deze terreinen. Op 1 maart 1782 werd een eerste deel van de fortifica-ties openbaar verkocht, nl. gronden in en om het Pluimschans gelegen. Kopers hier-van waren de zoutzieder Arn. Thuys, de scheepstimmerman Loosen en de brouwer Adr. Laureys. De resterende gronden wer-den naderhand openbaar of onderhands verkocht of zelfs gratis afgestaan. Tot de kopers behoorden, benevens gegoede bur-gers uit de stad, ook militairen, nl. Lt. Kol. De Brou en een kapitein van het regiment Vierset, de Franquen, die grote delen op-kocht gelegen tussen de duinen en de steenweg op Torhout. Vermits deze terrei-nen niet aan de stad waren afgestaan, ging de opbrengst van de verkopingen naar de Staatskas244. Het effenen van de terreinen vorderde snel. Om grachten te dempen werden o.m. puin, voortkomend van de afbraak van huizen uit de oude stad en aarde uit de nieuw gedol-ven kommen aangevoerd. Op korte tijd ontstond hier een nieuwe wijk met overwe-gend landelijk karakter die zich vrij kon ont-plooien. Er was geen opgelegd stratennet voorzien, geen urbanisatieplan, geen bouw-

243 A.R.A., R.v. Fin. 3248. 244 A.R.A., R.K. 26922 ; R.A.B., Vrije 1859 ; R.A.B., Not.

Oost. V.C. 41/163 en 165.

159

verplichting. Alleen het optrekken van ge-bouwen op minder dan 95 m. van de hoofdgracht was verboden. In 1783 was bij de Pluimschans een kleine agglomeratie van een tiental huizen tot stand gekomen. Aan weerszijden van de Torhoutse steen-weg kon men het bestaan aanwijzen van een vijftiental huizen. Naar de duinen toe trof men verspreid zeven woningen aan245. Dat ook de vreemdelingen voor dit nieuwe stadsgebied interesse hadden, blijkt uit het feit dat een Fransman, J.B. Jos. Coget uit Thumeries, Rijsel, er niet minder dan twaalf huizen liet bouwen246. Thomas De Grysper-re kon in mei 1783 melden dat : "des nou-velles maisons baties hors de la Porte de Nieuport forment déjà une espèce de fau-bourg". Deze primitieve voorstad kreeg de naam "Faubourg hors la Porte de Nieu-port", voor Oostendenaars was het "het voorgeborgte buyten de Westpoorte"247.

245 A.R.A., K. Pl ; Hs. 2443. 246 R.A.B., Not. Oost. V.C. 40/51, 19 en 20/9/1783. 247 A.R.A., G.R., Rapport Thomas De Grysperre,

24/5/1783.

160

161

Plan van Oostende, incl. het "Voorgeborgte", 1784

162

163

3.3

Evolutie van het stadsleven

Indien het stadsuitzicht tijdens die periode grondige veranderingen onderging, dan kan hetzelfde gezegd worden van het stadsleven. Ook hier vielen belangrijke wijzigingen te noteren. Oostende was een stad geworden waarin het zakenleven domineerde. Om een vlotte-re verhandeling van goederen en effecten in brede handelskringen te bevorderen, werden financiële instellingen gecreëerd. Vanaf 23 januari 1782 konden kooplieden iedere dag tussen 11.30 uur en 12.30 uur contact met elkaar opnemen voor allerlei handelsverrich-tingen op de beurs ondergebracht in het stadhuis248. Een geldbank voor wisselhandel werd op 15 april 1782 door de Schotse groothandelaar G. Herries geïnstalleerd in het postkantoor van Jac. Bowens in de Langestraat249. Het goederenvervoer overzee verliep niet altijd zonder risico's. Daarom stichtte Herries bij octrooi van 2 april 1782 de "Assurantie Cie van Oostenrijks Vlaenderen". Deze maatschappij hield een eerste vergadering op 8 juli 1782 in het Gildehof van Sint-Sebastiaan en huurde in een beginfase een kantoor op de Grote Markt. In 1783 verhuisden bank en verzekerings-maatschappijen naar het gloednieuwe ge-bouw dat Herries had laten optrekken op de zuidhoek van de Koningsstraat (Brabant-straat) en Kapucijnestraat, gebouw dat nog in het midden van de 19de eeuw als "De Bank" bekend stond250. Herries nam er alle verzekeringen aan, niet alleen op schepen en vracht, maar ook op gebouwen en hun in-boedel. Romberg, de bitsige concurrent van Herries, kon in deze nieuwe branches niet achterblij-ven. Op zijn beurt richtte hij op 25 juni 1782

248 Bowens II, 178. 249 Id., 179-188. 250 Gazette van Gend 10/6/1782.

een verzekeringsmaatschappij op, die zich echter beperkte tot het verzekeren van sche-pen251. In oktober 1782 tenslotte werden vier beë-digde makelaars of wisselagenten aangesteld als tussenpersonen tussen handelaars, scheepsbevrachters en zeekapiteins252. Oostende was niet alleen een internationale markt van oosterse producten, o.m. van thee, geworden, maar was nu ook uitge-groeid tot een niet onbelangrijk financieel centrum. De drukke handelsomzet vereiste natuurlijk het opmaken van verkoopsaffiches, catalogi, borderellen die vroeger uit drukkerijen van Brugge of Gent werden aangebracht. Vanaf 1781 zorgden Oostendse drukkerijen voor de aanmaak van dergelijke papieren en voor de publicatie van allerlei stadsverordeningen. Immers, wegens het teveel aan berichten, kon de "stadsklincker" het niet meer aan deze tijdig aan het publiek kenbaar te ma-ken. Een zekere Bald. Janssens, sinds mei 1777 als schoolmeester in stadsdienst, was de eerste die zonder enig octrooi drukwerk leverde. Hij nam een geoctroyeerde drukker in dienst P.J. Vereecken, die vanuit Kortrijk naar Oostende was overgekomen en zijn exclusief octrooi als stadsdrukker te Oosten-de ontving op 7 juli 1781. In 1782 kwam een concurrent voor Vereec-ken opdagen, René Parfait Amour de Beau-repaire die een exclusief octrooi wenste te verkrijgen voor het drukken van een "Al-manach historique de la ville et du port d'Os-tende". Hierop reageerde de stad met een negatief advies, vermits Vereecken eveneens het plan had opgevat om een "Guide pour la

251 Bowens II, 199-207. 252 A.R.A., G.R. 283 B, Brief van stadsmagistraat

2/11/1782.

164

ville et port d'Ostende, utile et commode aux personnes de tout état pour l'année 1783" te publiceren en hij in contact was met ie-mand, wellicht Jac. Bowens, om een "wijd-loopige historische beschryvinge dezer stad" op te maken253. Een ander concurrent was Jn. Rodenbach, afkomstig uit Keulen. Hij vestigde zich op de Groentemarkt als boekhandelaar en drukker. Zonder octrooi bracht hij allerlei affiches op de markt, vooral verband houdend met to-neelvoorstellingen. Na heel wat heibel ver-kreeg Jn. Rodenbach op 6 augustus 1783 toch het octrooi van stadsdrukker. Een ont-goochelde Vereecken verliet kort daarop Oostende254. De grote handelsactiviteit had aldus binnen de stad een nieuwe bedrijfstak in het leven geroepen, die op zijn beurt een grotere be-kendheid aan het Oostendse gebeuren gaf. Oostende was een internationale stad ge-worden. Men hoorde er niet alleen het plaatselijk en andere Vlaamse dialecten, maar ook het Engels, Schots, Frans, Deens, Zweeds, Duits, Spaans, Portugees en Itali-aans. Oostende was een mini-Babel gewor-den. Van deze diverse talen namen de Oos-tendenaars in hun dialect heel wat vreemde woorden op, vooral uit het Engels. Bij taal-moeilijkheden werd altijd wel hulp geboden door zeelieden die uiteraard meerdere talen machtig waren. Voor het opstellen van offi-ciële documenten, was men verplicht een beroep te doen op beëdigde tolken, zoals een Jn. Martin van Strollendorf "kundig in de duytsche en fransche taele" of op een James Adamson, Samuel Tongue, Samuel Greenwood die het Engels, Frans en Vlaams beheersten. Oostende werd overstelpt met een verschei-denheid in maten en gewichten. Men kende er wel de verschillen tussen Oostendse, Brugse en andere in gebruik zijnde Vlaamse en Brabantse eenheden. Nu had men ook rekening te houden met maten en gewich-ten in voege in andere landen, met o.a. poids de marc, stopen, wijnpijpen, oxhoof-den, velten, enz. Goederen en diensten werden er in allerlei munten betaald. Naast het gebruik van de bekende ponden, grooten en gulden, de-

253 P. Vandenabeele, De Oostendse drukkerijen, 1-12. 254 A.R.A., G.R. 668 B, fo. 331-335.

niers en stuivers, Vlaams courant geld en Vlaams wisselgeld had men nu te rekenen en te tellen in Engelse ponden en guineeën, Hollandse florijnen en gouden Louis, franse kronen en ecu's. Oostende was een Engelse stad aan het worden. Zonder twijfel maakten de Britten de voornaamste groep onder de vreemdelin-gen uit. Zij waren ook de meest levendige groep, niet alleen in de zakenwereld maar ook in het uitgaansleven. Zij waren het die in 1780 bij ons de mode lanceerden in zee te gaan baden en de eerste baddienst in onze stad organiseerden. Reeds in de 17de eeuw was het nemen van zeebaden op dokters-voorschrift bekend te Oostende. Tot het laatste kwart van de 18de eeuw is dit eerder zelden gebeurd en vrijwel onopgemerkt blij-ven bestaan. Van enige badorganisatie was er dan ook geen sprake. In 1780 werd de Britse badmode te Oostende gelanceerd. Hoogwaardigheidsbekleders uit Brussel die een bezoek aan de bloeiende havenstad brachten, volgden het Britse voorbeeld na en gingen entousiast het zeewater in. Twee onder hen verdronken echter bij dit voor hen totaal nieuw experiment. Aangemoedigd door de steeds ruimer wor-dende belangstelling voor het nemen van zeebaden dachten de Britten eraan een bad-organisatie op te zetten naar het model van Brighton. In 1782 diende de Schot Ch. Grosset een project in om een badhuis op de zeedijk te bouwen waarin burgers in alle veiligheid koude en warme zeebaden zou-den kunnen nemen. Dit plan werd echter als hinderlijk voor de verdedigingswerken en de zeewering van de stad afgewezen255. Meer succes had de hotelier W. Hesketh met een goedkoper project. Hij installeerde in 1783 een badwagendienst op het strand zelf aan de voet van de vuurtoren die via de "Se-courspoorte van het Noord" gemakkelijk vanuit de stad te bereiken was. Alhoewel deze zone als "Vuylpotshaven" bekend, sterk vervuild was door resten van scheeps-wrakken en dijkwerken, werd werd dit het eerste badstrand van Oostende256. Theatervoorstellingen werden druk bijge-woond. Men noteerde opvoeringen van toneelwerken van allerlei genres in het

255 Id., 283 B. 256 Id.

165

Vlaams, Frans, Italiaans, maar vooral in het Engels. Deze laatsten hadden de meeste bijval257. Britten hadden de uitbating weten over te nemen van veel hotels, herbergen en esta-minets en gaven in de horecasector de toon aan. Lewis logeerde in zijn "Engels Hotel" op de Groentemarkt tal van vooraanstaan-den, vooral Amerikanen en Engelsen die te Oostende op bezoek kwamen. Bij Lewis logeerde o.m. met zijn gevolg de Hertog van Gloucester, broer van de Engelse koning, wanneer hij in juni 1781 Jozef II zocht te ontmoeten258. Op de Visserskaai werd de van oudsher bekende monsteringsplaats van zeelieden "De Corvette" na verbouwing en verhoging met één verdieping, vanaf 1 no-vember 1783, in huur genomen door William Hesketh, die het onder de benaming "Ship Tavern" uitbaatte. Het werd door het Engels publiek druk bezocht259. Pieter Oc-ket, deken van de vrije scheepstimmerlieden, verhuurde de herberg die hij bezat bij het Ponton, de latere "The Hope" vanaf 1 de-cember 1781 aan John Sampson260. De her-berg "Het Vrije" aan de westkant van het burgerlijk hospitaal, gelegen in de West-straat, werd door Wwe. F. Legaye aan Engel-sen verhuurd, die de benaming van de her-berg wijzigden in "The British Hotel". Merkwaardig is het dat de uitbating van vele hotels en herbergen in handen van Engelse dames berustte. Onder de grote hotels wer-den slechts de "Conciergerie" op de Grote Markt en "La Cour Impériale" in de Kapel-lestraat niet door Britten gerund. Ondanks de blijkbaar grote welvaart die er toen heerste mogen wij ons niet voorstellen dat de levensomstandigheden in Oostende onverdeeld rooskleurig waren. Oostende bleef geconfronteerd met oude milieupro-blemen die niet waren op te lossen. Ook nieuwe problemen deden zich voor. Oude problemen waren deze van de drink-watervoorziening en van de afvoer van re-genwater. Zoals vroeger moest men om over voldoende drinkwater te beschikken een beroep doen op de aanvoer per water-schip van water uit de Oostendse Vaart. Dit

257 Bowens II, 176-177 ; Y. Mertens-De Langhe, Het inrich-

ten van vermakelijkheden te Oostende op het einde van de 18de eeuw, Ostendiana I, blz. 19-22.

258 Bowens II, 173. 259 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/117, 19/7/1783. 260 Id., id. 41/61, 16/10/1781.

water werd in de citernes van het Waterhuis opgeslagen. Voor hoogwaardigheidsbekle-ders ging men speciaal water halen uit een bron te Wynendale. Voor een vlottere afvoer van regen- en af-valwater kon evenmin gezorgd worden. De directeur van de stadswerken H. Liefmans werd eind september 1782 belast met het opmaken van een algemeen plan om deze afvoer beter te regelen. Na een zorgvuldige hoogtemeting kwam hij tot de conclusie : "datter aen alle de waeterloopen die zich in deze stad bevinden wynige veranderinge tot een snelderen loop kan gegeven worden om dieswil de geheele sietuatie deezer stad seer laeg en plat is liggende ende dat alle de on-deraertsche rioolen heel hoog syn liggende alwaer ook geene veranderinge om die te verleegen kan aengedaen worden". Omwil-le van de lage ligging en het microreliëf van de stad kon aan de bestaande riolering geen verbetering gebracht worden261. In vele straten bleef het water staan in slijke-rige, stinkende greppels. De aangroei van de bevolking, de massale goederenaanvoer, de uitvoering van grote openbare werken en de nieuwbouw in de stad, stelden het magi-straat voor een reeks nieuwe problemen. Om de veiligheid van mensen en goederen bij nacht te verzekeren werden tien nacht-wakers aangesteld en de stadsverlichting in de winter 1782 aanzienlijk uitgebreid. Van nu af aan verbraken 56 lantaarnen met licht-schermen temidden van kruisstraten opge-hangen, de winterse duisternis. Om dit te realiseren had de stad een speciale belasting ingevoerd "om te contribueren tot het ver-lichten van geheel de stad mits elk huysgesin daer zoude betaelen volgens zyne staet en conditie"262. Tegen de verregaande vervuiling waaraan de stad ten prooi was gevallen, vooral door de wijdverspreide nieuwbouw en de onacht-zaamheid van de bewoners, was de stad genoodzaakt op te treden. Overal waren straten geobstrueerd door bergen aarde, steengruis, houtresten, bouwmaterialen, door huisvuil en as achteloos op straat uitge-kipt. Uitgaande van het standpunt dat "de actuele tydsamstandigheden vereyschende ene verdobbelinge van sorge ende waeksaemheyd voor den onderhoud der

261 A.R.A., G.R. 283 A, Rapport Liefmans 13/2/1783. 262 Bowens II, 177.

166

policie der suyverheyd ende propertyt der straeten ende publieke plaatsen deser stede" besliste het college op 10 mei 1782 een nieuw reglement uit te vaardigen dat op 22 mei aan het publiek kenbaar werd gemaakt door "affixien van billieten" door publicatie "ter puye vanden stadhuyse" en "by klinkin-ge rond de stad". Hiermee onderging de stad een grootscheepse opruimbeurt en werd het stadsbeeld opgefleurd. De bedrei-ging een fikse boete te moeten betalen bij niet naleving van het reglement was zeker niet vreemd aan de goodwill die de bevol-king betoonde. Te oordelen naar de talrijke aanvullingen en wijzigingen die aan dit re-glement achteraf werden gebracht, moet het resultaat van deze verordening wel van tijde-lijke aard geweest zijn263. Dat de straten bedekt waren met opstuivend zand en kleverig slijk en dat er dikwijls een verpestende geur boven de stad hing, kon niemand verhinderen. De verbouwingswer-ken in de stad, het slopen van de wallen en het delfwerk van de kommen waren hier zeker niet vreemd aan. Oostende was im-mers in deze jaren in een reusachtige werf herschapen. Met een scherpe daling in de handelstrafiek in 1783 was men evenmin gelukkig. Hande-laars met politieke feeling, die in het najaar 1782 op de hoogte waren van de aan de hand zijnde vredesonderhandelingen hadden hun transacties gereduceerd en hun stocks proberen te likwideren. Grote firma's zoals Liebaert-Baes-Derdeyn en Herries-Keith had-den in november 1782 een deel van hun koopvaardijvloot verkocht. Een aantal te Oostende gevestigde firma's, vooral Franse en Nederlandse, haakten af en trokken naar hun land van herkomst terug, sommige in alle stilte, hun schuldenlast hier achterlatend. Het vertrek uit Oostende van Franse en Ne-derlandse handelshuizen en de komst van nieuwe Britse handelaars, hadden voor ge-volg dat de Engelse invloed op de stad steeds groter werd. Blijkbaar tilde men in Britse kringen niet zozeer aan het minder druk geworden zakenleven. In Oostendse kringen waren de opinies over de verdere evolutie van het economisch le-ven eerder verdeeld. Ouderen, die nog een levendige herinnering hadden bewaard aan

263 S.A.O., 10/5/1782.

de recessie en de diepe crisis die Oostende gekend had na de schorsing van de Oost-Indische Compagnie, waren pessimistisch gestemd. Anderen, die zich gestoord had-den aan de zenuwachtige drukte die er had geheerst, waren opgelucht en optimistisch "les affaires se font paisiblement et avec ordre. On commence à se reconnaître". Zo schreef schepen J.B. Hoys naar Thomas De Grysperre. Wie gelijk zou halen, pessimisten of optimisten, zou de toekomst uitwijzen.

167

4

1784-1794

168

169

4.1

Havenleven en havenuitzicht

4.1.1 DALENDE HANDEL MAAR GROEI VAN

DE VISSERIJ De laatste decade van het Oostenrijks be-wind was zeker niet als een periode van politieke en sociale rust te beschouwen. Binnenlandse en buitenlandse moeilijkheden vertroebelden de atmosfeer in ons land. Pogingen van Jozef II om de Schelde vrij te maken wekten de vrees op voor een gewa-pend conflict met de Verenigde Provinciën. Daarom werden op de zeedijk batterijen opgesteld en werd de geulmond van een kettinghoofd voorzien om de haveningang eventueel te kunnen afsluiten. De hervor-mingen door Jozef II in 1787 doorgevoerd, lokten spanningen uit die hun hoogtepunt bereikten tijdens de Brabantse Revolutie en de korte periode van het bestaan van de Verenigde Staten van België. Het Oostenrijks Bewind werd hersteld, maar op 14 november 1792 kwamen de Fransen Oostende bezetten tot 30 maart 1793. Bij de eerste inval maakte Oostende reeds ken-nis met de nieuwe republikeinse orde en met hun leuzen. Voor de Oostendenaars betekende dit opeisingen, inleveringen, wil-lekeurige aanhoudingen en republikeinse feesten die zij als maskerades beschouwden, zoals het planten op de Grote Markt van een vrijheidsboom bekroond met een phry-gische muts op 17 november 1792. Enig argwaan heerste er wanneer op 11 decem-ber 1792 de Fransen overgingen tot de ver-deling van de stad in vier wijken. Enige vreugde was er wel wanneer zij op 21 fe-bruari 1793 alle heerlijke rechten, privile-gies, rechten op wijn, bier, vis en gemaal afschaften264. De vreugde om de terugkeer van de Oostenrijkers was maar van korte duur, vermits de Fransen opnieuw op 1 juli 1794 Oostende binnentrokken, om er ruim

264 Greenwood.

20 jaar te blijven. Zeer bevorderlijk voor de economische ont-plooiïng van Oostende waren de omstan-digheden in deze woelige jaren niet. En toch stellen we vast dat de handelsvaart, alhoewel vanaf 1783 fors gedaald, hoge cijfers bleef halen en dat de visserij een on-gekende bloei doormaakte. Dat de han-delsvaart op Oostende, na het beëindigen van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog, sterk zou verminderen, lag in de lijn van de ver-wachtingen. Cijfergegevens van het aantal invarende schepen tonen duidelijk een neerwaartse trend en een zekere stabilisatie in het handelsverkeer tijdens deze jaren aan265 : jaar aantal schepen 1784 1304 1785 1223 1786 1105 1787 1087 1788 1009 1789 1117 1790 0908 1791 1265 1792 1445 1793 1328 1794 (tot eind juni) 1371 Wat opvalt is het feit dat de trafiek hoge toppen bleef scheren en bijna permanent het dubbele bleef bedragen van het cijfer in 1776 behaald. Daarom is het onjuist deze evolutie te bestempelen als een crisis in de Oostendse handelsvaart. Meer passend is het deze trend te beschouwen als een nor-malisatie in het handelsverkeer op de Oos-tendse haven, toen ook in Franse en Neder-landse havens de vooroorlogse trafiek was hernomen. Dat de handelsvaart ondanks vele negatieve 265 Gazette van Gend.

170

factoren zo levendig was gebleven, moet toegeschreven worden aan het feit dat vreemde reders en handelaars de betere havenaccommodatie en de voordelen van het vrijhavenstatuut hadden leren waarde-ren en onderling hun handelsrelaties had-den voortgezet. De relatief hogere cijfers van het aantal invarende schepen vanaf 1792 waargenomen, waren niet het gevolg van een toegenomen handelsomzet. Zij stonden wel in verband met een periodiek terugkerende bijkomende havenfunctie voor Oostende, die als militaire transithaven voor de aanvoer of afvoer van Engelse troepen diende. In 1792 en 1794 kwamen daaren-boven heel wat schepen te Oostende aan-lopen om Engelse emigranten die de Franse invasie wensten te ontvluchten, naar de Britse zuidkust over te brengen. De goederenomslag was kwantitatief wel verminderd maar bleef in diversiteit even groot als tijdens de oorlogsperiode. Naast de traditionele aanvoer uit de Britse eilan-den, Frankrijk, Nederland, Spanje en de Scandinavische landen bleef Oostende nau-we contacten behouden met de V.S.A. Vanuit Boston, New York, Philadelphia en vooral uit Sint-Petersburg (Virginia) en Char-leston kwamen geregeld schepen Oostende binnenlopen. Ook de vaart naar en van het Verre Oosten werd niet onderbroken. Door het behoud van een intercontinentaal mari-tiem trafiek was Oostende een opslaghaven, een verdeel- en transithaven van Europees formaat gebleven. Al was een deel van de smokkelhandel op Engeland opnieuw overgeplaatst naar Calais en Duinkerke, toch bleef deze handel vanuit Oostende zeer levendig. Specerijen, luxe-textiel, tabak en vooral alcoholische dranken van Oostendse makelij werden naar verloren oorden van de Britse Noordzeekust ver-scheept. Van de 1.110 schepen die in 1787 Oostende uitvoeren, waren er niet minder dan 113 "smugglers"-schepen266. Zelfs tijdens de eerste Franse bezetting werd deze activiteit voortgezet, vermits de Nationale Conventie oordeelde : "que le commerce de fraude peut être continué sans interrupti-on"267. Na 1794 was dit echter niet meer het geval.

266 A.R.A., Con. Go. Gen. 735. 267 R.A.B. Not. Oost. V.C. 41/156 nr 104.

Wij willen ook nog wijzen op het bestaan van een niet onbelangrijke wapenhandel te Oostende tijdens de jaren 1790-1792. Be-kende Oostendse firma's fungeerden hierbij als tussenpersonen zoals Romberg en Cie, Wwe Liebaert en zoon, Derdeyn, Bine-Overman en Cie, R. Charnock, Buchannan, Leep, Brisse, J.J. De Brouwer, J. De Vette en Fottrell. Wapens bestemd voor de patriot-ten en afkomstig uit Birmingham werden in Oostende gelost. Allerlei wapentuig uit het Luikse werd te Oostende ingescheept met bestemming Amerika en Afrika268. In tegenstelling met de evolutie die de han-delsvaart in 1783 te Oostende doormaakte, kende de visserij er een spectaculaire groei. In augustus 1785 telde de Oostendse vis-sersvloot 31 sloepen, waarvan slechts één was voorzien van een reservoir "van een kiste ofte back mitsgaeders bequaem om op de wyse van de Hollanders te visschen". Dit reservoir was met zeewater gevuld om de vis zo lang mogelijk vers te bewaren. In 1787 was het aantal sloepen aangegroeid tot 71, waaronder er 15 waren uitgerust met een reservoir. In 1789 liep het aantal op tot 77, in 1790 tot 90 "wanof 24 nieu-we vaertuygen met beune tsedert 1787 ter werf van Oostende nieuw gebouwt". De merkwaardige uitbreiding van de vloot is niet alleen toe te schrijven aan de steun die de centrale regering ter bevordering van de nationale visserij verleende onder de vorm van premies en een beperking of verbod van invoer van vreemde vis. Ook andere facto-ren speelden hierbij een niet te onderschat-ten rol. De daling van de handelsvaart bracht verlies aan werkgelegenheid teweeg bij zeelieden, die onmiddellijk bereid waren over te stappen naar de visserij. Negocian-ten die hun inkomsten uit de handelsvaart zagen inkrimpen, gingen een deel van hun kapitaal in de visserij investeren. Ook zee-kapiteins en rijk geworden middenstanders volgden dit voorbeeld. Onder de reders in 1790 vermeld beschikte J.N. De Waele over 17 sloepen, de Brit Alex Hubbert die pas het jaar tevoren een maatschappij had opgericht zette 15 sloepen in de vaart, Aug. Wieland en Jos. De Cock bezaten elk 5 sloepen, Jac. Serruys, Balth. Van der Heyde en Balbaert hadden ieder 4 vissersvaartuigen, N.J. De Cock, de firma Romberg-Ricour, John Hol-man hadden ieder 3 sloepen, de firma De

268 A.R.A. ; G.R. 688 A, fo. 71-146.

171

Gruytters-Solvyns, Th. Oakley, Al. Devos, Jos. Ocket, Fr. Van Outryve, Fr De Brock, Ls. Leep hadden er elk 2. Ant. Meynne, A.J. Van Iseghem, Jn. Kindt, Pr. Ocket, Jos. Leep, Jn. Donche, Ben. Dickele, Willems, Ign. Cla-risse, Jos. Legay, Mich. Terreyn, Car. Gysels, Ad. Hyntens, hadden elk één visserssloep. Aan te stippen valt dat het Britse aandeel in deze vloot belangrijk was. Op de 90 sloe-pen waren er 20 eigendom van Britten269. Er werd gevist op vis voor directe consump-tie en op haring en vooral op kabeljauw die ingezouten werden. Visgronden werden opgezocht in de Baltische zee, rond IJsland, Groenland, zelfs tot bij New Foundland. Dat de kabeljauwvangst een succesrijk ver-loop kende, tonen enkele cijfers aan. In 1783 bracht een sloep slechts 12 tonnen kabeljauw aan. In 1784 bedroeg de aan-voer van 8 sloepen 893 tonnen. In 1785 liepen er 16 sloepen binnen met 1.615,5 tonnen aan boord. In 1786, 32 sloepen met 3.002 tonnen. In 1787 losten 45 sche-pen 6.388 tonnen kabeljauw op de Oos-tendse visserskaai270. Ook de walvisvaart werd hervat. Romberg-Ricour stichtten met dit doel een maat-schappij in 1784. Dat de visserij een der bloeiendste economi-sche takken geworden was, hoeft geen nader betoog. Zij stelde niet alleen een zeshonderdtal vissers te werk, maar schiep eveneens voor tal van bedrijven bijkomende werkgelegenheid271 . Het monopolie dat de oesterputten De Loo-se - Claeys en Co op 1 juli 1765 voor de duur van 15 jaren hadden verkregen, liep in 1780 ten einde. Onmiddelijk boden zich twee nieuwe kandidaten oester- en kreeftentelers aan, nl. de Gentse gebroe-ders Clemmen en de burgemeester van Blankenberge Pr. Pollet. Op 8 juli 1780 ver-kregen de gebroeders Clemmen de vergun-ning om een oesterpark te installeren naast de buitendijk van de St.-Catherinepolder in het noordwesten palend aan de oesterput De Loose en met uitmonding in de Ameri-kaanse kreek met een kleine brug verbon-den met het midden van de Zoutkaai272. In 269 R.A.G., R.S.V., Liasse 1666 ; R.A.B., Leie Dep. 2801. 270 A.R.A., G.R. 1202 B, 28. 271 R.A.G., R.S.V., Liasse 1666, R.A.B., Leie Dep. 2801. 272 R. Halewyck en N. Hostyn, Oostends Oesterboek.

hetzelfde jaar legde Pr Pollet zijn oesterput aan, een eind zuidwaarts van het oesterpark van Clemmen, ook aan de buitenrand van de St-Catherinepolderdijk en verbonden met het zuidelijk uiteinde van de Zoutkaai273. Met drie parken kon Oostende ruim in de vraag naar oesters in binnen- en buitenland voldoen.

273 A.R.A., R.v. Fin. 3938 anno 1781.

172

4.1.2 HAVENUITRUSTING Blijkbaar was de voorhanden zijnde haven-structuur ruim voldoende om de handelstra-fiek in de haven op te vangen. Goederen-opslag ging zich concentreren in de han-delskommen en aan de kaaien en meerpa-len langs de geul. De open kom die in 1780-1783 grotendeels handelskom was geworden, was in 1783 aan de vissersvloot voorbehouden. Het opslagterrein dat daar-aan paalde, was dus een loutere visserskaai geworden. Bijkomende ligplaatsen konden de sloepen vinden bij de Rocheplaete, op de zandplaten op de oostelijke geuloever, in de buurt van de monding van de Paemelkreek, t.t.z. op de Paardemarkt. Behalve moeilijkheden bij het in- of uitvaren van grote of zwaarbevrachte schepen, bleek de haventoegankelijkheid gegarandeerd. Toch namen de problemen i.v.m. de haven-uitrusting en haventoegankelijkheid in deze jaren zorgwekkende afmetingen aan. De problemen i.v.m. de havenuitrusting waren van tweeërlei aard. Het ging ener-zijds om de verdere uitbouw van de haven-accommodatie rondom de twee nieuw ge-dolven kommen, anderzijds om de strijd voor het behoud van de bruikbaarheid van de handelskommen. De inrichting van de scheepswerven op het "Schipsmaekersey-land" bezuiden het derde dok of "carena-gedok" leverde geen moeilijkheden op. In het voorjaar 1784 werden de nodige logies opgetrokken voor Pr. Denis, Jac. Laneres, Jn. Leep, Jn. Van Hes, Pr. de Beene en het Brit-se duo John Cuttle en Wm. Overstall, die ieder voor hun werf 9 g. per jaar aan de stad moesten betalen. Het optimmeren van "visscherchaloupen" kon beginnen274. De nodige bestrating en verlichting van de kommen werden eveneens uitgevoerd. In 1784 ging men verder met het opvoeren en verhogen van de dijken rond de kommen, zodat men in 1785 de bestrating van de Keizerskaai en van de zuiddijk van de twee-de handelskom kon beëindigen. In hetzelf-de jaar werden 10 lantaarnen geplaatst op de Keizerskaai "tot lighten van het scheeps-volck liggende met hun schepen in den Bas-sin". Deze lantaarnen werden slechts in de winter door de stadsknechten aangesto-

274 A.R.A., R.K. 27755 fo. 12.

ken275. Van de uitvoering van andere accommoda-tiewerken, die in de optiek van Thomas De Grysperre noodzakelijk waren, om van de handelskommen een goed uitgeruste ha-venzone te maken kwam helaas niets te-recht. In juni 1784 stelde hij voor om op de noordkant van het tweede dok een kraan te plaatsen en op de zuidzijde ervan een aantal magazijnen en een kookhuis met vier sto-ven, op te trekken zoals die reeds op de zuidkant van het eerste dok bestonden. Constaterend dat : "il n'y a point de latrines ou lieux d'aisance d'établis sur les bassins ce qui est extrêmement incommode aux gens de mer et ouvriers de tout espèce qui doi-vent y rester et occasionnent d'ailleurs une malpropreté extraordinaire et indécente lelong des quays" eiste hij de bouw van twee "latrines publiques", een eerste te plaatsen op de midden zuidkant van het tweede dok, de tweede bij de doksluis tus-sen de open kom en het eerste dok276. Al-hoewel bij decreet van 10 juli 1784 goed-gekeurd, werden deze voorgestelde werken niet uitgevoerd. Om aan de stijgende vraag naar nieuwbouw van visserssloepen te voldoen, waren de werven op de zuidkant van het derde dok te gering in aantal en zocht men naar andere plaatsen om scheepshellingen op te zetten. Een eerste plaats vond men op stadsgrond waarop het latere zeestation zou komen. Reeds begin 1786 was er een scheepswerf achter het Paviljoen der Comissen of Doua-niers "Omtrent de deuren aan de ingang van de bassin", m.a.w. op de oostkant van het eerste handelsdok, uitgebaat door de Engelse scheepstimmerman Henry Hildert "met roof staande op de bassin". Dit is een aanduiding dat deze werf op het eerste dok uitliep. In 1789 diende de Engelse negociant John Holman een aanvraag bij het stadsbestuur in om een stuk stadsgrond te huren "omtrent de Bank aan de monding van de Ameri-kaanse kreek" om op een werf kotters en loggers te bouwen. Op 20 februari 1789 verkreeg hij de toelating om deze werf op te zetten, "achter de oostelijke gevel van het

275 Id, 27751 fo. 15. 276 A.R.A., G.R. 284 B, Brief Th De Grysperre 10/7/1784.

173

pakhuys van Fottrell" mits 20 gulden per jaar aan de stadskas te betalen. Deze twee-de werf lag dus eveneens op de oostzijde van het eerste dok, maar gaf nu direct op de geul uit277. Wanneer de nieuwbouw van sloepen tijde-lijk even stilviel, concentreerden de scheeps-bouwers zich op het herstellen van binnen-landers want "binnenlanslieden moeten present buyten deze stadt gaan omme die te doen repareren". Daarom bouwden zij op hun werf passende scheepshellingen aan. Dit deden o.m. in 1787 Pr. Ocket, Jack Laneres, Jan Van Hee, Paulus de Rudder, in 1789 Pr. Denis en in 1791 Jan Van Hes om "ballastbarken van de neeringhe der Vrije Schippers te doen tim-meren"278. Evenmin kwam er iets terecht van de inplan-ting van een droogdok in de Amerikaanse kreek. Dergelijk dok had niet alleen kunnen dienen voor de bouw van grote schepen, maar ook voor het kalefateren ervan. Derhalve was men verplicht hiervoor vreem-de havens aan te doen. Financieel stond de stad er te slecht voor om nieuwe investeringen aan te kunnen. De daling van de handelsvaart had haar inkom-sten gehalveerd. Zij had daarenboven het hoofd te bieden aan de steeds hoger oplo-pende onderhoudskosten van de visserskom en de handelsdokken. In de visserskom moest men in 1785 de beschoeiing van de stenen kaaimuur verdubbelen omdat deze onderaan door zeewormen helemaal was doorgevreten. Kaaimuurgedeelten kwamen in 1786 zo gevaarlijk over te hellen dat men in september 1786 besliste de muur af te breken en opnieuw op te trekken279. De losplaats voor vis werd tijdelijk naar de Hou-ten Kaai overgebracht. In de daaropvolgen-de jaren werden stuk na stuk bouwvallige kaaimuren afgebroken, opnieuw opgemet-seld en bezet met diepgaand houtwerk om de muurstabiliteit te verhogen. In 1790-1791 herstelde men de straatbekleding van de visserskaai, zodat deze opnieuw als los-kade kon gebruikt worden280.

277 R.A.B., Vrije 17157 fo. 55v. 56r. 278 Id., 17157 fo. 28r., 30r., 54r., 110v. 279 A.R.A., G.R. 284 A, Brief aan stadsmagistraat

4/10/1786. 280 A.R.A., R.K.27756 fo. 19.

Nog zorgwekkender was de toestand waar-in de handelskommen en vooral het werf-dok verkeerden. Hier stond men voor een reeks problemen die een indringende oplos-sing vergden om de bruikbaarheid van de kommen voor de handelsvaart gaaf te hou-den. Zeewormen bleven de houten kaaien van het eerste en het tweede dok en de sluis-deuren aantasten. Regelmatig moest men dit houtwerk beroken en met teer bestrijken om de schade tot een minimum te herlei-den. Door de onafwendbare verzanding en door vervuiling werd de kombedding voortdu-rend opgehoogd, zodat grote schepen in het vlotdok dreigden vast te lopen. Om hieraan te verhelpen kon men beroep doen op delfwerk bij het volledig droogleggen van de kommen of op het gebruik van bag-gerschepen bij het gedeeltelijk aftrekken van het water. Waar de baggerspecie uit-storten, was een ander probleem. Bij kalme zee kon dit geloosd worden in zee tussen Oostende en Blankenberge. Minder riskant was het dit zand ergens te lande af te zet-ten, in de buurt van de Paemelkreek of bij de oesterputten Clemmen of in de omge-ving van het Vingerling op het Sas-Slykens. De Staten van Vlaanderen weigerden echter stelselmatig deze aanvoer toe te laten. Tot 1788 werden de gronden van het Hazegras vooral als stortplaats gebruikt. Het aftrekken van de wateren uit de kom-men bleek vooral voor de stenen kaaimuren van het Werfdok zeer gevaarlijk. Zo ge-beurde het in augustus 1785 dat men bij het droogleggen van de kommen vaststelde dat de noordwestelijke en noordoostelijke kaaimuren begonnen te scheuren en naar de kom toehelden. Grondverzakkingen kwamen achter de kaaimuren voor, die de bestrating vernielden. De baggerwerken, een maand vroeger aangevangen, moesten stilgelegd worden en het waterpeil in de kommen diende verhoogd om de druk, ko-mend van de gronden achter de kaaimuur gelegen, te neutraliseren281. Tijdens de maand september 1785 vulde men de ver-zonken kaaien met lichte grond aan en met-selde men scheuren dicht. Het herstellen en kalefateren van schepen werd niet meer in het Werfdok toegelaten en moest plaats-grijpen in de handelsdokken - die hierdoor

281 A.R.A., G.R., Brieven aug. 1785.

174

sneller vervuilden - of op de zandplaat "de Banck" langsheen de geul tussen de dok-sluizen en de Amerikaanse kreek "synde de plaetse daer de scheepsmaekers haere schepen van onderen schrobben en bran-den"282. In 1786 was men verplicht de Ar-chiduchessebrug af te breken, de hoogte van de kaaimuren van het Werfdok met 8 tot 9 voet te verminderen en de achterlig-gende gronden op een zelfde hoogte weg te nemen om verder onheil te voorkomen. Door het inheien van palen trachtte men muurgedeelten, die dreigden in te storten of in de kom weg te glijden, te stutten. Echter zonder veel resultaat. Het derde dok werd praktisch onbruikbaar283. Het was duidelijk dat er technische fouten begaan waren bij de aanleg van het Werfdok. Men had on-voldoende rekening gehouden met de ver-raderlijke beweeglijkheid van de grondla-gen. Bij het leggen van de funderingen was te weinig paalwerk gebruikt en de basis-breedte van de kaaimuren was ontoerei-kend om een muurhoogte van 27 voet te torsen en tevens de druk van de aanliggen-de grond op te vangen284. Het scheepsverkeer naar de kommen bleef druk in de winter 1787-1788. Doch sche-pen ondervonden steeds meer hinder van de zandplaat die zich vóór de sluis had ge-vormd. In de eerste kom bereikte men een maximum waterhoogte van 14 voet, waar oorspronkelijk 25 voet gemeten werd. Grote schepen waren verplicht een deel van hun lading over te slaan op lichters voor-aleer de kom in te varen. Grote handels-maatschappijen protesteerden tegen deze stand van zaken die de goede faam van de Oostendse haven in het gedrang brach-ten285. De centrale regering wenste een einde te stellen aan de steeds terugkerende haven-problemen en stuurde met dit doel Raads-heer De Mahieu in mei 1788 naar Oosten-de. Zijn voorstellen waren radicaal en goed, maar voor de stadsfinanciën moeilijk te dra-gen. Om de verzanding en de wormschade uit te schakelen was er naar zijn opvatting slechts één oplossing doeltreffend, nl. de kommen te vullen met zoetwater, aange-

282 A.R.A., G.R. 283 A, Rapport Liefmans 3/12/1784. 283 Id., 284 A, Brief 27/9/1786 en R.K. 27752 fo. 10-12. 284 Id., 285 A sept en okt 1785. 285 A.R.A., Co. Go. Gen. 735, Rapport De Beelen

29/4/1788.

voerd uit de vaarten Oostende-Brugge en Plassendale-Nieuwpoort, omdat het eventu-eel hierbij bezinkend slib gemakkelijker te weren was dan zeezand. Kommen gevuld met landwater boden naar zijn mening bij-komende voordelen. De stadsgrachten konden alzo met zoetwater in plaats van met zeewater gevuld worden, wat zou bij-dragen om de verpestende lucht die boven de stad hing, te weren. Het putwater in de stad zou zijn brakke smaak verliezen en het aangevoerde zoetwater zou zelfs als drink-water kunnen gebruikt worden. Om het waterpeil in de kommen beter te beheersen achtte hij het aanbrengen van twee bijko-mende vloeddeuren in een verlengde sluis noodzakelijk. Dit sas met vier sluisdeuren uitgerust zou echter niet gebruikt worden voor het versassen van schepen. De Mahieu wenste tenslotte de houten kaaien van de handelskommen door stenen muren te ver-vangen en de muren van het Werfdok op een breder grondvlak opnieuw op te trek-ken. De kostprijs van deze hele operatie werd op 1.074.878 g. geraamd, d.i. nage-noeg evenveel als wat de stad voor de aan-leg van de kommen had betaald286. In Brussel begreep men best dat Oostende dergelijke hoge uitgave niet aankon. Voor de uitvoering van deze werken opteerde men voor de spreiding ervan over meerdere jaren. Dit voorstel werd door Oostende schoorvoetend aanvaard. De stad was be-reid om in 1788 het eerste dok uit te diepen en de zandplaat vóór de sluis af te graven. In 1789 en in 1790 wilde de stad de verlen-ging van de sluis uitwerken om er bijko-mende sasdeuren te plaatsen. De zandplaat werd afgebroken en de baggerwerken, op een 300 schachten na, in 1788 en 1789 voltrokken287. De verdere uitvoering van werken werd door het uitbreken van de Brabantse Revolutie verhinderd. Raadsheer De Mahieu, die het nationaal belang van een degelijk uitgeruste haven inzag, trachtte opnieuw in 1792 de uitvoering van zijn pro-jecten af te dwingen. Hij stelde een timing van de werken op en diende een plan in tot delging van de aan te gane schuldenlast. Niets baatte. Door systematische vertra-

286 A.R.A., Co. Go. Gen. 736, Memorie De Mahieu

25/5/1788 ; Rapport De Mahieu 9/6/1788 ; A.R.A., G.R., 284 A en B, Observations sur la représentation de ceux du Magistrat d'Ostende par De Mahieu 4/10/1789.

287 A.R.A., G.R. 284 A, F 4208.

175

gingsmaneuvers bleef Oostende ieder finan-cieel engagement afwijzen288. Het is begrijpelijk dat door de inval en defi-nitieve bezetting van ons land door de Fran-sen, de projecten van De Mahieu in de ver-geethoek geraakten. Meer nog, tijdens het Franse bewind werden de kaaimuren van het derde dok systematisch afgebroken.

288 Id., 284 A, F 42015.

4.1.3 HAVENTOEGANKELIJKHEID VERBE-

TERD De verlenging van het Oosterhoofd, in sep-tember 1784 beëindigd, had de veiligheid bij het in-en uitvaren verhoogd. Het aantal scheepsrampen was gedaald. Volgens son-des, genomen in 1784-1785, werd een al-gemene vermindering aan geuldiepte vast-gesteld, maar alarmerend vond men die toestand niet. Toch merkte men op dat de maximale dieptestrook steeds enger werd. Aan de geulmond werd dit veroorzaakt door zandverstorting vanuit het opgewassen Lisjemorisstrand en door de verbreding van de Rocheplaete. In de zuidelijke geulzone werd dit veroorzaakt door het verlandings-proces dat onvermijdelijk was ontstaan rond de nieuw ingeplante meerstoelen. De talrijk hier aanliggende schepen hadden dit proces bespoedigd289. Alleen experten van het hydraulisch korps en militaire ingenieurs, vooral Kol. De Brou, zagen de ernst van de situatie op middenlange termijn in. Zij be-grepen dat de methodes, tot hiertoe ge-bruikt om de geuldiepte op peil te houden, binnenkort hadden afgedaan. De steeds opwassende schorren, noch de bestaande suatiesluizen bleken voldoende schuurwater te kunnen leveren om de geul efficiënt te zuiveren. Zij waren van mening dat alleen de versterking van de kunstmatige schuring redding kon brengen. Daarom wensten zij een groter volume landwater naar Oostende af te leiden, nieuwe schuursluizen te bou-wen en afzonderlijke suatievaarten aan te leggen, losstaand van de handelskanalen. Een groter watervolume kon men trekken uit het Leie- en Scheldebekken dat toch met wateroverlast te kampen had. Door het graven van afleidingsvaarten kon dit water op de Oostendse havengeul geconcentreerd worden. In de directe omgeving van Oost-ende zouden het rechttrekken en uitdiepen van suatiekanalen tot de aanvoer van meer schuurwater kunnen leiden290. In de beginfase werd ernaar gestreefd de afzettingen in het voorkanaal en in de be-nedenloop van de Gouweloze te weren. De oude Vingerlingsluis, met 32 voet dag, werd in orde gebracht. Het westelijk deel van het derivatiekanaal, door een coupure met de

289 A.R.A., K.Pl. Hs. 1411 en 2579 ; A.R.A., 283A, Rapport

De Brou 25/2/1785. 290 A.R.A., Co.Go.Gen. 736, Memorie 25/5/1788.

176

Noordhee verbonden en de Noordhee zelf, rechtgetrokken, verbreed en uitgediept291. Eind 1784 kon de herstelde Vingerlingsluis met succes werken. Samen met de Noord-heesluis zuiverde zij gedeeltelijk het voorka-naal uit. In februari 1785 stelde men zelfs een verdieping van 2 voet in de geulmond vast292. In 1785 werd in de Zandvoordedijk een nieuwe schuursluis van 32 voet dag geplaatst om de Gouweloze te spoelen. Een nieuw geleed werd tussen deze sluis en het herbouwde Sas van Plassendale gegra-ven293. In mei 1787 tenslotte werd benoor-den de Oostendse vaart het Nieuw Gedelf aangelegd dat, vanaf het Fort Lapin bij Brugge tot in de coupure of het Vingerling, moest dienen tot suatie van landwater. Verdere werken tot verbetering van de ha-ventoegankelijkheid bleven uit. De voorzie-ne bouw van een grote spuisluis van 60 voet dag, tussen de oesterput De Loose en de oesterput Clemmen, werd niet uitge-voerd. Het geleed, dat het water uit de Nieuwe Inundatie in rechte lijn naar de spui-sluis zou kunnen brengen, werd niet gegra-ven. Beducht voor de zeer hoge kostprijs van deze werken, weigerden de Staten van Vlaanderen alle financiële tussenkomst. Ontmoedigd door de negatieve reacties van de Staten van Vlaanderen, die het niet lan-ger duldden dat dergelijke werken door militaire ingenieurs ontworpen en gecontro-leerd zouden worden, diende Kol. De Brou in 1787 zijn ontslag in294. Raadsheer De Mahieu moest wel in 1788 toegeven dat de reeds uitgevoerde werken weinig verbetering hadden gebracht aan de geuldiepte. De kaart van J.B. De Bouge dd. 1789 toont aan dat de aanslibbing overal was toegenomen295. Peilingen van 1790 en 1791 leren ons dat in vergelijking met de sondes, genomen in 1784, de geuldiepte was gehalveerd296. In 1791 werd een plan ingediend om door vernauwing van de geul een grotere diepte te bereiken. Men schonk praktisch geen aandacht aan dit project297. Verwonderd was men dan ook niet dat De 291 A.R.A., G.R. 283 B, Brief van St. v. Vl. 23/1/1784. 292 Id., 283 A, Rapp De Brou 25/2/1785. 293 A.R.A., K.Pl. Hs. 1469 1586. 294 R.A.G., R.S.V., nieuw nr 801, Brief van St.v.Vl.

22/11/1788. 295 A.R.A., K.P. Hs. 297. 296 R.A.G., K.P. Hs. 906, 1617 en 1618. 297 Id., id. 905.

Mahieu in een rapport van 5 april 1794 zijn pessimistische perspectieven over de haven in volgende bewoordingen uitdrukte : "J'ai jeté un coup d'oeil sur le port et j'ai vu ainsi que tout le monde en convient qu'il se comble avec une rapidité alarmante et au point que dans 6 ou 7 ans les vaisseaux qui ne prennent que 14 pieds de hauteur d'eau ne pourront plus arriver jusqu'à Ostende, d'ou résultera la perte totale de notre transit et que nous devrons encore passer par les mains des Hollandais"298. Wat hij verwacht-te gebeurde. Een plan door Franse marine-officieren opgemaakt in 1804 leert ons dat aan de top van het Oosterhoofd slechts één meter en verder in de geul 0,3 tot 0,6 m water bij laag tij te vinden was. Ongestoord had de verzanding de geul kunnen dempen. Totaal nieuwe methodes moesten aange-wend worden om de haventoegankelijkheid te vrijwaren, nl. de aanleg van grote schuurkommen, wat in de daaropvolgende eeuw gerealiseerd werd. Rond 1880 kon men pas tot systematische baggerwerken overgaan.

298 A.R.A., R.v. Fin. 3940 jg. 1794.

177

Plan van de verlenging van het oosterhoofd

178

179

Zandvoordekanaal door De Brou aangelegd in 1784

180

181

Plan van de haven van Oostende, 1789

182

183

4.2

De stad herwint zijn zelfvertrouwen

In 1784 was er niet veel optimisme te be-speuren. De Handelsbeurs op het stadhuis sloot haar deuren en werd tijdens het drei-gend conflict met de Verenigde Provinciën gebruikt als militaire opslagplaats "parce que disait-on il n'y a plus d'affaires à Ostende, ainsi il n'y a plus besoin de bourse ouverte". In ruime handelskringen en bij de stadsmagi-straat heerste een geest van reactieloos de-faitisme. De schrijver van hierboven vermeld bericht, stipte aan : "ce seul raisonnement fais reconnêtre que dans l'esprit des négoci-ants, magistrats ou autres, le même défaut d'union, d'émulation subsiste présentement comme il subsistoit avant le cahos d'affaires de commerce que l'on a essuyé à Ostende pendant la guerre dernière"299. Weinig lo-vende woorden over het gebrek aan initiatief betoond door handelaars en stadsmagi-straat. Een aantal, soms ophefmakende faillisse-menten, zou ons ertoe kunnen leiden deze periode als crisisjaren te bestempelen. In december 1783 ging de Oostendse Hayaert en Cie over de kop. In 1785 noteerde men de faling van G. Mass en Cie, van Van Teck-huysen-Otgens, van Wwe Verbeke en zoon, van John Lambert. In 1786 legde Gavannan de boeken neer, evenals Fr. Bowens en Sa-muel Hayward. In december van hetzelfde jaar verklaarde Jn. Forcade Zoon : "qu'il se trouve hors d'état et dans l'impossibilité d'accomplir ses engagements et de satisfaire en entier ses créditeurs". Vermelden we tenslotte de faling van Inchass en Cie. in 1791 en van Mendes-Fonteyne in 1793. Dat de huurprijzen van gebouwen een indi-cator zij voor de economische evolutie, is een gekend feit. Uit een brief van eerste sche-pen J.B. Hoys van 23 juni 1784 maken wij op dat : "le prix des maisons ne diminue pas

299 A.R.A., G.R. 283 A, Remarques sur le local d'Ostende

8/7/1785.

beaucoup, mais celle des chambres bien et à tout prix"300. De gedaalde trafiek, maar meer nog de on-zekerheid i.v.m. de wisselende politieke toestand leidde verder tot een daling van de huurprijzen. Het "British Hotel" in de West-straat in 1786 nog verhuurd aan 60 gouden louis, haalde in 1791 slechts 50 gouden louis301. De herberg "Den Hert" in de Weststraat in 1792 verpacht aan 500 g. per jaar, werd in 1796 aan 450 g. verhuurd302. Het "Hotel Sint-Patricius" vanaf 1 mei 1786 verhuurd aan 500 g. per jaar, werd vanaf 1 mei 1788 slechts aan 400 g. per jaar ver-huurd303. Nog sterker was de daling van de huurprijzen aan de Visserskaai. Pr. Huil-mand kreeg in 1783 nog 1.380 g. als huur voor "De Corvette". In 1786 moest hij zich tevreden stellen met 600 g. en met de clau-sule : "dat byaldien den tydt versleght ofte de huyspaght in prys verminderden" de nieuwe huurster, Grace Jacobs, in volgende jaren slechts 500 g. te betalen had304. Ook de huurvoorwaarden veranderden. De tijd was voorbij dat huurders gretig aan-vaardden op eigen kosten verbeteringen aan te brengen aan gepachte huizen. Nu waren zij eisende partij geworden. Eige-naars van hun kant werden ook meer kies-keurig. In vele contracten werd aangestipt dat het verhuurde goed niet als herberg mocht uitgebaat worden. Ook de onder-verhuring werd beperkt, vooral dan t.o.v. personen van lichte zeden. Zo werd in een huurcontract van een huis in de Sint-Sebastiaanstraat in 1786 de clausule opge-nomen dat de pachter "niet daerinne te logeren mag niet meer directelyck ofte indi-rectelyck eenige dochters ofte vrauwen van

300 Id., 283 B. 301 R.A.B., Not. Oost. V.C. 40/54, 7/3/1786 en 41/150 nr

134. 302 Id., 41/163 nr 33. 303 Id., 40/64 nr 111 en 40/66 nr 40. 304 Id., 41/117 nr 695 en 41/124 nr 32.

184

plaisir van sleght gedrag faeme ende reputa-tie"305. Al de voornoemde elementen zouden ons ertoe kunnen leiden een negatief oordeel te vormen over de heersende toestanden te Oostende. Maar na 1785 vallen tal van po-sitieve elementen aan te wijzen die aantonen dat Oostende aan dynamisme herwon. In Oostende bleef men geloven in een beloft-volle toekomst. Stadsdrukker J. Rodenbach liet in de zomer 1785 in commerciele krin-gen een prospectus verschijnen waarin hij mededeelde dat hij vanaf 1 oktober 1785 zou starten met de publicatie van een lokaal blad dat tweemaal per week zou verschijnen onder de benaming "Courrier d'Ostende" en allerlei politiek en economisch nieuws zou brengen. Of dit blad ooit van de drukpersen rolde we-ten wij niet. Geen enkel exemplaar van dit blad is bewaard gebleven. Zeker is het dat de belangstelling voor Oostende bij het pu-bliek na 1783 niet was wegeëbd. Gravures zoals die van A. Daudet naar het schilderij van Fr Balthazar Solvyns in 1784 gemaakt en zichten gegraveerd door Ls Jos. Masquelier in 1787 gepubliceerd kenden een internatio-naal succes. Ontegensprekelijk droegen zij ertoe bij om een beeld van Oostende als havenstad te propageren. Oostende kon stellig bogen op een sterke bevolkingsaangroei, op een toenemende diversificatie van haar economisch leven, op het bereiken van een hoger welvaartspeil en op een verdere uitbreiding van haar gebou-wenareaal.

305 Id., 40/54 4/5/1786.

185

186

187

4.2.1 BEVOLKINGSAANGROEI Cijfergegevens van ongelijke waarde laten ons toe slechts bij benadering een inzicht in de bevolkingsevolutie te verkrijgen. Van Lerberghe schatte in 1784 de stadsbe-volking op 7.075, waaronder 75 religieuzen en 500 protestanten306. Bij een aanvraag om gronden te mogen aankopen voor de aanleg van een nieuw kerkhof, werd door de magi-straat een bevolkingscijfer van 7.000 paro-chianen opgegeven. Protestanten, Joden en niet-gelovigen waren in dit cijfer niet opge-nomen307. Bij een telling doorgevoerd in 1785 om een belasting voor stadsverlichting te innen, kwam men slechts aan 6.703 in-woners. Tijdelijk in de stad verblijvende per-sonen werden wellicht uit de telling wegge-laten308. Naar een vergelijkende tabel, opgemaakt in 1801, zou Oostende in 1789 een bevolking van 14.851 inwoners hebben gehad309. Dit betekent dat de bevolking in enkele jaren tijd meer dan verdubbeld was. Een rapport van de magistraat van 1792 vermeldt dat de be-volking sinds enkele jaren meer dan verdrie-voudigd was, wat de geloofwaardigheid van het cijfer opgegeven in 1789 zou kunnen bevestigen310. In 1793 werd bij benadering een cijfer van 10.000 opgegeven311. Met nadruk willen wij erop wijzen dat de bevolkingsaangroei in Oostende vooral plaatsvond na 1783, dus na de economische "boom" en dat de groei en de geplande ontplooiing van de stad eerst definitieve vorm kregen na de jaren van onvoorstelbare handelsactiviteit. Deze bevolkingstoename tot 1789 moet toegeschreven worden ener-zijds aan een hoger geboortecijfer in een stad met een overwegend jonge bevolking, anderzijds aan de inwijking die de hoofdfac-tor van de aangroei gebleven is. Deze inwij-king werd in de hand gewerkt door de ver-dere liberaliseringspolitiek van de regering. De onkosten voor opname in de burgerij werd systematisch gereduceerd en tenslotte geannuleerd. Het inschrijvingsrecht werd op 5 juni 1784 teruggebracht op 9 g. 9 st. en

306 A.R.A., G.R. 1339 A 14/5/1786. 307 Id., 285 A. 308 Bowens II 225. 309 R.A.B., Leiedep. 1569. 310 A.R.A., G.R. 284 A 23/2/1794. 311 R.A.G., varia 1779, 27/1/1793.

op 7 augustus 1785 op 5 g. 15 st.312. Het decreet van 31 augustus 1786 bepaalde dat eenieder zonder storting van enige waar-borg tot het poorterschap moest toegelaten worden tenzij de stad uitzonderlijke redenen tot weigering kon voorleggen313. Ook de opname in een ambacht verliep vlotter. Iedere arbeider kon bij een ambacht aansluiten zonder enige formaliteit, tenzij de betaling van de jaarlijkse voorziene bijdrage.

312 A.R.A., G.R. 283 A. 313 Id., 284 B.

188

4.2.2 OP WEG NAAR EEN MEER GEVARIEER-

DE ECONOMIE EN GEWIJZIGDE SOCIAAL - ECONOMISCHE STRUCTUREN Zoals hoger vermeld was de handelsvaart een steunpilaar van het economisch leven te Oostende gebleven en de visserij een steun-pilaar geworden. Vanaf 1783 was het za-kenleven op een lager pitje gaan branden. Na de chaotische drukte van de voorbije ja-ren werd dit als een normalisatieverschijnsel ervaren. Opnieuw kwam de regering tussen om het ingedutte zakenleven wakker te schudden. Op haar bevel van 13 juli 1785 werd de beurs opnieuw geopend. Een rui-mere bekendheid werd gegeven aan de ha-venbeweging en de goederenverhandeling. Lijsten van in- en uitvarende schepen en van openbare verkopingen werden niet alleen in de beurs uitgehangen maar ook in hotels en herbergen om het handelsleven opnieuw te stimuleren. Naast gekende Oostendse firma's speelden vooral Engelse firma's een doorslaggevende rol. In 1789 telde Oosten-de 57 negocianten die 162 personeelsleden in dienst hadden en 12 scheepsbevrachters met 49 bedienden. 126 scheepskapiteins woonden in de stad314 . In 1793 waren er nog altijd 55 kooplieden actief, één vijfde onder hen waren Britten315. Ook de visserij deed het opperbest, zorgend voor een ruime werkgelegenheid voor zee-lieden en een grote visaanvoer. Het industriële leven bleef op volle toeren draaien. Vooral industrietakken gericht op de handelsvaart en visserij kenden een grote activiteit. In 1789 verschaften 8 meester-scheepstimmerlieden werk aan 60 arbeiders. 52 touwslagers vlochten koordwerk in de 6 lijndraaierijen van het Hazegras. 50 mannen herstelden of vervaardigden zeilen in 8 zeil-makerijen. 20 kuipers met 62 helpers staken tonnen en kuipen in elkaar316 . Stokerijen kwamen tot bloei. In 1785 waren er 80 wijn- en jeneverhandelaars die de En-gelse smokkelschepen bevoorraadden in likeuren die zij zelf distilleerden, kleurden en kruidden naar de wens van de Britse cliën-ten317. 6 meestermetsers met 30 handlan-

314 R.A.B., Leiedep. 1569. 315 Den Oostendschen Weg-wyzer dienende voor 't jaer

O.H. 1794. 316 R.A.B., Leiedep. 1569. 317 A.R.A., G.R. 284 A, Brief van magistraat 19/11/1785.

gers en 19 meestertimmerlieden met 106 helpers, allen in de stad woonachtig, waren in de bouwsector werkzaam naast een aan-tal bouwvakkers van buiten de stad afkom-stig. Bloeiende middenstandbedrijven lagen ver-spreid over de stad. In 1789 waren er in Oostende 19 beenhouwers en spekslagers, 38 bakkers, 49 kruidenierswinkels, 24 kleermakers met 75 naaisters, 23 schoen-makers met 72 helpers. Luxe- of modeza-ken ontbraken evenmin. Men had er twee goudsmeden, 5 horlogemakers, 14 prui-kenmakers en 20 modisten318. Totaal nieuw was het openen van patisseries in onze stad. De eerste "pataciers", "patis-siers-confiseurs" of "taartebakkers" die zich hier kwamen vestigen waren afkomstig uit Zwitserland, meer bepaald uit het plaatsje Laufen in het canton Graubunden. De eer-ste die een patisserie opende was Pierre D'Albert uit Laufen. Hij vestigde zijn zaak op de noordkant van de Grote Markt, ten westen van de Grote Wacht in één van de twee huizen die toehoorden aan Wwe. Ne-donchelle. Omdat deze weduwe haar hui-zen wou vernieuwen was hij verplicht in juni 1786 dit pand te verlaten en zijn intrek te nemen op de noordkant van de Grote Markt, in het derde huis ten oosten van de Kattestraat. Dit huis werd al gauw bekend als "Maison des Patissiers Suisses"319. Aangemoedigd door het succes van zijn bedrijf, opende Pierre D'Albert vanaf 1 no-vember 1786 samen met een zekere Can-theny een soort koffiehuis of tea-room in een huis van aannemer Dossaer, gelegen op de zuidoostelijke hoek van de Witte Non-nenstraat en de Kerkstraat, waar heel wat later het gekende huis "De Olifant" zich zou installeren320. Dit koffiehuis droeg oor-spronkelijk de naam "Le Grand Café Suis-se", wat later "Le triomphe du bon sens" en in 1791 "Le Grand Café Impérial". In maart 1791 was er ruzie ontstaan in het "Maison des Patissiers Suisses" ; Cantheny wou zijn twee medewerkers Jean Grootman en Chr. Caderas de laan uitsturen, maar D'Albert kon het geschil beslechten. Deze Caderas, ook afkomstig uit Laufen, was na een kort verblijf te Rijsel in 1780 of

318 R.A.B., Leiedep. 1569. 319 R.A.B., Vrije 17156, 193. 320 R.A.B., Not. Oost. V.C. 40/64, 278.

189

1783 te Oostende neergestreken321. Na de dood van D'Albert in 1791 droeg zijn we-duwe de uitbating van het koffiehuis over aan J. Cantheny. "Le Grand Café Imperial" verkeerde kort daarop in financiële moeilijk-heden en sloot zijn deuren. Het ruime huis werd betrokken door de dochter van de ei-genaar Colette Dossaer die met de negociant Michel Fonteyne was gehuwd. Op 5 juni 1792 richtte Caderas samen met J. Arquint, ook uit Graubunden afkomstig, een ven-nootschap op waarbij hij de uitbating van het "Maison des Patissiers Suisses" overnam samen met een zekere Forarms, terwijl Ar-quint op 1 mei 1792 een patisserie opende op de westkant van de Kapellestraat, twee huizen bezuiden het "Hotel de la Cour Impé-riale", het latere "Hotel de la Marine" op de zuidwestelijke hoek van de Ooststraat322. In 1796 telde Oostende twee patisseries door Zwitsers uitgebaat, nl. door Caderas en Arquint op de noordkant van de Grote Markt en door Forarms en J. Van Garoit op de westkant van de Kapellestraat. Op 11 november 1796 zegde Caderas het contract op en vestigde zich op de zuidhoek van de Sint-Sebastiaanstraat en Kapellestraat in de "Sterre" die naast het gelijknamig ho-tel in de Sint-Sebastiaanstraat gelegen was323. Drie nieuwe brouwerijen zagen het daglicht. Nieuw was de brouwerij "De dubbele Arend" die Daniël Pieters in 1784 liet op-trekken langs de Jozefstraat tussen de Aarts-hertoginne - en de Werfstraat324. Nieuw was eveneens de brouwerij "St Joris" door Oliver Walsh en G.T. Roselt opgericht in 1791 op de oostkant van de Kapellestraat in het midden tussen de Zwarte Nonnen- en de Kleine Kerkstraat op het terrein waar vroeger het huis "Het Dobbel Cruys" had gestaan325. Nieuw was tenslotte de brouwerij door de gewezen aannemer J.B. Deplancke ge-bouwd in 1792 op de hoek van de Polder- en de Lijndraaierstraat die later zou uitgroei-en tot de beroemde "L'Espérance" van Jean326. Intussen had Van Halme in 1787 zijn brouwersactiviteit overgebracht naar het noorden van de stad op de oostkant van de Kalvermarkt juist bezuiden de Grote Zout-

321 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/70, 16. 322 Id., 41/150, 87. 323 Id., 41/153, 24. 324 Id., 45/33, 5288. 325 Id., 40/60, B, 132. 326 Id., 40/192, 14.

keet. Dit werd de brouwerij "De Klokke". Deze nieuwe brouwerijen vervingen als het ware drie brouwerijen die tijdens deze peri-ode verdwenen. Jos Cosyn liet op 28 juni 1781 weten dat hij "uyt zyne brouwerye scheidende zyn brouwketels, tonnen en rosmolen" te koop aanbood327. In 1781 werd alle activiteit in de brouwerij "De Wei-reld" op de noordkant van de Breidelstraat gestaakt. Hier vestigde zich tijdelijk het voornaam tabaksbedrijf van Standaert dat met twintig man werkte, maar in 1783 over de kop ging. De oude brouwerijgebouwen werden tot twee winkels verbouwd. Op 14 mei 1785 werd de oude brouwerij "Den Keyzer" door Marie Van Oppermeersch, Wwe. Pr. De la Faillie, verkocht aan J. Fottrell die dit gebouw veranderde in een luxueus handelshuis. Totaal nieuw waren ook de zoutziederij van Jac. Coolens in de Aartshertoginnestraat, de suikerraffinaderij van Herries - Keith in de Josefstraat, de traankokerijen van Ricour en Holm en de lijndraaierijen op het Hazegras. Deze nieuwe industrieën onderlijnen het best het belang dat Oostende als industriele havenstad verkregen had328. Om te voorzien in de groot gebleven be-hoefte aan logiesmogelijkheden voor vreemdelingen werden twee huizen ver-bouwd tot hotels en één bestaand hotel hoger opgetrokken. Jud. Reynier, eigenaar van een groot huis op de oostkant van de Kerremelkstraat, tussen de West- en Sint-Sebastiaanstraat, liet een grote koetspoort maken uitgevend op de Sint-Sebastiaanstraat en zorgde voor de aan-bouw van drie stallingen voor 16 paarden. Hij verhuurde dit huis in 1784 aan Jos. de Wieras die er de hostellerie "Den Koning van Vrankrijk" installeerde, die aankomst- en vertrekplaats werd van de diligence voor Brugge329. In 1789 gaf Jn. Forcade het huis waarin hij woonde op de noordkant van de Zwarte Zustersstraat in huur aan Jos. Baylis die voorheen het "Engels Hotel" uitbaatte op de Groentemarkt. Jos. Baylis richtte hier het "Hotel d'Angleterre" op dat hij met Engels personeel uitbaatte330. Dit hotel in de 19de eeuw bekend als "Hotel de Suède", later als 327 Gazette van Gend. 328 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/302, 75. 329 Id., 40/52, 21/9/1784. 330 Id., 41/127, 301.

190

"Hotel de Berlin" kwam in handen van de familie Jean. Na het vertrek van Jos. Baylis liet Guil. Lewis het "Engels Hotel" op de Groentemarkt met één verdieping ophogen. Alzo telde dit hotel 22 kamers, waarvan er 12 van schouwen voorzien waren. Aan de kant van de Kapucijnenstraat werd een bil-jartzaal ingericht, die ook als danszaal kon gebruikt worden. Het hotel werd uitgebaat door Mary Bull, de uit de echt gescheiden vrouw van Jos. Baylis331. De zomerse badmode kende verder succes, zodat William Hesketh in 1784 bij zijn bad-wagens een "loge ou cabane temporaire et amovible" liet plaatsen332. Door zijn economische bloei oefende Oostende een steeds grotere aantrekkings-kracht uit op het omliggende. In 1789 kwamen 650 mensen dagelijks naar Oosten-de om er in diverse sectoren te gaan werken. Oostende was daarenboven een regionale marktstad geworden. Op marktdagen zak-ten tal van mensen uit de omliggende dor-pen naar Oostende af om hun agrarische en kleinambachtelijke producten te verkopen. Uit de rijke verscheidenheid van goederen die Oostendse winkels aanboden, konden zij aankopen wat in hun dorp niet te vinden was. Door het intenser geworden contact tussen stad en platteland, kende o.m. de groenteverbouw in de streek van Oudenburg en op de duin- en polderrand van Middel-kerke-Westende een aanzienlijke uitbreiding. De diversificatie en de intensiteit van het economisch leven brachten een zekere graad van welvaart in de stad teweeg en wijzigden de sociaal-economische structuur ervan. Naast de zeer begoede eerder kleine klasse, van groothandelaars was een nieuwe groep kapitaalkrachtigen ontstaan van rijk gewor-den middenstanders. Deze speelden bij de verdere uitbouw van de stad een belangrijke rol. Oostende was een microkosmopolitische stad geworden waar vreemdelingen, van welke nationaliteit of gezindheid ook, zich thuis voelden. Velen onder hen trouwens waren met Oostendse vrouwen gehuwd. Het Tolerantieëdict in 1781 uitgevaardigd droeg bij om een zekere openheid en ver-

331 Id., 41/146, 156. 332 A.R.A., G.R. 283 A, 21/6/1784.

draagzaamheid in de Oostendse gemeen-schap te bevorderen. Naast de dominante groep rooms-katholieken ontstonden een belangrijke groep anglikaanse-protestanten en een kleinere groep israëlieten en vrijmet-selaars. Op 18 december 1783 kwamen 80 protes-tanten samen in het "Engels Hotel" op de Groentemarkt om tot de vorming van een kerkgemeenschap over te gaan. Op 8 ja-nuari 1784 lieten zij aan het stadsmagistraat weten dat zij als hun "pasteur " Jn. Trevor hadden aangeduid en zij een appartement hadden ingericht in het vroegere magazijn Kritsard dat rechtover het Bijlandershuis in de St Franciscusstraat stond, om er tijdelijk hun erediensten te houden333. Op 11 januari 1784 hielden de protestanten er hun eerste godsdienstplechtigheid. Op 18 januari 1784 werd er het eerste kind gedoopt. Op 1 februari namen "de gere-formeerden hun eerste "naghtmael wan-neer den eersten houwelyke ban aldaer uytgeroepen wierd"334. Intussen hadden zij bij het stadsbestuur een nominatieve lijst van hun geloofsgenoten ingediend. Hierop prijken 113 namen van protestanse Oos-tendse burgers, vooral van Britse origine. Deze gemeenschap telde in 1784 een vijf-honderdtal leden wat toch een belangrijke religieuze groep vormde335. In augustus 1789 verhuurde Alex Hubbert aan T.W. James Prichard, de nieuwe "Réverend mini-stre de la chapelle protestante", een huis op de noordzijde van de Witte Nonnenstraat "vis à vis du couvent des Soeurs Blanches". Dit huis stond in de buurt van het terrein dat de protestanse gemeenschap gekocht had om er hun tempel te bouwen, nl. op de Koolmarkt bezuiden de Babylonestraat336. Van de bouw van een protestanse kerk op die plaats kwam er echter niets terecht. Wel slaagden zij erin in 1785 een afzonder-lijke door muren omsloten begraafplaats toegewezen te krijgen op een driehoekig terrein gelegen op de grens van Mariakerke bij de splitsing van de Duinenweg en de Torhoutse steenweg, terrein dat eigendom was van Belleroche337.

333 Bowens II, 220 en R.A.B., Vrije 17156 fo. 57. 334 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/147. 335 Bowens II, 220 en R.A.B., Vrije 17156 fo. 57. 336 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/147. 337 A.R.A., C.M. 1230.

191

Permanent te Oostende verblijvende joden waren niet zo talrijk. Joodse handelaars zak-ten tijdelijk naar Oostende af vooral op spe-ciale marktdagen, ingericht na aankomst van schepen uit Indië of Amerika. Aanvragen voor de bouw van een synagoge hebben we niet teruggevonden. Wel kreeg de joodse gemeenschap op aanvraag van de Portugese jood Salomon Mendes bij decreet van 10 maart 1788 de toelating om een klein kerk-hof aan te leggen voor afgestorven geloofs-genoten die te Oostende woonden338. Dit kerkhof strekte zich spievormig uit op de zuidkant van de Torhoutse steenweg even buiten de Westpoort339. Onder de Britten die zich te Oostende waren komen vestigen waren ook een aantal vrij-zinnigen. Deze kwamen wellicht reeds in 1782-1783 samen in een herberg met een veelzeggend uithangbord "De Wapens der Franc-Maçons" van Samuel Barryck340. Vast staat dat op 25 april 1784 in de "Ship Tavern" van William Hesketh op de Vissers-kaai een Engelse loge van vrijmetselaars werd gesticht "The Imperial Lodge of Austri-an Flanders" met het Engels als voertaal. Deze loge bleef te Oostende actief tot 1803. 12 september 1784 wordt beschouwd als de officiële datum van de oprichting van de Oostendse loge "La Loge des trois niveaux établies à l'orient d'Ostende" met het Frans als voertaal. Het was een kleine loge die in 1786 28 leden telde, een internationaal ka-rakter en een overwegend rooms katholieke signatuur had. Religieuze of politieke discus-sies hoorden niet tot hun tempelactiviteiten. Banketten werden er wel gehouden en men concentreerde zich op liefdadigheidswerken. Bij de centralisatiepolitiek van Jozef II werd het Oostendse atelier in december 1786 de-finitief gesloten. De logeleden stapten over naar de Cercle Littéraire waarin zij in 1793-1794 de leidinggevende en grootste groep vormden341. Oostende was een stad waar in kringen van de hoge burgerij de nieuwe ideeën van de Verlichting waren doorgedrongen. Vanaf 1 mei 1787 gingen de intellectuelen in de Cer-cle Littéraire debatteren over de nieuwe ge-dachtenstromingen, over moderne weten-

338 R.O.P.B.A. derde serie XIII, 158. 339 R.A.B., Wat. Blankenberge portef 54, 924. 340 R.A.B., Vrije 17174 fo. 110. 341 Van Tomme II.

schap en techniek342. In menige biblio-theek, zoals deze van J.B. De Neve, waren werken te vinden van Voltaire, Rousseau en de Montesquieu343. Ondanks het feit dat er toen in Oostende ook verdoken armoede heerste en het fe-nomeen dat wij nu "sleutelkinderen" noe-men bestond, kinderen die in groepsver-band wat eten en warmte zochten in de kookhuizen van de kaai, toch was Oostende een blije, feestelijke stad die tuk was op parades van schuttersgilden, op feesten gehouden door de 17 ambachten van de stad, op processies, kermissen en mark-ten344. De burgerij zocht ontspanning in toneelvoorstellingen, comedies, tragedies, opera's, vooral door vreemde "directeurs de spectacles" opgezet. Normaal werden er twee tot drie voorstellingen gegeven tussen midden oktober en vastenavond van het volgende jaar. Bals en redoutes ingericht in de voornaamste hotels, trokken veel bemid-delde danslustigen aan. Bals masqués en non masqués rond half vasten vormden het hoogtepunt van het volkse plezier345. Kal-mere muziekliefhebbers konden hun gading vinden in winterconcerten die iedere week van 1785 op het stadhuis plaatsvonden346. Ook herbergen deden gouden zaken. In het kader van een liberaliserende economie verplichtte de regering de stad op alle aan-vragen tot het openen van nieuwe herber-gen in te gaan, op voorwaarde dat de aan-vragers poorters waren van de stad en van goed zedelijk gedrag. Wat dit laatste be-treft vroeg de regering niet te veeleisend te zijn : "sans une rigueur qui dégouterait les étrangers". De stad verzette zich halsstarrig tegen deze maatregelen en liet opmerken dat het aantal herbergen zo was toegeno-men dat zij : " étaient plus fréquentés et les cabaretiers ne plus à même de gagner de quoi... tous les étrangers devenues à tenir cabaret et ont finis par tenir une maison suspecte". Thomas De Grysperre steunde de stad hierbij en liet op 26 juli 1784 aan de Geheime Raad weten : "que dans toutes les villes bien policées doit être circonstrite l'abondance de ces cabarets et tavernes qui

342 U.B.G., Hs. 3385, 1517. 343 Id., 200 en 201. 344 R.A.B., Vrije 17175, fo. 39-40 en 62r –64v. 345 Y. Mertens-De Langhe, op. Cit. ; R.A.B., Not. Oost.

V.C. 41/163, 53. 346 R.A.B., Vrije 1756, fo. 118.

192

Oostendse herbergen, zuidoost, 1780-1800 1. De Kroone

2. De Stad Antwerpen

3. De Fortuyne

4. De Corvette, Cavette, Ship Tavern, De Zwaan, Wit Huys

5. Het Geel Huys

6. Brittania, De Verrekijker

7. De Zwarten Leeuw, The Hope

8. Het Waterhuys

9. Den Koning van Engeland

10. Schippershuys

11. De Wapens van Zweden, De Stad Londen

12. De Gouden Poorte

13. Den Koning van Zweden

14. De Vos

15. De Basseville van Duynkerke, De Zeemeeuw

16. De Geuzen Kerke, De Stad Rotterdam

17. De Arke van Noë

18. Het Casteel van Doveren

19. Het Hollands Schippershuys

20. Den Admirael van Vlaenderen

21. St Andries

22. Het Lammeken

193

Oostendse herbergen, zuidoost 1780-1800

194

Oostendse herbergen, noordoost, 1780-1800 1. Oost Indiëvaarder of Oostindisch schip

2. Het Vrije, Britisch Hotel, Wit Huys

3. Den Hert

4. De Drie Matroozen

5. Den Koning van Vrankrijk

6. De Gloeyende Oven

7. De Kleine Papegaai

8. St Joseph

9. De Papegaai of De Groene Papegaai

10. Den Swerten Hond, De Keyser

11. De Dobbelen Arendt

12. Het Blauw Anker

13. Den Keyzer, Het Gouden Hoofd

14. Het Wit Paard

15. Den Trompetter

16. St Niklaas

17. Den Naam Jesus

18. De Hollandsche Flagge

19. De Roose

20. St Sebastiaan

21. Het Gouden Hoofd

22. De Gouden Appel

23. De Sterre

24. De Drie Sleutels

25. De Kamer van Commerce

26. Le Grand Café

27. De Dry Swaentjes

28. De Conciergerie

195

Oostendse herbergen, noordoost 1780-1800

196

a toujours facilité la crapule, la débauche et le libertinage, qu'il n'est pas si petit gargosier et vendeur d'eau de vie qui ne qualifie au-jourd'hui sa très mince taverne d'hotellerie et d'auberge"347. Niets mocht echter baten. Al wie een herberg wilde openen verkreeg hier-voor de toelating. Hoeveel herbergiers aangesloten bij de ne-ring der vrije herbergiers er in die periode in Oostende waren, is niet te achterhalen. Het cijfer zal wel de 120 hebben overschreden. Hierbij moeten nog een aantal zogenaamde onvrije herbergiers gerekend worden die zonder neringsrecht, noch accijns te betalen, drank konden verkopen ver beneden de prijs die de vrije herbergiers voor consumpties vroegen. In een protest van de deken van de nering der vrije herbergiers tegen deze oneerlijke concurrentie in september 1787 bij de magi-straat ingediend, gaven zij de lijst op van 55 herbergiers die "in het zwart" een aardige stuiver konden bijverdienen. Rond de militai-re kwartieren telde men er 6, in de Lange-straat 8. Zelfs in de Lijnbaanstraat trof men er 8 aan348. Heel wat herbergen schakelden ook over naar een meer winstgevende activiteit. Het werden bordelen en " suspecte huysen". In een haven - en garnizoenstad was het normaal dat men er "huysekens van plezier" aantrof. Oogluikend stond het stadsbestuur het bestaan van "huysen van prostitutie en débauche" toe voorzover deze niet in de buurt van kerken, kloosters, openbare ge-bouwen of op marktpleinen en voorname straten waren ingeplant. Deze speciale te-huizen rezen dan ook vooral aan de stads-rand op, in de buurt van de stadspoorten. Aan de Westpoort waren er huizen te vinden voor "minnespel ", in het begin van de Lan-gestraat, huidige Madridstraat en langs de Torhoutsesteenweg. Aan de vroegere Kaai-poort vond men ze, evengoed op de Vissers-kaai als in de Kleine Kaaistraat en in de Leu-genaarsstraat of langsheen de Jozefstraat tussen het kerkhof en de Kaaistraat. In een bijdrage, gepubliceerd in Oostendiana III, weet dhr L. Danhieux ons te vertellen dat, naar gegevens door de plaatselijke geeste-lijkheid aan het bisdom overgemaakt, Oost-ende reeds in 1783 47 ontuchthuizen telde

347 A.R.A., G.R. 283 A. 348 R.A.B., Vrije 17157, fo. 16r-17v.

en die te vinden waren "non seulement dans les endroits à l'écart, mais au centre et dans les meilleures rues de la ville". Met een zekere permissiviteit was de stad van haar vroegere politiek afgeweken en had het bestaan van huizen waar "lichtmeisjes" of "filles de plaisir" zich ophielden, in het stadscentrum getolereerd. Het meest be-faamde bordeel was het "Wit Huys" dat op de zuidkant van de Weststraat ten westen van het hospitaal stond. In 1785 werd het door het Britse duo Mary Gadess en Sarah Smith tot een luxebordeel ingericht waarin in hoofdzake Engelse lichtekooien hun charmes aan een kieskeurig internationaal publiek aanboden349. Een aantal veelal vreemde pooiers beheersten dit decadent wereldje van prostitutie, waarin vrouwen-handel ook toen reeds bestond350. Onder de diverse groepen vreemdelingen die te Oostende verbleven viel de Britse groep op door zijn aantal en zijn dynamis-me. Britten vinden wij terug in alle econo-mische sectoren, handel, visserij, industrie, hotelwezen, badtoerisme, veelal als leiding-gevende figuren. Maar onder hen trof men ook kleinhandelaars, ambachtslieden en eenvoudige arbeiders aan. Hun invloed in alle geledingen van de Oostendse maat-schappij viel niet te negeren. Door hun aan-tal en inbreng van eigen zeden en gewoon-ten gaven zij een speciaal cachet aan het stadsleven. Een Fransman die in 1792 te Oostende verbleef, merkte op dat : "une grande partie de la ville est habitée par des originaires Anglais. Ce ne sont pas seule-ment des négociants, et des courtiers, mais aussi des détaillants, des artisans. Il en exis-te un tel nombre qu'il est aisé de reconnai-tre dans les moeurs et habitudes du pays une analogie sensible avec les moeurs et les usages des habitants de la Grande Bretag-ne"351. De onverwachte bevolkingsaangroei in een stad die Britse allures had aangenomen, de verruiming en de diversificatie van het eco-nomisch leven tijdens deze periode, waren het bewijs dat men te Oostende, na een korte periode van ontmoediging, opnieuw

349 Id., 17155, fo. 41-47. 350 Id., 17176, fo. 31v-35 en 55v-59r. 351 R.A.B., Leiedep. 2801, Notes pittoresques Georg For-

ster, Ansichten vom Niederrhein, von Brabant, Flan-dern, Holland, England und Frankreich im April, Mai und Junius 1790.

197

was gaan geloven in een beloftevolle toe-komst van de stad. De verdere stadsuitbouw was de meest opvallende getuigenis van dit herwonnen zelfvertrouwen.

4.2.3 DE TWEEDE 18DE EEUWSE UITBREI-

DING VAN HET STADSTERRITORIUM Zoals hoger vermeld kende Oostende een eerste uitbreiding van haar grondgebied in 1780, wanneer de gronden onmiddellijk aansluitend bij het eerste handelsdok bij de stad werden gevoegd. De aanleg van twee nieuwe kommen en van de nieuwe stad bezuiden de kommen vergden opnieuw een wijziging van haar grenzen met Het Brugse Vrije. Op 20 en 21 oktober 1784 gingen de stad en het Vrije over tot de verplaatsing van de drie zuidelijke paalstenen om de nieuwe grenslijn vast te leggen. Deze liep van de zuidwestelijke hoek van de oesterput van Pr. Pollet op de linkeroever van de geul bezuiden de Zoutkaai naar de zuidoostelijke hoek van het Nieuw Retranchement rond het Hazegras, volgde deze gracht voorbij de Sint-Catherinepoort, liep verder door langs de zuidkant van de Leffingestraat rond een weide die aan de stad toebehoorde en sloot verder noordwaarts aan bij de reeds vroeger vastgelegde grens. Aldus kwamen de oes-terputten De Loose, Clemmen en Pollet, het achterland van de Zoutkaai, het latere Ha-zegras en de twee pas aangelegde kommen onder de jurisdictie van de stad. Bij decreet van 27 november 1784 werd deze nieuwe grenswijziging bevestigd352 .

352 R.A.B., C.M. 1228, Vrije 4309 A.R.A., G.R. 283 A en

K. Pl Hs. 2446.

198

4.2.4 DE RENOVATIE IN DE OUDE STAD Bij de nieuwbouw in de oude stad ging het om dezelfde omvormingen als deze in de vorige periode gerealiseerd nl. om het ver-hogen van gebouwen, om volledige ver-bouwingswerken, om het optrekken van gebouwen op braakliggende gronden. In de lijst van de gedateerde bouwvergunningen, verleend tijdens deze periode, komen er een 25-tal voor die betrekking hebben op de oude stad. Nieuwbouw kwam in alle wijken voor. Wij zullen ons beperken tot de opgave van enkele karakteristieke verbouwingen. Op de zuidkant van de Weststraat, ten wes-ten van het hoekhuis op de Grote Markt, werd het huis van beenhouwer Jac. Hayaert in 1785 met twee verdiepingen opgetrok-ken353. De brouwerij Sint-Jacobs op de noordhoek van de Zwarte Nonnenstraat en de westkant van de Kerkstraat werd in 1785 her-bouwd354. W.J. Van Iseghem, Consul van Denemarken, die op de hoek van de Grote Markt woonde, liet in 1791 boven de inrijpoort van zijn huis, 353 S.A.O., Bouwtoelatingen 45. 354 Id., 51.

gelegen op de zuidkant van de Ko-ningstraat, nu Brabantstraat, één verdieping bijplaatsen355 . Zelfs op de zuidkant van de smalste straat van de stad, de Verlorenstraat, werd in 1794 een groot huis gebouwd, bekroond met een fronton en van stoepranden voor-zien. Dit huis werd opgetrokken op het achtererf van de herberg "De Hollandsche Flagge" die op de hoek van de Kapucijnen-straat stond356. Bij de niet gedateerde bouwvergunningen zijn er stellig ook enkele die in deze periode thuishoren. Dit is o.m. het geval met het huis op de oostkant van de Kaaistraat, ge-bouwd door de Deense zeekapitein en ne-gociant Corn. Holm. Dit gebouw van twee verdiepingen hoog had een prachtige gevel-versiering en droeg een afgerond fron-ton357. Dr. De Cormiers had zijn huis, gelegen in de Sint-Sebastiaanstraat op de westhoek van de Lijnbaanstraat, laten verbouwen, één verdieping en bekroond met een driehoekig fronton358. 355 Id., 69. 356 Id., 66. 357 Id., 80. 358 Id., 81.

199

Ook het drie verdiepingen hoge pakhuis van R. Charnock op de oostzijde van de Sint-Franciscusstraat werd omstreeks 1785 ge-bouwd359. Uit de notariële akten moeten wij opmaken dat veel nieuwbouw voorkwam, derwijze dat, behalve de tuin van Flanderin, de gron-den bezuiden de Babylonestraat, de hovin-gen bij de pastorij en het kerkhof en de ach-tererven van de Sint-Franciscusstraat in het zuidoosten van de stad, alle tot dan toe on-behuisde terreinen, met gebouwen bezet werden. Aldus werd de westkant van de Kapellestraat, benoorden de Jozef II straat, volgebouwd met herenhuizen van stoeptre-den voorzien. Notaris De Bal bouwde in 1785 zijn huis bezuiden het reeds bestaande herenhuis van Vercoustre-Flanegan. Het hoekhuis op de Jozefstraat werd door Pr. Meyns in 1786 gebouwd360. Ook de gronden tussen de Westmolenstraat, nu H. Serruyslaan, en de Jozefstraat geraak-ten deels bezet met meestal kleine huisjes. Aldus ontstond er benoorden de stadskazer-ne aan de Jozefstraat een eerste steeg "het nieuw straetjen zonder eynde" het latere "Hol van Flutol"361. Ten noorden ervan kwam de "lange gank" tot stand, die op de noordkant paalde aan een terrein door Her-ries aangekocht om er een Anglikaanse kerk op te richten wat achteraf niet gebeurde362. Het uiterste zuidwesten van de oude stad was op weg om een arbeiderswijk van steeg-jes te worden. Tot de oude stad moet ook gerekend wor-den de zuidoostzone van de Kaaistraat, die door de afbraak van de Kaaipoort als bouw-grond kon benut worden. De wallen op de oostkant van de gewezen Kaaipoort waren in 1785 nog niet gesloopt. Aan de voet er-van had men allerlei straatvuil opgehoopt, wat het zicht op de Kaaistraat, een der voor-naamste straten van de stad, volledig ont-sierde. Vermits het afdelven van deze wallen een zware financiële last zou betekenen, besloot de regering deze terreinen gratis ter beschikking te stellen van bouwlustigen, op voorwaarde dat deze de wallen zouden ni-velleren. J.N. De Waele, reder ter visserij, was de eerste die bij decreet van 24 oktober 1785 een groot terrein verkreeg bezuiden

359 Id., 84. 360 Id., 58. 361 R.A.B., Not. Oost V.C. 40/86, 136 en 41/249, 202 en

203. 362 Id., 41/163, 79.

het hoekhuis van de Kleine Kaaistraat, nu P. Pypestraat, dat in 1787 door Denis ge-bouwd werd. Hier kon hij een herenhuis bouwen, dat "concourrera à l'embellisse-ment de la ville et par conséquent à l'objet que l'Empereur a eu en vue". Zo oordeelde de Geheime Raad in zijn protocol363. Op zijn beurt verkreeg architect Pr. H. Pie-ters op 19 oktober 1787 gratis een terrein bezuiden het gebouw van J.N. De Waele. Evenwel werd hem hierbij de verplichting opgelegd onder deze gronden een aqua-duct aan te leggen om de stadsgrachten, aan weerszijden van de vroegere Kaaipoort-brug, onderling te verbinden. Pieters hield zich echter niet aan de aangegane verbinte-nis. Op 10 mei 1788 verkocht hij een deel van deze gronden "suyver en onbelast met permi om te bouwen" voor 1.800 g. aan Bern. Van der Heyde. Hierbij noteerde Pie-ters dat: "cooper sal oock geen de minste gemeens hebben met de rigole die tenmin-sten 6 voet van syn huys sal liggen". Toen Van der Heyde een bouwvergunning aan-vroeg werd hem dit geweigerd omdat de aquaduct nog niet was aangelegd. Op 13 juni 1792 werd Pieters voor de keuze ge-plaatst, ofwel de aquaduct te bouwen, of-wel afstand te doen van de gratis verkregen grond364. Waarschijnlijk koos Pieters voor het laatste voorstel, want het terrein werd door de regering gratis toegewezen aan architect J. De Ridder. Deze was immers bereid om de onderaardse riool aan te leg-gen. Het stadsbestuur steunde de bouw-aanvraag van De Ridder bij brief van 10 no-vember 1792. De Geheime Raad oordeelde echter, gezien de Franse invasie : "de faire mettre cette affaire aux actes jusqu'à ce que les circonstances permettront d'y disposer efficacement". Tussen 1796 en 1798 liet Van der Heyde zijn huis bouwen bezuiden dit van De Waele. Onder de niet behuisde terreinen van De Ridder werd een aquaduct aangelegd en wat later bouwde De Ridder een stal en legde een tuin aan op dit erf365.

363 A.R.A., G.R. 283 A en R.v. Fin. 3248. 364 Id., 284 A, F 42014. 365 Id., 284 A, F 42019.

200

201

202

203

In het gebouwenbestand langsheen de Vis-serskaai was er relatief weinig veranderd. In 1789 werd het pakhuis, dat bij het westelijk hoekhuis en de herberg van Jn. Loosen aan de smalle doorgang naar de Kaaipoortbrug stond, zo verbouwd dat het volledig in het gebouw werd opgenomen366. Jn. Verdonck van het Sas-Slykens kon op de grond, aan-gekocht op 10 mei 1792, bezuiden het Pon-tonhuisje, een pakhuis oprichten langs de stadsgracht. Dit pakhuis werd snel omge-vormd tot herberg, die later zou uitgroeien tot het bekende "Geel Huis"367. Meer noordwaarts, langs de dijkweg naar de vuur-toren zetten B. Van der Heyde, De Roo en Jac. Laneris een langwerpige keet op als op-slagplaats voor houtwaren. De gebouwen aan de Visserskaai werden tot 1794 hoofd-zakelijk ingehuurd door Britten. Het weste-lijk hoekhuis van Jn. Loosen werd uitgebaat door John Samson, "De Corvette" van Huil-mand door Hesketh en vanaf 1786 door Grace Jacobs368. Het pakhuisgedeelte ten oosten van "De Corvette" werd eerst ver-huurd aan James Soulk, in 1791 aan Th. Fox en in 1794 aan G. Werry, een "toubacqui-er"369. Vermelden wij nog dat de herberg door Ph. Devos in 1766 gebouwd benoorden het Wachthuis en in het begin van de 19de eeuw als "The Hope" bekend, in 1794, de naam "De Zwarten Leeuw" droeg370. Grosso modo was er in het leven van de ou-de stad weinig veranderd. Pleinen en straten hadden veelal hun vroegere karakteristieke eigenaardigheden bewaard. De Grote markt had wel aan drukte en aanzien gewonnen. Hiertoe droegen zeker bij de " victuaille" winkels op de westzijde, de patisseries en de tabakszaak van Vercnocke op de noordkant en het theater boven de Hoge Wacht, dat een internationaal publiek lokte. Mensen stroomden toe naar het stadhuis bij allerlei plechtigheden en naar de Conciërgerie die als hotel en verblijfplaats voor eminente be-zoekers fungeerde. Ook de bals en de re-doutes die er gehouden werden trokken veel danslustigen aan. Op de midden oostkant kende de "Boomgaert" het bezoek van zijn traditionele cliënten. Op de hoek van de Comediestraat (Louisastraat) en de Koninklij-kestraat (Brabantstraat) verbouwde J.B. De-

366 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/127, 219. 367 Id., 41/311, 95. 368 Id., 41/124, 32. 369 Id., 41/127, 180 en 41/159, 102. 370 Id., 40/62, 3/1/1794.

planque "maitre maçon et aubergiste" in juli 1791 zijn café naar de plannen van ar-chitect Trossé371. Hij kon de vernieuwde herberg verhuren vanaf 1 november 1791 aan de pas in Oostende aangekomen Zwit-ser Pr Bossio, eerst voor drie jaar en zes maanden, en vanaf 3 april 1795 nog voor 6 jaar372. De diverse verbouwingen in de oude stad hadden haar een dualistisch uitzicht gege-ven. Enerzijds had men een reeks gebou-wen in moderne trant opgetrokken met veelal gepleisterde gevels, soms met barok-ke vormen. Anderzijds vond men niet-verbouwde huizen in traditionele zoge-naamde Spaanse stijl met trapgevels en met standvensters in de dakflanken ingewerkt. Naast huizen zonder verdieping stonden huizen met één of twee verdiepingen. De hoogbouw was stellig toegenomen. Oud en nieuw, hoog en laag vond men naast elkaar in een oude stad die aan een verjon-gingskuur toe was.

371 Id., 41/151. 372 Id., 41/152, 448.

204

4.2.5 DE NIEUWE STAD BENOORDEN DE

HANDELSKOMMEN IN TIEN JAAR TIJD VOLGE-

BOUWD De recessie na 1783 had de interesse voor de behuizing van de Nieuwe Stad enigszins doen afnemen. Groothandelaars wensten wel over handelshuizen en magazijnen in deze wijk te beschikken, maar bleken afkerig te zijn tot grondaankoop en bouw over te gaan. In het Comité van de nieuwe gebou-wen besefte men best dat men, om de bouwactiviteit aan te wakkeren, beroep zou moeten doen op kapitaalkrachtige aanne-mers, huistimmerlieden en metsers, die aan geringere prijs konden werken. Men zou ook tot een zekere versoepeling inzake bouweisen moeten overgaan, wat ook ge-beurde373. Belangrijk was zeker het feit dat de Britse groep Keith-Herries in 1784 plannen indien-de om tot de bouw van een suikerraffinaderij over te gaan op de zuidoostelijke hoek van de Jozef- en Sint-Christinastraat. Zij gaven aldus blijk, vertrouwen te hebben in de ver-dere gunstige evolutie van de stedelijke eco-nomie. Hun initiatief was een aansporing tot verhoogde bouwactiviteit. Omdat hun pro-ject niet aan de gestelde normen voldeed, werden de plannen voor advies naar Brussel doorgestuurd. Thomas De Grysperre kon moeilijk te zware eisen stellen aan de mach-tige Engelse groep en begreep dat de uitvoe-ring van deze werken een ware propaganda en aanzet konden betekenen tot verdere nieuwbouw. Het bouwproject werd door hem op 7 april 1784 gunstig beoordeeld als hebbend : "une forme régulière et agréable ce qui me paraît devoir suffir dans une ville de commerce où l'on ne doit pas trop gêner les vues et projets des négociants pour ne pas les dégouter et détourner de batir sur-tout dans les circonstances présentes de la paix où le commerce n'est plus si abondant ni si lucratif que pendant la guerre"374. On-der leiding van de Engelse metsersbaas Math. Moran, kon met de bouwwerken ge-start worden. Dit lokte echter heftig protest uit van het plaatselijk ambacht. Na korte tijd werden twee woonhuizen opgezet en een raffinaderij die over twee monumentale toe-gangspoorten beschikte375.

373 A.R.A., G.R.283 B, Brief Thomas De Grysperre 7/4/1784

en Brief Hoys 23/6/1784. 374 A.R.A., G.R. 283 A. 375 S.A.O. Bouwtoelatingen 39.

In dit geval had De Grysperre twee belang-rijke toegevingen gedaan. Hij had enerzijds aanvaard dat in deze wijk een industrieel gebouw werd opgetrokken en anderzijds dat van de door hem opgestelde bouw-plannen werd afgeweken. Ook aan Ls. Ocket, die op 9 mei 1783 een terrein had aangekocht op de westkant van de Sint-Thomasstraat en uitgevend recht op de Sint-Albertstraat, stond hij toe dat deze, inplaats van een woonhuis, een "simple muraille avec des fenêtres postiches et une porte cochère" langsheen de Sint-Christinastraat bouwde376. Milieubewust weigerde Thomas De Grysper-re de inplanting van een vervuilende in-dustrie in de oostelijke zone van de nieuwe wijk. Systematisch verwees hij de aanvra-gen tot vestiging van zoutziederijen naar het uiterste westen van deze wijk of naar het Hazegras. In het voorjaar 1784 viel een groeiende inte-resse te bespeuren voor de aankoop van de nog niet verkochte terreinen. Vooral aan-nemers die in familie- of groepsverband werkten, bleken hiervoor belangstelling te hebben. Dit was o.m. het geval met de gebroeders Suys, de gebroeders Weysen, de families Vitse en Dossaer. Zij kochten grote percelen op, verkavelden deze, verkochten die verder door of bouwden er huizen op die ze achteraf verhuurden of verkochten. De resterende gronden ten oosten van de Sint-Christinastraat werden door de stad tussen september 1784 en mei 1785 ver-kocht. Het blok tussen de Sint-Christinastraat, Sint-Thomasstraat en Kei-zerskaai werd voor 20 g. de vierkante roede toegewezen aan de gebroeders Suys. De gebroeders Weysen namen aan eenzelfde prijs de resterende strook tussen de Sint-Thomasstraat, de Sint-Jorisstraat en de Kei-zerskaai over. Meestertimmerman D'Herde bekwam voor 11 g. de vierkante roede de rest van de terreinen tussen de Sint-Jorisstraat en de stadsvesten, waar in de 19de eeuw de Zuidstraat aangelegd zou worden377. De bouw kon ongehinderd ver-der gaan in de straten tussen de Keizerskaai en de Jozefstraat. Voor de bouw langsheen

376 A.R.A., G.R. 283 B, Brief Thomas De Grysperre

7/4/1784 en Brief Hoys 23/6/1784. 377 A.R.A., G.R. 283 B.

205

Nieuwe zuid en zuidwest stadsgrens, 27 november 1784

206

207

Plan van Oostende, 1785 (ARA, K.Pl. Hs 2443)

208

209

de Keizerskaai moest men wachten tot Th. De Grysperre begin februari 1785 nieuwe plannen aan het stadsbestuur zou overma-ken. Hij oordeelde immers dat : "le quai de l'Empereur par la nature de son emplace-ment fait la partie principale de toute la ville neuve". Het was zijn bedoeling van de Kei-zerskaai het pronkstuk te maken van de Nieuwe Stad, die door zijn monumentaal uitzicht en gelijkvormigheid van gevels, zou opvallen en het sprekend bewijs zou leveren van de welvaart die de havenstad had be-reikt. Op 9 februari 1785 stuurde Thomas De Grysperre de nieuwe plannen naar zijn broer te Oostende op. Zijn hoofdbedoeling bleef : "de donner à l'ensemble des batiments y faisant face le plus de régularité et d'agré-ment possible en évitant en même temps de trop gêner ceux qui y veulent batir ni de les exposer à de trop fortes dépenses"378. Tus-sen 1785 en 1789 geraakte de ganse Kei-zerskaai met gebouwen volzet, opgericht naar de zin van Thomas De Grysperre. In het kader van dit boek gaat het niet op voor ieder huis van deze wijk bouwdata op te geven. Trouwens voor vele huizen ont-breken deze gegevens. Wij willen ons be-perken tot het beschrijven van de essentiële verschillen in bouwdichtheid, geveluitzicht en gebouwenfunctie die mettertijd gegroeid waren in de nieuwe wijk tussen enerzijds de zone ten oosten van de Sint-Christinastraat en anderzijds de zone ten westen van deze straat. In de eerste oostelijke strook en langsheen de Keizerskaai trof men huizen aan die een grotere oppervlakte besloegen dan in de westelijke strook. Zij waren gerin-ger in aantal en beschikten veelal over ach-terliggende tuinen. Opgetrokken om als handelshuis te dienen, waren zij in vele ge-vallen geflankeerd door een magazijn met inrijpoort. Voor de huisdeuren lagen brede stoeptreden die aan de huizen een zeker aanzien gaven. Alle huizen van de Jozef-straat bezaten dergelijke stoeptreden. In de Sint-Thomasstraat en op de Keizerskaai wa-ren slechts drie huizen waar deze ontbraken. Om het huistype te belichten, geven wij het voorbeeld van een huis, dat met toelating van 9 mei 1785, gebouwd werd door zeil-

378 A.R.A., G.R. 283 A, Brief Thomas De Grysperre

8/2/1785, A.R.A., K. Pl. Hs. 2851.

maker J.N. Ocket op de Keizerskaai (nu Vin-dictivelaan 19)379. Het was een wijkzone waar welstellende burgers zich kwamen vestigen, binnenschippers zoals Ch. De Pot-ter, G. Poodts, zeilmakers zoals Ls. Ocket, Jac. Deweerdt, Edr. Cornelis, geneesheren zoals B. De Neve, J. De Rudder, J. Valcke, rijkgeworden aannemers zoals de gebroe-ders Suys en Weysen, de vroegere herber-gier Corn. Huilmand en renteniers zoals Jac. De Ridder. Niet alleen was het een residen-tiële wijk geworden, maar ook een groot-handelswijk waar een Ls. en Nic. Leep, Ign. De Coninck, Ch. Delmotte, Jos. Serruys, Jos. Van Iseghem, makelaars zoals een P. Ne-donchelle en Vercoustre huis en kantoor bezaten. Er waren ook belangrijke import- en exportfirma's zich bij de kommen komen vestigen. Aug. Wieland betrok vanaf 1 mei 1787 het pakhuis op de westelijke hoek van de Sint-Jorisstraat. Vanaf oktober huurde hij het huis en het pakhuis op de oosthoek van de Sint-Christinastraat vooraleer naar het Hazegras te trekken380. De firma Bine-Overman ging zich van juli 1787 tot eind april 1792 vestigen in het huis van Th. Oc-ket op de oosthoek van de Sint-Thomas-straat - Keizerskaai. Th. Ocket verhuurde dit gebouw vanaf 1 augustus 1792 aan de ta-baksfabrikant Seigneurie, die ook de molen benoorden de Westpoort had ingehuurd "voor het maelen van taback en fabriquee-ren van den zelven in snuyf". Th. Ocket mocht echter op zijn geld wachten. In het voorjaar 1793 verliet Seigneurie stiekem de stad. Hij had wel zijn meubels en een hoop tabaksstaarten in het gehuurde pand ach-tergelaten. Dit gebouw werd verder ver-huurd aan Engelse kooplieden, in 1793 aan John Mullens, in 1794 aan William Thompson381. De bekende groothandelaar en reder Al. Hubbert huurde in 1787 het huis en pakhuis van Ch. De Potter, gelegen op de oostkant van het "Hotel Sint-Andries en Sint-Barbara"382. De firma Kirkpatrick ging nog in mei 1794 de ruime gebouwen en pakhuizen betrekken in de Sint-Thomas en Jozefstraat, waarin heel wat later het huis Valcke zich kwam vestigen383.

379 S.A.O., Bouwtoelatingen 53. 380 R.A.B., Not. Oost. V.C. 40/55, 10/10/1787. 381 Id., 40/55, 60B, 61 en 62. 382 Id., 40/55, 17/9/1787. 383 Id., 40/62, 31/1/1794.

210

211

Huis van L. Ocket, west Sint-Thomasstraat, 1784

212

213

Langsheen de Keizerskaai waren slechts zes herbergen of hotels. In het midden van het blok tussen de Werf- en Aartshertoginne-straat stond een herberg door J. Pancoek in 1787 gebouwd en achteraf als bordeel uit-gebaat met een reeks "filles de plaisir". In het huis naast het hoekhuis op de west-kant van de Sint-Christinastraat was de her-berg "De Koning van Engeland", in 1788 uitgebaat door de Brit James Bacon en in 1793 door hem in huur gegeven aan de Brit James Navy. Net voor de tweede Franse inval nl. op 25 juni 1794 verkocht John Ba-con herberg en hoekhuis aan meester-metser A. Cabooter en vluchtte naar Enge-land384. Een derde zeer bekende herberg bevond zich op de westelijke hoek van de Sint-Thomasstraat en was in 1787 met aanpalen-de huizen gebouwd door de gebroeders Suys. In 1788 baatte Nic. Van Spangen deze herberg uit onder de naam "Het Schippers-huys". Enkele jaren later nam het echtpaar Fr. Duyff en Geertje Pieters Carrelboom de zaak over. Omdat beiden uit Amsterdam afkomstig waren, werd de herberg "Het Hollands Schippershuys" genoemd385. De meer volkse herberg van Lieven Dhyet stond vanaf 1787 tegen het pakhuis van Weysen aan, dat op de westhoek van de Sint-Jorisstraat gelegen was386. Een vijfde herberg werd rond 1795 bijna tegen de stadsvesten geopend door de Noor Roelof Heyde, oud zeekapitein en West-Indiëvaarder, in een huis gebouwd door metser Mich. Lambersy387. 384 Id., 41/156, 174. 385 Gazette van Gend 7/1/1788, 122. 386 R.A.B., Not. Oost V.C. 40/55, 20/2/1787. 387 Id., 40/55, 7/8/1787.

Het mooiste en meest imposante gebouw langsheen de Keizerskaai en het enige tot hiertoe bijna gaaf gebleven gebouw uit die tijd, was zonder twijfel het "Hotel van Sint-Andries en Sint-Barbara", door deze confre-rie opgericht en nu het centrale gedeelte van het O.L.Vrouwecollege. Wegens aan-slepen de moeilijkheden met de hospes van het lokaal van deze schuttersgilde, dat tot het begin gevestigd was op de oostkant van de Sint-Franciscusstraat, even bezuiden de Mo-lenaarspoorte, besloot het bestuur van deze broederschap uit te zien naar een nieuw lokaal. In januari 1785 vatte zij het plan op om aan de Keizerskaai, tussen de Aartsher-toginne- en de Sint-Christinastraat, een luxueus gebouw te laten optrekken van twee verdiepingen hoog, met balzaal, twee keukens, 27 luxe-kamers met suite, 12 ka-mers voor dienstpersoneel, een binnenkoer die tot op de Sint-Albertstraat uitliep, koer waar stallingen voor 40 paarden en stel-plaatsen voor 12 karossen voorzien werden. Om de bouw te bekostigen, kon beroep gedaan worden op de leden van deze gilde : "qui est composé présentement de tout ce qui se trouve de mieux à Ostende". Niet iedereen was in Oostende met deze plannen opgetogen. Zo schreef Ar. De Grysperre naar zijn broer Thomas De Grysperre op 20 februari 1785 dat hij het hele project be-schouwde als "une chimère Ostendaise qui ne se réalisera jamais". Hij had gelijk,alleen op het centraal gedeelte, nu O.-L.-Vrouwe-college, zou dit prachtgebouw oprijzen.

214

Een vereniging werd op 11 november 1785 opgericht die opdracht gaf aan J.B. Dossaer het terrein aan te kopen en het gebouw op te trekken naar de plannen die hij had inge-diend. De bouwaanbesteding van het "Nieuw Sint-Andries" greep plaats op 9 ja-nuari 1786. Op 24 oktober vond de over-dracht plaats van het terrein door Dossaer aangekocht, aan de 45 aandeelhouders van deze vereniging. Hoofdaandeelhouders wa-ren Ls. Ricour die 15 van de 120 aandelen bezat, Wwe. Liebaert die er 14 had en Ign. De Coninck die er 12 voor zijn rekening had genomen388. Bouwwerken en binneninrich-ting waren in zoverre beëindigd, dat de con-frerie er op 6 januari 1787 haar eerste bal kon laten doorgaan en iedere volgende zon-dag tussen 18 en 24 uur bals en redoutes voor de Oostendse high-life kon organise-ren389. De uitbating van dit prachtige ge-bouw werd een succes. Het ledenaantal van de confrérie groeide snel aan. In 1791 wa-ren 165 Oostendenaars bij deze gilde inge-schreven. Het gedeelte ten westen van de Sint-Christinastraat gelegen, had een meer com-plex karakter en minder luxueus uitzicht dan het hierboven beschreven oostelijk gebied. Het was ten dele een industriële wijk. Hier stond de suikerraffinaderij Keith-Herries aan de Jozefstraat. Tussen de Werfstraat en de hoek van de Aartshertoginnestraat had Da-niël Pieters, meester brouwer en meester kuiper, zijn brouwerij "De Dubbele Arend" in 1785 opgericht390. Op de oostkant van de Werfstraat tussen de Sint-Albertstraat en de Keizerskaai had Jac. Coolens in 1786 een zoutziederij en drie pakhuizen geinstal-leerd391. Het was een zone waar men grote pakhuizen aantrof, zoals op de westkant van de Aartshertoginnestraat tussen de Jozef - en Sint-Albertstraat het pakhuis van Keith, het "Magasin de L'Archiduchesse". Op de oosthoek van de Werf- en Jozefstraat had men het groot pakhuis van Mendes-Fonteyne, later in handen gekomen van Gregorie. Wat verder in de Werfstraat vond men het pakhuis van Van Iseghem. Woon-huizen en buurtwinkels waren er minder

388 A.R.A., K.Pl. Hs. 578, A.R.A., G.R. 283A, Brief Thomas

De Grysperre 19/2/1785, Brief Bowens 13/2/1785 en 19/2/1785.

389 Gazette van Gend 29/12/1785, R.A.B. ; R.A.B., Not. Oost. V.C. 40/54, 24/10/1786.

390 R.A.B., Not. Oost. V.C. 45/33, 5288. 391 Id., 40/70, 3/10/1792.

breed, hadden een kleinere oppervlakte met minder of geen hovingen. Dikwijls werden zij in groep gebouwd door de gebroeders Suys, door Pinson, J.B. Deplanque of Pinot en vertoonden zij het uitzicht van eentonige rijwoningen. Dat was ondermeer het geval voor de huizen aan de westkant van de Werfstraat. Slechts 24 huizen in dit gebied hadden stoeptreden, vooral te vinden vóór huizen langsheen en in de omgeving van de Jozefstraat. De bevolking was zeer gemengd. Succesrij-ke aannemers zoals C. Vitse, Fr. Priem, Dick-schen leefden er naast arbeiders en am-bachtslieden. Zeekapiteins en minder be-langrijke negocianten zoals Popham, Willi-am Topham, Th. Graham zochten deze buurt op waar de huishuur tot 1/3 lager lag dan in de oostelijke zone. In deze nog jon-ge wijk ontstond er zelfs een slop op de westkant van de Aartshertoginnestraat, middenin tussen de Jozef- en de Sint-Albertstraat waar een arbeidersgezin met vier kinderen ging huizen. Eind 19de eeuw groeide deze steeg uit tot het beruchte "Portje van Hoerah". Nog geen tien jaar na het nivelleren van de zuidelijke stadswallen was langsheen brede straten een moderne wijk ontstaan met eenvormig hogere huizen dan in de oude stad, met een duidelijk se-lecter uitzicht in gevelbouw langsheen de Keizerskaai, de Jozefstraat en de oostelijke helft, en met een meer volks karakter in de westelijke helft.

215

Bouwtoelating 39 : suikerraffinaderij Her-ries ten noorden van de Jozefstraat en ten oosten van de Christinastraat, 1784 (SAO)

216

217

Bouwtoelating 80 : huis C. Holm, oost Kaaistraat (SAO) Bouwtoelating 36 : Hoek Sint-Thomasstraat – Jozefstraat (SAO)

218

219

Huis van Jacobus De Ridder, Keyserskaai oostelijke hoek Sint-Jorisstraat

220

221

Plan van het huis van J. Cornelis aan de Keyserskaai omtrent de Blauwesluyse, 27 mei 1785

222

223

4.2.6 DE LATE MAAR SNELLE GROEI VAN HET

HAZEGRAS Naar de plannen van De Grysperre was het gebied begrepen tussen de handelsdokken en de nieuwe gordel of embrachement van 1784, bestemd om een industriële en am-bachtelijke stadswijk te worden. Het zijn industriëlen geweest die het eerst belangstel-ling betoonden voor deze verlaten uithoek van het Nieuwe Oostende. Vooral de noor-delijke rand langsheen de Amerikaanse kreek en de aftakking van de Sint-Catherinekreek bood hen een ideale plaats aan om er nijver-heidsgebouwen op te richten. Brandstoffen en grondstoffen van overzee aangevoerd konden er gemakkelijk gelost worden. Voor de verscheping van afgewerkte producten was er geen probleem. Het afvalwater van fabrieken kon er zonder moeite in de kreken geloosd worden. Voor de vestiging van ex-portgerichte en vooral vervuilende industrie-en, door De Grysperre uit de noordelijke zone van de Nieuwe Stad geweerd, was het een aangewezen plaats. Vervuilende indu-strieën die toen een plaats te Oostende zochten te bemachtigen waren zoutraffina-derijen en traansmelterijen. Het gebruik van vette Engelse steenkool gaf massa's neer-dwarrelende roet. Traanziederijen veroor-zaakten een bijna ondraaglijke stank. Het was Ricour, geassocieerde van de Brus-selse bankier Romberg, die er als eerste aan dacht een fabriek op het Hazegras te instal-leren. Op 29 februari 1784 diende hij een aanvraag in om terreinen langsheen de Ame-rikaanse kreek te mogen aankopen om er een traansmelterij te bouwen. Na onderzoek ter plaatse en terreinafbakening kreeg hij op 17 mei 1784 voor de som van 800 g. twee terreinen toegewezen. Op het eerste terrein van 46 vierkante roeden, gelegen ten westen van de oesterput De Loose richtte hij in de zomer van dit jaar een smelterij op waarin walvisspek tot traan werd verwerkt392. Een vloot van drie walvisjagers, die op Groenland vaarden, zorgden voor de regelmatige aan-voer van spek en zeehondenvellen. Het tweede terrein, 102 vierkante roeden groot, tussen de Fortuine-, Goede Wind- en Vrijha-venstraat gelegen, was bestemd voor de eventuele uitbreiding van het bedrijf. Kort daarop bouwde Corn. Holm een twee-

392 A.R.A., G.R. 283 B.

de,maar kleinere smelterij langs de Ameri-kaanse kreek, dicht bij de fabriek van Ri-cour393. Aan de noordelijke rand van het Hazegras was de stank ondraaglijk. Niet alleen traan-smelterijen waren hiervan de oorzaak maar ook de mestvaalt, die de stad naast het be-drijf van Ricour had aangelegd, voerde wal-gelijke geuren over het eerste dok en de visserskaai. Het mestschip dat tot 1783 in het eerste dok aanmeerde, kwam er zijn lading straatvuil uitstorten. Op herhaalde klachten van groothandelaars die thee en kaneel hadden opgeslagen in de magazij-nen van het eerste dok en bevreesd waren dat hun producten zouden bederven en ook op verzoek van Ricour, werd de vuilnisbelt naar de Sint-Catherinepoort overge-plaatst394. Aanvragen tot het oprichten van zoutziede-rijen liepen eveneens binnen. De Gentenaar De Loose wilde dergelijk bedrijf opzetten naast zijn oesterput, doch werd verwezen naar het uiterst westelijk blok van de Nieu-we Stad benoorden de kommen395. Hij be-kwam de nodige gronden, maar zag kort daarop van zijn plannen af. De Gentenaars Jac. Coolens en Mouriau zochten resterende terreinen langs de aftakking van de Sint-Catherinekreek te verwerven. Om hen in hun opzet te steunen was Thomas De Grysperre in 1785 bereid om gronden aan een gunstprijs af te staan en hen te onthef-fen van zekere bouwverplichtingen. Na maandenlang twijfelen besloot Coolens zijn zoutziederij aan de Werfstraat op te richten. Mouriau bleef aldus de enige die zijn fabriek op het Hazegras wenste te plaatsen. In mei 1785 kocht hij gronden aan tussen de Sint-Catherinekreek en de Polderstraat. Hij bleef aandringen om nieuwe bouwafwijkingen te verkrijgen, waarop men van hogerhand niet wou ingaan. Plannen om de Sint-Catherinesluis af te breken en de kreek te dempen weerhielden hem ervan om met de bouw van de zoutraffinaderij te starten. Ook de politieke onzekerheid die sinds de Paasdagen 1787 in onze gewesten heerste verontrustte hem. Mouriau overleed in 1792 zonder zijn project te hebben uitge-voerd396. 393 A.R.A., G.R. 283 A, Brief 29/3/1785. 394 Id., 283 A, Rapporten 8/1784. 395 Id., 283 A, Brief 26/11/1784. 396 Id., 284 A, F 42017 A.R.A., K. Pl. Hs. 2449.

224

Al is er van de oprichting van zoutpannen momenteel niets terechtgekomen, toch heb-ben deze initiatieven bijgedragen om de pla-nificatie van deze wijk te bespoedigen. Thomas De Grysperre stuurde op 11 april 1785 het plan van het stratennet van het Hazegras naar het Oostendse magistraat op. Zoals in de Nieuwe Stad benoorden de kommen, was hier een geometrisch straten-net voorzien met een straatbreedte groter dan in de Oude Stad, nl. 15 m. Op het plan waren de van hogerhand vastgestelde straatbenamingen aangeduid. Bezuiden de Sint-Thomasbrug kwam op het geslechte ravelijn een groot plein : Place Neuve of Nieuwe Markt. Dit plein nam niet alleen het huidige E. Feysplein in beslag, maar ook het terrein waarop het Centraal Station in 1882 werd ingehuldigd. Als west-oost lopende straten kreeg men van noord naar zuid de Oesterstraat, de Port Franc of Vrijhavenstraat en de Touwslagersstraat. Met noord-zuid verloop kwamen van west naar oost de Sint-Catherinekaai te liggen, de Polderstraat, de Brigantijnstraat, de Fortuinstraat, de Goede Windstraat - later de Graaf de Smet de Naeyerlaan -, de Fregatstraat, de Veldstraat en de Paviljoenstraat. Aldus werden er op het Hazegras 17 blokken uitgestippeld. De Sint-Catherinekaai werd nooit tot een eigenlijke straat en kaai uitgewerkt. De Pa-viljoenstraat bleef een veldwegel die bij ver-dere fortificatiewerken verdween. Merken wij terloops op dat de eerste Oostendse Veldstraat niet de huidige J. Peurquaetstraat was, maar wel een straat gelegen op het Hazegras. In een begeleidend schrijven raadde Thomas De Grysperre het stadsbestuur aan de prijs van de grond aan de lage kant te houden, de terreinen in kleine percelen te verdelen om een groter aantal huizen te kunnen bouwen en de breedte van de trottoirs te beperken om bestratingskosten te verminde-ren. Toch eiste hij dat alle huizen minstens één verdieping zouden tellen en dat alle ge-vels uitgevend op de Nieuwe Markt zouden worden opgetrokken in de stijl van de ge-bouwen van de Keizerskaai397. Op 20 april 1785 begon men het stratentra-cé met de spade uit te steken en houten

397 A.R.A., G.R. 283 B, Brief 11/4/1785.

palen op de hoeken van de blokken te hei-en. Omdat plan en tracé niet overeenkwa-men, was er wel een aanpassing nodig. Hierdoor kregen de terreinen bestemd voor de touwslagerijen een grotere oppervlak-te398. Na korte tijd bleef er van deze rudi-mentaire afbakening, die in hoofdzake werd uitgevoerd om industrieterreinen af te ba-kenen weinig over. Wel werd in de herfst 1786 de Polderstraat tussen de Nieuwe Markt en de Sint-Catherinepoort gekasseid om over een verharde toegangsweg te be-schikken, als het verkeer langs de Westpoort om een of andere reden gestremd zou wor-den399. Gedurende bijna twee jaar viel alle interesse voor het Hazegras weg. Om de opbloei van de nationale visserij kracht bij te zetten en vreemde vissers naar Oostende aan te trek-ken, vroeg de regering in februari 1788 aan de Staten van Vlaanderen 60.000 g. te wil-len voorschieten aan 3%. Deze som was bedoeld om 50 tot 60 woningen op het Hazegras te bouwen om aan vreemde vis-sersgezinnen een gegarandeerde huisves-ting te kunnen bieden. Van haar kant was de stad bereid om de hiervoor benodigde bouwgrond gratis ter beschikking te stellen. De Staten van Vlaanderen weigerden echter deze gelden te lichten en kelderden meteen het plan400. In oktober 1788 verkocht de stad zes smalle terreinen tussen de Touwslagersstraat en de zuidelijke nieuwe wallen om er touwslage-rijen met de nodige teerstoven en keten op te richten. In 1789 kwamen hier zes over-dekte lijnbanen tot stand, nl. die van Al. Hubbert, Bern. Van der Heyde, Ls. Ocket, Ls. Leep, J.N. Ocket en Jac. Serruys401. Naast de noordelijke industriële randzone, met scheepswerven, traankokerijen en oes-terbank, kwam nu ook een zuidelijk indu-striegebied van lijndraaierijen tot stand. Het daartussen liggend gedeelte van het Haze-gras bleef echter een verwilderd, braaklig-gend terrein periodisch overgoten met bag-gerspecie afkomstig uit de handelskommen. Het was opnieuw de centrale regering die in het voorjaar 1789 het stadsbestuur moest 398 Id., 283 A, Brief 27/4/1785. 399 Id., 284 A. 400 R.A.G., R.S.V., 528. 401 A.R.A., G.R. 284 B, F 42021.

225

aanzetten om de overblijvende terreinen van het Hazegras te verkopen om de stad in staat te stellen haar schulden te betalen. Nu alle terreinen van de Nieuwe Stad benoorden de kommen verkocht en grotendeels behuisd waren, was ook de vraag naar gronden op het Hazegras toegenomen. Wijzend op het drassig karakter van de terreinen, vroeg het stadsbestuur om de verkoop tot 1790 te mogen uitstellen wat Brussel radicaal wei-gerde. Begin juni 1789 kreeg Oostende het bevel onmiddellijk tot de afbakening van de blokken over te gaan, het perceleringsplan en de verkoopsmodaliteiten vast te leggen en deze ter goedkeuring naar Brussel op te sturen. Eerst op 11 september 1789 zond de stad deze gegevens naar Brussel op. Op dit schrijven kwam er uit Brussel geen ant-woord en dus ook geen toestemming om tot de verkoop over te gaan. De Brabantse Re-volutie brak uit. De Oostenrijkers verlieten ons land in december 1789. De Republiek der Verenigde Staten van België kwam tot stand en het Oostendse stadsbestuur sloot zich bij de democratische groep aan. Om in deze woelige politieke periode bijko-mende werkgelegenheid te scheppen, be-sloot de stadsmagistraat toch, goedkeuring of geen goedkeuring, de terreinen openbaar te verkopen. Het instellen werd vastgesteld op 29 maart 1790, de toeslag op 8 april 1790. De verkoopsvoorwaarden waren nagenoeg identiek gebleven aan deze in 1789 vastge-legd. Bij art. 9 werd bepaald dat alle ver-kochte terreinen vóór het einde van 1794 moesten bebouwd worden volgens plannen goedgekeurd door de stad. De kopers van percelen in het blok tussen de Brigantijn-, Touwslagers-, Fortuin- en Vrijhavenstraat werden vooraf verwittigd dat deze lagen "in een waterpoel en bijgevolg verkogt worden in den staet soo sy jegenwoordig bevinden". Blijkbaar lag dus hier een nog niet gedempte kreek. Zes blokken C, F, H, I, K, L onderver-deeld in 77 loten gingen onder de hamer en brachten aan de stad 19.380 g. op, d.i. 12,15 g. per vierkante roede. Gaat men de koperslijst na, dan stelt men vast dat 30% van de percelen werden opgekocht door mensen werkzaam in de bouwsector. 23 percelen gingen over in handen van Fr. De Brock, J.B. Deplanque, de gebroeders Suys, J. Verpoorten en J. Pannecoucke. De rechtsge-leerde Van der Ghinst nam 8 percelen voor zijn rekening, de negociant A. Wieland 7. Ook Britten bleken heel wat interesse te

hebben voor deze terreinen, zij legden de hand op 19 percelen402. 8 april 1790 was de start voor de behuizing van het Hazegras. Deze dag mag zeker wel beschouwd worden als de geboortedatum van deze nieuwe wijk. Anderhalf jaar lang moet het Hazegras een echte bouwfurie hebben gekend. Percelen werden verder onderverdeeld, verkocht en deels bebouwd. Begin 1792 stonden er reeds twee grote magazijnen en 37 woonhuizen betrokken door 60 gezinnen "al den overcant van de bassin", term die toen gebruikt werd. In november 1792 beweerde het stadsbestuur dat er reeds 90 huizen gebouwd waren403. Uit de plannen, ingediend om een bouw-vergunning te verkrijgen, moeten we aflei-den dat de gevels hier minstens even stijlvol waren als deze gepland voor de wijk be-noorden de kommen. Alle huizen op de Nieuwe Markt hadden brede stoeptreden. Rijk versierde gevels kwamen er ook voor. Het eerste huis van de stad dat voorzien was van een balkon, werd door Godfurneau op het Hazegras gepland404. Het feit dat al deze gebouwen werden op-getrokken zonder officiële toestemming, zorgde voor twee jaren onzekerheid en na-righeid voor eigenaars en huurders. De Staten van Vlaanderen hadden wel tijdens het kortstondig bestaan van de Verenigde Staten van België de terreinverkoop goed-gekeurd, maar toen in november 1790 de Oostenrijkers in ons land terugkeerden werd deze beslissing als onwettig en ongeldig van de hand gewezen. Terecht vreesde men dat de eigenaars verplicht konden worden hun aangekochte gronden terug aan de stad af te staan en hun huizen af te breken, wat de leden van het magistraat in tal van proces-sen kon verwikkelen. In mei 1791 waagde het stadsbestuur voor de eerste maal aan de centrale overheid te vragen de verkoop van april 1790 te willen goedkeuren. Te Brussel was men wel ge-neigd op deze vraag in te gaan op voor-waarde dat de stad kon bewijzen dat de terreinen aan de prijs van hun werkelijke waarde verkocht waren geworden, wat

402 A.R.A., G.R. 284 B, F 42018. 403 Id., id., id. 404 S.A.O., Bouwtoelatingen 86.

226

door diverse instanties werd betwist. Door zijn houding tijdens de Brabantse Revolutie had de Oostendse magistraat heel wat kre-diet en sympathie bij de Oostenrijkse over-heid verloren. In december 1791 kreeg de stad dan ook te horen dat haar aanvraag negatief was onthaald. In februari 1792 poogde de stad opnieuw de zó gewenste goedkeuring los te krijgen. Andermaal werd door de Raad van Financiën geadviseerd dit te weigeren, alhoewel de stad meende te kunnen bewijzen dat deze terreinen aan een 30% hogere prijs waren verkocht geweest, dan de gronden benoor-den de dokken. Intussen nam de ontevre-denheid ter plaatse toe, vooral omdat de straten ongeplaveid bleven. In 1792 werd een petitie hiervoor bij het stadsbestuur in-gediend door invloedrijke grondeigenaars. In een betoog schilderden zij de situatie als volgt af: "carrevoerders, pachters van wyn ende droogenboom, emmers alles wat met de "de gemelde straeten bestaen in eenen completen poel van waeter en slyck quasi inacceptibel voor mensen ofte beesten, dus-danigh dat suppliantens gebouwen moeten verrotten ende bederven ende ook dat voer-lieden, publique trafique te doen heeft open-lyck refuseert van aldaer te wercken ofte eenigen transport te doen tensy op dobbel betaelinghe"405. Het stadsbestuur zond dit rekwest op 10 november 1792 naar Brussel op, samen met een kostenraming voor het ophogen en het kasseien van de straten ten belope van 41.621 gulden. De Fransen ech-ter waren ons land binnengevallen en ver-sloegen op 6 november 1792 het Oostenrijks leger bij Jemappes. De Oostenrijkers verlie-ten ons land. Hierdoor bleef het Oostends rekwest onbeantwoord. Reeds op 15 november 1792 kwamen de Fransen Oostende binnenvallen en bleven er bij hun eerste inval tot 30 maart 1793. Be-gin april van ditzelfde jaar kwam Oostende opnieuw in Oostenrijkse handen. In de zomer 1793 hernieuwde de stad bij de Oostenrijkse regering haar aanvraag tot goedkeuring van de grondenverkoop van april 1790. Ditmaal met succes. De Gehei-me Raad oordeelde nu dat er niet mocht getwijfeld worden aan de goede trouw van de stadsmagistraat en dat het door deze

405 A.R.A., G.R. 284 B, F 42018.

verkoop een menigte mensen had tewerk gesteld "qui dans des moments de fer-mentation est toujours dangeureuse quand elle est oisive". Op 30 november 1793 stuurde de gevolmachtigde minister de zo-lang verwachte goedkeuring op. Het stads-bestuur, verlost van zijn twijfels aan de goe-de afloop van deze zaak, herademde en het Hazegras kon hopen zijn straten eindelijk geplaveid te zien406. Maar... iets meer dan zes maanden later kwamen de Fransen op 1 juli 1794 opnieuw Oostende binnenvallen. Ditmaal zou de Franse bezetting 20 jaar lang duren. In het vooruitzicht van nakende politieke moeilijkheden, hadden sommige vreemde-lingen hun onroerende goederen verkocht. Dit was o.m. het geval met Ricour, die het ganse blok D aan Car. Vitse verkocht voor 6.000 g. Op 23 april 1792 liet hij voor 5.000 g. het terrein, waar zijn traankokerij stond aan Jac. De Ridder over, die er wat later een zoutziederij in onderbracht. Een Brusselse handelaar J. Buisseret kocht van C. Vitse een groot terrein aan midden tussen de Oester - en de Vrijhavenstraat op 18 september 1795 en bouwde er in 1794-1795 een zoutziederij407. De stad liet hem toe op 13 april 1794 deze zoutkeet door een buis te verbinden met de Amerikaanse kreek408. G. de la Croix, een tijd lang zaakgelastigde van Buisseret, zette op zijn beurt een zout-raffinaderij op in 1796 ten westen van het bedrijf van Buisseret. Zo kwamen er toch nog twee zoutziederijen op het Hazegras tot stand409. J.B. Deplanque startte op het einde van 1792 met een brouwerij tussen de Polder - en Lijndraaierstraat, bedrijf dat in 1815 naar Jean overging. Het Hazegras was, in tegenstelling tot het noordelijk deel van de Nieuwe Stad, een woonwijk in wording omkranst met indu-strieën. De wijk werd in hoofdzaak be-woond door arbeiders, ambachtslieden en vissers. Men vond er ook kleine midden-standsbedrijven, een beenhouwer, twee

406 A.R.A., G.R. 284 B, F 42021. 407 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/71, 27. 408 R.A.B., Vrije 17158, 24. 409 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/191.

227

Plan van het Hazegras, 1790

228

229

bakkers, drie winkeliers en enkele herber-giers aan de werf en in de Oesterstraat. Men kon er zelfs terecht bij een "culotier", Marote en een "perruquier" Daemers. Begoede burgers hadden hun intrek geno-men vooral op en in de buurt van de Nieuwe Markt : meester scheepstimmerman Jac. Laneris, negociant Aug. Wieland, Ch. Car-pentier, J. Bell, de later stadstresorier Ch. Boyet, de De Brocks, de inspecteur van de douane Mich. De la Jonquiere en de archi-tect Bern. Trossé. Op de oostkant van de Goede Windstraat was er een zijstraatje met op de noordzijde een rij kleine huisjes, de Twaalf Apostelen-straat, een slop dat eerst bij de bouw van de O.-L.-Vrouwekerk zou opgedoekt worden. De Franse overheid gaf op 7 maart 1798 het bevel dat alle onbehuisde percelen vóór 20 mei moesten bebouwd worden op straf van inbeslagname410. Uit het huizenbestand geannoteerd in 1814 kan men afleiden dat aan dit bevel geen gevolg werd gegeven. Uit schrik voor de Fransen die jacht maakten op het bezit van kapitaalkrachtigen, durfden eigenaars het niet aan hun geld in nieuw-bouw te riskeren. De bewering door Pasqui-ni gelanceerd en door velen overgenomen, dat het Hazegras eerst in 1798 tot stand kwam, is dan ook foutief te noemen. De benaming van deze nieuwe Zuidelijke wijk met de term "Hazegras " is zeer lang-zaam gegroeid. Een eerste maal treffen we deze naam aan in 1786411. Tijdens het Oos-tenrijks bewind werd de wijk aangeduid met de term "Nouvelle ville au sud des bassins". In het Vlaams luidde het "Nieuwe Stad be-zuiden de dokken" of "Al den overcant van de bassin". Ook Bowens gebruikte deze omschrijving en kende de term Hazegras niet. Bij de administratieve indeling van de stad in 15 wijken, door de Fransen in 1794 ingevoerd, werd deze wijk als de 14e wijk met de naam "Nieuwe Stad over de bassin" aangewezen412. Bij de volkstelling van 1796 stond de 14e wijk geboekt onder de naam "Section des Corderies"413. 410 S.A.O., Dagjournaal 1793-1802. 411 D. Farasyn, De Plate febr. 1990. 412 U.B.G., Hs. 3385-1397. 413 R.A.B., Leiedep. 1238.

Het Hazegras, dat zeven jaar later dan het noordelijk deel van de Nieuwe Stad ont-stond, werd in zijn groei naar volledige be-bouwing gedurende een halve eeuw ge-remd door een algemene stagnatie van het economisch leven te Oostende. De aanleg van een station in 1838 was het startsein voor de definitieve ontplooiïng van deze wijk. Omdat het ons onmogelijk is om aan de hand van historische gegevens een exact beeld weer te geven van het uitzicht van het Hazegras in 1794, zien wij ons verplicht even door te lopen tot het jaar 1798. Tijdens de eerste jaren van de Franse bezet-ting viel de activiteit op de werven niet stil. Zowat 81 scheepstimmerlieden konden in 1797 nog aan de slag. Touwslagers hadden minder te doen. Twee molens werden op de westkant opgezet, de eerste een pelmo-len in 1796 op de zuidwesthoek van het werfdok door J.B. Pinot, de tweede in sep-tember 1797 door Bern. Verlinden uit Koe-kelaere bij de Keizerspoort. Wat het huizenbestand betreft, noteren wij dat er in 1796 79 woningen waren waarvan 7 onbewoond. In 1798 waren er 89 huizen waarvan er 8 leegstonden. Hoogstens 1/3e van het Hazegras was behuisd. Alleen twee straatzones waren volledig bezet. De zuid-kant van de Oesterstraat was volgebouwd met kleinere woningen, één verdieping hoog en met kleine stoeptreden voor de deur. De zuidkant van de Nieuwe Markt was met grote herenhuizen bezet. Andere straten vertoonden maar een begin van bebouwing, de ene meer dan de andere. De Fortuinstraat telde meer huizen dan de Goede Windstraat, de Vrijhavenstraat veel meer dan de Touwslagerstraat. In de Pol-derstraat en de Brigantijnstraat trof men maar een drietal huizen aan. In de Fregat-straat viel er geen enkel gebouw te bespeu-ren. Overal lagen erven onbezet, deels braak, deels gebruikt als groentetuin of lust-tuin.

230

4.2.7 HET VOORGEBORGTE Zeer belangrijke veranderingen werden aan het algemeen kader van deze wijk niet aan-gebracht. Zoals vooropgesteld werd tussen de resterende voorgracht van het Babylone-bastion en de Werfdok een ringmuur opge-trokken om de vrijhavenstad van de voorstad af te sluiten. Aan het protest hiertegen dat 40 gezinnen die rond de Pluimschans woon-den in augustus 1785 indienden, werd geen gevolg gegeven. Zelfs de inbouw van een kleine poort die hen een directe verbinding met de stad kon bezorgen, werd hen gewei-gerd414. Een tweede kaderwijziging was het recht-trekken van de verbindingsweg tussen de Westpoort en de Torhoutse steenweg. Op aanwijzing van Jozef II werd de vroegere kronkelende baan doorheen de fortificaties, vervangen door een rechte brede weg, die op 9 september 1784 beëindigd werd. Een huis dat een zekere Collinet op deze gron-den had opgericht en een aardappelveld door hem aangelegd, werden bij deze wer-ken geweerd415. De diverse agglomeraties die tot ontwikke-ling waren gekomen, groeiden verder uit en de nodige landwegen werden als vertakkin-gen naar de Torhoutsesteenweg aangelegd. Naar kaarten uit die tijd, kan men drie woonkernen onderscheiden : De voornaamste strekte zich uit in lint-

bebouwing langsheen de Torhoutse steenweg. Zij was dicht geconcentreerd naar het kruispunt met de Duinenweg en in de buurt van de Westpoort. "Le long de la chaussée" zoals dit toen heette, stonden er niet minder dan 60 wonin-gen.

De losse agglomeratie rond de afgelegen Pluimschans was aangegroeid tot 21 woningen.

Verspreid tussen de Torhoutse steenweg en de duinen, lagen nog 14 woningen.

Tussen de woonkernen in en vooral bezui-den de steenweg lagen uitgestrekte groene ruimten, ten dele gebruikt als weiland, als moestuin of akkerland. In dit gebied trof men vooral "jardins de plaisance" aan : klei-

414 R.A.B., Not. Oost. V.C. 41/185, 68, A.R.A., R;v. Fin.

3083. 415 A.R.A., G.R. 283 B.

ne of grotere lusttuinen, aangelegd als "mi-ni Versailles"-hovingen met strakke rechtlij-nige allées of met radiaal uitstralende paden of met speels boogvormige wegeltjes en voorzien van een onmisbaar zomerhuis. Voor begoede Oostendenaars zoals Keith, Hub. Serruys, Ch. Delmotte, Bern. Van der Heyde, Van Iseghem, Carpentier, Jn. Van Halme dienden deze als buitenverblijf, als "speelgoed". Ook religieuze Conceptionis-ten bezaten voor hun leerlingen een derge-lijke tuin, bestempeld als "Hof der Meyssens van de Witte Nonnen"416. Het Voorgeborgte telde in 1796 413 inwo-ners. In 1798 was dit cijfer aangegroeid tot 599. Goed voorzien van allerlei bedrijven, kon deze wijk een zelfstandig leven leiden. Bewoners beschikten er over drie bakkerij-en, twee kruidenierswinkels, een tabaks-winkel, een beenhouwerij en twee buurt-winkels. Men kon er een beroep doen op zeven timmerlieden en twee smeden. Aan herbergen ontbrak het evenmin. Langsheen de Torhoutsesteenweg waren er wel tien. Het Voorgeborgte was in feite een compo-siete wijk met een drievoudige functie. Het was in de eerste plaats een arbeiders-wijk, overwegend betrokken door daglo-ners. Men trof er evenwel ook twee gar-naalvissers aan als "pêcheur de grenades" vermeld. Bij de vrouwelijke beroepen note-ren wij een leurster met oliebollen, als "marchande d'oubli" aangeduid en een negerin die in een verloren uithoek van de duinen bij de Bijwacht woonde. Deze laats-te, een zekere Sally Schimmeroom was om-streeks 1783 hier als 24-jarige uit Charles-ton aangeland. Zij was ongehuwd en als beroep staat voor haar eenvoudigweg aan-getekend "négresse". Zij was als het ware een levend restant van de vroegere drukke handelsrelaties van Oostende met het zuid-oosten van de Verenigde Staten van Ameri-ka417. Aan het Voorgeborgte kan een tweede functie toegewezen worden, nl. als recrea-tiegebied te dienen enerzijds voor begoede burgers en anderzijds voor de vele Oosten-denaars die, tijdens de zomermaanden doorheen het parkachtig gebied trokken,

416 R.A.B., Not. Oost. V.C. 40/56, 2/4/1788 ; R.A.B., Wat.

Van Blankenberge, port. 54-924. 417 U.B.G., Hs. 1908.

231

naar de herbergen "Den laatste Stuyver" of "De Vos" bij de kruising van de Duinenweg en de Stuiverstraat. Een derde, misschien meer macabere func-tie, werd aan het Voorgeborgte nog toege-kend, nl. de kerkhofzone te worden van Oostende. Uit hygiënische overwegingen had Jozef II op 26 juni 1784 beslist dat vanaf 1 november niet meer mocht begraven wor-den in kerken en op kerkhoven gelegen in bewoonde kernen. Het kerkhof gelegen rond de parochiekerk moest dus verdwijnen en nieuwe begraafplaatsen moesten aange-legd worden. De protestanten waren de eersten die voor hun afgestorvenen een laat-ste rustplaats vonden. In 1785 richtten zij een ommuurd kerkhof in op een driehoekig terrein, gelegen op de grens met Mariakerke bij de splitsing van de Duinenweg en de Tor-houtse steenweg, terrein dat aan Belleroche toebehoorde418. Op aanvraag van de Portu-gese jood Salomon Mendes kregen de Israë-lieten in 1788 de toelating om over een ei-gen kerkhof te beschikken. Mendes liet twee kerkhoven aanleggen, een klein, wel-licht voor eigen familie, in de buurt van de huidige Koningsstraat en een wat groter, spievormig uitgewerkt langs de zuidkant van de Torhoutsesteenweg, op zowat 150 m. van de Westpoort in de buurt van het huidig Leopoldpark419. Het stadsmagistraat en de kerkfabriek van de parochiekerk hadden heel wat moeite om voor de rooms-katholieken een nieuwe begraafplaats te vinden. In 1791 besloten zij een terrein, eigendom van de kerk en gelegen op de oostkant van de Torhoutse steenweg even benoorden een stenen brug over de Sint-Catherinekreek voor dit doel te gebruiken. Op 7 januari 1794 verkregen zij van de Oostenrijkse Kei-zer Frans II de toelating dit kerkhof aan te leggen in de natte poldergrond, waar nu het Prinses Clementinaplein ligt. Onder het Frans Bewind nl. op 24 april 1795 werd dit kerkhof door E.H. De Cuyper, pastoor van Mariakerke ingewijd. De eerste begraving vond er plaats op 26 april van dat jaar420. Het ondanks alles toch riante Voorgeborgte kende maar een kortstondig bestaan. Alle woningen, behalve die aan de bifurcatie van de Duinenweg en de Torhoutse steenweg, 418 R.A.B., C.M. 111. 419 R.O.P.B.A., 3de serie XIII blz. 158. 420 R.A.B., Kerkfabriek St Pieter en Paulus 5 en 6, R. Van

Craeynest, Toevallige vondsten, De Plate, april 1987.

en alle terreinen werden rond 1810 ontei-gend om plaats te maken voor nieuwe forti-ficaties die de Fransen op de westflank van de stad wensten uit te bouwen. Alleen het afgelegen katholiek kerkhof bleef bestaan. Begravingen vonden er plaats tot eind de-cember 1850.

232

233

5.

BESLUIT

234

235

Wanneer men de evolutie overschouwt die haven en stad in uitzicht en leven doormaak-ten tijdens de 25 laatste jaren van het Oos-tenrijks Bewind, moet men wel concluderen dat Oostende toen de meest bloeiende peri-ode van de 18de eeuw heeft gekend. Van een kleine ingedommelde handels- en vissershaven, geconcentreerd in een bouw-vallige open kom, was Oostende uitgegroeid tot een multifunctionele haven met duidelijk afgetekende structuur. Oostende werd de voornaamste vissershaven van het land en beschikte vrij over het tijdok. Als handelshaven behandelde Oostende een rijke verscheidenheid aan producten afkom-stig uit diverse continenten, deskundig ver-handeld in twee vlotdokken met houten kaaiïngen afgesloten, waarbij nog een derde vlotdok met stenen kaaimuren omringd, vooral bestemd voor de bouw van vissers-sloepen, was voorzien. De geul was er afge-zoomd met kaaien en lig- en ankerplaatsen bestemd voor overslag. Oostende was ook de drukste veerhaven geworden naar en van Engeland. De stad had haar grondgebied tot het drie-voud weten uit te breiden. Een modernisa-tiegolf veranderde deels het uitzicht van de oude stad. Tussen de oude stad en de han-delskommen ontstond langs brede straten een moderne woonzone in neoklassieke stijl als centrum van een nieuwe handelswijk. Bezuiden de kommen was het Hazegras aan het groeien als jong centrum van industrie, opslagplaatsen, arbeiderswoningen en ho-vingen. Ten westen van de stad was het Voorgeborgte deels een volkse wijk, deels een groene residentiële lusthofwijk gewor-den. Ook de stadsbevolking was bijna verdrievou-digd. Oostende was een cosmopolitische stad geworden waarin vreemdelingen zich thuis voelen, een stad open voor nieuwe ideeën op religieus, politiek en sociaal vlak. Oostende heeft in die periode een verrui-ming van haar economisch leven doorge-maakt. Naast handel, visserij en traditionele ambachten hadden nieuwe industrietakken zich ingeplant en was er een nieuwe activi-teit ontstaan, het ontluikend zomertoerisme dat in de daaropvolgende eeuw tot haar

meest karakteristieke bedrijvigheid zou uit-groeien. Zeer zeker, aan de basis van deze ontplooi-ïng lagen er een reeks binnen- en buiten-landse factoren. Toch wensen wij de na-druk te leggen, enerzijds op de invloed van de Britse bevolkingsgroep die onbetwisbaar het economisch leven constant heeft gesti-muleerd, anderzijds op de determinerende rol die Thomas De Grysperre als raadsheer bij de Geheime raad en als geniaal urbanist heeft gespeeld bij de uitbouw van het kader van het nieuwe haven- en stadslandschap. Als dusdanig moet de vergeten figuur van Thomas De Grysperre terecht beschouwd worden als de 18de eeuwse voorloper van Koning Leopold II.

236

237

BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE A. von Ameth. Geschichte Maria - The-

resia's. Wenen 1863 - 1870, 10 vol. Beaucourt de Noortvelde. Jaerboeken

van de landen van de Vrijen, sedert syn eersten beginselen tot en met den jaere 1784. Brugge, 1785.

Beaucourt de Noortvelde. Biographie Ostendaise. Oostende, 1890.

A. Belpaire. Notice historique sur la ville et le port d'Ostende - Mèm. Acad. Roy. de Belgique, dl. 10. Brussel, 1837.

R. Baetens. Het uitzicht en de infra-structuur van een kleine noordzeehaven tijdens het Ancien Régime, het voor-beeld van Oostende. Marine Academie, mededeling 23, 1973.

J. Bowens. Nauwkeurige beschrijving der oude en beroemde zeestadt Oost-ende, gelegen in Oostenrijks Vlaande-ren. Brugge, 1792.

N. de Briavoinne. Mémoire sur l'état de la population des fabriques des manu-factures et du commerce dans les pro-vences des Pays - Bas depuis Albert et Isabelle jusqu'a la fin du siècle dernier. - Mém. Cour. acad. roy. des sciences et belles lettres de Belgique, dl. 4. Brussel.

Dérival. Le voyageur dans les Pays - Bas Autrichiens, Amsterdam, 1782 - 1783.

A. de Dorlodot. Les ports d'Ostende et de Nieuport et les fournitures d'armes aux insurgents américains, 1774 – 81 - Comm.de l'académie de marine de Bel-gique, dl. 7. Antwerpen, 1953.

Greenwood. Mémorial de tout ce qui est arrivé jour par jour dans la ville d'Os-tende depuis le 1 mai 1787 jusqu'au 20 avril 1791. Oostende, 1792.

K. Jonkheere. Oostende verteld. Tielt, 1970.

D. Farasyn. Oostende. Brussel (Pro Civi-tate), 1965.

G. Forster. Ansichten von Niederrhein von Brabant, Flandern, Holland, England und Frankreich im April, Mai und Junius 1790.

V. Foutry. Merkwaardige bladzijden uit de geschiedenis van Oostende, Antwer-pen, 1938.

J. Laenen. De handel in de Nederlanden gedurende de 18de eeuw. Antwerpen.

R. Lanoye. L'épopée Ostendaise. Oost-ende, 1965.

J. Mertens. Archief van en over Oost-ende - Ostendiana I. Oostende, 1972.

Ph. Moureaux. La statistique industrielle dans les P.B. Autrichiens à l'epoque de Marie – Thérèse. Brussel, 1974.

J.N. Pasquini. Histoire de la ville d'Os-tende et du port. Brussel, 1843.

E. Van Bruyssel. Histoire du commerce et de la marine en Belgique. Brussel, 1861 – 1864.

H. Van Houtte. Contribution à l'histoire commerciale des états de Joseph II. 1910.

Histoire économique de la Belgique à la fin de l'Ancien Régime. Gent, 1928.

J.A. Van Houtte. Economische en socia-le geschiedenis van de lage landen.

R. Van Tomme. La vie de la loge " Les trois niveaux établie à l'Orient d'Ostende depuis 1.7.1784".

R. Van Roosbroeck. Geschiedenis van Vlaanderen - Prof. Dr. H. Van Werveke : Economische en sociale geschiedenis. dl. 5.

A. Verbouwe. Iconografie van het ar-rondissement Oostende. Brussel, 1957.

V. Vermeersch. Brugge en de zee. Antwerpen (Mercatorfonds), 1982.

J. Walgraeve. De bevolking van Oost-ende en havenbetrekkingen met de zee in de Franse tijd, 1797 – 1814 - Marine Acad. XIV, 1962.

238

239

INDICES

A

Aartshertoginnestraat 45; 58; 151; 152; 155; 189; 213; 214

Adamson, James 164 Adet, 155

U 152 Admirael van Vlaenderen,

Den 56 Al den overcant van de bassin

229 Almanach historique de la ville et

du port d'Ostende 163 Amerikaanse Vrijheidsoorlog

65; 88; 121; 143; 169 Amerikakreek 79; 101; 119;

131; 133; 157 Armenschool 48; 92 Arquint, J. 189 Arsenaal 54 Assurantie Cie van Oostenrijks

Vlaenderen 163

B

Babini 132 Babylonebastion

41; 137; 151; 158; 230 Babylonestraat 190; 199 Bacon

James 213 John 213

Baes (firma Liebaert-Baes-Derdeyn) 101

Baeteman, Allaerd 144 Balbaert 170 Ballion, Jac. 131 Barryck, Samuel 191 Bastion de la Motte 41 Bastion des Arbois 41 Bastion van de Cakette 41 Bastion van de Kapelle 41 Bastion van de Kerk 41 Bastion van de Lanterne 41 Bastion van de Molen 41 Bastion van de Platform 41 Bastion van de Ponton 41 Bastion van de Ysput 41 Bastion van Florida 41 Bastion van het Platform 45 Bastion van Martin Clays 41 Baudier 79 Baylis, Jos. 189 Beenhuis 47 Beevos, Jac. 152; 155 Beir, De 61 Bell,J. 229 Belleroche 190; 231 Belvederebastion 41 Bergeriehoofd 27 Bijlandershuis 190 Bilbao 54

Bine-Overman 170; 209 Blauwe Sluis 24; 32; 41;

73; 74; 115; 133; 151 Blauwe Steghers 41 Blauwe Trappen 41; 53; 143 Bonenstraat 57 Boomgaert 203 Bossio, Pr. 203 Bourgoingnie 56 Bouva, 92

Jac. 58 Bouvain, L. 92 Bowens

Fr. 183 Jac. 58; 61; 62; 65; 86; 100;

101; 119; 121; 131; 132; 151; 156; 157; 163; 164; 165; 187; 190; 214

Boyet, Ch. 229 Brabantstraat

45; 144; 163; 198; 203 Braeme, N. 57 Brede Steeghersstraat 56 Breidelstraat 45; 56; 61; 189 Brigantijnstraat 224; 229 Brisse 170 British Hotel 165; 183 Brouttard, Jn. 57 Brouwer, De 54 Brugge

36; 37; 53; 61; 74; 86; 93; 105; 131; 152; 157; 189

Brugse Vrije 71; 131; 197 Brydt, Jac. 58 Buchannan 170 Buisseret, J. 226 Bull, Mary 190

C

Cabooter, A. 213 Caderas, Chr. 188; 189 Caimo, Mgr. R. 93 Canoen, Nic. 101 Cantheny 188; 189 Capucienestraat 45 Capucijnen 93 Carpentier 230

Ch. 229 Carton 54 Catharina II 100 Catspel 56 Cattestraat 45 Cazand- en Bonenstraat 45 Cercle Littéraire 191 Charnock, 132

R. 170; 199 Chasse Royale 56 Christinastraat 45; 58; 144; 209 Cie der Zaagmolens 86 Cirkelstraat 45 Clarisse, Ign. 171 Clays 65

C. 35 Clayssone

E. 61

Clemmen 157; 171; 173; 176; 197 Gebr. 171 Jn. 101

Codde, Em. 101 Coget, J.B. Jos 159 Cogeur 85 Colinet, J.B. 152 Collinet 230 Comediestraat 203 Comité der nieuwe gebouwen

138 Compagnie der Zaagmolens

32; 36 Compagniehofstraat 45; 46 Conceptionisten 230 Conciërgerie

47; 91; 121; 165; 203 Coninck van Sweeden, Den 56 Connely 132 Coolens, Jac. 189; 214; 223 Cooney, Jn. 132 Cornelis, Ed. 209 Corte Peperstraat 143 Corvette, De 35; 165; 183; 203 Cosyn, Jos. 189 Courrier d'Ostende 184 Crepin

Jn. 58 Wed. Fr. 152 Weduwe 155

Cuttle, John 172

D

Daghelet, Th. 58 D'Albert, Pierre 188; 189 Dalse 61 Dancket, Alex 61 Daudet, A. 184 De Bal 199 De Beauffe, Kol. ir. 32 De Beche, Egide 144 De Beene, Pr. 172 De Bouge, J.B. 176 De Brock 229

Fr. 171; 225 De Brou, Lt. Kol.

111; 119; 137; 151; 152; 156; 158; 175; 176

De Brouwer 65 G. en D. 57 Gebroeders 61 J.J. 170

De Clerck, Jn. 57 De Cock

Jos. 170 N.J. 170

De Cocker, Pr. 92 De Coninck, Ign. 209; 214 De Cormiers, Dr. 198 De Cuyper, E.H. 231 De France, Isabelle 58 De Frou, Jac. 152 De Gruytters 131 De Gruytters-Solvyns 171

240

De Jaegher F. 57 Joachim 61

De Jongh, Ez. 132 De Kander, J. 152 De Knuydt, Ant. 61 De Knuyt, J. 152

Jac. 152 P. 57

De la Croix, G. 226 De la Faillie, Wwe. Pr. 189 De la Fallie, Pr. 61 De la Haye, Kapitein 86 De la Jonquiere, Mich. 229 De la Veyne, Fr. 152 De Laeter, Jn. 57 De Lamy 55; 152 De Loose

36; 79; 131; 171; 176; 197; 223

De Loose - Claeys en Co 171 De Mahieu 174; 175; 176 De Neve, B. 209

J.B. 191 De Pas, Pr. 58 De Potter, Ch. 209 De Ridder, J. 199

Jac. 209; 226 De Roo 203 De Rudder, Paulus 173 De Rudder, J. 209 De Smedt, Herb. 121 De Smet, Pr. 57 De Straete rechtover de Arme

Schoole 45 De Vette, 65

J. 170 De Vetter, Jn. 57 De Vinck 132; 143 De Waele, J.N. 152; 170; 199 De Wez 93 De Wieras, Jos. 156; 189 Dekenijstraat 151 Delahaye, Th. 101 Delmotte, Ch. 209; 230 Denis 199

J. 152 Pr. 172; 173

Deplancke, J.B. 189 Deplanque, J.B.

203; 214; 225; 226 Derdeyn 170

Al. 152 Firma Liebaert-Baes-Derdeyn

101 Devos

Al. 171 Kapitein 86 Kol. 73; 74 Ph. 35; 203

Deweerdt, Jac. 209 Dewez, L.B. 68 Dewitte, Paul 101 Dewulf 73; 79 D'Herckere 58 D'Herde 204 Dhyet, Lieven 213 Dickele, Ben. 171 Dickschen 214

Dillebeke, Jn. 58; 87; 92 Dobbel Cruys, Het 189 Dode Kreek 134 Donche 157

J. 105 Jn. 171

Dossaer 188; 204; 214 Colette 189 J.B. 214

Drie Koningen, De 93 Du Mortier, Jn. 58 Dubbele Arend, De 189; 214 Duinenweg 190; 230; 231 Duinkerke

61; 65; 67; 80; 99; 100; 105; 170

Dumery, G. 61 Dumortier

Hub. 155 Weduwe 57

Duyff,Fr. 213 Dwarsstraat 45

E

Engeland 58; 61; 65; 99; 113; 115; 133; 134

Engels Hotel 165; 189; 190 Engelsch Hostelrye 144 Engelse blokkade 65 Espérance, L' 189 Everaert, Jos. 152 Exon 100

F

Flanderin 92; 144; 199 Andries 46 C.A. 57

Flanegan Ed. 57 M. 67

Flintens, Isabelle Clara 58 Florida, bastion van 158 Fonteyne

Mich. 131 Michel 189

Forarms 189 Forcade, Jn. 183; 189 Fort Albertus 68 Fort La Plume 42 Fort Sint-Philippe 24 Fort van Beieren 53 Fort van Sint-Philippus 28 Fortuine, De 132 Fortuinstraat 224; 229 Fortune, De 61 Fortuyne, De 35 Fottrell 173

J. 170; 189 John 131

Fox, 132 Th. 203

Frankrijk 23; 36; 37; 58; 65; 99 Franquen, de 158

Frederick, André 105 Fregatstraat 224; 229

G

Gadess, Mary 196 Galway, J. 57 Gavannan 183 Geel Huis 203 Geersens, Pr. 101 Geheime Raad

67; 86; 115; 191; 199; 226 Gent 36; 74 Gildehof van Sint-Sebastiaan 163 Gloeiende Oven, De 56 Gobert, Jn. 101 Godfurneau 225 Goede Windstraat 224; 229 Goude Bolle, De 54 Goude Poorte, De 56 Gouden Arend, De 61 Gouden Bolle, De 56 Gouden Os, De 57 Goudsblomme, Pr. 101 Gould, Jn. 57 Gouvernement 48 Gouvernementsgebouw 61 Gouweloze

24; 27; 28; 68; 111; 127; 157; 175; 176

Gouwelozekreek 24; 27; 101; 134

Graham, Th. 214 Grand Café Impérial, Le 188 Grand Café Suisse, Le 188 Greenwood, Samuel 164 Gregorie 214

G. 132 Groene Dijk 24 Groenselmarkt 45 Groentemarkt

56; 57; 58; 61; 143; 164; 165; 189; 190

Groot-Brittannië 36 Grootman, Jean 188 Grosset,Ch. 164 Grote Markt

45; 47; 48; 53; 56; 58; 61; 92; 132; 143; 144; 163; 165; 169; 188; 189; 198

Grote zoutraffinaderij bij de blauwe steegher 58

Grysperre A. De 213 Arnoud De 138 Thomas De

36; 57; 67; 68; 71; 74; 79; 80; 81; 85; 86; 87; 100; 101; 111; 113; 115; 119; 120; 121; 137; 138; 143; 144; 152; 155; 156; 157; 159; 166; 172; 191; 204; 209; 213; 214; 223; 224

Guide pour la ville et port d'Ostende, utile et commode aux personnes de tout état pour l'année 1783 164

Gulden Hooft, Het 56

241

Gysels, Car. 171

H

Halsleven, Leonard 65 Hayaert

Jac. 198 P. 101

Hayaert en Cie. 183 Hayman, Th., jr. 155 Hayward, Samuel 183 Hazegras

119; 120; 131; 137; 156; 157; 173; 188; 189; 197; 204; 209; 223; 224; 225; 226; 229

Hellein 134 Hennessy 65 Hennesy, Ch. 57 Herries 152; 166; 199

G. 143; 152; 163 Herries-Keith 189 Hert, Den 93; 183 Hertog van Gloucester 165 Hertstraat 41; 45; 53; 54 Hesketh 203

W. 164 William 165; 190; 191

Heyde, Roelof 213 Hildert, Henry 172 Hof der Meyssens van de Witte

Nonne 230 Hoge Wacht 53; 54; 61; 203 Hol van Flutol 199 Hollands Schippershuys, Het

132; 213 Hollandsche Flagge, De 198 Hollants Schippershuys 56 Holm 189

Corn. 198; 223 Holman

John 170; 172 Th. 132; 155

Hope, The 165; 203 Hospitael voor aerme siecken 93 Hotel d'Angleterre 189 Hotel de Berlin 190 Hotel de la Cour Impériale 189 Hotel de la Marine 189 Hotel de Suède 189 Hotel Sint-Andries en Sint-

Barbara 209 Hotel Sint-Patricius 183 Hotel van Sint-Andries en Sint-

Barbara 213 Houten Kaai 32; 173 Hoveken van Plaisance, Het 56 Hoys 58; 65; 204

Arn. 57; 92 J.B. 143; 166; 183

Hubbert Al. 209; 224 Alex 152; 170; 190 Alex. 132

Huilmand 203 Corn. 209 Pr. 183

Hull 100

Hulppoortje 42; 68 Hyntens, Ad. 171

I

Imperial Lodge of Austrian Flanders, The 191

In den Boomgaerd 56 In den Naem Jesus 56 Inchass en Cie. 183 Inundatie Camerlinckx 24

J

Jacobs, Grace 183; 203 Janssens, Bald. 163 Jean 189; 190; 226 Jozef II

45; 46; 54; 58; 86; 111; 119; 137; 144; 165; 169; 191; 230; 231

Jozef II straat 45; 46; 54; 58; 120; 143; 144; 199

Jozefstraat 155 Junquen, Jn. 56

K

Kaaipoort 41; 42; 56; 137; 151; 196; 199

Kaaipoortbrug 21; 35; 42; 92; 199; 203

Kaaistraat 42; 45; 56; 61; 156; 196; 198; 199

Kalefaterstraat 151 Kalverenmarkt 45; 53 Kalvermarkt 57; 62; 189 Kanaal Brugge-Gent 23 Kanaal Oostende-Brugge 23 Kanonnierskwartier 53; 143 Kapellestraat

42; 45; 46; 47; 56; 58; 93; 120; 143; 144; 151; 165; 189; 199

Kapucijneklooster 143 Kapucijnen 45; 47 Kapucijnenstraat

45; 47; 54; 56; 190; 198 Kapucijnestraat 143; 163 Kasteel van Douvres 56 Kat, De 58 Kattestraat 48; 55; 58; 188 Kazerne van de Lijnbaan 54 Kazerne van de Witte Nonnen 54 Kazernestraat 45; 48 Kegelspel, Het 155 Keignaert 24 Keith, 230

G. 152 Keith-Herries 204; 214 Keizer, De 61

Keizerskaai 121; 155; 172; 204; 209; 213; 214; 224

Keizerspoort 157; 229 Kempe 61 Kerkhofstraat 45 Kerkstraat

45; 47; 56; 61; 92; 151; 188; 189; 198

Kerremelkstraat 45; 46; 53; 56; 62; 143; 189

Keysersflagge, De 132 Keyzer, Den 189 Keyzerskaey 151; 152; 155 Kielkaey 151 Kindt, J.N. 171 Kirkpatrick 209 Kleine Kerkstraat 45 Kleine Weststraat 45 Klokke, De 62; 189 Koning van Engeland, De 213 Koning van Vrankrijk,Den 189 Koninginnekwartier 53 Koningsstraat 163 Koninklijke straat 45 Koninklijkestraat 203 Koolmarkt 190 Korte Krulstraat 144 Korte Peperstraat 45; 48; 144 Kortekrulstraat 45 Kraainesthoofd 101; 127 Kraeynesthoofd 27 Kritsard 190 Kroon, De 92 Kyndt, Jos. 156

L

La Cour Impériale 165 La Grande, Kapitein 86 Laatste Stuyver, Den 231 Lacroux, Leop. J. 155 Lagrande 144

Pr. 101 Lam, Het 61 Lambersy, Mich. 213 Lambert, John 183 Lanckhoofd 27 Laneres

Jac. 172 Jack 173

Laneris, Jac. 203; 229 Langestraat

41; 45; 48; 53; 54; 56; 58; 92; 143; 163; 196

Lansweertdijk 24; 41; 42 Lansweertsdijk 35 Lanszweertdijk

74; 79; 81; 87; 115; 120 Lanternebastion 27; 28 Laureys, Adr. 61; 158 Lauwers, J.B. 131 Leep 155; 170

Jn. 92; 172 Jos. 171 L. 155 Ls. 171; 224 Ls. en Nic. 209

242

Weduwe N. 155 Lefevre, Em. 155 Leffingestraat 134; 137 Legaey, J.B. 56 Legay, Jos. 171 Legaye, Wwe. F. 165 Leugenaarsstraat 196 Levasseur 57; 58 Lewis 165

G. 144 Guil. 190

Liebaert 143; 155 firma Liebaert-Baes-Derdeyn

101 J.B. 57; 58; 65; 144 Wwe. 214 Wwe. en zoon 170

Liebaert-Baes-Derdeyn 166 Liefmans

115; 119; 120; 121; 165; 174 H. 144; 165 Hendrik 80; 86

Liga van de gewapende neutraliteit 100

Lijnbaanstraat 45; 57; 58; 61; 132; 143; 196; 198

Lindersin 57 Lippens

79; 80; 81; 85; 115; 119; 120 Pr. 61

Lisjemoris 24 Lisjemorisduin 27; 31 Lisjemorisschorre 24; 28 Lisjemorisstrand 24; 31; 175 Loge des trois niveaux établies à

l'orient d'Ostende, La 191 Löhr, Pr. 65; 68 Londen 100; 105 Loosen 158

Jn. 58; 62; 87; 92; 203 Louisastraat

41; 45; 53; 58; 61; 92; 203

M

Madridstraat 42; 45; 56; 196 Maes, J. 152 Magasin de L'Archiduchesse 214 Maison des Patissiers Suisses

188; 189 Malfeson 79 Mannens, Ph. 36 Marie-Joséplein 42; 61 Masquelier, Ls. Jos. 184 Mass en Cie, G. 183 Mendes, Salomon 191; 231 Mendes-Fonteyne 183; 214 Meurant 74 Meynne, Ant. 171 Meyns, Pr. 199 Mijnplein 45; 47; 144 Militair hospitaal Sint-Jacques 54 Molenaarspoort 58 Molenaarspoorte 213 Moran, Math. 204 Mouqué

Ant. 61

Fr. 68; 152; 155 Mouriau 223 Mullens, John 209 Muuls, P.J. 156

N

Navy, James 213 Nedonchelle

P. 209 Pr. 57 Wwe. 188

Needham, James 92 Nieuw Bastion 41; 58 Nieuw Sint-Andries 214 Nieuw straetjen zonder eynde

199 Nieuwe Inondatie 24 Nieuwe Inundatie Camerlinckx

24 Nieuwe Kaai 27; 32; 73; 74 Nieuwe Markt

157; 224; 225; 229 Nieuwe Stad bezuiden de

dokken 229 Nieuwe Westdijk 115 Nieuwpoort

21; 36; 65; 85; 99; 115 Nieuwstraat 45; 47; 143 Noordhee 27; 176 Noordheesluis 24; 176 Noordmolen 41; 57 Noordredoute 27; 42; 68 Nouvelle ville au sud des bassins

229

O

Oakley 132 Th. 171

Ocket J.N. 209; 224 Jos. 171 L. 152 Ls. 204; 209; 224 P. 152 Pieter 165 Pr. 171; 173 Th. 209

Oesterstraat 224; 229 Omtrent de Boomkens 151 Oostende (schip) 101 Oostendenaar, Den (schip) 101 Oostendsch Gezicht, Het (schip)

101 Oostendsch Welvaeren, Het

(schip) 101 Oostendsche Koopman, De

(schip) 101 Oostendse Vaart 35; 165 Oosterhoofd

27; 28; 121; 127; 175; 176 Oost-Indische Compagnie

35; 36; 57; 92; 132; 133; 144; 166

Oostmolen 41; 57

Oostmolenstraat 45; 143 Ooststraat

41; 45; 47; 61; 62; 189 Oostzee 36 Oratorianen 46; 47 Osten 155 Oude Beestenmarkt 45 Oude Magazijnstraat 45 Over de Boomkens 45 Overstall, Wm. 172

P

Paardemarkt 172 Paemelkreek 24; 27; 172; 173 Pancoek, J. 213 Pannecoucke, J. 225 Pantoefel, De 56 Papegaai, De 56 Parfait Amour de Beaurepaire

René 163 Pasch, P. 152 Passagiestraat 151; 155 Paviljoen van de Genie 42 Paviljoenstraat 224 Pelikaan, De 56 Peperbusse 47 Petit, Fr. 132 Philippart, J.B. 152 Pieters 143; 144; 155

Daniël 152; 189; 214 Pr. H. 199

Pieters-Carrelboom, Geertje 213 Pinot 214

J.B. 229 Pinson 214 Planckier 35; 85; 127 Plankier 101 Plassendale 85 Platformbastion 28; 121; 133 Platformstraat 54; 56 Pluimschans 131; 158; 159; 230 Polderstraat 157; 223; 224; 229 Pollet 157; 197

Pr. 171; 197 Pomphuyseken 35 Ponton 41; 56; 101; 165 Pontongat 27; 32; 35; 127 Pontonhuisje 203 Pontonkaai 79; 85 Poodts, G. 209 Popham 214 Port Franc 224 Portje van Hoerah 214 Post van Oostende, (schip) 101 Poststraat 45; 54 Potteriepolderdijk 27 Power,Walt. 121 Prichard, T.W. James 190 Priem, Fr. 214 Provoost, J. 155 Pulinx 79

Jn. 74 Pypestraat, P. 45; 56; 132; 199

243

R

Raad van Financiën 74; 115; 226 Ray 57; 65 Rechte Kerkstraat 45 Religieuze Conceptionisten 48 Renier, Jn. 57 Retranchement 197 Reyngoet, Anna-Francisca en

Maria Catharina 93 Reynier, Jud. 189 Rhetorica, De 56 Ricour 170; 171; 189; 223; 226

Ls. 214 Robain 144 Roche, Ray 57 Rocheplaete

28; 68; 71; 105; 172; 175 Rode Leeuw, De 56 Rodenbach

J. 184 Jn. 164

Roka, Fr. 47 Romberg

100; 101; 131; 143; 152; 163; 170; 223

Romberg-Ricour 171 Romberg-Ricour, firma 170 Roode Leeuw, De 144 Roose

De 56 Michiel 144

Roselt, G.T. 189 Rouwels, Jn. 132 Ruwaertshuys 48 Rycx 93

Ant. 105 Monica 56

S

Salmoen, G. 74 Sampson, John 165 Samson, John 203 Sas 35; 80; 176 Sas-Slykens

27; 36; 80; 85; 101; 105; 121; 127; 173; 203

Sauvage, P. 61 Schimmeroom, Sally 230 Schippershuys, Het 213 Schippersstraat

45; 54; 132; 143; 144 Schipperstraat 45 Schottey, J.B. 131; 143; 152 Secourspoorte van de Noordt 42 Secourspoorte van het Noord

164 Secretarie van Staat en van

Oorlog 115 Section des Corderies 229 Seigneurie 209 Serruys

Hub. 230 Jac. 131; 170; 224 Jos. 209

Serruyslaan

H. 45; 151; 199 Ship Tavern 165; 191 Sint Jacob 61 Sint-Albertstraat

151; 155; 204; 213; 214 Sint-Arnoud 56 Sint-Catherinekaai 224 Sint-Catherinekreek

28; 35; 42; 74; 79; 80; 115; 119; 127; 131; 137; 157; 223; 231

Sint-Catherinepolder 28; 41; 81; 137; 156

Sint-Catherine-polder 156 Sint-Catherinepoort

157; 197; 223; 224 Sint-Catherinesluis

24; 131; 134; 223 Sint-Christinastraat

151; 155; 204; 209; 213; 214 Sint-Franciscusstraat

45; 47; 56; 143; 199; 213 Sint-Fransiscusstraat 58 Sint-Jacobs 198 Sint-Jorisstraat

151; 152; 155; 204; 209; 213 Sint-Jozefstraat 151; 152; 155 Sint-Paulusstraat

45; 46; 56; 58; 144 Sint-Sebastiaanstraat

42; 45; 56; 57; 58; 93; 183; 189; 198

Sint-Thomasstraat 151; 152; 155; 204; 209; 213

Sluizebastion 41 Smith, Sarah 196 Snaaskerkeschorre 28 Snaeskerkeschorre 24 Solvyns 144

Fr. Balthazar 184 Laur. 131

Soulk, James 203 Spaans Kwartier 41; 53; 56 Spanjaardkaai 85 Spanjaardskaye 127 Spanje 54; 58 Speyehuys 35 St Andries en Ste Barbara 58 St Franciscusstraat 190 St Joris 189 St.-Catherinepolder 171 St. Michiel 61 Stad Oostende, De (schip) 101 Stadhuis

47; 61; 80; 81; 86; 91; 92; 163; 183; 191; 203; 245

Stadswaterloop 144 Standaert 189

Pr. 143 Staten van Vlaanderen

28; 32; 36; 68; 79; 85; 127; 173; 176; 224; 225

Steen Planckier 127 Steenweg Brugge-Menen 23 Steenweg Oostende Wynendale

23; 36 Stenen Kaai 32 Sterre, De 58; 189 Sterrestraat 45; 58

Straat der Religieuze Conceptionisten 45

Straete leidende van den hert naar het Wandelaersho 45

Straete van de Grote Markt 45 Straete van het

bootgesellefortien 56 Straete van het

Bootsgezellenfortje 45 Strollendorf, JN. Martin van 164 Strontstraat 45; 53; 56 Strooien Haan, De 58 Strooien Haen, De 87 Stuiverstraat 231 Sulferpriemstraat 45; 62; 143 Suys 204; 209; 213; 214; 225

T

Terreyn, Mich. 171 Thompson, William 209 Thuys 57

Arn. 158 L.B. 57

Thuys-Verbeke 152 Tolerantieëdict 190 Tongue, Samuel 164 Topham, William 214 Torhoutsesteenweg

37; 41; 86; 134; 159; 190; 191; 230; 231

Touwslagersstraat 224 Trevor, Jn. 190 Trigalet, Nic. 61 Triomphe du bon sens, Le 188 Trossé, Bern. 229 Twaalf Apostelenstraat 229 Tytgat, Jeannette 144

V

V.S.A. 65; 101; 170 Vagevier 47 Valcke 209

C. 131 Casimir 152 J. 209 N. 156

Van Berblock P.J. 85; 87 Pr. J. 93

Van Cleempoel, Jac. 92 Van Cuyl, Jos. 131 Van de Keere, Mich. 56 Van der Ghinst 225 Van der Heyde 58

B. 203 Balth. 170 Bern. 199; 224; 230

Van der Stricht, Maria 134 Van Garoit, J. 189 Van Halme 189

Jn. 61; 230 Van Hee, Jan 173 Van Hes,

Jan 173

244

Jn. 172 Van Iseghem 65; 214; 230

A.J. 171 Jos. 209 Josse 61 Jud. 57 W.J. 198

Van Iseghemlaan 45; 58 Van Lerberghe 187 Van Marcke, Jud. 119 Van Moorsel, Th. 143 Van Nieuwege, Laur. 101 Van Oppermeersch

Maria 61 Marie 189

Van Outryve, Fr. 171 Van Remoortel 67 Van Spangen, Nic. 213 Van Teckhuysen-Otgens 183 Van Vossem, Ant. 156 Van Waesberghe, Car. Fr. 119 Van Wafelghem, Fr. 58 Vauquelin, P. 152 Veldstraat 224 Venant Dufour, Ph. 58 Verbeke, Jn. 131 Verbeke en zoon, Wwe. 183 Verbrugge, Jn. 58 Vercnocke 203

Rochus 143 Vercoustre 209 Vercoustre-Flanegan 199 Vereecken, P.J. 163 Verenigde Provinciën

100; 113; 115; 120; 134; 169; 183

Verhaeghe, Pastoor 61 Verlinden, Bern. 229 Verlorenstraat 198 Verpoorten, J. 225 Vingerlingsluis 175; 176 Vismarkt 45; 92 Visserskaai 165; 183 Vits, Ch. 152 Vitse 204

C. 214; 226 Car. 226 Pieter 152

Vlaanderenstraat 45; 58 Vlissingen 100 Voorgeborgte 158; 230; 231

Vos, De 231 De (herberg) 56

Vrije, Het 165 Vrijhavenstraat

223; 224; 226; 229 Vryeels, Jan 47 Vryehaeve van Oostende

De (schip) 101 Vuurtoren

27; 28; 67; 68; 93; 127; 164; 203

Vuylpotshaven 31; 164

W

Waag 47 Waals Kwartier 53 Wachthuis 56; 203 Walker, Th. 92 Walsh, Oliver 189 Wandelaarshof 41 Wapens der Franc - Maçons, De

191 Waterhuis 165 Waterhuys 35 Watering van Blankenberge 24 Weeghuys 47 Weg Wynendale-Torhout 23 Weireld, De 143; 189 Weirelt, De 61 Werelduitstraat 45 Werelduytstraat 144 Werfdok

151; 157; 173; 174; 230 Werfstraat

151; 152; 155; 156; 189; 214; 223

Werry, G. 203 Wesemael, Jo 92 Westerhoofd 27; 28; 31 West-Indië 101 Westmolen 41 Westmolenstraat 48; 199 West-Molenstraat 45 Westpoort

41; 42; 57; 92; 115; 191; 196; 209; 224; 230; 231

Weststraat 42; 45; 55; 56; 61; 93; 132; 143; 165; 183; 196; 198

Weysen 204; 209; 213 P. 152

Wieland A. 225 Aug. 209; 229

Willems 171 Wit Huys 196 Witte Nonnen

45; 48; 54; 132; 230 Witte Nonnenstraat

45; 48; 57; 58; 61; 143; 188; 190

Wodehouse, John 92 Wyndau

S. 105 Seb. 157

Y

Yarmouth 100 Ysput, bastion van de 158

Z

Zaagmolens 28; 32; 36; 86 Zandvoordedijk 176 Zandvoordepolder 24 Zevenjarige oorlog 58 Zevenjarige Oorlog 27 Zoutkaai

27; 28; 35; 86; 101; 127; 131; 157; 158; 171; 197

Zoutkeet 62; 189 Zuiddijk 81 Zuidmolen 57 Zusters van de Heilige Jozef 61 Zwaan, De 61 Zwaenhoek 24 Zwaenhoekschorre 24; 28 Zwarte Nonnenstraat

45; 47; 61; 62; 198 Zwarte Zusters 47 Zwarte Zustersstraat 189 Zwarten Leeuw, De 203 Zwijnemarkt 56

245

OVER DE AUTEUR Daniël Farasyn werd geboren in Ardooie op 2 juli 1920. Hij liep school aan het College van Oostende tot 1937 en de Vlaamse Cadettenschool van Sint-Truiden tot mei 1940. In 1946 behaalde hij het diploma van licentiaat en geaggregeerde in de Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Gent. Achtereenvolgens was hij leraar aan het Koninklijk Atheneum van Tongeren, aan het Koninklijk Atheneum van Gent (1948-1964) en provisor aan het Koninklijk Atheneum van Gent aan de Voskenslaan (1964-1976). Hij publiceerde o.a. volgende werken : Belgische steden in reliëf, plannen opgenomen door Franse militaire ingenieurs, 18de en 19de

eeuw. Oostende, 1965. Het Mijnplein te Oostende – Ostendiana 3. Oostende, 1978. Historiek van de eerste gebouwen lang de Oostendse zeedijk. Oostende, 1979. (i.s.m. Marc Constandt)

Te kust en te kuur. Badplaatsen en kuuroorden in België. Oostende (ASLK), 1987.

Daarnaast schreef hij vanaf 1977 tot 1994 talrijke bijdragen in het tijdschrift De Plate van de Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate" en van 1974 tot 1985 in het jaarboek "Ter Cuere" van de Heemkring van Bredene.

246

247

OOSTENDSE HISTORISCHE PUBLICATIES In de reeks “Oostendse Historische Publicaties” verschenen totnogtoe volgende nummers : 1. Claudia VERMAUT. Archiefgids. Een overzicht van bronnen van en over Oostende

bewaard. Oostende, 1998.

2. Daniël FARASYN. 1769-1794. De 18de eeuwse bloeiperiode van Oostende. Oostende, 1998.

Verschijnt als volgende nummer : 1. Het Oostends oorlogsdagboek van Charles Castelein, 1914-1918.

248

249

COLOFON

De verantwoordelijkheid voor de inhoud en de bronvermelding van dit boek berust uitsluitend

bij de auteur. De uitgever is hiervoor niet verantwoordelijk.

Auteur :

Daniël Farasyn

Eindredactie : Claudia Vermaut

Vormgeving :

Claudia Vermaut

Druk : Stadsdrukkerij

Verantwoordelijke uitgever :

Johan Vandenabeele, stadssecretaris, Stadhuis, Vindictivelaan 1, 8400 Oostende

Wettelijk depot : D/1998/0342/2