Militaire Spectator | 3 - 2005 | MRT

44
3 JAARGANG 174 2005 SPECTATOR MILITAIRE MS SINDS 1832 Piloten, pillen en proportionaliteit o.a. ‘Israel Defense Forces’ (IDF) Tob- of topsalarissen?

description

Editoriaal: ‘Up or out’ bij de krijgsmacht B. Klappe: Piloten, pillen en proportionaliteit De afhandeling van een ‘friendly fire’-incident in Afghanistan A. Bar-Or en H. Shay: ‘Military Education of Israel’s Junior Officers’ From ‘a Platoon Commander-General’ to a Professional Officer W. Ploos van Amstel, M. Berger e.a.: ‘Radio Frequency Identification’ Toepassing en toekomst binnen defensielogistiek F.H. Baudet: ‘Im Osten nichts Neues’ De veiligheidsdimensies van de CVSE in Nederlandse ogen Boeken L. Polman: Bericht uit Afrika – Rituelen E.J. Oliemans: Tegenwicht – Top- of tobsalarissen? Samenvattingen/Summaries

Transcript of Militaire Spectator | 3 - 2005 | MRT

3JAARGANG 174 2005

SPECTATORMILITAIRE

MSSINDS 1832

Piloten, pillen en proportionaliteit

o.a. ‘Israel DefenseForces’ (IDF)

Tob- of topsalarissen?

MS3-omslag-1 28-02-2005 11:26 Pagina 1

M e d e d e l i n g e n

De Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap en de Atlantische Commissie nodigenleden en belangstellenden uit voor een bijeenkomst op 14 maart 2005 over:

‘POLITIEKE PRIORITEITEN IN HET NEDERLANDSE VEILIGHEIDSBELEID’

Onder leiding van generaal-majoor der Mariniers b.d. Cees Homan (Instituut Clingendael) zullen de sprekersmet elkaar en met het publiek in debat treden over het Nederlandse Veiligheidsbeleid.

Naar aanleiding van het rapport ‘NATO and the Use of Force’ dat B. Koenders (Tweede-Kamerlid PVDA) opstelde voor deNAVO Parlementaire Assemblee, wordt gesproken over drie actuele, met elkaar samenhangende veiligheidsonderwerpen:

• Het voorstel van de secretaris-generaal van de NAVO, J. de Hoop Scheffer om de Noord-Atlantische Raad, het hoogstebesluitvormingsorgaan van de NAVO, nieuw leven in te blazen als het belangrijkste forum voor het transatlantischepolitieke debat.

• De mogelijke concurrentie die kan ontstaan tussen de Nato Response Force (NRF) en de EU Battle Groups bij hetplannen van een vredesmissie; leggen zij teveel beslag op de parate eenheden van de deelnemende landen?

• Het gevaar van te trage nationale besluitvorming in geval van een internationale crisis: effectieve deelname van deNederlandse krijgsmacht aan de NRF en de EU Batlle Groups vereist effectieve en snelle politieke besluitvorming.

Nadat de onderwerpen zijn ingeleid, zullen H. van Baalen (VVD), T. Brinkel (CDA), B. Koenders (PVDA) en generaal b.d.A. van der Vlis (namens de KBVK) met elkaar en met het publiek in debat treden.

De bijeenkomst wordt gehouden in: SOCIËTEIT ‘DE WITTE’PLEIN 24 – DEN HAAG

De bijeenkomst begint om 17.00 uur en zal tot ± 19.00 uur duren.Gaarne aanmelden bij de Atlantische Commissie, tijdens kantooruren (070-3639495) of via [email protected]

De Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap nodigt leden en belangstellendenuit voor een bijeenkomst op 17 maart 2005 over:

‘AN AFFECTIONATE LOOK AT THE GENERAL, THE OPERATIONMARKET GARDEN 1944 AND THE POLISH BRIGADE’

De KVBK is bijzonder verheugd dat DR. HAL SOSABOWSKI

kleinzoon van de Poolse Brigade Commandant, generaal-majoor Stanislaw Sosabowski CBE,zich bereid heeft verklaard een lezing te geven over de bijdrage van de Poolse Brigade aanoperatie Market Garden.

Dr. Hal Sosabowski zal onder meer ingaan op de initiële doelstelling van de brigade, de formatie ervan in het Verenigd Koninkrijk met als specifiek doel ingezet te worden op Pools grondgebied bij de bevrijding van Polen, de inzet bij Market Garden 1944 en het lot van de brigade na afloop.Er zal speciale aandacht worden geschonken aan de persoon van generaal-majoor Sosabowski.

De bijeenkomst wordt gehouden in: DEFENSIEVOORLICHTINGSCENTRUMKALVERMARKT 38 – DEN HAAG

De zaal is vanaf 19.00 uur open. De bijeenkomst begint om 19.30 uur.Vanwege een beperkt aantal plaatsen gaarne aanmelden tijdens kantooruren (070-3396197).

Voor overige mededelingen: zie pag. 130

MS3-os2-Mededeling 28-02-2005 11:28 Pagina 2

JAARGANG 174 NUMMER 3 2005

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 97

98

100

109

116

125

131

132

134

136

Editoriaal:‘Up or out’ bij de krijgsmacht

B. Klappe:Piloten, pillen en proportionaliteitDe afhandeling van een ‘friendly fire’-incident in Afghanistan

A. Bar-Or en H. Shay:‘Military Education of Israel’s Junior Officers’From ‘a Platoon Commander-General’ to a Professional Officer

W. Ploos van Amstel, M. Berger e.a.:‘Radio Frequency Identification’Toepassing en toekomst binnen defensielogistiek

F.H. Baudet:‘Im Osten nichts Neues’De veiligheidsdimensies van de CVSE in Nederlandse ogen

Boeken

L. Polman:Bericht uit Afrika – Rituelen

E.J. Oliemans:Tegenwicht – Top- of tobsalarissen?

Samenvattingen/Summaries

UITGAVEKoninklijke Vereniging ter Beoefeningvan de [email protected]

Secretarisluitenant-kolonel KLu E.M. WijersTelefoon 070 - 339 70 12Fax 070 - 339 72 86

Ledenadministratiemw. M.L.W.A. van Gurp-BrouwersKoninklijke Militaire AcademieVakgroep SGW / MPC 71 CPostbus 90002, 4800 PA [email protected]

REDACTIEbrigade-generaal cav b.d. prof.J.M.J. Bosch (hoofdredacteur)Telefoon 071 - 542 18 30Fax 071 - 542 18 29E-mail [email protected]

kolonel cav drs. P.J.E.J. van den Akercommodore KLu drs. G.M. Bergsmadrs. P. Donkerluitenant-kolonel MJD mr. drs. P.A.L.Ducheinedrs. P.H. Kamphuisluitenant-kolonel KMar drs. J.A.J.Leijtenskolonel MPSD drs. F. Matserbrigade-generaal TS ir. R.G. Tieskensmajoor Marns drs. A.J.E.Wagemaker MA

BUREAUREDACTIEmw. drs. A. Kool enmw. drs. T.H.L. van de WeteringInstituut Defensie LeergangenMPC 58B / Kamer 047Postbus 207012500 ES Den HaagTelefoon 015 - 284 47 20Fax 015 - 284 47 21

LIDMAATSCHAP

binnenland € 22,50studenten € 15,00buitenland € 27,50

OPMAAK EN DRUKDrukkerij Giethoorn Ten Brink

ISSN 0026-3869

NADRUK VERBODEN

Coverfoto: Militaire erewacht salueertvoor vier omgekomen millitairen tijdenseen training-incident in Afghanistan.(Foto: Canadian Forces CombatCamera, D.J. Mah; collectie IMG/KL)

SPECTATORMILITAIRE

097-Inhoudpagina - nr3 01-03-2005 08:08 Pagina 97

98 M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5

EDIT

ORIA

AL De staatssecretaris van Defensie, C. van der

Knaap, uitte zich onlangs over de invoeringvan het nieuwe ‘up or out-systeem’ bij dekrijgsmacht.1 In het kort komt dit systeem erop neer dat het begrip ‘beroeps onbepaaldetijd’, de militair die kiest voor een loopbaanbij defensie en die uiteindelijk vanuit dekrijgsmacht met functioneel leeftijdsontslaggaat, lijkt te verdwijnen. Gedacht wordt aaneen tweetal keuzemomenten. De eersterond het vijfendertigste levensjaar en eentweede rond het vijfenveertigste. Het is ech-ter ook mogelijk dat maar één keuzemo-ment resteert. Op dat moment is de stemvan de organisatie van doorslaggevendbelang. De krijgsmacht heeft daarmee eenmogelijkheid om ook tussentijds bij te stu-ren. De staatssecretaris verwijst daarbijnaar het feit dat nu al tweederde van hetberoepspersoneel niet de pensioengerech-tigde leeftijd bereikt en tussentijds de dienstverlaat. Hij wijst er daarnaast op dat eendergelijk systeem in Amerika en Engelandal functioneert. Deze onderwerpen verdie-nen aandacht. Onze aandacht gaat metname uit naar de zogenaamde ‘beroeps’,officieren en onderofficieren die kiezen vooreen carrière bij de krijgsmacht.

De cijfers zullen ongetwijfeld kloppen. Tochzullen velen zich afvragen of het beeld metbetrekking tot beroepsofficieren en onderof-ficieren hiermee overeenkomt. Natuurlijkverlaat ook beroepspersoneel de krijgs-macht. Er waren telkens jongere en ouderecollega’s die elders meer en beter perspec-tief ontdekten. Dat zal altijd zo blijven. Bij debrandweer vinden we de nodige oud-officie-ren die op de KMA of op het KIM hun oplei-ding begonnen. Maar ook elders zijn voor-malige (onder)officieren van de diverse

krijgsmachtdelen te vinden: bij de politie, bijde douane, in het onderwijs, in het bedrijfs-leven en op vele andere plaatsen. Dat zalaltijd zo blijven. Niet omdat het gras eldersaltijd groener is. Dat is soms zo. Er zijn veleredenen om van een eerder gekozen car-rière af te wijken. De privé-sfeer kan daarbijeen belangrijke rol spelen. Ook bij dit per-soneel spelen vaarperiodes en uitzendin-gen een rol. Dat geldt tevens voor fysiekeen mentale belasting. Deze belasting is,zeker in het verloop van een carrière, nietsteeds van dezelfde orde. De staatssecre-taris gebruikt het begrip ‘topsport’. Ook be-roeps zijn hierin geoefend. Maar zij hebbenniet alleen de sport in enge zin in hun pak-ket. Kolonels en hoger zullen in beginselniet dagelijks in recordtijd over de hinder-nisbaan hoeven. Een onderofficier met der-tig dienstjaren is zijn omgeving, als hetgoed is, in vele opzichten tot voorbeeld. Infysiek opzicht zal hij of zij het natuurlijk,gemiddeld gesproken, moeten afleggentegen de jongere collegae. De kwaliteitenvan het oudere beroepspersoneel liggenhoofdzakelijk elders. Dat tweederde vandeze ‘beroeps’ op dit moment niet de pen-sioengerechtigde leeftijd in uniform bereikt,zal velen verbazen. In eerste aanleg zou ditbetekenen dat ‘up or out’ helemaal nietnodig is of slechts theorie zou zijn. Bij eendergelijk verloop zijn de aantallen blijvershard nodig.

Dat zo’n systeem in andere landen functio-neert is interessant. Dat is echter geen be-wijs dat ook de Nederlandse krijgsmacht eronverkort mee gediend is. Loopbaanbeleidis onderdeel van personeelsbeleid en per-soneelsbeleid is een bijzonder breed ge-bied dat allerlei aspecten van zorg voor hetpersoneel omvat. Dergelijk beleid kent in elkland een geheel eigen karakter, net zoals

‘UP OR OUT’ BIJ DE KRIJGSMACHT

1 Trivizier, jaargang 58, december 2004, blz. 20-23.

098-099-Editoriaal - nr3 01-03-2005 08:09 Pagina 98

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 99

zin en betekenis. Wij zijn geen Amerikanenof Britten, wij zijn ook geen Amerikaanse ofBritse militairen. In sommige aspecten isdat misschien af en toe te betreuren, inandere weer zeker niet. U moet eens vra-gen hoeveel Amerikaanse militairen drieweken of langer verlof kunnen en durvennemen. In hun systeem staat met een ver-lof van een dergelijke duur naar het gevoelde functie ter discussie. Maar ook bezoldi-ging, arbeidsvoorwaarden en pensioen zit-ten verschillend in elkaar. Het gaat er der-halve om dat ons steeds dat grotere geheelgoed op het netvlies staat. Men kan nietzonder prijs een bepaald deel of onderdeeldaarvan vertalen naar een verder onverge-lijkbare wereld.

Een ‘up or out’-systeem verdient aandacht.De krijgsmacht is expeditionair en dat stelteisen. De krijgsmacht is er ook mee ge-diend dat instrumenten bestaan om kwali-teit en kwantiteit te sturen. Het argumentmag echter niet zijn dat een dergelijk sys-teem elders voldoet. Het elders bestaankan een goede reden zijn om erover na tedenken. Voor- en nadelen behoren voort tevloeien uit een kritische analyse van de toe-pasbaarheid hier, zonder dat daarbij essen-tiële andere bouwstenen uit het totale personeelssysteem uit het oog worden ver-loren.

Belangrijk is evenwel dat nooit uit het oogwordt verloren wat de betekenis van ‘echte’beroeps zou moeten zijn. Zij investeren in‘het militaire’, zij zijn niet bezig met eenovergang naar elders of de voorbereidingdaarop. Zij denken na over hun beroep,over het functioneren van de krijgsmacht.Zij verzamelen kostbare ervaringen. Hetzijn ook de denkers die zorgen voor de ont-wikkeling van doctrine, voor het actuali-seren van de commandovoering en hetbenutten van lessen. Een krijgsmacht kanniet zonder.

de diverse krijgsmachten in diverse landeneen geheel eigen maatschappelijke positiehebben. In de VS en Engeland wordt defamilie als het ware onderdeel van de krijgs-macht. Men leeft veelal in door de krijgs-macht ter beschikking gestelde woningen,men leeft veelal op of nabij een militair com-plex en de basis, kazerne of walinrichtingbiedt alle faciliteiten, variërend van eigenwinkels tot bankfaciliteiten, van kerken totstudiecentra en van sportinrichtingen totmedische voorzieningen, messes en onder-deelsverblijven.

Uiteraard heeft elke krijgsmacht gewoon-tes, gebruiken, procedures en systemen dieeenvoudig zouden kunnen worden over-genomen. Een voorbeeld is het salueren.Jarenlang werd dit binnen de KL op de Brit-se manier gedaan. Daarna werd de Ameri-kaanse manier overgenomen. Het was evenwennen, maar na enige tijd weten we nietbeter. Cultuur was hierbij niet aan de orde,laat staan een barrière. Cultuur kan dat bijschijnbaar nietige zaken wel zijn.

Neem het voorbeeld van ‘brigade-generaal’.Jaren lang werden kolonels bevorderd totgeneraal-majoor, ook in Nederland. Inenkele landen gebeurt dat nog steeds.Nederland is nu gewend aan de brigade-generaal, commodore en commandeur.Toch zit tussen de Nederlandse brigade-generaal en de Britse ‘brigadier’ het nodigeverschil. De Nederlandse officier staat opde generaalslijst. Zijn Britse collega bevindtzich in een soort grijze zone. Oneerbiediggezegd is hij een soort kolonel eerste klas-se. Bij zijn benoeming tot generaal-majoorwordt deze eerst echt opperofficier.

Veel ingewikkelder is een systeem als ‘up orout’. Het is niet meer dan een onderdeelvan een veel complexer geheel aan waar-den, normen en regels. Het is een bouw-steen van een groter geheel en heeft dáár

098-099-Editoriaal - nr3 01-03-2005 08:09 Pagina 99

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5100

Inleiding

Op 17 april 2002 deed zich inAfghanistan in de omgevingvan Tarnak Farms2, een ern-

stig incident voor waarbij vier Ca-nadese militairen omkwamen en achtCanadese militairen gewond raakten.Twee Amerikaanse F-16 vliegers za-gen tijdens een vlucht de met scherpemunitie oefenende Canadese infan-teristen aan voor vijand. Zonder defi-nitieve bevestiging van de vluchtlei-ding af te wachten over de aard van de

bewegingen op de grond (friend orfoe) en zich later beroepend op zelf-verdediging, werd door één van devliegers een 500 pond lasergeleidebom (GBU-12) losgelaten.

Na 22 seconden trof de bom doel metde hiervoor geschetste noodlottige af-loop. Tien seconden daarna melddede vluchtleiding omtrent de bewegin-gen op de grond: ‘friendlies’.

Het incident heeft in Canada nogalwat opschudding veroorzaakt en iseen langdurige bron van wrijving geweest tussen de Amerikaanse enCanadese regering. Na ruim twee jaaris een eind gekomen aan een lang-slepend juridisch proces tegen dewingman, een zeer ervaren majoor-vlieger, die de bom losliet. Zijn for-matieleider in het andere toestel hadreeds in een eerder stadium ingestemdmet een tuchtrechtelijke afhandeling(non-judicial punishment).

In deze bijdrage vindt u een korte beschouwing over friendly fire inci-denten, de achtergrond van operatie

Enduring Freedom en een samenvat-ting van de belangrijkste conclusiesvan twee onderzoekscommissies: deCanadese en de Amerikaans-Canade-se commissie. Tot slot volgt een weer-gave van de disciplinaire afhandelingvan de zaak tegen de vlieger en eenkorte nabeschouwing.

‘Friendly fire’ of fratricide3

incidenten

Het gebruik van technologie, de gro-tere hoogtes en afstanden waarvan devijand onder vuur kan worden geno-men, het hoge operationele tempo enhet vervagen van duidelijke front-lijnen heeft een percentuele stijginglaten zien van het aantal friendly fireincidenten gedurende de laatste de-cennia. Gevechten vinden plaats ineen verwarrende omgeving, met coa-litietroepen van diverse pluimage,met soms gebrekkige communicatie-systemen.

Ook het moeizaam kunnen onder-scheiden van vriend en vijand bij hetoptreden in steden, onder meer doorhet toenemend gebruik van contrac-tanten, draagt bij aan dit stijgendepercentage. De fog of war is dichtervandaag de dag.

Toenemend aantal slachtoffersIn de Tweede Wereldoorlog en gedu-rende de Vietnamoorlog bedroeg hetpercentage slachtoffers van friendlyfire zo’n 2 procent.4 De Golfoorlog in1991 gaf een forse stijging te zien

Piloten, pillen en proportionaliteitDe tuchtrechtelijke afhandeling van een ‘friendly fire’incident in Afghanistan

mr. B. Klappe – luitenant-kolonel van de Militair Juridische Dienst*

You are hereby reprimanded. You flagrantly disregarded a direct order from the controlling agency, exercised a total lack of basic flight discipline over your aircraft, and blatantly ignored the rules of engagement and special instructions. Your willful misconduct directly caused the most egregious consequencesimaginable, the death of four coalition soldiers and injury of eight others. The victims of your callous misbehavior were from one of our staunch allies in operation Enduring Freedom and were our comrades-in-arms (...).1

* De auteur is Special Assistant to the UnitedNations Military Adviser,UNHQ-New York.

1 http://www.af.mil/news, geraadpleegd 6 juli2004, gedeelte van berisping in tuchtrechte-lijke uitspraak tegen de wingman, veroor-deeld wegens plichtsverzuim.

2 Tarnak Farms, Kandahar, een voormalig trai-ningskamp van Al Qa’ida en in gebruik doorde coalitietroepen sinds eind 2001.

3 Fratricide: ‘the killing of one’s brother orsister, or the accidental killing of one’s ownforces in war’, The Concise Oxford Dictio-nary, Tenth Edition, 1999.

4 Onderzoek van Lt Col Charles Schrader,Army Combat Studies Institute, FortLeavenworth, Kansas, 1982.

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 100

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 101

naar 17 procent5. Slachtoffers tijdensdeze laatste oorlog vielen met namegedurende de intensieve tankslagen.Meer dan driekwart van alle schadeaan Amerikaans M1A1-tanks en deBradley Fighting Vehicles werd ver-oorzaakt door friendly fire6.

Over operatie Enduring Freedom ende oorlog in Irak zijn nog geen per-centages bekend. Hoewel techniekkan bijdragen aan het vergroten vansituational awareness en het zelfver-trouwen van de soldaat kan verster-ken, heeft het soms een averechts effect. Een voorbeeld betrof het ver-wonden door een 2000 pond bom vaneen aantal Amerikaanse en geallieer-de soldaten bij de strijd om een ge-vangeniscomplex bij Mazar-e Sharif,Afghanistan.

Het incident werd veroorzaakt dooreen militair die de batterijen van zijnGlobal Positioning System vervingmaar verzuimde de coördinaten op-nieuw in te stellen. Ten slotte kunnenvraagtekens worden geplaatst bij hetgelijke tred houden van de ontwikke-ling van zeer complexe wapensyste-men en de hulpmiddelen die vijand eneigen troepen uit elkaar kunnen hou-den. Ook command and control syste-men tussen de verschillende krijgs-machtdelen kunnen bijdragen aan hetvoorkomen van friendly fire inciden-ten, maar deze moeten dan wel aan dehoogste eisen voldoen.

‘Enduring Freedom’Op 6 oktober 2001 starten de Verenig-de Staten en enkele coalitiepartnersde operatie Enduring Freedom, metals doel het vernietigen van het AlQa’ida terroristennetwerk en de on-dersteunende bases in Afghanistan,inbegrepen het Taliban-regime.

Aanvankelijk worden luchtstrijd-krachten en een beperkt aantal special

forces ingezet, in samenwerking metde Afghaanse oppositie (Northern Al-liance). Later neemt een groter aantalgrondtroepen deel: mariniers, lucht-mobiele eenheden en lichte infanterie.Omdat Al Qa’ida en het Taliban-regi-me vrij snel verslagen zijn maar deelsook slechts uit elkaar geslagen zijn,doet zich een situatie voor waarbijgeen traditionele confrontatielijnenherkenbaar zijn.

De Canadeseonderzoekscommissie

Een week na het incident stelt de Canadese minister van Defensie eencommissie in met als taak de aard,omstandigheden en toedracht van hetincident vast te stellen. Direct na deformatie vertrekt de commissie naarhet operatiegebied en begint haarwerk. De Canadese commissie ini-tiëert en onderhoudt nauw contactmet de Amerikaanse onderzoeks-commissie, welke later wordt omge-vormd naar een Coalition Investiga-tion Board.

Gedurende haar onderzoek wordendoor de commissie 26 interviews af-

genomen, 65 verklaringen onder edeafgenomen en 800 pagina’s informa-tie en transcripten geproduceerd. Ookwordt via de Amerikaanse commissiebeeldmateriaal en technische docu-mentatie verkregen, met inbegrip vanradiocommunicatie en de van toepas-sing zijnde orders voor de operaties inAfghanistan.

De feiten Het eindrapport7 bevat een gedetail-leerd verslag van de minuten en se-conden die voorafgaan aan het inci-dent dat zich ’s avonds tussen negenuur en half tien afspeelt. A-Company, 3-rd Battalion, PrincessPatricia’s Canadian Light InfantryBattle Group, is op dat moment ont-plooid en bezig met een Tank Stalkoefening: met anti-tankwapens enklein-kalibervuurwapens worden doe-len op enige afstand onder vuur geno-men.

Tegelijkertijd is een Amerikaanse F-16 tweemansformatie van 170thExpeditionary Fighter Squadron op terugreis na een ruim vijf uur duren-de vlucht en bereidt zich voor om inde lucht bij te tanken. Aangekomenboven Tarnak Farms constateert de

5 Zie noot 4.6 107 Amerikanen en 22 Britten werden ge-

dood of raakten gewond, Friendly fire, Ste-wart M. Powell, Journal of the Air Force As-sociation, Vol. 74, No.12, December 1991.

7 Tarnak Farms Board of Inquiry, Final report,19 June 2002, Ottawa.

Leden van het ’3-rd Battalion Princess Patricia’s Canadian Light Infantry Battle Group’ dragen hun gevallen kameraden, die zijn

omgekomen bij een training-incident in Kandahar, Afghanistan (2002)(Foto: Canadian Forces Combat Camera, L. Penney; collectie: IMG/KL)

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 101

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5102

wingman van de vlucht (‘Coffee flight51’) vijandelijk grond-luchtvuur. Hijmarkeert het doel en meldt de positieter identificatie via de formatieleideraan de aircontroller in de AWACS.

Twee minuten later verzoekt hij hetdoel met zijn boordwapen, een 20mm kanon, te mogen aanvallen. DeAWACS geeft opdracht ‘stand-by’ enzendt het bericht voor doelverificatiedoor aan het Combined Air Opera-tions Center. De formatieleider be-richt zijn wingman: ‘let’s make surethey’re not friendlies’. Ruim een mi-nuut later geeft de aircontroller op-dracht ‘hold fire’ en verzoekt hij aan-vullende informatie over de eerdergedane melding.

Vier seconden later meldt de wing-man dat hij mensen op een weg heeftwaargenomen en een stuk artilleriedat hem onder vuur neemt. Hij roeptzelfverdediging in en begint zijn aan-val. De door hem afgeworpen bomontploft nabij de rand van een droog-gevallen rivierbedding waar de een-heid op dat moment is gegroepeerd.

Misinterpretatie van de vliegersDe commissie constateert in haar rap-port dat de oefenende infanteristengeen blaam treft; zij hebben zich gehouden aan de voorgeschrevencoördinatieprocedures en hebben in

overeenstemming gehandeld met veiligheidsvoorschriften. Door eenaantal redenen waren de vliegers nietop de hoogte van de aanwezigheidvan het Tarnak Farms oefengebied ende oefening met scherpe munitie.

Door niet te beschikken over deze in-formatie, lijkt het duidelijk dat devliegers het oefenen met scherpe mu-nitie interpreteerden als een bedrei-ging voor hun formatie. Vervolgenszijn zij begonnen aan een besluitvor-mingsproces dat leidde tot het inroe-pen van zelfverdediging en de inzetvan een wapen tegen eigen troepen.Alle doden en gewonden zijn het ge-volg van de schokgolf en scherfwer-king van de exploderende bom.

TegenstellingenDe commissie stelt dat de acties vande vliegers de primaire oorzaak zijnvan de doden en gewonden. Naast deaanvankelijke misinterpretatie van hetvlakbaanvuur als een bedreiging voorde formatie bestaat er een reeks gere-lateerde storende tegenstellingen tus-sen de beleving van die bedreiging, deacties van de vliegers en geaccepteer-de procedures.

• De wingman geeft ongeveer vierminuten vóór het inroepen van zelf-verdediging door aan de air con-troller nog munitie aan boord te

hebben. Dit is een ongebruikelijkbericht, gelet op het feit dat devlucht het operatiegebied verlaat.Het commentaar is ongepast en dereden van de melding is onduide-lijk.

• Het verzoeken aan de vluchtleidingdoor de wingman om zijn boordwa-pen te mogen gebruiken tegen dewaargenomen gronddoelen, zo’n 90seconden vóór het inroepen vanzelfverdediging. Gebaseerd op spe-ciale instructies en talloze verkla-ringen, lijkt een dergelijk verzoekniet logisch en in strijd met de voor-schriften. Mede gelet op de eerdereongepaste mededeling en het feitdat géén van de vliegers ontwijken-de acties onderneemt om de ver-meende dreiging af te weren, zijnde bedoelingen van de wingmanverdacht.

• Het door Coffee flight 51 beschrij-ven van de situatie op de grond als ‘significant rapid fire’ in hunrichting en op hun hoogte. Hetgrondvuur bestaat evenwel uit anti-tankgranaten, afgevuurd met tus-senpozen van 30-45 seconden, begeleid door automatische wapensen lichtspoormunitie. Het vuurwordt als vlakbaanvuur afgegevenop doelen op 200 meter.

• Het feit dat beiden hooggekwalifi-ceerde vliegers zijn met gevechts-ervaring, met inbegrip van hetwaarnemen van vijandelijke grond-luchtbeschietingen. Een helikopter-vlieger, net daarvoor in de omge-ving van het incident, geeft aan datde enkele ricochets die hij consta-teerde, niet boven de 300 meter uit-kwamen. Gelet op het onbeperkte

Eén van de 19 gewonden bij het ‘friendly fire’ incident van 5 december 1991 (Afghanistan) wordt overgebrachtnaar een militair ziekenhuis(Foto: USAF, K. Reed; collectie: IMG/KL)

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 102

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 103

zicht en de ervaring van de vliegersis het verbazingwekkend dat hunwaarnemingen over snelheid, rich-ting en hoek zo onnauwkeurig zijn.

• Het niet alleen in de onmiddellijkeomgeving verblijven van de ver-meende dreiging maar het risicoverhogen door af te dalen en daarbijzodanig de snelheid verminderendat de wingman beneden de opti-male manoeuvreersnelheid komt.Dit is tamelijk verrassend en tegende procedures omdat de vlieger zichdaarmee bewust aan een hoger risi-co blootstelt.

• Gedurende de vier minuten vóór hetinroepen van zelfverdediging ver-toont géén van de stemmen van devliegers een spoor van bezorgdheidover hun eigen veiligheid. Uit dedoor de vliegers afgegeven schrifte-lijke verklaringen en hun getuigenisna de vlucht lijkt het erg duidelijkdat de vermeende dreiging zowelonmiddellijk en ernstig was (zijndeonder vuur). Logischerwijze zoudat hebben geleid tot bezorgdheidin hun stem en agressieve, verdedi-gende vliegbewegingen.

• Beide vliegers verblijven vóór enna het afgeven van vuur ongebrui-kelijk lang in het gebied. Het isalarmerend dat géén van de vliegerseen defensieve reactie initieert nahet treffen van het doel. Beiden blij-ven cirkelen in het vermeende ge-bied van de dreiging totdat deAWACS opdracht geeft: ‘scramsouth’.

• De wingman roept zelfverdedigingin vanwege het feit dat de formatie-leider in onmiddellijk gevaar ver-keerde. Dit argument is strijdig metde feiten: de formatieleider blijftgedurende het gehele incident opveilige hoogte en afstand van devermeende dreiging. Ook is hettwijfelachtig dat de wingman voort-durend zichtcontact heeft met zijn

formatieleider. Nimmer geeft dewingman aanwijzingen aan zijn for-matieleider voor het nemen van de-fensieve maatregelen of beschrijfthij de richting en afstand van hetgevaar.

• Gedurende de periode vóór en di-rect na het incident neemt de for-matieleider geen enkel initiatief omde acties van de formatie (zijnwingman) onder controle te krijgen.De formatieleider is niet alleen for-matieleider maar ook commandingofficer van 170th ExpeditionaryFighter Squadron. Ondanks delangdurige blootstelling aan de ver-meende dreiging en de oproepen enmanoeuvres door zijn wingman,faalt hij om de controle over de si-tuatie over te nemen en de formatieweg te dirigeren van het onderken-de gevaar. De taak van de formatiewas ‘On-call Interdiction’8, niet hetaanvallen van gelegenheidsdoelen.

Systematische tekortkomingenDe commissie constateert dat het bovenstaande leidt tot ‘failure ofleadership, airmanship and techni-que’. De acties van beide vliegers zijnstrijdig met schriftelijke aanwijzingenmet betrekking tot de reactie op Anti-

Aircraft-Artillery en het gebruik vanmunitie buiten de engagement zone.

Hoewel het redelijk is om aan tenemen dat het geconstateerde grond-vuur als vijandelijk grond-luchtvuurkon worden opgevat, had een meergecontroleerde benadering vanaf vei-lige hoogte en vanuit een veilige hoekkunnen bevestigen dat het hier omeigen troepen ging. De commissie constateert dat naast deeindverantwoordelijkheid van de vlie-ger, er systematische tekortkomingenwaren op het gebied van luchtruim-coördinatie, controleprocedures enhet voorbereiden van missies door detactische eenheden.

Zo bestond er bij de eenheid géénprocedure om te bevestigen dat devliegers kennis hadden genomen vanalle van toepassing zijnde documen-ten vóór de uitvoering van de vlucht.Het uitoefenen van toezicht hieropbetrof een verantwoordelijkheid voorcommandanten.

Deze tekortkoming strekte zich uit tothet Combined Forces Air ComponentCommand, dat niet over een vast-omlijnd proces leek te beschikken omnieuw binnenkomend personeel be-

Twee van de gewonde Canadese militairen krijgen bezoek in het ziekenhuis (Duitslands, april 2002)

(Foto: Canadian Forces Combat Camera, B. Walsh; collectie: IMG/KL)8 Toestellen verblijven in het gebied voor niet-

geplande ‘Close Air Support’.

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 103

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5104

kend te maken met de organisatie, hetoperatiegebied, de Standard Opera-ting Procedures, command and con-trol-procedures en de Commander’sIntent.

Deze procedures, hoewel belangrijkin elke operatie, waren vooral relevantvanwege de relatief korte rotatie-periodes van reserve- en reguliereeenheden.

Falend leiderschapEen ander voorbeeld van falend lei-derschap van de commandant van de

eenheid bestond hierin dat er ondui-delijkheid was over de mission plan-ning verantwoordelijkheden van hethoofd van de planningssectie en zijnteamleden, en de verantwoordelijk-heden van de inlichtingensectie vanhet squadron. Deze verwarring leiddetot opmerkelijke verschillen van me-ning over de grond-luchtdreiging inAfghanistan tussen een drietal sleu-telfunctionarissen: Commander 332-nd Air Expeditionary Group, Com-mander Expeditionary OperationalSupport Squadron en de inlichtingen-officier van 170-th EFS.

De Amerikaans-Canadesecommissie

Op 18 april 2002, één dag na het incident, wordt door Commander-in-Chief, United States Central Com-mand (CINCCENT) opdracht gegeveneen onderzoek in te stellen. Na op-dracht van de Secretary of Defenceom het onderzoek volledig te coör-dineren met het Canadese ministerievan Defensie, wordt een Canadesebrigade-generaal benoemd tot co-pre-sident en worden Canadese techni-sche adviseurs toegevoegd aan de on-

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 104

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 105

derzoekscommissie, dan de CoalitionInvestigation Board.

In haar rapport9 beschouwt de com-missie uitvoerig de organisatie enwerkwijze van de luchtmachtcompo-nent. CINCCENT heeft Commander 9thAir Force benoemd als CombinedForces Air Component Commander(CFACC) die zijn verantwoordelijkhe-den uitoefent via het Combined AirOperations Center (CAOCC). CAOCC

geeft leiding aan de 332-nd Air Expe-ditionary Group (332 AEW), bestaan-de uit vier vliegende squadrons. Eén

daarvan is 170 Expeditionary FighterSquadron (170 EFS), samengesteld uiteen tweetal squadrons van de IllinoisAir National Guard. Omdat slechts een enkele guardmanzich een vrijwillige afwezigheid vanzijn burgerbetrekking van 90 opeen-volgende dagen kan veroorloven, iseen rotatieplan bedacht om vliegerskorte periodes uit te zenden. Vliegersworden geacht minimaal 30 dagen inhet operatiegebied te zijn; enkelenverblijven 45 dagen of langer. Beide bij het incident betrokken vlie-gers arriveren medio maart 2002 inhet operatiegebied. 170 EFS krijgt alstaken om op 24-uurs basis missiesboven Irak en Afghanistan uit te voe-ren. In een reguliere week zou eenvlieger maximaal drie missies vliegenin twee verschillende operationeletheaters.

‘Rules of Engagement’De commissie besteedt ruimschootsaandacht aan de Special Instructionsen de Rules of Engagement voor operatie Enduring Freedom. Rules ofEngagement hebben onder meer alstaak het gebruik van geweld dooreigen troepen te bedwingen en zekerte stellen dat ondergeschikten han-delen in de geest van de commandant.Daarbij kunnen de Rules bijdragenaan het voorkomen van nevenschade,het voorkomen dat eigen troepenslachtoffer worden en het waarborgendat acties binnen de grenzen van hetoorlogsrecht blijven.

De Amerikaanse Rules of Engage-ment voor operatie Enduring Free-dom voorzien onder meer in het rechtop zelfverdediging tegen Anti-Air-craft Artillery (AAA): Aircraft alwayshave the right of self-defense againstAAA, and

...aircraft should NOT deliberatelydescend into the AAA range to en-gage or destroy AAA units whichfire well below their altitude.

Deze Rules of Engagement wijken inbeginsel niet af van de AmerikaanseStanding Rules of Engagement zoalsdeze gelden in andere gebieden. Debeslissing om geweld te gebruikentegen een vijandige handeling of eenvijandige intentie10 berust bij de com-mandant ter plaatse. Voor het toepassen van het recht opzelfverdediging tegen AAA en hetdaardoor buiten de Rules of Engage-ment treden in deze omstandighedengold dat beide vliegers bevoegdwaren zelfverdediging in te roepen:beide vliegers zijn commandant vanhun vliegtuig.

De commissie beschouwt in haar rap-port een aantal factoren om vast testellen of het gebruik van dodelijk ge-weld, gelet op de vermeende AAA

dreiging, passend was. Aan de ordekomen de begrippen noodzaak, pro-portionaliteit, alle in redelijkheid beschikbare informatie, de onmiddel-lijkheid van de dreiging en de nood-zaak om daarom de Rules of Engage-ment te overtreden en tot slot hetmotief van vergelding.

ProportionaliteitDe vele andere F-16 vliegers die doorde commissie werden gehoord, stellendat zij in vergelijkbare omstandig-heden het gevaar zouden ontwijken en het gebied met verhoogde snelheidzouden verlaten, waarmee de nood-zaak voor dodelijk geweld zou zijnvervallen. De twee bij het incident be-

9 Summary of facts of the Coalition Investiga-tion Board, Tarnak Farms friendly fire inci-dent near Kandahar, Afghanistan 17 April2002, Headquarters United States CentralCommand, 7 June 2002.

10 In de Amerikaanse doctrine zijn vijandigehandelingen en vijandige intenties onder-deel van het recht op zelfverdediging. In an-dere NAVO-landen, waaronder Nederland,vormen zij een zelfstandig begrip binnen deROE en is optreden tegen dergelijke hande-lingen of intenties afhankelijk van het ge-stelde in de ROE.

Twee F-16’s patrouilleren boven Afghanistan ter ondersteuning van operatie ‘Enduring Freedom’(Foto: USAF, S.M. Jenkins; collectie: IMG/KL)

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 105

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5106

trokken vliegers deden in feite het te-genovergestelde en omcirkelden devermeende dreiging.

Over proportionaliteit stelt het rapportdat hoewel de vlieger uiteindelijk eenbom van 500 pond wierp, hij eerdertoestemming had verzocht om mindergeweld te gebruiken, namelijk zijn 20mm boordkanon. Hij heeft evenwelniet gekozen voor een niet-dodelijkevorm van zelfverdediging door zichbijvoorbeeld te verwijderen van dedreiging. De commissie haalt ook enkele voor-beelden aan van beschikbare informa-tie die niet gebruikt is of waar nietverder naar gevraagd is. Beide vlie-gers, maar ook hun eenheid, beschik-ten niet over volledig bijgewerktekaarten, terwijl de informatie welaanwezig was. De onmiddellijkheidvan de dreiging moet volgens de com-missie blijken uit alle op dat momentbeschikbare informatie.

De commissie haalt voorts nog eenluchtmachtpublicatie11 aan:

The pilot always retains the rightof self-defense and the defense ofother friendly assets unable to pro-tect themselves. This right, howe-ver, should not be used as a plan-ned work-around for solving poortactics and decision trees. The F-16 pilot must make a conscious de-cision that the immediate threatoutweighs the risk of fratricide. Insituations where there is not an im-mediate threat, i.e., outside ofabort range or nobody is spiked, orwhen SA on friendly positions isunknown, maintain a conservative,defensive approach to the situationuntil certain of compliance withthe Rules of Engagement.

‘Go’ en ‘No-Go’ pillenOok het gebruik van Go en No-Gopillen door de vliegers komt uitge-breid aan de orde. Het gebruik doorde Amerikaanse luchtmacht is striktgereguleerd. Uitgebreide testen zijnvereist om de uitwerking en bijwer-kingen op individuele vliegers vast testellen. Beide vliegers kregen de pil-

len voorgeschreven om vermoeidheidtegen te gaan en voor aanpassing aande tijdzone in het operatiegebied.

Ongeveer twee uur voor het incidenthad de wingman 10 mg van de Go pilingenomen. De Go pil is bedoeld omte gebruiken in combinatie met maat-regelen om vermoeidheid te bestrij-den, zoals een hygiënische slaapom-geving, beperkt gebruik van No-Gopillen (slaapopwekkende pillen) enmaatregelen die slaapritmeverstorin-gen voorkomen.

Van pogingen om deze maatregelentoe te passen was niets gebleken.Voorlichting hieromtrent aan com-mandanten en vluchtplanners bleefeveneens achterwege. Er was sprakevan coördinatie tussen de comman-dant en de arts over het gebruik vande pillen, zoals vereist door het naast-hogere commando. De artsen die de medicijnen voor-schreven vonden dat beide vliegersgoed op de medicijnen reageerden endat de vliegers in de periode vooraf-gaand aan het incident voldoende rusthadden genoten. Hoewel er enkele ad-ministratieve tekortkomingen warenin het Aircrew Fatigue Countermeas-ures Program bleken deze geen factorvan invloed op de gebeurtenissen op17 april. Het over de wingman opge-stelde schema gaf aan dat deze over91 procent van zijn cognitieve effecti-viteit beschikte ten tijde van het inci-dent.

Gebrek aan disciplineDe Coalition commissie stelt dat erduidelijk en overtuigend bewijs is dathet incident te wijten is aan het ge-brek aan vluchtdiscipline door dewingman. Dit resulteerde in het over-treden van de Rules of Engagement enhet ongepast gebruik van dodelijk ge-weld.

Major [Y] acted with reckless dis-regard for the foreseeable conse-quences of his actions, therebyendangering friendly forces in theKandahar area,

aldus de commissie.

Als bijkomende oorzaak wordt hetfalen van de formatieleider genoemd.Deze oefende onvoldoende gezag uittijdens de vlucht, hetgeen resulteerdein de overtreding van de Rules of En-gagement en het ongepaste gebruikvan dodelijk geweld. De commissienoemt voorts enkele factoren diemede hebben geleid tot het incident:de Commander 332nd Air Expeditio-nary Group stelde zijn meerderen nietin kennis van zijn zorgen omtrent ge-brekkige commandovoeringsproce-dures en ernstige tekortkomingen inde inlichtingenvoorziening naar deeenheden.

In plaats daarvan deelde hij zijn zor-gen op een indiscrete manier met zijnondergeschikten en zorgde daarmeevoor een klimaat van wantrouwen.Hij verzuimde duidelijke richtlijnenvast te stellen voor het plannen envoorbereiden van vluchten en ver-zuimde dit proces te ondersteunen.

De juridische afhandeling

Het Amerikaanse militair strafrecht iseen interne krijgsmachtaangelegen-heid, met militaire aanklagers en mi-litaire rechters. Een nadrukkelijke rolis bovendien weggelegd voor de com-mandant op verschillende niveaus.

In een bijlage van het rapport van deCoalition Investigation Board komtde Amerikaanse co-voorzitter metaanbevelingen voor disciplinaireactie: non-judicial punishment voorCommander 332nd Air ExpeditionaryGroup en general court-martial voorde beide vliegers. Op 16 augustus2002 geeft Commander Air CombatCommand opdracht aan Commander9th Air Force om zijn disciplinaire be-voegdheid over de zaak over te dragenaan Commander 8th Air Force. Dezereikt in september 2002 een beschul-diging uit aan de vliegers, waarna in2003 het vooronderzoek begint, ge-

11 AFTTP 3-1.5, Tactical Employment F-16C/D.

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 106

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 107

leid door één van zijn stafjuristen. De beschuldiging bestaat uit een drie-tal onderdelen.

• Het eerste deel betreft ‘nalatigheidin de uitvoering van zijn taken alswingman en aircraft commander enhet opzettelijk nalatig uitoefenenvan vluchtdiscipline en nalaten ge-volg te geven aan de van toepassingzijnde Rules of Engagement en deSpecial Instructions die op dat mo-ment en ter plaatse golden’.

• Het tweede deel betreft ‘het ver-wijtbaar, nalatig en onrechtmatigdoden van een persoon door hettoebrengen van dodelijke verwon-dingen met een lasergeleide bom’(Manslaughter, vier specificatiesvoor elk van de dodelijke slacht-offers één).

• Het laatste deel ziet op ‘het plegenvan een aanslag op een persoon meteen voorwerp, een lasergeleidebom, dat waarschijnlijk de dood ofzwaar lichamelijk letsel van dezepersoon tot gevolg zal hebben’ (As-sault, acht specificaties). De forma-tieleider wordt alleen het eerste deelvan de beschuldiging tenlastege-legd.

In maart 2003 wordt door de stafjuristhet vooronderzoek afgerond en in zijnrapport stelt hij dat er voldoende be-wijs is voor de aanklachten en vooreen court-martial proces. Hij betoogtechter dat in het belang van de goedeorde en discipline, de aanklachtenook op een andere wijze kunnen wor-den afgehandeld en adviseert non-

judicial punishment – de tuchtrechte-lijke afhandeling – in plaats van ge-rechtelijke actie.

Commander 8th Air Force volgt hetadvies en biedt beide vliegers op 19juni 2003 de mogelijkheid in te stem-men met de non-judicial punishmentprocedure. De formatieleider stemt inen krijgt een berisping vanwegeleadership failures. Op eigen verzoekwordt hem ontslag verleend als part-time guardsman. De wingman kiestop 25 juni 2003 voor een court-mar-tial. Na bijna een jaar verandert hijevenwel van gedachten en verzoektalsnog de eerder aangeboden non-ju-dicial punishment. Nadat Commander8th Air Force instemt, bepleit dewingman op 1 juli 2004 zijn zaak bijdeze in een besloten bijeenkomst.

De uitspraakOp 6 juli 2004 doet Commander 8thAir Force uitspraak. De wingmanwordt schuldig bevonden aan derelic-tion of duty (plichtsverzuim). Decommandant overweegt naast het inde kop van dit artikel aangehaaldeonder meer:

Behalve de schriftelijke berispingomvat de straf een inhouding op zijnwedde ten bedrage van $ 5,672 enoverplaatsing naar een niet-vliegendefunctie bij de National Coast Guard.

Rol van de commandantDe wingman gaat in beroep bij denaasthogere autoriteit, CommanderAir Combat Command. In het doorzijn raadsman opgestelde memoran-dum13 stelt de wingman onder meerdat constateringen en opgelegde strafniet gesteund worden door het doorde commandant beschouwde bewijs-materiaal. Ook zou de commandantarbitrair en eigenzinnig straf hebbenopgelegd voor niet tenlastegelegdefeiten. Bovendien was de comman-dant bevooroordeeld en negeerde hijhet door de wingman ingebrachte enniet-weerlegde bewijs. In het beroep wordt uitvoerig stilge-staan bij gebreken in de informatie-voorziening, tekortkomingen in decommandovoering en de vermeen-de scapegoat-cultuur. Commander332nd AEW wordt aangehaald naaraanleiding van zijn betoog dat delange vluchten boven Afghanistan instrijd waren met luchtmachtregelsaangaande de maximumvliegtijd. Der-

12 Zie noot 1.13 Memorandum for 18 AF/CC, Charles W.

Gittins, Middleton, VA, 15 July 2004 (kopiein bezit van auteur).

(...) You acted shamefully on 17 April 2002 over Tarnak Farms, Afghanistan,exhibiting arrogance and a lack of flight discipline. When your flight leaderwarned you to ‘make sure it’s not friendlies’ and the Airborne Warning andControl System aircraft controller directed you to ‘stand by’and later to ‘holdfire’, you should have marked the location with your targeting pod. There-after, if you believed, as you stated, you and your leader were threatened, youshould have taken a series of evasive actions and remained at a safe distanceto await further instructions from AWACS. Instead, you closed on the target andblatantly disobeyed the direction to ‘hold fire’. Your failure to follow thatorder is inexcusable. I do not believe you acted in defense of Major [U-de for-matieleider] or yourself. Your actions indicate that you used your selfdefensedeclaration as a pretext to strike a target, which you rashly decided was anenemy firing position, and about which you had exhausted your patience inwaiting for clearance from the Combined Air Operations Center to engage.You used the inherent right of self-defense as an excuse to wage your own war (…)12.

Herdenkingsdienst van de vier omgekomen militairen (Kandahar, Afghanistan, 2002)(Foto: Canadian Forces Combat Camera, L. Penney; collectie: IMG/KL)

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 107

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5108

gelijke restricties waren opgelegd alsveiligheidsmaatregel, maar werdentegelijkertijd ontkracht door het voor-schrijven van de Go pillen.

Tot slot wordt nog vermeld14 datCommander 9th Air Force, die zijndisciplinaire bevoegdheid in de zaakmoest overdragen, daags na het in-cident een e-mail zond aan al zijntheater commanders waarin hij stelde‘niet te geloven dat het hier om zelf-verdediging ging’. Commander AirCombat Command verwerpt het be-roep op 3 augustus 2004, waarmeehet tuchtproces wordt afgesloten.

Nabeschouwing

Friendly fire is not friendly if you are

on the receiving end.

Met de hoofdrolspeler in het incident,een ervaren majoor-vlieger, loopt hetevenmin goed af. Het inleveren vande wings en ook overplaatsing naareen niet-vliegende functie is voor veel

vliegers immers te vergelijken metlangdurige opsluiting. Beide onder-zoekscommissies komen tot een ver-gelijkbare vernietigende conclusie.

In de uitspraak van de tuchtrechtelijkeprocedure wordt de vlieger in helderevliegertermen verweten dat hij vol-strekt onjuist heeft gehandeld. Zijnopdracht boven Afghanistan was On-Call Interdiction, en niet het aangrij-pen van gelegenheidsdoelen.

Bij een vermeende dreiging gebodende regels het gevaar uit de weg tegaan. Door deze basisregel te schen-den en het gevaar juist op te zoekenkwam de vlieger in de problemen.Zijn gebrek aan discipline leidde di-rect tot de dood van de vier Canadesemilitairen en de acht gewonden.

Zelden staan individuele militairen te-recht voor incidenten waarbij eigentroepen zijn omgekomen. Meestal iser sprake van een ongelukkige samen-loop van omstandigheden in the heatand the fog of the battle: een snel ver-anderende situatie op de grond waar-bij men bij gebrek aan een overzich-telijk vijandbeeld ‘blindelings’ moetvertrouwen op identificatietechnolo-gie of de eigen waarneming. In deze zaak lag het evenwel anders.

De situatie was tamelijk overzichte-lijk en had zo kunnen blijven alsbeide vliegers zich aan de Special In-structions en Rules of Engagementhadden gehouden. Beide commissiesrapporteerden daarom dat er het nodi-ge mis was met de organisatie en aan-sturing van de diverse eenheden.

Gebrekkige commandovoering op di-verse niveaus, tekortkomingen in deinformatievoorziening en een hape-rende vluchtplanning waren medeoorzaak van het incident. Naast devlieger zijn daarom ook de formatie-leider (tevens squadron leader) en denaasthogere commandant berispt.

In alle hedendaagse militaire opera-ties zijn Rules of engagement een be-palende factor. Rules of Engagementzijn nadrukkelijk een commandanten-verantwoordelijkheid. De comman-dant dient er op toe te zien dat zijn ondergeschikten de regels kennen enweten toe te passen.

Het behoeft inmiddels geen toelich-ting meer dat dit staat of valt met hetgericht en bij herhaling uitvoeren vanoefeningen gebaseerd op voor de handliggende én niet zo voor de hand lig-gende scenario’s.

Leden van het ’3-rd Battalion Princess

Patricia’s Canadian Light Infantry Battle Group’

bewijzen de laatste eer aan vier van hun

kameraden die zijn omgekomen tijdens een

een training-incident in Kandahar,

Afghanistan (2002)(Foto: Canadian Forces

Combat Camera, L. Penney; collectie: IMG/KL)

14 Zie noot 10.

100-108-Klappe - AK - nr3 01-03-2005 08:16 Pagina 108

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 109

Military Education of Israel’s Junior OfficersFrom ‘a Platoon Commander-General’ to a Professional Officer

colonel (Res.) dr. A. Bar-Or and colonel (Res.) dr. H. Shay

Introduction

The special nature of the Israel De-fense Forces (IDF) and its missions entail a far more comprehensive exa-mination of Israeli military educationthan space permits here. Thereforethis article will focus primarily on theeducation of junior officers who, atthe completion of their regular servi-ce, make up the bulk of the officercadre in the reserve forces.

Only a few of them remain in the mi-litary as career officers. In this paperthe rationale behind the training of ju-nior officers in the early years of theIDF, after the 1948 War of Indepen-dence, will be compared with the gui-ding principles of their training fiftyyears later.

The construction of the army

The decision to create the IDF wasmade on May 26, 1948, twelve daysafter the establishment of the State ofIsrael. During this period the Hagana,the pre-state, underground, paramili-tary organization, was in the midst ofa full-scale offensive against a num-ber of invading Arab regular armies.Despite Israel’s victory, it was incapa-ble of building an effective defensiveforce for protecting borders that weredetermined by the signed armisticeagreements.

The balance-of-power between Israeland its Arab neighbors was extremelyasymmetric. Israel lacked sufficientstrategic depth, and was delineated bylong and often ambiguous, intersec-ting borders with four Arab countries.Moreover, the Arabs enjoyed a clearadvantage in most of the basic milita-ry resources needed for another roundof fighting, such as population size,economic stability, and internationalstatus.

Quality of military personnelIsrael’s only advantage lied that timein the quality of its military personnelwhose ‘esprit de corps’ and know-how could influence developments onthe battlefield by means of:

• Counterbalancing the Arabs’ quan-titative advantage.

• Serving as a deterrent against an-other war, and winning it if forcedto fight.

Creative thinking was required forboth the construction and operationalconcept of the army. It had to possessa qualitative edge to overcome itsenemies’ quantitative superiority inorder to win the wars in the future.

Unlike its Arab neighbors,Israel could not afford to lose

even one war.

Moreover, strategic conditions dicta-ted that a military victory would haveto be quick and decisive, that is, notgained by attrition of the other side’sforces and resources.

Training of junior officersA major factor in such thinking wasthe training of junior officers whowould become the IDF’s professionalbackbone. Most of the IDF’s combatstrength is based on reserve units and

The responsibility and duty of a commander is to shape the IDF’s (Israel Defense Forces) image. A successful commander does this

not because he is disciplined or ordered to – but because he intuitivelysets a personal example and serves as a role model.

His personality and exemplary conduct instill trust, dedication, courage, and sacrifice in his subordinates. Only this type of

commander will carry out his missions loyally and successfully.

(David Ben-Gurion, October 27, 1960)

109-115-Bar-Olie - AK - nr3 01-03-2005 08:20 Pagina 109

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5110

compulsory conscription. ‘The De-fense Service Law’, one of the firstlaws passed by the Israeli Knesset(parliament), established a volunteerprofessional core for training the de-fense force to execute its missions, in-cluding non-military ones carried outmainly by junior officers.

Immigration wavesBen-Gurion, who functioned as bothprime minister and defense ministerin Israel’s formative years, played amajor role in determining the army’stasks. He viewed the army as the na-tion’s melting pot. After the War ofIndependence, he devoted most of histime to ‘molding’ the new Jewishstate. During this period the countrywas still recuperating from the longperiod of fighting that had exacted ahigh toll of casualties. It was also atime of dealing with the post-war eco-nomic crisis and the absorption oflarge waves of immigration.

The number of new immigrants waslarger than the veteran population.One of the tasks placed upon the armybetween 1949-1953 was immigrantabsorption. The army was ordered toeducate the new immigrants, due tothe fact that the Ingathering of Exileswas the foundation on which the newnation will build its strength and safe-guard the independence of the state.

A ‘people’s army’

Ben-Gurion perceived the army as Israel’s largest

educational system, the melting pot of immigration that tore down the ‘walls’

between tribes and communities.

The army was the only recognizedestablishment without barriers or dis-putes that was expected to unify all ofthe national sectors by serving as a‘people’s army’. That was the onlycapacity, and not as an aloof profes-sional force, could the state’s securitybe genuinely established at that time.

Ben-Gurion ordered the army to un-dertake national tasks because he be-lieved it the only institution where:

...the youth of all classes meet. Thisoffers us a golden opportunity toheal the breaches, close the deeprifts, and bring the community to-gether under equal and equalizingliving conditions. This is how wewill create Jewish unity and bro-therhood, not only in words andideologies but mainly through

deeds by eliminating illiteracy, rai-sing the educational level, andstrengthening human and Jewishvalues...

(Ben-Gurion, 1949 : 21)

A symbol for the nation

In Ben-Gurion’s eyes, the IDF was theonly national institution in the firstyears of statehood that ‘with advan-ced education could be transformedinto a symbol and model for the na-tion... This must be one of the IDF’sobjectives since no other power [inthe state] can serve as such a symbolto the people.’ (Ben-Gurion,1959)

The army’s junior officers, in additionto their regular military assignments,bore the lion’s share of this heavy na-tional undertaking. This dualism aptlyillustrated the ongoing debate in theIDF over the question of military ser-vice as a calling or a profession. In thepast

it was admissible to regard con-nection with the army as a callingand not a profession, as though acontradiction existed between thetwo…[therefore] the realization ofthe calling on a high level – requi-res a continuous effort at impro-ving professionalism, without pre-cluding calling as a condition for[professionalism].

(Amidror, 2002 : 53)

For years the debate over turning theofficer cadre into a profession eliteimpeded improvement of the IDF offi-cers’ professional level, beginning inthe first stages of their training. Al-though the junior officers bear thebrunt of Israel’s daily security tasksand their actions have strategic impli-cations, they remain the weak link inthe chain of command from the pointof view of training. This sad condition exists despite theimpressive list of reforms that helpedraise the quality of middle and upperlevel officers.

Zicht op Jeruzalem (Foto: A. Kool)

109-115-Bar-Olie - AK - nr3 01-03-2005 08:20 Pagina 110

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 111

In recent years a number of changeshave been introduced into the juniorofficers’ training program, but theremust be a comprehensive re-examina-tion of the entire training course andits relevance to future challenges.

This article will analyze the rationaleof the previous IDF junior officers’training program vis-à-vis the recent-ly introduced changes whose goal isto improve the training process by ad-opting certain features of the profes-sional model similar to the one cur-rently in use in European countries.

An efficient organization and...

Many experienced junior officers whoparticipated in the War of Indepen-dence left the service at the end oftheir compulsory service, though thearmy faced both military and civiliantasks that demanded a large cadre ofjunior officers. Ben-Gurion, who clo-sely followed the army’s develop-ment, understood that junior officershad to receive training not only asprofessional commanders and in-structors but also as officers who un-derstood, first and foremost, the lar-ger national requirements of theirrole.

Ben-Gurion wanted to inculcate awa-reness that the army’s strength is de-termined not by military training and‘esprit de corps’ alone, but by goodadministration, efficient procedures,and concern with a thousand and onedetails. Omission of these detailswould sap the army’s strength and de-stroy the nation’s ability to maintainan effective military force. Victory isnot achieved by selfsacrifice alone.

The secret of victory is perhaps three-quarters

efficient organization.

As for national tasks, junior officerswere required to devote their time and

energy to assisting the poorer levelsof the population, raising their self-respect, helping them develop goodhabits and cultural goals, and instruc-ting them in the values of pioneeringyouth. This will not come about through phi-lanthropy or ‘charity,’ but through thecomradeship of arms and sharing ofcommon danger.

...spiritual qualities

Therefore, ‘the commander must bearthe responsibility not only for the mi-litary training of the soldier, but alsofor the molding his character... In thefinal analysis war is not waged bycannon or plane but by the personwho uses them, who puts them in ac-tion.’ (Ben-Gurion, 1949 : 21-22)

The warrior’s key qualities are notphysical strength or technical skill – though their importance should notbe underestimated – but his spirit, hisintellectual and spiritual strength, hisknowledge and intelligence, his men-tal resources, perseverance, devotion,courage in the face of danger, creativeinitiative, and that noble, sublime ele-ment hidden in the depths of his soulwhich can ‘overcome death’.

This is the heart of the officer’s res-ponsibility. A real officer can serve asa role model by dint of his own perso-nality; he can educate others by hisown nature. Only the living exampleof the officer’s dedication to the su-preme values we are fighting for willinduce love and obedience in his sol-diers and awaken in them the wel-lsprings of the highest heroism lyingdormant in every person’s soul.

Our secret weapon is the exalted spirit of man.

And we will have recourse to this weapon as long as we face the threatof war. The ideal officer’s own way oflife sets an example for others to fol-low; it is his secret weapon.

The ‘infantry model’

The question before us is: how couldsuch a complex system of expecta-tions be applied to a junior officers’training program? It should be notedthat most of candidates are drafted forrelatively short terms of compulsoryservice because of the

Het plein voor de klaagmuur. Het deel van de muur waar vrouwen mogenbidden (rechts) is afgesloten met een hek (Foto: A. Kool)

109-115-Bar-Olie - AK - nr3 01-03-2005 08:20 Pagina 111

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5112

social principle that the people’sarmy is based on compulsory ser-vice and the reserve corps drawnfrom the civilian population... andthe deployment of officer potentialexists at all class levels.

(Pa’il, 2002 : 39)

This outlook has influenced the trai-ning of junior officers for commandpositions in IDF combat units, andemphasizes the basic concept that the‘infantry model’ is the optimal one forjunior leadership training.The training of junior officers accor-ding to infantry standards derivesfrom a principle dating back to thepre-state, Hagana period when a com-bat soldier had to pass an NCO course.Only after acquiring NCO skills couldhe enter the IDF Officers’ CandidateSchool (Bahd 1). According to Gabriel & Gal, it wasassumed that officers should serve asenlisted men for at least one year, aperspective that is obviously predica-ted on a value system regarding theofficer’s role that is different from theBritish and American systems. Theauthors claim that this requirement isone of two key points unique to theIDF. (Gabriel & Gal, 1984 : 43).

Experience as an NCO

The second major point in the profes-sional training of the junior officer re-lates to his prior experience as an NCO

or squad leader in a combat unitwhere he can demonstrate skills andallow his superiors the opportunity toevaluate his officer potential.

After three to five months in opera-tional units, junior leaders aretechnically eligible to attend offi-cer candidate school in order tobecome full-fledged officers of theIDF… [The junior leadership pro-gram’s success rate] at producingpotential officer material can beassessed from the fact that almost80 per cent of the junior leaders dowell enough to qualify as potentialofficer candidates

(Ibid pp. 44-45)

Academic studiesThe officer candidate academic stu-dies program is another channel, al-though a less common one, for juniorofficer training. The program is basedon the American Reserved Officers’Training Course (ROTC). The originalidea was to ‘enable physically and in-tellectually able 18-20 year olds, withleadership potential, to obtain an edu-cation and broaden their horizons be-fore becoming officers and takingcommand of IDF soldiers’.

Due to the program the recruitment ofthese young men is postponed by 3-5years, allowing them to acquire a highlevel of technological and academiceducation at a relatively young age.This is in line with the demands ofmanaging the complexities of modernwarfare that increasingly depends onscientific, technological advances.(Pa’il, 2003 : 78-79) These officersundergo regular combat training atthe IDF’s officer candidate school.

The officers’ course is designed totrain junior officers in a relativelyshort time span within the frameworkof their compulsory service. The ob-jective is to furnish officers with suf-ficient practical experience as fieldcommanders before they enter the re-serves. While there are advantages to a short,intensive training course that preparesNCO’s for combat duties as officers,the model is not without its short-comings. The problem lies in produ-cing a cadre of officers who viewcombat command as a career profes-sion. (Gal, 1996 : 22)

The junior officers

The junior officers’ contribution waswidely recognized during the earlyyears of statehood as well as in sub-sequent episodes (with an average of one major war per decade). The junior officers displayed outstandingcapability, resourcefulness, and sacri-fice – characteristics that oversha-dowed their lack of a broad profes-sional basis.

The officer candidate school develo-ped an independent and self-discipli-ned officer with an aptitude for deci-sion-making.

The junior officer was taught to think ‘like a general’

who had to make critical decisions.

The training program instilled basicvalues such as honesty, reliability,quick thinking, morality, leadership,and conduct that inspired his troops’emulation. These skills enabled thejunior officer to carry out a wide va-riety of military and civilian assign-ments after graduation.

The IDF’s senior command was fullyaware of the need to train as well pro-fessional officers and that longer trai-ning periods were required. The ideaof military training at the high schoolwas not intended to solve the shortageof junior officers during the IDF’searly years, rather, it was meant to setin motion a process of preparing army

109-115-Bar-Olie - AK - nr3 01-03-2005 08:20 Pagina 112

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 113

officers and civilian leaders throughacademic studies, military science,discipline, leadership, and practicaltraining that would influence the stu-dent and educate him to be ‘a servantof the people’ in any role he was pre-sented with, especially during his mi-litary service.

The Military BoardingSchool

The first step taken in meeting thischallenge was the decision to open amilitary boarding school next to theReali High School in Haifa. Theschool was inaugurated in 1954 onthe basis of a trial period. Its aim wasto provide high school education,train the students for positions in thedefense command structure, and edu-cate them toward fulfilling any role ofresponsibility in the state.

In other words, the boarding schoolwas designed to prepare qualifiedyouth for command positions in theIDF, by giving them a high level of stu-dies, moral instruction, and militaryskills. (Vilian, 1988 : 38) In addition,

the military boarding school had toprepare its graduates for service inthe permanent army, which it did[by ingraining] personal valuesnecessary for men in positions ofresponsibility in the IDF based onlove of the country and readinessto carry out an assignment.

(Aviad, 1963 : 49)

The Military Boarding School achie-ved its goal, and its graduates’ contri-bution to the IDF senior command andstate security has been invaluable. Inrecent years, the Military BoardingSchool, like the rest of the army, hashad to adjust to changing needs andchallenges. The idea has been bro-ached of transforming the school intoa paramilitary command academy. Atthe same time, the IDF has consideredas well reforming the officer candida-te school program.

Criticism of the IDF

The changes demanded at the variouslevels of training, especially at the ju-nior officer level, stem from the gla-ring need to improve the professionalstandard of officers at all levels. Criti-cism of the IDF’s professional levelbegan after the Yom Kippur War(1973) and continued through the Warin Lebanon (1982-2000) and the Pale-stinian uprising in the occupied terri-tories that erupted in 1987.

In each of these wars the IDF was per-ceived as having failed to achieve alightening victory as it did in the Six-Day War (1967). Strategic develop-ments, such as the peace agreementswith Egypt and Jordan and the elimi-nation of the Iraqi military threat,along with severe economic cutbacksin the military budget and changes inIsraeli society appear to be leading to-ward a decision for transforming theIDF into a full-fledged professionalarmy.

Towards a new, technology-oriented army

For all practical purposes the IDF willcease to be a people’s army in thenear future. Almost 50 per cent of thepopulation of conscript age is eithergranted a waver or serves only part ofthe time required by law. Even thearmy reserve, the IDF’s main force, isno longer considered a universal obli-gation in Israeli society since only aminority (30 per cent) is called up forreservist duty.

Although the IDF, and especially thenational leadership, shun decisionsrelated to a new model army, it seemsthat the combination of strategic de-velopments and budget restraints thatweigh heavily on the army and secu-rity establishment will enable a transi-tion to a professional army even ifformal decisions are delayed.

The people’s army, where military service is still

seen as a calling (at least on the rhetorical level), willgradually be relieved of thenational and social tasks it has carried out since its

founding.

In contrast, the professional army willenable the rapid and effective imple-mentation of the kinds of changesneeded in the IDF’s structure. (Cohen,Eisenstadt, & Bacevich, 1998 : 99-100)

The technological advances in milita-ry hardware that were conspicuouslydemonstrated in the US’s two wars inIraq illustrate the requirements of thefuture battlefield. The IDF understoodthe significance of these changes at anearly stage, and acquired and develo-ped a long list of special fighting ma-teriel that will facilitate the transfer tothe new, technology-oriented army.

Furthermore, there is a continuousneed to prepare the army for dealing

In Mea Shearim, de ultra-orthodoxe wijk van Jeruzalem(Foto: A. Kool)

109-115-Bar-Olie - AK - nr3 01-03-2005 08:20 Pagina 113

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5114

with the complexities of limited con-flict – whether on the Lebanese bor-der or with the Palestinian populationand terrorist organizations in the oc-cupied territories. Developments inthe nature of combat place a new setof challenges before the junior officercadre, and require different methodsof training. The fifty-year old officertraining model needs a thorough over-haul.

Deficiences of the old model

One of the deficiencies of this modelis its emphasis on the technical levelrather than a broader base of militaryknowledge. Cadets were technicallyprepared to be platoon leaders; but theofficer image and the way militarycommand is regarded as a professionare far different from that in other ar-mies.

Despite the long-acknowledged needfor changes in the IDF’s officer trai-ning course, reform has been slow.Some observers claim that this is be-cause the IDF, as a militia-like peop-les’ army, avoids the concept of waras a field of science. (Shelach, 2003 :

85) In recent years the IDF’s seniorcommand has recognized the need fora comprehensive rethinking of theprofessional training of junior offi-cers, even if this is completely unrela-ted to the transition of the IDF into aprofessional army.

Also contributing to this developmenthas been the awareness that basicchallenges, stemming from the natureof the confrontation, have forced theIDF to focus its attention on the juniorcommand. Thus, a sergeant-majors’course was opened at the tacticalcommand school in 1999, and the of-ficer training course program wascompletely revamped in 2001.

Changes in the training programThe change in the officer trainingcourse was made by combining basictraining of all branches of the groundforces. Assuming that this change willupgrade the level of junior officersbecause of its emphasis on the funda-mentals of command and will providea broader basis of military thinkingduring officer training, instead of thestress on technical skills as it used tobe. The suggestion for dealing withthe professional challenge of com-mand calls for the delegation of aut-

hority to the level of junior officers,and emphasizes a high degree of co-ordination so that field commanderscan respond quickly.

This approach requires a training pro-gram based on a crystallized militarydoctrine where similar thinking andtrust are implanted at all command le-vels, and authority is delegated downto the lowest ranks.

Professional thinkingAccording to this rationale, the juniorofficer will be required to adapt him-self to professional thinking from thestart of his training. This is characte-rized by curiosity and questioning (aswell as the qualities mentioned pre-vious). The cadet will be taught to de-velop the ability to see the ‘total pic-ture’ and apply good judgment, bolddecision-making, and mental flexibi-lity.

As a junior officer he will have to as-sume the responsibility for his deci-sions and the willingness to acceptmistakes of his subordinates, while heexhibits self-confidence, restraint,and courage. The ground forces offi-cers’ course has been designed to in-culcate these qualities in the trainee,

Een van de – zwaar bewaakte – toegangswegen tot de oude stad van Jeruzalem. Op de achtergrond de koepel van de Al Aqsa-moskee(Foto: A. Kool)

109-115-Bar-Olie - AK - nr3 01-03-2005 08:20 Pagina 114

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 115

without changing the length of trai-ning time (six months).

Tactical command collegeThe next stage was the establishmentof the tactical command collegeaimed at officers who would remainin the standing army and become pro-fessional officers for a lengthy milita-ry career. The new program includesthe introduction to technology, abroad survey of military history, andthe fundamentals of management,command, decisionmaking, militarylaw and ethics.

The tactical command college thatopened in the summer of 1999 offersits carefully chosen participants atwo-year program combining militaryscience with academic studies. Stressis placed on military history and amulti-disciplinary program of ma-nagement, law, and security.

In addition, the academy’s lessons aredesigned to broaden the students’knowledge of military science anddeepen their understanding of milita-ry life in order to strengthen com-mand as a profession:

to impart to the young officer cadrewith the basic skills needed for ful-filling command roles at the tacti-cal level and as the basis for the of-ficer’s continuing development,stressing IDF service as a profes-sion and way of life.

The academy’s goals:

• Knowledge – inculcating a broadtheoretical background in militaryscience and a high degree of profi-ciency in tactics.

• Command and Leadership –grooming officers with a moral andprofessional commitment, and theability to make correct decisionsand carry them out under changingcircumstances.

• Thinking and Learning Talents –enhancing thinking and study skills,self-criticism, inquisitiveness, and

scientific criticism as the basis forpersonal development and learningthroughout the military service.

• Professional Identity – the buil-ding of a professional identity andview of military service as a way oflife.

The short-term experience of integra-ting academy graduates of the IDF intothe command structure points to thesuccess of most of the reform’s objec-tives and the qualitative advantage ofacademy graduates who return to ac-tive service with more experience, fo-resightedness, and learning skills thantheir fellow officers who did not at-tend the academy. While the higher level of professiona-lism among the academy graduatesposes a challenge for their superiorcommanders, it also has a positive in-fluence on the immediate environ-ment and has proven to the top brassthat a new breed of commander hasentered the IDF.

The Israeli Air ForceThe Israeli Air Force has also recent-ly adopted this form of instruction(2002) in its flight school. The cadets’program now includes academic aswell as technical studies, and grantsthe pilots a university baccalaureatedegree at their graduation. The airforce sees the expanded (and lengt-hier) course as highly suited to thetraining of its cadets.

Sparta versus Athens

This article has dealt with the trend inthe IDF to upgrade its officer trainingcourse, irrespective of the IDF’s trans-formation into a professional, all-vol-unteer army. The senior command isaware that an improved officers’ trai-ning program could significantly raisethe IDF’s professional standard. Senior officers responsible for trai-ning junior and middle-ranking com-manders claim that recognizing mili-tary science as a bona fide academicfield will facilitate the establishmentof a military academy.

Zigdon and Raviv recently publisheda detailed plan (2003) on the benefitsof an Israeli military academy for trai-ning junior officers, as well as mid-dle-level and senior-ranking com-manders. Although the academy isstill far from realization, it indicates atrend in the IDF that resembles theSpartan model still in vogue in a num-ber of professional armies in Europe.

Paradoxically, while in Israel thistrend is considered as genuine pro-gress in military education, some European armies are inclining towardcivilian educational standards, that is,they are ‘moving away from Spartaand approaching Athens.’(Haltiner, 2003 : 190)

Bibliography

Amidror, Y. (2002) Thoughts on the Army andSecurity Matters, Tel Aviv [Hebrew].

Aviad, S. (1963) ‘The Tenth Anniversary of theMilitary Boarding School,’ Ma’arachot, No.147, p. 49 [Hebrew].

Ben-Gurion, D. (1949) ‘To Young Comman-ders,’ Jewish Frontier, pp. 20-22.

Ben-Gurion, D. (1959) ‘The IDF as an Educa-ting Organization,’ April 2nd, Ben- GurionArchives, Military File [Hebrew].

Cohen, E.A., Eisenstadt, M.J., & Bacevich,A.J., (1998) Knives, Tanks & Missiles – Is-rael’s Security Revolution, The WashingtonInstitute for Near East Policy, WashingtonD.C.

Gabriel, R.A. and R. Gal, (1984) ‘The IDF

Officer: Linchpin in Unit Cohesion,’ Army,January, pp. 42-49.

Gal, R., ‘Thanks to a Study of the PresentModel of the Israeli Officer,’ Maarachot,(1996) No. 346 [Hebrew].

Haltiner, K. (2003) NL Arms – Netherlands Annual Review of Military Studies, Breda,NL, Royal Netherlands Military Academy(KMA).

Pa’il, M., (2003) Humane Military Leadership,p. 39. [Hebrew]

Shelach, O. (2003) The Israeli Army: A RadicalProposal, Tel-Aviv: Kinneret, Zmora-Bitan,Dvir – Publishing House Ltd., [Hebrew].

Vilan, Y. (1988) ‘From Boarding School to Military Academy,’ Maarachot, No. 312-313, p. 38 [Hebrew].

Zigdon, Y. & Raviv, A. (2003) ‘Military Acade-my – The Outstanding Sign of a Profession-al Army,’ Maarachot, No. 390, pp. 48-53[Hebrew].

109-115-Bar-Olie - AK - nr3 01-03-2005 08:20 Pagina 115

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5116

Inleiding

Radio Frequency Identification (RFID)biedt de mogelijkheid om objecten(zoals producten, pallets en kratten) teidentificeren en draad- en contactlooste volgen in bedrijven en logistiekeketens. RFID lijkt een ware hype,zowel binnen de civiele wereld alsbinnen defensie. Het Amerikaanseleger, vaak voorloper op het gebiedvan logistieke innovatie, gebruiktRFID in de oorlog in Irak, overigensmet wisselende ervaringen. Zo bleekde communicatie tussen de RFID-tagen het ERP-systeem in de woestijn niet zonder problemen (Computer-world, 26 juli 2004).

Grote retailers als Wal Mart en Metroexperimenteren met RFID, samen methun leveranciers. Metro, een groteDuitse supermarktketen, heeft een ex-periment gedaan door één winkel, deMetro Future Store, uit te rusten metRFID. Individuele producten zijn ge-tagd met verschillende doeleinden:diefstalpreventie, vaststellen van debeschikbare voorraad, het genererenvan verkoopdata en werkomgevingenof bij grote volumes te scannen pro-ducten. In het laatste geval leverentags een besparing op doordat minder

‘Just-in-time’, met bestemming BagdadSlimme containers blijven zichtbaar in de nevels van de oorlog

De opmars van het Amerikaanse leger naar Bagdad werd mede mogelijkdoor het gebruik van geavanceerde RFID (radio-frequency identification) in deaanvoerlijnen. Door total asset visibility weten logistici te allen tijde waar terland, ter zee of in de lucht de containers met bommen, brandstof en bruinebonen zich bevinden.

Operatie Desert Storm was ‘strategisch’ een succes, maar logistiek eennachtmerrie. Meer dan de helft van de tachtigduizend containers die uit deVS naar het Midden-Oosten werden verscheept moest worden openge-maakt – vaak meerdere keren – om te zien wat er eigenlijk in zat. Omdatcontainer-diving niet altijd even grondig werd gedaan, aten sommige soldatendrie keer per dag een ontbijt en anderen drie keer per dag een lunch. Ookcontainers met munitie moesten worden opengemaakt om te zien watvoor kogels en bommen er precies in zaten.Tienduizenden containers wer-den na operatie Desert Storm ongeopend teruggezonden.Door de lange aanvoerlijnen is de logistiek van operatie Iraqi Freedom nogcomplexer dan die van de vorige Golfoorlog. Volgens onofficiële cijfers werder per dag vanuit Koeweit gemiddeld zestig miljoen liter diesel, een miljoenliter water, vierduizend ton munitie en 330.000 maaltijden via de aanvoer-lijn richting Bagdad gepompt. Ondanks de lange verbindingslijnen lijkt heterop, dat men er goed in is geslaagd de troepen in Irak te bevoorraden.

Het grote verschil tussen ‘Desert Storm’ en ‘Iraqi Freedom’ is dat het Ame-rikaanse leger in de tussenliggende jaren is overgestapt van het just-in-casenaar het just-in-time-principe voor alle logistieke operaties. Om ‘totale transpa-rantie’ in de toeleveringsketen te bereiken, heeft het Amerikaanse ministerievan Defensie een op RFID-technologie gebaseerd systeem geïntroduceerd.Daarmee kan defensiepersoneel met de juiste toegangsrechten een data-bank raadplegen, die laat zien waar ter wereld alle 270.000 containers vande Amerikaanse krijgsmacht zich bevinden en wat hun inhoud is.

Bron: Computable (18 april, 2003, samenvatting)

‘Radio Frequency Identification’Toepassing en toekomst binnen defensielogistiek

Prof. dr. W. Ploos van Amstel; M. Berger – eerste-luitenant logistiek; mw. ir. A. van der Ham;E. Poiesz – eerste-luitenant van de Koninklijke Luchtmacht en ir. T.J.S. Vogten*

* Prof. Ploos Van Amstel is hoogleraar logis-tiek aan de KMA in Breda. Luitenant Bergeris werkzaam bij 43 Bevocie. LuitenantPoiesz is hoofd staf operationele ondersteu-ning op de vliegbasis Leeuwarden. MevrouwVan der Ham is senior advisor bij TNO Inroen ir. Vogten is werkzaam als account ma-nager bij Quantiq Xmedia.

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:22 Pagina 116

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 117

personeel nodig is om data te verza-melen en er minder onnauwkeurig-heden voorkomen.

De opmars van RFID gaat gepaard mettalrijke beloftes:

• Veiligheid• Transparantie van transport en

voorraden die onderweg zijn in hetdistributietraject: vanaf het maga-zijn tot aan de winkel, of in hetgeval van defensie, het inzetgebied.

• Volgen van gevaarlijke stoffen in delogistieke keten.

• Tracking en tracing: het moeitelooskunnen vinden van producten in delogistieke keten.

• Voorraadloos werken door een gro-tere snelheid en betrouwbaarheid inde logistieke keten.

• Kwaliteitsbeheersing van de logis-tieke keten, waardoor de uiteinde-

lijke klanten het juiste product opde juist tijd krijgen.

Toch zijn de eerste kritici ook al op-gestaan. Directeur Jeff Woods, vanhet onderzoeksinstituut Gartner, zietRFID als een hype waaromheen eenmisplaatste urgentie hangt. Het biedtop termijn volgens hem wel een kansop verbeterde informatievoorziening,maar logistieke sturing en organisatieblijven uiteindelijk bepalende facto-ren voor optimalisatie van voorradenen de servicegraad voor klanten (Hel-ders, Vetman, 2003). Verder zien ver-schillende kritici RFID als te duur enzal het volgens hen voor toepassingop productniveau nooit rendabel wor-den.

De veranderende taakstelling van dekrijgsmacht, betekent ook een herzie-ning van het logistieke concept. De-

fensie heeft geen, bij voorbaat, vast-gesteld operatietoneel meer en kanwaar dan ook ter wereld worden inge-zet ter uitvoering van uiteenlopendetaken. Defensie wordt geconfronteerdmet het optreden in verschillendedelen van het geweldsspectrum, vancrisisbeheersing laag in het spectrumtot operaties met een vredesafdwin-gend karakter. Nederlandse eenhedenmoeten zich snel in het inzetgebiedkunnen ontplooien. Daar wordt ookde vredesorganisatie op aangepast.

Expeditionair optreden, vechten inverstedelijkte gebieden en deelnameaan de NATO Response Force (NRF) zijnhiervan voorbeelden. De logistiekeketen moet op zo’n manier worden in-gericht dat het in staat is deze wijzevan opereren te ondersteunen: sneller,nauwkeuriger, flexibeler, transparanten traceerbaar en gezamenlijk met

Inspectie opslagprocedure op Yokoto Air Base in Japan (Foto: US Air Force; bron: IMG/KL)

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:22 Pagina 117

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5118

andere krijgsmachten. Eén van de ma-nieren om dit te bewerkstelligen is hetbeter ondersteunen van de soldatendoor het verhogen van de responsivi-teit, transparantie en toegankelijkheidvan logistieke middelen door JointTotal Asset Visibility (JTAV). JTAV is ge-richt op inzichtverhoging in de be-schikbaarheid van middelen. Realisa-tie ervan betekent dat de krijgsmachtin staat is gebruikers te voorzien vantijdige en nauwkeurige informatieover plaats, verplaatsingsrichting,toestand en identiteit van eenheden,personeel, uitrusting en voorraad (VanMerriënboer e.a., 2002). Is de invoe-ring van een RFID-systeem bijvoor-beeld een eerste stap op weg naar‘total asset visibility’? Tijd dus om debalans op te maken: heeft de Neder-landse krijgsmacht ook voordelen bijinvoering van een RFID?

In deze bijdrage beschrijven we eerstkort wat een RFID-systeem inhoudt.Daarna inventariseren we de factorendie bepalend zijn bij het ontwerpen eninrichten van een RFID-systeem. Aande hand van een aantal cases makenwe duidelijk welke praktijktoepas-singen in transport en logistiek er alzijn en onderbouwen we dat RFID eenaantal logistieke innovaties onder-steunt. Tot slot staan we stil bij aan-dachtspunten voor invoering van RFID

bij Defensie .

Het RFID-systeem

Een RFID-systeem bestaat in zijnmeest eenvoudige vorm uit een tag(transponder) en een reader (commu-nicator of interrogator). Hierdoor kaninformatie die op de tag is vastgelegd,op afstand worden uitgelezen met ‘ra-dio frequency’ communicatie. Dezeinformatie is te lezen met een hand-held apparaat of een computer. ‘Tags’zijn niet meer dan kleine zendertjesdie, vanaf het moment dat ze binnenhet bereik van een communicatorkomen, worden geactiveerd door radio-signalen die deze via zijn antenne ofscanner uitzendt. De passieve tagheeft geen eigen energiebron, maaronttrekt energie aan de ‘reader’. Pas-sieve tags zijn klein, relatief goed-koop en hebben een onbeperkte levens-duur. Winkels gebruiken ze in veeltoepassingen. De actieve tag heeft eeneigen energiebron.

Er zijn meerdere types tags. Actievetags zijn groot, relatief duur, en heb-ben een beperkte levensduur van maxi-maal tien jaar. Ze kunnen op grotereafstand gelezen worden. Een read-onlytag kan eenmalig worden beschrevenmet data, die vervolgens door een ‘reader’ uitleesbaar is (dit zijn meestalpassieve tags). Ze kan meermalen ge-lezen en beschreven worden. Over hetalgemeen zijn deze tags actief.

Na activatie van een tag stuurt het zijngegevens naar de communicator dieze demoduleert, decodeert en be-krachtigt om ze vervolgens door tesluizen naar de hoofdcomputer.

De RFID-tag lijkt sterk op een barcode,de bekende streepjescode, maar heeftvoordelen tegenover barcodering:

• RFID-tags hoeven bij het lezen nietzichtbaar te zijn. Mede daarom ishandmatig scannen niet nodig maarkan dit worden geautomatiseerd.

• De snelheid van het lezen is velemalen hoger dan bij barcodes waar-door een hele pallet of een winkel-wagentje als het ware in één keer tescannen is;

• RFID-tags zijn naast uitleesbaar ookbeschrijfbaar.

• Een RFID-tag kan meer data bevat-ten dan een barcode en wordt daar-mee een verplaatsbare database.

• RFID-tags zijn beter toepasbaar inmoeilijke omstandigheden als eenvuile of natte omgeving. Deze kun-nen bijvoorbeeld ook gebruikt wor-den op producten die tijdens hetproductieproces geverfd worden ofaan extreme temperaturen blootge-steld.

Ontwerp van een RFID-systeem

Een bepaalde situatie vraagt om eenspecifieke RFID-oplossing. Er moetdaarom gekeken worden naar de tech-nische en functionele eigenschappenvan de individuele RFID-componenten(Van der Ham en Vogten, 2005).Daarnaast is de prijs bepalend voor deeconomische haalbaarheid. Bij hetkiezen van het RFID-systeem moetende factoren uit de tabel in ogen-schouw genomen worden.

BeperkingenNaast de voordelen die RFID-systemenbieden voor het inzichtelijk makenvan logistieke ketens zijn er ook be-perkingen. Eén van de struikelblok-ken zijn de nog hoge kosten verbon-den aan de tagproductie (vooral dekosten van grondstoffen). Ontwikke-

Militairen lossen handmatig duizend stuks telecommunicatie-apparatuur uit luchtmachttoestel op Kirkuk Air Base in Irak

(Foto: US Air Force; bron: IMG/KL)

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:22 Pagina 118

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 119

lingen maken het waarschijnlijk mo-gelijk tags te ontwikkelen op basisvan polymeer. Dit zijn chips vankunststoffen die functioneren als(half)geleider. De huidige chips wor-den gemaakt op basis van silicium.De milieubelasting bij deze chips opbasis van silicium is overigens hoog.

Een ander probleem is dat RFID-tagsmoeilijk in verpakkingen te verwer-ken zijn. Dit vindt zijn oorsprong inde kwetsbare verbinding tussen anten-ne en chip. Een oplossing is gebruik temaken van zogenaamde insteekkaar-ten. De leesafstand moet in de toe-komst nog worden vergroot omdatdeze op dit moment nog vrij klein is,maximaal 1,2 meter. Dat is voor veellogistieke toepassingen te beperkt.

Een volgend probleem doet zich voorin de nog gebrekkige standaardisatie.Naast technische eisen, bepaalt wet-geving ook de te gebruiken frequen-tie. In verschillende landen geldenverschillende normen ten aanzien vanfrequenties voor bepaalde toepassin-gen. Globaal zijn er drie regio’s waar-binnen het frequentiebeleid wordt uit-gestippeld (EAN-UCC, 2002): regio 1(Europa, Afrika, Noordoost-Azië),regio 2 (Noord- en Zuid-Amerika) enregio 3 (Zuidoost-Azië en Australië).

Voor internationale standaardisatiebiedt EAN (www.ean.nl) inmiddelseen standaard voor RFID in de vormvan het EPCglobal-netwerk. Dezeomvat standaards voor: de radiofre-quentie, de specificaties van de tagsen readers, afspraken rond de num-mering opgenomen in de tags (geba-seerd op EAN-codes, de unieke artikel-codering) en specificaties voor desoftware voor het opslaan, uitwisse-len en raadplegen van de gegevensover de transacties die plaatsvinden.EPCglobal beheert de standaards vanhet EPCglobal-netwerk. In Nederlandwordt EPCglobal vertegenwoordigddoor EAN Nederland. Het uitgangs-punt van het EPCglobal-netwerk is datelk object voorzien moet zijn van eenunieke code. Dit betekent bijvoor-beeld dat elk individueel pak melkzijn eigen code krijgt. Ook dozen en

Eigenschappen van RFID-systemen

Leesafstand: De afstand tussen de reader en de tag die nodig is om data te lezen of weg te schrijven.De leesafstand wordt vooral bepaald door het type tag (actief of passief), door de gebruikte frequentie en door het vermogen van de reader en van de tag. Daarnaast zijn omgevingsfactoren (vocht,metaal) bepalend.

Datacapaciteit: De hoeveelheid data die op een tag kan worden opgeslagen. Een tagkan een aantal megabytes aan informatie opslaan; de kosten van eentag gaan omhoog bij een hoge datacapaciteit terwijl de leesafstandkleiner wordt.

Leessnelheid: De snelheid waarmee data van de tag gelezen kan worden die vervol-gens naar een systeem wordt gestuurd. Daarnaast kan leessnelheid betrekking hebben op het aantal tags dat per seconde door de readergelezen wordt (zie ‘onderscheidingsvermogen’).Leessnelheid van de data op de tag wordt voornamelijk door de gebruikte frequentie bepaald.

Onderscheidings- De mate waarin het mogelijk is om met verschillende tags ‘tegelijker-vermogen: tijd’ te communiceren zonder dat de signalen met elkaar interfereren.

Naast de reader, is ook bepalend of tags dicht bij elkaar gepakt zitten(op een pallet met pakjes). Als tags erg dicht bij elkaar zitten, kunnenzij met elkaar interfereren. RFID-tags hebben leessnelheden variërendvan 20 tot 100 tags per seconde.

Robuustheid: De mate waarin het signaal goed herkenbaar is.RFID-tags hoeven niet aan de buitenkant van een pallet geplaatst teworden, waardoor ze minder kwetsbaar zijn voor schade. Ook hebbenRFID-tags geen last van vuil. RFID is minder robuust in een metalenof waterrijke (vloeistof) omgeving: deze materialen storen het radio-signaal. Ook apparatuur, zoals een computer/monitor, die op dezelfdefrequentie opereren als het RFID systeem, kunnen het signaal verstoren.

Duurzaamheid: De technische levensduur van een tag.In theorie kan een tag een onbeperkt aantal keer gelezen worden. Een tag met een batterij heeft een levensduur van ongeveer tien jaar.Passieve tags hebben een nagenoeg onbeperkte levensduur.

Read-write: De mogelijkheid om al dan niet data weg te schrijven op een tag.Voordelen hiervan zijn dat de informatie op de tag in de loop van het proces kan worden veranderd en dat gegevens niet centraal in eendatabase opgezocht hoeven te worden en data redundantie voorkomenwordt. Daarnaast zijn deze tags opnieuw bruikbaar.

Temperatuur- Actieve tags functioneren tussen –50° en +70°omstandigheden

Oriëntatie De eisen die gesteld worden aan de wijze waarop een tag ten opzichtevan een reader gepositioneerd moet worden, wil deze leesbaar zijn.Passieve tags vereisen nauwkeuriger oriëntatie dan actieve tags. Verwacht wordt dat multi-reader systemen dit probleem oplossen.Dit houdt in dat meerdere readers op verschillende manieren gepositioneerd worden om te garanderen dat een tag gelezen wordt.Er zijn protocollen nodig om deze readers te coördineren.

Prijs De prijs van een tag wordt beïnvloed door de complexiteit van destroomkring (IC), constructie, geheugencapaciteit, verpakking/bescherming. Lage-frequentie-tags zijn goedkoper dan hoge-frequentie-tags en passieve tags zijn goedkoper dan actieve.Passieve tags zijn de laatste jaren sterk in prijs gedaald. Een passievetag kost nu ongeveer 25 tot 70 eurocent. De prijs voor actieve tags ligtnog beduidend hoger; van enkele tot tientallen euro’s.

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:22 Pagina 119

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5120

pallets kunnen een unieke code krij-gen. Net als de barcode is ook eencode op een RFID-tag puur identifice-rend. Alle achterliggende gegevensworden in databases opgeslagen. Ditzijn gegevens over het artikel zelf,maar ook bijvoorbeeld over de pro-ductiedatum en wanneer het artikelnaar een distributiecentrum is ver-voerd. In het EPCglobal-netwerk zijndeze gegevens via internet te raadple-gen. Hiermee is het mogelijk elk arti-kel door de gehele logistieke keten tevolgen. RFID-technologie en de nood-zakelijke standaardisatie zijn dus nogniet uitontwikkeld.

Typen RFID-systemenDe individuele componenten van een RFID-systeem zijn bepalend voorwat het systeem als geheel presteert.Er zijn vier typen RFID: Electronic Article Surveillance systems (EAS); Portable Data Capture systems; Net-worked systems en Positioning systems.

EAS-systemen gebruikt men in win-kels al jaren tegen diefstal; meestalwordt een 1-bit-tag gebruikt om eenaf- of aanwezigheid van een objectvast te stellen.In ‘portable data capture’-systemenworden ‘hand held’ terminals ge-bruikt. Wanneer bijvoorbeeld in eendistributiecentrum goederen met een

RFID-‘reader’ worden geïdentificeerd,wordt de data met de ‘hand held’ ter-minal gelezen en al dan niet naar eencentraal systeem gestuurd. Veel ware-house-managementsystemen werkenmet dergelijke terminals waarmee eenmedewerker in het magazijn de pro-cessen uitvoert en direct real-time de gegevens in het ‘warehouse’ manage-mentsysteem (WMS) verwerkt, zoalsbijvoorbeeld wordt toegepast voorhandwapens bij LBB-AGB in Lettele.

‘Networked’-systemen kenmerkenzich door vaste ‘readers’ die op vasteplekken mensen of objecten met eentag identificeren. Het toegangssysteemvan Defensie met de bekende smart-card is hiervan een voorbeeld.

Tot slot worden ‘positioning’-syste-men vooral in voertuigen gebruikt omdeze automatisch te positioneren of teondersteunen bij navigatie. Dat kanbuiten, op de openbare weg, maar ookbinnen een fabriek waar karretjes hunweg door het productieproces moetenvinden. Vergelijk de toepassing vanGPRS en het navigatiesysteem in per-sonenauto’s.

RFID-visionairen verwachten dat voor-al ‘networked systems’ en een combi-natie van ‘portable’ en ‘networked’systemen in de toekomst een belang-

rijke rol spelen. In het eerste gevalzullen onderling verbonden ‘readers’op een vaste plaats tags lezen die zicheveneens op een vaste plek bevinden.Als voorbeeld wordt een brug ge-noemd die tags in de constructieheeft; ‘readers’ detecteren veranderin-gen in de structuur of de druk op be-paalde delen van de brug. Daarnaastkan ook gedacht worden aan intel-ligente draadloze netwerksystemen,waarbij de RFID-tag geïntegreerdwordt met intelligente sensorsyste-men. Deze netwerken kunnen ad hoc,robuust en flexibel informatie van om-gevingsparameters combineren metdata op tags en zodoende een logis-tiek (of ander) proces optimaliseren.In deze netwerken zijn ‘readers’ entags soms vast, soms niet. Er ontstaateen ad hoc draadloos netwerk waar-mee, afhankelijk van de toepassing,verschillende processen zijn te moni-toren.

RFID in logistieketoepassingen

De toepassing van passieve tags trektde grootste aandacht, omdat deze aanzienlijk in prijs gedaald zijn totenkele euro-dubbeltjes. De toepassin-gen die nu sterk in de belangstellingstaan, richten zich dan ook vooral opverbetering van bestaande processenen werkwijzen. Het figuur laat eenaantal voorbeelden zien in relatie tothet toekomstige fysieke distributie-concept (Kablau, 2002, De Ruiter,2002).

Inventariseren van producten/voorradenMark’s and Spencer heeft kledingvoorzien van een RFID-tag. Hieropstaat een uniek identificatienummer.Daarmee is eenvoudiger na te gaanhoeveel voorraad er is in het maga-zijn. Doel is om door hogere nauw-keurigheid de veiligheidsvoorraden tereduceren. In winkels ontstaat de on-nauwkeurigheid in beschikbare voor-raad door bijvoorbeeld verkeerde leveringen en schade, of door klantendie kleding op de verkeerde plek te-rughangen.

Container wordt gelost op Kirkuk Air Base in Irak(Foto: US Air Force; bron: IMG/KL)

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:22 Pagina 120

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 121

Versnelde en verbeterdeproductidentificatieEen RFID-tag lezen gaat veel snellerdan bij barcodering en kan automa-tisch. Daardoor is het mogelijk grotehoeveelheden objecten snel te identi-ficeren.

Het Kleding- en PersoonsgebondenUitrustingbedrijf (KPU) van de krijgs-macht is verantwoordelijk voor deontwikkeling, aanschaf en distributievan kleding en uitrusting voor de ge-hele krijgsmacht. Voor identificatievan kleding en uitrusting maakt De-fensie nu (nog) gebruik van barcode-ring. Echter, in de praktijk levert dezetechnologie nog (te)veel problemenop om van een succes te spreken. Problemen die optreden zijn bescha-diging van de barcode, het niet goedafleesbaar zijn (wegens vouwen ofbeschadigingen) en het handmatiguitlezen van de barcode. Ook is een barcode voor sommige ar-tikelen niet geschikt (daar waar datwel met RFID kan) vanwege vorm of

afmeting van de code. Een nieuwetechnologie als RFID biedt daarvooreen oplossing.

Van Halteren Metaal BV heeft eenM109 Houwitser-simulator ontwik-keld voor trainingsdoeleinden in gebruik bij legereenheden van de Koninklijke Landmacht. Ze zijn uit-gerust met een in samenwerking metTNO ontwikkeld Ammunition Regi-stration System (ARES), een systeemdat met behulp van RFID automatischeidentificatie van de gebruikte dummymunitie (zoals dummy-ontstekers, -granaten en -ladingen) mogelijkmaakt. De gegevens van de simulator wordennaar het instructeurspaneel gezondenzodat de instructeur de handelingenvan zijn leerlingen op de voet kan volgen en/of deze informatie voorevaluatiedoeleinden kan opslaan. Tevens worden de gegevens uit hetARES-systeem gebruikt om het gedragvan de simulator af te stemmen op degeladen munitie.

Tracking en tracingNaast het lokaliseren van producten(tracking) kan ook de historie van eenproduct worden vastgelegd (tracing).De oorsprong van het product is teherleiden, maar ook welke bewerkin-gen deze in de keten heeft ondergaan.Dit kan door informatie in de keten opeen read/write tag bij te schrijven. Datkan variëren van temperatuurverloopof houdbaarheid tot onderhoudshan-delingen of aankoopmoment.

Het lokaliseren van producten of an-dere objecten kan ook met barcodes,mits deze gescand worden. Productenmet RFID-tags die op meer dan eenpaar meter gelezen worden, wordeneenvoudiger ‘gevonden’, zonder zegericht te scannen. RFID-toepassing is vooral interessant voor pallets, kar-retjes en andere ladingdragers dievaak in de keten zoekraken en relatiefduur zijn.

De US Army test een RFID-systeem datde temperatuur volgt van de omge-

Voorbeelden van toepassingen ondersteund door RFID

Legenda:GP = groepagepuntPOD = point of debarkationPOE = port of embarkationVC = voorraadcentrumAC = aanvulcentrumKlant = operationele eenheid

Max. 3000 km Max. 525 km Max. 150 km

Productbeschikbaarheid

Voorraadinventarisatie en -niveau

Controleren zendingen

Bewaken houdbaarheid

Volgen voortgang zendingen in pijplijn

Locatie product enladingdrager

Temperatuurontwikkeling

Volgen voortgang zendingen in pijplijn

Voorraadinventarisatie

Locatie product enladingdrager

Bewaken houdbaarheid

Volgen voortgang zendingen in pijplijn

Locatie ladingdrager

Aangeven verwachteaankomsttijd

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:22 Pagina 121

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5122

ving waar goederen liggen opgesla-gen en vervoerd worden. Doel hier-van is dat troepen in het veld voedselgebruiken voor de houdbaarheids-datum overschreden is. Door de extreme hitte in Irak bleek dat dehoudbaarheid van bepaalde voedings-producten van 36 maanden naar éénmaand terugliep.

Belofte voor de toekomst?

RFID is meer dan een geavanceerdebarcode. Waar RFID nu vooral identifi-catieprocessen vereenvoudigt, zal deechte logistieke innovatie gereali-seerd worden, door de informatie dieRFID oplevert te gebruiken om nieuwebesturingsmechanismen en vormenvan samenwerking in de keten te faci-literen. Twee zaken mogen van RFID

worden verwacht. Een betere transpa-rantie in de keten leidt tot minder on-zekerheid waardoor minder buffers(voorraden) noodzakelijk zijn, voor-raden eenvoudiger te ‘ managen’ zijnen producten nooit zijn uitverkocht.En tags als mobiele database makendecentrale sturing in de keten moge-lijk. Er zijn echter op dit moment nogweinig concrete voorbeelden en er isnog veel onduidelijk. De technologieis nog niet uitontwikkeld, standaardenontbreken nog en toepassing is rela-tief duur. Er zijn nog enkele puntendie aandacht vragen.

De juiste tag op de juiste plaatsOm ‘total asset visibility’ te realiserenmoeten alle goederen worden voor-zien van een tag, maar dit brengtenorme investeringen met zich mee.Alternatieven voor het ‘taggen’ vanhet enkele product is het ‘taggen’ vanverpakkingseenheden of containers.Wellicht is het mogelijk te kiezenvoor een systeem waarin essentiëlegoederen wel tot op het enkele pro-duct worden getagd en andere goede-ren op het niveau van de verpakkingof zelfs helemaal niet. Een alternatiefvoor het voorzien van alle productenmet actieve tags is een zogenaamd getrapt systeem. Tot op verpakkings-niveau (kisten en pallets) gebruiktmen passieve tags, terwijl men voor

containers gebruikmaakt van actieve,waardoor deze van grotere afstandzijn uit te lezen en de informatie kanworden gewijzigd. Dit is punt vanaandacht voor de ontwikkeling vanhet FD-concept (Kablau, 2002).

Gegevens kunnen communicerenNiet alleen de tags zijn benodigd omvoorraden te volgen, ook transpon-

ders. Wanneer men naar de keten kijktis deze in twee delen te splitsen (ziehet figuur). Het eerste omvat het stuktot en met het point of embarkation.Dit deel betreft het Nederlands grond-gebied en hier maakt men gebruik vaneen aantal vaste en relatief luxe loca-ties, waarbij valt te denken aan stati-sche opslagpunten en vooraf bepaaldelocaties voor overslag, zoals de haven

J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5

Lossen van telecomapparatuur, bestemd voor de vernieuwde communicatie-infrastructuur in Noord-Irak (Foto: US Air Force; bron: IMG/KL)

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:23 Pagina 122

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 123

van Vlissingen en de Eemshaven. Hettweede deel omvat de internationalegoederenstroom vanaf het ‘point ofembarkation’ tot het inzetgebied en deoperationele eenheden. De dreigingtussen ‘point of embarkation’ en pointof debarkation kan variëren. In veelgevallen zijn de locaties voor opslagen overslag primitief en tijdelijk vanaard en is host nation support nietaanwezig. De dreiging is hier in veelgevallen hoger en dus is flexibiliteitgewenst. Daarnaast moet rekeningworden gehouden met uiteenlopendeklimatologische omstandigheden.

Om komen tot ‘total asset visibility’is de garantie nodig dat ook detransponders in de hele keten correctwerken. Het komt voor dat tags on-juist of niet worden uitgelezen door-dat de transponders interfereren metbijvoorbeeld computerschermen. Eenoplossing hiervoor zijn de multi-reader systemen. De grootste knel-punten zitten dan ook niet in het Ne-derlandse deel van de keten. Deze iste optimaliseren, doordat men vakerop dezelfde locaties terugvalt. Deknelpunten komen vooral voor in hetinternationale deel van de logistiekeketen. Door de primitieve en tijdelijkeaard van de locaties is het van be-lang een goed werkend en handzaamsysteem te hebben, dat zonder al teveel problemen geplaatst, gebruikt en eventueel verplaatst kan worden.Doordat men niet weet in wat voor si-tuatie het systeem gebruikt gaat wor-den, dient het flexibel en robuust tezijn. Men dient het dus overal te kun-nen plaatsen en gebruiken, maar hetmoet ook opgewassen zijn tegen fac-toren als weer, wind en stof. Behalvede hogere kosten die dat met zichbrengt, zal ook de handzaamheid vanhet systeem afnemen. Juist in pri-mitieve omstandigheden is het vanbelang een handzaam en flexibel sys-teem te hebben, omdat men over hetalgemeen onder verzwaarde omstan-digheden de werkzaamheden uitvoert.

Transponders kunnen op twee manie-ren worden gebruikt. Bij de ene wor-den de data verzameld, met bijvoor-beeld een ‘hand held’ terminal, en na

het koppelen aan het systeem uitge-lezen, waardoor men niet beschiktover ‘real-time total asset visibility’.De andere manier voorziet het sys-teem wel direct ‘real-time’ van delaatste informatie. De kosten hiervanzijn hoger. Daarnaast is aanvullendehardware nodig. Te denken valt aankabels voor de verbindingen of grote-re transponders die draadloos directkunnen zenden. De afweging is de be-schikking over juiste informatie opieder moment tegenover goedkopereen handzamere transponders.

De juiste hardware en softwareNaast de hardware benodigd voor hetdaadwerkelijk kunnen uitlezen vaninformatie (tag en transponder), dienter ook een besturingssysteem te zijn,zodat de informatie beschikbaar komtvoor de verschillende elementen bin-nen de keten. Hiervoor zijn zowelhardware als software benodigd. Dehardware zal voornamelijk bestaan uitunits (computers) om op verschillen-de locaties binnen de keten de infor-matiestroom te verwerken, en onder-delen die ervoor zorgen dat deze unitsworden verbonden aan het totale sys-teem. Ook hier geldt weer de tweede-ling tussen het Nederlandse en het internationale deel van de keten. Inhet Nederlandse deel kan worden ge-bruikgemaakt van relatief luxe om-standigheden, zoals een glasvezelneten een goed beschermende infrastruc-tuur, maar dat hoeft zeker niet hetgeval te zijn voor het internationaledeel. Ook hier dient te hardware ro-buust te zijn en kunnen functionerenonder alle klimatologische omstan-digheden. Wederom komt de afweging

naar voren tussen gebruiksgemak en volledige garantie van een wer-kend systeem.

Daarnaast zal men door de primitieveomstandigheden, alternatieven voorde verbinding in ogenschouw moetennemen. Immers, men kan niet altijdgebruik maken van het vaste telefoon-net en moet dan dus terugvallen opsatellietverbindingen of straalzenders.Om te komen tot ‘total asset visibi-lity’ moet het systeem, waarbij eenberoep kan worden gedaan op diversesoorten verbindingen, gegarandeerdwerken. Door rekening te houdenmet het gebruik van alternatieven,wordt het systeem weer minder hand-zaam en neemt de kans op minderfunctioneren toe. Beweeglijk optre-den vormt een verdere complicatie.

Ook de software speelt een grote rol.Van belang hierbij is te kijken of hetsysteem kan worden ingepast binnensystemen binnen Defensie (bijvoor-beeld ERP), of dat er wijzigingennodig zijn. Hiermee hangt dan ooksamen of men computers kan voor-zien van meerdere systemen of dateen gescheiden computer is benodigd.

Daarnaast is de complexiteit van desoftware erg belangrijk. Wanneer erstoringen ontstaan, moet men kunnenterugvallen op een helpdesk of instaat zijn de problemen zelf op te los-sen. Het systeem dient zo te zijn op-gebouwd dat er geen specialist terplaatse nodig is. Het vraagt dus omeen groot eigen oplossend vermogen(goede back-up en helpfunctie) of eensysteem waarbij de specialisten vanaf

Sergeant US Air Forceverifieert voorraad-nummers op Yokoto

Air Base in Japan(Foto: US Air Force;

bron: IMG/KL)

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:23 Pagina 123

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5124

afstand op elk moment problemenkunnen oplossen.

Passende logistieke aansturingDe vraag is of aansturing centraal ofjuist decentraal moet plaatsvinden;komt er een aparte organisatie die ditsysteem centraal aanstuurt of legtmen de verantwoordelijkheden op eenlager niveau? Het voordeel van centrale aansturingis dat er wordt gewerkt vanuit eenstandaard. Doordat er een organisatieis die zich specifiek bezighoudt methet systeem ontstaan specialisten; dekans op aansturingsfouten neemt daar-door af. Het voordeel van decentra-lisatie is dat meer betrokkenheid ont-staat op een lager niveau. Ook zullende personen verantwoordelijk voor deverschillende delen van de aansturingbeschikken over meer situationalawareness; door de kortere lijnenworden sneller beslissingen genomen.

Een tweede belangrijk aspect binnende aansturing heeft te maken met in-voering en wijziging van gegevens.Wil men dit overlaten aan een centra-le vaste groep, dan neemt de kans opfouten af, maar duurt het langer voor-dat het systeem is voorzien van dejuiste informatie. Ook hier geldt danweer dat er extra functies moetenworden gecreëerd. Als de schakelsbinnen de keten zelf kunnen wijzigenis wel sprake van ‘real-time total assetvisibility’. Door het systeem zo op tebouwen dat men het van informatiekan voorzien door alleen te wijzigenmet behulp van tag en transponder zalde foutmarge afnemen. Invoering vanRFID heeft dus ook personele conse-quenties, zowel bij de aansturing alsin de operaties.

Veiligheid‘Total asset visibility’ heeft ook ri-sico’s. Wat gebeurt er als de vijandmeekijkt in de goederenstroom. Kanhij de informatie op tags veranderen?En hoe gevoelig zijn de systemenvoor cyberwar en elektromagnetischewapens? Daarom is veel aandachtnodig voor de beveiliging. De tagszelf kunnen op meerdere manierenworden beveiligd. De gegevens kun-

nen worden versleuteld, en ook detoegang tot de tag kan worden bevei-ligd, bijvoorbeeld met een toegangs-code. In veel toepassingen bevat detag alleen een identificerend nummer;de achterliggende gegevens staan opgoed beveiligde computers. Een toe-passing met alleen een identificerendnummer op de tag is vergelijkbaarmet de huidige barcodes. Ook daarbevat de code alleen een identifice-rend nummer, achterliggende gege-vens liggen in databases opgeslagen.Maar de kwetsbaarheid van de RFID-systemen blijft nog een punt van zorg.

Conclusie

Een sterkere gerichtheid op expeditio-nair optreden vraagt om andere logis-tieke uitgangspunten: van nationaalper krijgsmachtdeel naar joint en shared, van een lange voorbereidings-tijd naar een snelle reactietijd, vanvoorspelbare goederenstromen naarminder voorspelbare, van een klassie-ke tactiek naar een op NCW-principesgebaseerde tactiek (sneller, dynami-scher, verplaatsbaar) en een focus opzowel effectiviteit als kosten en ten-slotte een adequate financiële verant-woording achteraf. RFID moet vooralgezien worden als een belangrijk in-strument voor innovatie op dit terrein.Op het gebied van logistieke bestu-ring is veel onderzoek gaande; Defen-sie “tracking and tracing” (DT&T), deontwikkeling van ERP, logistieke plan-ningstools en de initiatieven om inter-nationaal tot ‘joint total asset visibi-lity’ te komen. Het Amerikaanse ministerie van De-fensie ziet vooral toepassingen voorhet beveiligen van goederenstromenen de tracking van producten. Devraag met welke RFID-technologie delogistieke defensieketen moet wordenondersteund kan op dit moment nogniet worden beantwoord; welke tags,welke hardware, welke processen,welke besturingssystemen, welke be-veiliging, welke standaards, et cetera(Berger en Poeisz, 2004). Belangrijkevraag is natuurlijk of de kosten en in-vesteringen uiteindelijk op-wegen tegen de baten.

Literatuur

AIM, Radio Frequency Identification RFID - Abasic primer, The Association of the Auto-matic Identification and Data Capture Indus-try AIM, August 2001.

Baker, P., RFID: this year, next year or sometime never?, www.cranfieldsom.info, Fe-bruary 2004.

Berger, M. en Poeisz, E., (2004), RFID voor de beheersing van de logistieke keten binnenDefensie, afstudeerscriptie KMA Breda augustus 2004.

Brewin, B., Army to test passive RFID-tags onfood shipments, Computerworld, December2003.

Engels, D.W., Koh, R. e.a., Improving visibili-ty in the DOD supply chain, Army Logisti-can May-June 2004.

GTAGTM, EAN-UCC White Paper on RadioFrequency Identification, EAN Internationaland Uniform Code Council, June 2002.

Van der Ham, A. en Vogten, T.J.S., RFID in Logistics, NL Arms 2005, Breda.

Helders, B. en Vethman, A.J., Beyond 2005:How RFID Will Change the Global SupplyChain, Chain Store Age, December 2003.

Kablau, R.W.H., Het fysieke distributieconceptvan de Koninklijke Landmacht, MilitaireSpectator, (171) (2002) (11).

Kärkkäinen, M., Ala-Risku, T. en Främling, K.,The product centric approach: a solution tosupply network information management pro-blems?, Computers in Industry (52), (2003).

Kärkkäinen, M., Increasing efficiency in thesupply chain for short shelf life goods usingRFID-tagging, International Journal of Re-tail & Distribution Management, Vol. (31),(2003) (10).

Van Merriënboer, S.A., Vermunt, A.J.M. enVoskuilen, M.J.M., Transparantie: noodzaakof gevaar voor Defensie?, Militaire Specta-tor, (171) (11).

Montgomery, N., Marks and Spencer TakesRFID a Step Forward With Lessons for OthersThat Follow, AMR Research, October 2003.

Mulder, H. en Culler, D.E., Smart Sensors toNetwork the World, Scientific American,June 2004.

Morphy, E., Busting Myths about RFID Techno-logy, NewsFactor Network, December 2003.

Quinn, J.P., Retailers face the question: is thefuture in RFID?, Supply Chain ManagementReview, Jan/Feb 2004.

Romanow, K., Dispelling the RFID Myths,AMR Research Content, October 2003.

De Ruiter, J.A.C., Beleidskader Logistiek 2006,Militaire Spectator, (171) (11).

Want, R., RFID – A Key to Automating Every-thing, Scientific American, 2003.

Websites:www.samsys.comwww.aimglobal.orgwww.ean.nlwww.amrresearch.com

116-124-Ploos - MdN - nr3 01-03-2005 08:23 Pagina 124

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 125

‘Im Osten nichts Neues’De Veiligheidsdimensie van de CVSE in Nederlandse ogen

Dr. F. H. Baudet*

* De auteur is verbonden aan de Universiteit Utrecht.1 Mijn analyse is dat de mensenrechten er wezenlijk aan bijdroegen de al vermolmde structuren in

Oost-Europa verder te ondergraven en dat deze verwachting ook de belangrijkste reden was datNederland zich sterk maakte voor de naleving van deze rechten. Zie: F. Baudet, ‘Het heeft onzeaandacht’. Nederland en de rechten van de mens in Oost-Europa en Joegoslavië, 1972-1989 (Am-sterdam: Boom, 2001) Relevant voor het Nederlandse CVSE-beleid zijn B. Bomert, Meer woor-den dan daden (Nijmegen 1991) en, voor wat betreft het internationaal perspectief, de publicatiesvan Nederlands grootste CVSE-deskundige A. Bloed.

2 De invloedrijke commentator van Le Monde, André Fontaine, sprak zelfs van een ‘gadget diplo-matique (…) que personne ne lira’, als aangehaald in J. Bariéty, ‘La France, les droits de l’hommeet la genèse de la conférence d’Helsinki de 1975’, in: A. Fleury, C. Fink en L. Jilek eds., Humanrights in Europe since 1945 (Bern 2003) 297-320, aldaar 320.

3 Baudet, Aandacht, 68-69, 92.4 Slotakte van Helsinki, overgangsbepalingen hoofdstuk I.

Op 30 juli 1975 verzameldenzich de staatshoofden en rege-ringsleiders van 35 staten in

Europa en Noord-Amerika in de Fin-se hoofdstad Helsinki voor de Con-ferentie over Veiligheid en Samen-werking in Europa (CVSE). Onder deaanwezigen waren onder meer deAmerikaanse president Ford, sovjet-leider Brezjnev, de West-Duitse kan-selier Schmidt, zijn Oost-Duitse tegenstrever Honecker en de Joego-slavische president Tito. Na een reeksvan betrekkelijk ingetogen toesprakenvolgde op 1 augustus 1975 voor hetoog van de verzamelde wereldpers deplechtige ondertekening van de Slot-akte van Helsinki, het sluitstuk vanruim twee jaar onderhandelen tussende leden van de NAVO, het Warschau-pact en de neutrale en niet-gebondenlanden in Europa. Namens Nederlandtekende toenmalig premier Den Uyl.

De Slotakte van Helsinki

De Slotakte van Helsinki bevatte vierhoofdstukken, in CVSE-terminologie‘Manden’. In de eerste Mand stondende beginselen van interstatelijk goedgedrag, die de betrekkingen in Europazouden moeten leiden, de tweede behandelde economische en tech-nologische samenwerking. In de der-de werd ingegaan op humanitaire aan-gelegenheden. De vierde ten slottevoorzag in de follow-up van de confe-rentie: in 1977 zouden de onderteke-naars bijeenkomen om de voortgangvan de implementatie van de afspra-

ken tegen het licht te houden. Ditvormde het begin van het CVSE-pro-ces, een proces dat uiteindelijk we-zenlijk zou bijdragen aan de beëindi-ging van de Koude Oorlog.1

Zover was het in 1975 uiteraard nogniet. De ondertekening leidde in hetWesten dan ook tot verdeelde reac-ties. De West-Duitse Bundestag riepde regering zelfs terug van zomer-reces om over de inhoud te debatterenen Bondskanselier Schmidt moestzich verweren tegen stevige kritiekvan de kant van de conservatieveCDU/CSU. Ook de media, en niet alleenin West-Duitsland, oordeelden scep-tisch, of zelfs ronduit kritisch: hetWesten had uitverkoop gehouden, degrenzen in Oost-Europa erkend en erniets voor terug gekregen, behalveeen paar vage toezeggingen op hetterrein van de mensenrechten.2

In de officiële westerse reacties werdmet name het belang van implemen-tatie benadrukt. Over het onderhande-

lingsresultaat zelf liepen de meningenuiteen. De Nederlandse minister vanBuitenlandse Zaken Van der Stoelkwalificeerde dit voor de onderteke-ning als een status-quo plus, terwijlhij kort erna sprak van een doorbraakomdat nu het zelfbeschikkingsrechtvan de Oost-Europeanen erkend was.Ook hij benadrukte het belang vanimplementatie.3

MensenrechtenDe dimensie van de mensenrechtenheeft in de jaren na de ondertekeningvan de Slotakte veel aandacht gekre-gen. Dat was niet onlogisch omdat diein zekere zin revolutionair was. DeSlotakte achtte respect voor men-senrechten even hoog als de meerklassieke internationaalrechtelijke be-ginselen, zoals respect voor soeverei-niteit.4 Het document schetste hier-mee een toekomstvisie die in wezenstrijdig was met het communisme zo-als dat in Oost-Europa bestond; hetbood dissidenten in die regio dan ookeen welkome steun in de rug. In de

125-130-Baudet - Bosch - nr3 01-03-2005 08:26 Pagina 125

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5126

visie van de westerse landen zou hetCVSE-proces de stabiliteit van hetcontinent moeten vergroten. Het wasde belangrijkste reden waarom eenaantal van hen in de mensenrechteneen instrument zag om vreedzameveranderingen te bewerkstelligen aande andere kant van de Muur. Echtestabiliteit was pas mogelijk als de on-derdrukking van en in Oost-Europaaan scherpte zou hebben verloren, ofzelfs zou zijn verdwenen. De mense-lijke dimensie van het CVSE-proces zoude status-quo moeten doorbreken.5 DeOost-Europese regimes kraaiden in demaanden na augustus 1975 weliswaarvictorie, maar zagen feitelijk de bui alhangen.6 In de daaropvolgende jarenviel dan ook een toename van de repressie waar te nemen, die tot na het aantreden van Gorbatsjov voort-duurde.

Militaire aangelegenhedenMinder bekend is, dat de Slotakte vanHelsinki ook een aantal passages be-vatte over militaire aangelegenheden.Zo waren er Confidence building measures (CBM’s) opgenomen, zoalsafspraken over het aanmelden vangrootschalige oefeningen en het uit-nodigen van waarnemers. Het zou in-teressant zijn na te gaan of het door-breken van de status-quo ook eenoverweging was bij de militaire di-mensie van het proces, of dat daar bijde beleidsmakers eerder het balanceof power-denken domineerde. In ditartikel hoop ik inzicht te geven in watNederland eigenlijk voor ogen stond,en hoe het te werk ging om die ideeënte verwezenlijken. Daartoe zal eerst

aandacht moeten worden besteed aan de voorgeschiedenis van de CVSE,waarna het Nederlandse optreden aande orde komt. In de conclusie zal ikkort ingaan op de vraag of de Slotaktevan Helsinki heeft bijgedragen aanhet verminderen van de spanning tus-sen Oost en West en of het CVSE-pro-ces daadwerkelijk de veiligheid inEuropa vergrootte.

Haagse blufpoker

Anders dan vaak wordt beweerd lietde Nederlandse diplomatie zich in dejaren zeventig niet door idealisme lei-den. Nederland was in eerste instantieabsoluut niet geïnteresseerd in hetCVSE-proces. Het wantrouwde de in-tenties van het Kremlin, dat al in dejaren vijftig met voorstellen was ge-komen voor een Europese veilig-heidsconferentie. Destijds had die totdoel gehad de Amerikanen te ‘verdrij-ven’ van het Europese continent, zodat West-Europa ‘gefinlandiseerd’kon worden.7 Den Haag vreesde datde sovjets in wezen nog steeds ditdoel nastreefden. Aan zo’n opzet wil-de men niet meewerken.

Eind jaren zestig bleek evenwel dateen meerderheid van de NAVO-statenwel voelde voor een conferentie waar-op allerlei veiligheidsvraagstukkenaan de orde zouden komen, mits deAmerikanen mee mochten doen en erook over humanitaire aangelegenhe-den zou worden gesproken. Blijkbaarwilde Brezjnev graag dat de conferen-tie er zou komen: het Kremlin ging in

het najaar van 1972 accoord met demeeste westerse voorwaarden. VoorNederland, dat in mei nog had latenweten in de Noord-Atlantische Raadhad laten weten ‘ontzettend wantrou-wend’ te staan tegenover het idee vaneen conferentie,8 zat er weinig andersop dan de bondgenoten te volgen naarde onderhandelingstafel.

TegenstellingenAl gauw bleek dat er in het westersekamp grote tegenstellingen waren.Sommige landen wilden onderhande-len tegen elke prijs. De Scandinaviërswaren hiervan een voorbeeld. In juni1972 oordeelden de verzamelde Ne-derlandse diplomaten in het buiten-land dat met name de Denen bang wa-ren: zolang er gepraat werd, werd ertenminste niet geschoten.9 Het Scan-dinavische optreden tijdens de confe-rentie leek dit vernietigende oordeelmeermalen te bevestigen. VoormaligeNederlandse CVSE-onderhandelaarsgebruikten bijna 30 jaar na dato wei-nig diplomatieke bewoordingen omhun ongenoegen over het optredenvan hun Noordse bondgenoten te uiten.10 Nederland zelf bleef uiterstsceptisch. Het geloofde niet dat deCVSE het Westen iets zou kunnen op-leveren, maar omdat Moskou de con-ferentie zo graag wilde, waren er mo-gelijkheden om forse concessies uithet vuur te slepen, met name waar hetde verfoeide Brezjnev-doctrine be-trof. Italië en een wisselende coalitievan andere NAVO-landen deelden ditoordeel. Buiten de NAVO vond mengeregeld steun bij Oostenrijk en Zwit-serland.11

De Nederlandse strategie was simpel:men weigerde concessies te doen zo-lang er nog steun te verwachten vielvan één andere staat. Het had zelfsnog extremer gekund: de spelregelsvan de CVSE schreven voor dat beslui-ten bij consensus moesten wordengenomen. Malta en anderen beproef-den geregeld het geduld van de ande-re conferentiedeelnemers. Nederlandliet het echter nooit zo ver komen,maar het wist een aantal belangrijkewensen te verwezenlijken: het feit datde Slotakte één document is, in plaats

5 Vgl: ABZ, code 9, 1965-1974, inv.nr. 702, ongedateerd memorandum voor nieuwe minister [be-gin mei 1973].

6 M.M. Narinski, ‘L’Union Soviétique et le problème des droits de l’homme dans la première moitié des années soixante-dix’, in: A. Fleury, C. Fink en L. Jilek eds., Human rights inEurope since 1945 (Bern 2003) 321-331, aldaar 327; vgl. J. Isaacs en T. Downing, Cold War(Londen etc. 1998) 288-289.

7 Zie voor een uitgebreidere voorgeschiedenis: A. Heraclides, Security and co-operation in Euro-pe. The human dimension 1972-1992 (Londen 1993); V.-Y. Ghébali, La diplomatie de la détente(Brussel 1989) en A. Bloed ed., From Helsinki to Vienna (Dordrecht 1990). Vgl. ABZ, code 9,1965-1974, inv.nr. 690, Den Haag aan alle posten, 23 juni 1972.

8 ABZ, code 9, 1965-1974, inv.nr. 690, intern memorandum BZ, 5 mei 1972.9 ABZ, code 9, 1965-1974, inv.nr. 690, Den Haag aan alle posten, 23 juni 1972.

10 Zie daarvoor ook mijn ‘Prestige as a stimulus for human rights policies’, in A. Fleury e.a. eds,Human rights in Europe after 1945 (Bern 2003) 332-354.

11 Vgl. J.W. van der Meulen, ‘De Europese veiligheidsconferentie’, Internationale spectator (1973)433-440, aldaar 436.

125-130-Baudet - Bosch - nr3 01-03-2005 08:26 Pagina 126

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 127

van vier afzonderlijke; de opname vanhet zelfbeschikkingsrecht en metname de passage dat dit recht ‘whenand as they wish’ moest worden uit-geoefend, maar altijd met volledig respect voor de mensenrechten, eenruime definitie van het begrip‘mensenrechten’, een impliciete ver-oordeling van de Brezjnev-doctrine,een vermelding van het belang van in-dividuen voor vrede en ontspanningen ten slotte nog wat kleinere zaken inMand III.12 David had Goliath uiter-aard niet verslagen, maar wel een loergedraaid.

De rol van de supermachtenToch had Nederland op een wezenlijkpunt zijn zin niet gekregen. Het hadzich vanaf het moment dat de tweemachtsblokken hun ‘communiqué-dialoog’ over de Europese veilig-heidsconferentie begonnen, medio1968, sterk gemaakt voor de westerseeis dat er over wederzijdse evenwich-tige troepenreductie zou worden ge-praat, de Mutual and Balanced ForceReduction Talks (MBFR). Deze eismoet worden bezien tegen de achter-grond van de Strategic Arms Limita-tion Talks (SALT). Daar werd gespro-ken over plafonds in de ontwikkelingvan mobiele lanceerinstallaties, raket-schilden en hoeveelheden kernkop-pen. Aangezien het Warschaupactbeschikte over een fors conventioneeloverwicht, zou kernwapenbeheersinghet Warschaupact in de kaart spelen,zo werd gevreesd. Evenwichtigetroepenreductie zou de balans kunnenherstellen. Wanneer Moskou een CVSE

wilde, zou het Westen in ruil groenlicht voor de MBFR moeten krijgen.Voor Den Haag was dit een hard punt.Zonder MBFR geen CVSE.13

Tijdens hun ontmoeting in november1972 kwamen de ministers van Bui-tenlandse Zaken van de twee super-machten, Kissinger en Gromyko,evenwel anders overeen: de CVSE ende MBFR zouden gescheiden on-derhandelingsfora worden. De enigelink zou zijn dat de MBFR zou begin-nen na aanvang van de CVSE. Kis-singer hechtte weinig aan de CVSE

– hij vergeleek haar in 1974 met een

peuterspeelzaal14 – en waar Neder-land om die reden een nauwe relatiewilde, leek het hem juist niet verstan-dig de twee fora aan elkaar te kop-pelen. Ook de Russen bleken, om an-dere redenen, ernstige bezwaren tehebben. Niettemin bleef Nederlandtijdens de voorbereidende besprekin-gen over de agenda van de CVSE, dezogeheten Multilateral preparatorytalks (MPT) die in november 1972 be-gonnen, proberen een nauwe link teleggen tussen de twee fora, omdat po-litieke afspraken die op de CVSE ge-maakt zouden worden, gevolgen had-den voor de militaire kant van hetOost-Westconflict. MPT-delegatielei-der Valck Lucassen verklaarde inmaart 1973 bijvoorbeeld: ‘As we saidbefore, and I have not heard anythingto the contrary so far, CVSE and theforthcoming Mutual and BalancedForce Reduction talks are two facetsof the same precious stone called dé-tente’.15

Het onderste uit de kanOnder het kabinet-Den Uyl verander-de die zienswijze niet. In juni 1973oordeelde minister Van der Stoel datde agenda van de CVSE enigszins te-leurstellend was, omdat er een ‘falsesense of security’ zou ontstaan,16 datzoals hij ook nadien enige malen inoverleg met westerse collegae zouverklaren, het draagvlak voor eenkrachtige defensie-inspanning in ge-vaar zou kunnen brengen.17 De agen-da bevatte wel enkele militaire zaken

– er zou zoals gezegd worden gespro-ken over vertrouwenwekkende maat-regelen – maar die toezegging wasnaar het oordeel van Den Haag aan demagere kant.Om die reden instrueerde Van derStoel zijn onderhandelaars om het on-derste uit de kan te halen. Hijzelf be-nadrukte tegenover Gromyko in sep-tember 1973 dat Nederland ondanksde ontkoppeling vasthield aan de pa-rallellie tussen CVSE en MBFR, met an-dere woorden: tegemoetkomendheidvan sovjetzijde inzake troepenreduc-ties zou leiden tot Nederlandse con-cessies op de CVSE. Tegelijkertijd be-perkte hij de Nederlandse speelruimtevoor concessies echter door tevensvast te houden aan de parallellie tús-sen de Manden van de CVSE.18

Van der Stoels diplomaten namen hunopdracht serieus: als de Russen eenaccoord wilden, moesten ze maarover de brug komen. Nederland bleefdus vasthouden aan een stevig eisen-pakket in Mand I en III, en op het ter-rein van de CBM’s. Ironisch genoegvergrootte de formele ontkoppelingvan CVSE en MBFR de Nederlandsespeelruimte juist. Omdat de sovjetseen direct verband tussen de twee foraafwezen, had Nederland geen enkelwezenlijk belang bij de CVSE – im-mers, welwillendheid in Genève le-verde niet automatisch resultaten opin Wenen. Pas toen de MBFR vastlie-pen, nam het belang dat Den Haagaan de CVSE hechtte, toe, en het sterk-

12 Dit was van belang omdat anders de mogelijkheid zou bestaan dat staten de betekenis van be-paalde documenten zouden bagatelliseren en die van andere zouden gaan overwaarderen. Als alles in één document stond, zouden de Oosteuropese handtekeningen even veel (of even weinig)gewicht hebben, ook als er onwelkome bepalingen in stonden die de Oost-Europeanen liever zou-den negeren. Zelfbeschikking op deze manier geformuleerd hield in dat burgers het recht zoudenhebben hun regering te kiezen, en te wijzigen.. De Russen wilden vier afzonderlijke documenten:ABZ, code 9, 1965-1974, inv.nr. 746, Genève aan Den Haag, 18 oktober 1973. Aan het idee vanéén slotakte ging overigens een heftige discussie tussen de delegatie en BZ vooraf.

13 Onder meer ABZ, DAV, 1965-1974, inv.nr. 699, Den Haag aan Stockholm, 23 januari 1973, idem,702, Den Haag aan Helsinki (MPT), 30 mei 1973. Het verzet tegen een loskoppeling dateert aluit het einde van de jaren zestig.

14 ABZ, DAV, 1965-1974, inv.nr. 731, Rome aan Den Haag, 8 juli 1974.15 ABZ, DAV, code 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/79, Helsinki (MPT) aan Den Haag, 14

maart 1973. Vgl. een verklaring van minister Schmelzer in Stockholm: ABZ, code 9, 1965-1974,inv.nr. 699, 23 januari 1973 en idem, inv.nr. 700, Helsinki (MPT) aan Den Haag, 2 februari 1973.

16 ABZ, DAV, 1965-1974, inv.nr. 703, weekbericht 8 juni 1973.17 Bijvoorbeeld ABZ, DAV, 1965-1974, inv.nr. 703, spreekpunten voor NAR 14/15 juni 1973 en

idem, inv.nr. 733, conceptrede Van der Stoel ten behoeve van NAR, 12/13 december 1974.18 ABZ, code 9, 1965-1974, inv.nr. 724, New York aan BZ, 29 september 1973.

125-130-Baudet - Bosch - nr3 01-03-2005 08:26 Pagina 127

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5128

te de Nederlandse delegatie in haarharde opstelling. De wijze waarop de Nederlanders het spel speelden, leverde hen behalve vanuit het War-schaupact ook in eigen kring veel kri-tiek op, maar oogstte ook implicietelof: de door de wol geverfde sovjet-delegatieleider Mendelevitsj gaf eenvan de Nederlandse onderhandelaars,G.W. baron de Vos van Steenwijk, eenfoto van zichzelf als aandenken,voorzien van het opschrift ‘to myesteemed opponent’.19 En ze leiddezoals gezegd tot resultaten. Ook ophet terrein van de militaire dimensie,al was die uitgekleed.

De onderhandelingsfase1973-1975

De gedachtewisseling in Subcom-missie C, waar de onderhandelingenover de CBM’s plaatsvonden, verliepbuitengewoon stroef. De eisen lagenver uiteen en in maart 1975 eiste deSovjet-Unie zelfs het recht, zelf te be-sluiten of het oefeningen zou aanmel-den bij andere staten. Dat verleidde de Nederlandse CVSE-delegatieleiderJ. van der Valk tot de uitspraak datmen dan anderhalf jaar voor niets hadvergaderd, omdat elke staat dat rechtsowieso al had.20 Deze confrontatiewas typerend voor de gang van zaken.Het Warschaupact probeerde zo minmogelijk concessies te doen, enschoof de schuld voor het uitblijvenvan een accoord in de schoenen vande NAVO-staten, die ‘onrealistische’21

eisen stelden. Misschien was dat ver-wijt ook wel enigszins terecht. In ieder geval bestond binnen de NAVO

geen overeenstemming over de vraagwat het Westen nu precies zou moetenwillen. De Amerikanen (‘Kill themovements’22) weigerden bijvoor-beeld net als de Sovjets om troepen-verplaatsingen aan te melden en Tur-kije en Griekenland verzetten zich,net als de Oost-Europeanen, tegen hetidee dat de afspraken zouden geldenvoor hun gehele territorium. De Brit-ten zwalkten.23 Het beeld wordt noggecompliceerd door het feit dat diver-se landen op het NAVO-hoofdkwartierandere geluiden lieten horen dan inGenève. Tekenend is bovendien datde NAVO-raad op zeker moment be-sloot de CBM’s van de eigen agenda afte voeren, en geheel over te laten aande delegaties in Genève.24

Naar buiten toe presenteerden deNAVO-staten zich uiteraard als éénfront. Het bondgenootschap deedvoorstellen om héél Europa onder deafspraken te laten vallen, dus inclusiefhet Europese deel van de Sovjet-Unie; daarnaast hechtte het zeer aaneen zo laag mogelijke drempel voorhet aanmelden van oefeningen – heteerste voorstel maakte gewag van10.000 soldaten. De NAVO eiste voortsdat oefeningen 60 dagen van tevorenzouden worden aangemeld en hieldnaar buiten toe vast aan de in Helsin-ki gemaakte afspraak dat er ook overtroepenverplaatsingen zou wordengesproken, ondanks het feit dat, zoals

gezegd, de Amerikanen dit helemaalniet wilden.25 Ter vergelijking: hetWarschaupact wilde niet verder gaandan een zone van 50 km langs degrenzen, en een periode van 5 à 7 da-gen. Het wenste bovendien geen aan-tallen troepen te noemen en wilde vanhet aanmelden van troepenverplaat-singen niets weten.26

Stroperig overlegTot begin juni 1975 zat er weinigschot in de zaak. Veelvuldig kwalifi-ceerden Nederlandse diplomaten desessies als een ‘beschamende’, ‘treu-rige’ of zelfs ‘walgelijke’ vertoning.27

De minder cruciale CBM-onderwerpen(zoals het uitnodigen van waarne-mers) waren al in het najaar van 1974rond, maar over het meldingsgebied(en met name de vraag welk deel vande Sovjet-Unie daaronder zou vallen),de omvang van de aan te melden troe-penmacht en de tijdsspanne die inacht diende te worden genomen, bleefovereenstemming uit. Dit had te maken met totaal verschillende opvat-tingen aangaande het doel van ditagendapunt, en met de angst van sov-jetzijde voor spionage. De westersepositie werd bemoeilijkt door het feitdat de Russen verbazingwekkendgoed op de hoogte bleken van de in-terne meningsverschillen, zodat con-cessies van sovjetzijde lange tijd nietnodig leken. In februari 1974 schreefHuydecoper bijvoorbeeld dat de erva-ring had geleerd dat ‘hetgeen schrifte-lijk is vastgelegd vrij spoedig bij deandere zijde bekend blijkt te zijn’.28

Medio juni 1975, toen de rest van deonderhandelingen vrijwel afgerondwaren en de sovjets die een topconfe-rentie wilden, daardoor weer de vra-gende partij waren geworden, kon ereindelijk echt onderhandeld wordenover CBM’s. Ook toen bleken me-ningsverschillen aan westerse zijdenog een storende factor. Henry Kis-singer liet, zonder overleg te hebbengepleegd met de bondgenoten, tijdenseen lunch tegenover sovjetambas-sadeur Dobrynin doorschemeren ac-coord te kunnen gaan met een drem-pel van 30.000 troepen, een termijnvan 18 dagen en een meldingsplicht

19 Aldus G.W. baron de Vos van Steenwijk tegenover de auteur, 20 april 2000.20 ABZ, DAV, 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/81, Genève aan Den Haag, 19 maart 1975.21 Bijvoorbeeld idem, Genève aan Den Haag, 21 januari 1975.22 ABZ, DAV, 921.353.22 gev/zwitserland/bewaren/80, Genève aan Den Haag, 14 februari 1974.23 Amerikaanse houding: 22 november 1973 en 25 januari 1974 (beide inv.nr. 79), 14 februari 1974

(inv.nr. 80); Britse houding: berichten 17 juli 1974; 19 juli 1974 (beide inv.nr. 80); 13 maart 1975;7 april 1975 tegenover 5 juni 1975 (alle inv.nr. 81); Turkse en Griekse houding: berichten 11 ok-tober en 13 december 1974 (beide inv.nr. 81).

24 Getuige ABZ, DAV, 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/81, Genève aan Den Haag, 13 februari1975, Den Haag aan Genève, 2 mei 1975, en Genève aan Den Haag, 16 mei 1975 en 10 juni 1975.

25 Zie ABZ, DAV, code 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/79, Den Haag aan Genève, 25 okto-ber 1973.

26 ABZ, DAV, 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/80, Genève aan Den Haag, 24 mei 1974.27 ABZ, DAV, 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/00121, intern delegatieverslag sessie van 5 juni

1974; de andere kwalificaties betreffende de sessies van 6 juni, resp. 18 november van dat jaar.28 ABZ, 921.310, 1965-1974, Europese collectieve veiligheid en defensie XXI, inv.nr. 6812, Genève

aan Den Haag, 14 februari 1974, vgl een verzuchting van dezelfde strekking op 15 juli 1974(ABZ, DAV, 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/80).

125-130-Baudet - Bosch - nr3 01-03-2005 08:26 Pagina 128

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 129

voor een zone van 250 kilometer in hetEuropese deel van de Sovjet-Unie.29

De overige NAVO-staten weigerdenevenwel accoord te gaan met deze dealen de Amerikanen moesten terugkrab-belen. De NAVO-landen schaarden zichnu achter het voorstel van de neutraleen niet-gebonden landen, voor wie 300kilometer, 22 à 25.000 troepen en eenperiode van 21 dagen het minimumvormde.30 De sovjets kwamen daaropmet een tegenvoorstel, dat begin juli nawat schermutselingen door alle betrok-kenen aanvaard werd.

Het resultaatDe uiteindelijke Slotakte bevat devolgende CBM’s: oefeningen waaraan25.000 of meer troepen deelnemen,moeten worden aangemeld. Dezeplicht gold voor heel Europa, met uit-zondering van Turkije en de Sovjet-Unie. Deze landen dienden oefeningenin een zone tot 250 kilometer van degrens met een ander Europees landaan te melden. De ondertekenaarsdienden daarnaast een termijn vanminimaal 21 dagen in acht te nemen.Die plicht verviel indien een staat opeen kortere termijn een oefening zouplannen. In dat geval zouden de ande-re ondertekenaars zo snel mogelijk opde hoogte moeten worden gesteld. Dedoor de Amerikanen en sovjets ver-foeide aanmelding van grootschaligetroepenbewegingen was facultatiefgemaakt. Daarnaast werd de moge-lijkheid gecreëerd om waarnemers uitte nodigen.31 Den Haag was met hetuiteindelijke resultaat niet ontevre-den, maar benadrukte het belang vanimplementatie.

De Nederlandse positieNederland behoorde, te oordelen naarde verslagen van de Nederlandse de-legatie, net als elders in Mand I en inMand III tot de hardliners. Het hieldvast aan de vooraf in NAVO-verbandovereengekomen verlangens en zaggeen reden voor concessies. Die hou-ding viel ook in het eigen kamp vaakverkeerd: in het voorjaar van 1975rapporteerde delegatieleider Van derValk dat zelfs delegaties van NAVO-landen de trage voortgang aan Neder-land wijtten. Van der Valk corrigeerde

tegenover zijn superieuren dat beeldoverigens direct door te wijzen op dehouding van andere landen zoalsNoorwegen, Turkije en Italië, die ookwilden vasthouden aan een stevig eisenpakket.32 Dat de indruk ontstonddat Nederland de hoofdverantwoor-delijke was, komt waarschijnlijkdoordat het ook bij de andere agenda-punten van de CVSE als havik opereer-de en veelvuldig de ergernis van Mos-kou opriep.33

Er lijkt zich in de Nederlandse opstel-ling wel een verharding te hebbenvoorgedaan. Aanvankelijk leefde menin de overtuiging dat meer heil te ver-wachten viel van de MBFR. Daar zou-den juridisch bindende afsprakenworden gemaakt, en zou een strikterecontrole mogelijk zijn. Daarnaast be-stond in militaire kring de vrees datCBM’s de onderhandelaars in Wenenzouden hinderen. Den Haag instrueer-de zijn onderhandelaars om die redenin oktober 1973 dat de CBM’s nietmochten ‘prejudiciëren’ op de inMBFR-kader te maken afspraken en deafspraken in CVSE-verband zouden‘niet al te specifiek’ mogen zijn.34

Toen evenwel de MBFR al snel muur-vast zaten, en een accoord niet meerte verwachten was, verschoof de aan-dacht richting de CVSE, waar althansnog iets te winnen viel. Nederland eneen aantal andere NAVO-leden wildennu betrekkelijk gedetailleerde afspra-ken en maakten duidelijk dat wat henbetreft een goed resultaat inzake deCBM’s een absolute voorwaarde wasvoor concessies elders op de CVSE-agenda.35

Slotbeschouwing

Wat was nu in Haagse ogen het doelvan de hele CBM’s-exercitie op deCVSE? Dat lijkt vooral te zijn geweest,het verrassingselement uit oefeningenen manoeuvres te halen, aangezienjuist dat voor spanningen kon zorgen.De Nederlandse delegatie geloofdeevenwel niet dat de CBM’s op zichzelfveiligheid zouden brengen; ze vorm-den vooral een toets voor de détente-bereidheid van de tegenpartij. Na-leving van de afspraken zou hetwederzijds vertrouwen kunnen ver-groten.36 Het vergroten van de veilig-heid van Warschaupact landen ten opzichte van de Sovjet-Unie kándaarnaast ook een overweging zijngeweest. Dat zou zelfs logisch zijngezien de aanhoudende nadruk eldersin Mand I op het neutraliseren van deBrezjnev-doctrine, maar in het mate-riaal dat ik heb kunnen inzien, wordthierover niet gesproken. Alleen eenintern memorandum van de delegatierept hiervan: het verzet van sovjet-zijde tegen een verwijzing naar desoevereine rechten van staten wordthier verklaard uit de vrees dat dit een bedreiging zou vormen voor deBrezjnev-doctrine.37

ParadoxIn ieder geval leidde de gang van zaken op de CVSE tot een paradox: deCBM’s dienden om het vertrouwen te vergroten en zo de acute militairedreiging te verminderen, maar demensenrechtendimensie van het CVSE-proces zette de politieke betrekkingentussen Oost en West op scherp. Hetwederzijds wantrouwen nam na 1975

29 ABZ, DAV, 9210353.22 gev/zwitserland/bewaren/81, Genève aan Den Haag, 10 juni 1975.30 Idem, Genève aan Den Haag, 17 juni 1975.31 Slotakte van Helsinki, mand 1, sectie 2.32 ABZ, DAV, 921.353.22 gev/zwitserland/bewaren/81, Genève aan Den Haag, 16 mei 1975.33 Brezjnev sprak van het ‘Nederlands cabaret’ en geregeld moest de Nederlandse delegatie aanho-

ren dat ze de sfeer bedierf, ‘onrealistisch’ was, en zich bediende van ‘leugenachtige argumenten’.In eigen kring weerklonk het verwijt dat de Nederlandse houding stamde uit de Koude Oorlog,die ‘voorbij’ geacht werd te zijn.

34 ABZ, DAV, 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/79, Den Haag aan Genève, 5 oktober 1973 enidem interne notitie, 8 november 1973.

35 Bijvoorbeeld: inv.nr 81, delegatie memorandum, 21 januari 1975 en Den Haag aan Genève, 27januari 1975.

36 ABZ, DAV, 921.353.22 gev/zwitserland/bewaren/80, Genève aan Den Haag, 9 juli 1974.37 ABZ, DAV, 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/00121, intern verslag sessie van 25 september

1974.

125-130-Baudet - Bosch - nr3 01-03-2005 08:26 Pagina 129

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5130

eerder toe, terwijl in de westerse samenlevingen de gedachte dat deKoude Oorlog voorbij was, juist aankracht won. Voor de Haagse beleids-makers en diplomaten lag dat anders.‘Im Osten nichts Neues’, oordeeldeVan der Valks voorganger als delega-tieleider, jhr J.L.R. Huydecoper vanNigtevecht, over de houding van deSovjet-Unie.38 Wat BZ betreft bleef dattot diep in de jaren tachtig zo, détenteof niet.

De link die men begin jaren zeventiglegde tussen CVSE en MBFR werd methet mislukken van de MBFR noodzake-lijkerwijs losgelaten, maar Nederlandbleef van mening dat, zoals de Oost-Europa-nota uit 1987 het nog formu-leerde, er een duidelijk verband be-stond tussen militaire en politiekeveiligheid: wapenbeheersing was no-dig, maar zinloos als niet ook de oor-zaken van de spanningen tussen Oosten West werden weggenomen.39 Dieoorzaken waren in de optiek van DenHaag de onderdrukking van en in

Oost-Europa, en de regering deed zoals gezegd via de mensenrechten-dimensie van de CVSE haar best dezeop zijn minst te verzachten. Dat leid-de tot een paradox in het Nederlandseen algemeen Westerse beleid, wanthet doorbreken van de status-quomocht nimmer leiden tot destabili-sering. Naast het INF-verdrag (Inter-mediate range Nuclear Forces-ver-drag, 1987) en de economische crisisdie het Oosten in de jaren tachtig inzijn greep kreeg, heeft juist de mense-lijke dimensie van het CVSE-proceseen essentiële bijdrage geleverd aande val van het communisme.

Toch heeft ook de militaire dimensievan de CVSE een belangrijke rol ge-speeld in de ontknoping van de Kou-de Oorlog. De CVSE was begin jarentachtig het enige forum waar Oost enWest bleven praten. De MBFR zatendestijds al jaren muurvast en in Genè-ve werden de onderhandelingen overkernwapenbeheersing eveneens afge-broken. In die periode werd echter

overeengekomen dat in CVSE-verbandover ontwapening zou worden ge-sproken. Uiteindelijk vervingen dezeonderhandelingen zelfs de MBFR. Eenen ander resulteerde in het CFE-ver-drag, dat inderdaad voorzag in weder-zijdse en uitgebalanceerde troepen-reducties. Op wat bescheidener schaalmoet worden vastgesteld dat de Oost-Europese staten zich in het algemeenbeter hielden aan de afspraken inzakeCBM’s dan aan de rest van de Slotakte,al was het maar omdat hun eigen vei-ligheidsbelangen daarmee direct ge-diend waren. De militaire dimensievan de CVSE heeft daarmee dus eenbijdrage geleverd aan deveiligheid van Europa.

38 Aldus de Nederlands CVSE-delegatieleiderJ.L.R. Huydecoper van Nigtevecht, in eenmemorandum aan Den Haag, 13 juni 1974(ABZ, DAV, 921.353.22, gev/zwitserland/bewaren/80).

39 ‘Het beleid ten aanzien van Oost-Europa,Joegoslavië en Albanië’, Handelingen TK1987-1988, 20564, nr 2, p 6.

M e d e d e l i n g e n

Met ingang van 1 maart wordt de bureauredactie van de Militaire Spectator versterkt met

MEVROUW DRS. T.H.L. VAN DE WETERINGSamen met MEVROUW DRS. A. KOOL zal zij zorgdragen voor het functioneren van dit bureau.De redactie heet haar van harte welkom.

MEVROUW M.L.W.A. VAN GURP-BROUWERS heeft als secretaresse de hoofdredacteur jarenlang ondersteund.Ik ben haar daarvoor veel dank verschuldigd. Tevens ben ik haar erkentelijk voor het feit dat zij als contactpunt voorde ledenadministratie van de KVBK blijft fungeren.

De hoofdredacteur

Op 4 februari 2005 is door de voorzitter van de Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap, generaal-majoor F.H. Meulman, DE KRIJGSWETENSCHAPSPRIJS voor de beste scriptie van de WetenschappelijkeOpleiding van Officieren der Zeemacht, Internationale Veiligheidsstudies, KIM, uitgereikt aan de

EERSTE LUITENANT DER MARINIERS M.B.M. JANSEN voor zijn scriptie getiteld: ‘COERCION’.

De voorzitter en de leden van het bestuur van de KVBK feliciteren de genoemde officier van harte met deze welverdiende blijk van waardering.

125-130-Baudet - Bosch - nr3 01-03-2005 08:26 Pagina 130

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 131131

D-day, 6 juni 1944

Van operatie Overlord tot de bevrijdingvan Parijs, door R. Holmes(Utrecht 2004), 64 blz.ISBN 90 2154 774 1€ 39,95

Dit jaar is het 61 jaargeleden dat de westelijkegeallieerden begonnenaan de bevrijding vanWest-Europa. Van juni2004 tot en met mei 2005wordt met grote regel-maat stilgestaan bij eenmilitaire operatie die toen mede bepaalde hoeEuropa er voor de vol-gende veertig jaar uit zouzien.

De herdenking van D-day6 juni 1944, de landing inNormandië, bijt daarbijde spits af. Gelijktijdigzien we ook een oplevingin het aantal publicatiesover deze periode. Eenbijzondere plaats daarinis weggelegd voor hetboek van professor R.Holmes, D-day 6 juni1944. Deze uitgave valtin positieve zin op doorde opzet en de vormge-ving. De auteur weet opbeknopte wijze en metpakkende teksten de landingen en de daar-opvolgende gevechtenlandinwaarts treffend tebeschrijven.

Gelijktijdig slaagt hij er ook in aandachtte schenken aan de persoonlijke be-levenissen van de deelnemers. Dit aspectwordt versterkt door de memorabilia die,als reproductie, zijn opgenomen in de uit-gave.

vulling op de beschreven gevechten enacties.

De meeste hoofdstukken zijn voorzienvan heldere en zorgvuldig uitgewerktekaarten. De lezer heeft daardoor een goedidee waar de slagen zich precies afspeel-den. Door de bijzondere opzet, tekst uitgebreidgecombineerd met memorabilia en eenaudio-cd, is D-day, 6 juni 1944 een zeerinformatief boekwerk. De nadruk ligt ophet beschrijven van de gebeurtenissen,waarbij de auteur af en toe, vermoedelijk

gedwongen door de be-perkte ruimte voor hetgeschreven woord, welerg globaal te werk gaat.Aan het analyseren vanhet optreden van de ge-allieerden en Duitserskomt hij in het geheel niettoe.

Het enige minpuntje is deaf en toe te letterlijkevertaling van Engelsemilitaire termen in hetNederlands. Zo is demeer gangbare Neder-lands militaire vertalingvoor self propelled ge-mechaniseerd (rups)/ge-motoriseerd (wiel) en niet‘eigen voortstuwing’. Devertaling van soft skin vehicles in ‘ongepantser-de voertuigen’ of ‘voer-tuigen’ sluit beter aan bijde gebruikelijke termino-logie dan ‘voertuigen meteen zachte kap’.

Al met al is D-day, 6 juni1944. Van operatie Over-lord tot de bevrijding vanParijs een fraai verzorgd,goed leesbaar en apartvormgegeven herinne-ringsboek. Deze uitgave

zal vooral lezers aanspreken die snel eenalgemeen beeld willen krijgen over dedramatische gebeurtenissen tussen juni enaugustus ’44.

lkol drs. W.J. HAGEMEIJER, IMG/KL

Het boek is chronologisch van opzet enloopt van de geallieerde voorbereidingenvia de landingen zelf en de zware gevech-ten in Normandië door tot aan de be-vrijding van Parijs, op 25 augustus 1944.

De tekst is rijkelijk gelardeerd met foto’s,kaarten en afbeeldingen. De los bijgele-verde memorabilia vergroten de informa-tiewaarde van de diverse hoofdstukkenaanzienlijk. De auteur heeft een evenwichtige combi-natie samengesteld van officiële en per-soonlijke documenten.

Een los onderdeel van het boek vormt deEngelstalige audio-cd The D-day expe-rience. ‘We fought in Normandy’. Hieropvertellen zesentwintig veteranen, onderwie één Duitser, hun ervaringen. De frag-menten vormen eveneens een goede aan-

BOEKENbespreking

131-bk -D-day - nr3 01-03-2005 08:29 Pagina 131

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5132

Rituelen

L. Polman

De critici bewijzen geen sikkepit vande VN te snappen, anders zoudenze weten waaróm de organisatiedoet wat ie doet en zich driemaalbedenken alvorens hun gif te spuien.Zestig jaar geleden, bij de oprich-ting van de Verenigde Naties, be-sloten de Amerikaanse Senaat enJosef Stalin om lid te worden alleenals ze vetorecht op VN-besluitenkregen. De voorwaarde was nietonderhandelbaar. En aldus werdhet lot van de VN bezegeld. Omdatde VS en Stalin het zo wilden, is deVN een organisatie die besluitenneemt die geen besluiten zijn. VN-resoluties zijn nooit bindend. Hetzijn op z’n best uitingen van be-zorgdheid. Je kunt er kennis vannemen en dan door de plee spoe-len. Niemand ligt er wakker van. Hun eigen impotentie, zelfs overbo-digheid, heeft de lidstaten die géénvetorecht hebben cynisch gemaakt.Sommige maakten zich onlangs nog wel boos dat Afrika’s wreedsteregime, genocidepleger Sudan,door nota bene de VN-Mensenrech-tencommissie als voorzitter werd gekozen, maar de meeste lidstatenhaalden er hun schouders over op.Wat een VN-commissie ook besluit,het maakt uiteindelijk tóch niet uit.Wie er voorzitter van is, is daaromonbelangrijk.

Bittere beschuldigingen

aan het adres van de

Verenigde Naties

horen bij de vaste rituelen

rond de organisatie.

‘De VN weigert Sudan

van genocide te

beschuldigen’,

‘De VN grijpt niet in

bij de massaslachtingen

in Democratische

Republiek Congo’,

‘De VN weet in Haïti geen

stabiliteit te brengen’;

slechts drie kranten-

koppen over het falen

van de VN in één

– recente – week.

De VN-lidstaten hebben de regelsjarenlang best gevonden, want hetwas Koude Oorlog en iedereen wasóf voor de Russen, óf voor deAmerikanen. We hadden onze fa-vorieten desnoods ieder wel áchtvetostemmen willen toestaan. Nu isde meerderheid van de wereld-bevolking ervan overtuigd datAmerika het grootste gevaar is voorde wereldvrede, maar is het te laat.Catch-22: VN-regels mogen vol-gens de VN-regels niet worden ver-anderd.

Eerst creëerden we een monster ennu verwijten we het monster dat heteen monster is. Gedrag dat ik ookken van mijn neefje van vijf.

Over de VN-vredesmissies halen delidstaten ook cynisch de schoudersop. Meedoen is een recht, niet eenplicht, ook niet voor het gastland.Waarom dan zou je je levenwagen, of je er in kranten de schuldvan laten geven dat de VN-regelszijn wat ze zijn? Tenzij voor het geldnatuurlijk: arme VN-lidstaten leve-ren het kanonnenvoer voor de VN-operaties gráág.

Zestien VN-missies lopen er nu, metin totaal 64.270 manschappen,waarvan 55.909 blauwhelmen: de

132-133-Ber-Afrika-nr3 01-03-2005 08:30 Pagina 132

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 133

van een vrouw. Ze vond de Koso-vaarse mensen erg aardig en hadvertrouwen in het vredesproces.

De ene Nederlandse blauwhelm diewe naar de hel van Burundi ge-stuurd hebben ken ik niet, maar ikfantaseer wel over hem/haar.Verschanst hij (zij?) zich in eeneigen eenpersoons Kampje Smitty?Hijst hij/zij iedere ochtend deNederlandse driekleur? Kookt hijalle woensdagen blauwe hap voorzichzelf? (Vroeger dacht ik dat‘blauwe hap’ bedorven gehaktbalmet roquefortsaus was, maar ikweet nu dat het nasi-in-een-Ne-derlands-militair-kamp is en ik hebme door Nederlandse militairenlaten vertellen dat dat iedere woens-dag op het menu staat….)

Heeft Onze Jongen in BurundiSinterklaas gevierd? Heeft hij vande minister schietinstructies meege-kregen? Een ontwikkelingshulppotjeom de lokale bevolking gunstig testemmen? Past hij wel op dat hij uit debuurt van eventuele enclaves blijft?

En het allervoornaamste: wat víndthij ervan, om de enige Nederlandseblauwhelm ter wereld te zijn?Genant? Maakt het hem niks uit? Ofweet hij het niet eens? B

ericht u

it A

frika

andere zijn milobs en civpols. DeTopvijf van blauwhelmleveranciersis al jaren ongeveer gelijk. Pakistanstaat op één (8140 manschappen).Bangladesh op twee (8024 man).India drie (3912 man) en Nepalvier (met 3451 manschappen). Denummer vijf is nieuw in de top, ennog armer dan de nummers één tot en met vier: het is Ethiopië, met3432 manschappen. Derdewereld-collega Ghana is door de nieuw-komer naar de zesde plaats op deleverancierslijst gedrukt.

Nederland doet ook mee, zo gul alswe ten bate van het ritueel bereidzijn op te brengen. Wij hebbenthans een totaal van zestien man inVN-missies uitstaan. Dertien Ne-derlanders zijn als milobs naar deVN-operatie in het Midden-Oostengestuurd, vijf civpols naar Cyprus,één civpol dient namens ons de VN in Kosovo en één van ‘OnzeJongens’ waart met een blauwehelm op door Burundi. Je zou vanieder van hen de verjaardag kun-nen onthouden, zo weinig hebbenwe er aan de VN geleverd.

Die ene civpol in Kosovo ken ik zelfspersoonlijk. Met haar heb ik nietlang geleden op een terrasje inPrisjtina koffie gedronken. Een schat

132-133-Ber-Afrika-nr3 01-03-2005 08:31 Pagina 133

Dmommdtaoln(gdvzpitsz

De P brief heeft een discussie losge-maakt over de aantrekkingskracht vanonze krijgsmacht. Wat staat er de ko-mende jaren allemaal te gebeuren? Ermoet langer gewerkt worden (ik bedoeldaarmee de pensioengerechtigde leef-tijd; niet alleen de werkweek, want hetaantal arbeidsuren per week zal echtomhoog moeten, willen we de strijd metlanden in het Verre Oosten nog aan kun-nen gaan). We gaan minder verdienen(geen vooruitzichten op salarisverhogin-gen die vergelijkbaar zijn met het be-drijfsleven en daarnaast het afbouwenvan de secundaire arbeidsvoorwaarden,zoals de ziektenkostenregeling en depensioenregeling). Bovendien zal doorinvoering van het up or out systeem detraditionele zekerheid van een baansterk afnemen. Iedereen probeert al diezaken wel eens voor zich zelf op een rij

M I L I TA I R E S P E C TAT O R 134 J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5

TE

GE

NW

ICH

TTop- of tob-s

Wordt Defensie echt de organ

commodore E.J. Oliemans*

De P-brief heeft een discussie losgemaaktover de aantrekkingskracht van onzekrijgsmacht. Wat staat er de komendejaren allemaal te gebeuren?Er moet langer gewerkt worden (ik bedoeldaarmee de pensioengerechtigde leeftijd;niet alleen de werkweek, want het aantalarbeidsuren per week zal echt omhoogmoeten, willen we de strijd met landen inhet Verre Oosten nog aan kunnen gaan).We gaan minder verdienen (geen vooruit-zichten op salarisverhogingen die verge-lijkbaar zijn met het bedrijfsleven en daar-naast het afbouwen van de secundairearbeidsvoorwaarden, zoals de ziektekos-tenregeling en de pensioenregeling). Bo-vendien zal door invoering van het ‘up orout-systeem’ de traditionele zekerheid vaneen baan sterk afnemen.

Iedereen probeert al die zaken weleensvoor zichzelf op een rij te zetten. Ik dusook, maar werd daarbij onlangs onver-wacht geholpen. Ik had namelijk eengesprek met onze zoon van 19 jaar. Hijstudeert sinds augustus vorig jaar bedrijfs-economie. Wij hebben hem in zijn keuzevolledig vrij gelaten, maar ik was toch

nieuwsgierig waarom hij niet voor deKMA had gekozen en dus voor een mooieloopbaan bij Defensie, net zoals zijnvader. Toen ik hem die vraag stelde keekhij me wat meewarig aan. ‘Pa,’ zei hij ‘jijwerkt tussen de 50 en 60 uur per week. Jebent net 52 en je zit op je eindsalaris en jekrijgt er zelfs nooit meer een periodiekbij! Een eindsalaris dat aardig is, maar nietis te vergelijken met mensen in vergelijk-bare posities in het bedrijfsleven. Jouweindejaarsuitkering is geen 13e maand,maar een 366ste dag. Jij hebt nog net hetvoordeel dat je vroeger met pensioen kan,maar je jongere collega’s al niet meer. En die fantastische ziektekostenregelingwordt ook voor jou en al die anderen strakseen stuk ongunstiger. Ook had jij nog dezekerheid dat je alleen ontslagen konworden als je het wel heel bont had ge-maakt. Die zekerheid is er straks voor denieuwkomers ook al niet meer bij.’ Ik keekhem aan, dacht even na en zei toen:‘Maar Defensie is toch een fantastische or-ganisatie om bij te werken! De kameraad-schap, de avonturen, de afwisseling. Welkbedrijf kan je dat nu bieden? Je goedevriend Jan-Kees is net begonnen aan zijnopleiding bij de luchtmacht’. ‘Pa, dat is al-lemaal waar, maar voor Jan-Kees ligt hetanders. Jan-Kees heeft MBO vliegtuigtech-

* Op deze plaats vindt u afwisselend een bijdrage vancommodore Erik Oliemans en kolonel Frans Matser,beide werkzaam bij het Commando Dienstencentra (CDC).

134-135-Tegenwicht-nr3 01-03-2005 08:32 Pagina 134

De P brief heeft een discussie losge-maakt over de aantrekkingskracht vanonze krijgsmacht. Wat staat er de ko-mende jaren allemaal te gebeuren? Ermoet langer gewerkt worden (ik bedoeldaarmee de pensioengerechtigde leef-tijd; niet alleen de werkweek, want hetaantal arbeidsuren per week zal echtomhoog moeten, willen we de strijd metlanden in het Verre Oosten nog aan kun-nen gaan). We gaan minder verdienen(geen vooruitzichten op salarisverhogin-gen die vergelijkbaar zijn met het be-drijfsleven en daarnaast het afbouwenvan de secundaire arbeidsvoorwaarden,zoals de ziektenkostenregeling en depensioenregeling). Bovendien zal doorinvoering van het up or out systeem detraditionele zekerheid van een baansterk afnemen. Iedereen probeert al diezaken wel eens voor zich zelf op een rij

-n-rl-ttt-n--n,erenej

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5 135

-salarissen?anisatie van de middelmaat?

TE

GE

NW

ICH

T

niek gedaan en wordt vliegtuigmonteur.Omdat hij vliegtuigen en techniek leukvindt en omdat hij meer verdient dan bijKLM of Martinair. Maar ik wil uiteindelijkgraag een topbaan hebben. Met de ver-antwoordelijkheid, de risico’s en het sala-ris dat daarbij hoort. Dat laatste biedt Defensie niet en alle voordelen die je alsmilitair hebt schaffen jullie af.’

Ziehier in een notendop waarom het ‘up or out’-systeem en het ophogen van depensioengerechtigde leeftijd zonder finan-ciële compensaties kan leiden tot kwali-teitsgebrek in de top. Ik weet niet precieswaar de grens ligt, maar ik neem aan datdit in ieder geval geldt vanaf het niveauvan de ervaren luitenant-kolonel. Tot nutoe heeft de nivelleringsgedachte een be-tere beloning voor de hogere functies te-gengehouden. Zelfs in de huidige zwakkeeconomische tijden is van een echte con-currentiepositie ten opzichte van het be-drijfsleven geen sprake. Nog zeer recentheeft een aantal zeer bekwame collega’seen baan gevonden in het bedrijfsleven.Die zwakke concurrentiepositie is natuur-lijk een breed ambtelijk probleem, maarmilitairen konden de concurrentie nogenigszins aan door de gunstige secun-daire arbeidsvoorwaarden. Burgerambte-

naren vinden dit vaak een onterechte be-voordeling van de militairen en dat leidtdan snel tot gelijkheid: niet door het op-waarderen van de burgerambtenaren,maar het afwaarderen van de militaireambtenaar. Ik maak me daarom oprechtzorgen over de kwaliteit van de hogeremilitairen op langere termijn. En maak medus ook zorgen over de kwaliteit van onzekrijgsmacht.

Het financieel aantrekkelijk maken kostnatuurlijk geld. En u en ik weten dat elkeoplossing budgettair neutraal moet zijn.Dat is meteen ook het dilemma. Als umijn eerdere bijdragen aan de MilitaireSpectator heeft gelezen, weet u dat ikgeen supporter ben van grote stafafdelin-gen. Wellicht dat daar ook de oplossinggevonden kan worden. Maak de stafafde-lingen kleiner (het kan echt) en gebruikdie ruimte om de salarissen van de hoge-re burger- en militaire ambtenaren sub-stantieel te verhogen. Ook hier geldt:kwaliteit voor kwantiteit. Het vereist durfen er zullen velen zijn die zullen bewerendat we met de reducties al tot het uiterstezijn gegaan, maar ik ben er van overtuigddat dit de enige weg is om onze krijgs-macht ook qua menskracht kwalitatief op peil te houden.

134-135-Tegenwicht-nr3 01-03-2005 08:32 Pagina 135

M I L I TA I R E S P E C TAT O R J R G 1 7 4 3 - 2 0 0 5136

SamenvattingenEditoriaal – ‘Up or out’ in de krijgsmacht

De staatssecretaris van Defensie uitte zich onlangs over de invoering van een ‘up or out-systeem’ bij de krijgsmacht.Hij wees daarbij op het feit dat tweederde van het beroepspersoneel niet als militair de pensioengerechtigde leeftijdbereikt. Hij wees er daarnaast op dat een dergelijk systeem al in de VS en Engeland functioneert. Als het eerste ook klopt als het gaat om ‘echte’ beroeps, zou dat betekenen dat een ‘up or out’ niet nodig is of slechts theorie zou zijn. Dat het systeem elders functioneert is interessant.‘Up or out’ is echter maar één onderdeel van personeelsbeleid. Dergelijk beleid is gebaseerd op nationale waarden, normen en regels. Wij zijn geen Amerikanen of Britten. Voorzichtigheid is dus gepast.

B. Klappe – Piloten, pillen en proportionaliteitOp 17 april 2002 deed zich in Afghanistan een ernstig schietincident voor, waarbij vier Canadese militairen gedood werdenen acht gewond raakten. Twee Amerikaanse F-16-vliegers zagen de met scherpe munitie oefenende Canadese infanteristenaan voor vijand. De auteur gaat eerst in op friendly fire incidenten in het algemeen en op de achtergrond van operatieEnduring Freedom. Hij richt zich vervolgens op de twee commissies van onderzoek en hun bevindingen. Beide commissiesstelden vast dat er sprake was van het overtreden van de Rules of Engagement (ROE’s). Er waren echter meer punten vanzorg. De commissies gingen ook in op het gebruik van de Go- en No Go-pillen. Vervolgens gaat de auteur in op de juridischeafhandeling. De commandant moet erop toezien dat zijn personeel de regels kent en weet toe te passen. Het gebruik vanROE’s zal moeten worden beoefend. Zowel bij voor de hand liggende als bij niet zo voor de hand liggende scenario’s.

A. Bar-Or en H. Shay – ’Military education of Israel’s Junior Officers’De auteurs gaan in op de wijzigingen die de opleiding van de jongere officieren in de Israel Defense Forces (IDF) in de laatstejaren onderging. Deze officieren vormen, na het afsluiten van hun dienstplicht als officier, de kern van het officierscorps bijde reserve-eenheden. Slechts een klein aantal van hen wordt beroepsofficier in de strijdkrachten. De auteurs gaan eerst inop de opleiding na de oprichting van de IDF in 1948. De strijdkrachten hadden in die jaren een bijzondere rol. In de jarendaarna ontstond een discussie over de vraag of de officieren al dan niet een soort professionele elite moesten worden. Zijgaan vervolgens in op de veranderingen. Het systeem van opleiden en trainen is in beweging. De veranderingen zijn eropgericht de kwaliteit te verbeteren. Dit alles staat los van de ontwikkeling die de IDF tegelijkertijd doormaken: de omvormingtot een vrijwilligersleger. De opleiding van de jonge officieren gaat van een pelotonscommandant die een soort ‘generaal’is, naar die van een professionele pelotonscommandant.

W. Ploos van Amstel, M. Berger e.a. – ‘Radio Frequency Identification’ (RFID)Een sterkere gerichtheid op expeditionair optreden vraagt ook om andere logistieke uitgangspunten: snelheid, transparantieen flexibiliteit. Radio Frequency Identification (RFID) is een belangrijk instrument om de gewenste total asset visibility tebereiken. De auteurs beschrijven eerst wat RFID inhoudt en wat het voor de krijgsmacht kan betekenen. Vervolgens gaan zij in op de voor- en nadelen. RFID wordt op dit moment vooral gebruikt om identificatieprocessen te vereenvoudigen.Als de RFID-informatie wordt benut om nieuwe besturingsmechanismen en vormen van samenwerking in de logistiekeketens mogelijk te maken, kan van echte innovatie sprake zijn. De auteurs geven aan dat op dit moment nog geen antwoord mogelijk is op de vraag of de kosten en investeringen zullen opwegen tegen de baten.

F.H. Baudet – ’Im Osten nichts Neues’. De CVSE in Nederlandse ogenOp 30 juli 1975 verzamelden staatshoofden en regeringsleiders zich in Helsinki voor de Conferentie over Veiligheid enSamenwerking in Europa (CVSE). Op 1 augustus werd de slotakte van Helsinki getekend. Het resultaat van twee jaar onder-handelen tussen de landen van de NAVO, het Warschaupact en de neutrale en niet-gebonden landen in Europa. De auteurricht zich op de veiligheidsdimensie van de CVSE in Nederlandse ogen. Hij licht de slotakte toe. Vervolgens gaat hij in op devoorgeschiedenis en de Nederlandse strategie en acties bij de stroperige onderhandelingen. De menselijke dimensie vanhet CVSE-proces leverde een essentiële bijdrage aan de val van het communisme. De auteur concludeert dat de militairedimensie van de CVSE daadwerkelijk een bijdrage leverde aan de veiligheid van Europa.

L. Polman – RituelenEr is voortdurend sprake van bittere verwijten aan het adres van de VN. Critici bewijzen daarmee echter dat ze geen sikkepitvan de VN en haar functioneren snappen. Zestig jaar geleden werd de VN opgericht. De VS en de toenmalige USSR wildenalleen lid worden als ze een vetorecht op besluiten van de VN kregen. Dat gebeurde en daarmee werd het lot van de VNbezegeld. Besluiten zijn geen echte besluiten. Resoluties zijn nooit bindend. Tijdens de Koude Oorlog was dat alles geenprobleem; iedereen was vóór of tegen de Amerikanen of de Russen. Nu is het te laat: VN-regels mogen volgens de VN-regelsniet worden gewijzigd. Deelname aan vredesmissies is een recht, geen plicht. Zelfs niet voor het gastland. Wie leveren hetkanonnenvoer? Inderdaad, arme lidstaten. De enige Nederlandse blauwhelm op dit moment bevindt zich in Burundi.

E.J. Oliemans – Top- of tobsalarissen?Er gebeurt van alles. Er moet langer gewerkt worden en we gaan minder verdienen. Dat laatste niet alleen omdat salaris-verhogingen uitblijven, maar vooral door het afbouwen van de ziektekosten- en pensioenregelingen. Een ‘up or out-systeem’ doet zekerheid afnemen. Mijn zoon gaat niet werken bij de krijgsmacht. Hij gaat voor een toppositie. Maar danwel met de verantwoordelijkheden, risico’s en het salaris dat daarbij hoort. Dat laatste biedt Defensie niet en voordelen worden afgebouwd. Een oplossing zou zijn als we staven echt kleiner maken en de ‘winst’ daarvan gebruiken om de salarissen van hogere burger- en militaire ambtenaren substantieel te verhogen.

136-Samenvatting - nr3 01-03-2005 08:33 Pagina 136

SummariesEditorial – Up or out in the Armed Forces

Recently, the Parliamentary Undersecretary for Defense expressed himself on an ‘up or out-system’. He mentioned twothings. First, that two-thirds of all volunteers at this moment leave the Armed Forces before being pensioned. Second,that this systems functions in the U.K. and the U.S.A. If the first is correct in relation to the real ‘regulars’, ‘up or out’ mightonly be theory. That this system functions elswhere is interesting. Adopting something from ‘elswhere’ is sometimeseasy. Up or out however, is only one element of a much broader system of manpower-management, which is influencedby own values and rules. Neither we, nor the manpower-system are American or British. One should therefore be careful.

B. Klappe – Pilots, Pills, and ProportionalityOn April 17, 2002 a severe shooting incident occurred in Afghanistan. Two U.S. F-16 pilots thought some Canadianinfantry-men busy with a live exercise to be enemy. Four Canadians were killed; eight were wounded. The author firstdiscusses friendly-fire incidents in general and the background of operation Enduring Freedom, where the incident happened. He than focusses on the findings of the two investigating boards. Both boards diagnosed a violation of the Rules of Engagement. They also discovered other points of concern and addressed the use of Go and No Go pills.The author goes into the final juridicial settlements.‘ROE’s’ are a command responsibility. Only training based on‘obvious’ as well as less ‘self-evident’ scenario’s, can make pilots (and others) understand and master them.

A. Bar-Or and H. Shay – Military education of Israel’s Junior OfficersThe authors discuss the present education of Israeli junior officers. Those officers make, after completion of their regularservice, the bulk of the officer cadre in the reserve forces. Only a few of them remain in the Israel Defense Forces (IDF).The authors first describe the training after the creation of the IDF in 1948. Then the IDF had a special binding role.The later years brought a debate over turning the officer cadre into a professional elite. They than discuss present enprobable future changes in the training system, aimed at raising the IDF’s professional standard. This irrespective of the IDF’s transformation into a professional all-volunteer army. The education of the junior officer shifts from a ‘platooncommander general’ to a professional officer.

W. Ploos van Amstel, M. Berger a.o. – ‘Radio Frequency Identification’ (RFID)A stronger focus on expeditonary operations demand different logistical premises: speed, trransparancy, and flexibility.Radio Frequency Identification (RFID) is an important instrument to reach total asset visibility in the logistical chains.The authors explain what RFID is, and its meaning for the Armed Forces. They discuss advantages and limitations.Is this new technology a promise for the future? Prersently, RFID is used to simplify identification-processes. If RFID-information is used to facilitate new steering-mechanism and new forms of co-operation, real innovation might occur.At this moment, many questions are still unanswered. It is still unclear wether the costs and investments will counter-balance the profits.

F.H. Baudet – ‘Im Osten nichts Neues’On July 30, 1975, heads of states and leaders of government assembled in Helsinki for the Conference on Safety andSecurity in Europe. On August 1 the Act of Helsinki was signed. The author analyses the security dimension of this treaty in Dutch eyes. He explains the contents of the Helsinki-Act, the result of two years of negotiations between themembers of NATO, the WP and the neutral and non-alligned countries in Europe. He focusses on those negotiations.He first describes the previous history and then the Dutch strategy and actions amidst treacly discussions. As the authorclarifies, human rights issues of this Act contributed to the fall of communism. Yet also the military dimension of this treaty played a role in the unravelling of the Cold War.

L. Polman – RitualsThe UN is always criticized. But do those critics not know or understand why the UN operates as it does? Sixty years ago the UN was founded. Both the U.S.A. and the USSR agreed to participate under one condition: the right to veto anydecision. This sealed the fate of the UN. This makes that decisions are no decisions; that resolutions are never binding.During the Cold War people did not mind. Everybody was either in favour of the Americans or the Russians. A veto wasa good thing to have. Now it is too late: according to UN-rules, UN-rules cannot be changed. Joining an UN-mission is aright, not an obligation, not even for the host-country. So, who delivers blue helmed soldiers? The poor countries do.We, the Dutch, sent only one to Burundi.

E.J. Oliemans – Toiling and moiling wagesThere are many changes, and certainly not always for the better. We have to work more years and we will not face payraises. We will face higher costs for health insurance and pension. An up or out-system adds uncertainty. My son will notjoin the Armed Forces. He explained to me that looked for a real top-job; with the responsibilities, the riscs, and thesalary that come with such a job. The Armed Forces do not offer that. This all may bring a loss of quality. The only solution that I see is to cut staffs, and to use the profits of those cuts to raise the salaries of high ranking military andcivilians within Defense.

136-Samenvatting - nr3 28-02-2005 11:30 Pagina 137

In april 2004 verscheen het boek:

Krijgsmacht,

een uitgave van Kluwer,Alphen aan den Rijn. ISBN 9013011306, € 52,50.Het boek is te bestellen bij Kluwer, telefoon 0570-673344 of e-mail [email protected].

Ook verkrijgbaar via de boekhandel.

MS3-os4-krijgsmacht 28-02-2005 11:29 Pagina 2