1 E.F. 313563 id... · Web viewDe gevonden correlaties zijn sterk positief en variëren van 0.59...
Transcript of 1 E.F. 313563 id... · Web viewDe gevonden correlaties zijn sterk positief en variëren van 0.59...
Economische groei & Geluk
in landen
E.F. Vergunst (313563)
Rotterdam, augustus 2011
Begeleider: Prof. Dr. B. Visser
Meelezer: Prof. Dr. R. Veenhoven
Bachelor: Economie & Bedrijfseconomie
Faculteit: Erasmus School of Economics
Erasmus Universiteit Rotterdam
1
Inhoudsopgave
1. Inleiding.............................................................................................................................................3
2. Theoretisch kader..............................................................................................................................5
2.1 Het concept ‘geluk’.......................................................................................................................5
2.2 De meetbaarheid van geluk..........................................................................................................6
2.3 Literatuuroverzicht.......................................................................................................................7
2.3.3 Verhouding tussen macroniveau en microniveau..................................................................9
2.3.4 Momentonderzoek op macroniveau....................................................................................10
2.3.5 Longitudinaal onderzoek op macroniveau...........................................................................11
2.3.6 Verklarende theorieën.........................................................................................................13
3. Methoden........................................................................................................................................15
3.1 Data............................................................................................................................................15
3.1.1 Geluk....................................................................................................................................15
3.1.2 Economische groei...............................................................................................................17
3.1.3 Termijn.................................................................................................................................18
3.1.4 Ontwikkelingsniveau............................................................................................................18
3.1.5 Stabiliteit economische groei...............................................................................................18
3.2 Analyses......................................................................................................................................18
4. Resultaten........................................................................................................................................22
5. Discussie...........................................................................................................................................32
5.1 Reactie op Easterlin....................................................................................................................32
5.2 Beperkingen...............................................................................................................................34
5.3 Theorievorming..........................................................................................................................35
6. Conclusies........................................................................................................................................36
7. Referenties.......................................................................................................................................38
8. Bijlage...............................................................................................................................................412
1. Inleiding
Als iets universeel is, dan is het wel het menselijk streven naar geluk. In iedere cultuur, waar ook ter
wereld, verlangen mensen gelukkig te zijn of te blijven. Ook de vraag wat nu gelukkig maakt, lijkt van
alle tijden en plaatsen te zijn. De afgelopen decennia is de aandacht voor geluk echter sterk
toegenomen, zowel in de (sociale) wetenschap als in de cultuur. Waar een samenleving
individualistischer wordt, wordt de vraag naar geluk voor het individu prangender. Dat het blad
Happinez in enkele jaren uitgroeide tot de meest gelezen glossy van Nederland, terwijl bijna alle
tijdschriften met afnemende oplages te kampen hebben, is daarbij een teken aan de wand.
Er is de afgelopen jaren ook veel onderzoek gedaan naar de invloedfactoren van geluk. Van allerlei
factoren wordt geprobeerd te achterhalen welke invloed ze gemiddeld hebben op het geluk van een
mens. Zowel van individuele als maatschappelijke, en zowel beïnvloedbare als onbeïnvloedbare
factoren. Op één van deze factoren zullen we ons in deze bachelorscriptie richten. Dit is de factor
welvaart, op maatschappelijk niveau vertegenwoordigd door de grootte van de economie. De vraag
hoe welvaart en geluk samenhangen, is al een zeer oude vraag. Vanuit zijn eigen referentiekader
heeft ieder mens bewust of onbewust overtuigingen aangaande die vraag. Ook recente empirische
studies in de sociale wetenschappen hebben de discussie echter niet kunnen beslechten. Op
verschillende niveaus wordt er flink van mening verschilt.
Deze scriptie zal gaan over economische groei en geluk op macroniveau en door te tijd heen. De
belangrijkste vragen waar we op ingaan, zijn of het gemiddeld geluk in landen door de tijd heen is
gestegen en of economische groei een positieve invloed uitoefent op dit gemiddeld geluk. Daarnaast
zullen we nader onderzoeken welke variabelen de verschillen tussen landen kunnen verklaren. Ook
op deze vragen worden in het discours verschillende antwoorden gegeven. Zo zijn er bijvoorbeeld
onderzoeken waarin onderbouwt wordt dat economische groei een positieve invloed heeft op het
gemiddeld geluk, onderzoeken waarin wordt onderbouwt dat er een negatieve invloed vanuit gaat,
en zelfs onderzoeken die stellen dat economische groei op de lange termijn tot minder geluk leidt.
Dit is erg jammer, omdat de consequenties van de verschillende antwoorden enorm zijn. Met name
voor beleidsmakers op alle niveaus is het essentieel om duidelijkheid te hebben over de relatie
tussen geluk en economische groei. Het lijkt ons dan ook uiterst relevant een nieuw onderzoek naar
de genoemde vragen te starten. We hopen dat de aanwezigheid van meer en nieuwe data in de
3
World Database of Happiness ons in staat zal stellen meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren
in de discussie.
Onderzoeksvragen
We hebben voor ons onderzoek de volgende onderzoeksvragen opgesteld. In de conclusie hopen we
alle vragen van antwoord te kunnen voorzien.
1. Blijft het gemiddeld geluk in landen constant over tijd of is het met de welvaart gestegen?
2. Is er een verband tussen de mate van toename in geluk en de mate van economische groei?
3. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit:
a. De verschillende termijnen die de datareeksen van geluk beslaan?
b. Het ontwikkelingsstadium waarin een economie zich bevindt?
c. De stabiliteit van de economische groei?
d. De verschillende maatstaven die gebruikt worden om geluk te meten?
Onderzoeksopzet
Om een antwoord op deze vragen te vinden, zullen we als volgt te werk gaan. Allereerst zal ingegaan
worden op de vraag naar het concept en de meetbaarheid van geluk. Vervolgens zullen we een
overzicht geven van het onderzoek naar de relatie tussen welvaart en geluk op verschillende niveaus.
Dit om een breed kader te schetsen waarin ons eigen onderzoek plaatsvindt. Ons eigen onderzoek
beginnen we met het toelichten van de data die we gebruikt en de analyses die we uitgevoerd
hebben om antwoorden te vinden op de bovengenoemde vragen. Daarna zullen we de resultaten
bespreken die de analyses hebben opgeleverd en proberen tot een antwoord op de
onderzoeksvragen zullen komen. Deze antwoorden zullen we nogmaals kritisch onder de loep nemen
tijdens de discussie, evenals we daarbij tot een verdieping van de antwoorden trachten te komen. En
uiteraard zullen we afsluiten met onze conclusie.
4
2. Theoretisch kader
In dit hoofdstuk zullen we even uitzoomen, in de hoop daarmee wat meer beeld te krijgen
van het onderzoeksveld waar ons onderzoek deel van uitmaakt. Allereerst zullen ingaan op
de vraag wat geluk eigenlijk is. Vervolgens stellen we ons de vraag of en hoe geluk meetbaar
is. En in de laatste plaats zullen we een overzicht geven van het belangrijkste onderzoek dat
heeft plaatsgevonden naar de relatie tussen welvaart en geluk.
2.1 Het concept ‘geluk’
De vraag wat geluk is, is bijna zo oud als de mensheid. Al eeuwenlang wordt er door filosofen en
theologen nagedacht over ‘het goede leven’. Ook in de economische wetenschap is de vraag vanaf
het begin aanwezig geweest. Economie onderzoekt hoe mensen keuzes maken te midden van
schaarste. En aangezien het menselijk streven naar geluk universeel is, dringt ook daar de vraag zich
op wat geluk dan is. Met de ontwikkeling van de psychologie en de sociologie in de 20 e eeuw heeft
ook de vraag naar geluk een nieuwe ontwikkeling doorgemaakt, die in de afgelopen decennia ook
haar invloed heeft gehad in de economische wetenschap. Economen hebben de definitie van geluk
uit de genoemde sociale wetenschappen opgepikt (Graham, 2005) en naar wegen gezocht om haar in
de economische wetenschap te implementeren. Zo ontstond een heel nieuw discipline, dat van de
happiness economics. Het terrein waarop ook de thematiek van deze scriptie zich bevindt.
De definitie van geluk die in deze scriptie gehanteerd zal worden, is vrij specifiek. Ze is afkomstig uit
de sociologie en luidt aldus: overall appreciation of one’s life as a whole (Veenhoven, 2002). Wat
opvalt, is dat geluk in deze definitie duidelijk iets subjectiefs is. Het is de waardering die het al of niet
gelukkige individu zelf heeft voor zijn of haar leven als geheel. Het individu bepaalt in feite dus voor
zichzelf wat geluk is, anderen kunnen er niets over zeggen. Geluk is in deze definitie een synoniem
voor ‘levensvoldoening’. Een ander belangrijk aspect van de definitie is dat mensen niet wordt
gevraagd hun leven te beoordelen zoals zich dat door de tijd heen heeft afgespeeld en zoals ze
verwachten dat het in de toekomst zal verlopen, maar het leven in haar volle omvang zoals dat in de
tegenwoordige tijd geleefd wordt.
5
De beoordeling die mensen geven van hun leven en die dus de mate van geluk vaststelt, heeft een
affectieve en een cognitieve kant (Veenhoven, 2006). De affectieve kant omvat de gevoelskant van
het mens-zijn. In de beoordeling van het leven reflecteren mensen op de gevoelens die ze door dag
en tijd hebben. De cognitieve kant omvat de verstandelijke evaluatie van het leven, waarbij mensen
hun leven zoals dat is vergelijken met het leven zoals ze dat het liefst zouden hebben.
2.2 De meetbaarheid van geluk
Het zal duidelijk zijn dat geluk niet op een objectieve manier te meten is, gezien de subjectiviteit van
de gehanteerde definitie. We kunnen nu eenmaal niet aan de buitenkant zien hoeveel voldoening
iemand in zijn leven vindt. Geluk als levensvoldoening blijkt ook niet rechtstreeks met objectieve
categorieën omtrent iemands situatie verbonden te zijn.
Omdat de definitie er vanuit gaat dat mensen door reflectie een beeld kunnen vormen van hoe
gelukkig ze zijn, kunnen we het geluk echter wel meten door ernaar te vragen. Eén van de
standaardvragen die inmiddels al in meer dan 60 landen is gebruikt, is de volgende: “Alles bij elkaar
genomen, hoe tevreden of ontevreden bent u tegenwoordig met uw leven als geheel?” (Veenhoven,
2002). Deelnemers aan het onderzoek moeten de vraag dan bijvoorbeeld beantwoorden op een
schaal van 1 tot 4 of 1 tot 10, waarbij 1 voor totale ontevredenheid en 4 of 10 voor totale
tevredenheid staat. Een andere vraag die vaak gebruikt is, luidt: “Alles bij elkaar genomen, hoe
gelukkig zou u zeggen dat u bent?” Antwoordmogelijkheden zijn dan bijvoorbeeld ‘heel gelukkig’,
‘tamelijk gelukkig’, ‘niet heel gelukkig’ en ‘helemaal niet gelukkig. In ons onderzoek hebben we veel
verschillende vragen gebruikt, waar we later nog op terug zullen komen.
Er is in de loop van de tijd heel wat kritiek geuit tegen deze manier van meten. Zo werd er
aanvankelijk betwijfeld of mensen wel in staat zijn hun leven als geheel te overzien. Daarom is er in
de jaren 60 geëxperimenteerd met allerlei indirecte ondervragingen. Uit onderzoek bleek echter dat
deze methoden op omslachtige wijze vrijwel dezelfde resultaten opleverden als directe ondervraging
(Wessman en Ricks, 1966). Ook blijkt dat mensen zelf weinig moeite hebben met het beantwoorden
van de vraag. Dit blijkt uit het feit dat slechts 1% van de bevraagden aangeeft nog nooit over de vraag
nagedacht te hebben en eveneens uit het feiten dat de vragen snel en spontaan worden beantwoord
en de antwoorden constant zijn (Veenhoven, 1998).
6
Kritiek die wel geuit is op de eerstgenoemde standaardvraag, is dat ‘tevredenheid’ niet voor iedereen
hetzelfde hoeft te betekenen en zeker niet in een andere taal en cultuur. Dit probleem is wel
verholpen door deelnemers eerst te vragen zich het best en slechtst mogelijke leven voor te stellen
(Cantril, 1965). Echter, deze manier van vragen blijkt nauwelijks andere resultaten op te leveren.
Een laatste belangrijk punt van kritiek, is dat mensen er niet graag voor uit zouden komen dat ze
ongelukkig zijn. Het is goed mogelijk dat ze liever de onderzoeker en zichzelf voor de gek houden.
Deels kan dit voorkomen worden door op een zo duidelijk mogelijke manier anonimiteit te
waarborgen en door de deelnemer de mogelijkheid te bieden om geen antwoord te geven. Er blijft
echter een factor van onzekerheid.
2.3 Literatuuroverzicht
Er wordt in de westerse traditie al lang nagedacht over de relatie tussen welvaart en geluk. Allerlei
meningen hebben de revue gepasseerd: van een Griekse filosoof als Epicurus, die welvaart en geluk
als onverenigbaar beschouwde, tot neoklassieke economen, voor wie geluk en welvaart synoniemen
waren. De verschillende meningen over de relatie tussen welvaart en geluk, waren meestal het
gevolg van verschillende visies op wat geluk is. Zoals gezegd, wordt geluk op deze plaats in lijn van de
psychologische en sociologische wetenschap gedefinieerd. In dit hoofdstuk zal ik een kort overzicht
geven van het empirisch onderzoek dat vanuit deze definiëring van geluk naar de relatie tussen
welvaart en geluk is gedaan.
De relatie tussen welvaart en geluk is op verschillende niveaus onderzocht: van micro- tot
macroniveau en van momentopnames tot longitudinaal onderzoek. De verschillende niveaus vullen
elkaar aan. Ze zijn allen nodig om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de relatie tussen
welvaart en geluk. In deze paragraaf zal ik een globaal beeld schetsen van de resultaten die de
onderzoeken op deze verschillende niveaus opgeleverd hebben.
2.3.1 Momentonderzoek op microniveau
Op microniveau kan welvaart uiteraard niet geoperationaliseerd worden met de variabele
economische groei. Als welvaartsvariabele is hier dan ook het individuele inkomen gekozen. Het
onderzoek naar het verband tussen inkomen en geluk onder individuen binnen een land, op een
moment in de tijd, is al lang bezig. In zijn beroemde paper uit 1974 vat Richard Easterlin de resultaten
7
samen van 30 onderzoeken, die in 20 landen in Europa, Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Azië en Afrika
werden gedaan (Easterlin, 1974). Alle onderzoeken tonen een positief verband tussen de variabelen.
Easterlin was zich er echter al van bewust dat hiermee nog geen directe invloed van inkomen op
geluk was aangetoond. Geluk houdt mensen gezond en actief en kan zo ook het inkomensniveau
beïnvloeden. Daarbij kan het verband ook indirect zijn: er kunnen andere variabelen zijn die zowel
met inkomen gecorreleerd zijn alsook een positieve invloed op geluk uitoefenen.
Hoewel het verband significant positief is, blijkt het niet sterk te zijn. Recentere onderzoeken vinden
gemiddelde correlaties van 0.18 (Lachman en Weaver, 1998) en 0.13 (Diener en Oishi, 2000). In
Nederland ligt de correlatie nog lager, op 0.05 (Veenhoven, 2011). Wel blijken de correlaties sterker
te zijn in landen waar het gemiddelde inkomensniveau laag ligt. Zo is er voor een selectie van enkele
van de armste gebieden een gemiddelde correlatie van 0.45 gevonden (Biswas-Diener en Diener,
2001). Het verband is dus niet lineair, maar afnemend in kracht met de toename van gemiddeld
inkomen.
De vraag naar de causaliteit blijft echter staan. Longitudinaal onderzoek kan meer licht op deze vraag
werpen. Immers, als het verband tussen inkomen en geluk causaal is, zou een toename in inkomen
over tijd ook tot een toename in geluk over tijd moeten leiden.
2.3.2 Longitudinaal onderzoek op microniveau
Dit onderzoek is het meest beperkt in omvang. Omdat er individuele personen langere tijd gevolgd
moeten worden, is het het meest lastige en daardoor ook duurste onderzoek. De resultaten die er
zijn, zijn niet eenduidig. Zo is er soms geen enkel verband gevonden (Schyns, 2000), maar soms zelfs
een dalend geluk met het toenemen van inkomen over tijd (Diener et al, 1993). Verschillen kunnen
deels toegeschreven worden aan verschillende contexten waarin de onderzoeken zijn gedaan. In
ieder geval lijkt er consensus over te zijn dat toename in inkomen op individueel niveau niet direct
tot een toename in geluk leidt. Dit wordt ook bevestigd door onderzoek dat is gedaan naar winners
van loterijen; ook zij blijken op termijn niet gelukkiger te worden (Brickman et al, 1978). Dat dit
resultaat een contrast oplevert met het resultaat van momentonderzoek, zal duidelijk zijn. Er wordt
ook wel gesproken over de Easterlin paradox, genoemd naar degene die hem in 1974 ontdekte, al
gold die ontdekking destijds slechts het nog te bespreken macroniveau. Verschillende theorieën zijn
geopperd om de paradox te verklaren en zullen later nog aan de orde komen.
8
2.3.3 Verhouding tussen macroniveau en microniveau
Bij onderzoek op macroniveau wordt de data over geluk vanuit een ander perspectief bekeken dan
bij onderzoek op microniveau. Het is een grootser perspectief, waardoor we zicht krijgen op
grootsere invloedfactoren van geluk, en tegelijkertijd kleinere invloedfactoren aan het zicht worden
onttrokken. De data over geluk is in zekere zin op beide onderzoekniveaus dezelfde, aangezien de
macrodata zonder meer is te herleiden tot microdata. Het verschil is dat individuen niet meer apart
worden genomen, maar worden gegroepeerd naar het land waartoe ze behoren. Zo kunnen
gemiddeldes worden berekend en wordt specifieke informatie over geluk in landen gewonnen.
Het substantiële verschil tussen de beide niveaus ligt dan ook niet in de data over geluk, maar in de
data over de factoren die geluk beïnvloeden, waarmee we geluk trachten te verklaren. De grootsere
invloedfactoren van geluk waar we nu zicht op krijgen, zijn factoren die samenhangen met het land
waarin het individu, dat aangeeft hoe gelukkig het is, woont. Voorbeelden hiervan zijn politieke
situatie, klimaat, bevolkingsdichtheid, kortom: alles waarin landen kunnen verschillen. De kleinere
invloedfactoren die aan het zicht van het macroperspectief zijn onttrokken, zijn factoren waarin
individuen zich ook binnen landen van elkaar onderscheiden, zoals gezinssituatie en
opleidingsniveau.
De reden dat voor het onderzoek naar de relatie tussen welvaart en geluk zowel onderzoek op
microniveau als onderzoek op macroniveau nodig is, ligt in de aard van de invloedfactor welvaart.
Net als veel andere factoren, heeft welvaart namelijk zowel een macrokant als een microkant. We
spreken zowel over de welvaart van een natie als over de welvaart van een individu. Omdat nationale
welvaart niet noodzakelijk individuele welvaart impliceert, maar bijvoorbeeld ook in
overheidsuitgaven of investeringen van bedrijven gelegen kan zijn, is macrodata omtrent welvaart
ook niet zomaar te herleiden tot microdata. Vandaar het belang om de relatie tussen welvaart en
geluk vanuit beide perspectieven te onderzoeken.
Een tweede reden om naast micro-onderzoek ook macro-onderzoek te verricht, is dat macro-
onderzoek behulpzaam kan zijn in het snel traceren van verbanden die op microniveau gelden. Zo
kan een vergelijking tussen Marokko en Duitsland voor gemiddeld individueel inkomen en gemiddeld
geluk een snel licht werpen op de relatie tussen individueel inkomen en geluk, ook al ligt die relatie
eigenlijk op microniveau. Het onvermijdelijke gevaar dat dat wel met zich mee brengt, is dat
onvoldoende wordt verdisconteerd voor allerlei contextafhankelijke variabelen die ook van invloed
zijn. In dit geval kan dat ieder willekeurig verschil tussen Marokko en Duitsland zijn, als dat verschil
invloed uitoefent op het gemiddelde geluk. Uiteraard wordt dit gevaar zo veel mogelijk vermeden,
door zo veel mogelijk landen in het macro-onderzoek mee te nemen en door te verdisconteren voor
9
zo veel mogelijk variabelen waarvan men weet dat ze invloed kunnen uitoefenen op het gemiddeld
geluk in een land. Echter, het gevaar blijft altijd reëel.
2.3.4 Momentonderzoek op macroniveau
Dit onderzoek neemt dus de gemiddeldes die voor landen zijn berekend als uitgangspunt, vergelijkt
die verschillen met elkaar en probeert ze te verklaren, in dit geval aan de hand van data over
welvaart.
Het eerste onderzoek op dit vlak is in 1965 door de psycholoog Headly Cantril gedaan (Cantril, 1965).
Hij vindt met een correlatie van 0.67 onder 14 landen het resultaat dat mensen in rijke landen
gelukkiger zijn dan in arme landen. Negen jaar later herinterpreteert Easterlin zijn data, voegt er data
over enkele landen aan toe en kiest een andere maatstaf voor welvaart, resulterend in het standpunt
dat er helemaal geen sterk verband is (Easterlin, 1974). Vreemd genoeg lijkt hij de data echter slechts
met het blote oog te interpreteren en geen gebruik te maken van statistische analyses. Een weer
andere visie werd geïntroduceerd door Xenophon Zolatas (Zolatas, 1981). Hij stelt dat economische
groei zowel kosten als baten voor de kwaliteit van leven met zich meebrengt en dat de kosten in
rijkere landen uiteindelijk de baten overtreffen. Zo komt hij tot een kromlijnig verband tussen
welvaart en geluk, dat vanaf een bepaalde mate van welvaart in een negatief verband uitmondt.
Zolatas onderbouwde zijn inzichten echter niet empirisch.
Toch houdt uiteindelijk het door Zolatas geïntroduceerde kromlijnige verband stand. Als er steeds
meer data over geluk in arme landen beschikbaar wordt, blijkt dat het verband daar het sterkst
positief is en afneemt naar mate landen rijker zijn. Tussen rijke en zeer rijke landen blijkt er
nauwelijks of zelfs geen enkel verband meer te bestaan, ook niet negatief, zoals Zolatas
veronderstelde. Dit afnemend positieve verband wordt onder andere door Ruut Veenhoven
gesignaleerd en onderbouwd (Veenhoven, 1989). Hij stelt tevens dat het kromlijnige verband ook al
beter bij de data van Easterlin uit 1974 paste dan de afwezigheid van een verband die Easterlin zelf
had verdedigd.
De afgelopen twintig jaar is het onderzoek vaak herhaald. De gevonden correlaties zijn sterk positief
en variëren van 0.59 (Diener et al, 1995) tot 0.70 (Inglehart en Klingemann, 2000). De visie dat het
verband kromlijnig is, is tot op de huidige dag dominant onder de grootste wetenschappers op het
gebied van de economie van geluk (Frey en Stutzer, 2002; Layard, 2005; Easterlin, 2009). Zo stelt
Layard dat ‘wanneer het inkomen per hoofd van een land hoger dan $ 15.000 is, haar geluksniveau
onafhankelijk blijkt te zijn van haar inkomen per hoofd’ (Layard, 2003).
10
Volgens Veenhoven laten de meest recente gegevens van 150 landen geen kromlijnig verband meer
zien, maar een lineair verband (Veenhoven, 2011). Echter, ook hij stelt dat het verband uiteindelijk
evenwel kromlijnig is, doordat aan geluk nu eenmaal een plafond zit (Veenhoven, 2007).
Uiteraard draagt ook deze vorm van onderzoek beperkingen met zich mee. Zo is GDP wel een
indicatie van de welvaart van een land, maar negeert ze de verdeling binnen het land. Daarbij is de
welvaart van een land gecorreleerd aan andere variabelen die ook invloed hebben op het SWB, zoals
gelijkheid, onderwijs en mensenrechten. Opnieuw is longitudinaal onderzoek nodig om meer inzicht
te geven in de relatie tussen welvaart en geluk. Daarnaast kan ook onderzoek op microniveau meer
licht werpen op de invloed van derde variabelen waar welvaart aan is gecorreleerd.
2.3.5 Longitudinaal onderzoek op macroniveau
Tot op de dag van vandaag vertoont het longitudinaal onderzoek op macroniveau het minst
consensus. Het onderzoek begint in 1974 met Easterlin. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van
data, is zijn onderzoek echter slechts op data over de Verenigde Staten gebaseerd. Tussen 1946 en
1970 is de welvaart in de Verenigde Staten verdubbeld, terwijl het geluk ongeveer gelijk is gebleven.
Easterlin concludeert dan ook dat er geen verband is tussen welvaart en gemiddeld geluk in een land
over tijd (Easterlin, 1974).
De conclusie van Easterlin wordt later aangevochten door Veenhoven (Veenhoven, 1989). Deze stelt
dat er ook over tijd een kromlijnig verband geldt: voor rijke landen heeft een toename in welvaart
niet veel geluk meer te bieden, maar voor arme landen wel degelijk. Easterlins resultaat is volgens
Veenhoven het gevolg van het feit dat de Verenigde Staten in 1946 al erg welvarend en gelukkig
waren. Hij presenteert data voor een aantal West-Europese landen, die na de Tweede Wereldoorlog
beduidend armer waren en waar de toename in welvaart wel degelijk een toename in gemiddeld
geluk met zich mee heeft gebracht.
De toename in beschikbare data, leidt echter niet tot een toename in consensus. Zo ontstaat er een
discussie tussen Easterlin en Veenhoven, waarin beiden bij hun oorspronkelijke visie blijven. Volgens
Easterlin is het een algemeen patroon dat de welvaart over tijd wel toeneemt, maar het geluk niet
(Easterlin, 1995). Vanwege het contrast met het momentonderzoek op macroniveau wordt zelfs van
een Easterlin paradox gesproken. Het is dezelfde paradox als die Easterlin op microniveau ontdekt en
die volgens hem dus ook op macroniveau geldt.
De meeste onderzoeken volgen Easterlin in zijn conclusie dat het geluk in tegenstelling tot de
welvaart over tijd niet is toegenomen. Volgens Veenhoven en Hagerty wordt de Easterlin paradox
11
zelfs algemeen als feit aangenomen (Veenhoven en Hagerty, 2006). Zij stellen zelf echter dat niet
alleen welvaart, maar ook geluk in veel landen significant is toegenomen, en onderbouwen dit
opnieuw empirisch. Echter, het verband dat Veenhoven en Hagerty vinden is wel dusdanig zwak, dat
Veenhoven later het vermoeden uitspreekt dat het veeleer met welvaart gepaard gaande factoren
als vrijheid, gelijkheid en goed bestuur zijn die het sterke positieve verband in momentonderzoek tot
stand brengen, dan welvaart zelf (Veenhoven, maakt geld gelukkig, 2011).
Interessant is dat Veenhoven en Hagerty in 2006 tevens een verklaring geven voor het
meningsverschil met Easterlin. De dataset laat volgens hen nog aan helderheid te wensen over,
doordat de veranderingen in geluk maar klein zijn (en ook maar klein kunnen zijn, doordat ze een
plafond hebben), doordat de trend niet stabiel is en door verschillende onderzoeksmethoden. De
verklaring is dan dat Easterlin de onzekerheid die dit met zich meebrengt, wil voorkomen door zich
sterk te beperken in de data die hij meeneemt, terwijl Veenhoven en Hagerty er vanuit gaan dat de
onzekerheid door de wet van de grote getallen wordt geneutraliseerd als ze alle beschikbare data
meenemen.
In een toonaangevend paper stellen ook Stevenson en Wolfers dat het verband over tijd lineair
positief is (Stevenson en Wolfers, 2008). Wel moet gezegd worden dat zij de logaritme van het
inkomen als maatstaf van welvaart hebben genomen. Easterlin en Angelescu schrijven de gevonden
positieve relatie toe aan het verwarren van het onderscheid tussen korte termijn en lange termijn
(Easterlin en Angelescu, 2009). Ze stellen in het paper dat inkomen en geluk wel op korte termijn
verband houden, maar niet op lange termijn. Vooral de economische neergang die soms plaatsvindt,
zou een drukkend effect hebben op het geluk, en daardoor het herstel weer een stimulerend effect.
Zo wordt het gevonden verband sterk beïnvloed door de korte termijn en is het dus zaak om de
langetermijneffecten afzonderlijk te onderzoeken. En die zijn er volgens Easterlin en Angelescu niet.
Recent heeft Easterlin dit standpunt herhaald na een nieuw empirisch onderzoek onder 54 landen
(Easterlin, 2011). De centrale conclusie die hij presenteert is dat er geen verband is tussen
economische groei en verandering van geluk over tijd. Het is in de eerste plaats dit artikel waar we
ons in deze scriptie door uitgedaagd weten.
Noemenswaardig is nog de visie van de politicoloog Robert E. Lane. In zijn boek The loss of happiness
in market democracies zet hij uiteen waarom hij gelooft dat processen van industrialisering en
democratisering in eerste instantie wel een toename in geluk met zich meebrengen, maar in het
uiteindelijke stadium van een markteconomie tot desillusie en afname van geluk leiden (Lane, 2000).
Het is de eerder genoemde visie van Zolatas, waarbij de kosten van economische groei haar baten
12
uiteindelijk ontstijgen. Lane onderbouwt zijn visie echter vooral theoretisch en speelt geen
belangrijke rol in het empirisch debat.
2.3.6 Verklarende theorieën
In deze paragraaf zal ik kort de belangrijkste theorieën noemen die in omloop zijn over de relatie
tussen welvaart en geluk.
Sociale vergelijkingstheorie
De sociale vergelijkingstheorie is de meest gangbare. Ze is geïntroduceerd door Easterlin, daar haar
ook altijd is blijven verdedigen (Easterlin, 1974). De theorie houdt in dat ons geluk wordt bepaald
door de mate waarin we denken beter af te zijn dan anderen. Niet ons absolute inkomen beïnvloedt
daarom hoe gelukkig we zijn, maar ons relatieve inkomen. Vandaar dat relatief rijke mensen op één
moment gemiddeld gelukkiger zijn dan relatief arme mensen. Dat een toegenomen inkomen over tijd
niet tot een toename van geluk leidt, komt volgens de theorie doordat de mensen waar we ons mee
vergelijken ook een hoger inkomen hebben gekregen. Volgens Easterlin geldt de theorie ook op
macroniveau. Mensen in relatief arme landen vergelijken zich via massamedia met mensen in relatief
rijke landen en blijven zo ongelukkiger, ook als de welvaart enigszins toeneemt (Easterlin, 1995). Dit
laatste is echter onwaarschijnlijk, aangezien mensen zich vooral vergelijken met de mensen in hun
naaste omgeving.
Set-point theorie
Deze theorie is afkomstig uit de psychologie. Het geluk van individuen zou genetisch op een bepaald
niveau bepaald zijn. Mensen hebben een stabiele neiging op een bepaalde manier te reageren, die
besloten ligt in hun karakter. Externe omstandigheden en gebeurtenissen zouden slechts tijdelijk
invloed kunnen uitoefenen op iemands geluk, dat na verloop van tijd altijd weer het oorspronkelijke
niveau zou bereiken. Aanhangers beroepen onder andere op het onderzoek naar loterijwinnaars, dat
liet zien dat het winnen van een loterij slechts een tijdelijke toename in geluk met zich meebrengt
(Brickman et al, 1978). Onderzoek heeft echter aangetoond dat er ook externe factoren waar
individuen zich nooit helemaal aan aanpassen, zoals filerijden (Koslowsky et al, 1995), blootgesteld
worden aan lawaai (Glass et al, 1977) en vervulling van basisbehoeften (Diener et al, 1995).
13
Verwachtingtheorie
De kern van deze theorie wordt weerspiegeld door de term loss aversion (Tversky en Kahneman,
1991). Mensen zijn veel gevoeliger voor verlies, dan voor winst, en passen zich dan ook veel
moeilijker aan als zich verliezen voordoen. De theorie is onder andere gebruikt om het positieve
macroverband tussen inkomen en welvaart uit het onderzoek van Stevenson en Wolfers te verklaren
(Davies, 2009). Stevenson en Wolfers vonden de positieve correlaties in veel gevallen namelijk in
periodes na een recessie. Als het geluk sterk daalt na een recessie, en weer op het oude niveau
hersteld als de recessie voorbij is, heeft dat een positieve correlatie tot gevolg, zonder dat er een
lange termijn verband hoeft te zijn.
Behoeftetheorie
Volgens deze theorie wordt ons geluk bepaald door de mate waarin we erin slagen om de universele
behoeften te vervullen die we van nature allemaal hebben. Ze grijpt terug op Maslow, die
onderscheid maakt tussen ‘gebrekbehoeften’ als voeding, onderdak, veiligheid en sociale
waardering, en ‘groeibehoeften’ als zelfontplooiing. Welvaart is erg belangrijk in het vervullen van
gebrekbehoeften. Vandaar dat mensen in arme landen gemiddeld genomen minder gelukkig zijn.
Welvaart speelt echter maar een kleine rol in de vervulling van groeibehoeften, die volgens Maslow
oneindig zijn. Vandaar dat de toename van geluk in rijke landen stagneert. Zo verklaart deze theorie
het vermeende kromlijnige verband tussen inkomen en geluk op macroniveau. Het korte termijn
verband dat ook onder rijke landen opgaat, is lastiger te verklaren. Veenhoven oppert ter verklaring
dat economische neergang ons gevoel van veiligheid doet afnemen, door een stijging van de
werkloosheid de sociale waardering drukt, en tevens via werkloosheid een stuk ruimte tot
zelfontplooiing ontneemt (Veenhoven, 1989).
Afsluitend
Uiteraard sluiten de verschillende theorieën elkaar niet uit. Iedere theorie heeft zijn eigen
verklaringskracht. Allen beschrijven ze mechanismen die zich in bepaalde contexten in de
werkelijkheid voordoen. Met welk deel van de werkelijkheid iedere theorie correspondeert, en hoe
de theorieën zich precies tot elkaar verhouden, daarover verschillen de meningen tot op de dag van
vandaag. Laten we hopen dat nieuwe data en onderzoek ons in de toekomst duidelijkheid zullen
geven.
14
3. Methoden
In dit hoofdstuk zullen we eerst per variabele toelichten welke keuzes zijn gemaakt in de selectie van
de data. Vervolgens zullen we per onderzoeksvraag de uitgevoerde analyses bespreken.
3.1 Data
3.1.1 GelukDe data die we voor het meten geluk gebruikt hebben, zijn zonder uitzondering afkomstig uit de
World Database of Happiness (http://www.worlddatabaseofhappiness.eur.nl). Deze database omvat
de grootste verzameling data over geluk ter wereld. De gegevens over geluk uit internationale survey
programma’s, zoals die van de World Value Surveys en de Latinobarometro, zijn in deze database
opgenomen. De collectie uit de database die wij gebruikt hebben, is genaamd ‘Happiness in Nations’.
In deze collectie bevinden zich slechts data die gebaseerd zijn op onderzoeksvragen die op een
geldige manier de ‘algehele waardering die het individu voor zijn eigen leven als geheel heeft’
proberen te meten. De collectie omvat 4525 datapunten in 157 landen tussen 1945 en 2010.
Zoals gezegd, wordt geluk op verschillende manieren gemeten. De verschillende vragen kunnen in
drie categorieën worden onderverdeeld. Allereerst is er de categorie vragen die direct vraagt hoe
gelukkig een individu is, waarvan de vraagcode met ‘OHL’ begint. Daarnaast wordt er op
verschillende manieren gevraagd hoe ‘tevreden’ een individu mijn zijn of haar leven is. Deze
categorie vragen begint met ‘OSL’. In de laatste plaats zijn er de ‘CBW-vragen’, die het individu
vragen zich het best en slechtst mogelijke leven voor te stellen en hun eigen leven op een schaal
tussen die extremen te positioneren. Er zijn nog enkele andere metingen die buiten deze categorieën
vallen. De aanwezige hoeveelheid data daarvan is echter niet noemenswaardig en ook niet
meegenomen in dit onderzoek.
De vragen binnen de verschillende categorieën zijn weer op te delen naar het aantal mogelijke
antwoorden dat gegeven kan worden, variërend van drie (bijvoorbeeld: erg gelukkig, een beetje
gelukkig of niet gelukkig) tot een schaal van elf mogelijkheden. Verder zijn er onder vragen van
hetzelfde type en dezelfde schaal ook nog weer verschillen in formuleringen.
15
In deze scriptie hebben we alleen reeksen gebruikt van data die op alle drie genoemde punten
homogeen is, ofwel geen verschil vertoonden in type vraag, antwoordschaal en formulering. Dit om
te voorkomen dat veranderingen in geluk feitelijk het gevolg zijn van verschil in metingen. Twee
uitzonderingen zijn op deze regel gemaakt. In de eerste plaats zijn twee varianten van CBW-vragen
door elkaar gebruikt, namelijk een variant waarbij eerst twee open vragen aan de eigenlijke vraag
voorafgingen, en een variant waarbij dat niet gebeurde (vraagcodes C-BW-c-sq-l-11-a en C-BW-c-sq-l-
11-c). Onderzoek heeft echter uitgewezen dat de open vragen nauwelijks invloed uitoefenen op de
uitkomst van de vraag (Veenhoven, 2002).
In de tweede plaats zijn ook voor alle Noord- en Zuid-Amerikaanse landen ten zuiden van de
Verenigde Staten twee vragen bij elkaar gevoegd1.
Naast de kwalitatieve eis van homogeniteit van de vraagstelling, hebben we ook een kwantitatieve
eis aan de gebruikte reeksen gesteld. Dit is de eis dat een reeks minimaal een periode van 10 jaar
beslaat. Kortere periodes leken ons niet in staat om voldoende betrouwbaar over het al of niet
toenemen van geluk over tijd te doen spreken. De uitkomsten zouden dan in te sterke mate
beïnvloed worden door instabiliteit van gemiddeld geluk op korte termijn.
We hebben echter geen eis gesteld aan het aantal metingen waar een reeks uit moet bestaan; reeds
twee metingen vormen voor ons een reeks. Iedere meting is gebaseerd op een onderzoek waar in de
regel minimaal 1000 mensen aan mee hebben meegewerkt, en is daarom ook volstrekt serieus te
nemen. Wel hebben we rekening gehouden met de standaardfout uit de genoemde onderzoeken,
maar daarover later meer.
In het geval dat er twee, drie of zelfs vier metingen in één jaar waren gedaan, hebben we het
gemiddelde van de aanwezige metingen berekend en aan het betreffende jaar toegeschreven.
Uitgaande van de hierboven genoemde eisen – homogeniteit van de vraagstelling en een minimale
tijdspan van 10 jaar – hebben we alle aanwezige reeksen van OHL-, OSL-, en CBW-vragen uit de
databron gebruikt. We zijn zo gekomen tot een dataset van 67 landen, 193 reeksen en 1531
datapunten.
1 De desbetreffende vraagcodes zijn O-SLu-q-sq-v-4-b en O-SLu-q-sq-v-4-c. Het verschil tussen de vragen bestaat uit de formulering van de antwoorden. We hebben de vragen samen kunnen voegen dankzij recent schaalonderzoek dat studenten heeft gevraagd de antwoordformuleringen de plaats op een 10-puntsschaal van geluk te geven die er volgens hen het best mee overeenkomt (http://www.worlddatabaseofhappiness.eur.nl/scalestudy/scale_fp.htm). De gemiddeldes die dat heeft opgeleverd stelden ons in staat de vragen naar eenzelfde 10-puntsschaal om te schrijven
16
Reeds hier bevinden zich enkele verschillen met het recente onderzoek van Easterlin (Easterlin,
2011). In de eerste plaats maken wij gebruik van een grotere database, die tevens de data waar
Easterlin zich op baseert, omvat. In de tweede plaats neemt Easterlin slechts data mee die op OSL-
vragen is gebaseerd, uitgezonderd voor Latijns Amerikaanse landen, waarvoor hij de alternatieve
maatstaf ‘financiële tevredenheid’ gebruikt. En in de laatste plaats baseert Easterlin zich op gegevens
uit 54 verschillende landen, terwijl 67 landen in ons onderzoek meenemen.
3.1.2 Economische groei
Voor economische groei hebben we twee verschillende indicatoren gebruikt. Wanneer we welke
hebben gebruikt, wordt toegelicht bij de uitwerking van de betreffende analyses. De eerste is de
procentuele verandering van het Bruto Binnenlands Product (% GDP growth) per jaar, gebaseerd op
de lokale valuta. De tweede variabele die we hebben gebruikt om de economische groei te meten, is
het BBP per hoofd (GDP per capita) in ieder jaar, weergegeven in Amerikaanse Dollars ($). De
benodigde gegevens bleken aanwezig te zijn in de online database van de Wereldbank
(http://data.worldbank.org). De data voor Taiwan, die voor beide indicatoren niet aanwezig bleek,
hebben we in het gegevensbestand van de IMF kunnen vinden (http://elibrary-data.imf.org/).
Helaas bleken evenwel voor beide indicatoren gegevens te ontbreken van jaren waar wel data over
geluk beschikbaar voor was. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat er slechts gegevens van na 1960
beschikbaar zijn bij de Wereldbank, terwijl sommige geluksreeksen al eerder beginnen. Een tweede
oorzaak is dat sommige landen pas kort in de huidige vorm bestaan, waardoor wel data over geluk,
maar geen data over economische groei beschikbaar zijn voor de eerdere jaren. Op grond van de
data voor de periode die wel beschikbaar is, hebben we steeds een schatting gemaakt van het
verloop van de economie in de jaren waarvoor de data ontbreekt. Door de schattingen in te vullen in
de economische data, hoefden we geluksreeksen te verkorten en data over geluk weg te gooien. Wel
hebben we op de plaatsen waar dat is gebeurd, een voetnoot ingevoegd in de resultatentabel.
In alle analyses waarin we economische groei of een daarop gebaseerde variabele hebben afgezet
tegen een geluksreeks, hebben we tegenover iedere geluksmeting het economisch gegeven van het
jaar ervoor gezet. De reden hiervan is dat als economische groei invloed uitoefent op geluk, deze
invloed wel even op zich laat wachten. Het verband is bij eerder onderzoek het sterkst gebleken met
een vertraging van één jaar (Veenhoven, 1989).
17
3.1.3 Termijn
Zoals gezegd, beslaan de verschillende reeksen ook verschillende termijnen, afhankelijk van de
hoeveelheid beschikbare data. Om eenvoudig te kunnen onderzoeken of de gemiddelde verandering
van geluk over tijd en de relatie tussen geluk en economische groei verschillend ligt op verschillende
termijnen, hebben we de verschillende termijnen gecategoriseerd. We spreken van een ‘korte
termijn’ bij reeksen van 10-20 jaar, van ‘middellange termijn’ bij 21-40 jaar en van ‘lange termijn’ bij
reeksen die een periode langer dan 40 jaar omspannen.
3.1.4 Ontwikkelingsniveau
Het ontwikkelingsniveau is een ordinale variabele. We hebben de landen gecategoriseerd naar ‘low
income’, ‘lower middle income’, ‘higher middle income’ en ‘high income’. We hebben deze
onderverdeling overgenomen van de Wereldbank, evenals de indeling per land. Taiwan hebben we
op basis van een vergelijking met de andere landen zelf bij de ‘high income’ landen ingedeeld.
3.1.5 Stabiliteit economische groei
Om onderzoeksvraag 3c te kunnen beantwoorden, is een indicatie van de stabiliteit van een
economie over een bepaalde periode nodig. Deze variabele hebben we geoperationaliseerd middels
een regressie op GDP per capita over tijd voor een bepaalde periode. De determinatiecoëfficiënten R2
die uit deze regressieanalyses naar voren kwamen, indiceerden het deel van de variantie dat
voorspeld kan worden vanuit de tijd. Omdat het deel van de variantie dat niet door de regressie over
tijd verklaart kan worden, volgens ons een goede indicatie is van de instabiliteit, hebben we deze
berekend middels de formule i = R2-1, waarbij i voor de instabiliteit van de economische groei over
een bepaalde periode staat.
3.2 Analyses
In deze paragraaf zullen we per onderzoeksvraag toelichten welke data-analyses we hebben
uitgevoerd om de vraag te kunnen beantwoorden.
1. Blijft het gemiddeld geluk in landen constant over tijd of is het gestegen?
18
Om deze vraag te beantwoorden, hebben we eerst regressies uitgevoerd met de geluksreeksen als
afhankelijke en de tijd in jaren als onafhankelijke variabele. De regressiecoëfficiënten die dat heeft
opgeleverd, laten de gemiddelde jaarlijkse verandering van geluk in de landen zien gedurende de
periode die de reeks omspant. We hebben de gemiddelde regressiecoëfficiënt per land berekend
voor de landen waar meerdere reeksen voor waren en vervolgens van al die coëfficiënten weer het
gemiddelde berekend. De uitkomst van deze analyse stelt ons in staat de vraag te beantwoorden of
de gemiddelde verandering van geluk in landen over tijd, positief is of niet.
Een tweede analyse die we hebben uitgevoerd, is eveneens op de regressiecoëfficiënten van de
reeksen gebaseerd. We hebben per reeks beoordeeld of de regressiecoëfficiënt een significante
stijging, een daling of geen van beiden representeert. Deze significantie hebben we niet uit de
regressie-analyse overgenomen, omdat deze ervan uitgaat dat de regressie op een steekproef is
gebaseerd en de significantie daardoor afhankelijk zou worden van het aantal metingen waar de
reeks uit bestaat. We hebben de significantie als volgt bepaalt. Allereerst zijn we er vanuit gegaan dat
iedere meting op 1000 ondervraagden is gebaseerd, een minimum waar de meeste metingen
ruimschoots boven liggen. Uitgaand van deze 1000 ondervraagden en een foutmarge van 5%, zijn we
tot de conclusie gekomen dat het populatiegemiddelde bij een meting maximaal 0,125 hoger of lager
kon liggen dan het steekproefgemiddelde dat in de database is opgenomen. We spreken daarom pas
van een significante stijging als daling, als het gemiddeld geluk minimaal 0,25 punten geluk is
gestegen of gedaald. Hierbij vergelijken we niet de eerste en laatste meting, maar de momenten van
de eerste en laatste meting op de regressielijn, zodat de uitkomst niet door korte termijn instabiliteit
van gemiddeld geluk op wordt beïnvloed. Met behulp van deze analyse hebben we de
regressiecoëfficiënten ingedeeld in de categorieën ‘stijging’, ‘daling’ en ‘gelijk’. Vervolgens hebben
we berekend welk percentage reeksen de verschillende categorieën bevatten en die berekening
middels opsplitsing van landen met meerdere reeksen, nog eens herhaald voor landen. De uitkomst
van deze analyse stelt ons in staat onderzoeksvraag 1 te beantwoorden.
2. Is er een verband tussen de mate van toename in geluk en de mate van economische groei?
Het is erg moeilijk te onderzoeken welke invloed economische groei precies op het gemiddeld geluk
uitoefent. De reden hiervan is dat economische groei het geluk op zeer veel verschillende manieren
kan beïnvloeden, waarbij de invloed van iedere verschillende manier ook op een andere termijn
zichtbaar kan worden. De invloed op lange termijn wordt deels door de analyses n.a.v. de eerste
onderzoeksvraag gemeten, doordat de welvaart in bijna alle landen toeneemt met de tijd. Welke rol
19
economische groei heeft op korte termijn, kunnen we onderzoeken middels een simpele regressie
tussen geluk en GDP over tijd.
Dit is dan ook de eerste analyse die we hebben uitgevoerd. Tegenover iedere geluksmeting uit iedere
reeks hebben we het GDP per capita van het jaar ervoor gezet. Vervolgens hebben we per reeks een
regressie uitgevoerd en de gemiddelde regressiecoëfficiënt berekend voor alle reeksen en voor de
landen.
Na deze analyse hebben we het verband onderzocht tussen de gemiddelde verandering van geluk en
de gemiddelde economische groei over tijd. Tegenover de regressiecoëfficiënt van geluk over tijd
van iedere reeks hebben we de gemiddelde economische groei geplaatst over dezelfde periode,
maar dan opnieuw met één jaar vertraging. Vervolgens hebben we zowel de correlatie berekend
tussen deze twee variabelen, als ook een regressie uitgevoerd op de eerste variabele vanuit de
tweede. Bij die regressie hebben we eerst de GDP data door 100 gedeeld, zodat de
regressiecoëfficiënt de verandering in geluk per $ 100 zou weergeven.
3. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit de verschillende termijnen die de
datareeksen van geluk beslaan, het ontwikkelingsstadium waarin een economie zich bevindt,
de stabiliteit van de economische groei, of de verschillende vraagstellingen die worden
gebruikt om geluk te meten?
In de bespreking van de gebruikte analyses kunnen we de deelvragen van de derde onderzoeksvraag
samen nemen, omdat we iedere deelvraag op dezelfde manier hebben aangepakt. Iedere deelvraag
doet namelijk hetzelfde: ze introduceert een nieuwe categorisering van de datareeksen over geluk en
vraagt zich vervolgens af of de antwoorden op de eerste twee onderzoeksvragen voor de
verschillende categorieën ook verschillend beantwoord zouden moeten worden.
We hebben steeds de volgende handelingen uitgevoerd om een antwoord op een deelvraag te
vinden. Allereerst hebben we de data onderverdeeld in de betreffende categorieën. Vervolgens
hebben we voor elk van de verschillende categorieën de beide analyses van onderzoeksvraag 1
herhaald. Dat wil zeggen dat we eerst voor iedere categorie de verdeling in ‘stijging’, ‘daling’ en
‘gelijk’ hebben berekend, voor reeksen en voor landen, en vervolgens voor iedere categorie de
gemiddelde regressiecoëfficiënt van geluk over tijd hebben berekend, opnieuw zowel voor reeksen
als voor landen. De vergelijking van de beide resultaten voor de verschillende categorieën, stelt ons
in staat het eerste deel van de desbetreffende deelvraag te beantwoorden.
20
Om het tweede deel van de deelvraag te kunnen beantwoorden, berekenen we steeds voor iedere
categorie de gemiddelde coëfficiënt van de regressie tussen geluk en GDP per capita. Ook hier
berekenen we een gemiddelde voor alle reeksen en een gemiddelde dat uitgaat van gemiddeldes per
land. En ook hier vinden we ons antwoord in de vergelijking van de resultaten voor verschillen de
categorieën.
Alle deelvragen proberen de variantie dus vanuit een ordinale variabele te verklaren. De instabiliteit
van de economie was oorspronkelijk echter een schaalvariabele. We hebben deze variabele
omgeschreven naar een ordinale variabele, door de parameters onder te verdelen in de categorieën [
i < 0,1 ], [ 0,1 ≤ i ≤ 0,25 ] en [ i > 0,25].
21
4. Resultaten
Zoals we zojuist de analyses per onderzoeksvraag hebben besproken, zullen we in dit hoofdstuk ook
de resultaten per onderzoeksvraag bespreken.
1. Blijft het gemiddeld geluk in landen constant over tijd of is het met de welvaart gestegen?
De regressieanalyse van geluk over tijd, heeft een gemiddelde coëfficiënt van 0,031 voor reeksen
opgeleverd en een gemiddelde coëfficiënt van 0,047 voor landen. Deze resultaten zijn zeer robuust.
Ze laten zien dat het geluk in landen over de gemiddeld onderzochte periode gemiddeld 0,047
punten per jaar is gestegen. Het grote verschil tussen het gemiddelde voor reeksen en het
gemiddelde voor landen, wijst erop dat er een negatief verband is tussen de regressiecoëfficiënt en
het aantal reeksen dat voor een land beschikbaar is. De regressiecoëfficiënt valt onder deze landen
beduidend lager uit dan onder landen waarvoor weinig reeksen beschikbaar zijn.
De resultaten van de tweede analyse vindt u in de onderstaande tabel. Ze laten zien dat het geluk in
tweederde van de landen significant is toegenomen. Een dalend of gelijkblijvend gemiddeld geluk is
dus eerder uitzondering van regel. Het verschil tussen de resultaten voor reeksen en landen is deze
keer kleiner, maar wijst er opnieuw op dat het geluk sterker is toegenomen onder landen waarvoor
minder reeksen beschikbaar zijn.
Geluk over tijd Aantal reeksen Aantal landenDalend 28 15% 9,3 14%Gelijk 48 26% 13,3 20%Stijgend 112 60% 44,4 66%Totaal 188 100% 67 100%
Beide analyses bevestigen de onderzoeksvraag. Het gemiddeld geluk in landen in het algemeen is
inderdaad toegenomen, en in de meeste afzonderlijke landen eveneens.
2. Is er een verband tussen de mate van toename in geluk en de mate van economische groei?
De eerste analyse die we hebben uitgevoerd om meer licht op deze vraag te krijgen, was de
regressieanalyse op geluk vanuit GDP per capita. Voor iedere reeks is berekend hoeveel invloed een
toename van 100$ in GDP per capita gemiddeld op het gemiddeld geluk had gedurende de periode
22
van de reeks. De gemiddelde invloed per reeks is uitgekomen op 0,025 gelukspunten per 100$; de
gemiddelde invloed per land op 0,049. Gezegd moet worden dat het resultaat vrij sterk wordt
beïnvloed door het individuele geval van Nigeria. Bij uitsluiting van Nigeria vinden we een
gemiddelde invloed per reeks van 0,017 en per land van 0,042. Opnieuw een groot verschil tussen
het resultaat voor reeksen en het resultaat voor landen, waaruit blijkt dat de landen waar minder
reeksen voor zijn, op korte termijn gevoeliger zijn voor veranderingen in het GDP per capita. Het
gemiddelde voor landen is wel het meest bruikbaar voor de beantwoording van onze vraag, omdat
we het meest recht doen aan de werkelijkheid als we ieder land even zwaar meewegen.
Als we dan de uitkomst bezien, kunnen we stellen dat het verband duidelijk positief is. Een stijging
van ruim 0,04 punten in geluk per 100$ GDP per capita is niet weinig. Uiteraard is een stijging van
100$ voor een onderontwikkeld land veel meer dan voor een ontwikkeld land, wat het lastig maakt
de regressiecoëfficiënt te interpreteren. Het onderscheid naar ontwikkelingsniveau zullen we echter
later nog maken. En voor nu volstaat het om te concluderen dat het korte termijn verband tussen
geluk en GDP per capita gemiddeld genomen duidelijk positief is.
De tweede analyse levert een zwakker verband op. Het ging daarbij om het verband tussen de
regressiecoëfficiënten van geluk over tijd enerzijds en de gemiddelde groeipercentages over dezelfde
periode met één jaar vertraging anderzijds. Doe correlatie tussen deze variabelen bleek 0,113 te zijn.
Een regressie op de gelukscoëfficiënt vanuit de gemiddelde groei, resulteerde in een coëfficiënt van
0,004. Hoewel deze resultaten een zwak verband laten zien, is er wel sprake van een positief verband
dat ook statistisch significant afwijkt van nul bij een betrouwbaarheidsinterval van 95%.
Als we beide analyses in ogenschouw nemen, komen we tot de conclusie dat het verband tussen de
mate van toename in geluk en de mate van economische groei niet heel sterk is, maar wel duidelijk
aanwezig en positief is. We willen de onderzoeksvraag dan ook bevestigend beantwoorden.
Het verschil met de conclusie van Easterlin in zijn meest recente artikel is opmerkelijk (Easterlin,
2011). Hij heeft eveneens het verband onderzocht tussen gemiddelde toename in geluk en
economische groei, maar concludeert daarbij dat er geen significant verband aanwezig is. Easterlin
heeft het verband onder Latijns Amerikaanse landen echter apart onderzocht en daarbij vreemd
genoeg financiële tevredenheid als maatstaf voor geluk gebruikt, waardoor er tevens bij de andere
analyse nog maar 37 landen overbleven. Ons onderzoek is gebaseerd op 67 landen en maakt slechts
gebruik van echte geluksdata, wat ons resultaat betrouwbaarder maakt.
23
3a. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit de verschillende termijnen die de datareeksen
van geluk beslaan?
Het is duidelijk dat het geluk niet in ieder land is gestegen en er ook niet in ieder land een positief
verband is tussen geluk en economische groei. Voorbeelden van landen waar deze verbanden niet
opgaan, zijn Duitsland, België, Roemenië, Turkije, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De
derde onderzoeksvraag probeert wat meer zicht te krijgen op mogelijke achtergronden van deze
verschillen. Allereerst dus de vraag of er verschillende uitkomsten zijn voor verschillende termijnen.
Verschillen in toename van geluk
In de tabellen onder deze alinea vindt u de resultaten van de eerste analyse, eerst voor reeksen en
vervolgens voor landen. U ziet dat het totaal aantal landen na het berekenen van gewogen
gemiddeldes voor landen, hoger uitkomt dan het aantal landen dat in het onderzoek is
meegenomen. De reden hiervan is dat we van sommige landen reeksen van meerdere termijnen
hebben en we binnen de categorieën ieder land als heel land hebben genomen.
Afgezien van een redelijk verschil op de lange termijn, veroorzaakt doordat vier van de vijf
gelijkblijvende reeksen op de VS gebaseerd zijn, zijn de verschillen tussen de twee tabellen klein.
Beide tabellen laten zien dat het percentage landen waarin het geluk significant is toegenomen op de
lange termijn groter is dan op de korte en middellange termijn. Beide tabellen laten echter ook
zonder uitzondering zien dat het aantal landen waarin geluk is toegenomen op iedere termijn het
grootst is, gevolgd door landen waarin het geluk constant is gebleven. Zonder uitzondering is op
iedere termijn in meer dan de helft van de landen of reeksen het geluk significant toegenomen.
Verschillen in resultaten blijken dus nauwelijks verklaarbaar vanuit verschillende termijnen.
Reeksen Korte termijn Middellange termijn Lange termijnDalend 19 18% 9 14% 0 0%Gelijk 26 25% 17 27% 5 28%Stijgend 61 58% 38 59% 13 72%Totaal 106 100% 64 100% 18 100%
Landen Korte termijn Middellange termijn Lange termijnDalend 8,5 16% 4,6 21% 0 0%Gelijk 12,2 23% 6 27% 1,8 14%Stijgend 33,3 62% 11,4 52% 11,2 86%
24
Totaal 54 100% 22 100% 13 100%
Met de tweede analyse hebben we voor iedere termijn het gemiddelde berekend van alle
regressiecoëfficiënten van geluk over tijd. De resultaten vindt u in de ondergegeven tabel. We zien
dat alle gemiddeldes positief uitvallen, wat de stelling dat het geluk in de meeste landen is
toegenomen, extra ondersteunt. Verder zien we dat de gemiddelde toenames op de korte termijn
het hoogst zijn, gevolgd door de lange termijn, en dus het laagst op de middellange termijn. Dit is een
opvallend verschil met de eerder gedane conclusie dat het aantal landen waarin het geluk is
toegenomen op lange termijn juist het grootst is. Van de landen waarin het geluk is toegenomen, is
de gemiddelde stijging op korte termijn blijkbaar het sterkst. Als we de data bekijken, zien we dat
inderdaad sterk opgaan voor Latijns Amerikaanse landen.
Gem regressie geluk-tijd (reeksen) Gem regressie geluk-tijd (landen)Korte termijn 0,042 0,055Middellange termijn 0,011 0,007Lange termijn 0,021 0,027
Concluderend kunnen we stellen dat de toename van geluk over tijd op alle termijnen geldt, zij het
niet op iedere termijn even sterk.
Verschillen in relatie tussen economische groei en geluk
De resultaten van deze analyse blijken in grote mate overeen te komen met die van de vorige. De
invloed van economische groei op het gemiddeld geluk in het jaar erna, blijkt het hoogst uit te vallen
bij de korte termijn reeksen. Gezegd moet wel worden dat de 0,039 bij uitsluiting van Nigeria op
0,024 uitkomt en de 0,048 op 0,034. Opvallend genoeg is de relatie daarna het sterkst onder de lange
termijn reeksen en het zwakst, maar nog steeds positief, op de middellange termijn.
Gem regressie geluk-GDP (reeksen) Gem regressie geluk-GDP (landen)Korte termijn 0,039 0,048Middellange termijn 0,003 0,002Lange termijn 0,025 0,034
We kunnen onze onderzoeksvraag in zekere zin bevestigend beantwoorden. Er blijken inderdaad
verschillen te zijn tussen de verschillende termijnen. Echter, het feit dat de relatie zowel op de korte
als lange termijn sterk is, maar op de middellange termijn zwak, doet vermoeden dat er andere
factoren op de achtergrond spelen. We zullen daar later op terug komen. In ieder geval kunnen we
concluderen dat het geluk op alle termijnen is toegenomen en ook de relatie tussen geluk en GDP
per capita op alle termijnen positief is. 25
Interessant is dat Easterlin wel erkend dat er in ontwikkelingslanden en overgangslanden2 een relatie
tussen geluk en GDP is op korte termijn (Easterlin, 2011; Easterlin, 2009). En we hebben ook gezien
dat de relatie op korte termijn het sterkst is. Echter, onder 13 landen op de lange termijn, vinden we
eveneens een positief verband. De relatie is dus zeker niet beperkt tot de korte termijn in bepaald
situaties.
3b. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit het ontwikkelingsstadium waarin een economie
zich bevindt?
Deze vraag kunnen we volmondig beamen. Voor alle verbanden blijkt er een groot verschil te zijn
tussen landen van verschillende ontwikkelingsniveaus.
Verschillen in toename van geluk
Allereerst zien we in onderstaande tabellen dat het percentage reeksen en landen waarin het geluk
significant is toegenomen, in de verschillende categorieën enorm verschilt. Er blijkt een sterk
negatief verband te zijn tussen de gemiddelde toename van economische groei en het
ontwikkelingsniveau van een land. Het percentage reeksen of landen waarin het geluk significant is
toegenomen over tijd, ligt onder Lower Income en Lower Middle Income landen zeer hoog, onder
Higher Middle Income landen beduidend lager en onder High Income landen zelfs niet meer boven de
50%. Gezegd moet worden dat ook in de laatste categorie de groep landen waarin het geluk is
toegenomen evenwel nog de grootste groep is. Echter, het is duidelijk dat dit resultaat
ondersteuning biedt aan het eerder genoemde kromlijnig verband tussen geluk en economische
groei.
Reeksen Low Income Lower Middle Income Higher Middle Income High IncomeDalend 0 0% 0 0% 11 21% 17 15%Gelijk 0 0% 1 6% 5 10% 42 37%Stijgend 5 100% 15 94% 36 69% 56 49%Totaal 5 100% 16 100% 52 100% 115 100%
Landen Low Income Lower Middle Income Higher Middle Income High IncomeDalend 0 0% 0 0% 3,83 17% 5,99 18%Gelijk 0 0% 1 9% 1,67 8% 11,15 34%Stijgend 1 100% 10 91% 16,5 75% 15,84 48%Totaal 1 100% 11 100% 22 100% 33 100%
2 Landen die zich in de overgangsfase bevinden van een socialistische naar een kapitalistische samenleving.26
Deze conclusie wordt ondersteund door de tweede analyse die we voor deze vraag hebben
uitgevoerd, waarbij we per ontwikkelingsniveau de gemiddelde regressiecoëfficiënt van geluk over
tijd hebben berekend. In de middelste kolom vindt u de gemiddeldes van alle reeksen, in de
rechterkolom de gemiddeldes van alle landen, waarbij weer per land het gemiddelde van alle
aanwezige reeksen is berekend. De resultaten voor de low income landen zijn grijs gedrukt, omdat ze
op slechts één land gebaseerd en dus onbetrouwbaar zijn. De overige categorieën bevatten allemaal
meer dan 10 metingen. Zoals u ziet, is ook hier sprake van een zeer sterk verband, ditmaal tussen het
ontwikkelingsniveau en de gemiddelde regressiecoëfficiënt. Zowel per reeks als per land, blijkt dat de
gemiddelde regressie afnemend positief is naar mate een land zich verder ontwikkeld. Zo wordt ook
hier het kromlijnig verband bevestigd.
Gem regressie geluk-jaar Reeksen LandenLow Income 0,044 0,044Lower middle Income 0,113 0,126Higher middle Income 0,047 0,063High Income 0,012 0,014
Verschillen in relatie tussen economische groei en geluk
Dat de resultaten op dit punt niet minder robuust zijn, kunt u aflezen uit de tabel onder de alinea.
Ook hier blijkt het verband ijzersterk te zijn. Hoe verder een land in haar economische ontwikkeling,
hoe zwakker het korte termijn verband tussen economische groei en geluk. Het verband tussen
economie en geluk blijkt ook hier dus weer kromlijnig te zijn, duidend op afnemende
meeropbrengsten van geluk, zonder dat deze negatief worden.
Regressie geluk-GDP (per 100$) Reeksen LandenLow income 0,007 0,007Lower middle income 0,206 0,168Higher middle income 0,023 0,029High income 0,002 0,002
We kunnen onderzoeksvraag 3b dus met het meest krachtige en enthousiaste ‘ja’ beantwoorden dat
we vooralsnog gegeven hebben.
Dit sterke verband met het ontwikkelingsniveau van een land, biedt tevens een (deel)verklaring voor
enkele andere resultaten. Allereerst geldt dat het vooralsnog onverklaarde resultaat dat de
verbanden op de middellange termijn beduidend zwakker zijn dan op zowel de korte als de lange
27
termijn. Als we namelijk per termijn bezien welk deel van de aanwezige landen high income land is,
komen we op 54% voor de lange termijn, 47% voor de korte termijn en wel 82% voor de middellange
termijn. Het tweede resultaat dat met behulp van het zojuist gevonden verband kunnen verklaren,
zijn de verschillen tussen resultaten voor reeksen en landen, waarbij onder landen meer en sterkere
toenames van geluk en een sterker verband met economische groei gevonden worden. De negen
landen waarvoor vijf of meer reeksen beschikbaar zijn, blijken op één na namelijk allen high income
landen te zijn.
3c. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit de stabiliteit van de economische groei?
Verschillen in toename van geluk
Opnieuw is eerst onderzocht of de percentages toenemend, gelijk blijvend en afnemend geluk in de
verschillende categorieën verschillen. Intuïtief zouden we zeggen dat een instabiele economie een
drukkend effect heeft op de groei van het gemiddeld geluk. Dit blijkt echter niet het geval. Het aantal
landen waarin het gemiddeld geluk gestegen is, valt in de categorie minst instabiele economieën
maar iets hoger uit dan in de categorie meer stabiele economieën. Het gaat om een verschil van 5%,
dat door een enkel land wordt gemaakt. Bij een onderverdeling in reeksen blijkt er zelfs helemaal
geen verschil te zijn. De verschillen tussen reeksen en landen betreffende de toename van het
gemiddeld geluk over tijd, blijken dus niet samen te hangen met de instabiliteit van de verschillende
economieën.
Landen i < 0,1 0,1 < i < 0,25 I > 0,25Dalend 0,9 6% 2,8 12% 5,7 20%Gelijk 3,3 21% 6,7 28% 3,3 12%Stijgend 11,1 73% 14,3 60% 18,9 68%Totaal 15,3 100% 23,8 100% 27,9 100%
Reeksen i < 0,1 0,1 < i < 0,25 I > 0,25Dalend 3 6% 8 11% 17 26%Gelijk 16 34% 22 30% 10 15%Stijgend 28 60% 45 60% 39 59%Totaal 47 100% 75 100% 66 100%
Deze conclusie wordt niet ondersteund door de tweede analyse. De gemiddelde regressiecoëfficiënt
van geluk over tijd blijkt onder instabiele economieën veel hoger uit te vallen. De vraag is nu of het
mogelijk is dat instabiliteit geen invloed heeft op het al of niet toenemen van geluk, maar in het geval
van een toename wel een stuwende invloed op die toename uitoefent. Dit klinkt erg
28
onwaarschijnlijk, zeker als we bedenken dat een positieve invloed van instabiliteit op geluk an sich al
erg contra-intuïtief is. Het ligt meer voor de hand de oorzaak in andere variabelen ligt die niet in deze
analyse zijn meegenomen. Dat zou bijvoorbeeld opnieuw het ontwikkelingsniveau kunnen zijn. Een
enkele blik op de data leert namelijk dat het percentage high income landen in de laatste categorie
beduidend lager is dan in de eerste twee categorieën.
Gem regressie geluk-jaar (reeksen) Gem regressie geluk-jaar (landen)i < 0,1 0,022 0,0250,1 < i < 0,25 0,023 0,029I > 0,25 0,046 0,059
Verschillen in relatie tussen economische groei en geluk
De resultaten van deze analyse komen tot op zekere hoogte overeen met die van de vorige. Ze
suggereren een positief verband tussen instabiliteit enerzijds en de kracht van de korte termijn
relatie tussen geluk en GDP per capita anderzijds. Ook deze resultaten zijn contra-intuïtief. Een
deelverklaring zou kunnen zijn dat een grotere instabiliteit ook meer ruimte biedt aan geluk en GDP
om met elkaar in verband te staan. Het ligt echter voor de hand dat ook hier één of meerdere
onzichtbare variabelen, zoals het ontwikkelingsniveau, een rol spelen.
Gem regressie geluk-GDP (reeksen) Gem regressie geluk-GDP (landen)i < 0,1 0,008 0,0140,1 < i < 0,25 0,016 0,027I > 0,25 0,048 0,045
3d. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit de verschillende vraagcategorieën die gebruikt
worden om geluk te meten?
Verschillen in toename van geluk
Tot slot onderzoeken we of de verschillende vraagtypes en –schalen de verschillen tussen reeksen
kunnen verklaren. Onderscheid tussen landen heeft hier geen zin meer, omdat het slechts twee keer
voorkomt dat er meerdere reeksen beschikbaar zijn voor eenzelfde vraagtype en land. De
gemiddeldes die minder dan 10 reeksen bevatten, zijn om hun onbetrouwbaarheid grijs gedrukt.
Evenwel zien we zeer grote verschillen optreden in onderstaande tabel. Zo variëren de percentages
van een zelfde verandering van geluk over de verschillende vraagtypes en –schalen soms bijna 30%.
Dalend Gelijk Stijgend Totaal
29
OHL3 2 14% 6 43% 6 43% 14 100%OHL4 4 9% 13 28% 29 63% 46 100%OHL5 1 50% 1 50% 0 0% 2 100%OSL2 0 0% 0 0% 1 100% 1 100%OSL3 0 0% 2 50% 2 50% 4 100%OSL4 5 12% 7 17% 29 71% 41 100%OSL5 3 50% 1 17% 2 33% 6 100%OSL7 0 0% 1 50% 1 50% 2 100%OSL10 12 27% 12 27% 21 47% 45 100%OSL11 1 13% 2 25% 5 63% 8 100%CBW 0 0% 3 16% 16 84% 19 100%
De tweede analyse, naar de verschillen in gemiddelde regressiecoëfficiënt, levert min of meer
hetzelfde resultaat op. Voor vraagtypes waarvoor het percentage stijgingen in geluk lager lag, ligt ook
de gemiddelde regressiecoëfficiënt lager, en andersom.
OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBWAantal metingen 14 46 2 1 4 41 6 2 45 8 19Gem regressie geluk-jaar 0,011 0,026 -0,025 0,011 0,096 0,064 0,002 0,006 0,015 0,007 0,034
Het is echter de vraag of de verschillen ook veroorzaakt worden door de verschillende vraagtypes,
omdat de verschillen vooral groot blijken tussen verschillende vraagschalen. Zo is het niet
waarschijnlijk dat de OHL3-vraag zo veel minder stijgingen in geluk met zich mee brengt dan de
OHL4-vraag, aangezien de formuleringen van beide vragen vaak zeer op elkaar lijken. De meeste
verschillen zullen te verklaren zijn vanuit de verschillende landen waarvoor reeksen van bepaalde
vraagtypes beschikbaar zijn. Zo is het percentage stijgingen op basis van OSL4-vragen relatief hoog,
doordat er voor de meeste Latijns Amerikaanse landen alleen een reeks op basis van die vraag
beschikbaar was en het geluk in die landen sterk is toegenomen. En zo is een mogelijke verklaring
voor het grote aantal stijgingen op basis van CBW-vragen dat die groep reeksen voor tweederde
samenvalt met de categorie lange termijn reeksen. Welke directe invloed de verschillende
vraagtypen precies hebben, vergt nieuw onderzoek dat te ver voert voor deze scriptie.
Verschillen in relatie tussen economische groei en geluk
Bovenstaande gaat eveneens op voor de verschillen in de relatie tussen economische groei en geluk.
Zoals steeds het geval is geweest, lijkt er dan ook een verband te zijn tussen de regressiecoëfficiënten
van geluk over tijd en die van geluk over GDP per capita. Ook hier geldt dat de verschillen
waarschijnlijk kunnen worden verklaard vanuit de verschillende landen waar reeksen van een
bepaald type voor beschikbaar zijn.
OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBWAantal metingen 14 46 2 1 4 41 6 2 45 8 19Gem. regressie geluk-GDP 0,004 0,031 0,030 0,001 0,043 0,026 -0,001 0,002 0,034 0,001 0,025
30
Hoewel er dus grote verschillen blijken te zijn tussen de resultaten voor verschillende
vraagcategorieën, willen we de onderzoeksvraag niet bevestigend beantwoorden. Dit omdat de
verschillen niet zo zeer tussen verschillende vraagtypes liggen, maar vooral tussen verschillende
vraagschalen, en het waarschijnlijker is dat deze verschillen door andere variabelen worden
verklaard dan door de vraagschaal zelf.
5. Discussie
Deze scriptie omvat de breedst mogelijke empirische onderbouwing van de stelling dat economische
groei over tijd gepaard gaat met groei van gemiddeld geluk. Resultaten voor 67 landen, waarvan 33
high income, 22 higher middle income, 11 lower middle income en 1 low income, laten zeer duidelijk
zien dat er sprake is van afnemende meeropbrengsten van geluk. Op alle vlakken zien we vooralsnog
een positief verband. Maar hoe armer een land is, hoe groter de kans dat de stijging van welvaart
31
over tijd met een significante stijging van geluk gepaard gaat, hoe groter die stijging gemiddeld zal
uitvallen en hoe sterker het verband tussen economie en geluk op korte termijn.
5.1 Reactie op Easterlin
De belangrijkste analyse van Easterlin lijkt de regressie te zijn over de gemiddelde stijging in geluk
vanuit de gemiddelde economische groei (Easterlin, 2011). Zonder getallen te noemen, stelt hij dat
zijn analyse op basis van 37 landen geen resultaat opleverde dat significant van nul afwijkt. Voor 17
Latijns Amerikaanse landen heeft hij de analyse apart uitgevoerd, vanwege het gebruik van financial
satisfaction als maatstaf voor geluk, met hetzelfde resultaat. In ons onderzoek hebben we dezelfde
analyse uitgevoerd over 67 landen, waarbij het resultaat wel degelijk significant van nul afweek.
Easterlin concludeert dat de naar hem vernoemde geluk-inkomen paradox niet alleen voor rijke
landen, maar ook voor arme (ontwikkelings)landen opgaat. Als we echter in ogenschouw nemen dat
in 91% van de lower middle income en 75% van de higher middle income landenhet geluk over tijd
met de welvaart significant is toegenomen, gemiddeld met achtereenvolgens 0,13 en 0,06
gelukspunten per jaar, en dat het korte termijn verband tussen geluk en GDP gemiddelde toenames
in geluk per 100$ van 0,17 en 0,03 gelukspunten oplevert voor deze categorieën, kan de genoemde
stelling van Easterlin onmogelijk overeind blijven.
Zoals gezegd erkent Easterlin dat er voor ontwikkelings- en overgangslanden een verband tussen
economische groei en geluk bestaat op korte termijn. Dit verband wordt volgens hem veroorzaakt
doordat korte tijden van economische krimp een afname in geluk teweegbrengen en de
compenserende economische groei van de jaren daarna het geluk weer op het oude peil brengt.
Echter, Easterlin noemt hierbij periodes van drie tot vijf jaar. Het minimum dat hij voor ‘lange
termijn’ gebruikt, blijkt een tijdsomspanning van 10 jaar te zijn. En laat dat nu net het minimum zijn
dat wij in ons onderzoek voor de ‘korte termijn’ hebben gehanteerd. Alle positieve verbanden die we
in ons onderzoek hebben gevonden, gelden voor Easterlin dus als ‘lange termijn’, waar hij zelf van
zegt dat de relatie er nihil is.
Het laatste punt van Easterlin waar we op reageren, betreft de voorbeelden van China, Zuid-Korea en
Chili die hij ter ondersteuning van zijn stelling aanhaalt. In deze landen is de economie in
achtereenvolgens 10, 13 en 18 jaar in omvang verdubbeld, terwijl het geluk volgens Easterlin niet
significant af- of toengenomen. Uit ons eigen resultaat blijkt echter dat de vijf reeksen voor Zuid-
Korea een unanieme toename in geluk laten zien, evenals twee van de drie reeksen voor Chili, alleen 32
de derde een afname. We vragen ons dan ook af of Easterlin als maatstaf voor significantie de
steekproefsignificantie van de regressieanalyse zelf gebruikt. Zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3, doet
een dergelijke eis volstrekt geen recht aan de onderzoeken waar de verschillende metingen op
gebaseerd zijn.
Het geval van China is dan ook interessanter. Eén van de drie reeksen geeft namelijk een significante
daling in geluk aan, de andere twee geen verband, terwijl China het land is waar de gemiddelde
economische groei het hoogst is geweest. Hoe kunnen we dit verklaren? Een mogelijkheid is dat de
enorme economische groei waarmee de overgang van een socialistische naar een kapitalistische
samenleving in China gepaard gaat, het gemiddeld geluk op korte termijn drukt, maar op lange
termijn evenwel tot een toename van geluk leidt. Verschillende theorieën onderbouwen deze
hypothese.
Zo is er de anomietheorie, oorspronkelijk ontwikkeld door Émile Durkheim en Robert Merton
(Merton, 1938). Volgens deze theorie heeft de industrialisering van een economie brede
maatschappelijke gevolgen. Traditionele structuren eroderen, oorspronkelijke waarden worden
vervangen voor materialistische, moderne producten als internet en mobiele telefonie overspelen de
markt en beïnvloeden het sociale en maatschappelijke leven. Deze grootschalige veranderingen
zouden instabiliteit en desoriëntatie in de hand werken, en er zou tijd nodig zijn voor de leden van
een samenleving om zich aan te passen.
Een andere theorie zoekt een verklaring in inkomensongelijkheid en baseert zich daarmee op de
sociale vergelijkingstheorie. Snelle economische groei bij industrialisering zou scheefgroei van de
inkomensverdeling in de richting van de hogere inkomens veroorzaken (Graham en Pettinato, 2004).
Ondanks een verbeterde positie in absolute termen, kan zo de relatieve positie van het grootste deel
van de bevolking toch verslechteren. Pas later in de economische ontwikkeling zouden
arbeidsschaarste, democratisering en vakbonden de inkomensongelijkheid doen afnemen. In een
onderzoek naar China concludeert Hilde Brockman dat deze laatste theorie het meest plausibel is
voor de situatie van China (Brockman et al, 2008). Echter, promotieonderzoek van Maarten Berg
heeft juist laten zien dat er geen verband is tussen inkomensongelijkheid en geluk in landen (Berg,
2007). Er is volgens ons dan ook nader onderzoek nodig om de situatie in China te verklaren. Vast
staat na ons onderzoek dat het hier meer sprake is van uitzondering dan van regel.
33
5.2 Beperkingen
De belangrijkste beperking van ons onderzoek ligt in de vraag naar de causaliteit. We hebben
aangetoond dat het geluk in de meeste landen met de welvaart is meegestegen, dat de gemiddelde
verandering in geluk voor alle landen een duidelijke stijging is en dat er ook op korte termijn een
positief verband is tussen economische groei en geluk; drie verbanden waarvan de kracht omgekeerd
evenredig is met het ontwikkelingsniveau van de betreffende landen. Echter, hoe direct de invloed
van economische groei op geluk is, hebben we niet kunnen meten. Er zijn tal van maatschappelijke
factoren die het gemiddeld geluk in een land beïnvloeden, en veel van die factoren zullen ook een
correlatie vertonen met economische groei. Dat kunnen factoren zijn waaraan economische groei
ten grondslag ligt, zodat het alsnog om een indirecte invloed van economische groei gaat, maar ook
factoren die niet direct gevolg zijn van economische groei. Economische groei is in veel landen ook
onlosmakelijk verbonden met een grotere ontwikkeling van maatschappelijke modernisering
We hebben dan ook niet willen betogen dat er sprake is van een direct causaal verband tussen
economische groei en geluk. Noch willen we beleidsmakers aanmoedigen om zich op economische
groei blind te staren. Dat economische groei geen garantie is voor een toename van geluk, bleek al
uit de kromlijnigheid van het resulterende verband, en tevens uit het individuele geval van China. Om
nader te onderzoeken hoe de directe verbanden liggen, is dan ook veel meer en grootschalig
onderzoek nodig. Met ons onderzoek hebben we slechts aan willen tonen dat er een positief verband
is tussen economische groei en geluk over tijd.
Een tweede belangrijke beperking ligt in de aanwezige data voor geluk. Allereerst was het nog altijd
slechts een derde deel van de landen dat deel uitmaakte van onze data. Hoe meer landen in het
onderzoek meegenomen kunnen worden, hoe zekerder de resultaten. In de tweede plaats waren er
voor lang niet alle reeksen even veel metingen beschikbaar. Regressies die op slechts twee of drie
metingen gebaseerd zijn, brengen vanzelfsprekend een grotere onzekerheidsfactor met zich mee dan
reeksen die op meer dan veertig metingen gebaseerd zijn. In de derde plaats is er onzekerheid
veroorzaakt door de heterogeniteit van de data. Er waren niet voor ieder land even veel reeksen
beschikbaar, en de verschillende reeksen baseren zich soms op verschillende vraagstellingen die in
resultaat sterk kunnen verschillen. We hebben deze onzekerheid grotendeels ingedamd door
reeksen slechts op eenduidige vraagstellingen te baseren en door steeds onderscheid te maken
tussen resultaten voor reeksen en voor landen. Echter, omdat het nog niet mogelijk was de
verschillen tussen alle vraagstellingen te onderzoeken, blijft er onzekerheid.
34
Het is daarom belangrijk dat het onderzoek voortgang vindt in de toekomst. Naar mate er meer data
beschikbaar zal komen voor verschillende vraagstellingen en ook het schaalonderzoek onder
studenten zich verder zal uitbreiden, zal de onzekerheid steeds verder kunnen afnemen.
5.3 Theorievorming
Tot slot willen we nog refereren aan de in paragraaf 2.3.6 genoemde theorieën. Onze resultaten
suggereren dat zowel de gewoontetheorie als de sociale vergelijkingstheorie beperkte gelding
hebben. Als de invloed van welvaartstoename op geluk volledig teniet zou worden gedaan door het
mee stijgen van de normen of door gewoontevorming, zou er niet zo’n sterk verband tussen
economie en geluk verwacht kunnen worden, ook niet onder armere landen.
De resultaten pleiten dan ook sterker voor de behoeftetheorie. Het staat buiten kijf dat welvaart een
rol speelt in het kunnen vervullen van ‘gebrekbehoeften’ als voeding, onderdak en veiligheid en dat
de vervulling van deze behoeften pas ruimte biedt om op hogere behoeften als sociale waardering en
zelfontplooiing te richten, die echter zelf slechts in zeer beperkte mate door welvaart beïnvloed
worden. Het ligt dan ook in lijn van deze theorie niet alleen een toename van geluk met welvaart
over tijd te verwachten, maar eveneens te verwachten dat de invloed van economische groei op
geluk aan de wet van de afnemende meeropbrengsten voldoet, precies zoals onze resultaten ook
laten zien.
Verder zou het kunnen dat het positieve korte termijn verband dat we hebben gevonden tussen
geluk en GDP per capita, deels het gevolg is van mechanismen zoals beschreven in de
verwachtingstheorie van Tversky en Kahneman. Om erachter te komen hoeveel invloed er vanuit
gaat, is specifiek nader onderzoek vereist. Omdat de gebruikte reeksen alleen en temrijn van
minimaal 10 jaar beslaan, heeft de theorie in ieder geval geen extra verklaringskracht van onze
resultaten te bieden.
6. Conclusies
Ter conclusie volgen hieronder nogmaals de onderzoeksvragen, ditmaal met de antwoorden die we
hebben gevonden.
35
1. Blijft het gemiddeld geluk in landen constant over tijd of is het met de welvaart gestegen?
Het geluk is in de meeste landen over tijd met de welvaart mee gestegen. De gemiddelde toename in
geluk per jaar voor alle landen is ook duidelijk positief.
2. Is er een verband tussen de mate van toename in geluk en de mate van economische groei?
Hoewel niet heel krachtig, is er toch duidelijk sprake van een positief verband tussen de mate van
toename in geluk en de mate van economische groei.
3a. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit de verschillende termijnen die de
datareeksen van geluk beslaan?
De verschillen zijn nauwelijks te verklaren vanuit de termijnen die de reeksen omvatten. De
resultaten voor korte en lange termijn liggen dicht bij elkaar en die van de middellange termijn zijn
waarschijnlijk sterk beïnvloed door andere factoren.
3b. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit het ontwikkelingsstadium waarin een
economie zich bevindt?
Het ontwikkelingsstadium heeft een zeer sterke verklaringskracht te bevatten voor de verschillen
tussen landen. Hoe armer een land is, hoe groter de kans dat de stijging van welvaart over tijd met
een significante stijging van geluk gepaard gaat, hoe groter die stijging gemiddeld zal uitvallen en hoe
sterker het verband tussen economie en geluk op korte termijn.
3c. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit de stabiliteit van de economische groei?
Dit is niet het geval. De verschillen die we hebben gevonden, waren niet alleen contra-intuïtief, maar
bleken ook verklaarbaar vanuit de factor ontwikkelingsstadium.
36
3d. Zijn de verschillen die er tussen landen zijn in toename van geluk en in relatie tussen
economische groei en geluk, te verklaren vanuit de verschillende vraagcategorieën die
gebruikt worden om geluk te meten?
De beschikbare data en uitgevoerde analyses bleken niet in staat deze vraag enigszins volstaand te
beantwoorden.
7. Referenties
37
Berg, Maarten, Inkomensongelijkheid en geluk in landen, Gepubliceerd in: Mens en
Maatschappij, 82(1), maart 2007, pag. 28-50.
Biswas-Diener en Diener, Making the Best of a Bad Situation: Satisfaction in the Slums of
Calcutta, Social indicators research, 2001, volume 55, issue 3, pp. 329-352.
Brickman, P., Coates, D., & Janoff-Bulman, R. (1978). Lottery Winners and Accident Victims: Is
Happiness Relative. Journal of Personality and Social Psychology, 36(8), 917-927.
Brockman, Hilde; Delhey, Jan; Welzel, Christian; Yuan, Hao; The China Puzzle: Falling
Happiness in a Rising Economy,Journal of happiness studies, 2009, volume 10, issue 4, page
387.
Cantril, Hadley; Patterns of human concern, 1965, Rutgers University Press.
Davies, Warren, The contribution of income to our subjective well-being, 2009,
http://www.positivepsychology.org.uk/pp-theory/happiness/119-the-contribution-of-
income-to-our-subjective-well-being.html
Delhey, J., & Kohler, U. (2006). From nationally bounded to Pan-European inequalities? On
the importance of foreign countries as reference groups. European Sociological Review, 22,
125–140.
Diener, E. & Oishi, S. (2000). Money and happiness: Income and subjective well-being across
nations. In E. Diener & E. M. Suh (Eds.). Culture and subjective well-being (pp. 185-218).
Cambridge, MA: MIT Press.
Diener, E., M. Diener and C. Diener: 1995, 'Factors predicting the subjective well-being of
nations', Journal of Personality and Social Psychology 69, pp. 851-864.
Easterlin, Does economic growth improve the human lot? Some empirical evidence, 1974,
University of Pennsylvania.
Easterlin, Richard A., Angelescu, Laura, Happiness and Growth the World Over: Time Series
Evidence on the Happiness-Income Paradox, March 2009, IZA Discussion Paper no. 4060.
Easterlin, Angelescu, Switek, Sawangfa en Zweig, The happiness-income paradox revisited,
Department of Economics, University of Southern California, Los Angeles, 2011.
Easterlin, will raising the income of all increase the happiness of all?, Journal of economic
behaviour and Organization, vol. 27, pp. 35-48.
38
Frank, R. H. (1997). The frame of reference as a public good. The Economic Journal, 107,
1832-1847.
Frey, Bruno S., and Alois Stutzer. 2002. Happiness and Economics: how the economy and
institutions affect well-being. Princeton, NJ: Princeton University Press.
Glass, David C., Singer, Jerome, Pennegaker, James, Behavioral and Physiological Effects of
Uncontrollable Environmental Events, in: Perspectives on Environment and Behavior, ed.
Daniel Stokols (New York: Plenum, 1977).
Graham, C., & Pettinato, S. (2002). Frustrated achievers, winners, losers, and subjective well-
being in new market economies. The Journal of Development Studies, 38, 100–140.
Graham, Carol, Economics of happiness, in: Steven Durlauf en Larry Blume, eds., The New
Palgrave Dictionary of Economics, Second Edition, 2008.
Hagerty, M.R. & Veenhoven, R. (1999), Wealth and happiness revisited: Growing wealth of
nations does go with greater happiness (Unpublished manuscript).
World values Survey
http://www.worldvaluessurvey.org/
Worldbank
http://data.worldbank.org/indicator/NY.GDP.MKTP.KD.ZG
Inglehart, R. and H.D. Klingemann: 2000, 'Genes, culture, and happiness', in E. Diener and
E.M. Suh (eds.), Subjective Well-being across Cultures (MIT Press, Cambridge, MA).
Koslowsky, Meni, Kluger, Avraham N., Reich, Mordechai, Commuting Stress (New York:
Plenum, 1995).
Lachman en Weaver, the sense of control as a moderator of social class differences in health
and well-being, maart 1998, volume 74(3), pp. 763-773.
Layard, 2003. “Happiness: Has Social Science a Clue.” Lionel Robbins Memorial Lectures
2002/3, London School of Economics, March 3–5.
cep.lse.ac.uk/events/lectures/layard/RL030303.pdf.
Layard, Richard. 2005. Happiness: Lessons from a new science. New York: Penguin Press.
Merton: Social Structure and Anomie, 1938, American Sociological Review, 3 (October 1938),
pp. 672-682.
39
Tversky, A., & Griffin, D. (1991). Endowment and contrast in judgments of well-being. In F.
Strack, M. Argyle & N. Schwarz (Eds.), Subjective well-being – an interdisciplinary perspective
(pp. 101-118). Oxford: Pergamon Press.
Veehoven, R., national wealth and individual happiness, 1989, in: Grunert, K.G. & Olander,
M. (eds.), Understanding Economic Behavior, Kluwer Academic Press, pp. 9-32.
Veenhoven, R., Vergelijken van geluk in landen, Sociale Wetenschappen, 1998, vol 41, pp 58-
84 Erasmus Universiteit Rotterdam (1998)
Veenhoven, R., Het grootste geluk voor het grootste aantal; geluk als richtsnoer van beleid.
Erasmus Universiteit Rotterdam. (2002), Inaugural lecture Erasmus University 31-5-2002
Tevens gepubliceerd in Sociale Wetenschappen, 2002, nr. 4 pp. 1-43.
Veenhoven, R., How do we assess how happy we are? United States and International
Perspectives’, University of Notre Dame, USA, October 22-24 (2006)
Veenhoven, R., Als geld niet gelukkig maakt, waarom werken we dan nog zo hard?, in: Jasper
van der Steen & Judith van Heeswijk (red) ‘Geld speelt geen rol. Een verschuiving in waarden
van welvaart naar welzijn?’ Hiteq Centrum van innovatie, Den Haag, januari 2007, pp. 61-67.
Veenhoven, R., Maakt geld gelukkig?, 2011, In: Schabel, P., Abma, R. Klandermans, B., Meyer,
B. Teulings, C. Thomassen, J., Roes, T. Giesen, P. en van Calmhout, M. (Redactie) 'Wat
iedereen moet wetenvan de menswetenschappen: De gammacamon'. Amsterdam, 2011,
Meulenhof.
Veenhoven, R., Happiness in nations, World Database of happiness, Erasmus University
Rotterdam.
Veenhoven, R., International happiness scale interval study, World Database of Happiness,
Erasmus University Rotterdam. Geraadpleegd 20-8-2011 op
http://www.worlddatabaseofhappiness.eur.nl/scalestudy/scale_fp.htm
Wessman, A.E. & Ricks, D.F. (1966), Mood and personality, Holt, Rhinehart & Winston, New
York.
Zolatas, Economic Growth and Declining Social Welfare, 1981
40
8. BijlageResultaten per reeks
In de onderstaande tabel vindt u de meest primaire resultaten van ons onderzoek, namelijk voor alle analyses die we per reeks hebben uitgevoerd.
Allereerst wordt weergegeven welke periode de reeks omvat en op welk land ze betrekking heeft. Vervolgens wordt de coëfficiënt van de regressie van
geluk over tijd weergegeven onder het kopje van de vraagformulering waar de reeks op is gebaseerd. In de veertiende kolom vindt u de al of niet
significante verandering van geluk over tijd. Daarnaast de gemiddelde economische groei per jaar en de instabiliteit van de economische groei over de
betreffende periode. En tot slot de coëfficiënt van de regressie van geluk over GDP per capita.
Periode Land OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBWVerandering Gem. GDP- groei Instabiliteit Geluk-GDP
1981-2005 Argentina 0,026 Gestegen 1,482 0,689 0,0031981-2006 Argentina 0,039 Gestegen 1,881 0,735 0,0011975-2008 Australia -0,001 Geen 3,230 0,149 01981-2005 Australia -0,005 Geen 3,347 0,177 01981-2005 Australia -0,028 Gedaald 3,347 0,177 -0,003
1975-2008 Australia 0,011 Gestegen 3,230 0,149 0,001
1995-2010 Austria -0,028 Gedaald 2,080 0,334 -0,001
1990-2006 Austria -0,03 Gedaald 2,422 0,441 -0,0021990-1999 Austria 0,187 Gestegen 2,621 0,327 0,0181990-2000 Belarus -0,09 Gedaald -1,611 0,199 0,1781990-2000 Belarus 0,072 Gestegen -1,611 0,199 -0,1131981-2006 Belgium 0,004 Geen 2,111 0,154 01973-2010 Belgium -0,009 Gedaald 2,223 0,106 01981-1999 Belgium 0,011 Geen 2,094 0,234 0,0011975-1986 Belgium -0,054 Gedaald 1,963 0,835 -0,0041989-2008 Belgium -0,032 Gedaald 2,357 0,27 -0,0021997-2007 Bolivia 0,183 Gestegen 3,848 0,918 0,174
41
Periode Land OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBWVerandering Gem. GDP- groei Instabiliteit Geluk-GDP
1960-2007 Brasil 0,042 Gestegen 4,499 0,163 0,0381990-2006 Brasil 0,054 Gestegen 2,268 0,92 0,0241990-2006 Brasil 0,022 Gestegen 2,268 0,92 0,0011997-2007 Brasil 0,07 Gestegen 2,552 0,984 01990-2006 Bulgarije 0,029 Gestegen 0,257 0,731 -0,0081990-2006 Bulgarije 0,019 Gestegen 0,257 0,731 0,0142001-2010 Bulgarije 0,055 Gestegen 4,485 0,048 0,0091981-2000 Canada 0,01 Geen 2,739 0,174 -0,0021982-2000 Canada -0,004 Geen 2,770 0,203 01968-1977 Canada -0,009 Geen 4,330 0,053 01990-2005 Chile -0,025 Gedaald 5,895 0,382 -0,0151997-2007 Chile 0,137 Gestegen 4,241 0,674 0,0081990-2005 Chile 0,017 Gestegen 5,895 0,382 0,0071997-2007 China -0,003 Geen 9,509 0,103 0,0121990-2007 China 0,002 Geen 9,661 0,088 -0,0021990-2009 China -0,019 Gedaald 9,885 0,198 -0,0061997-2006 Colombia 0,231 Gestegen 2,441 0,906 0,0951997-2007 Costa Rica 0,164 Gestegen 4,927 0,117 0,0761962-2009 Croatia 0,023 Gestegen 1,314 0,263 0,012001-2010 Cyprus 0,046 Gestegen 3,232 0,031 0,0021973-2010 Denmark 0,014 Gestegen 1,893 0,089 0,0011972-2006 Denmark 0,01 Gestegen 2,160 0,072 0,0011981-1999 Denmark 0,003 Geen 2,436 0,081 01975-1986 Denmark -0,026 Gedaald 2,120 0,51 -0,0061962-2007 Dominican Republic 0,081 Gestegen 5,379 0,152 0,1041960-2008 Egypt -0,004 Geen 5,338 0,088 -0,0171997-2007 El Salvador 0,123 Gestegen 2,798 0,028 0,0921997-2007 Equador 0,169 Gestegen 3,283 0,453 0,0561990-1999 Estonia -0,038 Gedaald -1,444 0,744 0,0711990-2006 Estonia 0,051 Gestegen 2,136 0,323 0,0092001-2010 Estonia 0,108 Gestegen 4,997 0,088 0,0071956-2010 Finland 0,01 Gestegen 3,104 0,108 0,0021981-2005 Finland 0 Geen 2,705 0,247 0Periode Land OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBW Veranderin Gem. GDP- groei Instabiliteit Geluk-GDP
42
g1972-2006 Finland 0,01 Gestegen 2,951 0,104 0,0011981-2006 France 0,009 Gestegen 2,076 0,163 0,0011981-2007 France 0,018 Gestegen 2,081 0,147 0,0021973-2010 France 0,016 Gestegen 2,271 0,09 0,0021975-2008 France 0,031 Gestegen 2,280 0,1 0,0031975-1986 France -0,003 Geen 2,365 0,554 01997-2006 Germany 0,001 Geen 1,303 0,8 01990-2010 Germany 0,001 Geen 1,693 0,33 0,0011991-2009 Germany 0,009 Geen 1,915 0,435 0,0011981-2010 Greece -0,009 Gedaald 2,119 0,171 -0,0011997-2007 Guatamala 0,244 Gestegen 3,663 0,309 0,2721997-2007 Honduras 0,17 Gestegen 4,112 0,037 0,2341981-2006 Hungary -0,006 Geen 1,659 0,236 -0,002
1981-1999 Hungary -0,076 Gedaald 0,589 0,07 -0,051981-1999 Iceland 0,004 Geen 2,687 0,193 0,0011981-1999 Iceland -0,003 Geen 2,687 0,193 01962-2008 India 0,052 Gestegen 5,543 0,22 0,236
1990-2006 India 0,027 Gestegen 5,952 0,239 0,0671973-2010 Ireland 0,004 Geen 4,755 0,163 0
1981-2006 Ireland -0,006 Geen 5,325 0,128 01975-1986 Ireland 0,06 Gestegen 3,806 0,219 0,0161981-1999 Ireland 0,028 Gestegen 4,789 0,069 0,0031961-2007 Israel 0,038 Gestegen 5,602 0,085 0,0091981-2005 Italy 0,008 Geen 1,891 0,178 0,0011981-2006 Italy 0,015 Gestegen 1,844 0,158 0,002
1973-2010 Italy 0,021 Gestegen 2,058 0,077 0,0021975-2009 Italy 0,011 Gestegen 2,069 0,089 0,001
1975-2008 Italy 0,035 Gestegen 2,169 0,087 0,0041975-1986 Italy 0,053 Gestegen 2,848 0,188 0,0111964-2007 Japan 0,009 Gestegen 4,301 0,107 0,0011962-2008 Japan 0,023 Gestegen 4,522 0,11 0,0031978-2002 Japan -0,021 Gedaald 3,061 0,136 0
Periode Land OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBWVerandering Gem. GDP- groei Instabiliteit Geluk-GDP
43
1981-2005 Japan 0,013 Gestegen 2,632 0,241 0,0011975-2007 Japan 0,022 Gestegen 2,750 0,156 0,0021988-2005 Japan -0,01 Geen 2,152 0,624 -0,0011981-2000 Japan 0,033 Gestegen 2,916 0,137 0,0051981-2008 Korea (South) 0,059 Gestegen 6,462 0,101 0,0071980-2007 Korea (South) 0,028 Gestegen 6,510 0,096 0,0041981-2005 Korea (South) 0,035 Gestegen 6,655 0,093 0,0061981-2005 Korea (South) 0,081 Gestegen 6,994 0,093 0,0141981-2001 Korea (South) 0,017 Gestegen 7,039 0,13 0,0031990-1999 Latvia -0,068 Gedaald -3,391 0,975 0,0971990-2006 Latvia 0,049 Gestegen 1,100 0,381 0,0112001-2010 Latvia 0,026 Gestegen 4,755 0,135 0,0011990-1999 Lithuania -0,03 Gedaald -3,670 0,969 0,01211990-2006 Lithuania 0,065 Gestegen 0,788 0,339 0,0142001-2010 Lithuania 0,051 Gestegen 4,767 0,094 0,0041975-2004 Luxembourg 0,009 Gestegen 3,932 0,092 0,0011973-2010 Luxembourg 0,01 Gestegen 3,966 0,155 01975-1986 Luxembourg 0,038 Gestegen 1,796 0,703 0,0082001-2010 Malta 0,001 Geen 1,843 0,044 01981-2005 Mexico 0,045 Gestegen 2,776 0,249 0,0311981-2005 Mexico 0,017 Gestegen 2,776 0,249 0,0161975-2008 Mexico 0,03 Gestegen 3,496 0,178 0,0071975-2007 Mexico 0,014 Gestegen 3,501 0,18 0,0051996-2006 Moldavia 0,023 Gestegen 2,056 0,894 0,0141996-2006 Moldavia 0,189 Gestegen 2,056 0,651 0,2491981-2008 Netherlands 0,001 Geen 2,537 0,113 01977-2008 Netherlands -0,005 Geen 2,566 0,115 01973-2009 Netherlands 0,006 Geen 2,615 0,116 0,0011981-2006 Netherlands 0,009 Gestegen 2,463 0,107 01974-2008 Netherlands 0,009 Gestegen 2,636 0,103 0,0011975-1986 Netherlands 0,018 Geen 2,032 0,115 0,0081997-2007 Nicaragua 0,108 Gestegen 4,081 0,157 0,4021962-2008 Nigeria 0,01 Gestegen 3,929 0,726 0,003
Periode Land OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBWVerandering Gem. GDP- groei Instabiliteit Geluk-GDP
1990-2000 Nigeria 0,16 Gestegen 3,441 0,965 1,149
44
1990-2000 Nigeria 0,026 Gestegen 3,441 0,965 0,4441972-2007 Norway -0,018 Gedaald 3,409 0,106 01981-2007 Norway 0,014 Gestegen 2,976 0,141 0,0011962-2008 Panama 0,039 Gestegen 4,893 0,063 0,0361997-2007 Paraguay 0,168 Gestegen 1,485 0,672 -0,3181997-2007 Peru 0,227 Geen 3,764 0,597 0,081996-2005 Peru 0,015 Gestegen 3,544 0,997 0,0021996-2005 Peru 0,081 Gestegen 3,544 0,997 0,1451962-2007 Poland 0,029 Gestegen 2,686 0,193 0,0141990-2005 Poland 0,026 Gestegen 3,603 0,058 0,011990-2006 Poland 0,02 Gestegen 3,604 0,087 0,0061991-2000 Poland 0,028 Gestegen 3,823 0,103 0,0092001-2010 Poland 0,07 Gestegen 3,945 0,116 0,0061985-2010 Portugal -0,016 Gedaald 2,475 0,069 -0,0021990-1999 Portugal -0,011 Geen 3,215 0,169 -0,0021990-2006 Portugal 0,036 Gestegen 2,601 0,171 0,0051990-2005 Romania -0,015 Geen -0,130 0,5 0,0311990-2006 Romania -0,003 Geen 0,123 0,467 0,0091990-2003 Romania -0,018 Gedaald -1,120 0,691 -0,0031990-2005 Russia 0,046 Gestegen -0,983 0,892 0,0371990-2005 Russia 0,056 Gestegen -0,983 0,892 0,0731992-2005 Russia 0,128 Gestegen -0,839 0,981 -0,0011996-2006 Serbia -0,034 Gedaald 4,055 0,832 -0,0151996-2006 Serbia 0,047 Gestegen 4,055 0,832 0,0121962-2006 Slovenia 0,013 Gestegen 2,513 0,23 0,0042001-2010 Slovenia -0,003 Geen 3,112 0,033 01990-2005 Slovenia 0,079 Gestegen 2,371 0,23 0,011992-2006 Slovenia 0,099 Gestegen 2,513 0,173 0,0111990-1999 Slowakije -0,015 Geen 0,371 0,124 -0,0041990-2006 Slowakije 0,07 Gestegen 1,745 0,129 0,0112001-2010 Slowakije 0,123 Gestegen 4,497 0,063 0,0081983-2004 South-Africa -0,075 Gedaald 1,719 0,924 0
Periode Land OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBWVerandering Gem. GDP- groei Instabiliteit Geluk-GDP
1981-2007 South-Africa 0,03 Gestegen 2,416 0,655 0,0151981-2007 South-Africa 0,015 Gestegen 2,416 0,655 0,041
45
1983-2002 South-Africa -0,044 Gedaald 1,560 0,85 0,0591985-2010 Spain 0,011 Gestegen 2,918 0,149 0,0011981-2007 Spain 0,015 Gestegen 2,970 0,137 0,0021981-2007 Spain 0,025 Gestegen 2,970 0,137 0,0031972-2006 Sweden 0,001 Geen 2,191 0,111 01981-2006 Sweden -0,015 Gedaald 2,254 0,222 -0,0011995-2010 Sweden 0,028 Gestegen 2,570 0,265 0,0021990-2007 Switzerland 0,007 Geen 1,627 0,471 0,0011990-2007 Switzerland -0,023 Gedaald 1,627 0,471 -0,0021995-2006 Taiwan 0,002 Geen 4,867 0,416 01995-2006 Taiwan -0,038 Gedaald 4,867 0,416 -0,011990-2006 Czech 0,047 Gestegen 1,492 0,161 0,0092001-2010 Czech 0,032 Gestegen 3,356 0,053 0,0021990-2000 Turkey -0,03 Gedaald 3,643 0,401 -0,0281990-2007 Turkey -0,019 Gedaald 4,291 0,609 -0,0022001-2010 Turkey 0,08 Gestegen 3,780 0,128 0,0061996-2006 Ukraine 0,133 Gestegen 1,564 0,644 0,1311996-2006 Ukraine 0,188 Gestegen 1,564 0,644 0,1591975-2008 United Kingdom 0,001 Geen 2,283 0,081 01981-2006 United Kingdom -0,002 Geen 2,432 0,075 01981-2006 United Kingdom -0,003 Geen 2,432 0,075 01973-2010 United Kingdom 0,008 Gestegen 2,209 0,077 0,001
1997-2006 United Kingdom -0,006 Geen 2,968 0,166 0
1975-1986United Kingdom 0,023 Gestegen 1,463 0,305 0,004
1997-2007 Uruguay 0,12 Gestegen 1,891 0,572 -0,0181946-2002 USA -0,001 Geen 3,460 0,045 01957-2008 USA 0,002 Geen 3,353 0,045 0
1946-1990 USA -0,002 Geen 3,335 0,075 -0,003
1959-2007 USA 0,005 Geen 3,382 0,043 0
1959-2007 USA 0,014 Gestegen 3,177 0,043 0,001
Periode Land OHL3 OHL4 OHL5 OSL2 OSL3 OSL4 OSL5 OSL7 OSL10 OSL11 CBWVerandering Gem. GDP- groei Instabiliteit Geluk-GDP
1981-2006 USA 0,006 Geen 3,027 0,007 0
1968-2000 USA -0,002 Geen 3,214 0,016 0
46
1981-2006 USA -0,016 Gedaald 3,027 0,007 -0,0011975-2008 USA 0,008 Gestegen 2,983 0,011 0,0051973-2008 USA 0,011 Gestegen 3,135 0,012 0,0011991-2004 USA -0,011 Geen 2,978 0,008 01991-2008 USA 0,074 Gestegen 2,942 0,015 0,0051997-2007 Venezuela 0,246 Gestegen 2,676 0,552 0,033Gemiddelde 0,011 0,026 -0,025 0,011 0,096 0,064 0,002 0,006 0,015 0,007 0,028 2,886 0,304 0,025
Missende data GDP per capita: Egypt 1959, Croatia 1961-1989, Poland 1962-1984, United States 1946-1959, Finland 1956-1959, Czech 1989, Lithuania 1989,
Serbia 1995-1996, Slovenia 1962-1989, Belarus 1989, Brasil 1959.
Missende data GDP groei per jaar: United States 1946-19459, Egypte 1959-1960, Croatia 1961-1990, Poland 1961-1977, Israel 1960, Finland 1955-1960,
Czech 1989-1990, Slovenia 1961-1989, Lithuania 1989-1990, Russia 1989, Brasil 1959-1960, Belarus 1989-1990.
47