· Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht:...

29

Click here to load reader

Transcript of  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht:...

Page 1:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

HST 11: Intelligentie1. Wat verstaan mensen onder intelligentie?

Wat houdt intelligentie in? 3 componenten:1. Analytische intelligentie (school) verwijst naar abstract redeneren en de

vaardigheid om met iets om te gaan dat nog niet eerder gebeurd is.2. Praktische intelligentie (competentie in alledaagse situaties) verwijst naar

competentie in alledaagse, vertrouwde situaties.3. Sociale en emotionele intelligentie hoe goed kan een persoon omgaan met andere

mensen in uiteenlopende sociale situaties?

Daarnaast ook 3 verschillende visies over wat intelligentie isVisie 1: Intelligentie = Een aangeboren, stabiel potentieel visie die gehanteerd wordt wanneer men van iemand zegt dat hij ‘intelligent’ is, ondanks het feit dat hij gezakt is voor zijn examens impliceert dat er wel voldoende aangeboren potentieel in persoon zit, maar dit in praktijk niet tot uiting komt. Geld ook voor praktische als sociale en emotionele intelligentie. Binnen deze visie is men vooral geïnteresseerd in tests die het aangeboren potentieel kunnen meten, zodat men bij slechtere prestaties weet of ze het gevolg zijn van een gebrek aan potentieel of van een gebrek aan motivatie.

Visie 2: Intelligentie = Iets wat blijkt uit het effectieve gedrag dat de persoon vertoont (leren en inspanning) intelligentie staat niet los van de inspanningen die een persoon geleverd heeft om de aanleg tot uiting te brengen. extreme visie: iedereen begint met dezelfde aanleg en dat de verschillen in intelligentie volledig verklaard worden door verschillen in leeromgeving.

Visie 3: Intelligentie = Iets wat blijkt uit examens en tests komt duidelijk tot uiting op school. Iemand die voor loodgieter studeert wordt pas intelligent genoeg beschouwd als hij op alle examens en proeven een voldoende hoge score behaalt.

Het is dus goed om na te gaan over welke intelligentievorm men het heeft en welke visie men hanteert. Dit voorkomt misverstanden.

2. Analytische intelligentie

Volgens Resing en Drenth (2001) kan analytische intelligentie omschreven worden als: = een conglomeraat van verstandelijke vermogens om:

o Abstract, logisch en consistent te redenereno Relaties te ontdekkeno Problemen op te losseno Regels te ontdekken in schijnbaar ongeordend materiaal

Veel schoolvakken doen beroep op analytische intelligentie Speelt vooral een rol in ongekende situaties

1

Page 2:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Ontwikkeling van intelligentietests

Eerste intelligentietestsSir Francis Galton: (= neef van Charles Darwin), opende labo in Londense South Kensington Museum waar mensen zichzelf konden laten meten op aantal lichamelijke en psychische variabelen. Probeerde relatie te vinden tussen verstandelijke vermogens en vaardigheden (vb. reactiesnelheid, gevoeligheid voor stimuli en lichaamsproporties) mat het verschil tussen de hoogste en laagste toon die persoon kon waarnemen en kleinst merkbare verschil bij gewichten, kleuren en geuren dacht dat intelligentie bepaald werd door kwaliteit van de gewaarwordingen, kwaliteit van de reacties en snelheid waarmee men info kon verwerken. (pas later, bij uitvinding van correlatiecoëfficiënt : geen correlatie tussen zijn berekende maten en studieresultaten)

Andere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen een reeks van taken die kinderen van een verschillende leeftijd konden uitvoeren; uitgeprobeerd op een groep kinderen (empirisch onderbouwd)

Aanvankelijk mat men de mentale leeftijd (ML) om het intelligentieniveau van het kind te bepalen dit verwijst naar het soort vragen dat het kind kon oplossen (als 6-jarige vragen kon beantwoorden van 8-jarige ML van 8 jaar)

Later het intelligentiequotiënt of IQ-score door Wilhelm Stern gedefinieerd als ML/CL * 100.

Moderne intelligentietests:Dit werk van Binet en Simon werd ontdekt door Henry Goddard (Amerikaanse directeur van school voor zwakzinnigen). Hij vertaalde de test in het Engels.

Dit werd aangepast door Lewis Terman: veranderden taken waar nodig en berekenden prestatienormen bij 1000 kinderen en 400 volwassenen creëerden in 1916 de Stanford-Binet test werd enkele keren herzien, waarbij telkens verouderde items werden vervangen door nieuwe en test werd opnieuw genormeerd zodat mensen vergeleken konden worden met mensen van hun eigen generatie.

David Wechsler: Begon een andere veelgebruikte reeks van intelligentietests te ontwerpen.

Aanvankelijk voor volwassenen omdat de Stanford-Binet test vooral voor kinderen was.

Geen items meer per leeftijd maar per taak (omdat hij bij volwassenen zinloos was om met items van verschillende leeftijd te werken)

Verschillende subtests met gemakkelijke en moeilijke taken Onderscheid verbale intelligentie vs. performantie-intelligentie hij gebruikte groter

aantal items die geen beroep deden op taalkennis. Wegens succes: tests voor lagerschoolkinderen en kleuters. IQ berekend op basis van de positie in de leeftijdsgroep bij de normering P. 486 onderaan = Nederlandse WISC III

2

Page 3:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Tests in Nederlandstalig gebiedVoor kinderen:

o WISC-IIIo SON-R (Snijders-Oomen Niet-verbale Intelligentietest- Revisie) 2 versies, voor

kleine kinderen (2.5-7) en voor oudere kinderen (5.5-17) oorspronkelijk voor dove kinderen dus kan ook gebruikt worden voor kinderen die minder goed Nederlands beheersen. Bestaat uit 7 subtests

Voor volwassenen:o WAISo KAIT = Kaufman-test? o GIT = Groninger Intelligentietesto Raven Progressive Matrices 4 varianten met oplopende moeilijkheidsgraad.

Ontwikkeld voor leger, interessant omdat hij bestaat uit niet-verbaal materiaal en in korte tijd groepsgewijs kan worden afgenomen.

Alle tests worden in Nederland beoordeeld door Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN). Voor Vlaanderen: Commissie Psychodiagnostiek van de Belgische Federatie van Psychologen.

Kenmerken van intelligentietests

Intelligentietests zijn psychometrische testso De traditionele benadering om analytische intelligentie te meten is wat we nu de

psychometrische benadering noemen. Psychometrie ontwikkeling van objectieve meetinstrumenten of tests voor psychische kwaliteiten zoals intelligentie en persoonlijkheid.

o Intelligentietests worden geconstrueerd om individuele verschillen te meten

o Hoe weten psychologen welk taken ze in hun test moeten opnemen? werkwijze van Binet en Simon = blijvende inspiratiebron

o Een psychometrische test moet aan 3 vereisten voldoen: 1. Een goede normsteekproef2. Een hoge betrouwbaarheid3. Voldoende validiteit

De NormsteekproefBij intelligentietests: vooral intellectuele prestaties van een individu vergelijken met die van een referentiegroep van leeftijdsgenoten. men is geïnteresseerd of de persoon beter of slechter presteert dan de gemiddelde persoon van dezelfde leeftijd vergelijkingsgroep nodig: deze vergelijkingsgroep = normsteekproef

Moet representatief zijn voor de populatie. Populatie = statistisch begrip en verwijst naar volledige groep waaruit een steekproef getrokken kan worden waarheidsgetrouw beeld van de prestaties van de populatie zonder dat ze iedereen moeten testen normsteekproef van minstens 1000 personen!

Omdat de prestaties van kinderen snel toenemen: intelligentietests genormeerd per leeftijdsgroep

3

Page 4:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Door normsteekproef kan men IQ ook op andere manier uitrekenen: (want probleem met oude formule van Stern en Terman: de IQ-verschillen zijn groter voor jonge kinderen dan voor oude kinderen) Wechsler: nieuwe berekening: gebaseerd op de data van normsteekproef p. 489 de distributie van de testscores zien er bijna altijd uit als een klok klokvormige curve die de verdeling van heel wat menselijke eigenschappen en vaardigheden beschrijft wordt de normaalverdeling genoemd.

Samenstellen van goede normsteekproef = cruciaal voor goede intelligentietest probleem: te veel ‘intelligente’ proefpersonen in de normsteekproef

Normering van een intelligentietest: 15-20 jaar geldig omdat er verschuivingen optreden van generatie tot generatie.

BetrouwbaarheidResultaten moeten consistent, stabiel zijn. De consistentie van de scores noemt men de betrouwbaarheid van een test, deze wordt uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt

o De betrouwbaarheid kan op verschillende manieren berekend worden:1. Test-hertestbetrouwbaarheid een test tweemaal aanbieden met een

tussentijd van enkele weken en de correlaties berekenen tussen de scores die de personen bij de eerste testafname behaalden, en de scores die ze bij de tweede testafname behaalden.

2. Gesplitste-testbetrouwbaarheid de correlatie berekenen tussen de ene helft van de items en de andere helft van de items. Als alle items hetzelfde meten, dan moet iemand die hoog/laag scoort op de ene helft van de items, ook hoog/laag scoren op de andere helft.

3. Paralleltestbetrouwbaarheid gebruik maken van twee gelijkwaardige tests en de correlatie berekenen tussen de scores op beide tests.

2 aanvullende opmerkingen: 1. De betrouwbaarheidswaarde van een test wordt gevonden met testleiders die

opgeleid werden om de test op een gestandaardiseerde manier af te nemen alle proefleiders reageren op dezelfde manier bij elke proefpersoon. Als een minder ervaren persoon een test afneemt, dan kunnen de interventies van de testleider het resultaat beïnvloeden en komt de betrouwbaarheid van de IQ-score in gedrang. een goede betrouwbaarheid veronderstelt standaardisatie bij de testafname en objectiviteit bij het scoren van de resultaten.

2. Zelfs bij een betrouwbaarheid van 0.95 is er steeds een onzekerheidsmarge van minstens 5 IQ punten rond de verkregen score.

4

Page 5:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

ValiditeitEen test moet meten wat hij beweert te meten

Meet een intelligentietest intelligentie of meet die een ander kenmerk waarop mensen verschillen maar dat niets met intelligentie van doen heeft? Galton p. 491

Grafologie heeft dus een lage validiteit als persoonlijkheidstest. De volgende vormen van testvaliditeit worden onderscheiden:

Begripsvaliditeit (komen de resultaten overeen met de theorie?) de accuraatheid waarmee een test de psychologische processen meet die binnen een theorie gespecificeerd worden een taak zal uit een intelligentietest geweerd worden als tijdens het uitproberen van de test blijkt dat die taak beter opgelost wordt door kleine kinderen dan door oudere kinderen. Een dergelijke taak wordt niet beschouwd als een valide maat van intelligentie.

Inhoudsvaliditeit (komt de inhoud overeen met wat men wil meten?) de mate waarin de gestelde vragen representatief zijn voor het kennisdomein dat men wil meten. Inhoudsvaliditeit is van belang bij examens. p. 492 een manier om de inhoudsvaliditeit te controleren is dan ook te kijken naar de mate waarin twee of meer tests die door verschillende testpsychologen ontworpen werden en bedoeld zijn om hetzelfde te meten, met elkaar correleren.

Congruente validiteit (geven tests die door verschillende auteurs ontwikkeld werden dezelfde resultaten?) een manier om de inhoudsvaliditeit te controleren is dan ook te kijken naar de mate waarin twee of meer tests die door verschillende testpsychologen ontworpen werden en bedoeld zijn om hetzelfde te meten, met elkaar correleren. Wordt verkregen door een groep proefpersonen een aantal tests te laten afleggen en de correlaties tussen de verschillende scores te berekenen. Tellegen en Laros p. 492

Criteriumvaliditeit = maat die aangeeft hoe goed de testscores correleren met een andere maat voor de vaardigheid die men wil meten. (correleren de scores goed met een andere indicatie voor analytische intelligentie; bijv. schoolresultaten?) p. 492

Predictieve validiteit wanneer een test gebruikt wordt om toekomstig gedrag te voorspellen, dan spreekt men van predictieve validiteit. (voorspellen van een criterium in de toekomst)

De structuur van de analytische intelligentie

Welke structuur heeft de analytische intelligentie?

Factoranalyse = statistische techniek die de correlaties tussen testscores onderzoekt en aangeeft welke scores samen veranderen. een factoranalyse stelt psychologen in staat om min een patroon van intercorrelaties tussen verschillende tests taken te identificeren die op een zelfde manier opgelost worden en dus samen een groep vormen.

Een factor, zoals verbale vaardigheid, is de onderliggende hypothetische vaardigheid die ervoor zorgt dat twee subtests dezelfde resultaten opleveren.

Wat meest opvalt: alle correlaties zijn positief en tamelijk hoog, ook die tussen de verbale subtests en de performantiesubtests deze bevinding komt overeen met hypothese van Spearman : volgens hem bestaat er een algemene intelligentie, die een rol speelt bij het oplossen van alle intelligentietaken. = de g-factor. (general intelligence)

5

Page 6:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Volgens hem zal iemand die goed presteert op één taak die een beroep doet op intelligentie, ook goed presteren op alle andere taken die een beroep doen op intelligentie. Omgekeerd net hetzelfde.

Er zit dus een waarheid in de uitspraak dat iemand die intelligent is, intelligent zal zijn op alle taken waar je je hersenen bij moet gebruiken.

G-factor verklaart waarom er altijd positieve correlaties gevonden worden tussen intelligentietests en subtests, maar verklaart niet waarom de correlaties tussen subtests verschillen.

Om dit te verklaren: Spearman introduceerde: (naast de algemene intelligentie) ook nog de specifieke mentale vaardigheden (s-factoren) die een invloed hadden op prestaties bij een specifieke test.

Intelligentiemodel van SpearmanRaymond Cattell = student van Spearman : andere oplossing om correlaties tussen intelligentietests te verklaren: er bestaan volgens hem 2 algemene intelligentievormen:

1. Een vloeiende intelligentie: de vaardigheid om relaties waar te nemen bij stimuli waar men nog geen of heel weinig ervaring mee heeft steunt op het werkgeheugen en wordt best gemeten door de Raven Progressive Matrices test.

2. De gekristalliseerde intelligentie: de mentale vaardigheid om reeds aanwezige informatie uit het LTG op te roepen en is vooral nodig bij het oplossen van kennisvragen, zoals bij een woordenschattest.

Het feit dat er toch nog correlaties zijn tussen de scores op de RPM test en de scores op een woordenschattest, verklaarde hij door aan te nemen dat geen enkele test een zuivere maat is van één van de intelligenties, maar altijd in zeker mate een beroep doet op beide.

Twee tests die allebei een sterk beroep doen op de vloeiende intelligentie of die allebei een sterk beroep doen op gekristalliseerde intelligentie zullen meer met elkaar correleren dan twee tests waarvan één vooral vloeiende intelligentie meet en een ander vooral gekristalliseerde intelligentie

Omdat noch Spearman, noch Cattell een volledig bevredigende verklaring boden voor het patroon van intercorrelaties dat vastgesteld werd, stelde Vernon een derde organisatie voor, die bekendstaat als de hiërarchische theorie

= volgens deze theorie: er zijn 3 lagen van intelligentie, die samen een hiërarchie vormen. Helemaal bovenaan staat de algemene intelligentie (g), die alles beïnvloedt. Op het tweede niveau: 7 brede intelligentievormen, waartoe de vloeiende en de gekristalliseerde intelligentie behoren. Op het derde niveau staat een veelheid aan specifieke factoren die een invloed hebben op specifieke intelligentietests

Samenvattend: uit de factoranalytische studies van intelligentiescores blijkt dat: 1. De scores op alle intelligentietests positief met elkaar gecorreleerd zijn wijst erop

dat zoiets als een algemene intelligentie bestaat die de prestaties op alle test beïnvloedt

2. De correlaties toenemen naarmate twee tests gebruikmaken van meer gelijksoortige stimuli en taken. wijst erop dat naast de algemene intelligentie ook nog specifieke factoren bestaan. Dit kunnen zijn: verbaal begrip, woordvlotheid, getalrekenen,…

6

Page 7:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Volgens de hiërarchische theorie bestaat tussen de niveaus van de algemene intelligentie en de specifieke factoren nog een niveau van 7 brede intelligentievormen, waar de gekristalliseerde en de vloeiende intelligentie deel van uitmaken.

Hoe stabiel zijn IQ-scores?

De bruikbaarheid van IQ-tests bij kleine kinderen‘Vanaf welke leeftijd kun je zien of een kind het goed zal doen op school?’ ‘Hoe hoog is dus de correlatie tussen een IQ-score op jonge leeftijd en die op een volwassen leeftijd?’

Joseph Fagan (1992) : ontwierp samen met collega’s de Fagen Test of Infant Intelligence = meet de vaardigheid van jonge kinderen om iets nieuws te detecteren en te coderen. De intelligentie van een persoon komt vroeger tot uiting dan het aanvankelijke onderzoek suggereerde. Probleem: de test-hertestbetrouwbaarheid ligt laag (+0.38) waardoor de test in zijn huidige vorm niet erg bruikbaar is voor individuele diagnose.

Vermindert de intelligentie met het ouder worden?Een andere vraag: ‘veranderen de prestaties nog tijdens de volwassenheid?’ Oplossing: volwassenen van verschillende leeftijden in normsteekproef betrekken en kijken of er een samenhang bestaat tussen de leeftijd van de persoon en de testscore.

Warner Schaie: longitudinaal onderzoek men kreeg inzicht in de oorzaken van de snelle daling 2 curven

Cross-sectioneel onderzoek = hoe zien de testscores eruit als mensen van een verschillende leeftijd op hetzelfde moment getest worden?

Longitudinaal onderzoek = onderzoek waarbij een groep van mensen gedurende langere tijd gevolgd wordt en op herhaalde momenten getest worden.

Hoe komt dat de curve van het longitudinale onderzoek zo sterk verschilt van de curve van het cross-sectionele onderzoek? p. 498,499

Cohort-effect = het feit dat de tijd en de omstandigheden waarin een groep opgroeit, invloed kunnen hebben op de resultaten van een studie

Cohort = een groep van mensen die in eenzelfde periode geboren is.

Cohort-effect kan een gedeeltelijke verklaring vormen voor het feit dat de prestaties van ouderen vooral lager liggen op performantietaken. Oudere personen minder ervaring met puzzels e.d. ouderen beginnen dus met minder motivatie en zelfvertrouwen aan deze tests = 1e reden waarom verbale taken minder door de leeftijd beïnvloed worden dan prestaties op performantietaken. 2de reden: bij het ouder worden nemen de verwerkingssnelheid en de capaciteit van het werkgeheugen meer af dan het vermogen om informatie uit het LTG te halen. oudere zullen hierdoor meer problemen hebben met het snel oplossen van een nieuwe taak dan met het definiëren van vertrouwd materiaal. verklaart waarom de prestaties bij het leggen van blokpatronen en het uitvoeren van de substitutietests bij de WAIS meer afnemen bij oudere proefpersonen dan de prestaties op de woordenschattest of de algemene informatie

In termen van Cattell kan gesteld worden: de vloeiende intelligentie bij het ouder worden neemt meer af dan de gekristalliseerde intelligentie. Ouderen zullen even goed presteren als jongeren

7

Page 8:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

op taken die ze goed kennen, maar zullen meer problemen hebben wanneer ze aan een taak moeten werken die hun niet vertrouwd is, of wanneer ze een nieuw, complex probleem moeten oplossen.

Besluit = uit onderzoek met intelligentietests op verschillende leeftijden blijkt het volgende: 1. Het is vrij moeilijk om op basis van testresultaten bij jonge kinderen

voorspellingen te doen over de latere intelligentie op volwassen leeftijd2. Vanaf de late kindertijd tot aan de middenvolwassenleeftijd zijn de IQ-resultaten

vrij stabiel3. Bij het verouderen blijven sommige mentale vaardigheden stabiel of verbeteren

zelfs lichtjes tot aan de leeftijd van 60-70jaar, voor andere wordt een langzame achteruitgang vastgesteld

4. De mentale vaardigheden die stabiel blijven, doen vooral een beroep op de gekristalliseerde intelligentie, terwijl de taken die verslechteren, veeleer een beroep doen op de vloeiende intelligentie

5. Cohortverschillen spelen een belangrijke rol bij de IQ-tests en verklaren voor een groot deel de minder goede resultaten bij oudere mensen.

Evidentie voor een erfelijke component in IQ-scores

In welke mate erft een persoon zijn/haar intelligentie van de ouders en in welke mate wordt de intelligentie bepaald door de omgeving waarin de persoon verkeert?

2 evidenties: 1. Intelligentie, zoals gemeten door intelligentietests, staat niet los van de genen die

een persoon geërfd heeft2. IQ-scores worden eveneens beïnvloed door kenmerken in de omgeving.

Onderzoek bij tweelingen.o Belangrijkste bevindingen i.v.m. tweelingen is de correlatie van +0.76 tussen

eeneiige tweelingen die kort na de geboorte van elkaar gescheiden werden.

Evidentie bij adoptiekindereno Het belang van erfelijke overeenkomst: de correlatie van een adoptiekind is

hoger met de biologische ouders dan met de adoptieouders, zelfs al hebben de adoptiekinderen hun ouders niet meer gezien sinds kort na hun geboorte.

Op basis van bovenstaande bevindingen blijkt duidelijk dat er een erfelijke component is bij de intelligentie van een persoon.

Evidentie voor een milieucomponent in IQ-scores

Het moet mogelijk zijn om aan te tonen dat kinderen beter presteren wanneer ze uit een intellectueel stimulerend milieu komen dan wanneer dit niet het geval is.

Het is al langer bekend dat kinderen uit de hoogste sociaal-economische klasse gemiddeld 17 IQ-punten beter presteren dan kinderen uit de laagste sociaal-economische klasse, maar hierbij is niet duidelijk of die verschil nu toe te schrijven is aan verschillen in erfelijk materiaal dan wel aan milieu-invloeden.

8

Page 9:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Een beperkt effect van interventiestudies.Interventieprogramma’s werden in jaren 1960-1980 opgezet om beter zich te krijgen op de invloed van het milieu ‘Head start’ = bedoeld om armoedecyclus te doorbreken in achterstandswijk.

Dergelijke interventies zijn te beperkt om een blijvend effect te hebben. Enkel als een omgeving door omstandigheden blijvend verandert, ziet men een effect van milieu-invloeden.

Evidentie bij adoptiekinderen.Scenario 2 = juistere weerspiegeling van de realiteit.

Het gecombineerde effect van erfelijkheid en milieu op de intelligentie van adoptiekinderen werd magistraal aangetoond in een studie van Capron en Duyme (1989) p. 502

Het Flynn-effect.Iedereen wordt beïnvloed door omgeving dienstplichtigen Raven Progressive Matrices

James Flynn gebruikte deze data om na te gaan of mannen inderdaad generatie na generatie dommer worden. Flynn vond net het tegenovergestelde: bij elke generatie haalden de dienstplichtigen ene hogere score dan de generatie ervoor.

Deze stijging wordt het flynn-effect genoemd en kan moeilijk verklaard worden door een verandering in het genotype van de onderzochte personen, en moet dus wel aan milieuvariabelen liggen.

Zoals: veeleisender onderwijs, betere voeding, meer ervaring met het getest worden en soort tests, ..

Het Flynn-effect = één van de redenen waarom ouderen slechtere presteren dan jongeren op intelligentietests in cross-sectioneeel onderzoek.

Het belang van onderwijsBestaat er rechtstreekse evidentie voor een specifieke invloed van het onderwijs op de IQ-scores? = moeilijk te onderzoeken kwestie omdat: sterk verband tussen leeftijd en aantal jaren onderwijs dat het kind genoten heeft

Heel moeilijk om uit te maken of oudere kinderen meer vragen kunnen beantwoorden omdat ze ouder zijn dan wel omdat ze meer jaren onderwijs gekregen hebben

Cahan en Cohen ingenieuze oplossing door een kind dat geboren werd in januari te vergelijken met een kind uit dezelfde klas dat geboren werd in december, kan men het effect van de leeftijd nagaan. Door een kind dat geboren werd in december te vergelijken met een kind uit een hogere klas dat geboren werd in januari, kan men het effect van een extra jaar school nagaan. Het effect van een extra jaar school bleek zwaarder door te wegen dan effect van de leeftijd. Vooral op verbale tests.

Belang van onderwijs blijkt ook uit feit dat kinderen een lagere IQ-score behalen na vakantie dan ervoor.

9

Page 10:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Trainen voor intelligentietestsIn hoeverre zijn personen bevoordeeld die zich hebben kunnen voorbereiden op de IQ-test?Is er een soort algemene testwijsheid, waardoor iemand die bijvoorbeeld de WAIS-test aflegt een voordeel heeft als die persoon bij en latere gelegenheid een Raven Progressive Matrices test moet afleggen.

Van der Molen et al. : proef waarbij ze proefpersonen verschillende vormen van training gaven. Hieruit blijkt dat training inderdaad een effect had, maar dat dit effect afhing van de mate van overeenkomst tussen de vaardigheden die getraind werden en de vaardigheden die nodig waren voor de test.

Nederlands Instituut van Psychologen: tot 1999 trad op tegen psychologen die info gaven over intelligentietest en hierover boeken publiceerden bracht validiteit van tests in gevaar nadien toegeeflijker omdat:

1. Deze info toch te vinden is op allerhande websites2. Omdat een gebrek aan info mensen benadeelt die voor het eerst een intelligentietest

moeten afleggen

in Nederland en Vlaanderen: boek van Bloemerso Volgens potentieeltheorie van De Groot: aanvullende info halen uit intelligentietests

als men de test niet alleen afneemt, maar daarna ook oefent. o Door te kijken hoeveel training de persoon nodig heeft om een taak juist te leren

uitvoeren, krijgt men extra info over de intelligentie als potentieel om een nieuwe taak te leren. onderzoek door Resing

Schattingen van de nature-nurture bijdragen in de huidige maatschappij

Wegen beide factoren (erfelijkheid/milieu) even zwaar door? Of is één toch belangrijker?

Eerst iets anders bespreken: bijdragen van erfelijkheid en milieu sterk kunnen verschillen van samenleving tot samenleving en zelfs een paradox opleveren.Paradox : naarmate een maatschappij meer inspanningen levert om voor iedereen een zo goed en stimuleren mogelijk milieu te creëren, hoe meer het zal lijken alsof het milieu er niet toedoet en alle intelligentieverschillen tussen mensen aan erfelijkheid toe te schrijven zijn.

Nu we dit weten (hoe de bijdragen van erfelijkheid en milieu tot de intelligentie van een persoon geïnterpreteerd moeten worden) kunnen we op zoek gaan naar de schattingen van het relatieve belang van deze 2 factoren. verschillende manieren om dit te doen:

1. Kijken naar eeneiige tweelingen die apart opgevoed werden. P. 5052. Kijken naar het verschil tussen de correlatie van eeneiige tweelingen en die van twee-

eiige tweelingen. Eeneiige tweelingen hebben al hun mens-specifieke genen gemeen, twee-eiige tweelingen hebben slechts de helft met elkaar gemeen p. 506

3. De correlatie tussen adoptieouders en adoptiekinderen lager ligt wanneer de adoptiekinderen op volwassen leeftijd getest worden dan wanneer ze op schoolleeftijd getest worden.

Andersom: correlatie tussen de IQ-scores van adoptiekinderen en hun biologische verwanten neemt lichtjes toe naarmate de kinderen ouder worden: oorzaak: het gedeelde milieu in een gezin is vooral belangrijk wanneer de kinderen klein zijn. volwassenen zijn niet langer passieve ontvangers van het milieu waarin ze verkeren, maar grijpen actief in op hun milieu.

Bijdragen milieu en erfelijkheid hangen af van samenleving Momenteel ongeveer fifty-fifty

10

Page 11:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Zijn vrouwen intelligenter dan mannen?

Vrouwen werden uitgesloten van hoger onderwijs, niet alleen omdat de maatschappij dit zo wilde, maar ook omdat zij hier ‘minder geschikt voor waren’. Ondertussen: deze beweringen zijn ontkracht en is aangetoond dat geslachtsverschillen heel veel te maken hadden met milieu-invloeden en weinig met erfelijk bepaalde verschillen.

IQ-test leverden kleine bijdrage in dit debat Terman Er zijn nog altijd onderzoekers die nieuwe hypothesen voorstellen waarom mannen

gemiddeld genomen beter zouden ‘moeten’ scoren Richard Lynn De reden waarom sommige onderzoekers spreken van een biologische reden voor een

hogere intelligentie bij de man, is dat de hersenen van mannen relatief gezien groter zijn dan vrouwen. Hoe groter de hersenenmassa van een persoon, hoe meer kans op een hoger IQ

2 conclusies uit deze twee vaststellingen: 1. Ofwel ‘moeten’ mannen intelligenter zijn dan vrouwen wegens hun groter

hersenvolume2. Ofwel is de organisatie van de vrouwelijke hersenen beter geregeld dan die

van de mannen, zodat zij dezelfde prestaties behalen met een kleiner volume aan hersenmassa.

DUS: Hersenen vrouwen zijn kleiner Echter geen evidentie dat dit tot uiting komt geslachtsgebonden verschillen in IQ-scores Wel evidentie voor invloed van de omgeving (verschil tussen jongens en meisjes was

vroeger groter)

Waarom is iemand intelligent?

Waarom verschillen mensen in intelligentie? We hebben gezien dat het volume van de hersenen een factor is, maar niet de enige. Welke andere anatomische en chemische verschillen zijn er tussen de hersenen van slimme en minder slimme mensen?

Het belang van synaptsiche connecties en de myelinisatie van axonenInfo wordt in de hersenen opgeslagen en bijhouden door nieuwe synaptische connecties tussen neuronen te maken of door de sterkte van bestaande connecties te veranderen. Hierbij geldt de wet van Hebb dat de excitatorische connecties tussen twee neuronen versterken als zij herhaaldelijk samen vuren op een stimulus.

‘long-term potentiation’ = in labo: herhaaldelijk een groep neuronen tegelijk te stimuleren. Deze ingreep versterkt de synaptische verbindingen tussen deze neuronen, waardoor ze allemaal beginnen te vuren zodra één geactiveerd wordt. Deze toestand blijft uren en soms weken duren.

Dit kan verhinderd worden door een chemische stof in de hersenen te spuiten. TsienWegens het verbeterde geheugen lijkt long-term potentiation vooral een rol te spelen bij gekristalliseerde intelligentie.

Een andere factor waarvan men verwacht dat hij een rol speelt bij intelligentie is de myelinisatie van de axonen. het neuronale signaal gaat veel vlugger door een goed gemyeliniseerd axon dan door een ongemyeliniseerd axon. Volgens onderzoekers : geen toeval dat de (vloeiende) intelligentie bij mensen afneemt op het moment dat de witte materie in de hersenen (die bestaat uit gemyeliniseerde axonen) afbrokkelt. Galton/Binet.

11

Page 12:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Het belang van een goed werkgeheugenMeer belang hechten aan het manipuleren van informatie dan aan het onthouden van informatie. In dit verband spreekt men over het werkgeheugen in plaats van het KTG.

Het belang van metacognitieMetacognitie verwijst naar de kennis die een persoon heeft over het eigen cognitieve functioneren, en de kennis van de persoon over welke cognitieve processen bij een bepaalde taak gebruikt moeten worden.

Wordt gebruikt om het gedrag te plannen, te controleren en te evalueren. Sternberg was een van de eerste auteurs die op het belang van deze processen voor intelligent gedrag wees. Belang van metacognitie kan gemakkelijk aangetoond worden bij rekenoefeningen

Mensen zonder dergelijke metacognitieve vaardigheden zullen problemen hebben om goed te scoren op taken die een beroep doen op analytische intelligentie.

In de kijker: over de zin en de onzin van intelligentietests

3. Praktische intelligentieNiet alleen intelligentie als potentieel (analytische intelligentie) is interessant; ook vraag hoe goed iemand gaat zijn in een bepaalde job (bekende, praktische taken)

De theorieën van Gardner en Sternberg

Howard Gardner ging uit van de vaststelling dat sommige mensen speciale talenten hebben zonder dat dit gepaard gaat met een hoge g-score. Dit is het geval bij muzikale genieën en bij mensen met het idiot savant-syndroom : een lage algemene intelligentie, maar blinken uit in één bepaalde vaardigheid, zoals het uitvoeren van rekenkundige bewerkingen. Deze talenten lijken geen weerspiegeling te zijn van een algemene intelligentiefactor, maar eerder het gevolg van domein-specifieke vaardigheden.

Gardner ontwikkelde: theorie van de meervoudige intelligenties, om buitengewone talenten op een beperkt gebied te verklaren. Een intelligentie omvat de vaardigheden om problemen in een bepaald gebied te detecteren en op te lossen. Samen vormen deze vaardigheden de basis voor de verwerving van nieuwe kennis binnen dit gebied.

Hij onderscheidt 8 vormen van intelligentie. 3 ervan worden gemeten door een conventionele intelligentietest:

1. Linguïstische intelligentie (schrijvers, redenaars) uit zich in taalvlotheid. Belangrijk wanneer men iets moet uitleggen of beschrijven.

2. Logisch-wiskundige intelligentie (wiskunde, logici) vaardigheid in rekenen, logisch redeneren en problemen oplossen Piaget

3. Spatiale intelligentie (architecten, taxichauffeurs) omvat mogelijkheid om visuele wereld accuraat waar te nemen en percepties te transformeren op basis van de verbeelding.

Daarnaast zijn er nog 3 intelligenties die verband ouden met specifieke talenten:1. Muzikale intelligentie stelt personen in staat om toonhoogte, ritme en klankkleur te

onderscheiden2. Lichaamskinesthetische intelligentie (atleten, chirurgen) die veel afweten van

beweging en die de vaardigheid vertonen om ingewikkelde bewegingen uit te voeren. Handigheid.

12

Page 13:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

3. Naturalistische intelligentie (landbouwers, natuurwetenschappers) vaardigheid om levende en natuurlijke organismen te herkennen en te begrijpen. Patronen herkennen en op basis daarvan soorten de identificeren en met elkaar in verband brengen.

Tot slot zijn er ook nog 2 sociaal-emotionele intelligenties: 1. Interpersoonlijke intelligentie de vaardigheid om distinctieve kenmerken bij andere

personen op te merken en om gepast met anderen om te gaan. 2. Intrapersoorlijke intelligentie (haalbare doelen stellen, weten wat je kunt) kennis

over zichzelf.

Westerse maatschappij hecht te veel belang aan de eerste 3 intelligentievormen, omdat deze de kern uitmaken van het westerse schoolsysteem.

Sternberg: praktische intelligentie onderschatIQ-tests te zeer gefocust op problemen die volledig gestructureerd zijn en door iemand anders geformuleerd (staan los van alledaagse ervaringen en wekken weinig interesse op)

Vragen hebben slechts 1 juist antwoord en er is maar 1 manier om tot dit antwoord te komen. De meeste dagelijkse problemen zijn ondergestructureerd, moeten door de mensen zelf herkend worden, kunnen op verschillende manieren opgelost worden, zijn ingebed in vroegere ervaringen, en doen in hoge mate beroep op de motivatie en de persoonlijke betrokkenheid van de persoon

Veel praktische kennis is impliciet

Evidentie voor het belang van praktische intelligentie

Weddenschappen op paarden. Ceci en Liker

Barab en Plucker besluiten dat de psychometrische benadering van intelligentie te veel uitgaat van het idee dat verstand ‘in het hoofd van een persoon zit’, en dat men vergeet dat verstand in de eerste plaats gebruikt wordt om problemen in een bepaalde situatie op te lossen.

Vraagstukken voor kinderen met abstracte elementen of concrete dieren. Rekenen in de keuken en in de winkel

Tests voor praktische intelligentie

Tests voor praktische intelligentie zijn per definitie tests toegepast op situaties waarin een persoon zal terechtkomen en waarmee de persoon meestal als enige ervaring heeft.

Heel bekende tests: waarbij men een activiteit moet uitvoeren die van belang is voor de situatie waarin men later zal moeten functioneren.

Volgens Sternberg moet een praktische test over het studentenfunctioneren ook deel uitmaken van een toegangsexamen voor het hogere onderwijs. De test die door Sternberg beschreven wordt, staat bij arbeidspsychologen bekend als een situationele vragenlijst of een situationeel interview. Bij deze techniek wordt een sollicitant met hypothetische situaties geconfronteerd en moet de persoon aangeven hoe hij of zij hierop zou reageren.

Een assessment center verwijst naar een reeks van technieken waarbij potentiële kandidaten in een gestimuleerde werksituatie geplaatst worden om te zien hoe zij onder ietwat stresserende omstandigheden presteren. vb. in-basket test

13

Page 14:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Validiteit van assessment centers is niet slecht, maar toch lager dan men had gehoopt. Oorzaken: 1. Kandidaten zich anders gedragen tijdens de test dan naderhand omdat ze weten dat ze

beoordeeld worden2. De beoordelaars geconfronteerd worden met een complex geheel van gedragingen dat

ze moeten interpreteren3. De kennis en investeringen onderschat die nodig zijn voor een goed draaiend

assessment center

Caldwell et al. : overzicht van de meest voorkomende fouten die gemaakt worden door onervaren organisaties die zich aan een assessment center wagen.

1. Een slechte planning2. Een inadequate jobanalyse3. Niet goed gedefinieerde beoordelingsdimensies4. Men heeft de situatie niet voldoende voorbereid5. Gebruik van verkeerde beoordelaars6. Men heeft de kandidaat onvoldoende op de hoogte gebracht van de vereisten van de

taak.7. Men heeft vooraf onvoldoende duidelijk gemaakt hoe men de resultaten van een

assessment center zal gebruiken binnen het geheel van de beoordeling. (p. 516/517)

Voor veel onderzoekers is het moment waarop zij hun testscores met een performantiecriterium correleren, een moment van grote frustratie. P. 517

4. Sociale en emotionele intelligentie Grote interesse voor sociale en emotionele intelligentie, maar is moeilijk te meten met

een test Thorndike Daniel Goleman

Componenten van de sociaal-emotionele intelligentie

Verschillende visies: belangrijke namen: Gardner, Goleman, Bar-On en Mayer & Salovey

Op basis van een inhoudsanalyse van de verschillende visies distilleerden Petrides et al. 15 kernelementen die in verschillende modellen naar ovren komen. Deze elementen vallen uiteen in 2 grote groepen:

1. Sociale en emotionele vaardigheden Betrekking op vaardigheden. Deze hebben een grote overeenkomst met andere vaardigheden die onder de noemer intelligentie vallen

2. Sociale en emotie-gebonden persoonlijkheidstrekken Stabiele persoonlijkheidseigenschappen en vertoont een grote overeenkomst met wat door persoonlijkheidsvragenlijsten gemeten wordt.

Tot slot: sociale en emotionele intelligentie, evenals praktische intelligentie, situatiegebonden is. Volgens hen moet men ander reageren op het werk dan op een fuif of thuis. Zou kunnen situatiegebonden zijn (zoals praktische intelligentie) een ‘algemene’ test heeft dan ook geen zin.

14

Page 15:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Tests voor sociaal-emotionele intelligentie

George Washington Social Intelligence Test Handelen in sociale situaties Emoties bij anderen herkennen Geheugen voor namen en gezichten Oordelen over gedrag in sociale situaties Zin voor humor

Goede betrouwbaarheid maar beperkte validiteit (slechte criteriumvaliteit en correlatie met IQ-scores)

Huidige tests: twee filosofieën1. Meten van vaardigheden (antwoorden worden vergeleken met die van mensen die hoog

scoren; cf. tests voor praktische intelligentie) Bijv. Mayer-Slovey-Caruso Emotional Intelligence Test

Hoe goed kan men emoties percipiëren? Hoe goed kan men emoties gebruiken om het denken te bevorderen? Hoe goed begrijpt men emoties? Hoe goed kan men de eigen emoties regelen om de groei te bevorderen?

2. Meten van persoonlijkheidskarakteristieken (cf. persoonlijkheidstests; eerlijkheid is belangrijker dan kunde)

Emotional Quotient Inventory Emotional Intelligence Scale

Geen hoge correlatie tussen de twee benaderingen (+0.25) Voorspellende waarde in personeelsselectie ook kleiner dan gehoopt (STUK ONTBREEKT? P 476 – 477)

Het leren van sociale vaardigheden

Aannemelijk om te veronderstellen dat sociale en emotionele intelligentie tot stand komt door een interactie van erfelijke eigenschappen en vaardigheden die mensen leren tijdens hun leven. I

In hoeverre vaardigheideden die men centraal acht in de theorieën over sociaal-emotionele intelligentie, aangeleerd kunnen worden bij mensen die wegens hun opvoeding verkeerde gewoonten geleerd hebben of die door veranderende omstandigheden met nieuwe sociale taken geconfronteerd worden.

Één van de onderzoekers in het Nederlandstalige gebied die het meest beklemtoond heeft dat sociale vaardigheden geleerd kunne worden is Van der Molen. Volgens hem dient het oefenen in sociale vaardigheden deel uit te maken van elke opleiding die leidt to een beroep waarvoor interacties met mensen belangrijk zijn. Binnen zijn programma: wordt er een sociale situatie opgesplitst in individuele vaardigheden die een voor een geoefend worden.

Het oefenen bestond telkens uit de volgende stappen:1. Eerst de theorie de literatuur werd door trainer nader toegelicht 2. Vaardigheid werd gedemonstreerd met behulp van videobeelden3. Vaardigheid werd geoefend in kortdurende rollenspelen (opgenomen op video)4. Nabespreking: constructieve feedback

15

Page 16:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Effect: kan worden nagegaan door toeschouwers de video’s te laten beoordelen van studenten met training en van studenten zonder training.

5. Abnormale intelligentieMinder dan 2 standaarddeviaties onder het gemiddelde (IQ < 70) of meer dan 2 standaarddeviaties boven het gemiddelde (IQ > 130): zwakzinnig vs. Hoogbegaafd

Verstandelijke beperking

Wordt gedefinieerd als een analytische intelligentie beneden 70 IQ en een slecht aanpassingsvermogen. De COTAN adviseert de volgende verdeling:

o 50-69 : lichte beperkingo 35-49 : matige beperkingo 20-34 : ernstige beperkingo <20 : diepe beperking

Karakteristieken van mensen met een verstandelijke beperking Afhankelijk van de leeftijd. Kleuters en volwassenen hebben minder kans om als zwakzinnig opgemerkt te worden.

Uit zich op verschillende ontwikkelingsgebieden: Motorisch bewegen trager, probleem met fijne motoriek. Coördinatie van

bewegingen = moeilijk Leermogelijkheden (school!) leren traag en moeizaam, denken = beperkt tot concreet

denken, weinig initiatief, moeite met plannen Communicatie contact moeilijk en oppervlakkig

Oorzaken van verstandelijke beperkingBij 1/3 duidelijke oorzaak, bij anderen een reeks van risicofactoren (erfelijkheid, milieu)

Twee belangrijke chromosomale oorzaken zijn: 1. Het syndroom van Down persoon heft 3 chromosomen van 21e paar i.p.v. 2. Hebben

een opvallend uiterlijk. Kort, klein rond hoofd, korte hals (Syndroom van Down). Gaat gepaard in vele gevallen met hartafwijkingen en ademhalingsproblemen.

2. Het fragiele X-syndroom recessieve geslachtschromosoomgebonden aandoening, wat betekent dat allebei de X-chromosomen van een vrouw de afwijking moeten hebben, voordat de stoornis bij hen tot uiting komt.

komt meer voor bij mannen omdat zij slechts 1 X-chromosoom hebben (naast de Y-chromosoom) en dus zal bij hen de stoornis altijd tot uiting komen als hun X-chromosoom de afwijking vertoont. Lang gezicht, hoog voorhoofd en grote oren.

Naast genetische zijn er ook omgevingsfactoren: overmatig alcoholgebruik tijdens zwangerschap,…

Opvoedingsprogramma’s voor kinderen met een lage begaafdheidKlemtoon ligt op het aanleren van sociale vaardigheden en probleemoplossingsvaardigheden, met als doel mensen met een verstandelijke beperking te helpen om een zo zelfstandig mogelijk leven te leiden.

16

Page 17:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Discussie: kunnen mensen met een lichte zwakzinnigheid het best opgevangen worden in een speciale onderwijsvorm of in een normale onderwijsvorm? hangt grotendeels af van kwaliteit van beide vormen.

Intellectueel begaafde kinderen

Kinderen aan het hoge einde van de intelligentiedistributie zijn hoogbegaafd. Om te bepalen wie hoogbegaafd is, kan men zich baseren op een hoge IQ-score (vanaf 137) of op uizonderlijke talenten op een van de intelligenties van Gardner.

Longitudinale studies over de gevolgen van begaafdheidLewis Terman: uitvinder van Stanford-Binet test. Hij stelde zich al vroeg de vraag wat hoogbegaafde kinderen meemaakten wanneer ze opgroeiden. Andere longitudinale studie: Benbow et al.

Belangrijkste studie: Lawrence Whalley en Ian Deary ontdekten dat Schotland als enige land ter wereld een intelligentietest afgenomen had van alle 11-jarigen die nar school gingen. schat aan gegevens volgende bevindingen:

1. Mensen met een hoog IQ op 11-jarige leeftijd leven langer2. Mensen met een hoog IQ op 11-jarige leeftijd hebben een grotere levenskwaliteit op

hun oude dag3. Mensen met een hoog IS op 11-jarige leeftijd hebben meer kans om een beroep met

een hoge status uit te oefenen4. Mensen met een hoog IQ op 11-jarige leeftijd komen minder in de psychiatrie terecht5. Mannen met een hoog IQ op 11-jarige leeftijd hebben meer kans om getrouwd te zijn,

vrouwen hebben minder kans.6. Mensen met een hoog IQ op 11-jarige leeftijd zijn op het einde niet meer tevreden over

hun leven dan mensen met een laag IQ.

Al blijkt uit elk longitudinaal onderzoek dat er weinig evidentie bestaat voor de overtuiging dat mensen met een hoog IQ slechte sociale vaardigheden en een excentrieke levensstijl hebben, die hen ongelukkig maken. hoogbegaafde kinderen groeien over het algemeen uit tot goed aangepast en gelukkige volwassenen. Mogelijke denkfouten i.v.m. de mythe dat slimme kinderen op andere vlakken moeten boeten kunnen zijn dat men overdreven veel belang hecht aan gevallen van intelligente personen waarbij het verkeerd loopt, of dat men uitgaat van een soort compensatiemodel.

Hoogbegaafdheid en creativiteitBij hun zoektocht naar andere variabelen die zouden kunnen voorspellen wie een creatief genie zal worden, zijn onderzoekers een onderscheid gaan maken tussen convergent denken en divergent denken.

a) Convergent denken: treedt op bij vragen die slechts 1 juist antwoord hebben en komt in grote mate aan bod in intelligentietests.

b) Divergent denken: komt voor bij vragen waarop veel antwoorden mogelijk zijn en waarbij het de uitdaging is om zo veel mogelijk antwoorden en oplossingen te genereren. uit onderzoek: divergent denken houdt wel enig verband met creativiteit en hoogbegaafdheid, maar niet zoveel als men hoopte.

Variabele die wel steeds terugkomt: deze personen zijn gedurende lange tijd intensief met hun onderwerp bezig geweest. de onmisbaarheid van belangrijke inspanningen verklaart waarom hoogbegaafdheid gewoonlijk beperkt is tot een bepaald talent of onderwerp.

17

Page 18:  · Web viewAndere benadering door: Fransen Alfred Binet & Théophile Simon: kregen opdracht: leerlingen met leerachterstand op te sporen zodat ze bijscholing konden krijgen. Ze ontwierpen

Onderwijs voor hoogbegaafden en getalenteerdenBelangrijk punt van discussie: moet men speciaal onderwijs aanbieden aan hoogbegaafden? In praktijk worden 2 strategieën gebruikt om hoogbegaafde leerlingen een apart traject te laten volgen:

1. Het kind krijgt enerzijds extra opdrachten2. Anderzijds laat men het kind een of meer jaren overslaan

In opdracht van Nederlandse regering hebben Hoogeveen et al. en literatuuroverzicht gemaakt van de invloed van onderwijsaanpassingen voor hoogbegaafde leerlingen.

1. Eerst vaststelling: het is niet gemakkelijk om te bepalen wie wel en wie niet in aanmerking komt voor dergelijk onderwijs.

2. Een tweede vaststelling: speciaal onderwijs voor hoogbegaafden moet aansluiten bij de specifieke interesses en sterktes van de leerlingen.

3. Een derde vaststelling: aangepast onderwijs had een duidelijk effect op schoolprestaties en IQ-scores, weinig effect had op de evaluatie van het onderwijs, de leervaardigheden, de motivatie en de sociale competentie van de leerlingen, en een licht negatief effect had op het zelfbeeld van de kinderen en de mate waarin ze angst hadden voor tests en examens.

Op basis van deze 3 bevindingen besloten de auteurs

18