Post on 30-Jul-2020
1
CSW COLLEGE SOCIALE WETENSCHAPPEN
BACHELOR SOCIALE GEOGRAFIE EN PLANOLOGIE
Bachelor scriptieprojecten Sociale Geografie en Planologie
Cursus Code: FRWA 734301370Y en 734301380Y
Cursusjaar 2012/2013
Coördinator: drs. E. (Els) Beukers (e.beukers@uva.nl) Laatst bijgewerkt: 31 augustus 2012
2
Inhoudsopgave
1. Het scriptieproject ................................................................................................. 3 1.1 Wat wordt er met een bachelorscriptie bedoeld? ............................................ 3 1.2 Wat wordt er met een scriptieproject bedoeld? ............................................... 3 1.3 Leerdoelen ......................................................................................................... 4 1.4 Ingangseisen, inspanningsverplichting en eindtermen ..................................... 4 1.5 Deadlines en beoordeling .................................................................................. 5 1.6 Aansluiting op andere vakken ............................................................................ 7
2 Het scriptieonderwerp en de begeleiding ................................................................ 8 2.1 Hoe kom je aan een onderwerp? ...................................................................... 8 2.2 Het afbakenen van een onderwerp ................................................................... 9 2.3 Wat mag ik van een scriptieprojectgroep en de begeleiders verwachten? ...... 9 2.4 Zaken om af te spreken met de groep en met de begeleiders ....................... 11
3 Het onderzoeksvoorstel .......................................................................................... 12 3.1 Het onderzoeksvoorstel ................................................................................... 12 3.2 De opbouw van een onderzoeksvoorstel ........................................................ 12 3.3 Het type onderzoek, de operationalisering en de onderzoeksmethoden ...... 14 3.4 De tijdsplanning ............................................................................................... 16
4 Uitvoeren van het onderzoek ................................................................................. 18 4.1 Wat wordt er van je verwacht? ....................................................................... 18 4.2 Stortvloed aan gegevens .................................................................................. 19
5 Het schrijven van de scriptie ................................................................................... 21 5.1 Hoe ga je om met je onderzoeksmateriaal? .................................................... 21 5.2 Praktische zaken omtrent de scriptie .............................................................. 22 5.3 De eindbeoordeling ......................................................................................... 23
BIJLAGEN ......................................................................................................................... 24 Bijlage 1 Beoordelingsformulier BA Scriptie Sociale Geografie en Planologie ........... 25 Bijlage 2 Literatuur ...................................................................................................... 31 Bijlage 3 Officiële eisen omtrent de scriptie ............................................................... 32 Bijlage 4 Richtlijnen voor het maken van werkstukken en papers ............................. 34
3
1. Het scriptieproject
Het laatste studieonderdeel van de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie richt zich op het
schrijven van een scriptie. Deze scriptie wordt geschreven op basis van onderzoek dat wordt gedaan
binnen een scriptieproject. Deze handleiding gaat in op het scriptieproject.
1.1 Wat wordt er met een bachelorscriptie bedoeld?
De bachelorscriptie is een (deels) zelfstandig onderzoek dat wordt uitgevoerd door de bachelorstudent
als proeve van bekwaamheid na drie jaar studie. De bachelorscriptie kan misschien wel het beste gezien
worden als een groot paper (variërend van gemiddeld tussen de 10.000 en 20.000 woorden of 25 tot 50
pagina’s) waarin je een probleem behandelt dat aansluit bij het overkoepelende scriptiethema zoals dat
door de docenten is geformuleerd. Het heeft als doel aan te tonen dat de student zich aan het einde van
de studie een wetenschappelijke denkwijze en habitus heeft eigen gemaakt en over voldoende
schriftelijke en mondelinge vaardigheden beschikt om deze met succes te presenteren. Bovendien
verschaft de student zich met het afronden van de bachelorscriptie de mogelijkheid om tot de
masteropleiding te worden toegelaten, dan wel een beroep uit te oefenen op het gebied van de sociaal
geografische en planologische vraagstukken. De bachelorscriptie staat voor 14 studiepunten wat gelijk is
aan 376 uur studietijd.
1.2 Wat wordt er met een scriptieproject bedoeld?
Met het scriptieproject wordt het onderdeel bedoeld waarin de bachelorscriptie deels collectief en deels
zelfstandig tot stand komt. Er zijn verschillende scriptieprojectgroepen waarvoor je je aan kan melden.
Deze scriptieprojectgroepen onderscheiden zich door de nadruk op verschillende thema’s en zijn ieder
aan een andere docent, of docentenduo, gekoppeld. Voorafgaand aan het scriptieproject worden de
verschillende thema’s bekend gemaakt.
Het scriptieproject bestaat uit meerdere fases en sluit uiteindelijk af met de afronding van een
zelfstandig geschreven scriptie. De eerste fase van het scriptieproject bestaat uit een oriëntatie op de
literatuur en een probleemafbakening met betrekking tot het collectieve onderzoeksveld. Aansluitend
wordt, in onderling overleg met de docenten en de scriptieprojectgroep, een individueel
scriptieonderwerp gedefinieerd. Na de – eventueel collectieve – dataverzameling vindt de rapportage
plaats in de vorm van een individuele scriptie. Ook een mondelinge presentatie van het
onderzoeksvoorstel en de onderzoeksresultaten vormt een wezenlijk onderdeel van het scriptieproject.
4
Het gaat er bij het scriptieproject niet zozeer om allerlei nieuwe ontdekkingen te doen op
wetenschappelijk gebied, maar in eerste instantie om te laten zien dat je in staat bent – deels samen
met anderen, deels zelfstandig – een gefundeerde analyse en rapportage uit te voeren. In een aantal
moeilijke fases in dit proces zul je daarbij gezamenlijk optrekken, met name de laatste fase vergt echter
veel individuele arbeid.
Je mag er vanuit gaan dat je de bachelorscriptie schrijft voor de medestudenten van jouw
“scriptieprojectgroep” en voor andere geïnteresseerde wetenschappers op jouw vakgebied. Omdat de
doelgroep geacht wordt bekend te zijn met het vakgebied kun je ervan uitgaan dat zij op de hoogte zijn
van de vakterminologie.
1.3 Leerdoelen
- Studenten zijn in staat om begeleid een planologisch relevante probleemstelling te
ontwikkelen, die in de aangegeven periode van het scriptieonderzoek ook redelijkerwijs
empirisch onderzoekbaar is.
- Studenten zijn in staat een probleemstelling te verankeren in de wetenschappelijke literatuur.
- Men is in staat bij de probleemstelling een empirisch onderzoek te ontwerpen, waarin een
verantwoorde keuze wordt gemaakt voor de operationalisatie van de centrale begrippen, de
methoden van dataverzameling en voor een wijze van analyse.
- Studenten zijn in staat om zelfstandig empirisch onderzoek (veldwerk) te verrichten, hun
onderzoekseenheden te benaderen en verantwoordelijk om te gaan met het verkrijgen van en
de verkregen data.
- De studenten zijn in staat een rapportage te maken over het onderzoek, die aan academische
normen voldoet.
- De studenten zijn in staat in een presentatie van de opzet, aanpak en resultaten van het
onderzoek te geven.
- Studenten hebben zich een academische denkwijze en werkopvatting eigen gemaakt.
- Studenten kunnen binnen een tijdsplanning concepten aanleveren.
1.4 Ingangseisen, inspanningsverplichting en eindtermen
Alle ingangseisen voor het starten met het scriptieproject gelden voor dit vak, namelijk dat de student
bij begin van de cursus (peildatum 31 augustus 2012) tenminste de propedeuse en 60 studiepunten van
de postpropedeutische fase van het bachelorprogramma moet hebben afgerond. Sterk aan te bevelen is
natuurlijk dat alle voorgaande vakken van methoden en technieken van empirisch
sociaalwetenschappelijk en planologisch onderzoek zijn gevolgd. Voldoet een student aan het begin van
5
het vak nog niet aan de ingangseisen maar verwacht hij/zij hier wel aan te voldoen via voldoende
beoordeelde herkansingen uit augustus, dan volgt voorlopige toelating tot het vak.
Dit vak kent de volgende inspanningsverplichting (OER, artikel 1.2, 4.3, 5.3) voor het recht op deelname
aan toetsing: Aanwezigheid van 80% bij de verplichte werkcolleges en het tijdig inleveren van de
opdrachten.
NB: Studenten die door overmacht niet in staat zijn aan de inspanningsverplichting te voldoen, nemen
direct contact op met de studieadviseur. De Examencommissie zal vervolgens besluiten of de reden
aannemelijk is en een student eventueel alsnog het recht op een herkansing gunnen.
Dit vak draagt bij aan de volgende eindtermen in het OER van de bachelor opleiding Sociale geografie en
Planologie: K1, K4, K5, K7, K8, T1 t/m T5, T8, C1, C2, O1, O2.
In bijlage 3 zijn de officiële eisen voor scriptie weergegeven. De scriptie dient ook te voldoen aan de
richtlijnen voor het maken van werkstukken en papers. Deze richtlijnen zijn te vinden in bijlage 4.
1.5 Deadlines en beoordeling
Een scriptieproject kent een collectief begin en mondt uit in individuele scripties. De fase van
literatuuroriëntatie, probleemafbakening en opstellen onderzoeksvoorstel vindt op collectieve basis
plaats. Deze fase wordt afgesloten met een presentatie van de onderzoeksvoorstellen, zodat studenten
op elkaar kunnen reageren en het werk verder kunnen aanscherpen. De dataverzameling kan daarna
individueel of collectief plaatsvinden. Na de dataverzameling vindt de analyse en rapportage van de
onderzoeksresultaten plaats die door de studenten worden gepresenteerd, wederom om feedback van
medestudenten mogelijk te maken. Daarna wordt de eindversie van de scriptie geschreven. De scriptie
wordt in een individueel gesprek tussen student, begeleider en tweede lezer beoordeeld. Er komt dus
altijd een beoordelingsgesprek.
Het scriptieproject omvat één semester. Aan het begin van het semester wordt gezamenlijk met een
scriptieproject gestart en aan het eind van het semester dienen de individuele scripties te zijn afgerond
en beoordeeld. Om dat mogelijk te maken geldt een strak tijdschema voor het scriptieproject
waarbinnen alle onderdelen moeten worden afgerond.
De deadlines voor het scriptieproject en het rooster voor de bijeenkomsten worden per semester in
een apart document gepubliceerd. Deze informatie zal te vinden zijn via de online studiegids en black
board. Het rooster voor het scriptieproject is te vinden op de website van UvA roosters.
6
Oordelen docent
De docent beoordeelt het onderzoeksvoorstel. Het eindproduct van de scriptie wordt beoordeeld door
de docent en een 2e lezer.
Het onderzoeksvoorstel wordt na de eerste deadline door de docent beoordeeld met groen, oranje of
rood licht. Bij oranje licht wordt het onderzoeksvoorstel opnieuw ingeleverd en beoordeeld. Dan met
groen of rood licht.
- Groen licht betekent: Het onderzoeksvoorstel is methodologisch solide en uitvoerbaar. De
student kan aan de slag met het uitvoeren van het onderzoek.
- Oranje licht betekent: Het onderzoeksvoorstel moet worden aangepast, zodat het voorstel wel
methodologisch solide en uitvoerbaar is. De student moet de aangedragen verbeteringen
doorvoeren en het onderzoeksvoorstel opnieuw inleveren bij de docent. Het voorstel wordt
dan opnieuw beoordeeld, nu met groen of rood licht. Indien opnieuw geen groen licht wordt
behaald, dient de student uit het scriptieproject te stappen en bij het project in het volgende
semester mee te doen.
- Rood licht betekent: Het onderzoeksvoorstel is onvoldoende, onvolledig en/of de student heeft
duidelijk onvoldoende ingezet getoond. De docent heeft geen vertrouwen dat de student het
voorstel binnen de gestelde termijn op een goed niveau kan brengen. De student kan niet
langer aan het scriptieproject deelnemen en dient bij een project in het volgende semester
mee te doen. Een tweede beoordelaar wordt door de docent bij een roodlichtbesluit
betrokken.
Het eindproduct van de scriptie wordt hard copy in tweevoud ingeleverd in het postvak van de
begeleidende docent. De scriptie wordt beoordeeld door een tweede lezer en de begeleider in een
beoordelingsgesprek met de student.
De volgende probleemsituaties zouden zich kunnen voordoen:
- De scriptie is op tijd ingeleverd maar niet voldoende, te weten tussen 4,0 en 5,5. De student
krijgt de kans om een herziene versie in te leveren in de zogenaamde 'herkansingsronde' 6
weken na de beoordelingsgesprekken. Er komt 1 feedbackgesprek met de begeleider. In de
herkansingsronde wordt de scriptie opnieuw beoordeeld door de begeleider en de tweede
lezer in een beoordelingsgesprek met de student. Er geldt in principe geen beperking voor het
cijfer.
- De scriptie is op tijd ingeleverd maar niet voldoende, te weten lager dan een 4. De student
heeft geen recht op een herkansing.
- Scripties die te laat worden ingeleverd, kunnen niet beoordeeld worden in de eerste ronde
(want zowel begeleider als beoordelaar hebben geen tijd om te bekijken of het voldoende is).
7
De scriptie wordt beoordeeld in de herkansingsronde. De scriptie kan nu maximaal met een 6,5
beoordeeld worden.
Let op, na de deadline voor de herkansingsronde kunnen scripties niet meer worden ingeleverd
voor een beoordeling.
- Studenten kunnen voldoende scripties verbeteren in de herkansingsronde. Daarbij geldt dat het
cijfer voor de laatst ingeleverde versie geldig is, ook als deze lager is als het eerder gegeven
cijfer. De verbeterde versie dient binnen de herkansingstermijn te worden ingeleverd. De
student geeft duidelijk aan wat er in de scriptie verbeterd is door te werken met track changes
en een puntsgewijs overzicht te geven van de verbeteringen. Er vindt geen eindgesprek plaats.
Het cijfer wordt bepaald door de begeleider en tweede lezer samen.
NB: Studenten die door overmacht niet in staat zijn de deadline voor de bachelorscriptie te halen, nemen
direct contact op met de studieadviseur. Deze zal, in overleg met de Examen Commissie, besluiten of de
reden aannemelijk is en een eventueel later inlevermoment redelijk is.
1.6 Aansluiting op andere vakken
In het eerste blok van het semester volgen de studenten gelijktijdig met het scriptieproject twee andere
vakken, waaronder M&T 3. De opzet en inhoud van M&T 3 zal aansluiten op het scriptieproject. Het
scriptieproject is gericht op het vormen van een probleemstelling, onderzoeksvragen en verzamelen van
data, terwijl M&T3 gericht zal zijn op verschillende methoden waarmee de data geanalyseerd kan
worden.
Het scriptieproject is een op zichzelf staand vak wat onafhankelijk van de onderzoeksstage of het
literatuurvak uitgevoerd kan worden. Echter, indien gewenst kan het scriptieproject met de
onderzoeksstage, de buitenlandervaring en/of het literatuurvak gecombineerd worden waardoor
mogelijk deze vakken elkaar versterken. Studenten dienen daarvoor zelf het initiatief te nemen en een
dergelijke samenhang zelf te organiseren. Meer informatie over deze vakken is te vinden in de
studiegids.
8
2 Het scriptieonderwerp en de begeleiding Het scriptieproject begint bij het kiezen voor een van de thema’s die door de respectievelijke docenten
worden voorgesteld. Op dat moment wordt ook de voertaal van het scriptieproject bekend gemaakt. Bij
meerdere thema’s zal Engels de voertaal zijn, waardoor ook de scriptie in deze taal geschreven zal
moeten worden.
2.1 Hoe kom je aan een onderwerp?
Ieder jaar worden meerdere onderwerpen aangeboden aan de hand waarvan scriptieprojecten
plaatsvinden. De studenten worden hierover geïnformeerd voorafgaand aan het semester in,
bijvoorbeeld, een voorlichtingsbijeenkomst en op black board. De projecten zijn dusdanig breed
georiënteerd dat ze in principe toegankelijk zijn voor studenten van alle specialisatierichtingen. Binnen
deze thema’s worden meestal ook enige potentiële scriptieonderwerpen voorgesteld die een idee geven
van de diversiteit die binnen het thema aanwezig is.
Deze ideeën voor een uiteindelijk scriptieonderwerp geven enig houvast, maar zijn in beginsel vooral
bedoeld om een idee te geven van diversiteit aan mogelijke onderwerpen die in het project verscholen
liggen. De keuze voor een concreet individueel scriptieonderwerp zal zich in de eerste – gezamenlijke –
fase van het scriptieproject verder moeten uitkristalliseren. Daarbij kun je je laten inspireren door de
literatuur die in deze fase zal worden behandeld. Ook een programma op televisie, een artikel in de
krant of het bijwonen van een congres kan je helpen om het scriptieonderwerp te concretiseren. Je kunt
ook in de digitale bibliotheek van de UvA op zoek gaan naar scripties uit voorgaande jaren die je
eventueel op ideeën kunnen brengen. Ook wanneer je niet weet hoe een scriptie eruit ziet is het nuttig
om het scriptiebestand te raadplegen.
Wanneer je een idee hebt voor een onderwerp dat binnen het terrein van het scriptieproject valt, dan is
de volgende stap om je verder te gaan verdiepen in dit onderwerp en het af te bakenen tot een
werkbaar scriptievoorstel. In dit proces kun je dankbaar gebruik maken van de kennis en ervaring van je
medestudenten in de projectgroep en de begeleidende docenten. De keuzes die je moet maken zijn
legio. Een paar centrale vragen die iedereen voor zich zal moeten beantwoorden zijn onder andere: Wat
wil ik gaan onderzoeken en hoe ga ik dat aanpakken? Ga ik een literatuuronderzoek doen, of ga ik het
veld in om door middel van enquêtes, interviews of observaties gegevens te verzamelen? Over het
opstellen van het onderzoeksvoorstel van je scriptie is meer te lezen in hoofdstuk 3.
9
2.2 Het afbakenen van een onderwerp1
De omvang van het onderzoek moet zijn afgestemd op de hoeveelheid tijd die ervoor staat. Een student
moet in staat zijn om de scriptie binnen vijf maanden (14 ECTS) af te ronden. Het onderwerp dat je gaat
onderzoeken moet dus zeker niet te breed zijn, vooral niet omdat er ook veel tijd gaat zitten in de
voorbereidende fase en de presentatie na afloop. In de projectgroep zul je elkaar dus moeten helpen in
het definiëren van voldoende afgebakende scriptieonderwerpen. Het is belangrijk om je goed in te lezen
en voldoende achtergrondinformatie te verzamelen, maar veel belangrijker is dat er op een bepaald
moment keuzes worden gemaakt en knopen worden doorgehakt. “Als je een vage, brede en
dubbelzinnige probleemstelling hebt, sta je voor een inperkingsprobleem” (Aalbersberg, 1997, p.14).
Het definiëren of omschrijven van de begrippen die je in de probleemstelling gebruikt kan je helpen om
keuzen te maken.
Bijvoorbeeld: ‘Wat is de rol van bewoners bij herstructurering?’ Op deze wijze geformuleerd is de
probleemstelling erg breed. De probleemstelling is echter verder in te kaderen door te bedenken wat je
bedoelt met ‘rol’, wie je bedoelt met ‘bewoners’ en of je het hebt over ‘herstructurering’ in het
algemeen of je een aantal cases bestudeert. Wanneer je hierover hebt nagedacht dan kan dit resulteren
in een nieuwe, beter ingekaderde probleemstelling, zoals bijvoorbeeld: In hoeverre worden de
bewoners van de wijken Paddepoel en Vinkhuizen in Groningen betrokken bij de herstructurering van
hun wijk?
Ook een conceptueel schema kan je helpen bij het inperken van je onderzoek. In dit schema werk je de
relaties tussen alle begrippen uit. Op die manier kan duidelijk worden of je bijvoorbeeld maar een
bepaald deel of één bepaalde relatie uit dit schema wilt onderzoeken. Bovendien kan het je helpen om
in een volgend stadium een vragenlijst in elkaar te zetten.
Hoe meer je het onderzoeksgebied inperkt, des te beter je werkt en des te zekerder je van je zaak bent.
2.3 Wat mag ik van een scriptieprojectgroep en de begeleiders verwachten?
Het is belangrijk dat je voordat je je inschrijft bij een scriptieproject terdege bewust bent dat je je lange
tijd met dit ene onderwerp gaat bezighouden. Zorg er daarom ten minste voor dat je een grof idee hebt
waarover je een scriptie zou willen schrijven en hoe dit in het project is in te passen. Het specialisme van
de begeleiders kan een rol spelen in de keuze voor een bepaald scriptieproject, maar laat dit niet de
enige motivatie zijn waarop je je baseert. Zoek vooral naar inhoudelijke argumenten waarom jouw
1 De informatie in deze paragraaf is ontleend aan Aalbersberg (1997). Zij heeft deze informatie op haar beurt
ontleend aan M.J.A. Mirande & E. Wardenaar (1983) Scriptieproblemen Utrecht: Spectrum.
10
vakinhoudelijke interesse en vaardigheden goed tot bloei zouden kunnen komen in een bepaald
scriptieproject.
Van je medestudenten in de scriptieprojectgroep mag je verwachten dat ze allemaal een serieuze
afweging hebben gemaakt met betrekking tot het onderwerp. Het is verplicht om in de
voorbereidingsfase alle sessies bij te wonen die een gezamenlijk karakter hebben en een actieve rol te
spelen in de discussies die hier gevoerd worden. Door in groepsverband te werken kunnen veel
problematische fases die met het schrijven van een scriptie samenhangen onderling worden
bediscussieerd, hetgeen vaak tot een vruchtbare wisselwerking kan leiden.
In de begeleidingstijd (ongeveer 15 uur per student) mag je van de begeleider verwachten dat deze je
tijdens het onderzoeken en het schrijven aanwijzingen geeft, zoals bij het zoeken naar literatuur, bij het
afbakenen van het onderwerp en bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten. De belangrijkste
taak van de begeleiders is om je op weg te helpen, je te inspireren en te motiveren. Daarnaast zijn de
begeleiders degenen die het onderzoeksvoorstel moeten beoordelen op haalbaarheid en kwaliteit.
Omdat jij degene bent die de scriptie moet schrijven, is het natuurlijk altijd beter om zelf ideeën aan te
dragen en deze met je begeleider te bespreken.
Om deze taken uit te kunnen voeren zal er regelmatig overleg plaatsvinden tussen de student en de
begeleider(s). In deze gesprekken zullen becommentarieerde stukken worden besproken en kan je
vragen om advies bij bepaalde kwesties. Het is goed om je ervan bewust te zijn dat je begeleiders deze
taken alleen kunnen volbrengen als zij goed op de hoogte zijn van het onderwerp en daardoor zelf
geïnspireerd raken. Het is dus belangrijk dat je in een gesprek niet alleen de knelpunten en dilemma’s
aan je begeleiders voorlegt, maar dat je ook de leuke resultaten met je begeleiders bespreekt. Toon
altijd eigen initiatief en vraag het als dingen niet duidelijk zijn. Ga niet alleen naar je begeleiders toe als
je problemen hebt. Het is gebruikelijk af te spreken om steeds per hoofdstuk commentaar te krijgen. Dit
commentaar kan zowel over de structuur, over de inhoud als over de manier van schrijven gaan.
Zorg ervoor dat de begeleiders zich goed kunnen voorbereiden op de gesprekken. Lever daartoe de
stukken, inclusief de vorige becommentarieerde versie, op tijd in. Geef in het verbeterde stuk voor de
docenten aan wat nieuw/ verbeterd is, zodat de docenten niet het gehele stuk opnieuw hoeven te
lezen. Dit voorkomt niet alleen irritaties, maar het verzekert ook jezelf ervan dat het gesprek over de
inhoud gaat en niet over allerlei irrelevante zaken. Voor jezelf is het goed te weten dat niet al je stukken
die je tussentijds inlevert perfect in orde hoeven te zijn voordat je ze laat zien. Zorg wel dat je correcte
spelling gebruikt en dat het stuk er verzorgd uitziet. Slordigheid gaat ten koste van je begeleidingstijd en
van het leesplezier van de begeleiders.
11
Belangrijk is ook dat je jezelf goed voorbereidt op de besprekingen. Het kan handig zijn om vooraf een
aantal punten op papier te zetten waarover je het in de bespreking wilt hebben, en deze eventueel ook
vooraf bij de begeleider in te leveren. Zo kan je tijdens het gesprek voor jezelf nagaan of alle punten
besproken zijn en blijf je niet met onopgeloste kwesties zitten die ertoe kunnen bijdragen dat je
vastloopt.
Mocht je ontevreden zijn over de begeleiding dan is het belangrijk dat je dit tijdig met je begeleiders
bespreekt. Lukt het niet de problemen met je begeleiders op te lossen, ga dan eens met de coördinator
van het scriptieproject of met de studieadviseur praten. Ernstige klachten moeten volgens de algemene
procedure worden afgehandeld. Deze klachten kan je eventueel doorspelen naar de
opleidingscommissie.
2.4 Zaken om af te spreken met de groep en met de begeleiders
Maak vanaf het begin duidelijke afspraken met je onderzoeksgroep en je begeleiders en spreek
verwachtingen uit. Zorg dat je een zo nauwkeurig mogelijk idee hebt van je eigen
verantwoordelijkheden binnen de groep en zorg dat je van elkaar weet waar je mee bezig bent. Zeker
als ook de dataverzamelingsfase nog een gezamenlijk project is, is het zaak om duidelijke afspraken te
maken.
Dergelijke afspraken moet je ook maken met de begeleiders – in de rapporterende fase. Bespreek met
je begeleiders in ieder geval hoe vaak en wanneer je contact hebt om je scriptievorderingen te
bespreken, hoe de begeleiding tijdens de rapportage is geregeld en de mogelijkheid tot alternatieve
vormen van communicatie, zoals e-mail. Belangrijk is ook om af te spreken hoe lang van tevoren de
stukken ingeleverd moeten worden en in welke vorm?
12
3 Het onderzoeksvoorstel 3.1 Het onderzoeksvoorstel
Het individuele onderzoeksvoorstel is van groot belang voor het verloop van het onderzoek. In je
voorstel leg je vast welk concreet probleem je gaat onderzoeken, hoe je dit gaat doen, bij wie, op welke
manier, met welke technieken, welke vragen daarbij belangrijk zijn en wat je met het onderzoek wilt
bereiken (zie bijvoorbeeld Bryman, 2008, deel één, over het opstellen van je onderzoeksvoorstel).
Tijdens het schrijven van je onderzoeksvoorstel zal je het onderwerp steeds verder moeten inperken en
afbakenen. Een goed onderzoeksvoorstel ligt er niet in één keer, het is een proces van herformuleren
waarbij elke beslissing moet beargumenteerd moet worden. Een goede opzet van het onderzoek is een
belangrijke voorwaarde om het onderzoek binnen de gestelde tijd uit te kunnen voeren. Door het
schrijven van het onderzoeksvoorstel dwing je jezelf gestructureerd na te denken over het onderzoek.
In het onderzoeksvoorstel leg je de fundamenten van je onderzoek vast. Bedenk of de benodigde
informatie te verkrijgen is, of de informatie hanteerbaar is en of je voldoende kennis hebt om het
onderzoek uit te kunnen voeren. Is het niet te hoog gegrepen? Uit het betoog moet blijken dat je overal
aan gedacht hebt en verstandige keuzes hebt gemaakt. Bespreek je onderzoeksvoorstel binnen de
scriptieprojectgroep. Door er over te praten en te discussiëren groei je zelf steeds meer in het
onderwerp en word je gedwongen over mogelijke problemen (ook van anderen) na te denken.
Probeer ook tijdens de eerste fase van de literatuuranalyse meteen zo veel mogelijk een vertaalslag te
maken naar wat dit voor de uitwerking van jouw onderzoek kan betekenen (Bryman, 2008, hoofdstuk
4). Inlezen en het uitwerken tot een voorstel gaan hand in hand. Op deze manier beperk je ook het risico
dat je in een doolhof van informatie terechtkomt en verstrikt raakt in de informatie. Kortom: de
vertaalslag naar een werkbaar onderwerp moet snel gemaakt worden. Haal je M&T boeken uit de kast
en ga aan de slag. Praat erover in de projectgroep. Lukt het niet om de vertaalslag te maken, ook niet
met aanwijzingen vanuit de groep, stap dan snel over op een nieuw onderwerp. Neem niet teveel hooi
op je vork. In de beperkte tijd die voor de scriptie staat kan je nu eenmaal niet alles onderzoeken.
3.2 De opbouw van een onderzoeksvoorstel
In een onderzoeksvoorstel leg je vast waar de scriptie over zal gaan. Als het thema waaraan je
deelneemt de Engelse taal als voertaal kent, moet ook het onderzoeksvoorstel al in het Engels worden
geschreven. Het voorstel beslaat ongeveer 4 á 5 kantjes (+/- 2000 woorden). Hoe je onderzoeksvoorstel
er uit komt te zien hangt sterk af van je onderwerp en het soort onderzoek dat je gaat doen. De
volgende elementen horen in een onderzoeksvoorstel te staan:
13
Inleiding
In de inleiding geef je kort aan waar je scriptie over zal gaan. Je kunt het zien als het raamwerk voor de
scriptie. Uit dit gedeelte van het onderzoeksvoorstel moet duidelijk worden waarom het onderwerp
interessant of belangrijk is. Je beschrijft daarin kort de achtergrond van het scriptieonderwerp, de
maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van het onderzoek en het doel dat je met het
onderzoek voor ogen hebt. In de inleiding komt daarnaast de centrale probleemstelling aan de orde.
Bovendien kan je de lezer een leeswijzer meegeven waarin je vertelt wat je in de rest van het
onderzoeksvoorstel zal behandelen.
Probleemstelling
Het formuleren van een goede probleemstelling is van groot belang voor het verdere onderzoeksproces.
Steek hier dus veel energie in. Aan het formuleren van een probleemstelling gaat vaak een heel proces
vooraf. Je begint met een idee, maar naarmate je meer kennis vergaart over het onderwerp en er met
de groep over spreekt, wordt dat idee steeds concreter. Meestal heeft dit tot gevolg dat je de vraag
bijstelt en verder inperkt. Het is een cruciale fase van het onderzoek die in grote mate bepalend is voor
het verloop van het gehele onderzoek.
Kader
Het kader geeft het raamwerk waarbinnen je het onderzoek gaat uitvoeren. Het is niet de bedoeling dat
je allerlei verschillende en uiteenlopende theorieën en literatuur gaat behandelen, het kader moet een
duidelijke functie hebben in je betoog. Een kader kan bestaan uit een literatuuroverzicht over dat
onderwerp, een wetenschappelijk debat, een theorie of opinies. Door al vroeg aan het kader te werken
ben je op de hoogte van wat er speelt op het terrein van het door jou gekozen onderwerp en welke
factoren van belang zijn. Dit kader, dat het raamwerk is waarbinnen je onderzoek uitgevoerd moet
worden, kan je er steeds bij pakken op de momenten dat je lastige keuzes moet maken.
Onderzoeksopzet
De onderzoeksopzet is het gedeelte van het onderzoeksvoorstel waarin het uit te voeren empirische
onderzoek aan de orde komt. De probleemstelling kan hierin worden opgesplitst in een aantal
deelvragen. Hiertoe breek je de probleemstelling als het ware op in kleinere vragen waarop je antwoord
wilt krijgen voordat je de gehele probleemstelling kunt beantwoorden. Deze onderzoeksvragen kunnen,
afhankelijk van het type onderzoek, ook hypotheses zijn die je gaat toetsen. De onderzoeksopzet bevat
ook een conceptueel model. Het conceptueel model is een schematische weergave van het empirische
onderzoek, dat de relaties tussen de te onderzoeken variabelen weergeeft. Het theoretisch kader en
centrale probleemstelling (onderzoeksvraag) monden hier op een logische wijze in uit.
In de onderzoeksopzet komen verder achtereenvolgens het type onderzoek, de operationalisering en
14
onderzoeksmethode(n) aan de orde.
Hoofdstukindeling en tijdsplanning
In je scriptievoorstel neem je een (voorlopige) inhoudsopgave van je scriptie en een tijdsplanning op.
Dat is handig voor jezelf, want op deze manier blijf je er van bewust dat je met de uiteindelijk
verzamelde gegevens een gestructureerd verhaal moet schrijven. Een hoofdstukindeling kan daarbij
steeds dienen als kapstok waaraan je de verzamelde informatie op moet kunnen hangen. De opbouw
van je scriptie is afhankelijk van het onderwerp en het type onderzoek dat je gaat doen. Als het goed is
kan je de inhoudsopgave al afleiden uit de geformuleerde onderzoeksvragen.
Een voorbeeld van een ‘klassieke’ opbouw is:
- Inleiding
- Kader
- Methodologische verantwoording van het empirische onderzoek
- Presentatie en analyse van het onderzoeksmateriaal
- Conclusies en aanbevelingen
- Literatuurlijst
- Eventueel nawoord (hierin kun je bijvoorbeeld een weerspiegeling geven van onderdelen die anders
zijn verlopen dan vooraf verwacht)
- Eventueel bijlagen (hierin kunnen kaartjes, enquêtes en eventueel geschreven brieven worden
opgenomen)
3.3 Het type onderzoek, de operationalisering en de onderzoeksmethoden
Typen onderzoek2
Onderzoek is er in vele vormen. Een belangrijke keuze is daarom die voor het type onderzoek. Uiteraard
dien je gebruik te maken van de kennis en kunde die je in voorgaande methoden en technieken vakken
hebt opgedaan. Hieronder worden een aantal typen onderzoek genoemd:
1) Beschrijvend onderzoek: Bij een beschrijvend onderzoek probeer je een planologisch of sociaal
geografisch verschijnsel in al zijn/haar facetten in kaart te brengen. Onderzoeksvragen met een
beschrijvend karakter zijn de zogenaamde ‘wat’- vragen. Bij een beschrijvend onderzoek heb je vooraf
nog geen hypothese of theorie voor handen. Voorbeeld van een beschrijvend onderzoek: je wilt weten
2 Dit hoofdstuk is mede gebaseerd op Baarda & de Goede (1994). Zie ook Bryman (2008) en Yin (2009: 8) over typen onderzoek.
15
op welke doelgroep je een reclamecampagne moet richten om de invoering van een nieuwe wet,
bijvoorbeeld met betrekking tot energiebesparing in de woning, zo effectief mogelijk te laten verlopen.
2) Explorerend onderzoek: Dit is een tussenvorm tussen het beschrijvend en het toetsend onderzoek. Je
voert een explorerend onderzoek uit wanneer je wilt weten wat er aan de hand is en je dus verder gaat
dan het beschrijven alleen. Doel van dit type onderzoek is een hypothese te formuleren of te
ontwikkelen. Je begint niet blanco. Vaak heb je al ideeën over mogelijke verbanden of samenhangen of
beschik je al over enige kennis. Je wilt bijvoorbeeld weten waarom mensen een tweede woning bezitten
naast hun woning in de stad. Onderzoeksvragen met een explorerend karakter zijn veelal zogenaamde
‘waarom’ en ‘hoe komt dat’ vragen. Met explorerend onderzoek probeer je tot een theorie te komen of
hypotheses te ontwikkelen, maar bestaan deze nog niet, zoals bij toetsend onderzoek het geval is.
3) Toetsend onderzoek: Bij deze vorm van onderzoek worden één of meerdere hypotheses die je hebt
afgeleid uit de theorie getoetst. Dit type onderzoek voer je uit wanneer je een idee (theorie) hebt en wil
gaan bekijken of deze klopt. Een voorbeeld van een hypothese die je kunt toetsen is: Als
drugsverslaafden gratis methadon wordt verstrekt zal de overlast van junkies rond metrostation
Weesperplein afnemen.
Binnen deze typen onderzoek kan je verschillende methoden gebruiken om data te verzamelen.
Hieronder worden een aantal veel voorkomende methoden kort aangeduid:
- Opinie onderzoek: Bij deze vorm van onderzoek worden de meningen van verschillende partijen die
zich uitspreken voor of tegen een bepaalde ontwikkeling gepeild en hieruit worden conclusies getrokken
voor toekomstig beleid. (beschrijvend of exploratief)
- Case study: Bij een case study gaat het erom een (sociaal) systeem, een (sociaal) proces of een bepaald
geografisch gebied te beschrijven. Het aantal onderzoekseenheden kan variëren, maar is meestal niet zo
groot. Het kan gaan om een wijk, een stad, een regio, een land, een bedrijf, een persoon, maar ook om
meerdere wijken, steden, landen, etc. (Yin, 2009)
- Literatuur/bronnenonderzoek: Bij deze vorm van onderzoek verkrijg je het onderzoeksmateriaal uit
bestaande literatuur (exploratief, beschrijvend of toetsend onderzoek), zoals boeken, tijdschriften,
kranten, internet, etc.
Operationalisering
De begrippen die je in de probleemstelling gebruikt, moeten verder uitgewerkt worden in meetbare
termen, ofwel in concreet te onderzoeken variabelen. Dit om duidelijk voor ogen te krijgen wat je
precies onder een begrip verstaat en wat je precies wilt weten. Bijvoorbeeld het begrip leefbaarheid.
Om dit begrip te kunnen onderzoeken in de context van een wijk zul je iets moeten bedenken waaraan
16
je kunt aflezen hoe ‘leefbaar’ een wijk is. Daartoe is het nodig het begrip eerst goed te omschrijven. Wat
bedoel je precies met leefbaarheid? Waar heeft het betrekking op? Nadat je het begrip gedefinieerd
hebt kan je het uitwerken in meetbare termen. Dat wil zeggen, je werkt het begrip uit in een aantal
vragen. In dit geval zijn dit vragen waarmee je de leefbaarheid in een bepaalde wijk kan meten. Eén van
de criteria zou kunnen zijn om te kijken naar het criminaliteitscijfer in de wijk (natuurlijk moet dan wel
bekend zijn bij welk cijfer de criminaliteit hoog en wanneer laag is). Bedenk steeds welke gegevens
nodig zijn om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Op deze manier maak je de onderzoeksvragen
onderzoekbaar.
Deze stap brengt onvermijdelijk keuzen met zich mee ten aanzien van de variabelen, indicatoren of
aspecten die je wel en niet gaat onderzoeken. Een probleem is vaak te complex om in al zijn facetten te
onderzoeken. Beargumenteer in de scriptievoorstel steeds waarom je het onderwerp op deze manier
gaat onderzoeken en waarom niet op een andere manier. Ook op deze manier perk je het onderwerp
dus steeds verder in.
Onderzoeksmethoden
Om je onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zal je – eventueel samen met anderen – gegevens
moeten verzamelen. Er zijn veel verschillende manieren om dat te doen. Afhankelijk van je onderwerp
en het type onderzoek zal je literatuur moeten verzamelen, kranten moeten scannen, enquêtes af
moeten nemen of diepte-interviews moeten houden. Denk hierbij aan de verschillende methoden en
technieken die in de M&T colleges de revue zijn gepasseerd. Sla er eventueel nog een keer het
handboek op na. Hoe je dit materiaal gaat verzamelen, bij wie en op welke manier je dat doet en hoe je
de gegevens gaat verwerken moet je ook beschrijven in de onderzoeksopzet.
3.4 De tijdsplanning
Het scriptieproject kent een beperkte omvang en moet derhalve binnen een semester zijn afgerond. Het
is daarom belangrijk dat de onderzoeksvraag niet te ambitieus wordt gesteld en om het tijdspad zoals
die aan het begin van het project is opgesteld ook daadwerkelijk zal worden gevolgd. Hierin zullen ook
een aantal tussenmomenten zijn opgenomen waarop een bepaald onderdeel moet zijn afgerond.
Schat je tijd ruim in, maar stel wel een aantal deadlines. De ervaring leert dat de scriptie veel tijd in
beslag neemt. Houd er in je planning rekening mee dat een stuk de eerste keer nog niet goed is en dat
er nog het een en ander bijgeschaafd moet worden. Dit kost veel tijd! Bovendien ben je soms afhankelijk
van anderen wat het moeilijk maakt om binnen de tijdsplanning te blijven werken. Bouw hiertoe de
nodige speelruimte in je planning in. Mocht een bepaald onderdeel uitlopen op je planning, wees je er
dan van bewust dat je voor een ander onderdeel minder tijd over hebt. Op het moment dat je dreigt uit
17
te lopen zal je dus in overleg met je begeleiders moeten beslissen welk onderdeel je prioriteit geeft.
Probeer jezelf wel te beperken want je kan tenslotte niet alles doen, hoe leuk sommige dingen ook zijn.
Hoe goed je alles ook overdacht hebt, er zullen altijd onverwachte tegenslagen zijn. Denk hierbij aan
computers die stuk gaan, respondenten die niet mee willen werken, boeken die zijn uitgeleend, etc. Ook
tegenslagen van persoonlijke aard, zoals ziekte of relatieproblemen kunnen je tijdsplanning in gevaar
brengen. Het is dus verstandig altijd wat extra tijd te reserveren voor tegenslagen.
18
4 Uitvoeren van het onderzoek
4.1 Wat wordt er van je verwacht?
Het uitvoeren van het onderzoek bestaat uit het verzamelen van gegevens en het uitwerken van deze
gegevens tot bruikbare resultaten. Dit onderzoek kan vele vormen aannemen. Een planoloog of sociaal
geograaf kan bijvoorbeeld via enquêtes, interviews of schriftelijk onderzoek materiaal verzamelen. In
deze fase wordt met name van je verwacht dat je laat zien dat je zelfstandig of samen met anderen
gegevens kunt verzamelen, dat je tot de juiste bronnen weet door te dringen, dat je in interviews de
goede vragen kan stellen, etc. Een belangrijk onderdeel van het leerproces in deze fase is dat je ook
leert keuzen te maken met betrekking tot het onderzoek. Je zult namelijk altijd onverwachte dingen
tegenkomen. Rapporteer in deze fase je resultaten aan de projectgroep maar vooral ook aan de
docenten, zodat deze ook betrokken blijft en inzicht heeft of voldoende en de juiste gegevens worden
verzameld gezien de probleemstelling. Om de analyse van het materiaal in de volgende fase te
vereenvoudigen is het verstandig om alvast conclusies op te schrijven die uit je data naar voren komen.
Bedenk voor jezelf wat de belangrijkste conclusies/ bevindingen zijn.
Wanneer je ervoor kiest om enquêtes of interviews af te nemen is het erg belangrijk dat je goed
voorbereid het veld in gaat. Alleen dan zul je erin slagen alle benodigde informatie uit je respondenten
te trekken. Raadpleeg voordat je het veld in gaat een boek over interviewtechnieken of veldwerk.
Gebruik daarnaast ook de ervaringen uit je studie rondom het afnemen van interviews en wat je geleerd
heb in de interviewtraining en M&T.
Het is belangrijk om alles wat je doet goed te overdenken, maar wacht niet te lang en durf beslissingen
te nemen. Sommige inzichten ontstaan pas wanneer je ergens mee bezig bent. Het is verstandig om het
materiaal dat je verzameld hebt direct uit te werken en te interpreteren. Dit maakt het mogelijk om,
reagerend op de onverwachte gebeurtenissen of uitkomsten, tussentijds je onderzoek nog wat bij te
stellen en eventueel onderdelen toe te voegen of juist te schrappen. Houd steeds precies bij met wie je
hebt gesproken en wanneer. Gebruik je onderzoeksvoorstel daarbij steeds als leidraad, maar wees niet
bang om zo nodig ook hierin aanpassingen aan te brengen. Het is goed om dit soort belangrijke
beslissingen te overleggen met de begeleiders. Ter versterking van je onderzoeksmateriaal, enquêtes,
interviews en observaties helpt het om foto’s te maken, voor zover het onderwerp dit toelaat natuurlijk,
van de belangrijkste dingen die je onderzoekt. Foto’s kunnen het onderzoeksmateriaal voor de lezer
verlevendigen, beter begrijpbaar maken en ook aantonen dat het waar is wat jij concludeert. Let wel op
dat je niet teveel foto’s maakt, of foto’s maakt van minder relevante zaken.
19
Het is belangrijk om er rekening mee te houden dat de uitwerking van je enquêtes, interviews, of
observaties veel tijd kost. Een uur interviewmateriaal kost je minstens drie uur verwerkingstijd. Bedenk
van tevoren ook goed op welke manier je de gegevens gaat verwerken, bijvoorbeeld het programma
Atlas ti. Dit kost ook veel tijd, maar nog meer wanneer je achteraf pas gaat bedenken hoe je dat gaat
aanpakken.
Laat de docent alle informatie zien die je verzameld. Dat wil zeggen de uitgewerkte interviews (al dan
niet in transcripts), de ingevulde enquêtes, checklists, observatieschema’s en dergelijke. Je laat daarmee
zien dat je het empirische materiaal daadwerkelijk hebt verzameld en maakt daarmee je onderzoek
transparant en herhaalbaarheid. Nota bene, uitgewerkte interviews hoeven niet in de scriptie te worden
opgenomen.
Soms wordt vertrouwelijke informatie aan je verteld. Ga hier dan ook op deze wijze mee om. Maak hier
voor jezelf een aantekening van om te verzekeren dat je er ook daadwerkelijk zorgvuldig mee omgaat.
Persoonsgegevens worden in principe anoniem verwerkt.
Het onderzoek moet je vooral zien als een leerproces waarbinnen je fouten mag maken. Zoek wel naar
creatieve oplossingen om mogelijke problemen op te lossen. Er wordt niet van je verwacht dat je met
een baanbrekende oplossing komt voor een probleem, daarvoor is het onderzoek waarschijnlijk te klein.
Stel niet te hoge eisen aan de uitkomsten, maar zorg er wel voor dat je voldoende gegevens en/of
internationale literatuur verzamelt om een bachelor scriptie te kunnen schrijven. Vraag hierbij
regelmatig advies aan de begeleiders.
4.2 Stortvloed aan gegevens
Wanneer je bezig bent met onderzoek komt er waarschijnlijk een overvloed aan interessante informatie
op je af. Vaak verzamel je – of verzamelen jullie – meer informatie dan je voor het onderzoek nodig
hebt. Pas hiermee goed op. Waarschijnlijk is een deel van deze informatie ook erg interessant en zal de
verleiding groot zijn om dit ook op te nemen in je scriptie. Doe dit niet, maar blijf bij je
onderzoeksvoorstel. Uitweiding zal alleen maar ten koste gaan van de structuur van je scriptie.
Bedenk bij de dataverzameling en de analyse steeds waarom je iets doet, of je de resultaten kan
gebruiken en hoe je ze in je rapportage wilt gebruiken. Gebruik hierbij als leidraad de inhoudsopgave en
natuurlijk de probleemstelling van je scriptie. Probeer de overbodige informatie meteen te scheiden van
het materiaal dat je echt nodig hebt om de probleemstelling te kunnen beantwoorden. Leg het ver weg
zodat je niet in de verleiding komt om het er toch bij te halen. Wanneer je teveel informatie hebt, wordt
20
het moeilijk om diepgang in de scriptie te krijgen en nog moeilijker om de structuur van je scriptie aan te
houden.
Houd gedurende het onderzoek je tijdsplanning goed in de gaten en laat je niet verleiden om steeds
maar meer gegevens te verzamelen. Een scriptie is namelijk nooit af, de tijd die je ervoor hebt is echter
wel beperkt. Blijf je ervan bewust dat onderzoeksgegevens een middel zijn om een antwoord te vinden
op je probleemstelling, geen doel op zich.
21
5 Het schrijven van de scriptie 5.1 Hoe ga je om met je onderzoeksmateriaal?
Het rapporteren van het onderzoeksmateriaal blijkt niet voor iedereen even eenvoudig te zijn. De één is
een geboren schrijver, de ander kost het veel meer moeite om een helder verhaal op papier te krijgen.
Meestal weet je van jezelf wel hoe het schrijven je afgaat. Zorg in ieder geval dat je voldoende tijd
uittrekt voor het schrijven van de scriptie. Houd er rekening mee dat je stukken niet meteen de eerste
keer al worden goedgekeurd, maar dat je de stukken een aantal keren zal moeten herzien voordat er
goede versies liggen.
Het schrijven van de scriptie begint in principe niet pas op het moment dat al het materiaal is verzameld.
In de tussentijd heb je al een aantal hoofdstukken kunnen schrijven, namelijk je kaderstellende
hoofdstukken, waarin je de literatuur hebt verkend, en het hoofdstuk met het onderzoeksvoorstel,
waarin je de opzet van het onderzoek weergeeft en de gemaakte keuzes toelicht.
Zorg dat je het materiaal dat je hebt verzameld zorgvuldig ordent. Op deze manier maak je het voor
jezelf makkelijk om het materiaal snel terug te vinden en voorkom je foutieve uitspraken in je
rapportage. Maak bijvoorbeeld per onderzoeksgebied stapeltjes met enquêtes of maak stapeltjes met
literatuur. Eventueel kan je zelfs je informatie per hoofdstuk scheiden. Als je bijvoorbeeld de meningen
gaat peilen van instellingen voor en tegen een luchthaven in zee, maak dan twee stapels: één voor de
voorstanders en één voor de tegenstanders. Probeer daarbij de informatie die je niet nodig hebt meteen
te scheiden van de bruikbare informatie. Wil je citaten uit je onderzoek gebruiken in je rapportage, zoek
dan die citaten uit die je helpen bij de beantwoording van je probleemstelling en je deelvragen. Een leuk
citaat dat verder geen betrekking heeft op het probleem heeft weinig toegevoegde waarde in het
verhaal. Let er op dat je alle bronnen vermeldt. Wanneer je citeert of een auteur aanhaalt laat je altijd
zien wat van de ander is en waar je het vandaan hebt gehaald. De regels omtrent bronvermelding staan
vermeld in Bijlage 4.
Noteer altijd meteen je bronnen. Dit maakt het eenvoudig voor jezelf om later bepaalde boeken,
artikelen of nota’s terug te vinden, mocht je ze nogmaals nodig hebben. Bovendien voorkom je zo dat
bronvermeldingen ontbreken voor je literatuurlijst. Maak in je verhaal veelvuldig gebruik van
bronvermeldingen. “Uitspraken, citaten en dergelijke moeten in principe controleerbaar zijn voor de
lezer. Hoe preciezer hoe beter. De bibliografie dient uitsluitend die bronnen te bevatten waar de
bronvermeldingen in de tekst (en onder tabellen en figuren) naar verwijzen (Aalbersberg, 1997, p.29).
Een softwareprogramma als Refworks kan zeer behulpzaam zijn in het geordend houden van de
literatuurverwijzingen en de bibliografie.
22
5.2 Praktische zaken omtrent de scriptie
Wat er in je scriptie moet komen te staan is afhankelijk van je onderwerp, het theoretisch kader, de
probleemstelling en de gebruikte onderzoeksmethode. Er zijn verschillende manieren om je scriptie op
te bouwen, er bestaat niet één manier die de juiste is. Doe wat jou het beste lijkt voor het onderwerp
dat jij hebt onderzocht en overleg daarover met je begeleiders.
Het is belangrijk dat je het verhaal logisch opbouwt. Breng een duidelijke structuur aan zodat de lezer
het betoog goed kan volgen. Structuur voor de lezer breng je aan door in de inleiding steeds kort op te
schrijven waar een bepaald hoofdstuk over zal gaan en door duidelijke verwijzingen binnen het verhaal
aan te brengen. Laat de lezer aan de hand meelopen met jouw gedachten. Vanuit deze achterliggende
structuur werk je door naar de probleemstelling.
De structuur vind je terug in de hoofdstukindeling. Een goede methode is om bij iedere paragraaf kort,
in één zin, uit te schrijven wat er in die paragraaf moet komen te staan. Vanuit deze steekwoorden
bouw je vervolgens de paragraaf op. Probeer alleen die gegevens te gebruiken die je nodig hebt om de
probleemstelling te kunnen beantwoorden. Sla hiervoor ook steeds terug naar je onderzoeksvoorstel.
Vraag je steeds af waarom je iets schrijft en wat het geschrevene bijdraagt aan het beantwoorden van je
probleemstelling.
Probeer tijdens het schrijven verbanden te leggen, geef nieuwe verbanden aan en ontwikkel waar
mogelijk ook nieuwe visies op problemen. Houd je daarbij, hoe moeilijk dat soms ook is, aan je eigen
structuur. Zo voorkom je dat de lezer de draad kwijt raakt. Probeer verder kritisch te schrijven. Vraag je
steeds af of het klopt wat jij beweert en of het klopt wat een andere schrijver beweert. Een goede
scriptie kenmerkt zich door een goede samenhang tussen de verschillende hoofdstukken, een goede
verdeling in hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen.
Omvang
De omvang van de scriptie bedraagt 25-50 pagina’s. Bij een gemiddelde bladspiegel met 400 woorden
betekent dit dat de scriptie bestaat uit 10.000 á 20.000 woorden (exclusief bibliografie en eventuele
bijlagen). Nog altijd worden er scripties ingeleverd die veel groter zijn dan het voorgeschreven aantal
pagina’s/woorden. Dit betekent niet dat deze scripties ook per definitie beter zijn. Een kleine, bondige
scriptie met een goede structuur kan veel beter leesbaar zijn dan een lange scriptie met veel onnodige
uitweidingen. Probeer niet over het maximum aantal bladzijdes te gaan, behalve wanneer je dit goed
kan motiveren. Houd in gedachten dat je geen proefschrift aan het schrijven bent, maar een scriptie op
bachelorsniveau.
23
Schrijfproblemen
Het schrijven van een scriptie is niet altijd even makkelijk. Veel studenten vinden het moeilijk om een
helder en goed gestructureerd stuk te schrijven. Wanneer je van je zelf weet dat je niet goed bent in
schrijven of onzeker bent over je kwaliteiten is het aan te raden om een cursus (scriptie-)schrijven te
volgen, of een boek te lezen over het schrijven van een scriptie. In bijlage 2 staat een aantal suggesties
voor boeken en cursussen over (scriptie-) schrijven.
Sommige schrijfproblemen zijn het gevolg van de hoge eisen die studenten aan de scriptie stellen. Veel
studenten willen hun bacheloropleiding afsluiten met een scriptie die daadwerkelijk een probleem helpt
op te lossen of die nieuwe inzichten geeft in een bepaald verschijnsel. Bovendien staat een goede
scriptie goed bij een sollicitatie. Deze ambities werken vaak erg motiverend, maar als je te hoge eisen
stelt aan jezelf werkt dat vaak erg frustrerend.
5.3 De eindbeoordeling
Als je scriptie af is dan wordt deze gelezen door jouw begeleider en een tweede beoordelaar.
De beoordeling van het scriptieproject wordt gedaan op basis van het eindproduct en het gesprek. De
beoordeling vindt dus plaats op het eind van het eindgesprek. Tijdens dit eindgesprek, dat ongeveer een
half uur duurt, stelt de tweede lezer vragen over je scriptie. In dit gesprek moet je je scriptie dus
verdedigen. Het eindgesprek kan een desillusie zijn. Houd er rekening mee dat de lof kort zal zijn en de
kritiek lang. De zwaarte van de kritiek is echter niet indicatief voor je eindcijfer. Vragen zullen met name
betrekking hebben op bepaalde keuzes die je in je onderzoek hebt gemaakt en bepaalde uitspraken die
je in je scriptie doet. Na het schrijven van de scriptie ben jij de expert in het onderwerp. Ga er dus vanuit
dat je de vragen gewoon kan beantwoorden en dat je met jouw kennis van het onderwerp kan
overtuigen. Probeer wel voorafgaand aan het gesprek te bedenken op welke punten je kritiek kan
verwachten, zodat je een weerwoord kan voorbereiden. Het eindgesprek is een besloten zitting. Na
afloop krijg je een beoordelingsformulier met daarop een gedifferentieerde beoordeling.
De scriptie wordt beoordeeld op basis van een aantal criteria. Deze staan genoemd in bijlage 1. Door
deze criteria voor jezelf te bekijken kun je een idee vormen waaraan het eindproduct ongeveer moet
voldoen.
24
BIJLAGEN
25
Bijlage 1 Beoordelingsformulier BA Scriptie Sociale
Geografie en Planologie Naam student: Studentnummer:
Opleiding/Specialisatie:
Datum:
Titel scriptie:
Cijfer:
Dit formulier is ingevuld door: Naam begeleider: Handtekening:
Naam medebeoordelaar: Handtekening:
1. Inhoudelijk-theoretisch 1 2 3 4 5
A. Is de probleemstelling duidelijk gedefinieerd, voldoende afgebakend en systematisch uitgewerkt?
B. Zijn wetenschappelijke inzichten in voldoende mate en op correcte wijze gebruikt?
2. Methodisch-technisch 1 2 3 4 5
A. Is er gebruik gemaakt van relevante en toereikende empirische gegevens (statistische gegevens, interviews, enquêtegegevens, beleidsstukken, GIS-data enz.)?
B. Zijn de gebruikte analysemethoden geschikt en worden ze op de juiste manier toegepast? C. Wordt de keuze van de gebruikte gegevens en analysemethoden voldoende onderbouwd?
3. Argumentatie 1 2 3 4 5
A. Zijn de stappen in het betoog logisch, verantwoord en controleerbaar? B. Hebben de conclusies betrekking op het probleem en zijn ze verbonden met de theorie? C. Indien van toepassing: zijn er relevante en onderbouwde aanbevelingen voor beleid en/of
onderzoek geformuleerd?
4. Weergave 1 2 3 4 5
A. Is de scriptie logisch opgebouwd? B. Wordt de empirie op correcte wijze geïllustreerd aan de hand van tabellen, figuren, kaarten
en citaten? C. Is zorgvuldig gerefereerd aan de gebruikte informatiebronnen? D. Is gebruik gemaakt van heldere formuleringen, grammaticaal correcte zinnen en een
correcte spelling? E. Ziet de scriptie er verzorgd uit?
26
5. Proces 1 2 3 4 5 A. Heeft de student zich zelfstandig getoond bij de opzet en de uitvoering van het onderzoek? B. Heeft de student zich reflectief opgesteld tijdens het scriptieproces? C. Is de student in staat het eigen werk te verdedigen?
6. Zwakke/sterke punten
Krachtens artikel 7.61 WHW kan tegen deze beslissing van een examencommissie of examinator binnen 30 dagen na de dag waarop de beslissing is toegezonden, beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor de Examens, Spui 21, 1012 WX Amsterdam.
27
Toelichting invullen beoordelingsformulieren Minimumeis Scripties die niet voldoen aan de Richtlijnen voor het maken van werkstukken en papers (grammaticaal correct, volledige en juiste bronvermelding, etc), worden niet geaccepteerd. Voor het bepalen van het eindcijfer wegen de scores op de in het beoordelingsformulier onderscheiden categorieën niet even zwaar. Over het algemeen zal aan de categorieën 1 (inhoudelijk-theoretisch) en 2 (methodisch-technisch) een belangrijker gewicht worden toegekend en zal de waardering ervan met een 1 of 2 leiden tot een onvoldoende beoordeling. Het gewicht dat aan de categorieën wordt gegeven kan evenwel variëren, afhankelijk van de aard van de scriptie. Onderscheid master/bachelor De masterscriptie is in zijn algemeenheid van een hoger niveau dan de bachelor scriptie. Zo zijn bijvoorbeeld de vraagstellingen van de masterscripties veelal ingewikkelder en vaak abstracter. De masterscriptie is altijd ingebed in internationale literatuur, terwijl dat bij de bachelor scriptie niet altijd het geval hoeft te zijn. Studenten maken bij het vervaardigen van een masterscriptie gebruik van meer geavanceerde methoden en technieken dan voor de bachelor verlangd wordt. Er wordt tijdens de masterfase een zelfstandiger opstelling van de student verwacht in het gehele scriptieproces, dan bij het maken van een bachelorscriptie. Het begeleidingstraject voor de scripties is hierop ook afgestemd. Aanvulling De grote letters hebben betrekking op de punten per onderwerp. Het cijfer achter de letter is de beoordeling op een schaal van 1-5 (1: onvoldoende; 5: uitstekend).
28
Bachelorscriptie Vraag 1: Inhoudelijk-theoretisch
A. Is de probleemstelling duidelijk gedefinieerd, voldoende afgebakend en systematisch uitgewerkt?
B. Zijn wetenschappelijke inzichten in voldoende mate en op correcte wijze gebruikt? A1. Geen duidelijk (theoretisch of empirisch) probleem, geen eenduidig probleem, deelvragen dragen niet bij aan beantwoording probleemstelling. A3. Duidelijk (theoretisch of empirisch) probleem, eenduidig probleem, deelvragen dragen bij aan beantwoording probleemstelling en bieden structuur aan het onderzoek en verslaglegging. Uitwerking van de probleemstelling ligt in het verlengde van bestaand onderzoek of is in sterke mate aangereikt door docent of stageinstantie. A5. Als A3 waarbij originaliteit en creativiteit aan de dag is gelegd bij het uitwerken van de probleemstelling. Dit kan blijken door het combineren van verschillende wetenschappelijke invalshoeken of het met elkaar in verband brengen van uiteenlopende maatschappelijke terreinen. Onderzoek en rapportage sterk gefocust op beantwoording deelvragen (geen onnodige ballast). Reflectie achteraf op aanpak. B1. Wetenschappelijke literatuurreferenties ontbreken nagenoeg. Wetenschappelijke literatuur wordt onvoldoende gebruikt om probleemstelling te onderbouwen of de centrale begrippen te definiëren. B3. Wetenschappelijke literatuurreferenties zijn in voldoende mate aanwezig en er is systematisch gezocht naar bronnen die relevant zijn voor het onderwerp. Theorieën, concepten en andere inzichten uit de wetenschappelijke literatuur worden gebruikt om probleemstelling te onderbouwen en de centrale begrippen te definiëren. B5. Als B3 waarbij literatuur wordt gebruikt die er op duidt dat de student zich niet heeft beperkt tot literatuur die in de opleiding of door de begeleider is aangereikt. Er wordt gebruik gemaakt van internationale wetenschappelijke referenties. Vraag 2: Methodisch-technisch
A. Is er gebruik gemaakt van relevante en toereikende empirische gegevens (statistische gegevens, interviews, enquêtegegevens, beleidsstukken, GIS-data enz.)?
B. Zijn de gebruikte analysemethoden geschikt en worden ze op de juiste manier toegepast?
C. Wordt de keuze van de gebruikte gegevens en analysemethoden voldoende onderbouwd?
A1. Gegevens passen niet bij de probleemstelling. A3. Gebruik van eenvoudige, nog juist toereikende gegevens. A5. Gegevens zijn adequaat voor de beantwoording van de probleemstelling.
B1. Methode past niet bij de data en/of probleemstelling. B3. Eenvoudige analysemethode die net nog past bij de probleemstelling. B5. Adequate methode die goed past bij de probleemstelling.
29
C1. keuze van gegevens en analysemethode niet onderbouwd of met verkeerde argumenten C3. toereikende onderbouwing C5. student geeft blijk van begrip van analysemethode en data Vraag 3: Argumentatie
A. Zijn de stappen in het betoog logisch, verantwoord en controleerbaar? B. Hebben de conclusies betrekking op het probleem en zijn ze verbonden met de theorie? C. Indien van toepassing: zijn er relevante en onderbouwde aanbevelingen voor beleid
en/of onderzoek geformuleerd? A1. Betoog heeft geen relatie met de uitkomsten of bestudeerde literatuur, betoog ontbreekt helemaal of betoog bevat foute argumenten. A3. Het betoog bevat correcte argumenten, maar is geen samenhangend verhaal. A5. Het betoog is logisch opgebouwd en is een juiste interpretatie en duidelijke afspiegeling van de resultaten. B1. Conclusies hebben geen of nauwelijks betrekking op de probleemstelling of conclusies ontbreken. B3. Conclusies hebben betrekking op de probleemstelling, maar er wordt nauwelijks een link gelegd naar de theorie. B5. Student trekt logische conclusies met betrekking tot de probleemstelling en weet deze theoretisch te onderbouwen. C1. Scriptie bevat geen aanbevelingen voor beleid of toekomstig onderzoek. C3. Student noemt aanbevelingen, maar onderbouwt deze niet. C5. Er zijn logische, goed onderbouwde aanbevelingen voor beleid en/of onderzoek geformuleerd. Vraag 4: Weergave
A. Is de scriptie logisch opgebouwd? B. Wordt de empirie op correcte wijze geïllustreerd aan de hand van tabellen, figuren,
kaarten en citaten? C. Is zorgvuldig gerefereerd aan de gebruikte informatiebronnen? D. Is gebruik gemaakt van heldere formuleringen, grammaticaal correcte zinnen en een
correcte spelling? E. Ziet de scriptie er verzorgd uit?
A1. Scriptie heeft geen logische opbouw, hoofd- en bijzaken worden niet van elkaar onderscheiden en rapportage is te beknopt of te wijdlopig. A3. Min of meer logische opbouw, maar hoofd- en bijzaken lopen nog door elkaar. A5. Scriptie is logisch opgebouwd, hoofd- en bijzaken worden goed van elkaar gescheiden en de lengte is precies goed, geen woord te veel of te weinig. B1. Illustraties zijn niet zelf gemaakt, maar van internet of boeken gehaald.
30
B3. Illustraties zijn zelf gemaakt, maar slordig; tabellen van SPSS zijn bijvoorbeeld rechtstreeks gekopieerd zonder enige opmaak; belangrijke dingen ontbreken, b.v. het aantal eenheden. B5. Correcte illustraties met eigen empirisch materiaal. C1. Bronvermeldingen ontbreken of zijn onjuist. C3. Bronvermeldingen zijn soms gebrekkig. C5. Alle bronnen zijn zorgvuldig en correct vermeld. D1. Scriptie bevat veel spelfouten en slecht Nederlands D3. Scriptie bevat een aantal spelfouten. D5. Het is een plezier de scriptie te lezen: geen spel- en taalfouten en mooi en helder geschreven. E1. Er is geen aandacht besteed aan het uiterlijk van de scriptie; figuren zijn bijvoorbeeld onleesbaar of niet goed uitgeknipt. E3. Het uiterlijk van de scriptie is toereikend, maar niet publiceerbaar; er staan bijvoorbeeld nog overbodige dingen in etc. E5. De scriptie is bijzonder mooi opgemaakt. Er is veel aandacht besteed aan de indeling van de bladzijdes etc. Vraag 5: Proces
A. Heeft de student zich zelfstandig getoond bij de opzet en de uitvoering van het onderzoek?
B. Heeft de student zich reflectief opgesteld tijdens het scriptieproces? C. Is de student in staat het eigen werk te verdedigen?
A1. De student heeft zich passief opgesteld en heeft slechts de literatuur en methoden van de docent overgenomen, inclusief de data. A3. De student heeft uitgevoerd wat de docent heeft voorgesteld en dit aangevuld met eigen inbreng. A5. De student heeft veel eigen initiatief genomen en zelf relevante literatuur, informatie, opzet en data geleverd. B1. De student heeft geen eigen vragen over de voortgang van het werkproces en de inhoud van de scriptie en is niet in staat kanttekeningen bij en kritiek op ingeleverd stukken adequaat te verwerken. B3. De student heeft enkele eigen vragen over de voortgang van het werkproces en de inhoud van de scriptie en heeft kanttekeningen bij en de kritiek op ingeleverde stukken overgenomen en adequaat te verwerkt. B5. De student heeft veel eigen vragen over de voortgang van het werkproces en de inhoud van de scriptie en heeft kanttekeningen bij en de kritiek op ingeleverde stukken zelf uitgewerkt en vervolgens adequaat verwerkt. C1. De student is niet in staat het eigen werk te verdedigen. C3. De student kan het eigen werk redelijk verdedigen. C5. De student kan het eigen werk uitstekend verdedigen.
31
Bijlage 2 Literatuur Literatuur over (scriptie-) schrijven
AALBERSBERG, M. (1997), Het afstudeerproject. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam. BAARDA, D.B. & M.P.M. DE GOEDE (2001), Basisboek Methoden en Technieken: praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek. Groningen, Stenfert Kroese. BOS, Ch. (1993), Schrijfwijzer: tips en aanwijzingen voor het schrijven van een goed wetenschappelijk onderzoeksverslag. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, Wetenschapswinkel. BRYMAN, A. (2008), Social research methods. University press, Oxford. Delft, D. VAN (Red.) (2002), Studeren: van het ordenen van informatie tot het schrijven van een leesbare scriptie. Utrecht, Balans. ECO, U. (2002), Hoe schrijf ik een scriptie. Amsterdam, Bakker. HEUVEL, J.H.J. van der (2000), Hoe schrijf ik een werkstuk of een scriptie? Utrecht, LEMMA. HORST, P.J. van der (1999), Stijlwijzer: praktische handleiding voor leesbaar schrijven. Den Haag, Sdu Uitgevers/Antwerpen, Standaard. KUYPERS, G. (1995), ABC van een onderzoeksopzet. Bussum, Countinho. MEYSMAN, H. (1998), De scriptie. Leuven/Amersfoort, Acco. MIRANDE, M.J.A. & E. Wardenaar (1997) Scriptieproblemen. Groningen, Wolters-Noordhoff. NEDERHOED, P. (2000) Helder rapporteren: een handleiding voor het schrijven van rapporten, scripties, nota’s en artikelen in wetenschap en techniek. Houten, Bohn Stafleu van Loghum. OOST, H. (1995) Hoe schrijf ik een betere scriptie: een nieuwe methode voor het maken van scripties en andere teksten. Amsterdam, Contact. PADMOS, B. (2001), De scriptiesupporter: een doeltreffende aanpak van je scriptie. Leuven, Garant. YIN, R. K. (2009), Case Study Research. Design and Methods. Sage inc., California
32
Bijlage 3 Officiële eisen omtrent de scriptie Elke student sociale geografie of planologie schrijft als laatste onderdeel van de studie een scriptie. Er
worden een aantal officiële eisen gesteld aan deze scriptie. Een aantal van deze eisen is al ter sprake
gekomen in de handleiding. Hieronder worden ze nog een keer op een rijtje gezet:
1. Van de studenten wordt een actieve deelname aan het scriptieproject verwacht. Zowel tijdens de
collectieve als de individuele onderdelen.
2. Aan de scriptie worden 14 ECTS toegekend.
3. Voor de scriptie geldt als officiële ingangseis dat de student de Propedeuse en 60 EC van het
postpropedeutische deel van de bacheloropleiding sociale geografie en planologie aan begin van
het semester waarin aan het bachelorscriptieproject deelgenomen gaat worden heeft afgerond.
Voldoet een student aan het begin van het vak nog niet aan de ingangseisen maar verwacht hij/zij
hier wel aan te voldoen via voldoende beoordeelde herkansingen uit een vorig semester, dan volgt,
na instemming van de Examencommissie, voorlopige toelating tot het vak. Deze kan omgezet
worden in definitieve toelating bij succesvolle herkansingen. Wanneer de student echter na
uitkomst van resultaten van herkansing niet aan de ingangseisen voldoet wordt deze verwijderd uit
het scriptieproject. Meedoen onder voorlopige toelating is dan ook voor eigen risico van de
student!
4. De deadlines zoals gesteld in de tijdsplanning geven het moment aan waarop de scriptie klaar moet
zijn en beoordeeld gaat worden. Deze tijdsplanning wordt in een apart document per semester
gepubliceerd.
5. Wanneer de scriptie met een onvoldoende wordt beoordeeld, krijg je de mogelijkheid om de
scriptie te herzien. Daarbij zijn de volgende scenario’s mogelijk:
• De scriptie is op tijd ingeleverd maar niet voldoende (tussen 4,0 en 5,5): de student krijgt de
kans om een herziene versie in te leveren in de zogenaamde ‘herkansingsronde’ (6 weken na
het eerste beoordelingsmoment). Er komt 1 feedbackgesprek met de begeleider. Als de
opnieuw ingeleverde scriptie wel voldoende is, wordt deze scriptie beoordeeld in de
‘herkansingsronde’ (vergelijkbaar aan ronde 1). Er geldt in principe geen beperking voor het
cijfer.
• Scripties die te laat worden ingeleverd: scripties die te laat worden ingeleverd kunnen niet
beoordeeld worden in de eerste ronde (want zowel begeleider als beoordelaar hebben geen
tijd om te bekijken of het voldoende is). De begeleider beslist bij de herkansingsronde of de
scriptie voldoende is en kan worden beoordeeld. Als dit het geval is kan de scriptie maximaal
met een 6,5 beoordeeld worden. Als dat niet lukt, moet de student in een volgend
semester/studiejaar aan een nieuw project beginnen, mogelijk bij dezelfde begeleider.
6. Een student kan beroep aantekenen tegen de uitslag bij het College van beroep voor de examens
binnen een termijn van 20 werkdagen na bekendmaking van de uitslag. Ook kan een verzoek tot
33
herbeoordeling worden ingediend bij de examinator. Een verzoek tot herbeoordeling schort de
termijn voor het indienen van een beroepschrift niet op.
7. De scriptie wordt in Ephorus gecontroleerd op plagiaat.
34
Bijlage 4 Richtlijnen voor het maken van werkstukken
en papers
Tijdens je studie moet je verschillende soorten academische werkstukken schrijven: papers, rapporten,
(stage)verslagen, scripties en korte werkstukken en opdrachten. In deze richtlijnen worden deze
verschillende soorten aangeduid met de term ‘werkstukken’. De omvang varieert van enkele pagina’s
tot vele tientallen. Deze academische werkstukken zijn behalve trainingen in het opzoeken, combineren
en verdiepen van kennis en inzicht, ook oefeningen in het maken van teksten van academisch niveau.
Daaraan zijn inhoudelijke, taalkundige en stilistische eisen verbonden, maar ook vormeisen die vooral te
maken hebben met verantwoording, controleerbaarheid en repliceerbaarheid. Volg daarom bij de
vormgeving en inrichting altijd onderstaande richtlijnen.
Vormgeving
Werkstukken dienen als Word-document op A4-formaat met marges van 3 cm te worden vervaardigd in
een gangbaar lettertype met een lettergrootte van 12. Voeg een paginanummering toe. Lever een
werkstuk in op de wijze die door de docent wordt gevraagd: soms is dat geprint in het postvakje van de
docent, soms digitaal per e-mail, Blackboard of via Ephorus of een combinatie hiervan.
Indeling
Boven aan een werkstuk moet het volgende worden vermeld:
• Naam en code van het vak, naam van de docent en nummer of aanduiding van de opdracht;
• Naam van de student, adres, email, telefoonnummer, collegekaartnummer en datum van
inlevering;
• Papers, rapporten en scripties moeten ook van een titel en eventueel een ondertitel worden
voorzien. Zorg dat de titel correspondeert met de inhoud van de paper.
• Werkstukken van 10 bladzijden of meer moeten ook een inhoudsopgave bevatten. Het
tekstgedeelte dient ingedeeld te zijn in paragrafen en alinea’s; rapporten en scripties moeten
ingedeeld zijn in hoofdstukken, paragrafen en eventueel subparagrafen. Zet boven hoofdstukken en
paragrafen een kopje dat globaal de inhoud aangeeft en zorg voor een consequente nummering
van hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen. Breng in ieder geval de volgende indeling aan:
• Een korte inleiding, waarin het te behandelen thema wordt omschreven, soms is dat een
probleemstelling, soms een opinie;
• Vervolgens wordt het thema van verschillende kanten belicht en beoordeeld door middel van een
beschrijving en analyse van relevante begrippen en feiten. In werkstukken van 10 pagina’s of meer
is het noodzakelijk dit gedeelte in verschillende hoofdstukken en/of paragrafen onder te verdelen;
35
• Daarna volgt een conclusie, waarin de probleemstelling wordt beantwoord of een alternatieve
opinie wordt ontwikkeld;
• Direct na de conclusie volgt de literatuurlijst waarin alle literatuur wordt weergegeven waarvan in
de tekst een referentie voorkomt. Wanneer in de tekst wordt verwezen naar literatuur dan moet
een literatuurlijst worden toegevoegd, ook al betreft het slechts één titel;
• Eventueel worden bijlagen met verdere verantwoording toegevoegd, bijvoorbeeld een lijst met
geïnterviewde personen, een vragenlijst, een verantwoording van een steekproef of aanvullende
tabellen of figuren.
Bij korte werkstukken en opdrachten worden in de opdracht vaak concrete vragen gesteld; in dat geval
kun je het beste de volgorde uit de opdracht aanhouden.
Tekst
Werkstukken moeten in een academische stijl worden geschreven: helder, eenduidig, zakelijk, zonder
overbodige woorden of zinsdelen. Vermijd spreektaal, SMS-taal of andere vormen van informeel
taalgebruik. Niet alle zinnen hoeven kort te zijn, maar vermijd het aan elkaar rijgen van een groot aantal
bijzinnen. De tekst mag geen grammaticale fouten bevatten. Hanteer de spelling volgens de meest
recente Woordenlijst samengesteld in opdracht van de Nederlandse Taalunie (het “Groene Boekje”).
Vermijd afkortingen. Getallen van één tot en met negen worden in woorden geschreven; vermeld
getallen van 10 en hoger in cijfers. Percentages worden altijd in cijfers geschreven, gevolgd door
‘percentage’ of ‘%’.Gebruik onderstrepingen, cursiveringen en vet gedrukte woorden spaarzaam en
alleen wanneer dat functioneel is. Gebruik buitenlandse termen alleen als het ‘vaktermen’ zijn. Zorg
voor een correcte interpunctie en spatiëring.
Citaten en verwijzingen
Wanneer je gebruik maakt van ideeën, teksten of gegevens van anderen, dan moet dat altijd worden
vermeld. Bronverwijzingen komen in de tekst meteen na de gegevens, begrippen, theorieën of
opvattingen die uit die bron zijn gehaald, niet aan het eind van een alinea of paragraaf. In het algemeen
geef je de tekst van anderen in een samenvatting of parafrasering weer en vermeld je dan de bron
(auteurs, jaartal). Letterlijke citaten worden alleen gebruikt, wanneer de oorspronkelijke formulering
een centrale rol in jouw werkstuk vervult. Citaten zijn in de regel niet langer dan enkele regels. Een
werkstuk bevat hooguit gemiddeld één citaat per bladzijde, maar liever veel minder. Plaats een citaat
tussen dubbele aanhalingstekens en vermeld de bron (auteur, jaartal, paginanummer) direct aan het
begin of het einde van een citaat. Wanneer een bron door twee auteurs is geschreven, worden beide
auteurs vermeld (auteur1 & auteur2, jaar). Wanneer een bron door drie of meer auteurs is geschreven,
is de bronvermelding in de tekst (auteur1 et al., jaar). De volledige bronvermelding moet in de
36
literatuurlijst terug te vinden zijn (zie onder), waar dus wel alle auteurs genoemd staan en niet met
auteur1 et al. kan worden volstaan.
Plagiaat
Plagiaat is het overnemen van ideeën, teksten en gegevens van anderen zonder correcte
bronvermelding. Het wordt gezien als diefstal (van het werk van anderen) en oplichting (van de lezer).
Het is daarmee één van de ernstigste misdrijven in de wetenschap. Het indienen van een werkstuk dat
(ten dele) bij elkaar is geroofd, kan met uitsluiting van de opleiding worden bestraft. Een correcte
bronvermelding, zowel bij letterlijke citaten als bij samenvattingen en parafraseringen, is cruciaal voor
het onderscheid tussen correct wetenschappelijk handelen en fraude. Het doel van het schrijven van
een academisch werkstuk is het overbrengen van kennis en inzicht en het bijdragen aan het
academische debat. Controleerbaarheid en repliceerbaarheid vormen de fundamenten van het
wetenschappelijk handelen. Een lezer moet altijd in staat zijn te reconstrueren waar de schrijver de
kennis vandaan heeft en of die correct is weergegeven. Ook kan een stuk aanleiding geven om een
onderwerp nader te onderzoeken; de bronnen die de schrijver heeft gebruikt vormen dan een belangrijk
startpunt voor verder onderzoek. Die bronnen moeten dus altijd eenduidig zijn weergegeven en goed en
snel zijn terug te vinden. Daarom is een nauwkeurige en correcte weergave van de gebruikte literatuur
een absolute noodzaak.
Tabellen en figuren
Tabellen en figuren (kaarten, grafieken, schema’s, foto’s) moeten in de tekst worden geïntegreerd: zij
moeten een functie in het werkstuk hebben en je moet er in de tekst naar verwijzen. Geef tabellen en
figuren dus een nummer zodat je kunt verwijzen. Neem geen tabellen en figuren op waar je in de tekst
niet naar verwijst. Geef in de tekst alleen een samenvatting van de belangrijkste resultaten van een
tabel of figuur; herhaal de gegevens uit de tabel of figuur niet in de tekst.
Het is gebruikelijk tabellen en figuren afzonderlijk te nummeren. Naast een nummer dienen tabellen en
figuren een opschrift te hebben, dat de inhoud duidelijk aangeeft. Tevens is een bronvermelding
noodzakelijk. De bronvermelding moet direct onder de tabel of figuur worden geplaatst (Bron: Auteur of
instelling, jaar, pagina). De volledige bronvermelding moet in de literatuurlijst worden vermeld.
Besteed ruime aandacht aan het ontwerpen van tabellen en figuren. De beslissende criteria zijn:
functionaliteit, leesbaarheid en overzichtelijkheid. Maak geen al te grote of ingewikkelde tabellen en
figuren, maak er ook niet te veel. Breng een duidelijke structuur aan: teken figuren precies, geef
duidelijke omlijningen en kaders, gebruik in tabellen alleen horizontale scheidingslijnen tussen het
opschrift en de kop en aan het eind van de tabel, zoals in onderstaand voorbeeld.
37
Tabel 1: Bevolking en oppervlakte van de gemeenten in regio XYZ (2003)
Gemeenten
Inwonertal (x 1000)
Bevolkingsaandeel (%)
Oppervlakte (ha)
A 15 19 1000
B 40 51 5000
C 24 30 2000
Totaal 79 100 8000
Bron: CBS, 2004: 47.
Noten
Maak zo min mogelijk gebruik van noten. Gebruik geen noten voor bronvermelding. Een noot is alleen
toegestaan om iets te verduidelijken wat in de tekst zelf misstaat (zoals een commentaar op een
gebruikte bron of een toelichting op een gebruikte maat). Maak gebruik van de eindnotenfunctie in
Word, die de noten automatisch van een nummer voorziet.
Literatuur
Direct na de tekst (dus vóór eventuele bijlagen) wordt onder het kopje ‘Literatuur’, ‘Bronnen’,
‘Geraadpleegde bronnen’ of ‘Referenties’ een volledige lijst met geraadpleegde bronnen opgenomen.
Deze lijst moet in alfabetische volgorde alle bronnen (boeken, artikelen, atlassen, rapporten,
internetbronnen) vermelden waar je in de tekst (inclusief in tabellen en figuren) naar verwijst en ook
uitsluitend bronnen vermelden waar je naar verwijst. Maak één lijst en stel niet aparte lijsten voor
boeken, artikelen, rapporten en internetbronnen op. Boeken, artikelen of rapporten die je via internet
raadpleegt, moeten als boek, artikel of rapport in de literatuurlijst worden vermeld. Gebruik
verwijzingen naar internet uitsluitend voor verwijzingen naar informatie die niet in gedrukte vorm
beschikbaar is. Gebruik deze internetbronnen spaarzaam, alleen als het echt niet anders kan.
Internetbronnen zijn vluchtig, want websites worden vaak niet goed bijgehouden waardoor ze in het
ongerede raken, opgeheven worden, of onbereikbaar worden. Of ze worden juist wel onderhouden en
dan worden teksten waar je naar verwijst vaak vervangen door andere.
Uitgevers van wetenschappelijke boeken en tijdschriften hanteren soms verschillende methoden voor
het opstellen van de lijst met geraadpleegde literatuur. Voor elke methode geldt dat de bronverwijzing
volledig, eenduidig en consequent moet zijn. Wanneer je een artikel voor een tijdschrift of een bijdrage
voor een boek schrijft, moet je altijd de richtlijnen van het betreffende tijdschrift (bij boeken: van de
redacteur en/of uitgever) volgen, op straffe van afwijzing.
De meeste sociaalwetenschappelijke tijdschriften gebruiken één basissysteem (wel met diverse
varianten), namelijk het Harvard-systeem. Dat systeem is daarom ook verplicht voor alle werkstukken
binnen de opleiding Sociale geografie en Planologie. Houd je bij verwijzingen naar boeken,
38
boekhoofdstukken, artikelen, rapporten, jaarverslagen en informatie van internet aan de onderstaande
richtlijnen. De cursushandleiding van BG530 Vraagstukken van Mondialisering bevat een uitgebreidere
instructie en gaat ook in op ‘moeilijke’ gevallen, zoals ontbrekende gegevens, herdrukken, vreemde
talen, vertalingen en persoonlijke communicatie.
Boeken
Sjabloon: Auteur, Voorletters (jaar) Titel van het boek. Plaats: Uitgever.
Voorbeeld:
Florida, R. (2002) The rise of the creative class and how it’s transforming leisure, community and
everyday life. New York: Basic Books.
Hoofdstukken in samengestelde boeken:
Sjabloon: Auteur, Voorletters (jaar) Titel van het hoofdstuk. In: Naam redacteur, Voorletters (red.) Titel
van het boek. Plaats: Uitgever: paginanummers.
Voorbeeld:
Kempen, R. van (2006) Rotterdam: social contacts in poor neighbourhoods. In: Musterd, S., Murie, A. &
Kesteloot, C. (eds.) Neighbourhoods of poverty; urban social exclusion and integration in Europe.
Houndmills/New York: Palgrave Macmillan: 102-119.
Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften
Sjabloon: Auteur, Voorletters (jaar) Titel van het artikel, Titel van het tijdschrift, jaargangnummer:
paginanummers.
Voorbeeld:
Bridge, G. (2006) Perspectives on cultural capital and the neighbourhood, Urban Studies 43: 719-730.
Rapporten met auteur
Sjabloon: Auteur, Voorletters (jaar) Titel van het rapport. Serie en serienummer. Plaats: Instelling.
Voorbeeld:
Dam, F. van, Bijlsma, L. Leeuwen, M. van & Pálsdóttir, H. L. (2005) De LandStad; landelijk wonen in de
netwerkstad. Rotterdam/Den Haag: NaiUitgevers/Ruimtelijk Planbureau.
Rapporten van een instelling
Sjabloon: Naam of afkorting instelling (jaar) Titel van het rapport. Plaats: Instelling.
Voorbeeld:
SCP (2006) Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Investeren in vermogen. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
39
Jaarverslagen
Sjabloon: Bedrijf of Instelling (jaar) Titel. Plaats: Bedrijf of Instelling.
Voorbeeld:
Vereniging Natuurmonumenten (2006) 100 Jaar later: jaarverslag 2005. ’s-Graveland: Vereniging
Natuurmonumenten.
Krantenartikelen
Sjabloon: Auteur, Voorletters (jaar) Titel. Naam krant of tijdschrift, datum.
Voorbeeld:
Scheffer, P. (2000) Het multiculturele drama. NRC Handelsblad, 29 januari 2000.
Informatie op internet
Boeken, artikelen en rapporten die je via internet raadpleegt, moeten als boek, artikel of rapport in de
literatuurlijst worden opgenomen. Alleen internetbronnen die niet als document aangemerkt kunnen
worden, worden als internetbron in de literatuurlijst opgenomen. De URL moet dan zo precies mogelijk
worden vermeld. Bovendien moet worden vermeld op welke datum jij de site het laatst voor de
betreffende bron hebt geraadpleegd.
Sjabloon: Instelling (jaar of z.j.) Titel [Online] <volledige URL> (geraadpleegd datum). (z.j. betekent
‘zonder jaartal’)
Voorbeelden:
Ministerie van Buitenlandse Zaken (z.j.) Historisch overzicht van het ministerie van Buitenlandse Zaken
[Online] <http://www.minbuza.nl/nl/organisatie/geschiedenis> (geraadpleegd 10 mei 2007).
Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2005) Ouderen naar etnische groepen en
leeftijds-groepen, 1 januari 2005 [Online] <http://www.os.amsterdam.nl/tabel/1889> (geraadpleegd 10
mei 2007).
Global Reporting Initiative (z.j.) Reports Database [Online]
<http://www.globalreporting.org/ReportsDatabase/SearchTheDatabase/GRICheckedIA.htm>
(geraadpleegd 10 mei 2007).