1 Inleiding - Profi-leren · leren zij expliciet of impliciet ook andere culturen of aspecten...

55
1 SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming 1 Inleiding Beeldende en kunstzinnige vorming zijn onderdeel van de ontwikkeling. Je vormt je een beeld van wat je beleeft en van wat je ziet. En je leert om dat op een creatieve manier te uiten en vorm te geven. Het gaat niet alleen om denken, maar vooral om doen. Ideeën en gevoelens worden bijvoorbeeld omgezet in muziek, dans, textiele werkvormen, fotografie, tekenen en kleien. Daarbij bedenk je doelen, eigen vormen en eigen oplossingen voor problemen. In dit thema gaan we in op de betekenis van beeldende en kunstzinnige vorming voor kin- deren en volwassenen, op de doelen, vormen en werkwijzen. Omdat beeldende vorming in elke fase van de ontwikkeling van kinderen anders is, betrekken we de verschillende ontwikkelingsfasen hierbij. De inhoud van dit thema: 1 2 Creativiteitsontwikkeling en beeldende vorming 3 De betekenis van beeldende vorming voor de ontwikkeling 4 Beeldende en kunstzinnige vorming in fasen van de ontwikkeling 5 De didactische aanpak 6 Tips voor de praktijk 65 Beeldende en kunstzinnige vorming DC

Transcript of 1 Inleiding - Profi-leren · leren zij expliciet of impliciet ook andere culturen of aspecten...

1SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

1 InleidingBeeldende en kunstzinnige vorming zijn onderdeel van de ontwikkeling. Je vormt je een beeld van wat je beleeft en van wat je ziet. En je leert om dat op een creatieve manier te uiten en vorm te geven. Het gaat niet alleen om denken, maar vooral om doen. Ideeën en gevoelens worden bijvoorbeeld omgezet in muziek, dans, textiele werkvormen, fotografie, tekenen en kleien. Daarbij bedenk je doelen, eigen vormen en eigen oplossingen voor problemen.

In dit thema gaan we in op de betekenis van beeldende en kunstzinnige vorming voor kin-deren en volwassenen, op de doelen, vormen en werkwijzen. Omdat beeldende vorming in elke fase van de ontwikkeling van kinderen anders is, betrekken we de verschillende ontwikkelingsfasen hierbij.

De inhoud van dit thema:

1

2 Creativiteitsontwikkeling en beeldende vorming

3 De betekenis van beeldende vorming voor de

ontwikkeling

4 Beeldende en kunstzinnige vorming in fasen van de

ontwikkeling

5 De didactische aanpak

6 Tips voor de praktijk

65Beeldende en kunstzinnige vormingD

C

SAW Digitale Content2

2 Creativiteitsontwikkeling en beeldende vormingAls je verbeeldingsvermogen hebt, kun je goed bedenken en je voorstellen hoe bijvoorbeeld iets kan, in elkaar zit en wat alternatieven zijn. Je bent creatief in het bedenken van andere mogelijkheden, nieuwe dingen, oplossingen voor problemen en in het fantaseren over van alles en nog wat. En je kunt die beelden en fantasieën ook nog vormgeven. Je lost met crea-tiviteit vraagstukken op en bent daarbij origineel en inventief. Maar natuurlijk is beeldend vormen ook gewoon leuk en breng je zo mooie producten tot stand.

Ware creativiteit is spelen, uitproberen, niet bezig zijn met een eindresultaat, jezelf verbazen,

eigenlijk zoals een kind bezig kan zijn. Als volwassene verleer je dit meestal, je bent meer

gefocust op denken, op een eindresultaat, op effectiviteit. De ruimte om te spelen, te proberen

verdwijnt en daarmee wordt de creativiteit steeds minder aangesproken.

(Lia Nijman en Jenny de Bode)

Iedereen is in principe creatief maar door teveel de nadruk te leggen op leren, rationaliteit, technische zaken, beperkingen en traditionele benaderingen kan de creativiteit beperkt worden en zelfs verdwijnen. Het is dus belangrijk het creatieve vermogen te blijven ont-wikkelen en aandacht te hebben voor beeldende vorming.

3SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

3 De betekenis van beeldende vorming voor de ontwikkeling Door middel van beeldende vorming maken kinderen kennis met kunstzinnige, creatieve en culturele aspecten in hun leefwereld. Ze maken kennis met aspecten die vorm en bete-kenis geven aan het leven, zoals de mogelijkheden van verschillende materialen, kleuren, ruimten, textuur (de waarneembare structuur van een materiaal) en compositie. Ze kijken naar schilderijen en beelden en maken die zelf, ze luisteren naar muziek en maken zelf mu-ziek, ze genieten van verhalen en gedichten en van dans en beweging. Door de activiteiten leren zij zich open te stellen voor deze uitingen en er waardering voor te krijgen.

Beeldende vorming levert zo een heel eigen bijdrage aan de ontwikkeling. Door bewust de ontwikkeling van de creativiteit te stimuleren, verbetert het originele denken, het verbeel-dingsvermogen en de verkenning. Door deze ontwikkeling bewust te stimuleren, proberen kinderen meer uit en maken ze meer gebruik van ideeën van anderen. Vervolgens verwer-ken zij die weer in hun eigen ideeën. Op langere termijn durven zij er ook meer risico’s door te nemen.

Het voorste gedeelte van onze hersenen bestaat uit twee delen: de linker- en de rechterhersen-

helft. In beide hersenhelften zijn verschillende functies gelokaliseerd. De rechter hersenhelft

hangt samen met bijvoorbeeld gevoel, kunstzinnigheid, ruimtelijke oriëntatie, intuïtie en am-

bachtelijkheid. De linker hersenhelft hangt nauw samen met zaken als waarnemen, luisteren,

communiceren, studeren en met analytisch en logisch denken (vooral verbale en wiskundige

functies). Beide hersenhelften leveren een bijdrage aan de meeste activiteiten.

Bij de ontwikkeling van de creativiteit heb je met beide hersenfuncties te maken. Hoewel de rechterhersenfunctie het meest wordt gestimuleerd, is de linkerhersenhelft nodig om tot een goed resultaat te komen. Techniek (rechter hersenhelft) en verbeelding (linker hersen-helft) gaan hand in hand.

In zorg, welzijn en de kinderopvang is het maken of creëren van een product geen doel op zich. Beeldende vorming wordt ingezet als een middel om de ontwikkeling te stimu-leren en draagt bij aan een plezierige en zinvolle tijdsbesteding. Door beeldende vorming worden cognitieve competenties en de persoonlijkheidsontwikkeling gestimuleerd. Kinde-ren krijgen meer inzicht in de eigen identiteit en in (situaties in) de directe omgeving. Zij denken daarbij kritisch na en zetten hun creativiteit bewust en gericht in. De creativiteits-ontwikkeling heeft zo ook een positieve invloed op het sociale functioneren in groepen en in de samenleving als geheel. Met behulp van beelden, muziek, taal, spel en beweging leren kinderen zich te uiten. Ze leren te reflecteren op het eigen werk en dat van anderen. Zo

SAW Digitale Content4

leren zij expliciet of impliciet ook andere culturen of aspecten daarvan kennen. Ze leren verschillende materialen kennen en leren omgaan met gereedschappen. Beeldende vor-ming en creativiteitsontwikkelingen dienen dus meerdere doelen.

Enkele algemene doelen van beeldende vorming:

2

• verbeteren originele denken, fantasie, verkenning• creatieve en esthetische ontwikkeling stimuleren• cognitieve competenties stimuleren• motorische vaardigheden verbeteren• persoonlijkheidsontwikkeling• bevorderen sociaal functioneren in groepen en in de

samenleving• jezelf open stellen en jezelf leren uiten• andere kunstzinnige, creatieve en culturele aspecten

en uitingen leren kennen• verschillende materialen en gereedschappen leren

kennen en daarmee om leren gaan• leren over onder andere kleur, vorm, ritme, muziek,

dans, ruimte en composities• leren reflecteren op je eigen werk en dat van anderen• een zinvolle en plezierige tijdsbesteding

Hieronder zie je hoe enkele deskundigen aankijken tegen beeldende vorming en de ont-wikkeling van de creativiteit.

Howard Gardner stelt dat door middel van kunsteducatie meerdere van de meervoudige

intelligenties aangesproken en daarmee ontwikkeld worden en er een groei plaatsvindt in de

persoonlijke ontwikkeling. Door middel van kunsteducatie ontstaat er meer inzicht in kunnen

lezen en begrijpen van symbolen en metaforen. Volgens Gardner ontstaat er een groei in het

zelfbeeld en zelfvertrouwen door het hebben van meer inzicht in symbolen en metaforen.

Mary R. Jalongo en Laurie N. Stamp stellen dat kunsteducatie stimuleert om met anderen

in gesprek te gaan over wat er afgebeeld is en dat er daardoor een groei in de persoonlijke

ontwikkeling ontstaat. Wel hebben ze een kanttekening geplaatst. Voor een effectieve(re)

overdracht van de betreffende effecten is het volgens hen van belang dat er een deskundige

persoon is die de deelnemers kan sturen waar dat nodig is.

Op het gebied van de creativiteitsontwikkeling stellen Unesco en de Reggio Emilia-benadering

dat kunst stimuleert om de eigen werkelijkheid en visies op nieuwe manieren te bezien en

daarnaar te handelen. Beiden stellen wel dat er bepaalde voorwaarden zijn waardoor de crea-

tiviteitsontwikkeling zo optimaal mogelijk plaatsvindt. Deze voorwaarden zijn: een omgeving

waar de deelnemers zich veilig voelen en gestimuleerd en aangemoedigd worden om te

experimenteren.

5SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Bij de beeldende vorming is het belangrijk met de specifieke kenmerken van elke ontwik-kelingsfase rekening te houden en met de aard van elke persoon. Niet iedereen is hetzelfde en is in dezelfde soort activiteiten geïnteresseerd. Het is belangrijk dat je op het juiste mo-ment kennis en vaardigheden aanreikt die passen bij de ontwikkeling, interesse en de aard. Deze kennis en vaardigheden moeten dan ook nog gedoseerd aangeboden worden zodat het kind of de volwassene de kans krijgt die zich op een goede manier eigen te maken.

Een kind leert als iets nieuws aansluit bij wat het al weet; dit noemt Vygotsky de ‘zone van de

naaste ontwikkeling’. Beeldende vorming dient zich te richten op deze zone van de naaste ont-

wikkeling. Opvoeders en begeleiders leren in dit proces zelf ook, maar omdat zij meer compe-

tent zijn, kunnen zij vooruitlopen. Zij kunnen de kwaliteit van het ontdekken en leren vergroten

door te sturen in de richting van wat het kind kan leren. Daarbij is het belangrijk dat wat nieuw

aangeboden wordt, uitdagend en boeiend is.

Bij beeldende vorming is het volgens Han Berghs belangrijk dat specifieke kennis en vaardigheden niet routinematig worden aangeleerd maar dat je vooral aandacht hebt voor de achterliggende principes en strategieën. Je geeft dus bijvoorbeeld instructie over een schildertechniek en legt daarbij uit waarom deze techniek nu precies tot dat effect leidt. En je legt uit dat dat effect met andere technieken niet bereikt kan worden.

SAW Digitale Content6

4 Beeldende en kunstzinnige vorming in fasen van de ontwikkelingBeeldende vorming kan verschillende toepassingen hebben. Dat kan bijvoorbeeld in een plat vlak zijn door tekenen en schilderen (tweedimensionaal) of ruimtelijk zoals bij kleien en beeldhouwen en door muziek en dans (driedimensionaal). Daarnaast kan beeldende vorming ook het kennismaken met kunst en met kunstenaars zijn (kunstzinnige oriëntatie) en met culturele aspecten van de samenleving of van andere landen (culturele oriëntatie). En tenslotte is beeldbeschouwing een belangrijk onderwerp. Daarbij kijk je naar een kunst-voorwerp of een schilderij, denkt erover na en praat er met elkaar over.

Beeldende en kunstzinnige vorming in fasen van de ontwikkeling:

3

• kunstzinnige oriëntatie

• beeldbeschouwing

• tweedimensionaal en driedimensionaal werken

• muziek

• dans en beweging

• toneel en drama

We behandelen twee- en driedimensionaal werken, muziek, dans en beweging en toneel en drama per ontwikkelingsfase.

Hargreaves en Galton onderscheiden vijf stadia in de kunstzinnige vorming:• de présymbolische fase van 0 tot 2 jaar;• de figuurlijke (symbolische) fase van 3 tot 4 jaar;• de schematische fase van 5 tot 7 jaar;• de fase van regelsystemen van 8 tot 14 jaar;• de metacognitieve fase vanaf 15 jaar.

We betrekken deze stadia bij de behandeling van de beeldende vorming in verschillende fa-sen van de ontwikkeling. Als uitgangspunt voor de behandeling van de verschillende fasen nemen we echter de indeling van ontwikkelingsfasen zoals die in de ontwikkelingspsycho-logie gebruikelijk is: baby, peuter, kleuter, jonge basisschoolkind, oudere basisschoolkind, puber, adolescent, volwassene en oudere

7SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Er is een groep cliënten die vanwege een beperking, revalidatie of een zinnige dagbesteding deelneemt aan activiteiten beeldende vorming. Voor deze groep cliënten geldt dat je het aanbod en de methoden aanpast aan de kenmerken van de doelgroep en aan de instructies die voor elke cliënt in het behandelplan staan. Omdat deze groep cliënten heel divers is en de individuele verschillen erg groot zijn, gaan we in dit thema daar niet verder op in.

4.1 Kunstzinnige oriëntatie

Bij kustzinnige oriëntatie maak je kennis met verschillende mogelijkheden om je in beel-den uit te drukken, bijvoorbeeld door dans of schilderen. Je onderzoekt de mogelijkheden van verschillende materialen en de verschillende toepassingsmogelijkheden. Zo heeft papier scheuren een heel ander effect dan papier knippen. Je leert die toepassingsmogelijkheden zo in te zetten dat je bedoelingen beter uitgedrukt worden. Het kan daarbij gaan om de mogelijkheden van papier, potloden, krijt, inkt, textiel, hout, steen en van computerpro-gramma’s. Maar ook om kleur, vorm, textuur (ruw, hard, zacht, glad, enzovoort), ruimte en compositie (samenstelling).

Daarnaast leer je beeldende uitingen van anderen begrijpen en leer je genieten van kunst en cultuur. Je kijkt bewust en gericht naar bijvoorbeeld leefomgevingen, architectuur, in-terieurs, gebruiksvoorwerpen, fotografie, mode, schilderijen, beelden en design. Je leert zo verschillende manieren kennen waarop mensen zich uitdrukken en hun omgeving vormge-ven en je leert aspecten van verschillende kunsten en culturen kennen. Dat kan bijdragen aan de waardering voor culturele en kunstzinnige uitingen en het begrip voor mensen en samenlevingen.

4.2 Beeldbeschouwing

Bij kunstzinnige oriëntatie is beeldbeschouwing een belangrijk onderwerp. Beeldbeschou-wing gaat over de manieren waarop je naar dingen om je heen kijkt. Het is verwant aan filosoferen. Je leert goed te kijken hoe alles eruit ziet, wat de betekenissen daarvan zijn en hoe anderen de werkelijkheid om hen heen zien en vormgeven. Je praat daarover, denkt er samen met anderen over na en vormt jezelf eventueel een mening. Zo vergelijk je verschil-lende kunstuitingen en verschillende culturen met elkaar. Beeldbeschouwing is dus een manier om je te oriënteren op kunst en cultuur.

De Amerikaan Michael Parsons heeft een studie gemaakt van de esthetische ontwikke-ling; de ontwikkeling van het gevoel voor schoonheid. Volgens hem kijken mensen in de verschillende fasen of stadia van de ontwikkeling op een andere manier naar kunst. Zij

SAW Digitale Content8

vormen zich al kijkend een beeld. De manier waarop zij kijken en de beeldvorming ont-wikkelen zich steeds verder. Hij vergelijkt het met het kijken door een bril. In de verschil-lende fasen van de esthetische ontwikkeling zijn dat verschillende brillen. Is iemand in een volgende fase beland dan blijft hij de eerdere bril(len) ophouden. Mensen leren dus steeds genuanceerder kijken. De verschillende fasen zijn in principe niet leeftijdgebonden, maar de eerste bril past goed bij een kleuter en de tweede bril bij een basisschoolkind. Iedereen moet alle eerdere fasen doorlopen hebben, om in een volgende fase te komen.

De brillen van Parsons

Bril (stadium)1: associatie (verschillende dingen met elkaar in verband brengen)

In dit stadium zie je vooral dat wat een associatie oproept; iets dat je uit je dagelijkse leven of

omgeving herkent of iets dat je je herinnert. Als je vraagt ‘vertel maar wat je ziet’ dan hoor je

dit. In dit stadium vind je het niet zo belangrijk wat iets voorstelt maar let je meer op gevoelens,

ervaringen en herinneringen. Je hebt een voorliefde voor kleur en vooral voor veel kleuren.

Wat een beeld voorstelt, herken je wel maar vindt het niet zo belangrijk. Ook abstracte beelden

roepen associaties op. Het beeld is een verzameling losse onderdelen. Het roept soms iets op

en soms ook niet. In dit stadium heb je nog geen interesse in de mening van anderen.

Bril (stadium) 2: voorstelling

In dit stadium moet het beeld iets voorstellen. Je wil er iets in zien. Later in dit stadium vind je

het ook belangrijk hoe iets is weergegeven. Je vindt het beeld beter naarmate het beter de wer-

kelijkheid weergeeft. Abstracte, non-figuratieve werken (zonder afbeeldingen uit de werkelijk-

heid) worden niet gewaardeerd. Je weet dat anderen ergens anders over kunnen denken maar

begrijpt dat nog niet.

Bril (stadium) 3: expressie

In dit stadium moet het beeld emoties voor je opwekken. Het enige doel van kunst is het

overdragen van gevoelens. Daar zijn geen algemeen geldende normen voor. Elke individuele

beschouwer moet de betekenis van het beeld zien te achterhalen. Iedereen heeft daar een

eigen ervaring mee en alleen die gevoelens tellen. Het heeft daarom geen zin om met elkaar

over de kwaliteit, de betekenis van of de gevoelens bij een beeld te praten.

Bril (stadium) 4: leerbaar

In dit stadium besef je dat een beeld een sociale functie heeft. Het geeft iets aan van de tijd, het

land en de cultuur waarin het beeld gemaakt is. Tradities, technische mogelijkheden en functies

9SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

bepalen mee hoe een beeld eruitziet. Over een beeld kan daarom goed gepraat worden: over

wat het voorstelt, de materialen en manier van maken bijvoorbeeld. Je vindt het zinvol om uit

te wisselen waarom een beeld gewaardeerd wordt en welke gefundeerde meningen er zijn.

Aan kunstkenners en kunstkritiek wordt grote waarde gehecht.

Bril (stadium) 5: eigen mening

Als je door de vijfde bril kan zien, weet je dat je een waardeoordeel kan vellen op basis van je ei-

gen smaak en eigen inzicht. Dat oordeel kan afwijken van andere en misschien meer gangbare

meningen. Je beseft dat je eigen oordeel ook door je eigen omgeving, cultuur en tijd is bepaald

en zal steeds kritisch naar je eigen oordeel kijken: ‘hoe komt het dat ik zo denk en niet anders.’

Je toetst je mening geregeld aan die van anderen om zo een oprecht oordeel te krijgen.

(Bron: B. Schasfoort)

Deze vijf brillen geven het ontwikkelingsverloop in de kunstbeleving aan. Aan de hand van deze stadia, kun je met kinderen over kunst praten. Om er genuanceerd met hen over te kunnen praten, is het belangrijk dat je denken en voelen loskoppelt van elkaar.

Met baby’s en dreumesen praat je uiteraard niet echt over beelden, maar je kunt ook in deze fase al de interesse voor beelden wekken en er op een andere manier over communi-ceren. Denk bijvoorbeeld aan de lichtinval door de ramen. Die geeft mooie figuren op de wand en schaduwen op de grond. Baby’s liggen daar vaak naar te kijken. Ook de mobiel boven het bed trekt hun aandacht. Je kunt laten merken dat je ziet dat ze ernaar kijken en er samen met de baby van genieten.

Oudere peuters en kleuters hebben al hele verhalen bij wat ze maken. Je kunt concrete vra-gen stellen. Bijvoorbeeld wat heb je getekend, wat zie je op dit plaatje, hoe ziet jouw poes eruit, welke kleuren heeft de regenboog? Daar krijg je dan een gesprek over. Je kunt samen met hen zoeken naar voorbeelden en praten over kleuren en vormen. Waarom kiezen ze bijvoorbeeld voor rood? Bij peuters en kleuters stuur je niet te veel en reikt alleen dingen aan als je merkt dat het kind er ontvankelijk voor is. Je kijkt waar een kind mee bezig is en haakt daarop in. Je zult merken dat zij erg van het ene onderwerp naar het andere schieten. Dat komt omdat zij bij alles wat ze zien direct ook aan andere dingen denken; ze associë-ren veel. Je kunt dus niet gestructureerd aan beeldbeschouwing werken. Maar je kunt wel een stimulerende omgeving creëren voor creatieve activiteiten, belangstelling tonen, hen uitnodigen over hun tekeningen te praten, goed observeren en aansluiten bij waar ze mee bezig zijn.

SAW Digitale Content10

Bij kinderen van 6 tot 9 jaar kun je al iets gerichter praten over kunst, cultuur en hun ei-gen producten. Je kunt wat meer sturen en structureren. Je wekt de belangstelling voor een onderwerp door bijvoorbeeld een filmpje te draaien of muziek te laten horen. Je laat bij-voorbeeld een beroemd schilderij zien en vraagt hun mening over dat schilderij. Je vraagt wat ze zien, waar ze vooral op letten, wat ze van de afbeelding en de kleuren vinden, of ze vrolijk worden van dit schilderij, enzovoort. Let wel op dat je vragen concreet zijn en dat je het hebt over de dingen die ze kunnen zien en eventueel voelen of horen. Met bijvoorbeeld de vraag ‘wat doet dit schilderij met jou’, kunnen ze nog niets.

Met kinderen van 9 tot 12 jaar kun je al meer praten over de bedoelingen die een kun-stenaar met zijn schilderij heeft gehad en de betekenis van een bepaalde voorstelling voor henzelf en eventueel voor anderen of de samenleving. Met andere woorden: je kunt het met hen hebben over interpretaties van wat ze zien. Vragen die je kunt stellen: wat zou de kunstenaar hebben willen zeggen of uitbeelden, wat vind je van de manier waarop hij dit uitbeeldt, zou jij dat ook zo gedaan hebben, wat zou je anders doen en waarom? Op deze leeftijd zijn ze erg geïnteresseerd in stripfiguren, karikaturen en humoristische plaatjes. Dus als je die als uitgangspunt neemt, spreekt dat tot hun verbeelding. Maar een museumbe-zoek wordt op deze leeftijd ook wel gewaardeerd.

Voor pubers geldt eigenlijk hetzelfde. Zij hebben nadrukkelijk interesse in hun eigen cul-tuur en de kunstuitingen die bij hun leeftijd passen als graffiti, muziekclips en comics. Je kunt hen al meer op pad sturen om zelf informatie te achterhalen. Je kunt ze bijvoorbeeld een presentatie laten voorbereiden over een kunstuiting naar eigen keuze waarover de groep dan met elkaar van gedachten wisselt.

Adolescenten, volwassenen en ouderen kiezen zelf of zij willen deelnemen aan kunstbe-schouwing. Afhankelijk van hun interesse kun je helpen iets te organiseren of zelf iets voor hen organiseren. Ook bij hen sluit je aan bij de interesses en verwachtingen. Om op gang te komen kun je iets laten zien, henzelf vragen iets mee te nemen waar ze het over willen hebben, ervaringen laten uitwisselen over een museumbezoek, enzovoort. Goede vragen om te stellen zijn: wat zie je, wat zegt het jou op het eerste gezicht, wat betekent het vol-gens jou en waar leid je dat uit af. Vraag aan het eind ook of de eerste indruk gewijzigd is en in welke zin.

In de volgende paragrafen zal beeldbeschouwing steeds terugkomen. In de paragraaf over didactische werkvormen behandelen we een werkvorm voor beeldbeschouwing.

11SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

4.3 Tweedimensionaal en driedimensionaal werken

Tweedimensionaal werken is werken in een plat vlak. Voorbeelden van tweedimensionaal werken zijn tekeningen met potlood, houtskool of stiften, foto’s, wandkleden, houtsneden, gravures, etsen, mozaïeken, aquarellen of olieverfschilderijen.

Driedimensionaal werken is ruimtelijk werken, bijvoorbeeld een beeld maken, potten, sieraden, mode ontwerpen, architectuur, meubels maken, gebruiksvoorwerpen als servies en speelgoed en 3D-films maken.

Tweedimensionaal en driedimensionaal werken

4

• doelen

• twee- en driedimensionaal werken op verschillende

leeftijden

• ontwikkelingsschema twee- en driedimensionaal

werken

• materialen, gereedschappen en toepassingen

4.3.1 Doelen

Kinderen en volwassenen leren hun ideeën, gevoelens, waarnemingen en ervaringen op persoonlijke (authentieke) wijze vormgeven in beeldende werkstukken. Vanuit hun eigen beleving en fantasie maken ze zich een voorstelling van een onderwerp of voorwerp. Ze maken daarbij kennis met verschillende mogelijkheden om zich op een eigen manier uit te drukken. Bijvoorbeeld gevoelens, ervaringen en ideeën bij dat wat ze zien of op een andere manier waarnemen. Ze leren gericht waarnemen en nadenken over vormgeving van bijvoorbeeld producten, gebouwen, mode en schilderijen. Ze ontwikkelen vaardigheden en leren technieken om die voorstelling zichtbaar te maken in een tekening of een beeld; tweedimensionaal of driedimensionaal. Ze gebruiken eventueel technologie als computers of foto’s om zich beter uit te drukken. Kijken en maken wisselen elkaar daarbij voortdu-rend af. Het doel is te leren van wat ze doen en te reflecteren op wat ze doen.

SAW Digitale Content12

Hieronder geven we mogelijke doelen voor twee- en driedimensionaal werken. In de opsomming zijn ook een aantal doelen uit het onderwijs opgenomen. De eerder genoemde algemene doelen voor beeldende vorming worden niet meer herhaald.

Doelen twee- en driedimensionaal werken

Vormgeven

• eigen ervaringen en gevoelens op persoonlijke wijze uitdrukken

• doelgericht waarnemen en gebruikmaken van vormgeving

• gebruikmaken van verschillende beeldende mogelijkheden, materialen en technologie

Beschouwen

• werkstukken met elkaar vergelijken

• beeldende producten beschrijven en vergelijken

• herkennen dat mensen door middel van beeldende producten (reclame, media, kleding,

kunst) verschillende opvattingen en ideeën kunnen tonen en dat deze ideeën persoons-,

cultureel- en tijdgebonden zijn

4.3.2 Twee- en driedimensionaal werken op verschillende leeftijden

We besteden in deze paragraaf aandacht aan wat belangrijke kenmerken, aandachtspunten en goede activiteiten zijn voor elke leeftijdscategorie.

Twee- en driedimensionaal werken op verschillende leeftijden:

5

• baby’s

• peuters

• kleuters

• jongere basisschoolkinderen

• oudere basisschoolkinderen

• adolescenten en volwassenen

• ouderen

• materialen

13SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Baby’s

Kinderen tot twee jaar bevinden zich volgens Hargreaves en Galton in de présymbolische fase van hun ontwikkeling. Zij creëren nog niet bewust iets, ze maken nog geen ‘produc-ten’. Ze ervaren, absorberen, reageren en oefenen door bewegen hun spieren. Aan het einde van het eerste jaar begint de baby pas iets te creëren, bijvoorbeeld een blokje stapelen of met de handen op papier verven. Ze kunnen ook lang bezig zijn met steeds weer dingen in en uit een doosje doen. In feite wordt in deze beginjaren zo de basis gelegd voor de crea-tiviteit en de beeldende vorming. Het belangrijkste doel voor de begeleiding van baby’s is optimale omstandigheden creëren waarbij voldaan wordt aan de behoeften van de baby’s.

Je kunt optimale omstandigheden voor baby’s creëren, door bijvoorbeeld:

• materialen en speelgoed geordend aan te bieden en op een vaste plek te zetten zodat de

baby die weet te vinden;

• niet te veel veelkleurig materiaal aan te bieden, dat leidt af van wat het kind met het speel-

goed kan doen;

• de baby naar muziek te laten luisteren, liedjes voor hem te zingen, rijmpjes op te zeggen,

een trommeltje, rammelaar of xylofoon te geven;

• een voelboekje te geven of materialen met verschillende structuren en gevoelswaarden

(hard, zacht, ruw, bobbelig, spiegelglad, enzovoort);

• met licht te experimenteren (feller, zachter, effect van de zon door het raam, schaduwpatro-

nen).

Peuters

Kinderen van 1 tot 3 jaar leren van concrete ervaringen en dingen, maar nog zonder die te begrijpen. Hargreaves en Galton spreken over de figuurlijke of symbolische fase die tot vijf jaar doorloopt. Symbolisch denken betekent dat je je een voorstelling kunt maken van iets dat niet letterlijk aanwezig is. Bij peuters betekent dit bijvoorbeeld ook dat zij nog geen details weergeven en niet nuanceren maar volstaan met globale weergaven. Tekeningen of kleifiguurtjes ontstaan toevalligerwijs. Jonge peuters hebben nog geen bewust plan om ‘iets te gaan maken’ en zijn dus nog niet doelgericht bezig. Wel verzinnen zij achteraf vaak wat ze gemaakt hebben en leggen dat uitgebreid uit. Han Berghs noemt dat het ‘toeval-lig realisme’. Daarbij kan eenzelfde figuurtje op het ene moment mama voorstellen en op het volgende moment een hondje zijn. Dit heet het ‘coderen van de werkelijkheid’. In het platte vlak oefenen peuters met rechte lijnen, cirkels, vierkantjes en punten. Han Berghs hanteert hier de term schematekenen voor. Driedimensionaal experimenteren ze met vor-men, bijvoorbeeld bolletjes, rolletjes en plukjes klei of stapels maken van blokken.

SAW Digitale Content14

Ze doen ook graag dingen na. Al jong zien ze jou schrijven of tekenen en willen dat ook proberen. Als je hen dikke potloden of stoepkrijt geeft, kunnen zij daar al snel mee uit de voeten. Het gaat hen vooral om de concrete ervaringen. Zij krassen er eerst mee en maken daarbij ritmische bewegingen. Ze willen voelen en zien wat ze doen en wat hun pogingen teweegbrengen. Het proces van het maken en oefenen van vaardigheden is voor hen het belangrijkste. Peuters zijn dus vooral alle mogelijkheden aan het ontdekken.

Vanaf ongeveer 2½ jaar willen kinderen al echt iets uitbeelden. Je kunt in hun tekeningen al de vormen herkennen die ze oefenen: lijnen, cirkels, vierkantjes en stippels. Dat zijn de basale vormen die ze nodig hebben om een tekening te kunnen samenstellen. Ze nemen zich op deze leeftijd al voor een bepaalde tekening te maken. Ze hebben een rijke fanta-sie die in hun spel tot uiting komt en waar je bij de creativiteitsontwikkeling dankbaar gebruik van kunt maken.

Je kunt peuters stimuleren door:

• hen de gelegenheid te geven te ontdekken, ervaringen op te doen, te laten oefenen door

herhaling, hun grenzen te leren kennen en verleggen en hun eigen voorkeuren te ontwik-

kelen;

• een uitnodigende omgeving te scheppen waardoor zij als vanzelf gaan tekenen, kleien,

verven;

• hen goed te observeren in hun spel en daarop in te haken als zij daarvoor open staan;

• met hen te praten over wat zij doen, wat het voorstelt, of ze nog andere materialen willen

gebruiken, enzovoort;

• hen met allerlei materialen te laten kennismaken en materialen aan te bieden die hen uitda-

gen te voelen, ruiken, kijken en horen, bijvoorbeeld klei, zand en water, verf, stoepkrijt en

stiften;

• door geschikte activiteiten aan te bieden als tekenen met stoepkrijt of dikke potloden,

scheuren, plakken, vingerverven, kleien, met zand- en water spelen.

15SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Kleuters

De kleuterleeftijd loopt van 4 tot 6 jaar. Volgens de indeling van Hargreaves en Galton valt deze leeftijd zowel in de symbolische als in de schematische fase van de kunstzinnige vorming. Schematisch werken gaat over de manier waarop een tekening of ander product tot stand komt. Bij kleuters houdt het in dat zij echte voorstellingen maken van de lijnen, vierkantjes, rondjes en stipjes die ze geoefend hebben en tekeningen op een vaste manier opzetten en uitwerken; een huis, hond of mens wordt bijvoorbeeld altijd op dezelfde manier getekend. Onder aan het vlak komt vaak een streep waarop in het midden een huis geplaatst wordt, aan de linkerkant een boom en rechts een poppetje. Het maakt hen niet uit of iets op de werkelijkheid lijkt. Zij voegen persoonlijke dingen toe: ‘een hond kan best roze zijn want varkentjes zijn dat ook. En een paars huis is hééél mooi.’ Kleuters tekenen ook wat ze niet kunnen zien, bijvoorbeeld het lijf en de benen achter de tafel of het kind achter de boom. Deze manier van tekenen noemt men transparant tekenen.

Kleuters associëren en fantaseren veel. Zij leven in een magische wereld. Dat wil zeggen dat zij, terecht of onterecht, verbanden leggen tussen dingen en daar zelf betekenissen aan geven: ‘als het donker wordt, zit er een monster in de hoek van de kamer.’ Zij kunnen fantasie en werkelijkheid nog niet goed uit elkaar houden. Zij gebruiken hun fantasie om betekenis te geven aan dingen die ze niet begrijpen en om oplossingen te verzinnen: ‘maar dat momster is niet gevaarlijk, want we zijn vrienden.’

Kinderen van deze leeftijd tekenen meer gedetailleerd en kleuren hun tekeningen in. Als eerste tekenen zij vaak poppetjes en huizen. De bekende koppoters zijn een voorbeeld van deze eerste pogingen. De details die ze belangrijk vinden, tekenen ze. Dat zijn vaak de ledematen, het hoofd, ogen, mond en/of neus en handen. Voor verhoudingen hebben ze nog weinig oog. Handen, armen en benen hebben vaak uitzonderlijk grote afmetingen. Zij tekenen bijna zonder uitzondering huizen met een puntdak en een scheve schoorsteen, ra-men, deuren en meestal schijnt er een zon boven het huis. Het huis waar ze zelf in wonen, gebruiken ze meestal niet als voorbeeld. Blijkbaar staat het huis dat zij tekenen symbool voor alle huizen. Deze vorm van tekenen wordt het symbolisch realisme genoemd.

SAW Digitale Content16

Je kunt twee- en driedimensionaal werken bij kleuters stimuleren door:

• hun fantasie te betrekken bij of als uitgangspunt te nemen voor activiteiten;

• kleuters uit te laten beelden wat ze denken en voelen door bijvoorbeeld tekenen, verven en

kleien;

• hen te laten praten over wat zij maken of uit willen beelden;

• hen een product ‘door te laten ontwikkelen’ door het zo nu en dan weer tevoorschijn te

halen en hen dan bijvoorbeeld nieuwe materialen te geven waarmee ze door kunnen gaan;

• hen te laten experimenteren met materialen, bijvoorbeeld met kleuren verf;

• hen ook activiteiten te laten doen waarbij zij vies kunnen worden zoals kleien, plakken, met

zand en water spelen, ze zijn belangrijk voor hun ontwikkeling.

• activiteiten en handelingen te herhalen zodat ze ingeslepen worden, waardoor een basis

gelegd wordt voor de verdere ontwikkeling;

• geschikte activiteiten aan te bieden als: met verschillende materialen tekenen (potloden,

stiften, krijt, kleurpotloden), scheuren en plakken met verschillende soorten papier, kleien

of met brooddeeg werken, schilderen met verf, inkt of vingerverf, werken met kosteloze

materialen (wol, stof, schelpen, stukjes glas, karton, enzovoort), kralen rijgen.

Jongere basisschoolkinderen

Het jonge basisschoolkind (6 tot 9 jaar) bevindt zich zowel in de schematische fase als de fase van de regelsystemen. Hij heeft al een betere fijne motoriek en veel energie. Ook op deze leeftijd lopen magie en werkelijkheid nog gemakkelijk in elkaar over. De fantasie speelt echter een minder grote rol dan bij kleuters. Hij wordt bijvoorbeeld wel gebruikt om een onderwerp te kiezen dat zij vervolgens concreet uitwerken. Ze zijn nieuwsgierig en wil-len veel weten en leren. Ze leren keuzes maken en ontwikkelen een eigen smaak.

Op deze leeftijd gaan kinderen plannen wat ze willen maken en denken er vooraf over na. Ze zijn gericht op het eindresultaat en dat eindresultaat moet het liefst een goede weergave van de werkelijkheid zijn. Als een tekening niet op de werkelijkheid lijkt, vinden ze hem zelf slecht of stom.

Omdat hen de vaardigheid en techniek nog ontbreekt om de werkelijkheid natuurgetrouw weer te geven, werken ze graag met voorbeelden en sjablonen of trekken iets over. Activi-teiten als sjabloneren, vouwen, kleurplaten kleuren en met bouwplaten werken zijn voor hen heel geschikt. Het lijkt niet creatief maar gaandeweg doen ze kennis en vaardigheden op die ze later weer op een andere, creatievere manier in kunnen zetten. Het heeft geen zin

17SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

hen te ‘dwingen’ anders te werken. Je kunt beter aansluiten bij hun interesses en dat waar ze plezier in hebben. Dan ontwikkelen ze zich op dit gebied vanzelfsprekender en gemak-kelijker en blijven zij er interesse in houden. Dingen die ze echt kunnen gebruiken, hebben hun interesse, zoals schilderijlijstjes versieren of een muziekinstrumentje maken.

Je kunt jonge basisschoolkinderen op de volgende manier stimuleren:

• Heb aandacht voor hun bedoelingen en de betekenis die het werk voor hen heeft. Let op

de maatstaven die ze voor zichzelf aanleggen. Praat daar met hen over en help hen die

eventueel bij te stellen zodat teleurstellingen voorkomen worden. Houd er hierbij rekening

mee dat interesses die op deze leeftijd ontwikkeld worden vaak een levenlang blijven

bestaan.

• Ontken niet dat iets stom is, dat heeft weinig zin. Ze geloven je toch niet want hun product

lijkt niet op het originele product of op wat ze voor ogen hadden. Je kunt hen wel helpen

door te praten over wat ze er niet goed aan vinden. Je kunt suggesties geven voor verbe-

tering en hen andere methoden, technieken en/of materialen aanreiken. Je kunt hen ook

voorhouden wat ze eerder wel goed gedaan hebben en dat ‘oefenen kunst baart’.

• Maak gebruik van hun natuurlijke nieuwsgierigheid door bijvoorbeeld uit te leggen hoe je

iets kunt gebruiken en hoe je iets kunt maken. Leg ook uit waarom andere manieren niet

werken. Stel hun ook vragen hoe ze zelf denken dat iets het beste kan. Dat prikkelt hen en

geeft jou inzicht in wat ze weten en zelf zullen kunnen.

• Observeer goed hoe zij werken en vormgeven en hoe zij met materialen omgaan. Vraag

wat ze van plan zijn en kijk of de dat doel ook bereiken. Zo leer je over hun manier van leren

en kun je daarbij aansluiten als je hen stimuleert en adviseert.

• Bedenk samen met hen welke producten ze willen maken en denk samen na over hoe ze

dat kunnen maken.

• Ondersteun hen bij het proces van het creëren door te helpen overzicht te krijgen, te struc-

tureren en organiseren.

• Biedt geschikte activiteiten aan. De activiteiten die voor kleuters geschikt zijn, zijn ook nog

geschikt voor jongere schoolkinderen. Daarnaast kun je denken aan het maken van bouw-

werken en gebruiksartikelen van hout, karton, stof, leer, gips en touw en het maken van

poppenkastpoppen.

SAW Digitale Content18

Oudere basisschoolkinderen

Het oudere basisschoolkind (9 tot 12 jaar) bevindt zich volgens Hargreaves en Galton in de fase van de regelsystemen. Zijn wereld breidt zich steeds verder uit. Zij krijgen eigen belangstellingen, voorkeuren en meningen. Omdat ze een brede belangstelling hebben, be-trokken en leergierig zijn, staan ze ook meer open voor informatie van volwassenen. Hun belangstelling is veelzijdig: natuur, geschiedenis, verschillende culturen, dieren, muziek, sport en spel, enzovoort. Ze hebben een onderzoekende instelling en willen technieken leren. De computer neemt een steeds grotere plaats in hun leefwereld in. Deze leeftijdsfase wordt gekenmerkt door een groot leervermogen. Je kunt hier gebruik van maken door hen vaardigheden te leren en kennis over te dragen.

Ook op deze leeftijd beelden kinderen nog graag de werkelijkheid uit. Ze willen kunnen maken wat ze zien, wat ze kunnen gebruiken en wat ‘cool’ is, maar vaak ontbreekt de tech-nische kennis hiervoor. Vaak hebben ze daardoor geen plezier meer in wat ze doen en ha-ken af. Als begeleider kun je daar bij de activiteiten rekening mee houden. Het accent bij de activiteiten moet liggen op het bevredigen van hun nieuwsgierigheid. Houd er rekening mee dat deze kinderen niet meer spontaan aan het werk gaan. Je zult dus extra aandacht moeten besteden aan de manier waarop je hen kunt prikkelen tot creatieve activiteiten.

Je kunt oudere schoolkinderen stimuleren door:

• activiteiten te organiseren die tegemoetkomen aan de behoefte om te onderzoeken,

nieuwe dingen te ervaren, vaardigheden te oefenen, kennis op te doen en hun eigen voor-

keuren te ontwikkelen;

• rekening te houden met hun voorkeuren, zoals voor stripfiguren en karikaturen en voor

producten die zij kunnen gebruiken, zoals tasjes, schilderijlijstjes, sieraden;

• door de activiteiten gericht en gestructureerd aan te bieden en hen bij de organisatie te

betrekken;

• aandacht te hebben voor technieken, verhoudingen, hoe dingen in elkaar zitten en werken,

hoe ze gemaakt kunnen worden en welke materialen geschikt zijn;

• rekening te houden met de wens van oudere kinderen om naar buiten te treden,. organi-

seer daarom zo nu en dan een tentoonstelling van de werkstukken die gemaakt zijn, richt

samen met de kinderen een creatieve hoek in of versier samen de ruimte met kerst;

• hen geschikte activiteiten aan te bieden die dichtbij hun belevingswereld liggen, zoals

kralenkettingen maken, auto’s van karton of hout maken, dingen die ze op hun kamer aan

de wand kunnen hangen, hun fiets versieren, een leuke tas maken, een konijnenhok maken,

enzovoort.

19SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Pubers

Jonge pubers tot 14 jaar bevinden zich in de fase van de regelsystemen. Zij bevinden zich tussen kind zijn en volwassenheid in. Pubers kunnen al abstracter denken, ze leggen meer en bredere verbanden, kunnen logisch denken en alternatieven en verbeteringen beden-ken. Voor de beeldende vorming betekent dit dat zij ook abstractere dingen maken, zoals kleurrijke schilderijen die niet direct iets voorstellen. Zij denken daarbij zelfstandiger na en komen zelf met oplossingen voor problemen. Je kunt hen bijvoorbeeld vragen een oplos-sing te bedenken voor een afvalprobleem of om de ideale leefomgeving voor een oudere (of voor zichzelf ) te ontwerpen. De puber zal bij de uitvoering van zo’n opdracht zijn eigen denkwereld centraal stellen, zich afzetten tegen bestaande situaties, meer zeggen hoe het niet moet dan hoe het wel moet en de mening van een ander bestrijden. Gelukkig is de puber ook in staat tot zelfreflectie en zal hij nadenken over tegenwerpingen die gemaakt worden.

Je kunt de beeldende vorming van pubers stimuleren door:

• hen serieus te nemen en uit te gaan van hun interesses;

• de activiteiten aan te laten sluiten bij hun behoefte zelfstandig te werken en zelfstandig

problemen op te lossen;

• de activiteiten aan te laten sluiten bij hun cultuur;

• hen producten te laten maken die dichtbij hun belevingswereld liggen;

• hen de gelegenheid te geven met hun producten en acts als groep naar buiten te treden,

bijvoorbeeld een straatoptreden of rapwedstrijd;

• nieuwe trends en ontwikkelingen op hun cultuurgebied goed bij te houden en nieuwe

dingen aan te dragen als zij daar behoefte aan hebben;

• op zoek te gaan naar de talenten van elke puber en die verder te helpen ontwikkelen;

• rekening te houden met de aard van elke puber en de activiteiten daarbij aan te laten slui-

ten;

• technische vaardigheden aan te leren waarmee zij vervolgens zelfstandig aan de slag kun-

nen.

SAW Digitale Content20

Adolescenten en volwassenen

Adolescenten en volwassenen maken hun eigen keuzes voor activiteiten en weten door-gaans goed wat zij willen. Zij kiezen bijvoorbeeld voor een cursus schilderen of beeldhou-wen en willen dan gerichte informatie en instructies krijgen. Daarnaast willen zij achter-grondinformatie zoals: waarom kan ik dit niet met dat materiaal maken en waarom is deze vorm beter dan een andere. Twee- en driedimensionaal werken staat bij adolescenten en volwassenen in het teken van hun eigen keuzes, wensen en behoeften, van dat wat zij zelf willen leren.

Het gaat daarbij doorgaans om meer cursorische activiteiten. Bij deze meer cursorische activiteiten staat het leren kijken naar kleur, vorm, lijnvoering en structuur, compositie en de ondergrond waarop gewerkt wordt, centraal.

Je kunt adolescenten en volwassenen stimuleren door:

• gerichte activiteiten aan te bieden op basis van wensen en behoeften;

• goed te onderzoeken wat de verwachtingen zijn en daarbij aan te sluiten;

• de nodige deskundigheid in huis te halen om een goede kwaliteit van de uitvoering te

waarborgen;

• activiteiten regelmatig te evalueren en op basis daarvan eventueel aan te passen;

• nieuwe ontwikkelingen te volgen en te integreren in je activiteiten.

21SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Ouderen

Je kunt in verschillende situaties met ouderen komen te werken. Dat kan via een buurthuis of servicepunt voor ouderen zijn. Hier zul je over het algemeen de ouderen aantreffen die nog zelfstandig wonen. Of je kunt in een woonvoorzieningen voor mensen met een beper-king, een verzorgingshuis of verpleeghuis werken waar de mensen meer zorg behoeven.

In alle gevallen kiezen de ouderen zelf voor de activiteiten en bepalen zij zelf wat zij willen doen. Ouderen worden echter vaak passiever en je zult hen dan moeten stimuleren om nog actief deel te nemen aan de activiteiten. De aandachtspunten voor adolescenten en volwas-senen zijn ook op ouderen van toepassing. Daarnaast zijn er specifieke aandachtspunten vanwege de leeftijd en de eventuele beperkingen. Belangrijke redenen om aan de activitei-ten deel te nemen, zijn doorgaans dat zij actief willen blijven en met anderen in contact willen komen. Daarnaast is het van belang de cognitieve en motorische functies te blijven stimuleren.

Je kunt ouderen stimuleren door:

• uit te gaan van wat zij nog wel kunnen in plaats van wat zij niet meer kunnen;

• hun interesses te peilen en daarbij aan te sluiten;

• het programma niet te vol te stoppen maar gelegenheid te geven om sociale contacten te

leggen en met elkaar te praten;

• de activiteiten en werkwijzen aan te passen aan hun levensstijl, tempo en motorische vaar-

digheden;

• goed te observeren wat zij doen en hoe zij dat doen en op basis daarvan gericht te onder-

steunen;

• geen activiteiten op te dringen maar hen op alle mogelijke manieren te verleiden deel te

blijven nemen en actief te zijn, bijvoorbeeld door een prettige sfeer, een lekker kopje koffie

en het opzetten van zachte herkenbare muziek, materialen die tot de verbeelding spreken;

• de te gebruiken materialen aan te passen aan wat zij motorisch nog kunnen hanteren;

• geschikte activiteiten aan te bieden, zoals tekenen, schilderen, borduren, kleien, kerststuk-

jes maken, collages maken van afbeeldingen uit tijdschriften, werken met hout en figuurza-

gen.

SAW Digitale Content22

4.3.3 Ontwikkelingsschema twee- en driedimensionaal werken

Je hebt nu per leeftijd gezien wat belangrijke kenmerken en aspecten voor twee- en drie-dimensionaal werken zijn. We geven hieronder nog een schematisch overzicht waarin de belangrijkste aspecten per leeftijdscategorie staan. Voor dit overzicht is gebruikgemaakt van het ontwikkelingsschema van Han Berghs. De fasen van Hargreaves en Galton zijn hierin verwerkt.

Ontwikkelingsschema twee- en driedimensionaal werken

ontwikkelingsfase tweedimensionaal driedimensionaalbaby présymbolische fase zintuiglijk waarnemen, oriënte-

ren, herkennen van vormen, later kliederen

peuter présymbolische fase, peuter van 3 jaar symbolische fase

eerst strepen enritmisch krabbelenlater oefen met vormen: lijn, vierkant, punt, cirkel

eerst zand en waterlater vingerverven, kleien, toeval-lig ontstaan van voorstellingen3 jaar: al plannen wat gemaakt wordt

kleuter schematische fase kopvoeters (hoofd, romp, lede-maten)transparant tekenenlater: meer details

primitieve vormen, detailspapier scheuren, vouwen en plakkenlater: bewegend objecten en realistische figuren

jongere basis-schoolkind

schematische fase tot 9 jaar realismegoede verhoudingen

variatie in versieringengoede verhoudingen

oudere basis-schoolkind

vanaf 9 jaar regelsystemen perspectiefbehoudendcartoons/stripstechniek

techniekconstructiesystementechnische werkwijze

puber regelsystemen individualiteitvrijheid van uitdrukken

functionaliteit gebruiksvoor-werpen

adolescent en volwassene

individualiteitoriginaliteit

individualiteitvrijheid van uitdrukkenabstracte producten

individualiteitvrijheid van uitdrukkenabstracte producten

oudere individualiteitoriginaliteitlater: teruggaan in de tijd, afron-ding leven

individualiteitoriginaliteitlater: teruggrijpen op wat vroeger gemaakt werd

individualiteitoriginaliteitlater: teruggrijpen op wat vroeger gemaakt werd

23SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

4.3.4 Materialen, gereedschappen en toepassingen

We gaan kort in op ondergrond, basismaterialen en gereedschap bij tweedimensionaal werken en een aantal vormen voor driedimensionaal werken.

Tweedimensionaal werken

Bij tweedimensionaal werken werk je op een plat vlak. Als ondergrond kun je verschillende materialen gebruiken. Bij kinderen gebruik je meestal papier of karton. Maar zij kunnen natuurlijk ook goed de stoep gebruiken om met krijt te werken. Oudere kinderen en vol-wassenen gebruiken ook veel andere ondergronden, zoals linnen of katoen, hout of MDF.

Kinderen en volwassenen vinden het ook heel leuk om bestaande voorwerpen als servies-goed, kastjes, stoelen, krukjes of fietsen te versieren met schilderingen. Ondanks dat dit geen plat vlak meer is, is de vorm en de techniek hetzelfde. Het is weer eens iets anders en het stimuleert om aan de gang te gaan. Het komt ook tegemoet aan de behoefte van oudere kinderen en pubers om iets te maken waar ze wat aan hebben.

Op doek en MDF gebruik je olieverf of acrylverf. Acryl heeft het voordeel dat je nog iets kunt herstellen. Dat is dus geschikt voor beginnende schilders. In de winkel zijn kant-en-klare doeken te koop maar je kunt ze ook zelf op een raam spannen.

Papier is heel geschikt materiaal. Met name kleuters, kinderen en ouderen maken er veel gebruik van. Het is gemakkelijk in het gebruik en niet duur. Je kunt er met veel verschil-lende materialen en technieken op werken. Dunner papier is geschikt voor bijvoorbeeld potloden, stiften, verf, houtskool en vetkrijt. Wat dikker papier is ook geschikt voor aqua-relleren (met waterverf schilderen) en voor inkt.

Overige gereedschappen die je kunt gebruiken, zijn bijvoorbeeld doeken, papierproppen, tamponneerkwasten of kammen om een bijzonder effect aan de verf te geven. Je kunt bijvoorbeeld ook met scherpe voorwerpen krassen in vetkrijt dat in verschillende lagen over elkaar is aangebracht. De lagen eronder komen dan weer naar boven.

Driedimensionaal werken

Bij driedimensionaal werken kun je bijvoorbeeld denken aan beeldhouwen en boetseren, met hout werken, kleien, met gips of gasbeton werken, origami (op de Japanse manier papier vouwen), pottenbakken, kijkdozen maken, poppenkastpoppen of handpoppetjes maken.

SAW Digitale Content24

Bij driedimensionaal werken komen veel verschillende technieken kijken, zoals het hante-ren van verschillende soorten gereedschap, ruimtelijk vorm kunnen geven aan wat je voor ogen hebt en kennis van de te gebruiken materialen, zoals brooddeeg om brooddeegpop-petjes te maken. Voor je eraan begint, moet je dus zorgen dat je zelf de benodigde techniek beheerst en de deelnemers erover kunt adviseren. Als je de techniek niet beheerst, kun je daar deskundigen voor inschakelen. Beeldhouwen is bijvoorbeeld een erg specialistische techniek waar je beter een deskundige voor in kunt schakelen. Bovendien is dit geen eenmalige activiteit en kun je die goed in een cursusvorm aanbieden. Hetzelfde geldt voor pottenbakken en het werken met hout. Alleen eenvoudige timmerwerkstukken kun je waarschijnlijk wel zelf aanpakken. Daarbij kun je denken aan het maken van vogelhuisjes of abstracte ‘beeldhouwwerken’.

We behandelen kort de drie meest gebruikte vormen: werken met hout, papier en boetse-ren.

Hout

Er zijn verschillende soorten hout en plaatmaterialen van hout die je kunt gebruiken: spaanplaat, MDF, gewoon hout, triplex en multiplex. Gewoon massief hout is meestal vurenhout of grenen. Voor speelgoed gebruik je echter beukenhout, dat splintert niet. Spaanplaat bestaat uit houtvezels met lijm. Het is gemakkelijk te zagen maar de grovere soorten splinteren erg. Triplex bestaat uit drie laagjes hout op elkaar gelijmd en multiplex uit meerdere lagen. Het trekt niet krom. Om bijvoorbeeld modelvliegtuigjes te maken, gebruik je een heel zachte en lichte houtsoort, balsahout.

Je kunt hout afwerken met lak, beits, was of olie. Er zijn producten voor binnen en buiten. Lak schermt het hout geheel af voor invloeden van buitenaf. Voor je het aanbrengt, moet het hout goed droog zijn. Beitsen, oliën en wassen ademen nog.

Je kunt hout aan elkaar maken door te lijmen met speciale houtlijm, te spijkeren of te schroeven. Voor buiten gebruik je roestvrijstalen spijkers en schroeven. Schroeven is stevi-ger dan spijkeren. Bij spijkers is er nog meer beweging mogelijk.

Gereedschappen die je bij houtbewerken kunt gebruiken zijn: hamers, knijptang, raspen, vijlen, schuurpapier, zagen, beitels, gutsen, houtklemmen, schaven en een boor. Gebruik maar liever geen elektrische apparaten, daar heb je meer kennis en vaardigheid voor nodig. Gebruik grovere en grotere materialen voor grover hout en grovere werkstukken. Gebruik kleinere en fijnere materialen voor fijnere werkstukken. Er zijn speciale figuurzagen om

25SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

bijzondere figuurtjes uit dunner hout te zagen en er zijn verstekzagen om stukken hout schuin af te zagen. Een beitel gebruik je om hout te splitsen en een guts om bolle vormen uit hout te halen. Met een schaaf maak je grof hout vlak en haal je er een dun laagje vanaf.

Papier

Papier en karton gebruik je veel voor tweedimensionaal werken maar ook voor driedi-mensionaal werken. Je kunt er bijvoorbeeld maquettes mee maken, maskers, doosjes en kijkdozen. Er zijn veel verschillende soorten papier, bijvoorbeeld afvalpapier als kranten en toiletpapier om papier-maché mee te maken, ribkarton om stevigere en grotere bouwwer-ken mee te maken, gewoon karton om bijvoorbeeld dozen van te maken, etalagekarton dat aan één kant gekleurd is, steviger fotokarton en board met een papieren afwerklaag.

Gereedschappen die je met papier kunt gebruiken, zijn bijvoorbeeld een stalen liniaal of winkelhaak waarlangs je kunt snijden met een stanleymes of afbreekmes. Gebruik een zinken plaat als onderlegger. Je kunt langs een liniaal ook met een bot voorwerk als de achterkant van een mes een lijn trekken waarlangs je het papier afscheurt of het omvouwt. Je gebruikt verschillende scharen om te knippen: gewone schaar, kartelschaar of een schaar voor een sierrand. Je hebt lijm nodig om te plakken.

Je kunt van papier en karton voorwerpen maken door het te buigen of aan elkaar te lijmen of plakken met plakband. Je kunt ook laagjes maken van bijvoorbeeld ribkarton en zo een massief geheel maken.

Boetseren

Boetseren, kijkdozen maken of handpoppetjes maken zijn eenvoudiger en daarom meer geschikte activiteiten. Je kunt met allerlei materialen boetseren: klei, brooddeeg, papier-maché en fymo. Fymo is een soort kunstklei met allerlei mooie kleuren, Hij is echter erg duur en daarom niet geschikt voor grotere werkstukken. Zowel klei als fymo kun je bakken. Fymo kan in de gewone oven maar voor klei heb je een speciale oven nodig. Klei droogt erg snel dus je moet het regelmatig natmaken. Je bewaart klei in een vochtige doek met daar omheen plastic. Doe de klei in een niet doorlaatbare doos.

Papier-maché maak je door papier in snippers te scheuren en dat heel nat te maken met water en behangselplak. Het is heel geschikt voor kinderen. Ze kunnen er lekker mee klie-deren. Als het opdroogt, wordt het heel hard. Je kunt papier-maché bijvoorbeeld rondom een ballon doen. Als het droog is, prik je de ballon stuk en haalt hem eruit. Van de bol kun je bijvoorbeeld een gezicht maken of een lamp. Je kunt er nog uitsteeksels aanplakken

SAW Digitale Content26

zodat je er een andere vorm aan kunt geven. Papier-maché is heel geschikt voor grotere voorwerpen.

Brooddeeg maak je door gewoon deeg te mengen met veel zout. Het is geschikt voor kleinere voorwerpen en poppetjes. Je kunt er ook andere materialen bij gebruiken, zoals kralen, bonen, kruidnagelen en steentjes. Let wel op dat deze materialen mee gebakken kunnen worden. Je kunt brooddeeg bakken in de oven. Om het brooddeeg te beschermen, lak je het achteraf.

Alle boetseerwerken kun je opbouwen door het materiaal massief te gebruiken of iets op te bouwen uit plakjes of rolletjes. Na het bakken, kun je het beschilderen of beplakken met bijvoorbeeld kraaltjes, folie of glittertjes.

Bij boetseren kun je veel verschillende soorten materialen gebruiken, zoals verschillende spatels, een deegrol, een mirette (houten handvat met ijzeren lus waarmee klei weggehaald kan worden), een knoflookpers om sliertjes te maken en een vork om krassen te maken.

Ten slotteJe kunt natuurlijk ook allerlei technieken en materialen door elkaar gebruiken. Zo kun je kartonnen voorwerpen beschilderen en er tekeningen op maken. Je kunt een houten doos maken en die beplakken met stof en een grote tak omwinden met wol en daar allerlei papieren figuurtjes aanhangen.

Houd bij activiteiten voor alle leeftijden de veiligheid in de gaten. Materialen waarmee gewerkt wordt, zijn vaak gevaarlijk. Geef de deelnemers goede instructies voor het gebruik ervan. Let ook op giftige stoffen en chemisch afval. Zorg dat deze in een goed geventileerde ruimte gebruikt worden en dat chemische afvalstoffen niet bij het normale huisvuil komen.

Andere aandachtspunten voor de veiligheid zijn: een overzichtelijke en geordende omge-ving en goede afspraken voor de werkwijzen. Bijvoorbeeld afspraken over het gebruik van scherpe materialen, gehoorbeschermers, lasbrillen, niet laten slingeren van materialen, enzovoort.

Veel van wat in deze paragraaf over twee- en driedimensionaal werken staat, is ook van toepassing op de volgende activiteiten. We zullen in de volgende paragrafen niet herhalen wat al aan de orde is geweest.

27SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

4.4 Muziek

Mensen horen graag muziek, zingen graag en spelen op muziekinstrumenten. De muziek-keuze zegt vaak iets over de cultuur en over de stemming waar iemand in is. Muziek brengt sfeer en zet aan om te bewegen en zelf muziek te maken. Kinderen en volwassenen kiezen graag hun eigen muziek en praten met elkaar over muziek en hun idolen. Muziek kan een uitlaatklep voor gevoelens zijn.

Muziek:

6

• doelen muziekactiviteiten

• muziek op verschillende leeftijden

4.4.1 Doelen muziekactiviteiten

Met behulp van muziekactiviteiten kun je helpen de eigen smaak en mogelijkheden te ontdekken en ontwikkelen. De deelnemers kunnen kennis verwerven, inzicht en vaar-digheden zodat ze betrokken raken bij de muziekcultuur. Door de muziekkeuzes die ze maken, ontwikkelen ze hun eigen identiteit en zoeken aansluiting bij anderen die hun smaak delen. Samen naar muziek luisteren, erover praten en samen muziek maken, ver-bindt mensen met elkaar. Muziek stimuleert de cognitieve, creatieve, esthetische en sociale ontwikkeling. Hieronder zie je verschillende doelen, waaronder enkele concrete doelen uit het onderwijs.

SAW Digitale Content28

Doelen muziekactiviteiten

Uitvoeren

• sfeer maken

• jezelf uiten en de uitingen van anderen leren kennen en waarderen

• ontdekken eigen smaak, mogelijkheden en identiteit

• bijdrage aan de sociale, cognitieve, creatieve en esthetische ontwikkeling

• zingen van een gevarieerd repertoire uit de eigen, regionale- en mondiale cultuur

• een eenvoudig repertoire spelen op muziekinstrumenten

• exploreren, improviseren, en componeren naar aanleiding van geluiden, ritme, verhaal,

sfeer en stemming in de muziek

Luisteren

• vorm, betekenis en functie van verschillende soorten muziek onderscheiden

• muziek typeren naar geografische ligging en/of culturele herkomst, bijvoorbeeld reggae of

hiphop

4.4.2 Muziek op verschillende leeftijden

Volgens Hargreaves is er een bepaalde volgorde in de muzikale ontwikkeling. Achtereen-volgens wordt het begrip voor de volgende aspecten van muziek ontwikkeld:• hard en zacht;• timbre: klankkleur of de eigenschap van een klank waarmee muziekinstrumenten en

stemmen van elkaar te onderscheiden zijn;• tempo;• toonduur;• toonhoogte;• harmonie.

De liedpatronen van kinderen ontwikkelen zich van heel eenvoudig (een paar noten op de peuterleeftijd) tot steeds ingewikkelder melodieën. Het heeft geen zin deze natuurlijke ontwikkeling te doorbreken door moeilijkere liedjes met kinderen te zingen dan zij aan-kunnen. Door de liedjes met hen te zingen die bij de leeftijd passen, leren zij de grondpa-tronen. Pas als zij die kennen, kun je een stapje verder gaan.

29SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Net als bij twee- en driedimensionaal werken, behandelen we de muziekactiviteiten naar leeftijdsgroep. Daarna hebben we nog algemene aandachtspunten en activiteiten.

Muziek op verschillende leeftijden:

7

• baby’s

• peuters

• kleuters

• jongere basisschoolkinderen

• oudere basisschoolkinderen

• adolescenten en volwassenen

• ouderen

• aandachtspunten en activiteiten

Baby’s

Baby’s horen in de buik al geluiden en dus ook muziek. Vaak zetten ouders als de baby geboren is muziek op die zij ook opzetten toen de baby nog in de buik zat, of ze zingen liedjes die ze toen ook zongen. Daar worden baby’s rustig van. Daar kun je ook gebruik van maken in het kindercentrum of de instelling waar de baby is opgenomen. Ook van klassieke muziek lijken ze overigens rustig te worden.

Muziek en zingen hebben een positieve invloed op de ontwikkeling: op de taal- en spraak-ontwikkeling, de motoriek, de zintuiglijke ontwikkeling (met name het gehoor) het ge-heugen, de concentratie en de sociale ontwikkeling. Ze leren door liedjes tal van woorden kennen. Bij veel liedjes wordt bewogen. Liedjes combineren met bewegingen, boeit hen en bevordert hun concentratievermogen. Omdat je de liedjes samen met de baby zingt of in een klein groepje bevordert dat ook de sociale ontwikkeling.

Muziek en liedjes scheppen een prettige sfeer. Als je op vaste momenten liedjes zingt, bijvoorbeeld voor het eten en voor het slapengaan, geven ze de baby de nodige zekerheid en voorspelbaarheid. De baby weet dan wat er gaat gebeuren. Baby’s herkennen al snel de liedjes die je voor hen zingt. Zingen is een goede basis voor de muzikale ontwikkeling.

SAW Digitale Content30

Je kunt de muzikale ontwikkeling van baby’s stimuleren door:

• op vaste momenten voor hen te zingen en muziek op te zetten;

• niet de hele dag door muziek op te zetten als achtergrondgeluid, dan sluit de baby zich

daarvoor af;

• korte liedjes te zingen die je steeds herhaalt;

• niet te harde en agressieve muziek op te zetten;

• ritmische bewegingen en liedjes met hen te doen;

• muzikale spelletjes zoals een muziekdoosje, rammelaar, trommeltje en een xylofoon te

geven of te laten horen.

Peuter

Alles wat voor baby’s geldt, geldt ook nog voor peuters. Baby’s en peuters zijn heel gevoe-lig voor geluiden. Ze onderzoeken welke geluiden verschillende materialen maken: hout, plastic, metaal, stromend water. Ze ontdekken de geluiden die verschillende muziekinstru-mentjes maken. Grote toonverschillen kunnen zij nog niet aan.

Peuters hebben al voorkeuren en een eigen inbreng in de muziekactiviteiten. Muziek en dans zijn bij peuters erg met elkaar verweven; horen ze muziek dan móeten ze bewegen. Met muziekactiviteiten en zingen kun je goed contact maken. Het kind beleeft er veel door en ontdekt nieuwe mogelijkheden: ‘kan ik mijn stem ook zo gebruiken, wat trilt het vel van de trommel lekker en wat is het moeilijk om te fluiten!’ Peuters vinden muziek maken en liedjes zingen erg leuk. Het draagt bij aan hun ontwikkeling en aan een goede sfeer.

Je kunt de muzikale ontwikkeling van peuters stimuleren door:

• hen kennis te laten maken met allerlei soorten muziekinstrumentjes;

• hen de verschillen te laten horen tussen de klanken van verschillende soorten materialen,

als hout, een kartonnen doos, plastic, papier;

• eenvoudige liedjes met hen te zingen en deze steeds te herhalen zodat ze ingeslepen wor-

den;

• zingen of muziek te combineren met bewegen;

• ook rijmpjes met hen te doen als ‘aapje wou eens lollig zijn’;

• Verzin een kort liedje en studeer dat in. Geef de maat duidelijk aan. Als zij de tekst kennen,

ga je bewegingen toevoegen op de maat van het liedje.

31SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Kleuters

Kleuters en jongeren basisschoolkinderen verkennen de mogelijkheden die muziek en mu-ziekinstrumentjes bieden verder. Zij kunnen al meer verschillen in toonhoogten aan.Zij zingen graag en combineren dat graag met dansen.

Je kunt de muzikale ontwikkeling van kleuters stimuleren door:

• hen te laten experimenteren met muziekinstrumentjes;

• nog steeds eenvoudige liedjes met hen te zingen zodat de grondpatronen ingeslepen

worden: bijvoorbeeld liedjes als ‘Altijd is kortjakje ziek’ of ‘advocaatje ging op reis’;• hun

fantasie te stimuleren door hun eigen liedjes te laten verzinnen;

• muziek, dansen en bewegen met elkaar te combineren;

• hen ritmisch te laten bewegen op muziek;

• verschillende soorten activiteiten met elkaar af te wisselen zodat muziek spannend blijft;

• ze de ene keer te laten luisteren naar muziek en henzelf de muziek uit te laten leggen en

een andere keer zelf een verhaal erbij te vertellen.

Jongere basisschoolkind

Het jongere basisschoolkind kan al grotere toonverschillen aan. Vanaf ongeveer 7 jaar kun-nen zij ook al een eenvoudige canon aan. Een canon is een lied waarbij in groepjes hetzelf-de gezongen wordt maar na elkaar. Een voorbeeld is vader Jacob. Kinderen vanaf ongeveer 8 jaar zijn in staat voor één bepaald muziekinstrument te kiezen. Bij de eerste verkennin-gen van dit instrument staat het verkennen van het instrument, ermee experimenteren en het speelplezier voorop.

Je kunt de muzikaliteit van jongere basisschoolkinderen stimuleren door:

• liedjes met hen te zingen die geschikt zijn voor hun ontwikkeling, bijvoorbeeld de liedjes

van kinderen voor kinderen en canons;

• samen met hen naar muziek te luisteren en erover te praten, bijvoorbeeld naar een kinder-

musical of een muzieksprookje;

• hen kennis te laten maken met verschillende muziekinstrumenten;

• samen een liedje te maken, begin zelf met het zingen van een regel, laat dan een ander de

volgende regel zingen, en zo verder.;

• elk kind te laten kiezen voor het geluid dat een bepaald dier maakt en vervolgens een een-

voudig liedje uit te kiezen dat de kinderen op het dierengeluid zingen.

SAW Digitale Content32

Oudere basisschoolkind

Oudere basisschoolkinderen kunnen al technisch perfect zingen en meerstemmig zingen. Wat betreft het spelen op muziekinstrumenten staat nog steeds het spelplezier en het ver-kennen voorop. Daarnaast zijn zij al meer in staat om technische dingen te leren.

Je kunt de muzikaliteit van oudere basisschoolkinderen stimuleren door:

• je activiteiten aan te passen aan de interesses en het niveau van kinderen op deze leeftijd,

bijvoorbeeld hun voorkeur voor een bepaalde muziekstijl en geen ‘kinderachtige’ kinder-

liedjes meer

• samen met hen luisteren naar popmuziek of andere muziek en daarover praten;

• met hen praten over de betekenis van de popcultuur en van muziek in hun leven;

• een muziekdocent uit te nodigen een musical of muzieksprookje mee te vorm te geven en

dit uit te voeren voor ouders en bekenden;

• een playback-show of songfestival doet het altijd goed, organiseer die zo nu en dan bij

speciale gelegenheden.

Puber

Als kinderen in de pubertijd komen, verandert hun stem. Jongens krijgen mannenstem-men en meisjes vrouwenstemmen. Ook bij vrouwen wordt de stem in deze periode iets lager. Pubers ontwikkelen sterke voorkeuren voor bepaalde soorten muziek. Zij creëren een eigen popcultuur en muziekstijl. Deze voorkeur blijft soms bestaan maar kan ook weer ver-anderen. Het is daarom belangrijk dat zij verschillende ervaringen opdoen en met verschil-lende muziekstijlen kennismaken.

Je kunt de muzikaliteit van pubers stimuleren door:

• goed in te schatten waar de belangstelling naar uitgaat en daarbij aan te sluiten zodat je de

deelnemers ‘pakt’ en ze ontvankelijker zijn voor een nieuwe inbreng;

• muziek te draaien die hun voorkeur heeft;

• verschillende muzieksoorten af te wisselen zodat zij op een veelzijdige manier kennisma-

ken met muziek;

• eens een muzikant uit te nodigen om over zijn beleving van muziek te praten;

• hen eventueel te stimuleren een muziekinstrument te bespelen;

• een workshop djembee is ook voor pubers erg leuk.

33SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Adolescent en volwassene

De voorkeur voor bepaalde muziek is bij adolescenten en volwassenen al gevormd. Dat betekent niet dat deze niet meer kan veranderen. Het gevoel voor muziek blijft altijd in ontwikkeling. Adolescenten hebben een diverse smaak voor muziek. Zij houden bijvoor-beeld van klassieke muziek, salsa, jazz, nieuwe wereldmuziek en ook vaak nog van pop-muziek. Ook luisteren zij vaak naar muziek uit de tijd dat zij opgroeiden of uit de tijd dat ouders opgroeiden. Ook kunnen zij in bepaalde perioden voorkeuren hebben voor de ene soort muziek en in een andere periode liever naar iets nieuws luisteren. In het algemeen zul je als sociaal-agogisch werker daar niet veel meer aan toevoegen.

Je kunt de muzikale ontwikkeling van adolescenten en volwassenen stimuleren door:

• goed naar hun voorkeuren te luisteren en activiteiten te ontwikkelen die hierbij aansluiten,

bijvoorbeeld een muziekavond of een zangavond organiseren;

• muziek te draaien die zij waarderen;

• een zanger of zangeres uit te nodigen die zij waarderen;

• een zangkoor te formeren en een dirigent zoeken die het zangkoor kan leiden.

Oudere

Voor ouderen is het luisteren naar muziek vaak een activiteit die zij nog wel kunnen naast alles wat niet meer gaat, zoals fietsen of wandelen. Bij sommige ouderen neemt dat dan ook een belangrijke plaats in. Ouderen gaan vaak terug in de tijd, vooral ouderen die dementeren. Hun muziekvoorkeur is dan misschien gericht op een periode die je niet kent. Je zult dus op onderzoek moeten naar muziek(stijlen) die aansluiten bij de ouderen. Je gaat daarvoor in eerste instantie te rade bij de ouderen zelf. Als je daar niet verder mee komt, kun je de partner of familieleden van de ouderen raadplegen. Maar ook via internet kun je liedjes van vroeger achterhalen.

Je kunt de muzikale activiteiten van ouderen stimuleren door:

• goed te luisteren naar hun voorkeuren en daarbij desnoods af te gaan op de informatie van

de naaste familieleden;

• ouderen de gelegenheid te geven eventueel alleen naar muziek te luisteren als hun voor-

keur afwijkt van die van andere ouderen;

• een zangkoor uit te nodigen dat voor hen bekende liederen zingt;

• samen liedjes uit de oude doos te zingen;

• herinneringen op te halen aan muziek van vroeger en aan bekende zangers;

• hen te laten spelen en experimenteren met muziekinstrumentjes die zij goed kunnen han-

teren zoals sambaballen, triangel en een xylofoon.

SAW Digitale Content34

Ten slotteJe kunt muziekactiviteiten combineren met dans en bewegen en met tekenen. Naar aanleiding van een muziekstuk kun je deelemers dansjes laten verzinnen die passen bij de muziek. Laat hen uitleggen hoe ze tot hun keuzes gekomen zijn. Zet verschillende soorten muziek op en laat de deelnemers bij elke soort een tekening maken. Laat hen uitleggen waarom ze deze tekening bij die muziek gemaakt hebben en voor deze kleuren hebben ge-kozen. Zo creëer je bredere ontwikkelingsmogelijkheden en stimuleer je ook de cognitieve ontwikkeling.

4.5 Dans en bewegen

Bij dans en bewegen gaat het om de expressieve en communicatieve vaardigheden; om houding, mimiek en bewegen op muziek, vaak gecombineerd met stemgeluiden en taal. Met dans en bewegen op muziek ben je in staat gevoelens en ideeën te uiten en vorm te geven, en om gebeurtenissen te verwerken. Je maakt daarbij kennis met verschillende vor-men van dans en bewegen en met de manieren waarop in verschillende culturen gedanst en bewogen wordt. Je reflecteert daarbij voor jezelf en met elkaar.

Dans en bewegen hebben te maken met de elementen lichaamskracht, tijd, ruimte en uitdrukkingskracht. De bewegingen worden daarbij in een bepaalde context geplaatst, bijvoorbeeld een thema of verhaal. Je kunt gebruikmaken van hulpmiddelen om de dans en het bewegen te ondersteunen en krachtiger te maken, zoals een decor en verlichting.

Dans en bewegen:

8

• doelen activiteiten dans en bewegen

• dans en bewegen op verschillende leeftijden

• aandachtspunten en activiteiten dans en bewegen

35SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Doelen activiteiten dans en bewegen

Dansen en bewegen op muziek is goed voor de motorische, de sociale en emotionele ont-wikkeling. Bij het dansen raken kinderen hun overtollige energie kwijt en pubers kunnen ermee scoren bij hun leeftijdgenoten. Dansen neemt vooral bij pubers, adolescenten en volwassenen een belangrijke plaats in. Bij onderstaande doelen staan ook doelen uit het onderwijs.

Doelen dans en bewegen

• stimuleren motorische, sociale en emotionele ontwikkeling

• stimuleren expressieve en communicatieve vaardigheden

• gevoelens en ideeën uiten en vormgeven en gebeurtenissen verwerken

• kennismaken met verschillende vormen van dans en bewegen en met de manieren waarop

in verschillende culturen gedanst en bewogen wordt

• exploreren, improviseren, en componeren naar aanleiding van geluiden, ritme, verhaal,

sfeer en stemming in de muziek

• muzikale tegenstellingen en elementen uitbeelden in beweging

• kinderen 4 tot 7 jaar: stimuleren grove motoriek, coördinatie en imiteren

• kinderen 8 tot 11 jaar: verscheidenheid aan bewegingsvormen stimuleren

• pubers: ontwikkelen eigen cultuur en cultuuruiting

• adolescenten: ontspanning in het weekend

• volwassenen en ouderen: in beweging blijven en sociale contacten aangaan

Dans en bewegen op verschillende leeftijden

Baby’s vinden het heerlijk om op de arm genomen te worden en op muziek samen te bewegen. Je kunt daarbij je passen versnellen als de muziek ritmischer wordt en langzamer bewegen bij langzame muziek.

Peuters maken al heel jong dansbewegingen, meestal staan ze eerst op de plaats en buigen en strekken hun knieën, het lichaam licht naar voren gebogen. Oudere peuters en kleuters zijn erg beweeglik bij het ‘dansen’. Zij springen en hollen, draaien en buigen en strekken hun armen in de lucht. Zij gaan vaak dansen als zij muziek horen die zij leuk vinden. Zo kun je zien waar hun voorkeur voor muziek naar uitgaat.

Han Berghs geeft aan dat bij kinderen tussen de 4 en 7 jaar het accent bij dans en bewe-gen ligt op de grove motoriek met een eenvoudige coördinatie. Daarbij staan begrippen centraal als hoog-laag, recht-rond, groot-klein en zwaar-licht. Ook bij dans en bewegen imiteren kinderen op deze leeftijd de werkelijkheid. Zij dansen graag zelf maar zijn nog

SAW Digitale Content36

niet in staat zelf een bepaalde choreografie te maken. Wel kunnen ze een eenvoudig dansje instuderen.

Kinderen tussen de 8 en 10 jaar kunnen volgens Han Berghs al wel bewegingsvormen ma-ken en uitvoeren. Maar zij vinden het ook leuk om bestaande dansen uit te voeren, vooral dansen die bekend zijn. Ze laten zich daarbij graag leiden door een professional.

Bij kinderen van 11 en 12 jaar zijn de bewegingen al veel meer gecoördineerd. Bewegin-gen zijn verfijnder en genuanceerder en kunnen met grote perfectie uitgevoerd worden. Kinderen op deze leeftijd kunnen met veel fantasie ideeën en beelden omzetten in dans en beweging. Zij beleven het dansen intenser en zijn veeleisend voor zichzelf en anderen. Hierdoor is de kwaliteit van de dans hoger. Zij ontwikkelen voorkeuren voor bepaalde stijlen en dansvormen.

Pubers hebben sterke voorkeuren voor bepaalde dansstijlen, zoals dansen die horen bij popmuziek, jazzmuziek of streetdance. Zij denken na over vormen en combinaties en zijn in staat een goede choreografie te bedenken.

Adolescenten dansen vaak vooral in het weekend in discotheken. Zij zoeken de discotheek uit die muziek draait die zij waarderen, zoals funk, soul, house of salsa.

Volwassenen doen vaak aan stijldansen, ballroomdansen, squaredansen of lijndansen. Danswedstrijden zijn bij hen erg geliefd. Ook gaan zij wel naar balletvoorstellingen. Ou-deren zijn minder mobiel maar houden soms nog veel van dansen. Dansen is voor ouderen een goede en gecontroleerde manier om te blijven bewegen.

Aandachtspunten en activiteiten dans en bewegen

We noteren nog de volgende aandachtspunten bij activiteiten op het gebied van dans en bewegen.

Aandachtspunten dans en bewegen:• Talentvolle kinderen kunnen beter snel naar een professionele dansschool gaan. Het

is belangrijk dat vanaf het begin een goede basishouding wordt aangeleerd omdat een verkeerde houding in latere instantie waarschijnlijk niet meer is te herstellen.

37SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

• Niet elk kind is in staat een goede danser te worden. De beoordeling of een kind talent heeft kun je beter overlaten aan een professionele dansschool of (de vooropleiding voor) de vakopleiding. De geschikte leeftijd hiervoor is 10 á 11 jaar. Jongens kunnen iets ouder zijn.

• Bij kinderen die jonger zijn dan 10 jaar heeft het nog niet veel zin om al te zeer te let-ten op de (klassieke) techniek. Hun lichaam en geest zijn daar nog niet voldoende voor ontwikkeld.

• Bij zorg en welzijn ligt de nadruk bij dans en bewegen op het plezier dat de deelnemers hieraan beleven en het positieve effect op het lichaam; met name goed recht staan, krachtige spieren ontwikkelen, het gevoel voor muzikaliteit ontwikkelen en beweging en vormgevoeligheid ontwikkelen, zijn belangrijk.

Een aantal voorbeelden van dansactiviteiten

• Met peuters doe je nog geen echte dansactiviteiten maar wel spelletjes die daaraan raken,

zoals liedjes met bewegingen (in de maneschijn, klap eens in je handjes) en spelletjes

waarbij kinderen dieren nadoen. Je kunt ook muziek opzetten met een bepaald ritme of

een duidelijke sfeer, zoals salsa, Afrikaanse muziek of klassieke muziek. Laat de kinderen

die daar zin in hebben daarop bewegen en doe zelf mee. Je kunt ook ritmisch in je handen

klappen en daar zelf ritmische bewegingen op maken die de kinderen na kunnen doen. Je

ontwikkelt zo de gevoeligheid voor maat, ritme en muziek.

• Je kunt kinderen tussen 4 en 10 jaar zelf aan laten geven wat zij leuk vinden en daarop

inspelen. Vaak hebben ze op straat of op televisie iets gezien dat ze na willen doen. Je kunt

hen laten oefenen en experimenteren op muziek die hen aanspreekt. Doe zelf eenvoudige

danspassen en dansjes voor die zij na kunnen doen of nodig iemand uit die dat kan. Blijven

zij geïnteresseerd, dan kun je voorstellen een dansje te oefenen en dat uit te voeren voor

een andere groep of voor de ouders.

• Met kleuters kun je kinderliedjes zingen en daarop bewegen. De gevoeligheid voor muziek

en bewegen bij oudere kinderen kun je stimuleren door muziek uit verschillende culturen

op te zetten om hen de verschillen te laten horen. Vertel ook over de achtergronden van

verschillende muziekstijlen of nodig eens iemand uit die dat kan.

• Bij kinderen vanaf 10 jaar en pubers kun je bijvoorbeeld een workshop of cursus organi-

seren over een bepaalde dansstijl. Sluit de cursus en de workshop af met een concreet

resultaat; een klein dansje of een voorstelling.

• Volwassenen en ouderen die van muziek houden, zitten vaak in muziek- en zanggroepen of

gaan graag naar concerten en zangkoren.

SAW Digitale Content38

4.6 Toneel en drama

Toneel en drama geven de mogelijkheid de werkelijkheid te imiteren of de werkelijkheid in een bepaalde context en met een bepaalde nadruk te laten zien. Toneel en drama wordt daarom ook vaak ingezet om sociale onderwerpen (bijvoorbeeld ouder worden), maat-schappelijke misstanden (bijvoorbeeld uitbuiting) of bepaalde individuele eigenschappen (bijvoorbeeld gierigheid) uit te vergroten.

Toneel en drama:

9

• doelen toneel en drama

• toneel en drama op verschillende leeftijden

• aandachtspunten en activiteiten toneel en drama

Doelen toneel en drama

Toneel en drama stimuleren het uiten van gevoelens, de taal en de presentatie. Bij toneel en drama is samenwerken een belangrijk onderwerp. Bij toneel en drama komt veel meer kijken dan een toneelstuk opvoeren en daarvoor de tekst en de bewegingen leren. Je moet wat je zegt en doet kunnen overbrengen op het publiek en het publiek in de greep krijgen zodat het geboeid blijft luisteren en kijken. Je moet dus goed weten hoe jij en het samen-spel tussen de acteurs overkomen bij het publiek.

Doelen toneel en drama

• gevoelens uiten

• een boodschap overbrengen

• een verhaal kunnen vertellen

• daarbij gebruikmaken van mimiek, taal, stem, houding

• ideeën in spel en in andere vormen kunnen omzetten

• kunnen improviseren

• de aandacht vast kunnen blijven houden

• gebruik kunnen maken van decor, rekwisieten, kleding, schmink, muziekinstrumenten en

geluidsapparatuur

39SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Toneel en drama op verschillende leeftijden

Kinderen imiteren op alle leeftijden de werkelijkheid maar laten daar ook graag hun fantasie op los. Toneel en drama bieden daar goede mogelijkheden toe. Bij toneel gaat het meestal om een vaste vorm en een bepaald verhaal; het opvoeren van een toneelstuk. Drama is vrijer en laat meer mogelijkheden voor een eigen inbreng, zowel wat betreft de vorm als de inhoud. Je kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan mime, improviseren of een clownsact.

Het imiteren van peuters en kleuters kun je zien als een eerste vorm van drama. Zij letten op houdingen, bewegingen, gezichtsuitdrukkingen, taal en intonatie van mensen die dicht-bij hen staan. Zo vormen zij zich een beeld van de grote mensenwereld en gaan die nadoen in hun spel. Peuters richten zich nog vooral op hun directe omgeving. Oudere kleuters betrekken daar al dingen bij die ze op school, straat, op televisie of in een filmpje hebben gezien. Kleuters kunnen ook al rollen verdelen en tot samenspel komen.

Oudere kinderen hebben veel zelfvertrouwen. Ze zijn al meer naar buiten gericht en spelen graag voor publiek. De school, straat, televisie en computer hebben een grote invloed op hun ontwikkeling. Zij voegen aan rollenspelen daardoor meer eigen dingen toe. Zij hebben een eigen mening en willen die bij het toneelspel of bij drama betrekken. Kinderen van 7 á 8 jaar bootsen de werkelijkheid nog na. Vanaf 9 jaar gaan kinderen meer improviseren.

In de puberteit verandert er veel; zowel lichamelijk als emotioneel. Pubers zijn daardoor vaak onzekerder. Zij zijn zoekende naar hun eigen cultuur, mening en houding en tasten grenzen af. Ze experimenteren en doen dat ook graag bij toneel en drama; ze zoeken naar nieuwe onderwerpen en vormen. De onderwerpen die ze interessant vinden liggen vaak dicht bij hun belevingswereld: liefde, ouder-kindrelatie, vrienden, maatschappelijke onder-werpen als milieu en natuur.

Adolescenten en volwassenen zijn acteur of consument van toneel. Zij hebben hun voor-keur voor bepaald drama of bepaalde vorm van toneelspel ontwikkeld en richten zich daarop. Die voorkeur blijft overigens wel in ontwikkeling. Veel adolescenten en volwas-senen zijn in hun vrije tijd lid van een toneelvereniging. In veel dorpen en steden is een bloeiend verenigingsleven op dit terrein. Zo speelt toneel en drama ook een belangrijke rol in de sociale ontwikkeling en in de sociale samenhang in dorpen en steden.

Ouderen kunnen nog lang deelnemen aan activiteiten op het gebied van toneel en drama. Er zijn veel toneelstukken gericht op de ouderdom en dus op oudere acteurs. Ook naar het theater gaan is nog lange tijd mogelijk.

SAW Digitale Content40

Aandachtspunten en activiteiten toneel en drama

We noteren nog de volgende aandachtspunten bij toneel en drama:• Creëer een uitnodigende omgeving om tot toneel en drama te komen.• Stimuleer kinderen in hun spel en doe eventueel voorstellen.• Zorg dat er voor kleuters en kinderen materialen zijn uit de grote-mensen-wereld. Dat

komt tegemoet aan hun wens een realistisch toneelstukje te spelen.• Zorg voor voldoende en verschillende soorten verkleedkleren die hun fantasie prikkelen

en die uitnodigen tot toneel en drama.• Laat kinderen en pubers zelf beslissen wat ze willen doen, stuur het spel niet teveel.

Observeer goed, luister goed en ondersteun hen in hun spel en bij het maken van afspraken over de rollen als zij er zelf niet meer uitkomen. Zoek samen met hen naar oplossingen door vragen te stellen over wat ze willen wat er niet goed gaat. Laat hen vervolgens mogelijke oplossingen bedenken en laat hen zelf de beste oplossing kiezen. Doe eventueel suggesties als zij zelf geen oplossingen hebben.

• Zorg dat er een ruimte is waar ze rustig kunnen spelen zonder dat de activiteiten van anderen hen storen.

• Laat hen nadenken over het decor en laat hen dat zelf ontwerpen. Laat hen zelf ook de keuze voor eventuele muziek bepalen. Zo kun je toneel en drama combineren met andere creatieve activiteiten als handvaardigheid en muziek.

• Toneel en drama hebben veel met taal te maken. Laat oudere kinderen en pubers eens hun eigen teksten schrijven. Praat met hen over die teksten en hoe die het beste tot hun recht komen. Leg uit waarom dat zo is. Op deze manier betrek je de taalontwikke-ling bij de activiteiten.

• Kom tegemoet aan de wens van oudere kinderen om naar buiten te treden en organi-seer eens een voorstelling voor een andere groep of voor de ouders.

• Je kunt de plaatselijke toneelvereniging vragen eens een voorstelling in jouw buurt of instelling te geven.

• Je kunt een toneel- of dramacursus organiseren voor een specifieke leeftijdsgroep of voor alle leeftijden.

• Zorg dat je goed op de hoogte bent van de wensen en verwachtingen ten aanzien van drama en toneel en stem daar je activiteiten op af.

• Neem niets uit handen van adolescenten, volwassenen en ouderen maar faciliteer acti-viteiten door bijvoorbeeld een ruimte ter beschikking te stellen en te zorgen voor koffie en thee. Denk eventueel mee en help bij de organisatie.

41SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Voorbeelden van activiteiten toneel en drama

• Zorg dat er voor peuters en kleuters een verkleedhoek is waar ze hun gang kunnen gaan

met de verkleedkleren. Zorg dat er voldoende verkleedkleren zijn en laat die een afspiege-

ling zijn van hun leefwereld. Kleuters houden van tot de verbeelding sprekende ‘types’ als

de politie, de brandweerman, de jager, papa, mama, kindje, de boze wolf, de prinses en de

koning.

• Beeld samen met oudere peuters en kleuters van alles uit: laat ze een typerende houding

aannemen en laat ze daar bewegingen en geluiden bij maken. Je kunt dieren uitbeelden,

bomen, beroepen of de manier waarop de koning, de jager of de olifant loopt.

• Met oudere kinderen kun je het spel ‘beroepen raden’ doen. Laat hen om de beurt een

beroep uitbeelden dat de andere kinderen moeten raden.

• Laat één kind beginnen met een verhaal en dit uitbeelden. Het vertelt bijvoorbeeld dat

het gaat wandelen in het bos en loopt zingend op een paadje. Het volgende kind voegt

hier iets aan toe, het raapt bijvoorbeeld dennenappels en eikelbladeren op. Het derde kind

komt er nu bij en voegt ook iets toe, enzovoort. Het spel is afgelopen als de kinderen niets

meer weten te verzinnen of als er een duidelijk einde aan het verhaal is gekomen.

• Laat pubers een eigen tekst schrijven en het toneelstuk zelf vormgeven. Laat hen zelf de

taken verdelen: spelers, licht, geluid, decor, kleding, grime, enzovoort. Laat hen zelf afspra-

ken maken over het proces en over de uitvoering. Evalueer tussentijds en achteraf en trek

conclusies voor de volgende keer.

• Organiseer een gedichten- of dramawedstrijd en zorg voor een deskundige jury.

• Je kunt voor volwassenen en ouderen een toneel- of dramaweekend organiseren of een

cursus. Je kunt ook een gedichten- of verhalenwedstrijd organiseren of hen helpen een

toneelvereniging op te zetten.

SAW Digitale Content42

5 De didactische aanpakBeeldende vorming komt het best tot zijn recht als deze plaatsvindt in een plezierige, sti-mulerende (leer)omgeving en in een context die door iedereen als waardevol wordt bestem-peld. Daarom worden feesten bijvoorbeeld vaak belangrijk en fijn gevonden. Ze hebben een bepaalde betekenis en geven een bijzondere sfeer. Ze nodigen uit om extra je best te doen. De context kan eraan bijdragen dat de beeldende vorming goed tot zijn recht komt en dat al het mogelijke uit de kinderen en de volwassenen gehaald wordt.

Een goede didactische aanpak is een andere voorwaarde. Beeldende activiteiten moeten leiden tot groei en ontwikkeling van competenties. Bij mensen met een beperking kan beeldende vorming ook een functie hebben in het behouden van noodzakelijke functies als de oog-handcoördinatie. Beeldende vorming komt pas volledig tot zijn recht als een onderwerp vanuit verschillende oogpunten wordt belicht en bestudeerd.

Jasmina van 5 is helemaal vol van Sinterklaas. Zij heeft hoge verwachtingen van wat ze zal krij-

gen. Maar ze beseft ook dat Sinterklaas ook wel wat van haar wil hebben, en anders Zwarte Piet

wel of het paard. Ze zit daarom geconcentreerd boven haar tekening, haar tong komt ervan uit

haar mond. Ze wil zo graag dat sinterklaas haar tekening mooi zal vinden en daarom doet ze

extra haar best.

Dat is mooi meegenomen want Jasmina heeft ADHD. Het is voor haar heel moeilijk om haar

concentratie vast te houden. Door de context waarin ze haar tekening maakt (de Sinterklaastijd)

is zij extra gemotiveerd om haar best te doen en kan zij haar concentratie langer vasthouden.

Omdat ze de kwaliteit van haar tekening zo belangrijk vindt, staat ze ook meer open om erover

te communiceren. Ze vraagt aan begeleidster Sofie of die denkt dat Sinterklaas haar tekening

mooi zal vinden. Die beaamt dat maar vraagt haar ook of ze het leuk vindt om ook de stiften te

gebruiken die zo’n mooie kleur hebben. Ze voegt zo iets nieuws toe waardoor de activiteit voor

Jasmina spannend blijft. Zo bevordert ze haar concentratievermogen. Als Jasmina en de andere

kinderen klaar zijn, laten ze elkaar zien wat ze gemaakt hebben en praten erover. Ze heb-

ben het over kleuren en over wat ze getekend hebben. Sofie vraagt waarom ze nu precies dit

getekend hebben en wat ze Sinterklaas ermee willen zeggen. Ze vraagt wat ze moeilijk vonden

en wat gemakkelijk. Ook daar praten ze even over door. Dan vraagt ze hoe alle kinderen thuis

Sinterklaas vieren. Ze leggen samen de tekening op de plek waar de Sint naar verwachting de

cadeautjes neerlegt. Dan pakt Sofie een boekje en vertelt een Sinterklaasverhaal.

43SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

In dit voorbeeld zie je hoe je een activiteit als tekenen aan kunt grijpen om dingen in een bredere context te plaatsen. Sofie heeft hierover vooraf nagedacht. Ze heeft gekeken welke didactische werkvormen (tekenen, kringgesprek, verhalen vertellen) geschikt zijn om de groepsactiviteit uit te voeren en welke stimulansen de individuele kinderen tijdens deze activiteit kunnen krijgen.

De didactische aanpak:

10

• activiteiten vormgeven

• werkvorm beeldbeschouwing

Meer informatie over het organiseren en begeleiden van activiteiten vind je in het boek Methodisch begeleiden.

5.1 Activiteiten vormgeven

Bij het vormgeven van activiteiten gaat het om het formuleren van doelen, de voorberei-ding van activiteiten, de daadwerkelijke uitvoering van de activiteit en de evaluatie van de activiteit.

Activiteiten vormgeven:

11

• het proces van beeldende vorming

• doel

• voorbereiding

• uitvoering

• evaluatie

SAW Digitale Content44

5.1.1Het proces van beeldende vorming

Volgens Jacobse en Van Onna is beeldend vormgeven ‘iets betekenis geven’. Het is een zoekproces met materiaal, dat door de veranderende vorm een nieuwe betekenis krijgt. Bij dit proces heb je aandacht voor beschouwing (nadenken over wat je maakt), experimente-ren en het gebruik van de verschillende middelen (techniek of werkwijze). Het proces kun je weergegeven met behulp van het volgende cirkelmodel.

Dit cirkelmodel gaat over zowel het product (materiaal, vorm en betekenis) als het proces (onderzoek, beschouwing en de werkwijze). In de buitenste cirkel is de evaluatie weerge-geven. De verschillende onderdelen hangen steeds nauw met elkaar samen. De deelne-mers ontwikkelen zich zo integraal. Zij on-derzoeken, doen kennis en vaardigheden op met betrekking tot zichzelf en hun omgeving en oefenen zo om die kennis en vaardighe-den ook op andere momenten en in andere situaties in te kunnen zetten.

Door aan concrete producten te werken, ontwikkelen deelnemers de volgende competen-ties:• concrete vormgevingsmogelijkheden met materialen (bijvoorbeeld verf en hout);• de invloed van beeldende aspecten als kleur, vorm, textuur;• manipuleren met betekenissen als inspirerend, agressief, beangstigend, rustig.

Door het proces leren zij:• verschillende manieren kennen om naar iets te kijken of over iets te denken, en waarde-

ring op te brengen voor elkaars werk;• experimenteren met de relatie tussen materiaal, vorm en betekenis (als ik dit zo uit-

beeldt, heeft dat dit effect, maar als ik het anders doe heeft het een heel ander effect);• nieuwe werkwijzen ontwikkelen en materialen leren gebruiken;• planmatig werken;• samenwerken en afstemmen.

45SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Met deze aspecten houd je bij de didactische aanpak rekening. Je helpt door een verrij-kende omgeving te creëren die de deelnemers inspireert en stimuleert. Er zijn voldoende materialen die van dienst kunnen zijn bij het opdoen van kennis en ervaring.

Dat wat de deelnemers leren moet natuurlijk wel levendig gehouden worden en in beeld blijven voor henzelf en eventueel voor ouders en familie. Je kunt daarvoor een portfolio aanleggen per deelnemer. Dat is een map of doos waar je alle werkstukken en eventuele opnames indoet. Je pakt de portfolio er zo nu en dan bij om samen met de deelnemer en eventuele andere begeleiders de voortgang te bespreken. Met behulp van dit portfolio leert de deelnemer ook om te reflecteren op zijn eigen werk. Ook kan hij aan de hand van zijn werkstukken aan anderen vertellen waarom hij iets zo gedaan hebben.

5.1.2 Doel

Om ervoor te zorgen dat een activiteit een waardevolle bijdrage is voor de ontwikkeling, is het belangrijk vooraf het doel van de activiteit te formuleren. Het gaat erom wat je wilt bereiken met de groep en met alle individuele cliënten.

Volgens Han Berghs zijn de doelstellingen van creatieve activiteiten en van beeldende vorming de volgende:• exploreren: onderzoeken en experimenteren;• consolideren: oefenen en beheersen;• generaliseren: verworven kennis en vaardigheden in het totale ‘handelingspakket’ opne-

men.

In het onderwijs worden de volgende (kern)doelen vaak genoemd:• het aanleren en vergroten van de beeldvaardigheid; • het aanleren en bevorderen van het probleemoplossend vermogen; • het vergroten van cultuurbegrip.

Je formuleert je doel SMART: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden, bijvoorbeeld zoals in het volgende voorbeeld.

SAW Digitale Content46

‘Hermien oefent gedurende een half jaar op maandagmiddag van 2 tot 4 uur haar vaardighe-

den in samenwerken in een groep. Daartoe neemt zij deel aan activiteiten op het gebied van

drama en toneel. Na dat half jaar kan zij samen met anderen zorgdragen voor een goed verloop

van de activiteit:

• de spullen klaarzetten, de spullen goed verzorgen en weer opruimen;

• samen taken verdelen;

• samen de taken uitvoeren;

• samen terugkijken op het verloop van de activiteit.

In het boek Methodisch Begeleiden kun je meer lezen over het SMART formuleren van doelen.

De sociaal-agogisch werker heeft tot taak de activiteiten te organiseren, uit te voeren en te begeleiden. Tijdens de activiteiten stimuleer je de individuele deelnemers of groepjes deelnemers.

5.1.3 Voorbereiding

Bij de voorbereiding brainstorm je met jezelf en/of met anderen wat geschikte activiteiten zijn om het doel te bereiken. Je verzamelt daarvoor gegevens over de deelnemers die in deze context belangrijk zijn. Het is belangrijk te letten op de mogelijkheden die je hebt om de activiteit tot een goed einde te brengen. Het heeft immers geen zin om fantastische activi-teiten te verzinnen die vervolgens niet uitgevoerd kunnen worden omdat er te weinig geld beschikbaar is of omdat er onvoldoende begeleiders zijn. Bovendien kan er een jaarplan of een begeleidingsplan zijn waarin een aantal voorwaarden staan en wat er moet gebeuren. Houd hier bij het vaststellen van je doel rekening. Formuleer vervolgens hoe je dat doel denkt te bereiken. Stel ook criteria op voor wanneer de activiteit in jouw ogen geslaagd is. Bijvoorbeeld ‘ik ben tevreden als alle deelnemers een werkstuk afgerond hebben’, ‘ik ben tevreden als alle deelnemers een bepaalde techniek beheersen’ of ‘ik ben tevreden als alle deelnemers het een gezellige bijeenkomst vonden’. Betrek deze criteria bij de uitleg aan de deelnemers van de activiteit en bij de evaluatie.

Je denkt vooraf na over de methoden die je kunt gebruiken om je doel te bereiken, bijvoor-beeld muziek luisteren of zelf maken, bewegen aan de hand van muziek of een verhaal. Je denkt na over de ruimte, materialen en middelen die je nodig hebt en de tijd die beschik-baar is. Je bereidt de introductie voor: bijvoorbeeld een voorbeeld laten zien, de cliënten la-ten nadenken over een bepaald onderwerp, muziek draaien, een filmpje laten zien, bepaal-

47SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

de materialen introduceren, de bedoeling van de activiteit uitleggen, wat je verwacht van de deelnemers, wat jouw bijdrage is, welke materialen ze kunnen gebruiken, enzovoort. Je denkt na over de opbouw van de activiteit en de benodigde tijd voor elk onderdeel. En als laatste denk je na over de afsluiting en het eventuele vervolg op de activiteit.

Bij de voorbereiding hoort ook het daadwerkelijk organiseren van de activiteit: de materia-len klaarzetten, eventuele voorbeelden verzamelen of andere middelen die je wilt gebruiken om duidelijk te maken wat de bedoeling is. Je zet alles klaar en richt de ruimte zo in dat die uitnodigt en bijdraagt aan een goede uitvoering van de activiteit.

Vragen bij de voorbereiding:• wat zijn belangrijke randvoorwaarden zoals tijd, ruimte, aanwezige materialen en mid-

delen, financiële middelen, aantal begeleiders;• wat zijn aandachtspunten voor de individuele begeleiding;• welke activiteiten zijn geschikt: tekenen, handvaardigheid, muziek, dans en bewegen of

drama;• welke middelen zijn geschikt;• welke vorm kies je;• welke methoden zijn geschikt: bijvoorbeeld voor de introductie en de motivering, voor

de begeleiding, voor de afronding en evaluatie;• hoe bouw je de activiteit op: introductie, stappen voor de uitvoering per individu, stap-

pen voor de uitvoering voor de groep, afronding, evaluatie, eventueel vervolg (bijvoor-beeld een tentoonstelling);

• wat doe jezelf, wat verwacht je van de deelnemers;• welke problemen kun je verwachten en hoe los je die dan op;• wanneer vind je de activiteit geslaagd: kwaliteitscriteria;• hoe evalueer je;• hoe rapporteer je eventueel de resultaten aan anderen.

SAW Digitale Content48

Welke vorm kun je kiezen

Je kunt bij het vormgeven van een activiteit beeldende vorming globaal voor 3 vormen kie-zen. Het is belangrijk de vorm te kiezen die bij de doelgroep past. Vaak worden de vormen ook gecombineerd.

Vormen beeldende vorming:

12

• productgericht - instructie

• procesgericht

• vrije expressie

De productgerichte vorm houdt in dat er een bepaald product gemaakt wordt door de deelnemer(s), bijvoorbeeld een vogelkooitje. Je hebt daar een voorbeeld van en de deelne-mers maken dat na. Je legt precies uit hoe zij moeten beginnen en wat de vervolgstappen zijn. Je hebt de materialen klaarliggen en legt uit hoe ze daarmee moeten werken. Je onder-steunt bij de uitvoering en doet eventueel iets voor of doet het samen met de deelnemer.

Op deze manier werken lijkt weinig creatief, maar is voor bepaalde leeftijden heel geschikt. Jongere basisschoolkinderen willen bijvoorbeeld iets ‘levensechts’ maken en dat vooral goed doen. Ouderen (en anderen) hebben soms niet (meer) de creativiteit om iets zelf te verzin-nen maar willen toch graag iets maken.

Bij de procesgerichte vorm gaat het niet zozeer om het eindproduct maar om het proces zelf. Het product is dus ondergeschikt aan bijvoorbeeld het doel een groep met elkaar te leren samenwerken of een individuele deelnemer te ondersteunen om in de groep voor zichzelf op te komen. De procesgerichte vorm kan ook betekenen dat je een groep een be-paalde vaardigheid wilt leren. Het product is dan alleen een middel om die vaardigheid aan te leren, bijvoorbeeld ‘hoe ga je veilig om met gereedschap’. Je oefent tijdens het maken van het vogelkooitje het zagen, schuren en timmeren. Je let er vooral op dat er niet in de vingers gezaagd wordt en dat er zorgvuldig met de materialen wordt omgegaan.

49SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Bij vrije expressie hoort ook een vrije opdracht of vrije activiteit. Je laat het bijvoorbeeld aan de groep over of aan de individuele deelnemers wat zij willen maken, van welk ma-teriaal en op welke manier. Je stuurt daar weinig in en geeft hooguit wat suggesties. Vrije expressie kan ontaarden in een puinhoop als je geen goede afspraken maakt over hoe er ge-werkt wordt en hoe er met de materialen wordt omgegaan. Iedereen wil immers misschien wat anders maken en met andere materialen werken. Er worden dus extra eisen gesteld aan het organiseren en structureren van de vrije expressieactiviteiten. Deelnemers moeten ook behoorlijk zelfstandig zijn om een dergelijke activiteit tot een goed einde te kunnen bren-gen. Voor grote groepen in ene kleine ruimte is deze vorm ook minder geschikt.

Denk vooraf goed na over wat je doel is en kies daar de juiste vorm of vormen bij.

5.1.4 Uitvoering

Bij de uitvoering zijn bepaalde capaciteiten en voorwaarden belangrijk. Een deelnemer zal pas iets van je aannemen als hij vertrouwen in je heeft en een band met je heeft. Hij zal zich alleen goed in kunnen zetten als hij zich veilig en vertrouwd voelt in de ruimte en met de overige deelnemers.

Als begeleider moet je kunnen inspireren; je enthousiasme overdragen op de groep en op de individuele deelnemers. Je hebt kennis nodig over het onderwerp, de materialen en het proces van maken. Bovendien moet je weten hoe je met een groep en individuele deelne-mers om moet gaan. Je zorgt ervoor dat de uitvoering inspirerend en verrijkend voor hen is. Daarnaast is het handig als je kunt improviseren zodat je onverwachte situaties op kunt vangen.

Mensen vormen zich een voorstelling van een onderwerp vanuit hun eigen beleving en fantasie. Door je introductie kun je die beelden naar boven halen en kunnen deelnemers eventueel iets aan hun beeldvorming toevoegen. Bij je introductie kun je het beste zowel verbale als visuele of auditieve informatie geven. Je kunt bijvoorbeeld vragen naar wat hun belangrijkste gevoel bij de winter is. Ieder heeft daar andere gedachten over en je krijgt een gesprek. Naar aanleiding van dat gesprek vraag je de deelnemers hun indruk van de winter uit te werken, bijvoorbeeld in een verhaal, een gedicht, tekening of schilderij. Als de deelnemers het onderwerp geaccepteerd hebben en er enthousiast voor zijn geworden, heb-ben zij waarschijnlijk allerlei vragen. Ze hebben dan behoefte aan meer informatie die zij kunnen gebruiken bij de uitvoering. Bijvoorbeeld ‘hoe kan ik tintverschillen in de sneeuw maken?’ De informatie die je naar aanleiding van hun vragen geeft, is heel belangrijk voor

SAW Digitale Content50

het vergroten van hun competenties. Dat wat zij willen leren en wat hen interesseert, leren zij immers ook het beste.

Sofie uit het voorbeeld in de inleiding van deze paragraaf had bijvoorbeeld haar activiteit kun-

nen starten met Sinterklaasmuziek en een kringgesprek. Onderwerpen bij het kringgesprek

hadden kunnen zijn: hoe vier je Sinterklaas, wat wil je graag krijgen, waarom zou Sinterklaas

cadeautjes uitdelen, wat doen zwarte pieten als Sinterklaas niet kijkt, wat zou je Sinterklaas wil-

len geven, hoe kun je dat maken, enzovoort.

Hun fantasie komt zo op gang en die kunnen ze gebruiken bij het uitvoeren van de acti-viteit. Tijdens de fase die dan volgt leren de deelnemers een plan maken, zich informeren, associëren, analyseren, een ontwerp maken en dat uitproberen, eventuele alternatieven bedenken en die beoordelen, enzovoort. Als begeleider rijk jij hen daarbij aan wat ze nodig hebben.

Je gaat bij de uitvoering uit van de kwaliteitscriteria die je vooraf hebt opgesteld. Vind je bijvoorbeeld dat alle cliënten een bijdrage aan het eindproduct geleverd moeten hebben, dan heb je ook uitgewerkt hoe je dat kan doen. Je hebt bijvoorbeeld voor ogen een song-festival voor tieners te organiseren. Dat doe je echter niet allemaal zelf, je werkt daarbij met hen samen. Om hen op weg te helpen heb je nagedacht over alles wat daarbij komt kijken, zoals een zaal regelen, geluidsinstallatie, bar, jury. In de hulpverlening zal niet elke cliënt in staat zijn bepaalde taken uit te voeren, dus denk je ook over een mogelijke taakverdeling na. Jouw inbreng is afhankelijk van de competenties van de deelnemers en de groep als geheel. Bij de ene groep zul je meer sturen, bij de andere groep laat je meer aan de deelne-mers over.

5.1.5 Evaluatie

Bij de evaluatie kijk je terug naar de doelen en de kwaliteitscriteria. Je kijkt naar het proces en naar het product of resultaat. Bij de evaluatie telt de mening van de deelnemers, eventu-ele ouders, je teamgenoten en de begeleiders en jouw eigen mening. Je trekt conclusies uit de evaluatie en betrekt die bij volgende activiteiten.

51SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

5.2 Werkvorm beeldbeschouwing

Fred Hartog heeft een werkvorm bedacht ‘Kinderen raken over kunst niet uitgepraat’ waarin hij de fasen uitwerkt die het aanbieden en beschouwen van kunst moet vergemak-kelijken. Deze 7 fasen kunnen in principe voor elk kunstwerk en bij elke groep gebruikt worden.

Na een introductie van het kunstwerk waarin kort verteld wordt wat er in de les gaat ge-beuren, komen de zeven fasen aan bod. Bij elke fase hoort een aantal kijkvragen.

7 fasen van de kijkwijzer van Fred Hartog

Fase 1: Het onder woorden brengen van de eerste indruk.

• Wat denk je ervan als je dit zo ziet?

• Wie vindt het geheimzinnig? Wie niet zo?

• Wie vindt het mooi? Waarom?

Fase 2: Inventariseren wat er allemaal te zien is.

• Wat zie je allemaal? Hoeveel?

• Welke kleuren? Welke vormen?

Fase 3: Het onderwerp, het thema of de betekenis van de afbeeldingen proberen te achterhalen.

• Wat gebeurt er? (op het kunstwerk) Waar zie je dat aan?

• a) Waar speelt het zich af?

• a) Welk moment van de dag is het?

• a) Wat zal er straks gebeuren?

• a) Wat voor een gevoel krijg je bij het zien van al deze dingen?

• b) Zijn de mensen blij/verdrietig?

• b) Wat voor kleren hebben zij aan? Waarom?

• b) Wat zou jij doen als jij het jongetje uit het schilderij was?

• b) Wat zou de kat in het beeldhouwwerk denken?

• b) Heb jij ook wel eens zoiets meegemaakt?

• c) Kan dit echt gebeurd zijn?

• c) Wie heeft er wel eens iets gedroomd dat een beetje op dit schilderij lijkt?

SAW Digitale Content52

Fase 4: Bekijken van de wijze waarop, en de materialen, waarvan het kunstwerk gemaakt is.

• Hoe zal de kunstenaar het gemaakt hebben? Met wat?

Fase 5: Praten over beeldende aspecten: kleur, vorm, compositie, enzovoort.

• Welke vormen zie je?

• Waarom zal de kunstenaar dat gedaan hebben?

• Kun je groepjes maken?

• Staan alle dingen er wel helemaal op?

• Welke kleuren zie je?

• Welke kleuren horen bij elkaar? Waarom?

• Waar op het schilderij (bijvoorbeeld) is het licht/donker?

• Zijn er dingen die je vaker ziet?

• Zijn die dingen hetzelfde of toch iets anders?

Fase 6: Praten over functie en doelgroep van het kunstwerk.

• Voor wie is het gemaakt?

Fase 7: Afsluiting en verwerking.

• Zou je het op je kamer willen hebben?

Bij vier- tot acht-jarigen ligt het accent in de bespreking vooral op fase 2 en fase 3. Fase 4 en 5 zullen wel aan bod komen, maar het is belangrijk dat je je beperkt tot de begrip-pen, die bekend zijn. Fase 6 zal nauwelijks aan bod komen. Bij fase 7 liggen echter goede mogelijkheden. Na afloop van de beeldbeschouwing zijn kinderen meestal erg enthousiast en willen dan graag zelf iets maken.

Bij acht- tot twaalf-jarigen ligt het accent op de 3e , 4e en 5e fase: de betekenis achterhalen, materiaalgebruik en manier van maken, beelden, aspecten, vorm, kleur, compositie en dergelijke.

53SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Hieronder zie je een schematische weergave van de fasen.

fasen   4 - 8-jarigen 8 - 12-jarigen  inleiding kort kortfase 1 het onder woorden bren-

gen van de eerste indrukkort iets uitgebreider

fase 2 inventariseren van wat er allemaal te zien is

krijgt accent als inleiding voor fase 3

fase 3 achterhalen van de betek-enis van het werk.a verband tussen delen.b identificatie met de fi-

guren. c de relatie met de realiteit

krijgt accent krijgt accent

fase 4 over materiaalgebruik en wijze van maken

beperken tot bekende begrippen

krijgt accent

fase 5 over de beeldende aspec-ten, vorm, kleur, compositie, en dergelijke

beperken tot bekende begrippen

krijgt accent

fase 6 over functie en doelgroep van het kunstwerk

meestal niet van toepassing info uit documentatiecen-trum of door leerkracht

fase 7 afsluiting en verwerking met mogelijk vervolg

door doe-activiteit of spel gesprek en/of beeldend werken

Uit: Kinderen raken over kunst niet uitgepraat, F. Hartog)

Tips voor beeldbeschouwing:• Als introductie kun je iets laten zien, een schilderij, beeld of filmpje. Het is heel leuk om zelf

een schilderij te beschrijven dat anderen niet zien. Vervolgens laat je de groep het schilderij tekenen. Daarna vergelijk je de tekeningen met het originele schilderij en praat over de verschillen en overeenkomsten en de achtergronden van de verschillen.

• Stel prikkelende vragen om de nieuwsgierigheid op te wekken, bijvoorbeeld ‘wat zou deze persoon van plan zijn, waar gaat hij naartoe?’

• Vraag van iedereen naar elkaar te luisteren en op elkaar te reageren.• Zorg dat alle deelnemers een inbreng kunnen hebben en laat ze uitleggen wat ze bedoelen.• Vraag door over wat zij bedoelen en over de achtergronden van hun mening.• Laat hen zich inleven in de voorstelling.• Laat zoveel mogelijk meningen naar voren komen en schrijf die zo nodig op een flip-over.• Vergelijk de verschillende meningen met elkaar en praat erover wat de meest acceptabele

uitleg is.

Door zo te werken, draag je ook bij aan de taalontwikkeling.

SAW Digitale Content54

6 In de praktijk

Tip 1 In kunst en beeldende vormgeving gaat het niet om goed of slecht

Bij beeldbeschouwing heeft ieder zijn eigen mening en misschien een oordeel of hij iets goed

of slecht vindt. Die mening hoeft niet overeen te komen met die van de beeldend kunstenaar

of met de mening van een ander groepslid of de begeleider. Kunstbeleving is een heel individu-

ele aangelegenheid. Wel kun je er met elkaar over van gedachte wisselen en zo elkaars mening

beïnvloeden. Uiteindelijk beslist ieder voor zich wat hij ervan vindt of erover denkt.

Tip 2 Wat iemand maakt, is persoonlijk

Je laat je inspireren en je wordt beïnvloed door wat anderen maken. Hoe meer je naar kunst

kijkt en erover praat, hoe meer dat invloed zal hebben op wat je uiteindelijk zelf maakt. Maar

wat je uiteindelijk zelf maakt, bepaal jezelf. Het gaat om jouw proces en jouw product dat op

een bepaalde manier betekenis heeft voor jou en past in jouw ontwikkelingsproces.

Tip3 Er valt veel te leren

Er zijn ontzettend veel vormen in beeldende vorming en elke vorm heeft weer talloze uit-

voeringsmogelijkheden. Daarnaast zijn er ook veel materialen die je bij de vormgeving kunt

betrekken en veel ideeën waar je uit kunt putten. Al doende leer je en al lerend breng je wat je

geleerd hebt in de praktijk. Het doel is de betekenis en de mogelijkheden van vormgeving te

ontdekken en te ontwikkelen. Door het proces van vormgeven en ontwikkelen, bouwen deel-

nemers zelfvertrouwen op in wat zij kunnen en wie ze zijn, ze ontwikkelen hun eigen smaak en

mening.

Tip 4 Haak in op de interesses en sluit aan bij de mogelijkheden

Start nooit in het wilde weg een activiteit maar kijk wat er leeft onder de deelnemers en indivi-

duele cliënten. Sluit daarbij aan dan heeft je activiteit meer kans van slagen. Houd echter wel

rekening met wat iemand kan leren. Ga net boven zijn niveau zitten zodat er nog wat te leren

valt maar let op dat je niet teveel vraagt. Als de deelnemer teleurgesteld raakt in zijn eigen kun-

nen, raakt hij gedemotiveerd. Maar vraag je te weinig van iemand dan gebeurt dat ook.

55SAW DC 65 Beeldende en kunstzinnige vorming

Tip 5 Maak selectief gebruik van nieuwe ontwikkelingen

Er komen steeds meer nieuwe producten op de markt en nieuwe mogelijkheden om iets te ma-

ken. Met behulp van computertechnologie is bijvoorbeeld veel mogelijk. De nieuwe producten

en mogelijkheden zijn heel inspirerend en verleidelijk om ermee aan de slag te gaan. Maar blijf

jezelf ook hierbij afvragen of ze passen bij je doelgroep en of ze de ontwikkeling ook daadwer-

kelijk stimuleren.

Tip 6 Bed de activiteiten in een betekenisvolle omgeving en rijke context in

Daardoor begrijpt een deelnemer beter waar het om gaat en wat de bedoeling is. Losse acti-

viteiten zijn leuk, maar activiteiten die langer doorlopen en onderwerpen die vanuit verschil-

lende perspectieven aan bod komen, hebben meer invloed op de deelnemers en zorgen vaker

voor blijvende veranderingen.