Zicht op dagelijkse tijd

21
Zicht op dagelijkse tijd PEDAGOGISCH CAHIER 15:10 J F M A M J J A S O N D C° 35 30 25 20 15 10 5 0 Maandag 8.00 10.00 12.00 14.00 16.00 18.00 20.00 -1°C WOENSDAG GISTEREN DONDERDAG VANDAAG 1 + 1 2 + 2 L E N T E Z O M E R 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 A V O N D N A C H T V O O R M I D D A G O C H T E N D O C H T E N D N A M I D D A G H E R F S T W I N T E R MORGEN GISTEREN NU

Transcript of Zicht op dagelijkse tijd

Zicht op dagelijkse tijdpedagogisch cahier

15:10

j f m a m j j a s o n d

c°35

30

25

20

15

10

5

0

Maandag8.0010.0012.0014.0016.0018.0020.00

-1°cWOENSDAG

GISTEREN

DONDERDAG

VANDAAG

1 + 12 + 2

LENTE ZOMER

1211

109

8

7 65

43

2

1

AVO

ND N

ACH

T

VO

ORMIDDAG

OCHTEND

OCHTENDNAM

IDD

AG

HERFSTWIN

TER

MORGEN

GISTEREN

NU

Zicht op dagelijkse tijd

InhoudWoord vooraf 3

Inleiding 9

Hoofdstuk 1: de daglIjn 13

Inleiding 14

onthaalklas 14

De schooltaal 14

opbouw en werkwijze van de daglijn 14

eerste kleuterklas 15

De schooltaal 15

opbouw en werkwijze van de daglijn 16

tweede kleuterklas 16

De schooltaal 16

opbouw en werkwijze van de daglijn 17

derde kleuterklas 18

De schooltaal 18

opbouw en werkwijze van de daglijn 18

De dagdelen aanbrengen 19

De dagklok 20

eerste leerjaar 20

De schooltaal 20

opbouw en werkwijze van de daglijn 20

De dagdelen aanbrengen 22

De voormiddag, middag en namiddag aanbrengen 23De ochtend aanbrengen 24De avond aanbrengen 25De nacht aanbrengen 26

Het linken van gebeurtenissen, dagdelen en klokuren 27

De link tussen dagdelen en klokuren aanbrengen 27De link tussen gebeurtenissen, dagdelen en klokuren aanbrengen 28

De dagklok 29

tweede leerjaar 30

De schooltaal 30

opbouw en werkwijze van de daglijn 30

De 24-uursindeling aanbrengen 31

Hoofdstuk 2: de Weekkalender 33

Inleiding 34

onthaalklas en eerste kleuterklas 34

tweede kleuterklas 34

De voorstellingswijze 35

De weekdagen koppelen aan kenmerkende activiteiten 35

De weekdagen opzeggen 35

derde kleuterklas 36

De voorstellingswijze 37

De dagen koppelen aan kenmerkende activiteiten 38

De dagen van de week opzeggen 38

eerste leerjaar 39

De voorstellingswijze 39

De dagen van de week opzeggen 40

tweede leerjaar 40

Hoofdstuk3: de maand-, seIzoen en jaarkalender 43

Inleiding 44

eerste leerjaar 45

De maandkalender 45

De jaarband en de seizoenkalender 46

tweede leerjaar 47

De maandkalender 47

De maand vanuit beleving 47De maand als structuur 48

De jaarband en de seizoenkalender 50

De jaarband en de seizoenkalender 50De tweejarenkalender en de seizoenkalender 51

derde leerjaar 52

De maandkalender 52

De jaarkalender en de seizoenkalender 53

Vierde leerjaar 55

De jaarkalender en de seizoenkalender 55

Vijfde leerjaar 57

De seizoenkalender 57

Hoofdstuk 4: kloklezen 61

de absolute en relatieve tijdsuitdrukking 62

Het algemeen concept achter de vernieuwing 63

Het belang van dagelijks inoefenen 63

Decoderen, interpreteren en meten 63

formele en informele oefenmomenten 64

de minimale klasuitrusting 64

eerste leerjaar 65

De 12-uursindeling met volle uren 65

De 12-uursindeling met halve uren (absoluut uitgedrukt) 66

De 12-uursindeling met halve uren, bijna … uur en iets na … uur 66

tweede leerjaar 66

De 12-uursindeling tot op 5 minuten met ankerpunten (00, 5, 10, 15 …) 67

De 12-uursindeling tot op 5 minuten met ankerpunten (00, 15, 30 en 45) 68

De 24-uursindeling met volle uren 68

derde leerjaar 69

De absolute tijdsuitdrukking (analoge en digitale klok) 69

De 24-uursindeling met volle uren 69De 24-uursindeling tot op vijf minuten nauwkeurig 69

De 24-uursindeling tot op de minuut nauwkeurig 70

De relatieve tijdsuitdrukking (de analoge klok) 71

De 24-uursindeling tot op vijf minuten nauwkeurig 71

Vierde leerjaar 72

De relatieve tijdsuitdrukking (de analoge klok) 72

De 24-uursindeling tot op 1 minuut nauwkeurig 72De relatieve tijdsuitdrukking (de digitale klok) 73

Hoofdstuk 5: dagelIjkse tIjd In de derde graad

Hoofdstuk 6: Het Weer 75

eerste kleuterklas 84

Het begrippenkader 84

De weerelementen waarnemen 84

tweede kleuterklas 85

Het begrippenkader 85

De weerelementen waarnemen 86

Het begrippenkader 67

derde kleuterklas 87

Het begrippenkader 87

De weerelementen waarnemen 87

eerste leerjaar 88

Het begrippenkader 88

De weerelementen waarnemen 89

De temperatuur waarnemen 89De bewolking waarnemen 90De neerslag waarnemen 90De windkracht vaststellen 90

tweede leerjaar 91

Het begrippenkader 91

De weerelementen vaststellen 92

De temperatuur vaststellen 93De bewolking vaststellen 93De neerslag vaststellen 94De windkracht vaststellen 94

derde leerjaar 95

Het begrippenkader 95

Het weer vaststellen 96

De werkwijze 96De temperatuur vaststellen 96De bewolking vaststellen 97De neerslag vaststellen 97De windkracht vaststellen 99De windrichting vaststellen 99

De vaststellingen documenteren 100

De weertabel 100Het weekoverzicht 101Het maandoverzicht 102

Vierde leerjaar 107

Het begrippenkader 107

Het weer vaststellen 107

De werkwijze 107De temperatuur vaststellen 108De bewolking vaststellen 109De neerslag vaststellen 109De windkracht vaststellen 110De windrichting vaststellen 111De zonneduur vaststellen 111

De vaststellingen documenteren (weerstatistieken) 112

De weertabel 112Het weekoverzicht 113Het maandoverzicht 114

Vijfde leerjaar 119

De weerelementen juist verwoorden 120

Het weer vaststellen 120

De werkwijze 120De temperatuur vaststellen 121De bewolking vaststellen 124De neerslag vaststellen 125De windkracht vaststellen 127De windrichting vaststellen 129De zonneduur vaststellen 129

De vaststellingen documenteren (weerstatistieken) 129

De weertabel 130Het weekoverzicht 130Het maandoverzicht 132

zesde leerjaar 139

Hoofdstuk 7: BIjlagen 141

Bibliografie 157

De weekkalender

2

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij PoliteiaZicht op DAGELiJKSE tiJD

2 de weekkalender34

Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijven we de stapsgewijze opbouw van de weekkalender doorheen de basisschool. De tijdmaat ‘week’ komt in de basisschool slechts gedurende een korte periode aan bod: vanaf de tweede kleuterklas tot en met het eerste leerjaar. Het zwaartepunt ligt in de derde kleuterklas. De opbouw van de tijdmaat ‘week’ gaat hand in hand met de opbouw van de tijdmaat ‘dag’. Een goed begrip van de tijdmaat ‘dag’ is min of meer een voorwaarde om te starten met de tijdmaat ‘week’.

onthaalklas en eerste kleuterklas

In principe is er geen weekkalender bij de jongsten. Het begrip ‘week’ overstijgt het bevattings-vermogen van de meeste peuters. Hoewel peuters in het dagelijks leven dikwijls geconfronteerd worden met de namen van de weekdagen, behoren die begrippen hooguit tot hun passieve woordenschat. De week is een te grote tijdmaat om te overzien. Peuters moeten in de eerste plaats de tijdmaat ‘dag’ onder de knie zien te krijgen.

tweede kleuterklas

In de tweede kleuterklas maken we werk van de weekkalender. We brengen structuur aan door de week in te delen in zeven dagen. Sommigen beperken de weekkalender aanvankelijk tot vijf dagen omdat een schoolweek vijf dagen telt. Wij opteren ervoor om vanaf de start zeven dagen af te beelden. Het doel van de weekkalender is immers inzicht te verschaffen in de structuur van de week. En een week telt zeven dagen. Het is goed om daar vanaf het begin eenduidig over te zijn. Bovendien laat die voorstelling toe om vooruit te blikken op het weekend. Als kinderen op het einde van het schooljaar de indeling in zeven dagen nog niet onder de knie hebben, is er geen man overboord, ze hebben daarvoor nog twee jaar de tijd. Het zwaartepunt ligt trouwens in de derde kleuterklas.

Tijdens het onthaalgesprek kijken we welke dag het vandaag is. We benoemen de dag en beves-tigen de knijper die staat voor het begrip ‘vandaag’. In het taalgebruik van de leraar vallen de begrippen ‘vandaag’, ‘gisteren’ en ‘morgen’. De kleuters beheersen het begrip ‘vandaag’ actief. De begrippen ‘gisteren’ en ‘morgen’ etiketteren we niet. Die behoren eerder tot het passief taal-gebruik van de kleuters. Het weekend verdient bijzondere aandacht. Elke vrijdag blikken we erop vooruit. In het taalgebruik van de leraar valt het begrip ‘weekend’. Van de kinderen verwachten we nog niet dat ze dat begrip correct gebruiken.

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij Politeia Zicht op DAGELiJKSE tiJD

2 de weekkalender 35

de voorstellingswijze

We linken de weekdagen aan kenmerkende activiteiten, zoals turnen, fruit eten, een halve dag op school, enz. De activiteiten zelf stellen we voor door tekeningen die een duidelijke band met de werkelijkheid vertonen.

laten we nu even kijken naar woensdag. Hoewel de kinderen slechts een halve dag op school verblijven, duurt de dag zelf even lang als de andere dagen. Dat moet blijken uit de voorstel-lingswijze: we illustreren dat we geen volledige dag op school vertoeven. Deze schijnbaar banale nuance is relevant vanuit didactisch oogpunt: de weekkalender verschaft inzicht in de week als structuur. Daarom krijgen zaterdag en zondag dezelfde kleur als woensdagnamiddag. Zo is het voor kinderen aanschouwelijk dat ze woensdagnamiddag, zaterdag en zondag niet op school zijn.

de weekdagen koppelen aan kenmerkende activiteiten

We maken een onderscheid tussen het kunnen opzeggen en het interpreteren van de weekdagen. Met interpreteren bedoelen we betekenis verlenen aan de dagen. Dat doen we door de dagen te koppelen aan kenmerkende activiteiten of personen, zoals turnen, fruit eten, enz. Het is daarbij wel belangrijk om de dagen niet als zodanig te benoemen (bv. ‘fruitdag’). In geval van een duobaan duiden we met een foto aan op welke dag de andere juf werkt.

de weekdagen opzeggen

Het kunnen opzeggen van de dagen van de week is een doelstelling voor de oudste kleuters, maar de aanzet start in de tweede kleuterklas. Er is dus geen man overboord als kinderen dit op het einde van het schooljaar nog niet beheersen: ze hebben daarvoor nog de hele derde kleu-terklas de tijd. Desalniettemin reiken we geheugensteuntjes aan om de dagen van de week te memoriseren. Er zijn twee soorten geheugensteuntjes.

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij PoliteiaZicht op DAGELiJKSE tiJD

2 de weekkalender36

Ten eerste zijn er akoestische en/of ritmische associaties. Met ritmische associaties bedoelen we versjes en liedjes om de dagen van de week te memoriseren (bv. het versje: in een week zijn zeven dagen, zeven dagen in een week …). We zien ook vaak akoestische associaties zoals een verwijzing naar afbeeldingen met een gelijkluidende klank: maandag (maan), dinsdag (dino), woensdag (woef), donderdag (donder), vrijdag (vrij spel), zaterdag (zagen) en zondag (zon). Didactisch is dat laatste onderwerp van discussie. Dinsdag heeft immers niets te maken met een dino. Het is een louter akoestische associatie en dat staat haaks op de benadering waarbij we weekdagen aan kenmerkende activiteiten koppelen. Dat is de voornaamste reden waarom we meer soelaas zien in versjes en liedjes als geheugensteuntje. Anderzijds blijken sommige kleuters wel gebaat bij die akoestische geheugensteun. Mocht je er toch voor kiezen om dit aan te bieden, doe het dan slechts tijdelijk en hou er rekening mee dat het louter een geheugensteuntje is en niet meer dan dat. Het levert geen echte bijdrage aan de ontwikkeling van het tijdsbegrip. Het koppelen van weekdagen aan kenmerkende activiteiten daarentegen, doet dat wel: het ritme van steeds terugkerende activiteiten werkt immers zoals een klok en geeft dus vat op de tijd.

Ten tweede zijn er de visuele associaties zoals het koppelen van weekdagen aan een bepaalde kleur: een strook gekleurd papier, flessen gevuld met gekleurde vloeistof, enz. ook dat is een discussiepunt. Het voordeel is dat het geheugensteuntje kleuters een houvast geeft, hoewel dit eerder miniem is. Het gevaar bestaat erin dat de dagen geassocieerd worden met die kleur, of erger nog: genoemd worden naar de kleur. Vermijd te allen tijde uitdrukkingen zoals ‘de gele dag’. Mocht je er toch voor kiezen om kleuren te gebruiken, zorg dan voor een consequent kleurgebruik doorheen de verschil-lende kleuterklassen en hou er rekening mee dat dit slechts een geheugensteuntje is en niet meer dan dat. Het levert geen echte bijdrage aan de ontwikkeling van het tijdsbegrip.

derde kleuterklas

Het zwaartepunt in het aanbrengen van de tijdmaat ‘week’ ligt in de derde kleuterklas. Tot dusver werd de structuur van de week slechts aangezet. Voortaan is dat een expliciet leerdoel. op het einde van de derde kleuterklas kunnen leerlingen aangeven dat een week zeven dagen telt. Daarnaast kunnen ze de weekdagen feilloos opzeggen, de begrippen ‘vandaag’, ‘morgen’ en ‘gisteren’ correct gebruiken en aangeven dat zaterdag en zondag deel uitmaken van het weekend. ook de term ‘weekend’ kunnen ze correct gebruiken.

De maand-, seizoen en

jaarkalender

3

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij PoliteiaZicht op DAGELiJKSE tiJD

3 De maanD-, seizoen en jaarkalenDer44

Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de tijdmaten ‘jaar’, ‘seizoen’ en ‘maand’. om de tekst leesbaar te houden behandelen we deze tijdmaten apart. In de praktijk zijn de jaarkalender, de seizoenkalender en de maandkalender echter geïntegreerd.2

Het begrip jaar wordt aangebracht met de jaarband en de tweejarenkalender. Dat zijn afzonder-lijke kalenders met een andere finaliteit. De jaarband illustreert de indeling van een schooljaar in maanden en seizoenen en gaat in op actuele gebeurtenissen. De tweejarenkalender illustreert het onderscheid tussen een schooljaar en een kalenderjaar en gaat enkel in op de indeling van het jaar in seizoenen, maanden, weken en dagen. In het eerste leerjaar werken we enkel met de jaarband. In het tweede leerjaar werken we met beide kalenders. In het derde leerjaar gebruiken we de tweejarenkalender. Dan wordt het jaar als grote tijdseenheid pas echt als leerdoel naar voor geschoven.

In dit cahier duidt het begrip seizoen op de ‘meteorologische’ en niet op de astronomische seizoenen.3 Een meteorologisch seizoen omvat drie volledige opeenvolgende kalendermaanden. De meteorologische seizoenen passen beter bij de subjectieve beleving van seizoenen. Gevoelsmatig is de maand september immers een herfstmaand en is het in begin december al winter. Zo wordt de eerste sneeuw gemiddeld eind november waargenomen. Bovendien is het werken met meteorologische seizoenen bevorderlijk voor de tijdkaders én de klimatologische maand-, seizoen- en jaaroverzichten. De officiële seizoenen worden echter niet doodgezwegen. In het vijfde leerjaar leggen kinderen de link tussen de officiële seizoenswisseling enerzijds en anderzijds de zonnewenden (zomerwende en winterwende) en de equinoxen (herfstequinox en lente-equinox).4

De maand wordt aangebracht met de maandplaat en de maandkalender. Dat zijn twee afzonder-lijke kalenders die het maandbegrip vanuit een andere insteek benaderen. De maandplaat bekijkt de maand vanuit de beleving van kinderen en afficheert meldenswaardige gebeurtenissen. De maandkalender daarentegen afficheert de structuur van de maand en illustreert dat de maand is ingedeeld in weken en dagen. In het eerste leerjaar wordt het maandbegrip slechts aangezet en werken we enkel met de maandplaat. In het tweede leerjaar werken we met beide kalenders. Dan wordt de maand als grote tijdseenheid pas echt als leerdoel naar voor geschoven. Vanaf het derde leerjaar maakt de maand als zuiver leerdoel geen deel meer uit van de vaste routines in de klas. De maandkalender wordt nu veeleer functioneel gebruikt als de gelegenheid zich voordoet.

2 Het is gebruikelijk om ook de verjaardagskalender in de jaarkalender te integreren. Per maand wordt aangegeven welke kinderen achtereenvolgens jarig zijn. Vanaf het tweede leerjaar wordt ook de datum vermeld.

3 De officiële (astronomische) seizoenen beginnen rond de 21e van de maanden september (herfst), december (winter), maart (lente) en juni (zomer). Die indeling heeft te maken met de lengte van de dagen (de tijd dat de zon op is) en nachten (de tijd dat de zon onder is). De meteorologische seizoenen daarentegen, beginnen steeds op de 1ste dag van diezelfde maanden en omvatten drie volledige opeenvolgende maanden.

4 Wegebruikenobservatiesvandelengtevandedagendenachtomdeofficiëleseizoenswisselingaantebrengen: •herfstequinox:rond21/09zijndagennachtevenlang(officiëlestartvandeherfst); •winterwende:rond21/12valtdelangstenacht(officiëlestartvandewinter); •lente-equinox:rond21/03zijndagennachtevenlang(officiëlestartvandelente); •zomerwende:rond21/06valtdelangstedag(officiëlestartvandezomer).

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij Politeia Zicht op DAGELiJKSE tiJD

3 De maanD-, seizoen en jaarkalenDer 45

eerste leerjaar

de maandkalender

In het eerste leerjaar wordt het maandbegrip opgebouwd met behulp van de maandplaat. Dit kan een plaat zijn (bv. een stuk kartonpapier) of simpelweg een ruimte van de klaswand die voor-behouden is. Het voordeel van platen is dat je ermee kunt schuiven (bv. om chronologisch te ordenen).

Figuur 13: De maandplaat in het eerste leerjaar (beleving van de maand).

De maandplaat gaat in op de beleving van kinderen. naarmate de maand vordert, wordt de aanvankelijk blanco plaat gestoffeerd met meldenswaardige gebeurtenissen. Alles wordt beknopt weergegeven met behulp van foto’s, knipsels en tekst. Gebeurtenissen worden niet louter toevallig gekozen. De maandplaat documenteert in de eerste plaats over de (seizoensgebonden) veranderingen in de natuur.5 Voorbeelden van zulke jaarlijks terugkerende verschijnselen zijn de cycli die bomen doorlopen (bladontplooiing, bloei, rijpe vruchten, herfsttint en bladval), de start van de vogeltrek en het verschijnen van vlinders en andere insecten. over veranderingen in het weer kan ook geafficheerd worden, zoals de eerste sneeuwval, de aprilse grillen, een hittegolf, enz.

5 Natuurpunt biedt een online natuurkalender voor scholen aan (www.natuur-kalender.be). Dat is een educatief pakket met tal van tips en suggesties om op een systematische en gestructureerde wijze met kinderen naar de natuur te kijken en te wijzen op de voortdurende seizoensgebonden veranderingen in de natuur (logboek, waarnemingstabellen, enz.).

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij PoliteiaZicht op DAGELiJKSE tiJD

3 De maanD-, seizoen en jaarkalenDer46

Ten derde is er natuurlijk de lokale en mondiale actualiteit. Denk bijvoorbeeld aan de bouw van een huis in de onmiddellijke schoolomgeving waarvan de voortgang maandelijks gerapporteerd wordt, een klasgenoot die terugkomt uit het ziekenhuis, de kermis in het dorp, een ramp die gebeurde, de komst van de Sint, enz. Belangrijk is wel dat enkel die dingen geafficheerd worden waar een beleving aan vooraf is gegaan, door een waarneming, een onderzoekje, enz. Zo niet worden er enkel betekenisloze begrippen aangebracht en dat brengt weinig zoden aan de dijk.

Bij aanvang van een nieuwe maand wordt er eerst teruggeblikt op de voorbije maand. Zo krijgen kinderen steeds meer vat op deze grote tijdmaat. na dit klasgesprek wordt de plaat opgehangen in een reeks die maand na maand aangroeit tot een jaarband. naarmate het schooljaar vordert, wordt er occasioneel teruggeblikt in de tijd en komen begrippen zoals ‘vorige maand’, ‘twee maanden geleden’, ‘in het begin van het schooljaar’, ‘op het einde van vorige maand’ … aan bod. De maanden juli en augustus vragen een extra woordje uitleg. op het einde van het schooljaar kan de leraar bijvoorbeeld vragen naar de plannen van de kinderen in de grote vakantie. De vakantie wordt bondig geafficheerd en de maanden juli en augustus vervolledigen de jaarkalender. Voor de kinderen wordt het meteen duidelijk dat ze twee maanden zomervakantie hebben.

de jaarband en de seizoenkalender

In het eerste leerjaar wordt het jaarbegrip slechts aangezet. Dat gebeurt uitsluitend met de jaarband die maand na maand aangroeit vanuit de beleving van kinderen. Bijgevolg afficheert de jaarkalender geen kalenderjaar maar een schooljaar en de grote vakantie: van september tot en met augustus. In het eerste leerjaar kan dat nog omdat de volgorde van de maanden en de seizoenen geen leerstof is voor zesjarigen. Zesjarigen stellen zonder meer vast dat een jaar is ingedeeld in twaalf maanden en vier seizoenen.6

Figuur 14: De maandkalender en de seizoenkalender zijn een onderdeel van de jaarkalender. De drie grote tijdmaten (jaar, seizoen en maand) zijn in één kalender samengebracht.

6 Inditcahierduidthetbegrip‘seizoen’opdemeteorologischeseizoenenennietopdeastronomischeseizoenen.Een meteorologisch seizoen omvat drie volledige opeenvolgende kalendermaanden.

Dagelijkse tijd inde derde graad

5

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij PoliteiaZicht op DAGELiJKSE tiJD

5 dagelijkse tijd in de derde graad76

We gaven eerder al aan dat het aanbrengen van de tijdmaten ‘dag’, ‘week’, ‘maand’ en ‘jaar’ is afgerond. Tot dusver leerden kinderen deze tijdmaten mentaal te bevatten. Ze leerden de betekenis van de datum, het verschil tussen een schooljaar en een kalenderjaar en de precieze indeling van het jaar in 12 maanden, 52 weken en 365 of 366 dagen. Dat deze leerstof groten-deels gezien is, betekent niet dat we het geleerde als afgehandeld beschouwen. ook in de derde graad besteden we expliciet aandacht aan dagelijkse tijd. Zo niet, zou het geleerde langzaam maar zeker vervagen. Daarom passen we de inzichten veelvuldig toe in functionele contexten. Het verhogen van de sociale zelfredzaamheid is daarbij een centrale doelstelling en het accent komt steeds meer te liggen op het functioneel omgaan met een agenda, een kalender of tijds-aanduidingen op (semi)authentieke documenten.

In de derde graad leren de leerlingen deze hulpmiddelen gebruiken om de tijd te plannen. De volgende leerplandoelen zijn hierbij richtinggevend:�� Bij groepswerk kunnen de leerlingen een gegeven opdracht volgens taakverdeling en tijds-

planning uitvoeren.�� De leerlingen kunnen gebruikmaken van een maandkalender om taken te plannen.�� De leerlingen kunnen een planning bijsturen als die niet klopt of niet haalbaar blijkt.�� De leerlingen kunnen de tijd die ze nodig hebben voor een voor hen bekende activiteit realis-

tisch inschatten.

Qua begripsvorming staan hiervoor alle begrippen ten dienste die in de voorgaande leerjaren werden opgebouwd. Enkel de volgende begrippen moeten daarbovenop nog aangebracht worden: ‘periode’, ‘trimester’ en ‘semester’.

laten we eerst even stilstaan bij het gebruik van een agenda en kalender. Die gebruiken we vooral om gebeurtenissen uit het eigen leven te situeren en om de tijdsduur tussen twee gebeur-tenissen correct te bepalen. In de derde graad is dat een expliciet leerdoel.

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij Politeia Zicht op DAGELiJKSE tiJD

5 dagelijkse tijd in de derde graad 77

Uiteraard voorzien we heel wat praktische opgaven waarbij de leerlingen de nodige kennis en vaardigheden kunnen toepassen. We stellen vragen zoals: “Welke datum is het over twee weken?”, “Hoeveel maanden en dagen ben jij ouder dan ik?”, “op welke dag valt 1  januari volgend jaar?”- “Wanneer vallen de schoolvakanties?”, “Hoeveel schoolweken zijn er in een schooljaar?”.

Bij deze schijnbaar eenvoudige berekeningen houden leerlingen rekening met een aantal kennis-elementen zoals het aantal dagen in een maand, het zomeruur, een schrikkeljaar. Voor velen is dit een heuse struikelblok.

Voorbeeld van een oefening

De Jeugdboekenweek duurde dit schooljaar van 2 tot en met 17 maart. Hoeveel dagen duurde de Jeugdboekenweek?

Een tweede luik gaat over het correct interpre-teren van tijdsaanduidingen. Bij het interpreteren van uitnodigingen is een valkuil dat kinderen dikwijls geneigd zijn om onnauwkeurig te lezen of zich te laten afleiden door irrelevante informatie. Het is daarom zinvol om oefeningen met uitnodigingen te voorzien waarbij kinderen uit een veelheid aan infor-matie de vereiste gegevens moeten selecteren.

Een gelijkaardige opgave is het correct inter-preteren van tijdsaanduidingen op bordjes met openings- en sluitingstijden. Kinderen achterhalen dan bijvoorbeeld of ze op een bepaald uur in de winkel nog terecht kunnen. of we vragen tussen welke tijdstippen de winkel open is op een bepaalde dag, hoe lang de middagpauze duurt, enz.

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij Politeia Zicht op DAGELiJKSE tiJD

6 het weer 101

Het weekoverzicht

op vrijdagnamiddag interpreteren de ‘weermannen’ de gegevens uit de weertabel en verwerken die in het weekoverzicht.15 Interpreteren houdt bijvoorbeeld in dat kinderen de temperatuur-schaal gebruiken om de absolute temperatuur te benoemen (term en kleur), of dat ze, gezien de felle wind, het verschil duiden tussen de gemeten temperatuur en de gevoelstemperatuur.

De ‘weermannen’ kunnen ook een korte tekst schrijven waarin ze het weer van de week raak verwoorden. Het spreekt voor zich dat we daarbij reflecteren op de taal en dat sommige bijzon-derheden aanleiding kunnen geven tot aandachtspunten in een les nederlands. ook is het een uitstekende informatiebron om te zien waar kinderen staan in hun leerproces en welke hulp en ondersteuning ze daarbij nog nodig hebben. Gerichte feedback tijdens het schrijfproces is daarbij cruciaal. De leerlingen maken verschillende tussentijdse versies waarbij ze telkens rekening houden met aanbevelingen en verbeteringen uit een vorige versie. Dat proces is natuurlijk op vrijdagnamiddag niet afgerond, maar loopt door tot het resultaat bevredigend is. De uiteinde-lijke versie bewaren we in de weermap bij het registratieblad.

15 Een blanco weekoverzicht is als bijlage toegevoegd. Het kan op de fotokopieermachine vergroot worden tot een A3-formaatofgedownloadwordenvandewebsitevandePBDGO!.

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij PoliteiaZicht op DAGELiJKSE tiJD

6 het weer102

Het maandoverzicht

de temperatuur de windrichting en temperatuur

de bewolking

de neerslag

deCemBer

op vrijdagnamiddag vullen de ‘weermannen’ het maandoverzicht aan. Het maandoverzicht bestaat uit de temperatuurgrafiek, de bewolkingsgrafiek, de neerslaggrafiek en de windrichtinggrafiek.

Kinderen gebruiken het maandoverzicht wekelijks. Het moet dus goed zichtbaar en vooral gemakkelijk bereikbaar zijn. De drie maandoverzichten van het actuele seizoen hangen aan de klaswand. Bij aanvang van een nieuw seizoen hangen we de volgende drie blanco maandover-zichten over die van het afgelopen seizoen.

De werkwijze draagt bij aan het realiseren van leerdoelen uit het leerdomein ‘Dagelijkse tijd’. In het tweede leerjaar leerden kinderen de onderlinge volgorde van de seizoenen. In het derde leerjaar verfijnen we die kennis en is de indeling van seizoenen in seizoensmaanden aan de orde. En daarvoor kunnen we dus handig gebruikmaken van de maandoverzichten. Het spreekt immers voor zich dat periodieke weeroverzichten een uitstekende gelegenheid vormen om de leerdoelen van dagelijkse tijd te handhaven. Een voorwaarde is wel dat de werkwijzen in beide leerdomeinen naadloos in elkaar overvloeien. En dat kunnen we doen door bijvoorbeeld de maandoverzichten een kleur te geven (kartonpapier). naar analogie van de maandplaten in de eerste graad hebben de maandoverzichten per seizoen een andere kenmerkende kleur. In het derde leerjaar wordt het werken met kleuren dus voortgezet op de tweejarenkalender én de maandoverzichten. Het spreekt voor zich dat de kleurkeuze een schoolafspraak is en dus in alle leerjaren dezelfde is. Het is niet nodig om met de maandoverzichten een volledige jaarband op te bouwen. De indeling van het jaar in seizoenen is geziene leerstof en is bovendien afgebeeld op de tweejarenband.

© Academic & Scientific Publishers / Uitgeverij Politeia Zicht op DAGELiJKSE tiJD

6 het weer 103

Bij aanvang van een nieuwe maand blikt de klasgroep terug op de voorbije maand. Tijdens een klasgesprek helpen we met het interpreteren van de grafieken. Dat houdt in dat kinderen grafieken lezen en er informatie uit afleiden, bijvoorbeeld door antwoorden te zoeken op vragen. “op welke datum viel de koudste dag?”, “Hoe koud was dat?”, “op welke datum viel de warmste dag?”, “Hoe warm was dat?”, “op welke dagen is er vorst genoteerd?”, “Hoeveel vorstdagen hebben we waargenomen?”, “Wat was de overwegende windrichting?”, “Hoe zie je dat?”, “Welke neerslagvorm kwam het vaakst voor?”, “Welke komt op de tweede plaats?”, “Hoeveel keer hebben we kunnen vaststellen dat het helder was?”, “Wat kwam het vaakst voor: helder of bewolkt?”, “Wat kwam het minst vaak voor: bewolkt of betrokken?” enz. Hieronder bespreken we de grafieken apart en gaan we in op de interpretatie ervan. Het is handig om daarbij te werken met de zogenaamde snelle evaluatievormen. Kinderen antwoorden dan simultaan op de vragen, bijvoorbeeld met behulp van schrijfleien of gebaren. Dan hebben we meteen zicht op de pres-tatie van kinderen en kunnen we zo nodig aan het leerproces sleutelen.

Tijdens dat gesprek wordt ook het verband gelegd tussen de veranderende temperatuur en de bezigheden van de mens, zoals verkeershinder bij winterweer, terrasjesweer, binnen spelen in de winter, buiten spelen in de zomer, de wintervakanties, de kledij, oma die in Benidorm overwintert, enz.

Het gesprek gaat ook over de seizoensgebonden veranderingen in de natuur. Kinderen ontdekken de link tussen de wijzigende temperatuur en de waargenomen seizoensverschijnselen bij dieren en planten. Bij planten denken we bijvoorbeeld aan herfstverschijnselen zoals vruchten, kastanjes, eikels, bladverkleuring, bladval. Maar ook aan het uitlopen van takken in het voorjaar, het bloeien van planten, enz. Bij dieren gaat het over de aanpassingen aan de winter zoals de wintervacht, het hamsteren, de winterslaap, de vogeltrek; of over de aanpassingen bij warm weer, zoals de zomervacht, de geboorte van jonge dieren, het verschijnen van de eerste vlinder.

de temperatuur

deCemBer

septemBer

de windrichting en temperatuur

de bewolking

de neerslag

oktoBer

de temperatuur de windrichting en temperatuur

de bewolking

de neerslag

januarI

noVemBer

de temperatuur de windrichting en temperatuur

de bewolking

de neerslag

feBruarI