Zorg voor de zieken en strijd voor het geloof: de ... · Zorg voor de zieken en strijd voor het...

31
Zorg voor de zieken en strijd voor het geloof: de Johannieters en Maltezers in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd Johanna Maria van Winter Grijze Wijzen Emeriti aan )iet woord 2000 deel 5

Transcript of Zorg voor de zieken en strijd voor het geloof: de ... · Zorg voor de zieken en strijd voor het...

Zorg voor de zieken en strijd voor het geloof: deJohannieters en Maltezers in de Middeleeuwen en de

Nieuwe Tijd

Johanna Maria van Winter

Grijze WijzenEmeriti aan )iet woord

2000 deel 5

Zorg voor de zieken en strijd voor het geloof: deJohannieters en Maltezers in de Middeleeuwen en de

Nieuwe Tijd

Johanna Maria van Winter

20 november 2000

Bureau Studium GeneraleFaculty Club HeliosUniversiteit Utrecht

Redactie: Prof.dr. P.R. Bar (Faculty Club Helios)Drs. J.C.A. Weerdenburg (Stadium Generale)

Uitgave van Bureau Studium Generale van de UniversiteitUtrecht, april 2001. Overname van een of meer artikel(en) ofgedeelte(n) daaruit is slechts toegestaan na verkregentoestemming van Bureau Studium Generale van de UniversiteitUtrecht en betreffende auteur.

Druk: Drukkerij USP

ISBN: 90-393-2691-6

In mijn exemplaar van Convivium, opstellen aangeboden aan prof.jkvr. dr. J.M. van Winter ter bij haar afscheid als hoogleraar aan deRijksuniversiteit Utrecht (1988) ligt een stapeltje krantenknipsels,want dat afscheid ging niet ongemerkt voorbij. Er zit ook eenfoto in van de scheidende hoogleraar die de aula binnenschrijdtaan de zijde van de toenmalige decaan, gehuld in eenbordeaux-rood zijden jasje en met een wat bedeesde glimlach.Tegen het Universiteitsblad (U-blad 16/12/1988) verklaardeMarietje van Winter dat het werk gewoon door ging. "Ik hebgeen tijd om mokkend in een hoekje to gaan zitten met eenboekje, Twee jaar geleden heb ik bedacht dat ik wegga. Ik hebvolop de tijd gehad om to bedenken wat ik ga doen".En zo ging het ook, dertien jaar lang. Marietje's afscheid lijktsoms heel lang geleden, maar vaak ook alsof het gisteren ge-beurde, waarschijnlijk omdat ze zozeer betrokken is geblevenbij het reilen en zeilen van het Instituut voor Geschiedenis enzijn medewerkers, studenten en promovendi. Voor het meren-deel onttrekt zich het werkzame leven van mijn voorgangsteraan mijn directe waarneming. Ze werd in 1953 assistente van detoenmalige hoogleraar D.Th. Enklaar, belast met promotie-on-derzoek en de zorg voor de bibliotheek. Geleidelijk aan begonze ook to doceren, hetgeen in 1972 resulteerde in een persoori-lijk lectoraat, dat in 1980 een persoonlijk hoogleraarschap werd.Als jonge studente in Amsterdam las ik haar gezaghebbendewerk over de middeleeuwse ridderschap en adel, en ik hoorde

5

verhalen over deze fameuze freule in Utrecht, die studentenzou hebben aangespoord tot 'Monumenta-heffen' - een wed-strijd die erom ging wie er zoveel mogelijk zware folio-delenvan de Moanunenta Gernianiae Historica in de lucht kon houden.Op een Iezingenavond in Amsterdam kreeg ik het fenomeenzelf to zien, maar toen had ze het over een andere belangstellingwaarmee ze faam verwierf: de geschiedenis van de middel-eeuwse keuken. De firma Grolsch bracht haar middeleeuwsereceptenboekje uit, Van soeter Cokene, waarin ik graag las, zon-der ooit een recept uit to proberen. Mijn eerste pogingen totmiddeleeuws koken volgden pas in 1988, onder Ieiding van deauteur.Al met al kenden we elkaar nauwelijks, toen ik in 1987 de leer-stoelhouder F.W.N. Hugenholtz opvolgde, die al enige jarenmet emeritaat was. Intussen had Marietje van Winter de afde-ling draaiend gehouden, dus ik beschouwde haar als mijn echtevoorganger. In bovengenoemd interview met het U-blad ver-klaarde ze: "Mayke de Jong was nooit benoemd als ik was ge-bleven. Dan had Middeleeuwse Geschiedenis over vier jaarzonder hoogleraar gezeten. Dat risico wilde ik niet lopen". Datwas een juiste taxatie, denk ik, die ook getuigt van grote belan-geloosheid, want het lag voor de hand dat de persoonlijkehoogleraar die al jaren het werk deed nu ook op de leerstoelbenoemd zou worden. In plaats daarvan kwam er een Van derLeeuw-constructie avant-la-lettre. Marietje en ik waren allebei infunctie gedurende het academisch jaar 1987-1988, maar zij hadzich voor het eerste halfjaar onderzoeksverlof bezorgd, zodat zeme met al to zeer voor de voeten zou Iopen. Velen vroegen zichof of dat wel goed zou gaan met die twee vrouwen op hetze1fdeschip, maar dat ging het, en meer dan dat. Marietje was eengrote steun voor me in dat eerste turbulente jaar. Ze vroeg mehaar afscheid op 22 december 1988 to organiseren. Bij een ge-denkwaardig afscheidsdiner vergeleek ze haar positie in datlaatste jaar van haar hoogleraarschap met die van een koningin-moeder - iets waarom ik erg moest lachen, maar wat ik ook alseen groot compliment heb opgevat.Daarmee is het verhaal allerminst afgelopen. Marietje bleefdruk bezig in de wetenschap. Nu ze eindelijk tijd had om aller-

f

4

C

6

lei projecten haar volle energie to geven, niet gehinderd doorbestuurlijke werkzaamheden, was er werk aan de winkel. Dat iseen van de zegeningen van een vak als het onze: je kunt er altijdmee doende blijven, het houdt nooit op. De grote publicatieover de bronnen voor de Johannieter Orde in Nederland is hetresultaat van haar emeritaat, hoewel het werk aan deze onder-neming decennia eerder begon. De geschiedenis van de mid-deleeuwse keuken bleef haar ook bezighouden. Wat ooit werdbeschouwd als een 'goedaardig soort gekkigheid' (Van Winterin bovengenoemd interview met het U-blad) werd in de jarennegentig een levendig terrein van cultuurhistorisch onderzoek.Dus Marietje snelde of en aan naar internationale congressen,waar, zo begreep ik, niet alleen onderzoek werd gepresenteerdover eten, maar ook heel lekker gegeten werd. Toen de FaculteitLetteren in 1994 'Letteren a la carte' organiseerde, een manifes-tatie rondom eten door de eeuwen en culturen heen, wasMarietje van Winter een van de key note sprekers, die vervol-gens uitgebreid op radio en televisie aan het woord kwam.Haar formele onderwijstaak was afgelopen in 1988, maar haarcontact met studenten allerminst. Sinds de jaren vijftig had zevele studiereizen geleid, dus het lag voor de hand om haar meeto vragen toen de afdelingen Oude en Middeleeuwse Geschie-denis in het voorjaar van 1993 naar de Provence gingen. Tweejaar later ging ze met ons naar Hongarije, als een soort groot-moeder van de afdeling Middeleeuwen; bij de afdeling Oud-heid fungeerde overigens de emeritus H.T. Wallinga als groot-vader. Het was heel gezellig om ze mee op reis to hebben.Marietje bleek volstrekt onverstoorbaar tijdens de meest merk-waardige avonturen, zolang er maar ergens bruin brood opge-spoord kon worden, en het mineraalwater zonder prik was. Bijlezingen en congressen in Utrecht kwam en komt Marietje on-veranderlijk opdagen. Ze geniet van alle activiteiten die erworden georganiseerd, en stort zich vol verve in de discussienadien.En dan zijn er de promovendi. Al zolang als ik in Utrecht werk- en ongetwijfeld lang daarvoor - heeft Marietje haar promo-vendi-club, bij haar aan huis. Twee keer per jaar wordt er nazessen een voordracht gehouden door een promovendus/a in

7

haar werkkamer op zolder, aan de Brigittenstraat. Iedereenneemt boterhammen mee, en Marietje fourneert melk, karne-melk, thee en koffie. Onlangs heeft een promovenda gepro-beerd het roer om to gooien door wijn en olijven to importeren(want het onderwerp was een Italiaans klooster), maar dit heeftgeen school gemaakt. De rechtshistorische lezing van een paarweken geleden was weer gewoon met karnemelk enzo. Depromovendi waren aanvankelijk leerlingen van Marietje, maarop zeker moment werden het voornamelijk de mijne. Toenheeft ze geprobeerd de zaak aan me over to dragen ('het zijnjouw promovenda!') maar ik heb die boot stevig afgehouden.Het is Marietje's club, waar mijn promovendi en die van ande-ren, alsmede lieden die allang zijn gepromoveerd, nog steedskomen omdat bet een dierbare traditie is, en omdat iedereen hetleuk vindt om Marietje weer eens to zien. Emeriti zoals zij zijnhun gewicht in goud waard. Ze is hartelijk en belangstellendaanwezig zonder ooit to interfereren. Ze belichaamt een conti-nuiteit met het verleden die belangrijk is voor de jongere garde('Marietje, hoe was het toen...'), en ook het idee dat je later, alsje 'oud' bent, gewoon jezelf kan blijven - vol nieuwsgierigheiden levenslust, en op weg naar het volgende artikel of boek.Kortom, het werk gaat gewoon door.

Mayke de JongHoogleraar Geschiedenis van de Middeleeuwen

8

Zorg voor de zieken en strijd voor het geloof: de Jo-hannieters en Maltezers in de Middeleeuwen en deNieuwe Tijd

Johanna Maria van Winter

De Johannieter orde, genoemd naar Johannes de Doper (Sint Jan),ontstond in het Heilige Land in de eerste helft van de twaalfdeeeuw, als voortzetting van een hospitaalbroederschap die reedsin het midden van de elfde eeuw in Jeruzalem aanwezig was.Nog voordat er kruisvaarders naar Jeruzalem trokken, verzorgdedeze broederschap, die was gesticht door kooplieden uit Amalfiin Italie, zieke pelgrims en andere reizigers uit West-Europa.Toen de kruisvaarders onder aanvoering van Godfried vanBouillon in 1099 Jeruzalem hadden veroverd op de Moslims endaarbij een verschrikkelijk bloedbad hadden aangericht, dedende hospitaalbroeders en -zusters van Sint Jan hun uiterste bestom de vele gewonden to verplegen. Uit dankbaarheid daarvoorschonk Godfried van Bouillon hun een ridderhofstede en tweeovens in Jeruzalem.)

I Zie voor de vroege geschiedenis van de johannieter Orde:C.H.C.Flugi van Aspermont, De Johanniter-Orde in het HeiligeLand (1100-1292), Assen 1957 (Van Gorcum's HistorischeBibliotheek, deel 54); Jonathan Riley-Smith, The Knights of StJohn in Jerusalem and Cyprus, 1050-1310, London 1967; RudolfHiestand, 'Die Anfange der Johanniter', 6: Josef Fleckenstein &Manfred Hellmann (eds), Die geistlichen Ritterorden Europas,Sigmaringen 1980 (Vortrage and Forschungen, Bd.26),. pp.31-80.Voor een algemeen overzicht van de geschiedenis van de Ordetot heden: H.J.A.Sire, The Knights of Malta, New Haven andLondon 1994.

9

ICa

M Fd'

- 1Fme INTHENVRRT,, .-S sIru TED THE FIRST HOSCITµ

TK THV E[MGr,O. OF ST Ort OF JFRVLVl4OLRING THE TS'CIFTH THIRTEFI.TH QNTTRIES

TyE GRAND t.IORY W TH{ nv r .. REwtypE THE NOii S2NFFAHEF ORpfRVE HDOS IUE OF_ST. DHN OF IEHpSwEEyPVT. WKIWSIyTAFAPI c-.k

RUM MIO CIWRw6FE £p OET$EONMFYAI I'Rf DFC f SSORFn

foH E F ,TFARS RRO+I 19EA T31

THES MDR, n!'JD,STpwotj 0VRMO4SF°SRNO TO CONNE WOHATETHE]E FVE+7{j

THE ECT[OJH S NE THIS SIT

µD nxasfD

..o..e<. ,o .....h: F'..t; ..o........we.cc. a . s...

Afbeelding 1

Gedenksteen in Jeruzalem op de plaats van het eerste SintJans hospitaal, gesticht door kooplieden uit Amalfi in hetmidden van de elfde eeuw.

10

TM+r

*` fii .

S CS[ i f ULSE

Dit voorbeeld werd weldra gevolgd door andere kruisridders,die evenwel niet over goederen in bet Heilige Land kondenbeschikken, maar alleen over bezittingen in hun landen vanherkomst, voor bet grootste deel Frankrijk en Italie. Daardoorkreeg de broederschap bet beheer over verspreide bezittingen inEuropa, die haar dwongen een organisatie in bet leven to roepenom de opbrengst daarvan to kunnen genieten. Voor een deelwerden de zo verworven inkomsten gebruikt voor de stichtingvan gasthuizen ter plaatse van de goederen, maar voor betovergrote deel werden ze bestemd voor bet onderhoud van bethospitaal in Jeruzalem, dat aanzienlijk moest worden vergroot.Hier vormde zich bet hoofdkwartier van een groepering diegeleidelijk bet karakter van een orde kreeg, eerst nog alleenbestaande uit geestelijken, vooral mannen, maar sinds ongeveer1130 ook uit ridders.

Geestelijke ridderorden waren iets geheel nieuws in de twaalfde-eeuwse christenheid, want in principe moesten geestelijkebroeders en zusters een weerloos leven leiden en hun handenniet met bloed bezoedelen. Voor hun bescherming trokken zeleken aan, ridders die deels uit devotie, deels uit eerzucht ofwinstbejag, deze taak op zich namen. Weldra bleek bet echterpassender om deze beschermers ook zelf in de broederschap opto nemen en hen net als de geestelijken de geloften vangehoorzaamheid, armoede en kuisheid to laten afleggen.Daarmee werd de broederschap een geestelijke ridderorde, dieniet leefde naar de regel van Benedictus - die immers behalve dedrie genoemde geloften ook nog de 'stabilitas loci', bet verblijf opeen vaste plaats, voorschreef - maar een orde volgens de regelvan Augustinus. Dit was een zo globale richtlijn, dat er tallozeinvullingen aan konden worden gegeven; iets wat door een reeksvan geestelijke instellingen in de loop der tijden dan ook isgedaan. In ieder geval mocht men van plaats veranderen,hetgeen voor de begeleiding en verdediging van pelgrims eenvereiste was.

11

Zorg voor de zieken

De omvorming van ziekenhuisbroederschap tot geestelijkeridderorde betekende overigens met dat nu voortaan alle ledenvan deze orde ridders waren, en zeker niet dat het uitsluitendedelen betrof. Niet alle ridders waren edelen, maar dat is eenverhaal apart, waarover het hier niet zal gaan. De taakverdelingtussen verplegers en beschermers bleef bestaan in de tweehoofdklassen van de orde: die der ridders ('milites') en die derpriesters of kapelaans ('cappellani'). Bovendien kwam er eenderde klasse bij, die der dienende broeders ('servientes'), diezowel bij de verdediging van de burchten als in het ziekenhuiskonden worden ingezet. De oorspronkelijke ziekenhuisbroeder-schap had ook zusters gekend, en deze bleven in de nieuweridderorde bestaan als een soort nonnen in een vrouwenafdelingvan een dubbelklooster of in eigen huizen. Hoewel zij een kleineminderheid vormden, bevonden zich later blijkens de visitatiesvan 1495 en 1540 binnen Nederland vrouwenhuizen van deJohannieters in Kerkwerve op Walcheren en in Warffum,Wijtwerd en Oosterwierum op het Groningse Ommeland.2Verder kende de orde ook gastridders, die tijdelijk in zijngelederen kwamen meevechten, en donateurs (donats), die opgrond van giften mee mochten genieten van de spiritueleverdiensten van de orde.Reeds in 1113 had paus Paschalis II de ziekenhuisbroederschapvan Sint Jan in Jeruzalem onder zijn bescherming genomen meteen bul waarin hij haar bevestigde in het bezit van de goederendie haar reeds waren of in de toekomst zouden wordengeschonken en waarin zij ook het recht kreeg, haar eigengrootmeester to kiezen. Dit privilege werd in 1135 door de pausbevestigd en uitgebreid met de bepaling dat Been bisschop hetinterdict, dwz. de kerkelijke banvloek, mocht uitspreken over de

2 Zie Johanna Maria van Winter, Sources concerning theHospitallers of St John in the Netherlands, 14t1-1811, Centuries,Leiden-Boston-Koln 1998 (verder afgekort als Sources), pp.453,477, 520, 523, 527, 557.

12

kerken der Johannieters, en dat zij in geval van een interdict overeen hele stad of landstreek toch met gesloten deurenkerkdiensten zouden mogen houden voor hun eigen leden. In1137 voegde de paus hier nog een bul aan toe waarin werdbepaald dat de leden van de orde in geval van interdict over eenlandstreek toch recht hadden op een kerkelijke begrafenis en datde Johannieters in zo'n gebied eenmaal per jaar hun kerkenzouden mogen openen voor buitenstaanders om er kerkdienstento houden en to collecteren. Onder de leden van de orde werdenook de donateurs verstaan en juist het vooruitzicht op eenkerkelijke begrafenis met de benodigde sacramenten en de zorgvoor het toekomstige zielenheil bewogen veel leken tot het doenvan giften aan deze geestelijke ridderorde.

Ziekenbezoek behoorde tot de bijbelse werken van barmhartig-heid, waarvan Christus had gezegd dat wie deze dingen aan deminste van zijn broeders had bewezen, hij ze ook aan Hembewezen had (Mattheus 25:31-41). Bij het Laatste Oordeel zoudende barmhartigen als schapen aan zijn rechterhand wordengeplaatst, tegenover de onbarmhartigen als bokken aan zijnlinkerhand. Zo was ziekenbezoek een morele opdracht, diespirituele verdiensten meebracht. Opmerkelijk is dat in dezebijbeltekst niet wordt gesproken over de verpleging, laat staan debehandeling van zieken; dit heeft tot gevolg gehad dat in dechristelijke ziekenzorg van de Middeleeuwen de nadruk lag opde geestelijke verzorging in de vorm van biechtgesprekken entoediening van sacramenten.

In de door Moslims gedomineerde wereld van het Nabije Oostengolden echter andere prioriteiten, waarbij vooral de geschriftenvan de Griekse artsen Hippocrates (ca 400 v. Chr.) en Galenos (2eeeuw na Chr.) maatgevend waren. Deze teksten werden uit hetGrieks in het Syrisch en vervolgens uit het Syrisch in hetArabisch vertaald en leverden de basisconcepties over ziekte,gezondheid en de medische behandeling tot behoud en hersteldaarvan in de Islamitische wereld. Hierbij lag de nadruk dus nietop het ziekenbezoek en de geestelijke verzorging, maar op de

13

concrete diagnose en de medische behandeling.3 Het kon nietuitblijven of de hospitaalbroederschap in Jeruzalem, die daar alin het midden van de elfde eeuw aanwezig was, onderging deinvloed van deze denkwijze en praktijk.Dit blijkt ook uit een vergelijking van de verschillende statutenvan de Johannieter orde uit de twaalfde eeuw. In de eerste regel,ongedateerd maar uitgevaardigd onder grootmeester Raymonddu Puy (1125-1153), staat over de zieken in artikel 3 dat eenpriester in een wit gewaad hen moet bezoeken met de hostieeerbiedig in zijn handen, voorafgegaan door een diaken, eensubdiaken of een acolyth met een lantaarn met een brandendekaars en een spons met wijwater. In artikel 16 wordt verder nogbepaald dat een zieke die nieuw wordt opgenomen, eerst moetbiechten en ter communie gaan en dan in een bed moet wordengelegd en dagelijks als een heer moet worden gevoed voordat debroeders zelf gaan eten; iedere zondag moet in dat huis uit deBrieven en het Evangelie worden gezongen en moet het huis ineen processie met wijwater worden besprenkeld. Over medischebehandeling en details van lichamelijke verzorging wordt hiernets gezegd.In de tweede regel, uitgevaardigd in 1182 onder grootmeesterRoger de Molins, is dit anders: daarin wordt bepaald dat er viergeleerde medici in dienst van de armen in het hospitaal toJeruzalem zullen worden aangesteld, die de hoedanigheden vande urines en de verschillende ziekten kunnen onderscheiden endie de zieken raad kunnen geven voor de bereiding vanmedicijnen [2]. Verder wordt bepaald dat er maten zullenworden vastgesteld voor de lengte en breedte van de bedden endat ieder bed een eigen matras en twee schone lakens moet

3 Hierover bestaat een uitgebreide literatuur. Zie o.a.: ManfredUllmann, Die Medizin im Islam. Handbueh der Orientalistik,I.Abteilung, Erganzungsband VI, 1.Abschnitt, Leiden (Brill) 1970; enFranz Rosenthal, Science and Medicine in Islam. A collection ofessays. Variorum Reprints 1991 (Collected Studies 330).

14

hebben [3], en voorts dat de zieken pelsmantels, laarzen enwollen capuchons ter beschikking moeten krijgen om naar hettoilet to gaan [4], to weten een stel per twee personen [parssecunda, 2]. Opmerkelijk is ook de bepaling dat er wiegjesmoeten zijn voor de baby's van vrouwelijke pelgrims die in hetziekenhuis geboren zijn, zodat die zuigelingen apart kunnenliggen en geen last van hun moeder hebben [5]. Verder neemt hetziekenhuis ook kinderen op die door hun ouders zijn verworpen(te vondeling gelegd) [pars secunda, 3]. Daarnaast blijkt er eenvorm van wijkverpleging to bestaan, want door het generaalkapittel is de bepaling toegevoegd, dat in elke straat waar ziekenthuis liggen, negen servientes naar hen toe zullen wordengezonden om hun voeten en hun hoofd to wassen, hen metdoeken of to drogen en hun bed op to maken, en eten en drinkenvoor hen to bereiden. In de bevestiging van deze statuten doorpaus Lucius III uit 1184 of 1185 wordt dit alles samengevat metde vaststelling dat er in het ziekenhuis altijd vier medici enevenveel chirurgijns moeten zijn, aan wie de dingen die voor dezieken nodig zijn, ter beschikking worden gesteld.

In het begin van de twaalfde eeuw, toen de hospitaal-broederschap van Sint Jan nog Been ridderorde was maar welreeds bezittingen in Europa had verworven, werd erwaarschijnlijk ernst gemaakt met de verplichting totziekenverzorging in nieuwe vestigingen. Paus Paschalis IInoemde in zijn boven vermelde bul van 1113 de volgendeplaatsen met 'xenodochia sive ptochia in occidentis partibus'onder leiding van de hospitaalbroederschap: St Gilles, Asti, Pisa,Bari, Otranto, Tarente en Messina. Nu hoeven de woorden'xenodochia sive ptochia' strikt genomen niet op ziekenzorg toslaan, want ze betekenen letterlijk 'huizen waar vreemdelingenof bedelaars worden opgevangen'; maar in het Grieksetaalgebied van het Byzantijnse Rijk werden onder 'xenodochia' inde praktijk toch ziekenhuizen verstaan en wellicht wist de pausgeen beter woord daarvoor. In latere vestigingen van odeJohannieter orde echter werd de plicht tot gastvrijheid jegensvreemdelingen en armen versmald tot het opnemen vanpassanten, dus niet meer van bedlegerige zieken. We zullen

15

straks zien dat het Sint Catharijneconvent in Utrecht daarop eenuitzondering vormde.

Strijd voor het geloof

Omstreeks 1130 werd de hospitaalbroederschap van Sint Jan inJeruzalem dus omgevormd tot een geestelijke ridderorde, eennieuw verschijnsel in de toenmalige christelijke wereld. Over hetridderlijke element daarvan stond nets in haar statuten, maardaarin volgde ze het voorbeeld van een andere groepering metzorg voor pelgrims in het Heilige Land: de Orde van deTempeliers.4 Deze had geen voorgeschiedenis die terugreikte totvoor de Eerste Kruistocht en was ook niet geboren uit debehoefte tot ziekenverpleging. De noodzaak om de pasveroverde gebieden to beschermen tegen aanvallen van deMoslims en om pelgrims veilig naar de heilige plaatsen tobegeleiden, bewoog Hugues de Payens, een kruisridder uitChampagne, en zeven metgezellen ertoe, in 1119 de driekloostergeloften van gehoorzaamheid, armoede en kuisheid of toleggen in handen van de patriarch van Jeruzalem. De koning vanJeruzalem, Boudewijn II, gaf hun als onderkomen een vleugelvan zijn paleis die vroeger als moskee was gebruikt; en omdat dechristenen meenden dat deze moskee stond op de plaats van detempel van Salomo, noemden ze zich voortaan 'fratres militiaeTempli' of Tempeliers. Zij hadden oorspronkelijk alleen eenmilitaire taak en leefden volgens een mondeling afgesprokenregel die daarop was gericht en later schriftelijk werd bevestigd.In de regel van de Tempeliers stond niets over ziekenverpleging,en hoewel zij later in navolging van de Johannieters we]

4 'Lie over de Tempeliers bijvoorbeeld: M.Barber, The NewKnighthood: a history of the Order of the Temple, Cambridge 1994;Anthony Luttrell, The earliest Templars', in: Michel Balard(ed.), Autour de la premiere Croisade, Paris 1996, p.193-202; enandere artikelen in dezelfde bundel.

16

gastenverblijven bij hun huizen hadden, is bij hen de nadrukblijven liggen op de militaire taken van kruisridders: begeleidingvan pelgrims door gevaarlijke gebieden, bouw en verdedigingvan burchten, en strijd tegen de ongelovigen. Ook zij kenden dedrie klassen van ridders, kapelaans en dienende broeders,evenals de gastridders en de donateurs, zoals bij de Johannieters;en ook bij hen bleef een deel van hun werkzaamheden dusbuiten de regel: bij de Tempeliers waren dat de verzorgendetaken, en bij de Johannieters de militaire.Pas de derde geestelijke ridderorde in het Heilige Land, deDuitse orde, combineerde in haar regel de verzorgende en demilitaire doelstellingen. De Duitse orde ontstond tijdens deDerde Kruistocht (1189-1192) in het legerkamp voor Akko, waarkooplieden uit Bremen en Lubeck in 1190 uit de zeilen van eenkoggeschip een veldhospitaal voor hun landgenoten bouwden.Aan die kruistocht, aangevoerd onder anderen door keizerFrederik Barbarossa, werd door veel Duitsers deelgenomen, dieals ze gewond waren, behoefte hadden aan biechtgesprekken inhun eigen taal. De priesters van de johannieters en de Tempelierswaren voor het merendeel Fransen of Italianen en konden diezielzorg dus niet naar behoren leveren. Dit Duitse veldhospitaalwerd al in 1191 onder bescherming van de paus gesteld en kreegweldra een waste standplaats in Akko. Later, toen het HeiligeLand definitief voor de kruisvaarders verloren was gegaan na deval van Akko in 1291, heeft de Duitse orde haar werkterreingrotendeels naar Pruisen verplaatst, waar de onderwerping enkerstening van de Slavische volkeren haar hoofddoel werd en deMarienburg aan een zijrivier van de Weichsel, niet ver vanGdansk, haar hoofdkwartier. Door de Duitse orde zijn in veelsteden van het Duitse Rijk ziekenhuizen of althans gasthuizengesticht, want ook bier versmalde zich de ziekenzorg al vrij sneltot zorg voor doortrekkende reizigers.5

s Zie over de Duitse Orde bijvoorbeeld: Hartmut Boockmann,Der Deutsche Orden. Zwolf Kapitel aus seiner Geschichte, Mi nchen,1981 (Beck'sche Sonderausgaben); U.Arnold e.a. (eds), Ritter andPriester. Acht Jahrhunderte Deutscher Orden in Nordwesteuropa /

17

Zo waren er aan het einde van de twaalfde eeuw dus driegeestelijke ridderorden in het Heilige Land aanwezig, met dedubbele taak van vechten en verplegen (zij het met verschillendaccent) en met een opbouw in verscheidene klassen. Daarvanstonden de ridders het hoogst in aanzien, gevolgd door depriesters of kapelaans en de dienende broeders. In de organisatievan de Johannieter orde werd daartussen een strikt onderscheidgemaakt, dat onder andere tot uiting kwam in de commanderijendie aan de ene dan wel aan de andere klasse werden toegewezen.Zo was de grootste Johannieter commanderij in Nederland, hetSint Catharijneconvent in Utrecht met al zijn onderhorigheden,verspreid over het hele land van Middelburg tot Sneek, eencommanderij of balije voor een kapelaan, niet voor een ridder.

De organisatie van de Johannieters.

Zoals hiervoor reeds werd vermeld, ontving de hospitaal-broederschap in Jeruzalem, die zou uitgroeien tot de geestelijkeridderorde van de Johannieters, sinds de Eerste Kruistochtonroerende goederen in het Heilige Land en Europa, waarvan deopbrengst in de eerste plaats bestemd was voor hethoofdkwartier. Er moest daarom een organisatie in het levenworden geroepen die het mogelijk maakte om die goederen nietalleen ter plaatse to beheren, maar ook regelmatig afdrachten tolaten vloeien in de centrale schatkist. Verder moest dezeorganisatie een slagvaardig beleid van de orde als geheelwaarborgen, terwijl toch rekening werd gehouden met deplaatselijke omstandigheden in de landen waar de goederenlagen.

Ridders en Priesters. Acht eeuwen Duitse Orde in Noordwest-Europa,Ausstellungskatalog / Tentoonstelling van de LandcommanderijAlden Biesen, 1992.

18

Daartoe werd een systeem van commanderijen, balijen, prioratenen tongen ontwikkeld, elk met hun eigen titularis aan het hoofd,die verantwoording waren verschuldigd aan de grootmeester enhet generaal kapittel. De grootmeester was het hoofd van de ordeen zetelde in het hoofdkwartier, en aan hem was ieder lid van deorde absolute gehoorzaamheid verschuldigd. Maar hijzelf wasonderworpen aan het toezicht en de besluiten van het generaalkapittel, ook al bestond dit uit mannen die zelf weer van hemafhankelijk waren. Door deze wederkerige gehoorzaamheidmoest aan de ene kant de discipline van de leden en debesluitvaardigheid van de leiding worden bevorderd en aan deandere kant een zekere mate van democratische inspraakmogelijk worden gemaakt. Het generaal kapittel bestond uit dehoogwaardigheidsbekleders van het hoofdkwartier en dehoofden van de prioraten en van een aantal extra belangrijkebalijen, en kwam eenmaal in de vijf jaar bijeen. Deze mannenwaren de 'grootkruizen', zo genoemd naar het extra grote kruisop hun mantels: een achtpuntig wit kruis op een zwarte mantel.De acht punten van het kruis verwezen naar de achtzaligsprekingen uit de Bergrede (Mattheus 5:3-10) en sinds devijftiende eeuw, toen de orde acht zogenaamde 'tongen' telde,ook naar deze taalgebieden.Voor de lopende zaken had de grootmeester een raad naast zich,waarin de hoogwaardigheidsbekleders van het hoofdkwartier envertegenwoordigers van de acht tongen zitting hadden. De achttongen (Latijn: linguae, Frans: langues) waren de volgende, minof meer overeenkomend met de acht taalgebieden van de orde enopgesomd in volgorde van hun ouderdom en aanzien: Provence(rondom Toulouse), Auvergne (rondom Lyon), France (Noord-,Midden- en West-Frankrijk en Belgia), Italia (Italic), Aragon(Aragon, Catalonia en Navarre), Angleterre (Engeland, Schotlanden Ierland), Alemagne (het Duitse Rijk, inclusief het huidigeNederland, Bohemen, Hongarije en Skandinavia) en Castilia(Castilie, Leon en Portugal, pas in 1462 afgesplitst van deoorspronkelijk ene Spaanse tong). Uit de drie Franstalige tongenwaren vanouds de meeste ridders afkomstig, en daarom warenzij terwille van een evenwichtige getalsterkte geografisch kleinerdan de tongen met minder leden.

19

gne

/ `.' Manew

BOHEMIA

mbacli Smkonltxr Neublitg;BhyRCt#A'':: ;

HUNGARY

Afbeelding 2Overzichtskaart van de Duitse Tong, uit H.J.A.Sire, TheKnights of Malta (Yale University Press, New Haven andLondon 1994), p.191.

20

M-M,

r- B-fau

I

` `: \4.

l;, H:iccrshcil

KO-ch,[]. ,[

r.1

4na

O Carlscado

o;x,piiowt-iu s atitc eum oiatu:ee'ttot iurcoiu indui

Afbeelding 3De grootmeester en zijn raad van'grootkruizen' ontvangen inhun hoofdkwartier op Rhodos een Turkse gezant, vergezeldvan een tolk. Uit Guillelmus Caoursin, Obsidionis Rhodie urbisdescriptio (Ulm, Johannes Reger,1496).

21

0139tiler cum

De ridders woonden niet op hun commanderijen, maar in hethoofdkwartier per tong bij elkaar in een groot huis, eenzogenaamde 'Auberge', waarvan op Rhodos en Malta nogverscheidene to zien zijn. Aan het hoofd van elke Auberge stondeen 'Grand Bailli Conventuel', een grootkruisdrager die uit deridders van die tong werd gekozen en op grond van die functiezitting had in de raad van de Grootmeester en het GeneraalKapittel. De functies waren als volgt over de tongen verdeeld:aan het hoofd van de Langue de Provence stond de Groot-Commandeur, hoofd van de schatkist; Auvergne leverde deMaarschalk, hoofd van het leger; France de Grand-Hospitalier,hoofd van het ziekenhuis; Italia de Admiraal, hoofd van de vloot;Aragon de Drapier of Groot-Conservator, belast met toezicht opde kleding; Angleterre de Turcopilier, hoofd van de cavallerie;Alemagne de Groot-Baljuw, belast met de fortificatie van deburcht Chateau de St Pierre in Klein-Azie bij Halicarnassus, eenvoorpost van Rhodos (deze functie werd pas in 1428 ingesteld,toen de Orde op Rhodos zetelde); en Castilia de Groot-Kanselier,hoofd van de kanselarij, aan wie de speciale eis werd gesteld dathij moest kunnen lezen en schrijven.Om de goederen in Europa to beheren, was elke tong verdeeld ineen of meer prioraten, met een prior aan het hoofd. Deze woondeniet in het hoofdkwartier, maar in het prioraat zelf, omvandaaruit beter de onder hem ressorterende commanderijen enbalijen to kunnen inspecteren. Sommige balijen van grootgewicht stonden onder leiding van een 'Bailli Capitulaire', dat wilzeggen een balijer die net als de priors en de acht 'Grand BaillisConventuels' drager van het grootkruis was en zitting had in hetGeneraal Kapittel. Zo'n 'Bailli Capitulaire' was bijvoorbeeld debalijer van Brandenburg, meestal 'Herrenmeister' genoemd, dietot de Duitse tong behoorde. Deze tong telde behalve haar eigen'Grand Bailli Conventuel', de volgende grootkruisdragers: depriors van Duitsland, Bohemen, Hongarije en Dacia(Denemarken) en de balijer van Brandenburg. Deze vijf mannengingen eens in de vijf jaar naar het hoofdkwartier voor eenGeneraal Kapittel en verder zo vaak als de zaken dat nodigmaakten, maar zetelden verder in Europa. De gewone ridders encommandeurs daarentegen, die ook vaak 'balijer' werden

22

genoemd, waren bijna nooit op hun commanderijen of balijen,maar meestal in het hoofdkwartier of op de burchten of to velde,of op de galeien.Behalve commanderijen voor ridders waren er in elke tong ookcommanderijen voor kapelaans ofwel priesters. Deze mannenmochten op hun commanderij zetelen en deze zelf beheren, maarmoesten wel net als de ridders afdrachten aan de schatkistbetalen. Toch konden zij meer geld en energie besteden aan huneigen commanderij dan een ridder en daardoor meer betekenenvoor de bevolking ter plaatse. De balije Utrecht, vanouds eencommanderij voor een kapelaan, is daarvan een goed voorbeeld.

De eerste Johannieters in Nederland

De eerste kruisvaarders waren afkomstig uit het Romaansetaalgebied: Lotharingers zoals Godfried van Bouillon en verdervooral Fransen en Italianen. Duitsers, Nederlanders enVlamingen gingen zich pas met de tweede kruistocht, 1147-1149,voor deze beweging interesseren. Des to opmerkelijker is het danook dat reeds in 1122 in Utrecht broeders aanwezig waren diewerden aangeduid als 'Jerosolimitani', van wie met een grotemate van waarschijnlijkheid mag worden aangenomen dat zebehoorden tot de Sint Jans-hospitaalbroederschap in Jeruzalem.Ze fungeerden als getuigen in de oorkonde waarmee keizerHendrik V de privileges bevestigde die bisschop Godebald korttevoren had gegeven aan de bewoners van Utrecht en Muiden enwaarmee hij tolvrijheid verleende aan alien die aan een walwerkten om de stad Utrecht to beveiligen.6 Hun namen warenGodeschalcus, Vscherus, Algerus, Petrus, Tanco, Gerardus,Robertus, dus voor een deel uitheems klinkend, en hunaanwezigheid in deze getuigenlijst krijgt zin als we bedenken dat

6 Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, I, eds. S.MullerFzn. en A.C.Bouman, Utrecht, 1920; II, ed.K.Heeringa, 's-Gravenhage,1940 (OSU); I no.308,1122 juni 2.

. 23

de wal die toen werd aangelegd het terrein doorsneed waar hetSint Catharijneconvent van de Johannieters later zijn ziekenhuisen kerkhof had liggen: het huidige Vredenburg en het gebied aande overkant van de Catharijnesingel. Op het Vredenburg zijn detufstenen fundamenten van hun kerk opgegraven, die uit detwaalfde eeuw moeten dateren.7Nog voordat de hospitaalbroederschap in Jeruzalem wasomgevormd tot een geestelijke ridderorde was ze dus naar allewaarschijnlijkheid al in de stad Utrecht aanwezig met een stukgrond waarop een huis met kerk en een kerkhof konden wordenaangelegd, later aangeduid als het 'ellendige kerkhof: hetkerkhof van de arme vreemdelingen. Zoals we uit latere bronnenweten, dreven de Johannieters hier een ziekenhuis met 24bedden, waarin lijders aan alle ziekten werden opgenomen, zelfsaan de pest, met uitzondering alleen van Ieprozen.8 Men zou zichde stichting van dat hospitaal bij wijze van hypothese kunnenvoorstellen als een geschenk van bisschop Godebald aan deburgers van zijn stad, wellicht ter compensatie van het ongemakdat hij hen aandeed met de afdamming van de Kromme Rijn bijWijk bij Duurstede in 1122, toen zij de Vaartse Rijn moestengraven om opnieuw een uitgang naar de Lek, de Nederrijn en hetDuitse achterland to verkrijgen. De bisschop liet de Kromme Rijnafdammen omdat hij het omringende moerasland wildedroogleggen en ontginnen, een groot project dat hij en zijn

T.J.Hoekstra, 'Vredenburg, Archeologische Kroniek van degemeente Utrecht over 1976-1977, Mnnndbliid Did-Utrecht, 53(1980),. 24-31 (vooral 25); T.J. Hoekstra, 'Utrecht, Vredenburg',Bulletin KNOB (1977), p.39-45.

8 P.Q.Brondgeest, Bijdragen tot de geschiedenis van het gasthuis,l:et klooster en de balije van St.Cathnrinn der Johnnniter-ridders en vanhet Driekoningengastlniis to Utrecht, Hilversum, 1901, p.6, 100, 104,en Sources, p.422, 500.

24

opvolgers in de loop van de twaalfde eeuw grotendeels hebbenvoltooid.9Dat de bisschop van Utrecht tot de grote begunstigers van hetCatharijneconvent heeft behoord, weten we niet uitschenkingsoorkonden, maar lezen we pas in een verklaring vande commandeur of 'balijer' van dit huis in een visitatieverslagvan 1540.10 Om welke giften het ging, vertelde hij toen niet, maaruit een goederenregister van Sint Catharijne uit de tweede helftvan de veertiende eeuw kennen we de uitgestrektheid van haargrondbezit. Met name de Hof ter Weide in Vleuten, die nooit eenafzonderlijk 'membrum' is geworden maar steeds vanuit hethoofdhuis in Utrecht is beheerd, vormde met zijn meer dan 150morgen een aanzienlijk complex van landerijen. Over dergelijkeaaneengesloten domeinen kon niemand anders dan de bisschopbeschikken, en na het eerste kwart van de twaalfde eeuw zelfs hijniet meer: de kerkelijke goederen waren verdeeld tussen debisschop en de grote stadskapittels, waarvan Utrecht er in deelfde eeuw drie bij had gekregen: Sint Pieter, Sint Jan en SintMarie, naast de reeds bestaande kapittels van de dom enOudmunster. Zo moet het weidegebied ten westen van de stadUtrecht ongeveer het laatste grote landgoed zijn geweestwaarover de bisschop in de twaalfde eeuw nog kon beschikken;vervolgens heeft hij dat vermoedelijk verdeeld tussen de stad,die de Hoge en de Lage Weide verkreeg, en het Sint Catharijne-convent van de Johannieters met de Hof ter Weide.

Zoals gezegd, was de orde vanaf haar ontstaan een bovenlokaleinstelling, die goederen beheerde in het Heilige Land en Europamet als eerste doel om pelgrims en zieken to verplegen en intweede instantie bovendien om de ongelovigen met de wapens to

9 C.Dekker, Het Krolnnie Rijngebied in de Middeleeuwen. Eeninstitutioneel-geografische studie, [Zutphen] 1983 (De Walburg Pers,Stichtse Historische Reeks, 9), p.266.

10 Sources, p.497.

25

bestrijden. Het hoofdkwartier bevond zich oorspronkelijk inJeruzalem, maar werd na 1291, toen Akko als laatste sterkte vande kruisvaarders in het Heilige Land moest wordenprijsgegeven, tijdelijk verplaatst naar Cyprus. Vervolgensverhuisde het in 1309 naar Rhodos, waar het zetelde totdat het naeen beleg door de Turkse sultan Suleyman de Prachtlievende in1522 vandaar werd verdreven.li Acht jaar lang zwierven deJohannieters daarna met hun galeien over de Middellandse Zeezonder vast steunpunt, totdat Karel V hun in 1530 uit zijnAragonese bezittingen het eiland Malta schonk. Daar bouwdenzij een nieuw hoofdkwartier op een schiereiland in een grotebaai, dat werd versterkt als fort, de Birgu. Nadat zij dit in 1565succesvol tegen de Turken hadden verdedigd, kreeg het de naamVittoriosa, die het nog heden draagt. Vervolgens bouwden zij opeen groter schiereiland aan diezeifde baai tegenover de Birgu eennieuwe veel grotere stad voor hun hoofdkwartier, Valletta,genoemd naar de grootmeester die hen tijdens het beleg hadaangevoerd: Jean de la Vallette. Daar is hun zetel gebleven totdatze door Napoleontische troepen werden verdreven en de wijknamen naar Italie. In Valletta bevindt zich nog steeds hun oud-archief van voor de Franse Revolutie. Naar het eiland Malta,waarop de stad Valletta ligt, werden zij Binds de zestiende eeuwook Maltezers genoemd.

De Maltezer Orde teerde in de zeventiende en achttiende eeuwmeer en meer op vergane glorie en hield zich voornamelijk bezigmet kaapvaart op de Middellandse Zee ter bestrijding van

11 Over de periode op Cyprus en Rhodos raadplege menAnthony Luttrell, The Hospitallers in Cyprus, Rhodes, Greece and theWest (1291-1440), Variorum Reprints, Collected Studies 77, 1978;idem, Latin Greece, The Hospitallers and the Crusades, 1291-1440,Variorum Reprints, Collected Studies 158, 1982; idem, TheHospitallers of Rhodes and their Mediterranean World, VariorumReprints, Collected Studies 360, Aldershot (Hampshire, U.K.),1992.

26

OTOIN et tim io ranch y? tn14i Wnipta:ct ['u6l1a mart et terra.

Afbeelding 4De haven van Rhodos met Johannieter schepen (met acht-puntig kruis) die worden aangevallen door Turkse schepen(met halve maan). Dit beleg van 1480 is door de Turken opge-heven, in tegenstelling tot dat van 1522. Uit G.Caoursin,Obsidionis Rhodie urbis descriptio (Ulm 1496).

27'

Afbeelding 5Het beleg van Malta door de Turken in 1565. Wandschilde-ring in de vergaderzaal van de Grote Raad in het paleis vande grootmeester in Valletta, Malta, geschilderd door MatteoPerez d'Aleccio, tussen 1576 en 1581. In het midden van debaai van Malta ligt het grote schiereiland wearop na dit belegde stad Valletta werd gebouwd, met aan het uiteinde het fortSan'Elmo. Op de landtong rechts daarvan ligt de Birgu, metJohannieter vlag.Uit Ian C.Lochhead and T.F.R.Barling, with photographs byMichael Goss, The Siege of Malta 1565 (London, MelitaProductions, 1970) p.37.

28

Afbeelding 6

Plattegrond van Valletta op Malta. Tekening uit 1585 doorDaniel Speckle in het Generallandesarchiv Karlsruhe,Sammlumg der Karten and Plaene des GrossherzoglichenHaus-Fideikommisses, Band 17 fol 1.

29

zeerovers. De status van soevereine mogendheid kon het vervalniet tegenhouden, zodat de Napoleontische oorlogen eensmadelijke aftocht brachten uit een hoofdkwartier dat juist naeen heroisch doorstaan beleg in 1565 was opgebouwd. Tochmoeten we niet vergeten dat de Orde vooral in de eerste eeuwenvan haar bestaan met haar dubbele taak van verplegen envechten een belangrijke rol heeft vervuld in het Heilige Land enEuropa. Daartoe moest een centrale organisatie in het levenworden geroepen die zowel op de plichten van hethoofdkwartier als op een verstandig goederenbeheer in debalijen en commanderijen overal in Europa was berekend. Dat indit netwerk van meet of aan ook Nederlandse huizen hun plaatshebben gehad, leren we vooral uit buitenlandse archieven.

Tengevolge van de Reformatie kwamen in Nederland sinds on-geveer 1580 de meeste Johannieter goederen in handen van degewestelijke Staten van de verschillende provincies waar dezegoederen waren gelegen. De gewestelijke Staten beschouwdenzich sinds de afzwering van koning Philips II in 1581 als soeve-rein en zagen het als hun plicht om alle goederen van rooms-katholieke geestelijke instellingen to confiskeren ten bate vanpredikantstraktementen en andere 'vrome doelen'. Hoewel deJohannieters van de balije Utrecht met onderhorighedenevenals de commanderij Haarlem hiertegen fel protesteerden,omdat zij ressorteerden onder een soevereine orde en eengrootmeester op Malta, terwijl zij bovendien een speciale bandhadden met de groot-prior van Duitsland, die de status had vanrijksvorst, ontkwamen zij toch niet aan opheffing. Na de doodvan Hendrik Berck, de laatste balijer van Utrecht in 1602,mochten de broeders weliswaar in hun Sint Catharijneconventblijven wonen, maar geen novicen meer aannemen: ze moestenuitsterven. Hun convent was toen inmiddels van het terrein aande Catharijnesingel met de tufstenen kerk uit de twaalfde eeuwverhuisd naar de Lange Nieuwstraat, waar zij uit een klein al-daar aanwezig Carmelietenklooster het grote complex met zie-kenzaal en kerk bouwden, waar tegenwoordig het Museum hetCatharijneconvent en de kathedraal van het aartsbisdomUtrecht zijn gevestigd. Die verhuizing was hun opgelegd door

30

4j,

Afbeelding 7Het Slot Vredenburg tot Uytrecht. Kopergravure vanC.Decker uit 1656 naar een anoniem schilderij van omstreeks1540 in het Rijksmuseum to Amsterdam. Gezicht in vogel-vlucht op de dwangburcht van Karel V met een deel van degebouwen van het Catharijneconvent erin. De dwangburchtwerd door de burgers van Utrecht in 1577 veroverd en ver-volgens afgebroken.

31

keizer Karel V, die in 1528 de wereldlijke macht in het Neder-sticht van Utrecht overnam van de bisschop en vervolgensplannen ging maken voor de bouw van de dwangburcht Vre-denburg, waarmee hij de Utrechtse burgerij in toom hoopte tohouden. Voor die plannen liet hij zijn oog vallen op het terreinvan de Johannieters bij de Catharijnesingel, omdat het zo stra-tegisch was gelegen. Na lange onderhandelingen moest de ba-lijer toegeven, in ruil voor dat andere terrein tussen de Nieu-wegracht en de Lange Nieuwstraat. Met de Reformatie had dittoen nog nets to maken, want de Nederlandse johannieters wa-ren en bleven rooms-katholiek.

Wel was er in de Duitse tong van de Johannieter- of Maltezerorde een afdeling die zich in de zestiende eeuw tot het Luthe-ranisme bekeerde, en dat was de balije Brandenburg. Protes-tantse edelen uit dat gebied maakten zich min of meer los vanhet hoofdkwartier op Malta en vormden tot 1810 de 'Johanni-terorden', die toen door de koning van Pruisen werd opgehe-ven. In 1852 werd deze protestantse orde in Duitsland echterheropgericht, hetgeen in 1909 ook in Nederland leidde tot eenheroprichting van de 'Johanniter orde', en wel speciaal voorprotestantse edelen. De aloude rooms-katholieke Johannieter-of Maltezer orde had na de verovering door Napoleon haarhoofdkwartier op Malta na enige omzwervingen in 1834 ver-ruild voor Rome en was daar blijven bestaan als een soevereinemogendheid met een heel klein extraterritoriaal gebied, dat zenog steeds bezit, in het klein vergelijkbaar met Vaticaanstad.Op initiatief van deze steeds rooms-katholiek gebleven hoofd-tak van de Maltezer orde werd in 1911 in Nederland de Malte-zer orde heropgericht, speciaal bedoeld voor rooms-katholiekeedelen. Zo zijn er nu in Nederland twee heropgerichte ordenactief, een protestantse en een rooms-katholieke, die beiden te-ruggaan op de ene orde van Sint Jan uit het Heilige Land, diehaar oorsprong vond in een rooms-katholieke hospitaalbroe-derschap in Jeruzalem in de elide eeuw.

32