Sp Vt Les 2008 2009 Groepen

Post on 09-Dec-2014

1.705 views 0 download

description

Sociale Psychologie

Transcript of Sp Vt Les 2008 2009 Groepen

Sociale Psychologie

College 62008-2009

Inhoud Soc Psych college 61. Vragen?- vragen over de module/handleiding

boek/?

2. College over Individu en groep3. Oefenen SP

Tunnelexperimenten

Evacuatie in tunnel

http://adac.3m5.de/eurotest/dutch.htmlhttp://www.rijkswaterstaat.nl/rws/bwd/home/www/cgi-bin/index.cgi?site=2&doc=67

Inhoud college

1.Sociale psychologie: groepen2.Wat zijn groepen?

Minimale groepenonderzoek3.Sociale invloed4. Groepsbeslissingen5. Informatieverwerking6. Emoties Hoe gedrag en cognitie

gekoppeld zijn

1. Wat is Sociale Psychologie?• De invloed van sociale factoren op

menselijk gedrag en het functioneren van mensen in sociaal opzicht

• Gedrag van mensen in relatie tot anderen, t.o.v. groepen en in groepen

1. Wat is Sociale Psychologie?• De wetenschappelijke studie van

de manier waarop het denken, voelen en gedragen van individuen wordt beïnvloed door de daadwerkelijke, vermeende of geïmpliceerde aanwezigheid van anderen.

Verklaringsniveaus SP

• individueel/intrapersoonlijk• interpersoonlijk• (intra-)groep• intergroep

Vb. drankgebruik, agressie.

2. Minimale groepenonderzoek

• Wanneer voel je je een groep? • Wat is minimaal nodig om andere groep te

benadelen?

Indeling bv obv voorkeur voor schilderij. Men kende elkaar niet.

Dan gevraagd volgens schema punten te verdelen over deelnemers– Anonieme antwoorden– Geen punten aan zichzelf

2. Minimale groepenonderzoek

A B C D• Voor ingroup 9 8 7 7• Voor outgroup 5 2 9 7

• A = Meeste voor ingroup• B = Grootste verschil• C = Hoogste gezamenlijke opbrengst (Meest logisch)• D = Gelijkheid (Meest eerlijk)

Resultaten: Grote meerderheid A en B keuzenConclusie: Belangentegenstelling en machtstactieken

niet noodzakelijk:

Categorisatie alleen al voldoende voorwaarde voor groepsgevoel en gedrag

2. Sociale identiteitstheorie

Waarom bevoordelen mensen hun eigen ‘groep’?- Ze ontlenen positieve identiteit aan hun

groep- Er kan pas een wij-groep ontstaan als er een

verschil is met een zij-groep- Ze willen hun eigen groep als positiever zien en

zien daardoor meer negatieve eigenschappen van de outgroup en bevoordelen hun ‘eigen’ mensen

Identiteit sociaal bepaald

.

Hassan Smid

StudentMoslimVoetbalVrienden20 jaar

2. (Sociale) categorisatie

• Intra-klasse generalisatie• Tussen-klasse accentuatie

Effecten van (sociale) categorisatie • Bepaalt inhoud schema’s• Daarmee ook gedeeltelijk zelfbeeld:

sociale identiteit• Passieve vorm van sociale invloed

3. Soorten sociale invloed

Privé aanpassing

ja nee

ja conversie(acceptatie)

compliance(afgedwongeninstemming)

Publiekeaanpassing

nee anti-conformiteit

onafhanke-lijkheid

3. Normatieve beïnvloeding• Asch: lijnstukken

33% responsen, 75% deelnemers

• Milgram: gehoorzaamheid

3. Informationele beïnvloeding

- Sherif’s autokinetisch effect- Ander voorbeeld: lijstjes met

bestsellers zorgen voor meer verkoop, vaak bekeken video’s worden nog vaker bekeken e.d.

Conformeren

Conformeren = je attititudes aanpassen aan de groep

Mensen conformeren: 1. Omdat ze bij de groep willen horen

(normatieve invloed) 2. Omdat ze denken dat de groep meer

weet dan zij (informationele invloed)

3. Factoren die conformiteit beïnvloeden

• Ambiguïteit (tweestrijdigheid)• Eigen bekwaamheid• Unanimiteit meerderheid• Openbaarheid• Cohesie

FACTOREN DIE MATE VAN CONFORMITEIT BEINVLOEDEN

GROEPSFACTOREN INTRAGROEPSRELATIES STIMULUSFACTOREN PERSOONLIJKE FACTOREN

Groepsgrootte Soort van dwang Duidelijkheid/Ambivalentie Intelligentie

Unanimiteit Normen tav deviantie Consensus van belang Leeftijd

Groepsstructuur Informatieve beinvloeding Geslacht

Centraliteit communicatie Deskundigheids verhouding Autoritarianisme

Permanentie van groep Status

Cohesie Verantwoordelijkheidsgevoel

Mate van onderlinge steun Behoefte aan groepsacceptatie

Verklaarbaarheid deviantie

4. Beslissen in groepen

• aanpassing wordt zeer gewaardeerd deviantie wordt gestraft (evolutionair te verklaren)

• mensen met afwijkende meningen nemen relatief weinig spreektijd

• kan bij grote cohesie tot ‘groepsdenken’ leiden (Groupthink: Janis)

4. Groepsdenken

• Grote groepscohesie• Sterke isolatie van de groep• Hoge stress (onder druk, snel

beslissen)• Directief leiderschap: sturende

leider• Tekortschietende beslisproduceres

4. Model Groupthink

• "OORZAKEN' "SYMPTOMEN" "GEVOLGEN"   • Crisis: druk op groepsbeslissing DRANG TOT SNELLE Geen analyse

doelstellingen OVEREENSTEMMING

• Groepscohesie Conformiteitsdruk Niet zoeken alternatieven

•  Geen rationele beslisprocedure Zelfcensuur Niet afwegen alternatieven •  Gesloten leiderschapsstijl Unanimiteitsbewaking (mindguards) Niet

onderzoeken risico’s

•  Isolement groep Ogenschijnlijke overeenstemming Afsluiten voor nieuwe info

•  Complexiteit Perifere Info-verwerkingGroepspolarisatie

  • ILLUSIES EN MISPERCEPTIES• Ill. Van onkwetsbaarheid• Ill. van morele juistheid• Stereotypen over andere partij• Collectieve rationalisatie

• Defensieve beslissingsstrategie•    

SLECHTESLECHTE

• BESLUITVORMINGBESLUITVORMING

4. Polarisatie en bipolarisatie

4. GroepspolarisatieA: Risky shift

• Diffusie verantwoordelijkheid (groepseffect)

• Risk as a value (belangen)

• Leiderschapshypothese (cogn.beschikbaarheid)

B: Cautious shift• Argumentatie hypothese

(cogn.beschikbaarheid) • Social decision theory (minderheidsinvloed)

(groepseffect)

C: Polarisatie• Sociale vergelijking (ijking)

• Sociale identiteit (representativiteit)

4. Charismatisch of transformationeel leiderschap,

Freud’s visie (1923)• Uitgangseisen

– Leider heeft Narcistische persoonlijkheid– Leider heeft daardoor grote behoefte aan

zelfbevestiging– Leider heeft of verwerft bijzondere competenties in

woord en daad

• Ontwikkeling– Op grond van deze competenties verwerft leider crediet– Crediet wordt door leider gezien als steun voor

narcistische keuze– Volgers beginnen zich te identificeren met leider– Deze identificatie bevestigt narcistische keuze verder

• Gevolgen:– Door identificatie wordt wens leider als eigen wens

gevoeld– Leider wordt steeds sterker– Elke volger heeft idee van persoonlijke band met leider

4. Discontinuity effect

Tussen groepen is competitie sterker dan tussen individuen

Oorzaken: Polarisatie effecten; Diffusion of responsibility; In-group-Out-group biases en stereotypes; In-group cohesie en cooperatie; Commitment; Grotere kans op negatieve machtstactieken.

Conflict tussen 2 personen

Coalitieformatie Conflict tussen2 groepen

4. Coalitievorming• Is poging om wereld te

categoriseren in Wij-Zij• Vaak gevolg van

belangentegenstelling• Twee grondslagen voor vorming

coalities:– Overeenkomst ideeën of levenshouding

(sociologisch: de Swaan)– Zoeken eigen voordeel – (ruiltheoretisch: Mixed motive)

4. CoalitievormingStel, groep is samengesteld als: 9

(8,7,1,1)• 4 personen met samen 17 stemmen; 9 nodig voor

meerderheid;

Doel: samen zoveel mogelijk winnen, verdelen is competitief

• Minimum Resource: Kleinst mogelijke meerderheid: 8,1

– Basis: Equity theorie

• Minimum power: Minste verschil in macht: 7,1,1

– Basis: Equality

5. Dual process models of persuasion: Elaboration Likelihood Model en

Heuristic/Systematic Model

• centrale route / systematisch• perifere route / heuristisch• motivatie (bv persoonlijke relevantie,

onzekerheid) en mogelijkheid (bv cognitieve belasting)

5. Systematische verwerking

• zorgvuldige afweging van argumenten

• relateren aan reeds bestaande kennis/schema’s

• overreding is stabiel, langdurig en voorspelt gedragsverandering

5. Automaticiteit

Continuüm van systematisch via heuristisch naar automatisch (quick and dirty)

• automatisch – zonder moeite– zonder controle– zonder bewustzijn– zonder intentie

• affect, motivatie, gedrag

Innovatie

• deviantie wordt getolereerd wanneer iemand heel veel krediet heeft

• of heeft sluipende, indirecte invloed (minderheidsinvloed)

• wanneer die de groep aan weet te zetten tot systematische verwerking (vgl dual process theorieën)

6. Situatiewaarneming

Hoe gedrag en cognitie gekoppeld zijn

6. Emoties• Aard: Psychologisch proces dat zich in tijd

uitstrekt

• Functie: Organisme voorbereiden op gedrag

• Opgewekt door: Combinatie van– Persoonlijke factoren: Wensen, Doelen,

Belangen.– Situationele factoren: Mogelijkheden,

Aanwijzingen, Normen

6. Wisselwerking persoon-situatieA. Wat situatie met persoon doet:

Gedragswaarschijnlijkheid veranderen door: – Verschaffen gedrags-

(On-)Mogelijkheden – Activeren c.q. onderdrukken vaste

gedragspatronen – Persoon op idee brengen (‘Priming’)– Persoon ‘besmetten’

6. Wisselwerking persoon-situatie

B. Wat persoon met situatie doet:– Situatie beinvloeden door

bestendigen c.q. veranderen ervan– Andere situatie opzoeken– Situatie ontkennen of fout

waarnemen.

6. Oorzaken gedragsverandering• Vanuit Persoon:

– Opdoemende behoeften– Verveling/gewenning aan huidig gedrag– Angst voor consequenties huidig gedrag

• Vanuit Situatie:– Opdoemende cues– Voorbeeld anderen– Uitputting ‘hulpbronnen’ situatie

} bein-

}vloeden

} emotie

} en

} worden

} erdoor

} bein-

} vloed

6. Appraisal– MACHTSASPECTEN VAN SITUATIE

Lotscontrole - Gedragscontrole Cooperatief - Competatief Winnen - Compromis Onth.beloning - Geven straf

Machtsafstand Vertrouwen - Geen Vertr.

– BETROKKENDHEID VAN SITUATIE Involvering (betrokkenheid) Belangrijk-Onbelangrijk

– WAARDERING VAN SITUATIE Evaluatie

Gespannenheid